discourse analysis 2011

Post on 27-Jan-2016

24 Views

Category:

Documents

0 Downloads

Preview:

Click to see full reader

DESCRIPTION

A glimpse of what lies beyond DRT. Discourse Analysis 2011. Question 1. Question 2. Question 3. Question 4. Question 5. Question 6. Cb. Cp. Question 7. Question 8. Question 9. rough shift. retain. smooth shift. continue. Question 10. Question 10. Exercises. Exercises. - PowerPoint PPT Presentation

TRANSCRIPT

Discourse Analysis 2011

A glimpse of what lies beyond DRT

2

Question 1

3

Question 2

4

Question 3

5

Question 4

6

Question 5

7

Question 6

forward looking center Cf

backward looking center

preferred center

Cb

Cp

8

Question 7

9

Question 8

10

Question 9

the backward-looking center of sentence A is not the same as the backward-looking center of sentence B (doesn’t hold when the backward-looking center of A is unknown)

the backward-looking center of sentence A is the same as the backward-looking center of sentence B (also holds when the backward-looking center of A is unknown)

the backward-looking center and the preferred center of B aren’t the same

the backward-looking center and the preferred center of B are the same

rough shift

smooth shift

retain

continue

11

Question 10

12

Question 10

Exercises

14

Exercises

> Use your knowledge about Centering to explain why in the following discourse speaker B uses the full name Hillary instead of the pronoun her, despite the fact that her would refer unambiguously to Hillary.

A Well, I have to go. I have to do a lot of studying. And Hillary said she’d call me if she was going to go to the library with me. But I don’t think she will. Anyway, I’m going to have these papers xeroxed and I’ll come

back in a little bit.

B Okay, say hi to Hillary for me.

A Okay, I will.

15

Exercises

> Use your knowledge about Centering and your intuitions about discourse relations to explain why in the following fragment B uses a pronoun in her last utterance to refer to her grandmother, despite the fact that DRT would predict massive ambiguity.

16

Why do we do DRT?

A My mother wanted to know how your grandmother is doing.

B I don’t know, I guess she is all right. She went to the hospital again today.

A Mm-hm?B I guess today was the day she’s supposed to find out

if she goes in there for an operation or not.A Mm hm.B So I don’t know, she wasn’t home by the time when I

left for school today. Well, my aunt went with her anyway this time. My mother didn’t go.A Mm hm.B But I don’t know, she will probably have to go in soon,

though.

Cb (vorige zin) = grandmotherCb (huidige zin) = grandmotherCp (huidige zin) = my auntRETAIN

Cb (vorige zin) = grandmotherCb (huidige zin) = --Cp (huidige zin) = my motherROUGH SHIFT

Cb (vorige zin) = grandmotherCb (huidige zin) = grandmotherCp (huidige zin) = my motherRETAIN

Cb (vorige zin) = grandmotherCb (huidige zin) = grandmotherCp (huidige zin) = grandmotherCONTINUE

Cb (vorige zin) = grandmotherCb (huidige zin) = my motherCp (huidige zin) = my motherSMOOTH SHIFT

Cb (vorige zin) = grandmotherCb (huidige zin) = --Cp (huidige zin) = my auntROUGH SHIFT

Discourse Analysis 2011

Scholten & Aguilar-Guevara 2010

18

Inleiding: gewone definieten

Definieten zijn ‘bekend’: ze verwijzen terug naar iets dat eerder geïntroduceerd is.

Een man en een vrouw wandelen in het park. De man draagt een stok.

19

Inleiding: gewone definieten

De priester De priester ???

Definieten zijn ‘uniek’: in een bepaalde context kunnen ze slechts verwijzen naar 1 individu.

20

Inleiding: gewone definieten

uniciteit bekendheid/familiariteit

> Is de een niet primitiever dan de andere?

> Kunnen we het niet met eentje stellen?

Dat zou wel eens lastig kunnen worden...

21

Inleiding: gewone definieten

Een man en een vrouw wandelen in het park. De man draagt een stok.

22

Inleiding: gewone definieten

De eerste m/v die voet zal zetten op Mars zal naar alle waarschijnlijkheid de Amerikaanse nationaliteit hebben.

23

Inleiding: gewone definieten

Jan ging naar het hotel en Piet ook.

UNICITEIT

24

Ongewone definieten

Marie ging naar de supermarkt en Juliette ook.

