“ze was zo vol van aeneas dat ze leeg was van zichzelf.” (franck, … · 2012. 3. 14. · paul...
TRANSCRIPT
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
1
Universiteit Gent Academiejaar 2010-2011
“Ze was zo vol van Aeneas dat ze leeg was van
zichzelf.” (Franck, 1996: 35)
Karakterisering van Aeneas (en Dido) in de jeugdromans van
Imme Dros, Paul Biegel, Ed Franck en Willy Spillebeen.
Eline Tack
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad
van Master in taal- en letterkunde: Grieks-Latijn
Promotor: Dr. Yanick Maes
Co-promotor: Sylvie Geerts
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
2
Inhoudstafel Dankwoord 6
Inleiding 7
1.1. Motivatie 7
1.2. Opzet van dit werk 8
Deel 1: Algemene blik op de jeugdliteratuur in het Nederlandse
taalgebied
1. Inleiding 10
2. Algemeen: wat is jeugdliteratuur? 11
2.1. Definitie? 11
2.2. Waar komt de jeugdliteratuur vandaan? Historisch overzicht. 14
2.3. Emancipatie van de jeugdliteratuur 17
2.4. Zender – Ontvanger 18
3. Veranderingen binnen de jeugdliteratuur 24
3.1. Veranderingen doorheen de tijd 24
3.2. Veranderingen wat betreft de grens tussen jeugd- en volwassenen-
literatuur: cross-over 28
4. Aeneïs als jeugdroman 31
Deel 2: Karakterisering van Dido en Aeneas in vier jeugdboeken
1. Tekstcorpus 35
2. Vooruitblik naar narratologische analyse 36
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
3
Imme Dros – Mee met Aeneas 38
1. Inleiding 38
1.1. Imme Dros van dichterbij bekeken 38
1.2. Imme Dros’ aanpak van de Aeneïs 39
2. Narratologische analyse 41
2.1. Plot 41
2.2. Twee scènes van dichterbij bekeken 44
2.2.1. Aankomst van Aeneas bij Dido 44
2.2.2. Aankomst van Aeneas bij koning Latinus 46
2.3. De verteller 50
2.4. Karakterisering/Focalisatie 53
2.4.1. Aeneas als held/leider 54
2.4.2. Aeneas als geliefde 56
2.4.3. Aeneas als mens 58
2.4.4. Dido 61
3. Beoogd lezerspubliek 63
4. Illustraties 65
5. Tussenconclusie: Imme Dros – Mee met Aeneas 66
Paul Biegel – De zwerftochten van Aeneas 68
1. Inleiding 68
1.1. Paul Biegel van dichterbij bekeken 68
1.2. Paul Biegels aanpak van de Aeneïs 70
2. Narratologische analyse 72
2.1. Plot 72
2.2. Twee scènes van dichterbij bekeken 74
2.2.1. Aankomst van Aeneas bij Dido 74
2.2.2. Aankomst van Aeneas bij koning Latinus 76
2.3. De verteller 78
2.4. Karakterisering/Focalisatie 80
2.4.1. Aeneas als held/leider 81
2.4.2. Aeneas als geliefde 84
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
4
2.4.3. Aeneas als mens 86
2.4.4. Dido 88
3. Beoogd lezerspubliek 92
4. Illustraties 93
5. Tussenconclusie: Paul Biegel – De zwerftochten van Aeneas 95
Ed Franck – Aeneas en Dido 97
1. Inleiding 97
1.1. Ed Franck van dichterbij bekeken 97
1.2. Ed Francks aanpak van de Aeneïs 99
2. Narratologische analyse 100
2.1. Plot 100
2.2. Twee scènes van naderbij bekeken 102
2.2.1. Aankomst van Aeneas bij Dido 102
2.2.2. Aankomst van Aeneas bij koning Latinus 103
2.3. De verteller 104
2.4. Karakterisering/ Focalisatie 106
2.4.1. Aeneas als held/leider 107
2.4.2. Aeneas als geliefde 111
2.4.3. Aeneas als mens en als vriend 113
2.4.4. Dido als koningin 116
2.4.5. Dido als vrouw 118
2.4.6. Dido als geliefde 120
3. Beoogd lezerspubliek 126
4. Tussenconclusie: Ed Franck – Aeneas en Dido 127
Willy Spillebeen – Aeneas of de levensreis van een man 129
1. Inleiding 129
1.1. Willy Spillebeen van dichterbij bekeken 129
1.2. Willy Spillebeens aanpak van de Aeneïs 131
2. Narratologische analyse 133
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
5
2.1. Plot 133
2.2. Twee scènes van dichterbij bekeken 135
2.2.1. Aankomst van Aeneas bij Dido 135
2.2.2. Aankomst van Aeneas bij koning Latinus 138
2.3. De verteller 141
2.4. Karakterisering/Focalisatie 143
2.4.1. Aeneas als held/leider 144
2.4.2. Aeneas als geliefde 147
2.4.3. Aeneas als mens 151
2.4.4. Dido 154
3. Beoogd lezerspubliek 157
4. Tussenconclusie: Willy Spillebeen – Aeneas of de levensreis van een man 159
Conclusie 161
Bibliografie 165
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
6
Dankwoord
Na maanden van hard werk, gebrek aan vrije tijd en nood aan meer sociaal contact is deze thesis dan
toch eindelijk ontsproten als vrucht aan de dorre boom van mijn inspiratie. Ik kan echter niet zeggen
dat dit enkel mijn verdienste is, ook de mensen rondom mij hebben veel energie gestoken in het
kweken van deze vrucht door er onder andere voor te zorgen dat ik niet neergebliksemd werd door
neerslachtige buien en mij te voorzien van goede raad.
Om te beginnen wil ik mijn promotor, Dr. Yanick Maes bedanken om een dolende student die “iets
met jeugliteratuur en de klassieken” wilde doen zo goed op te vangen en bij te staan met goede
raad. Ook mijn co-promotor, Sylvie Geerts, wil ik van harte bedanken om mij zo goed bij te staan met
raad en daad. Haar tips en duidelijke richtlijnen hebben mij goed op weg geholpen en hielden mij ook
onderweg staande op momenten dat de berg aan informatie net iets te hoog werd. De opbouwende
kritiek van beide promotoren verdient een bijzondere plaats in dit dankwoord.
Daarnaast wil ik ook de auteurs bedanken die een rechtstreekse en vooral interessante bijdrage
hebben geleverd aan deze thesis. Vooral Willy Spillebeen en Imme Dros ben ik mijn dank
verschuldigd omdat zij mij zeer hartelijk bij hen thuis ontvingen en graag tijd vrijmaakten om
uitgebreid te antwoorden op mijn vele vragen. De persoonlijke ontmoeting met deze grote auteurs
was bovendien een hele eer voor mij. Ook Ed Franck en tekenaar Fiel van der Veen verdienen een
vermelding in dit dankwoord omwille van hun virtuele antwoorden op een aantal vragen die nog op
mijn lever lagen. Harrie Geelen wil ik dan weer bedanken om één van zijn prachtige tekeningen ter
mijner beschikking te stellen om op mijn voorblad te gebruiken.
Ook Eva Devos van het Focuspunt Jeugdliteratuur wil ik graag bedanken voor de warme ontvangst in
de grootste kleine schatkamer vol jeugdliteratuur te Antwerpen.
De mensen die het meest met mij hebben moeten samenleven en veel van mijn paniekaanvallen
hebben verdragen, verdienen ook een belangrijke plaats in dit steeds langer wordende dankwoord.
Ik bedank eerst en vooral mijn ouders, Jan en Carinne, die elk onderdeel van mijn thesis, hoe
prematuur ook, zonder morren bleven nalezen en er zowel overbodige zinnen als overbodige
komma’s uit geschrapt hebben. Ook voor het denkbeeldig aan mijn oren trekken wanneer ik het
even allemaal niet meer zag zitten, bedank ik hen.
Mijn broer, Jasper, wil ik bedanken voor de digitale steun aan de grootste digibeet in huis. Het
voorblad en de kadertjes met parameters zouden er zeer primitief hebben uitgezien zonder zijn hulp.
Naast al deze mensen bedank ik ook mijn beste vrienden (jullie weten wel wie jullie zijn) voor het
geloof in mijn kunnen en voor het luisteren naar mijn vele gezeur.
Eline Tack, Sint-Pieters-Kapelle, 18 mei 2011
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
7
1. Inleiding
1.1. Motivatie
Wanneer geïnteresseerden mij vroegen wat het onderwerp voor mijn thesis zou worden en ik vol
enthousiasme antwoordde dat ik de “Karakterisering van Aeneas in vier jeugdromans” zou gaan
bestuderen, keken ze gewoonlijk even enthousiast als ik. “Ja! Dat is zeker iets voor jou!” was het
antwoord dat ik meermaals te horen kreeg. Jeugdliteratuur is immers altijd een (verborgen) liefde
geweest van mij.
Het begon allemaal in het vijfde leerjaar met een griepje en een schrijfwedstrijd. Wat doet een kind
van 11 jaar wanneer het verplicht thuis moet blijven? Het zet zich achter de eerste computer die
door de ouders onlangs in huis werd gehaald en het begint een verhaal te schrijven voor de ECI-
wedstrijd “Pak je pen!”. Opdracht: Wie/Wat zou je willen zijn als je één dag iemand anders was? Mijn
antwoord: een boek! Hoe gek het ook mag klinken... mijn openingszin was “Ik wou dat ik een boek
was en dat jij mij lezen kon.” Ik behaalde de tweede plaats met mijn verhaal, won een fiets en een
enorme stapel boeken, mij overhandigd door Bart Moeyaert, en de bal ging aan het rollen. Ik bleef
vreemdsoortige hersenspinsels in de vorm van verhalen en gedichten op papier kliederen, verslond
boeken met stapels en ... leerde toevallig de boeken van Imme Dros kennen. De weg naar de
klassieke verhaalstof lag open en ik bewandelde hem vol verwondering en bewondering. Het is
dankzij Imme Dros’ bewerking van de Ilias en de Odyssee dat ik werkelijk door de microbe gebeten
werd en besloot mijn “studieloopbaan” in het secundaire onderwijs in de richting Grieks-Latijn te
beginnen. We zouden dan wel zien of ik het leuk vond en of ik het aankon. Dat ik het leuk vond, zag
ik duidelijk, in alle kleuren van de regenboog. Het was tevergeefs, ik zou nooit meer stoppen met de
klassieke verhalen te verslinden. Tot op de dag van vandaag, tien jaar later, ben ik een enorme
liefhebber van jeugdliteratuur én van de klassieke verhalen. De kans om beiden in mijn thesis te
bestuderen, heb ik dan ook met beide handen gegrepen. Het resultaat daarvan kan u in wat volgt
lezen. Ik hoop dat u ervan geniet!
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
8
1.2. Opzet van dit werk
Imme Dros zet verhalen uit de Oudheid naar haar eigen hand.
Ze maakt er nieuwe literatuur van, en dat doet ze dit keer met het
beroemde boek over Aeneas van de Romeinse schrijver Vergilius.(Dros, 2008: flaptekst)
Als groot liefhebber van zowel jeugdboeken als klassieke onderwerpen, voelde ik mij aangetrokken
tot de boeken van Imme Dros. De manier waarop zij de klassieke verhalen in een nieuw jasje stopt, is
werkelijk verrijkend. Toch kwam ik tot de ontdekking dat Imme Dros helemaal niet de enige schrijver
is die de klassieke verhaalstof op een vernieuwende manier onder de aandacht durft te brengen. In
deze paper ga ik op speurtocht in de boeken van vier grote auteurs die het Aeneasverhaal
herschapen hebben, nl. Paul Biegel, Imme Dros, Ed Franck en Willy Spillebeen. Op speurtocht naar
wat? Naar de manier waarop deze auteurs het verhaal van Aeneas weergeven. Welk beeld ze van
deze held (al is deze stempel van ‘held’ nog niet helemaal zeker) ophangen, hoe ze dit doen, waarom
ze dit doen en wat het uiteindelijke resultaat van hun aanpak is.
Omdat een behandeling van een aantal jeugdboeken niet uit het niets kan beginnen, zal ik eerst wat
dieper ingaan op jeugdliteratuur in het algemeen. Meerbepaald op de jeugdliteratuur en haar
ontwikkelingen in het Nederlandse taalgebied sinds 1970-1980. Ook wil ik kijken naar de grens
tussen jeugd- en volwassenenliteratuur die duidelijk aan het vervagen is volgens sommige
onderzoekers. Wat moeten we doen wanneer de auteur en uitgeverij zelf claimen
volwassenenliteratuur te schrijven, maar het lezerspubliek evengoed uit jongeren kan bestaan?
Moeten we hier spreken van zogenaamde “cross-overromans”? Welke functies hebben dit soort
romans? Het zal verderop immers blijken dat er over het boek van Willy Spillebeen, dat handelt over
Aeneas, Aeneas of de levensreis van een man, twijfel bestaat wat betreft de status. Op basis van
resultaten van vroegere onderzoeken zal ik deze vraag proberen beantwoorden.
Voor ik op de vier aangehaalde auteurs en hun bewerking van het Aeneasverhaal inga, zal ik telkens
kort de auteurs voorstellen. Het kan immers interessant zijn het werk van deze auteurs tegen de
achtergrond van hun eigen levensverhaal of carrière als auteur te plaatsen. Dit kan nieuwe inzichten
geven in de manier waarop ze helden in hun verhalen weergeven en waarom deze manier hun
voorkeur wegdraagt. De analyses van deze vier boeken zal het grootste deel van mijn thesis in beslag
nemen omdat het belangrijkste doel toch is te ontdekken hoe elk van hen Aeneas voorstelt.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
9
Deel 1: Algemene blik op de jeugdliteratuur in het Nederlandse
taalgebied
Aeneas
Naar ‘De levensreis van een man’
Altijd wil jij
weer die jongen zijn
die het land intrekt
en het land verkent
die zijn kindertijd
de rug toewendt
en zijn lot ontmoet
in zijn vrouw en vriend
in vreemd gebied
en vreemd beroep –
jij blijft een hij
naar wie een ik
verwonderd kijkt.
Als jaren later
geboorte en dood
ineenvloeien tot
een punt van pijn
zal jij misschien
dan durven zien
dat tussen begin
en einde in
de draad naar vrijheid
breekbaar strak
gespannen stond –
en dat jij hem brak.
(Spillebeen, 2002)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
10
1. Inleiding
Ik koos ervoor bovenstaand gedicht van Willy Spillebeen als aanloop naar dit deel van mijn paper te
nemen omdat het, naar mijn mening, mooi één van de problematische luiken van de jeugdliteratuur
weergeeft. Het meisje of jongetje dat we ooit geweest zijn, lijkt in een veel mooiere wereld te leven
dan de wereld die we als volwassenen kennen. De kindertijd is een tijd waar vele mensen maar al te
graag naar zouden terugkeren. Jammer genoeg is dit niet mogelijk. Om het nogmaals met de
woorden van Willy Spillebeen te zeggen “Jij blijft een hij naar wie een ik verwonderd kijkt”
(Spillebeen, 2002). Het kind dat we ooit zijn geweest, is in feite een vreemde geworden voor de
meeste volwassenen. De vraag is dan hoe volwassen auteurs in staat zijn boeken te schrijven die
kinderen aanspreken. Hoe weten zij wat kinderen zullen begrijpen, wat kinderen leuk zullen vinden,
wat kinderen eventueel nodig hebben? Dit zijn een aantal vragen waar ik in dit deel van mijn paper
dieper wens op in te gaan.
Om te beginnen probeer ik in deel 1 van mijn masterproef een definitie te geven van wat
jeugdliteratuur is/zou kunnen/zou moeten zijn. Waar komt de jeugdliteratuur vandaan? Wat was de
functie van jeugdliteratuur binnen de veranderende maatschappij? Vervolgens ga ik wat dieper in op
de zender (volwassene) en de ontvanger (het kind) van de tekst en zijn inhoud. De indeling is hier
gebaseerd op het boek “Jeugdliteratuur in perspectief” van Rita Ghesquière (Ghesquière, 2009).
Daarna sta ik even stil bij de jeugdliteratuur in het Nederlandse taalgebied en de veranderingen die
zich daar de laatste 30 à 40 jaar hebben voorgedaan op het vlak van deze jeugdliteratuur. De reden
waarom ik mij enkel op deze periode (vanaf 1970 ongeveer) zal focussen, is dat mijn werkcorpus
volledig na 1980 te plaatsen valt, maar ook duidelijk deel uitmaakt van de nieuwe geest in
jeugdboekenland die sinds 1970 begon op te komen. Indien ontwikkelingen die reeds vroeger
plaatsvonden, relevant zijn voor mijn onderzoek, zal ik deze natuurlijk wel aanhalen.
Verdergaand op zender en ontvanger zal ik ook dieper ingaan op de vervagende grens tussen jeugd-
en volwassenenliteratuur. Vooral in het kader van Willy Spillebeens boek Aeneas of de levensreis van
een man is dit een interessant onderzoeksdomein.
Tot slot zal ik ook ingaan op de rol van Aeneas in de jeugdliteratuur. Het idee waarom de klassieken
in de jeugdliteratuur aan bod komen, ligt te ver verwijderd van mijn onderzoeksonderwerp, maar
wanneer het specifiek om de held Aeneas gaat, lijkt het mij wel nodig te onderzoeken waarom deze
pas veel later dan andere klassieke verhalen (zoals het verhaal van Odysseus) in de jeugdliteratuur is
opgenomen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
11
2. Algemeen: wat is jeugdliteratuur?
2.1. Definitie?
Een goede, correcte definitie geven van jeugdliteratuur is geen sinecure. Vele onderzoekers voor mij,
die al jaren beroepsmatig jeugdliteratuur bestudeerden, faalden, dus waarom zou ik in staat zijn het
ondefinieerbare te definiëren? Vooraleer ik verder inga op dit definitieprobleem, neem ik eerst de
term “jeugdliteratuur” zelf even onder de loep. Wanneer we Rita Ghesquière volgen, moeten we
jeugdliteratuur zien “…als overkoepelende term voor zowel kinderliteratuur als
adolescentenliteratuur. Meer specifiek verwijst ‘jeugd’ naar de leeftijdsfase tussen de kindertijd en de
volwassenheid. Jeugd is dan zowat synoniem van puberteit-adolescentie. Hanteert men deze engere
betekenis, dan is jeugdliteratuur de literatuur van en voor de leeftijdsgroep van 11-15-jarigen.”
(Ghesquière, 2009: 10) Ook ik zal jeugdliteratuur in het vervolg van mijn thesis gebruiken als de
overkoepelende term voor zowel kinderliteratuur als adolescentenliteratuur. Toch is het zo dat zelfs
in de engere betekenis, deze term zou kloppen voor het merendeel van de jeugdromans die ik in het
bijzonder zal bespreken. Zeker drie van de vier romans (de roman van Willy Spillebeen is een
randgeval) zijn hoofdzakelijk bedoeld voor 11 tot 15-jarigen.
Het probleem wat betreft de definitie van jeugdliteratuur valt te linken aan dit gepuzzel met
leeftijden. Het publiek van jeugdliteratuur is immers zeer uiteenlopend. In tegenstelling tot
volwassenenliteratuur hebben we hier met een dubbel publiek te maken. Zowel kinderen/jongeren
als volwassenen lezen deze boeken en de auteurs van jeugdboeken moeten ook rekening houden
met deze twee zeer verschillende lezersgroepen. Wanneer de volwassen bemiddelaars (ik denk hier
aan ouders, leerkrachten, uitgevers, recensenten, bibliothecarissen, enz.) immers niet overtuigd zijn
van een jeugdboek, zal dit boek moeilijk zijn weg naar de jeugdige lezers vinden. Bij Shavit lezen we:
“Their “stamp of approval” on the other hand, apparently opens the way for acceptance of the text by
the children’s system.” (Shavit, 1986: 67) 1 Bovendien zijn geen twee kinderen hetzelfde, lezen geen
twee kinderen hetzelfde, … Hoe zou het dan mogelijk zijn een definitie te geven van de literatuur
voor deze groep? De hoeveelheid genres die onder de term “jeugdliteratuur” kunnen ondergebracht,
is ook te uiteenlopend om een duidelijk beeld te geven van wat jeugdliteratuur nu eigenlijk is. Perry
Nodelman meent dat “Any differences among the texts can be accounted for by differences in the
children.” (Nodelman, 2008: 4) Een eerste obstakel wat betreft een definitie is dus de grote
1 Ook bij Anne de Vries lezen we iets gelijkaardigs. Hij zegt dat de kinderen vaak vergeten worden wanneer
volwassenen van een boek houden. Zo kunnen de juryleden van de Griffels zodanig onder de indruk zijn “van een boek dat ze het eenvoudig niet over hun hart krijgen om het niet te bekronen. Dan worden de kinderen soms vergeten.” (Vries, 1990: 66)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
12
differentiatie die we in het publiek van jeugdliteratuur vinden én een grote differentiatie in het soort
teksten dat onder de term jeugdliteratuur kan ondergebracht worden.
Is jeugdliteratuur eigenlijk wel “anders” dan volwassenenliteratuur? In het verleden zagen we
immers meerdere malen volwassenenboeken die door jongeren werden gelezen, denk maar aan
Robinson Crusoë, en sindsdien in de jeugdliteratuur zijn opgenomen. Ook omgekeerd werkt deze
gedachte. Er zijn genoeg jeugdboeken die evengoed door volwassenen gelezen worden en in
boekenwinkels zowel bij jeugd als bij volwassenen een plaatsje krijgen. Hierbij kunnen we denken
aan de Harry Potterboeken die een ongekend succes kennen bij beide lezerspublieken.
Moeten we jeugdboeken dan wel als een aparte categorie boeken beschouwen wanneer we zien dat
boeken zonder al teveel problemen van status kunnen veranderen? Een boek zou immers een
jeugdboek kunnen zijn van zodra het door een jongere gelezen wordt… Als we met zo’n brede
definitie beginnen te werken, blijft deze echter niet bruikbaar. Het is niet omdat een kind of jongere
“Pride and Prejudice” van Jane Austen leest, dat dit een jeugdboek wordt. Het vreemde is dat
jeugdliteratuur niet enkel als een aparte categorie literatuur wordt gezien, maar dat men er meestal
ook een inferieure status aan toekent. Jeugdboeken werden lange tijd gezien als boeken waarin het
didactische opzet primeert en aan het literaire aspect minder belang gehecht wordt. Deze opvatting
vindt haar kiemen in de oorsprong van de jeugdliteratuur waarover later meer. Bij M. Desmet lezen
we het volgende: “The distinction between children’s books and school books is hard to draw since
eighteenth century children’s books nearly always contained didactic elements and school books
often contained stories and anecdotes.” (Desmet, 2007: 63) Zij haalt daar ideeën aan van P.J.
Buijnsters die kinderboeken van de 18e eeuw van naderbij bekeek. Het idee dat jeugdboeken niet
veel meer zijn dan veredelde schoolboeken zonder literaire kwaliteiten is dus eeuwen blijven verder
leven en heeft de jeugdliteratuur lang de kans niet gegeven zich te bewijzen. De emancipatie van de
jeugdliteratuur sinds 1970 is mede te wijten aan het feit dat de literaire kwaliteit van jeugdboeken
(naast het didactische opzet) veel sterker naar voor kwam en ook erkend werd door critici.2
Vanuit structuralistisch oogpunt kunnen we ook stellen dat volwassenliteratuur haar betekenis
slechts krijgt door de tegenstelling met jeugdliteratuur. Elke eenheid krijgt slechts haar betekenis
wanneer je haar plaats in het geheel van eenheden en de verhouding tot die andere eenheden kent
(de Saussure). Bijgevolg kan de volwassenliteratuur dus niet zonder haar minder waard geachte
tegenhanger (en ook omgekeerd hangt de betekenis van jeugdliteratuur mede af van haar
2 Bij Nellie van Kol lezen we dat jeugdboeken zich niet moeten toespitsen op het vermaken óf het beleren van
kinderen. Om goed te zijn moet een boek beide tegelijk een beetje doen. Geen van de twee richtingen mag primeren. Ze gaat ervan uit dat we kinderen vrij moeten laten in hun beleving van boeken en dat ze dan tijdens het vermaak ook wel iets zullen leren. (Kol, 1977: 24-25)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
13
tegenstelling met de volwassenenliteratuur). Beiden hebben elkaar nodig om hun identiteit vorm te
geven.
Het is dus quasi onmogelijk om een definitie te geven van het jeugdboek. Te meer omdat “ ‘HET’
kinderboek (…) dan ook nog nooit geschreven *is+.” (Zuurveen, 1996: 782) De complexiteit wordt
bovendien in de hand gewerkt door het veranderende kindbeeld én de multi-raciale samenleving
waar we ons vandaag de dag in bevinden. Bij Zuurveen lezen we: “De wijzigingen die de
kinderboeken in de loop der tijden hebben ondergaan, hangen ten nauwste samen met het kindbeeld,
zoals dat in de verschillende tijdperken en binnen verschillende culturen gestalte heeft gekregen. (…)
In onze hedendaagse multi-raciale samenleving met een meervoudig kindbeeld en zelfs
conflictuerende waarden en normen, zullen ook de jeugdboeken daarvan een afspiegeling zien te
geven.(…) ‘Het’ kind bestaat natuurlijk niet, alleen als biologisch gegeven. ‘Het’ kind is precies zo
complex als ‘de’ mens.” (Zuurveen, 1996: 782) Mieke Desmet haalt hier Peter Hunt aan die wijst op
de moeilijkheid van een definiëring omdat “Definitions (…) are essentially determined by their
purpose and therefore a single definition of children’s literature is impossible as children’s literature
may serve many purposes. (…) Defining literature is not straightforward because no consensus exists
as to which qualities are essential to call a text literature.” (Desmet, 2007: 23)3 Ook dit bemoeilijkt
het vormen van een definitie ten zeerste. Over de verandering in kindbeelden en dergelijke volgt
later meer.
3 Bij Hunt zelf vinden we dit terug in volgende bewoording van Karin Lesnik-Oberstein: “The definition of
‘children’s literature’ lies at the heart of its endeavor: it is a category of books the existence of which absolutely depends on supposed relationships with a particular reading audience: children. The definition of ‘children’s literature’ therefore is underpinned by purpose: it wants to be something particular, because this is supposed to connect it with that reading audience – ‘children’ – with which it declares itself to be overtly and purposefully concerned.” (Lesnik-Oberstein bij Hunt, 1996: 17)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
14
2.2. Waar komt de jeugdliteratuur vandaan? Historisch overzicht.
Vanaf de 18e eeuw is men een onderscheid tussen kinderen enerzijds en volwassenen anderzijds
gaan maken4. Onder invloed van onder andere de Verlichting werd de kindertijd als een bijzondere
levensfase gezien. Kinderen uit de gegoede, burgerlijke klasse moesten niet mee voor een inkomen
zorgen en mochten naar school gaan om zichzelf ten volle tot zo goed mogelijke volwassenen te
ontplooien (naar Ghesquière, 2009). Het boek dat meestal als eerste Nederlandstalige kinderboek
wordt beschouwd, is “Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen” dat rond 1778 door Hieronymus
van Alphen werd geschreven5. De kindertijd was de tijd waarin men zich een identiteit moest vormen
en opvoeders deden er alles aan om kinderen hierbij op een positieve manier te helpen. De
makkelijkste manier om kinderen bepaalde waarden en idealen mee te geven, was door deze te
verweven in “aantrekkelijke” jeugdboeken. De helden in deze boeken representeerden het soort
mensen dat de jeugdige lezers zelf moesten proberen worden. De boeken puilden uit van didactische
idealen en besteedden zelfs meer aandacht aan dit pedagogische luik van hun zijn, dan aan het
literaire luik. Hierin ligt ook de kiem waardoor jeugdliteratuur tot op de dag van vandaag een eerder
marginale positie inneemt binnen de literatuurkritiek. Daarenboven is het één van de redenen
waarom vele jeugdboeken ook door volwassenen gelezen worden. Vaak gaan zij immers nog op zoek
naar de waarden die in de boeken meegegeven worden aan de lezers. Ze controleren als het ware of
de jeugdboeken wel geschikt zijn voor hun kinderen en vellen er een eigen oordeel over (wat niet
altijd eerlijk is daar de boeken in principe niet voor hen geschreven werden, hoewel…). Daarnaast
lezen volwassenen natuurlijk ook jeugdliteratuur omdat ze dit bijvoorbeeld gewoon leuk vinden,
geïnteresseerd zijn, omdat de grens tussen jeugd- en volwassenenliteratuur vaak onduidelijk is
geworden, …
Ook Rousseau geloofde dat de ware opvoeding gezien kon worden als “een weg die de
oorspronkelijke natuur van het kind tot ontwikkeling brengt.” (Ghesquière, 2009: 11) Literatuur moet
het kind dus op een leuke manier een “lesje leren”. Rousseau heeft zeker zijn steentje bijgedragen
tot de pedagogische inzichten. Hij biedt het kind (in zijn geval Emile in het boek “Emile, ou
l’éducation, 1762) slechts één boek aan waaruit het lessen moet trekken en dat is “Robinson
4 Volgens Rita Ghesquière mogen we hier echter niet vergeten dat ook in de 16
e eeuw al voldoende aandacht
werd besteed aan dit onderscheid kind-volwassene. Zij schrijft “Humanisten als Erasmus (1469-1536) en pedagogen als Vives (1492-1540) waren wel degelijk bekommerd om de jeugd. Vanaf de zestiende eeuw krijgt de school als instituut trouwens meer aandacht.” (Ghesquière, 2009: 11) Ook Nodelman wijst erop dat in de Middeleeuwen kinderen niet als miniatuur volwassenen werden gezien, maar dat het niet nodig werd gevonden voor hen een aparte literatuur te scheppen. (Nodelman, 2008: 247) 5 Wanneer we het eerste echt Vlaamse kinderboek in ogenschouw willen nemen, moeten we kijken naar het
boek “Gedichtjes voor kinderen” dat in 1844 (een stuk later dan in Nederland dus!) werd geschreven door Prudens van Duyse.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
15
Crusoë”. Het zijn echter de Duitse Filantropijnen6 die de ideeën uit de Verlichting veel verder hebben
doorgedreven. Zij waren van mening dat elk goed kinderboek erop uit moest zijn een
voorbeeldfunctie te vervullen (naar Ghesquière, 2009) en dat kinderen op een aangename manier
een aantal levenslessen mee moesten krijgen. Desmet haalt ook het belang van deze Filantropijnen
voor de Nederlandse jeugd aan. “The educational movement which most influenced Dutch children’s
literature was that of the German Philanthropists whose principles focus on physical training,
empirical education leading to good citizens, and child-friendly approaches of a rewards and
punishment system.” (Desmet, 2007: 63) Het is duidelijk dat, bij aanvang, de jeugdliteratuur vooral
pedagogisch opgevat werd. Geleidelijk aan voegde men wel een aantal entertainende elementen toe
om het lezen voor de jeugd wat aangenamer te maken.
Het probleem dat met deze manier van werken gepaard gaat, is dat er een soort vrolijk kinderland
gecreëerd wordt dat niet strookt met de werkelijkheid. De jongeren krijgen een gekleurde bril op en
zien als het ware een veilige wereld waarin ze zorgeloos kunnen rondhuppelen. Fouten worden
bestraft, maar zo lang je je braaf aan de regels houdt, zal er niets ergs gebeuren. Dit klopt echter niet
en sommige onderzoekers vinden het gevaarlijk om de jeugd “dom” te houden. Nu is het zo dat “De
discussie over de toelaatbaarheid van die echte herkenbare wereld in het kinderboek (…) al zo lang
[duurt] (als) er over kinderboeken nagedacht, gepraat en geschreven wordt en de standpunten zijn in
al die jaren niet wezenlijk veranderd. Er is een grote groep volwassenen die de harde werkelijkheid
weg wil houden van (vooral jonge) kinderen. (…) Een andere stroming denkt daar precies andersom
over: kinderen maken deel uit van onze maatschappij, het is verkeerd om ze weg te stoppen in een
soort kinderparadijs, het is zelfs neerbuigend.” (Bekkering-Heimeriks-Van Toorn, 1989: 437)
Nodelman geeft zelfs aan dat auteurs op die manier een soort onbestaande idyllische wereld
scheppen. “For this reason a number of commentators see it as a version of one specific form of
utopian literature, one that describes a life more primitive and more innocent than the ones actually
lived by its authors: the pastoral idyll, a traditional form of poem that celebrates the joys of the
unsophisticated rural life, close to nature and in the company of friends.” (Nodelman, 2008: 219)
Uitgaande van deze discussie zal er uiteindelijk meer realisme in de jeugdliteratuur opduiken. We
zullen nog moeten onderzoeken of en hoe dit invloed heeft op het feit dat Aeneas’ verhaal slechts
laat in de jeugdliteratuur aan bod komt.
Het realistischere pad werd in het jeugdboek bewandeld vanaf W.O. II. Men zag in dat het een
misverstand was “dat de narigheid in het leven automatisch tot zware, treurige boeken moet leiden.”
6 De Filantropijnen zijn te plaatsen rond 1800 en vormen een groep hervormers binnen de jeugdliteratuur. Ze
meenden dat jeugdboeken vooral belerend moesten zijn en een “vrolijke” kinderwereld moesten scheppen met duidelijke lessen voor de lezers.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
16
(Bekkering-Heimeriks-Van Toorn, 1989: 439) Ook kinderen leven nu eenmaal in een realistische
wereld en moeten deze ook in hun boeken terugvinden. Wanneer we hen enkel voorgekauwde,
gezellige werelden laten zien, zullen ze ontgoocheld zijn wanneer ze met de “volwassenenwereld” in
contact komen. Het is een wereld waarin het minder aangename en het vreemde ook een plaats
krijgt en het kind mee vormt tot de volwassene die hij zal worden. Nog steeds blijft de
jeugdliteratuur daarnaast een ideaal van een warme en veilige thuis voorhouden als een soort veilig
toevluchtsoord (naar Bekkering-Heimeriks-Van Toorn, 1989: 444). Indien er te zware
probleemboeken werden geschreven, kwam daar immers opnieuw een reactie op van auteurs die
een heleboel geïdealiseerde werelden gingen vormgeven als ontsnappingspoging voor de jeugd.
(naar Baudoin, 1983: 26-27) Bovendien meent Zuurveen dat boeken met een teveel aan problemen
geen jeugdboeken meer zijn, maar eerder boeken over jeugd. (Zuurveen, 1996: 780)
De reden dat jeugdliteratuur op dit moment realistischer begon te worden, is waarschijnlijk dat een
oorlog volwassenen en kinderen dichter bij elkaar brengt. Beiden hebben hachelijke omstandigheden
overleefd en de lelijke kanten van de wereld van dichtbij gezien. Dit creëert een nauwere band
tussen beiden. Ook is het zo dat de gemoderniseerde samenleving kinderen met de duistere kanten
van de maatschappij in aanraking bracht. Waar volwassenen in het verleden “slechte” boeken
makkelijk voor hun kinderen verborgen konden houden, konden ze dit met de realistische
televisieprogramma’s niet altijd. De wereld kwam in het nieuws zoals hij was en kinderen zagen hem
in al zijn lelijkheid. Tegenwoordig draagt ook het internet bij aan deze vroegtijdige emancipatie van
de jeugd. Ze zijn veel vrijer om zelf te gaan rondsnuffelen in de wereld van de volwassenen. Anne de
Vries haalt hier Amerikaans mediadeskundige Neil Postman aan. “Volgens Postman voltrekt zich een
culturele revolutie door de opkomst van de televisie: doordat kinderen volop naar tv-programma’s
voor volwassenen kijken, zou de jeugd als aparte fase verdwijnen.” (Vries, 1990: 64)7
Hoewel de laatste 30-40 jaar aanzienlijk meer aandacht aan jeugdliteratuur als literatuur besteed
wordt en er ook talrijke prijzen uitgereikt worden voor jeugdboeken, blijft ze toch vaak
stiefmoederlijk behandeld worden. Het “probleem” is ook dat volwassenen doorheen tijd en ruimte
anders naar kinderen zijn gaan kijken. Deze “nieuwe” blik op de jeugd en dus ook op hun literatuur
zorgde echter wel mee voor de emancipatie die de jeugdliteratuur de laatste jaren kenmerkt.
Daarover meer in 2.3 en vooral in hoofdstukje 3: “Veranderingen binnen de jeugdliteratuur”.
7 Tom Baudoin geeft bovendien aan dat jongeren zozeer gewend waren aan de maatschappij met al haar
problemen dat boeken die deze problemen overvloedig weergaven, sterk in hun smaak vielen. Aangezien vele jongeren naar deze zware lectuur grepen, zagen uitgeverijen zich uiteindelijk toch genoodzaakt om meer probleemboeken uit te geven. (Baudoin, 1983: 27) Ook Joosen en Vloeberghs merken dit op. Zij vragen zich af of de probleemboeken of “kommer-en-kwelboeken” niet gewoon uit sensatiezucht bij de jongeren terugkwamen. (Joosen-Vloeberghs, 2008: 106)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
17
2.3. Emancipatie van de jeugdliteratuur
Sinds 1970 is de jeugdliteratuur een andere weg ingeslagen. Zoals reeds aangehaald, begon, naast
het didactische, ook het literaire/esthetische element op de voorgrond te treden. Jeugdauteurs
gingen meer aandacht besteden aan de manier waarop ze hun verhalen vertelden. Stijl,
woordenschat, opbouw,… werden minstens even belangrijk als de “les” die aan de lezers moest
worden meegegeven. Ook inhoudelijk kregen de jeugdauteurs meer vrijheid. Er waren minder vaste
regels en structuren waaraan men zich diende te houden om een “goed jeugdboek” te schrijven, wat
ervoor zorgde dat zij hun fantasie de vrije loop mochten laten. Deze nieuwe vrijheden zorgden er ook
voor dat sommige volwassenenauteurs de stap waagden om ook voor jeugd te gaan schrijven.
Minder en minder werd dit als een stapje naar beneden gezien8.
De nieuwe vrijheden voor jeugdauteurs zijn ook belangrijk in het kader van mijn thesis. Zij kunnen
namelijk als katalysatoren gezien worden voor de bewerkingen van klassieke verhalen. Waar men in
het verleden de klassiekers bijna heilig verklaarde en hier amper iets aan durfde te veranderen, zijn
de auteurs van na 1970 veel vrijpostiger. Zij durven het verhaal uit zijn context halen, er iets nieuws
mee doen, het zelfs volledig herschrijven (in het geval van Imme Dros en Willy Spillebeen zien we dit
duidelijk). Elke auteur mag een eigen stijl hanteren en hoeft zich niet meer te conformeren aan
opgelegde regels. Deze verandering geeft aan dat creativiteit ook bij jeugdauteurs geapprecieerd
wordt.
Binnen deze creativiteit past ook het “complexer” maken van jeugdboeken. Hoe minder de
jeugdauteurs zich moesten houden aan de ongeschreven wet om vrolijke kinderlanden te scheppen,
hoe meer ze een wereld op poten konden zetten die diepzinniger en complexer was. Een wereld
waar ook volwassenen in konden rondwandelen, waarin sommige dubbele bodems enkel door
volwassenen begrepen konden worden. Deze emancipatie van de jeugdliteratuur is dus ook één van
de redenen waardoor de grens tussen jeugd- en volwassenenliteratuur is vervaagd. De
jeugdliteratuur moest niet meer met fluwelen handschoenen aangepakt worden en vond dus steeds
meer aansluiting bij haar grotere broer, de volwassenenliteratuur.
8 Toch is het zo dat de jeugdliteratuur lange tijd onzichtbaar blijft in de literatuurgeschiedenis, vooral wanneer
het gaat om auteurs die daarnaast ook werken voor volwassenen hebben geschreven. Hun werk voor jeugdige lezers werd lang minder waard geacht. Gaandeweg komt hier echter verandering in. (Ghesquière, 2001: 80-81)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
18
2.4. Zender-ontvanger
Zoals reeds aangehaald is de kwestie zender-ontvanger niet zo eenvoudig wanneer het
jeugdliteratuur betreft. We hebben te maken met een volwassen zender (die niet meer terug kan
naar zijn kindertijd) die schrijft voor een jeugdig publiek. Hoe weet hij wat dat publiek wil lezen, wat
het kan lezen,…? Zitten we hier niet met een onoverbrugbare kloof? Een bijkomend probleem is dat
literatuur nog iets anders is dan een gewoon gesprek van mens tot mens. De afstand tussen
“spreker” en “luisteraar” is hier als het ware nog groter en de “luisteraar” is niet in staat verdere
uitleg te vragen aan de “spreker” wanneer hij bepaalde onderdelen van de tekst niet begrijpt. Bij Rita
Ghesquière lezen we ook “Bij literaire teksten is de communicatie complexer dan in een gesprek door
de grotere afstand tussen de zender en de ontvanger. Niet alleen is de schrijver (zender) voor de lezer
(ontvanger) afwezig, zelf richt hij zich tot een onbekende zonder gezicht. Wat gemeenschappelijk
blijft, is het verlangen om ervaringen, gedachten, gevoelens of ideeën mee te delen aan anderen,
omdat men hoopt en gelooft dat ze voor die anderen de moeite waard zijn.” (Ghesquière, 2009: 29)
Wanneer een auteur dan ook nog eens met een jeugdig publiek te maken heeft, wordt die
“onbekende” nog een groter probleem. Dit is dan een onbekende waarin de auteur zich zelf ook met
moeite kan verplaatsen. Bij jeugdliteratuur is het een bijkomende moeilijkheid om een verteller te
laten spreken die herkenbaar is voor het jeugdige publiek. We spreken hier dus over een kind of
jongere die aan het woord is in de tekst. Hoe kan een volwassen man of vrouw spreken als ware
hij/zij een 11 tot 15-jarige? Het beeld dat deze volwassenen zich van hun jeugdige publiek gaan
vormen (en waarop ze zich dan baseren om hun verteller(s) vorm te geven), is ook bepalend voor de
inhoud van jeugdliteratuur. De manier waarop het kind gepercipieerd wordt, geeft namelijk een idee
over wat deze kinderen aankunnen en waarmee ze mogen geconfronteerd worden in hun literatuur.
Bij Perry Nodelman lezen we dan ook “…children’s literature is much like popular literature or like the
books that Pierre Bourdieu identifies as “middle-brow literature”: “these works are entirely defined by
their public. Thus, the very ambiguity of any definition of the ‘average public’ or the ‘average viewer’
very realistically designates the field of potential action which producers or this type of art and
culture explicitly assign themselves, and which determines their technical and aesthetic choices.” Just
as “middlebrow literature” might be defined as those texts produced in the hope of appealing to a
middlebrow audience, children’s literature might be defined as those texts produced in the hope of
attracting an audience of children. Children’s literature is not so much what children read as what
producers hope children will read.” (Nodelman, 2008: 4) En verder ook nog: “… the characteristics of
both popular literature and children’s literature relate most centrally not to the actual characteristics
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
19
of their intended audiences but to the ideas that producers and consumers have about those
audiences…” (Nodelman, 2008: 5)
Wanneer we het over de zenders hebben, mogen we ook de uitgeverijen niet vergeten9. Vaak zijn zij
een zeer bepalende factor en beslissen zij hoe het (jeugd)boek er uiteindelijk uit moet zien.
Uitgeverijen doen onderzoek en weten beter wat de jeugdige lezers willen lezen en welk soort
illustraties ze willen zien. Imme Dros vertelde me in het interview (zie interview met Imme Dros,
Bijlage nr. 1) dat haar uitgever de illustraties van haar echtgenoot Harrie Geelen aanvankelijk te
“wild” vond voor jonge lezertjes. Sommige auteurs gaan hier niet tegenin en doen gewoon wat hun
uitgeverij verlangt, maar Imme Dros koos ervoor van uitgeverij te veranderen. Op het vlak van
jeugdliteratuur vond zij een gelijke gedachtengang aan de hare bij uitgeverij Querido, die haar
gewoon haar zin liet doen. Soms kan deze aanpak de beste zijn. Wanneer auteurs zich immers teveel
aan hun uitgeverijen aanpassen, krijgen we stroeve boeken waarvan er dertien in een dozijn te
vinden zijn. Imme Dros haar durf om af en toe tegendraads te zijn, maakt haar boeken nu net enorm
bijzonder en gegeerd bij jeugdige lezers.
Het schrijven van jeugdboeken is in feite een ondankbare taak. Zoals eerder vermeld, krijgt de
jeugdliteratuur vaak een marginale positie toebedeeld en werd er al helemaal niet gekeken naar
literaire kwaliteiten in het verleden. Zoals ik onder punt 2.3. aanhaalde, is de jeugdliteratuur
ondertussen sterk geëmancipeerd en hebben auteurs veel meer vrijheid en respect voor hun literaire
kwaliteit gekregen. Toch vergeten mensen vaak de namen van de auteurs wiens boeken ze in hun
kindertijd gelezen hebben. Ook Rita Ghesquière vermeldt dit. “Wie van de volwassenen herinnert zich
nog de auteur van Alleen op de wereld, van Heidi of van Pinocchio? Als men zelfs de klassieke
kinderauteurs – enkele grote sprookjesschrijvers uitgezonderd – niet bij naam kent, welk lot is dan de
mindere goden beschoren? De meeste schrijvers van kinderboeken zijn met hun werk een roemloze
dood gestorven.” (Ghesquière, 2009: 30) Bovendien wordt het vaak als een degradatie beschouwd
wanneer auteurs van volwassenenliteratuur plots beslissen ook voor jongeren te gaan schrijven.
Dikwijls wordt hun werk voor jongeren zelfs niet in bibliografieën opgenomen. De jeugdliteratuur
staat dan ook los van de literatuur die mensen later als volwassenen gaan lezen. Kees Fens wijst hier
ook op in “Achter de berg”. “De relatie tussen kinder- of jeugdliteratuur en de later gelezen literatuur
lijkt een heel zwakke, nauwelijks aanwijsbare. Het gaat om twee verschillende leeswerelden” (Fens in
9 Bij Rita Ghesquière lezen we dat niet alleen de schrijver als zender moet bekeken worden wanneer het
(jeugd)literatuur aangaat. Het is immers zo dat “hij (…) een beroep *moet+ doen op anderen die de kanalen beheersen om het publiek te bereiken: uitgevers, redacties van een tijdschrift of een omroep. Meteen krijgen die ook inspraak en medezeggenschap over de tekst. Bij jeugdliteratuur dient de auteur ook dikwijls een overeenkomst te sluiten met de illustrator. (…) Zodra de auteur met zijn boek over de taalgrens heen wil, komt er ook een vertaler bij kijken.” (Ghesquière, 2009: 29)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
20
Bekkering-Heimeriks-Van Toorn, 1989: 464) Toch meent hij ook dat volwassenen pas later
doorhebben welke invloed hun jeugdliteratuur op hen heeft nagelaten en dat zij op zoek blijven naar
een zelfde leeservaring als diegene ze ervoeren bij het lezen van hun eerste boek.
