informele woorden in het woordenboek€¦ · waardoor ik mijn werk verloor. in januari 2012 besloot...
Post on 04-Aug-2020
6 Views
Preview:
TRANSCRIPT
INFORMELE WOORDEN IN HET WOORDENBOEK
Op de grens tussen standaardtaal en substandaard
Zoë Steijaert
Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master Nederlands
Academiejaar 2013-2014
INFORMELE WOORDEN IN HET WOORDENBOEK
Op de grens tussen standaardtaal en substandaard
Zoë Steijaert
Promotor: prof. dr. Johan De Caluwe
Masterproef voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het behalen van de graad van Master Nederlands
Academiejaar 2013-2014
i
Dankwoord
Iedereen die ooit al eens een masterscriptie geschreven heeft, zal kunnen bevestigen dat dit niet
zonder slag of stoot gaat. Ook bij mij was dat niet anders. Toen ik in 2011 na zes jaar vol ups en
downs aan de universiteit, een bachelordiploma en een half voltooide master besloot om met mijn
studie te stoppen, was ik ervan overtuigd dat ik een jaar later nog altijd gewoon aan het werk zou zijn.
Zoals zo vaak in het leven bleek het in werkelijkheid echter anders uit te draaien: ik werd ziek,
waardoor ik mijn werk verloor. In januari 2012 besloot ik om mijn studie weer op te nemen en
werkte ik tijdens het tweede semester mijn twee laatste vakken af. Vorig academiejaar was ik dan
eindelijk klaar om aan mijn masterscriptie te kunnen beginnen. Nu deze scriptie een feit is, wil ik
graag enkele mensen bedanken die me hier bewust of onbewust bij geholpen hebben.
Mijn voornaamste dank gaat uit naar mijn promotor, die me dit originele onderwerp voorstelde en
me het hele jaar door met veel enthousiasme heeft begeleid. Aangezien een onderzoek zoals dat wat
in deze scriptie aan bod komt nog niet eerder heeft plaatsgevonden, was het niet altijd even
makkelijk voor mij om te weten hoe ik verder moest. Ik ben hem dan ook erg dankbaar dat hij altijd
trouw op mijn mails antwoordde en bij elk bezoek klaarstond met ideeën voor de volgende stap die
ik kon ondernemen. De wetenschap dat dit onderwerp ook hem al langere tijd interesseerde, heeft
mij in de loop van het onderzoek erg weten te motiveren. Hopelijk kan mijn onderzoek in elk geval
deels op zijn vragen antwoorden en mag het motiveren tot verder onderzoek in deze richting. Dat
wat ik zelf als mijn “vieze woordenlijst” omschrijf, is in ieder geval beschikbaar voor al wie daar nood
aan zou hebben.
Andere mensen die mij actief bij het schrijven van deze thesis geholpen hebben zijn mijn
onvermoeibare nalezers Lobke en Kris. Jullie zijn schatten en hebben mij enorm geholpen door jullie
mening te geven. Kris en ik hebben dit jaar heel wat meegemaakt en zijn toewijding aan mijn
onderwerp ging zelfs zo ver dat op een bepaald moment bleek dat hij letterlijk een pleurislijer
geworden was. Lobke wil ik samen met haar man Will nog eens extra bedanken voor hun gastvrijheid
de afgelopen maanden. Hopelijk kunnen jullie ook snel van jullie nieuwe huisje genieten. Ook Steven
is voor mij een grote hulp geweest door altijd op mijn vragen te beantwoorden en dingen op de
universiteit op te zoeken wanneer ik daar zelf niet geraakte. Ik heb er het volste vertrouwen in dat jij
het nog ver gaat schoppen daar.
Mijn vriend Bjorn verdient een alinea voor zichzelf in dit dankwoord. Hij was voor mij het afgelopen
jaar meer dan hij zelf ooit zou kunnen beseffen: mijn motivatie wanneer het goed ging, mijn steun op
mindere momenten, mijn afleiding wanneer ik daar nood aan had en mijn hulp op de momenten dat
het fysiek te zwaar werd. Ondanks de problemen met ons huis waardoor we op een gegeven
moment letterlijk geen dak meer boven ons hoofd hadden, zijn we er toch samen geraakt. Ik had dit
nooit zonder hem kunnen doen en zal hem daar altijd dankbaar voor blijven. Hopelijk kunnen we
binnenkort samen genieten van een afgewerkt huis mét douche. We mogen van geluk spreken dat
onze kat met haar buitensporige interesse in computers er niet in geslaagd is om mijn thesis van onze
harde schijf te wissen.
Verder wil ik veel dank uiten aan mijn vrienden en familie die me hebben gesteund. Een aantal onder
jullie wil ik hier graag nog eens expliciet bedanken. Mijn ouders, bedankt om mij op deze wereld te
ii
zetten en om er altijd voor mij te zijn als ik jullie nodig heb. Lien, ontzettend bedankt om je
appartement aan ons uit te lenen terwijl wij met onze verbouwing zaten. Op het einde van dit jaar
zullen we elkaar de volle 22 jaar kennen en ik vind het fantastisch dat we nog altijd zo veel aan elkaar
hebben. Ook Sofie en Karel verdienen een speciale vermelding, en mijn eeuwige dank om zo goed
voor onze lieve Lou te zorgen. Met haar nieuwsgierige aard zou ze anders zeker pal onder een stuk
dak, douche of wc gelopen zijn. Jullie toekomstige katten zullen ongetwijfeld de gelukkigste van
Deinze en omstreken worden. Sarah, bedankt om mijn klankbord te zijn wanneer er problemen
waren of ik gewoon eens moest zeuren. Hopelijk krijgen jullie ook snel een grote portie goed nieuws
en de rust die jullie verdienen.
Ten slotte wil ik iedereen die van plan is om deze scriptie te lezen alvast bedanken voor hun interesse.
Ik hoop dat mijn onderzoek hen zal kunnen boeien. Ikzelf zal er in ieder geval toch een paar mooie
nieuwe aanwinsten voor mijn woordenschat aan overhouden.
iii
Inhoudsopgave
Dankwoord ..........................................................................................................................................i
Inhoudsopgave .................................................................................................................................. iii
1. Inleiding ..........................................................................................................................................1
2. Opzet en methodologie ...................................................................................................................2
2.1 Het Prisma Handwoordenboek, onze lijst en de corpora ............................................................2
2.2 Werkwijze .................................................................................................................................2
3. Theoretische introductie .................................................................................................................5
3.1 Algemene lexicografische inleiding ............................................................................................5
3.1.1 Wat is een woordenboek? ..................................................................................................5
3.1.2 De oorsprong van woordenboeken .....................................................................................5
3.1.3 Mogelijke typologieën ........................................................................................................6
3.1.4 Het gebruik van labels ........................................................................................................7
3.2 Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands in de Prisma ...................................................8
3.2.1 Willy Martin over BN en NN ................................................................................................9
3.2.2 Het RBBN en het Prisma Handwoordenboek 2009 ..............................................................9
3.2.3 Verschillen tussen BN en NN ............................................................................................. 11
3.2.4 Bedenkingen voor de toekomst ........................................................................................ 12
3.3 Standaardtaal versus dialect in Nederland en België ................................................................ 13
3.3.1 De vijf types relaties tussen standaardtaal en dialect ........................................................ 13
3.3.2 Toegepast op België en Nederland ................................................................................... 16
3.3.3 De situatie in Nederland ................................................................................................... 17
3.3.4 De situatie in België .......................................................................................................... 17
3.3.5 Huidige situatie en toekomst ............................................................................................ 18
3.4 Bestaande visies op standaardtaal ........................................................................................... 20
3.4.1 Inclusieve versus exclusieve visies .................................................................................... 20
3.4.2 Volgens de Nederlandse Taalunie ..................................................................................... 21
3.4.3 Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst ............................................................... 23
3.4.4 Volgens de Van Dale ......................................................................................................... 25
3.4.5 Conclusie .......................................................................................................................... 25
4. Algemene resultaten ..................................................................................................................... 27
4.1 Totaalcijfers ............................................................................................................................ 27
4.2 Geografische indeling: BN versus NN ....................................................................................... 28
iv
4.2.1 Spreektaal ........................................................................................................................ 28
4.2.2 Informeel ......................................................................................................................... 28
4.2.3 Schertsend ....................................................................................................................... 29
4.2.4 Scheldwoord .................................................................................................................... 29
4.2.5 Plat ................................................................................................................................... 29
4.2.6 Slang ................................................................................................................................ 30
4.2.7 Volkstaal ........................................................................................................................... 30
4.2.8 Restgroep ......................................................................................................................... 31
4.2.9 Bevindingen...................................................................................................................... 31
4.3 Semantische indeling: register ................................................................................................. 32
4.3.1 Spreektaal ........................................................................................................................ 32
4.3.2 Informeel ......................................................................................................................... 33
4.3.3 Schertsend ....................................................................................................................... 34
4.3.4 Scheldwoord .................................................................................................................... 35
4.3.5 Plat ................................................................................................................................... 36
4.3.6 Slang ................................................................................................................................ 36
4.3.7 Volkstaal ........................................................................................................................... 37
4.3.8 Restgroep ......................................................................................................................... 37
4.3.9 Bevindingen...................................................................................................................... 38
5. Het corpusonderzoek .................................................................................................................... 39
5.1 Algemeen ................................................................................................................................ 39
5.2 Spreektaal ............................................................................................................................... 40
5.2.1 Belgisch-Nederlands ......................................................................................................... 40
5.2.1.1 Met synoniem............................................................................................................ 40
5.2.1.2 Zonder synoniem ....................................................................................................... 42
5.2.2 Nederlands-Nederlands .................................................................................................... 43
5.2.2.1 Het Vlaamse nieuws................................................................................................... 43
5.2.2.1.1 Met synoniem ..................................................................................................... 43
5.2.2.1.1 Zonder synoniem ................................................................................................ 44
5.2.2.2 Het Nederlandse nieuws ............................................................................................ 45
5.2.2.2.1 Met synoniem ..................................................................................................... 45
5.2.2.2.2 Zonder synoniem ................................................................................................ 45
5.2.3 Zonder taallabel ............................................................................................................... 46
5.2.3.1 Met synoniem............................................................................................................ 46
v
5.2.3.2 Zonder synoniem ....................................................................................................... 47
5.2.4 Bevindingen...................................................................................................................... 47
5.3 Informeel ................................................................................................................................ 49
5.3.1 Met synoniem .................................................................................................................. 50
5.3.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 51
5.3.3 Bevindingen...................................................................................................................... 52
5.4 Schertsend .............................................................................................................................. 53
5.4.1 Met synoniem .................................................................................................................. 53
5.4.1.1 Belgisch Nederlands ................................................................................................... 53
5.4.1.2 Nederlands-Nederlands ............................................................................................. 54
5.4.1.3 Zonder taallabel ......................................................................................................... 55
5.4.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 56
5.4.1.1 Met taallabel ............................................................................................................. 56
5.4.1.2 Zonder taallabel ......................................................................................................... 57
5.4.3 Bevindingen...................................................................................................................... 57
5.5 Scheldwoord ........................................................................................................................... 59
5.5.1 Nederlands-Nederlands .................................................................................................... 59
5.5.2 Zonder taallabel ............................................................................................................... 60
5.5.3 Bevindingen...................................................................................................................... 61
5.6 Plat ......................................................................................................................................... 62
5.6.1 Belgisch-Nederlands ......................................................................................................... 63
5.6.2 Nederlands-Nederlands .................................................................................................... 63
5.6.3 Zonder taallabel ............................................................................................................... 64
5.6.4 Bevindingen...................................................................................................................... 65
5.7 Slang ....................................................................................................................................... 66
5.7.1 Met synoniem .................................................................................................................. 66
5.7.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 67
5.7.3 Bevindingen...................................................................................................................... 68
5.8 Volkstaal ................................................................................................................................. 69
5.8.1 Met synoniem .................................................................................................................. 69
5.8.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 70
5.8.3 Bevindingen...................................................................................................................... 70
5.9 Restgroep ................................................................................................................................ 71
5.9.1 Met synoniem .................................................................................................................. 72
vi
5.9.1.1 Nederlands-Nederlands ............................................................................................. 72
5.9.1.2 Zonder taallabel ......................................................................................................... 73
5.9.2 Zonder synoniem .............................................................................................................. 73
5.9.2.1 Belgisch-Nederlands .................................................................................................. 73
5.9.2.2 Nederlands-Nederlands ............................................................................................. 73
5.9.2.3 Geen taallabel............................................................................................................ 74
5.9.3 Bevindingen...................................................................................................................... 74
5.10 Samenvatting ........................................................................................................................ 75
6. Conclusie ...................................................................................................................................... 78
Bibliografie ....................................................................................................................................... 84
Bijlage ............................................................................................................................................... 87
32.981 woorden
1
1. Inleiding
De tijd dat verklarende woordenboeken enkel dienden om een verklaring te geven van de woorden
die erin opgenomen staan, is voorbij. In onze moderne woordenboeken valt veel meer informatie te
vinden. Zo krijgen we bijvoorbeeld etymologische informatie over de oorsprong van woorden die niet
uit het Nederlands afkomstig zijn. Ook vinden we grammaticale informatie over de woordsoort, de
vervoegings- of verbuigingsmogelijkheden en het bijbehorende lidwoord. Een derde vorm van
informatie die het woordenboek ons geeft, is informatie over de stijl van een woord of constructie en
de contexten waarin het kan voorkomen. Ten slotte vinden we vaak ook geografische informatie, die
ons vertelt in welke delen van het taalgebied een woord of uitdrukking voorkomt. Die laatste twee
categorieën, die van de stilistische en de geografische informatie, zullen in deze masterscriptie een
grote rol spelen.
Verreweg de meeste moderne woordenboeken maken gebruik van labels om de stilistische en de
geografische informatie weer te geven. Deze labels zijn meestal onderstreepte termen (vaak
afkortingen) die vlak voor de definitie van het woord staan. Een voorbeeld met zowel stilistische als
geografische labels uit het Prisma Handwoordenboek Nederlands (2010: 384):
epistel [eepis-] (<Lat<Gr) de (m) & het [-s] meestal spottend brief, briefje hij heeft me in dit ~ voor oplichter uitgemaakt BN, spreektaal bestraffende uiteenzetting
Dit is het lemma ‘epistel’, gevolgd door informatie over de uitspraak, de etymologie en de
grammaticale eigenschappen van het woord en vervolgens de twee betekenissen. Ook zien we hier
twee stilistische labels, namelijk ’meestal spottend’ en ‘spreektaal’. Bij de tweede betekenis van het
woord zien we bovendien een geografisch label, namelijk ‘BN’, dat staat voor ‘Belgisch-Nederlands’.
In deze scriptie concentreren we ons op de stilistische labels die zich tussen de standaardtaal en de
substandaard bevinden. We willen namelijk onderzoeken in hoeverre de modellen die gebruikt
worden om standaardtaal te definiëren adequaat zijn wat de informele woorden in het Nederlands
betreft. Ook willen we een antwoord geven op de vraag of in een woordenboek enkel standaardtaal
voorkomt. We beginnen ons onderzoek met een theoretische introductie, waarin ook een drietal
definities van standaardtaal aan bod komen. Deze definities zullen we door middel van
corpusonderzoek aan de werkelijkheid toetsen. Bij de toelichting van dit onderzoek vestigen we de
aandacht ook op een aantal lexicografische aspecten ervan en besteden we ook aandacht aan de
geografische labels ‘NN’ (Nederlands-Nederlands) en ‘BN’ (Belgisch-Nederlands). We willen nagaan
of de woorden met deze taallabels ook echt specifiek Nederlands of Belgisch zijn.
In hoofdstuk 2 bespreken we eerst de opzet en de methodologie van het onderzoek en lichten we
onze belangrijkste bronnen en corpora toe. Hoofdstuk 3 dient als theoretische basis voor ons
onderzoek: hierin introduceren we enkele lexicografische begrippen, gaan we dieper in op de
verschillen tussen het Nederlands-Nederlands en het Belgisch-Nederlands en geven we drie definities
van standaardtaal. In hoofdstuk 4 delen we de woorden uit onze woordenlijst op in acht categorieën
waarvoor we telkens een geografische en een semantische indeling maken. Hoofdstuk 5 bevat het
eigenlijke corpusonderzoek. We doen steekproeven in Belgische en Nederlandse kranten om na te
gaan of de door de redactie van de Prisma toegekende labels uit onze woordenlijst met de
werkelijkheid overeenkomen. Ten slotte volgen onze conclusies in hoofdstuk 6.
2
2. Opzet en methodologie
2.1 Het Prisma Handwoordenboek, onze lijst en de corpora
Voor ons onderzoek naar het taalgebruik in de periferie van de standaardtaal wilden we werken met
een woordenboek, omdat we zo alle woorden die informele labels krijgen op een rijtje konden zetten.
We hebben uiteindelijk gekozen voor de nieuwste editie van het Prisma Handwoordenboek
Nederlands (vanaf hier Prisma) uit 2010. Dit woordenboek heeft twee grote voordelen tegenover de
andere opties: het formaat van de Prisma is ideaal voor dit onderzoek en bovendien wordt enkel in
dit woordenboek een onderscheid gemaakt tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands.
Dit woordenboek is compact genoeg om makkelijk hanteerbaar te blijven, maar bevat toch genoeg
trefwoorden voor een onderzoek van deze grootte. Aangezien dit woordenboek het enige is dat
aangeeft welke woorden Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands zijn, is het ook het enige
woordenboek dat ons toelaat om deze factor in ons onderzoek te betrekken. Aan de hand van het
Prisma Handwoordenboek hebben we in Excel een lijst opgesteld met daarin alle woorden en
uitdrukkingen die een label krijgen dat te maken heeft met informaliteit.
Om deze woorden te onderzoeken hebben we gebruik gemaakt van twee verschillende corpora: een
met Vlaamse en een met Nederlandse krantenartikelen. Het Vlaamse corpus dat we gebruikt hebben
is dat op de website van Mediargus. De zoekfunctie op deze website geeft de mogelijkheid om
woorden te zoeken in artikelen uit acht Vlaamse kranten, acht Vlaamse en Waalse tijdschriften en
een zestiental verschillende websites. De vroegste teksten op deze website komen uit 1990 en het
merendeel van de gebruikte bronnen wordt nog steeds dagelijks bijgewerkt. Het Nederlandse corpus
dat we voor ons onderzoek gebruikt hebben is het Twente Nieuws Corpus, dat bestaat uit artikelen
uit dertien kranten enerzijds en ondertiteling via teletekst, teksten van autocues en transcripties van
nieuwsuitzendingen op de Nederlandse televisie anderzijds. Dit corpus is een stuk minder recent dan
dat op Mediargus, de teksten die we hierin vinden stammen uit de jaren 1994-2002. Aangezien het
Twente Nieuws Corpus niet online staat, hebben we gebruik gemaakt van het programma WConcord
om de artikelen in dit corpus te doorzoeken.
2.2 Werkwijze
Voordat we aan de introductie van onze lijst en aan het eigenlijke corpusonderzoek beginnen, geven
we in hoofdstuk 3 eerst een uitgebreide theoretische inleiding tot ons onderwerp. In dit hoofdstuk
bespreken we eerst enkele algemene lexicografische begrippen, waarna we ons op de verschillen
tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands en de totstandkoming van hun
labelling in de Prisma concentreren. Vervolgens gaan we dieper in op de verhouding tussen
standaardtaal en dialect in de beide delen van het Nederlandse taalgebied en kijken we in hoeverre
die in België en in Nederland van elkaar verschillen. We sluiten af met drie definities van de
Nederlandse standaardtaal: die van de Nederlandse Taalunie, die van de Algemene Nederlandse
Spraakkunst en die van de 14e editie van het Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal. In
de conclusie zullen we uitgebreid terugkomen op de vraag of het corpusonderzoek dat we in deze
scriptie uitvoeren de visies die in deze inleiding besproken worden bevestigt of tegenspreekt.
3
Zoals vermeld is in paragraaf 2.1 hebben we aan de hand van het Prisma Handwoordenboek een lijst
opgesteld van woorden met informele labels. De vijftien labels die we voor deze lijst gebruikt hebben
zijn ‘spreektaal’, ‘informeel’, ‘schertsend’, ‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’, ‘plat’, ‘slang’,
‘volkstaal’, ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’, ‘smalend’ en ‘spottend’. In
totaal komen we aan 2.023 woorden met een informeel label. Deze woorden hebben we in een
Excelbestand gezet, met in de kolommen daarnaast informatie over de gebruikswijze, de stijllabels,
de synoniemen en de taallabels die de woorden krijgen en ten slotte de pagina waarop ze terug te
vinden zijn. Door de filterfunctie te gebruiken konden we zo enkel de woorden van een bepaalde
categorie (zoals bijvoorbeeld enkel de woorden die als ‘BN’ of als ‘informeel’ gelabeld worden)
weergeven en verder onderzoeken.
We hebben voor dit onderzoek enkel de onderstreepte woorden in het woordenboek als labels
opgevat. Als dus bijvoorbeeld ergens in de lopende tekst bij een trefwoord het woord ‘scheldwoord’
stond zonder onderstreping, hebben we dit niet bij onze resultaten meegerekend. Wanneer bij een
lemma meerdere labels stonden, hebben we die allemaal als aparte woorden meegeteld in onze
grafieken. Hierdoor is het totaalresultaat van alle labels (2.023) groter dan het totaalcijfer van alle
onderzochte lemma’s (1.822). Bijkomende nuances zoals ‘licht minachtend’, ‘vooral schertsend’ en
‘enigszins spottend’ hebben we in dit onderzoek genegeerd. De woorden met deze labels worden
meegerekend bij de categorie waar ze onder vallen. Ook bij de taallabels hebben we op dezelfde
manier geredeneerd: zo zijn alle woorden die als ‘vooral BN’ geclassificeerd waren bij ‘BN’ gevoegd
en ‘vooral NN’ bij ‘NN’.
Op basis van onze lijst zijn we eerst nagegaan hoe vaak de verschillende labels in het woordenboek
voorkomen. Omdat sommige labels erg aan elkaar verwant zijn, hebben we besloten om die als één
groep te behandelen om de vlotheid van het onderzoek te bevorderen. Zo bevat de groep die we
‘scheldwoord’ hebben genoemd niet alleen de lemma’s met als label ‘scheldwoord’, maar ook die
met ‘scheldnaam’ en ‘bastaardvloek’ als label. De ‘restgroep’ bevat de labels ‘denigrerend’,
‘geringschattend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’, ‘smalend’ en ‘spottend’ omdat deze categorieën qua
betekenis erg op elkaar lijken. Voor elk van de acht groepen die we overhielden hebben we
vervolgens nog een aantal gegevens in grafieken gepresenteerd. De resultaten van dit deel van het
onderzoek vinden we terug in hoofdstuk 4. Eerst bespreken we het al dan niet voorkomen van
taallabels bij de verschillende categorieën. Voor elk van deze groepen zijn we nagegaan in hoeveel
gevallen er sprake is van een bijkomend taallabel ‘BN’ of ‘NN’. Ook kijken we in deze paragraaf of we
de verschillen in het voorkomen van deze labels in onze acht categorieën kunnen verklaren.
In het volgende deel van dit hoofdstuk hebben we geprobeerd om standaardtalige synoniemen van
de opgenomen woorden te vinden. Deze synoniemen willen we later vergelijken met de informele
woorden om meer over het verschil in register te weten te komen: komen deze synoniemen vaker en
in andere contexten voor dan de informele woorden? Hiervoor hebben we de synoniemen gebruikt
die in het Prisma Handwoordenboek worden gebruikt bij de definities van de lemma’s. Bepalen of
een woord wel of niet een synoniem heeft bleek vrij lastig, aangezien het moeilijk is om de grens te
trekken tussen een synoniem en een omschrijving. Uiteindelijk was de beslissende factor om deze
twee te onderscheiden de vraag of de omschrijving al dan niet in een lopende tekst gebruikt kan
worden. Duidelijke voorbeelden van woorden waarbij dit niet het geval is, zijn epibreren, ‘niet nader
aan te duiden werkzaamheden verrichten’ en afschuifsysteem, ‘handelwijze waarbij vervelende
werkzaamheden naar anderen worden doorgeschoven’. Natuurlijk blijft het in veel gevallen wel
4
moeilijk om het onderscheid te maken en zijn er dus veel twijfelgevallen. Daarom hebben we ervoor
gekozen om bij de verwerking van deze gegevens niet met exacte getallen te werken, maar zoveel
mogelijk met procenten.
In hoofdstuk 5 bespreken we ons corpusonderzoek. Voor elk van de categorieën die we hebben
onderscheiden gaan we na of de woorden ondanks hun informaliteit toch in het nieuws voorkomen.
Dit doen we door onze categorieën op te delen in woorden met en zonder synoniem enerzijds en
woorden met en zonder taallabel anderzijds. Vervolgens onderzoeken we voor elk van deze
onderverdelingen een representatief aantal trefwoorden met behulp van twee verschillende corpora.
De voornaamste rol is hierbij weggelegd voor het Vlaamse corpus op de website van Mediargus,
waarop we al deze trefwoorden zullen invoeren. We doorzoeken voor dit deel van ons onderzoek
alle Vlaamse kranten met een publicatiedatum tussen 01-01-2011 en 01-01-2013. Daarnaast willen
we voor alle woorden met een Nederlands-Nederlands taallabel nagaan of deze in het Nederlandse
nieuws andere resultaten opleveren. Het corpus dat we hiervoor gebruiken is het Twente Nieuws
Corpus, dat we raadplegen aan de hand van het programma WConcord. Ook hier hebben we een
tijdspanne van 2 jaar genomen, namelijk alle teksten van 01-01-2001 tot en met 01-01-2002.
In de conclusie komen we ten slotte terug op onze onderzoeksvragen en formuleren we zo duidelijk
mogelijk een antwoord op deze vragen. We maken hierbij gebruik van de resultaten van ons
corpusonderzoek. In dit hoofdstuk grijpen we terug op de drie definities van standaardtaal uit
hoofdstuk 3 en bespreken we in hoeverre deze met de werkelijkheid overeenkomen. Op basis van
onze resultaten willen we nagaan of het mogelijk is om zelf een nieuw model voor de definitie van
standaardtaal op te stellen. Hiernaast willen we een antwoord formuleren op de vraag of een
woordenboek enkel de standaardtaal beschrijft. Ook zetten we hier de problemen die dit soort
onderzoek met zich meebrengt op een rijtje en vervolgens sluiten we af met enkele suggesties voor
verder onderzoek.
5
3. Theoretische introductie
3.1 Algemene lexicografische inleiding
In deze paragraaf introduceren we enkele lexicografische begrippen die belangrijk zijn voor ons
onderzoek. We beginnen met een definitie van het concept ‘woordenboek’ en gaan vervolgens kijken
waar de moderne woordenboeken nu eigenlijk hun oorsprong vinden. Daarna gaan we na in welke
verschillende categorieën we woordenboeken kunnen opdelen en tot welke van deze categorieën
het Prisma Handwoordenboek behoort. Ten slotte gaan we dieper in op de labels die we in
hedendaagse woordenboeken kunnen vinden: we gaan na waarvoor deze labels dienen en hoe we ze
kunnen categoriseren.
3.1.1 Wat is een woordenboek?
Het is niet eenvoudig om een eenduidige definitie te geven van wat een woordenboek nu eigenlijk is.
In het beginhoofdstuk van zijn boek A Practical Guide to Lexicography (2003) probeert Piet van
Sterkenburg dit te doen aan de hand van enkele criteria die hij bespreekt . De uiteindelijke definitie
die hij formuleert, gaat als volgt:
“The prototypical dictionary has the form of a static (book) or dynamic product (e-dictionary) with an interstructure that establishes links between the various components (e-dictionary) and is usually still alphabetically structured (book). It is a reference work and aims to record the lexicon of a language, in order to provide the user with an instrument with which he can quickly find the information he needs to produce and understand his native language. It also serves as a guardian of the purity of the language, of language standards and of moral and ideological values because it makes choices, for instance in the words that are to be described. With regard to content it mainly provides information on spelling, form, meaning, usage of words and fixed collocations.”
Uit deze definitie wordt duidelijk dat een woordenboek niet alleen dient om een verklaring te geven
van de woorden die erin staan, maar ook een normerende functie heeft: door de keuze van de
woorden die erin worden opgenomen en de eventuele labels die aan die woorden worden
toegekend, neemt het woordenboek automatisch een standpunt in over de status van deze woorden
in een taal.
3.1.2 De oorsprong van woordenboeken
Er is enige discussie over de vraag of de allereerste woordenboeken vertalende of verklarende
woordenboeken waren. Lang werd gedacht dat de vertalende woordenboeken (ook wel meertalige
woordenboeken genoemd) er eerder waren dan de verklarende (of eentalige) woordenboeken,
aangezien er al kleitabletten te vinden zijn uit 2.600 voor Christus waarop thematische lijsten met
woordverklaringen staan vanuit het Akkadiaans en het Assyrisch naar het Sumerisch (Van
Sterkenburg 2003). Volgens Boisson et al. (1991) waren het in veel streken, zoals Mesopotamië en
het oude Egypte, echter niet de vertalende maar de verklarende woordenboeken die het eerst
voorkwamen. Zijn onderzoek wees namelijk uit dat deze oude beschavingen erg op zichzelf gericht
waren en over het algemeen weinig interesse in andere culturen hadden. Behalve in Europa, waar
veel aandacht was voor teksten in andere talen dan de eigen dialecten.
6
De grootste motivatie voor het ontstaan van vertalende woordenboeken was op veel plaatsen
ongetwijfeld de godsdienst: de studie van religieuze teksten in andere talen dan de volkstaal maakte
een bepaalde vorm van vertalende woordenlijsten noodzakelijk. Zo zijn ook de glossen ontstaan:
geestelijken die tijdens de Middeleeuwen Griekse en Latijnse teksten bestudeerden, maakten in de
kantlijnen van deze teksten aantekeningen in de volkstaal. Deze glossen konden worden
samengebracht in glossaria, grote verzamelingen glossen. Vanaf het begin van de 13e eeuw kwamen
er ook kleine vertalende woordenboeken in de volkstaal, gebaseerd op de Latijnse verklarende
woordenboeken. Tijdens de Renaissance zou ook de aandacht voor de eigen taal weer toenemen,
wat ervoor zorgde dat ook verklarende woordenboeken in die tijd een opmars kenden. Door de jaren
heen werden steeds grotere aantallen woorden in de woordenboeken opgenomen, waardoor hun
omvang gestadig toenam.
3.1.3 Mogelijke typologieën
Er bestaan verschillende soorten woordenboeken. In de vorige paragraaf maakten we al een
onderscheid tussen vertalende of meertalige woordenboeken en verklarende of eentalige
woordenboeken. In deze paragraaf zullen we deze categorieën nog verder opdelen. We gebruiken
hiervoor de indeling die Ladislav Zgusta opstelt in zijn Manual of Lexicography. Deze indeling is te
zien in figuur 1 hieronder.
(Lexical) Reference works
Linguistic dictionaries Encyclopaedias
Monolingual Multilingual
Diachronic Synchronic
Etymological Historical General Limited
General Limited Comprehensive Standard
FIGUUR 1: DE TYPOLOGIE VAN ZGUSTA
Als eerste stap onderscheidt hij taalkundige woordenboeken van encyclopedieën. De grootste
motivatie hiervoor ligt enerzijds in het verschil tussen de lemma’s die in beide types werken
behandeld worden en anderzijds het verschil in de aard van informatie die deze werken verstrekken.
Vervolgens maakt hij een onderscheid tussen eentalige en meertalige woordenboeken. De eentalige
woordenboeken deelt hij naargelang van het tijdsframe dat in deze werken behandeld wordt verder
op in diachrone en synchrone werken. De diachrone werken kunnen een etymologisch of een
historisch perspectief hebben. De etymologische woordenboeken worden verder opgedeeld volgens
bereik: willen ze een algemeen beeld van de taal door de jaren heen geven, of gaat het slechts om
een periode die onderzocht wordt? Bij de synchrone werken wordt opnieuw een onderscheid
volgens bereik gemaakt: boeken die een algemeen beeld van de taal op één moment in de tijd willen
7
weergeven enerzijds en boeken die slechts op een aspect van de taalkunde ingaan anderzijds. De
boeken met het algemene bereik deelt Zgusta ten slotte nog op in werken die een uitgebreid beeld
willen geven (inclusief taalgebruik aan de rand van de standaardtaal) en werken die dat niet willen
doen.
Volgens deze typologie valt het Prisma Handwoordenboek dat wij in deze scriptie zullen gebruiken
voor onze analyse in de categorie van de ‘standard synchronic dictionaries’. Het is namelijk een
eentalig taalkundig woordenboek. Bovendien is het synchroon, aangezien het niet de verschillende
fases van woorden in de ontwikkeling van het Nederlands behandelt, maar enkel een beschrijving wil
geven van de woorden in de taal op dit moment. Verder heeft dit woordenboek de opzet om de hele
Nederlandse standaardtaal te behandelen (‘general’), in plaats van slechts een beperkt of specifiek
onderdeel daarvan (‘limited’). Ten slotte gaat het hier om een handwoordenboek in één deel en niet
om een uitgebreid werk dat alle aspecten van de Nederlandse grammatica behandelt. Hierdoor valt
het woordenboek onder de noemer ‘standard’ en niet ‘comprehensive’.
3.1.4 Het gebruik van labels
Een woordenboek doet meer dan alleen verklaren of vertalen. Naast de definitie of de vertaling van
het lemma, vinden we vaak ook etymologische, grammaticale, stilistische en geografische informatie
over de besproken woorden terug. Hoeveel van deze informatie weergegeven wordt en op welke
manier dat gebeurt, hangt af van het type woordenboek (cfr. hierboven). Grammaticale labels waarin
de spelling, uitspraak en morfologische informatie over de lemma’s besproken worden, zijn vrij
algemeen. Er zijn echter ook bepaalde pragmatische labels die in sommige woordenboeken aan de
woorden toegekend worden. Burkhanov (2003) noemt dit ‘usage labels’: “Usage labels, as opposed
to grammatical labels, are intended to specify the limitations on the use of lexical items according to
time, place and/or circumstances of communicative interaction.” De meest voorkomende van deze
gebruiks- of pragmatische informatielabels, zijn volgens Landau (1989):
1. currency or temporality: archaic, obsolete; 2. frequency of use: rare; 3. geographic variation: AmE, BrE, etc.; 4. specialised terminology (field labels): chemistry, astronomy, etc.; 5. restricted or taboo usage: vulgar, obscene; 6. insult: offensive; 7. slang: slang; 8. style, functional variety, or register: informal, colloquial, literary, poetic, humorous; 9. status label: non-standard, substandard, illiterate;
De labels uit deze lijst die in deze scriptie een belangrijke rol zullen gaan spelen, zijn nummer 3
(‘Belgisch-Nederlands’ en ‘Nederlands-Nederlands’), nummer 5 (‘plat’), nummer 6 (‘scheldwoord’,
‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’), nummer 7 (‘slang’, ‘schertsend’, ‘spottend’, etc.), nummer 8
(‘informeel’, ‘spreektaal’) en nummer 9 (‘volkstaal’).
Verkuyl, Janssen en Jansen (2003) omschrijven ‘usage labels’ als “labels on the m-side of a form-
meaning pair.” Hiermee bedoelen ze dat deze labels ons geen informatie geven over de vorm van
een woord (the form en dus de f-side), maar over de betekenis ervan (the meaning en dus de m-side).
Gebruikslabels zijn als het ware metalinguïstische hulpmiddelen die bij een definitie geplaatst
worden om ons te vertellen in welke contexten die bruikbaar is en in welke niet. Verkuyl, Janssen en
Jansen wijzen er in hun artikel op dat de term ‘label’ niet enkel op de afkortingen slaat die vaak in
8
woordenboeken in boekvorm voorkomen, maar ook op de uitgeschreven informatie die in
elektronische woordenboeken voorkomt. Het voorbeeld dat ze gebruiken om dit te illustreren is het
lemma <buck, an informal way of saying dollar>. Dit lemma bevat wel degelijk een gebruikslabel,
aangezien het specifieert dat het om een informele gebruikswijze van het woord ‘dollar’ gaat. Verder
leggen ze de nadruk op het feit dat een gebruikerslabel zoals bijvoorbeeld ‘informeel’ weinig nut
heeft als er geen ‘formeel’ (of beter gezegd: niet gemarkeerd) alternatief voor dat woord beschikbaar
is. In het praktische stuk van onze scriptie zullen we verder onderzoeken of deze ongemarkeerde
alternatieven van door middel van labels gemarkeerde woorden inderdaad altijd in een
woordenboek aanwezig zijn.
Ook Verkuyl, Janssen en Jansen maken een onderscheid tussen verschillende soorten labels. Zij
onderscheiden eerst en vooral ‘group labels’ van ‘register labels’. De eerste categorie geeft aan dat
een woord beperkt is in zijn gebruik. Deze categorie wordt verder onderverdeeld in ’geographical’,
‘temporal’, ‘frequency’ en ‘field labels’. De geographical labels zijn vergelijkbaar met de ‘geographic
variation’ in het model van Landau hierboven. Deze labels geven aan dat een woord slechts bruikbaar
is in een bepaalde regio van het taalgebied. De zogeheten temporal labels vallen min of meer samen
met de ‘currency or temporality’ in het model van Landau en geven aan dat een woord beperkt is tot
een bepaalde periode. Ze waarschuwen ons voor zogenaamd archaïsch taalgebruik en laten ons
weten dat een woord gebruikt wordt in historische contexten. De frequency labels vertellen ons welk
van twee woorden met een vergelijkbare betekenis het vaakst voorkomt. Zij zijn verwant aan de
‘frequency of use’ van Landau. Deze labels komen in de meeste hedendaagse woordenboeken niet
voor. Field labels geven aan dat woorden tot een bepaald professioneel of sociaal domein beperkt
zijn. Ook Landau noemt deze labels in zijn model ‘field labels’. De tweede grote categorie, die van de
register labels, heeft te maken met welk soort taalgebruik in verschillende sociale settingen
aanvaardbaar is en welk soort niet. Deze komen overeen met de overige vijf labels uit het model van
Landau behalve ‘offensive’, wat een aparte vermelding krijgt in het artikel van Verkuyl, Janssen en
Jansen als ‘offensive use of words’. Ook ziet hij het figuurlijk gebruik van bepaalde woorden als een
apart geval met eigen labels.
3.2 Nederlands-Nederlands en Belgisch-Nederlands in de Prisma
Aangezien de inleiding van de Prisma ons weinig bijbrengt over de intentie van de redactie wat hun
opnamepolitiek betreft, zullen we in dit deel een aantal artikelen van redactielid Willy Martin
bespreken waaruit zijn visie duidelijk blijkt. We beginnen met een uiteenzetting van zijn standpunt
aangaande de behandeling van het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands in
woordenboeken. Vervolgens gaan we na hoe hij deze visie concreet heeft uitgewerkt en wat de
gevolgen hiervan zijn geweest voor het Prisma Handwoordenboek Nederlands. Daarna overlopen we
de opvallende verschillen tussen het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands die voor ons
onderzoek belangrijk zijn. Ten slotte bekijken we enkele suggesties van Martin voor een verdere
verbetering van de gelijkwaardigheid van het Belgisch-Nederlands en het Nederlands-Nederlands in
de Nederlandstalige woordenboeken.
9
3.2.1 Willy Martin over BN en NN
Wanneer we een aantal artikelen van Willy Martin ter hand nemen, wordt al snel duidelijk dat hij een
groot voorstander is van de gelijke behandeling van Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands
in de lexicografie. De redenering die hij hierbij volgt is deze:
(…) als steeds meer Vlamingen hun verzorgde taalgebruik als een variant beschouwen die op gelijke voet staat met de variant uit Nederland en als die variant ook door een officiële instantie als de Nederlandse Taalunie als een gelijkwaardige variant wordt beschouwd, dan dient hiermee rekening gehouden te worden bij de lexicale descriptie van het Nederlands. (Martin 2010a: 32)
Hij is van mening dat die gelijkheid tot nu toe niet voldoende weerspiegeld werd in de
toonaangevende lexicale werken. In het tweede deel van de twintigste eeuw heerste de opvatting
dat het Nederlands een monocentrische taal is met enkel Nederland als oriëntatiepunt. Sinds het
begin van de jaren ’90 maakt die opvatting echter steeds meer plaats voor een bicentrische visie,
waar zowel België als Nederland een volwaardige rol krijgen als taalcentrum. Ook op andere vlakken
worden de grenzen tussen de twee landen steeds duidelijker:
Het dialectale continuüm (d.i. de geleidelijke overgang - zonder breuklijnen - in het dialectlandschap) tussen bijvoorbeeld Brasschaat en Breda of Maaseik en Maastricht maakt geleidelijk plaats voor twee differente omgangstaalvormen die door de staatsgrens gescheiden worden. (Cajot 2000: 6)
Er zijn dus twee varianten van het Nederlands: het Nederlands zoals gebruikelijk in Nederland en het
Nederlands zoals gebruikelijk in België. Tussen deze twee varianten is er een grote mate van
overlapping, maar ze hebben hun eigen vormen op het vlak van uitspraak, morfologie, syntaxis,
pragmatiek, fraseologie en lexicon. Deze varianten worden door Martin natiolectische varianten of
natiolectismen genoemd (onder andere in Martin 2001).
3.2.2 Het RBBN en het Prisma Handwoordenboek 2009
Het probleem is nu dat de woordenboeken die zeggen een beschrijving te geven van de (volledige)
Nederlandse standaardtaal, vooral focussen op de standaardtaal zoals die in Nederland gebruikelijk is.
Woorden die alleen in het Belgisch-Nederlands voorkomen, worden expliciet gemarkeerd, terwijl
woorden die alleen in het Nederlands-Nederlands voorkomen die markering niet krijgen. Het
Nederlands-Nederlands wordt dus als algemener gezien dan het Belgisch-Nederlands. Om hier
verandering in te brengen startte Martin in 1997 het Referentiebestand Belgisch-Nederlands (RBBN)
op. Hij beoefende in die tijd de functie van voorzitter van de Commissie Lexicografische
Vertaalvoorzieningen uit. Het bestand, dat uiteindelijk in 1999 voltooid zou worden, bestaat uit 3.987
Belgisch-Nederlandse woorden en uitdrukkingen en baseert zich op corpusonderzoek en
informantenbevragingen. In het RBBN wordt naast de opsomming van deze Belgisch-Nederlandse
items ook aandacht besteed aan de grote mate van intralinguale variatie in het Belgisch Nederlands.
De commissie maakt hierbij een onderscheid tussen verschillende types Belgicismen. In figuur 2 zien
we een overzicht van deze verschillende categorieën.
10
FIGUUR 2: OVERZICHT VAN DE VERSCHILLENDE SOORTEN BELGISCH-NEDERLANDSE WOORDEN/UITDRUKKINGEN
(NAAR MARTIN 1997 EN 2001)
Na een grondige herziening in 2004-2005 werd het RBBN openbaar ter beschikking gesteld voor
lexicografische en andere doeleinden. Een van de eerste woordenboeken die van het RBBN gebruik
maakte bij zijn beschrijving van het Belgisch-Nederlands was het Prisma Handwoordenboek uit 2007.
In dit woordenboek werden ongeveer 1.700 items uit het RBBN opgenomen, met een bijkomend
label ‘BN’. In datzelfde jaar werden ook de eerste stappen gezet voor de labeling van de typisch
Nederlands-Nederlandse woorden en uitdrukkingen. Om vast te stellen welke woorden dit label
moesten krijgen, hebben Smedts en Martin enerzijds gekeken naar de Nederlands-Nederlandse
tegenhangers van de woorden in het RBBN en zijn ze anderzijds afgegaan op hun eigen ervaringen.
Vervolgens hebben ze hun hypothesen en vermoedens getoetst aan de werkelijkheid met behulp van
Google. Uiteindelijk kwam in 2009 de eerste versie van het Prisma Handwoordenboek uit waarin ook
het label ‘NN’ werd opgenomen.
Belgisch-Nederlandse woorden/uitdrukkingen
Woorden/uitdrukkingen voor cultuurgebonden fenomenen arrondissementscommissaris
Woorden/uitdrukkingen voor niet-cultuurgebonden fenomenen
Interlinguale varianten Intralinguale varianten
Belgische varianten met enkel een niet (volledig) gelexicaliseerde expressie als variant vluchtmisdrijf
Unieke Belgische varianten croque-monsieur vs. tosti
Vrije alternanten militaire dienst (ook: legerdienst)
Belgische alternanten met restricties op het vlak van tijd/stijl/sociale groep/ inhoud unief vs. universiteit
Varianten uit vnl. omgangstaal autostrade vs. auto(snel)weg
Substandaardvormen gazet vs. krant
11
In deze versie uit 2009 blijken uiteindelijk zelfs meer woorden met het Nederlands-Nederlandse label
voor te komen dan met het Belgisch-Nederlandse. Volgens Martin (2010a, 2010b) heeft dit te maken
met het onderscheid tussen standaard en substandaard: dit werd wel voor de Belgisch-Nederlandse
woorden gemaakt, maar niet voor de Nederlands-Nederlandse. De Belgisch-Nederlandse woorden
uit het RBBN die tot de substandaard behoren werden in de regel niet in de Prisma opgenomen. Er
zullen dus waarschijnlijk meer woorden uit de Nederlands-Nederlandse substandaardtaal in het
woordenboek terechtgekomen zijn dan uit de Belgisch-Nederlandse substandaard. Ook is het aantal
woorden dat als ‘vooral NN’ gelabeld wordt vele malen groter dan het aantal woorden dat ‘vooral BN’
als label meekrijgt. Dit heeft volgens Martin (2010b) te maken met het feit dat in België soms
woorden uit Nederland geïmporteerd worden, maar dat het tegengestelde niet of nauwelijks
voorkomt. Een derde verschil dat opvalt is dat tussen het aantal spreektalige varianten: dat zijn er in
het Belgisch-Nederlands bijna drie keer zoveel als in het Nederlands-Nederlands. Dat ligt
waarschijnlijk aan het feit dat de afstand tussen spreektaal en schrijftaal in België veel groter is dan in
Nederland.
