1 filosofie – wetenschapsleer – wetenschap...1.1 inleiding waarom zouden economen en...

23
CHRISTIAN KRIJNEN 13 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap Inhoudsoverzicht 1.1 Inleiding 1.2 Filosofie 1.2.1 Filosofie is totaliteitswetenschap 1.2.2 Filosofie is vooronderstellingswetenschap 1.2.3 Filosofie is geldigheidswetenschap 1.2.4 Filosofie als reflectie 1.3 Filosofie en wetenschapsleer 1.3.1 Vakwetenschappelijke perspectieven op wetenschap 1.3.2 Filosofische perspectieven op wetenschap 1.3.3 Waarom wetenschap? 1.4 Wetenschapsleer en wetenschap 1.4.1 De taak van de wetenschapsleer 1.4.2 Kennisleer en wetenschapsleer 1.4.3 Objecten van kennen en kennen van objecten 1.4.4 Methodische terugblik 1.4.5 De wetenschappelijkheid van de wetenschap 1.5 Resumé 1.6 Zelftoets en opdrachten 1.7 Literatuur

Upload: others

Post on 07-Feb-2020

3 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

CHRISTIAN KRIJNEN 13

1Filosofie – Wetenschapsleer– Wetenschap

Inhoudsoverzicht

1.1 Inleiding1.2 Filosofie

1.2.1 Filosofie is totaliteitswetenschap1.2.2 Filosofie is vooronderstellingswetenschap1.2.3 Filosofie is geldigheidswetenschap1.2.4 Filosofie als reflectie

1.3 Filosofie en wetenschapsleer1.3.1 Vakwetenschappelijke perspectieven op wetenschap1.3.2 Filosofische perspectieven op wetenschap1.3.3 Waarom wetenschap?

1.4 Wetenschapsleer en wetenschap1.4.1 De taak van de wetenschapsleer1.4.2 Kennisleer en wetenschapsleer1.4.3 Objecten van kennen en kennen van objecten1.4.4 Methodische terugblik1.4.5 De wetenschappelijkheid van de wetenschap

1.5 Resumé1.6 Zelftoets en opdrachten1.7 Literatuur

Page 2: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

§1.1 Inleiding

Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat is dat eigenlijk, filosofie? En wat is wetenschaps-leer? Wat hebben filosofie en wetenschapsleer met wetenschap te maken? En wat iswetenschap? Is het zoeken naar antwoorden op deze vragen slechts tijdverdrijf voor eeneenzame en druilerige zondagmiddag, of hoort het bij de academische vorming van eco-nomen en bedrijfskundigen, onafhankelijk van hun stemming en uiterlijke omstandig-heden?

Daarmee zijn de grote lijnen van dit hoofdstuk al uitgezet. Weliswaar zijnover de meeste van de gestelde vragen boekenkasten vol geschreven, maar het is nietde bedoeling een historische expeditie te ondernemen en de antwoorden die filosofenop de gestelde vragen hebben gegeven de revue te laten passeren. Veeleer wil ik pro-beren zonder al te veel historische ballast op een filosoferende wijze een systematisch(dat wil zeggen: een niet aan de geschiedenis van de filosofie, maar aan het verhandel-de thema georiënteerd) interpretatiekader te ontwikkelen voor het begrijpen van hetverschijnsel wetenschap en de rol die bij dat begrijpen voor de filosofie is weggelegd.Vanzelfsprekend bestaan er in de filosofie verschillende opvattingen over de in dezetekst behandelde onderwerpen (ook in de andere wetenschappen verdedigen weten-schappers verschillende opvattingen). Vanwege de doelstelling een systematisch inter-pretatiekader te ontwikkelen, zal ik echter zo veel mogelijk afstand nemen van eenexpliciete uiteenzetting met die verschillende opvattingen.1

De lezer wordt aldus in het filosoferen over wetenschap ingeleid. Datgebeurt in meerdere stappen. De eerste stap maakt duidelijk waar het in de filosofie omgaat (§ 1.2); vervolgens komt de relatie tussen filosofie en wetenschapsleer aan bod(§ 1.3); de daaropvolgende stap betreft de relatie tussen wetenschapsleer en wetenschap(§ 1.4); een resumé (§ 1.5), een aantal vragen over de behandelde stof (§ 1.6) en enke-le literatuurverwijzingen (§ 1.7) besluiten dit hoofdstuk.

§ 1.2 Filosofie

Het simpelste antwoord op de vraag ‘Waarom hebben we filosofie nodig?’ luidt: omdeze vraag te beantwoorden. Immers vooronderstelt ieder antwoord op de gesteldevraag kennis van dat wat filosofie is. Hoe kunnen we serieus weten waarom we filoso-fie nodig hebben, als we geen besef hebben van wat filosofie is? De vraag wat filosofie

1 Het ontwikkelde interpretatiekader biedt wel een uitgangspunt om zicht te krijgen op die verschillende opvat-tingen. Het kan door een discussie met die afwijkende visies wellicht meer reliëf verkrijgen, evenals dieandere visies doorzichtiger worden als ze in het geschetste interpretatiekader worden bezien. Vergelijkdaarover nader het hoofdstuk 2 ‘Wetenschapsleer: een breder perspectief’, § 2.2.3.

14 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 3: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

is, is echter zelf een filosofische vraag; bijgevolg hebben we filosofie al nodig om de vraagte beantwoorden waarom we filosofie nodig (of niet nodig) hebben!

Het antwoord op de vraag ‘Waarom hebben we filosofie nodig?’ vooronder-stelt echter nog veel meer. Als we geen willekeurige, onverantwoorde beslissing over degestelde vraag willen nemen, maar serieus willen weten hoe het zit, dan moet het ant-woord op de gestelde vraag een theoretisch geldig, een waar antwoord zijn. Daarmee stui-ten we weer op een aantal vooronderstelde noties die we nodig hebben om onze vraagte beantwoorden: Wat is dat, weten, geldigheid, waarheid? Daar komt nog bij: Waaromis hetgeen we over deze noties vervolgens gaan beweren, zelf weten, geldig en waar: watis de maatstaf voor onze uitspraken over weten, geldigheid en waarheid?

Wat zo-even over weten, waarheid en geldigheid is gezegd, geldt voor heelwat noties. Heel algemeen kunnen we stellen: Ieder mens heeft tenminste implicietopvattingen over wat het betekent een mens te zijn, hoe de wereld in elkaar zit, wat deplaats van de mens in de wereld is. Filosofie, filosofisch denken, begint waar dergelij-ke fundamentele noties om een of andere reden problematisch worden (bijvoorbeeldvanwege een identiteitscrisis of politieke onrust): wat als vanzelfsprekend werd aange-nomen, komt in het geding. Indien die fundamentele noties in het geding komen, wor-den ze expliciet thema van ons denken. Dergelijke noties op een verantwoorde manierbegrippelijk denken – is filosofisch denken, is filosofie.

Dat is een erg algemene bepaling van dat wat filosofie is. Die bepaling geeftaanleiding tot verdere vragen, met name tot deze vraag: Wat wordt bedoeld met ‘fun-damentele noties’ die ons en onze wereld betreffen en die het thema van de filosofiezouden zijn? Om op deze vraag een antwoord te geven, is het zinvol het thema van defilosofie op drie manieren nader te bepalen; daardoor geven we onze algemene bepa-ling van filosofie niet alleen een nadere invulling, maar wordt tevens vanuit verschillen-de perspectieven duidelijk waarom we filosofie nodig hebben: 1. filosofie is totaliteitswetenschap (§ 1.2.1);2. filosofie is vooronderstellingswetenschap (§ 1.2.2); 3. filosofie is geldigheidswetenschap (§ 1.2.3).

Deze drie bepalingen van het thema van de filosofie staan niet los van elkaar, maar han-gen samen. Het zal blijken dat ze het thema van de filosofie vanuit verschillende per-spectieven belichten. De filosofie is echter niet alleen door een thematische focusgekenmerkt: de filosofie is ook door een eigen methode gekenmerkt: filosofie is reflec-tie – de vierde nadere bepaling van filosofie (§ 1.2.4).

1.2.1 Filosofie is totaliteitswetenschap

Filosofie is totaliteitswetenschap. Dat betekent ook dat de andere, niet-filosofischewetenschappen geen wetenschappen van de totaliteit zijn. Van die andere wetenschap-pen kun je zeggen dat ze bepaalde aspecten van de werkelijkheid thematiseren. Het zijn

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 15

Page 4: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

vakwetenschappen. Als vakwetenschappen thematiseren ze delen van het geheel dat ofde totaliteit die de werkelijkheid is.

De natuurwetenschappen bijvoorbeeld onderzoeken de natuur, de cultuur-wetenschappen de cultuur. Binnen de natuurwetenschappen onderzoekt de een het fysi-sche, de ander het chemische. Binnen de chemie houdt de een zich bezig met het che-misch-organische, de ander met het chemisch-anorganische. Binnen de cultuurweten-schappen interesseert de ene wetenschapper zich voor de kunst, bijvoorbeeld de bouw-kunst of de schilderkunst (de antieke, de moderne, enzovoort), een ander bedrijft taal-wetenschap, bijvoorbeeld taaltypologie of computerlinguïstiek.