We zouden ons kunnen afvragen waarom volwassenenauteurs in godsnaam voor jongeren zouden
schrijven. Het antwoord op die vraag is echter vrij voor de hand liggend. Het schrijven voor
kinderen/jongeren werkt vaak therapeutisch. Het laat de auteurs de kans zelf terug even kinds te
worden en in een fantasierijke wereld te stappen. Een wereld waar alles eenvoudiger is (al durven
jeugdauteurs ook dubbele bodems in hun jeugdboeken stoppen die soms alleen door volwassenen
kunnen ontdekt worden zoals ik aantoonde in 2.3. (zie ook interview met Imme Dros, bijlage nr. 1))
en waar ze eventuele trauma’s uit hun eigen kindertijd in kunnen verwerken. “Oudere studies over
jeugdliteratuur maken veel gebruik van biografische gegevens om het oeuvre van een auteur te
duiden (Daalder 1950, Riemens-Reurslag 1949). Toch schuilt er ook een gevaar in de biografische
benadering, omdat ze het onderscheid tussen (be)leven en schrijven en tussen de biografische
persoon en de schrijver-verteller (of het hoofdpersonage) doet vervagen of te sterk vereenvoudigt.”
(Ghesquière, 2009: 34) Hoewel Rita Ghesquière hier wijst op het gevaar om persoonlijke gegevens
van de auteurs naast hun werk te leggen, ben ik toch van plan dit te doen. Uit mijn interviews met
Willy Spillebeen en Imme Dros is immers gebleken dat zij wel degelijk persoonlijke gevoelens,
ervaringen en opvattingen in hun jeugdliteratuur verwerken, zelfs indien hun boeken gebaseerd zijn
op een epos dat in de Oudheid geschreven werd. Naar mijn mening kan het autobiografische
element de lezer ook net helpen zich beter te identificeren met wat er verteld wordt. Het krijgt
immers een menselijker karakter. Bij Herman en Vervaeck lezen we ook dat Juhl het volgende
beweert. “Zo beweert P.D. Juhl, die literatuur bestudeert vanuit intentie en expressie, dat een literair
werk slechts iets te zeggen en te betekenen heeft als het verbonden wordt met een reële auteur die
garantie staat voor de ernst en de echtheid van de tekst.” (Herman-Vervaeck, 2001: 24) Ook hij
gelooft dus in een nauwere relatie tussen auteur en tekst dan andere onderzoekers vermoeden.
Er zijn echter ook auteurs die om een heel andere reden besluiten jeugdliteratuur te schrijven. Daar
jeugdboeken vaak aan de controle van allerlei machtsinstanties ontsnappen, is het een makkelijker
medium om kritiek te leveren op de maatschappij of op machthebbers (vrij naar Ghesquière, 2009).
Deze reden is natuurlijk vooral terug te vinden bij auteurs die schrijven in landen met een beperkte
persvrijheid. In het verleden waren communistische landen hiervan het voorbeeld bij uitstek. Op
deze manier kunnen we echter ook Mee met Aeneas van Imme Dros op een andere manier bekijken.
Door alles door de ogen van de jonge Arion te beschrijven, een jongen die mee moet op de reizen
van Aeneas en nergens een thuis lijkt te vinden, zien we het verhaal als het ware door de ogen van
een vluchteling. Meer bepaald een kind dat helemaal niets te zeggen heeft over zijn eigen toekomst
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
21
en meegesleurd wordt door een groep volwassenen die alles in zijn plaats beslissen. Deze manier van
vertellen, maakt het verhaal vatbaarder voor kinderen én levert bovendien een andere kijk op de
vluchtelingenproblematiek. Wanneer er maatschappelijke onderwerpen behandeld worden, moeten
deze natuurlijk wel op een aantrekkelijke en begrijpelijke manier aangekaart worden in jeugdboeken.
Deze tendens is vooral vanaf de tweede Wereldoorlog merkbaar. “Daarbij komt een soort moderne
openheid tussen volwassenen en kinderen die door de tijdgeest en sommige pedagogen bepleit
wordt. Het resultaat is een grote behoefte om kinderen ook via boeken te betrekken bij de zorgelijke
wereld van de volwassenen.” (Bekkering-Heimeriks-Van Toorn, 1989: 456) Op deze manier worden
deze boeken een soort initiatie voor de jeugdige lezers in de wereld der volwassenen aan wie ze
steeds meer gelijkgesteld worden.
Naast de belangrijkste zender, de auteur, mogen we ook de eventuele illustrator en/of vertaler niet
vergeten als zendende instanties. Vooral bij jeugdliteratuur is de rol van illustraties zeer belangrijk.
Kinderen halen een groot deel van het verhaal uit de prenten die erbij staan. Deze tonen immers de
wereld en de mensen waarover verteld wordt. Bovendien kunnen illustraties ook nog extra
boodschappen meegegeven waardoor ze nog meer een verrijking van het oorspronkelijke verhaal
betekenen. Perry Nodelman ziet dergelijke illustraties als een “tentoonspreiding” van de ‘shadow
text’ (of dubbele bodem). We lezen: “… but viewers can determine these things from the information
provided in the illustration. The pictures here operate as a visual equivalent of the shadow text
provided by a reader’s repertoire of additional knowledge…” (Nodelman, 2008: 11) Nodelman meent
zo ook dat wat de tekst niet zegt, vaak het belangrijkste is. Illustraties kunnen de lezertjes
bijvoorbeeld laten weten dat het hoofdpersonage een rood jurkje draagt en bruin, krullend haar
heeft. Zaken die de tekst misschien niet expliciet vermeld heeft. Illustraties die dergelijke zaken laten
zien, zijn vaak vrij gedetailleerd en geven de wereld waarover in de tekst verteld wordt vaak in
“geuren” en kleuren weer. Er zijn echter ook tekenaars (denken we bijvoorbeeld aan Harrie Geelen)
die voor een zeer suggestieve manier van tekenen kiezen. Hij laat ons als het ware enkel zwarte
schaduwen zien van hetgene door Imme Dros beschreven wordt. Bij Rita Ghesquière lezen we
“Volgens Tonke Dragt vraagt een goed uitgewerkte tekst geen uitgebreide illustratie maar alleen een
sfeerschepping, terwijl een summiere beschrijving alleen door een nauwkeurige illustratie aangevuld
kan worden.” (Ghesquière, 2009: 47) Wanneer we dit betrekken op Imme Dros’ boek Mee met
Aeneas, ga ik hier volledig mee akkoord. Wanneer we echter naar het boek van Paul Biegel kijken, De
zwerftochten van Aeneas, vind ik dat deze theorie niet echt opgaat. Biegel geeft immers een zeer
volledige weergave van het Aeneïsverhaal met duidelijke beschrijvingen, maar toch heeft tekenaar
Fiel van der Veen zeer gedetailleerde, kleurrijke illustraties voorzien. De illustraties geven in dit boek
als het ware het verhaal een tweede keer weer, maar dan op een visuele manier.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
22
Tot slot zijn ook de titel en de omslagillustratie van een boek zenders van een belangrijke boodschap.
Zij geven immers de “eerste indruk” en moeten zowel jongeren als hun ouders (of opvoeders) ertoe
aanzetten het boek te kopen en te lezen. De boodschap die hier gezonden wordt naar de lezers moet
duidelijk en correct zijn. Wanneer titel en omslagillustratie een verkeerde indruk geven van de
inhoud die volgt, kan een boek sterk ontgoochelend zijn voor wie het zich heeft aangeschaft.
Bovendien zal het publiek dat men eigenlijk wil bereiken zich misschien niet aangesproken voelen.
Wanneer ik dit betrek op de door mij gelezen boeken, zien we hier bij het boek van Willy Spillebeen
Aeneas of de levensreis van een man opnieuw een eigenaardigheid optreden. De omslag van het
boek is hier immers zeer misleidend en ook de auteur zelf was niet tevreden over de laatste uitgave
van zijn boek. We zien hier een foto van mannenbenen met stevige stapschoenen eronder. Willy
Spillebeen zegt zelf dat het zo wel een boek over de jeugdbeweging lijkt. Na het boek gelezen te
hebben, begrijp je als lezer beter waarvoor deze illustratie staat (waarschijnlijk duidt ze op de
wandeling die gemaakt wordt doorheen het bewogen leven van Aeneas), maar we zijn toch maar
weer op een verkeerd spoor gezet en hadden een andere verwachtingshorizon gecreëerd.
Naast de zender geeft ook de ontvanger mee vorm aan het boek. De zender moet ten eerste zeer
veel rekening houden met de wensen van de lezers en zich daaraan aanpassen, maar de manier
waarop de lezer het boek leest (en dit is zeer persoonlijk en verschilt van lezer tot lezer) is ook
bepalend voor de vorm/betekenis die het boek uiteindelijk krijgt. Bij een jeugdig publiek ligt de
vormgeving van die betekenis dan ook nog eens anders dan bij volwassen lezers. Volgens Rita
Ghesquière is het immers zo dat “Zowel het kind als de jongere (…) intens betrokken [is] in een
lichamelijk en psychologisch groeiproces. De veranderingen volgen elkaar snel op en zijn duidelijk
zichtbaar. Lange tijd heeft men de volwassenheid beschouwd als het eindpunt waarnaar kinderen en
jongeren op weg zijn. Volwassen-zijn was dan een statisch gegeven.” (Ghesquière, 2009: 59) Wanneer
we van deze redenering blijven uitgaan is het kind10 dus een veranderlijk en de volwassene een
statisch gegeven. Dit zou dan inhouden dat kinderen hun “lezing” van een boek veranderlijk is, terwijl
volwassenen een boek steeds op dezelfde manier blijven lezen? Hier kunnen we echter niet zomaar
van uit gaan. Ook volwassenen kunnen een boek blijven herlezen en er andere “lessen” blijven uit
trekken of er een ander gevoel aan overhouden. Veel wordt hier ook bepaald door bijvoorbeeld het
moment waarop men een boek leest in zijn/haar leven.
Het is dan wel weer zo dat kinderen, naarmate ze ouder worden, vele zaken anders gaan begrijpen
en een andere visie op de wereld krijgen. Hierdoor gaan ze het geschrevene misschien anders
10
De vraag blijft natuurlijk wie of wat “hét kind” exact is. Bij Joke Linders-Nouwens lezen we: “Echter, de wetenschappelijke ideeën over het kind veranderen nog steeds en bovendien het kind bestaat niet, ieder kind is anders.” In Linders-Nouwens, J., “De beoordeling van het kinderboek: onderzoek naar enige uitgangspunten.” (Linders-Nouwens, 1975: 14)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
23
interpreteren en steeds beter de dubbele bodems11, die voor volwassenen overduidelijk aanwezig
zijn, begrijpen. Bovendien hebben lezers naarmate ze ouder worden ook steeds minder illustraties
nodig als hint naar deze dubbele bodems.
Voor mijn onderzoek zijn vooral de lezers van ongeveer 9 tot ongeveer 15 jaar van belang. Appleyard
heeft het hierbij over de “Robinsonleeftijd” en de “Heldenleeftijd”, twee verschillende fasen in het
leesproces (voor een duidelijke benadering van deze indeling volgens leeftijden zie: Ghesquière,
2009). Sinds Rouseau’s “Emile ou l’éducation” in 1762 ontstond er een ware rage van zogeheten
“robinsonades”; vrij realistische avonturenromans met listige (of gewoon slimme) helden die de hele
wereld in hun eentje (of met behulp van een trouwe vriend) aankunnen. “Het kind bevindt zich net
als Robinson Crusoë in een uitgesproken leerfase.” (Ghesquière, 2009: 68) De lezers gaan dus op
ontdekking in de wereld en doen dit het liefst door zich te identificeren met een held. Terwijl ze zich
met hun kracht en vernuft een weg banen door de grote wereld vol gevaren, leren ze ook omgaan
met deze wereld en zijn eventuele gevaren.
Na de “Robinsonleeftijd” volgt volgens Appleyard de “Heldenleeftijd”. Ook hier willen de lezers zich
graag met een held identificeren, maar ze gaan door deze held nu meer en meer zichzelf ontdekken
en hun eigen identiteit vormgeven. “Appleyard wijst op het grote belang van identificatie voor de
adolescentlezer. Er is sprake van verinnerlijking. Teenagers verkennen verder de complexe wereld van
gevoelens. De personages moeten voldoende realistisch en herkenbaar zijn.” (Ghesquière, 2009: 69)
Het Aeneasverhaal valt dus misschien beter in de Heldenleeftijd te plaatsen. Aeneas is immers geen
held die alles perfect doet en alleen maar juiste beslissingen maakt. Hij is een mens dat ook fouten
maakt en hiervan de (soms zware) gevolgen moet dragen. Door deze fouten wordt de held
menselijker en herkenbaarder. Bovendien kunnen de fouten van personages de jeugd aanzetten tot
het nemen van andere (eventueel juistere) beslissingen.
Nu is het zo dat sommige onderzoekers er niet mee akkoord gaan dat kinderen zich het best
identificeren met hoofdpersonages die herkenbaar zijn. We lezen in “De hele Bibelebontse Berg”
immers het volgende: “Moet een kinderboek een weerspiegeling zijn van de maatschappij, moeten
alle soorten mensen, alle rangen, standen en kleuren evenredig vertegenwoordigd zijn? Die eis is wel
gesteld, maar anderen noemden de veronderstelling dat kinderen zich het best identificeren met
kinderen die net als zij zijn …. dubieus. Bovendien is zo’n eis net zo paternalistisch als de vroegere
eisen om biechtende en biddende kinderen op te voeren in boeken: het zijn pedagogische wensen en
geen literaire.” (Bekkering-Heimeriks-Van Toorn, 1989: 438)
11
Zie boven. Perry Nodelman heeft het over “Shadow texts” i.v.m. deze dubbele bodems. Hij vindt het een te stereotypische visie dat kinderen deze schaduwteksten niet zien en enkel een simpel verhaaltje lezen. Nodelman, 2008: 8
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
24
3. Veranderingen binnen de jeugdliteratuur
3.1. Veranderingen doorheen de tijd
Waar jeugdliteratuur aanvankelijk zeer pedagogisch moest opgevat worden, was zij rond 1980 al
sterk geëmancipeerd. Zoals reeds aangehaald, is het sinds de wereldoorlogen (en dan vooral W.O. II)
dat men van het idee afstapte dat literatuur voor jongeren puur belerend moest zijn en een
ideaalbeeld van alles moest voorhouden. Meer en meer werden ook jongeren voor “vol” aangezien
en telden ze mee in de volwassenenwereld. Jongeren kwamen dan ook steeds makkelijker in contact
met de volwassenenwereld. Zo konden ze op televisie, en later ook op het internet, allerlei beelden
zien die hen in het verleden hoe dan ook bespaard zouden zijn. Over deze veranderlijke status van
het kind zelf, lezen we in “De hele Bibelebontse Berg” het volgende: “Er waren tijden dat de boze
wereld ver buiten het kinderboek gebannen werd, er kwamen, misschien als reactie daarop, tijden dat
je het zo gek niet kon verzinnen of het kwam in het kinderboek, omdat het kind als een bijna
volwassene werd beschouwd die met de grote mensen aan tafel zat en alle gesprekken mocht
aanhoren en soms zelfs mocht meepraten. Paul Biegel stelde in 1975 vast dat er een trend was om
kinderen in toenemende mate voor vol aan te zien,…” (Bekkering-Heimeriks-Van Toorn, 1989: 437)
We mogen dit natuurlijk niet te sterk veralgemenen. Het is immers niet zo dat volwassenen echt alles
met kinderen delen. Er blijven taboeonderwerpen bestaan die slechts in zeer versluierde of
omschreven vorm in de jeugdliteratuur voor komen.
Wel is het zo dat kinderen geacht worden meer te “begrijpen” wanneer ze in de volwassenenwereld
worden opgenomen. Er wordt van hen verwacht dat ook moeilijkere plots zonder al te veel
problemen begrepen en geapprecieerd zullen worden. Wanneer men een realistische kijk op de
wereld wil geven, is deze nu eenmaal ingewikkeld. Het zou echter verkeerd zijn te denken dat het
resultaat hiervan een stel “doemboeken” zou zijn vol leed en een zwartgallige kijk op de zware kant
van het leven. Ook de “vrolijke” gebeurtenissen waren immers “realistisch” en dienden in de
jeugdliteratuur opgenomen te worden. Bij Joosen en Vloeberghs lezen we hierover het volgende: “In
de jaren zeventig pleitten de kinderliteratuurcritici en de auteurs voor een benadering van de
werkelijkheid in de literatuur die maximaal mimetisch is. Genres als sprookjes en fantasieverhalen
lagen een tijdlang fel onder vuur. Verfraaiing van de werkelijkheid was zowel in de
volwassenenliteratuur als in de kinder- en jeugdliteratuur uit den boze en demystificatie groeide uit
tot een van de sleutelwoorden.” (Joosen-Vloeberghs, 2008: 111-112)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
25
Toch is het niet zo dat vanaf 1970-1980 de jeugdliteratuur plots een veel beter statuut krijgt. De
nieuwe, realistische kijk op de wereld die aan de jongeren wordt voorgeschoteld, is op haar buurt
weer dwingend voor de lezers (naar Bekkering-Heimeriks-Van Toorn, 1989). Typische rollenpatronen
worden gepromoot in de boeken en op deze manier kunnen we ze opnieuw licht pedagogisch
noemen. Ook was niet iedereen blij met het feit dat zware problemen zoals oorlog, zelfdoding,
scheidingen,… aan onschuldige kinderen werden voorgeschoteld. Bij Kees Fens lezen we in “Achter
de berg” immers dat de jeugdboeken die we lezen een zeer grote invloed hebben op wie we later
worden. Op deze idee speelde men in de jaren ’70-’80 nog steeds graag in. “’In de verloren jeugd van
Judas werd Jezus verraden’, citeert Graham Greene uit het vers van de dichter AE, het minimale
pseudoniem van George William Russell. Wat zou Judas als kind gelezen hebben? Greene citeert de
regels uit het gedicht aan het slot van zijn essay over de beslissende invloed van een in de jonge jaren
toevallig gelezen boek. Hij kwam terug op die jeugdlectuur en haar verregaande consequenties – men
kiest, speurend langs de boekenplanken zijn beroep, zelfs zijn dood – in het eerste deel van zijn
autobiografie, A Sort of Life. En zijn biograaf, Norman Sherry, herneemt het verhaal, tot en met de
niet lichte uitspraak dat het vroege lezen meer invloed op het gedrag heeft dan welk godsdienstig
onderricht ook.” (Bekkering-Heimeriks-Van Toorn, 1989: 460-461)
De literaire kwaliteiten waren misschien een streefdoel geworden, maar dan toch eentje dat men
nog niet bereikt had in deze periode. Men besteedde als het ware zoveel aandacht aan de
vernieuwde inhoud dat men de manier waarop men deze weergaf een beetje uit het oog verloor.
Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat men bleef schrijven van uit de gedachte dat kinderen enkel
simpele taal begrijpen en niet overweg kunnen met moeilijke zinsconstructies. Eén van de schrijvers
die zich tegen dergelijke gedachten kantte, was Paul Biegel. “Voor de auteur komt het erop aan de
juiste golflengte te vinden. Dit betekent niet meteen dat hij daarvoor op de hurken moet zitten. “Niet
wij moeten naar hen toe, zij moeten naar ons toe”, zegt Paul Biegel, die zich als jeugdauteur laat
opmerken door een bijzonder origineel taalgebruik en door een verzorgde compositie die nooit de
gemakkelijke weg opgaat. En hij vervolgt: “Hoe meer wij kinderen omringen met dingen van hun
eigen formaat, hoe meer wij hun ontwikkeling afremmen. Het is niet nodig dat ze alles begrijpen wat
ze te horen krijgen.”” (Ghesquière, 2009: 98-99) Ook Imme Dros meent dat je je als jeugdauteur niet
moet afstemmen op je lezers. Begrijpen ze iets niet, dan doen ze dat later wel. Het belangrijke is
volgens haar dat lezers over bepaalde zaken gaan nadenken en eventueel vragen stellen zodat ze
dingen kunnen bijleren (zie interview met Imme Dros, bijlage 1). Deze manier van denken heeft nog
steeds een pedagogische kern, maar omgeeft deze kern met een literair omhulsel.
Toch waren er ook instanties die zich verzetten tegen het al te sterk esthetiseren van de “verlichte”
boodschap en die ‘taal’ op de tweede plaats bleven zetten. “De poëtica van de jaren zeventig en
begin jaren tachtig legde echter vooral in de inhoudelijke uitwerking en de mimetische sterkte van
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
26
een werk de ingrediënten voor waardevolle vernieuwing en progressiviteit. Politieke opvoeding ging
voor esthetische opvoeding. Die laatste hield immers een gevaar in voor het sociale bewustzijn: als je
alleen aandacht opbrengt voor de literair-esthetische kwaliteit, kan de waakzaamheid ten aanzien
van de in de literatuur getransporteerde ideologie verslappen.” (Joosen-Vloeberghs, 2008: 114) Deze
opvatting is de laatste jaren sterk veranderd. De literaire kwaliteiten zijn steeds meer op de
voorgrond gekomen en worden zeer belangrijk geacht bij de keuze van een jeugdboek. We lezen bij
Joosen en Vloeberghs dan ook: “Gebrek aan kritische aandacht en een onvoldoende genuanceerd
begrippenapparaat voor de beoordeling van esthetische kwaliteiten en de literaire vormgeving van de
kinderliteraire productie, dat is wat de neorealisten vandaag bijzonder kwalijk wordt genomen.”
(Joosen-Vloeberghs, 2008: 114) Vandaag de dag worden auteurs als Imme Dros, Paul Biegel, Ed
Franck en Willy Spillebeen net geprezen omwille van hun literair-esthetische kwaliteiten die de (nog
steeds) vernieuwende inhoud in een mooi kleedje presenteren.
Het zijn auteurs die op deze manier tegen jeugdliteratuur aankijken die haar literaire kwaliteiten op
de kaart zijn beginnen plaatsen. Van zodra ook critici oog kregen voor deze positieve veranderingen,
kreeg de jeugdliteratuur als zelfstandige categorie meer aandacht en werden er ook voor
jeugdboeken en jeugdauteurs jaarlijkse prijzen ingericht. Ook gaan literaire tijdschriften het vanaf de
jaren ’80 niet meer als een onoverkomelijke opdracht zien om ook eens een editie aan
jeugdliteratuur te wijden. Een nadeel van deze betere status van het jeugdboek, is dat er een
overproductie ontstaat waarbinnen zeker niet elk boek even kwaliteitsvol is.
Concluderend kunnen we dus stellen dat de status van jeugdliteratuur sinds 1980 wezenlijk is gaan
veranderen en dat samen met het beeld dat volwassenen van jongeren hadden. Meer en meer
werden jongeren als volwaardige mensen gezien die niet moesten buitengesloten worden. Eindelijk
kwam de literatuur voor jongeren ook omwille van haar literaire kwaliteiten onder de aandacht en
werd de jonge lezers een realistische kijk op de wereld geboden. De jeugdboeken huppelden niet
langer rond in een onwetend, vrolijk en simpel niemandsland.
Hierop verder bouwend zal ik het nu hebben over de zogenaamde “cross-overliteratuur” en de
vervagende grens tussen jeugd- en volwassenenliteratuur. Deze vindt haar oorsprong namelijk in het
voor “vol” aanzien van kinderen en in het hen steeds meer als volwassenen behandelen. Ook het
daarna volgende onderdeel is te linken aan voorgaande geschiedenis. Wanneer kinderen meer en
meer als gelijken van volwassenen gezien worden, worden ze ook in staat geacht met moeilijkere of
zwaardere onderwerpen in contact te komen. Misschien kunnen we hieraan het feit linken dat het
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
27
verhaal van Aeneas pas zeer laat in de jeugdliteratuur werd opgenomen terwijl dat bij de Ilias en
Odyssee niet het geval is.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
28
3.2. Veranderingen wat betreft de grens tussen jeugd- en
volwassenenliteratuur: cross-over
Wanneer kinderen meer en meer als een kleine versie van volwassenen gezien worden en ze met
dezelfde onderwerpen te maken krijgen in hun literatuur als volwassenen, is het logisch dat het
steeds moeilijker wordt om een duidelijk onderscheid te maken tussen de jeugd- en
volwassenenliteratuur. We hebben immers te maken met boeken die ongeveer dezelfde thema’s
behandelen en die (na verloop van tijd) evenveel aandacht besteden aan hun literaire identiteit.
Getuige hiervan is het boek “Aeneas of de levensreis van een man”, geschreven door Willy
Spillebeen. Dit boek maakt ook onmiddellijk duidelijk dat de stempel “jeugdliteratuur” of
“volwassenenliteratuur” gegeven wordt door uitgevers, auteurs,… (en dat vaak omwille van de
verkoopcijfers) maar dat boekhandels, lezers,… vrij zijn om deze te negeren. Hoewel uitgeverij
Davidsfons/Literair (net zoals Spillebeen zelf) aangeeft dat het om een volwassenenroman gaat, staat
het boek toch op vele literatuurlijsten van middelbare scholen. Het is dus duidelijk dat de grens
tussen literatuur voor de jeugd en literatuur voor volwassenen vervaagd is, zonder dat we het zelf
blijkbaar goed beseffen. Over deze vervaging schrijft Rita Ghesquière het volgende: “In de mate
waarin jeugdliteratuur dieptedimensie heeft, wordt ze ook literatuur en krijgt ze een ongrijpbare
mysterieuze zin die zich nooit volledig laat vatten. Dan vervaagt de grens tussen jeugdliteratuur en
volwassenenliteratuur. Veel auteurs en critici verdedigen de stelling dat niet de leeftijd maar wel de
kwaliteit van het grootste belang is. Vanuit dat oogpunt zijn er geen jeugdboeken, alleen maar goede
en slechte boeken. Zodra de auteur erin slaagt een boek te scheppen waarin een betekenis kan
groeien zonder dat hij die expliciet verwoordt, kan zijn tekst met evenveel leesgenot en esthetisch
genoegen door volwassenen en kinderen gelezen worden.” (Ghesquière, 2009: 26)
Bovendien zorgt ook de moeilijke definieerbaarheid van het jeugdboek voor bijkomende problemen.
Bij Nodelman lezen we hierover het volgende: “If we are to set up special libraries of children’s books
we have to consider which books should be allocated to the respective library, and so on” (ibid.).
Definition allows exclusion.” (Nodelman, 2008: 137) Ook Mieke Desmet wijst op het probleem dat
hier opduikt. “Although boundaries between adult and children’s literature are not always clearly
drawn, children’s literature as a whole occupies a separate and marginal position in the wider literary
field.” (Desmet, 2007: 16) Als we al niet goed zijn in het bepalen van wat jeugdboeken zijn, hoe
moeten we ze dan onderscheiden van volwassenenboeken? Ook Culler gaat uit van deze gedachte.
“The fact that it is quite impossible to define literature in terms of particular features, (…) also makes
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
29
it impossible to separate children’s literature from adult literature on the basis of particular features.”
(Desmet, 2007: 39)12
Nodelman meent bovendien dat sommige teksten er gewoon nood aan hebben door twee publieken
gelezen te worden omdat ze verschillende lagen of niveaus bevatten. Dan is er een “bovenlaag” met
een duidelijke betekenis die de jeugdige lezers kan aanspreken en een “schaduwlaag” met
dieperliggende betekenissen die doorgaans enkel door volwassenen gezien en begrepen wordt. Als
een dergelijk boek door slechts één publiek gelezen wordt, gaat er een deel van het opzet van de
auteur verloren. Daarnaast vinden sommige auteurs het “eervoller” om voor de twee publieken te
schrijven. Waar zij zich vroeger schaamden om voor kinderen te schrijven, wordt dit nu niet meer als
een “marginale” bezigheid gezien. Het grensverkeer kan dus als een eerder positief verschijnsel
gezien worden. Dat is ook de mening van Rita Ghesquière. “Kijken we naar recentere jeugdboeken,
dan is grensverkeer tussen volwassenenliteratuur en jeugdliteratuur eerder een positief verschijnsel.
Het feit dat Toon Tellegen een bekend dichter is, verleent zijn kinderboeken al bij voorbaat een zeker
aanzien. Dat was vroeger beslist niet het geval. Auteurs schaamden zich ervoor dat ze met
kinderliteratuur bezig waren en publiceerden vaak anoniem.” (Ghesquière, 2001: 98) Een belangrijke
factor die hier waarschijnlijk meespeelt is dat jeugdboeken niet meer kinderachtig hoefden te zijn.
Het kind was geen “dom” wezen meer dat niets begreep. Door de toenemende moeilijkheidsgraad
vielen jeugdboeken steeds meer in de smaak van zowel volwassen lezers als hun auteurs. (Vries,
1990: 65)
De grens tussen deze twee “soorten” literatuur vervaagt dus zienderogen en dat is maar goed ook
volgens R. McGillis die meent dat we helemaal niet van twee “soorten” mogen spreken. “Roderick
McGillis argues that literature just exists and possesses the potential to influence its readers. He
considers books for the young and for the not-young in this respect to be similar, i.e. both try to
seduce the reader. He doubts that there are any significant differences between books for children
and those for adults due to the fact that narrative arrangements, choices of existents, the language
and conventions of culture uses are the same for both kinds of literature and exist in the same
“semiotic field”.” (McGillis geciteerd bij Desmet, 2007: 37) Ook Peter van den Hoven gelooft niet in
een wezenlijk onderscheid tussen boeken voor kinderen en boeken voor volwassenen (Hoven, 1991:
144) Deze critici houden dus van het grensverkeer omdat het twee genres bij elkaar brengt in een
schemerzone waarvan zij nooit geloofd hebben dat het om twee verschillende soorten ging.
12
Zoals ik eerder al aangaf was de grens tussen jeugd- en volwassenenliteratuur voor de 19e eeuw ook niet
duidelijk en kenden kinderen geen aparte literatuur. Het fenomeen van boeken in een schemerzone is dus zeker niet nieuw te noemen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
30
Om deze literatuur, die zich tot verschillende lezerspublieken richt aan te duiden, gebruikt o.a. Hans
Bouman de term “cross-over fictie” (Bouman, 2003). Het gaat dus over een literatuur die zowel als
jeugd- als als volwassenenliteratuur kan bestempeld worden en die de grijze zone die lange tijd
tussen deze twee categorieën lag, stilletjes is binnengeslopen. Bouman meent dat het binnen de
cross-over fictie vooral gaat over boeken “waarin ingrediënten uit het fantasy-genre en de klassieke
strijd tussen goed en kwaad worden gecombineerd met mythologische elementen en een plot die qua
complexiteit niet in een roman voor volwassenen zou misstaan.” (Bouman, 2003: 1) Welke verhalen
passen, indien we ook uitgaan van deze omschrijving, beter in de cross-over fictie dan de klassieke?
Daar hebben we immers te maken met verhalen vol mythologie waarin de strijd tussen goed en
kwaad meer dan eens gestreden wordt en waar monsters thuis zijn.
Ook prijzen en nominaties hebben in de loop der jaren het bestaan van deze schemerzone in de hand
gewerkt. Zo zijn er auteurs die bekroond werden voor kinderboekenprijzen terwijl ze zelf van oordeel
waren dat ze nooit een kinderboek hadden geschreven. Wanneer zelfs jury’s zich gaan “vergissen”
tussen jeugd- en volwassenenboeken, is de grens tussen beide voor sommige boeken praktisch
onbestaande. “In het voorjaar van 1991 werd Paul Biegels Anderland bekroond met de Libris
Woutertje Pieterse prijs, een even opmerkelijke onderscheiding, omdat het boek niet uitdrukkelijk als
kinderboek is geschreven en door de jury op eigen initiatief aan de lijst werd toegevoegd. De uitgever
had het boek niet eens ingezonden… Opnieuw dus, maar nu van de andere kant, een doorbreking van
de cesuur tussen boeken voor kinderen en voor volwassenen. Het juryrapport zei het nog eens met
zoveel woorden: ‘Voor het kinderboek bestaat geen bovengrens in leeftijd zomin als er voor literatuur
een ondergrens valt aan te wijzen; en gelukkig is er nergens in de reglementen van deze prijs sprake
van een leeftijdsgrens (…) Wie weet, is het na deze bekroning zelfs denkbaar dat er een volgende keer
een literaire roman of verhalenbundel wordt geprezen om de eenvoudige reden dat hij ook voor
jongere lezers geschikt is.” (Hoven, 1991: 145)
In het Nederlandse taalgebied spreekt men eerder over “Literatuur zonder leeftijd”. Het zijn boeken
die gewoon door iedereen geapprecieerd kunnen worden op een andere manier. Ook het verhaal
van Aeneas kan bestempeld worden als literatuur zonder leeftijd. Dat bewijzen de verschillende
auteurs die de laatste jaren aan de slag zijn gegaan met het verhaal om het op een niveau te brengen
dat zowel aangenaam voor lezen is voor jeugdige lezers als voor volwassen lezers. Het feit dat ik het
heb over “de laatste jaren” geeft al aan dat dit niet altijd het geval geweest is. De Aeneïs is lange tijd
onbewerkt gebleven voor jonge lezers en de reden daarvoor zal ik in het volgende onderdeel ter
sprake brengen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
31
4. De Aeneïs als jeugdroman
Vooralsnog is er geen duidelijk antwoord gevonden op de vraag waarom de Aeneïs zo laattijdig en op
kleine schaal in de jeugdliteratuur is terechtgekomen. De reden die meestal naar boven wordt
gehaald, is dat Vergilius nogal veel politieke elementen in zijn epos heeft gestopt, waardoor het
verhaal, hoewel het een boeiend heldenverhaal kan zijn, niet zo geschikt geacht wordt voor een
jeugdig lezerspubliek. Bij Sylvie Geerts lezen we hierover het volgende: “Hoewel het verhaal over alle
elementen beschikt die klassieke mythen tot geliefde onderwerpen maken van hedendaagse
jeugdauteurs (zoals monsters en goden die tot de verbeelding spreken, oorlogen, verafgelegen
streken en een liefdesgeschiedenis), zijn van Vergilius’ Aeneïs beduidend minder hervertellingen
gemaakt dan van Homeros’ Ilias en Odyssee. Wellicht speelt de vrij gestileerde, volgens sommigen
zelfs kleurloze karaktertekening van de centrale held daarbij een rol, alsook de sterke verwevenheid
van het werk met de historische en politieke context, de regering van Romes eerste keizer Augustus.”
(Geerts, 2009: 64) Naast het politieke struikelblok is er dus blijkbaar ook sprake van een kleurloze
held. We zouden ons dan kunnen afvragen waarom jeugdauteurs (en misschien ook
volwassenenauteurs) er niet eerder voor gekozen hebben om deze held zelf wat meer in te kleuren.
Hier treedt echter het probleem op van de “bewerkingen”13. Lange tijd meenden auteurs (en lezers)
dat aan de “grote klassieken” niet geraakt mocht worden. Deze verhalen moesten in hun
oorspronkelijke vorm overgeleverd worden aan het publiek, in welke tijd dan ook. Dit zorgt er echter
voor dat de lezers snel hun belangstelling verliezen in saai ogende boeken, zoals misschien ook het
epos van Vergilius. Het boek behield zijn vele politieke verwijzingen en kleurloze held en was dus niet
zo aantrekkelijk, zeker niet voor jeugdige lezers.
Enkele auteurs, waaronder zeker Ed Franck, zagen op een bepaald moment echter in dat het op deze
manier niet verder kon. Zij zagen dat modernisering van de klassiekers noodzakelijk was om ervoor te
zorgen dat ze gelezen bleven worden, vooral dan door een jeugdig publiek dat niet van oubollige taal
houdt. Franck heeft al in meerdere interviews herhaald: “Als wij er vanaf blijven dan blijft de jeugd er
ook vanaf.” (Franck geciteerd door de Groot, 1994: 159) Het is nodig je verhalen aan te passen aan de
doelgroep die je voor ogen hebt en het is “onzin dat je bij het schrijven voor een bepaalde doelgroep
zou inboeken aan authenticiteit.” (Bruinisse, 1999: 344) De klassieke teksten bevatten een schat aan
culturele waarde en deze moet overgebracht worden op de volgende generaties. We moeten er alles
aan doen om ervoor te zorgen dat deze generaties hun interesse in de grote verhalen van weleer niet
13
Bij van Os en de Vriend vinden we een weergave van wat de term “bewerking” inhoudt volgens het Lexicon van literaire termen: “… behandeling van een reeds bestaand werk om het voor een specifiek doel geschikt te maken. Vooral gebruikt in de zin van omzetting naar een ander genre of een ander, gewoonlijk ruimer of jonger leespubliek. B.v. de bewerking van klassieke werken tot jeugdboeken.” (van Os-de Vriend, 2002: 9)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
32
verliezen. Is het nodig de Aeneïs van een boeiendere of veelzijdigere held te voorzien en de politieke
boodschap weg te laten of toch sterk te reduceren, dan moet dat maar gebeuren. Pas op het
moment dat men dit standpunt is gaan innemen, durfden (jeugd)auteurs te sleutelen aan het epos
van Vergilius om het weer te geven zoals ze zelf wilden. Het verhaal werd meer en meer een
combinatie van Ilias en Odyssee. Er kwamen vele avonturen en oorlogen in voor, maar het saaie
politieke gedeelte werd weggelaten of ingekort omdat dit de moderne lezers niet meer interesseert.
Vaak werd Aeneas ook op een andere manier vormgegeven. Het moest een held worden waarmee
de lezers zich ofwel konden identificeren of één waarvan ze zich konden distantiëren. Liefst niet
meer de kleurloze figuur die daar ergens tussen zweeft en niet echt interessant lijkt.
Het bijzondere aan deze klassieke verhalen is dat hun thema’s algemeen geldend blijven en dus ook
de lezers van vandaag de dag hun lessen kunnen trekken uit de fouten van de helden. Dit geldt ook
voor de Aeneïs. We moeten volgens Franck vermijden dat de klassieke verhalen enkel studie-
objecten worden waar we niets aan leesgenoegen of identificering kunnen uithalen. Vele auteurs,
uitgevers, leraren,… bevestigen deze grote waarde van de klassieke verhalen en zijn ook van mening
dat er alles aan gedaan moet worden om ze terug leesbaar te maken voor het hedendaagse publiek.
“Het zijn stuk voor stuk instrumenten waarin residuen van volkswijsheid en overlevering opgeslagen
werden. (…) Bovendien zijn sommige epen, mythen en sagen ook onschatbare bronnen van
journalistieke en historische verslaggeving. Aan het overleven van deze verhalen tot in onze era,
draagt ook de universele en tijdloze herkenbaarheid van leerrijke, algemeen-menselijke thema’s zoals
jaloezie, trouw… zeker het zijne bij. (Smets, 1995: 234) Zij voegt daar ook wel duidelijk aan toe: “Men
mag allereerst niet vergeten dat, indien men met een redelijke hoop op succes een boodschap wil
overbrengen aan een bepaalde groep, men deze voldoende toegankelijk én aantrekkelijk moet
maken. (…) Een eigentijdse, vlotte en literair aantrekkelijke hertaling kan de klassieke boodschap
intensifiëren en verlevendigen, en zal op zijn minst de drempel van toegankelijkheid verlagen.”
(Smets, 1995: 234)
Als voornaamste reden van het feit dat de Aeneïs zo laat in de jeugdliteratuur is terechtgekomen, zie
ik dus de soms te politiek gekleurde inhoud en de kleurloze karaktertekening van de held (Geerts,
2009: 64), maar ook het feit dat men hier niet aan durfde te sleutelen. Waar de Ilias en de Odyssee
op zich al werken waren die een jeugdig publiek konden aanspreken, kwam de Aeneïs wat saaier
over en had deze meer ingrepen van de auteur nodig om het werk aantrekkelijk te maken. Pas op het
moment dat “raken aan de klassieken op een respectvolle manier” werd toegelaten en aanvaard
werd onder de auteurs, waagden enkelingen zich aan een adaptatie van Vergilius’ epos. De held
werd levendiger en begrijpelijker gemaakt, de politieke inhoud werd gereduceerd tot een minimum,
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
33
weggelaten of aangepast aan hedendaagse toestanden en het werk was klaar om de wereld van de
jeugdliteratuur binnen te stappen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
34
Deel 2: Karakterisering van Dido en Aeneas in vier jeugdboeken
WIJ WAREN ZESTIEN
Wij waren zestien jaar en spelden traag Aeneas’
avonturen. Over hoe winden plots opstaken
en schepen uit hun koers raakten.
Over velden aan de overkant van een rivier
waar men een levend mens maar zelden toelaat,
over verlaten vrouwen, oorlogen en tweegevechten.
Wij waren zestien jaar en door de vensters
van het hoge klaslokaal scheen de zon.
En om vier uur stond aan de schoolpoort
de jongen die gedurfd had je te kussen.
En alles over winden die plots opstaken,
schepen die uit hun koers raakten
werd in een boekentas gestoken weggeschoven
om de armen vrij te hebben en lichthartig om hem heen te slaan.
Wij zouden elkaar nooit verlaten,
wij hadden geen oorlog om naartoe te gaan.
(Govaerts, 1998)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
35
1. Tekstcorpus
Om te beginnen zal ik even wat dieper ingaan op mijn behandelde tekstcorpus. Nu is het zo dat ik
“tekstcorpus” een vreemd begrip vind. Tekst-Corpus… Een tekstlichaam? Een lichaam bestaat, zoals
we allemaal weten, uit onderling verbonden delen. Mag ik van de teksten (waarmee ik hier boeken
gelijkstel) die ik in mijn thesis wil bespreken zomaar zeggen dat ze elementen in zich dragen die hen
onderling verbinden? Ik denk dat het antwoord hier zeker positief is. Het gaat er niet over dat dit
allemaal jeugdboeken zouden zijn en dat ze daardoor als onderdelen van eenzelfde lichaam
beschouwd kunnen worden. Het zijn immers niet allemaal “zomaar” jeugdboeken. Willy Spillebeens
eerste woorden aan de telefoon waren letterlijk “U zegt dat het hier om een jeugdboek gaat, maar
dat is het eigenlijk niet. Het is een roman!” Dit argument kunnen we dus niet gebruiken, temeer
omdat de grens tussen jeugd- en volwassenenromans duidelijk aan het vervagen is zoals ik in deel 1
heb proberen weergeven. Welke overeenkomst vertonen de vier teksten dan nog? Ze handelen
allemaal over de klassieke verhaalstof, meer bepaald het verhaal van de held (al is deze stempel nog
niet zo zeker) Aeneas! Stuk voor stuk nemen ze het aloude verhaal van Vergilius ter hand en
herscheppen ze het tot een hedendaags, vlot leesbaar werk dat zowel door jongeren als door
volwassenen gelezen kan worden. Dit is volgens mij voldoende om de teksten nauw met elkaar te
verbinden.
De vier (jeugd)boeken die ik bespreek, vallen allen te situeren in het Nederlandse taalgebied van na
1980. Het feit dat ze alle vier handelen over het Aeneasverhaal, een verhaal dat (zoals we zagen)
lange tijd niet in de jeugdliteratuur aan bod kwam, geeft al aan dat ze zich in de “geëmancipeerde”
periode van de jeugdliteratuur van na 1970 bevinden. Het zijn jeugdboeken die het problematische
van de maatschappij niet uit de weg gaan. Het verhaal van Aeneas zit immers vol verwijzingen naar
de vluchtelingenproblematiek, oorlog, verraad, liefdesverdriet,... allemaal pijnlijke zaken die ook
vandaag de dag nog overal terug te vinden zijn. Hoewel dit een oud verhaal is, valt het dus ook
vandaag de dag nog hedendaags te noemen. “Na 1970” houdt ook in dat het jeugdboeken zijn die
aandacht besteden aan de literaire kant van de zaak en niet zomaar belerend uit de hoek willen
komen. Zowel Willy Spillebeen als Ed Franck beweren dat je voor boodschappen in de supermarkt
moet zijn en voor lessen op school (zie interviews in bijlage: nr. 2 en nr. 4). Dit neemt niet weg dat
deze boeken toch nog verborgen didactische zetten kunnen geven aan hun lezers.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
36
2. Vooruitblik naar narratologische analyse
Om een duidelijk en gestructureerd beeld te geven van de manier waarop elke auteur Aeneas
karakteriseert, zal ik gebruik maken van de vertelanalyse van Herman en Vervaeck en dan meer
bepaald de structuralistische aanpak die zij uiteen zetten. Aangezien de story, de geschiedenis zoals
ze zich heeft voorgedaan (Herman & Vervaeck, 2001: 17), van de Aeneas bij de meeste mensen wel
min of meer gekend is (de geschiedenis van Aeneas’ omzwervingen vinden we immers bij Vergilius
gedetailleerd terug), ga ik in mijn thesis enkel in op de plot van elk jeugdboek. De plot is het verhaal
op zich (Herman & Vervaeck, 2001: 17), de manier waarop elk boek de geschiedenis van Aeneas naar
voor brengt, en, belangrijker in mijn geval, welke invloed dit heeft op de karakterisering van Aeneas.
Geïnteresseerden vinden in bijlage nr. 5 ook een aantal schematische weergaven van de verschillen
tussen jeugdboek en origineel wat betreft de plot. In mijn thesis geef ik enkel een tweetal scènes uit
het verhaal weer aan de hand waarvan ik een aantal zaken kan aantonen. Ik heb hiervoor gekozen
voor de aankomst van Aeneas bij Dido14 (eind boek 1, vanaf vers 494) en de aankomst van Aeneas bij
koning Latinus15 (begin boek 7, vers 160 tot 474). Ook de verteller en het lezerspubliek dat de auteurs
zelf op het oog hebben, zullen aan bod komen omdat zij een rol kunnen spelen in de keuze voor een
voorstellingswijze van de held. Bij de verteller vind ik het vooral belangrijk of we met een extra- of
intradiëgetische verteller (Herman & Vervaeck, 2001: 88) te maken hebben. Respectievelijk een
verteller die niet “meespeelt” in het verhaal en een verteller die zelf in het verhaal optreedt als een
van de personages.
Waar ik mij echter het meest op zal focussen is de karakterisering van zowel Aeneas als Dido. Hier
moeten we een onderscheid maken tussen enerzijds directe karakterisering waarbij de personages
rechtstreeks gekarakteriseerd worden aan de hand van uiterlijke en innerlijke kenmerken die
expliciet weergegeven worden, en anderzijds indirecte karakterisering waarbij de personages
onrechtstreeks gekarakteriseerd worden door de dingen die ze zeggen en doen in de loop van het
verhaal (Herman & Vervaeck, 2001: 73-74). Wanneer personages aan de hand van metaforen
worden weergegeven, spreken Herman en Vervaeck van analoge karakterisering. Dit zal echter niet
zo vaak aan bod komen in de jeugdromans die ik bespreek. Belangrijk bij de karakterisering van
personages is ook de focalisatie (Herman & Vervaeck, 2001: 76-86). Er is immers een focalisator die
ons een blik biedt op het gefocaliseerde, door wiens ogen we naar de gebeurtenissen kijken. De
instantie die focaliseert (de focalisator) kleurt meestal de weergave van personages, voorwerpen of
14
Ook de manier waarop de liefde tussen Dido en Aeneas wordt vormgegeven (en die we bij Vergilius in boek 4 terugvinden) zal aandacht krijgen. 15
Ook zal ik aandacht besteden aan enkele gevolgen van deze ontmoeting en de oorlog in Latium wanneer dit mij relevant lijkt.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
37
acties in het verhaal waardoor we ons vragen moeten gaan stellen bij de betrouwbaarheid van deze
weergave. In Imme Dros’ geval zitten we met Arion als verteller die het niet zo op Aeneas begrepen
heeft én met een auteur die ook al niet van deze held moet weten. Is de strijd voor Aeneas dan wel
nog eerlijk? Hij krijgt immers niet vaak de kans iets over zichzelf te zeggen. (gebaseerd op Herman &
Vervaeck, 2001) Bovendien dienen we rekening te houden met de verschillende niveaus die we bij
focalisatoren kunnen terugvinden. Zo kunnen we bijvoorbeeld te maken hebben met een alwetende
verteller die ook als focalisator optreedt. Dan kijken we door de ogen van een instantie die vaak
buiten het verhaal staat. Dit creëert echter een afstand. Een verteller die buiten het verhaal staat,
staat immers verder van de personages. Op dat moment komen er echter vaak andere focalisatoren
op de proppen die zich op een ander niveau bevinden. Dan kijkt de alwetende verteller even niet
door zijn eigen ogen naar hetgene gebeurt, maar door de ogen van een personage dat alles wel zelf
meemaakt. Hierbij kunnen we als voorbeeld Ed Franck nemen. Hij laat een alwetende verteller aan
het woord, maar geeft ons ook de kijk van Aeneas op Dido en de kijk van Dido op Aeneas weer. Dan
is het niet de verteller die zijn mening geeft over alles, maar één van de personages. Dit kan,
afhankelijk van de personages in kwestie, betrouwbaarder of minder betrouwbaar over komen.
