3. onthoudboekje rekenen - wordpress.com...2018/05/03 · metend rekenen 13. lengte (p.19 – 20)...
TRANSCRIPT
3de leerjaar
1
Onthoudboekje rekenen
D_eze _werkbundel _is _van < >
3de leerjaar
2
Inhoudsopgave
Wat moet je wanneer kennen?
herfsttoets
kersttoets
paastoets
eindtoets
Getallenkennis
1. Soorten getallen (p.4 – 5)
2. Duizendtal, honderdtal, tiental en eenheid (p.6)
3. Getallen afronden (p.7)
4. Breuken (p.8 – 9)
Bewerkingen
5. Rekentaal (p.10)
6. + en – tot 100 (p.11)
7. Tafelkaart (p.12)
8. Hoofdrekenen met breuken (p.13)
9. Cijferend optellen (p.14)
10. Cijferend aftrekken (p.15)
11. Cijferend vermenigvuldigen (p.16)
12. Staartdelingen (p.17 – 18)
Metend rekenen
13. Lengte (p.19 – 20)
14. Inhoud (p.21)
15. Gewicht (p.22)
16. Tijd (p.23 – 25)
17. Geldwaarden (p.26)
18. Temperatuur (p.27)
3de leerjaar
3
Wat moet je wanneer kennen?
herfsttoets
kersttoets
paastoets
eindtoets
Meetkunde
19. Ruimtelijk oriënteren (p.28 – 29)
20. Punten, lijnen, rechten en lijnstukken (p.30)
21. Horizontaal, verticaal en diagonaal (p.31)
22. Hoeken (p.32)
23. Veelhoeken (p.33)
24. Driehoeken (p.34)
25. Vierhoeken (p.35)
26. Evenwijdigheid (p.36 – 37)
27. Loodrechte stand (p.38 – 39)
28. Symmetrie (p.40)
29. Gelijkheid van vorm en van grootte (p.41)
Toepassingen
30. Hoe los ik toepassingen op? (p.42)
3de leerjaar
4
1. Soorten getallen Getallen gebruiken
- als hoeveelheid (om te zeggen hoeveel er zijn)
- in een rangorde Akim is de vijfde in een gezin met zes kinderen.
De schildpad ging als eerste over de streep.
De duizendste toeschouwer mocht gratis binnen.
- bij een maateenheid en in een verhouding
Aube koopt 350 gram kaas en betaalt er 3 euro voor.
Een brik fruitsap van 1 liter weegt ruim 1 kilogram.
- in een bewerking
optellen 120 + 45 = 165 25 + 25 + 25 = 75
aftrekken 90 – 35 = 55 500 – 80 = 420
vermenigvuldigen 9 x 7 = 63 8 x 60 = 480 delen 80 : 4 = 20 350 : 5 = 70
- als code
Peter woont in de Tulpenlaan op nummer 48
Je kan hem telefonisch bereiken op 0777 12 34 56.
Om zijn fietsslot te openen moet hij het op 987 zetten.
Er zitten 32 kleurpotloden in de doos.
Er zijn 500 stukjes in de puzzel.
Er staan 132 boeken in de kast.
3de leerjaar
5
1. Soorten getallen
Even getallen 10, 16, 100 en 42 zijn even getallen. Als ik die getallen door 2 deel, is er geen rest. De rest is 0.
Even getallen zijn deelbaar door 2. Oneven getallen 43, 51, 77 en 5 zijn oneven getallen. Als ik die getallen door 2 deel, is er rest. De rest is 1.
Oneven getallen zijn niet deelbaar door 2.
3de leerjaar
6
2. Duizendtal, honderdtal, tiental en eenheid
1000 100 10 1 duizend honderd tien één het duizendtal het honderdtal het tiental de eenheid D H T E
D H T E H T E T E E
1 0 0 0 1 0 0 1 0 1
1 H 7 T 2 E 172
4 H 3 T 430 2 H 4 E 204
3de leerjaar
7
3. Getallen afronden Welke afspraken moet ik volgen?
- naar het dichtstbijzijnde tiental afronden
o naar beneden
71 è 70 72 è 70 73 è 70 74 è 70
o naar boven
76 è 80 77 è 80 78 è 80 79 è 80 Let op! 75 è 80
Getallen die eindigen op 5 ronden we af naar boven.
- naar het dichtstbijzijnde honderdtal afronden
o tot . 49 ronden we af naar beneden
345 è 300 333 è 300 349 è 300
o vanaf . 50 ronden we af naar boven
363 è 400 399 è 400 378 è 400
Let op! 350 è 400
Getallen die eindigen op 50 ronden we af naar boven.
3de leerjaar
8
4. Breuken Breuken lezen en schrijven
3de leerjaar
9
4. Breuken Breukenladder Stambreuken
3de leerjaar
10
5. Rekentaal 140 + 70 = 210 è Dit is een optelling. het plusteken
De termen zijn 140 en 70.