3.2.3 Verschillen tussen BN en NN
Ongeveer één derde van het RBBN bestaat uit woorden die voor vrijwel iedereen in Vlaanderen
acceptabel zijn. Dit zijn woorden voor unieke items waar variatie met het Nederlands-Nederlands
onmogelijk is (zoals arrondissementscommissaris) of waarvan de Nederlands-Nederlandse variant
onbekend is (zoals vluchtmisdrijf). De overige woorden in het RBBN hebben een meer variabele
status. Deze zijn het meest kenmerkend voor het Nederlands in België met zijn zogenoemde
pluriformiteit. Deze term wordt door Martin (2005) gebruikt om aan te geven dat in het Belgisch-
Nederlands vaak verschillende vormen/varianten voorkomen die refereren aan hetzelfde concept.
Voorbeelden hiervan zijn mooi versus schoon, slager versus beenhouwer en oom versus nonkel. Deze
pluriformiteit is “een gevolg van het feit dat niet alle sprekers zich op dezelfde manier gedragen”
(Martin 2005: 375). Het Belgisch-Nederlandse lexicon is namelijk niet voor alle sprekers even groot:
de ene Vlaming zal meer Belgicismen gebruiken dan een andere. Bovendien kan een zelfde spreker
ook variëren in de woorden die hij gebruikt. Deze pluriformiteit is typisch voor het Belgisch-
Nederlands.
Wanneer Martin in zijn artikel van 2001 het onderscheid tussen het Belgisch-Nederlandse en het
Nederlands-Nederlandse natiolect bespreekt, merkt hij op dat het substandaardlexicon in
Vlaanderen groter is dan in Nederland. Volgens Martin (2001: 713) komt dit doordat het Belgisch-
Nederlands
“een rafelige ondergrens [heeft] met de Vlaamse dialecten of de Vlaamse substandaard: zo zal wat voor de ene standaard is, voor de andere substandaard, dialect of Verkavelingsvlaams zijn, en wat dat laatste betreft: voor sommigen behoort het tot het BNS, voor anderen juist niet.” (Martin 2001: 713)
Ook in een van zijn artikels uit 2005 naar aanleiding van de herziening van het RBBN komt Martin op
dit verschil in informaliteit terug. Hij stelt hier dat meer dan een derde van de belgicismen in het
RBBN “tot het informele register behoort” (Martin 2005b: 375). Veel van deze informele belgicismen
maken deel uit van de typische pluriformiteit van het Belgisch-Nederlands: het zijn
substandaardtalige vormen voor concepten waar ook een ander woord voor bestaat. De
voorbeelden die hij hierbij geeft zijn frigo versus koelkast en camion versus vrachtwagen. De
pluriformiteit van het Belgisch-Nederlands heeft dus te maken met “een verschil in woordgebruik
12
tussen een meer verzorgde spreektaal (waarbij er geen onderscheid is met het NN en de BN-
schrijftaal) en een meer informele variant ervan” (Martin 2005b: 376).
Naast deze zogenaamde “rafelige ondergrens” heeft het Belgisch-Nederlands volgens Martin
eveneens een “rafelige bovengrens” met het Nederlands-Nederlands. Er dringen makkelijk
Nederlands-Nederlandse woorden in het Belgisch-Nederlands binnen, terwijl dat in omgekeerde
richting heel weinig voorkomt. Ook deze Nederlands-Nederlandse vormen maken deel uit van de
pluriformiteit van het Nederlands in Vlaanderen: ze worden namelijk vaak als synoniemen van
informele Belgisch-Nederlandse vormen met dezelfde betekenis gebruikt. Voorbeelden hiervan zijn
rotonde versus rond punt en spa rood versus spa bruis of spuitwater. Deze afwisseling wijst op een
zekere onzekerheid bij de Vlaming wat zijn taalgebruik betreft. Na verloop van tijd zal een van de
twee varianten waarschijnlijk verdwijnen, zoals eerder de Nederlands-Nederlandse vorm slager de
Belgisch-Nederlandse vorm beenhouwer teruggedrongen heeft en omgekeerd het NN koopjes
verdrongen lijkt te worden door het BN solden. Het Belgisch-Nederlands als natiolect is duidelijk nog
in volle ontwikkeling.
3.2.4 Bedenkingen voor de toekomst
Met het oog op de toekomst wijst Martin nog op een tweetal punten. Het eerste is dat er aandacht
besteed moet worden aan de precieze inhoud van de labels ‘spreektaal’ en ‘informeel’. De term
‘spreektaal’ dekt niet volledig dezelfde lading in Nederland als in België. Bovendien overlapt de
inhoud van dit label deels met de inhoud van het label ‘informeel’, wat voor de nodige verwarring
zorgt (Martin 2010b). Het tweede punt waar Martin de aandacht op vestigt is het feit dat de Belgisch-
Nederlandse items in de Nederlandstalige woordenboeken nog altijd gedefinieerd worden aan de
hand van Nederlands-Nederlandse items. Zo geeft hij het voorbeeld microgolfoven dat in de Grote
Van Dale en het Prisma Handwoordenboek als magnetron gedefinieerd wordt. Bij het lemma
magnetron krijgen we vervolgens een omschrijvende definitie van het woord. Dit vindt hij een “erg
asymmetrische situatie, die omslachtig en duperend is voor de Nederlandstalige Belg” (Martin
2010a). Hij is voorstander van gelijkwaardige behandeling van beide synoniemen, waarbij verwezen
wordt naar de tegenhanger in het andere natiolect:
magnetron (NN): oven voor het verhitten van voedsel d.m.v. microgolven die door wrijvingsenergie hitte veroorzaken (BN: microgolfoven) microgolfoven (BN): oven voor het verhitten van voedsel d.m.v. microgolven die door wrijvingsenergie hitte veroorzaken (NN: magnetron)
Martin is van mening dat deze aanpak voor beide natiolecten een grote verrijking kan zijn. Helaas is
deze aanpak, ook in de versie van de Prisma uit 2010 die wij gebruiken, nog niet doorgevoerd. We
kunnen dus nog geen uitspraken doen over de effecten hiervan.
Volgens De Caluwe (2008) zal de opname van Nederlands-Nederlands als aparte variëteit in
woordenboeken uiteindelijk voor iedereen voordelig zijn: zowel voor de Nederlanders en de
Vlamingen als voor de anderstaligen die Nederlands willen leren. Nederlanders zouden meer
rekening kunnen houden met het geografische bereik van hun woorden en ook Vlamingen kunnen zo
beter hun taalgebruik aan de context aanpassen. Anderstaligen kunnen tot nu toe enkel te weten
komen of bepaalde items Belgisch-Nederlands zijn, niet of ze Nederlands-Nederlands zijn. Voor hen
zou het een grote hulp kunnen zijn om te weten welke woorden en uitdrukkingen algemeen
gangbaar zijn en welke niet. Ook Martin zelf legt in zijn artikel “Komt wie er het noorden bij verliest,
13
in de bonen terecht? (en omgekeerd)” (2010a) vooral de nadruk op het communicatief-functionele
aspect van het probleem. Hij wijst op de voordelen bij de handel over de landsgrenzen heen en het
belang van adequate vertalingen in vertaalwoordenboeken. Hiernaast haalt hij ook een descriptief-
taalkundig motief aan: het is leerzaam om zo exact mogelijk in kaart te kunnen brengen welke items
waar in het taalgebied gebruikt worden. Ten slotte haalt hij ook een taalpolitieke reden aan, namelijk
het feit dat een taal met twee gelijkwaardige polen ook woordenboeken moet hebben die voor de
hele taalgemeenschap functioneel zijn.
3.3 Standaardtaal versus dialect in Nederland en België
Hoewel de sociolinguïstische situatie van vandaag in verschillende Europese landen erg lijkt te
verschillen, gaat Auer (2005) ervan uit dat de verhouding tussen standaardtaal en dialecten in Europa
volgens vergelijkbare trajecten tot stand is gekomen. Hij onderscheidt ruwweg vijf verschillende
types van verhoudingen tussen standaardtaal en dialecten, die elkaar in de tijd opvolgen. Hij
concentreert zich hierbij puur op de verhouding tussen standaardtaal en dialect in eentalige landen
en laat landen waarin meerdere standaardtalen gesproken worden buiten beschouwing. Met de
term ‘dialect’ refereert hij aan alle regionale variëteiten van een taal die naast de standaardtaal
bestaan. Onder ‘standaardtaal’ verstaat hij die variëteit van een taal die door sprekers van
verschillende dialecten gebruikt wordt om met elkaar te communiceren, die geschikt is voor
schriftelijke communicatie en die aan een zekere codificatie en uitbreiding onderhevig is (Auer 2005:
8). We zullen eerst de 5 verschillende types van verhoudingen volgens Auer bespreken en vervolgens
nagaan of en hoe deze modellen toepasbaar zijn op het Nederlandse taalgebied.
3.3.1 De vijf types relaties tussen standaardtaal en dialect
1. Type zero repertoires (no endoglossic standard: exoglossic diglossia)
Het eerste type dat Auer onderscheidt zijn de type zero repertoires. Hier is een niet-inheemse taal de
standaardtaal. Aangezien de standaardtaal in dit geval een niet-inheemse taalvariëteit is, is hier geen
sprake van wat Auer (2005: 10) ‘levelling through standardisation’ noemt: het gradueel wegwerken
van de niet-standaardtalige kenmerken van de volkstaal. Wel is er sprake van taalcontact en is er dus
wel beïnvloeding van de standaardtaal op de volkstaal.
EXOGLOSSIC STANDARD
VERNACULAR VARIETIES
(SPOKEN/WRITTEN)
FIGUUR 3: TYPE ZERO REPERTOIRE (AUER 2005: 9)
14
2. Type A repertoires (medial diglossia with an endoglossic standard)
Bij de type A repertoires is de standaardtaal wel een inheemse variant, die naast de dialecten bestaat
en daar genetisch aan verwant is. Bij dit type is er sprake van diglossie: de standaardvariëteit is de
‘hogere’ variant die wordt gebruikt voor de geschreven communicatie, de dialecten worden
aangevoeld als de ‘lagere’ taalvariant en zijn gebruikelijk voor de gesproken communicatie.
ENDOGLOSSIC STANDARD
(MAINLY WRITTEN)
DIALECTS
(MAINLY SPOKEN)
FIGUUR 4: TYPE A REPERTOIRE (AUER 2005: 10)
3. Type B repertoires (spoken diglossia)
Het grootste deel van de type A repertoires evolueerde in de loop van de tijd naar een type B
repertoire. Bij dit type wordt de standaardtaal ook gebruikt als spreektaal voor formele interacties.
Het verschil tussen standaardtaal en dialect ligt dus niet langer bij het medium (gesproken versus
geschreven taalgebruik), maar is nog altijd duidelijk afgebakend. In talen van dit type is ‘situational
code-switching’, het gebruik van verschillende taalvariëteiten voor verschillende sociale situaties,
gebruikelijk.
STANDARD (WRITTEN)
STANDARD (SPOKEN)
DIALECTS
(ONLY SPOKEN)
FIGUUR 5: TYPE B REPERTOIRE (AUER 2005: 17)
4. Type C areas (diaglossia)
De volgens Auer meest voorkomende verhouding tussen dialect en standaardtaal in Europa vandaag
de dag is die van het type C. Deze taalsituatie kenmerkt zich door het bestaan van overgangsvormen
tussen de standaardtaal en de dialecten. Deze regionale varianten zijn geen aparte afgebakende
gehelen, maar vormen een continuüm tussen de standaardtaal en de dialecten. Het levelling dat we
bij type zero besproken hebben, komt bij dit type veelvuldig voor bij de basisdialecten. Ook hier is
sprake van code-switching tussen standaardtaal en dialect, al gebeurt dat bij dit type geleidelijker
aan dan bij het vorige.
15
STANDARD
(SPOKEN/WRITTEN)
REGIONAL STANDARDS
REGIOLECTS
BASE DIALECTS
FIGUUR 6: TYPE C REPERTOIRE (AUER 2005: 27)
5. Type D areas (dialect loss)
Het laatste type wat Auer onderscheidt is type D, waar als gevolg van de diaglossie of diglossie van de
voorgaande types, uiteindelijk de dialecten verdwijnen. Bij diaglossie geraken de dialecten steeds
meer beïnvloed door de standaardtaal (cfr. levelling) tot ze wegvallen, bij diglossie blijft het dialect
onveranderd verder bestaan tot het uiteindelijk buiten gebruik raakt. Het model van de diaglossie
(type C) verliest dus het onderste niveau van de basisdialecten, waarvoor een nieuw basisniveau in
de plaats komt, dat van de basisregiolecten. Dit nieuwe basisniveau zal later opnieuw wegvallen,
zodat er uiteindelijk enkel een standaardtaal en een regionale standaard (waar nog regionale sporen
van de vroegere dialecten in te horen zijn) overblijven.
STANDARD
BASILECTAL REGIONAL STANDARD
BASILECTAL REGIOLECTS
BASILECTAL DIALECTS
FIGUUR 7: FROM TYPE C (DIAGLOSSIA) TO TYPE D/1 (DIALECT LOSS) REPERTOIRES (AUER 2005: 35, 36)
Als dialectverlies zich voordoet hij diglossie (type B), wordt het dialect niet meer doorgegeven aan de
volgende generatie. De onderlaag van de dialecten, die enkel in de spreektaal worden gebruikt, valt
weg. In dit geval blijft enkel de standaardtaal met enige interne variatie over.
16
STANDARD (WRITTEN & SPOKEN)
DIALECTS (SPOKEN)
FIGUUR 8: FROM TYPE B (DIGLOSSIA) TO TYPE D/2 (DIALECT LOSS) REPERTOIRES (AUER 2005: 38)
3.3.2 Toegepast op België en Nederland
Grondelaers en Van Hout gebruiken in hun artikel van 2011 de theorie van Auer om de
controversiële taalsituatie in België en Nederland te omschrijven. Zij stellen dat er grote verschillen
zijn tussen de standaardiseringsprocessen van België en Nederland:
While the history of Netherlandic Dutch is characterized by a spontaneous domestic standardization, Belgian Dutch “imported” Netherlandic Dutch as his standard because language planners of the 19th century believed that the best way to beat the dominance of French - the actual prestige variety in the Belgian territories at the time - would be to adopt the prestige variety of Dutch already available in the North.
(Grondelaers & Van Hout 2011: 200)
Deze integrationistische visie impliceert dat het standaardiseringsproces van het Belgisch-Nederlands
pas compleet zal zijn wanneer de Nederlandse norm volledig overgenomen is. Wat de schrijftaal
betreft, is dit het geval: dezelfde norm voor schriftelijk taalgebruik geldt in het hele taalgebied. De
standaardisering van de spreektaal gaat in België echter een hele andere richting uit dan in
Nederland.
De situatie in België na de eerste standaardiseringsgolf rond 1960 komt overeen met het type zero
repertoire van Auer: basisdialecten in de volkstaal naast een niet-inheemse standaardtaal. De
Nederlandse situatie in diezelfde periode komt overeen met het type B repertoire: eveneens
basisdialecten in de volkstaal naast een uit die dialecten geëvolueerde standaardtaal die zowel een
geschreven als een gesproken register kent. Beide modellen kenmerken zich door diglossie, er is dus
in essentie geen contact tussen de basisdialecten en de standaardtaal. Volgens Auer (2005: 22)
evolueert het Nederlands zowel in Nederland als in België naar diaglossie, met als gevolg dat er een
continuüm tussen de standaardtaal en de dialecten ontstaat. Hij rekent het grootste deel van het
Nederlandse taalgebied tot een type C repertoire, waar de dialecten nog steeds deel van het
continuüm uitmaken. De Randstadregio en het gebied rondom Brussel en Antwerpen ziet hij echter
als type D omdat zij hun dialecten verloren hebben. Hoewel Grondelaers en Van Hout instemmen
met deze visie, hebben ze toch enkele opmerkingen bij de theorie van Auer. Ten eerste is de
gemeenschappelijke schriftelijke norm van Nederland en België niet zichtbaar in het model van Auer.
Ten tweede legt dit model niet voldoende de nadruk op de grote verschillen tussen de
standaardiseringsprocessen in Nederland en België.
17
3.3.3 De situatie in Nederland
Nederland heeft zowel in de schrijftaal als in de spreektaal een duidelijke standaard. Deze
gemeenschappelijke norm heeft zich vanaf het interbellum ontwikkeld en is gebaseerd op de
uitspraaknormen van de Randstadregio. Momenteel is er echter sprake van een zekere
destandaardisatie van deze gemeenschappelijke norm. Regionale accenten die vroeger zeer beperkt
bleven, duiken de laatste jaren steeds meer in de gesproken standaardtaal op, waardoor regionale
varianten op de standaardtaal ontstaan. De algemene tolerantie van sprekers van het Nederlands
tegenover deze accentvariatie is groot, al blijft men het accent van de Randstad als ‘netter'
aanvoelen. Naast deze regionale variatie valt ook de opkomst van een nieuwe uitspraaknorm op, het
zogenaamde ‘Poldernederlands’. Deze variant, die voornamelijk door Jan Stroop (1997, 1998, 2010)
is onderzocht, wordt vooral bij hoogopgeleide vrouwen uit de middenklasse aangetroffen. De derde
en volgens Grondelaers en Van Hout de meest drastische verandering in de Nederlandse
standaardtaal is er een op het morfosyntactische vlak. Het gaat hier om het gebruik van hun in plaats
van zij/ze als persoonlijk voornaamwoord van de 3e persoon in subjectspositie: ‘Als je zo speelt,
krijgen hun natuurlijk altijd kansen’ (Van Hout 2003: 277). In tegenstelling tot de twee voorgaande
veranderingen, stuit deze laatste wel op het nodige protest bij leraren en taalpuristen.
Volgens Grondelaers en Van Hout (2011) zijn er meer argumenten die wijzen op dialectverlies dan op
diaglossie in Nederland. Al sinds het eind van de jaren ’90 is er een grote mate van dialectverlies
merkbaar in Nederland, met Limburg als lichte uitzondering op deze trend. Dit dialectverlies zorgt
volgens Willemyns (2007: 270-271) voor de noodzaak aan een nieuwe informele variëteit om de
regionale identiteit mee te kunnen uiten. Aan deze nood wordt voldaan met de hierboven
beschreven accentvariatie. Deze nieuwe informele vorm ligt echter dichter bij de standaard dan de
dialecten, wat ervoor zorgt dat sprekers deze vorm sneller ook in formele contexten gaan gebruiken.
Volgens Auer (2011: 500) gaat het bij deze nieuwe informele variëteit om een aanpassing van de
standaardtaal. De gesproken standaardtaal breidt zich uit naar een variant die ook door lager
opgeleide sprekers voor de dagdagelijkse communicatie gebruikt kan worden:
many speakers no longer have a dialectal way of speaking at their disposal. Therefore, the
standard has to be able to provide the full range of expressive resources the speakers need.
(Auer 2011: 500)
Grondelaers en Van Hout volgen Auer hierin: door het verdwijnen van de dialecten heeft de
standaardtaal zijn norm verlaagd, waardoor die nu in een grotere verscheidenheid aan sociale
situaties bruikbaar is (2011: 217). Er is dus sprake van een neerwaartse verzachting van de norm.
3.3.4 De situatie in België
De schrijftaal in België heeft zoals gezegd dezelfde standaard als in Nederland. De spreektaal heeft
als standaardvariëteit het zogenaamde VRT-Nederlands, een naar de gesproken standaardtaal in
Nederland gemodelleerde variant die sinds de oprichting van de Vlaamse openbare omroep in 1930
gepromoot wordt. Deze variëteit heeft een heel strikte norm, die bij de aanwerving van nieuwe
presentatoren nageleefd wordt door middel van strenge uitspraaktesten waar regionalismen
geweerd worden. Dit resulteerde in een gesproken standaardtaal die formeler, maar ook meer
uniform is dan de Nederlandse gesproken standaardtaal (Beheydt 2003: 160). In de praktijk blijkt
deze variant slechts door een beperkt aantal Vlamingen in een beperkt aantal contexten gebruikt te
18
worden. Naast deze ietwat kunstmatige variant van de gesproken standaardtaal bestaat een
natuurlijkere vorm van de gesproken standaardtaal, die we voornamelijk in het taalgebruik van
leraren aantreffen (Grondelaers & Van Hout 2011: 219). Het gaat hier niet om een uniforme variant
en regionale accenten en kenmerken uit de substandaard kunnen voorkomen. Uit onderzoek naar dit
zogenaamde ‘Teacher Dutch’ blijkt dat in Vlaanderen geen overeenstemming geldt over wat de
‘netste’ variant van de standaardtaal is. Het is veeleer van de afkomst van de luisteraar afhankelijk
welk accent deze als meest prestigieuze variant aanvoelt.
Het Teacher Dutch en andere varianten van de standaardtaal in België verliezen steeds meer terrein
aan een variëteit van het Nederlands die ‘Tussentaal’ genoemd wordt. Deze variëteit heeft niet de
uniformiteit van het VRT-Nederlands en kenmerkt zich door bepaalde dialectale elementen die
voornamelijk afkomstig zijn uit centraal Brabant en Antwerpen. Volgens Cajot (1999: 375) is hier
sprake van een autonome informele Vlaamse standaardisering. Grondelaers en Van Hout noemen
het ontstaan van Tussentaal een “endoglossic bottom-up standardization, which is turning it from a
Type Zero into a Type C or Type D repertoire” (2011: 227). Het wegvallen van de Vlaamse dialecten
zorgde voor een leemte die vervolgens door het ontstaan van de Tussentaal werd opgevuld. Deze
nieuwe variëteit krijgt steeds meer prestige en komt meer en meer voor in contexten waar men de
standaardtaal zou verwachten. Toen na 1968 een algemene destandaardisatie op gang kwam in
Europa (Deumert & Vandenbussche 2003), werd die in Vlaanderen nog versterkt door het feit dat de
standaardtaal een niet-inheemse en dus ‘vreemde’ variëteit was. De intrede van de commerciële
televisie in Vlaanderen in de jaren ’80 was een grote stimulans voor de Vlaamse zelfbewustheid,
waardoor de vraag naar een eigen Vlaamse standaard toenam.
3.3.5 Huidige situatie en toekomst
In figuur 9 en 10 is de schematische weergave van de situatie in Nederland en België op dit moment
volgens Grondelaers en Van Hout (2011: 234) afgebeeld. Aangezien de dialecten in beide landen zo
goed als volledig verdwenen zijn, hebben ze voor de dialectbasis een cirkel met een stippellijn
gebruikt. De gedeelde geschreven standaard van België en Nederland wordt weergegeven met de
dichte zwarte stippen bovenaan. De evolutie van het Nederlands in Nederland in de 20e eeuw begon
met een “endoglossic bottom-up standardisation (type B) with a diglossic relation between the
standard and the dialects” (Grondelaers & Van Hout 2011: 233). In de tweede helft van de 20e eeuw
zorgde het verlies van de dialecten voor een meer gelaagde standaardtaal waarmee nu ook regionale
en sociale identiteit uitgedrukt kunnen worden. De norm van de standaardtaal is dus als het ware
verlaagd. Deze destandaardisatie wordt in afbeelding 9 aangegeven met een naar beneden gerichte
pijl tussen de geschreven en de gesproken standaardtaal.
19
WRITTEN STANDARD
SPOKEN STANDARD, REGIONALLY
AND SOCIALLY STRATIFIED.
FIGUUR 9: HUIDIGE SITUATIE IN NEDERLAND (GRONDELAERS & VAN HOUT 2011: 234)
Het Nederlands in België begon als een type zero repertoire, met een dialectbasis in de eigen taal en
een niet-inheemse standaardtaal. De geschreven standaardtaal is hier opnieuw weergegeven met
een zwarte stip. De stippellijn daarrond, die deels met deze geschreven standaardtaal overlapt,
symboliseert het VRT-Nederlands. Het wegvallen van de dialecten zorgt in Vlaanderen voor het
ontstaan van een intermediaire variëteit tussen de dialecten en de standaardtaal, waarmee regionale
identiteit uitgedrukt kan worden. Deze Tussentaal begon zich vervolgens te standaardiseren en
zorgde zo voor een opwaartse beweging van de inheemse dialecten naar de standaard. In figuur 10 is
deze beweging weergegeven door een naar boven gerichte pijl tussen de regiolecten en de
standaard. De ontwikkeling van deze Tussentaal zorgt ervoor dat de afstand tussen de volkstalige
variëteiten en de standaardtaal geleidelijk aan gedicht wordt. De gestippelde cirkel met het
vraagteken geeft aan dat hier volgens Grondelaers en Van Hout (2011: 235) mogelijk nog een leemte
in het continuüm zit.
WRITTEN STANDARD
(VIRTUAL) SPOKEN VRT-STANDARD
“TEACHER” DUTCH ?
“HIGHER” TUSSENTAAL
“LOWER” TUSSENTAAL
REGIOLECTS
FIGUUR 10: HUIDIGE SITUATIE IN BELGIË (GRONDELAERS & VAN HOUT 2011: 234)
In Nederland blijft de tendens bestaan om bepaalde vormen van het gesproken Nederlands als
mooier dan andere te beschouwen. De meeste mensen verkiezen nog steeds het accent van de
Randstad, al is vooral bij jonge mensen ook het Poldernederlands erg populair. Er is echter een grote
tolerantie tegenover andere accenten en variëteiten van het Nederlands, wat er volgens Grondelaers
en Van Hout (2011: 237) op wijst dat de normverlaging van het Nederlands in Nederland veeleer een
verrijking dan een verarming van de taal is. In Vlaanderen is het niet zo dat één bepaalde variëteit of
accent als mooier of beter dan de andere wordt aangevoeld. Wat de toekomst van het Nederlands in
België betreft, zijn er volgens Grondelaers en Van Hout twee mogelijkheden: de inheemse Tussentaal
kan zich verder gaan standaardiseren en zo het VRT-Nederlands onnodig maken, of er ontstaat een
20
nieuwe vorm van diglossie met de Tussentaal als moderne, gesproken standaard en het VRT-
Nederlands als conservatieve, neutrale standaard.
3.4 Bestaande visies op standaardtaal
Als uitgangspunt voor ons onderzoek is het belangrijk dat we eerst duidelijk maken wat in de
hedendaagse taalkunde onder de Nederlandse standaardtaal wordt verstaan en hoe de regionale en
stilistische variatie die in deze masterscriptie zo’n belangrijke rol speelt, in de definitie van de
standaardtaal past. Aangezien we hierover in de inleiding van het Prisma Handwoordenboek geen
informatie vinden, zullen we ons in dit hoofdstuk op andere bronnen beroepen. We bekijken de
definities van standaardtaal van drie verschillende belangrijke instanties in de Nederlandse taalkunde:
de Nederlandse Taalunie, de 2e editie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst en de 14e editie
van het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal (vanaf hier Van Dale genoemd). Op
basis daarvan willen we nagaan hoe in de bestaande definities van standaardtaal het onderscheid
gemaakt wordt tussen Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands, formeel en informeel en
spreektaal en schrijftaal. In de conclusie van deze masterscriptie zullen we hierop terugkomen en
willen we een antwoord geven op de vraag of deze visies overeenkomen met wat we in onze
nieuwsberichten aantreffen.
3.4.1 Inclusieve versus exclusieve visies
Voordat we verdergaan moeten we eerst een onderscheid maken tussen een inclusieve en een
exclusieve visie op het Standaardnederlands. Een inclusieve visie op de standaardtaal houdt in dat
ook “varianten die (…) niet zomaar in alle contexten algemeen bruikbaar zijn, toch de status van
standaardtaal kunnen hebben” (Caluwé & Verreycken 2012: 172). Dit geldt zowel op stilistisch als op
geografisch vlak: enerzijds gaat het hier om woorden die de labels ‘spreektaal’, ‘schrijftaal, ‘formeel’
of ‘informeel’ krijgen, anderzijds om de lexicale variatie tussen het noorden en het zuiden van het
taalgebied. De inclusieve visie gaat er vanuit dat woorden en uitdrukkingen ondanks deze
markeringen toch tot het Standaardnederlands kunnen behoren. Volgens een exclusieve visie
daarentegen behoren woorden met dit soort stilistische of geografische markeringen niet tot de
standaardtaal. Zowel de Van Dale als de ANS hebben een exclusieve visie op de Nederlandse
Standaardtaal, in tegenstelling tot de Nederlandse Taalunie die een inclusieve versie hanteert. In de
praktijk blijkt ook die laatste echter toch nog altijd een vrij exclusieve aanpak te volgen wat de
stilistische variatie betreft.
Uit de inleiding tot de Prisma en de artikels van Martin die we eerder in dit hoofdstuk besproken
hebben, kunnen we afleiden dat de redactie van de Prisma tegenover de tegenstelling tussen het
noordelijke en het zuidelijke Nederlands een inclusieve visie hanteert. De Belgisch-Nederlandse en
Nederlands-Nederlandse varianten krijgen in dit woordenboek de status van ‘standaardtaal in een
bepaald deel van het taalgebied’. Deze inclusieve benadering krijgt het laatste decennium steeds
meer bijval in de Nederlandse lexicografie. Het Prisma Handwoordenboek was met zijn 3e druk uit
2009 het eerste dat deze visie in de praktijk omzette en bovendien naast het Belgisch-Nederlands
ook het Nederlands-Nederlands ging labelen. Het is echter moeilijk om uit diezelfde inleiding op te
maken welke visie de redactie er op nahoudt ten overstaan van de stilistische labels en wat de
precieze motivatie voor het toekennen van deze labels is geweest. We weten dus niet of de
21
stilistische labels in de Prisma bedoeld zijn als een beperking binnen de standaardtaal of als een
aanduiding dat het woord in kwestie niet tot de standaardtaal behoort.
3.4.2 Volgens de Nederlandse Taalunie
De eerste bron die we geraadpleegd hebben, is de website van de Nederlandse Taalunie. Zij
definieert in haar theoretische pagina’s de Nederlandse standaardtaal als
het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in het publieke domein, dat wil zeggen in alle belangrijke sectoren van het openbare leven, zoals het bestuur, de administratie, de rechtspraak, het onderwijs en de media. Anders uitgedrukt: de Nederlandse standaardtaal is het Nederlands dat algemeen bruikbaar is in contacten met mensen buiten de eigen vertrouwde omgeving (in zogenaamde secundaire relaties).
Een belangrijke nuance die op de site echter wordt gemaakt, is dat de standaardtaal geen
vaststaande vorm heeft:
Wat tot de standaardtaal gerekend wordt, verandert door de tijd en er is op elk moment ook binnen de standaardtaal nog eens variatie. (…) De concrete realiseringen van zulke variabele verschijnselen – dus de verschillende woorden, constructies, uitspraakvormen – noemt men varianten. De variatie in de standaardtaal is vaak geografisch of stilistisch bepaald.
Er is in de standaardtaal dus zowel op geografisch als op stilistisch vlak sprake van variatie. Dit zullen
we in de komende alinea’s nader toelichten voor we overgaan tot de andere bronnen.
Geografische variatie is bij de Nederlandse standaardtaal het duidelijkst merkbaar in de verschillen
tussen België en Nederland. Deze verschillen bevinden zich vooral op het gebied van uitspraak, maar
ook op het vlak van woordenschat en grammatica. Hoewel de standaardtaal in Nederland en België
voor het overgrote deel gelijk is, zijn er een aantal varianten die enkel in België of enkel in Nederland
standaardtaal zijn:
Het gaat dan om varianten die ofwel algemeen bruikbaar zijn in het publieke domein in Nederland, maar niet in België, en omgekeerd om varianten die algemeen bruikbaar zijn in het publieke domein in België, maar niet in Nederland. (website Nederlandse Taalunie)
Figuur 1 dient ter verduidelijking hiervan. De standaardtaal wordt hier geografisch voorgesteld door
middel van twee cirkels, waarvan een voor Nederland en een voor het Nederlandstalige deel van
België staat. Deze cirkels overlappen elkaar voor het grootste deel, wat symbool staat voor het grote
gemeenschappelijke deel van de standaardtaal. De twee randen waar de cirkels elkaar niet
overlappen stellen de varianten voor die typisch zijn voor België enerzijds (op de figuur links
weergegeven) en voor Nederland anderzijds (rechts op de figuur).
22
FIGUUR 11: BN VERSUS NN (WEBSITE NEDERLANDSE TAALUNIE)
Op de website van de Nederlandse Taalunie wordt de structuur van het Nederlands vergeleken met
die van een ui: als een kern met daaromheen een aantal verschillende lagen. De kern bestaat uit de
“pure” standaardtaal. Deze bevat zowel de spreektaal als de schrijftaal, evenals de woorden die
enkel in een deel van het taalgebied standaardtaal zijn. Rondom de kern zit een tweede laag,
namelijk die van de ‘grensgevallen’. Bij deze taaluitingen is het niet duidelijk of ze nu tot de
standaardtaal behoren of niet: sommige sprekers keuren ze goed en anderen keuren ze af. Deze
varianten kunnen dichter of verder van de kern af staan, afhankelijk van hun frequentie in de
standaardtaal. Het gaat hier zowel om woordenschat, uitspraak als grammatica. Voorbeelden op de
website van de Nederlandse Taalunie zijn in België frigobox en in Nederland de uitspraak van het
Poldernederlands [blaajf baaj maaj]. De derde en buitenste laag bevat het taalgebruik dat niet onder
de noemer standaardtaal valt, omdat het stilistisch of geografisch te gemarkeerd is.
Aangezien taal constant aan variatie onderhevig is, zitten de verschillende taaluitingen niet vast in
hun laag in de ui. Constant verschuiven woorden, constructies en uitspraakmogelijkheden van de
rand naar het centrum en andersom. Er komen nieuwe taaluitingen bij die hun plaats moeten zoeken
in het geheel en weer andere verdwijnen. Het hier voorgestelde model is dus niet statisch. Naast
deze variatie is er bovendien ook nog sprake van een zekere sprekergebonden variatie: er kunnen
onderlinge verschillen zijn bij sprekers wat de plaats van een taalverschijnsel in de structuur betreft.
Een voorbeeld op de website van de Taalunie van een constructie die nog niet door iedereen
aanvaard is, is het in Nederland voorkomende hun hebben goed gespeeld waar de datiefvorm hun de
plaats van de nominatief inneemt. Sommige sprekers zien deze constructie als standaardtaal, terwijl
anderen twijfelen en weer anderen ze volledig afkeuren. Figuur 2 geeft een overzicht van het ui-
model.
23
FIGUUR 12: DE TAAL ALS EEN UI (WEBSITE NEDERLANDSE TAALUNIE)
3.4.3 Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst
Als tweede bron hebben we de elektronische versie van de tweede editie van de Algemene
Nederlandse Spraakkunst (vanaf hier ANS) genomen. In de inleiding (‘Informatie over de ANS’) wordt
een hoofdstuk aan de Nederlandse standaardtaal gewijd. De definitie hier gaat als volgt: ‘de taal
waarin geen elementen of structuren voorkomen die duidelijk opvallen als niet-algemeen’. Om deze
definitie verder toe te lichten draagt de redactie vervolgens verschillende redenen aan om een
taalverschijnsel niet-algemeen te noemen. De eerste en meest onbetwistbare van deze redenen is
dat een verschijnsel ongrammaticaal kan zijn en in die zin dus niet tot de standaardtaal behoort. De
andere zullen we in de volgende alinea’s bespreken.
Een tweede mogelijke reden is dat het gaat om een stijl- of streekgebonden variant:
Dergelijke varianten kunnen behalve buiten ook binnen de standaardtaal voorkomen. Elke standaardtaal kent interne variatie, ook de Nederlandse. Het gaat dan om varianten waarvan onderzoekers weten (of bijzonder taalgevoelige leken aanvoelen) dat ze in een bepaalde variëteit meer voorkomen dan in een andere, maar die voor de meerderheid van de taalgebruikers niet kenmerkend zijn voor die variëteit. (website ANS)
Terwijl op de website van de Taalunie de termen door elkaar gebruikt worden, maakt de ANS bij de
stijlgebonden varianten nog een onderscheid tussen spreektaal en schrijftaal enerzijds en formeel en
informeel taalgebruik anderzijds. Zowel geschreven als gesproken taalgebruik wordt door de ANS tot
de standaardtaal gerekend. Formeel en informeel taalgebruik worden daarentegen wel als afwijkend
van de standaardtaal behandeld:
24
Met 'formeel' wordt die stijlsoort aangeduid waartoe de taalverschijnselen behoren die in gewone gesproken taal (dus bijvoorbeeld niet in voorgelezen teksten) als vreemd, afwijkend of stilistisch ongewoon ervaren worden. (…) Met 'informeel' wordt die stijlsoort aangeduid waartoe de taalverschijnselen behoren die in geschreven taal meestal (maar bijvoorbeeld niet in bewust spreektalig geschreven romandialogen) als ongebruikelijk opvallen. (website ANS)
Ook bij de streekgebonden variatie wordt een onderscheid gemaakt tussen varianten die wel tot de
standaardtaal behoren (door de ANS ‘geografisch’ genoemd) en varianten waarbij dit niet het geval is
(‘regionaal’).
Naast de hierboven besproken redenen om een taalverschijnsel als niet-algemeen te bestempelen,
zijn er natuurlijk nog tal van andere mogelijkheden. Deze worden door de ANS onder de noemer
‘andere variatie’ kort samen besproken. Eén mogelijkheid is dat stijlgebonden en streekgebonden
variatie gecombineerd kunnen voorkomen, zodat een woord of constructie bijvoorbeeld alleen in
een deel van het taalgebied én in een bepaald stijlgebied niet tot de standaardtaal behoort. Ook
onderscheidt de ANS naast stijl- en streekgebonden variatie ook groepsgebonden variatie: hiertoe
behoren varianten die tot een bepaalde vak- of groepstaal behoren. Deze varianten worden hier niet
tot de Nederlandse standaardtaal gerekend.
Ook in de inleiding van de ANS vinden we een
schematische weergave van de standaardtaal
terug. Deze is hiernaast te zien in figuur 3. De
figuur bestaat uit drie cirkels, twee met een
volle lijn en een met een stippellijn. De
tweede van de drie cirkels bevat de
standaardtaal. De cirkel met een stippellijn die
daar binnenin staat illustreert het onderscheid
tussen de standaardtaal zonder variatie en
met variatie: het gedeelte in de gestippelde
cirkel stelt de standaardtaal zonder variatie
voor en het deel tussen de kleinste en de
middelste cirkel staat voor de standaardtaal
met variatie. De buitenste cirkel bevat ten
slotte het Nederlands dat niet tot de
standaardtaal behoort, maar wel in de ANS
besproken wordt. Buiten de cirkel staan de
taalvariëteiten die niet in de ANS behandeld
worden.
FIGUUR 13: STANDAARDTAAL EN TAALVARIATIE (WEBSITE ANS)
25
3.4.4 Volgens de Van Dale
We sluiten de rij met de inleiding van de 14e editie van de Van Dale. Aangezien deze inleiding slechts
vier pagina’s lang is en vooral ingaat op taalverandering en de houding van de redactie ten opzichte
daarvan, vinden we hier niet veel informatie over de standaardtaal:
De Grote Van Dale beperkt zijn beschrijving in principe tot de standaardtaal. Daarmee is het een impliciet normatief woordenboek, dat wil zeggen dat elementen in het woordenboek die niet nader gemarkeerd zijn, tot het algemene taalgebruik gerekend worden, terwijl elementen die daar niet toe behoren, maar om bepaalde redenenen (sic) vermelding verdienen, gelabeld zijn met tijdsmarkeringen als archaïsch of verouderd en stilistische markeringen als formeel, informeel of vulgair. (Den Boon, T., D. Geeraerts & N. Van der Sijs 2005: xiii-xiv)
Met andere woorden: lemma’s die door de redactie van de Van Dale niet gelabeld worden, behoren
volgens hen tot de standaardtaal. Toch wordt in wat volgt duidelijk dat het omgekeerde niet in alle
gevallen geldt:
Een label bij een woord, betekenis of verbinding betekent niet dat het element in kwestie wordt afgekeurd: het gebruik ervan in de standaardtaal kan in bepaalde omstandigheden, in bepaalde contexten, met bepaalde bedoelingen zonder meer functioneel en dus volkomen verantwoord zijn. (Den Boon, T., D. Geeraerts & N. Van der Sijs 2005: xiv)
Een gelabeld element wijst dus niet per definitie op niet-standaardtaligheid, maar wel op
gemarkeerd taalgebruik.
Het is dus niet eenduidig weer te geven welke woorden en constructies tot de standaardtaal behoren
en welke niet. De redactie maakt ons er verder op attent dat ook het persoonlijke oordeel van de
taalgebruiker over wat juist en fout is constant verandert. Zodoende zijn de grenzen vaag tussen wat
wel en niet als algemeen wordt gezien en dus tot de standaardtaal behoort. Dit komt overeen met
wat we eerder gezien hebben bij zowel de Taalunie als de ANS. Een speciale vermelding krijgen
woorden met als regiolabel ‘Belg.N’., die tot de Nederlandse standaardtaal in België behoren. Wat
deze Belgisch-Nederlandse standaardtaal precies inhoudt wordt niet verder gespecifieerd. Ook wordt
in de Van Dale eveneens een onderscheid gemaakt tussen de termen spreektaal en schrijftaal
enerzijds en informeel en formeel anderzijds. Op de precieze aard van dit verschil wordt helaas
wederom niet ingegaan.
3.4.5 Conclusie
Uit de voorgaande paragrafen kunnen we kunnen concluderen dat het begrip ‘standaardtaal’ op zijn
minst nogal rafelig te noemen is. De meningen over wat nu eigenlijk wel en niet tot het
Standaardnederlands behoort, lopen ver uiteen. Op geografisch vlak wint de opvatting dat Belgisch-
Nederlandse varianten ook tot de standaardtaal kunnen behoren steeds meer terrein. Ook de
overtuiging dat niet enkel het Belgisch-Nederlands, maar ook de woorden en uitdrukkingen die
typisch zijn voor het Nederlands-Nederlands een aparte markering moeten krijgen in
woordenboeken, wordt steeds algemener geaccepteerd. We verwachten dus in het komende
decennium veranderingen te zien in de behandeling van deze items door de woordenboeken van het
Nederlandse taalgebied. Wat de stilistische variatie betreft, is deze overeenstemming echter nog niet
bereikt. Enkel de Nederlandse Taalunie gaat expliciet van een inclusieve visie uit, in tegenstelling tot
26
de redacties van de Van Dale en de ANS. De opvatting van de redactie van het Prisma
Handwoordenboek hierover blijft vooralsnog onduidelijk.
Caluwé en Verreycken (2012) concluderen uit hun onderzoek naar standaardtaal en tussentaal in de
taaladvisering dat
uit de adviespraktijk in Vlaanderen blijkt dat er geen sterke tendens of behoefte is om varianten die een informeel of spreektalig karakter hebben, vanuit een inclusieve visie tot de standaardtaal in België te rekenen. (Caluwé & Verreycken 2012: 183)
Ze nuanceren deze uitspraak echter door te zeggen dat dit in het bijzonder voor de fonetische en de
morfologische aspecten van tussentaal geldt, maar dat de standpunten verder uiteen lopen wanneer
het gaat om lexicale variatie:
Het is op dit moment niet duidelijk welke lexicale elementen van informele spreektaal tot de standaardtaal in België gerekend kunnen worden, en op welke manier lexicografen en taaladviseurs over die variatie methodologisch verantwoorde uitspraken kunnen doen. (Caluwé & Verreycken 2012: 183)
Zij ijveren dan ook voor meer aandacht voor de informele lexicale varianten in de (standaard)taal in
België. Nader onderzoek rond informaliteit en substandaard in de Nederlandstalige woordenboeken
is dus duidelijk noodzakelijk. Wij hopen hier door middel van ons onderzoek een bijdrage aan te
kunnen leveren.
27
4. Algemene resultaten
4.1 Totaalcijfers
In totaal hebben we in de Prisma 15 labels gevonden die interessant zijn voor ons onderzoek:
‘spreektaal’, ‘informeel’, ‘schertsend’, ‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’, ‘plat’, ‘slang’,
‘volkstaal’, ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘spottend’, ‘smalend’, ‘minachtend’ en ‘neerbuigend’.