Deze manier van werken zal ik op de vier behandelde jeugdboeken toepassen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
38
Imme Dros – Mee met Aeneas
1. Inleiding
1.1. Imme Dros van dichterbij bekeken
In wat volgt, bespreek ik het boek “Mee met Aeneas”, geschreven door Imme Dros. Emmy Theodora
Dros, ons beter bekend als Imme Dros, werd op 26 september 1936 geboren op Texel, te Oudeschild.
Jaartallen zijn misschien niet zo belangrijk, maar hier maakt het geboortejaar duidelijk dat Imme
Dros als kind W.O. II van dichtbij meemaakte. Dergelijke zaken tekenen een mens en dus ook de
boeken die hij/zij zal gaan schrijven. Imme luisterde de saaie oorlogsdagen op door rijmpjes en
verhaaltjes te verzinnen om haar broers en zussen te entertainen. De liefde voor taal was altijd
aanwezig en werd nog sterker wanneer ze aan het gymnasium ging studeren en allerlei boeken
(waaronder ook veel klassieke werken) in handen kreeg die haar sterk zouden beïnvloeden. De
helden die Imme toen “aanbad”, hebben nu nog steeds een bijzondere plek in haar hart. De
belangrijkste held is hier Odysseus, een man voor wie de schrijfster veel bewondering heeft. Die
bewondering wil ze maar al te graag meegeven aan de volgende, jongere generaties die steeds
minder bekend zijn met de grootse heldenverhalen van weleer die nochtans zoveel rijkdom bevatten
volgens Imme Dros. De beperkte informatie die we hier lezen over het leven van de schrijfster is
interessant omdat het boek “Mee met Aeneas” vele verbanden heeft met deze “persoonlijke”
informatie. Ik gaf eerder al aan dat het gevaarlijk geacht wordt om auteurs hun leven met hun
literaire werk te verbinden, maar dat ik zelf van mening ben dat dit verrijkend kan zijn voor de lezing
van hun verhalen. Wanneer we te maken hebben met een schrijfster van net voor W.O. II, die schrijft
over een jongen die “van voor de (Trojaanse)oorlog” is (Dros, 2008: 6), dan wil dit volgens mij wel
iets zeggen. Zeker wanneer we ook zien dat deze jongen een zanger is die alles op zijn eigen manier
wil aanpakken (zie het volgende onderdeel), die zijn geliefde vaderland heeft achtergelaten (ook
Imme Dros verliet Texel en denkt er nu nog vol liefde aan terug) en een eigenzinnige moeder heeft
(net zoals de schrijfster). Allemaal elementen die de link tussen het leven van Imme Dros en haar
boek “Mee met Aeneas” sterker maken.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
39
1.2. Imme Dros’ aanpak van de Aeneïs
Het is niet zo evident dat Imme Dros ervoor heeft gekozen ook de Aeneïs tot jeugdboek te
herwerken. We zien immers een vaste lijn van Griekse verhalen in haar werk terugkeren; een lijn die
te wijten is aan haar enorme voorliefde voor alles wat met de Oudgriekse cultuur te maken heeft. De
keuze voor Aeneas’ verhaal is enkel te verklaren van uit de noodzaak aan nog een “laatste” verhaal
dat met de Grieken verbonden kon worden. De meeste mythen en invloedrijke verhalen van Griekse
kant had Imme Dros immers al bewerkt of vertaald en aangezien ze zich nooit tweemaal met
hetzelfde verhaal bezig wil houden, ging ze haar stof ditmaal ergens anders zoeken. Bij een held voor
wie ze helemaal geen sympathie heeft, die ze eerder onsympathiek vindt (zoals later nog zal blijken).
Om met de ergernissen omtrent het hoofdpersonage Aeneas om te gaan, degradeerde ze hem en
promoveerde de jonge zanger Arion tot hoofdpersonage. Een veel sympathieker iemand met wie de
schrijfster zich ook beter kon identificeren (zie boven en in wat volgt) wat ook bij de lezers voor een
makkelijkere identificatie zorgt. Om trouw te blijven aan haar geliefde Griekenland, deed Imme Dros
er alles aan om het Griekse aspect van het verhaal nog zo sterk mogelijk naar voor te doen komen.
Het is bijvoorbeeld opvallend dat ongeveer de helft van het boek zich nog in Troje afspeelt... Dicht bij
de Grieken dus.
Naar goede gewoonte koos Imme Dros voor een eigenzinnige aanpak van het originele verhaal. Ze
deinst er niet voor terug het verhaal volledig naar haar hand te zetten, wat de vlotte leesbaarheid
ervan enkel in de hand werkt. Hoewel ze in feite het volledige Aeneïsverhaal van begin tot eind
weergeeft (met hier en daar enkele forse inkortingen en zelfs weglatingen), neemt dit toch maar
ongeveer de helft van haar boek “Mee met Aeneas” in beslag. Dit is niet het enige opmerkelijke feit.
Imme Dros heeft voor een ander hoofdpersonage dan Aeneas gekozen zoals ik net aangaf, zijnde
Arion, een jonge zanger die op gevorderde leeftijd terugkijkt naar alle avonturen die hij meemaakte
op tocht, mee met de “held” Aeneas. Al deze veranderingen hebben natuurlijk ook implicaties voor
de karakterisering van Aeneas als persoon. Daar Imme Dros heel cynisch uit de hoek komt wanneer
het over de goden gaat, lijkt Aeneas een “held” die zomaar wat rondzwerft, voortgedreven door een
vreemdsoortig geloof. Wanneer de vraag meespeelt of goden bestaan, speelt de vraag of een
opdracht van de goden bestaat natuurlijk ook mee. Imme Dros zegt zelfs het volgende over de
“plicht” van Aeneas. “Ja en die plicht die plukt hij ook maar uit de lucht. Dat is dan net… zo leven
mensen natuurlijk. Wat in hun voordeel is, wat zij interessant vinden, dat pikken ze op uit een hele
rakel.” (zie interview met Imme Dros, bijlage nr. 1)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
40
De weinige zaken die over Aeneas verteld worden door Imme Dros (of: door Arion) geven slechts een
vaag beeld van hem. Een vaag beeld dat amper positief te noemen is. Hier haal ik ook de twijfel
vandaan over het feit of we Aeneas wel een held mogen noemen. Volgens Imme Dros is hij dat
duidelijk niet. Odysseus is in haar ogen een echte held, Aeneas is in haar ogen “Een rigide man die
onbuigzaam is, die helemaal uitgaat van zijn idee over wat goed is, wat nodig is en wat iedereen dus
ook maar doen moet. Zo’n man. En dan denk ik altijd een beetje aan zwarte-kousenfiguren.” (zie
interview met Imme Dros, bijlage nr. 1) Dit kunnen we dus duidelijk als de reden zien waarom de
schrijfster Aeneas liever niet teveel aan bod liet komen en voor de sympathieke Arion als
hoofdpersonage koos en voor een andere weergave van het oorspronkelijke verhaal.
Over het toevoegen van de namenlijst achteraan het boek zegt de schrijfster dat ze dit vooral
omwille van praktische redenen heeft gedaan. Ze wil haar lezers een duidelijk en beknopt overzicht
geven van de dramatis personae als ware de Aeneïs een soort toneeltekst én ze wil iedereen wijzen
op de correcte uitspraak van de namen. Hoewel Imme Dros dus zeer creatief omgaat met het
origineel en het literaire aspect sterk naar voor laat komen, zien we dus nog duidelijke sporen van
het didactische trekje opduiken. Toch denk ik niet dat ze dit heeft gedaan omdat we met een
jeugdboek te maken hebben. Imme Dros houdt gewoon van de Oudheid en lijkt die kennis en liefde
met iedereen te willen delen, of het nu om jongeren of volwassenen gaat. Vele jeugdauteurs die iets
over de oudheid schrijven, delen graag de moraal en kennis van die tijd met hun lezers. Vaak maakt
dit duidelijk hoe weinig de mensen in de loop der eeuwen veranderd zijn. Het didactische aspect van
jeugdliteratuur is dus zeker niet altijd als een negatieve eigenschap te beschouwen. Vaak willen de
auteurs gewoon een bepaald gedachtengoed meegeven ter verrijking van de lezer.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
41
2. Narratologische analyse
2.1. Plot
Zoals ik al aangaf, gaat Imme Dros op een aparte manier met het verhaal van Aeneas aan de slag. We
krijgen weliswaar het volledige verhaal chronologisch te zien (zonder uit het oog te verliezen dat
deze chronologische opeenvolging deel uitmaakt van een grote flashback), maar dit gebeurt wel in
stukjes en brokjes en met vele aanvullingen die niets met het origineel te maken hebben. Het boek
“Mee met Aeneas” telt 26 hoofdstukken en pas in het 13e begint het eigenlijke Aeneïsverhaal. In de
voorgaande hoofdstukken vinden we wel al een aantal verwijzingen naar gebeurtenissen waarover
Aeneas het heeft wanneer hij aan koningin Dido zijn avonturen vertelt in boek 2 en 3 van de Aeneïs.
Een uitgebreide uitwerking van deze parameters vindt u terug in bijlage nr. 5.
Wat gebeurt er dan in de eerste 12 boeken en in alle aanvullingen die Imme Dros rijkelijk toevoegt?
Daar krijgen we alles te lezen over het leven van de jonge, opgroeiende Arion. Hij vertelt ons zelf het
verhaal en moet zo’n 12 jaar geweest zijn op het moment dat Troje viel. Hij zegt ons immers zelf dat
hij 13 was wanneer er aan de vloot werd gebouwd waarmee de Trojanen hun verwoeste stad
ontvluchtten. Daar de Trojanen zich geruime tijd hebben schuilgehouden in de bossen en aan hun
vloot moesten werken, ga ik ervan uit dat Arion dus 12 jaar was bij de aanvang van zijn verhaal. Hij
gunt ons een blik op zijn tienerjaren tot ongeveer de dag dat hij verliefd wordt op zijn vroegere
buurmeisje Polydora en met haar een gezin sticht. Op dat moment is hij zijn twintigste verjaardag al
voorbij.
Bij Herman en Vervaeck lezen we dat de plot een voorstelling is van zinvol gerelateerde
gebeurtenissen (Herman & Vervaeck, 2001: 19). De verbanden die tussen de gebeurtenissen worden
gelegd, kunnen talrijk zijn en worden in feite voornamelijk door de lezer gekozen. Zo zijn er
temporele verbanden, causale verbanden,… “Mee met Aeneas” hangt vooral aan elkaar met
temporele verbanden daar we in feite gewoon chronologisch iemands levensverhaal te lezen krijgen.
Deze relaties zijn ook zeker zinvol te noemen daar ze Arion, die het hoofdpersonage van dit boek zal
blijken te zijn, mee maken tot wie hij is als volwassene. Initieel hebben we met een gewoon jongetje
te maken dat klaargestoomd wordt om mee te vechten in dé grote Trojaanse oorlog. Hij heeft nog
helemaal niets van de wereld gezien (want de Trojanen zitten gevangen in hun eigen stad) en heeft
nog niet mogen kennismaken met de geneugten van het leven. Door alle avonturen die Arion
meemaakt op zijn tocht, mee met Aeneas, wordt hij beetje bij beetje een volwassen man, getekend
door alle pijn en schoonheid die hij onderweg heeft gezien. Dit brengt ons dan weer naar de finale
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
42
toestand waarin Arion een volwassen man is die al bij al tevreden terugblikt op zijn leven en het
geluk heeft gevonden. (Deze indeling is gebaseerd op Prince, uitgewerkt bij Herman & Vervaeck,
2001)
De manier waarop Imme Dros met de plot omgaat, kan ons al het een en ander duidelijk maken in
verband met de karakterisering van Aeneas. De sterke nadruk op het leven van Arion en de
ontwikkeling die hij als hoofdpersonage doormaakt, geeft al aan dat Aeneas een kleinere rol zal
spelen dan we zouden verwachten. Aeneas is niet eens het hoofdpersonage, laat staan de held. Het
gaat niet echt over de ontwikkelingen die hij emotioneel of als leider doormaakt; hij wordt een
randfiguur, zij het wel een randfiguur die de ontwikkeling van Arion voor een groot deel zal bepalen.
Aeneas is in feite de figuur die de volgorde binnen de chronologie bepaalt. Hij geeft aan waar de
vloot Arion vervolgens naartoe zal brengen en dus impliciet ook wat Arion te wachten zal staan op
deze nieuwe bestemming. Aeneas maakt Arion ook mede tot wie hij is door hem als een belangrijk
figuur te zien in het hele gebeuren. Wanneer Arion en zijn gezin willen terugkeren naar de nieuwe
Trojaanse vesting op Thrinakië, geeft Aeneas aan dat hij een grote hulp zal missen aan deze zanger.
Bij Sylvie Geerts lezen we: “Het neemt de vorm aan van een ooggetuigenverslag van een Trojaanse
zanger, Arion. “Vanuit een andere tijd en een andere stad” vertelt hij zijn levensverhaal; (…) Dat niet
de held en zijn moeilijke missie op de eerste plaats komen, maar wel het leed van mensen op de
vlucht na een oorlog, maakt deze hervertelling niet alleen bijzonder, maar ook actueel en universeel.”
(Geerts, 2009: 65)
De tweede helft van de Aeneïs, zeg maar het deel van de oorlog in Italië, wordt door Imme Dros
gereduceerd tot een tweetal hoofdstukjes. Arion maakte deze gebeurtenissen zelf niet mee en hoort
ze van een ooggetuige en dus maken ze ook geen deel uit van zijn eigen levensverhaal dat
uiteindelijk de kern vormt van het boek. Een andere reden waarom Imme Dros deze 6 boeken
nagenoeg liet wegvallen, is dat ze deze in het origineel al “niet om door te schoppen” (zie interview
met Imme Dros, bijlage nr. 1) vond. Ze zouden de boeiende, vlotte plot doorbroken hebben en de
lezers misschien met een verveeld gevoel opgezadeld hebben. Op deze manier omzeilt Imme Dros
natuurlijk ook één van de redenen waarom het Aeneasverhaal lange tijd niet in de jeugdliteratuur
werd opgenomen. Saaie, stroeve stukken over oorlog en dood werden lange tijd geweerd uit
jeugdboeken. Hoewel we ons met “Mee met Aeneas” zeker al in de geëmancipeerde periode van de
jeugdliteratuur bevinden, is het duidelijk dat niet alle auteurs de noodzaak voelen deze stukken tekst
met hun lezers te delen. Het is zelfs een verdienste van deze emancipatie dat Imme Dros dit stuk
heeft durven weglaten/inkorten. Piet Gerbrandy heeft er ook geen probleem mee dat Dros de laatste
zes boeken niet sterk aan bod laat komen, maar hij vindt dat ze ze beter volledig had laten wegvallen
in plaats van er vluchtig even melding van te maken. “Naar mijn smaak worden de episodes in Latium
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
43
aan het eind van het boek een beetje afgeraffeld, en hadden ze misschien beter helemaal geschrapt
kunnen worden.” (Gerbrandy, 2010: 118)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
44
2.2. Twee scènes van naderbij bekeken.
2.2.1. Aankomst van Aeneas bij Dido
De beschrijving van Dido die verliefd wordt op Aeneas neemt bij Imme Dros al bij al maar een drietal
bladzijden in beslag. Dit is een zeer vreemd gegeven aangezien dit net de scène is waar de meeste
auteurs het meeste aandacht aan schenken. De gevoelens van Dido worden vluchtig omschreven en
al snel gaat de vertelling van Arion over op zijn eigen liefde voor Kassandra. Door naar Dido’s
groeiende obsessie voor Aeneas te kijken, heeft hij eindelijk door dat hij in verband met Kassandra
toch ook over verliefdheid kan spreken van zijn kant. Misschien heeft dit ook te maken met het feit
dat we geen alwetende verteller hebben. Arion is niet bij machte om in het hoofd en hart van Aeneas
en Dido te kijken en kan dus niet zo uitgebreid verslag doen over hetgeen die twee toen voelden.
Hoe hij zich zelf voelde ten opzichte van Kassandra is persoonlijk en kan hij ons dus wel juist en
volledig weergeven.
“Aeneas werd zoals verwacht met open armen ontvangen in het paleis van Byrsa. Het zou
hem ook wel gelukt zijn zonder de gastvriendschap tussen de man van Dido en Priamos.
Aeneas kwam bij iedereen goed over. Hij had iets, waarschijnlijk hetzelfde wat zijn vader
Anchises een goddelijke liefde en een halfgoddelijke zoon had opgeleverd. Was het uiterlijk
schoon? Was Aeneas echt knap of mooi? Ik had daar weinig oog voor.” (Dros, 2008: 142)
De opmerkelijkste verschillen met het origineel zijn hier toch wel de volgende:
- Aeneas heeft blijkbaar geen hulp (of onzichtbaarheidsmantel) van zijn moeder Venus nodig, er werd
immers reeds verwacht dat hij goed ontvangen zou worden in het paleis. Er lijkt ook geen sprake van
een voorzichtige benadering. In het originele werk ziet Aeneas de verloren gewaande Trojaanse
makkers (van wie ze dachten dat de schepen in de storm vergaan waren) terug wanneer deze net bij
Dido zijn aangekomen om om haar gastvrijheid te vragen. Bij Imme Dros heeft Aeneas zijn vrienden
in het vorige hoofdstuk alweer in de armen kunnen sluiten en stapt hij zonder nog verder af te
wachten op Dido af. Bij Vergilius peilde Aeneas eerst Dido’s reactie t.o.v. zijn vrienden, bij Imme Dros
is dit niet mogelijk en moet hij dus onmiddellijk initiatief nemen.
- Arion twijfelt aan het uiterlijke schoon van Aeneas. Waar een alwetende verteller ons hierover
uitsluitsel kan geven, moeten we het hier doen met een personage dat vertelt en zelf heel goed
beseft hoe subjectief zoiets als schoonheid kan zijn. Hij geeft ook eerlijk toe dat hij er weinig oog voor
heeft. Het grote verschil met de Aeneïs van Vergilius is dat Vergilius ook wat betreft de schoonheid
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
45
van Aeneas Venus laat tussenkomen. Zij zorgt er immers voor dat haar zoon er mooier uitziet dan
ooit te voren zodat de koningin zeker voor hem valt.
Wanneer Aeneas en Dido elkaar dan daadwerkelijk ontmoeten, zijn er opnieuw een aantal
verschillen met het origineel. We lezen:
“Intussen opende het feit dat Aeneas er zo aantrekkelijk uitzag de poorten van het paleis in
Byrsa en zorgde voor rijkelijk eten en drinken voor ons allemaal, dat was meegenomen. Maar
op het eind leidde het juist weer tot problemen en die zag je vanaf het begin aankomen: de
jonge weduwe Dido kon haar ogen niet van haar mooie gastvriend afhouden. Ik stond erbij te
zingen en ik keek ernaar. Terwijl iedereen in de grote zaal alleen aandacht had voor het
gebraad en de handen uitstak naar wat voor hem op tafel lag noteerde ik hoe de koningin
haar hart verloor aan de brave Aeneas. Ze werd rood, ze werd bleek, ze verkruimelde haar
brood, ze morste met haar wijn, ze trok de al niet meer zo kleine Askanios als een kleuter op
haar schoot. En terwijl ze de jongen knuffelde staarde ze over zijn hoofd naar de vader als
een uitgehongerde bedelaar naar een feestgelag. De arme Dido was op het eerste gezicht
verliefd geworden en werd verteerd door de pijn die erger is dan honger of heimwee.” (Dros,
2008: 143-144)
Vergilius houdt ervan om de goden een handje te laten toesteken en laat Venus opnieuw een rol
spelen in het “verliefd worden” van Dido. Hij vertelt immers dat Venus haar zoontje Amor de plaats
van Askanios liet innemen om Dido met de pijl der verliefdheid te raken. Imme Dros ziet het echter
als een heel natuurlijk gebeuren. Een koningin die plotsklaps verliefd wordt op de knappe man die op
haar kust is aangespoeld. Het jongetje Askanios wordt bij Imme Dros ook omschreven als “de niet
meer zo kleine Askanios” wat duidelijk maakt dat de schrijfster hier niet helemaal akkoord gaat met
het origineel. In het interview vertelde Imme Dros hierover het volgende: Dat vond ik toen al, toen ik
op school zat, dat zij die jongen op haar schoot trekt en hem een soort knuffel geeft. Maar ze zijn al
zeven jaar onderweg en die jongen liep al toen ze vluchtten, dus dan is die jongen tien. Die laat zich
toch niet op de schoot trekken. Ik dacht toen al van “daar klopt iets niet”. Dat zou ik niet zomaar doen
in een verhaal. Dan denk ik “Vergilius, je hebt wel mooie hexameters, maar dat had je toch beter
moeten bedenken.” (zie interview met Imme Dros, bijlage nr. 1) Dit niet akkoord zijn met Vergilius
durft Imme Dros dus openlijk aan te geven in haar boek.
Ik wil nog even opmerken dat Imme Dros Aeneas op een manier ook menselijker maakt. Door de
goden niet zo’n grote rol te laten spelen in zijn voorkomen en bescherming, geeft ze aan dat hij een
gewoon mens is. Dit houdt dan misschien weer in dat we meer begrip kunnen opbrengen voor de
fouten die hij maakt, terwijl Aeneas voor de rest vrij afstandelijk en matig negatief wordt
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
46
afgeschilderd. Daarnaast valt het ook wel op dat ze Arion de eerste gevoelens van Aeneas voor Dido
aanvankelijk niet laat beschrijven. We lezen: “Hoe diep de liefde zat bij Aeneas durf ik niet te
schatten” (Dros, 2008: 145). Opnieuw een aanwijzing dat Aeneas een moeilijk te doorgronden man is
bij Imme Dros.
2.2.2. Aankomst van Aeneas bij koning Latinus
De scène waarin Aeneas aankomt in Italië vind ik een toonaangevend onderdeel van de Aeneïs. We
zitten hier in de helft van het boek, aan het begin van deel twee dat over de oorlog gaat in het
nieuwe land waar de Trojanen hun stad zullen stichten. Aeneas is hier de brug tussen verleden,
heden en toekomst en brengt ons naar een land vol nieuwe personages en toch ook weer
gebeurtenissen die aan het lot van Troje doen denken (zo zal er opnieuw lang oorlog woeden
omwille van een vrouw). Op dit moment moet Aeneas stoppen met achterom te kijken naar het oude
Troje en moet hij daadkrachtig aan de nieuwe toekomst beginnen te werken die voor de Trojanen is
weggelegd in Italië.
Het bijzondere aan Aeneas’ aankomst in Italië bij Imme Dros is dat deze enkel als een soort
“toevoegsel” aan het verhaal wordt gezien. Arion maakt de tweede helft van de Aeneïs immers zelf
niet mee en moet zich voor zijn vertelling dus baseren op de ooggetuigenis van een vriend. Dit zorgt
voor een minder betrouwbare weergave van de feiten (hoewel er geen reden is om aan te nemen
dat Hiketaon minder betrouwbaar zou zijn dan Arion, wie weet is het zelfs omgekeerd). De reden
waarom Imme Dros deze 6 boeken niet zo’n grote rol liet spelen, is simpelweg omdat ze ze te saai
vond. De persoonlijke mening van de schrijfster heeft hier dus weer een grote invloed op de
uiteindelijke vertelling van het verhaal. Ze kiest immers voor een sterk ingekorte weergave van de
gebeurtenissen in Italië, die voor de Romeinen ten tijde van Vergilius misschien wel de belangrijkste
gebeurtenissen waren. Een verhaal dat bij Vergilius maar liefst 6 boeken in beslag nam en uiterst
gedetailleerd werd verteld, beslaat bij Imme Dros slechts 8 bladzijden. Dit deel van de vertelling krijgt
van Arion ook een soort tussentiteltje mee, nl. “de zangen van Hiketaon” en wordt in schuine druk
weergegeven in het boek. Allemaal elementen die op een bijzondere en vooral andere aanpak
wijzen.
Eventueel zouden we deze andere manier van weergave kunnen linken aan het feit dat Vergilius in
boek 7 de Muze nogmaals aanroept omdat hij nu over moeilijke zaken moet gaan zingen. Misschien
is het zingen over “(…) gevechten, van wrede oorlog, van tot moord gedreven koningen, van het
Etruskenleger, en hoe heel Hesperia naar de wapens grijpt.” (Vergilius’ Aeneïs vertaald door D’Hane-
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
47
Scheltema, 2003: 165) te zwaar voor een jongen zoals Arion die nog nooit lijfelijk in een oorlog heeft
gezeten. Dit zouden we ook als een reden kunnen zien waarom er hier een “oorlogsveteraan” aan
het woord wordt gelaten.
Om te beginnen is de aanwijzing voor de Trojanen dat zij in hun nieuwe land zijn aangekomen,
namelijk het feit dat ze ook hun tafels zouden opeten, bij Imme Dros anders weergegeven. Bij
Vergilius is het Celaeno, het hoofd van de Harpijengroep, die deze voorspelling doet aan Aeneas.
Arion gaf in hoofdstuk 17 al aan dat hij nergens “Harpijen” heeft gezien. De zogenaamde vogels met
vrouwenhoofd waren volgens hem gewoon aasgieren, maar mensen dikken de avonturen die ze
meemaakten graag aan en zangers maken dan weer graag gebruik van die aangedikte versies om hun
verhalen nog boeiender te maken. Imme Dros laat de woorden van Celaeno niet door een vogel
uitspreken, maar laat ze tot Aeneas komen in een voorspellende droom. Het bovennatuurlijke wordt
dus opnieuw sterk gereduceerd. Aangekomen in Italië, herinnert Aeneas zich die droom waarin
Celaeno hem toesprak en niet de wezenlijke ontmoeting met deze vogel. Aan de andere kant is Imme
Dros hier consequenter dan Vergilius. Het is immers in deze scène dat Vergilius zelf een fout maakte
door Aeneas te laten zeggen dat de voorspelling rond het opeten van de tafels door Anchises werd
gedaan, terwijl hij deze duidelijk in de mond van Celaeno had gelegd in boek 3.
“ ‘Kijk, we hebben zo’n honger, we eten de tafeltjes ook op!’ Als een sprinkhaan sprong
Aeneas op uit het gras en schreeuwde met een stem die trilde van de emotie: ‘Dat is wat ik
op de Drijvende Eilanden droomde. Dat is waar de harpijen mee dreigden: we zouden de
tafels opeten van de honger als we waren gekomen in het land dat de goden voor ons
hadden gekozen. Vrienden, we zijn er. Hier komt het nieuwe Troje. We zijn er!’ Huilend van
vreugde vielen wij elkaar in de armen. Iedereen wist het nog van die droom die Aeneas
verteld had.” (Dros, 2008: 198)
Opmerkelijk aan deze scène is dat alle eerbied waarmee Vergilius Aeneas laat spreken wanneer de
oude voorspelling bewaarheid wordt, hier wordt weggelaten. Aeneas is blij en opgewonden, maar
het gebed dat hij tot de goden richt bij Vergilius wordt opvallend genoeg weggelaten. Dit kan ook
weer te wijten zijn aan de verteller Hiketaon die waarschijnlijk slechts een samenvatting van het
gebeurde wil geven. Het is dan aan de zanger Arion om de feiten aan te dikken naar eigen
goeddunken. Verder zou het ook aan de verteller te wijten kunnen zijn dat het intermezzo dat
Vergilius geeft over de toestand aan het hof van Laurentum wordt weggelaten. Hiketaon is immers
één van de Trojanen en geen alwetende verteller die (op voorhand) weet hoe het eraan toe gaat bij
de koning in wiens land ze net zijn aangekomen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
48
In dit stuk is het ook opvallend hoe sterk het beeld van koning Latinus zelf verschilt bij Imme Dros. Zij
laat Hiketaon hem op de volgende manier weergeven:
“Koning Latinus werd warm van opwinding. Hij had toevallig drie keer een droom gehad dat
zijn dochter Lavinia eens zou trouwen met een held van ver overzee en dat hun
nakomelingen zouden heersen over een groot rijk, en dat hun macht en roem zouden reiken
tot aan de sterren. Dat wil elke koning! Latinus zorgde voor paarden om ons snel naar Aeneas
te sturen, zodat die persoonlijk kennis kon komen maken. In vol ornaat ging Aeneas op
bezoek en veroverde zonder veel moeite de harten van de koning en zijn dochter. De man
was altijd onweerstaanbaar.” (Dros, 2008: 198)
De Latinus die hier wordt afgeschilderd, lijkt wel een koning te zijn die enkel op macht en roem uit is.
Een man die niet goed nadenkt en al opgewonden raakt van het machtsidee alleen zonder aan de
gevolgen hiervan te denken. Dit is echter niet dezelfde Latinus als bij Vergilius die hier een zeer
vrome koning voorstelt die alles goed overdenkt vooraleer hij een beslissing neemt. Ook hij spreekt
over de goden: “De goden mogen mijn beslissing rechtvaardigen, het is hun eigen wil!” (Vergilius
Aeneïs vertaald door D’Hane-Scheltema, 2003: 172) Opnieuw wordt dit vrome gedrag door Imme
Dros weggelaten. We zouden dus over een tendens kunnen spreken in haar boek om alles
“menselijker” te maken en de goden een kleinere rol te laten spelen.
Hoewel de goden een minder sterke rol spelen bij Imme Dros als machtige instanties, neemt dit niet
weg dat zij Aeneas nog steeds weergeeft als een “vroom” en gelovig man. Hij blijft immers geloven in
zijn plicht ten opzichte van de goden en sleurt daarom al zijn vrienden mee in een nieuwe oorlog
terwijl ze het geluk in Byrsa (of Carthago) hadden kunnen vinden bij Dido. De twijfel aan de goden en
aan hun bestaan blijft echter een constante doorheen het boek doordat Arions moeder niet gelooft
in deze almachtige wezens. Zij drukt volgens Imme Dros eerder het Griekse karakter uit. “Ook wel
dankzij de moeder van die jongen die dus absoluut niet zo rigide is als de meeste Romeinen, die wat
losser in het leven staat. Daar heb ik toch ook weer een link met de Grieken. Die hebben wel al die
goden en die nimfen en die figuren, maar ze gaan er op een zeer losse manier mee om. De Romeinen
waren daar bijna, je zou kunnen zeggen, “Calvinisten” avant-la-lettre. Die zijn zo rechtschapen en dat
stond me ook tegen in Aeneas die de vreselijkste dingen doet uit “rechtschapenheid”.” (zie interview
met Imme Dros, bijlage nr. 1) Naar mijn mening kunnen we ook in Aeneas’ gedrag uiteindelijk een
soort twijfel aan deze goden bemerken. Wanneer de ontmoeting met Latinus en zijn dochter
uiteindelijk opnieuw in een oorlog is uitgedraaid, lezen we immers:
“Wroeging knaagde aan Aeneas. Hij was degene die ons uit Troje had meegesleept van
oorlog naar oorlog. Alle grote rampen die ons hadden getroffen, en de rampen die ons
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
49
misschien nog stonden te wachten waren zijn schuld, helemaal zijn schuld. Dat dacht hij, dat
zei hij. Zo’n overdreven schuldgevoel grenst bijna aan hoogmoed. Hadden de eeuwige goden
Aeneas dan niet met orakels naar Hespereia toe gelokt? De vrome Aeneas had hun adviezen
gevolgd, en daarom zaten we tussen half gesloopte schepen en een vijandelijk leger om een
teken te bidden en op een wonder te wachten.” (Dros, 2008: 200)
De wroeging die knaagt aan Aeneas link ik aan de twijfel die misschien bij hem opduikt omtrent het
bestaan van de goden. Is hij niet blind geweest? Is het door zijn blinde geloof in een instantie die niet
bestaat dat hij al zijn vrienden zoveel leed heeft bezorgd? Ook het zinnetje “De vrome Aeneas had
hun adviezen gevolgd, (…)” (Dros, 2008: 200) lijkt Aeneas een beetje belachelijk te maken in zijn
geloof. Hij lijkt zich ook echt de vraag te stellen of het de goden dan niet geweest waren die hem
naar Italië hadden gelokt. Het vraagteken geeft daar de persoonlijke twijfel van de “held” weer.
Na de dood van Mezentius wordt het verhaal van Hiketaon afgebroken. De grote tweestrijd tussen
Aeneas en Turnus wordt niet door de man verteld, maar door latere getuigen die ook de reis van
Italië naar Thrinakië terug maakten. Dat het moment waarop Aeneas zijn piëteit verliest en in blinde
woede Turnus vermoordt, niet gedetailleerd verteld wordt, doet het vermoeden ontstaan dat Imme
Dros/Arion ons vooral het beeld van de “brave” Aeneas wou doen herinneren.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
50
2.3. De verteller
We hebben in “Mee met Aeneas” te maken met een ik-verteller, Arion, die op gevorderde leeftijd (al
zal hij nog niet zo oud geweest zijn) terugblikt op de vele avonturen die hij aan de zijde van Aeneas
heeft meegemaakt. Daar hij zelf terugblikt op zijn eigen leven, is hij als hoofdpersonage aanwezig in
zijn eigen vertelling. We spreken hier over een homodiëgetische (en zelfs autodiëgetische) verteller.
Omdat Arion als ik-nu terugblikt op zijn ik-toen en dus ook veel meer weet dan zijn ik-toen, hebben
we hier te maken met een extradiëgetische verteller die geen andere vertelinstantie boven zich heeft
en zich “boven” het verhaal bevindt. Aan het einde van het boek krijgen we ook even te maken met
Hiketaion als ik-verteller. Hij is een homodiëgetische en intradiëgetische verteller. Hij zit immers in
het verhaal en kan ons niets vertellen over de gebeurtenissen waar hij zelf niet bij was. (Misschien
komt hij bepaalde zaken later nog te weten, maar kan hij ons dit niet meer vertellen omdat hij op dat
moment niet meer als verteller in het verhaal optreedt, maar Arion opnieuw aan het woord is.)
De vraag is nu of we Arion als een betrouwbare verteller mogen zien. Het spreekt in zijn voordeel dat
hij een zeer goed geheugen heeft. We zouden ervan kunnen uitgaan dat Arion zich de
gebeurtenissen vrij precies herinnert. Het is ook om deze reden dat hij Aeneas zo vaak moest helpen
en door Kassandra werd uitgekozen om haar voorspelling te onthouden… hij heeft een echt
zangersgeheugen. Een probleem dat hier opduikt, is het feit dat Arion dit alles over zichzelf vertelt.
Hij zegt ons zelf dat hij een goed geheugen heeft en dan kunnen we ons de vraag gaan stellen hoe
subjectief dit gegeven is. Kassandra en Aeneas hebben nooit expliciet gezegd dat ze Arion nodig
hadden omwille van zijn geheugen, hij gaat hier voornamelijk zelf van uit. Verder kan de twijfel ook
rijzen door de opmerking die Arion een aantal keer maakt in verband met het beroep van een zanger.
Het is namelijk diens opdracht om feiten aan te dikken en boeiender te maken voor zijn luisteraars.
Piet Gerbrandy zegt hierover het volgende: “Persoonlijk staat hij, net als zijn door en door aardse
moeder, sceptisch tegenover goden, monsters en andere bovennatuurlijke verschijnselen, maar hij is
ervan doordrongen dat zijn publiek niets liever wil dan dat het verleden gemythologiseerd wordt.
Willen de Trojanen geloven dat Aeneas de zoon is van de godin Afrodite? Arion zal de laatste zijn hun
die lieflijke illusie te ontnemen.” (Gerbrandy, 2010: 111) Het verhaal dat Arion ons vertelt, wordt in
feite ook weergegeven als een zang. Hij geeft een korte inleiding en begint dan te “zingen” over de
avonturen toen hij “Mee met Aeneas” op pad ging. De vraag is dan of hij ook deze zang naar eigen
goeddunken heeft aangedikt16.
16
Dit is dan misschien weer wat te ver gezocht. Het zou immers vreemd zijn mocht Arion in zijn eigen zang zingen over “het aandikken van de feiten” en dit dan in dezelfde zang zou toepassen. Hij geeft ons immers vaak aan dat we de vertelsels (over bv. de Harpijen) met een korrel zout moeten nemen. Bovendien lezen we in boek 1 de schroom van Arion om zomaar zijn zin door te drijven. Hij wil graag vernieuwen, maar durft dit
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
51
Wanneer Arion onze verteller is, houdt dit ook in dat elke blik die we op Aeneas werpen er één is
door de ogen van Arion. Hij kan zelf kiezen hoe hij Aeneas weergeeft en beseft ook zelf dat dit een
zeer subjectief gegeven is. Wie is hij immers om te bepalen of Aeneas een knap man was? Hij is niet
het soort persoon dat daar oog voor heeft. In die zin is Arion dus wel een zeer eerlijke verteller. Hij
geeft ons de visie van de massa en vertelt er dan vaak bij hoe hij “de dingen altijd anders heeft
gezien”. Een voorbeeld hiervan is het volgende:
“Helena, voor iedereen de mooiste vrouw van de wereld, vond ik toen ik klein was gewoon
een moeder en later toen ik niet klein meer was nog altijd gewoon een moeder. Op dezelfde
manier bleef Aeneas voor mij een man die ouder was dan mijn broer.” (Dros, 2008: 142)
Hoewel we deze subjectieve blik van Arion als iets onbetrouwbaarder zouden kunnen zien dan de
blik van een alwetende verteller, is het wel zo dat subjectiviteit ook eerlijkheid kan inhouden. Arion
maakt Aeneas van zeer dichtbij mee, op manieren waarop de andere reisgenoten Aeneas niet
meemaakten. Vol twijfel en onzekerheid. Misschien is de blik die we via Arion op Aeneas werpen wel
zeer accuraat door deze gegevens.
Zoals ik al even had aangegeven, heb ik een sterk vermoeden dat we in Arion een soort afspiegeling
zien van de schrijfster, Imme Dros, zelf. Beiden komen op een paar vlakken sterk overeen en dan zou
het logisch zijn dat Arion de negatieve visie die Imme Dros heeft op Aeneas toch voor een groot stuk
deelt. Dit zou opnieuw afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de vertelling. Ik som de
belangrijkste overeenkomsten tussen auteur en verteller even puntsgewijs op.
- Arion is een zanger die alles op zijn eigen manier wil doen. Hij houdt niet van de ouderwetse
zangen die nooit eens iets vernieuwend durven toepassen en experimenteert dus zelf graag.
Imme Dros is dan weer een schrijfster die alles op een zeer eigenwijze manier durft
aanpakken en zich ook niets aantrekt van de eventuele commentaar die ze krijgt.
- Arion heeft, net zoals Imme Dros, een voorliefde voor de Griekse helden. Hadden de
Trojanen maar een Achilles gekend… Zelf hebben ze helden die niet zo groots zijn. Hierover
lezen we in hoofdstuk 5 bij Imme Dros. “Ik moet bekennen dat ik de Griekse zangers altijd
heb benijd om Achilleus. Wat een held! Zo’n held vond je in Troje niet.” (Dros, 2008: 37)
- Arion is een vluchteling, hij moest zijn geliefde vaderstad, Troje, verlaten om elders een
nieuw leven te gaan opbouwen. Zij hele verder leven denkt hij terug aan Troje op een
aanvankelijk niet goed omwille van zijn strenge vader. “Ik was allang blij, deed wat hij van me eiste en zorgde ervoor dat ik niets wegliet of aanvulde, hij zou dat niet hebben gewaardeerd. (…) Eigen inbreng zou op overmoed, wat zeg ik, op hoogmoed hebben gewezen.” (Dros, 2008: 9-10)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
52
positieve manier, hij probeert zich de schoonheid ervan te herinneren. Imme Dros is geen
vluchtelinge geweest, maar ook zij verliet haar geboortestreek Texel waar ze tot op de dag
van vandaag met veel liefde aan terugdenkt.
- Arions moeder is een soort medicijnvrouw. Vele mensen komen allerlei middeltjes bij haar
kopen, roddelen en raad vragen. Dit doet ook denken aan Imme Dros’ moeder. Eveneens een
sterke vrouw (zoals Arions moeder die absoluut niet in goden wilde geloven bijvoorbeeld) die
in een winkel stond en veel van de klanten moest aanhoren en haar raad trachtte mee te
geven.
- Ook het feit dat Arion van voor de oorlog is, zou ons aan Imme Dros kunnen doen denken.
Ook zij maakte als kind immers een grote oorlog (zijnde W.O. II) mee.
Ook het epische karakter van de vertelling wordt door zanger Arion behouden. Vooral de cursief
gedrukte stukken in het boek doen zeer episch aan. Bovendien komen we het zinnetje “Daarop legde
een eerbiedwaardige huishoudster brood en andere lekkere dingen, rijkelijk veel van alles en de
voorsnijder bracht schotels met verschillende soorten vlees en gouden bekers met volle, geurige wijn.”
tot driemaal terug in het boek (Dros, 2008: 23-107-124). We kunnen dit zien als de epische
herhalingen die ook bij Vergilius en vooral Homeros talrijk aanwezig zijn. Het zijn formulaire
uitdrukkingen waar de zanger gebruik van kan maken. Bovendien lezen we op p. 121 “… - een oud
liedje maar niet iedereen herinnert zich onze geschiedenis meer.” Wat we eventueel kunnen
interpreteren als het moment waarop de zanger zichzelf even herhaalt omdat zijn luisteraars het
begin van de zang misschien al ten dele vergeten zijn.
De naam Arion heeft Imme Dros ontleend een Historiënverhaal bij Herodotos. Arion zou volgens de
mythe de dithyrambe uitgevonden hebben en ooit door een dolfijn gered zijn nadat hij door
zeerovers verplicht werd in zee te springen. De verhalen die over zangers de ronde deden in de
Oudheid kunnen ons volgens Gerbrandy veel vertellen over het aanzien dat zij genoten onder hun
medemensen. Hoe meer wonderlijke gebeurtenissen ze bevatten, des te leuker werden ze door het
publiek gevonden.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
53
2.4. Karakterisering/Focalisatie
Het merendeel van de karakteriseringen in “Mee met Aeneas” zijn direct en worden ons gegeven
door Arion aangezien hij de verteller is. Zoals ik al aangaf, houdt dit in dat we met zeer subjectieve
gegevens te maken krijgen. Het voordeel is dat Arion dit ook zelf beseft en ons zo vaak mogelijk de
visie van zijn medemensen wil meegeven. Wanneer hij Aeneas zelf niet zo’n knap man vindt, maar de
anderen vinden dit wel, dan zal hij dit ook eerlijk aangeven. Het probleem is dat Arion enkel de
buitenkant van Aeneas te zien krijgt. Het innerlijk – de gevoelens, de gedachten – van Aeneas blijven
een goed bewaard geheim waar onze zanger/verteller geen toegang tot krijgt. Het beeld van Aeneas
is dus absoluut niet volledig. We weten bijvoorbeeld ook niet hoe Aeneas zich thuis gedraagt
tegenover zijn vrouw of zijn zoontje. Misschien is hij daar een heel ander man dan de man die hij is
als leider van de Trojanen. Deze functie is immers zeer belastend en het zou begrijpelijk zijn dat
Aeneas niet goed weet hoe zich te gedragen en er een beetje afwezig bijloopt. Hij is tenslotte ook
maar een mens…
Naast de vele directe karakteriseringen vinden we ook regelmatig indirecte karakteriseringen terug.
Af en toe krijgen we woorden van Aeneas zelf te lezen en ook zijn daden kunnen ons op indirecte
manier iets over zijn persoonlijkheid zeggen. Opnieuw moeten we hier in ons achterhoofd houden
dat ook de woorden en daden door Arion worden weergegeven. Hij kan een zeer betrouwbare
verteller zijn, maar evengoed zet hij de woorden van Aeneas naar zijn hand zodat ze beter in zijn
verhaal passen. Het is aan de lezer om uit te maken in welke mate hij/zij Arion een betrouwbare
verteller vindt.
We kunnen dus zeggen dat Aeneas het gefocaliseerde object is (Herman-Vervaeck, 2001: 77). Als
lezer komen we immers het één en ander over hem te weten. De focalisator is dan weer Arion. Hij is
diegene die alles waarneemt en ons de mogelijkheid biedt om even door zijn ogen mee te kijken.
Hieronder probeer ik een beeld te geven van de karakters van respectievelijk Aeneas en Dido.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
54
2.4.1. Aeneas als held/leider
De vraag of Aeneas wel een held is, wordt openlijk gesteld door verteller Arion. Het is duidelijk
dat Aeneas aan zijn eigen kwaliteiten als leider twijfelt en deze rol niet onmiddellijk leuk
vindt.
Dat Aeneas de taak als leider van de Trojanen stresserend vindt, wordt al duidelijk wanneer hij deze
taak nog maar net op zich heeft genomen. Wanneer hij met zijn kleine gevolg aankomt in het
vluchthuis waar Arion en zijn gezin al zaten te wachten, lijkt Aeneas kortaf en bot. Hij lijkt zich
machteloos te voelen omdat hij Troje niet kan redden en weet zich geen raad met de mensen die
hem vertrouwen en hem blindelings volgen. Wie krijgen Aeneas te zien zoals hij overkomt bij Arion
en zijn ouders.
“Ik zag het spierwitte, verbeten gezicht17 van Aeneas. ‘Zeg op, wat voor tunnel?’ ‘De tunnel
achter het kleed van Poseidon. De tunnel die onder de muur door loopt. Hij komt uit aan de
zuidelijke muur achter de struiken. Dat zei Kassandra…’ ‘Wijs de tunnel! Schiet een beetje op
eh… zanger!’ ‘Arion, heer.’ (…) ‘Ze zag het,’ zei ik. ‘Bent u prins Aeneas, heer?’ ‘Ik ben
Aeneas.’” (Dros, 2008: 83-84)
De combinatie van Aeneas’ gedrag dat direct wordt beschreven door Arion en zijn woorden “Ik ben
Aeneas” (Dros, 2008:84) zonder het element “prins” erbij die dan weer indirect karakteriserend
werken, geven het beeld van een man die met zichzelf geen blijf weet in zijn hoedanigheid van leider.
Volgens Imme Dros zelf weet Aeneas zeer goed wat hij moet worden, wat zijn taak is, maar is hij
gewoon bang dat hij niet goed genoeg is. Hij is bang dat hij de opdracht niet zal kunnen uitvoeren.