Wat is in dit perspectief de taak van de filosofie? De filosofie onderzoektanders dan de vakwetenschappen geen deel van het geheel – ze onderzoekt het geheelzelf: ze vraagt naar de samenhang of eenheid van de delen. Ze telt niet de delen bij elkaarop, dat wil zeggen de kennis van de verschillende vakwetenschappen: ze vraagt niet naarde totaliteit als ‘som van de delen’. Veeleer wil ze weten, om met de Duitse dichter Goethe te spreken, ‘was die Welt im innersten zusammenhält’. Het is namelijk door eendergelijke conceptie van het geheel qua samenhang van de delen dat de verschillendedelen van het geheel zelf hun welbepaalde betekenis hebben. Je zou kunnen zeggen:onderwerp van filosofisch onderzoek is wat het object van een bepaalde wetenschap alsobject is (wat de objectiviteit van dat object uitmaakt) en wat wetenschappelijke ken-nis als wetenschappelijke kennis is (wat het wetenschappelijke en het kennismatigeerin is). Dit klinkt rijkelijk abstract; daarom drie voorbeelden.

a. Het schaakspel. Bij het schaakspel kunnen we de individuele stellingenen interne regels die stellingen betreffend (openings-, midden- en eindspelregels) onder-scheiden van de regels die het schaakspel als schaakspel bepalen (en het bijvoorbeeldvan het voetbalspel onderscheiden): de stellingen en interne regels vooronderstellenalgemene regels die het schaakspel als zodanig bepalen. Algemener: we kunnen regelsdie een domein van fenomenen (zoals het schaakspel) ‘afbakenen’, ‘definiëren’, ‘con-stitueren’ onderscheiden van inhoudelijk onderzoek naar die fenomenen (bijvoorbeeldnaar de verschillende stellingen van het schaakspel).

Wat betekent dat voor de empirische wetenschappen (‘ervaringswetenschap-pen’)? De empirische wetenschappen spelen op hun manier ook een spel, preciezer: eenspel dat voor de betreffende wetenschap specifiek is. Als empirische wetenschappenonderzoeken ze de werkelijkheid inhoudelijk: de natuurwetenschappen onderzoekeninhoudelijk de natuur (bijvoorbeeld als natuur- of scheikunde); de cultuurwetenschap-pen onderzoeken inhoudelijk de cultuur (bijvoorbeeld als kunst- of taalwetenschap).

b. Buckingham Palace. Indien een lid van de Engelse koninklijke familie eeneconoom, een bedrijfskundige, een socioloog, een architect, een ingenieur, een chemi-cus, een kunsthistoricus en een kunstenaar zou vragen, vanuit hun specialisme eenantwoord te geven op de vraag: ‘Wat is Buckingham Palace?’ – dan krijgt dat lid allemaalverschillende antwoorden over hetzelfde object. Hoe kan dat?

Kennelijk spelen de verschillende specialisten verschillende spelen. Ze ope-reren met verschillende onderzoeksmethoden en hanteren verschillende begrippen, ja,

16 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 5: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

verschillende grondbegrippen, kortom: ze spelen volgens verschillende regels. Dezeregels geven zin en richting aan hun activiteit; tegelijkertijd onderscheiden die regelshun activiteiten van elkaar. Om welke regels gaat het? Zijn die regels geldig? Hoe han-gen die regels samen? Wat betekenen die regels voor ‘de’ werkelijkheid? Is de werke-lijkheid slechts de som van de kennis die de empirische wetenschappen leveren? Of zelfsspecifiek voor een bepaald deel van dat geheel gevraagd: Is een interdisciplinaire weten-schap als de bedrijfskunde slechts een optelsom van (aspecten van) de sociale weten-schappen, de economische wetenschappen, de bedrijfskunde en de techniekweten-schappen – of ontstaat er een bepaalde samenhang die iets toevoegt aan die delen enhet eigene van de bedrijfskunde uitmaakt? Inzicht in de ‘delen’ van de bedrijfskunde,hun verschillen en hun samenhang is noodzakelijk voor een goed begrip van een derge-lijke interdisciplinaire wetenschap.

c. De twee voorbeelden geven niet alleen aanleiding tot verdere verhelde-ring van enkele noties (zoals de notie ‘vooronderstellen’), maar maken het tevens moge-lijk om de geschetste verhouding van ‘deel – geheel’ op een abstracter niveau te illus-treren, namelijk met behulp van het begrip functievoorschrift (in de brede zin: verbandtussen variabelen). Niet dat filosofische vraagstellingen tot wiskunde gereduceerd kun-nen worden, maar de structuur van een functievoorschrift kan de relatie tussen deel engeheel verduidelijken. Daardoor begrijpen we beter wat het betekent als we zeggen: filo-sofie is totaliteitswetenschap.

De functie f(x) = y kunnen we onderscheiden van de functievariabelen; dezevariabelen hebben hun plaats en betekenis als variabelen in een reeks alleen door hetfunctievoorschrift: de functie is geenszins de som van de delen (bijvoorbeeld de somvan een reeks getallen), maar sticht juist samenhang tussen de delen. De functie is ookniet alleen functie van variabelen: als functie is de functie – merkwaardig genoeg –tevens de samenhang van functie en variabelen, de samenhang van ‘functie van’ en‘functievariabelen’. Het ligt in het begrip van functie besloten dat een functie functievan variabelen is en dat variabelen variabelen zijn van de functie. De functie zelf stichtdeze samenhang. De functie is als ‘functie van’ altijd op variabelen betrokken; de vari-abelen zijn altijd ‘variabelen van de functie’: ze zijn dat wat ze (als variabelen) zijnalleen maar door de functie; zonder functie zijn ze samen misschien een chaos – maarzeker geen ‘variabelen’.

Wat kunnen we uit deze ietwat abstracte illustratie leren, als we beter wil-len begrijpen wat het betekent dat de totaliteit het thema van de filosofie is? Tenmin-ste dit: Het geheel dat de filosofie thematiseert, is niet in die zin ‘algemeen’ dat het los-staat van de ‘bijzondere’ delen (natuur, cultuur, economie, kunst, enzovoort); deel engeheel zijn juist wederzijds op elkaar betrokken – zoals functie en functievariabelen opelkaar betrokken zijn. Het geheel ligt zelfs aan de delen als delen (van het geheel) tengrondslag. Als we van de filosofie zeggen dat ze het algemene onderzoekt, dan het alge-mene in deze zin. Daarmee kunnen we naar de tweede nadere bepaling van filosofie!

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 17

Page 6: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

1.2.2 Filosofie is vooronderstellingswetenschap

Het geheel ligt aan de delen als delen ten grondslag. Als het geheel, dat de filosofie the-matiseert, aan de delen, die de vakwetenschappen thematiseren, ten grondslag ligt –dan fundeert de filosofie kennelijk de vakwetenschappen. Wat wil dat zeggen: de filo-sofie fundeert de vakwetenschappen? Het voorbeeld van het schaakspel geeft een eer-ste hint. Er werd gezegd dat de individuele stellingen van het schaakspel de algemeneregels vooronderstellen, die het schaakspel als zodanig bepalen. In welke zin vooronder-stellen de delen als thema van de vakwetenschappen het geheel als thema van de filo-sofie? Ze vooronderstellen het op de wijze van het begrip: het begrip ‘deel’ is zonderhet begrip ‘geheel’ ondenkbaar, want beide begrippen hebben alleen betekenis in rela-tie tot elkaar.

Daarom is het probleem van de totaliteit noodzakelijk verbonden met hetdenken van de empirische wetenschappen; de empirische wetenschappen denkenimmers delen van de werkelijkheid. Als men zegt dat die wetenschappen een deel vande werkelijkheid onderzoeken – bijvoorbeeld de economische werkelijkheid – dan isdaarin altijd (impliciet) een bepaalde notie van totaliteit voorondersteld: een notie vantotaliteit waarvan de economische werkelijkheid deel uitmaakt. Wat is dat voor eennotie?

In ieder geval is duidelijk dat filosofie niet in concurrentie met de vakwe-tenschappen treedt; immers probeert ze het altijd al door deze wetenschappen als vak-wetenschappen vooronderstelde begrip van totaliteit nader te bepalen. Ze wil weten hoeuit de verschillende ‘vakken’ (om het even hoe omvangrijk ze zijn) een geheel wordt:het geheel dat de wereld is waarin we leven. Opnieuw zien we dat filosofie niet de sommaar de functie van de delen thematiseert (de som zou eigenlijk opnieuw een deel zijnin plaats van de eenheid als samenhang van de delen). Ze denkt de delen als delen vande totaliteit en de totaliteit als totaliteit van de delen. Kortom: filosofie en vakweten-schap kunnen niet zonder elkaar: ze zijn intrinsiek op elkaar betrokken.

Wat betekent dit abstracte verhaal over totaliteit en delen concreet? Als defilosofie probeert de vakwetenschappen te funderen, dan richt ze zich niet op iets watbuiten de vakwetenschappen ligt; ze richt zich veeleer op iets dat in de vakwetenschap-pen zelf besloten ligt en de eenheid van de vakwetenschappen uitmaakt. Terugdenkendaan het voorbeeld van het schaakspel: Net zoals in het schaakspel de afbakenende regelsbij het schaken zijn voorondersteld, zo zijn de grondslagen respectievelijk grondbegrip-pen van een vakwetenschap bij het bedrijven ervan voorondersteld. Als de filosofie deeenheid van een wetenschap probeert te begrijpen, dan probeert ze de grondslagen res-pectievelijk grondbegrippen te begrijpen die daarbij een rol spelen. Deze vormen hetfundament van een bepaalde wetenschap, zoals de constituerende regels van het schaak-spel het fundament van het schaakspel vormen, omdat ze het schaakspel als schaakspelbepalen. Maar net zoals deze regels bij het schaken worden voorondersteld, zo wordende regels van een wetenschap bij het bedrijven ervan voorondersteld: ze worden voor-

18 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 7: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

ondersteld in hun bepaaldheid (welke regels het zijn, wat ze betekenen) en in hun gel-digheid (dat ze geldig zijn).

Terugdenkend aan het voorbeeld van Buckingham Palace ligt het voor dehand dat economen en bedrijfskundigen met een ander begrippenkader werken dannatuur- en scheikundigen; ook onderzoeken ze hun objecten op een andere manier danbijvoorbeeld wiskundigen (de optimale structuur van een organisatie wordt andersgefundeerd dan de stelling van Pythagoras). Zonder een dergelijk inhoudelijk en metho-dologisch begrippenkader kunnen we helemaal niet over specifieke wetenschappen enhun specifieke objecten van onderzoek spreken. In de filosofie wordt dat kader thema-tisch: we willen weten wat het voor een kader is en of het een geldig kader is.