Deze labels komen bij 1.822 lemma’s een of meerdere keren voor, wat ons een uiteindelijk corpus
oplevert van 2.023 onderzochte woorden en uitdrukkingen. Omdat een aantal van de onderzochte
labels semantisch erg aan elkaar verwant zijn, hebben we besloten om deze als één categorie te
beschouwen. De labels waarbij dit het geval is zijn ‘scheldnaam’, ‘scheldwoord’ en ‘bastaardvloek’
enerzijds en ‘smalend’, ‘spottend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’, ‘geringschattend’ en ‘denigrerend’
anderzijds. De eerste groep hebben we naar één van de labels ‘scheldwoord’ genoemd en naar de
tweede zullen we in de rest van deze scriptie verwijzen met de term ‘restgroep’. In de hieronder
ingevoegde tabel en bijbehorend cirkeldiagram zijn de totaalresultaten schematisch weergegeven.
In dit hoofdstuk zullen we wat dieper ingaan op de aard van deze acht verschillende categorieën. In
paragraaf 4.2 maken we een geografische indeling van de labels. Hierbij willen we nagaan bij welke
van onze categorieën er naast het informele label ook nog taallabels voorkomen die aangeven of de
woorden Nederlands-Nederlands of Belgisch-Nederlands zijn. Ook zullen we in deze paragraaf
proberen te verklaren waardoor dit bij sommige categorieën het geval is en bij andere niet. In
paragraaf 4.3 maken we opnieuw een indeling, maar nu gebaseerd op de semantische
eigenschappen van de woorden in onze categorieën. Eerst onderzoeken we of er voor de gelabelde
woorden ook standaardtalige synoniemen bestaan. Daarna kijken we of het mogelijk is om de
verschillende lemma’s ook in bepaalde groepen op te delen op basis van hun betekenissen. Ten
slotte bespreken we de verschillen die hier tussen de categorieën optreden.
57%
19%
13%
3% 2%
2% 0%
4%
spreektaal
informeel
schertsend
scheldwoord
plat
slang
volkstaal
restgroep
spreektaal 1.153
informeel 390
schertsend 272
scheldwoord 57
plat 35
slang 32
volkstaal 4
restgroep 80
totaal 2.023
28
4.2 Geografische indeling: BN versus NN
De woorden in de Prisma krijgen naast een algemeen label over hun status in het Nederlands, vaak
ook nog een taallabel dat aangeeft of ze specifiek zijn voor het Nederlands-Nederlands (aangegeven
in het woordenboek als ‘NN’) of het Belgisch-Nederlands (‘BN’). In wat volgt bespreken we voor elk
van onze acht categorieën of ze samen met taallabels voorkomen en zo ja, welke dit zijn. Onze
resultaten illustreren we met grafieken om ze te verduidelijken. Op het eind volgt een conclusie
waarin we deze resultaten met elkaar vergelijken en proberen te verklaren.
4.2.1 Spreektaal
De overgrote meerderheid van de woorden in ons corpus, met name 1.153 van de 2.023 (57%),
hebben als label ‘spreektaal’. Wat opvalt, is dat het grootste deel hiervan, 705 gevallen in totaal, het
Belgisch-Nederlandse taallabel krijgt, tegenover slechts 336 attestaties voor Nederlands-Nederlands
en 112 woorden zonder bijkomend taallabel. In onderstaande grafiek worden de verhoudingen
tussen de verschillende taallabels schematisch weergegeven.
4.2.2 Informeel
De op een na grootste groep van dit onderzoek is die van de informele woorden, die bestaat uit 390
lemma’s (19% van het totaal). Bij deze groep werd slechts in één geval een taalonderscheid gemaakt:
alleen het woord halvezool krijgt een Noordelijk-Nederlands label. Doordat deze categorie zo klein is,
is ze bijna niet zichtbaar in de grafiek. De resterende 389 woorden moeten het zonder label stellen.
0
100
200
300
400
500
600
700
800
Spreektaal
BN
NN
geen label
0
50
100
150
200
250
300
350
400
450
Informeel
NN
geen label
29
4.2.3 Schertsend
Met 272 gevallen (13%) is ‘schertsend’ het derde label dat we hier zullen bespreken. Zoals de grafiek
hieronder aantoont, is het grootste deel van de als ‘schertsend’ gelabelde woorden en uitdrukkingen
niet specifiek Belgisch- of Nederlands-Nederlands. Slechts in 4 gevallen komt het label BN voor.
Frequenter is het label NN, met 63 lemma’s.
4.2.4 Scheldwoord
Na deze drie relatief grote groepen zijn we terechtgekomen bij de kleine groepen. Aangezien ze erg
aan elkaar verwant zijn, hebben we besloten om de drie kleinere categorieën ‘scheldwoord’,
‘scheldnaam’ en ‘bastaardvloek’ in dit onderzoek bij elkaar te nemen in een overkoepelende
categorie, namelijk ‘scheldwoord’. Samen zijn ze goed voor 57 op de 2.023 woorden (3%) in ons
corpus. Terwijl geen enkele van de scheldwoorden als Belgisch-Nederlands gemarkeerd wordt, zijn er
toch 24 Noord-Nederlandse labels te vinden.
4.2.5 Plat
Van de in totaal 35 woorden in de categorie ‘plat’ (2% van het totaal), heeft iets minder dan de helft
een taalmarkering meegekregen. We vinden hier 3 woorden die als Belgisch-Nederlands gelabeld zijn
en 12 met het Nederlands-Nederlandse label.
0
50
100
150
200
250
300
Schertsend
BN
NN
geen label
0
5
10
15
20
25
30
35
Scheldwoord, scheldnaam, bastaardvloek
NN
geen label
30
4.2.6 Slang
De derde kleine groep vormen de woorden gelabeld ‘slang’, met 32 gevallen (opnieuw 2%). Net als
bij de scheldwoorden zijn hier geen Belgisch-Nederlandse woorden gemarkeerd, en komen er
bovendien slechts 5 gevallen van Nederlands-Nederlandse woorden voor.
4.2.7 Volkstaal
De kleinste groep van dit onderzoek zijn de woorden met het label ‘volkstaal’, die slechts 4 lemma’s
(0,2%) beslaat. Het Belgisch-Nederlandse taallabel komt hier geen enkele keer voor. Het Nederlands-
Nederlandse label telt 2 gevallen, evenveel als de woorden in deze groep zonder label.
0
5
10
15
20
25
Plat
BN
NN
geen label
0
5
10
15
20
25
30
Slang
NN
geen label
0
0,5
1
1,5
2
2,5
Volkstaal
NN
geen label
31
4.2.8 Restgroep
Net zoals bij de scheldwoorden, hebben we bij de restgroep een aantal kleine, verwante categorieën
samengenomen. Dit zijn de labels ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘minachtend’, ‘neerbuigend’,
‘smalend’ en ‘spottend’. De lemma’s met deze labels zijn duidelijk minder informeel dan die uit de
voorgaande categorieën. Het gaat in deze gevallen ook altijd om een of meerdere gemarkeerde
gebruikswijzen van een term die in ongemarkeerde samenstellingen neutraal is. De beslissing om
deze labels toch in ons onderzoek op te nemen is genomen op basis van het feit dat deze
gemarkeerde constructies toch voornamelijk in informele taalsituaties gebruikt worden: ze worden
gebruikt om mensen uit te lachen of om neer te kijken op iemand. Voor ons gevoel liggen deze
gebruikswijzen toch eerder aan de informele kant.
Samen gaat het hier om 80 gevallen, die 4% van het geheel uitmaken. In het merendeel van de
gevallen in de restgroep wordt geen taalonderscheid gemaakt. In 3 gevallen is er sprake van Belgisch-
Nederlandse woorden, tegenover 14 gevallen van Nederlands-Nederlandse.
4.2.9 Bevindingen
In elk van de acht categorieën die we onderscheiden hebben, vinden we minstens één taallabel terug.
We treffen zowel in de frequentie als in de aard van deze taallabels echter grote verschillen aan
tussen de groepen. Bij zes van de acht categorieën krijgt het merendeel van de woorden geen
taallabel. De groep van de woorden uit de volkstaal bevat twee woorden met het taallabel NN en
twee woorden zonder. Enkel bij het label ‘spreektaal’ vinden we meer woorden met dan zonder
taallabel en verrassend genoeg zijn de meeste daarvan ook nog eens Belgisch-Nederlands. Dit is de
enige van onze categorieën waarbij het Belgisch-Nederlandse taallabel zo vaak voorkomt. Bij de
categorieën ‘informeel’, ‘scheldwoord, ‘slang’ en ‘volkstaal’ is er zelfs geen sprake van Belgisch-
Nederlandse woorden, daar worden enkel woorden zonder label en woorden die als Nederlands-
Nederlands geclassificeerd zijn onderscheiden.
De hoge frequentie van Belgisch-Nederlandse woorden bij het label ‘spreektaal’, heeft vooral te
maken met de aard van deze categorie. Aangezien gesproken taalgebruik van nature vluchtiger is en
bovendien normaal gezien ook niet opgeschreven wordt, kan dit ook sneller een plaatselijk karakter
krijgen. Termen die enkel gesproken worden, zullen dus niet zo’n grote verspreiding kennen als
woorden die ook in geschreven taalgebruik voorkomen. Dit verklaart echter nog niet waarom er bij
het label ‘spreektaal’ meer Belgisch-Nederlandse dan Nederlands-Nederlandse woorden voorkomen.
0
10
20
30
40
50
60
70
Denigrerend, geringschattend, minachtend,neerbuigend, smalend, spottend
BN
NN
geen label
32
De reden hiervoor ligt waarschijnlijk in het feit dat het Noord-Nederlands in België heel lang als de
norm voor het Standaardnederlands gold. Hierdoor zullen woorden die specifiek Belgisch-Nederlands
zijn, sneller als spreektaal aanvoelen en omgekeerd specifiek Noord-Nederlandse woorden sneller
algemeen geaccepteerd worden.
Een mogelijke verklaring voor het feit dat het label Noord-Nederlands bij de andere categorieën
meer voorkomt dan het Belgisch-Nederlandse label, vinden we in de inleiding van ons Prisma
Handwoordenboek (2010: 5-8). Hier wordt uitgelegd dat deze uitgave een van de eerste is waarin het
label Nederlands-Nederlands voorkomt. Terwijl in vorige uitgaven de Belgisch-Nederlandse woorden
wel al werden opgenomen, werd er nog geen onderscheid gemaakt tussen woorden die in het hele
taalgebied gelden en woorden die enkel in Nederland gebruikelijk zijn. In tegenstelling tot de
Belgisch-Nederlandse woorden, waarbij de uitreiking van de labels gebaseerd wordt op een online
database (het Referentiebestand Belgisch-Nederlands, ook wel RBBN genoemd), gaat het bij dit label
vooral om intuïties en frequentiegegevens op het internet. Dit kan de verschillen in frequentie van de
twee taallabels verklaren: waar de redactie al enkele jaren bezig is met het Belgisch-Nederlandse
taallabel, is het Nederlands-Nederlandse vrij nieuw en kunnen er dus later nog veranderingen
optreden.
4.3 Semantische indeling: register
De volgende stap in ons onderzoek is nagaan of de woorden die in de Prisma als informeel
geclassificeerd worden, ook een standaardtalig equivalent hebben. Dit hebben we gedaan door bij
elk van de 2.023 woorden en constructies te kijken of er een synoniem van bestaat. Vervolgens
hebben we ook onderzocht of we de verschillende lemma’s van onze categorieën ook op basis van
hun betekenis kunnen indelen. In de conclusie zullen we opnieuw de gevonden resultaten bespreken
en met elkaar vergelijken.
4.3.1 Spreektaal
Bij de categorie ‘spreektaal’ heeft 96% van
de woorden een standaardtalig synoniem.
Dat percentage ligt bij dit label een heel stuk
hoger dan bij de andere. De oorzaak daarvan
is dat 90% van de lemma’s die het label
‘spreektaal’ krijgen, ook nog een taallabel
krijgen. Het lijkt logisch dat woorden die
specifiek Belgisch-Nederlands of Nederlands-
Nederlands zijn ook een equivalent hebben
dat in de rest van het taalgebied gangbaar is.
Voorbeelden hiervan zijn het Belgische autostop doen met als standaardtalig synoniem ‘liften’ en het
Nederlandse mieters met als standaardtaal ‘leuk’. Toch zijn er ook woorden te vinden waar ondanks
hun subcategorie BN of NN geen synoniem voor te vinden is, zoals het Belgische blok, ‘studieperiode
van langere tijd ter voorbereiding op een examen of een examenperiode’ en het Nederlandse uit de
muur eten, ‘een snack uit een automaat eten’. Een andere factor die bijdraagt aan het hoge
percentage woorden met een standaardtalig synoniem is het feit dat ook de uitdrukkingen zonder
standaardtalig
synoniem 96%
enkel sub-standaard
4%
33
taallabel in de meeste gevallen een algemene, standaardtalige evenknie kennen. Woorden zoals pens
voor ‘buik’, boemeltrein voor ‘stoptrein’ en scheet voor ‘wind’ zijn voorbeelden van deze groep.
De gevonden synoniemen hebben we vervolgens ingedeeld op basis van hun betekenis. Het resultaat
hiervan is zichtbaar in het cirkeldiagram hieronder. Het wordt meteen duidelijk dat het hier om een
erg diverse categorie gaat, aangezien het merendeel van de synoniemen niet in betekenisgroepen op
te delen is. Toch hebben we enkele categorieën kunnen onderscheiden, met als grootste de woorden
die betrekking hebben op personen: pompier, huppelkut, stoot. Interessant om op te merken is dat 6
van de 118 woorden in deze groep ‘politieagent’ betekenen. Andere relatief grote categorieën waren
communicatie (afkatten, emmeren, een babbeltje slaan), seksualiteit (piet, van bil gaan),
lichaamsdelen (fikken, raap, waffel), woorden waarvan de betekenis slaat op een manier om iets te
doen of een soort van iets (bordeelsluiper als soort schoen, stiefelen als manier van lopen) en
woorden die ‘bedriegen’ betekenen (besodemieteren, de kluit bedonderen). Kleinere categorieën,
wat zeer relatief is bij deze grote groep gegevens, zijn woorden die als betekenis ‘erg’ of ‘zeer’
hebben (allejezus, hartstikke), woorden die ‘gek’ betekenen (lijp, maf, zot), woorden over
toiletgebruik (doos, schijten), woorden met als synoniem ‘dronken’ (bezopen, starnakel, teut) en
woorden met als synoniem ‘weggaan’ (aftrappen, opzouten).
4.3.2 Informeel
Bij de tweede categorie, die van de woorden
met als label ‘informeel’, zien we een stuk
minder standaardtalige synoniemen dan bij
de vorige, maar in verhouding zijn dit er wel
nog altijd meer dan bij de categorieën die
minder lemma’s bevatten. Aangezien hier
slechts in één geval een taallabel ‘NN’ is
toegevoegd, kunnen we deze twee factoren
niet aan elkaar verbinden. Wat we wel
kunnen opmerken is dat bij de woorden die
75%
10% 2% 2%
2%
2% 2%
1%
1%
1%
1%
1%
5%
overige
persoon
communicatie
seks
lichaam
manier of soort
bedriegen
erg, zeer
gek
wc
dronken
weggaan
standaardtalig
synoniem 80%
enkel sub-standaard
20%
34
geen standaardtalig equivalent hebben veel woorden betrekking hebben op personen.
Dat de groep woorden waarvan de betekenis een aanduiding van een persoon is sowieso de grootste
groep is bij de informele categorie, is ook duidelijk te zien in het diagram hieronder. Voorbeelden van
deze groep zijn straatloper, frustraat en wijf. De tweede betekeniscategorie die we bij dit label
kunnen onderscheiden is opnieuw seksualiteit met onder andere rampetampen en jongeheer,
gevolgd door een andere categorie die we ook kennen uit de vorige paragraaf, namelijk
lichaamsdelen: krent, smoelwerk. Twee kleinere categorieën zijn woorden die te maken hebben met
alcoholgebruik (pimpelen, neut, verzopen) en toiletgebruik (pissen, schijthuis). Ten slotte hebben we
nog zes relatief kleine categorieën, waaronder woorden die ‘weggaan’ betekenen (moven,
opkrassen), woorden die een manier of soort van iets weergeven (kever, spaghettiwestern, pezen),
woorden met als betekenis ‘niets’ (niente, nop) en woorden die ‘bedriegen’ betekenen (bedonderen,
iemand te grazen nemen).
4.3.3 Schertsend
Naargelang we verder door onze
categorieën gaan, zien we dat het steeds
moeilijker wordt om standaardtalige
equivalenten van de onderzochte woorden
te geven. Bij de woorden die onder het label
‘schertsend’ vallen, is het nog slechts in de
helft van de gevallen mogelijk om een
standaardtalig synoniem te geven. Typisch
Belgisch-Nederlandse gevallen zijn hier
schaars met slechts 4 gevallen, waarvan
enkel voor het woord praatbarak, ‘een vergadering waarin veel gepraat wordt, maar met weinig
resultaat’, geen synoniem gevonden kan worden. Uitsluitend Nederlands-Nederlandse woorden en
uitdrukkingen komen vaker voor, met 63 gevallen, waarvan ongeveer de helft een synoniem heeft.
51%
19% 8%
6% 3%
3% 2%
2%
2%
2%
1%
1%
10%
overige
persoon
seks
lichaam
alcohol
wc
weggaan
manier of soort
niets
bedriegen
standaardtalig
synoniem 50%
enkel sub-standaard
50%
35
De indeling op basis van de betekenis
toont ook hier weer als belangrijkste
groep de woorden die betrekking
hebben op een persoon. Voorbeelden
zijn pitspoes, geilneef en revolverheld.
Een nieuwe categorie die in de vorige
labels geen grote rol speelde, is
woorden die een plaats aanduiden,
zoals bijvoorbeeld Verweggistan, de
acht zaligheden en de Buitengewesten.
Woorden die een manier of soort
weergeven zijn goed voor 3% van de
gevallen (jubeltenen, drollenvanger),
gevolgd door woorden voor dieren (dakhaas, vliegende rat) en opnieuw seksualiteit (fluit, minnespel).
4.3.4 Scheldwoord
Eigenlijk zijn scheldwoorden per definitie
informeel. Voor deze woorden valt er in
het woordenboek dan ook niet zomaar
een standaardtalig alternatief te vinden,
enkel een definitie. Veel van de woorden
in deze groep zijn in principe wel
synoniemen van elkaar. Hierdoor hebben
we besloten om het bij deze categorie
anders aan te pakken: we zijn niet op
zoek gegaan naar synoniemen, maar
hebben de woorden ingedeeld in
groepen van woorden met gelijkwaardige
betekenissen.
De op één na grootste categorie betreft de scheldwoorden waarbij iemand specifiek op zijn of haar
huidskleur, geloof, afkomst, religie of geaardheid aangesproken wordt, zoals flikker, roetmop,
christenhond. Tot de groep ‘persoon’ hebben we alle mannelijke en onzijdige scheldnamen gerekend
(het onderscheid tussen deze twee is vrij moeilijk te maken) die niet in de vorige categorie
ondergebracht kunnen worden. Onder de categorie ‘vrouw’ vallen alle scheldwoorden waar enkel
vrouwen mee aangesproken kunnen worden, bijvoorbeeld boerentrien, teef en kreng. Dan resten ons
nog de uitroepen die niet op een persoon betrekking hebben, zoals jasses en potverdomme en een
tweetal woorden die specifiek gereserveerd zijn voor politieagenten: pandoer en klabak.
overige 67%
persoon 23% plaats
4%
soort of manier
3% dier 2%
seksualiteit 1%
10%
persoon 53%
uiterlijk kenmerk,
religie, afkomst,
geaardheid 21%
vrouw 14%
uitroep 9%
politie-agent
3%
36
4.3.5 Plat
Bij de categorie ‘plat’ zitten we weer in een
vergelijkbare positie als bij de scheldwoorden. Voor
geen enkel woord uit deze categorie bestaat een
standaardtalig equivalent. Wel vallen de woorden
opnieuw in bepaalde betekenisgroepen op te delen.
De grootste categorie is hier seksualiteit (flamoes,
kezen, tamp), gevolgd door een groep die uitroepen
van ergernis bevat (nondeju, tering). De drie
kleinere categorieën van betekenissen die we
onderscheiden hebben zijn toiletaangelegenheden
(hol, kakken), scheldwoorden voor vrouwen (bitch,
gleuf) en ten slotte woorden die ‘mond’ betekenen
(kakement, melis).
4.3.6 Slang
Bij het label slang zien we dat verreweg de meeste woorden iets te maken hebben met drugs of
drugsverslaving. De woorden zonder standaardtalig equivalent vallen zonder uitzondering allemaal
met deze beschrijving samen te vatten: basen en chinezen zijn bijvoorbeeld allebei manieren om
drugs te nemen, een joint is een soort sigaret waarin marihuana zit. Veel van de woorden met dit
label die wel een standaardtalig synoniem hebben, zijn benamingen voor drugs: grass, stuff en wiet
voor marihuana, smack, horse en brown sugar voor heroïne, enzovoort. De woorden die niet direct in
verband gebracht kunnen worden met drugs, hebben wel allemaal te maken met een bepaald milieu
en levensstijl waarbij drugs, stelen en schelden een rol spelen.
standaardtalig
synoniem 34%
enkel sub-standaard
66%
drugs-gerela-teerd 78%
overige 22%
overige 37%
seks 29%
uitroep 14%
wc 8%
vrouw 6%
mond 6%
37
4.3.7 Volkstaal
Bij de groep woorden met als label ‘volkstaal’
hebben alle woorden behalve de Noord-
Nederlandse uitdrukking op z’n ponteneur
staan, ‘geprikkeld raken als men zich in zijn
eer aangetast voelt’, een standaardtalig
equivalent. Aangezien deze groep slechts uit 4
attestaties bestaat, geeft dit als uitkomst dat
75% van de woorden een synoniem heeft,
tegenover 25% zonder standaardtalig
equivalent. Voor de resultaten van ons
onderzoek is deze groep door zijn geringe
grootte niet erg relevant.
4.3.8 Restgroep
Bij de restgroep is er in iets minder dan de helft van de gevallen (44%) een bruikbaar synoniem van
de termen te vinden. Bij de overige 56% gaat het om termen die wel omschreven kunnen worden,
maar waarvoor geen equivalent te vinden is in de standaardtaal, zoals bijvoorbeeld oprotpremie,
‘geldbedrag dat wordt verstrekt aan werkloze buitenlandse arbeiders als ze remigreren’ en
broodschrijver, ‘beroepsschrijver die werk van mindere kwaliteit levert’. Dit zien we geïllustreerd in
de linkse grafiek hierboven. De rechter grafiek vertelt ons meer over de betekenis van de woorden in
de restgroep. In ruim twee derde van de gevallen (67%) heeft de betekenis van de woorden van deze
groep betrekking op een persoon. Voorbeelden hiervan zijn artistiekeling, mokkel en pornoboer. In
deze groep valt opnieuw één categorie te onderscheiden van de rest, namelijk de woorden die
gebruikt worden om iemands afkomst te bespotten, zoals spanjool, mof en Hagenees. De overige 33%
van de woorden zijn qua betekenis erg divers.
standaardtalig
synoniem 44%
enkel sub-
standaard 56%
persoon 67%
overige 33%
standaardtalig
synoniem 75%
enkel sub-
standaard 25%
38
4.3.9 Bevindingen
Wat de aanwezigheid van synoniemen betreft, vinden we opnieuw veel verschillen tussen onze 8
categorieën. Het label ‘spreektaal’ onderscheidt zich hier opnieuw van de andere en heeft verreweg
de meeste woorden met een standaardtalig synoniem, namelijk 96% van het geheel. Op de tweede
en de derde plaats volgen de informele woorden met 80% en de volkstalige woorden met 75%. Die
laatste categorie is door zijn beperkte aantal minder relevant bij dit onderdeel van het onderzoek,
aangezien het bij deze 75% in werkelijkheid slechts gaat om 3 van de 4 gevallen. Het label
‘schertsend’ is qua betekenis erg verwant aan de labels die opgenomen zijn in de restgroep, in hun
gebruikswijze zit telkens een element van spot, humor of beschimping. Die gelijkenis zien we ook
terug in de resultaten van het synoniemenonderzoek: de schertsende woorden krijgen in iets minder
dan 50% van de gevallen een standaardtalig alternatief, bij de woorden uit de restgroep is dit in 44%
van de lemma’s het geval. In de categorie ‘slang’ vinden we nog 34% lemma’s met een synoniem en
bij de resterende twee categorieën (‘scheldwoord’ en ‘plat’) was het niet mogelijk om synoniemen te
onderscheiden.
De verklaring voor het hoge aantal synoniemen bij de spreektaal, de volkstaal en de informele
woorden, ligt voor de hand. De woorden in deze categorieën duiden in de meeste gevallen begrippen
aan die in de hele maatschappij gekend zijn en waar dus ook in het algemeen Nederlands een woord
voor beschikbaar moet zijn. Bij de categorieën van de spreektaal en de volkstaal, zien we dat de
woorden zonder synoniem vaak begrippen aanduiden die niet in het hele taalgebied of in alle lagen
van de bevolking voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn het spreektalige uit de muur eten, ‘een snack
uit een automaat eten’, wat enkel in Nederland gebruikelijk is, en volkstaal op zijn ponteneur staan,
‘geprikkeld raken als men zich in zijn eer aangetast voelt’, wat te maken heeft met een bepaalde
subcultuur waar eergevoel een belangrijke rol speelt. Een andere reden waarom woorden geen
synoniem krijgen is dat ze als het ware té informeel zijn en niet in contexten voorkomen waar het
algemeen Nederlands gebruikelijk is. Voorbeelden hiervan zijn zowat alle woorden zonder synoniem
uit de informele categorie (zoals geilen, ‘op seksueel contact uit zijn’ en habbekrats, ‘zeer klein
bedrag’), een deel van de woorden uit de spreektaal (zoals de uitroepen amai en fuck) en alle
scheldwoorden.
Bij de indeling op basis van de betekeniscategorieën vallen eveneens een aantal parallellen tussen
onze groepen te trekken. De grootste constante zijn hier de woorden die betrekking hebben op
personen: bij alle acht categorieën is deze betekenis terug te vinden. Voorbeelden hiervan zijn
informeel dekhengst, ‘man die met veel vrouwen een seksuele relatie aangaat’, schertsend
zielenknijper, ‘psychiater’ en slang speedfreak, ‘iemand die veel stimulerende drugs gebruikt’. Ook
alles was te maken heeft met alcoholgebruik (spreektaal poepeloerezat, ‘stomdronken’), seksualiteit
(informeel naaien, ‘geslachtsgemeenschap hebben’) en toiletgebruik (plat kakken, ‘ontlasting
hebben’) zijn betekenissen die zich goed lenen voor informeel taalgebruik. Wat nog opvalt, is dat er
bij onze categorieën veel woorden te vinden zijn die een soort van iets of een manier om iets te doen
uitbeelden. Voorbeelden hiervan zijn spreektaal gympen en bordeelsluiper als soort schoenen
(respectievelijk ‘gymnastiekschoenen’ en ‘type herenschoen van suède met crêpezool’) en informeel
scheuren als manier van rijden (‘roekeloos hard rijden’). Verder zien we dat de betekenissen van de
woorden per categorie verschillen: zo hebben de woorden in de categorie ‘slang’ bijvoorbeeld voor
78% met drugs te maken.
39
5. Het corpusonderzoek
5.1 Algemeen
In deze volgende fase in ons onderzoek willen we nagaan in hoeverre de door de redactie van de
Prisma toegekende labels met de werkelijkheid overeenkomen. Dit doen we door te kijken of de
lemma’s met deze labels ook in nieuwsberichten voorkomen, aangezien in het nieuws standaardtaal
gesproken of geschreven hoort te worden. Wel plaatsen we de woorden die enkel voorkomen in
interviews, columns of opiniestukken apart, aangezien die subjectiever zijn en het feit dat een woord
hierin voorkomt dus niet wil zeggen dat het standaardtaal is. Het grootste deel van ons onderzoek
hebben we gebaseerd op de resultaten uit de website van Mediargus, waar we alle Vlaamse kranten
van 01/01/2011 tot 01/01/2013 hebben doorzocht. Voor de woorden die een Nederlands-
Nederlands taallabel krijgen, hebben we naast Mediargus ook het Twente Nieuws Corpus (vanaf hier
TNC) geraadpleegd, waar we alle Nederlandse nieuwsberichten van 01/01/2001 tot en met
31/12/2002 doorzoeken. Bij dit corpus staat het maximum aantal resultaten afgesteld op 10.000 hits,
dus dit is het hoogste aantal hits dat een woord kan behalen.
Praktisch was het niet mogelijk om alle 2.023 gevallen te bespreken, dus hebben we per categorie
verschillende steekproeven genomen. Onze initiële richtlijn voor deze steekproeven was ongeveer 1
op de 10 gevallen, al hebben we uiteindelijk bij het grootste deel van de categorieën meer woorden
onderzocht opdat de resultaten representatief genoeg zouden zijn. Naast de informele woorden zelf
zoeken we in dit hoofdstuk ook waar mogelijk de standaardtalige synoniemen op. Zo kunnen we
nagaan of er een verschil in register is tussen de informele woorden en hun algemeen Nederlandse
synoniemen. De woorden die we in dit hoofdstuk als synoniemen van de lemma’s in onze lijst
behandelen, zijn de synoniemen die ons door het Prisma Handwoordenboek in de definities worden
aangereikt. We zijn ons ten volle bewust van het feit dat deze woorden niet in alle contexten
synoniem zijn aan de woorden uit onze lijst en dat er bovendien vaak ook andere mogelijke
alternatieven voor deze woorden te vinden zijn. We willen bij ons onderzoek echter consequent te
werk gaan en hebben daarom gekozen om in alle gevallen de synoniemen uit ons woordenboek te
gebruiken.
Bij het werken met de verschillende corpora waren er bepaalde problemen die de zoekopdrachten
moeilijker maakten. Zo bleek de website van Mediargus niet altijd geschikt voor uitdrukkingen. Als
we bijvoorbeeld zoeken op ten andere, krijgen we ook resultaten waar de woorden afzonderlijk staan.
We hebben bij ons onderzoek dus meer losse woorden dan uitdrukkingen gebruikt. Aangezien het
moeilijk is om met de verschillende vervoegingen rekening te houden, hebben we bij werkwoorden
telkens de infinitief onderzocht. Een ander probleem vormen homonieme woorden zoals verdiep
(zowel Belgisch-Nederlandse spreektaal ‘verdieping’ als de eerste persoon enkelvoud van het
werkwoord verdiepen) en afslag (algemeen ‘wijze van veilen’ en specifiek BN spreektaal ‘korting,
reductie’). Ten slotte waren er nog woorden die op het eerste gezicht geen problemen leken op te
leveren, maar waarvan na onderzoek bleek dat ze ook als (eigen)naam voorkomen. Voorbeelden
hiervan zijn de achternaam Gebuur tegenover BN spreektaal gebuur (‘buurman’) en sporthal de
Appelaar tegenover BN spreektaal appelaar (‘appelboom’).
40
Er zijn natuurlijk ook semantische verschillen tussen de labels. Dit zorgt ervoor dat we bijvoorbeeld
bij de categorie van de scheldwoorden niet van synoniemen kunnen spreken. Ook komen niet bij alle
categorieën de Nederlands-Nederlandse en Belgisch-Nederlandse taallabels voor. Deze verschillen
zorgen ervoor dat we sommige categorieën anders moeten aanpakken dan andere. Daarom zullen
we bij elk label telkens onze manier van werken uitleggen voor we verder gaan met ons eigenlijke
onderzoek. Ook gaan we voor elk label in de paragraaf ‘Bevindingen’ na hoe we de categorie verder
kunnen opdelen en of de woorden juist gelabeld zijn volgens de resultaten van ons onderzoek. In wat
volgt bespreken we de verschillende labels één voor één, op volgorde van meest voorkomend naar
minst voorkomend en met als laatste de restgroep.
5.2 Spreektaal
We beginnen ons onderzoek met de categorie van de
woorden met als label ‘spreektaal’, aangezien dit met
1.153 woorden de grootste groep is. Dit is tevens de
categorie waarbij het grootste aantal taallabels
voorkomen, 1041 in totaal. Bij 705 gevallen (61%) werd
het Belgisch-Nederlandse taallabel aangetroffen,
tegenover 336 gevallen (29%) van het Nederlands-
Nederlandse taallabel en 112 (10%) zonder label. Eerst
bespreken we de grootste groep, namelijk de Belgisch-
Nederlandse woorden. Daarna komen we bij de
Nederlands-Nederlandse woorden en ten slotte bij de woorden zonder label. We beginnen telkens
met de woorden die een algemeen Nederlands synoniem hebben en gaan daarna over naar de
woorden zonder algemeen synoniem. Bij de Nederlands-Nederlandse woorden bespreken we eerst
de resultaten van de Vlaamse nieuwsberichten en vervolgens die van de Nederlandse
nieuwsberichten. Voor al onze categorieën hebben we de woorden verder onderscheiden in twee
groepen, enerzijds die van de puur spreektalige woorden en anderzijds die van de woorden die ook
buiten de spreektaal gangbaar zijn.
5.2.1 Belgisch-Nederlands
In totaal 705 van de woorden met als label
‘spreektaal’ krijgen het taallabel ‘Belgisch-
Nederlands’. Daartoe behoren 684 lemma’s met en
21 lemma’s zonder synoniem, goed voor
respectievelijk 97% en 3% van het totaal. In de
volgende paragrafen bespreken we eerst de
categorie van de woorden met synoniem en
daarna de woorden zonder. We zullen voor allebei
deze categorieën nagaan of en hoe we deze
woorden nog verder kunnen categoriseren.
5.2.1.1 Met synoniem
Om onze richtlijn van 10% recht aan te doen, moeten we bij de 684 woorden uit de categorie
Belgisch-Nederlandse spreektaal met een synoniem dus ongeveer 68 woorden onderzoeken.
BN 61%
NN 29%
geen label 10%
met synoniem
97%
zonder synoniem
3%
41
Uiteindelijk zijn het er 67 geworden. Tijdens het onderzoek wordt al heel snel duidelijk dat er grote
verschillen zijn binnen deze groep. Eerst en vooral merken we op dat sommige woorden veel meer
resultaten opleveren dan andere. Dit hoeft natuurlijk niet per definitie iets te betekenen, aangezien
woorden zoals frituur (‘frietkraam’, 3233 hits) en gij (‘je, u’, 1709 hits) sowieso wel vaker voorkomen
in krantenartikelen dan kastanjelaar (‘kastanjeboom’, 25 hits) en broekkousen (‘panty’s’, 12 hits).
Daarom is het belangrijk dat we bepaalde resultaten vergelijken met hun algemeen Nederlandse
synoniem, om te zien wat de verhouding tussen de woorden is.
Belangrijker dan de hoeveelheid resultaten
is in dit onderzoek de context waarin ze
voorkomen. Ook daar zitten namelijk grote
verschillen in. Sommige woorden komen
enkel in citaten voor, terwijl we andere ook
in de lopende tekst van een artikel
terugvinden. Ruwweg kunnen we hierin
twee grote categorieën onderscheiden: die
van de woorden die wel algemeen gebruikt
worden, die we de algemene categorie
zullen noemen, en die van de woorden die vooral in citaten, opiniestukken en columns voorkomen,
de puur spreektalige categorie. Bij de Belgisch-Nederlandse woorden met een synoniem komen we
uit op 17 woorden in de puur spreektalige groep (25%) en 50 woorden (75%) in de algemene groep.
Als we deze twee verschillende variabelen, de frequentie van de woorden op Mediargus enerzijds en
de context waarin ze voorkomen anderzijds, naast elkaar leggen, komen we tot interessante
resultaten. Zo zien we dat 4 van de woorden die het grootste aantal hits opleverden op Mediargus
tot de puur spreektalige groep behoren: plezant (‘plezierig’, 5904 hits), goesting (‘zin’, 3517 hits), gij
(‘je, u’, 1709 hits) en allez (‘vooruit, komaan’, 1261 hits). Dit wil zeggen dat deze woorden ondanks
hun hoge frequentie niet zonder meer als algemeen gangbaar geclassificeerd kunnen worden. Ook
het tegenovergestelde scenario komt voor: 13 van de woorden met het kleinste aantal hits horen bij
de algemene groep, met als minste kastanjelaar (‘kastanjeboom’, 25 hits), droogzwierder
(‘centrifuge’, 15 hits), broekkousen (‘panty’s’, 12 hits) en occasiewagen (‘tweedehandswagen’,
slechts 7 hits). Om de status van deze woorden te bepalen, moeten we ze vergelijken met hun
algemeen Nederlands synoniem. In de volgende paragraaf zullen we van alle woorden uit de
algemene categorie de synoniemen opzoeken.
Uiteindelijk hebben we maar 46 van de 50 woorden
kunnen onderzoeken, aangezien sommige synoniemen
uit meer dan één woord bestonden of andere
problemen opleverden. Deze 46 woorden hebben we
opnieuw in twee categorieën opgedeeld, namelijk die
van de woorden waarbij het AN meer hits krijgt en die
van de woorden waarbij het BN meer hits krijgt. De
eerste categorie bestaat uit 31 woorden (67%) en de
tweede uit 15 woorden (33%). Zoals te verwachten
komt het AN in de meeste gevallen vaker voor dan het
BN, maar toch is het in ongeveer één derde van de gevallen andersom. Dit wil zeggen dat de
puur spreektaal
25%
algemeen 75%
AN 67%
BN 33%
42
woorden in de tweede groep dus een heel sterke status hebben in de Vlaamse kranten. De
duidelijkste verschillen tussen de algemeen Nederlandse en de Belgisch-Nederlandse vorm zien we
bij de categorie waar BN overheerst bij de tegenstellingen frietkraam – frituur (207 vs. 3233) en
goedgehumeurd - goedgezind (26 vs. 411). Bij de groep woorden waarbij het AN meer voorkomt, zijn
de verschillen het grootst bij de tegenstellingen straatje zonder eind - impasse (26 vs. 2458), slag om
slinger - voortdurend (208 vs. 13.442) en vermits - omdat (4006 vs. 1.618.350). Deze verschillen lijken
enorm groot, maar we moeten hierbij steeds in gedachten houden dat de betekenissen van de
woorden die we hier als synoniemen gebruiken niet voor 100% overeenkomen met die van onze
trefwoorden.
Wat verder nog opvalt, is dat vooral artikelen over sport veel spreektalige termen bevatten. Zoals
wegens de betekenis van de woorden te verwachten valt, komen plaaster (gips), koersfiets (racefiets)
en eindmeet (finish) meer voor in sportgerelateerde berichten. Bijzonder is echter dat ook vandoen
(nodig), nijpen (knijpen), resem (reeks), schabouwelijk (schromelijk), sputteren (stagneren), vermits
(omdat) en mistevreden (ontevreden) veel vaker in artikelen over sport voorkomen dan in andere.
Deze artikelen zijn dus over het algemeen populairder geschreven dan andere artikelen. Als we een
continuüm zouden opstellen van meer naar minder spreektaligheid in krantenartikelen, zou sport
ergens tussen de interviews, columns en opiniestukken (vrij veel spreektaal) en de algemene
berichten (weinig spreektaal) in staan.
5.2.1.2 Zonder synoniem
Bij de woorden met als label BN die geen synoniem hebben, waren er in totaal maar 21 gevallen. De
meeste van deze woorden leverden bovendien problemen voor de zoekopdracht op: een woord als
blok (‘studieperiode van langere tijd ter voorbereiding op een examen of een examenperiode’) krijgt
in het Prisma Handwoordenboek naast deze betekenis nog 14 andere betekenissen, waaronder nog
een andere met een Belgisch-Nederlands taallabel. Hetzelfde probleem geldt voor woorden zoals
bollen (‘rijden op een rustige en ongehinderde manier’) en kroon (‘krans van bloemen en groen, als
teken van hulde’). Het lemma familiale (‘verkorting van familiale verzekering’) is dan weer homoniem
als vervoeging van het BN familiaal (‘de familie of het gezin betreffend’). We hebben uiteindelijk 5
woorden uitgekozen voor onze steekproef: amai, heenronde, verzusteren, waterkans en zoekertje.
Omdat het er zo weinig zijn en er bovendien geen vergelijkend onderzoek gedaan kan worden met
de synoniemen, kunnen we al deze woorden hier apart bespreken.
Onze eerste zoekterm, amai (‘uiting van verbazing of teleurstelling’), is een duidelijk voorbeeld van
een puur spreektalig woord. Ondanks de 632 hits komt het uitsluitend in citaten voor. Heenronde
(‘eerste helft van een competitie waarbij alle clubs tegen elkaar spelen’), is met 7315 hits het meest
voorkomende woord van deze vijf. Zoals de betekenis al doet vermoeden, komt het vooral in
artikelen over sport voor, waar het ook in algemene contexten gebruikt wordt. Verzusteren
(vriendschappelijk samenwerken van gemeenten uit verschillende landen’) is met slechts 18
resultaten het minst voorkomende woord, maar wordt wel algemeen gebruikt. De term waterkans
(‘zeer kleine kans’) levert 405 resultaten op, opnieuw vooral in de categorie sport, waar het woord
ook algemeen gebruikt wordt. Zoekertje (‘kleine advertentie’) levert ten slotte 591 resultaten op en
behoort duidelijk eveneens tot de algemene categorie. Het relatief grote aantal hits is hier vooral te
danken aan Het Nieuwsblad, dat het woord in zijn rubriek ‘Lezers Helpen’ heel vaak gebruikt.
43
We hebben dus bij de Belgisch-Nederlandse
woorden zonder synoniem slechts 1 woord
(goed voor 20%) dat tot de puur spreektalige
groep behoort, namelijk amai, en 4 woorden
die bij de algemene groep ondergebracht
kunnen worden (80%), namelijk zoekertje,
verzusteren, heenronde en waterkans. De
verhouding tussen deze twee categorieën is
dus ongeveer dezelfde als bij de woorden
met een synoniem. Ook kunnen we, zelfs bij
dit kleine aantal onderzochte gegevens, stellen dat artikelen over sport opnieuw relatief veel
spreektalige termen bevatten in vergelijking met andere onderwerpen.
5.2.2 Nederlands-Nederlands
De verhouding tussen de woorden met en
zonder synoniem bij het taallabel ‘NN’ of
‘vooral NN’ is vergelijkbaar met die bij het
taallabel ‘BN’. Van de in totaal 336 gevallen
met als label ‘spreektaal’ en als taallabel ‘NN’
of ‘vooral NN’ zijn er 321 met een synoniem en
15 zonder. Dat geeft in ons diagram resultaten
van respectievelijk 96% en 4%. We beginnen
met het onderzoek op Mediargus en doen
vervolgens hetzelfde in het TNC. Net zoals bij
de categorie van de Belgisch-Nederlandse woorden, bespreken we eerst de categorie van de
woorden met synoniem en daarna die zonder synoniem.
5.2.2.1 Het Vlaamse nieuws
5.2.2.1.1 Met synoniem
Bij de woorden die als taallabel ‘NN’ krijgen
met een synoniem hebben we 27 woorden
onderzocht. In de Vlaamse kranten komen 4
van onze steekwoorden geen enkele keer
voor, namelijk allejezus (‘zeer’), huppelkut
(‘tut’), loeigoed (‘heel goed’) en tengel
(‘vinger’). We komen uiteindelijk uit op 7
min of meer algemene woorden (29%) en
17 puur spreektalige woorden (71%). Van
de algemene woorden zijn de meest
frequente makkie (‘gemakkelijke taak’, 816 hits), ik ben het spuugzat (‘ik ben het beu’, 215 hits) en
maf (‘gek’, 118 hits). Bij de puur spreektalige woorden zijn dit hartstikke (‘heel erg’, 140 hits) en
wiedes (‘duidelijk’, 122 hits). De andere onderzochte woorden komen ver in aantal achter.
Ook de Nederlands-Nederlandse woorden hebben we vergeleken met hun synoniemen. Vier daarvan
waren onmogelijk te onderzoeken doordat ze uit meerdere woorden bestonden of homoniemen
met synoniem
96%
zonder synoniem
4%
puur spreektaal
20%
algemeen 80%
puur spreektaal
71%
algemeen 29%
44
hadden. Uiteindelijk hebben we dus 23 algemeen Nederlandse synoniemen vergeleken met hun
spreektalige equivalent. Op één uitzondering na was in alle gevallen het AN frequenter dan het NN.
Het ene geval waarbij dat niet zo was, was makkie, dat met 816 hits meer voorkomt dan het AN
gemakkelijke taak met slechts 42 hits. Nu is dit niet zo verwonderlijk, aangezien gemakkelijke taak
uit twee woorden bestaat en daarom minder goed in de mond ligt. Bovendien is dit ook niet het
enige mogelijke alternatief voor makkie, dat in de praktijk waarschijnlijk eerder uitgedrukt wordt
door middel van een bijvoeglijk naamwoord zoals makkelijk of gemakkelijk. Deze uitkomst mogen we
dus niet zonder nuance bekijken. De grootste verschillen in de resultaten vonden we bij de
tegenstellingen pleuren - gooien (9 vs. 1.438), besodemieterd - gek (10 vs. 11.466) en wiedes -
duidelijk (122 vs. 113.821).