Bovendien is Aeneas ook gewoon een man die zijn gezin in veiligheid wou brengen, net zijn vrouw in
de straten van Troje is verloren en weg wil van het geweld, maar hij wordt dan ook nog eens belast
met de taak van “leider”. De held die iedereen blindelings wil kunnen volgen. Een zorg minder voor
hen, een zorg meer voor Aeneas.
“We gaven ons over aan Aeneas die mogelijk wist wat hij deed. Vragen werden niet gesteld.”
(Dros, 2008: 88)
Arion heeft duidelijk wel een soort respect voor Aeneas, maar hij kan het in hoofdstuk 7 toch niet
laten even te vermelden dat Aeneas ooit door Achilles werd beetgenomen. Het respect van Arion
gaat dus toch eerder uit naar Achilles. Dat is in zijn ogen pas echt een held. Ook later blijkt dat het
17
Elke onderstreepte passage in de citaten is een persoonlijke aanduiding van mij om mijn punt duidelijk te maken.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
55
respect van de zanger voor Aeneas afneemt naarmate hij ouder wordt en Aeneas beter leert kennen.
Het enige epitheton dat hij kan bedenken voor deze man, is “braaf”. De piëteit van Aeneas, zijn
vrome gedrag en volgzaamheid ten opzichte van de goden, worden hier niet echt als heldhaftig
afgedaan. Hij doet gewoon wat er van hem verwacht wordt, gaat nooit eens tegen de regels in en
verwerft op die manier dus ook geen roem. Arion zelf beseft maar al te goed hoe vernieuwend je
(ook als zanger) moet durven zijn om later nog herinnerd te worden door volgende generaties.
“Maar Aeneas was Aeneas en wat moest je met een heldenfiguur die als bijzonderheid
meebracht dat hij nooit een voet dwars zette, dat hij gehoorzaam op weg ging om een nieuw
Troje te stichten, dat hij plichtsgetrouw zijn best deed, dat hij braaf… Braaf. Dat was het
woord. Ik had veel van Aeneas gezien en meegemaakt in Dardanië en op reis, ik kende zijn
ijver en moed op het slagveld, zijn gewoonte snel te lopen alsof er een verdwaald schaap
moest worden opgespoord, zijn verbeten verdriet om Kreousa, zijn zorgzame aandacht voor
Anchises en voor zijn zoon, zijn kalme manier van leidinggeven, zijn afstandelijke houding aan
boord, maar dat alles bracht me niet op een betere benaming dan braaf of vroom. Ik kwam
wel op van alles wat niet bij hem paste, zoals onredelijk, onvriendelijk, hoogmoedig,
veeleisend.” (Dros, 2008: 143)
Dit citaat geeft een zeer duidelijk beeld van Aeneas als leider van de Trojanen. Hoewel hij deze taak
blijkbaar niet zo graag op zijn schouders nam, vervult hij ze braaf. Het is zijn lot en hij schikt zich
hiernaar. Niets kan hem van dit brave, vrome gedrag afhouden… ook zijn liefde voor Dido niet… De
karakterisering is hier direct (ze wordt ons immers door de verteller gegeven aan de hand van een
aantal adjectieven), maar aangezien de verteller zich voor zijn conclusies gebaseerd heeft op daden
van Aeneas, zouden we ze hier ook lichtjes indirect kunnen noemen. De manier waarop Arion Aeneas
hier voorstelt, hangt af van de manier waarop hij diens daden interpreteert.
Een grote implicatie van het feit dat Imme Dros de laatste zes boeken Aeneïs niet sterk aan bod laat
komen, is dat we de verandering van de pius Aeneas naar een moordzuchtige wreker niet echt te
zien krijgen. Bij Vergilius bouwt het boek in feite toe naar de “ontsporing” van Aeneas die al zijn
vroomheid even laat vallen en gewoon doet waar hij echt zin in heeft, nl. Turnus vermoorden. Piet
Gerbrandy zegt over dit tweede deel van de Aeneïs het volgende: “Persoonlijk vind ik juist die tweede
helft het interessantste deel van de Aeneïs, omdat de toch al problematische held zich daar
ontwikkelt tot een wraakzuchtige hufter tegen wil en dank.” (Gerbrandy, 2010: 118)
Ik gaf hierboven al aan dat Arion aanvankelijk veel respect voelde voor Aeneas, maar dat dit
zienderogen begint te tanen naarmate hij Aeneas beter leert kennen. Nu is het zo dat ook de andere
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
56
Trojaanse vluchtelingen een groot respect hebben voor Aeneas. Bij hen vermindert dit niet zo snel
omdat ze Aeneas niet leren kennen zoals Arion dit doet.
“Ik lachte en wuifde naar Polydora (…). Ze zag me niet eens, ze staarde met grote ogen naar
Aeneas, de prins bij het witte zeil. Hij stond rechtop, zijn krullende haren waaiden over zijn
voorhoofd, zijn ogen speurden naar de horizon of hij het beloofde Troje al ergens hoopte te
ontdekken.” (Dros, 2008: 100)
2.4.2. Aeneas als geliefde
Aeneas is niet goed in het tonen van zijn liefde, maar zou wel alles doen voor zijn geliefden
mocht hij hiertoe in staat zijn.
De eerste grote liefde in Aeneas’ leven was Kreousa. Hij is haar verloren tijdens de vlucht uit Troje,
maar Arion komt dit pas even later via Anchises te weten. Dit maakt duidelijk dat Aeneas zich sterk
houdt en zijn verdriet niet graag aan de anderen laat zien. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat hij
zich als een sterke leider wil tonen en de anderen moed en hoop wil geven op die manier.
“Aeneas zat met de handen voor zijn gezicht. In het grauwe ochtendlicht zag ik dat zijn armen
en zijn kleren donker waren van geronnen bloed. Later hoorde ik dat hij als een leeuw had
gevochten tegen een paar Grieken die hij op hun weg naar het paleis versloeg, maar dat hij
nog voor hij zijn familie kon redden begrepen had dat de overmacht te groot was en de stad
verloren. (…) ‘Hij is zijn vrouw kwijtgeraakt,’ zei mijn moeder die zich alweer van alles op de
hoogte had laten brengen door andere vrouwen. (…) Daardoor kon hij niet aldoor omkijken
naar Kreousa, en onderweg merkte hij tot zijn ontzetting dat ze niet meer achter hem liep.
Hij probeerde haar nog te zoeken, maar de Griekse plunderaars zwermden overal rond en hij
kon zijn vader en zijn zoontje en al die andere mensen niet aan hun lot overlaten. Hij ging
terug. Wat een keuze! Arme man. Je moet er niet aan denken.’” (Dros, 2008: 89-90)
De taak van Aeneas als leider heeft er dus niet alleen voor gezorgd dat hij Dido heeft verloren, maar
in feite ook Kreousa. Hij is een held, die gevochten heeft als een leeuw (wat hem dan toch weer wat
als dapperder man naar voren schuift, al heeft Arion dit zelf niet gezien, maar slechts gehoord van
anderen) en ervoor moest zorgen dat een groep vluchtelingen veilig buiten de wallen van Troje
raakte. Om deze taak/plicht tot een goed einde te brengen, moest hij zijn vrouw laten voor wat ze
was en de zoektocht naar haar opgeven. We zullen nooit weten of hij haar gevonden zou hebben,
mocht hij naar zijn hart geluisterd hebben.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
57
Dat Kreousa door zijn hoofd blijft spoken en hij nog steeds wat hoop koestert dat zij nog in leven is,
zien we wanneer Aeneas aankomt bij Andromache en Helenos. Hij hoopt dat zij nog iets gehoord
hebben van zijn geliefde vrouw en huilt zelfs voor haar, maar nog steeds laat hij zijn persoonlijke
gevoelens niet primeren op het gemeenschappelijke belang.
“(…), en Aeneas nog eens had gevraagd of echt niemand zijn Kreousa nog ergens had gezien,
drong Anchises erop aan dat we het over ons nieuwe Troje zouden hebben. ‘We kunnen niet
terug, we moeten verder.’ Aeneas veegde zijn ogen af en kwam tot de kern van de zaak.”
(Dros, 2008: 125)
De tweede grote liefde in Aeneas’ leven is Dido. Ook zijn liefde voor haar, wordt niet onmiddellijk
duidelijk voor de mensen rondom hem. Zelfs Arion, die Aeneas ondertussen al vrij goed kent, heeft
er geen idee van wat de plannen en gevoelens van Aeneas zijn. Het is een ondoorgrondelijke man.
“Ach, waarom kon Byrsa voor Aeneas niet het nieuwe Troje zijn en waarom wilde hij niet
blijven toen Dido hem de stad zo ongeveer aanbood en hijzelf zo ongeveer verliefd op haar
was geworden? Hoe diep de liefde zat bij Aeneas durf ik niet te schatten.” (Dros, 2008: 145)
Reeds hier, wanneer Aeneas’ gevoelens voor Dido nog maar lichtjes beginnen op te komen, lijkt hij
voor zichzelf te beslissen dat zijn goddelijke opdracht belangrijker is. Hij laat zijn liefde niet zien,
misschien in de hoop het minder moeilijk te maken voor Dido en stelt zich zo afstandelijk mogelijk
op. Uiteindelijk zal hij zich tijdens de grotscène toch door Dido laten verleiden en van zodra hij deze
drempel over is, lijkt Aeneas een andere man. Zijn taak als leider die hem steeds onder de knoet
hield, lijkt hij vergeten te zijn en hij geeft zich volledig over aan zijn “mens-zijn” en zijn liefde voor
Dido. Eindelijk lijkt hij een rol gevonden te hebben die hij ook privé kan spelen, zonder dat hij
constant aan een groep andere Trojanen moet denken. Dit zal echter net het probleem zijn waardoor
hij uiteindelijk Dido weer zal moeten achterlaten.
“Aeneas ging zo op in zijn nieuwe liefde dat hij mij niet eens meer nodig leek te hebben, zijn
leven met Dido was van hem alleen, daar had niemand iets mee te maken.” (Dros, 2008: 148)
Wanneer Aeneas echter op de vingers getikt wordt omdat hij zijn plicht niet vervult op deze manier,
zien we dat de verliefdheid die hij voelde slechts een roes was (Dros, 2008: 148). Het lijkt maar een
bevlieging geweest te zijn waar Aeneas nu volledig van genezen is. Even later zal Anna (de zus van
Dido) een gesprek aanknopen met Arion waarin ze Aeneas met de vinger wijst en duidelijk maakt hoe
ontactvol hij is geweest, maar op dat moment verdedigt Arion Aeneas wel opnieuw. Hij weet hoe het
is om, zonder het echt te willen, een hoger doel na te streven. Zelf volgt Arion Aeneas immers overal
in het blinde geloof dat hij zijn geliefde Kassandra ooit ergens zal terugzien.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
58
“’Aeneas is geen gelukkig mens,’ begon ik voorzichtig. ‘Hij is vroom en gelovig en zo. Hij
zweert bij orakels en zieners en is er heilig van overtuigd dat hij van de goden een nieuw
Troje moet stichten.” (Dros, 2008: 151)
“Wat had ik anders moeten zeggen? Dat Aeneas met bloedend hart vertrok? Daar was ik niet
zeker van. Het enige wat ik heel zeker wist was dat de vrome, brave Aeneas zijn plicht zou
doen en dat hij elke opdracht van de goden zou vervullen, Dido of geen Dido.” (Dros, 2008:
151-152)
“’Een godenzoon zal juist voor een opdracht van de goden zijn persoonlijke geluk
opzijzetten,” zei ik ‘Aeneas vertrekt niet omdat hij trouweloos is, hij vertrekt omdat hij trouw
is aan de goden. Zij dwingen hem ertoe. (…) Aeneas beslist over ons. En de goden beslissen
over Aeneas. Hij heeft geen keus.’ ‘Ieder mens heeft een keus,’ zei Anna. ‘Nee,’ zei ik. “Ik heb
dat ook altijd gedacht, maar nee. Een mens kan wel denken dat hij iets te kiezen heeft, in
werkelijkheid bepaalt het lot hoe zijn leven verloopt. Het is het lot van Aeneas de goden te
volgen en het is ons lot Aeneas te volgen.’” (Dros, 2008: 152)
Dat Aeneas inderdaad zijn “geluk” opzijzet, blijkt uit het feit dat hij aangedaan is van Dido’s
wanhoopsdaad. Opnieuw valt moeilijk uit te maken hoe hij zich exact voelt, maar zijn gedrag maakt
toch duidelijk dat hij pijn heeft.
“Zijn mond hing open maar er kwam geen geluid uit.” (Dros, 2008: 155)
2.4.3. Aeneas als mens
Aeneas lijkt zich af en toe beter te voelen dan zijn medemensen, maar heeft uiteindelijk wel
een goede inborst.
Het gevoel dat Aeneas zich beter voelt dan zijn medemensen, krijgen we onmiddellijk bij de eerste
ontmoeting tussen Arion en Aeneas. Het is tevens de eerste keer dat Aeneas als personage optreedt
in het verhaal en op die manier wordt zijn “eerste voorstelling” tekenend voor de rest van het boek.
Deze eerste ontmoeting speelt zich af in de straten van Troje net na het moment waarop Arion zich
bedacht dat de Grieken veel grotere helden hebben dan de Trojanen. Aeneas lijkt de gehaaste prins
die even een passant aanklampt om te vragen waar zijn vader is, maar zich niet de moeite neemt om
vriendelijk of beleefd te zijn. Hij is immers de prins, terwijl zijn gesprekspartner “niet meer dan een
zanger” is.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
59
“Eén van hen, duidelijk een vorst, kwam me tegen de stroom in tegemoet. Zijn purperen
mantel wapperde achter hem aan, op zijn rug kletterden pijlen in een glanzende koker, hij
droeg een helm en de lange helmbos wuifde vervaarlijk. Toen hij me voorbijliep, draaide hij
zich half om en riep. ‘Zanger!’ Er ging iets onbeschrijflijks door me heen. Hij wist wie ik was.
Hier, buiten op straat, wist die vorst wie ik was. Maar meteen realiseerde ik me dat ik mijn
lier open en bloot in mijn hand droeg. (…) ‘Zanger!’ herhaalde de vorst. ‘Ja heer’ ‘Heb je mijn
vader gezien, zanger?’ ‘Uw vader heer?’ ‘Koning Anchises!’ Hij nam ongeduldig zijn helm af.
Het was Aeneas, de zoon van kreupele Anchises. Van kreupele Anchises en de godin Afrodite,
als je het wilde geloven. ‘Nee, heer.’ Hij liep door, sloeg af naar het paleis.” (Dros, 2008: 39)
Afscheid nemen, geduldig op een antwoord wachten, de moeite doen naar de zanger zijn naam te
vragen,… het zijn allemaal zaken waar Aeneas zich niet mee bezighoudt. Hij is een leider en heeft dus
wel belangrijkere zaken te doen. De koninklijkheid druipt hier als het ware van hem af (al zal in het
vluchthuis duidelijk worden dat hij de titel van “prins” niet met plezier draagt zie 2.4.1). Zijn
menselijkheid en vriendelijkheid worden hier dus sterk naar achter verdrongen. Ook wanneer hij in
het vluchthuis aankomt, waar Arion en zijn gezin al aan het wachten waren, komt hij vrij verwaand
over. We lezen daar:
“‘En wie ben jij?’ snauwde een hooghartige stem. ‘En hoe kom je in ons huis?’” (Dros, 2008:
82)
Eén van de problemen waarmee Aeneas lijkt te kampen, is dat hij zich constant moet bewijzen aan
zijn medemens en daardoor zijn eigenheid verliest. Hij moet zich bewijzen als leider zoals we eerder
al zagen, maar ook als “zoon van Afrodite”. Net zoals de mensen rondom hem is Aeneas er
waarschijnlijk niet zeker over wie zijn moeder is. Dit maakt dat hij een deel van zichzelf niet kent en
dus met moeite een eigen identiteit kan opbouwen. Hij wordt als een mooi man beschouwd, maar
mooie mannen worden dikwijls niet als helden gezien (denk maar aan Paris die dikwijls als een
verwijfd, mooi jongetje wordt afgeschilderd). De titels die Aeneas draagt, rusten dus als een zware
last op zijn schouders.
“Meisjes die mij maar niks vonden en grote vrouwen vonden hem een mooie man, met zijn
scherpe profiel en zijn krullerige haar, Grieks lang, lokken als de bloesems van hyacinten zegt
het oude lied. Was het daarom dat ze zo grif geloofden in de mythe dat Afrodite, de mooiste
van de godinnen, zijn moeder was?” (Dros, 2008: 39)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
60
Ondanks het soms botte gedrag van Aeneas, is hij diep vanbinnen een heel goed mens zoals al is
gebleken uit zijn persoonlijkheid als geliefde. Op p. 130 lezen we ook dat hij genadig toestaat de
Griek die angstig over de cyclopen kwam vertellen, aan boord te nemen omdat Arion hem dit vraagt.
Bovendien wordt het duidelijk wanneer Arion en zijn gezin niet mee willen naar Italië dat hij dit gezin
(en dan vooral Arion zelf) een warm hart toedraagt. Hij ziet hen absoluut niet graag vertrekken en
overlaadt hen uiteindelijk met geschenken waarmee ze een rijkelijk leven tegemoet kunnen gaan.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
61
2.4.4. Dido
Dido wordt door Imme Dros vrij gelijkend aan de originele Dido van Vergilius weergegeven. Het grote
verschil is echter dat de liefde die zij voor Aeneas voelt, spontaan ontstaat en niet door een
tussenkomst van de goden. Waarschijnlijk kunnen we Dido zien als de weduwe die al te lang zonder
man zit en deze knappe vluchteling over wie ze al vele verhalen hoorde maar al te graag onder haar
vleugels wil nemen. Dido’s liefde voor Aeneas wordt meteen duidelijk. Zelfs voor Arion, de zanger die
lange tijd niet inziet dat het gevoel dat hij zelf voor Kassandra voelde ook liefde is.
Terwijl Aeneas weerstand blijft bieden aan zijn gevoelens voor Dido, is zij niet meer in staat zichzelf
onder controle te houden. Ze is een grootse koningin die door iedereen bewonderd wordt omwille
van haar moed om als vrouw een stad te stichten, maar vervalt al snel in de rol van wanhopig
verliefde vrouw.
“Dido was een stralende verschijning met amandelvormige ogen, glanzend haar en sierlijke
enkels en Aeneas was een man in de kracht van zijn leven die zeven jaren op zee had
gezworven zonder vrouw! Maar Aeneas bood weerstand aan de verleiding. Dat was meer
dan Dido kon opbrengen, zij was reddeloos overgeleverd aan haar gevoelens voor die mooie,
nobele, afstandelijke, begeerlijke Trojaan en ze kon geen rust meer vinden. Haar verlangen
joeg haar gedurig op.” (Dros, 2008: 145)
Het is dus duidelijk dat Dido Aeneas op de één of andere manier wel weet te beroeren. Ze wordt
immers als een verleiding beschreven ten opzichte van hem (al is dit natuurlijk wat Arion er zelf van
maakt). De verschillende karaktertrekken van Aeneas die we hierboven reeds bespraken, lijken één
voor één een betoverend effect te hebben op Dido. Ze houdt van Aeneas als held, als man en wil
hem duidelijk als haar geliefde.
Wanneer Aeneas dan uiteindelijk “de grot met Dido heeft gedeeld” na een onweer tijdens een
jachtpartij, gaan de twee plots als man en vrouw door het leven. Niemand weet hoe de gevoelens
van Aeneas hiernaar geëvolueerd zijn, maar Dido weet duidelijk met zichzelf geen blijf meer door
haar geluk.
“Dido (…) gaf zich over aan haar liefde zonder zich druk te maken over haar goede naam. En
het Gerucht, het gemeenste kwaad dat er bestaat, ging op snelle voeten door Libië.” (Dros,
2008: 147)
Dido laat haar plicht als koningin varen om zich volledig te kunnen wijden aan haar rol als geliefde
van Aeneas. Haar grote ongeluk zal blijken dat Aeneas hier niet toe in staat is. Zijn plicht en zijn brave
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
62
houding tegenover die plicht maken hem tot wie hij is en dit kan hij niet verloochenen. Opnieuw zal
hij zijn eigenheid als mens moeten aan de kant schuiven om zijn taak/last als leider opnieuw op de
schouders te nemen.
Zelf weet Imme Dros niet goed welke invloed Dido voornamelijk op Aeneas heeft. Langs de ene kant
denkt ze dat Vergilius misschien gewoon een aantrekkelijke periode in de reis wou stoppen, maar
deze ook niet te lang kon rekken omdat hij Aeneas verder moest laten gaan zodat hij een nieuw Troje
kon stichten in Italië. Langs de andere kant denkt ze dat Dido misschien ook ingelast is om de reis
zwaarder te maken voor Aeneas. De held wordt in deze episode even menselijker afgeschilderd en
het is bij Vergilius ook duidelijk hoezeer hij strijdt met het feit dat hij zijn plicht moet vervullen en de
vrouw moet achterlaten die hij liefheeft.
Over de zelfmoord van Dido kan Imme Dros niet zeggen of dit een sterkte of een zwakte is van de
ooit zo grootse en fiere koningin. Ze zegt hierover het volgende: “Dat weet ik niet. Ik denk dat in de
tijd van Vergilius zoiets een functie had. Bij de klassieke Latijnse schrijvers heb je het vaak dat
vrouwen zelfmoord plegen als om de één of andere reden hun eer op het spel staat. Dido heeft
natuurlijk een relatie met Aeneas gehad die niet tot een huwelijk is gekomen. Ze is dus eigenlijk
onteerd denk ik. Dat is al een punt en ze is volkomen radeloos dat hij weg is want ze heeft zich met
hart en ziel aan hem overgegeven. Er zitten dus verschillende aspecten aan. Ze wil niet verder leven,
ze wil wraak nemen, misschien weet ze ook dat die zelfmoord voor hem een slecht voorteken is. Maar
dat weet ik natuurlijk niet.” (zie interview met Imme Dros, bijlage nr. 1)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
63
3. Beoogd lezerspubliek
Aangezien de Structuralisten de lezer niet graag als een vaststaand gegeven zien, zal ik deze ook niet
onder de narratologische analyse van puntje twee behandelen. Er valt over het lezerspubliek dat de
schrijfster/uitgeverij beoogt met het boek niet veel (met zekerheid) te vertellen. Ook Imme Dros zelf
zegt dat ze hier op voorhand geen rekening mee houdt. Je moet natuurlijk wel een bepaalde stijl
hanteren die voor jeugdige lezers aangenaam en vlot leesbaar is, maar voor de rest kan je alles kwijt
wat je wil in een jeugdboek wat dan ook weer inhoudt dat iedereen die dit wilt, het gerust kan lezen
en er plezier kan aan beleven. Hoewel het boek “Mee met Aeneas” als jeugdboek gecategoriseerd
wordt, bevat het volgens de schrijfster ook dubbele bodems die een jonge lezer misschien niet zal
begrijpen. Dit impliceert opnieuw dat ook volwassen lezers voldoende plezier kunnen beleven aan dit
boek en als het ware op ontdekkingstocht kunnen gaan doorheen het verhaal. Boeken die te simpel
geschreven zijn, komen vaak nogal leeg over op volwassenen en vervelen algauw. Imme Dros weet
deze verveling zeer goed tegen te houden met haar bewerking van de Aeneïs.
Zoals we reeds zagen in deel 1 is het vooral de inhoud van de Aeneïs die dit boek lange tijd niet op de
jeugdboekenmarkt deed verschijnen. Hoewel men de angst voor deze nogal zware inhoud
ondertussen overwonnen heeft en de Aeneïs de laatste 30 jaar vaker voor jongeren bewerkt is, zien
we dat Imme Dros haar lezers het al te zwaarmoedige toch wil besparen met haar boek “Mee met
Aeneas” door de laatste zes boeken nagenoeg volledig weg te laten. Dit kunnen we dan toch zien als
een duidelijk “bewijs” dat haar boek vooral jeugdige lezers wil aanspreken die niet geïnteresseerd
zijn in pure oorlogsverhalen en politieke boodschappen.
Ik wil ook kort nog even wijzen op het voordeel van Arion als hoofdpersonage voor het lezerspubliek.
Door een opgroeiende tiener centraal te plaatsen en het gebeuren door zijn ogen te bekijken, wordt
de identificatie een stuk makkelijker. Vaak wil de jeugd een soort “held” centraal in het verhaal zien
staan met wie ze zich kunnen vereenzelvigen. Daar Aeneas misschien te afstandelijk, volwassen en
stug is als hoofdpersonage om de lezers het gevoel te geven dat zij deze man zouden kunnen zijn, is
Arion een veel betere verteller om dit gevoel van eenmaking te bewerkstelligen. Bij Sylvie Geerts
lezen we hieromtrent: “Uit verscheidene andere adolescentenromans, (...), is al gebleken dat Dros
zich perfect kan inleven in opgroeiende tieners. Net zoals Odysseus is Mee met Aeneas dan ook
evenzeer een hervertelling van een klassiek epos, als een moderne bildungsroman.” (Geerts, 2009: 65-
66)
Hoewel Imme Dros zelf geen leeftijd plakt op haar boeken, wordt het boek “Mee met Aeneas” door
uitgeverij Querido zelf ondergebracht bij de categorie 12+. Op de site www.queridokind.nl vinden we
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
64
overigens een mooie omschrijving van het boek. Het wordt weergegeven als een echte “must” voor
iedereen die iets meer over de oudheid te weten wil komen en dit door middel van een avontuurlijk,
spannend verhaal waarin dan ook nog eens de liefde centraal komt te staan. Er wordt ook terecht
gewezen op de mooie one-liners die Imme Dros in haar boek heeft verwerkt en die zowel jong als
oud danig aan het denken kunnen zetten. Het kan duidelijk geen kwaad af en toe nog eens aan het
denken te gaan over de zin van het leven en dit door middel van een zeer eenvoudig geschreven
verhaal met een enorm diepe boodschap die voor iedereen anders kan zijn.
Piet Gerbrandy wijst ook nog eens op het voordeel van een klassiek verhaal in een bewerking voor
jeugd. Klassieke verhalen hebben meestal het “nadeel” dat hun hoofdpersonages tot een soort
archetypes uitgroeien. Het zijn bijna geen mensen meer. Het voordeel aan een jeugdig publiek is dat
zij deze klassieke verhalen meestal nog niet uit andere bronnen kennen en de personages stap voor
stap leren kennen (Gerbrandy, 2010: 115).
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
65
4. Illustraties
De suggestieve illustraties van Harrie Geelen vallen sterk in de smaak bij zijn echtgenote Imme Dros.
Zij probeert zelf ook op een suggestieve manier te schrijven waardoor ze de fantasie van de jeugdige
lezers niet beknot en hen zelf nog veel laat aanvullen. De grimmige, niet veel onthullende, illustraties
van Geelen passen dus perfect bij haar manier van schrijven. Deze illustraties passen ook perfect bij
het beeld dat Dros van Aeneas tracht neer te zetten. De niet veel onthullende persoon van Aeneas
die op een nogal zwart-witte manier denkt, wordt als het ware als een duistere schim weergegeven
in zwart-wittekeningen. Geelen lijkt alles slechts te suggereren in zijn illustraties net zoals Imme Dros
zelf gewoon “suggereert wat er zou kunnen geweest zijn”. Het is aan de lezers om deze beelden zelf
verder aan te vullen en zich een beeld van Aeneas te vormen.
Volgens Imme Dros is het voordeel van zulke tekeningen dat ze je niet zo snel gaan ontgoochelen.
Wanneer je een gedetailleerde weergave krijgt van de personages en hun leefwereld en deze strookt
niet met je eigen idee dat je je aan de hand van de tekst hebt gevormd, dan doorbreekt dit het
aangename van de lezing. Wanneer je slechts vage ideeën krijgt van hoe alles eruit ziet, kan je deze
ideeën zelf als het ware gaan inkleuren en verfijnen in je hoofd.
Een ander voordeel aan illustraties in een boek in het algemeen, is volgens de schrijfster het feit dat
ze even een rustpauze bieden in het lezen. Je kan even nadenken over hetgene je net gelezen hebt
vooraleer je opnieuw een heleboel nieuwe indrukken over je heen krijgt.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
66
5. Tussenconclusie: Imme Dros – Mee met Aeneas
Zoals ik in het opzet van mijn thesis al heb aangegeven, wil ik kijken naar welk beeld de verschillende
jeugdauteurs van Aeneas geven, hoe ze dit doen, waarom ze dit doen en wat het uiteindelijke
resultaat van hun aanpak is. Wat Imme Dros betreft, kunnen we onze conclusies omtrent de
karakterisering van Aeneas trekken uit elke verandering die ze ten opzichte van het originele werk
doorvoert.
We krijgen een rigide Aeneas te zien die best wel trots is op zijn eervolle taak als leider, maar deze
toch als een last ziet omdat hij met de angst leeft niet goed genoeg te zijn voor deze taak. Het is een
man die sterk aan zichzelf twijfelt en worstelt met het vinden van een eigen identiteit. Elk menselijk
trekje dat hij heeft, moet plaats ruimen voor zijn “plicht”. Een plicht waarvan de grondslag (de
goddelijke basis) trouwens nogal omstreden is. Hoewel Aeneas vaak als grimmig man wordt
voorgesteld en zijn status als held betwist wordt door verteller Arion, dwingt hij door zijn uiterlijk en
afkomst toch een zeker respect af bij zijn mede-Trojanen. Dit ziet ook Dido die op slag verliefd wordt
op deze “held” en haar status als koningin verwaarloost om zich volledig aan deze blinde verliefdheid
te kunnen overgeven. Hoewel Aeneas geraakt wordt door het verlies van zijn geliefden, laat hij dit
niet makkelijk merken. Zelfs de mensen die het dichtst bij hem staan, waaronder verteller Arion,
kunnen hem maar niet doorgronden. Als lezer krijgen we het gevoel dat Aeneas amper weet hoe hij
met mensen moet omgaan, maar diep vanbinnen lijkt hij toch te geven om zijn geliefden en moeilijk
zonder hen te kunnen. Zijn status als held maakt het hem onmogelijk openlijk voor al zijn gevoelens
uit te komen.
Het ondoorgrondelijke en soms ietwat onmenselijke karakter van Aeneas wordt niet alleen door de
woorden van Imme Dros, maar ook door de illustraties van Harrie Geelen, mooi weergegeven. Alles
is suggestief (en subjectief) en geeft geen duidelijke tekening van Aeneas’ karakter weer. Het feit dat
zijn rol als held omstreden is, zouden we ook kunnen afleiden uit de keuze voor Arion als verteller.
Aeneas staat immers niet centraal in dit verhaal en kan dus bezwaarlijk de grote held genoemd
worden. Deze verteller geeft het verhaal weer op de manier die hij zelf wil en kan het beeld van
Aeneas dat hij geeft natuurlijk ook naar zijn hand zetten, wat ons eventueel zou kunnen doen
twijfelen aan de soms negatieve weergave van de titelheld. We gaan “Mee met Aeneas” en zien als
het ware constant zijn rug. Zijn gezicht toont hij nooit open en bloot. We moeten het doen met de
vage contouren van zijn zwaar belaste rug en schouders.
De reden waarom Imme Dros Aeneas op deze manier voorstelt, is waarschijnlijk vooral bij haar zelf te
zoeken. Als persoon houdt ze niet van de held Aeneas en als schrijfster dus waarschijnlijk ook niet. Ze
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
67
wil vooral de Griekse cultuur en de Griekse helden naar voor brengen en in een positief daglicht
stellen; Aeneas is slechts de weg hiernaartoe. Zijn persoonlijke moeilijkheden moeten maar even
plaats ruimen. Een andere reden zou ook kunnen zijn dat Imme Dros gewoon een veel menselijkere
held zocht waarmee haar lezers zich makkelijker konden identificeren en dat ze deze in de persoon
van Arion heeft gevonden.
Het resultaat van Imme Dros’ aanpak is, hoop ik, wel duidelijk geworden uit voorgaande conclusies.
Imme Dros heeft ons letterlijk en figuurlijk een lichte afkeer bezorgd van Aeneas. We hebben het
gevoel dat deze man niet te doorgronden is en voelen veel meer sympathie voor Arion, de jonge
verteller, met wie we ons beter kunnen identificeren.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
68
Paul Biegel – De zwerftochten van Aeneas
1. Inleiding
1.1. Paul Biegel van dichterbij bekeken
Wanneer Paulus Johannes Biegel op 25 maart 1925 geboren werd te Bussum, was hij de jongste van
9 kinderen. Als kind van “oude ouders”, zoals de auteur het zelf altijd zei, en broer van 8 (veel)
oudere broers en zussen die al een eigen leven leidden, was de jonge Paul Biegel vaak eenzaam. Hij
kon niet zo goed schommelen in zijn eentje en las dus vele boeken. Vooral de sprookjes van de
gebroeders Grimm interesseerden hem mateloos omdat “Er *daar+ (…) gevaren *loeren+ waar je op
mysterieuze wijze tegen beschermd wordt en er is altijd sprake van een opdracht. Vaak gaat het om
de jongste van drie broers – die niks kan, maar alles redt – en dat was ik ook.” (Biegel geciteerd door
Boonstra, 2009: 28) De helden uit de boeken werden Biegels vrienden en hij kon er zich uitermate
goed mee identificeren. Hij “kweekt” zelf ook een uitgebreide fantasie, die hem later tot een
bijzonder jeugdauteur zal maken tussen de vele Nederlandse jeugdauteurs die nogal realistische en
herkenbare taferelen beschreven/beschrijven. Dit alles neemt niet weg dat het vrij lang geduurd
heeft vooraleer Biegel als zeer goed jeugdauteur erkend werd en hij enkele prijzen kreeg voor zijn
werk.
Als kind ging hij absoluut niet graag naar school en hield hij ook niet van de schoolboeken die daar bij
horen. Toch debuteerde Biegel reeds op zijn vijftiende als (zij het niet populaire) schrijver omdat hij,
naar eigen zeggen, een “kijker” was en kijkers schrijven nu eenmaal boeken… (Boonstra, 2009: 31)
Het schrijven was op een zekere manier een soort therapie voor Paul Biegel die als tiener de Tweede
Wereldoorlog meemaakte en daar sterk van aangedaan was. In de dagen dat informatie net als
allerlei andere zaken zeer schaars was, besliste Paul Biegel dat hij vanaf die dag niets meer zou
geloven behalve wat hij zelf verzon (Boonstra, 2009: 34). De werelden die hij in zijn boeken tot leven
deed komen, waren een weergave van het mooie paradijs dat hij in zijn hoofd had zitten, niet
beïnvloed door school of oorlog.
Hoewel Paul Biegel meent dat je je als jeugdauteur niet moet aanpassen aan het kind, geeft hij wel
toe dat hij zijn zinnen niet al te ingewikkeld construeert. Zelf zegt de auteur hierover: “De aard van
het kind is niet het klein zijn, maar het groot worden.” (Boonstra, 2009: 44). Net zoals schrijfster
Imme Dros, meent Paul Biegel dat kinderen de dingen die ze niet begrijpen wel ergens zullen opslaan
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
69
tot het moment dat ze er klaar voor zijn om het wel te begrijpen. De auteur is zich ook zeer goed
bewust van de inferieure status die jeugdboekenauteurs vandaag de dag nog steeds vaak toebedeeld
krijgen, maar hij laat dit niet aan zijn hart komen. Volgens hem is het moeilijk om naast jeugdauteur
nog iets anders te zijn. Je draagt namelijk een soort stempel en wordt op andere vlakken niet echt
serieus genomen. Daarnaast zegt hij: “In wezen denk ik dat wij meer invloed hebben dan schrijvers
voor volwassenen. Als kind ben je nog natte verf: één kras en het gaat er nooit meer uit.” (Biegel
geciteerd door Boonstra, 2009: 45)
Paul Biegel overleed op 21 oktober 2006 en liet een vijftigtal eigen werken en een heel wat
vertalingen en bewerkingen na voor zijn vele jonge lezers.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
70
1.2. Paul Biegels aanpak van de Aeneïs
Over de manier waarop Paul Biegel het originele Aeneasverhaal heeft aangepakt, valt in feite niet
zoveel te vertellen. Zoals de volledige titel “De zwerftochten van Aeneas naverteld door Paul Biegel”
al aangeeft, heeft de auteur het originele verhaal gewoon “naverteld”, voegde hij niets toe en liet hij
slechts in beperkte mate zaken weg.
Hoewel Biegel van de vier besproken auteurs diegene is die de minste veranderingen doorvoert, is hij
toch de enige die aan het begin van zijn boek een “Verantwoording” meegeeft aan zijn lezers. Daarin
kunnen we het volgende lezen: “In deze navertelling van de Aeneïs heb ik geprobeerd de lijn en de
poëzie van Vergilius’ verhaal naar de maatstaven van heden in leesbaar Nederlands proza weer te
geven, met weglating van opsommingen en omschrijvingen die bij de twintigste-eeuwse lezer geen
weerklank meer vinden.” (Biegel, 1998: 5) Dat de auteur hier geen leugen vertelt, wordt duidelijk
wanneer we zijn boek “De zwerftochten van Aeneas” lezen. Hij laat niets weg op saaie opsommingen
en omschrijvingen na, geeft de goden en andere mysterieuze wezens weer zoals ze door Vergilius
weergegeven werden en maakt van het epos een aangenaam en vlot leesbaar jeugdboek dat ook
door volwassenen gesmaakt kan worden. Vooraleer hij begint met het Aeneïsverhaal, gaat Biegel
eerst kort in op het begin van alles: Paris die van drie godinnen de mooiste moet kiezen, de roof van
Helena en de Trojaanse oorlog die daarop volgt. Op die manier zijn ook lezers zonder klassieke
achtergrond goed op de hoogte van het verhaal zonder dat ze zich eerst door de oorspronkelijke Ilias
moeten worstelen.
Zoals ik al aangaf, geeft Paul Biegel ook de goden, godinnen, zeemonsters, Harpijen,… weer zoals ze
door Vergilius omschreven werden. Hij is de enige van de vier besproken auteurs die dit doet, wat er
misschien op wijst dat hij de meeste fantasie heeft van de vier. Misschien is dit dan weer wat te
kortzichtig en moeten we er gewoon van uitgaan dat Biegel de fantasie gewoon veel liever een grote
rol laat spelen dan andere jeugdauteurs. Waar andere jeugdauteurs vinden dat wat je schrijft voor
jongeren vooral geloofwaardig moet zijn, vindt hij net dat fantasie eens een leuke verademing is. Ook
in het boek “De hele Bibelebontse berg” kunnen we iets lezen over de “kampen” waarmee we hier te
maken hebben. “En zo slingert de discussie maar heen en weer: de één vindt het onzin om te
veronderstellen dat kinderen door ‘onwerkelijke’ literatuur een vertroebelde blik op de werkelijkheid
zullen krijgen, een ander zegt dat de vraag niet is of je onderdrukking en moordpartijen aan kinderen
wilt onthouden, maar of dat soort onderwerpen aan hen moet worden opgedrongen, weer een ander
vindt het niet terecht om te hameren op ‘de werkelijkheid’ als beoordelingscriterium voor
jeugdliteratuur: het is beter aandacht te schenken aan de waarschijnlijkheid van een verhaal, omdat
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
71
een verhaal met sprookjesachtige elementen geloofwaardiger kan zijn dan een geheel naar waarheid
opgetekende geschiedenis.” (Bekkering – Heimericks – Van Toorn, 1989: 439) Door monsterachtige
wezens zoals Harpijen en Cyclopen een rol te laten spelen in het verhaal, heeft Paul Biegel een
Aeneas neergezet die op zich in niets verschilt van Vergilius’ Aeneas. Hier is Aeneas dus ook een man
die wel degelijk door een goddelijke plicht wordt gestuurd en niet zo iemand die gewoon een “plicht”
uit de lucht grijpt en zich daar dan blindelings naar richt.
Daar Paul Biegel ook de chronologie en opbouw van Vergilius overneemt, is het logisch dat we met
een held te maken krijgen die zich op dezelfde manier ontwikkelt als bij Vergilius. Aeneas moet
zichzelf als leider ontdekken en slaagt daar pas na verloop van tijd in. Bovendien is hij een zeer pius
(eigenlijk niet te vertalen, maar misschien komt de vertaling “vroom” het dichtst in de buurt) man die
naar het einde van het boek toe al die piëteit zal verliezen wanneer hij ook zichzelf even verliest en
Turnus afslacht als een wild dier. Alle opgekropte woede zal ook bij Paul Biegel aan het einde van het
boek volledig naar buiten komen bij Aeneas.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
72
2. Narratologische Analyse
2.1. Plot
Zoals ik hierboven al aangaf, heeft Paul Biegel zich gehouden aan het originele Aeneïsepos wat
betreft de verhaalstructuur, personages, gebeurtenissen,… De auteur bewijst ook dat hij echt
schatplichtig is aan het origineel door op de omslag van het boek ook Publius Vergilius Maro’s naam
te vermelden.
We beginnen het verhaal in medias res. De Trojanen komen in een vreselijke zeestorm terecht na
vele jaren ontbering op zee en zeven van de twintig schepen worden op de kusten van Afrika
geworpen. Ze blijken in het rijk van koningin Dido, Carthago, te zijn aangekomen en later zullen ook
hun verloren gewaande vrienden van de andere schepen in deze stad opduiken. Zij werden op een
andere kust geworpen. Koningin Dido, die ook zelf vele ontberingen heeft gekend in het verleden,
ontvangt de Trojanen hartelijk en wil maar al te graag het volledige verhaal van hun reis horen uit
Aeneas’ mond. De volgende twee hoofdstukken omvatten de flashback van Aeneas. Hij blikt eerst
terug op de vlucht uit Troje, de verschrikking om de Grieken in hun stad te zien en deze stad dan ook
in vlammen te zien opgaan, het verlies van Aeneas’ echtgenote Kreousa… Vervolgens vertelt hij over
de zeereis die de Trojanen met twintig schepen ondernamen. Een reis vol “verkeerde”
bestemmingen die het beloofde land dan toch niet bleken te zijn, een reis vol verschrikkingen en
monsters die alles nog een stukje moeilijker en beangstigender maakten. Nadat Aeneas zijn verhaal
heeft verteld, wordt koningin Dido steeds verliefder op hem door toedoen van de godinnen Juno en
Venus. Juno wil niet dat Aeneas een stad sticht die groter of beter zou worden dan haar geliefde
Carthago en Venus wil niet dat haar zoon nog meer gevaren op allerlei reizen moet overwinnen en
hoopt dat hij uit liefde veilig bij Dido zal blijven.
Het geluk is de twee geliefden echter niet gegund. Zeus stuurt Hermes als boodschapper naar Aeneas
om hem te wijzen op zijn plicht. Hij moet namelijk een nieuwe thuis zoeken voor de Trojaanse
penaten, een nieuwe stad stichten voor de Trojanen zodat hun geëerde geslacht zich verder kan
voortzetten. Aeneas wil snel vertrekken om Dido zo weinig mogelijk leed te bezorgen, maar
bewerkstelligt daar het tegenovergestelde effect mee. Dido is woedend en vooral wanhopig. Ze ziet
niet in hoe het verder moet zonder Aeneas en pleegt zelfmoord. Aeneas zelf lijdt ook sterk onder de
zelfmoord van Dido en ziet haar dood als een slecht voorteken.
Toch varen de Trojanen verder en houden ze sportwedstrijden ter ere van Anchises, Aeneas’ vader
die net voor de aankomst in Carthago het lieven liet. Omdat Aeneas nog met veel vragen zit en nu
echt als leider aan de slag moet (terwijl hij tevoren nog de hulp en goede raad van zijn vader had), wil
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
73
hij zijn vader in de onderwereld opzoeken. Om dit te bereiken heeft hij een gouden tak en de hulp
van de Sibylle nodig. Wanneer Aeneas dan eindelijk de Elyseese velden bereikt met de Sibylle,
ontmoet hij zijn vader die hem de toekomst toont van de stad die Aeneas in Italië moet stichten. Alle
grote toekomstige leiders worden hem getoond.
Na de babbel met zijn vader, vaart Aeneas vol goede moed verder naar Italië. Aanvankelijk lijkt alles
daar zeer gunstig te zijn. Koning Latinus ziet in Aeneas zijn opvolger en hoopt dat deze vreemde held
met zijn dochter Lavinia zal willen trouwen omdat een orakel hem ooit iets in die aard voorspeld had.
De moeder van het meisje, koningin Amata, is echter niet tevreden met deze regeling nadat Juno
haar heeft opgestookt. Ook Turnus, de koning aan wie Lavinia aanvankelijk beloofd was, wordt door
Juno woedend gemaakt en hij start een vreselijke oorlog om zijn bruid terug te winnen. Aeneas laat
zich niet zomaar doen en zoekt bondgenoten, die hij ook vindt, waarmee hij dan samen de strijd
tegen Turnus en de zijnen aangaat. Na een zeer lange oorlog komen Turnus en Aeneas dan
uiteindelijk tegenover elkaar te staan. Jupiter verbiedt de goden zich nog verder met de strijd te
bemoeien en het aan de stervelingen over te laten. Uiteindelijk wordt Turnus overwonnen. Aeneas is
bijna van plan hem te laten leven tot hij de wapenuitrusting ziet van Pallas die door Turnus was
gedood. Pallas, de zoon van bevriende koning Euander, was een goede vriend van Aeneas en werd
zonder mededogen gedood door de brute Turnus. Op deze manier laat Aeneas Turnus nu boeten
voor die daad, door hem al even meedogenloos af te slachten.
Overduidelijk dus dat de plot praktisch gelijk te stellen is aan deze van Vergilius. Ook hier kunnen we
een initiële toestand in zien. Namelijk een zeer piëteitsvolle Aeneas die veel respect heeft voor zijn
vader en zich nog sterk laat leiden door zijn vader en door de goden. Doorheen het boek zal Aeneas
zoveel meemaken aan avonturen, de dood van zijn vader, de liefde voor Dido,… dat hij stilletjesaan
een ander mens wordt. Zijn goedheid wordt zodanig op de proef gesteld dat hij finaal zal eindigen als
een soort waanzinnige man die zichzelf niet meer onder controle heeft en alle woede die hij in de
voorbije jaren heeft opgekropt er in één keer laat uitkomen.
Bijzonder aspect is dat Paul Biegel het abrupte einde van de Aeneïs lichtjes in twijfel trekt. Hij
verandert er niets aan, maar voegt na het twaalfde boek een kort “Nawoord” toe waarin hij wijst op
de vroege dood van Vergilius waardoor deze zijn epos misschien niet heeft kunnen afronden zoals hij
het zelf wilde (denk ook aan het feit dat Vergilius zelf wilde dat het werk vernietigd werd omdat het
“niet af” was). Ook geeft Biegel kort de verdere geschiedenis van Rome weer zoals ze uit legenden
gehaald kan worden. Op deze manier bezorgt hij de lezer een zeer volledig verhaal en kunnen we de
opdracht van Aeneas beter zien als een onderdeel van een grootse geschiedenis, nl. de geschiedenis
van wereldstad Rome.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
74
2.2. Twee scènes van dichterbij bekeken
2.2.1. Aankomst van Aeneas bij Dido
Net zoals bij Vergilius komt Aeneas in het paleis van Dido aan gehuld onder een
onzichtbaarheidsmantel die zijn moeder Venus heeft voorzien. Zowel Vergilius als Paul Biegel laten
Aeneas (en Achates) zwaar onder de indruk zijn van de statige koningin Dido die verschijnt, maar
laten hen ook afwachtend reageren. Ze zien immers dat hun verloren gewaande vrienden al bij Dido
zijn aangekomen en willen eerst zien hoe zij op hun verzoeken zal reageren. Een klein verschil hier is
dat Biegel Aeneas als een opgewonden man voorstelt die snel tevoorschijn wil springen om zijn
vrienden enthousiast te begroeten, maar dit niet kan door de mantel der onzichtbaarheid die hem
tegenhoudt. Vergilius’ Aeneas lijkt uit zichzelf eerder afwachtend en voorzichtig, al wordt ook hij
tegengehouden door de mantel.