25

Nog meer ongewone definieten

> naar de radio luisteren

> naar de bank gaan

> de trein nemen

> de vaat doen

> naar de bergen gaan

> ...

26

Nog meer ongewonigheden...

> Jan is naar de dokter gegaan. Piet ook.

> Jan is naar de chirurg gegaan. Piet ook.

> Marie is naar de supermarkt gegaan. Juliette ook.

> Marie is rond de supermarkt gelopen. Juliette ook.

> Marie is naar het nieuwe ziekenhuis gegaan. Juliette ook.

lexicale beperking op het naamwoord

lexicale beperking op het werkwoord / de prepositie

beperking op modificerende adjectieven

27

Nog meer ongewonigheden...

> Piet is naar de dokter gegaan. Isabel ook.

beperking op interpretatie

28

Nog meer ongewonigheden...

> Jan luistert naar de radio. ?Het is een oud krakend ding.

> Marie gaat naar het hospitaal. ?Het is een oud gebouw.

> Piet is naar de bergen gegaan. ?Ze lagen er mooi bij.

beperking op anaforische relaties

Het soort definieten dat al deze eigenaardigheden heeft noemen we zwakke definieten.

29

Vergelijking met ‘kale’ nomina

beperking op anaforische relaties

lexicale beperking op het naamwoord

lexicale beperking op het werkwoord / de prepositie

beperking op modificerende adjectieven

beperking op interpretatie

> Hij zit op school. vs. *Hij zit op huis.

> Hij zit op school. vs. *Hij is op school gegaan.

> ??Hij zit op goede school.

> ??Hij zit op school maar is al lang geen leerling meer.

> ??Hij zit op school. Het is een oud en lelijk gebouw.

30

Het onderzoek

> Vergelijkt de anaforische mogelijkheden van normale definieten, normale indefinieten, ‘zwakke definieten’ en ‘kale’ naamwoorden.

Rationale

In normale omstandigheden (als de DP een discourse referent introduceert) is er altijd anaforisch verwijzing mogelijk met een persoonlijk voornaamwoord. In ongewone omstandigheden kan je proberen een referent te accommoderen. Dit doe je door het gebruik van definiete omschrijvingen.

31

Illustratie van de rationale

> Er kwam een auto voorbij. Hij was vuil.

> Er kwam een auto voorbij. De motor maakte een hels lawaai.

> Ze waren tennis aan het spelen. De bal vloog over de omheining.

> Marie speelt viool. ??Zou ze ‘m kunnen meebrengen?> Marie speelt viool. Zou ze haar instrument kunnen meebrengen?

32

Testitems

33

Testitems

34

Resultaten

35

Discussie

> Jan luistert naar de radio. ?Het is een oud krakend ding.

> Marie gaat naar het hospitaal. ?Het is een oud gebouw.

> Piet is naar de bergen gegaan. ?Ze lagen er mooi bij.

> ??Hij zit op school. Het is een oud en lelijk gebouw.

> ??Marie speelt viool. Zou ze ‘m kunnen meebrengen?

Discourse Analysis 2011

PROCESSING

Discourse Analysis 2011

SCALAR IMPLICATURES

38

Scalar implicatures

Discourse Analysis 2011

Noveck (2001)

40

Experiment 1

41

Experiment 1

42

Experiment 1

43

Experiment 1

44

Experiment 2

45

Experiment 2

46

(Mogelijke) conclusies

> Ofwel zijn kinderen logischer dan volwassenen.

> Ofwel zijn kinderen in deze experimenten niet in staat om implicaturen te berekenen...

> ... omdat het berekenen van implicaturen teveel werkgeheugen vereist

> ... omdat kinderen nog niet pragmatisch kunnen redeneren???

> ... omdat kinderen niet weten dat bepaalde lexicale items een schaal vormen???

> ... omdat de experimenten te complex zijn???

meer e

xperim

enten

nodig

47

Verder onderzoek

> ... omdat het berekenen van implicaturen teveel werkgeheugen vereist

> ... omdat kinderen nog niet pragmatisch kunnen redeneren

> ... omdat kinderen niet weten dat bepaalde lexicale items een schaal vormen

> ... omdat de experimenten te complex zijn

48

Verder onderzoek

> ... omdat het berekenen van implicaturen teveel werkgeheugen vereist

> ... omdat kinderen nog niet pragmatisch kunnen redeneren

> ... omdat kinderen niet weten dat bepaalde lexicale items een schaal vormen

> ... omdat de experimenten te complex zijn

Discourse Analysis 2011

Theory of Mind

50

Theory of Mind

> Het in staat zijn om de eigen gedachten te onderscheiden van die van anderen en zich ook te verplaatsen in de gedachten van anderen.