Opvallend is dat we ook bij de categorie van de Nederlands-Nederlandse woorden opnieuw zien dat
er bij artikelen die met sport te maken hebben meer sprake is van spreektaal. Dit kan bij de puur
spreektalige groep deels verklaard worden doordat er meer Nederlanders aan het woord zijn dan bij
andere artikelen: Nederlandse sporters die in Belgische teams spelen of aan Belgische wedstrijden
meedoen en sportkenners uit Nederland die hun mening mogen geven. Woorden uit deze categorie
die we hier terugvinden zijn fikken, hartstikke, ouwehoeren, sores en de uitdrukking een pesthekel
hebben aan. Er zijn echter ook woorden uit de algemene categorie die meer bij sport voorkomen dan
bij andere onderwerpen: van katoen geven, het spuugzat zijn en makkie. Dit draagt bij aan de theorie
dat de sportsectie van een krant populairder is geschreven en meer spreektalige termen bevat.
5.2.2.1.1 Zonder synoniem
In de categorie van de Nederlands-Nederlandse woorden zonder synoniem komen slechts 15
gevallen voor. Hier vinden we opnieuw veel woorden die problemen bij de zoekopdracht opleveren,
zoals kanonnen (‘uitroep van verbazing’) dat homoniem is en uit de muur eten (‘een snack uit een
automaat eten’) dat niet opzoekbaar is. Uiteindelijk hebben we in deze categorie 5 woorden
onderzocht: aankakken, bajesklant, sjekkie, aanstiefelen en bordeelsluiper. Twee van deze woorden,
namelijk aanstiefelen (‘lopend naderen’) en bordeelsluiper (‘bepaald type herenschoen’), kwamen
geen enkele keer in de Vlaamse kranten voor. Van de andere gevallen leverde bajesklant (‘iemand
die regelmatig in de gevangenis zit’) met 87 resultaten het meeste hits op. Dit is tevens het enige van
de 3 woorden dat algemeen gebruikt wordt. Sjekkie (‘met de hand gerolde sigaret’) en aankakken
(‘op zijn gemak aankomen’) kwamen minder vaak voor, met respectievelijk slechts 3 en 6 hits.
Zo hebben we bij deze categorie dus een
verhouding van 20% in de algemene groep
(1 geval), 40% (2 gevallen) in de puur
spreektalige groep en 40% (2 gevallen) die
geen enkele keer voorkomen. Door het
geringe aantal woorden in de categorie zijn
de resultaten anders dan bij de groep
Nederlands-Nederlandse woorden met een
synoniem. Het is hierdoor ook onmogelijk om
uitspraken te doen over de spreektaligheid
van artikelen die over sport gaan.
puur spreektaal
40%
algemeen 20%
niet gevonden
40%
45
5.2.2.2 Het Nederlandse nieuws
5.2.2.2.1 Met synoniem
Dezelfde 27 woorden met een synoniem
hebben we hierna ook in de Nederlandse
nieuwsberichten opgezocht. Ook hier zien
we dat 2 van die steekwoorden geen enkel
resultaat opleveren, dit zijn opnieuw
loeigoed (‘heel goed’) en tengel (‘vinger’).
De woorden huppelkut (‘tut’) en allejezus
(‘heel erg’), die in de Vlaamse kranten geen
hits opleverden, zijn hier ook niet erg
populair met respectievelijk 4 en 5 hits. Van
de overblijvende 25 woorden vinden we er
5 ook in algemene contexten, terwijl 20 van de woorden enkel in citaten en recensies voorkomen en
dus in de puur spreektalige groep horen. De algemene lemma’s zijn het spuugzat zijn (‘het beu zijn’),
als de wiedeweerga (‘met grote spoed’), makkie (‘makkelijke taak’), sores (‘ellende’) en moerstaal
(‘moedertaal’). Wat opvalt is dat minder woorden uit deze categorie algemeen voorkomen in het
Nederlandse nieuws dan in het Belgische nieuws. Niet alle woorden die we in België als algemeen
aantreffen zijn dat dus in Nederland. Bovendien is ook het omgekeerde het geval: niet alle 5 de
woorden die we in Nederland als algemeen aantreffen zijn in België algemeen. Terwijl sores
(‘ellende’) in Nederland algemeen is, is het dat in België niet. In de Belgische nieuwsberichten vinden
we dan weer van katoen geven (‘zich krachtig inspannen’), smeris (‘politieagent’) en maf (‘gek’) als
algemene woorden, die in het Nederlandse nieuws alleen als pure spreektaal voorkomen. De
woorden zijn over het algemeen minder frequent in het Nederlandse nieuws dan in het Belgische, op
hartstikke (‘heel erg’) na, dat met 1710 hits ver boven de rest uitsteekt.
Een vergelijking met de standaardtalige synoniemen
levert ons de volgende resultaten op: 5 van de 27
spreektalige woorden komen vaker voor dan hun
algemeen Nederlandse synoniem. Dit zijn van katoen
geven (‘zich krachtig inspannen’), als de wiedeweerga
(‘met grote spoed’), gelul (‘gezwets’), vertrutting (‘het
truttig worden’) en makkie (‘makkelijke taak’). Een
kanttekening die we hier wel moeten maken is dat deze
uitslag in het geval van als de wiedeweerga en makkie
logisch is aangezien ‘met grote spoed’ en ‘makkelijke
taak’ zeker niet de enige synoniemen van deze termen zijn. Als de wiedeweerga kan bijvoorbeeld ook
uitgedrukt worden door het bijwoord snel en een zin als dat is een makkie zal in de praktijk eerder
vervangen worden door dat is makkelijk dan door dat is een makkelijke taak. We moeten onze
resultaten hier dus opnieuw enigszins nuanceren.
5.2.2.2.2 Zonder synoniem
Van de 5 woorden uit de categorie van de Nederlands-Nederlandse spreektaal zonder synoniem,
levert er 1 geen resultaten in het Nederlandse nieuws op, namelijk aanstiefelen (‘lopend naderen’).
Ook het woord bordeelsluiper (‘bepaald type herenschoen’), dat in de Belgische kranten niet
AN 81%
NN 19%
puur spreektaal
80%
algemeen 20%
46
voorkwam, levert hier slechts 3 resultaten op. Sjekkie (‘met de hand gerolde sigaret’) is een stuk
populairder in het TNC dan op Mediargus met 71 in plaats van 3 hits. Aankakken (‘op zijn gemak
aankomen’) doet het iets beter in het Nederlandse dan in het Belgische nieuws met 10 resultaten in
het TNC tegenover 6 hits op Mediargus. Alleen bajesklant (‘iemand die regelmatig in de gevangenis
zit’) krijgt minder resultaten in het TNC dan in de Vlaamse kranten: 87 in België tegenover slechts 73
in Nederland. Een tweede opmerkelijk verschil bij dit woord is dat we het op Mediargus in algemene
contexten vinden, maar in de Nederlandse nieuwsberichten niet. Alle woorden uit deze categorie
behoren volgens de Nederlandse resultaten tot de puur spreektalige groep.
5.2.3 Zonder taallabel
Bij de woorden zonder taallabel zien we een
vergelijkbaar beeld van de aanwezigheid van
synoniemen als bij de twee taallabels: de
meerderheid van de woorden (107 oftewel
96%) hebben opnieuw een standaardtalig
synoniem, tegenover slechts een klein aantal
woorden zonder alternatief (5 oftewel 4%). In
de volgende paragrafen zullen we eerst de
woorden met een algemeen Nederlands
synoniem bespreken en vervolgens die zonder.
5.2.3.1 Met synoniem
In de groep spreektalige woorden zonder
taallabel met een synoniem hebben we 10
van de 107 woorden in de Vlaamse
kranten onderzocht. De woorden met het
grootste aantal hits zijn hier lol, ‘pret’, met
904 hits en plastiek, ‘plastic’, met 475 hits.
Minder frequent is grootje, wat slechts 2
resultaten oplevert. De verdeling van de
puur spreektalige tegenover de algemene
groep is hier 50/50. De woorden die ook
buiten spreektalige contexten zoals
opiniestukken en interviews voorkomen zijn bezopen (‘dronken’, 56 hits), gister (‘gisteren’, 43 hits),
plastiek (‘plastic’, 475 hits), belazeren (‘bedriegen’, 140 hits) en boemeltrein (‘stoptrein’, 49 hits). De
puur spreektalige groep bestaat uit lol (‘pret’, 904 hits), van bil gaan (‘vrijen’, 37 hits), pens (‘buik’),
grootje (‘grootmoeder’) en scheet (‘wind’). De woorden bezopen en pens hebben we manueel
moeten filteren aangezien zij homoniemen hebben: bezopen komt vaak voor in de betekenis ‘gek’ en
een pens is oorspronkelijk een gerecht.
Bij de vergelijking met de algemeen Nederlandse synoniemen was er 1 woord dat een probleem bij
de zoekopdracht opleverde, dit was het homonieme wind, standaardtalig alternatief voor scheet. Dit
woord levert met al zijn verschillende betekenissen in totaal 19.893 hits op. Aangezien dit te veel is
om manueel te fileren, is dit synoniem dus niet bruikbaar voor ons onderzoek. In de andere gevallen
komen de algemeen Nederlandse synoniemen telkens vaker voor dan de spreektalige alternatieven.
met synoniem
96%
zonder synoniem
4%
puur spreektaal
50% algemeen
50%
47
De woorden waarbij de verschillen tussen de twee synoniemen het grootst zijn, zijn gister - gisteren
(43 vs. 181.740) en grootje - grootmoeder (2 vs. 3015). Interessant in deze categorie is dat we
woorden zoals gister, dat een afkorting is van gisteren, en plastiek, dat een andere uitspraakvariant is
van plastic, met elkaar kunnen vergelijken. Verrassend genoeg komen de spreektalige varianten wel
voor in de Vlaamse kranten, maar uiteindelijk moeten ze het nog altijd afleggen tegen het algemeen
Nederlands. Het enige woord van deze categorie dat we vaak in sportberichten zien terugkomen is
boemeltrein, dat vaak metaforisch gebruikt wordt tegenover TGV om aan te geven dat een bepaalde
ploeg niet zo sterk is.
5.2.3.2 Zonder synoniem
Er waren slechts 5 gevallen van woorden zonder taallabel zonder synoniem. Twee daarvan leveren
echter problemen op bij onze zoekopdracht, namelijk kop en fuck. Kop, ‘het hoofd als zetel van het
leven en het verstand’ is niet bruikbaar voor ons onderzoek, aangezien dit woord veel te veel
verschillende gebruikswijzen telt. Als we alleen al de spreektalige gebruikswijzen van dit lemma bij
elkaar optellen treffen we 11 verschillende betekenissen aan. In totaal krijgen we op Mediargus
31.434 hits met deze zoekterm, dus de andere betekenissen wegfilteren is hier geen optie. Ook het
woord fuck (‘uitroep van afkeer of ergernis’) levert moeilijkheden op bij de zoekopdracht doordat het
een Engels woord is. Dit woord levert 760 resultaten op, maar in veel gevallen gaat het om
geciteerde Engelse tekst. Op de eerste 50 resultaten bij deze zoekopdracht telden we 22 gevallen
waar het om het juiste gebruik van fuck ging. Rijke stinker (‘iemand die erg rijk is’) is goed voor 13
resultaten en zijn ding doen (‘iets met gedrevenheid doen’) is het meest frequente in deze groep met
1721 resultaten. Kontje in de betekenis ‘eerste en laatste snede van heel brood’, is eveneens
homoniem en leverde in totaal 59 resultaten op. Na handmatig alle andere betekenissen weg te
filteren, houden we daar nog slechts 1 van over.
Van de 4 woorden in deze groep die
bruikbare resultaten opleveren, zijn er 3
(75%) puur spreektalig, namelijk fuck, rijke
stinker en kontje. Slechts 1 woord (25%)
komt ook in algemene contexten voor,
namelijk zijn ding doen. Dit woord is met
zijn 1721 resultaten zelfs vrij frequent.
Gezien het kleine aantal woorden in deze
groep is het niet mogelijk om relevante
uitspraken te doen over het spreektalige
gehalte van artikelen over sport.
5.2.4 Bevindingen
In de voorgaande paragrafen hebben we de woorden met als label ‘spreektaal’ verder opgesplitst in
verschillende categorieën. Allereerst hebben we de woorden met een synoniem apart behandeld van
de woorden zonder synoniem. Dit hebben we gedaan omdat enkel de eerste categorie de
mogelijkheid bood om de twee synoniemen met elkaar te vergelijken. Beide categorieën hebben we
dan op basis van onze resultaten opnieuw in twee groepen opgedeeld, namelijk de algemene groep
enerzijds en de puur spreektalige groep anderzijds. De puur spreektalige groep bevat alle woorden
en uitdrukkingen die enkel in spreektalige contexten zoals interviews, columns en opiniestukken
puur spreektaal
75%
algemeen 25%
48
voorkomen en die dus niet als algemeen beschouwd kunnen worden. De algemene groep bevat de
woorden die naast deze contexten ook in meer algemene berichten gebruikt worden. Bij deze groep
hebben we nog een laatste onderverdeling gemaakt, namelijk die tussen de gevallen waarbij het
spreektalige woord vaker voorkomt en de gevallen waarbij het algemeen Nederlandse woord vaker
voorkomt. Een schematisch overzicht van deze subcategorisatie is te zien in figuur 4.
FIGUUR 14: SUBCATEGORISATIE SPREEKTAAL
BN/NN
MET SYNONIEM ZONDER SYNONIEM
ALGEMEEN PUUR SPREEKTALIG ALGEMEEN PUUR SPREEKTALIG
MEEST BN/NN MEEST AN
Wat de oppositie tussen het Belgisch-Nederlandse taallabel, het Nederlands-Nederlandse taallabel
en de woorden zonder taallabel betreft, wordt meteen duidelijk dat het onderscheid tussen deze
categorieën in ieder geval in de werkelijkheid weerspiegeld wordt. De woorden die als Belgisch-
Nederlands gelabeld worden komen veel vaker voor in Vlaamse kranten dan de woorden die
Nederlands-Nederlands als label meegekregen hebben. Bovendien is het zo dat de Nederlands-
Nederlands gelabelde woorden die we wel in de Belgische kranten kunnen vinden veel vaker puur
spreektalig gebruikt worden dan de woorden met het Belgisch-Nederlandse taallabel. Dit wijst er
opnieuw op dat deze woorden niet algemeen voorkomen in Vlaanderen. Wat ons wel enigszins
verbaast, is dat we meer Nederlands-Nederlandse woorden in algemene contexten vinden in het
Belgische nieuws dan in het Nederlandse nieuws. Ook verschilt de frequentie van de Nederlands-
Nederlandse woorden in Nederlandse nieuwsberichten minder van die in Belgische nieuwsberichten
dan we hadden gedacht.
De tweede vraag die we ons kunnen stellen is of het correct is dat deze woorden het label
‘spreektaal’ meegekregen hebben en niet als algemeen gezien worden. Hierbij is het niet zo
eenvoudig om een antwoord te geven. Over de Nederlands-Nederlandse woorden kunnen we zeggen
dat ze in ieder geval in Vlaanderen verre van algemeen zijn. Over het algemeen komen de
spreektalige woorden met als label NN heel weinig in de Vlaamse kranten voor, sommige gevallen
zelfs geen enkele keer. Ook in de Nederlandse nieuwsberichten zijn deze woorden, op een paar
uitzonderingen na, niet erg frequent. Bij de Belgisch-Nederlandse woorden zien we een heel andere
situatie. De Belgische spreektaal komt regelmatig voor in Vlaamse kranten, niet alleen in interviews,
columns en opiniestukken, maar ook in gewone krantenartikelen. In zo’n 75% van de gevallen
worden woorden die als BN spreektalig gelabeld staan buiten de context van citaten, opiniestukken
en columns gebruikt. In de Belgische krantenartikelen worden dus meer woorden met als label
‘spreektaal’ gebruikt dan in het Nederlandse nieuws.
49
Als we waar dit mogelijk is de spreektalige woorden met hun algemeen Nederlandse synoniem
vergelijken, zien we wel dat de standaardtalige woorden in de meeste gevallen meer voorkomen dan
hun spreektalige evenknie. Dit nuanceert onze bevindingen enigszins. We kunnen stellen dat deze
woorden correct als spreektalig gelabeld zijn. Er zijn echter ook gevallen waarbij het spreektalige
woord niet alleen frequenter is dan het standaardtalige synoniem, maar ook nog eens in algemene
contexten voorkomt. Bij de woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel gaat het hier om 2
lemma’s, namelijk als de wiedeweerga en makkie. Nu hebben we in de vorige paragrafen gezien dat
bij deze twee woorden de synoniemen (respectievelijk met grote spoed en makkelijke taak) niet de
enige mogelijke standaardtalige alternatieven zijn. Hierdoor lijken de spreektalige termen relatief
gezien frequenter dan ze in werkelijkheid zijn.
Bij de Belgisch-Nederlandse woorden vinden we 15 termen die vaker in algemene contexten
voorkomen dan hun algemeen Nederlands equivalent. Sputteren is niet in alle contexten inwisselbaar
met zijn equivalent stagneren en hebben we daarom niet meegerekend. De andere woorden zijn
echter zeer interessant: zij zijn niet enkel spreektalig, maar ook gebruikelijk in schrijftaal en zelfs
frequenter dan het algemeen Nederlands. De vraag rijst dus of deze woorden nog langer als
spreektaal gelabeld moeten worden, of eerder als algemeen gangbaar in Vlaanderen. In
onderstaande tabel hebben we deze woorden met hun synoniemen op een rijtje gezet.
5.3 Informeel
Van alle onderzochte lemma’s vormen de
woorden met als label ‘informeel’ de op één
na grootste categorie. Met 390 gevallen is
deze goed voor 19% van het geheel. Deze
categorie is dan ook de tweede die aan bod
komt in dit hoofdstuk. De gebruikte methode
blijft nagenoeg dezelfde als bij de spreektalige
woorden, met dit verschil dat hier slechts één
woord een taallabel krijgt (namelijk NN
halvezool, ’idioot’) en er dus geen onderscheid
gemaakt kan worden tussen Belgisch-
woorden met als label ‘spreektaal’ frequentie standaardtalige synoniemen frequentie
frituur 3233 frietkraam 207
koersfiets 884 racefiets 273
goedgezind 411 goedgehumeurd 26
belastingbrief 404 aanslagbiljet 185
materniteit 287 kraamafdeling 154
leeggoed 247 statiegeld 62
lavabo 237 wastafel 199
onderpastoor 227 kapelaan 157
microgolf 185 magnetron 55
papfles 128 zuigfles 11
vooropzeg 92 opzeggingstermijn 36
donsdeken 80 dekbed 57
kotbaas 57 kamerverhuurder 0
syndicalist 47 vakbondslid 18
met synoniem
80%
zonder synoniem
20%
50
Nederlands en Nederlands-Nederlands. Van de 390 woorden zijn er 78 (20%) zonder en 312 (80%)
met een synoniem. In de volgende paragrafen zullen we eerst de woorden met synoniem en
vervolgens die zonder synoniem bespreken.
5.3.1 Met synoniem
Van de 312 woorden met een synoniem hebben we er voor ons onderzoek in Mediargus 31 gebruikt.
De regels die voor dit deel van het onderzoek gelden zijn dezelfde als bij de categorie van de
spreektaal, namelijk dat uitdrukkingen en werkwoorden beperkter opgenomen zijn en dat
homonieme woorden en andere probleemgevallen weggelaten zijn. Voorbeelden van woorden die
niet onderzocht konden worden, zijn klauwen, ‘stelen’, dat homoniem is met het meervoud van
klauw, ‘scherpe, kromme nagel van roofdier’ en geen barst, ‘niets’, dat problemen bij de
zoekopdracht opleverde op Mediargus omdat de woorden ook afzonderlijk van elkaar worden
opgezocht. Opnieuw zijn er grote verschillen in de frequentie van de trefwoorden, waarbij kroeg
(‘café’) met 1302 hits met kop en schouders boven de rest uitsteekt en moeke (‘moeder’) met 438
hits het tweede meest voorkomende woord is. Bij de laagfrequente woorden vinden we het Noord-
Nederlandse halvezool (‘idioot’) dat zowel in het Vlaamse als in het Nederlandse nieuws geen enkel
resultaat oplevert en kapotje (‘condoom’) met slechts 1 hit.
Naast de frequentie speelt ook de context van
de trefwoorden een belangrijke rol. Naar
analogie met de spreektalige woorden hebben
we ook hier weer een onderscheid gemaakt
tussen de woorden die enkel in citaten
voorkomen en de woorden die ook algemeen
worden gebruikt. De eerste groep hebben we
de puur informele categorie genoemd, de
tweede heet opnieuw de algemene categorie.
In de puur informele categorie vinden we 9
trefwoorden, goed voor 30% van het geheel,
tegenover 21 trefwoorden en dus 70% van het totaal in de algemene categorie.
Om na te gaan hoe algemeen de woorden uit de algemene categorie zijn, vergelijken we deze groep
woorden met hun ongelabelde synoniemen. Het trefwoord geeneens hebben we niet kunnen
vergelijken aangezien het synoniem hiervan, niet eens, voor problemen zorgde bij de zoekactie. Er
zijn dus slechts 20 woorden onderzocht in plaats van
21. De resultaten hiervan verschillen opmerkelijk van
die van de als spreektalig gelabelde trefwoorden.
Wat onmiddellijk opvalt is dat slechts 1 van de 20 (5%)
woorden uit de algemeen-informele categorie meer
voorkomt dan zijn standaardtalige alternatief,
namelijk babe, ‘knappe vrouw’ dat het wint met 372
tegen 85 hits. Nu bestaat dit algemeen Nederlandse
synoniem uit twee woorden waardoor mensen
eerder geneigd zullen zijn om voor een korter
alternatief te kiezen. Bovendien zijn er veel
puur informeel
30%
algemeen 70%
inf 5%
AN 95%
51
synoniemen te vinden voor knappe vrouw, wat eveneens kan verklaren waarom deze vorm minder
voorkomt.
Bij de rest van de woorden komt dus telkens het standaardtalige alternatief vaker voor dan de
informele variant. De verschillen zijn het grootst bij de tegenstellingen muilpeer - klap (18 vs. 15.696),
noodgang - heel snel (8 vs. 5551) en soortement - soort (61 vs. 35.049). We kunnen deze grote
verschillen opnieuw nuanceren: er zijn namelijk duidelijke verschillen in de betekenissen van de
informeel gelabelde woorden en hun standaardtalige alternatieven. Zo is de betekenis van heel snel
veel ruimer dan noodgang: die laatste term komt alleen in contexten die met beweging te maken
hebben voor, terwijl heel snel zoveel betekent als ‘in korte tijd’ en in veel algemenere contexten voor
kan komen. Hetzelfde geldt voor het verschil tussen een klap en een muilpeer: terwijl een klap overal
op het lichaam terecht kan komen (en bovendien ook als onomatopee het geluid van die klap kan
betekenen), is een muilpeer een klap die specifiek op het gezicht terechtkomt. Deze
betekenisverschillen kunnen voor een deel de grote verschillen in frequentie van deze termen
verklaren.
5.3.2 Zonder synoniem
Bij de woorden die als ‘informeel’ gelabeld
worden, zijn er 78 woorden zonder synoniem.
Hiervan hebben we 10 woorden gebruikt voor
ons onderzoek in Mediargus. Als we deze
resultaten vergelijken met die van de woorden
met een synoniem, zien we dat hier relatief
gezien iets meer woorden tot de puur informele
categorie behoren dan bij de woorden met een
synoniem, namelijk 40% van het totaal
(4 trefwoorden). De categorie van de woorden
die ook algemeen worden gebruikt bestaat uit 6
woorden en is dus goed voor 60%.
De categorie van de woorden die algemeen voorkomen bestaat uit boevenwagen, habbekrats,
ijskonijn, peeskamertje, spaghettiwestern en onderbroekenlol. Deze categorie is, op boevenwagen
(‘wagen waarmee veroordeelden of verdachten van of naar gevangenissen worden vervoerd’, slechts
3 resultaten) en peeskamertje (‘gehuurd kamertje waar een prostituee haar werk verricht’, 13 hits)
na, een stuk frequenter dan die van de puur informele woorden. Vooral habbekrats (‘zeer klein
bedrag’) is met zijn 344 hits erg populair, maar ook ijskonijn (‘emotieloos persoon’) en
onderbroekenlol (‘grove humor met veel zinspelingen op seks en ontlasting’) zijn vrij frequent met
respectievelijk 51 en 46 resultaten. Spaghettiwestern (‘western die in Italië of door Italianen is
geproduceerd’) ligt daar met zijn 31 hits tussenin.
Veel minder vaak voorkomend zijn de woorden uit de puur informele groep, die bestaat uit
platspuiten, geilen, nichterig en vetzak. Elk van deze woorden levert maar weinig resultaten op en
komt enkel in citaten, opiniestukken of columns voor. We kunnen dus zeggen dat ze zowel in hun
frequentie als in hun context beperkt zijn. Geilen (‘op seksueel contact uit zijn; dol zijn op’) en vetzak
(‘vet mens of dier’) komen het meest voor met respectievelijk 26 en 19 hits. Daarop volgen op veilige
afstand platspuiten (‘kalmerende injecties toedienen aan psychiatrische patiënten die een acute
puur informeel
40% algemeen
60%
52
psychotische aanval hebben’) met 8 hits en nichterig (‘zich overdreven als nicht manifesterend’) met
5 resultaten.
5.3.3 Bevindingen
In tegenstelling tot de categorie van de spreektalige woorden, wordt er bij de informele woorden op
één woord na geen onderscheid gemaakt tussen Belgisch-Nederlandse en Nederlands-Nederlandse
woorden. De enige uitzondering, halvezool, werd zowel in de Vlaamse als in de Nederlandse
nieuwsberichten geen enkele keer aangetroffen, waaruit de voorzichtige conclusie getrokken kan
worden dat deze term allesbehalve algemeen voorkomt. Wel hebben we opnieuw het onderscheid
gemaakt tussen woorden met en zonder synoniem en bij beide groepen onderzocht welke woorden
puur informeel waren en welke ook algemeen gebruikt werden in de Vlaamse kranten. De
trefwoorden uit de algemeen gebruikte groep hebben we vervolgens vergeleken met hun
standaardtalige equivalent. Hieruit kunnen we twee groepen onderscheiden: die waarbij de
informele variant meer voorkomt en die waarbij de algemeen Nederlandse variant het meest
voorkomt. Figuur 5 toont een schematisch overzicht van deze opdeling.
FIGUUR 15: SUBCATEGORISATIE INFORMEEL
INFORMEEL
MET SYNONIEM ZONDER SYNONIEM
ALGEMEEN PUUR INFORMEEL ALGEMEEN PUUR INFORMEEL
MEEST INFORMEEL MEEST AN
Waar we bij de spreektalige woorden zagen dat een aanzienlijk deel van de woorden met het
Belgisch-Nederlandse taallabel en een standaardtalig synoniem vaker voorkwam in de Vlaamse
kranten dan hun synoniem, zien we bij het informele label een heel ander resultaat. Van de 20
woorden met een algemeen Nederlands synoniem is er slechts één die het van zijn synoniem kan
winnen, namelijk babe (‘knappe vrouw’). Aangezien het Standaardnederlandse knappe vrouw over
veel verschillende synoniemen beschikt en we bij babe zeker de informele status van het woord niet
kunnen ontkennen, lijkt het label ‘informeel’ ons hier zeker terecht. We vinden hier dus in
tegenstelling tot bij de spreektaal geen enkel woord dat als algemeen gangbaar in Vlaanderen
geclassificeerd kan worden. We kunnen dus stellen dat de woorden in de informele categorie over
het algemeen correct van hun label werden voorzien.
53
5.4 Schertsend
De derde categorie die we hier zullen
onderzoeken is die van de woorden met als
label ‘schertsend’. Dit zijn er 272 in totaal,
waarvan 135 woorden wel een synoniem
hebben (net geen 50%) en 137 geen synoniem
hebben (iets meer dan 50%). Van de 272
woorden in deze categorie krijgen er 205 geen
bijkomend taallabel mee. Waar dit wel het
geval is, gaat het bij 63 woorden om het
taallabel NN en bij 4 woorden om het label BN.
We hebben besloten om de categorie schertsend eerst op te delen in woorden met en zonder
synoniem, en vervolgens deze twee paragrafen verder op te delen in woorden met en zonder
taallabel. We bespreken in het stuk wat volgt dus eerst de woorden met synoniem, achtereenvolgens
met en zonder taallabel, en daarna de woorden zonder synoniem met en zonder taallabel.
Door de aard van de categorie komen we bij ons onderzoek een aantal problemen tegen die we bij
de vorige labels niet hadden. De woorden met als label ‘schertsend’ worden, zoals de naam al
aangeeft, gebruikt om de twijfelachtigheid, ironie of grappigheid van iets weer te geven. Veel van de
woorden die in deze categorie zijn ondergebracht, hebben naast hun schertsende betekenis ook een
neutrale betekenis, die veel vaker voorkomt. Wanneer we deze woorden gaan invoeren in Mediargus
worden we dus overspoeld met resultaten waarin de termen in hun neutrale betekenis gebruikt
worden en niet schertsend bedoeld zijn. Voorbeelden hiervan zijn de aardappels afgieten, wat naast
zijn schertsende betekenis ‘urineren’ natuurlijk ook gewoon betekent ‘het water waarin de
aardappels zijn gekookt weg laten lopen’ en museumstuk wat zowel het schertsende ‘ouderwets of
merkwaardig ding’ als het neutrale ‘voorwerp in museum bewaard’ betekent. We hebben daarom
besloten om woorden met dit soort dubbele gebruiksmogelijkheden zo min mogelijk te gebruiken in
ons onderzoek en waar we dat wel doen, hebben we de resultaten woord voor woord overlopen om
de foute gebruikswijzen eruit te filteren.
5.4.1 Met synoniem
5.4.1.1 Belgisch Nederlands
De categorie van de woorden met een standaardtalig
synoniem bevat 33 woorden met een bijkomend
taallabel. Hiervan hebben er 3 als label BN (2%) en 30 als
label NN (22%). Aangezien het om zo’n klein aantal gaat,
kunnen we de Belgisch-Nederlandse woorden hier elk
afzonderlijk bespreken. Twee van de drie woorden
leveren echter problemen op bij de zoekopdracht:
madam, ‘mevrouw, echtgenote’ kan zowel schertsend als
spreektaal zijn en ook de hoofdvogel afschieten, ‘een
flater slaan’ heeft een spreektalige betekenis die de
resultaten zou vertroebelen, namelijk ‘iets bijzonders verrichten’. De derde, sinjoor, ‘Antwerpenaar’
levert 218 hits op en wordt ook algemeen gebruikt.
met synoniem
50% zonder
synoniem 50%
BN 2% NN
22%
geen label 76%
54
5.4.1.2 Nederlands-Nederlands
Ook bij de 30 woorden met als label Nederlands-Nederlands bleek het moeilijk om woorden te
vinden die geen vertekende resultaten opleveren. Zo betekent het woord haringvijver, dat
schertsend gebruikt kan worden om naar de Noordzee te verwijzen, in neutrale contexten gewoon
‘een vijver waarin naar haring gevist kan worden’. Uiteindelijk hebben we 9 woorden onderzocht. We
beginnen met de resultaten uit de Vlaamse kranten. Hier vinden we 2 woorden die geen enkel
resultaat opleveren, namelijk zeiloren, ‘flaporen’ en zweetdrankje, ‘doktersrekening’ en kwam de rest
zeer weinig voor. Hagenees was met 17 hits nog het meest frequente woord, maar kwam op één
artikel na uitsluitend voor in teksten die met sport te maken hadden. Daarop volgden sleurhut,
‘caravan’ en de uitdrukking van de koude grond, ‘van weinig waarde’, die respectievelijk 5 en 4
resultaten opleveren. Flappentap (‘geldautomaat’), kakkineus (‘bekakt’) en kikkerland (‘Nederland’)
leverden elk 2 resultaten op gevolgd door drollenvanger, ‘plusfour’ met 1 resultaat.
In deze categorie vinden we 3 woorden (33%)
die algemeen gebruikt worden: drollenvanger
(‘plusfour’), sleurhut (‘caravan’) en Hagenees
(‘Hagenaar’). Hiernaast vonden we 4 woorden
(45%) die enkel in citaten, opiniestukken of
columns voorkomen, dit zijn van de koude
grond (‘van weinig waarde’), flappentap
(‘bankautomaat’), kakkineus (‘bekakt’) en
kikkerland (‘Nederland’). In tegenstelling tot
de vorige hoofdstukken kunnen we bij de
laatste groep niet van de puur schertsende categorie spreken aangezien dat zou impliceren dat de
woorden in de andere groep niet schertsend bedoeld zouden zijn. We hebben de groep van woorden
die niet algemeen gebruikt worden hier dus gewoon de niet algemene categorie genoemd. Twee van
de onderzochte woorden (20%) leverden geen hits op en kunnen dus niet in een van de twee
bovenstaande categorieën geplaatst worden. De vergelijking van de algemeen gebruikte woorden uit
de schertsende categorie met hun synoniemen levert een heel eenzijdig resultaat op: in 100% van de
gevallen komen de synoniemen vaker voor dan hun schertsend bedoelde evenknie. Deze resultaten
zijn volledig overeenkomstig de verwachtingen aangezien de schertsende termen natuurlijk in veel
beperktere contexten gebruikt kunnen worden dan hun ongemarkeerde equivalenten. Bij sommige
synoniemenparen is het verschil erg groot, zoals bij sleurhut - caravan (5 vs. 1995 hits).
Wanneer we deze resultaten vergelijken met
die in de Nederlandse nieuwsberichten levert
dat een enigszins ander beeld op. Het woord
zweetdrankje (‘doktersrekening’) is het enige
wat opnieuw geen enkel resultaat oplevert.
Verder zien we dat alle woorden in deze groep
frequenter zijn in het Nederlandse dan in het
Belgische nieuws. We hebben 2 woorden
gevonden die ook algemeen voorkomen, een
daarvan is opnieuw sleurhut (‘caravan’) en de
wel algemeen
33%
niet algemeen
45%
niet gevonden
22%
wel algemeen
22%
niet algemeen
67%
niet gevonden
11%
55
andere is flappentap (‘bankautomaat’). De andere woorden komen alleen in interviews, recensies of
columns voor. Ook hier zien we net als in de Vlaamse kranten dat de ongemarkeerde synoniemen in
alle gevallen vaker voorkomen dan de schertsende varianten.
5.4.1.3 Zonder taallabel
In de categorie van de schertsende woorden
met een synoniem die geen bijkomend taallabel
krijgen hebben we 11 van de 102 woorden
onderzocht. Van deze 11 woorden zijn er 4
(36%) die enkel in persoonlijke stukken of
citaten voorkomen en die dus tot de niet
algemene categorie behoren: minnespel (‘seks’),
aanstelleritis (‘aanstellerij’), ludduvuddu
(‘liefdesverdriet’) en zielenknijper (‘psychiater’).
Groter is de categorie van de woorden die wel
algemeen gebruikt worden, die bestaat uit 7
trefwoorden (64%).
Ook hier zien we weer dat de woorden uit de schertsende categorie over het algemeen weinig
voorkomen. Dit hangt waarschijnlijk samen met de aard van deze categorie, het feit dat de woorden
gebruikt worden om humor uit te drukken en het hiermee samenhangende betekenisverschil dat
optreedt tussen deze woorden en hun algemene alternatieven. Dit verschil zien we duidelijk bij de
woorden met het minste aantal hits, zoals minnespel (‘seks), dat slechts 2 hits in schertsende
contexten krijgt. Dit woord wordt gebruikt om op overdreven formele wijze over seks te praten en
krijgt zo een lachwekkend effect: “Wie beschikt over een broek vol goesting, kan alvorens over te
gaan tot het edele minnespel, zich altijd wenden tot de notulen van het internet.” De contexten
waarin dit woord wordt gebruikt, zijn heel anders dan de ongemarkeerde contexten waarin de veel
neutralere vorm seks (5.073 hits) of het formele geslachtsgemeenschap (48 hits) voorkomen. Waslijst
krijgt in vergelijking met de andere woorden in deze groep tamelijk veel hits, 894 tegenover 444 voor
synoniem lange lijst. Dit is ook het enige geval in ons onderzoek waarbij het schertsende woord vaker
voorkomt dan zijn standaardtalige alternatief. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat de
term lange lijst opnieuw op de grens ligt tussen omschrijving en een synoniem.
Net zoals bij de woorden met een synoniem die wel een taallabel krijgen, zien we hier dat bij de
vergelijking van de schertsende woorden met hun synoniemen die laatste in alle gevallen behalve bij
waslijst (‘lange lijst’) de overhand nemen. De verklaring hiervoor blijft dezelfde: de termen die het
label ‘schertsend’ meedragen worden vooral gebruikt in contexten waar dingen aan de kaak gesteld
worden of grappen gemaakt worden. Voor alle andere contexten worden bij voorkeur minder
gemarkeerde woorden gebruikt. Logisch gezien zullen deze ongemarkeerde woorden dus vaker
voorkomen dan hun contextueel gemarkeerde synoniemen. De verschillen tussen schertsend en niet-
schertsend zijn het grootst bij keuzeheer - bondscoach (16 vs. 10.459), kijkbuis - televisie (14 vs.
14.832) en stalen ros - fiets (166 vs. 28.948).
niet algemeen
36% wel algemeen
64%
56
5.4.2 Zonder synoniem
5.4.1.1 Met taallabel
Tot de schertsende woorden zonder synoniem behoren
in totaal 137 woorden, waarvan er 103 (74%) geen
taallabel krijgen en 34 wel. Van deze 34 woorden, staan
er 33 als Nederlands-Nederlands geclassificeerd (25%) en
1 als Belgisch-Nederlands (1%). Uit deze laatste groep
woorden hebben we 10 woorden gekozen om te
onderzoeken: het ene Belgisch-Nederlandse woord en
nog 9 Nederlands-Nederlands gelabelde woorden. Het
Belgisch-Nederlandse woord is praatbarak, ‘een
vergadering waar veel gepraat wordt, maar met weinig
resultaat’. Dit woord kende 97 hits op Mediargus, meer dan alle andere woorden in deze paragraaf,
en wordt ook in algemene contexten gebruikt.
Van de Nederlands-Nederlandse woorden zijn
er twee die in de Vlaamse kranten ook
algemeen gebruikt kunnen worden, namelijk
denkraam (‘omvang van het denkvermogen’)
en regelneef (‘iemand die op overdreven wijze
dingen wil regelen’). Dit zijn ook de twee
woorden van deze categorie die op Mediargus
het meeste hits opleveren: respectievelijk 8 en
21. De overgebleven 7 woorden vinden we
niet in algemene contexten terug en leveren
heel weinig resultaten op. Terwijl gaan met
die banaan (‘opwekkende uitroep om voortvarend met iets van start te gaan’) en overjarig (‘over de
beste leeftijd heen’) nog goed zijn voor 3 hits, leveren geilneef (‘man die altijd seksueel opgewonden
is’), tochtlatjes (‘korte bakkebaardjes’) en vadermoorder (‘hoge halsboord met grote omgeslagen
punten’) elk slechts 1 resultaat op. In totaal zijn er dus slechts 3 van de 10 gelabelde woorden (30%)
algemeen bruikbaar en 7 van de 10 (70%) niet algemeen bruikbaar.
Na ons onderzoek in het Nederlandse nieuws zien we zowel overeenkomsten als verschillen met de
resultaten uit het Belgische nieuws. Overeenkomstig met de resultaten op Mediargus zien we ook
hier dat 7 op de 9 woorden minder dan 10 hits opleveren. Twee van deze woorden krijgen zelfs geen
enkel resultaat, namelijk tochtlatjes (‘korte bakkebaardjes’) en gaan met die banaan (‘opwekkende
uitroep om voortvarend met iets van start te gaan’). Een opmerkelijk verschil is wel dat Verweggistan
(‘zeer ver weg gelegen land’), dat in België slechts 2 resultaten opleverde, in Nederland populairder is
en toch 19 hits krijgt. De andere twee woorden met meer hits zijn dezelfde als bij de Belgische
resultaten: regelneef (‘iemand die op overdreven wijze dingen wil regelen’) en denkraam (‘omvang
van het denkvermogen’). Een ander belangrijk verschil tussen de Vlaamse en de Nederlandse
nieuwsberichten is dat bij die laatste geen enkel woord uit deze categorie ook in algemene contexten
kan voorkomen, terwijl dat bij de Vlaamse kranten wel bij 2 woorden het geval is.
niet algemeen
30% wel
algemeen 70%
BN 1% NN
25%
geen label 74%
57
5.4.1.2 Zonder taallabel
Het resultaat van de schertsende woorden
zonder synoniem en zonder een taallabel is
vergelijkbaar met dat van de andere woorden
zonder synoniem met een taallabel. Van de 11
woorden zijn er 7 wel en 4 niet algemeen, wat
een resultaat oplevert van 36% voor de niet-
algemene categorie en 64% voor de algemene
categorie. De woorden uit de niet-algemene
categorie zijn pitspoes (‘mooie vrouw die bij
autoraces bij de pit rondhangt’), gewoontedier
(‘iemand die slaafs vasthoudt aan wat vanouds gebruikelijk is’), alleenzaligmakend (‘als enige juist,
als enige doeltreffend’) en staatsruif (‘schatkist als orgaan dat salarissen en dergelijke betaalt’). Ze
zijn iets minder frequent dan de algemene groep, met alleenzaligmakend op kop dat 25 hits oplevert
en staatsruif onderaan met slechts 7 hits.
De woorden uit de categorie van de woorden die wel algemeen gebruikt kunnen worden, zijn iets
frequenter, met als uitzondering actieveling (‘iemand die zeer actief is’) dat slechts 4 hits telt. Het
meest voorkomende woord van deze categorie is boterbriefje (‘bewijs dat men is gehuwd’) met 200
resultaten. Hierop volgen op veilige afstand samenhokken (‘ongetrouwd samenwonen’) met 77
resultaten en keukenprinses (‘vrouw die goed kookt’) met 75 resultaten. Daar tussenin vinden we
nog kleptocratie (‘staatsvorm waarbij de regering op grote schaal diefstal en fraude pleegt’, 13 hits),
navelstaren (‘het voortdurend in gedachten zijn over zichzelf’, 22 hits) en consuminderen (‘minder
gaan consumeren’, 30 hits).
5.4.3 Bevindingen
Bij de categorie van de als ‘schertsend’ gelabelde woorden wordt opnieuw wel een onderscheid
gemaakt tussen Belgisch-Nederlandse en Nederlands-Nederlandse woorden. Aangezien in
tegenstelling tot bij de spreektaal het grootste aantal van de schertsende woorden geen taallabel
krijgt, hebben we besloten om de taallabels telkens pas bij de woorden met en zonder synoniem te
bespreken. We hebben de schertsende woorden dus eerst opgedeeld in een groep met en een groep
zonder synoniem en vervolgens deze twee categorieën nog eens opgesplitst in woorden met en
zonder taallabel. Bij de vier groepen die overbleven zijn we nagegaan of de woorden erin algemeen
gebruikt werden in de Vlaamse kranten of niet. Ten slotte hebben we bij de groep van woorden met
een synoniem die wel algemeen gebruikt worden, gecontroleerd of het standaardtalige synoniem of
de schertsende term het meest voorkwam. Dit was in alle gevallen de algemeen Nederlandse vorm
en niet de schertsende. In figuur 6 zien we de structuur van deze categorie.
niet algemeen
36% wel algemeen
64%
58
FIGUUR 16: SUBCATEGORISATIE SCHERTSEND
SCHERTSEND
MET SYNONIEM ZONDER SYNONIEM
BN/NN GEEN LABEL BN/NN GEEN LABEL
WEL & NIET ALGEMEEN WEL & NIET ALGEMEEN WEL & NIET ALGEMEEN WEL & NIET ALGEMEEN
MEEST SCHERTSEND MEEST AN MEEST SCHERTSEND MEEST AN
Er waren relatief weinig woorden met een taallabel in deze categorie aanwezig, dus met uitspraken
over de correctheid van dit label moeten we enigszins voorzichtig zijn. Van de 4 Belgisch-Nederlands
gelabelde woorden konden we door problemen met de zoekopdracht helaas slechts 2 gevallen
onderzoeken en vergelijken met de 67 Nederlands-Nederlandse woorden. Toch zijn ook bij deze
kleine vergelijking de resultaten veelzeggend: waar de twee Belgisch-Nederlandse woorden sinjoor
en praatbarak respectievelijk 218 en 97 hits opleverden, scoorden de 18 Nederlands-Nederlandse
woorden op 2 uitzonderingen na minder dan 10 resultaten in de Vlaamse kranten. De uitzonderingen
hier waren Hagenees en regelneef, die met hun 17 en 21 hits ook verre van frequent te noemen zijn.
Ook in de Nederlandse nieuwsberichten zijn de woorden met het taallabel NN telkens weinig
frequent en komen ze waar de vergelijking mogelijk is minder voor dan hun algemeen Nederlandse
synoniemen. Op basis van deze resultaten kunnen we zeggen dat de taallabels die in deze categorie
zijn toegepast onze bevindingen in het Vlaamse en Nederlandse nieuws correct weergeven.