Wellicht is het verhelderend enkele voorbeelden van grondbegrippen tegeven, voordat we in dit hoofdstuk de kwestie van het vooronderstelde begrippenkaderverder uitspitten.

a. De natuurkunde gebruikt het begrip ‘snelheid’ en definieert dat begrip alsquotiënt van afstand en verbruikte tijd: s = a/t. Maar het begrip ‘snelheid’ kan alleendan als gedefinieerd gelden, als de definiërende begrippen (quotiënt, tijd, afstand) zelfgedefinieerd zijn. Nu geldt bijvoorbeeld voor ‘quotiënt’ in de definitie s = a/t dat hetom een bepaalde kwantitatieve verhouding van grootheden (a, t) gaat. Dat betekent ech-ter dat de definitie s = a/t de definitie van ‘kwantitatieve verhouding als zodanig’, van‘traject als zodanig’, van ‘ruimtelijk traject’ (‘afstand’) en ‘tijdelijk traject’ (‘tijd’) voor-onderstelt. In de vooronderstelde definities van deze begrippen zijn algemenere begrip-pen voorondersteld: het begrip ‘tijdelijk traject’ kan niet zonder het begrip ‘tijd’, hetbegrip ‘traject’ niet zonder begrippen als ‘dimensie’, ‘uitgebreidheid’, ‘continuïteit’, ‘dis-creetheid’, enzovoort gedefinieerd worden. We zien: Met de natuurkundige definitie s= a/t is kennelijk een hele bundel van definitievraagstukken gegeven. Het begrip ‘snel-heid’ (s) is pas volledig bepaald als deze vraagstukken opgelost zijn; als, om het formeeluit te drukken, de bepalende begrippen zelf bepaald zijn. De pointe van dit natuurkun-dige voorbeeld? Vanaf een zeker niveau levert de natuurkunde de gevraagde definitiesniet meer zelf, maar vooronderstelt de gedefinieerdheid van een aantal door haargebruikte begrippen zoals ‘ruimte als zodanig’, ‘tijd als zodanig’, ‘beweging als zodanig’,‘verandering als zodanig’, ‘dimensie als zodanig’. Voor zover natuurkundigen zelf overdergelijke kwesties nadenken, beweegt dat nadenken zich als wetenschappelijk naden-ken, namelijk als natuurwetenschappelijk nadenken, binnen het vooronderstelde begrip-penkader; het probleem van de vooronderstellingen blijft aldus onopgelost.

b. De geschiedkunde wil ons uitsluitsel geven over historische gebeurtenis-sen. Ze vraagt bijvoorbeeld: Is de overgang van de middeleeuwen naar de renaissanceeen continu proces van teloorgang geweest, of is er sprake van een plotseling verdwij-nen zonder veel continuïteit? De filosofie vraagt naar aanleiding van die geschiedkun-dige vraag: Wat voor fundamentele begrippen zijn in een dergelijke vraagstelling voor-ondersteld? Kennelijk begrippen als ‘historisch proces’, ‘proces als zodanig’, ‘cultuur’,‘cultuureenheid’, ‘continuïteit als zodanig’, ‘discreetheid als zodanig’, ‘culturele conti-

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 19

Page 8: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

nuïteit’, ‘historische continuïteit’, enzovoort. Wat kan de analyse van een historicustheoretisch waard zijn, zonder dat ook deze vooronderstelde begrippen in hun gedefi-nieerdheid en geldigheid aan de orde worden gesteld?

c. De filosofie is de plaats waar de definitie en de geldigheid van dergelijkefundamentele begrippen uitdrukkelijk thema van onderzoek worden. Dat geldt natuur-lijk niet alleen voor grondbegrippen van de natuur- en geschiedkunde, maar ook voorde grondbegrippen van andere wetenschappen. Het voorbeeld van de natuurkunde laatzich gemakkelijk uitbreiden naar de bedrijfskunde: De bedrijfskunde onderzoekt in hetkader van ‘operationeel management’ zogenoemde ‘transportproblemen’. Hierbij spelenonder andere begrippen als ‘snelheid’, ‘tijd’ en ‘afstand’ een rol. De economie daaren-tegen heeft bijvoorbeeld met conjunctuurcycli van doen, zodat ook hier noties als pro-cessualiteit, continuïteit en discreetheid een funderende rol spelen; het zijn noties dienadere explicatie behoeven en filosofie vereisen.2

1.2.3 Filosofie is geldigheidswetenschap

Nadat we enkele voorbeelden van grondbegrippen behandeld hebben, kunnen we dedraad weer oppakken en de kwestie van het vooronderstelde begrippenkader verder uit-spitten. Dat brengt ons tot de derde bepaling van filosofie: filosofie is niet alleen tota-liteitswetenschap en vooronderstellingswetenschap, maar filosofie is tevens geldigheids-wetenschap. Ook die bepaling ligt in de lijn van de in het voorafgaande bereikte inzich-ten. Immers, het is niet alleen van belang om te weten met wát voor een vooronder-steld begrippenkader we als wetenschappers werken – we willen ook weten of het gel-dig is.

Waarom is die geldigheidsvraag zo belangrijk? Omdat ons werk als onderzoe-ker zich binnen dat begrippenkader afspeelt! Als dat kader niet geldig is, respectieve-lijk als bepaalde grondbegrippen niet geldig zijn, dan is ook de kennis die we binnen datkader respectievelijk op basis van dergelijke begrippen vergaren niet geldig; net zoals webij het schaken goede en minder goede zetten kunnen doen, maar ook zetten die ongel-dig zijn omdat ze niet in de regels van het schaakspel gefundeerd zijn. Formeel uitge-drukt: De geldigheid van de vooronderstellingen van een wetenschap is voorwaarde voorde geldigheid van de kennis van die wetenschap.

Onderzoekers produceren kennis (oordelen, begrippen, conclusies, theo-rieën, enzovoort), althans dat is hun bedoeling. Kennis is niet iets wat zomaar gegeven

2 Maar er zijn natuurlijk tal van noties waar dat voor geldt. In hoofdstuk 3 van Brohm bijvoorbeeld wordtde notie ‘feit’ (wat is een ‘feit’?) geproblematiseerd, in hoofdstuk 6 van Zinkstok de notie ‘causaliteit’ (watis een ‘oorzaak’?), in hoofdstuk 7 van Heldring de notie ‘waarde van een onderneming’, in Kee’s tekst(hoofdstuk 8) over accountancy de notie ‘controle’, in Krijnens tekst (hoofdstuk 9) over het wetenschaps-theoretische profiel van de economische wetenschappen de notie ‘methode’, enzovoort.

20 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 9: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

is, maar iets wat door kennende subjecten geproduceerd wordt. Wat betekent dat pro-ductiekarakter van kennis geldigheidstheoretisch?

Een feit waarmee we allemaal regelmatig geconfronteerd worden, is dat weons vergissen. Wat we dachten, bleek geen adequate bepaling te zijn van het object vanons denken: onze gedachte geldt niet van het object, is niet waar (= theoretisch gel-dig). In onze pogingen kennis te produceren zijn we als kennende subjecten weliswaarop waarheid, op theoretische geldigheid betrokken; maar het kenproduct dat we totstand brengen is niet waar slechts doordat we het geproduceerd hebben. Veeleer is datproduct mogelijkerwijze onwaar, mogelijkerwijze waar, mogelijkerwijze (theoretisch)geldig, mogelijkerwijze (theoretisch) ongeldig. We zijn, zoals men in de filosofie welzegt, eindige subjecten. Evenals onze andere culturele uitingen maakt ook de culture-le uiting ‘kennis’ aanspraak op geldigheid. Maar het feit van die aanspraak maakt die aan-spraak nog lang niet geldig. Onze kennisprestatie is mogelijkerwijze geldig en dat bete-kent ook: principieel fallibel (feilbaar) en reviseerbaar (herzienbaar).

Kennis is door geldigheid bepaald. Kennis kenmerkt zich door haar betrok-kenheid op geldigheid. Door die betrokkenheid verkrijgt de culturele uiting ‘kennis’ eenbepaalde theoretische waarde: als ware of geldige kennis een positieve waarde, alsonware of ongeldige kennis een negatieve waarde. De theoretische waarde die kenniskenmerkt, is bovendien een alternatieve waarde, dat wil zeggen kennis is noodzakelijkgeldige óf ongeldige kennis (respectievelijk deels geldige, deels ongeldige). Kennis, zokunnen we zeggen, is geldigheidsdifferent: kennis is iets wat altijd op geldigheid betrok-ken en daarbij door een alternatieve waarde gekenmerkt is. Terwijl kennis een geldig-heidsdifferent fenomeen is, is een of ander natuurproces geldigheidsindifferent; het isniet zinvol om te vragen: is de regen geldig?, maar wel: is de bewering ‘het regent’ gel-dig?

De geldigheidsdifferentie van onze kennis is een intrigerende kwestie. Hetis een kwestie die ons als mens en wetenschapper buitengewoon onder druk zet. Wanthoe gaan we met de geldigheidsdifferentie van kennis om? Is het ons om het even ofonze beweringen geldig zijn? Nee, integendeel; immers beweren we dat het zo is, alswe beweren. En met die geldigheidsdifferente bewering alleen nemen we geen genoe-gen. Veeleer proberen we onze kennisaanspraak te rechtvaardigen: we voeren redenen,gronden en zelfs laatste gronden aan voor onze beweringen – we funderen onze ken-nis. Funderen van kennis is niets anders dan het rechtvaardigen ervan. Het probleemvan fundering is in zekere zin het centrale probleem van de filosofie. Dat is niet alleensystematisch zo, maar ook historisch. Al in de Griekse oudheid waren filosofen op zoeknaar rationele argumentaties, rechtvaardigingen, funderingen voor ons denken, doen enlaten, en wel: niet alleen op het gebied van kennis, maar ook op andere gebieden vande cultuur, bijvoorbeeld op het gebied van de moraal, de politiek, de kunst of de reli-gie. Deze zoektocht zelf naar gronden laat zich rechtvaardigen door nader te kijken naaronze poging kennis te vergaren.