De som is 210.
Ik vermeerder 140 met 70.
880 – 180 = 700 è Dit is een aftrekking. het minteken
880 – 180 De termen zijn 880 en 180.
Het verschil is 700.
Ik verminder 880 met 180.
het aftrektal de aftrekker 6 x 90 = 540 è Dit is een vermenigvuldiging. het maalteken
6 x 90 De factoren zijn 6 en 90.
Het product is 540.
Ik vermenigvuldig 6 met 90.
de vermenigvuldiger het vermenigvuldigtal
150 : 3 = 50 è Dit is een deling. het deelteken
150 : 3 De factoren zijn 150 en 3.
Het quotiënt is 50.
het deeltal de deler Ik deel 150 door 3.
3de leerjaar
11
6. + en – tot 100 + tot 100
- tot 100
3de leerjaar
12
7. Tafelkaart
3de leerjaar
13
8. Hoofdrekenen met breuken
3de leerjaar
14
9. Cijferend optellen Zonder onthouden Met onthouden
3de leerjaar
15
10. Cijferend aftrekken Zonder ontlenen Met ontlenen
3de leerjaar
16
11. Cijferend vermenigvuldigen Zonder onthouden Met onthouden
3de leerjaar
17
12. Staartdelingen Zonder rest
9 gedeeld door 4 is 2. Ik schrijf 2 bij de uitkomst. 2 maal 4 is 8. Ik schrijf 8 onder 9. 9 min 8 is 1. Ik laat 7 zakken. 17 gedeeld door 4 is 4. Ik schrijf 4 bij de uitkomst. 4 maal 4 is 16. Ik schrijf 16 onder 17. 17 min 16 is 1. Ik laat 2 zakken. 12 gedeeld door 4 is 3. Ik schrijf 3 bij de uitkomst. 3 maal 4 is 12. Ik schrijf 12 onder 12. 12 min 12 is 0. Het quotiënt is 243. Mijn schatting is juist.
De deelballon
3de leerjaar
18
12. Staartdelingen Met rest
10 gedeeld door 6 is 1. Ik schrijf 1 bij de uitkomst. 1 maal 6 is 6. Ik schrijf 6 onder 10. 10 min 6 is 4. Ik laat 0 zakken. 40 gedeeld door 6 is 6. Ik schrijf 6 bij de uitkomst. 6 maal 6 is 36. Ik schrijf 36 onder 40. 40 min 36 is 4. Ik laat 0 zakken. 40 gedeeld door 6 is 6. Ik schrijf 6 bij de uitkomst. 6 maal 6 is 36. Ik schrijf 36 onder 40. 40 min 36 is 4. Het quotiënt is 166 en de rest is 4. Mijn schatting is juist.
3de leerjaar
19
13. Lengte Lengte inschatten
Je nagel is ongeveer Je duim is ongeveer De afstand tussen je 1 mm dik. 1 cm breed. duim en wijsvinger is ongeveer 1 dm. Een voetstap is ongeveer 1 m. Lengtematen We kunnen de lengte meten van
- een hoogte (de hoogte van een deur);
- een dikte (de dikte van een plank);
- een lengte (de lengte van een touw);
- een breedte (de breedte van een zwembad);
- een omtrek (de omtrek van een vijvertje);
- een diepte (de diepte van het water in een ton);
- een afstand (de afstand van school naar huis).
km 100 m 10 m m dm cm mm
3de leerjaar
20
13. Lengte 1 km = 1000 m
1 m = 10 dm = 100 cm = 1000 mm
1 dm = 10 cm = 100 mm
1 cm = 10 mm
½ m = 5 dm = 50 cm
¼ km = 25 cm
½ km = 500 m
¼ km = 250 m
Maten omzetten Met de tabel lukt het altijd! Regel: De E staan in de kolom van de maateenheid.
km 100 m 10 m m dm cm mm 5 km 5 0 0 0 = 5000 m
73 dm 7 3 0 = 730 cm 5 cm 5 0 = 50 mm
3de leerjaar
21
14. Inhoud
l dl cl ml 1 l = 10 dl = 100 cl = 1000 ml
1 dl = 10 cl = 100 ml
1 cl = 10 ml
Referentiematen 10 l = de inhoud van een gewone emmer 1 l = de inhoud van een karton melk.
1 dl = de inhoud van een half brikje.
1 cl = de inhoud van een dessertlepel.
Maten omzetten Met de tabel lukt het altijd! Regel: De E staan in de kolom van de maateenheid.
l dl cl ml
2 l 2 0 = 20 dl 3 dl 3 0 0 = 300 ml 85 cl 8 5 0 = 850 ml
3de leerjaar
22
15. Gewicht
kg 100 g 10 g g 1 kg = 1000 g
ton 100 kg 10 kg kg 1 ton = 100 kg Referentiematen 1 kg = het gewicht van een pak bloem 1 g = het gewicht van een paperclip
Maten omzetten
Regel: De E staan in de kolom van de maateenheid.
kg 100 g 10 g g
2 kg 2 0 0 0 = 2000g 500 g 5 0 0 = ½ kg
3de leerjaar
23
16. Tijd De jaarkalender
Vandaag is het donderdag 7 september.