Van de in totaal 21 woorden met een synoniem die we in de categorie ‘schertsend’ hebben
onderzocht (10 daarvan met een Nederlands-Nederlands of een Belgisch-Nederlands taallabel en 11
zonder), was er slechts één waarbij een schertsend woord vaker voorkwam dan zijn standaardtalige
synoniem. De enige uitzondering die we hebben kunnen vinden is waslijst tegenover lange lijst, maar
in dit geval heeft dat waarschijnlijk meer met de omschrijvende vorm van lange lijst te maken dan
met de populariteit van waslijst. Het valt te verwachten dat de ongemarkeerde woorden frequenter
zullen zijn in nieuwsberichten dan de gemarkeerde, aangezien we in het nieuws niet snel verwachten
dat er grappen gemaakt worden. Toch waren de verschillen in een aantal gevallen verwaarloosbaar,
zoals bij plusfour dat slechts 2 keer voorkwam tegenover drollenvanger met 1 hit. Dit heeft
ongetwijfeld te maken met het feit dat het geen populair kledingstuk meer is en dat er dus weinig
over geschreven wordt. We kunnen hier dus opnieuw spreken van een categorie waarin de woorden
juist gelabeld zijn.
59
5.5 Scheldwoord
De volgende categorie die we zullen onderzoeken is die van de scheldwoorden. Deze bestaat uit de 3
verwante categorieën ‘bastaardvloek’, ‘scheldwoord’ en ‘scheldnaam’ samen. Een opdeling in
woorden met en zonder synoniemen is hier weinig relevant aangezien we ten eerste wel voor elk
woord uit deze categorie een synoniem kunnen vinden en ten tweede omdat scheldwoorden in
principe ook van elkaar synoniemen zijn. Ook vinden we in deze groep enkel woorden die in citaten,
opiniestukken en columns worden gebruikt en is er dus geen sprake van een groep met algemeen
gebruikte woorden. Wel kunnen we een semantisch onderscheid maken tussen de scheldnamen en
de scheldwoorden enerzijds en de bastaardvloeken anderzijds. De scheldwoorden en de
scheldnamen hebben betrekking op personen en dienen om hen uit te schelden of kwaad over hen
te spreken, zoals bijvoorbeeld boerenlul (‘boerenkinkel’), teef (‘onaangename vrouw’) en smous
(‘jood’). De bastaardvloeken zijn woorden die gebruikt worden als uitroep als er iets mis gaat: jasses,
jeminee, potverdomme, sapperloot en potdikkie, potdorie.
Wat de taallabels betreft, zien we dat geen enkele
van de scheldwoorden als uitsluitend Belgisch-
Nederlands gelabeld wordt. Het Noord-Nederlandse
label is wel aanwezig: 24 van de 57 woorden (42%)
krijgen het Noord-Nederlandse taallabel, tegenover
33 woorden (58%) zonder label. We kunnen hier dus
geen vergelijking maken tussen de Belgische en de
Nederlandse woorden, enkel tussen die met en
zonder label. Om na te gaan welke van deze twee
categorieën vaker voorkomt hebben we alle 57 de
scheldwoorden in de Vlaamse en de Nederlandse kranten opgezocht. Zo kunnen we nagaan of het
verschil in labelling hier ook terugkomt. We verwachten dat de woorden zonder taallabel ongeveer
even frequent zullen zijn in de Vlaamse en de Nederlandse teksten, maar dat de woorden met het
Nederlands-Nederlandse taallabel vaker in het TNC zullen voorkomen.
5.5.1 Nederlands-Nederlands
We bespreken eerst de woorden die wel van een taallabel voorzien zijn, bij deze categorie is dat in
alle gevallen Nederlands-Nederlands. Deze woorden zullen we eerst in het Vlaamse nieuws en
vervolgens in het Nederlandse nieuws opzoeken. Het gaat hier om 22 lemma’s. Twee van onze
trefwoorden leveren problemen met de zoekopdracht op, namelijk een blauwe, ‘iemand met een
niet-blanke huidskleur’ en een tukker, ‘scheldwoord voor een Twentenaar’. Deze woorden zijn
namelijk allebei homoniem. Een blauwe levert sowieso al problemen op doordat het uit twee
woorden bestaat en we op Mediargus dus ook hits krijgen waar een en blauwe apart voorkomen.
Bovendien is blauw ook een kleur en zou het zonder lidwoord een niet te overzien aantal hits
opleveren. Tukker is in Nederland naast een scheldwoord ook een veelvoorkomende achternaam en
is daarom eveneens moeilijk uit de resultaten te filteren.
NN 42%
geen label 58%
60
We hebben slechts 14 van de 22 opgezochte
woorden (59%) in de Vlaamse kranten aangetroffen.
De 14 aangetroffen woorden komen bovendien
allemaal erg weinig voor: uitgezonderd hufter
(‘gemene kerel’) met 22 hits hebben alle woorden
minder dan 5 hits. Alleen dondersteen (‘vervelend
kind’) en lulhannes (‘waardeloos persoon’) leveren
nog respectievelijk 3 en 4 hits op, de rest van de
woorden komt allemaal slechts 1 of 2 keer voor. De
andere 9 woorden, waaronder jasses (‘uitroep van afkeer of walging’), geitenbreier (‘zeurderig
persoon’) en zwartjoekel (‘neger, negerin’) komen geen enkele keer in de Vlaamse kranten voor, of
enkel in andere betekenissen. Woorden die enkel in een andere betekenis voorkomen zijn fluim, dat
33 hits oplevert als ‘hoeveelheid slijm die in één keer wordt uitgespuwd’, maar geen enkele als
‘verachtelijke persoon’.
In de Nederlandse nieuwsberichten zien we wel meer
van de scheldwoorden met het Nederlands-Nederlandse
taallabel terug. Hier krijgen slechts 3 van de 22 woorden
(14%) geen resultaten, namelijk kale neet (‘persoon met
weinig bezittingen’), klabak (‘politieagent’) en klepzeiker
(‘ouwehoer, zeur’). De overgebleven 19 woorden (86%)
komen wel in het nieuws voor, allemaal met vrij lage
resultaten behalve hufter (‘gemene kerel’) dat 151 hits
krijgt en relatieve uitschieter lullo (‘lul’) met 37 hits.
Fluim krijgt hier in tegenstelling tot de Vlaamse kranten
toch 3 hits in de betekenis ‘verachtelijke persoon’.
5.5.2 Zonder taallabel
Bij de woorden zonder taallabel zien we opnieuw dat scheldwoorden verrassend vaak voorkomen in
het nieuws. Ook hier waren weer enkele woorden die we niet voor ons onderzoek konden gebruiken,
namelijk boer (‘lomp, ruw persoon’), rat (‘minderwaardig, achterbaks individu’) en geit (‘onnozele
vrouw of onnozel meisje’). Deze woorden hebben we niet kunnen opzoeken omdat ze naast hun
betekenis als scheldwoord ook een andere, algemenere betekenis hebben, respectievelijk ‘agrariër’,
‘soort hoefdier’ en ‘soort knaagdier’. Bij de woorden teef (‘onaangename vrouw’), mongool (‘gek,
idioot’) en schijthuis (‘laffe vent’) was het wel mogelijk om de dubbele betekenissen (respectievelijk
‘wijfjeshond’, ‘iemand die lijdt aan het syndroom van Down’ en ‘wc’) eruit te filteren. Het woord
schijthuis levert in de informele betekenis ‘wc’ 3 hits in de Vlaamse kranten en 11 hits in het
Nederlandse nieuws op, maar als scheldwoord ‘laffe vent’ krijgt het in geen van beide corpora
resultaat.
komt wel voor 59%
komt niet voor 41%
komt wel voor 86%
komt niet voor 14%
61
Van de 30 overgebleven woorden komen er 25 (83%) in
de Vlaamse kranten voor. Uiteindelijk zijn er dus slechts 5
woorden (17%) die we niet teruggevonden hebben. Dit
percentage ligt een stuk lager dan bij de Nederlands-
Nederlands gelabelde woorden. Het meest frequente
woord is met enorme voorsprong klootzak (‘zeer
onaangenaam persoon’) met 282 hits, gevolgd door kreng
(‘kwaadaardig vrouwpersoon of kind’) met 64 hits en teef
(‘onaangename vrouw’) met 30 hits. De woorden die geen
enkele keer voorkomen zijn pleurislijer (‘verachtelijk
persoon’), brillenjood (‘iemand die een bril draagt’), kuttenkop (‘zeurderige vrouw’), schijthuis (‘laffe
vent’) en bliksemstraal (‘onaangename vent’).
Als we deze woorden vervolgens in de Nederlandse
nieuwsberichten opzoeken, vinden we slechts 3 woorden
(12%) zonder resultaat, namelijk pleurislijer (‘verachtelijk
persoon’), schijthuis (‘laffe vent’) en sapperloot (‘uitroep van
verbazing’). De andere 22 woorden (88%) zien we wel in de
teksten terug, met wisselende frequentie. Het meest
voorkomende woord is opnieuw klootzak (‘zeer
onaangenaam persoon’) met 297 hits, gevolgd door flikker
(‘mannelijke homoseksueel’) met 183 hits en kreng
(‘kwaadaardig vrouwpersoon of kind’) met 173 hits. De
resultaten zijn hier dus grofweg vergelijkbaar met die in het Vlaamse nieuws.
5.5.3 Bevindingen
Bij de categorie van de scheldwoorden kon geen onderscheid gemaakt worden aan de hand van de
synoniemen, aangezien de betekenissen van al deze woorden zeer sterk aan elkaar verwant zijn
(‘onaangename man/vrouw/kind’ of ‘uitroep van emotie’). Taallabels komen bij deze categorie wel
voor, maar enkel Nederlands-Nederlandse woorden worden onderscheiden, geen Belgisch-
Nederlandse. We hebben de groep dus opgedeeld in woorden met en zonder taallabel. Vervolgens
zijn we voor beide categorieën in onze beide corpora nagegaan hoeveel hits de woorden opleverden.
Op basis hiervan hebben we de woorden nogmaals in twee groepen opgedeeld: de groep van de
woorden die wel in het Vlaamse en Nederlandse nieuws voorkwamen en de groep van de woorden
die geen resultaten opleverden. Figuur 7 geeft deze opdeling schematisch weer.
FIGUUR 17: SUBCATEGORISATIE SCHELDWOORD
SCHELDWOORD
NN ZONDER LABEL
KOMT VOOR KOMT NIET VOOR KOMT VOOR KOMT NIET VOOR
komt wel voor 83%
komt niet voor 17%
komt wel voor 88%
komt niet voor 12%
62
Van de Nederlands-Nederlands gelabelde woorden komt 39% niet in de Belgische kranten voor,
tegenover slechts 17% van de woorden zonder label. Dit wil zeggen dat de woorden met het
Nederlands-Nederlandse taallabel meer dan twee keer zo vaak niet voorkomen als de woorden
zonder label. Ook bij de woorden die wel voorkomen (respectievelijk 61% en 83%) zien we een
verschil, namelijk in de frequentie van de woorden op zich. De woorden zonder label komen veel
vaker voor in de Vlaamse kranten dan de Nederlands-Nederlandse woorden. In de Nederlandse
nieuwsberichten zien we deze grote verschillen niet: de aantallen blijven ongeveer gelijk bij de
Nederlands-Nederlandse woorden en de woorden zonder label. Alleen in de frequentie van de
woorden vinden we een klein verschil aangezien de woorden zonder label iets vaker in de
Nederlandse woorden voorkomen dan de woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel. We
kunnen dus concluderen dat de redactie van de Prisma terecht bij de ene categorie een taallabel
heeft aangebracht.
5.6 Plat
De categorie van de woorden met als label
‘plat’ telt 35 woorden. Ook hier bleek het
bepalen van de synoniemen een moeilijke taak.
Dit komt doordat veel van de woorden, net als
bij de categorie van de scheldwoorden,
opnieuw scheldwoorden (zoals bitch,
‘onaardige vrouw’) of uitroepen (zoals dedju)
zijn en dus niet echt een duidelijk synoniem
hebben. Deze woorden hebben we in dit
onderzoek beschouwd als woorden zonder
synoniem. In totaal komen we zo op 26 woorden met een synoniem (74%) en 9 woorden zonder
synoniem (26%). Net als bij de categorie van de scheldwoorden worden alle woorden die in de
Prisma als ‘plat’ gelabeld worden enkel in citaten gebruikt en is er dus geen sprake van een algemene
groep.
Van de 35 woorden in de categorie ‘plat’ krijgen 15
woorden een taallabel: 12 het label Nederlands-
Nederlands (34%) en 3 het label Belgisch-Nederlands
(9%). De resterende 20 woorden (57%) hebben geen
bijkomend taallabel. In wat volgt zullen we eerst de
woorden met een taallabel bespreken en dan die zonder
taallabel. We beginnen met de woorden die als Belgisch-
Nederlands gerangschikt staan, gevolgd door die met het
Nederlands-Nederlandse label. Omdat het om zulke
kleine aantallen gaat, delen we deze paragrafen niet
verder op, maar bespreken we de woorden met en zonder synoniem achtereenvolgens bij de
taallabels.
met synoniem
74%
zonder synoniem
26%
BN 9%
NN 34%
geen label 57%
63
5.6.1 Belgisch-Nederlands
De categorie van de Belgisch-Nederlandse
woorden bestaat slechts uit 3 woorden, die
we hier achtereenvolgens zullen bespreken.
Deze woorden zijn dedju (‘verdomme’),
poepen (‘vrijen’) en nondeju, nondedju
(‘verdomme’). Nondeju, nondedju levert het
meeste resultaten op met 3 hits voor nondeju
en 44 voor nondedju. Poepen volgt met 35 hits
en dedju levert ten slotte 29 resultaten op.
Aangezien we de twee uitroepen niet bij de
synoniemen hebben gerekend, zien we hier dus slechts 1 woord met een synoniem, namelijk poepen,
‘vrijen’. Wanneer we dit woord vergelijken met zijn synoniem levert dat 527 resultaten op voor vrijen
tegenover 35 resultaten voor poepen. Het standaardtalige woord is dus duidelijk veel frequenter dan
zijn platte tegenhanger.
5.6.2 Nederlands-Nederlands
De Nederlands-Nederlandse woorden gaven
nogal wat moeilijkheden voor ons onderzoek.
Veel woorden waren homoniem, anderen
bestonden uit meerdere woorden en één
woord, namelijk tering (‘slecht, vervelend’),
komt enkel voor als eerste lid in
samenstellingen. Hierdoor was het onmogelijk
om deze woorden op te zoeken. De
overgebleven 7 woorden hebben we opnieuw
onderzocht in onze corpora. We beginnen met
de woorden met algemeen Nederlands synoniem en gaan daarna verder met de woorden zonder
synoniem.
In 3 van de 7 gevallen (43%) is er een synoniem voor het platte woord aanwezig, namelijk bij gleuf,
‘vrouw’, kakement, ‘mond’ en kezen, ‘vrijen’. Zowel gleuf als kakement leverden noch op Mediargus,
noch in het TNC resultaten op bij de zoekopdracht. De algemeen Nederlandse alternatieven vrouw
en mond zijn in het Belgische nieuws goed voor respectievelijk 88.735 en 11.609 resultaten en
leveren in het Nederlandse nieuws elk meer dan het maximum aantal opzoekresultaten (10.000) op.
Kezen blijft in de Vlaamse kranten eveneens zonder resultaat, maar is in het Nederlandse nieuws
toch goed voor 6 hits. Het standaardtalige alternatief van dit woord, vrijen, levert in België 527
resultaten op en in Nederland 677. Onze verwachtingen omtrent deze groep worden dus opnieuw
bevestigd: de ongemarkeerde synoniemen komen veel vaker in het nieuws voor dan hun platte
varianten, die in twee van de gevallen zelfs geen enkele hit opleveren.
De 4 overgebleven trefwoorden zonder standaardtalig synoniem maken 57% van het totaal uit. Deze
woorden, krijg de tering (‘verwensing’), klere (‘verkorting van cholera in verwensingen’), drol (‘vent
van niks’) en tyfus (‘zeer slecht, rot’), leveren in tegenstelling tot die met een synoniem wel altijd
zonder synoniem
57%
met synoniem
43%
zonder synoniem
67%
met synoniem
33%
64
resultaten op. Deze woorden komen stuk voor stuk meer voor in het TNC dan op Mediargus. Het
woord tyfus is veel frequenter in Nederland dan in België, met 85 tegenover slechts 4 hits. Klere krijgt
11 resultaten op Mediargus en 14 in het TNC. Dit woord komt zowel apart als in uitdrukkingen voor:
krijg de klere, klere-oog, mijden als de klere. Bij drol moet de kanttekening gemaakt worden dat dit
woord in zijn betekenis ‘uitwerpsel’ veel frequenter is. In de betekenis die we hier onderzoeken krijgt
het 4 hits in de Vlaamse kranten en in het Nederlandse nieuws. Krijg de tering sluit de rij met 1 enkel
resultaat in het Vlaamse en 13 in het Nederlandse nieuws.
5.6.3 Zonder taallabel
Van de 20 woorden zonder taallabel hebben we 10
woorden onderzocht in Mediargus. In deze categorie
vinden we veel meer woorden met synoniemen terug
dan bij de andere twee. Slechts 1 van de woorden (10%)
moet het zonder standaardtalig synoniem stellen,
tegenover de 9 woorden (90%) die wel een synoniem
hebben. Dit ene woord zonder synoniem is bitch, dat als
betekenis ‘scheldwoord voor harde, onaardige vrouwen’
heeft. Tegelijkertijd is dit het op één na meest frequente
woord in de categorie van de woorden zonder taallabel
met 331 resultaten. Het enige woord dat vaker voorkomt is stront, ‘uitwerpselen’ met 335 hits. Trut,
‘vagina’, gleuf, ‘vagina’ en tamp, ‘penis’ eindigen onderaan met respectievelijk geen enkele, 1 en 2
hits.
De 9 woorden met een algemeen Nederlands synoniem
hebben we vervolgens vergeleken met dat synoniem om
te zien welke van de twee vaker in de Vlaamse kranten
voorkomt. In totaal komt in 8 gevallen (89%) het algemene
synoniem vaker voor dan de platte variant. Flamoes (19
hits), pruim (12 hits), gleuf (1 hit) en trut (0 hits) betekenen
alle vier ‘vagina’, dat met 237 hits al deze andere termen
overschaduwt. Ook tamp (2 hits) en lul (38 hits) hebben
dezelfde betekenis, namelijk ‘penis’. Dit laatste woord
levert 349 hits op en is dus eveneens veel frequenter dan
zijn platte synoniemen. Ook uitwerpselen is met 857 hits frequenter dan stront met zijn 335
resultaten. Doodgaan komt met 460 hits vaker voor dan het platte kapotgaan. Dit was een van de
gevallen waarbij we de resultaten handmatig moesten filteren. Oorspronkelijk kreeg dit woord 49
hits, maar de meesten daarvan hadden als betekenis ‘stukgaan’: “eieren die niet kapotgaan”, “het
kapotgaan van de longblaasjes”. Uiteindelijk hielden we 17 resultaten over waar kapotgaan wel
synoniem was met doodgaan.
Slechts 1 plat trefwoord (11%) komt vaker voor dan zijn algemeen Nederlandse synoniem. Het gaat
hier om het woord kakken met als synoniem zich ontlasten. Kakken levert in totaal 165 resultaten op
in de databank van Mediargus, maar komt in veel gevallen in de verkeerde context voor. Zo zijn de
uitdrukkingen op iemands kop kakken en de variant hierop kakken op iemand erg populair. Deze
komen niet in het woordenboek voor, maar betekenen zoveel als ‘iemand uitschelden’. Ook de
zonder synoniem
10%
met synoniem
90%
plat 11%
AN 89%
65
verwante uitdrukking iets of iemand te kakken zetten, ‘een mal figuur laten slaan’, komt veelvuldig bij
de resultaten voor. Verder vinden we nog ga kakken! om ongeloof uit te drukken en het twijfelgeval
in je broek kakken van het lachen als alternatief voor ‘heel hard lachen’. We hebben al deze
gebruiksmogelijkheden handmatig uit de zoekresultaten moeten filteren om uiteindelijk aan het
juiste aantal hits van kakken in de betekenis van zich ontlasten te komen. Het platte woord kakken
komt 82 keer in de Vlaamse kranten voor, terwijl zich ontlasten slechts 8 hits krijgt. Toch gaat het
hier niet om een woord dat ook in algemene contexten voorkomt: kakken is in alle contexten met de
platte connotatie gebruikt. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat zich ontlasten erg formeel en
klinisch klinkt en dat er verder eigenlijk geen neutrale woorden zijn om deze handeling uit te drukken.
Mensen grijpen dus eerder naar de platte term om te omschrijven wat zich in het toilet voordoet.
5.6.4 Bevindingen
Zoals in de inleiding reeds werd gezegd, werden de woorden uit deze categorie uitsluitend in citaten,
opiniestukken en columns aangetroffen. Het is dus niet mogelijk om deze woorden aan de hand van
hun context in te delen. Wel vinden we hier opnieuw taallabels en hebben veel van de woorden in de
platte groep synoniemen. We hebben de woorden allereerst volgens hun taallabel in drie groepen
opgedeeld: een groep van Belgisch-Nederlandse woorden, een groep van Nederlands-Nederlandse
woorden en een groep van woorden die geen taallabel krijgen. Vervolgens hebben we een
onderscheid gemaakt tussen woorden met en zonder algemeen Nederlands synoniem, om dan bij de
laatste groep de trefwoorden die als ‘plat’ gelabeld zijn te vergelijken met hun synoniemen. Ten
slotte hebben we aan de hand van de resultaten daarvan een onderscheid gemaakt tussen de
gevallen waarbij het platte woord het meest voorkomt en de gevallen waarbij het standaardtalige
woord het meest frequent was. Een overzicht hiervan zien we in figuur 8.
FIGUUR 18: SUBCATEGORISATIE PLAT
BN/NN/ZONDER LABEL
MET SYNONIEM ZONDER SYNONIEM
MEEST PLAT MEEST AN
Als we de resultaten van dit onderzoek bekijken, kunnen we zien dat de woorden die door het label
‘plat’ worden omvat, zeker tot het gemarkeerde register behoren. Op een paar uitzonderingen na
(met name stront met 335 hits en bitch dat 331 hits oplevert) komen de woorden weinig voor in het
Nederlandse en het Vlaamse nieuws, met een drietal woorden die zelfs geen enkele keer voorkomen.
Als we de woorden vergelijken met hun algemenere synoniemen zien we dat de resultaten hiervan
deze stelling enkel bevestigen. In alle gevallen behalve één komt het algemene synoniem (veel) vaker
voor dan de platte variant. Slechts in één geval krijgen we het omgekeerde resultaat, namelijk bij
kakken dat met 82 resultaten meer dan 10 keer zo vaak voorkomt dan zich ontlasten dat het met
slechts 8 hits moet doen. Toch is ook hier het platte woord correct als plat gelabeld en is kakken
verre van ongemarkeerd. De lage frequentie van zich ontlasten ten opzichte van kakken heeft
66
hoogstwaarschijnlijk meer te maken met het feit dat die laatste meer in citaten en dergelijke gebruikt
wordt dan het neutralere zich ontlasten.
5.7 Slang
De categorie van de woorden met als label
‘slang’ is met 32 woorden in totaal de op één
na kleinste categorie in deze scriptie. Voor 21
van deze woorden (66%) hebben we een
ongemarkeerd synoniem kunnen vinden,
tegenover 11 woorden (34%) waarbij dit niet
gelukt is. Op slechts 4 woorden na zijn alle
woorden uit deze categorie afkomstig uit het
Engels: uitgezonderd hosselen (‘met kleine
criminaliteit geld verwerven voor persoonlijk
onderhoud en nieuwe drugs’), gratenkut (‘magere vrouw’), wiet (‘marihuana’) en chinezen (‘heroïne
gebruiken door deze te verhitten en de rooksliert via een koker te inhaleren’).
Ook vinden we bij de woorden uit de categorie ‘slang’
taallabels, al gaat het hier enkel om het label Noord-
Nederlands en krijgen slechts 5 woorden dit label. We zullen
in wat volgt dus eerst de woorden opdelen in een groep met
en een groep zonder synoniem en vervolgens voor beide
groepen de woorden met en zonder taallabel bespreken. Het
grote aantal Engelse woorden in deze groep zorgt ervoor dat
veel woorden niet opzoekbaar zijn door hun vele Engelse
resultaten die met ons onderzoek interfereren. Voorbeelden
van woorden waarbij dit het geval was zijn horse, ‘paard’,
speed, ‘snelheid’ en grass, ‘gras’. Ook in het Nederlands hebben vele van de woorden in deze groep
een andere betekenis die niet onder ‘slang’ valt, zoals scoren, ‘een doelpunt maken’ en shot,
‘opname’. Het aantal woorden wat we voor dit onderzoek hebben kunnen gebruiken is hierdoor vrij
beperkt.
5.7.1 Met synoniem
In de groep van de woorden met als label ‘slang’ waarvoor een algemeen Nederlands synoniem
bestaat, zitten 21 woorden. Hiervan hebben we 14 woorden zonder problemen kunnen opzoeken,
waaronder ook de 2 woorden die het Nederlands-Nederlandse taallabel krijgen: downer,
‘tranquillizer’ en egghead, ‘intellectueel’. Deze 2 termen leveren respectievelijk 3 en 0 resultaten in
de Vlaamse kranten op en 3 en 4 resultaten in het Nederlandse nieuws en zijn dus verre van frequent
te noemen. Dit is echter niet alleen bij de Nederlands-Nederlandse woorden het geval, ook sommige
van de woorden zonder taallabel leveren heel weinig hits in de Vlaamse kranten op. Voorbeelden
hiervan zijn smack, ‘heroïne’ (1 hit), brown sugar, ‘heroïne’ (2 hits) en hooked, ‘verslaafd‘ (3 hits). Een
aantal woorden uit deze groep komen wel zeer frequent voor, namelijk wiet en weed (‘marihuana’,
541 en 451 hits), coke (‘cocaïne’, 465 hits) en bullshit (‘onzin’, 271 hits).
met synoniem
66%
zonder synoniem
34%
NN 16%
geen label 84%
67
Als we deze woorden vergelijken met hun standaardtalige
synoniem, zien we dat in 13 van de 14 gevallen het
algemene woord vaker voorkomt dan het woord dat als
‘slang’ gelabeld staat. Deze verschillen zijn het grootst bij
de synoniemenparen waarbij het gemarkeerde woord
weinig hits haalt zoals bij smack - heroïne (1 vs. 1737 hits)
en egghead - intellectueel (0 vs. 1136 hits), maar ook bij
het iets frequentere chick - meisje (25 vs. 19.281 hits) en
killen - doden (24 vs. 11.920 hits). In 1 enkel geval, namelijk
dat van blowen versus marihuana roken, zien we dat de
standaardtalige term minder vaak voorkomt dan de gelabelde, met 73 tegenover 10 hits. Dit is ook
meteen het enige trefwoord in deze hele categorie, inclusief de woorden zonder algemeen
Nederlands synoniem, dat we ook buiten citaten, opiniestukken en columns hebben aangetroffen.
5.7.2 Zonder synoniem
Van de 11 woorden in de groep zonder synoniem hebben
we er slechts 7 kunnen onderzoeken. De andere
woorden, waaronder chinezen, zijn homoniem en leveren
veel te veel resultaten op waarvan er waarschijnlijk
slechts een paar onder de noemer ‘slang’ zouden kunnen
vallen. Bij 5 van deze trefwoorden (71%) leverde de
zoekopdracht op Mediargus geen enkel resultaat op. De
woorden waarbij dit het geval is zijn basen (‘een
cocaïnebase vervaardigen uit cocaïnezout en de rook
ervan inhaleren’), fixen (‘een injectie toedienen’),
gratenkut (‘magere vrouw’), pusher (iemand die drugs pusht’) en speedfreak (‘iemand die veel
stimulerende drugs gebruikt’).
Onder de woorden zonder synoniem bevinden zich ook 3 Noord-Nederlands gelabelde woorden,
namelijk hosselen (‘met kleine criminaliteit geld verwerven voor persoonlijk onderhoud en nieuwe
drugs’), het hierboven vernoemde gratenkut en scoren (‘erin slagen heroïne te bemachtigen’). Scoren
valt zoals eerder gezegd onder de woorden die niet opgezocht konden worden. Gratenkut levert op
Mediargus geen en in het TNC slechts 3 resultaten op. Hosselen was 1 van de 2 woorden (29%) die
wel resultaten opleverden en kreeg 1 hit op Mediargus en 25 hits in het TNC. Het woord zonder
taallabel, fix (‘injectie waarbij een drug in een ader wordt gespoten’), was goed voor 6 resultaten en
is daarmee het meest voorkomende woord uit deze categorie. De trefwoorden zonder synoniem
komen dus nog minder voor dan die uit de categorie van de woorden met een synoniem.
slang 7%
AN 93%
komt wel voor 29% komt
niet voor 71%
68
5.7.3 Bevindingen
In de categorie van de woorden die als label ‘slang’ meekrijgen, vinden we zowel woorden met als
zonder standaardtalig ongemarkeerd synoniem. Ook vinden we in totaal 5 woorden met een
Nederlands-Nederlands taallabel. We hebben deze categorie eerst opgedeeld in een groep van
woorden met een synoniem enerzijds en een groep van woorden zonder synoniem anderzijds.
Vervolgens hebben we voor beide groepen eerst de woorden met en daarna de woorden zonder
Nederlands-Nederlands taallabel besproken. Bij de woorden met een algemeen Nederlands
synoniem hebben we nadien nog een onderscheid gemaakt tussen de gevallen waarbij het als ‘slang’
gelabelde woord het meest voorkomt en de gevallen waarbij het algemene woord het meest
voorkomt. Opvallend is dat het enige als ‘slang’ gelabelde woord dat vaker voorkomt dan zijn
standaardtalige alternatief, meteen ook het enige woord is dat ook in algemene contexten kon
voorkomen, namelijk blowen. In figuur 9 zien we een schematische weergave van de indeling van
deze categorie.
FIGUUR 19: SUBCATEGORISATIE SLANG
SLANG
MET SYNONIEM ZONDER SYNONIEM
NN GEEN LABEL NN GEEN LABEL
MEEST SLANG MEEST AN MEEST SLANG MEEST AN
= ALGEMEEN
Over het algemeen zijn de woorden in de categorie ‘slang’ dus zeker wel gemarkeerd. De woorden
uit de groep zonder synoniemen komen amper voor in het nieuws en kunnen we dus niet algemeen
noemen. De groep van de woorden met synoniemen bevat ook woorden die wel frequent zijn, maar
in bijna alle gevallen zien we hier dat het algemeen Nederlandse synoniem nog altijd vaker voorkomt
dan zijn gemarkeerde alternatief. De enige uitzondering die we in deze categorie hierop kunnen
vinden is het woord blowen, dat hoewel het met 73 hits niet erg frequent is, toch vaker voorkomt
dan zijn standaardtalige equivalent marihuana roken, dat slechts 10 hits oplevert. Bovendien is dit
woord het enige in de volledige categorie dat ook in algemene contexten voor kan komen. We zijn
dus geneigd om te zeggen dat het woord blowen vrij algemeen is geworden om de betekenis
‘marihuana roken’ uit te drukken. Het onderscheid tussen de woorden met en zonder Nederlands-
Nederlands taallabel is hier opnieuw correct: de woorden met dit label komen vaker voor in
Nederland dan in België.
69
NN 50%
zonder taallabel
50%
5.8 Volkstaal
De kleinste categorie is met slechts 4 lemma’s die
van de woorden die als ‘volkstaal’ gelabeld staan.
Het Belgisch-Nederlandse taallabel vinden we hier
net als bij het informele label en de scheldwoorden
opnieuw niet terug, maar het Nederlands-
Nederlandse label wordt wel op 2 van de 4 woorden
(50%) toegepast. De andere 2 woorden (50%)
krijgen geen bijkomend taallabel. Toch wordt een
vergelijking tussen deze twee categorieën moeilijk
aangezien 1 van de 2 woorden in de categorie
zonder label problemen oplevert met de zoekopdracht. Het woord politie levert namelijk enorm veel
resultaten op, waarvan de volkstalige betekenis ‘politieagent’ slechts een heel klein of misschien wel
onbestaand deel uitmaakt. We zullen het dus zonder dit trefwoord moeten stellen.
Van de woorden uit de volkstalige categorie zijn
er 3 (75%) met een synoniem, namelijk astrant
(‘brutaal’), harses (‘hersenen, hoofd’) en politie
(‘politieagent’). De constructie zonder synoniem
die overblijft (door het geringe aantal woorden
in deze categorie op zijn eentje goed voor 25%
van het totaal) is op z’n ponteneur staan,
‘geprikkeld raken als men zich in zijn eer
aangetast voelt’. In de volgende paragrafen
zullen we eerst de woorden met een synoniem bespreken en daarna de uitdrukking zonder synoniem.
Aangezien deze categorie zo klein is, onderzoeken we alle woorden zowel op Mediargus als in het
TNC.
5.8.1 Met synoniem
Zoals hierboven al werd vermeld is de term politie met ‘politieagent’ als betekenis niet op te zoeken
in onze corpora, wat verdere uitspraken over dit woord zonder taallabel niet mogelijk maakt. Het
tweede woord zonder taallabel is astrant (‘brutaal’), wat 6 hits oplevert op Mediargus en 2 in het
TNC, maar in beide gevallen enkel in citaten, recensies en opiniestukken voorkomt. Ook het
Nederlands-Nederlands gelabelde harses (‘hersenen, hoofd’) vinden we enkel in die contexten. Dit
woord levert 4 resultaten in de Vlaamse en 40 in de Nederlandse nieuwsberichten op. Als we beide
woorden vergelijken met hun algemeen Nederlandse synoniemen, krijgen we een vrij voorspelbaar
resultaat: beiden zijn veel zeldzamer dan hun niet-volkstalige equivalent. Astrant moet het afleggen
tegen brutaal dat in Vlaanderen in 1.975 artikelen voorkomt en in Nederland in 679 teksten. Harses
krijgt het zelfs nog zwaarder te verduren met hersenen enerzijds (2.526 hits in Vlaanderen en 2.727
in Nederland) en hoofd anderzijds (maar liefst 54.810 hits in België en meer dan 10.000 in Nederland).
De standaardtalige synoniemen zijn dus in beide gevallen veel frequenter dan het alternatief in de
volkstaal.
met synoniem
75%
zonder synoniem
25%
70
5.8.2 Zonder synoniem
Tot de categorie van de volkstalige woorden en uitdrukkingen behoort slechts één woord zonder
synoniem. Dit woord maakt deel uit van een constructie, namelijk op z’n ponteneur staan, ‘geprikkeld
raken als men zich in zijn eer aangetast voelt’. Als we het woord ponteneur in de Vlaamse kranten
opzoeken krijgen we 1 resultaat waar het woord buiten de uitdrukking gebruikt wordt met als
betekenis ‘eer, eergevoel’ (een woord dat niet op zichzelf in de Prisma opgenomen wordt). De
volledige constructie levert bij ons onderzoek op Mediargus dus geen enkele hit op. Ook in het TNC
komt deze uitdrukking geen enkele keer voor. Het feit dat deze uitdrukking niet alleen in het Vlaamse
maar ook in het Nederlandse nieuws geen enkel resultaat krijgt, wijst erop dat het hier om een
verouderde of sterk in context beperkte vorm gaat.
5.8.3 Bevindingen
Net zoals de platte woorden en de scheldwoorden, werden de woorden uit de categorie ‘volkstaal’
niet buiten citaten, recensies en columns aangetroffen. Een opdeling naargelang van de context van
de woorden is hier dus opnieuw niet mogelijk. Wel waren er woorden met een synoniem en kregen 2
van de 4 woorden een taallabel toegekend, namelijk Nederlands-Nederlands. Doordat 1 van de 4
woorden, namelijk politie, problemen met de zoekopdracht opleverde, leek het ons nuttiger om de
woorden eerst op te delen volgens het al dan niet bestaan van hun synoniem en pas daarna een
onderscheid te maken tussen woorden met en zonder (Nederlands-Nederlands) taallabel. Aangezien
de woorden met een standaardtalig synoniem in alle gevallen minder vaak voorkomen dan hun
tegenhangers, hebben we hier geen verder onderscheid kunnen maken. Een schematisch overzicht
van deze subcategorisatie is te zien in figuur 10.
FIGUUR 20: SUBCATEGORISATIE VOLKSTAAL
VOLKSTAAL
MET SYNONIEM ZONDER SYNONIEM
NN GEEN LABEL NN
De resultaten van ons onderzoek met de als volkstalig gecategoriseerde woorden zijn, hoewel ze
door het kleine aantal trefwoorden in deze categorie minder relevant zijn, in ieder geval wel
eenduidig. Alle drie de onderzochte woorden leveren zowel in het Belgische als in het Nederlandse
nieuws weinig of geen resultaten op. Bovendien stellen de resultaten die deze woorden opleveren
niets voor vergeleken met die van hun algemene synoniemen, die elk minstens 1000 hits meer
krijgen dan de volkstalige varianten. Er zijn niet alleen weinig woorden die als volkstalig gelabeld
kunnen worden, ze komen ook nog eens erg weinig voor in de Vlaamse en de Nederlandse
nieuwsberichten en hebben duidelijk geen algemene status. We kunnen uit ons onderzoek dus
concluderen dat de woorden in deze categorie correct van het label ‘volkstaal’ voorzien zijn.
71
5.9 Restgroep
De laatste groep die we hier zullen
bespreken is de restgroep. Deze
categorie bestaat uit de volgende
labels: ‘minachtend’, ‘denigrerend’,
‘neerbuigend’, ‘geringschattend’,
‘spottend’ en ‘minachtend’. Van al de
vorige is deze categorie het meest
verwant met het label ‘schertsend’,
dat een vergelijkbare betekenis heeft.
Helaas betekent dit ook dat we in
deze categorie dezelfde problemen
terug zien komen als bij de schertsende categorie: veel van de woorden met dit label zijn in feite
ongemarkeerde woorden die slechts in bepaalde gebruikscontexten smalend, minachtend, enzovoort
gebruikt kunnen worden. Bij onze zoekopdracht levert dit dus problemen op aangezien we voor deze
woorden de algemene gebruikswijzen krijgen als we ze invoeren en het heel moeilijk is om bij
duizenden woorden bijvoorbeeld alleen de spottend gebruikte eruit te vissen. We hebben dus in
deze paragraaf opnieuw zoveel mogelijk het aantal woorden met dubbele gebruiksmogelijkheden
beperkt.
Van de in totaal 80 woorden zijn er 35 (44%) met een ongemarkeerd synoniem en 45 (56%) zonder
synoniem. Bovendien komen er 17 woorden voor met een bijkomend taallabel: 3 met het Belgisch-
Nederlandse label (4%) en 14 met het Nederlands-Nederlandse label (17%). De overblijvende 63
woorden (79%) krijgen geen taallabel. In de volgende paragrafen delen we de restgroep op in
woorden met en zonder ongemarkeerd synoniem en bespreken we vervolgens voor deze beide
categorieën de woorden met en zonder taallabel. Aangezien de 3 woorden met het Belgisch-
Nederlandse taallabel allebei tot de groep van de woorden zonder synoniem behoren, zullen we bij
de woorden met een synoniem het Belgisch-Nederlandse taallabel niet kunnen bespreken.
met synoniem
44% zonder synoniem
56%
BN 4% NN
17%
geen label 79%
1%
53%
15%
4%
16%
11% denigrerend
geringschattend
minachtend
neerbuigend
smalend
spottend
72
5.9.1 Met synoniem
5.9.1.1 Nederlands-Nederlands
Bij de woorden met een standaardtalig synoniem vinden we 6 woorden met een taallabel; in alle 6
de gevallen is dit het Nederlands-Nederlandse. Van deze 6 woorden hebben we er slechts 5
onderzocht, omdat het 6e, Hagenees, al bij de schertsende woorden is besproken. In de Vlaamse
kranten waren er 4 van deze 5 woorden die geen enkel resultaat opleveren. Dit waren brugpieper en
brugsmurf (‘brugklasleerling’), takkitakki (‘Sranantongo’) en tikgeit (typiste). Het ene woord dat wel
resultaten opleverde was kantoorpik, ‘kantoorbediende’ met slechts 1 hit. In het Nederlandse nieuws
zagen we vergelijkbare resultaten: kantoorpik en takkitakki leverden opnieuw geen resultaten op,
brugsmurf en tikgeit allebei 1. Het enige woord dat recenter voorkwam was brugpieper, dat 19
resultaten kreeg. We kunnen dus in ieder geval concluderen dat de Nederlands-Nederlandse
woorden uit de restgroep niet zo frequent zijn in het Nederlandse en het Belgische nieuws. Of dit ligt
aan hun status als smalend, spottend of geringschattend woord of aan hun betekenis, kunnen we
onderzoeken door ze te vergelijken met hun standaardtalige synoniem.
Als we voor elk van deze woorden het
standaardtalige synoniem opzoeken, zien
we dat ook die woorden niet vaak in het
nieuws voorkomen. Dit toont ons dat de
lage frequentie van de woorden in de
restgroep niet alleen met hun label te
maken heeft, maar ook met hun
betekenis. Op Mediargus komt het woord
brugklasleerling geen enkele keer voor, in
de Nederlandse nieuwsberichten 1 keer.
Sranantongo krijgt in België 1 hit, maar is
in Nederland iets frequenter met 21
resultaten. Dit verschil heeft waarschijnlijk eerder te maken met het feit dat Suriname, waar
Sranantongo gesproken wordt, een vroegere Nederlandse kolonie is en daarom vaker in het nieuws
komt in Nederland. Zowel typiste als kantoorbediende zijn iets frequenter met beide 27 hits in de
Belgische kranten en respectievelijk 18 en 37 hits in het Nederlandse nieuws. We zien dus dat in 3
van de 5 gevallen (60%) het algemeen Nederlandse synoniem vaker voorkomt dan het woord uit de
restgroep. In 1 geval (20%) komen de woorden zowel in Nederland als in België evenveel voor.
Brugpieper krijgt tot slot 19 hits in het TNC en geen enkele op Mediargus en vormt dus de laatste
groep van 20%.
AN komt vaker voor
60% gelijk 20%
NN komt vaker
voor/gelijk 20%
73
5.9.1.2 Zonder taallabel
De resultaten bij de 23 woorden met een
synoniem zonder taallabel tonen een heel
divers beeld. Hier vinden we zowel woorden
die geen enkele keer in de Vlaamse kranten
voorkomen als woorden die wel vrij frequent
zijn. De woorden die geen hits krijgen zijn
Mofrika (‘Duitsland’), limbo (‘Limburger’),
zwartrok (rooms-katholiek’), inktkoelie
(‘kantoorbediende’) en grijskop (‘grijsaard’).
Aan de andere kant zien we bijvoorbeeld
heerschap (‘manspersoon’) met 175 hits en oeverloos (‘eindeloos’) met 263 hits. Wat de context van
de woorden betreft, zien we dat er slechts 1 woord (4%) in deze categorie algemeen wordt gebruikt,
namelijk kanariepietje (kanarievogel).
Van deze 23 woorden hebben we 21 woorden
vergeleken met hun algemeen Nederlandse
synoniem. In de overige 2 gevallen was dat niet
mogelijk doordat het om een uitdrukking ging
die niet opgezocht kon worden (hoog bevel als
synoniem voor oekaze) of doordat het woord
ook als achternaam voorkomt en te veel
verwarring oplevert (klerk voor pennenlikker).
Bij de overige resultaten komen we uit op 4
gevallen waarbij het woord uit de restgroep
meer hits oplevert dan zijn synoniem, en 17
gevallen waarbij het omgekeerde het geval is. De 4 woorden uit de restgroep die frequenter zijn dan
het algemene woord zijn heerschap (‘manspersoon’) met 175 tegenover 20 hits, schrijverij (‘geschrijf’)
met 27 tegenover 14 hits, kanariepiet(je) (‘kanarievogel’) met 16 tegenover 15 hits en mierenneuker
(‘muggenzifter’) met 7 tegenover 6 hits.
5.9.2 Zonder synoniem
5.9.2.1 Belgisch-Nederlands
Bij de woorden zonder synoniem van de restgroep komen in totaal slechts 3 woorden voor met het
Belgisch-Nederlandse taallabel. Eén ervan, namelijk madam (‘vrouw die zich deftig voordoet, maar
het in werkelijkheid niet is’), draagt ook de labels ‘spreektaal’ en ‘schertsend’ en laten we daarom bij
dit deel van het onderzoek achterwege. De andere twee woorden die we in de Vlaamse kranten
onderzocht hebben zijn broodschrijver (‘beroepsschrijver die werk van mindere kwaliteit levert’) en
schrijvelaar (‘schrijver zonder talent’). Deze woorden leveren respectievelijk 4 en 1 hits op en zijn dus
allesbehalve frequent te noemen. Ook de context waarin deze woorden gebruikt worden is beperkt:
beiden komen enkel in columns, citaten of opiniestukken voor en zijn dus niet algemeen.