Filosofen als Socrates (469-399 v. Chr.), Plato (427-347 v. Chr.) en Aristo-teles (384/3-322/1 v. Chr.) maken een verschil tussen wetenschappelijke kennis en bui-

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 21

Page 10: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

tenwetenschappelijke mening. Met dit onderscheid gaat onder andere het belangrijkeinzicht gepaard dat het begrip ‘wetenschappelijke kennis’ onlosmakelijk verbonden ismet begrippen als ‘grond’ en ‘fundering’. Wetenschap vraagt niet alleen, zoals menzegt, naar het ‘dát’, maar ook en vooral naar het ‘waarom’ van het ‘zijn’: wetenschapwil weten waarom iets zo is als het is. Een wetenschappelijke aanspraak op waarheidbetekent daarom altijd ook dat die aanspraak niet alleen fundeerbaar is (zoals ook eenmening gefundeerd zou kunnen worden), maar als wetenschappelijke kennis ook feite-lijk gefundeerd is. De wetenschapper rechtvaardigt zijn kennisclaim door de waarom-vraag op een methodisch verantwoorde wijze te beantwoorden. Wetenschappelijke ken-nis is niet alleen – zoals andere kennis – met de vraag naar haar geldigheid geconfron-teerd; wetenschappelijke kennis levert tevens de rechtvaardiging van haar kennis: weten-schappelijke kennis is gefundeerde kennis.

Heel algemeen gesproken ligt de wetenschappelijkheid van wetenschappe-lijke kennis besloten in het streven naar fundering: de wetenschap probeert de geldig-heid van haar uitspraken te funderen (of die fundering gelukt is of niet, is voor het stre-ven ernaar zelf niet relevant). Opnieuw heel algemeen gesproken, namelijk met een heelalgemene betekenis van methode, kunnen we daarom ook zeggen dat de methode vanwetenschap de wetenschappelijke fundering zelf is. Een voorbeeld: Ook in de oudheidheeft men wel eens gemeend dat niet de zon om de aarde, maar de aarde om de zonbeweegt. Copernicus echter maakte van die mening wetenschappelijke kennis, doordathij in staat was die mening op een methodisch verantwoorde wijze te rechtvaardigen(wat ‘methodisch verantwoorde wijze’ betekent, komt later aan de orde). Wetenschapstelt zich – tenminste wat haar kennisaanspraak betreft – niet met meningen, mythen,geloofsovertuigingen of wilsuitingen tevreden.

De geschetste verbinding van wetenschappelijke kennis en fundering laatzich ook verhelderen als we nog eens denken aan hetgeen boven werd gezegd over voor-onderstellingen en de relatie tussen delen en het geheel. Met de wetenschappelijk ver-eiste fundering van beweringen ontstaat immers het probleem van de fundamenten vangeldigheid en daarmee het probleem van de geldigheidsvoorwaarden van wetenschap-pelijke kennis. Laten we eens nader naar dat probleem van fundamenten respectieve-lijk geldigheidsvoorwaarden kijken!

De waarom-vraag laat zich dusdanig stellen dat het vakwetenschappelijkeweten van de natuurlijke en culturele werkelijkheid uiteindelijk met de vraag naar hetvooronderstelde begrip ‘kennis’ respectievelijk ‘waarheid’ geconfronteerd wordt. Wemoeten daartoe alleen de al gegeven voorbeelden uit de natuurkunde, geschiedkunde,bedrijfskunde en economie ietwat toespitsen door de aandacht te vestigen op het vol-gende. Vakwetenschappers funderen niet alleen hun beweringen (over de valsnelheidvan deeltjes, historische processen, transportvraagstukken, conjunctuurcycli), maar indie funderingsactiviteit zijn allerlei vooronderstellingen werkzaam, waarvan de bepaald-heid en geldigheid impliciet blijft. Hun oordelen, stellingen, theorieën, enzovoort berus-ten op dat vooronderstelde fundament. Een ‘conclusie’ bijvoorbeeld is strikt gezien

22 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 11: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

niets anders dan de fundering van de geldigheid van een uitspraak op basis van een aan-tal premissen die als voldoende grond voor de geldigheid van die conclusie gedachtworden. Voorbeeld: – premisse 1: als het regent worden de straten nat; – premisse 2: het regent; – conclusie: de straten worden nat.

Algemeen gesproken kan de geldigheid van een bewering alleen gerechtvaardigd wor-den door te laten zien hoe die bewering in andere beweringen gefundeerd is. Deze fun-deringsregressie, dat wil zeggen deze teruggaande beweging van de ene naar de ande-re bewering, leidt uiteindelijk tot een waarom-vraag die betrekking heeft op de grond-slagen, vooronderstellingen, fundamenten van wetenschappelijke kennis als zodanig:wat is kennis?, wat is waarheid? Vreemd genoeg belanden wetenschappen die in eersteinstantie alleen streven naar kennis van de empirische werkelijkheid, van delen van dewerkelijkheid (gebeurtenissen, processen, toestanden, verhoudingen, wetmatigheden,enzovoort), binnen een eindig aantal stappen bij een problematisering van het kennenen de waarheid zelf – ze belanden bij de filosofie.

Als we willen weten waarom vakwetenschappers in filosofie geïnteresseerdzouden moeten zijn, dan is de geschetste funderingsregressie van eminente betekenis.We kunnen die relatie tussen filosofie en vakwetenschap ook inzichtelijk maken doorin te gaan op de grondstructuur van kennis. Indien we willen weten wat kennis is, blijktal snel dat met kennis allerlei talige, sociale, economische, psychische en zelfs fysischeaspecten verbonden zijn.3 Van dit soort aspecten is een principieel ander aspect teonderscheiden: de zin- of betekenisstructuur van kennis, of zoals men ook wel zegt: de‘logische’ structuur van kennis. ‘Logisch’ wil hier dan in ieder geval ook zeggen dat dataspect zich van talige aspecten (kennis is altijd kennis in een bepaalde taal en daardooraan talige condities onderhevig), sociale aspecten (kennis is altijd kennis in een socialecontext en daardoor aan sociale condities onderhevig), economische aspecten, enzovoortonderscheidt. Waarom gaat het dan bij die logische structuur?

Het gaat om de structuur van een gedachte: een gedachte is een gedachteover een object. Het is in de filosofie lang gebruikelijk geweest de structuur van eengedachte over een object op te vatten als de structuur van een ‘oordeel’: kennis heeftaltijd de structuur van een oordeel. ‘De mens is sterfelijk’ wil dan zoveel zeggen als: – het subjectbegrip ‘mens’ wordt door – het predicaatbegrip ‘sterfelijk’ – in het oordeel ‘de mens is sterfelijk’ bepaald.

De mens is wat de bepaaldheid van het begrip ‘sterfelijk’ bevat. Algemeen: het subject-

3 Vergelijk over de sociale inbedding van kennis hoofdstuk 5 van Metselaar. Over de niet-filosofische per-spectieven vergelijk § 1.3.1 van de voorliggende tekst.

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 23

Page 12: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

begrip wordt door het predicaatbegrip in een oordeel bepaald als dat wat het is (‘vanhet subjectbegrip geldt het predicaatbegrip’).

Kunnen we met dit inzicht in de grondstructuur van kennis de relatie tus-sen filosofie en vakwetenschap beter begrijpen? Inderdaad, want die structuur verhel-dert de vooronderstellingsstructuur van kennis. Als het te bepalen begrip (subjectbe-grip) door het bepalende begrip (predicaatbegrip) als bepaald gedacht wordt (subject-begrip is predicaatbegrip, van het subjectbegrip geldt het predicaatbegrip), dan volgtdaaruit dat de bepaaldheid van het bepalende begrip in iedere bepaling is vooronder-steld. In ons voorbeeld is de bepaaldheid van het begrip ‘sterfelijk’ in de bepaling vande mens als sterfelijk voorondersteld.4 (We zouden dat predicaatbegrip ook uitdrukke-lijk tot thema van ons denken kunnen maken (‘sterfelijk is...’), het aldus in de positievan het subjectbegrip brengen en dan door andere predicaatbegrippen bepalen, die zichopnieuw door hun eigen bepaaldheid kwalificeren, enzovoort).

Het interessante aan deze constellatie is bovendien dat in ons voorbeeldniet alleen de bepaaldheid van empirische begrippen (zoals in ons voorbeeld het begrip‘sterfelijk’) is voorondersteld (evenals bijvoorbeeld de betekenis van ‘winst’ als webeweren dat een onderneming een op winst gerichte organisatie is) – voorondersteldis ook de bepaaldheid van allerlei formele begrippen die aan dergelijke empirischebegrippen ten grondslag liggen, zoals de bepaaldheid van het begrip ‘predicaatbegrip’of van het begrip ‘begrip’. Ja, zelfs als we beweren dat iets het geval is, een feit is, alswe een ware uitspraak doen, ware kennis over de werkelijkheid hebben vergaard of dattenminste pretenderen, dan hebben we altijd al de bepaaldheid van de begrippen ‘ken-nis’, ‘waarheid’ en ‘werkelijkheid’ voorondersteld! Wat is kennis? Wat is waarheid? Watis werkelijkheid? Kortom: hoewel de vakwetenschappen delen van de werkelijkheidbepalen en zelfs de grond voor hun bepalingen van de delen aangeven, stuiten ze uit-eindelijk op de vraag naar de oorspronkelijke bepaaldheid van kennis en waarheid zelfals uiteindelijk bepalende begrippen van al onze kennis- en waarheidsaanspraken.