> Cruciaal voor het berekenen van implicaturen:

Marie: “There might be a parrot in the box.”

Als Marie had willen zeggen dat het het geval moet zijn dat er een papegaai in de doos zit dan had Marie dit wel gezegd.

Aangezien Marie niet heeft gezegd dat er een papegaai in de doos moet zitten kunnen we concluderen dat het enkel mogelijk is dat er een papegaai in de doos zit.

51

Een Theory of Mind test

52

Een experiment: de Villiers et al. (2009)

> Vergelijking tussen ‘normaal ontwikkelende kinderen’ en kinderen met autisme.

> Onderzoek naar de interpretatie van relevance implicatures (en niet van scalar implicatures).

53

Theory of Mind: verschillen tss kinderen

“Typically Developing”“Autism Spectrum Disorders”

54

Test items

55

Resultaten

56

Conclusie

> Het lijkt dat er een correlatie is tussen het ontwikkelen van Theory of Mind en het correct interpreteren van Relevance Implicatures.

57

Verder onderzoek

> ... omdat het berekenen van implicaturen teveel werkgeheugen vereist

> ... omdat kinderen nog niet pragmatisch kunnen redeneren

> ... omdat kinderen niet weten dat bepaalde lexicale items een schaal vormen

> ... omdat de experimenten te complex zijn

58

Verder onderzoek

> ... omdat het berekenen van implicaturen teveel werkgeheugen vereist

> ... omdat kinderen nog niet pragmatisch kunnen redeneren

> ... omdat kinderen niet weten dat bepaalde lexicale items een schaal vormen

> ... omdat de experimenten te complex zijn

Discourse Analysis 2011

Hou het simpel

60

61

MAKE SOME FACES HAPPY

62

MAKE SOME HAPPY FACES

63

Miller et al. (2005)

64

Miller et al. (2005)

geen scalaire implicatuur(of ijverige kinderen)

wel scalaire implicatuur (of luie kinderen)

Aandeel partitieve antwoorden

65

Conclusie

> Zolang de taak niet te moeilijk is zijn kinderen echt niet slecht in het berekenen van scalaire implicaturen.

66

Verder onderzoek

> ... omdat het berekenen van implicaturen teveel werkgeheugen vereist

> ... omdat kinderen nog niet pragmatisch kunnen redeneren

> ... omdat kinderen niet weten dat bepaalde lexicale items een schaal vormen

> ... omdat de experimenten te complex zijn

67

Verder onderzoek

> ... omdat het berekenen van implicaturen teveel werkgeheugen vereist

> ... omdat kinderen nog niet pragmatisch kunnen redeneren

> ... omdat kinderen niet weten dat bepaalde lexicale items een schaal vormen

> ... omdat de experimenten te complex zijn

Discourse Analysis 2011

Het schaalprobleem

69

In abstracto

70

In concreto

some all

71

Hoe test je dit? Barner et al. (2010)

> Het Miller (2005) experiment laat zien dat klemtoon helpt. In dit experiment wordt klemtoon vervangen door het focuspartikel only.

Some animals sleep.Only some animals sleep.

The cat and the cow sleep.Only the cat and cow sleep.

72

De resultaten

73

De resultaten

74

Conclusie

> Kinderen zijn perfect in staat om implicaturen te berekenen maar weten gewoon niet welke items met elkaar in verbinding staan op een schaal van informativiteit.

Discourse Analysis 2011

Algemene Conclusie

76

Conclusie

> Novecks conclusie dat kinderen last hebben met het berekenen van implicaturen omdat het teveel ‘processing load’ kan deels worden aangehouden.

> In het Miller et al. experiment en in het Barner et al. experiment hebben kinderen klemtoon of only nodig om een implicatuurlezing te krijgen.

> Problemen met ‘processing load’ zijn echter slechts een deel van het verhaal.

> Het Miller et al. experiment laat zien dat een eenvoudigere taak betere resultaten oplevert.> Het Barner et al. experiment laat zien dat kennis van schalen een crucial rol speelt.

> Het De Villiers et al. experiment laat zien dat de verwerving van TOM mogelijk een rol speelt.

top related