5.9.2.2 Nederlands-Nederlands
Van de 8 Nederlands-Nederlandse woorden uit de restgroep zonder synoniem hebben we er
uiteindelijk 5 onderzocht omdat de andere te veel homonieme betekenissen opleveren. Zo zijn
wel algemeen
4%
niet algemeen
96%
restgroep 19%
AN 81%
74
regent (‘bestuurder met autoritaire opvattingen en stijl van leidinggeven’) en loog (‘iemand die een
beroep heeft dat eindigt op -loog’) allebei ook vormen van een werkwoord, namelijk regenen en
liegen. Een kakker (‘jongere die zich gedraagt en kleedt als een conservatief, burgerlijk persoon’) is
dan weer een voetbalsupporter voor de verkeerde ploeg en is in die betekenis moeilijk te
onderscheiden van de smalende betekenis die we hier zoeken. Van de overige 5 woorden zijn er 3
die geen enkel resultaat in de Vlaamse kranten opleveren, namelijk stuudje (‘weinig vlotte scholier
die veel studeert’) molenpaard (‘grote, sterke vrouw’) en frik (‘pietluttige schoolmeester of juffrouw’).
Enkel rechtse bal (‘iemand met rechtse politieke ideeën’) en minkukel (‘nietswaardig persoon’)
krijgen resultaten op Mediargus, al zijn het er opnieuw zeer weinig. Rechtse bal is goed voor 7 hits,
terwijl het trefwoord minkukel 8 hits oplevert. In het TNC krijgen wel alle woorden resultaat, met
stuudje, frik en molenpaard onderaan de lijst met respectievelijk 3, 4 en 7 hits. Frequenter zijn
opnieuw rechtse bal met 22 resultaten en minkukel dat 32 hits oplevert.
5.9.2.3 Geen taallabel
Voor de categorie van de woorden zonder synoniem en zonder taallabel, hebben we 15 woorden
onderzocht. Daarvan krijgen we opnieuw 3 woorden zonder resultaat: goulashcommunisme
(‘communistische economie waarin meer plaats is voor particuliere consumptie’), beroepswerkloze
(‘iemand die langdurig werkloos is en niet van plan is werk te zoeken’) en P.C. Hooft-tractor (‘grote
terreinwagen waarin voornamelijk binnen de bebouwde kom wordt gereden’). Daarnaast zien we
hier ook frequenter voorkomende termen zoals gefundenes Fressen (‘gebeurtenis die men als
argument kan gebruiken tegen tegenstanders’, 51 hits), oprotpremie (‘geldbedrag dat wordt
verstrekt aan werkloze buitenlandse arbeiders als ze remigreren’, 52 hits) en huisjesmelker (‘iemand
die inkomsten trekt uit het verhuren van slechte, goedkope woningen’, 59 hits). Dat laatste is tevens
ook het enige woord uit de hele categorie van de woorden uit de restgroep zonder synoniem dat ook
in algemene contexten wordt gebruikt.
5.9.3 Bevindingen
De woorden uit de restgroep hebben we in de vorige paragrafen opnieuw eerst ingedeeld volgens
het bestaan van een ongemarkeerd algemeen Nederlands synoniem. Vervolgens hebben we voor de
woorden met en zonder een ongemarkeerd synoniem de woorden met en zonder taallabel
besproken. Bij de categorie van de woorden met een synoniem waren dat enkel woorden met het
Nederlands-Nederlandse label. Voor deze trefwoorden zijn we nagegaan of ze meer of minder
voorkwamen dan hun standaardtalige synoniem. Bij de woorden met een synoniem zonder taallabel
was het mogelijk om een verschil te maken tussen woorden die wel en niet in algemene contexten
voorkomen. Daarna zijn we voor beide van deze groepen (de algemene groep bestond slechts uit 1
woord dus dat zou weinig relevant zijn) nagegaan of de trefwoorden hier meer of minder voorkomen
dan hun alternatieven. Bij de woorden uit de restgroep zonder synoniem hebben we enkel bij de
woorden zonder bijkomend taallabel een onderscheid kunnen maken tussen woorden die in een
algemene context voorkomen en woorden die dat niet doen. De schematische weergave hiervan zien
we in figuur 11.
75
FIGUUR 21: SUBCATEGORISATIE RESTGROEP
RESTGROEP
MET SYNONIEM ZONDER SYNONIEM
NN GEEN LABEL BN/NN GEEN LABEL
MEEST RESTGROEP MEEST AN WEL & NIET ALGEMEEN WEL & NIET ALGEMEEN
MEEST RESTGROEP MEEST AN
Als we bij de restgroep uitspraken willen doen over het label, kunnen we allereerst al zeggen dat het
overgrote merendeel van de woorden in deze categorie slechts zelden voorkomt in de Vlaamse
kranten. Enkel bij de groep van woorden met een synoniem en zonder taallabel vinden we
trefwoorden zoals heerschap en oeverloos die meer dan 100 hits krijgen (respectievelijk 175 en 263).
Wel vinden we, in dezelfde groep, woorden die vaker voorkomen dan hun ongemarkeerde synoniem,
namelijk kanariepiet(je), mierenneuker, schrijverij en opnieuw heerschap. Deze woorden zijn dus al
algemener dan de rest van de groep. Eén van deze woorden, namelijk kanariepiet(je), vinden we ook
in algemene contexten. Ook in de groep van de woorden zonder synoniem en zonder taallabel,
treffen we één woord aan dat in algemene contexten gebruikt wordt, namelijk huisjesmelker. Op
basis van deze resultaten zijn we geneigd om deze woorden als vrij algemeen te beschouwen. Wat de
woorden met het Nederlands-Nederlandse taallabel betreft, zien we dat er geen grote verschillen
tussen het Vlaamse en het Nederlandse nieuws zijn. De woorden komen vaker voor in de
Nederlandse nieuwsberichten, maar de verschillen tussen de frequentere en de minder frequente
woorden blijven dezelfde.
5.10 Samenvatting
Met dit corpusonderzoek wilden we nagaan of de labels die door de Prisma aan de woorden uit onze
lijst toegekend zijn, juist zijn. Enerzijds hebben we onderzocht of de woorden die informele labels
krijgen echt tot de substandaard behoren of dat ze ook algemeen gebruikt worden. Anderzijds
hebben we gecontroleerd of de Belgisch-Nederlandse en de Nederlands-Nederlandse taallabels
correct worden toegepast. Op basis van de resultaten kunnen we stellen dat deze labels over het
algemeen juist blijken te zijn. Dit geldt zowel voor de informele labels als voor de taallabels. De
woorden die een van de informele labels gekregen hebben, komen in de meeste gevallen niet in het
Belgische en Nederlandse nieuws voor, behalve in specifieke contexten. Dit zijn contexten waar
mensen geciteerd worden of hun mening over iets geven, zoals interviews, opiniestukken en columns.
Hier is telkens een spreker (of schrijver) aan het woord die zelf kiest hoe hij of zij zich uitdrukt. Het
76
feit dat een woord in zulke “gepersonaliseerde” contexten kan voorkomen, wil dus niet zeggen dat
het daarom algemeen is.
Er zijn echter ook woorden uit onze informele lijst die we naast deze gepersonaliseerde en van
nature meer spreektalige contexten ook in algemene contexten tegenkomen. Doordat we de
standaardtalige synoniemen van onze woorden hebben opgezocht, kunnen we deze resultaten
echter opnieuw nuanceren. We zien namelijk dat de meeste informele woorden, zelfs als ze wel
algemeen gebruikt worden, een stuk minder in het Vlaamse en Nederlandse nieuws voorkomen dan
hun algemeen Nederlandse equivalent. Met andere woorden, hoewel deze woorden wel in een
brede context voorkomen, zijn ze toch nog altijd minder frequent dan hun standaardtalige alternatief.
Zolang de standaardtalige synoniemen algemener voorkomen dan de informeel gelabelde woorden,
kunnen we nog steeds niet zeggen dat er sprake is van fout gelabelde woorden in de Prisma.
Daarvoor zou een trefwoord niet alleen in algemene contexten moeten voorkomen, maar zou het
ook frequenter moeten zijn dan zijn Standaardnederlandse alternatief.
De trefwoorden waarbij dit wel het geval was, zijn een stuk zeldzamer. In totaal vinden we 20
woorden die niet alleen in algemene contexten voorkomen, maar ook frequenter zijn dan hun
standaardtalige alternatief. Bij 5 van deze woorden, namelijk stagneren (‘sputteren’), babe (‘knappe
vrouw’), waslijst (‘lange lijst’), makkie (‘makkelijke taak’) en kanariepietje (‘kanarievogel’) kan de
uitslag verklaard worden door problemen met het synoniem of zijn de resultaten niet overtuigend
genoeg. Bij stagneren, babe, waslijst en makkie zijn de synoniemen te veel een beschrijving en
beslaan ze niet voldoende de betekenis van de trefwoorden. Kanariepietje krijgt slechts 1 hit meer
dan zijn synoniem kanarievogel, het gaat hier dus om een heel klein verschil. Uiteindelijk houden we
15 woorden over die we als ‘algemeen’ kunnen bestempelen. Zoals we al in paragraaf 5.2.4
besproken hebben, vinden we bij de categorie van de ‘spreektaal’ 14 van deze algemene woorden.
Ook bij de categorie ‘slang’ vinden we een dergelijk geval, dit is blowen met als synoniem marihuana
roken. In onderstaande tabel zien we alle algemene woorden uit ons onderzoek nog eens op een rij,
op volgorde van meest naar minder voorkomend.
trefwoord label taallabel frequentie standaardtalig synoniem frequentie
frituur spreektaal BN 3233 frietkraam 207
koersfiets spreektaal BN 884 racefiets 273
goedgezind spreektaal BN 411 goedgehumeurd 26
belastingbrief spreektaal BN 404 aanslagbiljet 185
materniteit spreektaal BN 287 kraamafdeling 154
leeggoed spreektaal BN 247 statiegeld 62
lavabo spreektaal BN 237 wastafel 199
onderpastoor spreektaal BN 227 kapelaan 157
microgolf spreektaal BN 185 magnetron 55
papfles spreektaal BN 128 zuigfles 11
vooropzeg spreektaal BN 92 opzeggingstermijn 36
donsdeken spreektaal BN 80 dekbed 57
blowen slang geen 72 marihuana roken 10
kotbaas spreektaal BN 57 kamerverhuurder 0
syndicalist spreektaal BN 47 vakbondslid 18
77
Doordat het programma dat we gebruiken om het Nederlandse corpus te doorzoeken vrij langzaam
werkt met een dergelijke hoeveelheid teksten, hebben we niet alle trefwoorden ook hierin kunnen
onderzoeken. We moeten dus voor ogen blijven houden dat onze resultaten op het vlak van de
taallabels beperkt zijn. Desondanks krijgen we het beeld dat deze labels in de Prisma juist toegepast
zijn. De woorden met het Belgisch-Nederlandse label leveren veel meer resultaten op in het Vlaamse
nieuws dan de woorden met het Nederlands-Nederlandse label. Hiernaast komen de Nederlands-
Nederlands gelabelde woorden die we wel in de Belgische kranten vinden veel minder vaak in
algemene contexten voor dan de woorden met het Belgisch-Nederlandse taallabel. Wel vinden we
over het algemeen meer informele woorden in het Vlaamse nieuws dan in het Nederlandse en
treffen we in het geval van de spreektaal zelfs meer Nederlands-Nederlandse woorden in algemene
contexten aan in het Belgische dan in het Nederlandse nieuws. Ook zit er minder verschil in de
frequentie van de Nederlands-Nederlandse woorden in Nederlandse nieuwsberichten in vergelijking
met de Belgische nieuwsberichten dan verwacht.
78
6. Conclusie
In deze scriptie hebben we ons bezig gehouden met de informele labels die in het Prisma
handwoordenboek voorkomen. De 15 labels die we voor dit onderzoek gebruikt hebben zijn
‘spreektaal’, ‘informeel’, ‘schertsend’, ‘scheldwoord’, ‘scheldnaam’, ‘bastaardvloek’, ‘plat’, ‘slang’,
‘volkstaal’, ‘denigrerend’, ‘geringschattend’, ‘spottend’, ‘smalend’, ‘minachtend’ en ‘neerbuigend’. De
woorden met deze labels maken slechts een klein deel van het volledige woordenboek uit. Als we
uitgaan van een gemiddelde van 48 woorden per pagina en we weten dat het Prisma
Handwoordenboek 1.535 pagina’s heeft, komen we aan ongeveer 73.680 woorden in totaal. Hiervan
maken onze 2.023 woorden met informele labels slechts 2,7% uit. Toch is dit een belangrijke groep
om te onderzoeken, juist omdat hier zo weinig over bekend is. Betekent het feit dat deze woorden in
het woordenboek staan, dat ze standaardtaal zijn? Of is het fout om te denken dat in een
woordenboek alleen maar standaardtaal mag voorkomen?
Allereerst moeten we opmerken dat we, om een antwoord op deze vraag te formuleren, niet veel
informatie vinden in de Prisma zelf. Aangezien de redactie geen echt uitgebreide inleiding tot het
woordenboek geeft, tasten we wat de motivaties betreft om bepaalde woorden als informeel te
labelen volledig in het duister. We weten dus niet waar de redactie de grenzen tussen de
verschillende labels trekt en hoe ze bepaalt welke woorden van een label voorzien moeten worden.
Voor ons voelen deze grenzen in sommige gevallen vrij willekeurig aan, zoals in het voorbeeld kakken
tegenover schijten, beide met als betekenis ‘ontlasting hebben, poepen’. Terwijl kakken ‘plat’
gelabeld wordt, is schijten volgens de Prisma dan weer ‘spreektaal’. Het lijkt heel moeilijk om bij dit
voorbeeld te beweren dat schijten niet plat is en dat kakken niet evengoed spreektaal zou kunnen
zijn. Een ander voorbeeld binnen hetzelfde semantische bereik is het informele woord schijthuis voor
het algemeen Nederlandse ‘wc’. Opnieuw kunnen we ons hier de vraag stellen waarom dit woord het
label ‘informeel’ krijgt opgeplakt, terwijl schijten bij de woorden met ‘spreektaal’ terechtkomt.
Uit de artikelen van Martin blijkt dat ook hij zich vragen stelt bij het onderscheid tussen bepaalde
labels. Zo zegt hij in een van zijn artikelen uit 2010
Allereerst lijkt meer nuancering bij het label ‘spreektaal’ geboden. Spreektaal in Nederland en spreektaal in Vlaanderen dekken niet volledig dezelfde lading. (…) Naast deze indicatie voor het medium (schrijf- versus spreektaal) is er ook het stilistische label ‘informeel’ wat gedeeltelijk maar niet volledig met het label spreektaal overlapt. Het verdient mijns inziens aanbeveling hieraan in de toekomst de nodige aandacht te besteden. (Martin 2010b: 125-126)
Wat wel duidelijk wordt toegelicht in de inleiding van de Prisma is het onderscheid tussen Belgisch-
Nederlands en Nederlands-Nederlands. Van de 2.023 woorden met een informeel label krijgen er
715 een bijkomend Belgisch-Nederlands taallabel tegenover slechts 457 woorden met een
Nederlands-Nederlands taallabel.
Tijdens ons onderzoek doken er verschillende problemen op die de vooruitgang bemoeilijkten. Zo is
er geen digitale versie van de Prisma beschikbaar, waardoor we alle labels handmatig uit het
woordenboek hebben moeten halen. De 2 corpora die we voor dit onderzoek hebben gebruikt,
verschilden erg van elkaar en hadden elk hun eigen moeilijkheden. Homonieme woorden hebben we
bij beide corpora proberen te vermijden en waar dit door het kleine aantal lemma’s in een groep niet
79
mogelijk was, hebben we handmatig de foute gegevens uit onze resultaten gefilterd. Het corpus op
Mediargus leverde problemen op bij het opzoeken van bepaalde uitdrukkingen, omdat het de
plaatsen waar de woorden apart van elkaar voorkwamen ook meetelde. Bij het TNC lukte dit wel,
maar daar was de context van het opgezochte woord moeilijker te raadplegen: waar bij Mediargus
een aantal omringende zinnen zichtbaar zijn in het zoekresultaat, is bij het TNC telkens maar 1 zin
weergegeven. Ook is dit corpus veel minder recent dan het Vlaamse, wat vergelijkingen moeilijk
maakt. Bovendien duurt een zoekopdracht op dit corpus met WConcord meer dan een kwartier,
terwijl Mediargus binnen een minuut resultaat geeft.
Ook het bepalen van de synoniemen van de lemma’s in onze lijst van informele woorden ging niet
zonder problemen. Na enig opzoekwerk hebben we besloten dat we dit op de meest consequente
manier konden doen aan de hand van de definities die door het woordenboek zelf werden
aangereikt. Die definities bestonden soms uit een woord, maar veel vaker uit een langere uitleg. Het
was niet eenvoudig om te bepalen waar de grens lag tussen een synoniem en een omschrijving.
Hiervoor hebben we als richtlijn genomen dat een definitie synoniem was als die gemakkelijk in de
lopende tekst gebruikt kan worden en geen synoniem wanneer dit niet het geval was. Dit zorgde
voor woorden zoals makkelijke taak als synoniem voor spreektaal NN makkie en knappe vrouw als
synoniem voor informeel babe, wat later in het onderzoek vertekende resultaten zou opleveren. Een
ander probleem met de synoniemen was dat deze woorden in de meeste gevallen slechts
gedeeltelijke synoniemen waren voor de woorden en uitdrukkingen in onze lijst. Voorbeelden
hiervan zijn opdraven met als synoniem verschijnen en sputteren met als synoniem stagneren.
Bovendien kan het concept van veel van de woorden uit ons onderzoek ook op andere manieren
uitgedrukt worden. Een voorbeeld hiervan is als de wiedeweerga, dat niet alleen door met grote
spoed vervangen kan worden, maar even goed door het adjectief snel.
In paragraaf 4.2 hebben we het wel of niet voorkomen van taallabels bij onze 8 verschillende
categorieën besproken. We vinden bij elke categorie wel één of meerdere van deze taallabels terug,
al zijn de aantallen zeer wisselend. Wat vooral opvalt, is dat het label ‘spreektaal’ zich duidelijk
anders gedraagt met betrekking tot de taallabels dan de andere categorieën. Deze categorie is
namelijk enerzijds de enige waarbij we meer woorden vonden met een taallabel dan zonder.
Anderzijds komt alleen bij de spreektaal het label BN vaker voor dan het label NN. Als we de
spreektaal buiten beschouwing laten, zien we dat van de 870 informele woorden uit de andere
categorieën slechts 15% een taallabel krijgt. Dit taallabel is in 13,9% van de gevallen het Nederlands-
Nederlandse en slechts in 1,1% van de gevallen het Belgisch-Nederlandse. Bij de spreektaal krijgen
we een volledige omkering van dit scenario: hier zien we dat 90,3% procent van de woorden een
taallabel krijgt, met 61,1% Belgisch-Nederlandse woorden en 29,1% Nederlands-Nederlandse.
Veel van de soms vreemd aanvoelende verschillen tussen de beide taallabels kunnen verklaard
worden doordat het Nederlands-Nederlandse label nog zo nieuw is. Bij dit label was geen empirische
databank beschikbaar zoals bij het Belgisch-Nederlandse, dus zijn de gegevens vooral gebaseerd op
intuïties van de redactie en frequentieonderzoek op Google. Het gebruik van de taallabels is dus nog
niet helemaal consequent. Zo werd bij de Belgisch-Nederlandse woorden in het RBBN een
onderscheid gemaakt tussen de standaard en de substandaard en werden de woorden die tot die
laatste categorie behoorden niet in de Prisma opgenomen (Martin 2010a, 2010b). Dit onderscheid is
voor de Nederlands-Nederlandse woorden niet gemaakt, waardoor er dus meer woorden uit de
Nederlandse substandaardtaal in het woordenboek terecht gekomen zijn dan uit de Vlaamse. Dit kan
80
verklaren waarom het taallabel NN bij zeven van de acht categorieën vaker voorkomt dan het label
BN. Deze en andere inconsequenties met betrekking tot de taallabels zullen ongetwijfeld in latere
edities van het woordenboek nog aangepast worden.
Dit verklaart echter nog niet het opvallende gedrag van de taallabels bij de categorie ‘spreektaal’:
waarom zien we hier enerzijds zoveel meer taallabels dan bij de andere categorieën en anderzijds
veel meer Vlaamse dan Nederlandse woorden? Die grote hoeveelheid taallabels heeft vooral te
maken met het medium. Eigen aan gesproken taalgebruik is dat het vluchtig is, aangezien het
normaal gezien niet voor schriftelijke communicatie gebruikt wordt. Hierdoor kunnen termen zich
minder makkelijk verspreiden en krijgen ze sneller een plaatselijk karakter. Deze verspreiding van
spreektaal laat zich in dit geval ook door de staatsgrenzen beperken, aangezien het merendeel van
de Vlamingen vooral van de Vlaamse media gebruikmaken en de Nederlanders zich op hun beurt
vooral op de Nederlandse media richten. De inwoners van beide landen komen dus veel vaker met
gesproken taalgebruik uit het eigen deel van het taalgebied in aanraking dan met spreektaal uit het
andere deel. Er zullen dus meer taallabels nodig zijn bij spreektaal dan bij andere categorieën.
De verklaring voor de hoge frequentie van Belgisch-Nederlandse taallabels bij de spreektaal heeft
waarschijnlijk vooral te maken met de pluriformiteit van het Nederlands in België. Typisch aan het
Belgisch-Nederlands is dat er in veel gevallen verschillende woorden zijn voor één enkel concept. Zo
worden woorden uit de Vlaamse substandaard en de dialecten naast meer algemene woorden
gebruikt om hetzelfde concept aan te duiden (zoals oom naast nonkel en mooi naast schoon). We
kunnen er dus vanuit gaan dat we deze substandaardtalige varianten vooral bij de spreektalige
categorie terug zullen vinden, aangezien daar het aantal Belgisch-Nederlandse woorden zo hoog is.
Dat deze theorie klopt zien we in paragraaf 4.3, waar we op zoek zijn gegaan naar de standaardtalige
synoniemen van onze informele woorden. Waar we bij de categorie van de spreektalige woorden
nog in 96% van de gevallen een standaardtalig synoniem vinden, daalt dit percentage snel wanneer
we de andere categorieën bespreken. Ook de indeling op basis van betekenissen bevestigt dit: veel
van de woorden in deze categorie zijn synoniemen van ongelabelde woorden.
Aan de hand van de resultaten van ons onderzoek in hoofdstuk 5 kunnen we de informele woorden
in de Prisma in drie groepen opdelen. De eerste categorie zijn de woorden die uitsluitend in
interviews, opiniestukken en columns voorkomen. Deze woorden worden dus alleen maar gebruikt
wanneer een spreker of een schrijver geciteerd wordt of vanuit de eerste persoon schrijft en niet in
neutrale contexten. Dit noemen we de ‘echt informele woorden’. De tweede categorie zijn de
woorden die ook in algemene contexten voorkomen, maar die daar nog altijd minder frequent zijn
dan hun standaardtalige equivalenten. De woorden in deze groep zullen we de ‘semi-informele
woorden’ noemen. Aangezien niet alle woorden uit ons onderzoek synoniemen hebben en de
woorden die wel synoniemen hebben vaak verschillende resultaten opleveren in het Vlaamse en het
Nederlandse nieuws, kunnen we van deze twee groepen niet exact zeggen hoe groot ze zijn. De
derde groep is die van de woorden die niet alleen in algemene contexten voorkomen, maar die zelfs
frequenter zijn dan hun standaardtalige equivalent. Deze groep, die uit 15 woorden bestaat, zullen
we vanaf hier de groep van de ‘onecht informele woorden’ noemen. Voor de volledigheid herhalen
we hier de tabel uit paragraaf 5.10 waar deze 15 woorden op een rij staan.
81
We kunnen uit ons onderzoek dus concluderen dat de labels die door de Prisma aan de woorden in
onze lijst toegekend worden, over het algemeen correct zijn. Dit wil zeggen dat het in ieder geval
correct is dat de woorden gelabeld zijn, aangezien ze minder frequent en meer gemarkeerd zijn dan
hun standaardtalige synoniemen. Enkel bij de groep van de onecht informele woorden is dit niet het
geval. Deze 15 woorden komen buiten hun (oorspronkelijke) informele contexten voor en zijn zelfs
frequenter dan hun algemeen Nederlandse synoniem. We kunnen dus stellen dat deze woorden
door taalgebruikers niet langer als informeel worden gepercipieerd en dat ze doorgedrongen zijn tot
de standaardtaal. De labels ‘spreektaal’ en ‘slang’ zijn in deze gevallen naar onze mening niet langer
nodig. Aangezien de 14 woorden uit de categorie ‘spreektaal’ allemaal het Belgisch-Nederlandse
taallabel krijgen, lijkt het ons correcter om deze vanaf nu als algemeen voorkomend in Vlaanderen te
beschouwen en dus enkel nog van het label ‘BN’ te voorzien. Aangezien we niet alle 2.023 informele
woorden in onze lijst hebben opgezocht, is deze lijst waarschijnlijk nog onvolledig.
Het feit dat de onecht informele woorden op één na allemaal het Belgisch-Nederlandse taallabel
krijgen, heeft ongetwijfeld te maken met onze manier van onderzoeken. Doordat ons Nederlandse
corpus al vrij oud is en bovendien ook erg traag werkt in vergelijking met het corpus op Mediargus,
hebben we slechts een deel van de woorden in onze lijst ook hierin opgezocht. Dit zorgt ervoor dat
we meer te weten zijn gekomen over het Vlaamse nieuws dan over het Nederlandse. We moeten dus
voorzichtig zijn met uitspraken over de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen. Toch vinden we
op basis van ons onderzoek een belangrijk verschil: over het algemeen treffen we meer woorden met
informele labels aan in het Vlaamse nieuws dan in het Nederlandse. Bij de categorie van de
spreektaal zien we zelfs meer Nederlands-Nederlands gelabelde woorden in algemene contexten in
de Belgische dan in de Nederlandse nieuwsberichten. We kunnen dus voorzichtig concluderen dat in
de Belgische krantenartikelen meer informele woorden worden gebruikt dan in het Nederlandse
nieuws.
Op het einde van onze theoretische introductie bespraken we 3 definities van standaardtaal. Op
basis van onze bevindingen hebben we uiteindelijk zelf een model voor het Standaardnederlands
opgesteld. Dit model is vooral gebaseerd op de definitie van de ANS, omdat die het dichtst aanleunde
bij de resultaten van ons corpusonderzoek. De binnenste cirkel beslaat hier de standaardtaal zonder
trefwoord label taallabel frequentie standaardtalig synoniem frequentie
frituur spreektaal BN 3233 frietkraam 207
koersfiets spreektaal BN 884 racefiets 273
goedgezind spreektaal BN 411 goedgehumeurd 26
belastingbrief spreektaal BN 404 aanslagbiljet 185
materniteit spreektaal BN 287 kraamafdeling 154
leeggoed spreektaal BN 247 statiegeld 62
lavabo spreektaal BN 237 wastafel 199
onderpastoor spreektaal BN 227 kapelaan 157
microgolf spreektaal BN 185 magnetron 55
papfles spreektaal BN 128 zuigfles 11
vooropzeg spreektaal BN 92 opzeggingstermijn 36
donsdeken spreektaal BN 80 dekbed 57
blowen slang geen 72 marihuana roken 10
kotbaas spreektaal BN 57 kamerverhuurder 0
syndicalist spreektaal BN 47 vakbondslid 18
82
variatie. Dit zijn de taalverschijnselen waarvan alle taalgebruikers vinden dat ze tot het
Standaardnederlands behoren. De tweede cirkel omvat de standaardtaal met variatie, waarbij we het
onderscheid tussen spreektaal en schrijftaal en Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands
hebben ondergebracht. De buitenste cirkel bevat de grensgevallen, de taaluitingen waarover
onenigheid bestaat bij de sprekers of ze tot de standaardtaal behoren. Hieronder vallen ook formeel
en informeel taalgebruik, plus bepaalde geografische varianten. Ten slotte hebben we nog een vierde
niveau onderscheiden, namelijk dat van de taalverschijnselen die buiten de standaardtaal vallen.
Hiertoe behoren onder andere de dialecten, jargon en vaktaal, jongeren- en kindertaal. Ons model is
te zien in figuur 12.
FIGUUR 22: ONS EIGEN MODEL VAN HET STANDAARDNEDERLANDS
Dit model brengt natuurlijk bepaalde vragen en opmerkingen met zich mee. We kunnen ons
allereerst afvragen of deze modellen eigenlijk wel geschikt zijn om zoiets ingewikkelds als de talige
substandaard te illustreren. Een taal is van nature niet statisch en zal dus nooit volledig in een
tweedimensionale weergave te vatten zijn. Wij zijn voorstanders van een ruime definitie van
standaardtaal, maar zelfs bij dit model zullen er altijd termen in de periferie van het taalgebruik zijn
waarbij het niet duidelijk is of ze nu wel of niet tot het Standaardnederlands behoren. De vraag stelt
zich ook of we eigenlijk niet beter alle cirkels in ons model in stippellijnen zouden zetten, om aan te
tonen dat geen enkele van de hierboven onderscheiden categorieën echt scherp afgebakend is en
dat er altijd een wisselwerking tussen de verschillende lagen zal zijn. Of we nu een strikte definitie
van standaardtaal gebruiken of niet, het is in elk geval duidelijk dat het niet makkelijk is om te
bepalen waar de standaardtaal precies stopt en de substandaard begint. Daarom is het van het
Standaardtaal ZONDER VARIATIE
schrijftaal spreektaal
Belgisch-
Nederlands
Nederlands-
Nederlands
GRENSGEVALLEN
formeel informeel
regionaal
NIET-
STANDAARDTAAL
dialecten
jargon
jongerentaal
…
83
grootste belang dat een woordenboek niet alleen de woorden uit de standaardtaal verklaart, maar
ook die uit de substandaard.
Een belangrijke functie van onze woordenboeken is volgens ons dus juist het beschrijven van
substandaardtalig Nederlands. Het zijn namelijk net de woorden die tot de periferie van een taal
behoren en dus geografisch of stilistisch niet algemeen bruikbaar zijn, die bij veel taalgebruikers voor
de nood aan een verklarend woordenboek zorgen. Als deze woorden minder algemeen zijn, zullen
minder mensen de betekenis en de gebruikscontexten ervan kennen. Er zal dus logisch gezien meer
vraag zijn naar de verklaring van deze woorden dan van woorden die men wel kent. Een andere
reden waarom het zo belangrijk is dat deze informele termen in het woordenboek worden
opgenomen, is dat de redactie door middel van stilistische en geografische labels kan aangeven in
welke contexten de woorden wel en niet kunnen voorkomen. Het nut van de opname en de labelling
van deze woorden is dus tweeledig: enerzijds verklaart het woordenboek de informele woorden voor
mensen die ze niet kennen en anderzijds informeert het de mensen die deze woorden willen
gebruiken over de contexten waarin ze wel en niet bruikbaar zijn. Het is dus in onze ogen zeker
noodzakelijk dat in de lexicografie voldoende aandacht aan de correcte labelling van deze woorden
wordt besteed.
Tot slot willen we graag enkele suggesties voor verder onderzoek geven. We hopen dat onze lijst met
de informeel gelabelde woorden uit de Prisma kan inspireren tot verder onderzoek in deze richting.
In deze scriptie hebben we ons moeten beperken tot een korte introductie van de 8 categorieën en
ging er vooral veel aandacht naar het corpusonderzoek. De optie bestaat natuurlijk ook om de focus
op 1 of slechts een aantal (verwante) categorieën te leggen. De categorie ‘schertsend’ kan samen
genomen worden met de qua betekenis vrij verwante restgroep, wat gezien de grote diversiteit van
de woorden in deze categorieën nog interessante resultaten kan opleveren. Andere mogelijke pistes
zijn de aard en de herkomst van de woorden in de verschillende groepen: hoe komt het bijvoorbeeld
dat er bij de categorie ‘slang’ zoveel leenwoorden zijn, waar komen onze scheldwoorden vandaan,
welke woordsoorten komen het meest voor bij de informele woorden? Een herhaling van het
onderzoek met meer aandacht voor het Noord-Nederlandse aspect is ook een mogelijkheid, mits er
een recenter corpus beschikbaar wordt gesteld.
84
Bibliografie
HET WOORDENBOEK:
Martin, W. & W. Smedts (2010). Prisma Handwoordenboek Nederlands: met onderscheid tussen
Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands. Houten - Antwerpen: Uitgeverij Unieboek |
Het Spectrum bv.
DE CORPORA:
Mediargus (2013). Vlaamse Dagbladpers. <http://academic.mediargus.be/>
Twente Nieuws Corpus
OVERIGE BRONNEN:
Auer, P. (2005). Europe’s sociolinguistic unity, or: A typology of European dialect/standard
constellations. Perspectives on Variation: Sociolinguistic, Historical, Comparative. Berlin/New
York: De Gruyter, 7-42.
Auer, P. (2011). Dialect vs. standard: a typology of scenarios in Europe. The Languages and
Linguistics of Europe. A Comprehensive Guide. Berlin, Boston: Walter de Gruyter [The World
of Linguistics 1], 485-500.
Beheydt, L. (2003). De moeizame weg van een standaardtaal. In J. Stroop (red.), Waar gaat het
Nederlands naartoe? Panorama van een taal. Amsterdam: Bert Bakker, 152-163.
Boisson C., P. Kirtchuk & H. Béjoint (1991). Aux origins de la lexicographie: Les premiers
dictionnaires monolingues et bilingues. International Journal of Lexicography 4, 261-315.
Burkhanov, I. (2003). Pragmatic specifications: Usage indications, labels, examples, dictionaries of
style, dictionaries of collocations. In Van Sterkenburg, P. (red.), A Practical Guide to
Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 102-113.
Cajot, J. (1999). Vlaanderens eeuwige weg naar een standaardtaal. Bedrijfsbeheer & Taalbedrijf.
Jubileumboek 30 jaar VLEKHO. Brussel: VLEKHO, 367-379.
Cajot, J. (2000). De omgangstaal van Vlaanderen. Over Taal 39, 3-6.
Caluwé, D. & V. Verreycken (2012). Standaardtaal en tussentaal in de taaladvisering. In: K. Absillis, J.
Jaspers & S. Van Hoof (red.), De manke usurpator. Gent: Academia Press, 167-185.
Colleman, T. (1999). Referentiebestand Belgisch-Nederlands (CLVV-rapport). Den Haag: CLVV.
De Caluwe, J. (2008). Nederlands-Nederlands is EEN variëteit van het Nederlands. VakTaal 4, 6-9.
85
De Coster, M. (2007). Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef. Antwerpen: Standaard
Uitgeverij.
Den Boon, T., D. Geeraerts & N. Van der Sijs (2005). Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse
taal. 14e herziene uitgave. Utrecht: Van Dale Lexicografie, xi-xiv.
De Pauw, T. & E. Wille (2013). Dialectwoordenboek Zuidwest-Meetjesland en omstreken. Aalter: De
Maertelaere bvba.
Deumert, A. & W. Vandenbussche (2003). Germanic standardizations: Past to present (Impact:
Studies in Language and Society. Amsterdam: John Benjamins.
Geeraerts, D. (1999). Hoe gans het volk is de taal? In: Over Taal 38, 30-34.
Grondelaers, S. & R. Van Hout (2011). The standard language situation in the Low Countries: Top-
down and bottom-up variations on a diaglossic theme. Journal of Germanic Linguistics 23,
199-243.
Haywood, J. A. (1965). Arabic Lexicography: Its History, and Its Place in the General History of
Lexicography. Leiden: Brill.
Infosite Twente Nieuws Corpus (datum laatste update onbekend).
<http://hmi.ewi.utwente.nl/TwNC> (17/07/2013)
Landau, S. I. (1989). Dictionaries: The Art and Craft of Lexicography. Cambridge: Cambridge
University Press.
Martin, W. (1997). Belgicismen in het Referentiebestand Nederlands (CLVV-rapport). Den Haag: CLVV.
Martin, W. (2001). Natiolectismen in het Nederlands en hun lexicografische beschrijving. Belgisch
Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis 79: 709-736.
Martin, Willy (2005a). Het Belgisch-Nederlands anders bekeken: het Referentiebestand Belgisch-
Nederlands (RBBN). Amsterdam: Technical Report Vrije Universiteit Amsterdam.
Martin, W. (2005b). Culturele identiteit en taalgebruik in Vlaanderen vanuit RBBN-perspectief. In: Z.
Klimaszwewska (red.), Culturele identiteit in het nieuwe Europa. Warszawa: Uniwersytet
Warszawski, 363-382.
Martin, W. (2007). Het Belgisch-Nederlands anders bekeken: het Referentiebestand Belgisch-
Nederlands (RBBN). In F. Moerdijk et al. (red.), Leven met woorden. Afscheidsbundel voor
Professor Piet Sterkenburg. Leiden: Brill, 179-192.
Martin, W. & W. Smedts (2009). Prisma Handwoordenboek Nederlands- Met onderscheid tussen
Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands. Houten: Het Spectrum, 5-9.
Martin, W. (2010a). Komt wie er het noorden bij verliest, in de bonen terecht? (en omgekeerd) -
Over het gebruik van de labels Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands in verklarende
woordenboeken Nederlands. Neerlandia/Nederlands van Nu 114, 32-35.
86
Martin, Willy (2010b). Belgisch-Nederlands en Nederlands-Nederlands. Bien étonnés de se trouver
ensemble? In Els Hendrickx et al. (red.), Liever meer of juist minder? Over normen en variatie
in taal. Gent: Academia Press, 111-130.
Stroop, J. (1997). Wordt het Poldernederlands model?. Taal en tongval, 10-29.
Stroop, J. (1998). Poldernederlands; waardoor het ABN verdwijnt. Amsterdam: Bert Bakker.
Stroop, J. (2010). Hun hebben de taal verkwanseld: over Poldernederlands,'fout'Nederlands en ABN.
Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.
Swanepoel, P. (2003). Dictionary typologies: A pragmatic approach. In Van Sterkenburg, P. (red.), A
Practical Guide to Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 44-69.
Taeldeman, J. (2007). Het Vlaamse taallandschap verschraalt. De Standaard, 7 juli 2007.
Van Hout, R. (2003). Hun zijn jongens. Ontstaan en verspreiding van het onderwerp ‘hun’. In J.
Stroop (red.), Waar gaat het Nederlands naartoe? Panorama van een taal. Amsterdam: Bert
Bakker, 277-286.
Van Sterkenburg, P. (2003). ’The’ dictionary: Definition and history. In Van Sterkenburg, P. (red.), A
Practical Guide to Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 3-17.
Verkuyl, H., M. Janssen & F. Jansen (2003). The codification of usage by labels. In Van Sterkenburg,
P. (red.), A Practical Guide to Lexicography. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, 297-
311.
Website ANS (20/03/2013). <http://ans.ruhosting.nl/e-ans/index.html> (25/01/2013)
Website Mediargus (2013). <http://academic.mediargus.be/pg/expages/read/About/> (11/07/2013)
Website Taaladvies (2012).<http://taaladvies.net/taal/advies/tekst/85> (08/01/2013)
Willemyns, R. (2007). De-standardization in the Dutch language territory at large. In C. Fandrych & R.
Salverda (red.), Standard, variation and language change in Germanic languages. Tübingen:
Gunter Narr, 267-279.
Zgusta, L. (1971). Manual of Lexicography. Den Haag: Mouton, 198-221.