Door de bespreking van de relatie tussen ‘deel en geheel’, van het thema‘vooronderstellingen’ en van het ‘geldigheidsprobleem’, is ondertussen duidelijk gewor-den dat de filosofie de grondslagen van de wetenschap onderzoekt. De filosofie wilweten welke die grondslagen zijn en in hoeverre ze geldig zijn. Dat is een principiëlekwestie. De filosofie vraagt niet primair of deze of gene vakwetenschappelijke beweringgeldig is (bijvoorbeeld of de omloopsnelheid van geld stijgt als de rente stijgt, of het per-soneelsbeleid van een onderneming kan bijdragen tot verbetering van haar concurren-tiepositie, enzovoort): dat is in eerste instantie een kwestie van de vakwetenschappenzelf. De filosofie onderzoekt iets anders: de vooronderstellingen van vakwetenschappenals het denkraam of begrippenkader waaraan al die verschillende vakwetenschappelijkebeweringen zelf hun geldigheid ontlenen. Ze onderzoekt daarmee de principes die in

4 Voor een voorbeeld uit de bedrijfskunde zie hoofdstuk 7 van Heldring: hier wordt de betekenis ‘marktwaar-de van een onderneming’ geproblematiseerd. Een mooi voorbeeld biedt Kee in hoofdstuk 8 over accoun-tantscontrole: zie de bespreking van het begrip ‘activa’ of van het begrip ‘jaarrekening’.

24 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 13: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

de dagelijkse praktijk van de wetenschappen als onproblematisch zijn voorondersteld,maar uiteindelijk wel de geldigheid van vakwetenschappelijke kennis funderen. Dezekennis van de kennis onderscheidt zich enerzijds van iedere kennis van delen van de wer-kelijkheid, maar staat daar anderzijds niet los van: ze is op de kennis van delen betrok-ken, want ze ligt aan iedere kennisaanspraak ten grondslag – ze is de geldigheidsgrondervoor dat iets kennis is, of dat het dat niet is: de filosofie vraagt naar de geldigheids-principes van de vakwetenschappen.

1.2.4 Filosofie als reflectie

We hebben tot nu toe gezien dat we van de filosofie kunnen zeggen: de filosofie is – totaliteitswetenschap,– vooronderstellingswetenschap,– geldigheidswetenschap.

Filosofie is dus niet iets anders dan wetenschap – filosofie is geen vakwetenschap. Alsde filosofie van doen heeft met ‘totaliteit’, ‘vooronderstellingen’ of ‘geldigheid’, danmoeten we dus ook zeggen dat de vakwetenschappen dergelijke noties niet, tenminsteniet adequaat thematiseren. Waarom kunnen de vakwetenschappen dat niet? Natuurlijkis de reden niet de ontbrekende intelligentie of de kwade wil van vakwetenschappers.Het ligt veeleer aan de zaak zelf, namelijk aan de methode van vakwetenschappelijkonderzoek. Wordt het spel ‘schaken’ niet op een andere manier gespeeld dan het spel‘regels van het schaakspel onderzoeken’? Kennis die op delen van de werkelijkheid isgericht, heeft een andere methodische structuur dan kennis die wil achterhalen wat in(de kennis van) die delen is voorondersteld. Het is belangrijk dit verschil tussen de filo-sofische en de vakwetenschappelijke benadering goed voor ogen te krijgen en te hou-den.

Terwijl we tot nu toe vooral bezig waren met het thema van de filosofie endaarbij weliswaar altijd al methodische aspecten een rol speelden, gaan we nu uitdruk-kelijk in op de methode van de filosofie: we gaan proberen die methode in contrast metde methode van de vakwetenschappen nader te bepalen.

Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar de omgang met de kwestie van gel-digheid! Immers weten we dat de filosofie naar de geldigheidsprincipes van de vakwe-tenschappen vraagt. Maar als geldigheid in de filosofie op een adequate wijze thema vanonderzoek wordt, dan moet het daarbij om iets anders gaan dan om onderzoek naar hoede verschillende vakwetenschappen te werk gaan. Een dergelijk onderzoek naar de fei-telijke werkwijze van vakwetenschappen geschiedt immers op basis van die geldigheids-principes – die juist in hun geldigheid gethematiseerd zouden moeten worden. Geens-zins behelst de filosofische vraag naar geldigheid de bepaling van een feitelijke consen-sus tussen wetenschappers over een bepaalde theorie: Is consensus een voldoende gel-digheidsgrond? Is wat de meerderheid vindt tevens waar? Evenmin kan het bij de filo-

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 25

Page 14: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

sofische geldigheidsvraag om empirische generalisaties van geobserveerde kenproces-sen gaan, want daaruit volgt nog geenszins de waarheid (net zo min als de observatievan 1000 witte zwanen uitsluit dat de 1001e een zwarte is, dus dat geen zwaan eenandere kleur dan wit heeft). Ook laat onderzoek naar afwijkingen van een of andereempirische norm de filosofische vraag naar geldigheid onbeantwoord.

In dergelijke pogingen is altijd een begrip van geldigheid voorondersteld dathet mogelijk maakt consensus als geldigheid, kenprocessen als geldige kenprocessen, deempirische norm als geldige norm te proclameren. Dat blijkt duidelijk als we bijvoor-beeld eens naar de economie en de etnologie kijken.

Hoe zou een econoom willen bepalen wat geldigheid is? Met behulp vanwelke methode zou hij dat kunnen doen? Het ligt voor de hand dat een econoom gel-digheid in termen van een nutsfunctie bepaalt – maar met welk argument wordt geldig-heid met nuttigheid geïdentificeerd? Is niet veeleer voorondersteld dát geldigheid eenfunctie van nuttigheid is om vervolgens die functie nader te kunnen bepalen?

Hoe kan een etnoloog bepalen wat waarheid is? Hij stelt wellicht door obser-vaties, interviews, enquêtes, experimenten, enzovoort feitelijke culturele verschillenvast betreffende hetgeen waarheid is – maar is waarheid slechts een ‘subjectieve’ kwa-lificatie? Zoekt de wetenschap als wetenschap (in dit geval de etnoloog) niet ‘objectie-ve’ waarheid over een bepaalde stand van zaken? Het onderzoek over waarheidsopvat-tingen in verschillende culturen pretendeert zelf (objectief) waar te zijn: wat is het doorde etnoloog vooronderstelde waarheidsbegrip? En is het een geldig begrip? Waarom ishet geldig? Laat zijn eigen onderzoek niet juist zien dat een uniform waarheidsbegripniet bestaat? Met welk recht maakt hij er dan zelf gebruik van om verschillen in opvat-tingen als verschillende opvattingen van ‘waarheid’ te kunnen bepalen?

Om de geldigheidsvraag te beantwoorden en daarmee de funderende begrippen, deprincipes van geldigheid te bepalen moet de filosofie volgens een andere methode tewerk gaan dan de vakwetenschappen. Weliswaar is de problematiek van de filosofieintern met die van de vakwetenschappen verbonden, en ongetwijfeld zijn de vakweten-schappen voor de verheldering van hun grondslagen van de filosofie afhankelijk – tochis filosofische kennis een ander type van wetenschappelijke kennis dan vakwetenschap-pelijke kennis. Men zegt wel dat de vakwetenschappen zich kenmerken door een direc-te relatie tot hun onderzoeksobject, de filosofie door een indirecte relatie tot dat object.De vakwetenschap onderzoekt haar objecten binnen een als onproblematisch vooron-dersteld begrippenkader; de filosofie onderzoekt dat begrippenkader zelf. Ze is niet ken-nis vanuit de principes van vakwetenschappelijke kennis, maar kennis van die principes.Terwijl de vakwetenschappen kennis als wetenschappelijke kennis funderen, fundeertde filosofie kennis en wetenschappelijke kennis zelf. De filosofie wordt niet aan de vak-wetenschappen opgedrongen om redenen die extern aan die vakwetenschappen zijn; defilosofie sluit veeleer aan bij de funderingsdrang van de vakwetenschappen en probeertdie op haar manier voort te zetten en te voltooien.

Hoe gaat dat in zijn werk? Wat wil die ‘indirecte’ relatie tot het object van

26 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 15: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

de vakwetenschappen zeggen? We zouden die indirecte relatie als een reflecterende hou-ding kunnen beschrijven: de methode van de filosofie is de methode van reflectie. Aan-gezien we al weten dat de filosofie uiteindelijk de geldigheid van een begrippenkaderthematiseert, is die reflectie als zodanig geldigheidsreflectie.