“Aeneas stond perplex18 van haar schoonheid, maar kon een kreet nauwelijks onderdrukken
toen hij tussen de menigte plotseling een paar van zijn verloren gewaande makkers
ontwaarde: Sergestus en Cloanthus en nog enkele anderen wier schepen voor zijn ogen
meegesleurd waren door de woedende golven. ‘Kijk daar!’ fluisterde hij opgewonden tegen
Achates. ‘Zie je ze? Zie je ze? Hoe zijn die gered? En hoe zijn die hier terechtgekomen?’ Hij
wilde meteen al op hen toespringen, maar de mantel der onzichtbaarheid maakte het
zinloos.” (Biegel, 1998: 19)
Hoewel Aeneas onder de indruk is van Dido, gaan zijn Trojaanse vrienden natuurlijk voor op deze
onbekende godin. Het erge is dat dat onrechtstreeks ook altijd het geval zal blijven. In bovenstaand
citaat zien we hoe graag Aeneas van onder de onzichtbaarheidsmantel tevoorschijn wil springen,
maar de voorzichtigheid die Vergilius zo duidelijk weergaf zit er bij Biegel toch ook nog in verscholen
aangezien Aeneas “fluistert” tegen zijn vriend Achates.
Het is ondertussen al duidelijk geworden dat de goden het bij Paul Biegel zeker niet nalaten om “een
handje toe te steken” waar ze kunnen. In Aeneas’ ontmoeting met Dido is deze goddelijke
tussenkomst van groot belang. De liefde tussen beiden is van een heel andere aard daardoor. Deze
twee mensen worden niet echt van nature verliefd op elkaar of door een kinderwens van de
koningin, maar door een ingreep van hogerhand. Dit zou ons het gevoel kunnen geven dat de liefde
18
Elke onderstreepte passage in de citaten is een persoonlijke aanduiding van mij om mijn punt duidelijk te maken.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
75
minder oprecht is. We zouden misschien kunnen zeggen dat Dido niet valt voor de “echte” Aeneas,
maar voor het mooie waanbeeld dat Venus van hem naar voor duwt.
“(…) en plotseling stond de geweldige Aeneas, stralend als een god, daar te midden van het
volk. Venus had hem extra mooi gemaakt voor de gelegenheid, alsof kunstenaarshanden
hem met speciale liefde hadden gemodelleerd.” (Biegel, 1998: 20)
“Ik wil dat Dido verliefd wordt op Aeneas, en niet een klein beetje, maar smoor- en smoor-
en smoorverliefd, zodat zij hem tegen alles zal beschermen.” (Biegel, 1998: 21)
Venus doet dus meer dan haar best om Dido voor haar zoon te doen vallen. Zo zal zij ook Aeneas’
zoontje Ascanius vervangen door haar andere zoon, Amor, die Dido dan met één van zijn pijlen moet
treffen (zie het laatste citaat hierboven). Dit is het sterkste bewijs dat er van oprechte liefde tussen
Aeneas en Dido niet zoveel sprake is bij Paul Biegel (en dus ook niet bij Vergilius).
Net zoals bij Vergilius komt het echte verhaal over de liefde tussen Dido en Aeneas bij Paul Biegel in
het vierde boek uitgebreid aan bod. Ook hier wordt opnieuw het klassieke verhaal trouw gevolgd. Na
veel twijfels geeft Dido uiteindelijk toch toe aan haar liefde voor Aeneas op aanraden van haar zus
Anna.
“Meer hoefde Anna niet te zeggen. Dido liet haar bedenkingen varen en gaf toe aan haar
verliefdheid, zo hevig zelfs, dat zij geheel in beslag werd genomen door slechts één hoopvolle
gedachte: dat Aeneas haar liefde zou beantwoorden. Ze verwaarloosde haar taak en liep
verdwaasd door de stad, schichtig als een aangeschoten hinde die de dodelijke pijl van de
jager in haar flank voelt. Telkens wanneer ze met Aeneas sprak, struikelde ze over haar
woorden,…” (Biegel, 1998: 54)
Van zodra Dido zich overgeeft aan haar gevoelens, wordt aan de lezer al subtiel duidelijk gemaakt dat
dit een noodlottige afloop zal hebben voor de koningin. Ze is inderdaad getroffen door een pijl,
namelijk de pijl van Amor, en dit zal ook een “dodelijke pijl” blijken te zijn aan het einde van boek 4.
Het beeld van Dido die als hert door een pijl getroffen is, vinden we ook bij Vergilius terug, maar dan
in een lichtjes andere context. Bij hem wordt deze vergelijking immers gemaakt op het moment dat
Dido, op aanraden van Anna, vele offers brengt aan de goden om haar liefde voor Aeneas te
zegenen. Het is ook een goed voorbeeld om aan te geven dat Paul Biegel het gehele verhaal
onopvallend inkort. Vergilius geeft de vergelijking immers veel langer weer:
“De arme Dido brandt en loopt verdwaasd de stad door, net zoals een hinde door een jagend
herder in Kreta’s bossen onverhoeds van verre door een pijl getroffen is; het vliegend staal
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
76
bleef in haar achter, zonder dat hij het weet; nu dwaalt het tussen het geboomte van de
Dicte-berg, vluchtend, met in haar flank dat noodlotswapen.” (d’Hane-Scheltema, 2000: 89)
2.2.2. Aankomst van Aeneas bij koning Latinus
Net zoals bij Vergilius wordt er bij Paul Biegel eerst wat informatie gegeven over het hof van koning
Latinus en het orakel over de vreemde held die met zijn dochter moet trouwen, vooraleer we de
ontmoeting tussen Aeneas en de koning te zien krijgen. Ook de rest van dit hoofdstuk verloopt exact
zoals bij Vergilius, alleen worden beschrijvingen en dialogen redelijk wat ingekort. Dit zorgt ervoor
dat het verhaal zeer vlot leesbaar wordt en ontdaan wordt van overbodige elementen die in feite
niets bijdragen aan de vorming van de held Aeneas. Net zoals in het originele verhaal ontvangt
koning Latinus de Trojanen zeer gastvrij en stelt hij hen onmiddellijk een aantal vragen.
“Koning Latinus heette de Trojanen allervriendelijkst welkom en vroeg naar de reden van hun
komst.” (Biegel, 1998: 104)
Opvallend is wel dat Biegel, hoewel de goden een even grote rol spelen bij hem als bij Vergilius,
koning Latinus de goden niet laat bedanken wanneer hij erachter komt dat Aeneas misschien wel
eens de held van over zee zou kunnen zijn die met zijn dochter moet trouwen. Vergilius geeft op dat
moment een vrome Latinus weer die zegt “De goden mogen mijn beslissing rechtvaardigen, het is
hun eigen wil.” (d’Hane-Scheltema, 2000: 172). Biegels Latinus is niet minder vroom, maar hij denkt
er toch niet aan om de goden even te vermelden die hem hier mogelijk een groot geluk in de schoot
werpen. Voor de rest reageert hij wel hetzelfde en zal hij aan de Trojaanse gezanten ook vele
geschenken meegeven voor Aeneas.
“’Beste Trojanen, wat jullie vragen zul je krijgen: zo lang ik hier koning ben, mogen jullie op
mijn grond wonen. Heb dank voor de mooie geschenken en vraag Aeneas zelf naar mijn
paleis te komen om ons bondgenootschap met een handdruk te bezegelen. Zeg hem dat ik
een dochter heb die volgens het orakel niet met een man uit haar eigen volk mag trouwen,
maar met een held die van ver komt, en dat hun nageslacht mijn rijk tot de sterren zal
uitbreiden. Ik ben ervan overtuigd dat dit op uw Aeneas slaat.’” (Biegel, 1998: 106)
Het probleem in Italië zal echter niet koning Latinus, maar zijn vrouw Amata blijken te zijn. Opnieuw
laat Biegel de goden tussenkomen en laat hij zowel Amata als Turnus opstoken door een nijdige Juno
die wraakgodin Allecto naar de aarde stuurt. Ook bij Vergilius zal de kiem voor een nieuwe oorlog op
deze manier gelegd worden. Opnieuw houdt Biegel zich mooi aan wat Vergilius vertelt, maar kort hij
alle monologen, dialogen en beschrijvingen in zonder wezenlijke informatie achter te houden.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
77
“Ik wil dat je ze tegen elkaar opstookt, de Latijnen en de Trojanen, dat je haat tussen ze zaait,
nijd, ruzie en oorlog, zodat ze elkaar in de pan hakken, elkaars huizen vernielen en de boel in
brand steken. Gebruik al je kunsten en listen om de vrede tussen hen te verstoren, om ze
naar hun wapens te laten grijpen.” (Biegel, 1998: 107)
“Dochter van Moeder Nacht! Bewijs mij een speciale dienst en ga aan ’t werk, opdat mijn
naam en waardigheid hun aanzien behouden, ongeschonden, en opdat Aeneas’ volk geen
huwelijk met Latinus regelt en diens land bewoont. Jij weet gezworen broers tot wapenvetes
aan te zetten, jij kunt families teisteren met haat, hun huizen slaan met zweepslag en fatale
fakkels, jij kent duizend namen en duizend kunsten om te schaden. Schud je rijk gemoed,
verstoor die band van vrede, zaai het kwaad dat leidt tot oorlog en zorg dat men om wapens
roept, ja, wapens eist en grijpt!” (d’Hane-Scheltema, 2000: 174)
Door deze twee citaten naast elkaar te plaatsen, zien we ook onmiddellijk dat Paul Biegel een iets
minder zwaar beladen taal hanteert. Het wordt daardoor duidelijk dat we met een verhaal zitten dat
een ander leespubliek, een jonger leespubliek, voor ogen houdt.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
78
2.3. De verteller
De verteller die Paul Biegel hanteert is ook zeer gelijkend aan de verteller die Vergilius gebruikt. Het
is een verteller die verschilt van de personages die in het verhaal meespelen, hij staat er buiten en
moet hij- en zij-vormen gebruiken wanneer hij het over deze personages heeft. Het is dus duidelijk
een extra-diëgetische verteller die ergens boven het verhaal zijn post inneemt en ieders daden,
gedachten en gevoelens lijkt te kennen. De verteller is ook in staat verschillende dingen waar te
nemen die op hetzelfde moment in de tijd gebeuren. We kunnen hem zeker de stempel “alwetend”
meegeven. Al deze elementen wijzen er op dat het niet waarschijnlijk is dat de verteller zelf een
Trojaan is die het verhaal ook heeft meegemaakt en dit later vertelt. We kunnen ervan uitgaan dat hij
dan niet zoveel details zou kunnen weergeven en zichzelf wel een plaats in het verhaal zou
toebedelen. Zeker is deze stelling echter niet aangezien het beeld van de verteller zeer vaag is voor
de lezer.
Op bepaalde momenten wordt het duidelijk dat de verteller al het gebeurde achteraf vertelt omdat
hij ons al tips geeft over het onheil dat de helden nog te wachten staat. Ook wanneer Aeneas en Dido
elkaar leren kennen, geeft de verteller al aan dat dit op een groot drama zal uitdraaien dat met veel
verdriet gepaard gaat. Het is dus duidelijk dat de verteller alles al weet en zich dus op een later
moment in de tijd bevindt wanneer hij ons het verhaal vertelt.
“Arme koningin, hoe kon zij weten welk dodelijk gevaar zij aan haar boezem prangde, hoe
noodlottig het zoete gevoel haar zou worden dat Aeneas’ blik in haar opwekte.” (Biegel,
1998: 24)
De verteller weet dus meer dan de personages en dit brengt soms een tragisch gevoel teweeg. Zelfs
lezers die het klassieke verhaal niet kennen en nog hopen op een mooie afloop voor Dido en Aeneas
worden hier hun hoop ontnomen en blijven met een slecht voorgevoel achter. Door dergelijke
“voorspellingen” te doen, is de verteller natuurlijk vrij nadrukkelijk aanwezig in het verhaal. Toch is er
nog een andere manier waarop de verteller zelf een beetje aanwezig is. Net zoals bij Vergilius spreekt
de verteller aan het begin van het epos in de “ik-persoon” en zegt hij welk verhaal hij ons zal
vertellen.
“Wat ik nu ga vertellen zijn dus de avonturen die deze man, na te zijn ontsnapt aan de
verwoesting van zijn vaderstad Troje, allemaal heeft beleefd tijdens zijn jarenlange
zwerftocht over zee, een zwerftocht die heeft geduurd tot hij in Italië terechtkwam, waar hij
de grondvesten heeft gelegd voor de stad Rome.” (Biegel, 1998: 11)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
79
Deze opening doet op een manier sterk denken aan de opening van Vergilius.
“Arma virumque cano, Troiae qui primus ab oris Italiam fato profugus Laviniaque ventis
litora, multum ille et terris iactatus et alto vi superum, saevae memorem Iunonis ob iram,
multa quoque et bello passus, dum conderet urbem inferretque deos Latio;…” (Vergilius,
1969: 103)
Hoewel Paul Biegel minder details geeft over de “toekomstige” avonturen van Aeneas, krijgen we
toch twee maal te maken met een verteller die ons eens in de ik-persoon aanspreekt en een soort
programma geeft van het verhaal dat ons nog te wachten staat. Het grote verschil is dat Vergilius zijn
verteller de Muzen laat aanroepen in de hoop hulp van hen te krijgen om zijn verhaal te vertellen.
Ook in het zevende boek laat Vergilius de Muzen nog eens aan bod komen. Daar roept de verteller
hun hulp in om het volledige oorlogsrelaas zo juist mogelijk te doen.
Biegels verteller lijkt zekerder van zijn stuk en begint zijn verhaal gewoon te vertellen zonder de
Muzen een rol te laten spelen. Ook opmerkelijk is dat de verteller van Paul Biegel enkel in het eerste
boek in de ik-persoon aan bod komt en zichzelf voor de rest zoveel mogelijk wegcijfert. Enkel
onopvallend (door de hierboven besproken “voorspellingen” en dergelijke) komt hij nog aan bod in
de tekst. Het wil echter niet zeggen dat de verteller volledig afwezig is omdat hij zich niet openlijk
toont aan de lezers.
Het gevolg van dergelijke verteller te gebruiken, is dat we als lezer het gevoel hebben een vrij
objectief beeld van de gebeurtenissen en de personages te krijgen. De verteller laat uitschijnen dat
hij geen eigen mening toevoegt aan het verhaal en alles weergeeft zoals het echt is geweest. Of dit
correct is, weten we natuurlijk niet. Het is opnieuw aan de lezer zelf om te beslissen of hij/zij de
verteller als betrouwbare of eerder onbetrouwbare instantie beschouwt. We zouden hier als
argument voor “betrouwbare verteller” het feit kunnen nemen dat Paul Biegel zich zeer goed aan het
originele verhaal houdt. Op die manier kunnen we wat de verteller ons vertelt, gaan toetsen aan de
originele versie van het verhaal. De enige conclusie die we uit dergelijke vergelijking kunnen trekken,
is dat de verteller een zeer betrouwbaar en objectief beeld van de gebeurtenissen geeft.
We mogen niet uit het oog verliezen dat in de boeken twee en drie een andere verteller aan het
woord is, met name Aeneas zelf. Hier krijgen we zijn flashbacks te zien, het verhaal dat hij aan Dido
vertelt over de ondergang van Troje en zijn vele avonturen. De woorden van Aeneas worden hier wel
door de “hoofdverteller” mee opgenomen in zijn verhaal en hij kan deze woorden naar eigen
goeddunken aanpassen indien hij dat wil. Opnieuw is het aan ons om te beslissen of we hem hier
vertrouwen of niet.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
80
2.4. Karakterisering/Focalisatie
In “De zwerftochten van Aeneas” krijgen we zowel veel directe als indirecte karakteriseringen te zien.
Of we het beeld van Aeneas voor waar aannemen, hangt natuurlijk opnieuw af van het feit of we de
verteller als betrouwbare bron zien of niet. De alwetende verteller geeft ons zowel expliciete
omschrijvingen van het uiterlijk en innerlijke van Aeneas, Dido, de goden,… als impliciete typeringen
wanneer hij hen bijvoorbeeld citeert of hun acties/daden weergeeft zonder er zelf een interpretatie
aan te geven. Wanneer we ervan uitgaan dat de verteller een objectieve blik biedt op deze woorden
en daden van de personages, kunnen we zelf conclusies trekken uit deze zaken wat betreft het
karakter van onze personages.
Aangezien de verteller ons niet zo’n duidelijk beeld geeft van zichzelf, is het voor ons moeilijk te
bepalen wie de focalisator is. We hebben te maken met een alwetende focalisator die ook optreedt
als verteller van het verhaal, maar meer weten we niet. Af en toe kijken we wel door de ogen van de
personages. Wanneer Aeneas als “boeman” gezien wordt en afgebroken wordt door Dido, dan is dit
omdat hij in haar ogen verkeerd handelt. Objectief bekeken, kunnen we echter niet zeggen dat
Aeneas daar slecht handelt aangezien hij hier een goddelijke plicht heeft waar hij onder geen beding
onderuit kan.
De gefocaliseerde objecten zijn talrijk in dit verhaal. Elk personage, elk object, elke gebeurtenis,… die
van dichterbij bekeken wordt, kunnen hier dienst doen als “gefocaliseerden”.
Zoals ik al probeerde aan te geven, helpt een alwetende, extradiëgetische verteller om een zeer
volledig beeld te geven van de personages en gebeurtenissen (of ons toch het gevoel te bezorgen dat
we een zeer volledig beeld krijgen). Langs de andere kant, roept dergelijke verteller ook een lichte
afstandelijkheid op ten opzichte van de personages. We kunnen het gevoel hebben dat hij Aeneas
niet zo goed kent omdat hij (waarschijnlijk) niet deelneemt aan het verhaal en Aeneas niet
persoonlijk gekend heeft. Door ons alles weer te geven wat hij weet over de personages kunnen we
als lezer wel zelf aan de slag om ons een zo volledig mogelijk beeld van Aeneas en co te vormen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
81
2.4.1. Aeneas als held/leider
We krijgen een held te zien die zijn best doet om zijn taak zo goed mogelijk uit te voeren,
maar hierbij constant tegengewerkt wordt door de goden. Toch laat hij zich niet uit het lood
slaan en werkt hij dapper verder aan de toekomst van zijn volk.
De Aeneas van Paul Biegel is, zoals reeds gezegd, dezelfde Aeneas als bij Vergilius. Het is een ware
held die de zware taak als leider van de Trojanen zonder morren op de schouders neemt, maar
voortdurend met nieuwe problemen te kampen krijgt.
“De reden waarom deze dappere en plichtsgetrouwe man zo door stormen is geteisterd, met
schipbreuk is gekweld en op vreemde kusten is geworpen, lag in de wilsbeschikking van de
goden, vooral van de godin Juno.” (Biegel, 1998: 11)
Dit citaat maakt al duidelijk hoe sterk deze Aeneas een speelbal is van de goden. Zij kwellen hem zo
hard dat hij op bepaalde momenten zijn goddelijke plicht echt van zich af wil schudden. Hij zou liever
als gewone held op het slagveld gestorven zijn dan dat hij als leider van de overlevende Trojanen
dergelijke rampen moet overwinnen.
“Aeneas hief zijn handen naar de inktzwarte hemel en schreeuwde: ‘Waarom ben ik
gespaard gebleven in de strijd om Troje? Jullie, die daar zijn gevallen, jij Hektor en andere
makkers, jullie zijn beter af dan ik!’ Op hetzelfde moment sloeg een gierende windvlaag in
het zeil, brak de riemen en deed het schip tollen tot het dwars op de golven lag en geheel
werd overspoeld.” (Biegel, 1998: 14)
“Ikzelf, hoe graag ik daar ook had willen vallen, werd door het lot van de anderen gescheiden
en kwam bij het paleis van koning Priamus.” (Biegel, 1998: 33)
Ook hier weer spelen de goden een smerig spel met Aeneas. Op het moment dat hij als vroom (pius?)
man een soort jammerklacht naar de hemel richt, brengen ze hem nog een slag toe in plaats van hem
te helpen en ervoor te zorgen dat hij zijn taak opnieuw ziet zitten. Hoewel de goden het hem
duidelijk niet makkelijk maken, houdt Aeneas zich het merendeel van de tijd zeer sterk voor zijn
medereizigers. Zo zal hij zelf voortdurend waakzaam en plichtsbewust blijven terwijl zijn mannen
dikwijls tijd nodig hebben om op adem te komen na hun vreselijke avonturen. Bovendien probeert hij
hen constant moed in te spreken, zelfs wanneer zijn eigen moed en hoop ver te zoeken is.
“Hier bracht Aeneas zijn zeven overgebleven schepen aan land, maakte vuur, roosterde het
doorweekte graan en liet zijn uitgeputte mannen wat op verhaal komen. Zelf klom hij naar
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
82
boven en keek uit over de wijde zee in de hoop een van zijn verloren schepen daar ergens te
zien rondvaren.” (Biegel, 1998: 15)
“’Mannen, we hebben erger meegemaakt. Herinneren jullie je niet de levensgevaarlijke
doorgang tussen Scylla en Charybdis waar we bijna gekraakt zijn? En de gruwelijke Cycloop
die ons als vee gevangenhield om op te eten? We zijn er allemaal aan ontsnapt, en hier zullen
we het er ook heelhuids vanaf brengen. De goden staan ons bij, vergeet dat niet! Eens zullen
we de kust van Italië bereiken en een nieuw Troje stichten.” (Biegel, 1998: 16)
“Ik holde weer naar beneden, greep mijn wapens, hoe zinloos wapens ook waren, en stortte
mij met een allesoverheersende woede in de strijd. (…) Het ziet ernaar uit dat de goden ons
in de steek hebben gelaten, maar als jullie moed hebben, volg mij dan en we zullen vechten
voor onze brandende stad en vechtend ten onder gaan. Bedenk dat verliezers één voordeel
hebben, namelijk dat ze niets te verliezen hebben!’ Zo, met de moed der wanhoop, trokken
wij onder de beschermende vleugels van de nacht naar het centrum van de stad.” (Biegel,
1998: 32)
De vrienden van Aeneas beseffen zelf ook dat Aeneas grote inspanningen levert voor hen en zichzelf
verloochent opdat hij een goed leider zou zijn voor hen. Hij kropt zijn eigen angstgevoelens als het
ware op om er voor zijn vrienden te staan als een betrouwbaar leider. We zien dit wanneer de
manschappen van Aeneas die in de storm verloren leken te zijn, aankomen bij Dido en haar vertellen
over hun leider.
“Onze leider was Aeneas, een geweldige man, maar een vreselijke storm heeft onze vloot
uiteengedreven en zo zijn wij zonder hem, zonder te weten of hij nog leeft, op uw kust
geworpen.” (Biegel, 1998: 20)
Zelf voelt Aeneas zich ook een soort herder van zijn volk. De Trojanen zijn zijn kudde schapen die hij
kost wat kost wil beschermen tegen allerlei onheil. De vernieling van Troje heeft hem zeer sterk
aangegrepen. Dit valt al op wanneer Aeneas een poort ziet waarop de gebeurtenissen zijn afgebeeld
van de Trojaanse oorlog. Hij is niet in staat hier zomaar naar te kijken, de trauma’s zijn nog te vers.
Ook wanneer Dido Aeneas vraagt om het verhaal van de Trojaanse oorlog en zijn avonturen te
vertellen, doet Aeneas dit pas na een lange aarzeling en enkel uit eerbied voor de koningin. Wanneer
hij dit verhaal dan uiteindelijk vertelt aan Dido, wijst hij er ook zelf op, hoe aangedaan hij was
wanneer hij zijn geliefde Troje zag vallen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
83
“Eén ogenblik stond ik versteend. Zo moet een herder zich voelen wanneer hij vanaf een
hoge rotspunt ziet hoe zijn korenveld ten prooi valt aan een verwoestende brand, of zijn huis
met have en goed wordt meegesleurd door een woedende bergstroom.” (Biegel, 1998: 31)
Hier moeten we opletten omdat Aeneas als het ware een beeld geeft van zijn eigen reactie door
middel van een vergelijking met een herder. Hoewel dit stuk door Aeneas zelf verteld wordt, is het
niet zeker of dit ook daadwerkelijk de woorden van Aeneas waren. De hoofdverteller kan hier een
samenvatting geven van wat Aeneas gezegd heeft en zijn woorden naar eigen goeddunken
aanpassen, aanvullen, inkorten,…
Als held maakt Aeneas een verandering door doorheen het boek. Net zoals bij Vergilius zal hij
evolueren van een pius held, een kalm man die mededogen durft tonen, naar een nietsontziende,
woedende man die zichzelf niet meer onder controle kan houden. Zijn geduld lijkt te vaak op de
proef gesteld, hij laat alle opgekropte gevoelens vrij. In boek twee vertelt hij zelf over zijn grote
woede tegenover Helena, de oorzaak van al het kwaad dat Troje was aangedaan. Op dat moment is
Aeneas echter nog in staat zich in te houden. Zijn moeder komt tussen beide en bedaart haar zoon.
Aan het einde van de Aeneïs zal Venus haar zoon echter niet tegenhouden wanneer deze Turnus in
een blinde vlaag van woede op een onmenselijke manier afslacht. Opnieuw doet Aeneas dit niet
zozeer omwille van zichzelf en zijn eigen haatgevoelens, maar omdat de persoon waarop hij zo
kwaad is, schade heeft berokkend aan personen die hem dierbaar zijn. Helena heeft het onheil
uitgeroepen over alle Trojanen, Turnus heeft Aeneas’ vriend Pallas op een vreselijke manier gedood
en liep daarna te pronken met diens wapenuitrusting.
“In plotseling blinde drift stormde ik op haar af. Alle pijn om de gevallen zonen van Troje,
mijn vernielde huis, mijn vermoorde koning, mijn verwoeste stad werd een bundeling van
haat, en ook al brengt het doden van een vrouw geen eer, mijn wraaklust was
nietsontziend.” (Biegel, 1998: 34)
“Maar toen werd zijn oog opeens getroffen door de gordel die de overwonnene droeg: de
schitterende gordel van Pallas, die Turnus van de jongeman had geroofd na hem te hebben
verslagen. Deze aanblik bracht de gruwelijke herinnering daaraan terug, en in plotselinge
woede ontstoken, riep hij: ‘Dat je die wapenbuit draagt, Turnus, is mij te erg! Nu ontkom je
me niet. Nu is het Pallas die jou verslaat. Dit is zijn wraak op jouw misdaad!’” (Biegel, 1998:
190)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
84
2.4.2. Aeneas als geliefde
De liefde van Aeneas voor Dido wordt niet duidelijk weergegeven. Hij denkt vooral aan zijn
plicht.
De eerste indruk die Aeneas van Dido heeft, is overweldigend. Hij vindt haar onmiddellijk een zeer
mooie vrouw en staat perplex door haar schoonheid (zie citaat onder 2.2.1.). Toch is hij snel afgeleid
wanneer hij zijn verloren gewaande vrienden ziet. Zij lijken nog steeds het belangrijkste te zijn voor
Aeneas (wat ook logisch is aangezien hij hen al jaren kent en Dido nog maar net), maar deze
Trojaanse vrienden zullen op een bepaalde manier ook altijd het belangrijkste blijven voor Aeneas. Zij
zijn een onderdeel van zijn grote plicht waar hij niet onderuit kan. Misschien heeft Aeneas deze
gedachte ook zelf in het achterhoofd en laat hij zich daarom niet zo snel inpalmen door de zeer
mooie koningin.
Dido echter wordt steeds verliefder op Aeneas en in haar ogen is hij een echte held en een zeer
knappe man. Haar visie op Aeneas wanneer ze van hem houdt, is de volgende:
“Maar de koningin, die al een beetje verliefd was geraakt op Aeneas, verloor deze avond haar
hart geheel en al aan de ongelooflijke held. Aan niets en niemand anders kon ze nog denken,
ze zag alleen maar zijn fiere gestalte, zijn machtige schouders, zijn edele gezicht, ze hoorde
alleen maar zijn stem en raakte bedwelmd door de mannenmoed die uit het verhaal van zijn
omzwervingen naar voren kwam.” (Biegel, 1998: 53)
Hier wordt duidelijk dat Aeneas niet zozeer met zijn innerlijk charmeert maar vooral met zijn mooie
voorkomen en de heldenstatus die hij geniet. Al deze zaken zijn echter vooral aan zijn moeder,
Venus, te danken.
Het is ook opmerkelijk dat we vooral veel kunnen lezen over de diepe gevoelens van Dido voor
Aeneas, maar praktisch niets over eventuele gevoelens van Aeneas voor haar. Dit kunnen we
verklaren uit het feit dat Dido’s liefde door Juno en Venus is aangewakkerd en die van Aeneas niet,
maar we kunnen ons dan afvragen of de liefde van Aeneas voor Dido dan wel zo gemeend was. Het is
voortdurend Dido die zich overgeeft aan haar liefde en zichzelf verliest in de waan dat zij en Aeneas
een zeer sterke band hebben. Over het feit dat Aeneas ook van haar zou houden, wordt echter met
geen woord gerept. Ook het volgende citaat geeft ons een wrang gevoel.
“Aeneas stond perplex: sterker dan ooit voelde hij het onontkoombare van zijn roeping, de
opdracht van de goden moest worden vervuld, maar hoe legde hij het aan, hoe moest hij het
aan de verliefde koningin vertellen?” (Biegel, 1998: 59)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
85
Dit citaat geeft een aantal zaken duidelijk weer. Het maakt ons duidelijk dat Aeneas’ roeping nooit
volledig naar zijn achterhoofd is verdwenen. Na het bezoek van Mercurius voelt hij de plicht gewoon
meer dan ooit doorwegen op zijn schouders. Het is niet zo dat hij de plicht “terug” voelt doorwegen,
het gevoel is nu gewoon sterker. Als er dus al sprake zou geweest zijn van liefde bij Aeneas, werd
deze waarschijnlijk de hele tijd overschaduwd door zijn roeping. Bovendien heeft Aeneas het over
“de verliefde koningin” en niet over “zijn geliefde koningin” of iets anders dat zou aangeven dat hij
Dido wel degelijk graag ziet. Nu lijkt het alsof de koningin de enige was bij wie er sprake was van
echte liefde en dat Aeneas zo maar wat meespeelde om wat langer in Carthago te kunnen blijven.
Langs de andere kant lijkt Aeneas het niet makkelijk te hebben wanneer Dido razend tegen hem
tekeer gaat. Hij moet zich echt inspannen om niet te zwichten voor haar smeekbeden. We weten
echter niet of hij zou zwichten uit liefde voor de koningin of uit een soort gemakzucht. Bij Dido
blijven impliceert namelijk ook een rustig leven en een stad die niet meer van nul af aan moet
opgebouwd worden.
“Aeneas hield zijn ogen gesloten en bleef met uiterste wilsinspanning aan de opdracht van
Jupiter denken om niet te zwichten.” (Biegel, 1998: 59)
“Anna bracht de smeekbede over, maar het noodlot wilde dat Aeneas zich niet zou laten
vermurwen, daarom werden zijn oren dichtgestopt door de godheid, en als een oersterke
eik, die de teistering van stormen weet te doorstaan bleef hij overeind.” (Biegel, 1998: 62)
De vergelijking met een boom vinden we ook bij Vergilius terug. Het tweede citaat laat zelfs zien dat
de goden tussenkomen om ervoor te zorgen dat Aeneas zeker niet bij Dido zou blijven.
De gedachte dat zelfs deze inspanning van Aeneas niet echt op liefde, maar eerder op gemakzucht
zou wijzen, wordt nog versterkt op het moment dat Aeneas Dido voor het laatst toespreekt. Uit zijn
woorden komt niet echt een gevoel van liefde naar voor, maar eerder een soort simpele
dankbaarheid voor haar bewezen diensten. Aeneas komt ook zeer afstandelijk uit de hoek.
“’Mevrouw,’ begon hij ten slotte met beheerste stem. ‘Ik ben de laatste om te ontkennen
wat u voor mij en de mijnen hebt betekend: uw buitengewone gastvrijheid zal ik blijven
roemen zolang ik leef. Maar eerlijk gezegd: ik heb u nooit beloofd dat ik zou blijven, en
getrouwd zijn wij evenmin. Als het aan mij lag, was ik nog in Troje om die stad te herbouwen,
maar het is de wil van de goden dat ik naar Italië ga, en daar kan ik onmogelijk onderuit. Ik
moet. Het is mijn plicht.” (Biegel, 1998: 60)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
86
Ook Dido merkt de afstandelijkheid van Aeneas op en neemt hem dit zeer kwalijk. Later zegt ze aan
haar zus Anna dat die aan Aeneas moet vragen wat respect te hebben voor het grote verdriet dat hij
haar aandoet en dat hij niet zo koud moet zijn.
“Zeg hem dat ik heus niet op een huwelijk hoop, maar dat hij toch niet zo koud en
hardvochtig en meedogenloos hoeft te doen, en toch wel een klein beetje meegevoel kan
tonen met het vreselijke… ontzettende… gruwelijke verdriet dat hij mij aandoet.” (Biegel,
1998: 61)
2.4.3. Aeneas als mens
Hoewel hij het niet altijd toont, is Aeneas diep vanbinnen wel een warm man.
Zeer veel komen we over de mens Aeneas niet te weten daar deze man vooral in beslag wordt
genomen door zijn rol als leider van de Trojanen. Toch zien we, naast zijn soms koelbloedige daden,
ook daden en woorden bij Aeneas die getuigen van een zekere warmte. Zo wordt het verschillende
keren duidelijk dat hij zijn volk belangrijker vindt dan zichzelf en vooral wil dat dit volk veilig is.
Bovendien lijkt hij een zeer vroom en diepgelovig man te zijn.
“Offers werden gebracht en Aeneas bad tot de zon en de aarde, tot Jupiter en Juno (‘ons nu
beter gezind,’ zo prevelde hij hoopvol) en tot oorlogsgod Mars, tot de bronnen, de rivieren
en de god van de zee: ‘Laat mijn volk, als Turnus wint, zich terugtrekken in de stad van
Evander en nooit meer strijd voeren. En als ik win, laat mijn volk dan niet de Italiërs gaan
overheersen, maar laten Trojanen en Italiërs zich vermengen tot één volk, laat mijn
schoonvader Latinus koning blijven en Lavinia haar naam geven aan de stad die de Trojanen
zullen bouwen.’” (Biegel, 1998: 178)
Hoewel we hierboven het gevoel kregen dat Aeneas niet verliefd was op Dido, maar wat van haar
profiteerde, is hij wel degelijk in staat om lief te hebben. Dat bewijst hij tijdens de vlucht uit Troje
waar hij alles wil doen om zijn vader, zoontje en vrouw in veiligheid te brengen. Wanneer Anchises
aanvankelijk niet wil vluchten uit Troje, doet Aeneas er alles aan om hem toch te overtuigen mee te
komen.
“’Maar ik laat u niet alleen!’ riep ik hem toe. ‘Dan zal ik mij weer wapenen en het huis
verdedigen, tot zich het tafereel herhaalt van een zoon die gedood wordt voor de ogen van
zijn vader.’” (Biegel, 1998: 36)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
87
“In mijn wanhoop begon ik mijn vrouw te roepen: ‘Creüsa! Creüsa!’ her en der hollend tussen
de ravages dood, tot zij opeens voor mij stond: maar niet in levenden lijve (…)” (Biegel, 1998:
37)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
88
2.4.4. Dido
Dido is zodanig verliefd op Aeneas dat ze (vooral volgens hem) dingen gaat zien die er niet
zijn en dat ze haar zelfbeheersing verliest.
Het is dankzij Venus dat Aeneas voor het eerst het één en ander te weten komt over koningin Dido.
Venus spreekt met veel respect over de vrouw en laat ook medelijden doorklinken in haar verhaal
wanneer ze het heeft over de vele problemen die Dido heeft meegemaakt. Ondanks al haar
tegenslagen is Dido er toch in geslaagd slim te werk te gaan en een grote stad uit te bouwen. Dit doet
het respect voor haar nog groeien.
“Die is pas kort geleden gesticht door de Phoeniciërs uit Tyrus onder leiding van hun koningin
Dido. Arme vrouw! Zij heeft haar eigen land moeten ontvluchten nadat haar echtgenoot
Sychaeus uit jaloezie was vermoord door haar eigen broer. Maar ze is ook slim (…)” (Biegel,
1998: 17)
Dido is dus een vrouw die duidelijk haar mannetje kan staan in de harde wereld als koningin en
leidster van een volk. Wanneer het op de liefde aankomt, is Dido duidelijk niet zo hard. Het is een
mooie vrouw die door vele mannen (ook door Aeneas) bewonderd wordt omwille van haar mooie en
statige voorkomen. Haar uiterlijk is het koningschap waardig.
“Op dat ogenblik naderde koningin Dido, schitterend van gestalte, te midden van een
menigte bewonderaars, als was zij een godin omstuwd door nimfen. Met grote waardigheid
besteeg zij de koperen trappen naar de troon vanwaar zij rechtsprak. Aeneas stond perplex
van haar schoonheid, (…)” (Biegel, 1998: 19)
Naast haar mooie uiterlijk, heeft Dido ook een goede inborst en heet ze de Trojanen hartelijk
welkom. Met haar vriendelijkheid stelt ze ook Aeneas op zijn gemak zodat deze van onder de
onzichtbaarheidsmantel kan uitkomen. Wanneer Dido deze held aanschouwt (die door Venus mooier
dan ooit is gemaakt), staat ook zij op haar beurt perplex. Ze is “overweldigd door de aanblik van deze
held.” (Biegel, 1998: 20) en is even sprakeloos. Wanneer ze over de schok heen is, verandert de
statige koningin in een enthousiast meisje dat aan de lippen hangt van de grote held die voor haar is
verschenen.
“En koningin Dido hield niet op te vragen naar alles wat er met Troje was gebeurd: over
koning Priamus, over Hektor, over de strijdwagens, en de paarden, en de ontzettende kracht
van Achilles. ‘Ach lieve gast,’ riep zij ten slotte tot Aeneas. ‘Waarom vertelt u ons niet vanaf
het begin, over de list van de Grieken (…)” (Biegel, 1998: 24)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
89
Na het verhaal van Aeneas weet Dido met zichzelf geen blijf meer. Ze is meer dan ooit verliefd en
volledig vol van Aeneas, maar toch knaagt er nog een zekere twijfel aan haar. Ze weet immers niet of
ze in staat is haar overleden echtgenoot Sychaeus op die manier “te verloochenen”. Pas wanneer
haar zus, Anna, Dido overtuigt dat er van verloochening geen sprake is, durft Dido blindelings
toegeven aan de sterke liefde die in haar binnenste is gegroeid.
“Maar de koningin, die al een beetje verliefd was geraakt op Aeneas, verloor deze avond haar
hart geheel en al aan de ongelooflijke held. Aan niets en niemand anders kon ze nog denken,
ze zag alleen maar zijn fiere gestalte, zijn machtige schouders, zijn edele gezicht, ze hoorde
alleen maar zijn stem en raakte bedwelmd door de mannenmoed die uit het verhaal van zijn
omzwervingen naar voren kwam. De hele verdere nacht bleef zij rusteloos woelen zonder
slaap, vervuld als zij was van Aeneas en Aeneas en Aeneas.” (Biegel, 1998: 53)
“Meer hoefde Anna niet te zeggen. Dido liet haar bedenkingen varen en gaf toe aan haar
verliefdheid, zo hevig zelfs, dat zij geheel in beslag werd genomen door slechts één hoopvolle
gedachte: dat Aeneas haar liefde zou beantwoorden. Ze verwaarloosde haar taak (…).
Telkens wanneer ze met Aeneas sprak, struikelde ze over haar woorden, iedere avond
opnieuw vroeg ze naar zijn avonturen, steeds nam ze zijn zoontje op schoot en knuffelde
hem zogenaamd uit moederlijk instinct, nacht na nacht lag ze onrustig te woelen in haar
eenzame bed.” (Biegel, 1998: 54)
Dido is duidelijk zichzelf niet meer en denkt alleen nog maar aan Aeneas. Haar taak als koningin laat
ze volledig voor wat ze is terwijl ze zich daar tevoren met zoveel toewijding voor ingezet had. Dido
leeft enkel nog in functie van Aeneas en gedraagt zich als een verliefd schoolmeisje dat duidelijk niet
goed weet hoe ze zich moet gedragen. In haar waanzinnige gedrag gaat Dido er ook van uit dat
Aeneas haar ook graag ziet en vooral na hun “verbintenis” in de grot gaat zij ervan uit dat zij en
Aeneas nu een koppel vormen en dat hij er ook zo over denkt.
“Arme Dido. Elke vorm van ingetogenheid prijsgevend, bracht zij zichzelf in de waan dat dit
de vaste verbintenis van een huwelijk betekende.” (Biegel, 1998: 56)
Waar Dido hier dus makkelijk te verleiden en te misleiden valt, is het toch niet zo makkelijk om iets
slecht verborgen te houden voor deze verliefde vrouw. Dido heeft een slecht voorgevoel op het
moment dat Aeneas zijn schepen in het geheim klaar laat maken om te vertrekken en gaat haar
woede ook meteen duidelijk maken aan Aeneas. In plaats van hem eerst te smeken om te blijven,
ontvlamt ze in een hevige woede alsof ze al weet dat hij nooit zal blijven voor haar als zijn plicht
roept.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
90
“(…) had Dido intuïtief al begrepen dat er iets mis was. Het maakte dat ze als een uitzinnige
door de stad begon te dwalen en nauwelijks nog aanspreekbaar was, maar ten slotte kon ze
zich niet meer inhouden en barstte tegen Aeneas uit: ’Wat gemeen! Wat vals! Stiekem
wegvaren en mij in de steek laten. Hoe kún je? Na alles wat we samen hadden –‘ Tranen
verstikten haar woorden. ‘Ik – ik dacht dat je van me hield, dat je altijd zou blijven, dat we –
we waren toch getrouwd, je hebt me toch beloofd dat we – en nu ga je zomaar weg, (…)”
(Biegel, 1998: 59)
Dido stort duidelijk haar hele hart uit bij Aeneas, misschien in de hoop hem op die manier nog tot
medelijden te bewegen. Het wordt ook duidelijk dat Dido lichtjes in een waan heeft geleefd
aangezien ze ervan uitgaat dat zij en Aeneas getrouwd waren. Het kan wel zo zijn dat dit in feite is
gebeurd, maar dat de verteller ons dit niet heeft verteld en dat Aeneas het ook ontkent. Toch lijkt er
in Dido’s stem ook een soort twijfel vervat te zitten. Ze spreekt in onafgewerkte zinnen wat zou
kunnen aangeven dat ze zelf hevig begint te twijfelen aan wat Aeneas haar nu wel en niet gezegd en
beloofd heeft. Even later haalt ze ook het feit aan dat de jaloerse naburige landen haar nu zullen
aanvallen. Elke manier lijkt haar goed om Aeneas bij haar te houden. Dido verlaagt zichzelf heel sterk
in de hoop haar geliefde op die manier toch te kunnen behouden, al is het maar voor even.
“In haar wanhoop verloor ze haar gevoel van eigenwaarde en stuurde haar zuster Anna op
Aeneas af om hem te smeken ten minste nog te blijven tot de winter voorbij was.” (Biegel,
1998: 61)
Het lijkt wel zo dat Dido niet alleen inzit met het verlies van haar geliefde Aeneas, maar ook met het
lot dat haar na zijn vertrek te wachten zal staan. Ze is bezorgd over koning Jarbas die nu zal eisen dat
ze met hem trouwt en twijfelt sterk aan wat ze moet doen. Hoewel ze niets liever wil dan zelfmoord
plegen als dit het lot is dat haar te wachten staat, twijfelt de koningin toch nog enigszins.
“Alleen koningin Dido lag rusteloos te woelen in de kwelling van heen en weer razende
gedachten: wat moet ik, wat moet ik, o wat moet ik? Eén van mijn afgewezen minnaars van
vroeger alsnog proberen te krijgen? Me daartoe vernederen? (…)” (Biegel, 1998: 63)
Zowel Aeneas aankomst als zijn vertrek bezorgen Dido rusteloze nachten. Het lijkt eigenlijk vooral de
vernedering te zijn die aan haar knaagt. Het is erg dat ze de man verliest die ze zo graag zag, maar
het feit dat ze zich als verliefde puber heeft gedragen, haar taak als koningin heeft verwaarloosd en
zichzelf een slechte naam heeft bezorgd, is veel erger.
Wanneer Dido uiteindelijk beslist dat zelfmoord inderdaad de enige uitweg is, komen allerlei
wraakgevoelens in haar naar boven. De vriendelijke koningin van weleer lijkt verdwenen. We zien
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
91
enkel nog een verbitterde vrouw die al diegenen die haar vernederd hebben veel kwaad wil
berokkenen.
“Ik ben stapelgek! Ik wist dit toch al lang? Ik had hem veel eerder moeten pakken, aan
stukken moeten scheuren, zijn lieve zoontje moeten slachten en zelf laten opvreten. Ik had
iedereen tegen hem op moeten zetten, zijn kamp moeten verwoesten, zijn schepen in brand
moeten steken, en al had het mijn dood betekend, wat dan nog? Dood wil ik toch!’” (Biegel,
1998: 64)
“Als het dan de onverbiddelijke bedoeling is van Jupiter dat deze verrader in Italië
terechtkomt, laat hij daar dan bestookt worden met oorlog en tegenstand. Laat hij moeten
vechten, de zijnen zien sneuvelen, zijn zoontje om hulp horen schreeuwen! Laat hij
vernederende vredesvoorwaarden krijgen, nimmer op de troon komen, verbannen worden,
eenzaam sterven en wegrotten zonder te worden begraven! En laat er nooit en te nimmer
vriendschap zijn tussen mijn volk en het zijne. Moge Carthago hem en zijn nakomelingen
blijven achtervolgen, moge er oorlog zijn tussen onze kust en de hunne, onze zee en de
hunne, onze wapens en de hunne. Dit is waar ik u om smeek!’” (Biegel, 1998: 65-66)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
92
3. Beoogd lezerspubliek
Volgens de sites www.Bol.com, www.topkinderboek.nl en www.lemniscaat2.nl mogen we het boek
“De zwerftochten van Aeneas naverteld door Paul Biegel” zien als een jeugdboek dat vooral bedoeld
is voor lezers vanaf 12-13 jaar. De vele illustraties in het boek, maken het ook een zeer toegankelijke
uitgave voor zo’n jonge lezers. Toch neemt dit alles niet weg dat dit jeugdboek ook door volwassen
lezers zeker en vast kan gesmaakt worden. Paul Biegel biedt zijn lezers als het ware een soort light
versie van het originele Aeneïsepos en ook volwassenen die niet graag beginnen te lezen in het
originele en omvangrijke werk, kunnen dit boek ter kennismaking met de klassiekers appreciëren. Bij
Hanne De Klerck lezen we: “Ook de zwerftochten van Aeneas vormen zo’n boek waarvan niet per se
duidelijk is of het voor kinderen of voor volwassenen is bedoeld. Het meest is het nog een eerste
kennismaking met Vergilius’ Aeneïs.” (De Klerck, 1998: 1) Marjoleine de Vos zegt ongeveer hetzelfde.