87
Bijlage
lemma gebruikswijze label synoniem
NN of BN pagina
A aandurven
schertsend
17
aanhouden met iemand ~ spreektaal
een buitenechtelijke relatie hebben BN 19
aanhang
schertsend
19
aankakken
spreektaal
NN 20
aanpappen met iemand ~ informeel
23
aanpoten
informeel voortmaken
23
aanrukken laten ~ schertsend laten brengen
24
aanstiefelen
spreektaal
NN 27
aanstelleritis
schertsend aanstellerij
27
aanstrijken
schertsend
NN 27
aanvallen
informeel
28
aap
iemand voor de ~ houden spreektaal
iemand voor de gek houden BN 31
aardappelbloem
spreektaal aardappelmeel BN 32
aardappel
de aardappels afgieten schertsend urineren NN 32
Abraham
in Abrahams schoot schertsend in de hemel
36
achterlijk
spreektaal stom
vooral NN 42
acid
slang lsd
44
act
slang vertoning
45
actieveling
schertsend
45
advocaterij
schertsend
50
afdanken
spreektaal ontslaan
vooral BN 53
afdokken
spreektaal betalen BN 53
afgaan
informeel
een slecht figuur slaan
54
afgepeigerd
informeel uitgeput
55
afknijpen iemand ~ informeel
57
afjatten
spreektaal afpakken NN 57
afkatten
spreektaal afsnauwen
vooral NN 57
afkraken
informeel
58
aflebberen
informeel
58
afkomen
spreektaal op bezoek komen BN 58
afkuisen
spreektaal reinigen BN 58
afmarcheren
schertsend weggaan
59
afnokken
informeel weggaan
60
88
afpeigeren
informeel afjakkeren
60
afrukken zich ~ informeel masturberen
61
afrijden
spreektaal maaien BN 61
afslag
spreektaal korting BN 63
afschuifsysteem
schertsend
63
aftaaien
spreektaal weggaan NN 65
aftrappen het ~ spreektaal weggaan BN 66
aftrekken
spreektaal ontkurken BN 66
aftuigen
informeel afranselen
67
aftrekker
spreektaal flesopener BN 67
spreektaal vloertrekker BN 67
aftroeven
spreektaal afranselen BN 67
afzeiken
spreektaal voor schut zetten NN 69
aju, ajuus
spreektaal dag NN 70
allee, allez
spreektaal vooruit / toe nou BN 76
alleenzaligmakend
schertsend
76
allejezus
spreektaal zeer NN 77
allenig
spreektaal alleen NN 77
allergisch
hij is ~ voor modern ballet schertsend
hij heeft een hekel aan
77
als
spreektaal toen BN 79
spreektaal dan
79
alto
informeel alternatieveling
80
amai
spreektaal
BN 80
ambetant
spreektaal vervelend BN 81
amateur
geringschattend knoeier
81
amateuristisch
geringschattend ondeskundig
81
amen het is ~ en uit spreektaal het is afgelopen BN 82
ander ten andere spreektaal bovendien BN 85
ancien
spreektaal oudgediende BN 85
antiek
schertsend ouderwets
90
apart
spreektaal bijzonder
92
apenkop
scheldwoord
NN 93
apelazarus
spreektaal dronken NN 93
apezuur
zich het ~ werken spreektaal hard werken NN 93
apetrots
schertsend erg trots
93
apenpak, apenpakje
spottend
93
appelaar
spreektaal appelboom BN 94
apparatsjik
minachtend
94
appelsien
spreektaal sinaasappel BN 95
aprilvis
spreektaal aprilgrap BN 95
artistiekeling
minachtend
102
artistiekerig
minachtend
102
asem
informeel adem
103
astrant
volkstaal brutaal
106
89
autostop ~ doen spreektaal liften BN 112
autostrade
spreektaal autosnelweg BN 112
autostopper
spreektaal lifter BN 112
B baan grote ~ spreektaal autoweg BN 115
niet over de ~ kunnen met iemand spreektaal
niet met iemand overweg kunnen BN 115
baardaap
schertsend
116
babe
informeel knappe vrouw
117
bagger ~ schijten informeel bang zijn
119
bak
spreektaal gevangenis
119
bajesklant
spreektaal
NN 119
bakkes
informeel gezicht
120
bal een rechtse ~ geringschattend
NN 120
ballen hebben spreektaal moed hebben
120
bamis
spreektaal
BN 123
banaan gaan met die ~ schertsend
NN 123
bankje
informeel bankbiljet
125
barbieren
informeel scheren
126
barst, berst geen ~ informeel niets
127
barrel
spreektaal wrak NN 127
basen
slang
128
bast
informeel huid
129
bassen
spreektaal blaffen BN 129
batterij
spreektaal accu BN 130
schertsend achterwerk NN 130
bedelen
spreektaal bezorgen BN 132
bedeling
spreektaal bezorging BN 132
bedoen
spreektaal zich bevuilen NN 133
bedonderd
spreektaal gek NN 133
bedenksel
geringschattend verzinsel
133
bedonderen
informeel bedriegen
134
been
iets aan zijn ~ hebben spreektaal
ergens mee opgescheept zitten BN 137
ergens zijn benen onder tafel steken spreektaal ergens komen eten BN 137
beenhouwerij
spreektaal slagerij BN 137
beenhouwer
spreektaal slager BN 137
beffen
informeel
138
beest
t is een mager beestje spreektaal
t is van slechte kwaliteit BN 138
beestje beestjes schertsend luizen
138
begraven
ergens levend ~ zijn schertsend
140
90
behang door het ~ gaan spreektaal uitzinnig worden
vooral NN 141
bek
informeel mond
142
op zijn ~ gaan spreektaal vallen
142
bekken
spreektaal tongzoenen NN 143
bel
iets aan de ~ hangen spreektaal
iets aan de grote klok hangen BN 145
belastingbrief
spreektaal aanslagbiljet BN 146
belatafeld
spreektaal gek NN 146
belazerd
spreektaal gek
146
belazeren
spreektaal bedriegen
146
benenwagen met de ~ schertsend te voet
150
bepotelen
spreektaal betasten BN 151
beppen
spreektaal kletsen NN 152
berechten
spreektaal
de laatste sacramenten toedienen BN 152
berenlul
informeel frikadel
153
bergaf, bergafwaarts
spreektaal dalende helling BN 153
bergop, bergopwaarts
spreektaal stijgende helling BN 153
beroerling
spreektaal beroerde vent NN 155
beroepswerkeloze, beroepswerkloze
smalend
155
beschaamd
spreektaal verlegen BN 156
bescheten
informeel belazerd
157
bescheuren
spreektaal lachen
vooral NN 157
besjoemelen
spreektaal bedriegen NN 158
besodemieterd
spreektaal gek NN 159
besodemieteren
spreektaal bedriegen NN 159
betoeterd
spreektaal gek NN 163
betrekking betrekkingen spreektaal seks BN 164
beurt
iemand een beurt geven spreektaal seks hebben NN 166
bevragen zich ~ spreektaal inlichtingen vragen BN 168
bewonderen
schertsend bezichtigen
170
bezuipen
informeel zich dronken drinken
172
bezopen
spreektaal dronken
172
bib
spreektaal bibliotheek BN 173
bibber, bibberatie
spreektaal rilling
173
bibbergeld
spreektaal gevarengeld BN 173
bic
spreektaal balpen BN 173
bier
dat is geen klein ~ spreektaal dat is niet niks BN 174
91
bierkaartje
spreektaal bierviltje BN 175
bietsen
spreektaal bedelen NN 175
bietser
spreektaal bedelaar NN 175
bijtanken
schertsend kracht opdoen
178
bik
informeel eten
180
bikkesement
informeel eten
180
bil van ~ gaan spreektaal seks hebben
180
spreektaal dij BN 180
spreektaal bout BN 180
binnenbrengen
spreektaal inleveren BN 181
bink
spreektaal vent
vooral NN 181
binnenspelen
spreektaal opeten BN 182
bitch
plat vrouw
184
blaffer
informeel pistool
186
blauw een blauwe scheldwoord
NN 187
blazen in het zakje ~ spreektaal blaastest doen BN 187
blijf
er geen ~ mee weten spreektaal
er geen weg mee weten BN 188
bleu
spreektaal eerstejaarsstudent BN 188
bleekscheet
smalend
188
scheldwoord
188
bliksemstraal
scheldwoord
189
blik
schertsend auto NN 189
blinken te ~ staan spreektaal voor schut staan BN 190
bloedgang
spreektaal zeer hoge snelheid NN 191
bloedlink
spreektaal heel gevaarlijk NN 191
blok
spreektaal
BN 193
blowen
slang marihuana roken
194
blom
informeel bloem
194
blondje dom ~ denigrerend
194
bobby
informeel Engelse politieagent
195
bluts
spreektaal deuk BN 195
blutsen
spreektaal deuken BN 195
boeksken de boekskens spreektaal
BN 198
boemeltrein
spreektaal stoptrein
198
boer
scheldwoord
199
boerenhufter
scheldwoord
NN 199
boerenlul
scheldwoord
199
boerentrien
scheldwoord
199
boerenbuiten op de ~ spreektaal op het platteland BN 199
boevenwagen
informeel
200
bokaal
spreektaal inmaakfles BN 200
bofkont
spreektaal geluksvogel
200
boksen iets in elkaar ~ spreektaal in elkaar zetten BN 201
bol een bolletje spreektaal een snoepje BN 201
bollen
spreektaal
BN 202
92
bolus
spreektaal drol
202
bommen
informeel schelen
203
bonze
enigzins geringschattend
204
boom je kan de ~ in spreektaal je kan barsten
vooral NN 205
boon
zijn boontjes te week leggen op iets spreektaal naar iets verlangen BN 205
bordeelsluiper
spreektaal
NN 207
borrelglas borrelglaasjes schertsend
NN 207
boterbriefje
schertsend
209
bout
spreektaal drol NN 211
bouten
spreektaal zich ontlasten NN 211
bouwtoelating
spreektaal bouwvergunning BN 211
bovenarms het zit er ~ op spreektaal er is ruzie BN 212
bovenkamer
schertsend hersens
212
breezersletje
schertsend
218
brillenjood
scheldwoord
220
brik
spreektaal wrak NN 220
broek
het zal ze dun door de ~ lopen spreektaal het zal tegenvallen NN 221
zijn ~ scheuren aan iets spreektaal verlies lijden BN 221
ergens zijn ~ aan vegen spreektaal
iets aan zijn laars lappen BN 221
broekkousen
spreektaal panty BN 221
brol
spreektaal rommel BN 222
broekventje
spreektaal broekie BN 222
brossen
spreektaal spijbelen BN 223
brosser
spreektaal spijbelaar BN 223
broodschrijver
smalend
BN 223
brown sugar
slang heroïne
224
brugpieper
smalend brugklasleerling NN 224
brugsmurf
smalend brugklasleerling NN 224
bruis
spreektaal prik BN 225
buik
een ~ met benen hebben spreektaal zwanger zijn NN 227
building
spreektaal flatgebouw BN 228
buis
spreektaal onvoldoende BN 228
buiten
spreektaal eruit BN 228
buitengooien
spreektaal eruit gooien BN 228
Buitengewesten
schertsend afgelegen gebieden
228
buitenvliegen
spreektaal eruit gezet worden BN 229
buizen
spreektaal zakken BN 229
buizer
spreektaal
BN 229
93
bullshit
slang onzin
230
bunkeren
informeel eten
230
bullen
spreektaal spullen
230
bups
spreektaal boeltje NN 230
burgerpot
spreektaal recherche
231
C camion
spreektaal vrachtwagen BN 236
camionette
spreektaal bestelwagen BN 236
camioneur
spreektaal
vrachtwagenchauffeur BN 236
caracole
spreektaal wijngaardslak BN 238
centenbak
schertsend
NN 245
cervela
spreektaal cervelaatworst BN 246
champetter
spreektaal veldwachter BN 247
chauffage
spreektaal verwarming BN 249
chick
slang meisje
250
chinezen
slang
250
chillen
informeel ontspannen
250
christenhond
scheldwoord
252
cinema
spreektaal bioscoop BN 253
Clavan
schertsend
NN 256
coke
slang cocaïne
260
colère
spreektaal drift BN 260
commerçant
spreektaal zakenman BN 263
comissie
spreektaal boodschap BN 264
consuminderen
schertsend
274
consumptie spreken met ~ schertsend
NN 274
creperen
informeel doodgaan
283
crimineel
informeel enorm
284
informeel zeer prettig
284
curieuzeneuzemosterdpot
spreektaal nieuwsgierig Aagje BN 287
D daar ~ ga je! informeel proost
289
daaro
spreektaal daar NN 290
daarzo
spreektaal daar NN 290
dag
in een goeie, slechte ~ zijn spreektaal
goed, slecht gehumeurd zijn BN 290
dakappartement
spreektaal penthouse BN 292
dakhaas
schertsend kat
292
dan
spreektaal toen BN 294
dank zonder ~ spreektaal geen dank BN 294
darm
spreektaal buigzame buis BN 295
dazen
spreektaal onzin vertellen NN 296
debiel
informeel stom
297
dedju
plat vloek BN 299
deerne
minachtend slet
300
deftig
spreektaal fatsoenlijk BN 301
94
spreektaal behoorlijk BN 301
degouteren
van iets gedegouteerd zijn spreektaal
er genoeg van hebben BN 301
dekhengst
informeel
302
del
informeel slet
302
denkraam
schertsend
NN 305
deskundologie
schertsend
309
deskundoloog
schertsend
309
deugniet
schertsend
310
deze ~ jongen schertsend ik NN 311
dichtgooien
een gracht ~ met aarde spreektaal een kroeg sluiten
313
dibbes een ouwe ~ spreektaal lieve oude hond, man NN 313
dichtader
zijn ~ laten vloeien schertsend dichten
313
dichtgroeien
schertsend dik worden NN 313
dienst van ~ zijn spreektaal dienst hebben BN 315
dienstdoend
spreektaal plaatsvervangend BN 315
dievenmoord de ~ steken spreektaal
bijna sterven van angst NN 318
dik niet ~ lopen spreektaal niet veel voorkomen BN 319
~ doen spreektaal gewichtig doen
319
spreektaal erg BN 319
dimmen even ~! informeel rustig blijven
320
ding zijn ~doen spreektaal
320
spreektaal
jong vrouwelijk persoon
320
direct een directe trein spreektaal sneltrein BN 321
doeg
spreektaal dag NN 327
doei
spreektaal dag
vooral NN 327
doek
spreektaal luier BN 327
in de doeken doen spreektaal
iemand voor de gek houden BN 327
doen een bakkie ~ spreektaal koffie drinken NN 328
zich niet laten ~ spreektaal
niet met zich laten sollen BN 328
spreektaal maken BN 329
spreektaal brengen BN 329
doerak
scheldwoord
NN 329
dolletjes
spreektaal leuk NN 330
dondersteen
scheldwoord
NN 332
schertsend
NN 332
donderstraal
scheldwoord
NN 332
donderen
spreektaal vallen
332
doodgooien
informeel overstelpen
333
95
donsdeken
spreektaal dekbed BN 333
dood ~ van de honger spreektaal hongerig BN 333
doodsprentje
spreektaal bidprentje BN 334
doop
spreektaal ontgroening BN 335
dooievisjesvreter
spreektaal saai mens NN 335
doorgaan
spreektaal plaatsvinden BN 337
doorkomen ~ met spreektaal opdienen NN 337
doorjager
spreektaal
BN 337
doorsteken
spreektaal fijnstampen BN 339
doorzakken
informeel
340
doortrappen
spreektaal gek zijn BN 340
doorwinterd
spreektaal ervaren BN 340
dope
slang drugs
341
dop¹ doppen informeel ogen
341
doos de ~ spreektaal wc NN 341
spreektaal geslachtsdeel
341
spreektaal meisje
341
spreektaal blik BN 341
dop²
spreektaal
werkloosheidsuitkering BN 341
doppen²
spreektaal dopen BN 341
doppen³
spreektaal werkloos zijn BN 341
dopper
spreektaal werkloze BN 341
dot
spreektaal hoop NN 342
downer
slang tranquillizer NN 343
douw
informeel
343
douwen
spreektaal duwen NN 343
d'r
spreektaal haar NN 343
draad
spreektaal snoer BN 343
drankorgel
informeel dronkaard
346
driegen
spreektaal los vastnaaien BN 348
drijf
spreektaal drijfnat NN 349
drol
plat
NN 350
drollenvanger
schertsend plusfour NN 350
droogkloot
spreektaal saaie kerel NN 351
droplul
scheldwoord
NN 352
droppen
informeel afzetten
352
droogzwierder
spreektaal centrifuge BN 352
droogzwieren
spreektaal centrifugeren BN 352
druivelaar
spreektaal wijnstok BN 353
duimkruid
schertsend geld
357
duivelskind
schertsend
358
duizendpoot
schertsend
358
dunne aan de ~ zijn spreektaal diarree hebben NN 359
duur
informeel
360
duur op de lange ~ spreektaal uiteindelijk BN 360
96
duvel
de ~ en zijn ouwe moer spreektaal iedereen NN 360
duvelen
spreektaal donderjagen NN 360
duts
spreektaal sukkelaar BN 360
E edel edele delen schertsend geslachtsdeel
365
eendagstoerist
spreektaal dagjesmens BN 366
eend
schertsend
366
eens
spreektaal zodra BN 368
eer, ere van iets ~ halen spreektaal
ergens succes mee hebben BN 368
eetappel
spreektaal handappel BN 370
eetplaats
spreektaal eetkamer BN 370
effectief
spreektaal inderdaad BN 370
effenaf
spreektaal zonder meer BN 370
eeuwig
niet het eeuwige leven hebben schertsend sterfelijk zijn
370
egghead
slang intellectueel
vooral NN 371
ei met een ~ zitten spreektaal
voor een dilemma staan BN 371
eigen mijn ~ spreektaal mezelf
372
eigenste
spreektaal dit
372
eind, einde
een straatje zonder ~ spreektaal een impasse BN 373
een lang ~ schertsend
373
eindeloos
spreektaal geweldig NN 373
eikel
geringschattend
373
eindmeet
spreektaal finish BN 374
eindwerk
spreektaal afstudeerscriptie BN 374
elektra
spreektaal elektriciteit
vooral NN 375
emmeren
spreektaal zeuren
vooral NN 379
engeltje engeltjes maken informeel abortus plegen
381
engeltjesmaakster
informeel aborteuse
381
enggeestig
spreektaal bekrompen BN 381
enkel enkele richting spreektaal eenrichtingsverkeer BN 382
epibreren
schertsend
vooral NN 383
epistel
spottend brief
384
spreektaal
BN 384
erdoor ~ zitten spreektaal uitgeput zijn
vooral BN 385
ervantussen ~ gaan informeel weggaan
388
excuustruus
schertsend
395
ezelsstamp
spreektaal ontslag BN 400
F fameus
spreektaal veel BN 403
97
familiaal
spreektaal gezins- BN 403
familiale
spreektaal
BN 403
fatsoensrakker
smalend
405
fel
spreektaal erg BN 407
fiedel
informeel viool
409
fiedelen
informeel vioolspelen
409
fier
zo ~ als een gieter spreektaal zo trots als een pauw BN 409
fietsrek, fietsenrek
schertsend
410
fik
informeel vuur
411
fikfakken
spreektaal stoeien BN 411
fikken¹
spreektaal vingers
vooral NN 411
fikken²
spreektaal branden
411
filet filet pur spreektaal biefstuk van de haas BN 411
filtreer
informeel filtertoestel
413
financiën
spreektaal geld
413
fix
slang
414
flamoes
plat
vrouwelijk geslachtsdeel
415
fixen
slang
415
flap
spreektaal bankbiljet NN 415
flapdrol
spreektaal karakterloze vent NN 415
fles
iemand op flessen trekken spreektaal bedriegen BN 416
flessen
spreektaal afzetten NN 416
flappentap
schertsend geldautomaat NN 416
flikker
scheldwoord
417
flikken
informeel doen
417
flikkeren
informeel gooien
417
flik
spreektaal politieagent BN 417
flets
spreektaal flauw BN 417
floppen
informeel mislukken
418
flodderen
spreektaal fladderen BN 418
fluim
scheldwoord
NN 419
fluit
schertsend geslachtsdeel
419
foefelen
spreektaal bedriegen BN 420
foert
spreektaal verrek BN 420
foerage
schertsend voedsel
420
foetsie
informeel verdwenen
421
fok
schertsend bril
421
foor
spreektaal kermis BN 422
fout in ~ zijn spreektaal schuld hebben BN 426
fraaigheid
spreektaal fraaiheid NN 426
frank zijn ~ valt spreektaal hij snapt het BN 427
98
een ~ in tweeën bijten spreektaal gierig zijn BN 427
geen ~ kosten spreektaal niets kosten BN 427
Frans ~ brood spreektaal stokbrood BN 427
fransoos
geringschattend Fransman
427
frietkot
spreektaal patatkraam BN 429
frikadel, frikandel
spreektaal
BN 429
frituur
spreektaal frietkraam BN 429
frik
geringschattend
NN 429
frustraat
informeel
431
frul
spreektaal prul BN 431
frullen
spreektaal prutsen BN 431
fuck
spreektaal
431
G gaan nergens meer ~ spreektaal nergens meer naartoe gaan BN 434
naar de vijftig ~ spreektaal tegen de vijftig lopen BN 434
dat gaat me niet spreektaal dat ligt me niet BN 434
eraan ~ spreektaal sterven
434
spreektaal zullen BN 434
gang in ~ schieten spreektaal beginnen BN 437
gans
spreektaal geheel BN 438
gappen
spreektaal stelen
vooral NN 438
gapper
spreektaal dief
vooral NN 438
garnaal kleine ~ spreektaal onbenullig persoon BN 439
gast
spreektaal kerel
440
gatlikker
informeel vleier
441
gat
geen stamp onder zijn ~ verdienen spreektaal niets waard zijn BN 441
geen zittend ~ hebben spreektaal
niet kunnen blijven zitten BN 441
ge
spreektaal u BN 442
gebaren
spreektaal veinzen BN 443
gebod
met zijn tien geboden eten schertsend met je handen eten
444
gebuur
spreektaal buurman BN 445
gecrispeerd
spreektaal gespannen BN 446
gedaan ~ zijn spreektaal klaar zijn BN 446
met iets ~ maken spreektaal
aan iets een einde maken BN 446
gedacht
spreektaal mening BN 446
geeneens
informeel niet eens
449
geflipt
informeel mislukt
450
gehaktbal
scheldwoord
NN 451
99
gefundenes Fressen
geringschattend
451
geheid
spreektaal beslist
vooral NN 452
geilen
informeel
453
gein
spreektaal plezier
vooral NN 453
geinig
spreektaal grappig NN 453
geinponem
spreektaal grapjes NN 453
geilneef
schertsend
NN 453
geit
scheldwoord
454
geitenbreier
scheldwoord
NN 454
gek te ~ spreektaal zeer
454
gekend
spreektaal bekend BN 454
gekloft
spreektaal netjes gekleed NN 455
gekonkelfoes
spreektaal gekonkel BN 455
gelazer
informeel gezeur
456
geleerdheid
schertsend
457
geldzak
neerbuigend kapitalisten
457
gelijk ~ wie spreektaal wie dan ook BN 458
~ welke spreektaal om het even welke BN 458
gelul
spreektaal gezwets
vooral NN 461
gemak
op zijn duizendste ~ spreektaal
zonder zich te haasten BN 461
~ van betaling spreektaal gemakkelijke betaling BN 461
gemeentepils
schertsend kraanwater
462
gendarme
spreektaal marechaussee BN 464
genomen
informeel beetgenomen
467
geouwehoer
spreektaal geklets NN 468
gepermitteerd niet ~ spreektaal ongepast BN 468
geparfumeerd
schertsend geaffecteerd
468
geraadzaam
spreektaal raadzaam BN 469
gerief aan zijn ~ komen spreektaal een orgasme krijgen NN 470
gerust iemand ~ laten spreektaal
iemand met rust laten BN 471
Germaan
licht minachtend Duitser
471
geschift
informeel gek
472
geschrijf
geringschattend het geschrevene
472
gesjochten dan ben je ~ spreektaal dan ben je de pineut
473
gespuis
schertsend kinderen NN 474
geval
schertsend ding
vooral NN 477
gewapend
met een camera ~ schertsend voorzien van
480
gewonnen ~ brood spreektaal wentelteefjes BN 482
gewoontedier
schertsend
482
100
gezeik
spreektaal gezeur
vooral NN 483
gezever
spreektaal gezeur
483
gezien ~ zijn spreektaal de dupe zijn BN 483
gij
spreektaal je BN 486
gilet
spreektaal vest
vooral BN 487
ginderachter
spreektaal daar ergens BN 487
gister
spreektaal gisteren
488
gladjakker, gladjanus
spreektaal gewiekste kerel NN 488
gleuf
plat
vrouwelijk geslachtsdeel
490
plat vrouw NN 490
godsgruwelijk
spreektaal zeer NN 493
goed² voor je eigen ~ spreektaal voor je eigen bestwil BN 494
van zijn ~ leven spreektaal rentenieren BN 494
een man van het ~ leven spreektaal
een patertje goedleven BN 494
goed¹
schertsend
494
goeiig
informeel goedig
495
gok
informeel neus
495
goedgezind
spreektaal goedgehumeurd BN 495
goesting
spreektaal zin BN 495
goog
schertsend
NN 497
gootwater
schertsend vieze thee
497
gort tot ~ rijden spreektaal kapot rijden NN 499
goudkust
schertsend
NN 499
goulashcommunisme
spottend
499
graad
spreektaal procent alcohol BN 500
graftak
spreektaal vervelende persoon NN 502
grass
slang marihuana
503
gratenkut
slang
NN 503
grazen
iemand te ~ nemen informeel iemand beetnemen
504
grauwtje
schertsend ezel
504
griet
informeel meisje
506
grijs
spreektaal erg NN 507
grijskop
geringschattend grijsaard
507
groet de groeten! spreektaal ik denk er niet over NN 509
grond van de koude ~ schertsend van weinig waarde NN 510
grootje
spreektaal grootmoeder
512
grootheid
schertsend
512
grootinquisiteur
schertsend
512
grut
informeel kleine kinderen
513
gruwelkamer
schertsend
514
101
gympen
spreektaal gymnastiekschoenen
vooral NN 516
H haak schoon aan de ~ schertsend
517
haar Engels met ~ op spreektaal slecht Engels BN 518
habbekrats
informeel
519
haast in zeven haasten spreektaal in allerijl BN 519
hachelen
je kan me de bout hachelen spreektaal
je kan van mij de pot op NN 519
Hagenees
spottend Hagenaar NN 520
schertsend Hagenaar NN 520
halfzacht
informeel gek
522
halvegare
informeel gek
523
halvezool
informeel idioot NN 524
hand
een handje toesteken spreektaal hulp verlenen BN 525
uit iemands handen eten spreektaal
afhankelijk zijn van iemand BN 525
met handen en voeten spreektaal met grote inspanning BN 525
zijn handen mogen kussen, vouwen spreektaal blij mogen zijn BN 525
handelsfoor
spreektaal jaarbeurs BN 526
hangaar, hangar
spreektaal loods BN 529
haring
zijn ~ braadt daar niet spreektaal
hij is daar niet welkom BN 531
zo mager als een ~ spreektaal broodmager BN 531
harem
schertsend
531
haringvijver
schertsend Noordzee NN 531
harses
volkstaal hersenen, hoofd NN 532
hart zijn ~ opvreten spreektaal veel verdriet hebben BN 533
tegen zijn ~ spreken spreektaal
iets doen tegen zijn overtuiging in BN 533
hartenvreter
spreektaal egoïst BN 533
hartstikke
spreektaal heel erg
vooral NN 534
hartversterking
spreektaal borrel NN 534
heavy
informeel moeilijk
536
heen-en-weer het ~ krijgen spreektaal onrustig worden NN 537
heenronde
spreektaal
BN 537
heer mijn ouwe ~ spreektaal mijn vader
538
heftig
dat was best wel ~ spreektaal
dat maakte wel indruk NN 538
heersen het heerst schertsend
NN 538
heerschap
spottend manspersoon
538
heikneuter
spreektaal lomp persoon NN 539
102
heilig
een ~ leven leiden schertsend braaf
539
hekken
spreektaal hek BN 540
heleboel een ~ informeel veel
541
hengst
spreektaal harde klap NN 544
hengsten
spreektaal hard slaan NN 544
hens in de ~ vliegen spreektaal in brand vliegen NN 544
hermandad de heilige ~ schertsend politie
547
hersenen, hersens
spreektaal hoofd
548
hesp
spreektaal ham BN 550
het ~ doen spreektaal seks hebben
550
heterdaadje
spreektaal
betrapping op heterdaad NN 550
hiero
informeel hier
551
hierzo
spreektaal hier NN 552
hijsen
schertsend drinken
552
hok
spreektaal doel NN 557
hol
plat anus
558
home
spreektaal tehuis voor bejaarden BN 559
hond geen ~ spreektaal niemand NN 560
hondenlul
spreektaal
geslachtsdeel van een reu
560
honkytonk
informeel
562
hoofd
iets in zijn ~ steken spreektaal zich iets voornemen BN 562
iets uit zijn ~ steken spreektaal
iets uit zijn hoofd zetten BN 562
hoofdvogel de ~ afschieten spreektaal
iets bijzonders verrichten BN 564
schertsend een flater slaan BN 564
hoog het ~ op hebben spreektaal verwaand zijn BN 564
hoogst
op het hoogste wonen spreektaal
op de bovenste verdieping wonen BN 565
hoogwaardigheid
schertsend
566
hooked
slang verslaafd (drugs)
567
hoop ~ en al spreektaal alles samen BN 567
horecaffer
schertsend
NN 568
horse
slang heroïne
569
hospitaal
spreektaal ziekenhuis BN 569
hosselen
slang
NN 570
houden eraan ~ dat spreektaal er prijs op stellen BN 570
het ~ met iemand spreektaal
een seksuele relatie hebben met iemand NN 571
hotemetoot
spreektaal belangrijk persoon
vooral NN 570
103
hout
een flinke bos ~ voor de deur hebben schertsend
NN 571
niet meer weten van welk ~ pijlen te maken spreektaal ten einde raad zijn BN 571
hufter
scheldwoord
NN 573
huisjesmelker
geringschattend
574
hullie
spreektaal jullie NN 576
hun
spreektaal hen NN 577
huppelkut
spreektaal oppervlakkige vrouw NN 577
I iet ~ of wat spreektaal enigzins BN 584
ijskonijn
informeel
585
ijzerwinkel
schertsend
586
inbeelden
spreektaal zich voorstellen BN 590
indraaien de bak ~ spreektaal de gevangenis ingaan
594
inenen
spreektaal ineens NN 595
ingangsexamen
spreektaal toelatingsexamen BN 597
ingemaakt
spreektaal ingebouwd BN 597
inkaderen
spreektaal
in een groter kader plaatsen BN 599
inktkoelie
smalend kantoorbediende
600
inmaakpartij
informeel
601
inmaken
informeel
601
innemen goed van ~ zijn schertsend eten NN 602
inslapen
spreektaal inwonen BN 604
installeren
schertsend
gemakkelijk gaan zitten
605
instouwen
schertsend eten
606
interest, intrest
spreektaal rente BN 609
interestvoet, intrestvoet
spreektaal rentevoet BN 609
intuinen
informeel erin lopen
612
invliegen er eens ~ spreektaal
er eens flink tegenaan gaan BN 614
inwendig
de inwendige mens versterken schertsend eten
615
J jachtwachter
spreektaal jachtopziener BN 620
Jan van zijn ~ maken spreektaal veel drukte maken BN 621
jandoedel
spreektaal slappeling NN 621
jammer ~ maar helaas schertsend
621
jammerhout
schertsend viool
621
jasses
bastaardvloek
NN 622
jat
spreektaal hand NN 622
jan lul
spreektaal sufferd NN 622
janet, jeannet
spreektaal homoseksueel BN 622
104
jap
geringschattend Japanner
622
jeminee
bastaardvloek
NN 623
je
informeel jij
623
jen
informeel grap
623
jennen
informeel sarren
623
jatten
spreektaal stelen
vooral NN 623
jatmoos
spreektaal handgift NN 623
jij-bak
spreektaal
NN 625
jobaanbieding
spreektaal vacature BN 625
jezuïet
geringschattend huichelaar
625
joint
slang
626
jodenfooi
informeel
626
joker
informeel
626
jongeheer
informeel penis
626
jofel
spreektaal prettig NN 626
jodenlijm
schertsend
NN 626
jolijt
schertsend pret
626
jongedochter
schertsend
626
jonkie
spreektaal jong dier NN 627
jubeltenen
schertsend
628
juffrouw
schertsend vrouw
628
juist alles is ~ spreektaal alles is in orde BN 629
spreektaal precies gepast BN 629
juut
spreektaal politieagent NN 630
jury
spreektaal examencomissie BN 630
K kabberdoes
spreektaal café BN 633
kachel
informeel dronken
634
kader
spreektaal frame BN 634
kadee
spreektaal kerel BN 634
kachelpijp
schertsend hoge hoed NN 634
kakement
plat mond NN 635
kakken
plat wc
635
kak
informeel poep
635
kakker², kakkerd
informeel bangerd
635
kakschool
informeel kleuterschool
635
kakstoel
informeel kinderstoel
635
kakkies
spreektaal voeten NN 635
kakenestje, kakkenestje
spreektaal troetelkindje BN 635
kakelvers
schertsend zeer vers
635
kakkineus
schertsend bekakt NN 635
kalf
schertsend grote hond
635
kakker¹
smalend
NN 635
kamerarrest
schertsend
637
kamerolifant
schertsend
NN 637
105
kanen
spreektaal eten NN 639
kanis
spreektaal kop NN 639
kanjer
spreektaal groot exemplaar
639
kanaalzwemmen
schertsend zappen
639
kanariepiet, kanariepietje
enigzins spottend kanarievogel
639
kanonnen
spreektaal
NN 640
kant
van de verkeerde ~ zijn spreektaal homoseksueel zijn
640
kanonnier
schertsend schutter
640
kantoorpik
geringschattend kantoorbediende NN 641
kap
op iemands ~ drinken spreektaal
op iemands kosten drinken BN 642
op iemands ~ zitten spreektaal iemand bekritiseren BN 642
kapot
plat dood
643
kapotgaan
plat doodgaan
643
kapotje
informeel condoom
643
kappa
informeel begrepen
643
kapoeres, kapoerewiet
spreektaal kapot NN 643
kappen
spreektaal hakken BN 643
kapsones
spreektaal ophef
vooral NN 643
kastje ~ kijken informeel televisie kijken
646
kast
spreektaal wrak
646
spreektaal gevangenis
646
kastanjelaar
spreektaal kastanjeboom BN 646
kat zijn ~ sturen spreektaal niet komen opdagen BN 647
nu komt de ~ op de koord spreektaal
nu zijn de poppen aan het dansen BN 647
geen ~ spreektaal niemand BN 647
een vogel voor de ~ spreektaal
iemand die ten dode is opgeschreven BN 647
een ~ een ~ noemen spreektaal
zeggen waar het op staat BN 647
dat weet onze ~ ook spreektaal
dat is vanzelfsprekend BN 647
kattenpis dat is geen ~ informeel
dat is geen kleinigheid
648
katholiek
spreektaal degelijk BN 648
katjang
spreektaal pinda NN 648
katoen hem van ~ geven spreektaal
zich krachtig inspannen NN 648
~ geven spreektaal zich inspannen BN 648
kazak zijn ~ draaien spreektaal
met alle winden meewaaien BN 649
106
kazakkendraaier
spreektaal overloper BN 649
keilen
informeel gooien
650
keikop
spreektaal koppig persoon BN 650
keizer
de plaats waar zelfs de ~ te voet gaat schertsend wc
650
kemel
spreektaal misstap BN 651
kennis
~ hebben met iemand spreektaal vrijen BN 652
kerk
voor het zingen de ~ uitgaan spreektaal coïtus interruptus NN 653
kerkhof
schertsend
653
kermis `t zal ~ zijn spreektaal je zult ervan lusten BN 654
kerkuil
schertsend
654
kersenpit
informeel brein
655
kerst
informeel kerstfeest
655
kerselaar
spreektaal kersenboom BN 655
keten
spreektaal keet schoppen NN 656
keuen
informeel biljarten
657
keukenprinses
schertsend
657
kezen
plat seks NN 658
kever
informeel
658
kieken
spreektaal dom persoon BN 658
keuzeheer
schertsend bondscoach
658
kierewiet
informeel gek
659
kijkbuis
schertsend tv
660
kijkdoos
schertsend tv
660
kijkkast
schertsend
660
schertsend tv
660
killen
slang doden
661
kin
op zijn ~ mogen kloppen spreektaal niets te eten krijgen BN 661
kind het ~ uithangen spreektaal
zich kinderachtig aanstellen BN 661
kikkerland
schertsend Nederland NN 661
kinderlokker
informeel
662
kindergeld
spreektaal kinderbijslag BN 662
kine
spreektaal fysiotherapie BN 663
kip
spreektaal politieagent NN 664
kist
spreektaal vliegtuig
664
klabak
scheldnaam
NN 665
kits
informeel in orde
665
klaarmaken
informeel bevredigen
665
klad
spreektaal handjevol BN 666
klank
spreektaal geluid BN 666
klap
spreektaal gebabbel BN 667
klappen
spreektaal babbelen BN 667
107
klant een kwade ~ spreektaal
een moeilijke tegenstander BN 667
klauw
plat hand
668
het is uit de ~ gelopen spreektaal uit de hand gelopen NN 668
klauwen met geld spreektaal heel veel geld NN 668
klauwen
informeel
668
informeel stelen
668
klasagenda
spreektaal schoolagenda BN 668
klasse, klas de werkende ~ spreektaal de arbeidersklasse BN 668
klasseren
spreektaal in de doofpot steken BN 668
spreektaal beschermd verklaren BN 668
klavieren
informeel vingers
669
kleingoed
schertsend kinderen
670
klere
plat vloek NN 671
klepzeiker
scheldwoord
NN 671
klerelijer
scheldwoord
NN 671
kletteren
informeel vallen
671
kleppen
spreektaal praten NN 671
klepper
spreektaal bolleboos BN 671
spreektaal groot exemplaar BN 671
kleptocratie
schertsend
671
kletsica
schertsend kletskoek
671
klieren
spreektaal vervelend doen NN 672
klierig
spreektaal vervelend NN 672
klik
zijn klikken en klakken pakken spreektaal zijn boeltje pakken BN 672
iemand met zijn klikken en klakken eruit gooien spreektaal
met heel zijn hebben en houden BN 672
klier
spreektaal vervelende vent NN 672
klissen
spreektaal aanhouden BN 673
klokkenspel
informeel geslachtsdeel
674
schertsend geslachtsdeel
674
kloffie
spreektaal kleren NN 674
klokenhamerspel
spreektaal geslachtsdelen
674
klojo
spreektaal sufferd NN 674
klokhuis
schertsend
674
klootzak
scheldwoord
675
klooien
spreektaal prutsen NN 675
kloot
spreektaal zaadbal
675
geen ~ plat niets
675
er geen ~ van begrijpen plat er niets van begrijpen
675
108
dat is kloten (van de bok) plat waardeloos NN 675
naar de kloten gaan plat kapotgaan
675
klop geen ~ doen spreektaal niks doen BN 675
klompenschool
geringschattend
675
klootjesvolk
geringschattend
675
kloten
plat knoeien
676
kloris
informeel
676
kloppen uren ~ spreektaal werken BN 676
klote
spreektaal ellendig NN 676
kluit de ~ bedonderen spreektaal bedriegen NN 676
klotenklapper
spreektaal klootzak NN 676
knakker
informeel vent
677
knaak
spreektaal rijksdaalder NN 677
knal
spreektaal harde klap NN 677
knaller
spreektaal groot succes NN 677
knekelhuis
schertsend
678
knikker
spreektaal hoofd
679
knoeien
informeel seks
680
knokken
informeel vechten
680
knots
informeel
680
knoopsgat
van het zevende ~ spreektaal van ver BN 680
koeienkop
scheldwoord
681
koddebeier
informeel politieagent
681
knudde
spreektaal slecht NN 681
koe heilige ~ schertsend
681
koekenbakker, koekbakker
geringschattend klungel
681
koelen
het zal wel ~ zonder blazen spreektaal
het houdt vanzelf wel op BN 682
koffer
informeel bed
683
koer
spreektaal binnenplaats BN 683
koersfiets
spreektaal racefiets BN 683
koets
spreektaal kinderwagen BN 683
koffiezet
spreektaal koffiezetapparaat BN 684
koket
spreektaal veel BN 685
kolderiek
schertsend onzinnig
685
kompaan
minachtend handlanger
687
kont
informeel zitvlak
688
kontzak
informeel
688
konkelfoezen
spreektaal bedriegen BN 688
kontje
spreektaal
688
koop iets te ~ hebben spreektaal in overvloed bezitten BN 689
109
koopje
iemand een ~ leveren schertsend
689
kop
spreektaal hoofd
690
iemand bij ~ en kont pakken spreektaal
iemand flink beetpakken NN 690
houd je ~ spreektaal zwijg
690
per ~ spreektaal per persoon BN 690
mijn ~ draait spreektaal ik ben duizelig BN 690
spreektaal
690
wat ie in zijn ~ heeft, heeft ie niet in zijn kont spreektaal hij is een doorzetter NN 690
de ~ voor iets hebben spreektaal
het talent voor iets hebben BN 690
zijn ~ uitwerken spreektaal zijn zin doordrijven BN 690
iets in zijn ~ steken spreektaal in het hoofd halen BN 690
met zijn ~ spelen spreektaal koppig zijn BN 690
dat kan ons de ~ niet kosten schertsend
we kunnen het betalen
690
kop-aan-kontliggen
spreektaal
NN 690
kopen een kind ~ spreektaal een kind krijgen BN 691
kopman
spreektaal lijsttrekker BN 691
koppijn
informeel hoofdpijn
692
koppensnellen
schertsend
692
korstjes
spreektaal
BN 694
kostelijk
spreektaal kostbaar BN 695
koter
informeel kind
696
kotsen
informeel braken
696
kot
spreektaal huis BN 696
spreektaal studentenkamer BN 696
spreektaal hok BN 696
kotsbeu
spreektaal grondig beu BN 696
kousenbroek
spreektaal panty BN 696
kotbaas
spreektaal kamerverhuurder BN 696
kotmadam
spreektaal kamerverhuurster BN 696
kraaienmars de ~ blazen informeel doodgaan
697
kraak
informeel inbraak
697
kozijn
spreektaal neef BN 697
kraai
schertsend doodbidder
697
krabber
spreektaal knoeier BN 698
krankjorum
spreektaal gek NN 699
kreng
scheldwoord
700
krek
informeel precies
700
krent
informeel achterste
700
krentenkakker
spreektaal benepen mens NN 700
110
kroeg
informeel café
702
kroegbaas
informeel cafehouder
702
kroeghouder
informeel caféhouder
702
kroeglopen
informeel
702
kroegloper
informeel
702
kroezelen
spreektaal krullen BN 702
kroezelhaar
spreektaal krulhaar BN 702
krommenaas, krommenhaas van ~ gebaren spreektaal
zich van de domme houden BN 703
kroon
spreektaal
BN 703
kruidenier
geringschattend
704
kruis
een ~ maken over iets spreektaal af moeten zien van BN 705
kruislicht
spreektaal dimlicht BN 706
krulstaart
schertsend varken
707
kuierlatten
schertsend benen
707
kukelen
informeel vallen
708
kulkoek
informeel onzin
708
kuis
spreektaal schoonmaak BN 708
kuisen
spreektaal schoonmaken BN 708
kunst
iemand een kunstje flikken spreektaal bedriegen
708
kuisvrouw
spreektaal werkster BN 708
kunstkop
ergens een ~ van krijgen spreektaal iets lastig vinden NN 709
kutkammen
plat zeuren
711
kuttenkop
scheldwoord
711
kut
informeel vagina
711
kut-
informeel waardeloos
711
kutsmoes
spreektaal slappe smoes
vooral NN 711
kwakje, kwakkie
informeel sperma
712
kwijlen
informeel zeuren
714
kwijlebabbel
spreektaal zeurderig persoon NN 714
L lab
spreektaal laboratorium vooral NN 716
labo
spreektaal laboratorium BN 717
lacheding dat is geen ~ spreektaal
dat is een ernstige zaak BN 717
lachen
dat is niet om mee te ~ spreektaal
dat is een ernstige zaak BN 717
lade
bij iemand in de bovenste/onderste lade liggen spreektaal
bij iemand goed/slecht staan BN 717
laidback
informeel ontspannen
718
lamp
tegen de ~ vliegen spreektaal betrapt worden BN 719
111
lanceren
spreektaal
een aanval op touw zetten BN 720
langs
spreektaal aan BN 723
spreektaal langer BN 723
langsom van ~ meer spreektaal hoe langer, hoe meer BN 723
langswaar
spreektaal waarlangs BN 723
lap¹
op de lappen gaan spreektaal op stap gaan BN 723
lapzwans
informeel nietsnut
724
lapzwansen
informeel lummelen
724
lap³
spreektaal klap BN 724
lappen iemand erbij ~ spreektaal
iemand erin laten lopen NN 724
iemand erin ~ spreektaal
iemand erin laten lopen BN 724
spreektaal
een geldelijke bijdrage leveren NN 724
lastig
spreektaal druk BN 725
lateraal
spreektaal
BN 725
Latijn
ergens zijn ~ in steken spreektaal
zich ergens op toeleggen BN 725
lavabo
spreektaal wastafel BN 726
lazarus
informeel dronken
727
lazer
iemand een pak op zijn ~ geven informeel
iemand ervan langs geven
727
lazerstraal
informeel lammeling
727
lazeren
spreektaal gooien NN 727
lazerij
spreektaal lichaamsgebrek NN 727
leefbaar
spreektaal levensvatbaar BN 728
leeggoed
spreektaal statiegeld BN 728
lefdoekje
spreektaal pochet NN 730
leeuwenmanen
schertsend haar
730
leggen
informeel neerleggen
731
lekker ben je niet ~? spreektaal
ben je niet goed bij je verstand? NN 732
lens
plat slap
733
lel
informeel klap
733
lellen
spreektaal kletsen NN 733
lesbo
informeel lesbienne
734
leuren
spreektaal sollen met BN 736
spreektaal spotten BN 736
leut
spreektaal koffie
vooral NN 736
liefdewerk
het is ~ oud papier schertsend
NN 742
lieveheer
spreektaal kruisbeeld BN 743
lievevrouw
spreektaal Mariabeeld BN 743
112
liggen
iemand ~ hebben spreektaal iemand de baas zijn BN 743
er gelegen hebben spreektaal het verbrod hebben BN 743
liggend geld spreektaal contant geld BN 743
lijden lijdend voorwerp schertsend slachtoffer
744
lijn punt andere ~ spreektaal nu is het genoeg BN 745
lijmpot
schertsend
NN 745
lijp
spreektaal gek NN 746
scheldwoord
NN 746
lijpkikker
spreektaal idioot NN 746
limbo
smalend Limburger
746
lintjesregen
schertsend
748
loeder
scheldwoord
750
loeier
informeel
750
loeigoed
spreektaal heel goed NN 750
loebas
spreektaal lomperd BN 750
lollig
informeel leuk
752
lol
spreektaal pret
752
lolletje
spreektaal grapje
752
loog
spottend
NN 753
lopend ~ water spreektaal stromend water BN 755
lorejas
spreektaal schelm BN 755
lorig
informeel niets waard
756
lorum in de ~ zijn spreektaal dronken zijn NN 756
losvijzen
spreektaal losschroeven BN 757
lot het groot ~ spreektaal de hoofdprijs BN 757
lotje trekken spreektaal strootje trekken BN 757
ludduvuddu
schertsend liefdesverdriet
760
luieriken
spreektaal niks doen BN 761
lul
plat penis
762
spreektaal sukkel
762
luit
informeel luitenant
762