Reflectie betekent letterlijk zoiets als ‘terugkaatsen’. In onze samenhangbetekent reflectie: het denken dat in eerste instantie als vakwetenschappelijk denkenop de dingen, toestanden, processen, enzovoort in de wereld is gericht, buigt zich intweede instantie over zichzelf: het denken denkt over het denken als denken. Indienhet denken van zijn natuurlijke (directe) gerichtheid op objecten afstand neemt en zichop zichzelf (als denken van objecten) richt, stelt het vast dat het daarbij impliciet vanallerlei fundamentele begrippen zoals ‘gelijkheid’, ‘verschil’, ‘identiteit’, ‘relatie’, ‘kwan-titeit’, ‘kwaliteit’, ‘oorzaak en gevolg’ of ‘ding en eigenschap’ gebruikmaakt, om deobjecten van onderzoek te bepalen. Het denken vraagt zich vervolgens af: wat beteke-nen die begrippen eigenlijk? Met die vraag stelt het zich tot doel dergelijke begrippen,hun samenhang en geldigheid uitdrukkelijk tot thema van onderzoek te maken: hetdenken denkt over zichzelf na, denkt na over dat wat het logisch doet (of wat het altijdal voorondersteld heeft) als het over objecten denkt. Het denken doet aldus een stapjeterug, van de dingen in de wereld – naar zichzelf. Het denken doet dat stapje terugomdat het weet dat het zijn eigen fundamentele of principiële bepaaldheid in iedere con-crete kennisactiviteit altijd al heeft voorondersteld. Dat geldt overigens niet alleen voorde genoemde ‘fundamentele’ begrippen die de objecten van empirisch onderzoek alszodanig bepalen; boven is al duidelijk geworden dat het eveneens geldt voor veel spe-cifiekere begrippen zoals de grondbegrippen van de verschillende vakwetenschappen:deze zijn in de kennisactiviteit van deze wetenschappen voorondersteld.5 In een figuur:

1. Dingen in de wereld

2. Bepaling van de dingen in de wereld. Resultaat: oordelen, theorieën, enzovoort over 1

3. Reflectie op de bepaling van de dingen in de wereld. Resultaat: oordelen, theorieën, enzovoort over

2 en daarmee over 1 en daarmee over de relatie tussen 1 en 2

Merkwaardig genoeg ziet het denken daarbij vrij snel dat denken denken van iets, overiets en door iets is: denken is denken van een denkend ‘subject’ dat door cognitieve‘acten’ ‘gedachten’ over een ‘object’ produceert. Over deze noties en hun relaties zouveel te zeggen zijn. Tenminste valt op dat de alledaagse en ook vakwetenschappelijke

5 Zie ook voetnoot 2 van dit hoofdstuk.

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 27

Page 16: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

voorstelling van kennen – de zogenaamde ‘natuurlijke houding’ ten opzichte van ken-nis – bij nadere filosofische beschouwing meer dan problematisch is. Volgens de ‘natuur-lijke houding’ staan denken en werkelijkheid namelijk los van elkaar: kennen is een pro-ces waarin het denken over een wereld nadenkt die van het denken onafhankelijk is;kennis betekent dan dat het denken en de van het denken onafhankelijke werkelijkheidmet elkaar corresponderen. Die onafhankelijke werkelijkheid is de geldigheidsbron (hetcriterium) van kennis: kennis die met werkelijkheid overeenstemt is waar.6

Er zijn veel redenen om die natuurlijke houding naïef te noemen. Wellichtis het volgende voldoende. De relatie tussen denken en werkelijkheid is helemaal geenthema van vakwetenschappelijk onderzoek; volgens de bovenstaande figuur denken devakwetenschappen immers over de dingen (1 – 2), niet over de relatie zelf tussen dedingen en de werkelijkheid (3). Wie over die relatie nadenkt, zal snel vaststellen dat ‘sub-ject’ en ‘object’ helemaal niet van meet af aan van elkaar volledig onafhankelijk zijn: hetdenken zelf (als denken van objecten, als denken van...) lijkt zich op een erg fundamen-teel niveau van zijn eigen bepaaldheid, op een erg fundamenteel niveau van zijn eigenstructuur te differentiëren in onder andere ‘subject’, ‘gedachte’ en ‘object’ – in notiesdie los van elkaar helemaal geen betekenis hebben:7 Onafhankelijk van het denken kanniets gedacht worden, en denken is altijd denken van iets. Het ondenkbare kan striktgenomen niet eens ‘zijn’; want om zinvol, verstaanbaar, begrijpelijk of iets dergelijks tekunnen zeggen dat iets ‘is’, moet dat wat ‘is’ tenminste denkbaar zijn: hoe zou iemandanders kunnen weten wat er gezegd wordt? Denkbaarheid en daarmee denken is alduseen voorwaarde voor het kunnen ‘zijn’ van iets.

Het is niet zozeer deze intrigerende merkwaardigheid die nu onze aandachtbehoeft.8 Voor ons is veeleer van belang dat de geschetste reflectie geldigheidsreflec-tie is.

Reflectie op kennis is zelfkennis: kennis over kennis als kennis. Alle kennismaakt aanspraak op geldigheid. Die geldigheidsaanspraak noopt tot reflectie; we willenimmers weten of onze aanspraak op geldigheid terecht is of niet. We zoeken dus de gron-den voor de geldigheid van de gemaakte aanspraak. Als het denken over zichzelf nadenkt,denkt het primair na over zichzelf in het licht van zijn eigen geldigheidsaanspraak. Datis geldigheidsreflectie. In de geldigheidsreflectie bepaalt het denken de zin van zijneigen activiteit:9 de principiële geldigheidsbepaaldheid van kennis wordt thematisch. Bij-gevolg wordt het in iedere kennis vooronderstelde begrip van kennis bepaald in termen

6 Zie over deze zogenaamde correspondentietheorie van de waarheid bijvoorbeeld ook de hoofdstukken5 en 6 van Metselaar, Zinkstok, en Krijnens teksten (hoofdstuk 9 en 10) over ‘wetenschapstheoretisch pro-fiel van de economische wetenschappen’ respectievelijk het ‘realisme’.

7 Vergelijk over die relatie tussen denken en werkelijkheid ook hoofdstuk 6 van Zinkstok en uitvoerigerhoofdstuk 10 van Krijnen over ‘realisme’.

8 Vergelijk daarover nader hoofdstuk 10 van Krijnen over ‘realisme’.9 Filosofie is daarom ook zinwetenschap. Vergelijk over deze bepaling van filosofie hoofdstuk 2 van Krij-

nen ‘Wetenschapsleer: een breder perspectief’, § 2.3.

28 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 17: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

van geldigheidsvoorwaarden. Deze geldigheidsvoorwaarden definiëren in zekere zinkennis als kennis. In de reflectie hebben we daar kennis van. Reflectie levert in eminen-te zin zelfkennis op: kennis van de grondslagen van ons kennend bezig zijn met onszelfen de wereld.

Vanzelfsprekend is de geldigheidsreflectie niet beperkt tot de waarheids-aanspraak van kennis en de daarmee verbonden verantwoordelijkheid van wetenschap-pers op hun eigen wetenschap te reflecteren. Ook binnen andere cultuurgebieden spe-len dergelijke verhoudingen een rol: in de sfeer van het recht, de politiek, de moraal,de kunst, de religie, enzovoort reflecteren we eveneens op de waarde van ons bezig zijn,op de geldigheid van de regels die ons doen en laten bepalen.10 Ook hier laat zich defilosofische vraag naar vooronderstelde grondbegrippen zoals ‘rechtvaardigheid’ of‘schoonheid’ niet vermijden: dergelijke begrippen liggen aan al onze aanspraken oprechtvaardigheid en schoonheid ten grondslag, net zoals het begrip ‘kennis’ aan alle aan-spraken op kennis ten grondslag ligt.

Aan welke minimale methodische voorwaarde moet een dergelijke reflectie op die altijdvooronderstelde grondbegrippen voldoen? Denken we nog eens terug aan de funde-ringsdrang die voor wetenschappelijke kennis kenmerkend is: Als wetenschappelijkekennis door een dergelijke funderingsdrang gekenmerkt is, dan laat zich in principe iede-re waarom-vraag betreffende de kennisaanspraak (‘waarom is het zo?’) beantwoorden;immers de funderingsdrang zou anders buitenspel worden gezet. Dat heeft een belang-rijke consequentie voor de methode van de geldigheidsreflectie:

Zoals bekend verwijst de fundering van kennis naar andere kennis. Dezefunderingsregressie leidt tot steeds algemenere en fundamentelere kennis die als grondvoor daarop gefundeerde kennis fungeert (bijvoorbeeld vooronderstelt de kennis: ‘eenverdubbeling van de benzineprijs leidt tot een vermindering van het benzineverbruik’de geldigheid van de kennis: ‘dingen hebben een oorzaak’; als dingen geen oorzaakhebben, dan is een prijsstijging zeker geen oorzaak voor een daling van de vraag). Menheeft wel gezegd dat het zoeken naar redenen voor redenen uiteindelijk tot een aantal‘axioma’s’ (grondstellingen) leidt die we niet verder kunnen rechtvaardigen; ze staanimmers aan de oorsprong van wetenschappelijke kennis. Ondertussen hebben we ech-ter gezien dat de wetenschap als wetenschap zelfs de fundering van dergelijke oor-spronkelijke noties moet eisen, omdat de wetenschap anders – vreemd genoeg – bij hetprobleem van de grondslagen van alle kennis niet meer dat zou doen wat ze toch alswetenschap behoort te doen: het funderen van haar kennisaanspraken. Zolang de weten-schap aan haar funderingsdrang vasthoudt blijven de vooronderstellingen van de weten-schap wetenschappelijke vooronderstellingen en draagt de wetenschap zorg voor haareigen wetenschappelijkheid.

10 Vergelijk daarover Krijnens hoofdstuk 2 ‘Wetenschapsleer: een breder perspectief’, § 2.3.

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 29

Page 18: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

Maar waarom zou iemand op de gedachte kunnen komen dat de meest funderende oor-delen, de grondslagen of grondstellingen van kennis zelf niet meer te funderen zoudenzijn? Kennelijk omdat de fundering van kennis op een andere manier gedacht is dan inhet voorafgaande geschetst: alleen als fundering van de ene kennis in andere kennis, vanhet ene oordeel in andere oordelen, van de ene vooronderstelling in andere, enzovoort.Inderdaad leidt in een dergelijke funderingsstructuur de funderingsdrang van de weten-schap uiteindelijk – tot een oneindige regressie, aangezien we voor ieder oordeel als grond voor een ken-

nisaanspraak weer naar een ander oordeel als grond voor die grond kunnen vragen,of

– tot een vanuit de wetenschap gezien willekeurige stop van de funderingsregressiebij een of ander ‘axiomatisch’ punt dat als basis voor al het andere dient en aldus‘dogmatisch’ voorondersteld wordt (het zijn buitenwetenschappelijke redenen dieeen dergelijke stop motiveren, religieuze overtuigingen bijvoorbeeld), of

– tot een circulair funderingsproces, omdat het te funderende als grond voor de fun-dering gaat fungeren: het te funderende wordt als iets opgevat wat al gefundeerdis, terwijl het eigenlijk gefundeerd zou moeten worden.