“Biegel begon er aarzelend aan, aan dit project: het omzetten van het mooie Latijn van Vergilius in
‘een lekkere leestekst voor nu, die iemand die opziet tegen een echte vertaling toch in contact brengt
met die figuren’. Die ‘iemand’ is trouwens niet speciaal een kind. “Ik denk nooit aan een publiek, ik ga
uit van mijn eigen plezier. (…)” (Vos, 1998: 1)
De elementen die Biegels boek tot jeugdboek maken, zijn naast de prachtige illustraties van Fiel van
der Veen, ook de duidelijke en niet al te ingewikkelde zinnen waarmee Paul Biegel het verhaal op een
aangename manier weet te herscheppen. Het verhaal wordt ook vlot leesbaar gehouden door de
lange beschrijvingen en opsommingen die talrijk aanwezig zijn in het klassieke epos sterk in te korten
of soms gewoon weg te laten. Alles waar de twintigste eeuwse lezer geen boodschap meer aan heeft
of wat hem een vlotte lezing van het verhaal verhindert, wordt door Biegel weggewerkt of veranderd
waardoor we met een aangename, niet al te lange uitgave van het Aeneïsverhaal te maken krijgen.
Door zich aan het oorspronkelijke verhaal te houden, maakt Biegel nog maar eens duidelijk dat een
boek dat oorspronkelijk voor volwassen lezers bedoeld was, zonder al te veel ingrepen, tot een
kinderboek omgevormd kan worden. De inhoud van de Aeneïs leent zich hier op een bepaalde
manier natuurlijk zeer goed toe. We krijgen te maken met een heldenverhaal dat zich in een andere
tijd afspeelt, maar dat voor lezers van vandaag de dag nog zeer herkenbaar is op sommige vlakken.
Bovendien zijn ook de vele monsters en andere vreemde wezens zoals goden, zeer boeiend voor een
jeugdig publiek. Zij zijn misschien nog beter in staat deze wezens een plaats te geven in een
“waargebeurd verhaal” dan volwassenen die hier soms te kritisch tegenover kunnen staan.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
93
4. Illustraties
De illustraties van Fiel van der Veen geven de glans van het boek “De zwerftochten van Aeneas” voor
een groot deel mee vorm. De illustrator koos voor niets verhullende tekeningen die de personages
werkelijk een gezicht geven. Wanneer we hem vragen of hij niet ongerust was hierdoor kritiek te
krijgen omdat hij daardoor de verbeeldingskracht van de jeugd zou beknotten, antwoordt Fiel van
der Veen: “Het is helemaal niet vanzelfsprekend dat jeugdige lezers zich precies dat verbeelden wat
de schrijver bedoelde of zelf een verbeelding hebben die in verband met het literaire gegeven ergens
op slaat. Wanneer er vrees zou bestaan voor de verbeelding van de jeugdige lezer over vorm of
uitdrukking was het misschien het veiligste om illustraties helemaal weg te laten.” (zie vragen aan
Fiel van der Veen, bijlage nr. 3) We zien bij deze illustrator dus een andere mening aan bod komen
dan bij Harrie Geelen die duidelijk de suggestieve tekeningen kiest om de jeugd zelf nog een deel van
het verbeeldingswerk te laten doen. Van der Veen wil vooral dat de lezers een juist beeld meekrijgen
en zijn duidelijke tekeningen kunnen dat zeker bewerkstelligen.
Wanneer we het boek van Paul Biegel doorbladeren, valt het ons op hoe groot de aanwezigheid van
de illustraties is. Bijna elke bladzijde bevat wel een kleurrijke stempel van de illustrator. Van der Veen
vindt illustraties in boeken vooral belangrijk “omdat daarmee de informatie die de auteur wil
overdragen wordt versterkt of aangevuld en daarmee in een breder informatief kader wordt
geplaatst. De kracht van beeld ligt in de directe overdracht van een stemming of sfeer, men ziet in een
oogopslag waar het om gaat. Bij tekst moeten er eerst een stel regels worden gelezen waaruit de
lezer zich een beeld kan vormen. Met de combinatie van tekst en beeld kan een door de auteur
bedoeld gegeven krachtiger aan de lezer worden overgedragen. Nou ja, het hangt natuurlijk wel van
de kwaliteit van de illustrator en de auteur af.” (zie vragen aan Fiel van der Veen, bijlage nr. 3) Een
boek dat zoveel illustraties bevat naast de tekst, kan dus niet anders dan een zeer duidelijk en
volledig beeld van het gebeuren aanbieden aan de lezer.
Dat Fiel van der Veen een zeer correcte illustrator is die een duidelijke en vooral ook juiste
boodschap wil overbrengen, blijkt ook uit de manier waarop hij zijn illustraties weergeeft. Zo zien we
dat vele tekeningen in het boek zijn weergegeven alsof ze op scherven staan of op gescheurde
lappen stof. De tekenaar wou op die manier een “archeologisch effect” bewerkstelligen. De
tekeningen lijken soms wel een soort ode aan de kunstenaars van weleer die ons tot op de dag van
vandaag een kijk bieden op hun zeer tot de verbeelding sprekende bestaan. De grote waarde van
deze klassiekers zit er volgens de illustrator in dat hun boodschappen, waarden en idealen in feite tot
op de dag van vandaag doorleven. Ondanks alle technologie en modernisering zijn wij diep
vanbinnen nog steeds dezelfde mensen als 2000 jaar geleden (zie vragen aan Fiel van der Veen,
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
94
bijlage nr.3). We kunnen uit een verhaal als dat van Aeneas dus wel degelijk lessen blijven trekken.
Ook Paul Biegel zelf gaf dit ooit al aan. “Je kunt aan de klassieken zien dat de mens nog niets
veranderd is, dat vind ik nogal leerzaam, zeker in deze tijden waarin de zich zo snel ontwikkelende
electronica vooruitgang lijkt te brengen. Er is nauwelijks vooruitgang sinds de oude beschavingen. Die
mensen van toen, die zijn precies zoals wij. We beschrijven het nu alleen wat anders, het gaat daar
meer van dik hout.” (Biegel geciteerd door Marjoleine de Vos, 1998: 1)
De illustraties van Fiel van der Veen zorgen ervoor dat wij ons als lezer een vrij duidelijk beeld
kunnen vormen van de Aeneas die Paul Biegel voor ogen had. De tekst wordt als het ware
“tastbaarder” gemaakt, de afstandelijkheid die door de alwetende verteller op poten wordt gezet,
wordt terug lichtjes afgebroken doordat de held ons van op de bladzijden van het boek in de ogen
kan kijken. Bovendien geven de illustraties ook een zeker soort “echtheid” mee aan de verhalen
doordat we als het ware archeologische vondsten moeten gebruiken om ons van beelden bij de oude
epen te voorzien. We reizen als lezer ook even mee terug in de tijd en dit zou er weer voor kunnen
zorgen dat we Aeneas beter begrijpen, dat we ons beter kunnen inleven in zijn situatie. Zoals van der
Veen immers zegt, is Aeneas wel een macho-figuur, maar helemaal “niet onaardig en gezien de
kommervolle omstandigheden waar hij zich in bevond probeerde hij toch zijn idealen te
verwezenlijken maar het bloed spatte wel van de pagina’s. Dat had misschien wat eleganter gekund,
maar goed het waren natuurlijk harde tijden.” (zie vragen aan Fiel van der Veen, bijlage nr. 3)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
95
5. Tussenconclusie: Paul Biegel – De zwerftochten van Aeneas
Hoewel we aanvankelijk de indruk hebben een vrij afstandelijk beeld te krijgen van Aeneas in “De
zwerftochten van Aeneas”, wordt dit gevoel toch genuanceerd door de twee hoofdstukken die
(zogezegd) door Aeneas zelf verteld worden en door de illustraties die ons een duidelijke blik op het
leven van de held bieden. De held zelf is een man met verschillende gezichten. Enerzijds is hij zeer
warm en liefdevol voor zijn vader, zijn zoontje, zijn eerste vrouw en de Trojanen die in hem hun ware
leider zien. Anderzijds gedraagt hij zich nogal koel en afstandelijk ten opzichte van Dido die al haar
waardigheid heeft laten vallen voor hem en zich blindelings in haar liefde voor hem gestort heeft.
Aeneas komt zelfs vrij onbeleefd uit de hoek wanneer hij Dido als het ware bedankt voor bewezen
diensten. De vraag blijft echter of we het Aeneas kwalijk mogen nemen dat hij zich zo gedraagt? De
man wordt zowel qua uiterlijk als qua innerlijk gekneed door de goden wanneer dat hun uitkomt. Hij
wordt gestuurd door een goddelijke plicht waar hij niet onderuit kan. Paul Biegels Aeneas is dus van
de vier besproken Aeneasfiguren diegene die het meest gestuurd wordt door een kracht die buiten
zichzelf ligt, diegene die het minst een soort idee van een plicht uit de lucht geplukt heeft. Het
probleem voor Aeneas is dat hij zichzelf lange tijd moet verloochenen door de plicht die hij heeft
meegekregen. Deze zelfverloochening lijkt ervoor te zorgen dat hij veel gevoelens opkropt die er op
bepaalde momenten weer helemaal kunnen uitbarsten zodat Aeneas zichzelf verliest in een
oncontroleerbare woede.
De combinatie van afstandelijkheid en warmte in het karakter van Aeneas wordt eigenlijk ook in het
boek zelf weergegeven. De alwetende verteller geeft een afstandelijk gevoel aan de lezer, maar de
warme illustraties van Fiel van der Veen maken alles weer veel levendiger en tastbaarder. Ook de
hoofdstukken twee en drie, die Aeneas zelf in flashback vertelt, doorbreken de afstandelijke
benadering van het verhaal. Voor even zitten we zelf als “we” in het verhaal en maken we alles van
dichterbij mee. Het is voor Paul Biegel natuurlijk onvermijdelijk om een vrij afstandelijke held weer te
geven aangezien hij zich aan het originele epos van Vergilius houdt. Persoonlijk heb ik ook bij dat
epos dikwijls het gevoel dat het een vrij afstandelijk verhaal is waarin we de diepste gevoelens van
Aeneas vaak niet rechtstreeks te weten komen. We moeten de held als het ware zelf gaan analyseren
aan de hand van alle feiten die we over hem te weten komen. Paul Biegel neemt deze manier van
werken tot op zekere hoogte over.
Zoals ik al een aantal keren heb aangegeven, kunnen we de reden van deze aanpak waarschijnlijk
vooral zoeken in het feit dat Paul Biegel het originele verhaal aan jonge lezers wil meegeven. Hij wil
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
96
de stijl (de lijn van de poëzie) van Vergilius bewaren, maar ze op een ietwat moderner niveau
weergeven aan de jeugdige lezers zodat we met een getrouw, maar toch vlot leesbaar werk zitten.
Tot slot kunnen we zeggen dat Paul Biegel het resultaat dat hij wilde bereiken zeker bereikt heeft.
Zijn werk “De zwerftochten van Aeneas” is een zeer getrouwe, maar toch boeiende en aangename,
weergave geworden van het originele Aeneïsepos. We krijgen een beeld van Aeneas en Dido dat
sterk doet denken aan het beeld dat Vergilius ons meegeeft. Meeleven met de held is misschien niet
altijd mogelijk door de afstandelijkheid die in het werk aanwezig is op sommige momenten, maar het
begrijpen van de held wordt wel mogelijk gemaakt door de combinatie van tekst en tekeningen die
toch een zeer volledig beeld bieden aan de lezer.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
97
Ed Franck – Aeneas en Dido
1. Inleiding
1.1. Ed Franck van dichterbij bekeken
Zelf zei Eduard Vranken, die we beter kennen als Ed Franck, eens: “De schrijver is een soort nevel die
in al zijn personages doordringt. Als een schrijver niet in zijn personages kruipt, krijg je bordkartonnen
figuurtjes.” (Franck, zie website leesplein.nl, geraadpleegd 25/04/2011) Met deze uitspraak maakt de
schrijver ons duidelijk dat we zijn persoonlijkheid voor een deel kunnen terugvinden in de
personages die hij schept. Het probleem met Ed Franck is dat hij zijn persoonlijkheid goed verborgen
houdt en zijn emoties netjes bewaart voor in zijn boeken. Dit gaf hij zelf al aan op de lezing die hij gaf
in de centrale bibliotheek van Gent op 19/01/2011.
Toch kunnen we, speurend in de boeken van Ed Franck en in de uitspraken die hij in verschillende
interviews in het verleden deed, enkele eigenheden van de auteur terugvinden. Ed Franck
debuteerde in het jaar 1985 (op 44-jarige leeftijd) met het boek “Spetters op de kermis” en schreef
sindsdien al talrijke boeken die zowel voor jong als oud toegankelijk zijn. De zeer uiteenlopende
thema’s in zijn boeken geven aan dat hij een literaire duizendpoot is die geen uitdaging uit de weg
gaat. In het boek “Behind the story” lezen we, tussen alle andere auteursportretten, het volgende
over Ed Franck: “His style reflects his versatility: his exciting adventure stories are up-beat and
accessible, while his lyrical psychological novels are subtle and deep and can be read on many levels,
forming a bridge between literature for young people and that for adults. It is mainly his distinctive,
dry humour and his keen character portraits which have won him wide popularity.” (Linders-Sterck,
1996: 76) We hebben dus met een auteur te maken die de grens tussen jeugd- en
volwassenenliteratuur al danig laat vervagen. Bovendien is Ed Franck ook vertaler en bewerkte hij al
grote klassiekers. De verhalen die ooit groot waren, maar een stille dood gestorven zijn, worden door
hem nieuw leven ingeblazen en over de manier waarop je dit “herwerken/bewerken” moet
aanpakken, heeft hij een duidelijke mening die in vele interviews met hem op de voorgrond treedt.
In een interview met Margreet de Groot gaf Ed Franck de kern van zijn denken weer wanneer het
gaat over het bewerken van klassiekers. Het is een taak die je met schroom moet volbrengen, maar
die zeer belangrijk is, want “(…) als wij er vanaf blijven dan blijft de jeugd er ook vanaf.” (Groot, 1994:
159) De cultuur en de verhalen van het verleden zijn volgens Ed Franck nog steeds zeer belangrijk
omdat ze onder andere een dieper inzicht in de mens kunnen verschaffen. Toch worden die verhalen
steeds meer vergeten en steeds minder gelezen. Het is dus aan de bewerkers om die teksten
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
98
opnieuw up to date te maken en er aangenaam leesvoer van te maken voor het lezerspubliek van
vandaag de dag. “Daarnaast moeten de archetypische kernen bewaard blijven in de bewerking.”
(Groot, 1994: 160) Wat je dan volgens Franck wel mag/moet doen om deze kernen boeiend te
houden of te maken, is moderniseren, inkorten, structurele ingrepen doen, verlevendigen,
versoberen, omzetten,… (Groot, 1994: 160). Kortom, alles wat het verhaal modern kan maken.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
99
1.2. Ed Francks aanpak van de Aeneïs
De bijzondere aanpak van Ed Franck wat betreft het Aeneïsverhaal is te wijten aan een opdracht van
zijn uitgeverij, Averbode, die een “Valentijnreeks” wilde uitgeven; nl. allemaal boekjes met daarin de
liefde als centraal thema. De reeks is een onderdeel van de grotere reeks “Klassiekers” en dus was
het een vereiste dat het liefdesthema in een klassiek verhaal gezocht werd. Ed Franck kwam uit bij de
Aeneïs, een verhaal waarbij we op het eerste zicht misschien niet aan een grote liefdesgeschiedenis
denken, maar aan avonturen en oorlog. Toch wist de schrijver het liefdesverhaal van Aeneas en Dido
dat bij Vergilius al bij al slechts anderhalf boek in beslag neemt, uit te werken tot een op zichzelf
staand kortverhaal van 16 hoofdstukken dat vooral geschreven is voor meisjes van 13+ en jongens
van 14+. Zelf zegt hij: “Want wie wil er niet iets lezen over de liefde?” (Bruinisse, 1999: 343)
Ed Franck geeft dus enkel het vierde boek van de Aeneïs volledig weer, namelijk het boek dat handelt
over de liefde tussen Aeneas en Dido. Hier en daar vinden we verwijzingen terug naar andere
boeken, maar het is duidelijk dat hij ons vooral een beeld wil geven van Aeneas als minnaar en
natuurlijk ook Aeneas als leider die zijn plicht moet vervullen en zijn “plicht” als minnaar daarvoor
verzuimt. De keuze om het verhaal volledig aan één boek van het originele epos te wijten, impliceert
dat de gevoelens, karakters, daden, woorden,… van de twee hoofdpersonages hier sterker
uitgewerkt worden dan in het origineel. Hoewel we met een dun boekje te maken hebben, is het
beeld dat van de twee geliefden wordt gegeven mijns inziens toch duidelijker en vollediger
weergegeven door Ed Franck, al blijft de kern van hun karakter dezelfde als bij Vergilius. Deze
volledigheid is ook nodig daar de lezers het omkaderend verhaal niet krijgen (indien ze het origineel
nog niet lazen) en Aeneas dus niet kennen van zijn andere daden. Zelf zegt Ed Franck hierover:
“Bewerken is eigenlijk dynamisch; het is inkorten en uitbreiden tegelijkertijd.” (Bruinisse, 1999: 346)
Dit houdt misschien in dat de lezers een vrij negatief beeld krijgen van de “held”. Eerst lijkt hij alles
voor Dido over te hebben en wordt hij verliefd op haar, maar wanneer een droom (niet eens zeker de
god Mercurius) komt zwaaien met het excuus van de “goddelijke plicht”, haast Aeneas zich weg. Hij
lijkt wel te vluchten van zijn gevoelens voor Dido en lijkt het excuus uit zijn droom met beide handen
te grijpen. Hij gaat niet verder op onderzoek uit en daar de goden in Francks bewerking verder niet
echt een grote rol spelen, is het zeer vreemd dat Aeneas hier zomaar uitgaat van hun bestaan en van
zijn plicht tegenover hen. Ook Dido laat ik niet buiten beschouwing in mijn bespreking. Vooral in Ed
Francks bewerking is haar rol groter dan ooit. Ze is immers het tweede hoofdpersonage en komt
evenveel aan bod als Aeneas zelf.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
100
2. Narratologische analyse
2.1. Plot
Zoals ik hierboven al aangaf, krijgen we bij Ed Franck enkel het liefdesverhaal van Aeneas en Dido te
lezen. Hoewel de gevoelens van de personages misschien iets uitgebreider weergegeven en
uitgewerkt worden, voegt Franck geen extra bijzonderheden toe aan zijn versie van het verhaal. Hij
houdt zich opvallend goed aan de feiten zoals ze ook door Vergilius worden weergegeven, met
uitzondering van bovennatuurlijke feiten. Een auteur die sterk hamert op de moderniteit die
sommige klassiekers nodig hebben om opnieuw in de smaak te vallen bij jeugdige lezers, kan het zich
in feite moeilijk veroorloven om elementen zoals goden een wezenlijke rol in zijn verhaal te laten
spelen. We krijgen bij Franck dus een soort vermenselijkte versie te zien van de liefde tussen Aeneas
en Dido. Dido wordt niet door toedoen van Venus verliefd op Aeneas, maar omdat ze lijdt onder het
kinderloos zijn en maar al te graag een gezin wil stichten met een man zoals deze held. Aeneas’ plicht
is goddelijk volgens hem, maar de realiteit is toch wel lichtjes anders.
Binnen het korte gedeelte van de Aeneïs dat door Ed Franck werd herwerkt, werd de chronologie van
de gebeurtenissen wel behouden. We rollen het verhaal binnen op het moment dat Aeneas met
enkele schepen de kust van Afrika heeft weten te bereiken. Nadat ze gehoord hebben in Carthago
aangekomen te zijn, gaan ze op zoek naar de koningin. Daar komen ze de andere Trojanen tegen van
de verloren gewaande schepen. Deze elementen vinden we bij Vergilius aan het eind van boek 1. Op
dat moment last Vergilius de twee boeken durende flashback van Aeneas in die vertelt over de
ondergang van Troje en de reis die de Trojanen tot dan toe gemaakt hebben. Ed Franck heeft dit stuk
sterk ingekort tot een minieme samenvatting, omdat dit geen wezenlijk belang heeft voor de
liefdesgeschiedenis van Aeneas en Dido. Na dit korte intermezzo gaat Ed Franck opnieuw
chronologisch verder met het vertellen van boek 4, zij het iets meer kijkend naar de gevoelens van de
personages. Het einde van boek 4 bij Vergilius is tevens het einde van Ed Francks “Aeneas en Dido”.
Opnieuw zijn de relaties tussen de feiten vooral chronologisch, al hangt het verhaal ook aaneen door
de causale relaties e.a. Om een voorbeeld te geven: het feit dat Aeneas zijn zoontje Ascanius laat
halen om aan Dido voor te stellen, zorgt ervoor dat zij terug de pijn van haar kinderloosheid ervaart
en opnieuw hoop begint te koesteren om ooit zelf nog een gezin te stichten.
De manier waarop Ed Franck het verhaal van Aeneas en Dido weergeeft én zijn keuze voor net dit
onderdeel van de oorspronkelijke Aeneïs, zorgt ervoor dat we al een idee kunnen geven van de
karakterisering van Aeneas. Ten eerste krijgen we enkel de rol van “Aeneas als geliefde” ten volle te
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
101
zien. Zijn plotse verandering van gedachten en het idee dat hij zijn “goddelijke taak” moet vervullen
komen hypocriet over daar de goden maar een betwiste instantie zijn in het verhaal en we het
omkaderende beeld van de “pius” Aeneas verder niet te zien krijgen. Er worden enkel hints gegeven
in de richting van de “vrome held die alles voor de goden doet”. Het lijkt bijna alsof hij een excuus
zoekt om Dido achter te laten (al mogen we hier niet te sterk van uit gaan zoals nog zal blijken).
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
102
2.2. Twee scènes van naderbij bekeken
2.2.1. Aankomst van Aeneas bij Dido
Zonder tussenkomst van de goden, lijkt de aankomst van Aeneas in Carthago misschien een iets
hachelijkere onderneming. Geen goddelijke moeder die je beschermt door je te hullen in een
onzichtbaarheidsmantel en dan moet je zelf maar voorzichtig uit de hoek komen. En dat doet Aeneas
ook. Hij is vol bewondering voor Dido van voor hij haar kent (zoals ik nog zal aantonen) en beseft dan
ook dat zij eventueel gevaarlijk kan zijn. Een vrouw die een dergelijke stad heeft opgericht in
vijandelijk gebied is waarschijnlijk tot veel in staat. Angst was echter niet nodig. Net zoals in het
originele verhaal zegt Dido dat de Carthagers gewoon voorzichtig moeten zijn omdat er veel
vijandelijke volkeren zijn en dat ze de Trojanen met plezier ontvangt omdat ze ooit net hetzelfde
meemaakte. In de Aeneïs van Vergilius lezen we:
“quare agite o tectis, iuvenes, succedite nostris.
Me quoque per multos similis fortuna labors
Iactatam hac demum voluit consistere terra;
Non ignara mali miseris succurrere disco’”
(Vergilius, Aeneïs: vv. 627-630)
Bij Ed Franck lezen we iets gelijkaardigs:
“Ik weet wat het betekent om je vaderstad voor altijd te moeten verlaten. Ik ken jullie
droefenis en heimwee en onstilbare honger naar wat nooit meer terugkeert. Leed is mij niet
vreemd, en daarom wil ik het leed van anderen verzachten. Wees dus welkom, slachtoffers
van onbegrijpelijke goden.” (Franck, 1996: 16)
Ed Franck zal dit “wederzijdse begrip” sterk naar voor laten treden in zijn boek. Het feit dat Dido en
Aeneas nagenoeg hetzelfde leed te verduren hebben gekregen, maakt dat ze elkaar vinden en elkaar
volledig begrijpen. Het vreemde is dan wel dat Dido Aeneas niet begrijpt wanneer hij zegt dat het zijn
plicht is een stad voor zijn mensen te stichten; zij heeft ooit immers dezelfde plicht gekend. Ze gaat
duidelijk uit van de gedachte: “Waarom zou je elders een nieuwe stad bouwen als je hier in de mijne
onderdak vindt voor je volledige volk?”.
Waar het bij Vergilius eerder zo lijkt te zijn dat het Dido is die een liefde op het eerste zicht kent voor
Aeneas, lijkt dit bij Ed Franck net omgekeerd te zijn. Natuurlijk zal Dido ook bij hem smoorverliefd
worden op de held, maar ze kan zich zeer goed intomen de eerste keer dat ze hem ontmoet. Bij
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
103
Vergilius staat er immers op vers 613-614: “Obstipuit primo aspectu Sidonia Dido, casu deinde viri
tanto,…” Ed Franck laat het aan Aeneas over om op slag een enorme bewondering te koesteren voor
Dido. Dido krijgt zijn respect al omwille van de grote stad die ze als vrouw in vijandig gebied heeft
weten op te richten, maar ook haar schoonheid speelt een grote rol (zoals we verderop ook nog
zullen zien). Aeneas zelf wordt bij Franck niet knapper gemaakt dan anders door zijn moeder, maar
komt hier als een gewone, maar wel knappe man naar voor. Dido vindt hem ook aantrekkelijk, maar
lijkt pas echt verliefd te worden wanneer ze hem ook heeft horen vertellen over al zijn avonturen en
wanneer ze zijn zoontje Ascanius heeft ontmoet.
Deze manier van werken houdt in dat Aeneas’ plicht nog een bitterder gegeven wordt. Bij Vergilius
kunnen we misschien nog denken dat Aeneas verliefd werd op Dido omdat zij zich zo verliefd
gedroeg ten opzichte van hem. Ed Franck laat er echter geen twijfel over bestaan dat Aeneas volledig
uit zichzelf en van in het begin enorm onder de indruk was van Dido. Het volgen van zijn plicht wordt
op die manier een echte zelfverloochening. Aeneas moet zijn eigen gevoelens aan de kant schuiven
voor een goddelijke eer die hem te beurt is gevallen. Klein probleempje; de goden lijken bij Ed Franck
niet zo’n grote rol te spelen… Wat moeten we dan aanvangen met die plicht van Aeneas voor
dewelke hij zelfs bereid is zijn grote liefde achter te laten?
2.2.2. Aankomst van Aeneas bij koning Latinus
Zoals verwacht, kan ik niet verder ingaan op Ed Francks bewerking van dit gedeelte van de Aeneïs
omdat hij het onbehandeld laat. Gevolg hiervan is dat we ook Aeneas piëteit uiteindelijk niet in het
niets zullen zien verdwijnen. Lezers die enkel Francks bewerking kennen, krijgen enkel de verliefde
Aeneas te zien, die zijn eigen gevoelens moet verloochenen omdat hij vroom zijn plicht moet of
eerder wíl navolgen… Zijn uitbarsting in woede en ongecontroleerdheid, wordt verborgen gehouden.
We zouden de reden hiervoor kunnen zoeken in het feit dat we met “liefdesverhalen” te maken
hebben in de Valentijnreeks. Helden die zichzelf niet meer in de hand hebben, passen hier niet
onmiddellijk in.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
104
2.3. De verteller
Het verhaal van “Aeneas en Dido” wordt ons bij Ed Franck verteld door een alwetende verteller die
zich ergens boven het verhaal bevindt. Hij gebruikt de hij/zij-vertelling en kent dus ook zowel de
gevoelens van Dido als die van Aeneas door en door (zelfs zonder dat zij hiervan blijk hoeven te
geven). We moeten hier wel vermelden dat we met een neutrale alwetendheid te maken hebben
(Herman-Vervaeck, 2001) aangezien de verteller zelf niet nadrukkelijk aanwezig is in het verhaal. Hij
geeft geen eigen gevoelens of gedachten in verband met de gebeurtenissen weer en cijfert zich als
het ware volledig weg. Dit zouden we enerzijds als gevaarlijk kunnen beschouwen omdat de verteller
op die manier de personages zeer subjectief kan weergegeven zonder dat wij hier als lezer weet van
hebben. Hij kan namelijk bepaalde subjectieve opvattingen voor waarheden laten doorgaan door er
niet bij te vermelden “denk ik” of “vind ik” of iets dergelijks. Anderzijds kan het ook goed zijn dat de
verteller hiermee wil aangeven dat hij een puur objectieve schets van de gebeurtenissen weergeeft.
Dat hij zelf niets toevoegt of weglaat, maar gewoon een algemene blik op de werkelijkheid werpt
zoals deze zich aan Aeneas en Dido voordeed. Het is aan de lezer om uit te maken of hij de verteller
betrouwbaar vindt of niet.
Het is duidelijk dat de verteller zelf geen deel uitmaakt van hetgene waarover hij vertelt. Dit maakt
dat we hem een extradiëgetische verteller kunnen noemen. Hij staat boven het gebeurde en heeft
dus een panoramische blik op het geheel. Hetgeen hij ziet, deelt hij ons als het ware mee op het
moment dat hij het ziet. Er worden geen flash forwards gegeven, waardoor we als lezer geduldig de
ontwikkeling van de plot zullen moeten afwachten om de afloop van het verhaal te kennen. Lezers
die het originele verhaal ook gelezen hebben, zullen echter in de loop van de vertelling een aantal
impliciete verwijzingen terugvinden naar de rampzalige afloop van dit liefdesverhaal.
Het gebruik van een alwetende, extradiëgetische verteller helpt ons om een zeer volledig beeld te
krijgen van zowel Aeneas als Dido. Hierdoor kennen we van beiden hun drijfveren en kunnen we zelf
kiezen aan wie zijn kant we staan als lezer. Het zorgt er ook voor dat de bewerking van Ed Franck zich
nog dichter bij het origineel bevindt, waar de verteller ook alwetend uit de hoek komt. Het verschil
met het origineel is dat Ed Franck zijn verteller nooit als “ik” naar voor laat komen, terwijl dit in de
Aeneïs van Vergilius wel gebeurt wanneer de verteller bijvoorbeeld de muzen aanroept. Vergilius’
verteller is dus nadrukkelijker aanwezig dan die van Ed Franck.
Af en toe last de verteller ook citaten in en geeft hij de woorden van de personages letterlijk weer.
We weten op die momenten niet of de verteller zich hier nadrukkelijk aan de feitelijke woorden van
Aeneas en Dido houdt, maar we kunnen hier wel van uitgaan. Indirecte en directe rede lopen dus
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
105
door elkaar wat ervoor zorgt dat we zowel directe als indirecte karakteriseringen terugvinden in
“Aeneas en Dido”. Door de personages ook zelf aan het woord te laten geeft de verteller alleszins de
indruk dat hij de feiten wil weergeven zoals ze zijn. Wanneer we een personage aan het woord
horen/zien, hebben we te maken met een “quoted-monologue” zoals we bij Herman & Vervaeck
(2001: 31) zien. Dit zijn gedeeltes waarin de monologen van personages rechtstreeks geciteerd
worden en er gebruik wordt gemaakt van de tegenwoordige tijd en de ik-vorm. De “ik” die dan aan
het woord is, is niet de verteller, maar het geciteerde personage.
De keuze om vaak dialogen in te passen tussen de personages is er bewust gekomen bij Ed Franck.
Het is een deel van het bewerken/moderniseren om oudere teksten opnieuw vlot leesbaar te maken.
Dialogen kunnen volgens de auteur de vaart van het lezen aanzienlijk versnellen en het geheel
minder saai maken. In het interview met Margreet de Groot zegt Ed Franck: “Ten eerste de taal
moderniseren. Veel klassiekers zijn geschreven met nogal archaïsch taalgebruik. De zinslengte is vaak
veel te lang en er ontbreken dialogen.” (Groot, 1994: 160) Ook aan Sandra van Bruinisse vertelt de
auteur dat het “ (…) niet meer van deze tijd *is+ om in monologen te praten met elkaar. Dus splits je
het dan op; je maakt er een vinnige dialoog van. Je verraadt de vorm waarin men vroeger placht te
schrijven, maar je behoudt precies dezelfde inhoud en tevens datgene wat ze willen zeggen. Alleen
met een moderne vorm. Ook om het voor de doelgroep te verlevendigen en te dynamiseren.”
(Bruinisse, 1999: 347)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
106
2.4. Karakterisering/Focalisatie
Zoals ik al aangaf, vinden we in “Aeneas en Dido” zowel directe als indirecte karakteriseringen naast
elkaar terug. De stukken waarin de verteller aan het woord is, zijn vaak direct karakteriserend. Er
wordt ons een beeld voorgehouden van Aeneas en/of Dido. Wanneer we bijvoorbeeld lezen:
“(…) zei Aeneas, met een lichte ondertoon van afgunst in zijn stem.” (Franck, 1996: 10)
dan is dit een directe manier om aan te geven dat Aeneas een jaloers trekje heeft. We zouden dit ook
rechtstreeks uit zijn woorden kunnen afleiden. Dan hebben we met een indirecte karakterisering te
maken. Op die momenten moeten we zelf conclusies trekken uit de dingen die Aeneas zegt en doet.
Hoewel Aeneas en Dido meestal de gefocaliseerde objecten zijn in dit verhaal en wij dus door de
verteller een beeld krijgen van hen, treden ze soms ook op als focaliserende objecten. Op die
momenten kijken we even door de ogen van de personages en zien we de ander zoals zij die zien.
Wanneer Aeneas Dido bijvoorbeeld voor het eerst ziet, krijgen we een directe karakterisering van de
koningin, maar dan wel door de ogen van Aeneas. We moeten hiermee opletten omdat Aeneas zijn
blik vertroebeld kan zijn. Hij kan een zeer subjectieve weergave geven van Dido en betoverd zijn door
haar schoonheid waardoor hij bijvoorbeeld mindere trekjes niet opmerkt. Een voorbeeld hiervan is:
“Als door de bliksem getroffen keken ze naar een wondermooie vrouw, die te midden van
een groep eerbiedige mensen liep. Nee, ze liep niet, ze schreed, met een lome beweging van
haar heupen, zoals paarden van een edel ras. Ze was groot van gestalte en vrij tenger.
Glanzend zwart haar, van nature krullend, omkranste haar hoge, bleke voorhoofd.” (Franck,
1996: 11)
Het zijn Aeneas en Achates die “keken” en dus is het ook door hun ogen (focalisatoren) dat we Dido
(gefocaliseerde) bekijken. De omschrijving van haar figuur zou dan weer van de verteller uit kunnen
komen omdat dit nogal objectieve gegevens zijn. Al ziet Aeneas natuurlijk ook zelf dat Dido er zo
uitziet. Het feit dat ze als “wondermooie vrouw” omschreven wordt, is dan weer volkomen
subjectief. Misschien vindt Aeneas een ander soort vrouw wondermooi dan andere mannen of dan
de schrijver.
Door directe en indirecte rede door elkaar te laten lopen en doordat verteller en personages als het
ware afwisselend spreken en/of hun kijk op de gebeurtenissen geven, krijgen wij een zeer dynamisch
beeld van de personages en hun karakter. We krijgen zowel een algemeen/objectief beeld (daar
kunnen we tenminste van uitgaan, zeker weten kunnen we niet) als een subjectieve kijk van Aeneas
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
107
op Dido en van Dido op Aeneas. Zo zal Aeneas ook in de ogen van Dido een wreed man zijn aan het
einde, maar daarom is hij dat objectief genomen nog niet. Vanuit haar standpunt is hij een verrader,
maar had hij voor de liefde gekozen en zijn mannen aan hun lot overgelaten, dan was hij vanuit hun
standpunt een verrader geweest. Alles hangt er dus vanaf door wiens ogen we mee kijken.
2.4.1. Aeneas als held/leider
Aeneas ziet de rol als leider als last en moet er zichzelf voor verloochenen.
Aeneas heeft duidelijk zware trauma’s opgelopen aan wat hij allemaal heeft meegemaakt. Dit zien
we bijvoorbeeld in volgende citaten.
“Aeneas knikte. ‘Ze vult aarde, zee en hemel met haar woede’, zei hij. Hij sloot zijn ogen19, al
wist hij dat de beelden dan weer zouden komen. De vreselijke beelden. Hoe ze moedeloos de
zee opvoeren als ballingen, als kinderen van een verloren oorlog, dolend aan de binnenkant
van een onmetelijke blauwe bol, die soms schuilging in dreigende duisternis of blinde nevels.”
(Franck, 1996: 6-7)
“Steeds opnieuw de last van een eindeloze dooltocht vol gevaren en heimwee en verdriet. Hoe
vaak had hij niet eenzaam op het voorschip gestaan, zijn ogen strak op de horizon gericht? Dan
had hij niet de zee of de hemel gezien, maar een zich traag ontrollende herinnering: de
verwoesting van Troje.” (Franck, 1996: 7-8)
De traumatische ervaringen van de voorbije jaren, doen Aeneas gebukt gaan onder vele negatieve
gevoelens. Hij is bedrukt, vermoeid en kent een soort voortdurende onrust. Het lijkt wel alsof de
hemel elk moment op hem kan neerstorten. De druk van het leiderschap is te groot.
“Hij was vermoeid, dodelijk vermoeid. Hij voelde zich bedrukt onder de enorme hoeveelheid
hemel, zoals hij zich vaak ’s nachts, als hij rusteloos over het dek van zijn schip liep, bijna
verpletterd voelde onder de sterren.” (Franck, 1996: 5)
Hoewel Aeneas zijn taak als leider duidelijk als een last ziet en het zelf dikwijls niet meer ziet zitten,
houdt hij zich sterk voor zijn vrienden. Zij zien in hem een echte leider die het hoofd in elke situatie
hoog houdt en ze putten hier moed uit. Het zou immers zeer deprimerend gewerkt hebben indien
19
Elke onderstreepte passage in de citaten is een persoonlijke aanduiding van mij om mijn punt duidelijk te maken.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
108
Aeneas zijn ongelukkige gedachten met hen gedeeld zou hebben. Enkel zijn goede vriend Achates
ziet welk leed er achter Aeneas’ schijnbaar moedige gezicht verscholen gaat en welke offers hij
brengt om toch maar een goed leider te zijn.
“Hij alleen wist dat het hart van Aeneas zwaar was van een diepe droefheid; want als hij bij zijn
strijdmakkers was, konden zijn woorden en zijn gezicht vertrouwen in de toekomst liegen om
hen moed te geven. En moed hadden ze nodig gehad sinds de dag van hun vlucht uit hun
verwoeste vaderstad Troje.” (Franck, 1996: 5-6)
Het goed zijn in het ophouden van de schijn zouden we ook als een negatieve karaktertrek kunnen
zien. Dan zouden we immers kunnen stellen dat Aeneas de hele tijd zeer verliefd deed bij Dido, maar
dit misschien toch niet echt was, wat dan zou blijken uit zijn plotselinge vertrek zonder de voor- en
nadelen daarvan te overwegen. Indien ik een reden zou moeten geven voor het “voorwenden van
verliefdheid”, denk ik aan het feit dat Aeneas ‘jaloers’ was op de bloeiende stad van Dido. Dit soort
leven is het leven waar hij al jaren naar verlangt, haar stad is het soort stad dat hij ook zelf wil
opbouwen. Zou het dan niet eenvoudiger zijn om samen te leven met Dido en haar stad als de zijne
te beschouwen?
“’Alles straalt een ontembare energie uit,’ zei Aeneas, met een lichte ondertoon van afgunst in
zijn stem. ‘Zij smaken het geluk van mensen voor wie stevige muren naar de hemel reiken. Het
geluk dat wij nog altijd vergeefs zoeken. Kom.’” (Franck, 1996: 10)
“Hier moet geen strijd meer geleverd worden, dacht Aeneas, hier heerst geen onzekerheid
meer. Het tergende zwerven over onberekenbare golven is hier geëindigd in de rust van veilige
grond onder de gouden zon. Om jaloers op te zijn.” (Franck, 1996: 33)
Waar Aeneas in de Aeneïs van Vergilius vaak door zijn moeder beschermd wordt, is de Aeneas van Ed
Franck veeleer uit zichzelf een voorzichtig persoon. Hij is afwachtend en wil zeker zijn van veiligheid
vooraleer hij zich blootstelt. Ook in zijn liefde voor Dido is deze afwachtende houding een beetje op
te merken.
“’Onze kleding en huidskleur verschillen gelukkig niet erg van die van de Carthagers,’ fluisterde
Aeneas. ‘We vallen niet op.’” (Franck, 1996: 10)
Dit voorzichtige gedrag is zelfs niet helemaal doordacht. Het is Aeneas’ natuur om zich zo te
gedragen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
109
“Zonder na te denken trok Aeneas Achates met zich mee. Hij stelde zich op in de schaduw van
een struik, om zo weinig mogelijk op te vallen.” (Franck, 1996: 12)
Ook in het “verliefd worden” op Dido is Aeneas uiterst voorzichtig. Eens het te laat is, is het te laat,
maar aanvankelijk zei hij nog tegen Anna dat hij het niet kon maken zijn opdracht om een nieuw
Troje te stichten in de steek te laten omwille van zijn liefde voor een vrouw.
“Hij zei: ik heb het gevoel dat er een brandstapel in mij is aangestoken. Hij zei: helaas heb ik de
opdracht om in Italië een nieuw vaderland voor mijn Trojanen te zoeken. Hij zei: nu moet ik leren
blij en droevig tegelijk te zijn.” (Franck, 1996: 31)
De twijfel knaagt dus aan Aeneas. Ik denk dat we wel mogen stellen dat hij het “blij zijn” gelijk stelt
aan zijn liefde voor Dido en “droevig zijn” aan het feit dat hij een zware opdracht te vervullen heeft
die al meer dan eens eerder een last dan een eer is gebleken. Anna waarschuwt Dido dat:
“… mannen met een groot ideaal zijn moeilijk op een huwelijksbed vast te kluisteren.’” (Franck,
1996: 31)
Alle voorzichtigheid van Aeneas en het feit dat hij het leiderschap ondanks de druk blijft dragen,
toont dat hij een ware leider is. Hij is als het ware geboren voor die rol en dit blijkt ook wanneer hij
een koppel vormt met Dido en samen met haar Carthago leidt. Het lijkt wel alsof hij herleeft en terug
de gelukkige man is die hij ooit is geweest. Bovendien heeft hij nu even het gevoel dat hij zelf instaat
voor de keuzes die hij maakt en niet langer de speelbal is van het lot en van de goden.
“… en dus gaf hij leiding bij de bouw van de burchten en torens en huizen. Met lichte pas liep hij
zwierig rond, genietend van de bedrijvigheid die weer losbarstte en de rijkdom die alles
uitstraalde. Hij begon van Carthago te houden. Hier hoefde hij niet over een verre en onzekere
toekomst te piekeren, hier gaf hij de toekomst met zijn eigen handen vorm…. En dus liep hij rond
en gaf bevelen met de vanzelfsprekendheid van een geboren leider.” (Franck, 1996: 42-43)
“In ontevreden ogenblikken had hij wel eens gedacht dat de goden niet van hem mochten
verwachten dat hij Carthago en Dido prijsgaf. Hij had gedacht en gedacht, net zo lang tot hij
meende zijn plicht weg te kunnen denken. Maar het had niet gewerkt. Hij had zichzelf voor een
tijdje in slaap gewiegd, meer niet. Nu zag hij weer helder wat hij had geprobeerd te verdringen:
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
110
de mens moet de weg volgen die het Lot hem door de stem van de goden en zieners voorschrijft.
Hij, Aeneas, is met een grootse opdracht vereerd. Hiervoor moeten de kleine, persoonlijke
verlangens wijken, hiervoor moeten eigen wil en behoeften opgeofferd worden. Hij moet een
beslissing nemen die tegen zijn wensen ingaat. Nee, van een beslissing is zelfs geen sprake, hij
heeft geen keus. ….” (Franck, 1996: 44)
“Met een zucht stond hij op. Nee, er viel niet te kiezen tussen passie en plicht. Hij moest de
gouden ketenen van de liefde verbreken, al betekende dit lijden en verdriet.” (Franck, 1996: 45)
Uiteindelijk slaat de realiteit hard terug. Aeneas moet zijn pleziertjes opzij zetten en doen wat er van
hem wordt verwacht. Hij is maar een mens en mensen hebben nu eenmaal niet de vrijheid zelf hun
levensloop te bepalen. Ook Dido’s dood lijkt eerder op aansturen van bovenaf te gebeuren dan
volledig uit vrije wil. Ze wil wel verlost worden van haar vreselijke pijn, maar uiteindelijk zijn het
“tekens” die haar aangeven dat de oplossing in de dood ligt. Uit bovenstaand fragment blijkt ook wel
dat de liefde die Aeneas voor Dido voelde wel degelijk oprecht was. Als hij zijn eervolle taak van het
leiden wil verderzetten (al komt het niet echt neer op “willen”), moet hij hiervoor lijden. De pijn die
Aeneas voelt is uitermate groot, des te meer omdat hij zijn ware gevoelens ook deels verborgen
houdt voor Dido opdat ze niet zou proberen hem tegen te houden. Hij weet van zichzelf dat hij dan
helemaal geen weerstand meer zou kunnen bieden en veinst dus een soort afstandelijkheid. Ook hier
zien we dat Aeneas’ rol als leider ervoor zorgt dat hij zichzelf, ook als liefhebbend man, moet
verloochenen.
“Hij voelde zich zo ontroerd, de strijd tegen zichzelf was zo wreed, dat hij vluchtte in koude
woorden.” (Franck, 1996: 49)
“Maar op bevel van de goden moet ik vertrekken, ik kan en mag niet anders handelen. Ik weet
dat het in jouw ogen misdadig is, maar ik heb geen keus. Het Lot heeft mij een taak
toegewezen,… Wie door de goden voorbestemd is om geschiedenis te schrijven, moet tot
zelfverloochening in staat zijn.’” (Franck, 1996: 49-50)
“Hij zuchtte en keek verweesd om zich heen. Nee, hij had geen keus.” (Franck, 1996: 53)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
111
In bovenstaand citaat zien we ook dat de aloude zucht van Aeneas is teruggekeerd op het moment
dat hij Dido moet verlaten. Zolang hun relatie duurde, was hij vrolijk en zorgeloos, maar van zodra hij
zijn oude taak als leider der zwervende Trojanen terug op zich moet nemen, komen de zorgen en de
druk die met deze taak gepaard gaan terug. Aan het einde van dit hoofdstukje lezen we ook:
“Te midden van de drukte stond Aeneas als een roerloze boomstam op de kade. Niemand kon
zien hoe hij vanbinnen rilde.” (Franck, 1996: 53)
Hoewel ik een vermoeden heb dat Aeneas een slecht voorgevoel heeft bij zijn vertrek door alle
verwensingen die Dido hem naar het hoofd slingerde, denk ik toch dat het innerlijke rillen van
Aeneas vooral te maken heeft met de pijn die hij voelt wanneer hij Dido achter moet laten. Opnieuw
houdt hij zichzelf sterk en toont hij zijn ware gevoelens niet aan de buitenwereld. Hij staat daar
immers als een roerloze boomstam (ook in de Aeneïs vinden we een vergelijking tussen Aeneas en
een boom terug) en geen mens ziet hoe hij lijdt, maar vanbinnen sterft hij stilletjes (en dat voor de
zoveelste keer). Anna, de zus van Dido, ziet in dat Aeneas een strijd tegen zichzelf voert en probeert
haar zus voor de zoveelste keer duidelijk te maken dat Aeneas een “man van eer” is met een
opdracht die groter is dan hemzelf.