Gisteren was het woensdag 6 september.
Morgen is het vrijdag 8 september.
Eergisteren was het dinsdag 5 september.
Overmorgen is het zaterdag 9 september.
Deze maand is het september.
Vorige maand was het augustus.
Volgende maand is het oktober.
3de leerjaar
24
16. Tijd Hoeveel dagen zijn er in elke maand? Gebruik het trucje met de knokkels! Pas op!
In een schrikkeljaar telt februari 29 dagen.
Tijdsindeling
3de leerjaar
25
16. Tijd Kloklezen
3de leerjaar
26
17. Geldwaarden Muntstukken en biljetten Notatie 1 euro = €1
1 cent = 1 c.
€1 = 1€ = Geld wisselen 1 euro = 100 cent = 100 keer 1 cent = 10 keer 10 cent
= 50 keer 2 cent = 5 keer 20 cent = 20 keer 5 cent = 2 keer 50 cent
50 euro = 5 keer 10 euro = 20 euro en 20 euro en 10 euro
3de leerjaar
27
18. Temperatuur Ik lees de temperatuur tot op 1 graad nauwkeurig af.
Het verschil in temperatuur tussen
- thermometers 1 en 2 is 9 graden Celsius, want 22 – 13 = 9 - thermometers 2 en 3 is 24 graden Celsius, want 22 + 2 = 24
Ik lees de temperatuur af van de curve.
Op maandag is het 7°C. Op dinsdag is het 11°C. Op vrijdag is het 10°C. De hoogste temperatuur is 14°C. De laagste temperatuur is 3°C. Het temperatuurverschil is dus 11°C, want 14 – 3 = 11.
3de leerjaar
28
19. Ruimtelijk oriënteren
3de leerjaar
29
19. Ruimtelijk oriënteren
Ik noteer altijd eerst de letter en dan pas het cijfer!
3de leerjaar
30
20. Punten, lijnen, rechten en lijnstukken Punten Een punt krijgt altijd een hoofdletter als naam.
. A Lijnen Verschillend punten na elkaar vormen een lijn. Er zijn drie soorten lijnen:
1) Rechte lijnen
2) Gebogen lijnen
3) Gebroken lijnen Rechten en lijnstukken Een rechte is een rechte lijn die eindeloos doorloopt en geen beginpunt of eindpunt heeft.
We tekenen een rechte dus nooit volledig, maar enkel een stukje ervan. We geven een rechte een kleine letter als naam.
Een lijnstuk is een rechte lijn met een beginpunt en een eindpunt.
a
3de leerjaar
31
21. Horizontaal, verticaal en diagonaal
Diagonalen
3de leerjaar
32
22. Hoeken Benamingen Soorten hoeken Hoe teken ik een rechte hoek?
3de leerjaar
33
23. Veelhoeken
Veelhoeken hebben enkel rechte zijden.
3de leerjaar
34
24. Driehoeken Driehoeken vergelijken volgens de hoeken Driehoeken vergelijken volgens de zijden
3de leerjaar
35
25. Vierhoeken Soorten vierhoeken
3de leerjaar
36
26. Evenwijdigheid
Evenwijdige lijnstukken/ rechten staan op elk punt precies even ver van elkaar en raken
elkaar NOOIT of zullen elkaar NOOIT raken.
3de leerjaar
37
26. Evenwijdigheid Hoe controleer je of lijnen evenwijdig zijn?
Hoe teken je evenwijdige lijnen?
3de leerjaar
38
27. Loodrechte stand
Twee lijnstukken/ rechten staan loodrecht op elkaar als ze een rechte hoek vormen.
3de leerjaar
39
27. Loodrechte stand Hoe controleer je of lijnen elkaar loodrecht snijden?
Hoe teken je lijnen die loodrecht op elkaar staan?
3de leerjaar
40
28. Symmetrie Men spreekt van symmetrie bij een figuur als twee helften van die figuur elkaars
spiegelbeeld zijn. De as die de figuur in twee helften verdeeld die elkaars spiegelbeeld zijn, noemen we de
symmetrieas of spiegelas. Pas op! Als je een figuur moet spiegelen, doe je dat met een potlood en een lat, nooit met
de vrije hand.
3de leerjaar
41
29. Gelijkheid van vorm en van grootte
Gelijkheid van vorm en van grootte wil zeggen dat de figuren even groot zijn en dezelfde vorm hebben. Dat wil echter niet zeggen dat ze er altijd exact hetzelfde uitzien, want de figuren kunnen gedraaid worden. Kijk maar naar het eerste voorbeeld.
3de leerjaar
42
30. Hoe los ik toepassingen op?