Aldus is grondslagenfundering een onzinnige exercitie. Maar is dat wel zo? Inderdaadis er een oplossing voor de aangeduide problemen denkbaar: fundering van fundamen-tele kennis is niet een fundering in andere kennis, maar fundering in dat wat kennis zelfis: in kennis zelf. Algemeen gezegd: vooronderstellingen, grondslagenkennis, geldig-heidsprincipes worden niet gefundeerd door ze terug te leiden tot iets anders dan ken-nis. Als bewezen kan worden dat (en hoe) die principes ten grondslag liggen aan ken-nis en de daarbij behorende fundering zelf, dan zijn ze precies daardoor gefundeerd alsnoodzakelijke vooronderstellingen van kennis: het zijn bepalingen die de zin (aanspraak,betekenis) van kennis zelf bepalen; kennis als kennis is fundamenteel bepaald door dieprincipes; die principes zijn in zekere zin definiërende bepalingen van het begrip ‘ken-nis’. De vakwetenschappen funderen kennis als wetenschappelijke kennis. De filosofiefundeert kennis en wetenschappelijke kennis zelf. Ze doet dat door te laten zien dat zon-der de aanname van een aantal principes de aanspraak van kennis op geldigheid niet ver-vuld kan worden. Filosofische fundering van kennis is dus niet zomaar fundering vandeze (een of andere) kennis in gene (een of andere) kennis: niet fundering van concre-te kennis in andere concrete kennis, maar fundering van concrete kennis in de princi-pes van kennis; en die principes van kennis fungeren als mogelijkheidsvoorwaardenvoor de zin of aanspraak van kennis, een geldige bepaling te zijn.

Overeenkomstig de gedachte dat reflectie op kennis zelfkennis is, is funde-ring van kennis zelffundering: zelffundering in termen van funderende explicatie van deimpliciete kenniszin, dat wil zeggen de impliciete, met iedere kennis verbonden aan-spraak op geldigheid wordt op een naar gronden (redenen) geordende wijze uitgelegd,geëxpliciteerd. Iedere andere manier van rechtvaardiging van vooronderstellingen blijftuiteindelijk dogmatisch: maakt gebruik van vooronderstellingen die methodisch gezien

30 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 19: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

zelf niet meer in termen van de zin van kennis gerechtvaardigd kunnen worden. Dievooronderstellingen komen ‘ergens anders’ vandaan. Maar als ze ‘ergens anders’ van-daan komen, kunnen we weer vragen: waarom zouden we die vooronderstellingen moe-ten accepteren, zijn ze geldig? Ieder antwoord op deze vraag naar geldigheid dat nietnaar de zin van kennis zelf (als het uiteindelijk bepalende begrip van iedere kennis) ver-wijst, wordt telkens weer met de geldigheidsvraag geconfronteerd. Vanuit het perspec-tief van de wetenschap gezien biedt een ‘heteronome’, op iets buiten de wetenschapgerichte funderingsstrategie geen soelaas; die strategie leidt uiteindelijk inderdaad toteen oneindige regressie, een willekeurige stop of een circulair bewijs.

Dat is veel minder onschuldig dan het in eerste instantie klinkt. Als we defundering van principes namelijk niet op de manier van de wetenschap, op een gefun-deerde manier kunnen leveren, dan is de hele wetenschap op zand gebouwd. Is dat eenovertuigende opvatting van wetenschappelijke kennis? Een dergelijke opvatting onder-graaft zelfs haar eigen kritiek op het funderingsdenken: De kritiek op de fundeerbaar-heid van laatste principes zou dan immers eveneens op zand gebouwd zijn; de kennisdie ten behoeve van het bewijs voor de niet-fundeerbaarheid van laatste principes is ver-gaard, zou op zand gebouwd zijn; de methode op basis waarvan die kennis is vergaard,zou op zand gebouwd zijn; het bewijs zelf zou op zand gebouwd zijn. Wie dit allemaalvoor zijn eigen kritiek moet beweren, heeft zeker geen wetenschappelijk overtuigendeargumenten ter beschikking die de geldigheid van zijn eigen kritiek zouden kunnen sta-ven.

We moeten veeleer vragen: Op welke vooronderstellingen berust eigenlijkdie twijfel aan de funderingspotentie van wetenschap? Waarom zouden we ons alswetenschappers door de kennis die de twijfel uitdrukt, laten overtuigen? Als het fun-dament ontbreekt, dan kan een wetenschapper net zo goed het tegendeel beweren, ofzelfs onverschillig zijn schouders ophalen en zich niet verder bezighouden met de geui-te kritiek. Kortom, door een dergelijke opvatting van wetenschappelijke kennis wordtde aanspraak van wetenschap, geldige kennis (waarheid) te leveren in hoge mate pro-blematisch: wetenschap verliest haar zin! Als we ons rekenschap willen geven van deaanspraak (zin, betekenis) van wetenschap en recht proberen te doen aan die aanspraak,dan moeten we ook proberen de principes van kennis op een wetenschappelijke manierte rechtvaardigen. Daartoe is een fundering van kennis vereist niet als fundering inconcrete kennis, in kennis van dit of dat, maar als fundering van kennis in principes vankennis: in noties die de zin (aanspraak, betekenis) van kennis en wetenschap zelf bepa-len – fundering van kennis vanuit haar eigen grondslagen. Gezien de aanspraak vanonze wetenschappelijke kennis op gefundeerde waarheid over natuurverschijnselen,sociale fenomenen, kunstwerken, enzovoort kunnen we niet zonder dergelijke radica-le zelfkennis: we doen er altijd al een beroep op.

Het moge duidelijk zijn dat de vraag naar de principes of grondslagen van kennis eenzeer moeilijke kwestie is. Daarom zal het niemand verbazen dat die kwestie regelmatigtot verhitte debatten in de filosofie leidt. Wellicht is het goed er nog wat aandacht aan

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 31

Page 20: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

te besteden. Overeenkomstig de in het voorafgaande geschetste kritiek op het funde-ringsdenken, beklemtonen onder anderen de auteurs van een boek over de weten-schapsleer van de bedrijfskunde (Johnson en Duberley, 2000): ‘Het denken over voor-onderstellingen van kennen is altijd circulair, omdat kennis van de vooronderstellingenvan kennis deze vooronderstellingen moet vooronderstellen, waardoor de hele gedach-te van wetenschappelijke fundering van wetenschappelijke kennis op de tocht komt testaan: wetenschappelijke kennis kan niet door wetenschappelijke kennis gerechtvaardigdworden.’

Wat kunnen we naar aanleiding van dit voorbeeld over de onmogelijkheid vankennisfundering zeggen? Klinkt die kritiek op het funderingsdenken niet overtuigend?In de lijn van onze overwegingen zijn drie opmerkingen over de geschetste funderings-kritiek op zijn plaats:

1. Ook de wetenschappelijke fundering van wetenschappelijke kennis isonderworpen aan vooronderstellingen die wetenschappelijke kennis als zodanig kenmer-ken. Maar volgt daaruit dat we in een cirkel terechtkomen die het project van kennis-fundering als een ijdele hoop ontmaskert? Geenszins. Dat we niet aan die vooronder-stellingen kunnen ontkomen, is juist de pointe van de boven uiteengezette geldigheids-reflectie! Door die reflectie krijgen we immers zicht op de geldigheidsprincipes die wenoodzakelijk vooronderstellen als we een wetenschappelijke kennisclaim leggen. Doormiddel van die reflectie proberen we op een wetenschappelijke manier aan te tonen omwelke vooronderstellingen het daarbij gaat en waarom die vooronderstellingen noodza-kelijk zijn voor onze aanspraak op kennis; dergelijke vooronderstellingen definiëren inzekere zin kennis als kennis. Uiteindelijk moet blijken dat ook kennis van die vooron-derstellingen slechts op basis van die vooronderstellingen mogelijk is (dat ligt al beslo-ten in de pretentie dat het om noodzakelijke vooronderstellingen van kennis als kennisgaat). Die noodzakelijkheid is bestanddeel van hun rechtvaardiging. Een dergelijk fun-deringsdenken kunnen we radicale fundering noemen (Latijn: radix = wortel). Daaren-tegen blijft het hoogst mysterieus hoe iemand een wetenschappelijke aanspraak op ken-nis kan maken zonder het begrip kennis als funderend begrip voor die aanspraak te voor-onderstellen.