luizenpoot
informeel lucifer
762
luizig
informeel ellendig
762
luizenpaadje
schertsend scheiding NN 762
lulhannes
scheldwoord
NN 763
lullen
informeel kletsen
763
lullig
informeel onhandig
763
lulkoek
spreektaal onzin NN 763
lullificatie
spreektaal onzin NN 763
lullo
spreektaal idioot NN 763
scheldwoord
NN 763
luxepaard
schertsend
764
maffen
informeel slapen
770
magertjes
informeel schraaltjes
770
113
maf
spreektaal gek
vooral NN 770
M madam
spreektaal mevrouw BN 770
schertsend echtgenote BN 770
geringschattend
BN 770
mafkees
spreektaal idioot NN 770
mafketel
spreektaal idioot NN 770
maken koffie ~ spreektaal koffie zetten BN 773
dat maakt veel spreektaal dat scheelt heel wat BN 773
dat maakt niets spreektaal dat geeft niks BN 773
dat kun je niet ~ spreektaal dat is onbehoorlijk
773
zijn koffers ~ spreektaal zijn koffers pakken BN 773
makkie
spreektaal gemakkelijke taak NN 773
Maleier zo zat als een ~ spreektaal dronken NN 774
mallemoer geen ~ spreektaal niks
vooral NN 774
man
spreektaal jongen BN 775
manchet
schertsend handboei
775
mankement
licht schertsend lichaamsgebrek
777
marcheren
spreektaal functioneren BN 779
matennaaier
informeel
785
matpartij
informeel vechtpartij
785
materniteit
spreektaal kraamafdeling BN 785
matten
informeel vechten
786
maximum
spreektaal hoogstens BN 786
mazzelkont
spreektaal bofkont NN 787
meehebben
spreektaal meebrengen BN 790
meiske, meisken
spreektaal meisje
794
melis
plat mond NN 795
melk van zijn ~ zijn spreektaal de kluts kwijt zijn BN 795
melkmuil
geringschattend
795
mens
dat kost stukken van mensen spreektaal kost veel BN 797
merde
informeel
799
merel een witte ~ spreektaal
BN 799
mesjogge, mesjokke
spreektaal gek NN 800
met
spreektaal op hetzelfde moment NN 801
metsen
spreektaal metselen BN 803
metser
spreektaal metselaar BN 803
meubel
spreektaal
redden wat er te redden valt BN 803
micro
spreektaal microfoon BN 804
microgolf
spreektaal magnetron BN 804
mietje
informeel
807
mieter
spreektaal lichaam NN 807
mieteren
spreektaal smijten NN 807
114
mieters
spreektaal leuk NN 807
mierenneuker
geringschattend muggenzifter
807
minimum
spreektaal ten minste BN 811
minnespel
schertsend seks
812
minkukel
geringschattend
NN 812
mister
informeel
816
mistevreden
spreektaal ontevreden BN 816
modepop
schertsend
818
moed
de gore ~ hebben om spreektaal zo schofterig zijn om NN 819
moederhuis
spreektaal kraamafdeling BN 819
Moederkensdag
spreektaal Moederdag BN 819
moeder ~ de vrouw schertsend moeder
819
moeke
informeel moeder
820
moeite
hij is eraan voor de ~ spreektaal
zijn inspanningen zijn voor niets geweest BN 820
moer
plat moeder NN 821
moetje
informeel gedwongen huwelijk
821
moeren
spreektaal kapotmaken NN 821
moerstaal
spreektaal moedertaal
vooral NN 821
moeten wat moet je? spreektaal wat wil je NN 821
hoeveel moet ik u? spreektaal
hoeveel krijgt u van me? BN 821
mof
geringschattend Duitser
821
moffin
geringschattend Duitse
821
Mofrika
geringschattend Duitsland
821
mokkel
informeel meisje
822
geringschattend meisje
822
mogen
hij mocht het vergeten spreektaal
hij kon het beter vergeten BN 822
spreektaal lusten BN 822
Mokums
spreektaal Amsterdams NN 822
Mokumer
spreektaal Amsterdammer NN 822
molenpaard
geringschattend
NN 822
molenwiek
een klap van de ~ gekregen hebben informeel gek zijn
823
mollen
informeel doodmaken
823
mond ga je ~ spoelen! schertsend
824
mongool
scheldwoord
825
mongooltje
informeel
825
mooiigheid
informeel iets moois
827
montycoat
spreektaal
vooral NN 827
moor
spreektaal ketel BN 827
moord
informeel leuk
828
moordgriet
informeel
828
115
moppig
informeel leuk
828
mop
spreektaal meisje NN 828
moppie
spreektaal meisje NN 828
mot²
informeel ruzie
830
mossel ~ noch vis spreektaal
noch het een, noch het ander BN 830
spreektaal slappeling BN 830
mot³
iets in de ~ hebben spreektaal doorhebben BN 830
mottig
spreektaal vuil BN 831
spreektaal onwel BN 831
moven
informeel weggaan
832
mouwvegerij
spreektaal vleierij BN 832
mouwveger
spreektaal vleier BN 832
muil
informeel mond
833
muilpeer
informeel klap
833
muizen ervanonder ~ spreektaal weggaan BN 833
multiculti
schertsend multicultureel
834
muts
informeel vagina
836
muskaatnoot
spreektaal nootmuskaat BN 836
muur uit de ~ eten spreektaal
NN 836
museumstuk
schertsend
836
naad
zich uit de ~ werken informeel hard werken
839
naaien
informeel seks
839
informeel bedriegen
839
N n
spreektaal een
839
naaikransje
schertsend
839
naam het heeft geen ~ spreektaal het is ongehoord BN 840
naatje dat is ~ spreektaal ik vind het heel slecht NN 840
nachtuil
spreektaal nachtbraker BN 842
nakend
informeel naakt
844
nakie in z`n ~ informeel naakt
844
nathals
spreektaal dronkelap NN 846
navelstaarder
schertsend
848
navelstaren
schertsend
848
neet kale ~ scheldnaam
NN 851
neerknallen
informeel neerschieten
851
neppen
spreektaal bedriegen NN 854
nest
een nestje bouwen schertsend
854
informeel bed
854
neuken
spreektaal seks
855
spreektaal bedriegen
855
spreektaal stoten
855
neuroot
informeel
856
116
neut
informeel borrel
856
neus mijn ~! spreektaal nee
856
zijn ~ aan het venster steken spreektaal zich manifesteren BN 856
iemand een ~ zetten spreektaal bespotten BN 856
nicht
informeel homoseksueel
858
nichterig
informeel
858
minachtend
858
niente
informeel niets
858
nietes
informeel niet waar
858
niemendal een man van ~ spreektaal van niks BN 858
nieuwkuis
spreektaal stomerij BN 859
nikker
scheldwoord
860
niksen
informeel niets doen
860
nijpen
spreektaal knijpen BN 860
spreektaal knellen BN 860
nitwit
informeel leeghoofd
861
noemen
spreektaal heten BN 862
nokken
spreektaal ophouden NN 862
nondeju, nondedju
plat vloek BN 863
noodgang met een ~ informeel heel snel
863
nonkel
spreektaal oom BN 863
nooit aan mijn ~ niet spreektaal in geen geval NN 864
~ of ~ spreektaal helemaal nooit BN 864
noorden
er het ~ bij verliezen spreektaal in de war raken BN 864
nop
informeel niets
865
noppes
informeel niets
865
nor
informeel gevangenis
865
notelaar
spreektaal notenboom BN 866
nummer ~ 100 spreektaal de wc
868
schertsend kwibus
868
een nummertje maken spreektaal seks
868
O occasie
spreektaal koopje BN 871
occasiewagen
spreektaal tweedehandswagen BN 871
oen
spreektaal stommerd
vooral NN 873
oetlul
spreektaal stommeling NN 873
oekaze
spottend hoog bevel
873
oeverloos
smalend eindeloos
873
okido, okidoki
informeel oke
875
ombouwen
schertsend
877
omhalen
spreektaal ophalen BN 878
omhaling
spreektaal collecte BN 878
117
omhoogvallen
schertsend
878
omleggen
informeel doden
879
omliggend
spreektaal omstreken BN 879
omverlullen
informeel
881
onbenul een stuk ~ informeel
884
onderbroekenlol
informeel
886
onderdaan onderdanen schertsend benen
886
ondergetekende
schertsend ik
887
onderknuppel
schertsend ondergeschikte
887
onderkruipsel
scheldwoord
888
onderlijfje
spreektaal onderhemdje BN 888
onderpastoor
spreektaal kapelaan BN 888
onderstel
schertsend benen
889
ongein
spreektaal grapje NN 892
ongekuist
spreektaal niet schoongemaakt BN 892
onnozel
ergens ~ van worden spreektaal gek NN 896
onorthodox
schertsend afwijkend
896
ontfermen
schertsend
899
ontploffen
spreektaal barsten BN 901
ontslag zijn ~ geven spreektaal
zijn ontslag aanbieden BN 902
ontvetten
spreektaal afslanken BN 903
oor
iemand de oren van de kop zagen spreektaal zeuren BN 910
veel rond zijn oren hebben spreektaal
veel aan zijn hoofd hebben BN 910
van zijn oren maken spreektaal boos worden BN 910
opblinken
spreektaal oppoetsen BN 912
opdoen
spreektaal opmaken BN 912
opdonder
informeel klap
913
opdonderen
informeel weggaan
913
opdraven
schertsend verschijnen
914
op-en-top
informeel helemaal
916
opfokken
informeel zich overstuur maken
916
opflikkeren
spreektaal weggaan NN 916
opgeilen
informeel ophitsen
917
opgeleefd
spreektaal afgeleefd BN 917
opgezet
spreektaal afgesproken BN 917
spreektaal ingenomen BN 917
opgeruimd ~ staat netjes schertsend
917
ophoepelen
informeel weggaan
918
ophebben
iemand laag/hoog ~ spreektaal
een lage/hoge dunk van iemand hebben BN 918
ophouden
het houdt op met zachtjes regenen schertsend
918
118
opjuinen
informeel opjutten
919
opkrassen
informeel weggaan
919
opkramen
spreektaal weggaan BN 919
oplawaai, oplazer
informeel klap
920
oplazeren
informeel weggaan
920
opnaaien
informeel op de kast jagen
921
oppeppen
informeel
921
oppensioenstelling
spreektaal pensionering BN 921
oprotten
informeel weggaan
923
oppuntstelling
spreektaal verbetering BN 923
oprotpremie
smalend
923
opsodemieter
informeel klap
925
opsodemieteren
informeel weggaan
925
opspuiten
schertsend opzeggen NN 925
optater
spreektaal harde klap
vooral NN 926
optutten
informeel opdirken
927
optuigen
schertsend uitdossen
927
opvreten om op te vreten informeel aantrekkelijk
928
opzeg
spreektaal opzegging BN 928
opzuipen
informeel opdrinken
929
opzouten
spreektaal weggaan NN 929
opzitten
schertsend onderdanig zijn
929
het zal er ~ spreektaal
het zal er hevig aan toe gaan BN 929
het heeft er opgezeten spreektaal
hij heeft me de huid volgescholden BN 929
oudeheer
spreektaal vader NN 934
ouwehoeren
spreektaal kletsen NN 936
over
spreektaal geleden BN 936
ouwe
spreektaal baas
936
ouwehoer
spreektaal kletskous NN 936
overlaten
spreektaal verkopen BN 940
overjarig
schertsend
vooral NN 940
overkill
schertsend teveel
940
overlijden
spreektaal sterfgeval BN 941
overschot
~ van gelijk hebben spreektaal
volkomen gelijk hebben BN 942
geen ~ hebben spreektaal
nauwelijks genoeg hebben BN 942
P overslapen
spreektaal zich verslapen BN 942
paal
spreektaal penis in erectie
946
paap
geringschattend rooms-katholiek
946
paaps
geringschattend rooms-katholiek
946
119
paardenmolen
spreektaal
draaimolen met paardjes BN 947
paardenoog
spreektaal spiegelei BN 947
paardengebit
schertsend
947
paffen
informeel schieten
949
informeel roken
949
pak¹ met ~ en zak spreektaal met veel bagage BN 949
een ~ zenuwen spreektaal een bonk zenuwem BN 949
spreektaal een heleboel BN 949
pak²
spreektaal greep BN 949
pagadder
spreektaal kwajongen BN 949
palen
plat seks
950
pakken
spreektaal lukken BN 950
paleisrevolutie
schertsend
950
pallieter
spreektaal levensgenieter BN 951
pandoer
scheldwoord
953
pandoering
spreektaal pak slaag BN 953
panne in ~ vallen spreektaal panne hebben BN 954
pap
iets zo beu zijn als koude ~ spreektaal
ergens genoeg van hebben BN 954
papfles
spreektaal zuigfles BN 955
papierklem
spreektaal paperclip BN 955
pappen ~ en nat houden schertsend
NN 956
parlevinken
spreektaal praten NN 960
patat
spreektaal aardappel BN 965
paternoster de paternosters spreektaal handboeien NN 965
patjakker
spreektaal patser NN 966
patjepeeër
spreektaal patser NN 966
pedaal
de pedalen verliezen spreektaal in de war raken BN 968
peer
iemand een ~ stoven spreektaal
iemand een poets bakken BN 968
spreektaal klap BN 968
P.C. Hooft-tractor
geringschattend
968
peeskamertje
informeel
969
pegel
informeel schot
969
pel
spreektaal schil BN 969
pens
spreektaal buik
971
pennenlikker
geringschattend klerk
971
pep
informeel amfetamine
972
pensionaat
schertsend gevangenis
972
perelaar
spreektaal perenboom BN 973
peripateticus
schertsend
974
persmuskiet
geringschattend journalist
975
personaliteit
spreektaal VIP BN 976
pest
de ~ aan iets hebben spreektaal haten
977
120
als de ~ spreektaal heel erg
977
de ~ in hebben spreektaal uit zijn humeur zijn NN 977
geen ~ spreektaal niks NN 977
pest- spreektaal beroerd
977
pesthekel
een ~ hebben aan spreektaal haten
vooral NN 977
pestpokken zich de ~ werken spreektaal keihard werken NN 977
pet
spreektaal niets waard NN 978
pezen
informeel
979
Pichegru
schertsend
NN 979
pief
informeel
980
piel
informeel penis
980
piepeltje
informeel groentje
980
pieper
informeel aardappel
980
informeel
980
piek
spreektaal lans NN 980
spreektaal gulden NN 980
pielen
spreektaal prutsen NN 980
piepelen
spreektaal
neerbuigend behandelen NN 980
piepen
spreektaal gluren BN 980
piepa
schertsend papa
980
pierement
informeel draaiorgel
981
pierenverschrikker
informeel borrel
981
piet
spreektaal hoofdluis NN 981
spreektaal penis BN 981
pieterman
spreektaal gulden NN 981
pieremachochel
spreektaal lompe vrouw NN 981
pijpen
informeel fellatio
982
pik
informeel penis
982
pijp de pijp uit gaan spreektaal dood gaan
982
piket
spreektaal stakerspost BN 982
pikkel
spreektaal poot BN 982
pikkelen
spreektaal hinken BN 982
pikken
spreektaal grijpen
982
pikstart
informeel
983
pillendraaier
informeel apotheker
983
pimpel
informeel drank
983
pimpelaar
informeel dronkelap
983
pimpelen
informeel doordrinken
983
pikketanissie
spreektaal borreltje NN 983
pil
spreektaal dokter NN 983
spreektaal nederlaag BN 983
pin
met iets voor de pinnen komen spreektaal
met iets op de proppen komen BN 983
pingel
informeel penalty
984
121
pingping
informeel geld
984
pinken
spreektaal knipogen BN 984
pint
spreektaal biertje BN 984
pintelieren
spreektaal veel drinken BN 984
piramidaal
informeel enorm
985
pis
informeel urine
985
pisbak
informeel urinoir
985
pisnijdig
informeel kwaad
985
pispaal
informeel
985
pissen
informeel urineren
985
pisang de ~ zijn spreektaal de pineut zijn NN 985
pitbullsmoking
schertsend
NN 985
pitten
informeel slapen
986
plaaster
spreektaal gips BN 986
plaasteren
spreektaal van pleister gemaakt BN 986
pitspoes
schertsend
986
plaspil
informeel diureticum
990
plastiek
spreektaal plastic
990
plat ~ gaan spreektaal seks
990
spreektaal lek BN 990
platgaan
informeel naar bed gaan
991
platgooien
informeel
991
platje
informeel platluis
991
platspuiten
informeel
991
plattekaas
spreektaal kwark BN 991
plee
informeel wc
992
pleeborstel
schertsend
992
pleurislijer
scheldwoord
993
plempen
spreektaal gooien NN 993
pletsen
spreektaal gutsen BN 993
pleuren
spreektaal gooien
vooral NN 993
pleuris
spreektaal pleuritis NN 993
plezant
spreektaal plezierig BN 993
plomp in de ~ vallen spreektaal in het water vallen NN 994
plu
informeel paraplu
995
plooi niet in zijn ~ zijn spreektaal niet in orde zijn BN 995
pluim pluimen laten spreektaal verlies lijden BN 995
pluimen
spreektaal beroven BN 995
plunje
informeel kleren
996
poepen
plat seks BN 997
poen
informeel opschepper
997
poepdoos
informeel wc
997
poeper, poeperd
informeel achterste
997
poeperij
informeel diarree
997
poepie, poep-
informeel heel erg
997
poes
informeel vagina
997
122
poep
spreektaal kont BN 997
poepeloerezat
spreektaal dronken BN 997
Poerim
spreektaal drukte NN 997
politie
volkstaal politieagent
999
pollepel
spreektaal soeplepel BN 1000
ponteneur op z`n ~ staan volkstaal
NN 1002
pomp
informeel tap
1002
pontificaal
informeel beste pak
1002
pompaf
spreektaal bekaf BN 1002
pompier
spreektaal brandweerman BN 1002
pooier
informeel souteneur
1003
poot¹
spreektaal voet
1003
spreektaal hand
1003
spreektaal handschrift
1003
poot²
informeel homoseksueel
1003
pop
spreektaal gulden
1004
pornobaas, pornoboer
geringschattend
1005
post een ~ pakken spreektaal ervan lusten BN 1006
postiljon
schertsend postbode
1007
postzegel
spreektaal gezicht NN 1008
pot¹
spreektaal doel
1008
ben je nou helemaal van de ~ gerukt? spreektaal ben je gek geworden? NN 1008
spreektaal glas bier BN 1008
potdikkie, potdorie
bastaardvloek
1009
potverdomme
bastaardvloek
1009
pot³
informeel lesbienne
1009
poten
informeel plaatsen
1009
potlood
informeel penis
1009
potloodventer
schertsend exhibitionist
1009
praatje een ~ slaan spreektaal praten BN 1010
praatbarak
schertsend
BN 1010
prak in de ~ informeel kapot
1011
prakkiseren
informeel piekeren
1011
pramen
spreektaal aansporen BN 1011
precies
spreektaal blijkbaar BN 1012
pree
spreektaal zakgeld BN 1012
prent
spreektaal bekeuring NN 1013
prehistorisch
schertsend
1013
pretpakket
schertsend
1015
professor
schertsend
1022
promotie in ~ spreektaal in de aanbieding BN 1025
pruim
plat
vrouwelijk geslachtsdeel
1029
123
pruimen
iets niet kunnen ~ informeel
1029
pruimelaar
spreektaal pruimenboom BN 1029
pruts
spreektaal prul BN 1029
psych
schertsend psychiater
1030
punt een ~ zetten spreektaal seks
1033
puree in de ~ schertsend in de problemen
1033
pusher
slang
1034
pushen
informeel pluggen
1034
slang
1034
R put putten in de grond klagen spreektaal steen en been klagen BN 1034
raap
spreektaal lichaam
1039
raken m ~ spreektaal flink feestvieren NN 1042
raket
spreektaal racket BN 1042
randdebiel
scheldwoord
1043
rampetamp
informeel penis
1043
rampetampen
informeel seks
1043
rambam krijg de ~ spreektaal barst NN 1043
rammeling
spreektaal pak slaag BN 1043
rang
spreektaal gelid BN 1044
ransel
schertsend rug NN 1044
rat vliegende ~ schertsend stadsduif NN 1045
scheldwoord
1045
rats
informeel angst
1046
recht
spreektaal overeind BN 1049
recidivist
schertsend zittenblijver
1051
reet
spreektaal kont
1055
iemands ~ likken plat
NN 1055
refter
spreektaal kantine BN 1056
regelneef
schertsend
vooral NN 1056
regent
licht minachtend
NN 1057
regentenkliek
geringschattend
1057
regionen
schertsend
1058
relnicht
informeel
1062
rentenieren
schertsend niets doen
1064
resem
spreektaal reeks BN 1066
rete
spreektaal heel erg NN 1068
reut
spreektaal troep NN 1070
revolverheld
schertsend
1071
ribbenkast
informeel lichaam
1072
ribbedebie
spreektaal weg BN 1072
richting enkele ~ spreektaal eenrichtingsverkeer BN 1072
rikketik
informeel hart
1077
rioolrat
scheldwoord
1078
rippen
slang beroven
1078
124
roetmop
scheldwoord
NN 1082
rolberoerte
zich een ~ schrikken spreektaal heel erg schrikken NN 1083
rondel
spreektaal
BN 1086
roodkoperen hij is voor z`n ~ informeel het is in orde
1088
rottig
informeel vervelend
1090
rotvaart
informeel
1090
rotzak
informeel
1090
rotzooi
informeel rommel
1090
rotzooien
informeel
1090
rotgang
spreektaal noodgang NN 1090
rouwrand
schertsend
1091
rozelaar
spreektaal rozenstruik BN 1092
ruft
spreektaal wind NN 1093
ruften
spreektaal winden laten NN 1093
ruitenwasser
spreektaal glazenwasser BN 1095
S rut
spreektaal blut NN 1097
samenhokken
schertsend
1101
samsam
spreektaal samen NN 1103
sapperloot
bastaardvloek
1104
sassen
spreektaal urineren NN 1104
schabouwelijk
spreektaal schromelijk BN 1108
scheefslaan
spreektaal stelen BN 1111
scheids
informeel scheidsrechter
1113
scheet
spreektaal wind
1113
scheetsgewijs, scheetsgewijze
schertsend snel NN 1113
schepsel
informeel
1115
scheuren
informeel
1117
scheur
spreektaal mond NN 1117
scheutig
ergens niet ~ op zijn spreektaal
ergens niet happig op zijn BN 1117
schijt
informeel uitwerpselen
1119
schijtebroek
informeel lafaard
1119
schijterd
informeel lafaard
1119
schijterig
informeel laf
1119
schijterij
informeel diarree
1119
schijthuis
informeel wc
1119
scheldwoord
1119
schijtlaars, schijtlijster, schijtluis
informeel bangerd
1119
schijten
spreektaal poepen
1119
schoft
informeel ploert
1121
schoen
in nauwe schoentjes zitten spreektaal
in moeilijkheden zitten BN 1121
schofterig
spreektaal gemeen NN 1121
schokken
spreektaal betalen NN 1122
125
schol
spreektaal proost BN 1122
schompes
zich het ~ werken spreektaal hard werken NN 1122
schooljuf, schooljuffrouw
informeel onderwijzeres
1123
schoolfrik
geringschattend schoolmeester
1123
schoolmeester
geringschattend
1123
schoon
spreektaal mooi BN 1124
spreektaal verheven BN 1124
spreektaal aangenaam BN 1124
spreektaal gelegen komend BN 1124
spreektaal aanzienlijk BN 1124
schoppen het ver ~ informeel
een hoge positie bereiken
1126
de wereld in ~ informeel verwekken
1126
schoteldoek
spreektaal vaatdoek BN 1126
schrijfgerief
spreektaal schrijfgerei BN 1128
schrik ~ hebben van spreektaal bang zijn voor BN 1129
schrijvelaar
geringschattend
BN 1129
schrijverij
enigzins minachtend het geschrijf
1129
schudden dat kun je wel ~ spreektaal
dat kun je wel vergeten NN 1130
schuifaf
spreektaal glijbaan BN 1130
schuiven wat schuift dat? spreektaal
hoeveel verdien ik daarmee? NN 1131
scoren
slang
NN 1133
schertsend bemachtigen NN 1133
secreet
scheldwoord
1135
seffens
spreektaal straks BN 1136
serieus is het ~? spreektaal echt waar? BN 1141
shit
informeel gelul
1143
shot
slang injectie
1144
sigarenkistje
schertsend schoen
1145
sijsjeslijmer
spreektaal saaie vent
vooral NN 1146
Sinksen
spreektaal Pinksteren BN 1148
sinjoor
schertsend Antwerpenaar BN 1148
sintjutmis, sintjuttemis met ~ schertsend nooit
1148
sjans ~ hebben spreektaal
NN 1149
sjansen
spreektaal flirten NN 1149
sjees
spreektaal hoop NN 1150
sjekkie
spreektaal
NN 1150
sjerp
spreektaal sjaal BN 1150
sjezen
spreektaal zakken NN 1150
sjoege
spreektaal begrip NN 1150
126
sjotten
spreektaal voetballen BN 1150
slaan een babbeltje ~ spreektaal praten BN 1151
slaapwel
spreektaal welterusten BN 1152
slag ~ om slinger spreektaal voortdurend BN 1153
slachtofferen
vooral schertsend
1153
sladood
schertsend
NN 1153
slechtgezind
spreektaal slechtgehumeurd BN 1155
sleurhut
schertsend caravan NN 1156
slinger
iemand een ~ geven spreektaal iemand een lift geven NN 1158
sloef
spreektaal slof BN 1159
sloeber
spreektaal slokop BN 1159
slootwater
schertsend vieze koffie
1160
smack
slang heroïne
1162
smoel
informeel mond
1164
smoelwerk
informeel mond
1164
smeris
spreektaal politieagent NN 1164
smoelenboek
schertsend
1164
smous
scheldwoord
NN 1165
smos
spreektaal broodje gezond BN 1165
snaaien
spreektaal stelen NN 1165
snavel
informeel mond
1166
snede
een snee in de neus hebben spreektaal dronken NN 1166
snappez-vous?
schertsend begrijpt u
1166
snoeien
informeel snoeien
1168
snip, snep
spreektaal 100 gulden NN 1168
snok
spreektaal ruk BN 1169
snokken
spreektaal rukken BN 1169
snoek een ~ vangen schertsend in het water vallen NN 1169
snotje in het ~ krijgen informeel bemerken
1170
snotkoker
informeel neus
1170
snotlap
informeel zakdoek
1170
snufferd
informeel neus
1170
sodeju
spreektaal
vooral NN 1171
sodemieter
spreektaal lichaam
vooral NN 1171
sodemieteren
spreektaal gooien
vooral NN 1171
soep
tussen de ~ en de patatten spreektaal tussendoor BN 1172
solden
spreektaal koopjes BN 1173
solderen
spreektaal opruimen BN 1173
solliciteren ~ naar iets schertsend
1174
soortement
informeel soort
1175
127
sores
spreektaal ellende NN 1175
spaghettivreter
scheldwoord
1177
spaghettiwestern
informeel
1177
spannend
spreektaal strak BN 1178
spanjool
geringschattend Spanjaard
1178
spatsies ~ hebben spreektaal praatjes hebben NN 1179
speed
slang wekamine
1180
speedfreak
slang
1180
speen
spreektaal aambeien BN 1181
spek
het ~ aan zijn been hebben spreektaal de dupe zijn BN 1181
speelvogel
spreektaal speels kind BN 1181
speelhol
minachtend casino
1181
spicht
informeel
1183
speractie
spreektaal wegversperring BN 1183
spie
spreektaal cent NN 1183
spetter
spreektaal knapperd NN 1183
spreektaal hard schot
1183
speurneus
schertsend
1183
spiekpapiertje
schertsend
1184
spijs
spreektaal moes BN 1185
spikkeltjeskaas
spreektaal komijnekaas NN 1185
spinnenkop
scheldwoord
1186
spleet
informeel vagina
1187
sporen
spreektaal gek zijn NN 1190
spraakwater
schertsend sterke drank
1191
spraakwaterval
schertsend
1192
spriet
informeel
1193
springen op ~ staan informeel
nodig moeten urineren
1193
spuit
schertsend paraplu NN 1194
spuitpoep
spreektaal diarree NN 1195
sputteren
spreektaal stagneren BN 1195
spuugzat ik ben het ~ spreektaal ik ben het beu
vooral NN 1195
staan voor lul ~ spreektaal een raar figuur slaan NN 1196
staak
schertsend
1196
staatsruif
schertsend
1198
stalen het ~ ros schertsend fiets
1201
stamp
spreektaal klap BN 1202
spreektaal hoop BN 1202
spreektaal schop NN 1202
stampen in elkaar ~ spreektaal in elkaar slaan
1202
spreektaal schoppen BN 1202
stangen
spreektaal plagen NN 1204
starnakel
spreektaal stomdronken NN 1205
stationeren
spreektaal
BN 1206
128
steken iemand laten ~ spreektaal
iemand in de steek laten BN 1209
in elkaar ~ spreektaal in elkaar zitten BN 1209
steigeren
schertsend
1209
stel
een stelletje mensen neerbuigend groep
1209
stellen
het goed/slecht ~ spreektaal
het goed/slecht maken BN 1210
stennis
spreektaal drukte NN 1212
ster
tegen de sterren op spreektaal zonder maat BN 1212
sterf-op-straatworst
schertsend cervelaatworst NN 1213
stief een ~ kwartiertje spreektaal zeker een kwartier NN 1215
stiefelen
spreektaal lopen NN 1215
stielman
spreektaal vakman BN 1215
stijf
een stijve hebben informeel een erectie hebben
1216
stille
informeel politieagent in burger
1217
stilletjes
spreektaal matig BN 1217
stinken erin ~ spreektaal erin lopen
vooral NN 1217
stoefen
spreektaal opscheppen BN 1218
stoemp
spreektaal stamppot BN 1218
stinker, stinkerd rijke ~ spreektaal
1218
in z`n ~ zitten spreektaal in de angst NN 1218
stombezopen
informeel dronken
1220
stoot
spreektaal knappe meid
1221
stort
spreektaal stortplaats
vooral BN 1224
straatloper
informeel leegloper
1225
straat van ~ raken spreektaal getrouwd raken BN 1225
straf
spreektaal erg BN 1225
straatmadeliefje
schertsend straatmeid
1225
stralen
spreektaal zakken NN 1227
streep
er loopt een ~ door spreektaal hij is gek NN 1228
stront
plat uitwerpselen
1231
strontnat
informeel drijfnat
1231
strot
informeel keel
1232
stroop
iemand ~ aan de baard smeren spreektaal iemand vleien BN 1232
strop
spreektaal
BN 1232
studiejaar
spreektaal schooljaar BN 1234
stuff
slang hasj / marihuana
1235
stuiven het zal er ~ spreektaal
het zal er hevig aan toe gaan BN 1235
129
stuk
stukken van mensen kosten spreektaal heel veel kosten BN 1235
zeker van je ~ zijn spreektaal zelfverzekerd zijn BN 1235
stuur
informeel stuurman
1236
stuudje
smalend
NN 1236
stylo
spreektaal balpen BN 1237
suf
zich ~ prakkiseren spreektaal nadenken
1239
sufferdje
schertsend
NN 1239
suiker niet van ~ zijn schertsend
1239
suite
spreektaal bruidsstoet BN 1240
suikerspin
schertsend
1240
syndic
spreektaal syndicus BN 1244
T syndicalist
spreektaal vakbondslid BN 1245
taak
spreektaal huiswerk BN 1246
taart
informeel
1248
tafel
onder de ~ kletsen spreektaal een discussie winnen
1249
takke-
spreektaal slecht NN 1251
takkitakki
smalend Sranantongo NN 1251
spreektaal Sranantongo NN 1251
tamp
plat
mannelijk geslachtsdeel
1252
tas
spreektaal kopje BN 1255
tater
informeel mond
1256
tateren
spreektaal kletsen BN 1256
teef
scheldnaam
1257
techneut
schertsend
1257
teerling
spreektaal dobbelsteen BN 1258
tegen
~ een snelheid van spreektaal met een snelheid van BN 1258
~ 100 km per uur rijden spreektaal 100 km per uur rijden BN 1258
tegensteken
spreektaal tegenstaan BN 1260
teken iemand ~ doen spreektaal
iemand een teken geven BN 1261
tel van geen ~ zijn spreektaal niet belangrijk zijn BN 1262
telecard
spreektaal telefoonkaart BN 1262
teller
spreektaal meter BN 1264
tempen
spreektaal
temperatuur opnemen NN 1264
tengel
spreektaal vinger NN 1265
tering krijg de ~ plat vloek NN 1266
tering- plat vervelend NN 1266
tent
spreektaal restaurant
vooral NN 1266
terminus
spreektaal eindpunt BN 1267
130
teringlijder
spreektaal rotzak NN 1267
test
informeel hoofd
1270
tetteren
informeel
1271
teut
spreektaal dronken
vooral NN 1271
thuiskomen
daar ben ik van thuisgekomen spreektaal
daar ben ik van afgestapt BN 1275
tiet
informeel borst
1276
tierelier
dat boek verkoopt als een tierelier spreektaal
vooral NN 1276
tig
spreektaal veel mensen NN 1276
tillen
spreektaal bedriegen NN 1278
tikgeit
neerbuigend typiste NN 1278
toedeloe
informeel dag
1282
tochtlatjes
schertsend
NN 1282
toedienen een pak slaag ~ schertsend voorzien van
1282
toer
spreektaal beurt BN 1284
toespijs
spreektaal beleg BN 1285
toesteken
spreektaal overhandigen BN 1285
toeter
schertsend blaasinstrument
1285
spreektaal dronken NN 1285
toffel
spreektaal pantoffel NN 1286
toko
spreektaal onderneming
1287
toiletteren
schertsend urineren
1287
toneelkring
spreektaal toneelvereniging BN 1288
tong
zijn ~ ingeslikt hebben spreektaal niets zeggen BN 1288
toon
informeel teen
1289
topzwaar
schertsend dronken
1291
tortelduif tortelduiven schertsend koppeltje
1292
tournee
spreektaal rondje BN 1293
trap
van de ~ gevallen zijn schertsend
zijn haar kortgeknipt hebben
1297
trappen herrie ~ informeel ruzie maken
1298
treffelijk
spreektaal respectabel BN 1299
trekken het lang of kort ~ spreektaal
het lang of kort maken BN 1300
spreektaal masturberen
1300
het niet lang meer ~ spreektaal niet lang meer leven BN 1300
tremmen
iemand in elkaar ~ spreektaal in elkaar slaan NN 1301
trezebezeke
spreektaal trutje BN 1301
treurbuis
schertsend televisie
1301
troela
minachtend meisje
1304
troost
spreektaal koffie NN 1305
131
trouwerij
informeel trouwpartij
1306
trouwkleed
spreektaal trouwjurk BN 1306
trut
plat
vrouwelijk geslachtsdeel
1307
tube
informeel
1307
t.t.z.
spreektaal dat wil zeggen BN 1307
tuffen
schertsend
1308
tukker
scheldwoord
NN 1309
turnkring
spreektaal turnvereniging BN 1310
turnzaal
spreektaal gymzaal BN 1310
tussen
~ dit en een week spreektaal binnen een week BN 1310
turf
schertsend dik boek
1310
tuut
spreektaal politieagent NN 1311
tyfus
plat vloek NN 1314
uil
een uiltje knappen spreektaal een dutje doen
1315
uilenzeik
spreektaal verschraald bier NN 1315
uit t is amen en ~ spreektaal t is afgelopen BN 1315
uitfreaken
informeel
1318
uitgekookt
informeel sluw
1319
uitgeluld ~ zijn informeel uitgepraat
1319
uitgeput
spreektaal uitverkocht BN 1319
uitgeregend
spreektaal verregend BN 1319
uitmikken
informeel afpassen
1322
uitputting
tot ~ van de voorraad spreektaal
zolang de voorraad strekt BN 1323
uitstappen
informeel overlijden
1326
uitsteken
spreektaal uithalen BN 1326
uitvliegen
spreektaal plots tekeergaan BN 1327
uitvogelen
informeel uitpluizen
1328
unief
spreektaal universiteit BN 1331
V uppie in m'n ~ spreektaal in mijn eentje NN 1332
va
informeel vader
1335
vaak
spreektaal slaap BN 1335
vaantje
naar de vaantjes zijn spreektaal kapot zijn BN 1335
iets naar de vaantjes helpen spreektaal kapot maken BN 1335
Vaderkensdag
spreektaal Vaderdag BN 1336
vadermoorder
schertsend
NN 1337
vake
spreektaal vader BN 1338
vallen zonder werk ~ spreektaal komen te zitten BN 1339
spreektaal worden BN 1339
erdoor ~ spreektaal afgaan BN 1339
valoriseren
spreektaal benutten BN 1339
vangen
informeel verdienen
1340
132
vanachter
spreektaal achteraan BN 1340
vandoen
spreektaal nodig BN 1340
vastmaken
spreektaal sluiten BN 1343
verbouwen
schertsend
1353
verbrodden
spreektaal verknoeien BN 1354
verdikke, verdikkeme, verdikkie
informeel
1355
verdiep
spreektaal verdieping BN 1355
verdomd
informeel
1356
informeel erg, zeer
1356
verdommen het ~ informeel het vertikken
1356
verdoemenis, verdommenis naar de ~ gaan spreektaal verloren gaan
1356
verdraaien
spreektaal weigeren NN 1356
vergeven
het is hier ~ van de muizen informeel het barst hier
1360
verhuren zich ~ informeel in loondienst gaan
1362
verhippen ~ van de kou spreektaal verkleumen NN 1362
verhipt
spreektaal zeer NN 1362
verkassen
informeel weggaan
1363
verknollen
spreektaal verknoeien NN 1365
verkoopbaar
schertsend aanvaardbaar
1365
verliezen niets te ~ hebben schertsend
1367
verlinken
spreektaal verraden NN 1368
verlof ~ zonder wedde spreektaal
loopbaanonderbreking BN 1368
spreektaal vakantie BN 1368
verlullen
informeel verdoen
1369
verneuken
informeel bedriegen
1370
vernachelen
spreektaal kapotmaken BN 1370
vermits
spreektaal omdat BN 1370
verneukeratief
informeel
1371
verneukerij
informeel bedriegerij
1371
vernikkelen
spreektaal verkleumen NN 1371
verpast
spreektaal verkocht BN 1372
verovering
schertsend nieuwe vriend
1372
verrek
informeel
1373
verrekken
spreektaal sterven NN 1373
verrekt
spreektaal zeer NN 1373
verrot
spreektaal vervloekt NN 1374
spreektaal
NN 1374
spreektaal erg NN 1374
versassen
spreektaal overbrengen BN 1374
versieren
spreektaal voor elkaar krijgen NN 1375
versjteren
spreektaal verstoren NN 1376
versmachten
spreektaal stikken BN 1376
133
spreektaal verstikken BN 1376
vertrutting
spreektaal truttig worden NN 1382
verversen
spreektaal schone luier omdoen BN 1382
vervloekt
informeel heel erg
1383
informeel
1383
verwachten zich ~ aan spreektaal rekenen op BN 1384
Verweggistan
schertsend
NN 1384
verzopen
informeel
1388
verzuipen
informeel
1389
verzusteren
spreektaal
BN 1389
vet
spreektaal vies BN 1390
het ~ is eraf spreektaal het beste is weg BN 1390
vetklomp
schertsend
1390
vetzak
informeel
1391
vidé, vidétje
spreektaal pasteitje BN 1392
vijg zo plat als een ~ spreektaal heel plat BN 1394
vijs
spreektaal schroef BN 1394
vijzen
spreektaal schroeven BN 1394
vijver de grote ~ schertsend de oceaan
1394
vingeren
informeel masturberen
1395
viswijf
informeel
1398
scheldwoord
1398
Vlaanders de beide ~ spreektaal
Oost- en West-Vlaanderen BN 1399
vlaggen
schertsend
1399
vlerk
spreektaal arm NN 1402
vliegen hij ziet ze ~ informeel hij is gek
1403
vod
spreektaal stofdoek BN 1407
voet
met iemands voeten spelen spreektaal
iemand voor de gek houden BN 1408
ergens met vuile voeten doorgaan spreektaal
recht op zijn doel afgaan BN 1408
aan zijn voeten vagen spreektaal aan zijn laars lappen BN 1408
onder de voeten zijn spreektaal ziek zijn BN 1408
uit de voeten zijn spreektaal afgedaan zijn BN 1408
om de vijf voeten spreektaal telkens weer BN 1408
voetbad
schertsend
1409
vogelschrik
spreektaal vogelverschrikker BN 1410
vogelverschrikker
schertsend
1410
volksstam
hele volksstammen schertsend veel mensen
1413
voorgevel
schertsend neus
1418
voorhebben
spreektaal beleven BN 1419
het goed/slecht ~ spreektaal
het bij het rechte eind hebben BN 1419
134
vooropzeg
spreektaal opzeggingstermijn BN 1421
voortdoen
spreektaal zich redden met
1423
voortgaan
spreektaal weggaan BN 1423
vozen
informeel vrijen
1428
vrachtje
informeel
1429
vrank
spreektaal ruw BN 1429
vreetzak
scheldwoord
1430
vreten
spreektaal slecht eten
1430
een raar stuk ~ spreektaal een raar mens NN 1430
vrijer
spreektaal kerel
1432
vrouwmens
geringschattend vrouw
1434
vrouwvolk
geringschattend vrouwen
1434
vuilbak
spreektaal vuilnisbak BN 1435
vullis
spreektaal vuilnis NN 1436
vuilnisbakkenras
schertsend hond NN 1436
W vuurtoren
spreektaal 250 gulden NN 1437
waarzo
spreektaal WAAR NN 1441
wafel
informeel mond
1442
waffel
spreektaal mond NN 1442
wagen
de ~ aan het rollen brengen spreektaal
de zaak aan het rollen brengen BN 1442
het spel zit op de ~ spreektaal
de poppen zijn aan het dansen BN 1442
wandelconcert
spreektaal promenadeconcert BN 1445
wandelen iemand ~ sturen spreektaal iemand afschepen BN 1445
waratje
spreektaal waarachtig NN 1447
wasspeld
spreektaal wasknijper BN 1449
water plat ~ spreektaal spa blauw BN 1449
spreektaal urine
1449
bruisend ~ spreektaal spuitwater BN 1449
lopend ~ spreektaal stromend water BN 1449
waslijst
schertsend lange lijst
1449
waterballet
schertsend
NN 1450
waterkans
spreektaal
BN 1451
waterlander
schertsend traan
1451
watjekouw
spreektaal harde klap NN 1453
weed
slang marihuana
1455
weer, weder
het mooie weer maken spreektaal succes hebben BN 1456
weeral
spreektaal alweer BN 1456
weergeven
spreektaal teruggeven BN 1456
weggeven
informeel ten beste geven
1459
weg er mee ~ zijn spreektaal doorzien BN 1459
weghalen
bij haar is alles weggehaald informeel
1460
wegpesten iemand ~ informeel
1460
wegsteken
spreektaal verstoppen BN 1461
135
wegslaan
ergens niet weg te slaan zijn schertsend
1461
weirdo
informeel
1463
welletjes
informeel genoeg
1464
wereldberoemd ~ in Gent schertsend
1466
werkpaard
schertsend
1469
werkvrouw
spreektaal werkster BN 1470
wiedes
spreektaal duidelijk NN 1474
wiedeweerga als de ~ spreektaal met grote spoed NN 1474
wiet
slang marihuana
1475
wijf
informeel vrouw
1476
wijs
niet veel wijzer worden van schertsend
1477
wind
het stinkt een uur in de ~ spreektaal het stinkt heel erg
1479
winkeldochter
schertsend
1481
wipje een ~ maken spreektaal seks NN 1483
wippen
spreektaal seks NN 1483
witte
spreektaal niet-collaborant BN 1485
woof
schertsend
1488
wout
spreektaal politieagent
1491
wouen
spreektaal wilden
1491
worst of je ~ lust schertsend
NN 1491
woven
schertsend
1491
wroeten
spreektaal zwoegen BN 1493
Y wuiven
schertsend
1493
Z yes reken maar van ~ informeel geen twijfel aan
1495
zaag
informeel zeur
1496
zaad ~ in `t bakje spreektaal geld in 't laatje BN 1496
zaak
er geen zaken mee hebben spreektaal
er niets mee te maken hebben BN 1496
zaakje spreektaal geslachtsdelen
1496
zageman
spreektaal zeur BN 1497
zagemeel
spreektaal zaagsel BN 1497
zagen
spreektaal zeuren BN 1497
zacht de zachte sector schertsend
1497
zakkenwasser
scheldwoord
1498
zakkerig
informeel vervelend
1498
zagevent
spreektaal zeur BN 1498
zak
iemand de ~ geven spreektaal iemand ontslaan NN 1498
spreektaal balzak
1498
geen ~ spreektaal niets NN 1498
spreektaal klootzak
1498
zakken iemand ~ spreektaal iemand laten zakken BN 1498
zaligheid
iemand zijn ~ geven spreektaal
iemand de waarheid zeggen BN 1499
136
de acht zaligheden schertsend
NN 1499
zandhaas
schertsend infanterist NN 1499
zat
informeel verzadigd
1500
informeel dronken
1500
zedenmeester
geringschattend
1501
zeiken
informeel zeuren
1505
zeik
spreektaal urine
1505
zeiker, zeikerd
informeel zeur
1506
zeikerig
informeel vervelend
1506
zeiknat
informeel kletsnat
1506
zeiloren
schertsend flaporen NN 1506
zenuwpees
informeel
1509
zenuw
krijg de zenuwen! spreektaal barst NN 1509
zetten
spreektaal gaan zitten BN 1511
zeveraar
informeel praatjesmaker
1512
zever
spreektaal onzin
1512
zeveren
spreektaal zeuren
1512
ziekenkas
spreektaal ziekenfonds BN 1513
ziekte
ergens flink de ~ over in hebben spreektaal
ergens door geërgerd zijn NN 1513
als de ~ spreektaal heel erg NN 1513
roken als de ~ spreektaal veel roken NN 1513
jaloers als de ~ spreektaal erg jaloers zijn NN 1513
ziel
iemand op zijn ~ geven spreektaal slaag geven NN 1513
ziekenhuisbal
schertsend
1513
zielknijper, zielenknijper
schertsend psychiater
1513
zieltje
spreektaal ziel
1514
zien iemand graag ~ spreektaal van iemand houden BN 1514
gezien zijn spreektaal beetgenomen zijn BN 1514
niets te ~ hebben met spreektaal
niets te maken hebben met BN 1514
zilvervloot
schertsend
NN 1516
zit
spreektaal zitplaats
1518
neem een ~ schertsend
1518
zitten
het zit eraan te komen spreektaal het komt eraan
1518
zodra van ~ / ~ dat spreektaal zodra BN 1519
zoekertje
spreektaal
BN 1519
zonde jeugdzonden schertsend
1522
zooi
spreektaal menigte NN 1524
zool halve ~ spreektaal halvegare NN 1524
zorg mij een ~! spreektaal kan me niets schelen
1525
137
de eerste zorgen toedienen spreektaal eerste hulp verlenen BN 1525
zot
spreektaal gek BN 1525
spreektaal dol BN 1525
spreektaal dwaas BN 1525
spreektaal boer BN 1525
zottekesspel
spreektaal dwaze toestand BN 1525
zotteklap
spreektaal onzin BN 1525
zuiderling
schertsend
1526
zuipen
informeel drinken
1527
zuiper
informeel dronkaard
1527
zuiplap
informeel dronkaard
1527
zuipschuit
schertsend
1527
zus
informeel
1528
zuster je ~ spreektaal
daar komt niets van in NN 1528
je zal je ~ bedoelen spreektaal
NN 1528
zwartjoekel
scheldwoord
NN 1531
zwanzen
spreektaal grappen maken BN 1531
zwarte
spreektaal collaborateur BN 1531
zwartje
minachtend neger(in)
1531
zweef
informeel zweefmolen
1532
zwartrok
spottend rooms-katholiek
1532
zweetkakkies
spreektaal zweetvoeten NN 1533
zweetdrankje
schertsend doktersrekening NN 1533
zwijnen
spreektaal geluk hebben
1535
top related