“’Geef de strijd op, Dido,’ zei ze tenslotte. ‘Het is nutteloos. Zijn geest is sterker dan zijn
bloedende hart.’” (Franck, 1996: 56)
2.4.2. Aeneas als geliefde
Hoewel het niet altijd zo lijkt, is Aeneas oprecht verliefd op Dido en verlaat hij haar met pijn in
het hart.
Persoonlijk geloof ik er niet in dat Aeneas zijn liefde voor Dido zou voorgewend hebben en haar
gewoon zou gebruikt hebben omwille van haar stad. Zijn rol als leider zorgde er al voor dat hij zijn
vrouw Kreousa verloor (hij had immers andere mensen waaraan hij nog moest denken) en de 7 jaar
die hij ondertussen al op zee doorbracht hebben in zijn eenzaamheid nog geen verandering gebracht.
De rol van leider maakt hem misschien ook minder benaderbaar voor Trojaanse vrouwen die mee
aan boord waren. Een koningin als Dido die hem zijn zorgen even kan doen vergeten, is dus meer dan
welkom.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
112
“Hoe vaak had hij niet eenzaam op het voorschip gestaan, zijn ogen strak op de horizon
gericht?” (Franck, 1996: 7-8)
Wanneer Aeneas Dido opnieuw moet verlaten, is hij opnieuw eenzaam. Indien mogelijk zelfs
eenzamer dan hij was voor hij haar leerde kennen. Het gemis van Dido is het grootste dat hij ooit
heeft gekend.
“Nooit had hij zich zo eenzaam gevoeld.” (Franck, 1996: 46)
Later (wanneer Aeneas en Dido al kennisgemaakt hebben met elkaar) zal het inderdaad Dido zijn die
de harde realiteit van Aeneas lijkt te verzachten. Na alle eenzaamheid is Dido een welgekomen
verademing.
“En Aeneas voelde iets intiems en zachts in zijn binnenste, iets dat hij in zeven jaar niet meer
had gevoeld. Het vulde een nevelig stuk van zijn geest tot barstens toe op.” (Franck, 1996:
19)
Wanneer Aeneas in Carthago aankomt en ziet wat voor een prachtige stad dit aan het worden is, is
hij vol bewondering voor de koningin die hierin geslaagd is. Hij vindt haar sowieso al een moedige
vrouw omdat de Libische nomadenstammen aan de Afrikaanse kust wel eens gevaarlijk hadden
kunnen zijn. Even later lezen we dan ook:
“’Vast en zeker een hoogst merkwaardige vrouw,” zei Aeneas. ‘Ik hoop dat ze ons niet
vijandig gezind is.’” (Franck, 1996: 9)
Wanneer hij de koningin in levende lijve ziet, is zijn bewondering compleet. We zouden zelfs kunnen
spreken van liefde, of toch sterke genegenheid, op het eerste zicht.
“Als door de bliksem getroffen keken ze naar een wondermooie vrouw, die te midden van
een groep eerbiedige mensen liep.” (Franck, 1996: 11)
“De avond vorderde snel, maar Aeneas merkte het niet. Hij keek naar Dido en raakte steeds
meer in haar ban. Wat een koninklijke vrouw, dacht hij. Tegelijk uitdagend en afwerend,
mooi en mannelijk, streng en gevoelig, zelfverzekerd en breekbaar. Ze heeft de ziel om een
man gelukkig te maken, en tegelijk de geestkracht om in haar eentje een staat te besturen.”
(Franck, 1996: 19)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
113
Eenmaal Aeneas en Dido een koppel vormen, zijn beiden in de zevende hemel en vergeten ze hun
plichten. De tegenstelling tussen liefde en plicht is de grote constante bij Ed Franck. Zelf zegt hij
daarover: “Mijn Aeneas en Dido horen thuis in de zgn. Valentijnreeks van Averbode. Het opzet van
de reeks was het begrip “liefde” vanuit diverse invalshoeken te benaderen via beroemde
liefdesverhalen. De invalshoek was hier: het conflict tussen liefde en plicht (of taak of roeping):
Aeneas laat zijn historische plicht voorgaan op zijn liefde, en Dido, die uitsluitend voor de liefde kiest,
wordt daar het slachtoffer van.” (Zie vragen aan Ed Franck, bijlage nr. 4) In het boek zelf lezen we:
“…koningin Dido was de gevangene van een schandelijke passie en vergat haar plichten en taken
van heerseres; de aangespoelde vluchteling Aeneas wentelde zich wellustig in haar aanbidding
en vergat de toekomst van zijn Trojanen.” (Franck, 1996: 41)
Persoonlijk heb ik een dubbel gevoel bij deze passage. De manier waarop Aeneas’ gevoelens
beschreven worden, geven niet echt weer dat hij een even passionele liefde voelt voor Dido als zij
voor hem. Hij lijkt hier eerder de man die al veel ontberingen heeft gekend en zich de verwenningen
en aandacht van Dido graag eens laat welgevallen. Het feit dat hij niet meer bezig is met zijn plicht
lijkt hier niet zozeer voort te komen uit zijn grote liefde voor Dido, maar uit een soort eigenbelang,
een egoïstisch genieten van wat hij zo lang heeft moeten missen. Hij heeft een vrouw en kan leider
spelen in een stad die al opgebouwd en veilig is; wat kan een eenzame vluchteling zich nog meer
wensen?
2.4.3. Aeneas als mens en als vriend
Aeneas is een mooi man die zichzelf opoffert voor zijn medemens. Hij schuift zijn eigen
gevoelens en verlangens aan de kant voor anderen.
Dat Aeneas een mooi man is qua uiterlijk wordt in de Aeneïs van Vergilius gelinkt aan het feit dat hij
de zoon is van Venus. Daar Ed Franck de moeder-zoonrelatie tussen de godin en onze held niet
overneemt, moeten we er hier van uitgaan dat Aeneas gewoon van nature uit een knappe man is. Op
het moment dat hij uit zijn schuilplaats naar voor stapt om Dido onder ogen te komen en haar toe te
spreken als de leider van de Trojanen, speelt zijn uiterlijk een grote rol.
“Daar stond hij, in het heldere daglicht, in al zijn jeugdige kracht en schoonheid, met zijn
sierlijke lokken als een stralenkrans om zijn gebeeldhouwde hoofd. Hij kon niets zeggen,
want zijn ogen gleden over het gelaat van Dido. Over haar wenkbrauwen die de boog van
meeuwenvleugels hadden, over de prachtige lijn van haar bovenlip, over haar zachte
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
114
onderlip, die wellustig leek te sluimeren, over de schuchtere en toch zelfbewuste lijn van
haar hals. …” (Franck, 1996: 14)
Dit fragment maakt onmiddellijk duidelijk dat beide partijen aangedaan zijn door elkaars schoonheid.
De schoonheid van Aeneas doet Dido’s onderlip immers wellustig sluimeren terwijl hij zelf ook met
de mond vol tanden staat wanneer hij Dido’s prachtige voorkomen bestudeert. In bovenstaand citaat
is het trouwens de eerste keer dat het uiterlijk van Aeneas aan bod komt. De reden waarom Dido’s
uiterlijk uitvoeriger beschreven wordt dan dat van Aeneas, is dat Ed Franck meent dat uiterlijk nog
steeds de meest voorkomende reden is waarom mensen op slag verliefd kunnen worden op elkaar.
Zelf zegt hij: “Ik wou van Dido geen stuurloze trut maken, maar ze een zekere waardigheid
meegeven. Dat kon o.a. door de beschrijving van haar uiterlijk en haar manier van doen. Bovendien:
Aeneas’ aandacht voor haar moest toch een grond krijgen? En is het uiterlijk niet nog altijd de meest
voorkomende grond?” (Zie vragen aan Ed Franck, bijlage nr. 4)
“Aeneas stelde zich naast Dido op en ze waren elkaars gelijke in schoonheid.” (Franck, 1996:
38)
Dido en Aeneas zullen op meerdere vlakken elkaars gelijke blijken te zijn. Beide zijn weduwe(naar),
hebben lang rondgezworven en hebben al vaak moeten knokken om rond te komen. Dit schept een
band.
Toch is het niet alleen voor de zichtbare schoonheid dat Dido valt. Ze is ook gegrepen door zijn stem,
een stem die een afspiegeling van zijn ziel blijkt te zien. Een ziel die al veel geleden heeft en die Dido
maar al te graag wil troosten. De man die Dido ziet en hoort is er één die al veel geleden heeft, veel
pijn gekend heeft, maar toch een rots in de branding is gebleven voor diegenen die hem liefhebben.
“Of was het zijn stem? Zijn zachte en toch heldere stem, die een bijna onuitspreekbaar
verdriet opriep. Het verdriet van een man die zijn geliefde stad ten prooi zag vallen aan
woeste wolven en met de wapens in de hand moedig op zoek ging naar de verlossende dood,
maar zijn wil niet kon opleggen aan de gebeurtenissen; die van de schim van Hector het
bevel kreeg de stad te ontvluchten en overzee een nieuwe te stichten; die gehoorzaamde,
met zijn oude vader op zijn schouders en zijn zoontje aan de hand, richting bergen, terwijl
Troje achter hem instortte en zijn vrouw Creüsa in de ochtendnevel verloren liep, voor altijd,
voor altijd.” (Franck, 1996: 23)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
115
“Wat een uitzonderlijk man, dacht ze. Waardig van uiterlijk, dapper van hart, moedig in
ogenblikken van gevaar… alsof hij van de goden afstamt. In hem hebben zich de afkomst en
de roem van zijn volk verdicht tot vlees en bloed.” (Franck, 1996: 24)
De moed van Aeneas doet Dido’s hart sneller kloppen en zijn verdriet wekt een medelijden in haar
op én bovendien een gevoel van herkenning. Dido ziet in Aeneas vaak haar lotgenoot. Bovendien
geeft ze in het citaat op p. 23 ook aan dat ze beseft dat Aeneas zijn vrije wil niet kan volgen. Wel
moeten we hier opletten! Het zijn immers niet de letterlijke woorden van Dido die hier weergegeven
worden, maar een samenvatting van haar woorden en gedachten door de verteller.
Over het algemeen kunnen we wel stellen dat Aeneas een man van eer is. Dit blijkt het meeste uit
zijn” toegewijdheid” aan de goden (waarvan het bestaan dus onzeker is) en hun taak voor hem.
Wanneer Aeneas iets doet dat beneden alle peil is, beseft hij dit zelf maar al te goed en schaamt hij
er zich ook voor. De daden die we kunnen catalogeren als “beneden alle peil” zijn echter daden die
Aeneas doet met het oog op een hoger goed. Het feit dat hij zijn vertrek zo lang mogelijk verborgen
wil houden voor Dido is te wijten aan zijn bezorgdheid om haar. Hij wil haar niet kwetsen omdat hij
weet hoe graag ze hem ziet. Waarschijnlijk wil hij ook zichzelf een beetje sparen omdat hij weet dat
het afscheid bijzonder zwaar zal worden.
“Aeneas sloeg zijn ogen neer onder haar felle blik. ‘Nee,’ zei hij stil, ‘ik wilde mijn vertrek voor
jou niet verbergen. Ik…’ (Franck, 1996: 47)
“Aeneas antwoordde niet. Vertwijfeld schudde hij zijn hoofd, radeloos zoekend naar de juiste
woorden.” (Franck, 1996: 48)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
116
2.4.4. Dido als koningin
Hoewel Dido een waardige, respecteerbare koningin is, vindt ze deze rol niets waard in
vergelijking met de ware liefde.
Zoals reeds aangegeven onder 1.2. is Dido het soort koningin die men al bewondert van voor men
haar kent. Haar verwezenlijkingen en moed roepen zelfs bij een paar stoere helden bewondering en
respect op. Aeneas meent met zekerheid te kunnen zeggen dat zij een hoogst merkwaardige vrouw20
is zonder dat hij ook maar een idee heeft van wie zij in werkelijkheid is. En Aeneas had gelijk! Zijn
eerste ontmoeting met Dido doet hem perplex staan en bevestigt zijn vermoeden.
“Als door de bliksem getroffen keken ze naar een wondermooie vrouw, die te midden van
een groep eerbiedige mensen liep. Nee, ze liep niet, ze schreed, met een lome beweging van
haar heupen, zoals paarden van een edel ras. Ze was groot van gestalte en vrij tenger.
Glanzend zwart haar, van nature krullend, omkranste haar hoge, bleke voorhoofd. Haar
scherp getekende juk- en kakebeenderen gaven haar gezicht tegelijk krachtige en vloeiende
lijnen, die fascinerend wisselden bij een lichte glimlach. Toen koningin Dido hen voorbijliep,
omstuwd door mensen, voelde Aeneas even hoe haar ogen over hem heen gleden. …”
(Franck, 1996: 11-12)
Onze eerste ontmoeting met Dido is er onmiddellijk eentje van formaat. We komen een paar
belangrijke dingen over haar te weten die in de loop van het boek nog een paar keer aan bod zullen
komen. Dido is qua uiterlijk een zeer mooie vrouw. Bovenstaand citaat21 uit de e-mail van Ed Franck
gaf aan dat hij haar bewust als knappe vrouw heeft weergegeven om Aeneas een basis te geven om
verliefd te worden op haar. Bovendien is Dido een waardige koningin. Ze gedraagt zich zo en wordt
ook zo behandeld door de mensen rondom haar die als “eerbiedig” omschreven worden. Het is een
vrouw die ontzag en respect inboezemt en waarschijnlijk doet ook dit element Aeneas’ hart sneller
slaan. Ook wil ik al even opmerken dat Dido vaak aan de hand van tegenstellingen weergegeven
wordt in het verhaal. Hier zien we reeds dat haar gezicht zowel als krachtig als als vloeiend
beschreven kan worden. Ook verderop zien we elementen aan bod komen die erop wijzen dat Dido
een vrouw is van tegenstellingen, wat haar ondoorgrondelijker en fascinerender maakt.
Waarschijnlijk is dit ook voor Aeneas het geval. De vergelijking tussen Dido en paarden van een edel
20
Zie bovenstaand citaat van p. 9 in “Dido en Aeneas” bij Ed Franck. 21
“Ik wou van Dido geen stuurloze trut maken, maar ze een zekere waardigheid meegeven. Dat kon o.a. door de beschrijving van haar uiterlijk en haar manier van doen. Bovendien: Aeneas’ aandacht voor haar moest toch een grond krijgen? En is het uiterlijk niet nog altijd de meest voorkomende grond?” (Zie vragen aan Ed Franck, bijlage nr. 4)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
117
ras deed mij terugdenken aan de Georgica van Vergilius waarin vrouwen ook met paarden worden
vergeleken. Mocht dit de enige vergelijking zijn tussen Dido en paarden zou ik hier geen aandacht
aan besteden, maar ook verderop in het boek zal dit element terugkomen, zij het op een andere
manier. Daar zien we Dido’s paard eerder als een weergave van haar eigen gevoelens van onrust en
zenuwachtigheid vlak voor ze op jacht vertrekt in het gezelschap van Aeneas.
“Ze keek naar het voorplein en zag haar paard, fonkelend van goud en purper. Het trappelde
onrustig en kauwde onstuimig op zijn schuimende bit.” (Franck, 1996: 38)
Het idee van de tegenstellingen zien we ook in volgende fragmenten terugkeren.
“Ze straalt zowel de zachtheid uit van een jonge boom in de lentewind, als de kracht van een
gewortelde eik. Ze is uit het goede hout gesneden om de bron te worden van een groot
volk.” (Franck, 1996: 12)
“Ze lijkt zo beheerst, zo kalm, zo gelijkmatig, maar vanbinnen brandt ze. Een brand die langs
haar ogen naar buiten slaat. Ze is een vrouw vol verrukkelijke tegenstrijdigheden, die ooit
hevig met elkaar in botsing moeten komen.” (Franck, 1996: 15)
De tegenstrijdigheden in Dido’s persoon doen Aeneas dus tot een conclusie komen. Hij ziet in haar de
perfecte grondlegster van een groot volk. We zouden in deze tegenstellingen immers het idee
kunnen zien van een strenge, maar rechtvaardige koningin. Aeneas geeft dit ook kort aan.
“Wat een koninklijke vrouw, dacht hij. Tegelijk uitdagend en afwerend, mooi en mannelijk,
streng en gevoelig, zelfverzekerd en breekbaar. Ze heeft de ziel om een man gelukkig te
maken, en tegelijk de geestkracht om in haar eentje een staat te besturen.” (Franck, 1996:
19)
Doordat Dido zelf zo’n koninklijkheid uitstraalt, voelt Aeneas zichzelf ook koninklijk wanneer hij naast
haar loopt. Mochten we nog steeds twijfelen aan Aeneas’ oprechtheid, zou dit opnieuw een
argument kunnen zijn voor het feit dat hij Dido gewoon leuk vindt omwille van de rol die ze speelt.
“Ze gaf Aeneas een teken dat hij naast haar moest komen lopen. Zelden had hij zich zo koninklijk
gevoeld.” (Franck, 1996: 16)
Nu is het zo dat Aeneas hetzelfde effect bewerkstelligt bij Dido. Ook zij voelt zich koninklijker dan
ooit te voren met Aeneas aan haar zijde.
“Eindelijk herkenden de Carthagers in haar weer hun koningin, en ze knikten tevreden.” (Franck,
1996: 38)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
118
“Trots toonde Dido hem elk detail dat getuigde van smaak en luxe, want ze voelde dat Aeneas
daar erg gevoelig voor was. Ze wees aan, gaf uitleg en voelde zich koningin als nooit tevoren.”
(Franck, 1996: 33)
2.4.5. Dido als vrouw
Dido is elegant, moederlijk en boezemt vertrouwen in. Wanneer haar vertrouwen echter
geschaad wordt, verliest ze haar elegantie en zachtheid.
De manier waarop Dido als koningin en leidster van een volk wordt voorgesteld, valt in feite door te
trekken naar haar persoonlijkheid als vrouw. Ook hier kunnen we aanhalen dat zij een vrouw is vol
tegenstrijdigheden die de bewondering van allen rondom haar oproept. Toch mogen we volgens mij
ook bij Dido stellen dat zij zichzelf als vrouw verloochent omwille van haar taak als heerseres van
Carthago. Het grootste verlangen van Dido is immers (zonder dat ze het zelf beseft) om opnieuw de
liefde van haar leven te vinden en kinderen te krijgen met die man. Haar kinderloosheid zal ook de
reden zijn waarom ze zich zo tot Ascanius, het zoontje van Aeneas, aangetrokken voelt. Deze jongen
brengt immers haar moederinstinct terug tot leven en onmiddellijk stelt ze zich een leven voor met
Aeneas dat haar ook onmiddellijk een kind zou geven om te bemoederen. Het feit dat Dido’s
aandacht voor Ascanius hier niet door toedoen van een goddelijke ingreep ontstaat, maakt haar
menselijker, het maakt haar verdriet wezenlijker en geeft ook duidelijk aan dat zij vooral een gezin
wil en niet zomaar een man die samen met haar de stad kan besturen en beschermen.
“’Gelukkig zijn zij die een kind hebben,’ zei Dido. Aeneas zag een pijnlijke trek om haar mond
en hij begreep waarom er in haar ogen soms een verborgen verdriet broeide.” (Franck, 1996:
17)
“Maar het leek wel of koningin Dido meer aandacht had voor Ascanius. Ze nam het jongetje
op haar schoot en liefkoosde hem, terwijl ze peinzend naar Aeneas keek en hun edele
trekken vergeleek. Haar zus Anna wist dat onder haar glimlach pijnlijke herinneringen en een
groot gemis verborgen zaten.” (Franck, 1996: 18)
“De avond die de stem bracht waar ze naar luisterde met oor en geest en hart, en die haar
tot in elke vezel vrouw deed zijn, alleen maar vrouw, en het was heerlijk.” (Franck, 1996: 34)
Het is dus pas wanneer Dido beseft dat ze van Aeneas houdt en hem van haar wil doen houden, dat
ze zich terug vrouw voelt en gelukkig is. Wanneer hij haar in de steek laat (we springen hier even
verder in het verhaal), merkt ze dat ze haar leven verspild heeft met zelfverloochening. Dit is immers
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
119
een moment waarop Dido over haar leven gaat nadenken en inziet dat ze niet gelukkig is en het
waarschijnlijk nooit zal worden. Nooit heeft ze echt iets voor zichzelf gedaan. Na de dood van haar
man stortte ze zich op het bouwen van een stad en wilde ze een goede leidster zijn voor haar volk.
“Ooit heb ik afscheid moeten nemen van mijn man en mijn vaderstad, dacht ze. Een afscheid
van alles wat me dierbaar was. Lang was ik een levende dode. Maar met al de krachten die ik
nog kon verzamelen heb ik hier iets nieuws opgebouwd, door me af te sluiten van al mijn
gevoelens als vrouw. Ik wilde en durfde me niet meer open te stellen voor een man, al had ik
een hongerende ziel.” (Franck, 1996: 57)
In de woorden “Lang was ik een levende dode” (p. 57) zie ik ook de gedachte dat Dido nu een dode
levende wil zijn in de gedachten van Aeneas. Ze wil dat hij haar niet vergeet en voortdurend gekweld
wordt door de gedachte aan haar.
Net zoals Aeneas een voorzichtig man is, laat ook Dido niet onmiddellijk in haar kaarten kijken.
Wanneer zij te maken krijgt met een groepje Trojaanse vluchtelingen is ze op haar hoede en wil ze
eerst een uitleg horen van hen eer ze hen haar vertrouwen schenkt.
“Haar polsen waren zo buigzaam als bloemstengels. ‘Vrees niet, Trojanen,’ zei ze. ‘En vergeef
ons ons wantrouwen, onze stad is nog in opbouw en we moeten voorzichtig zijn.’” (Franck,
1996: 13-14)
Ook in de liefde is zij een voorzichtige vrouw (zie ook Aeneas). Dido twijfelt immers zeer lang of ze
haar rouw omwille van Sychaeus mag stopzetten om zich in de armen van Aeneas te storten. Ze lijkt
ook op voorhand te weten dat ze moet kiezen tussen haar waardigheid als koningin en haar geluk als
de geliefde van Aeneas. Pas wanneer Anna Dido duidelijk maakt dat ze ervoor moet gaan, lijkt ze
haar remmen te lossen en zich volledig (zonder het te beseffen) in haar eigen ongeluk te storten.
“Door een spleet in de muur van het paleis viel het maanlicht melkachtig wit op een paarse
sprei, die onrustig bewoog. In de stilte klonk nu en dan een zucht. Dido woelde in haar bed,…”
(Franck, 1996: 24)
“… haar wriemelende handen.” (Franck, 1996: 24)
“Dido begon te beven. Ze veegde even met haar hand over haar bezwete voorhoofd.” (Franck,
1996: 28)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
120
“Moest ze voor de rest van haar leven kiezen voor de veilige rust en voor de rol van strenge,
rechtvaardige koningin? Of moest ze kiezen voor een nieuwe, overspoelende passie die haar, de
sterke koningin kon doen veranderen in een smekende geliefde?” (Franck, 1996: 25-26)
De grote verandering in Dido’s gemoed wordt hier als het ware al aangegeven. Opnieuw een
tegenstelling van formaat: sterke koningin versus smekende geliefde. De twee lijken onverzoenbaar
zoals ze hier worden weergegeven en dat zal ook zo blijken te zijn. Het lijken haar eigen gedachten te
zijn, maar daarmee moeten we opletten. Dido kan immers nog niet weten dat ze in een smekende
geliefde zal veranderen. Ze weet zelfs nog niet of ze voor Aeneas zal durven kiezen op dit moment.
De beschrijving van Dido doet ons eigenlijk eerder aan die van een godin denken. Aeneas is helemaal
in haar ban en lijkt de echte goden te vergeten dankzij de nieuwe en enige godin in zijn leven, Dido.
Ook wanneer Dido en Aeneas op jacht gaan, wordt zij opnieuw met een godin vergeleken.
“Even gleed een glimlach over haar ernstige gezicht, en het was opeens of haar hele
omgeving mee glimlachte.” (Franck, 1996: 15)
“Het was alsof Diana, de godin van de jacht, in hoogsteigen persoon naar buiten kwam.”
(Franck, 1996: 38)
2.4.6. Dido als geliefde
Dido geeft zich helemaal over aan diegene die ze liefheeft en verloochent zichzelf voor deze
persoon. Wanneer de relatie verbroken wordt, verliest ze dan ook zichzelf.
Net zoals Dido onmiddellijk door Aeneas’ stem werd betoverd, wordt Aeneas betoverd door haar
manier van spreken. Uit die manier van spreken maakt hij weer op dat zij zowel een goede geliefde is
als een goed leidster. Haar tegenstellingen spreken hem aan en ook het mysterieuze verdriet dat van
haar lijkt uit te gaan, houdt hem in de ban.
“Ze sprak altijd melodieus en kalm, betoverend melodieus, duidelijk in elk woord. Ze heeft
een stem die de gewone sterveling niet kent, dacht Aeneas. En ze is niet alleen vrouwelijk
mooi, ze is ook mannelijk krachtig in haar stijl van leiding geven. Een wonderbaarlijke vrouw.
Maar waarom lijkt er over haar gezicht een lichte waas van treurnis te hangen?” (Franck,
1996: 13
De gelijkenissen tussen beide hoofdpersonages gaan nog verder. Dido lijkt in Aeneas een tweede “ik”
gevonden te hebben, een lotgenoot, een zielsverwant. Dit zal waarschijnlijk ook één van de redenen
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
121
zijn waardoor ze haar hart verliest aan deze man. Ze heeft het gevoel dat hij haar leed kent en
begrijpt. Ze ziet ook hij weet hoe zwaar de taak als leider is en hoeveel opofferingen dit van een
mens vraagt. Wanneer Dido Aeneas persoonlijk leert kennen, geeft ze ook onmiddellijk aan dat ze
hem begrijpt en hem als vluchteling zeker zal helpen omdat ze ook zelf al in die benarde situatie
vertoefd heeft.
“Hoe zou ik hulp kunnen weigeren aan ongelukkige vluchtelingen? Zelf was ik er een nadat
mijn broer, koning Pygmalion van Tyrus, mijn man Sychaeus bij een altaar had vermoord. … Ik
weet wat het betekent om je vaderstad voor altijd te moeten verlaten. Ik ken jullie droefenis
en heimwee en onstilbare honger naar wat nooit meer terugkeert. Leed is mij niet vreemd,
en daarom wil ik het leed van anderen verzachten.” (Franck, 1996: 16)
Uit de woorden van Dido blijkt een leed dat bijna exact hetzelfde is als dat van Aeneas. Ook hij
verloor zijn echtgenote, moest zijn vaderstad in de steek laten, rondzwerven en een nieuwe stad
stichten.
Zoals reeds aangehaald onder puntje 1.3.2. is Dido een voorzichtige vrouw. Een andere reden
waarom ze zo lang tegen haar liefde voor Aeneas vecht, is het feit dat ze nog steeds rouwt om haar
man zaliger. Ze heeft zijn verlies nooit echt kunnen verwerken en beloofde dat ze nooit van een
andere man zou houden. Dit niet zozeer uit respect voor de overledene, maar uit een soort
zelfbescherming. Dido wil niet nog een keer alle pijn doormaken die ze al eens voelde. Dat zal mijns
inziens ook de reden zijn van haar uiteindelijke zelfmoord. Het besef nog eens zo’n vreselijk
rouwproces te moeten doorlopen (en dit zou er dan nog een zijn dat Aeneas “vrijwillig” heeft
opgestart door zijn vertrek), is ondraaglijk en daarom kiest Dido voor de korte pijn en voor de
zekerheid dat dit haar nooit meer zal overkomen. Anna, Dido’s zus zal echter zeggen dat Dido
verkeerd bezig is en risico’s moet durven nemen. Zij gelooft ook oprecht in het feit dat de liefde van
Aeneas voor Dido wederzijds is.
“Anna legde haar beide handen op de schouders van haar zus. ‘Het is niet goed om eeuwig
de gevangene van het verleden te blijven, Dido. Elk mens heeft het recht om aan zijn verdere
leven te denken. En hoe zal dat van jou er uitzien? Al jouw werk als koningin en wetgeefster
zal jouw eenzaamheid niet opvullen. Wil je een leven zonder de liefde van een man? Zonder
tederheid? Zonder hartverwarmende kinderen?’” (Franck, 1996: 29)
“Bedrukt staarde Dido voor zich uit. Anna woelde verdrongen verlangens naar boven.”
(Franck, 1996: 30)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
122
“Maar over zichzelf als vrouw en over haar gevoelens kon ze niet praten. Als ze erover wilde
beginnen, bleef ze in haar woorden steken. Ze was het verleerd om haar ziel bloot te leggen
voor een man.” (Franck, 1996: 33)
Net zoals Achates de enige was die inzag hoezeer Aeneas vanbinnen leed, is Anna de enige die echt
inziet hoe sterk Dido lijdt onder haar verleden, eenzaamheid en kinderloosheid. Dat ook Dido deze
pijn niet langer aankon en zich reeds had neergelegd bij haar verliefdheid, blijkt uit het feit dat ze de
verleden tijd gebruikt wanneer ze het over haar afkeer van een tweede huwelijk heeft in het zesde
hoofdstuk. Het geeft het idee weer van “als ik kon, zou ik me ertegen verzetten, maar het is te laat,
mijn haat is verleden tijd”.
“Hoe haatte ik sindsdien alles wat mij aan een nieuw huwelijk deed denken.” (Franck, 1996:
27)
Zelfs wanneer Dido beslist heeft haar kans bij Aeneas te wagen, slaagt ze er nog niet onmiddellijk in
hem duidelijk te maken hoe ze zich voelt. Ze loopt als een verblinde vrouw rond door haar eigen stad
en begint hier al met het verwaarlozen van haar taak als koningin. Van zodra ze de knoop heeft
doorgehakt, is dit in feite al het geval. Ze is onrustig en zenuwachtig en niet in staat helder na te
denken over haar plicht en over de toekomst.
“En omdat ze verblind was door haar hartstocht, keek ze niet met haar ogen maar met haar
verlangen en zag ze alleen wat ze wilde zien, zoals alle verliefden van alle tijden, overal ter
wereld.” (Franck, 1996 32)
“In het paleis van Carthago woonde geen koningin meer, maar een dodelijk verliefde vrouw,
die leed onder haar liefde. De kracht om leiding te geven sijpelde uit haar weg. Ze wilde niet
meer nadenken over wetten en problemen, ze wilde geen vergaderingen meer leiden of
mensen ontvangen. Ze was zo vol van Aeneas dat ze leeg was van zichzelf.” (Franck, 1996:
35)
“Daarom was ze verlamd. Daarom verlamde ze de stad.” (Franck, 1996: 36)
Bovenstaande citaten geven een nieuw gevaar aan. Ditmaal verloochent Dido zichzelf niet omwille
van haar rol als koningin, maar wel omwille van de man die ze liefheeft. Het feit dat Dido zich aan het
einde van dit boek verlaagt tot het smeken bij Aeneas om te blijven, heeft er alles mee te maken dat
zij haar waardige zelve volledig verwaarloost en niets meer waard acht. Dit zien we ook in volgende
citaten.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
123
“Niet langer was ze bekommerd om haar goede naam en de geheimhouding van haar liefde.
Ze keek Aeneas aan met ogen die elk woord overbodig maakten.” (Franck, 1996: 39)
“… koningin Dido was de gevangene van een schandelijke passie en vergat haar plichten en
taken van heerseres;…” (Franck, 1996: 41)
Wanneer Aeneas stiekem de vloot klaarmaakt om te vertrekken en zijn plicht verder te vervullen,
wordt Dido razend. Zij is niet meer in staat haar bezoedelde naam in Carthago terug schoon te
maken. Zij heeft niet de kans ergens anders een nieuw leven te beginnen. Zij zit nu als half-gevallen
koningin met een gebroken hart gevangen in haar onafgewerkte stad. Deze gevoelens kunnen de
woede verklaren van Dido. Naast het feit dat ze haar geliefde niet kwijt wilt, voelt ze zich vooral
verraden en op het hart getrapt. Haar woede blijkt uit meerdere fragmenten en zorgt ervoor dat
Aeneas zich schaamt en niet veel durft te antwoorden (wat Dido dan weer nog kwader maakt).
Ik geef enkele adjectieven en werkwoorden mee die met Dido kunnen gelinkt worden in deze fase.
p. 47: … liep ze uitzinnig het paleis uit…
p. 47: … zei ze met onderdrukte woede.
P. 47: … onderbrak Dido hem snauwend.
p. 48: riep, schreeuwde, siste, gilde (Franck, 1996)
Na haar aanval van woede probeert Dido op een smekende manier Aeneas ervan te overtuigen dat
hij beter bij haar blijft. Opnieuw zitten we met sterke tegenstellingen in het gemoed van Dido. Ze is
kwaad, maar ook verdrietig. Ze haat Aeneas, maar is tegelijkertijd nog verliefd op hem.
“Onthutst keek Aeneas naar haar. Daar stond ze voor hem, met al haar intelligentie en
schoonheid en gekwetste trots, met haar tederheid en tranen van liefde en wanhoop.”
(Franck, 1996: 49)
Plots zien we een compleet andere Dido. Een veel zachtere versie dan de schreeuwende furie van
hierboven.
p. 50: Treurig keek Dido hem aan.
p. 50: … de weke stem van Dido.
p. 50: … zei ze smekend. (Franck, 1996)
Alsof deze scherpe tegenstellingen nog niet genoeg zijn, zal Dido een bladzijde later alweer in woede
ontvlammen, sissen, met priemende ogen over Aeneas’ gestalte glijden en spotten (p. 51). Ze ziet
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
124
immers dat haar vleiende en smekende woorden geen indruk maken op Aeneas en voelt de
vernedering weer naar boven komen.
“Tijdens zijn toespraak had Dido zich van hem afgewend, waarbij ze langzaam verstijfde. Ze
voelde zich afgewezen en vernederd, teruggebracht tot een nietig en hinderlijk stofdeeltje.”
(Franck, 1996: 51)
“’Wat een foltering!’ kreunde ze. ‘Nooit ben ik zo diep gekwetst geweest door een mens.
Nooit ben ik zo vernederd en verraden. En ik kan er niets tegen doen en dát is zo vreselijk.’”
(Franck, 1996: 65) (dit citaat valt alweer verder in het boek te plaatsen, maar geeft ook weer
dat de vernedering en het verraad de grootste foltering vormen voor Dido).
Dido vervloekt Aeneas als het ware en zweert hem dat ze hem zelfs na haar dood zal blijven
achtervolgen (p. 52). De voorspelling die hier gedaan wordt, blijkt in het oorspronkelijke verhaal ook
uit te komen. Aeneas zal Dido niet kunnen vergeten en hoopt nog op haar vergeving wanneer hij
haar in de onderwereld, op weg naar zijn vader, tegenkomt, maar dit is tevergeefs.
Wanneer de woede opnieuw wat weggeëbd is, veranderd Dido opniéuw in een hulpeloze en
radeloze vrouw die diep vanbinnen de hoop blijft koesteren dat haar geliefde haar niet in de steek zal
laten. Opniéuw gaat ze over op smeken (ditmaal via haar zus Anna) om Aeneas nog even bij zich te
houden. Wanneer dit ook niet lukt, is Dido leeg.
“Neen, de dood is geen verschrikking. Een echte koningin mag niet bang zijn voor de dood.”
(Franck, 1996: 57)
“… niet uit lafheid kies ik voor de dood, maar mijn hart is van zand en het leven wil uit mij
weg.’” (Franck, 1996: 58)
Persoonlijk vind ik het een moeilijke zaak om uit te maken of de dood van Dido al dan niet een daad
uit lafheid is. Ik stelde de vraag ook aan Ed Franck zelf en hij meende dat: “Geen enkele man is het
waard om voor te sterven. Ze was inderdaad niet sterk genoeg. Maar haar zelfmoord past natuurlijk
perfect in het Grieks-Romeinse denken over Lot en Noodlot.” (Zie vragen aan Ed Franck, bijlage nr. 4)
Deze gedachte laat de auteur eigenlijk ook spelen in zijn boek.
“’Zoete overblijfsels van wat mijn lust en mijn leven was, ik wil verlost worden van mijn
kwellingen. Mijn leven is verlopen zoals de goden en het Lot het wilden. … Na de tweede zal
mijn schim ongewroken maar in grootheid naar de onderwereld gaan. … Als een onheilsteken
zullen ze (de vlammen van Dido’s brandstapel) hem achtervolgen, elke dag van zijn verdere
leven.’” (Franck, 1996: 68)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
125
Ook in bovenstaand citaat wil Dido er zichzelf van overtuigen dat haar dood de enige uitweg is en dat
ze “in grootheid” naar de onderwereld gaat. Ze wil zichzelf niet als een laffe vrouw zien. Haar
wanhoopsdaad is een soort van zelfbescherming en in haar ogen de laatste inspanning die ze aan
zichzelf verschuldigd is.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
126
3. Beoogd lezerspubliek
Bij Ed Franck bestaat er geen twijfel over de doelgroep die hij met zijn verhalen en bewerkingen wil
bereiken. Meisjes van 13+ en jongens van 14+ zijn het beoogde publiek en ook in het boek zelf
vinden we achteraan terug dat de “doelgroep vanaf 14 jaar” is. Het is onder meer om net dit publiek
te bereiken dat Franck de klassieke verhalen in een nieuw jasje wil steken zonder daarbij aan hun
kern te raken. De jeugd staat niet meer open voor het culturele erfgoed omdat dit hen vaak op een
te saaie manier wordt bijgebracht. Wanneer je het echter vernieuwend aanpakt en het leesritme
positief beïnvloedt, merk je dat de jeugd wel degelijk nog interesse heeft in de grootse verhalen van
weleer. “Als de bewerkers ervan afblijven, dan blijft de jeugd er ook vanaf. En wat is dan de winst?
Die is nihil.” (Bruinisse, 1999: 345) Het omgaan met klassieke verhalen die vaak dieperliggende
betekenissen inhouden, kan de ogen van de jeugd openen. Ze kunnen gaan nadenken over het leven
en over de mens. Volgens Franck is het zelfs niet nodig dat de jeugdige lezers zelf al meemaakten
waarover ze lezen in boeken. Identificatie zal er op de een of andere manier toch zijn, daar het een
manier is om hun dromen vorm te geven. Jongeren krijgen niet de kans zomaar te zijn wie ze willen
zijn. Ze moeten zich aan allerlei regels houden en kunnen enkel nog vluchten in een soort
droomwereld. Het boek kan een perfecte invulling zijn van die droomwereld. Vooral de
Valentijnreeks roept volgens Ed Franck een sterk gevoel van identificatie op. Door het gewone leven
uit te vergroten bekom je volgens hem het effect van “dit zou mij eigenlijk ook kunnen overkomen en
zo ver zou ik misschien ook wel ooit gaan mocht ik in die omstandigheden verkeren.” (Bruinisse, 1999:
348)
Het voordeel aan jeugdboeken is volgens Franck dat dit de enige boeken zijn met een dubbel
lezerspubliek. Volwassenenboeken worden doorgaans enkel door volwassenen gelezen.
Jeugdboeken worden zowel door de jeugd als door volwassenen gelezen en kennen dus een veel
breder publiek. Dit houdt in dat ook volwassenen via de jeugdliteratuur (opnieuw) op een
aangename manier in aanraking kunnen komen met klassieke werken die lichtjes gemoderniseerd
zijn. Ook volwassenen kunnen immers nog aangenaam verrast worden wanneer ze boeken lezen
over de archetypen van ons Westers bewustzijn, zijnde de klassieke verhaalstof. Franck duidt ons
erop dat de romantische liefde wel domineert in het Westen, maar dat dit in andere culturen niet
noodzakelijk het geval is. Aan ons dus om ons Westers bewustzijn in leven te houden en er onze
jeugd mee op te voeden.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
127
4. Tussenconclusie: Ed Franck – Aeneas en Dido
Het beeld dat Ed Franck van Aeneas en Dido geeft, is gelijkaardig aan het beeld dat Vergilius ons van
deze twee geliefden geeft. Aeneas is een held die gedreven wordt door de zware taak van leider der
Trojanen. Een taak die hij als een grote last beschouwt, vooral na alle trauma’s die hij heeft
opgelopen. Toch houdt hij zich sterk omdat hij weet dat zijn volk alle hoop op hem heeft ingesteld en
compleet moedeloos zou worden, mocht hij zelf de moed laten zakken. Het vooruitzicht om in Dido’s
stad een nieuw, rustig leven te beginnen zonder traumatiserende gebeurtenissen is heel
aantrekkelijk. Dido is onmiddellijk verkocht wanneer ze deze knappe en heldhaftige man ziet. Haar
moedergevoelens steken opnieuw op en de hoop op een gezin samen met Aeneas is groter dan ooit
tevoren. Hoewel ze lang twijfelt of ze zich wel zal overgeven aan deze nieuwe liefde, gooit ze zich
uiteindelijk blindelings in een relatie met Aeneas. Ze laat haar plicht als koningin voor wat die is, net
zoals Aeneas ook zijn plicht verzuimt. De klap voor beiden, die “het ware” geluk bij elkaar hadden
gevonden, is enorm groot wanneer Aeneas om obscure redenen opnieuw het ruime sop kiest. Zijn
goddelijke opdracht lijkt niet veel bijzonders te zijn. Het is vooral een geloof dat hij zelf aanhangt. Hij
is geestelijk verbonden aan zijn plicht en moet zijn eigen gevoelens daarvoor aan de kant schuiven.
De manier waarop Ed Franck deze karakterisering aanpakt, is gewoon door zich op de meeste
vlakken zeer strikt aan het origineel te houden. Op de vermindering van goddelijke tussenkomsten
na, heeft hij zich perfect aan Vergilius’ epos gehouden. De manier van vertellen die directe met
indirecte rede afwisselt, geeft een totaalbeeld van de personages. Naast enkele vaststaande feiten
die we over hen te weten komen (wat betreft hun uiterlijk en hun verleden), kunnen we soms uit het
gedrag en de woorden van de personages bijkomende informatie destilleren. Deze informatie
kunnen we als lezers dan naar eigen goeddunken vormgeven.
De vele dialogen die ingelast worden door Franck zorgen er wel voor dat het geheel nog menselijker
wordt (ook het weglaten van de goden helpt hier sterk bij). Aeneas en Dido komen als het ware naar
voor als twee personages met wie we ons zeer goed kunnen vereenzelvigen. Het lijkt alsof we hen
kennen en bij de gebeurtenissen aanwezig zijn.
We zouden ons kunnen afvragen waarom Ed Franck het verhaal op deze manier weergeeft. Waarom
hij er geen happy ending aan gebreid heeft zodat zijn 14-jarige lezers (en anderen die het boek lezen)
met een goed gevoel het boek sluiten. De reden hiervoor is niet ver te zoeken. We vinden ze terug in
de grote liefde en het grote respect die Franck heeft voor de klassieke verhalen. Hij wil deze graag
moderniseren en verlevendigen, maar aan de boodschap raakt hij niet. Het is zijn bedoeling ons een
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
128
correct beeld te geven van de Aeneas en de Dido zoals Vergilius ze bedoeld heeft opdat we de
voeling met het originele verhaal niet zouden verliezen.
Het resultaat is dan ook meer dan naar behoren. Ed Franck is in zijn opzet geslaagd. Elke lezer sluit
het boek “Aeneas en Dido” af met een nieuw stukje kennis van verhaalstof uit de Klassieke Oudheid.
Door enkel boek 4 volledig weer te geven, missen we weliswaar het beeld van de pius Aeneas die
plots zijn zelfcontrole verliest, maar deze kennis is in principe ook niet nodig om van het
liefdesverhaal tussen Aeneas en Dido te genieten. Het gaat hier over Aeneas als geliefde die zijn
gevoelens opzij moet zetten voor zijn rol als leider. Zijn heldhaftigheid en wreedheid doen hier niets
ter zake en kunnen dus weggelaten worden. Op het feit na dat we een belangrijk deel van Aeneas
karakter op die manier niet te zien krijgen, is Ed Franck erin geslaagd zijn Aeneas tot een spiegelbeeld
te vormen van de Aeneas die Vergilius in de eerste zes boeken van de Aeneïs neerzet.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
129
Willy Spillebeen – Aeneas of de levensreis van een man
1. Inleiding
1.1. Willy Spillebeen van dichterbij bekeken
Vlaams auteur Willy Spillebeen debuteerde in 1959 met de dichtbundel “De spiraal”. Het was het
eerste literaire werk van vele. Vele werken overigens die een soort weerkerend idee bevatten over
mens en wereld, die een bepaalde visie op het leven weergeven. Spillebeens werken worden
gekenmerkt door een sterk autobiografische inslag. Hoewel dit niet altijd het aanvankelijke opzet is
en ook niet altijd duidelijk naar voor komt, vinden we toch veel eigenheden van de auteur terug in
zijn personages. Die personages durven al eens sceptisch in de wereld te staan en durven diep
nadenken over hun “zijn” en hun identiteit. Ook het al dan niet geloven in een hogere macht en
filosofische overpeinzingen worden mooi verweven in de eigenheid van de karakters.
Dezelfde elementen zijn ook van belang voor Willy Spillebeens boek “Aeneas of de levensreis van een
man”. Hoewel Aeneas een historisch personage is, is het er toch opnieuw één waarin de auteur
zichzelf voor een deel kon terugvinden. Daarover meer in 1.2.
Een constante in het oeuvre van Spillebeen is dat hij de helden van weleer opnieuw een plaats durft
te geven. Historische figuren worden door de schrijver op een zeer menselijke manier voorgesteld.
De zaken die ze gedaan hebben, worden op een manier vanuit hun karakter bepaald. We leren hen
als lezer begrijpen en zullen ons door de zeer menselijke voorstelling van deze personages
makkelijker kunnen identificeren met hen. Dit geld ook voor Aeneas die door Willy Spillebeen niet als
de onbegrijpelijke en ondoorgrondelijke held wordt afgeschilderd, maar als een gewoon man met
zijn tekortkomingen en zelfs twijfels. Als een man die niet tevreden is met wat hij in zijn leven
verwezenlijkt heeft, terwijl anderen zo zijn loftrompet afsteken. Verhaeghe schrijft hierover:
“Spillebeens Aeneas-figuur kan dus moeilijk de ‘religio’ en de ‘pietas’ van zijn antieke voorganger
toegeschreven worden. (…) Het maakt hem alleen maar meer en meer vertwijfeld, een “ik-weet-het-
niet-man.” (Verhaeghe, 1984: 287)
Om op dergelijke manier over historische figuren te schrijven die de schrijver natuurlijk nooit zelf
heeft ontmoet, was het belangrijk dat hij eerst zijn eigen persoon beter leerde kennen. Over de
zoektocht naar de eigen identiteit en naar het antwoord op de vraag “Wie ben ik en wat doe ik hier?”