2. Een dergelijk radicaal funderingsproject is alleen zinvol voor zover filo-sofische fundering niet gedacht wordt als fundering van deze kennis over een stand vanzaken in de wereld in gene kennis over een stand van zaken in de wereld, als funderingvan de ene concrete kennis in andere concrete kennis (‘de straten worden nat, want hetregent; het regent, want...’); een dergelijk funderingsdenken belandt ongetwijfeld in eenoneindige funderingsregressie respectievelijk in theoretische willekeur respectievelijkin een cirkel. (Adequate) filosofische fundering van kennis daarentegen is fundering vanconcrete kennis in de principes van kennis, in de geldigheidsstructuur van kennis. Eendergelijke fundering levert bijgevolg ook niet een of ander ‘criterium’ op om de inhou-delijke geldigheid van deze of gene vakwetenschappelijke kennis te bepalen. Veeleerwordt in die fundering de geldigheidsstructuur van kennis bepaald. Die structuur is hetkader waarbinnen concrete kennis tot stand komt, het geheel van vooronderstellingen

32 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 21: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

of geldigheidsvoorwaarden dat aan concrete kennis ten grondslag ligt.3. Als we in de reflectie proberen de vooronderstellingen van ons kennen

te kennen, dan moeten we ervoor waken bij die vooronderstellingen bijvoorbeeld aanzoiets als ‘culturele invloeden’ te denken, algemener: aan (natuurlijke of culturele) wer-kelijkheidsfactoren. De vraag is namelijk niet in welke socioculturele situatie onderzoe-kers hun werk doen en hoe die socioculturele inbedding richting geeft aan hun onder-zoek. Immers zijn van dergelijke werkelijkheidsvoorwaarden voorwaarden te onder-scheiden, die de geldigheid van ons onderzoek bepalen. Bij de bepaling en rechtvaardi-ging van kennis staan in eerste instantie geldigheidsprincipes ter discussie, niet desocio culturele inbedding en de daarbij behorende machtsstructuren. De socioculture-le inbedding is weliswaar bepalend voor de specifieke wijze waarop het waarheidsstre-ven van wetenschappers gestalte krijgt (en in die zin een belangrijk onderwerp vanwetenschappelijk onderzoek), maar in de analyse van die inbedding is impliciet eenfunderend begrip van waarheid voorondersteld dat zelf niet meer in termen van datonderzoek gerechtvaardigd kan worden. Daarom is het onvoldoende om slechts op demanier van de vakwetenschappen te ‘reflecteren’.a. Voor zover vakwetenschappen ‘reflecteren’ denken ze bij reflectie bijvoorbeeld aan

een reflectie die de invloed van de gebruikte methode en technieken op het bereik-te resultaat probeert te achterhalen. Het is de bedoeling van die reflectie om degebruikte methode en technieken van vakwetenschappelijk onderzoek te perfecti-oneren; daardoor wordt een (nog) beter vakwetenschappelijk eindresultaat mogelijk.Dit is filosofisch gezien een vrij naïeve vorm van reflectie, omdat deze reflectieondanks haar vakwetenschappelijke meriten helemaal nog niet over het vooronder-stelde begrippelijke kader nadenkt, maar zich uitsluitend binnen dat kader en in ter-men van dat kader beweegt.

b. Voor zover vakwetenschappen ‘reflecteren’ denken ze bij reflectie echter ook aaneen reflectie die de naïeve vorm van reflectie verrijkt, en wel met een reflectie opde socioculturele inbedding van de onderzoeker en de relevantie van die inbeddingvoor het bereikte onderzoeksresultaat. Weliswaar is dit een hogere vorm van reflec-tie, maar om te begrijpen wat kennis en wetenschap is, kunnen we niet slechts opbasis van een ontoereikend fundeerbaar begrip van kennis en wetenschap kennis-en wetenschapsfenomenen onderzoeken. Ook het impliciet vooronderstelde begripvan kennis en wetenschap behoeft explicatie. De filosofische geldigheidsreflectiepoogt die explicatie van het impliciete te leveren.

In de wetenschap gaan we op een methodisch geordende wijze met het funderingsvraag-stuk om. Het bewustzijn van de geldigheidsdifferentie van onze kennisproductie noopttot geldigheidsreflectie. Kennis is niet alleen iets wat aanspraak maakt op geldigheid,kennis is eveneens geconfronteerd met de opgave na te denken over de geldigheid vandie aanspraak. Kennis behoeft reflectie en filosofische beschouwing niet primair omwil-le van iets anders, maar omwille van haar eigen aanspraak. Zelfs als we de noodzaak vanreflectie op kennis zouden willen rechtvaardigen door te zeggen ‘dan kunnen we ken-

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 33

Page 22: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

nis beter toepassen’ – dan is in een dergelijke rechtvaardiging altijd al een begrip vankennis voorondersteld waarvan we willen weten of het een geldig begrip is of niet. Een‘pragmatische’ bepaling van kennis vooronderstelt een zuiver geldigheidstheoretischebepaling van kennis (zie § 1.3).

§ 1.3 Filosofie en wetenschapsleer

Met de bereikte algemene inzichten in de relatie van filosofie en vakwetenschap kun-nen we nader ingaan op de relatie tussen filosofie en wetenschapsleer. Hoewel in hetbovenstaande de intrinsieke relatie tussen filosofie en vakwetenschap centraal stond,is het geenszins zo dat wetenschap alleen in het perspectief van haar vooronderstellin-gen gethematiseerd kan worden. Er is niet alleen een veelheid van andere perspectie-ven mogelijk; die perspectieven zijn zelfs werkelijk. Daar gaan we in eerste instantie opin (§ 1.3.1). Vervolgens komen filosofische perspectieven op wetenschap aan bod(§ 1.3.2). Ten slotte gaan we in op de vraag waarom wetenschap uiteindelijk nodig is(§ 1.3.3).

1.3.1 Vakwetenschappelijke perspectieven op wetenschap

Al diverse vakwetenschappen bieden dergelijke niet-filosofische perspectieven op weten-schap; in zoverre kunnen de vakwetenschappen als wetenschappen van wetenschappenworden opgevat. – Wetenschapsgeschiedenis. Historici onderzoeken de historische ontwikkeling van

de wetenschap respectievelijk van verschillende wetenschappen. Ze doen dat metmethoden van historisch onderzoek. Met name gaat het daarbij om de historischeontwikkeling van wetenschappelijke theorieën (en methoden). Het speelt in ditonderzoek geen belangrijke rol of we vanuit een hedendaags perspectief die theo-rieën (en methoden) als waar of onwaar zouden beoordelen; van belang is de feite-lijke ontwikkeling van de/een wetenschap. Wetenschap is als een historisch feno-meen thema van onderzoek en daarmee als een product of functie van historischeconstellaties.

– Wetenschapssociologie. Sociologen onderzoeken de sociale factoren die bepalendzijn voor opvattingen die in een maatschappij over wetenschap heersen; ze onder-zoeken de rol die wetenschap in een bepaalde maatschappij speelt; ze houden zichbezig met het sociaal gedrag van wetenschappers; enzovoort. De wetenschaps -sociologie thematiseert niet de waarheid van wetenschappelijke kennis, maar weten-schap als een sociaal fenomeen en daarmee als een product of functie van socialeconstellaties.

– Wetenschapspsychologie. Wetenschapspsychologen onderzoeken bijvoorbeeld vanuit

34 W E T E N S C H A P S F I L O S O F I E V O O R E C O N O M E N E N B E D R I J F S K U N D I G E N

Page 23: 1 Filosofie – Wetenschapsleer – Wetenschap...1.1 Inleiding Waarom zouden economen en bedrijfskundigen zich met een vak als filosofie en weten-schapsleer bezig moeten houden? Wat

welke motieven een onderzoeker bepaalde hypothesen ontwikkelt en aan anderehypothesen voorbijgaat. Wetenschap is hier als een psychisch fenomeen thema vanonderzoek en daarmee als een product van psychische constellaties, niet als een pro-duct van geldigheidsprincipes.

– Wetenschapspoliticologie. Gezien de invloed van wetenschappelijke kennis op desamenleving en de relevantie van wetenschappelijke kennis voor maatschappelijkeontwikkelingen wordt wel geprobeerd wetenschappelijke kennis vanuit de politiekin de richting van bepaalde doelen te kanaliseren (bijvoorbeeld door middel vanonderzoeks- en onderwijsprogramma’s). Wetenschapspoliticologen onderzoekendeze samenhang tussen wetenschaps- en maatschappijontwikkeling. Wetenschap ishier functioneel opgevat, thema van onderzoek in termen van een of ander politiekdoel en daarmee als een politiek instrument: de waarheidsvraag is daaraan onder-geschikt.

– Wetenschapsbedrijfskunde. Bedrijfskundigen houden zich bezig met het optimalise-ren van bedrijfsprocessen. Wetenschap is in bedrijfskundig perspectief thematischin termen van bedrijfsprocessen binnen universiteiten; naar de geldigheid van weten-schappelijke kennis (als dat wat die universiteiten aan producten pretenderen televeren) vragen wetenschapsbedrijfskundigen niet.

De genoemde wetenschapswetenschappen (er zijn natuurlijk nog andere wetenschap-pen die zich met wetenschap bezighouden, bijvoorbeeld de taal- en tekstwetenschap-pen) vatten wetenschap op als een praktijk die door empirisch onderzoek naar empiri-sche factoren van historische, sociale, psychische, bedrijfskundige, enzovoort aard naderwordt bepaald. Niet de waarheid van wetenschappelijke kennis is hier thema van onder-zoek, maar de manier waarop wetenschap empirisch tot stand komt en georganiseerdwordt respectievelijk kan worden.

1.3.2 Filosofische perspectieven op wetenschap

Daarentegen wil de filosofie weten wat kennis is, nader: wat wetenschappelijke kennisis. De vraag naar de grond van de geldigheid van die kennis is daarbij beslissend: filoso-fie bepaalt kennis in termen van haar geldigheidsprincipes.

De vraag naar de geldigheid van wetenschappelijke kennis is echter niet deenige vraag die de filosofie naar aanleiding van wetenschappelijke kennis stelt. De filo-sofische ethiek bijvoorbeeld stelt algemeen de vraag: wat is het Goede? Als weten-schapsethiek behandelt ze kwesties die specifiek de wetenschappen betreffen. De ver-antwoordelijkheid van de wetenschapper voor de resultaten van zijn onderzoek is eendergelijke kwestie: kunnen die resultaten – denk aan de ontwikkeling van atomairewapens (en de daarbij behorende theorieën) – de mensheid of bepaalde mensen ingevaar brengen? Een ander voorbeeld van een dergelijke kwestie is de verantwoorde-lijkheid van de wetenschapper voor de gebruikte methoden van onderzoek (in hoever-

F I L O S O F I E – W E T E N S C H A P S L E E R – W E T E N S C H A P 35