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
130
kunnen we lezen in Spillebeens boek “Steen des aanstoots”. Een boek waarnaar de auteur nog vaak
verwijst wanneer hij het belang van het autobiografische element probeert aan te tonen in zijn
andere werk. Het is opvallend dat de visie van Spillebeen op mens, leven, geloof, wereld,… als een
soort lijm zijn verschillende boeken bij elkaar houdt. Ook zijn jeugdboeken worden hierdoor
getekend en geven een heldere kijk op de problematiek die de wereld te allen tijde in zijn greep
houdt. Hier zien we onmiddellijk dat Spillebeen een auteur is die zowel voor jong als oud schrijft, wat
sommige critici, lezers,… doet twijfelen over de status van een aantal van zijn boeken. Zoals ik bij
“beoogd lezerspubliek” zal aantonen, is het niet duidelijk of we met “Aeneas of de levensreis van een
man” te maken hebben met een jeugdboek dan wel met een volwassenenroman. Het bewijst dat
Spillebeen als voorbeeld kan dienen voor het fenomeen van de vervagende grens tussen jeugd- en
volwassenenliteratuur.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
131
1.2. Willy Spillebeens aanpak van de Aeneïs
Zoals waarschijnlijk al is duidelijk geworden, gaan er ook in “Aeneas of de levensreis van een man”
vele autobiografische elementen schuil, wat maakt dat het boek van Spillebeen een totaal andere
dimensie krijgt. “En wat dan met de historische roman? En kun je je eigenlijk wel afsplitsen in
personages? Retorische vragen natuurlijk. Je kunt je toch documenteren, je kunt je toch in leven in
een personage, in een streek, in een tijd. En tenslotte schrijf ik ‘fictie’, geen reportage, geen
reisverhaal… Ik stel me voor… En het aandeel van de ‘verbeelding’, wat daar ook mee bedoeld mag
worden, is hoe-dan-ook altijd vrij groot.” (Spillebeen, 1989: 288) We krijgen niet langer een
ondoorgrondelijke held te zien, maar een man van vlees en bloed met evenveel negatieve
karaktereigenschappen als elk ander mens, met ontgoochelingen, met twijfels,… Om met één woord
het verschil ten opzichte van de originele Aeneïs weer te geven, zou ik Spillebeens herwerking van dit
verhaal vooral “menselijker” noemen. Voor de auteur zelf was het een poging om het introverte
(waar hij al uitgebreid over geschreven had in “Steen des aanstoots”) te verwerken met het meer
extroverte kantje dat het verhaal van Aeneas te bieden had. (Zie interview met Willy Spillebeen,
bijlage nr. 2)
Het intro- en extraverte wordt door Spillebeen op een bijzondere manier naar voren gebracht. We
lezen het verhaal van Aeneas die op sterven ligt. Het is een ik-figuur die nadenkt over zijn leven en
beseft dat hij veel dingen verkeerd heeft aangepakt. Deze ik-figuur wil nog veel dingen kwijt aan de
mensen rondom hem, waaronder ook een groot deel verontschuldigingen, maar slaagt daar niet in
omdat hij zijn spraak verloor na een hartaanval. De woorden van Aeneas zitten als het ware
gevangen in zijn eigen lichaam. Het extraverte, de dingen die Aeneas als “held” heeft gedaan,
worden in verschillende flashbacks aan ons overgebracht. We krijgen Aeneas’ eigen kijk op de feiten
te zien op een heel eerlijke manier.
De reden waarom Spillebeen voor een herwerking van de Aeneïs koos, is niet eenduidig. Naast het
feit dat hij altijd al van Vergilius’ epos heeft gehouden (in het middelbaar studeerde de auteur
Grieks-Latijn) en dat hij een enorme interesse kende voor historische figuren en hun persoonlijkheid,
herkende Spillebeen zichzelf ook een beetje in Aeneas. Hij probeert zijn eigen visie te geven op het
leven van de man waardoor misschien ook de lezers zichzelf meer en meer gaan herkennen in
Aeneas. Zelf zegt de auteur hierover: “Ik wilde het op mijn eigen manier weergeven. Ik wilde niet het
verhaal van een held, maar het verhaal van een gewone man die door alle soorten systemen wordt
vastgezet, die dat eigenlijk niet wenst, hij wenst geen macht, geen leiding te geven. Hij wil een
gewoon mens zijn, maar het lukt niet. Het conflict met de vaderfiguur speelde toen vooral een grote
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
132
rol in mijn werk.” (Zie interview met Willy Spillebeen, bijlage nr. 2) Verschillende critici beweerden
naar aanleiding hiervan ook dat Spillebeen zelf een soort Dido in zijn leven moest gekend hebben. De
auteur geeft aan dat dat niet volledig klopt, maar ook niet volledig uit de lucht gegrepen is. Iedereen
heeft immers op een moment in zijn leven een bepaald soort Dido-ervaring, meent hij.
Omdat vooral het karakter en de overpeinzingen van Aeneas centraal staan, komen de vele
“avonturen” van Aeneas vaak op de tweede plaats. Spillebeen haalt de meeste elementen uit de
eerste helft van de Aeneïs op een bepaalde manier wel aan, maar vooral met het oog op wat deze
zaken betekenden voor Aeneas als mens. Alles wordt ook sterk gerelativeerd in het boek. Aeneas wil
geen valse held zijn die zich kan beroemen op heldhaftige daden die de zijne niet zijn of die door de
zangers veel weelderiger en grootser worden beschreven dan ze werkelijk waren. Dit alles zorgt voor
een zeer eerlijke weergave van het Aeneïsverhaal.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
133
2. Narratologische analyse
2.1. Plot
In bovenstaand stuk gaf ik al aan dat Willy Spillebeen op een compleet andere manier omgaat met
het originele Aeneïsverhaal dan vele andere auteurs. Spillebeen gebruikt het volledige epos van
Vergilius, maar op een versnipperde en onvolledige manier. Hij lijkt enkel de invloed van de vele
gebeurtenissen in Aeneas’ leven uit het origineel te destilleren die op de één of andere manier het
gevoelsleven van Aeneas beïnvloed hebben. Deze gedestilleerde momenten worden wel min of meer
chronologisch weergegeven, hoewel het boek in zijn geheel niet op een chronologische manier is
aangepakt. We zien een plot die als het ware in drie lagen wordt weergegeven. De eerste laag is
tevens de kaderende laag en geeft ons Aeneas op zijn sterfbed weer. Hij is ondertussen een man op
leeftijd die net getroffen is door een hartaanval, wiens lichaam niet meer functioneert naar behoren,
maar bij wie gedachten aan het verleden welig tieren. We zouden het boek kunnen zien als een
weergave van een stervende man bij wie de belangrijkste herinneringen aan zijn voorbije leven nog
even door zijn hoofd flitsen. Aangezien hij op sterven ligt, is er ook geen tijd om elke herinnering tot
in detail weer te geven. Vooral het effect van de gebeurtenis op de mens Aeneas is van belang. De
tweede laag is Aeneas in de bloei van zijn leven. Hier zien we voornamelijk de “held” Aeneas zoals hij
door Vergilius wordt weergegeven in de zin dat ze dezelfde avonturen meemaken. Qua
persoonlijkheid is Spillebeens Aeneas niet te vergelijken met die van Vergilius, zoals we later nog
zullen zien. Deze fase in Aeneas’ leven wordt gekenmerkt door de vele verliezen en het zoeken naar
een eigen identiteit door het personage. Tot slot hebben we ook nog een derde laag waar we Aeneas
als opgroeiend kind zien. Een kind dat zich niet thuis voelt waar het thuishoort en liefst als arme
herder door het leven zou gaan (terwijl hij afstamt van de edelen in Troje). We zien dus dat Aeneas al
van heel jonge leeftijd te kampen had met twijfels en ontgoochelingen, wat maakt dat deze
avonturen van Aeneas als kind ook zeer belangrijk zijn voor de man die hij later zal worden.
Doordat lagen twee en drie in feite flashbacks zijn van de Aeneas uit laag één, die op sterven ligt,
kunnen we niet spreken van een chronologisch verhaal. Wanneer we de drie lagen op zich bekijken,
is er wel sprake van chronologie. In laag één zien we de laatste uren van Aeneas. Hij heeft een
hartaanval gekregen en wil nog een paar laatste zaken afhandelen vooraleer hij sterft in de hoop zo
de toekomst van zijn stad Lavinius veilig te stellen. Hij wil vooral nog kunnen zeggen dat Silvius, zijn
vroegere vijand, met zijn dochter Elissa moet trouwen zodat de twee gelukkig kunnen zijn en het
bestuur van de stad samen op zich kunnen nemen. In de tweede laag zien we een chronologische, zij
het versnipperde en onvolledige, weergave van de gebeurtenissen uit Vergilius’ Aeneïs. We moeten
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
134
hier ook opmerken dat niet alles op exact dezelfde manier verhaald wordt. Door de eerlijke kijk die
Aeneas ons biedt op zijn leven, komen we van verschillende gebeurtenissen te weten dat ze
helemaal niet zo groots of avontuurlijk waren als ze door de vele zangers in de loop der tijden
werden voorgesteld. In het verleden kon Aeneas hier niet tegenin gaan, hij was mentaal te zwak en
moest ook denken aan zijn status als leider, maar nu doet het er allemaal niets meer toe en bekent
Aeneas ons de vele leugens die jarenlang voor waar werden aangenomen door de mensen. Binnen
de tweede laag is het vooral de liefde voor Dido die Aeneas getekend heeft voor de rest van zijn
leven. Zelfs op zijn sterfbed denkt hij nog voortdurend aan haar terug (mee door het feit dat hij zijn
dochter naar Dido (Elissa) heeft genoemd). Ook in de derde laag zien we een chronologisch verloop
van de feiten. Het kind-zijn van Aeneas wordt vooral getekend door zijn vriendschap met herder
Polybios, wiens dood een wig zal drijven tussen Aeneas en zijn vader Achates die mee
verantwoordelijk was voor de dood van de herder. Een ander tekenend element is de vriendschap
met Hektor die hier zijn aanvang kent. Deze vriendschap zal doorlopen tot in de tweede laag en zal
Aeneas enorm sterk tekenen. De chronologie binnen de verschillende lagen duidt op temporele
verbanden tussen de verschillende gebeurtenissen per laag, maar de belangrijkste verbanden zijn
toch wel de causale. Deze lopen immers over de grenzen van de verschillende lagen heen, daar elk
element dat aangehaald wordt, een blijvende invloed zal hebben en Aeneas mee gemaakt heeft tot
de man die hij is wanneer hij op zijn sterfbed ligt.
Wanneer we ons opnieuw op Prince’s (Herman & Vervaeck, 2001:19) indeling baseren, kunnen we
Spillebeens roman op volgende manier analyseren. Initieel hebben we te maken met een jongetje uit
Troje dat zich thuis voelt buiten de stad, van de natuur houdt en een goede band heeft met herder
Polybios. De kleine Aeneas gelooft nog in het goede van de mensheid en de wereld en heeft een
vrolijke aard. Door alle gebeurtenissen die de jongen (en later de man) meemaakt, wordt hij sterk
getekend. Van zijn geloof in goedheid is niet veel meer over. Zijn kracht om nog echt lief te hebben is
hem ontnomen en een duister gevoel van identiteitscrisis nestelt zich in het hart van Aeneas. Finaal
is het dit hart van Aeneas dat het begeeft. Door terug te denken aan zijn hele leven beseft de man
dat hij ook zelf veel foute keuzes heeft gemaakt en voor een groot deel zelf verantwoordelijk is voor
het slechte gevoel dat hij al die jaren heeft meegezeuld. Zijn probleem is dat hij alle schuld
voortdurend op anderen wou afschuiven. Aan het einde beklaagt Aeneas zich dit ook, maar is hij niet
meer in staat om zijn verontschuldigingen nog onder woorden te brengen. Het enige dat hij nog kan
doen is zijn dochter Elissa toelaten om te kiezen voor haar liefde voor Silvius in plaats van, net zoals
haar vader, een liefdeloos leven te leiden dat alleen in het teken staat van de macht.
Deze sterke nadruk op het gevoelsmatige in Willy Spillebeens “Aeneas of de levensreis van een man”
is tekenend voor de manier waarop Aeneas gekarakteriseerd wordt. Het wordt duidelijk dat dit een
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
135
man is die zijn eigen gevoelens voortdurend verborgen heeft moeten houden voor de mensen
rondom hem en die nu, nu hij eindelijk uiting wil geven aan al deze gevoelens, niet meer in staat
blijkt daartoe. Hij sterft en neemt al zijn gedachten mee in zijn graf. Wij, als lezer, zijn bevoorrecht
dat we ze nog te lezen krijgen. We kunnen de roman van Spillebeen als het ware zien als een
schriftelijke weergave van de laatste gedachten van Aeneas die een heel eerlijke kijk bieden op zijn
persoon. Op een bepaalde manier doet dit ons ook meer respect opbrengen voor Aeneas. We
begrijpen zijn verkeerde keuzes beter wanneer hij ons zelf uitlegt hoe hij deze heeft kunnen maken.
We begrijpen zijn fouten, zijn ontgoochelingen, zijn vervelende gedrag, … omdat hij er zeer eerlijk
over “praat”. Het eerlijke is waarschijnlijk te wijten aan het feit dat we gewoon in zijn gedachten
kunnen kijken die hij niet kan filteren zoals hij met woorden wel zou kunnen doen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
136
2.2. Twee scènes van naderbij bekeken
2.2.1. Aankomst van Aeneas bij Dido
De aanleiding tot de herinnering aan de Dido-episode in zijn leven, komt er bij Aeneas wanneer hij
het volgende bedenkt:
“Alleen de mens kan haten en beminnen, goed en kwaad doen. En soms doet hij allebei
tegelijk.” (Spillebeen, 1999: 129)
We kunnen deze gedachte onmiddellijk betrekken op Dido. Aeneas haat zijn plicht, maar bemint
Dido. De keuze tussen beiden is echter niet zo makkelijk. Zijn plicht maakt hem tot wie hij is en daar
hij het al zeer moeilijk heeft met zijn identiteit vorm te geven, kan hij dit element van zijn persoon
niet verloochenen. Aan de ene kant doet hij er goed aan zijn plicht na te komen. Ten eerste is het een
PLICHT, ten tweede maakt het zijn relatie met de Trojanen er weer beter op. Aan de andere kant
doet hij zichzelf en Dido meer dan kwaad. Wat hij ook doet, hij moet altijd iemand verraden en
meestal is hij één van diegenen die verraden wordt.
Een groot verschil met het originele verhaal is dat Spillebeen Aeneas’ vader nog niet heeft laten
sterven op het moment dat de Trojanen Afrika bereiken. Dit is een belangrijke verandering daar
Anchises eigenlijk de plicht van Aeneas personifieert. Het geloof in de goden is bij Aeneas quasi nihil.
Het geloof in zijn vader echter is zeer groot. Niet omdat hij die man echt respecteert, integendeel,
maar omdat hij het gevoel heeft dat hij niet anders kan. Je vader moet je nu eenmaal aanbidden als
ware hij een god. Het is dan ook Anchises die Aeneas zal verplichten zijn reis naar Italië verder te
zetten. Anchises is altijd uit geweest op macht en heeft de liefde daarvoor links laten liggen. Nu eist
hij van Aeneas hetzelfde. Aeneas zelf zal deze vreselijke cyclus aan het eind van zijn leven echter
doorbreken door zijn dochter toe te laten wel voor de liefde te kiezen.
Nog verschillen met het origineel zijn dat Aeneas vastberaden op de koningin afgaat en niet in een
onzichtbaarheidsmantel gehuld wordt door zijn moeder Venus (aan wiens echtheid in Spillebeens
versie overigens ook sterk getwijfeld wordt). De goden doen in feite niets ter zake wanneer Aeneas
en Dido elkaar ontmoeten. De liefde op het eerste zicht komt eerder van Aeneas’ kant dan van die
van Dido. De eerste indruk die hij van Dido heeft, is de volgende:
“Ze had iets oneindig zachts over zich, misschien wel door haar doorschijnend lichte ogen die
haar breekbaar en teer maakten, een teringachtige schoonheid die je niet meteen durfde te
beroeren. Maar het vreemde was dat ze ondanks die indruk van broosheid eigenlijk vrij lenig
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
137
gebouwd was, een beetje roofdierachtig, meende Aeneas toen ze van haar spinnewiel
opsprong. Dit deed hem op zijn hoede zijn.” (Spillebeen, 1999: 136)
Aeneas heeft een soort behoedzaamheid gekregen in de loop der jaren ten opzichte van vrouwen.
Helena bewees dat mooie vrouwen best wel gevaarlijk kunnen zijn en Kreousa deed Aeneas twijfelen
aan de kracht van liefde. Vandaar dat hij op zijn hoede is ondanks de zeer mooie verschijning van
Dido. Toch zal hij het niet kunnen stoppen dat zijn bewondering voor deze vrouw overgaat in een
ontluikende verliefdheid. Terwijl Dido naar de zanger Cretheus luistert die vertelt over Aeneas’
heldendaden (al zijn deze in feite van plaatsvervanger Theodoros), zit Aeneas als een vreemde te
luisteren naar verhalen die in wezen niet over hem handelen. Maar….
“Aeneas zat erbij als een vreemdeling en een warmte – vertedering, beginnende verliefdheid,
dat mysterieuze fluïdum van de liefde – steeg in zijn borst op toen Dido ineens met een hoog
stemmetje zei dat ze blij was dat de godin hem gered had en dat ze hoopte dat hij nooit meer
op die manier zou moeten vechten. (…) Ze glimlachten naar elkaar en het kwam Aeneas voor
dat hij voor het eerst niet die vreemdeling ervaarde van anders – dat gevoel van wie ben ik
eigenlijk – en afwezig luisterde hij (…)” (Spillebeen, 1999: 139)
Dit citaat geeft aan wat Aeneas tot het eind van zijn leven zal blijven voelen. Dido heeft hem mede
gemaakt tot wie hij is, heeft hem een identiteit gegeven, heeft hem geleerd wat liefhebben is… Het
achterlaten van Dido stond als het ware gelijk aan het achterlaten van zichzelf, aan het achterlaten
van het enige echte geluk dat hij ooit in zijn leven gekend heeft. Enkel zijn dochter Elissa zal dit geluk
deels kunnen herroepen bij Aeneas; ook voor haar zal hij een liefde kennen die sterker is dan vele
andere liefdes in zijn leven.
Dido’s liefde voor Aeneas ontluikt door de verhalen die ze over hem hoort vertellen, maar ook door
het zoontje van Aeneas. Ook Spillebeen laat hier geen goddelijke tussenkomst meespelen, maar wijt
de aandacht van Dido voor Ascanius uitsluitend aan de kinderwens die ze zelf heeft. Zij spreekt deze
niet letterlijk uit, maar de vele hints die ze in deze richting geeft, worden door Aeneas wel begrepen
en wakkeren zijn liefde voor haar nog aan.
“Dido verwende het kind en eens zei ze, met haar mysterieus Afrikaans lachje dat twee
kuiltjes maakte in haar wangen, dat ze een zoon als Ascanius gewild had en dat ze voor hem
ook wel een moeder wou zijn. Aeneas had het best begrepen, die keer, hij had niet
gereageerd maar zijn hart sloeg sneller en een warmte trok door zijn borst en hij was zeer
ontroerd geweest, maar hij had zich beheerst.” (Spillebeen, 1999: 141)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
138
Hoewel Aeneas’ liefde voor Dido steeds groter wordt, lijkt hij al te voelen dat hij niet zomaar kan of
mag toegeven aan zijn gevoelens voor haar. Hij weet hoezeer zijn vader uit Carthago wil vertrekken
(door het feit dat Carthago een arme stad is en Anchises een grote toekomst wil voor zijn zoon) en
probeert dus zijn gevoelens te onderdrukken. Dido lijkt dit ook door te hebben. Op het moment dat
Aeneas dan toch toegeeft aan zijn liefde voor haar, op de jacht waar een onweer losbreekt en beiden
in een grot moeten gaan schuilen, smeekt Dido Aeneas al om bij haar te blijven (dit kunnen we lezen
op p. 145 in “Aeneas of de levensreis van een man”). Ook zij weet maar al te goed hoe het zit met
Anchises en zijn idee van plicht. De liefde tussen Aeneas en Dido is dus zeer oprecht, dat mag wel
duidelijk zijn, maar er lijkt een soort schaduw, een donkere wolk, boven te hangen.
“Nooit had hij zichzelf willen bekennen, nooit had hij geweten wat liefde betekende, deze
liefde, een brand die hem tegelijk verschroeide en verzaligde, die hem gelukkig en bedroefd22
maakte, die hem voor de rest van zijn leven van zijn rust zou beroven – dat wist hij, (…)”
(Spillebeen, 1999: 148)
Het afscheid van de twee is, hoewel voorvoeld door beide personages, even bedroevend, zwaar en
dramatisch als in de originele Aeneïs. Spillebeen slaagt er door zijn aanpak wel in Aeneas veel
menselijker voor te stellen. We hebben niet echt het gevoel dat hij een verrader is en een
waardeloze man voor Dido. We zien eerder een man die verscheurd wordt door een keuze tussen
plicht en liefde, maar erger nog ook tussen zijn vader en zijn geliefde Dido. Aangezien hij het als zijn
plicht beschouwt om zijn vader als een soort god te zien, kan hij deze niet aan de kant schuiven. Hij
heeft geen keuze en zijn eeuwige gedachten aan Dido, de pijn die hij omschrijft in verband met zijn
vertrek en het feit dat hij zich dagen in afzondering terugtrekt om alles proberen te verwerken,
geven aan hoe zwaar dit alles was voor Aeneas en bezorgt ons meer sympathie voor deze man.
2.2.2. Aankomst van Aeneas bij koning Latinus
Het achtste hoofdstuk van Spillebeens boek draait rond de grote plicht van Aeneas. Het element dat
zijn leven tot een ware hel heeft gemaakt bij momenten. Het huwelijk met Lavinia daagt Aeneas
weer voor de geest en hij denkt maar aan één ding dat daarmee in verband staat, nl. plichtsgevoel.
“Elissa snurkt zachtjes aan de andere kant van de kamer. Ik mag haar niet wakker maken. Dat
ben ik haar verplicht. Verplicht. Plicht. Ja, mijn plicht, mijn verdomde plicht. Mijn hele latere
22
Elke onderstreepte passage in de citaten is een persoonlijke aanduiding van mij om mijn punt duidelijk te maken.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
139
leven heb ik in het teken van de plicht gesteld. Zo is het ons allebei vergaan, Lavinia. Ik heb
jou uit plichtsgevoel getrouwd, ik weet niet of ik jou heb liefgehad. En jij hebt mij evenzeer
uit plichtsgevoel getrouwd, waar of niet?” (Spillebeen, 1999: 168)
“En je wilde haar niet uit liefde, maar omdat je tegenover die vervloekte Trojanen je
vervloekte plicht wou doen. Tegenover die Trojanen én tegenover je vader, die gevallen dode
god… En tegenover jezelf ook, jij die liefde vervangen had door macht en plicht…”
(Spillebeen, 1999: 171)
Het lijkt wel alsof Aeneas na Dido niet meer in staat is tot liefhebben (op Elissa na, maar zij is dan
weer een soort tweede Dido in zijn leven dankzij haar naam). De plicht primeerde ook toen en heeft
hem naar het land van Lavinia gebracht, waar opnieuw enkel de plicht hem stond te wachten.
Wanneer Aeneas in dit land van Lavinia, Italië, aankomt, is zijn reactie niet zo enthousiast als die van
Vergilius’ Aeneas. Hij heeft een slecht voorgevoel en ruikt een rotte geur, maar alle anderen zijn
enthousiast en Aeneas lijkt zich daar dan maar bij neer te leggen. Er zijn bij Willy Spillebeen ook geen
voortekens die aangeven dat de Trojanen in het beloofde land zijn aangekomen. De Trojanen lijken
gewoon op hun gevoel af te gaan.
Spillebeen stelt de ontmoeting tussen Aeneas en koning Latinus ook zeer lang uit. Hij stuurt een
gezantschap van Trojanen naar Latinus die aan Aeneas komen zeggen dat de koning zeer vriendelijk
was en dat de dochter van Latinus een zeer goede partij zou zijn om mee te huwen.
“Ze waren bepaald enthousiast. De stad was rijk, de koning vriendelijk en de taal die hij
gesproken had, hadden ze allen vrij makkelijk begrepen. Ze hadden geschenken uitgewisseld
en voor Aeneas hadden ze een prachtige rol purperen stof mee, waaruit hun koning voor
hémzelf en zijn vrouw en zijn paard een prachtig kleed kon laten vervaardigen… Maar toen
hij vernomen had dat Aeneas geen vrouw had, had hij meteen voor zijn goden offers
gebracht (…)” (Spillebeen, 1999: 176)
We krijgen hier ook een zeer vrome Latinus te zien die onmiddellijk lijkt terug te denken aan de
voorspelling die de goden hem ooit deden, nl. dat zijn dochter moest trouwen met een held van over
zee. De voorspelling wordt kort even aangehaald door Latinus.
Aeneas ziet dit huwelijk niet onmiddellijk zitten, maar is wel bereid een gezantschap van Latinus’ volk
te ontvangen in zijn burcht. Zover komt het echter niet. Ascanius volgt per ongeluk (zijn hengst is op
hol geslagen) een herdersmeisje tot in haar dorp. De dorpelingen stenigen hem bijna, maar Ascanius
wordt door Trojanen gered die het dorp dan ook maar in brand steken en de meeste herders
uitmoorden. Hier ligt de kiem van een jarenlange strijd met vele herdersgemeenschappen die dan
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
140
ook nog eens worden opgestookt door Turnus die uit is op Lavinia’s hand. De hele oorlog zoals
Vergilius hem omschrijft, wordt door Aeneas afgedaan als een verzinsel van de dichters die alles veel
heroïscher wilden voorstellen dan het in feite was.
“Het tegendeel van heroïsche gevechten: de stervenden kronkelden over de grond als
vastgespiesde slangen en het groene schuim op hun mond was bepaald afzichtelijk om aan te
zien.” (Spillebeen, 1999: 182)
Een echte ontmoeting tussen Aeneas en Latinus krijgen we dus niet te zien. De twee communiceren
via gezanten en dragen elkaar wel een warm hart toe, maar meer ook niet. Uit het weglaten van een
echte ontmoeting tussen de twee of het gebrek aan een dieper ingaan op de gebeurtenissen kunnen
we afleiden dat dit gebeurtenissen zijn die Aeneas niet zozeer geraakt hebben. De elementen uit
deze periode die wel naar voor komen en Aeneas blijvend beïnvloed hebben, zijn de dood van Pallas,
een goede vriend van zijn zoon (zoals Hektor er ooit één voor hem geweest was) en het huwelijk met
Lavinia. De dood van Pallas wordt door Spillebeen dus om een andere reden ingrijpender dan bij
Vergilius. Deze dood doet Aeneas immers terugdenken aan de dood van Hektor die hij nog altijd niet
helemaal heeft kunnen verwerken. De wraak die Aeneas hiervoor op Turnus neemt, is in naam van
zijn zoon, maar het lijkt ook een soort wraak voor wat Achilles Hektor ooit heeft aangedaan. Door de
verwonding aan zijn heup en de plaatsvervanger die op het strijdveld stond, heeft Aeneas toen
immers nooit echt wraak kunnen nemen.
Ook verschillend met het origineel is dat we het huwelijk tussen Aeneas en Lavinia bij Spillebeen ook
daadwerkelijk te zien krijgen. Bij Vergilius is dit een gedachte die we zelf moeten aanvullen aan het
einde van het boek. Het lijkt een soort “En ze leefden nog lang en gelukkig” te zijn. In “Aeneas of de
levensreis van een man” wordt ons echter aangetoond dat er helemaal geen “lang en gelukkig” is.
Het leven van Aeneas wordt er niet makkelijker op sinds zijn huwelijk met Lavinia, hoogstens wat
rustiger, maar ook dit maakt hem niet gelukkig omdat hij zo sneller als oude man zal afgeschreven
worden.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
141
2.3. De verteller
Het gegeven “de verteller” wordt vooral bij Willy Spillebeen zeer bijzonder. Het is immers Aeneas zelf
die aan het woord gelaten wordt. Of beter gezegd: het is Aeneas die ons een kijkje biedt in zijn hoofd
en ons een hele resem aan gedachten en herinneringen laat zien. De verteller is dus gewoonweg het
hoofdpersonage van de roman waardoor we enkel zijn eigen visie op zichzelf krijgen. Een zeer
subjectief beeld dus, al geeft Spillebeens Aeneas ons wel het gevoel zeer eerlijk te zijn omdat hij ook
zijn mindere kanten en slechte keuzes volop in het daglicht stelt voor de lezer. Bij Herman en
Vervaeck lezen we daarover het volgende. “Tegenover de psycho-narration van de derde persoon
staat de self-narration in de eerste persoon. Hier vat de ikverteller zijn herinneringen samen. Hij
citeert zichzelf niet als jongere, hij vertelt over de ideeën en gevoelens die hij toen koesterde, zoals dat
gebeurt in de indirecte rede. Ook de ego-vertelling kan consonant of dissonant zijn.” (Herman &
Vervaeck, 2001: 34) Ook de Aeneas in deze roman bouwt een dissonante vertelling op daar hij zich
niet meer kan vinden in het kind, de jongeman,… die hij ooit is geweest. Hij staat niet meer achter de
meeste keuzes die hij in het verleden gemaakt heeft en vertelt deze soms met enig afgrijzen. Het
komt zelfs voor dat de verteller zijn “oude ik” verwijtend aanspreekt en bijna letterlijk vraagt: “Waar
zat je met je gedachten?” Of “Waarom heb je dat toch gedaan?”
Een andere manier om Aeneas als verteller te bestempelen is als “I-protagonist”; hij is als het ware
een autobiograaf. Al deze termen wijzen er dus gewoon op dat Aeneas vertelt over zichzelf. Het
opvallende echter is dat Aeneas dat niet altijd in de ik-persoon doet. We krijgen als het ware drie
personen te zien die alleen Aeneas vertegenwoordigen; een ik, een jij en een hij. Ik geef hier weer
wat deze drie personen volgens Spillebeen zelf betekenen. “In de ik-persoon wordt het lijden in zijn
lichaam opgeroepen: (…) In de jij-persoon bezint Aeneas zich dan, hoofdstuk na hoofdstuk of uur na
uur, over zijn opdracht, zijn keuze en zijn falen. In de hij-persoon ziet hij zichzelf a.h.w. handelen in de
tijd en rapporteert hij op die wijze over zijn ‘levensreis’, dus ook over zijn omzwervingen van Troje
naar Italië.” (Spillebeen, 1989: 293)23 De verteller die zijn pijn bewust beleeft en terugdenkt aan
vroeger is dus de ik-persoon die zichzelf in het verleden als “jij” of “hij” aan-/bespreekt.
We hebben dus duidelijk te maken met een autodiëgetische verteller die als hoofdfiguur alles heeft
meegemaakt waarover hij vertelt. Dit brengt echter niet mee dat de verteller zijn eigen daden
ophemelt of zichzelf een grotere heldenstatus toekent dan hij in feite verdient, integendeel geeft hij
23
Bij Verhaeghe, 1984, 280 lezen we hier een iets anders geformuleerde omschrijving. “Parallel met de driedeling per hoofdstuk door perspectiefwisseling (achtereenvolgens een stuk in de ik-vorm, jij-vorm en hij-vorm) kunnen we spreken van respectievelijk 1. Reis van dood naar leven (ik-vorm), 2. Reis van plicht naar liefde (jij-vorm), 3. Reis van Troje naar Italië (hij-vorm). In tegenstelling tot wat het voorgaande zou kunnen suggereren, is er geen complete scheiding tussen deze drie delen, maar vloeien ze harmonisch in elkaar over.”
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
142
een zeer eerlijke en open kijk op zichzelf. Een kijk die misschien negatiever is over zichzelf dan hij
echt verdient. Het voordeel van een dergelijke vertelinstantie is dat we het personage zeer goed
leren kennen en een rijkdom aan karakteriseringen bezitten. Het nadeel is dat we een zeer beperkte
blik op de gebeurtenissen kunnen werpen. Bovendien zien we het hoofdpersonage alleen zoals het
zichzelf ziet en krijgen we de indrukken van andere personages in verband met Aeneas nooit echt te
zien.
Temporeel gezien, wordt de hele vertelling van Aeneas’ levensreis achteraf gedaan. De man ligt op
sterven en heeft, laat ons zeggen, nog een twaalftal uren te leven. Hij kan niets meer doen behalve
terugdenken aan wat voorbij is. Hij weet dus ook hoe de dingen waarover hij vertelt, zullen aflopen.
Hij weet bijvoorbeeld dat zijn huwelijk met Lavinia op niet veel zal uitdraaien nog voor hij in zijn
verhaal werkelijk iets over dat huwelijk gezegd heeft. De verteller is ook nadrukkelijk aanwezig in het
verhaal en verstopt zijn eigen mening niet, maar geeft ze open en bloot weer. Dit zou ons het gevoel
kunnen geven dat we met een zeer betrouwbare verteller te maken hebben, maar aangezien het een
ik-verteller is en onze blik dus maar beperkt blijft, is alles slechts een subjectief gegeven. We moeten
als lezer zelf uitmaken of we Aeneas een betrouwbare verteller vinden of niet. Het is een zeer
persoonlijk aanvoelen.
De implicaties van deze verteller voor de karakterisering van Aeneas zijn, denk ik, wel duidelijk
geworden ondertussen. We krijgen Aeneas als een heel eerlijk man te zien (al kunnen we dit wijten
aan het feit dat we schaamteloos in zijn hoofd kunnen kijken) die niet tevreden is met zijn leven en
zichzelf als verteller vaak verwijtend durft toe te spreken. Deze handelswijze en de manier waarop
Aeneas over zijn leven vertelt, geven ons het gevoel dat we met een soort zwartgallige figuur te
maken hebben. Het enige waar hij berusting in vindt, zal uiteindelijk de dood blijken te zijn.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
143
2.4. Karakterisering/Focalisatie
In “Aeneas of de levensreis van een man” is het Aeneas die zichzelf karakteriseert. Hij is dus
tegelijkertijd de focalisator en het gefocaliseerde object. Zelfs wanneer Aeneas de woorden van
iemand anders weergeeft die een beeld van hem scheppen, is dit zijn eigen visie op die woorden. Hij
kan ons alles weergeven zoals hij het wil en we krijgen dus een zeer subjectief beeld van deze man te
zien. De verteller en de persoon over wie hij vertelt zijn echter niet vollédig dezelfde. Aeneas kijkt als
oude, stervende man immers terug op zijn voorbije leven. Hij is niet meer het kind waarover hij
vertelt en ook de jongeman die hij ooit was, is een andere man dan diegene die nu op sterven ligt en
die bezint over zijn leven en de keuzes die hij gemaakt heeft. Doordat hij zelf alles heeft meegemaakt
en binnen het verhaal stond (interne focalisatie), is de blik van de focalisator slechts beperkt. Dit
neemt in het geval van Spillebeens boek echter niet weg dat deze blik volledig is voor wat de auteur
wil overbrengen. Het belangrijkste element dat het boek wil overbrengen, zijn namelijk de gevoelens
van Aeneas en zijn evolutie als man. Om deze correct en volledig weer te geven, heeft de verteller
helemaal geen alwetende kijk op de gebeurtenissen nodig en is het voldoende dat hij het
hoofdpersonage (in dit geval zichzelf) van dichterbij bekijkt.
Qua tijd hebben we zowel met retrospectieve focalisatie te maken als met synchrone focalisatie. We
krijgen immers zowel beelden uit het verleden van Aeneas te zien als het moment waarop hij op zijn
sterfbed ligt en zijn laatste uren meemaakt. Het zijn echter vooral de retrospectieve gedeelten die
ons iets leren over het karakter van Aeneas; de synchrone gedeelten geven vooral de pijn weer van
een stervend man. Dit generaliseren mogen we niet doen aangezien ook in de synchrone
focalisatiemomenten belangrijke keuzes en beslissingen genomen worden door het hoofdpersonage,
die de herinnering aan hem zeker en vast zullen tekenen.
Doordat we met een man te maken hebben die zijn keuzes en gevoelens uit het verleden zelf
analyseert (of hier toch een soort poging toe onderneemt, misschien zonder het zelf te willen),
krijgen we vaak directe karakteriseringen die ons door het personage zelf gegeven worden. We
kunnen zelf nog verdere indirecte karakteriseringen halen uit de dingen die het personage zelf zegt
of doet, maar vaak geeft hij hier zelf ook wel op een directe manier uiting aan. Zoals ik bij “De
verteller” reeds aanhaalde, is het aan de lezer om uit te maken of hij de verteller/focalisator wil
geloven. We moeten steeds in het achterhoofd houden dat het een man is die zichzelf op een
presenteerblaadje aan ons aanbiedt en dat dit zowel als eerlijk, als als subjectief vervormd kan
beschouwd worden.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
144
2.4.1. Aeneas als held/leider
De rol van leider zorgt ervoor dat Aeneas zichzelf verliest in een ideaal dat het zijne niet is.
Ook als held slaagt hij er niet in een eigen identiteit op te bouwen.
De rol die Aeneas als leider en held moet spelen, zorgt ervoor dat hij zichzelf als mens (en als
geliefde) uit het oog verliest. Zowel zijn vrienden als zijn familie geven hem het gevoel dat hij een
groot doel heeft in zijn leven, een soort plicht waar hij niet onderuit kan. Hektor, de beste vriend die
Aeneas ooit gekend heeft en die een grote invloed op de jongeman heeft, zegt dat Aeneas zijn plaats
als leider van de Trojanen moet innemen omdat hij voorvoelt dat hij zelf de Trojaanse oorlog niet zal
overleven. Nog tijdens Hektors leven neemt Aeneas deze rol op zich zonder het zelf altijd even goed
te beseffen. Zo zal zijn zoontje Ascanius schrikken wanneer hij afscheid neemt om ten strijde te
trekken. De reden hiervan is de blinkende helm die Aeneas op het hoofd heeft. Dit doet ons sterk
terugdenken aan de Ilias. De laatste keer dat Hektor daar afscheid neemt van zijn zoontje Astyanax
en zijn vrouw Andromache, schrikt zijn zoontje ook van de fonkelende helm en begint het te huilen.
Niet veel daarna zal Hektor sterven en dit is ook zo in het verhaal van Spillebeen. Enkele dagen nadat
Aeneas onrechtstreeks een soort tweede Hektor is geworden, sterft de echte in een duel met
Achilles.
“Ik weet dat jij een leider wordt, dat zegt mijn zus Cassandra altijd en ik geloof haar. Ze zegt
ook dat ik niet lang zal leven en dat voel ik, hier, vanbinnen. Jij moet ik worden, begrijp je
dat? Jij moet de leider van de Trojanen worden die ik nu ben, hier en weldra ginder, voor de
dubbele wallen van Troje.” (Spillebeen, 1999: 64)
“Hij boog zich over het kind dat meteen luidkeels aan het schreien ging. Misschien was het
geschrokken door de plotse flikkering van de bronzen helm. Of misschien was het echt wel
een voorteken. Even was Aeneas bang.” (Spillebeen, 1999: 79)
“Hij beloofde zichzelf een man te zullen worden zoals Hectoor er een was. Zijn hele leven zou
hij onthouden wat Hectoor hem terloops maar had gezegd: jij moet ik worden. Maar dat
lichtende voorbeeld waaraan hij zich spiegelde, verblindde hem tevens zodat hij, ook door
andere omstandigheden, onzeker werd betreffende zichzelf.” (Spillebeen, 1999: 69)
“Ja, zij heeft evenals Hectoor vroeger, de kiem gelegd van wat naderhand mijn twijfels zijn
geworden.” (Spillebeen, 1999: 87)
De laatste twee citaten maken duidelijk dat Aeneas zichzelf meer en meer gaat verloochenen omdat
hij iemand anders denkt te moeten worden dan wie hij in werkelijkheid is. Pas op zijn sterfbed ziet hij
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
145
in dat dit verkeerd was van hem en dat de grootste schuld bij zichzelf te plaatsen valt. Hij heeft zich
altijd te veel willen aanpassen aan wat anderen van hem verlangden.
Zoals ik al aangaf, maakt ook de familie van Aeneas het er niet makkelijker op. De enige echte familie
die Aeneas heeft, is zijn vader (zijn geboortemoeder zal uiteindelijk een meisje van lage komaf blijken
dat gestorven is bij zijn geboorte). Die vader probeert de macht die hij zelf nooit heeft kunnen
verwerven, voor zijn zoon in orde te krijgen. Hij ziet Aeneas als een soort tweede kans om de naam
van de familie belangrijk te maken. Spillebeen zelf ziet dit als een interpretatie van “Aeneas die zijn
vader op zijn rug draagt” (zoals we in de originele Aeneïs kunnen lezen). Aeneas’ vader is dan als het
ware de zware last die op zijn schouders rust. (zie Spillebeen, 1989: 294)
“Jij wordt de koning van Troje, Aeneas, besef je dat wel, haha mijn zoon wordt de koning van
Troje! Dat is al mijn hele leven een droom van me, en nu word niet ik koning, maar mijn
zoon.” (Spillebeen, 1999: 98)
“Maar hij was het al vele jaren vergeten én hij gunde het niet aan zijn zoon die naar zijn
zeggen een taak had, die de rijkdomen van Troje niet mocht vergooien in dit nest van
niemendal.” (Spillebeen, 1999: 142)
“(…) kruip op mijn rug, we zullen samen de wereld veroveren, wij getweeën, tegen de hele
kliek van Priamos in.” (Spillebeen, 1999: 224)
De rol als leider en het verantwoordelijkheidsgevoel over de Trojanen, worden door Aeneas als een
last ervaren. Als een ziekte die maar niet geneest, waar hij maar niet onderuit geraakt. Het enige
medicijn was Dido en dat heeft zijn vader hem afgenomen. De rol als leider had Aeneas dan wel weer
graag op zich genomen. Het strijden op zich vond hij absoluut niet aangenaam, maar de eer en de
roem die ermee gepaard gingen, gaven hem wel voldoening. Jammer genoeg is deze rol door het lot
dan weer niet weggelegd voor Aeneas. Na een zware kwetsuur moet Aeneas maandenlang
revalideren. Een plaatsvervanger, Theodoros, verwerft roem in zijn plaats (terwijl iedereen denkt dat
het Aeneas zelf is die daar zo moedig strijdt). Hoewel Anchises gelukkig is dat alles op die manier kan
geregeld worden, is Aeneas zelf hier niet tevreden mee. Hij heeft het gevoel dat iemand anders zijn
leven leidt, dat hij zichzelf niet meer kent. De heldendaden die aan hem worden toegeschreven zijn
de zijne niet en Aeneas vervreemdt meer en meer van zijn eigen leven. De enige die hem terug het
gevoel geeft dat hij echt Aeneas is, is Dido.
“(…) Aeneas, nu sterf je, heel binnenkort misschien, en het komt je voor dat je je hele leven
alleen maar zitten kijken hebt naar wat er rondom jou en met jou gebeurde en dat je alles
gedaan hebt wat moest gedaan worden, maar waarom? Waarom? Omdat het van je
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
146
verwacht werd, omdat het je plicht was, omdat je nu eenmaal leefde en dacht en zonder
geloof, nietwaar, zonder hoop en naderhand ook zonder liefde heb je je verdomde plicht
gedaan en je hebt je er nooit over beklaagd…” (Spillebeen, 1999: 55-56)
“(…) en je was een speelbal van hen allemaal, maar ook de speelbal van het lot zelf, en je lag
daar in het megaron en je kreeg meer en meer het gevoel dat je jezelf niet meer was, dat
iemand anders jou was, je had het gevoel dat je jezelf aan het verliezen was en soms tussen
de pijnscheuten in vroeg je je wel eens af of je misschien krankzinnig werd.” (Spillebeen,
1999: 89)
“Maar hoe kon Aeneas zijn dronken vader duidelijk maken dat hij en Theodoros één waren.
Hij keek naar de nog krachtige grijze man die weldra in elkaar zou stuiken door overmatig
drankmisbruik en de vervreemding sloeg voorgoed op hem neer. Zijn vader snapte er niets,
hoegenaamd niets van.” (Spillebeen, 1999: 102)
Op het moment dat Theodoros gedood wordt door Grieken in het ingenomen Troje, sterft er een
stukje van Aeneas zelf. De held Aeneas die iedereen uit de verhalen van de zangers kent, is er niet
meer en dit is moeilijk te verwerken voor Aeneas. Hij heeft het gevoel dat hij geboren is om leider op
het slagveld (niet op reizen e.d.) te zijn en te strijden, maar dit deel van zichzelf door het lot niet kan
zijn. Op p. 101 in het boek lezen we ook dat Anchises zich wijzer acht dan Aeneas door zijn hogere
leeftijd en dat Aeneas zich te schikken heeft naar de beslissingen die zijn vader voor hem neemt. Op
die manier zorgt Anchises er niet alleen voor dat zijn zoon meer en meer van zichzelf vervreemdt,
maar ook van hem als vader.
Pas nadat Aeneas een persoonlijke hel is doorgegaan en zich dagenlang heeft afgezonderd in het
scheepsruim om te bezinnen, krijgt hij een klaardere kijk op zichzelf en acht hij zichzelf capabel om
de Trojanen te leiden naar het “beloofde land”. Op dat moment schuift hij ook (letterlijk) zijn vader
aan de kant. Bij Vergilius heeft Aeneas geen keuze en moet hij na de dood van zijn geliefde vader zelf
verder als herder van het volk. Bij Spillebeen is Aeneas’ vader nog niet dood en moet er dus een
andere invulling komen van dit “leiderschap opnemen”.
“(…) hij moge dan nog een held zijn zoals Aeneas meer en meer aan het worden was,
ondanks zichzelf en zijn scepsis.” (Spillebeen, 1999: 123)
“’Is dit voor u allen duidelijk?’ vroeg hij toen met luider stem. ‘Ik, Aeneas, ben voortaan
commandant van deze zeven schepen en we varen naar een nieuw land, we maken een
nieuwe wereld.’” (Spillebeen, 1999: 159)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
147
Op het moment dat Aeneas Turnus vermoordt, of eerder afslacht, zouden we hem kunnen
omschrijven als een held omdat hij als een moordmachine te werk gaat. De vraag is dan maar of we
dergelijk soort held voor ogen willen houden. Misschien heeft Aeneas door zijn optreden daar zijn
laatste kans op een eigen heldenstatus wel verworpen. De manier waarop hij te werk gaat toont aan
dat hij niet stabiel is en zichzelf kan verliezen in vlagen van woede. Dit heeft hij ook voor wanneer
Ascanius net gestorven is. Op dat moment slaat Aeneas uit pure woede en frustratie op zijn vrouw
Lavinia. Later ziet hij in dat dit niet goed te praten valt en dat hij een onzichtbare grens heeft
overschreden. Kunnen we een man die tot dergelijke dingen in staat is ooit wel met recht en reden
een held noemen?
Bovendien is het opvallend dat ook Aeneas zelf zich geen held of leider wil laten noemen omdat hij
dat volgens zichzelf niet is. Hij heeft het gevoel dat hij de twee grootste taken in zijn leven niet tot
een goed einde heeft gebracht.
“Hij bleef geloven dat het hem niet lukte. Wekenlang was er iets misgegaan met hem: hij at
en dronk als gewoonlijk, maar hij was er nooit echt bij, in gezelschap kon hij soms heel
vreemd doen, om een kleinigheid gebeurde het dat hij iemand haast de strot afbeet en aan
het bulderen sloeg, vooral als men hem een held en een leider noemde.” (Spillebeen, 1999:
115)
2.4.2. Aeneas als geliefde
Aeneas heeft maar één keer echt liefgehad. Zijn andere vrouwen heeft hij ofwel enkel in het
begin ofwel enkel aan het eind liefgehad. De relatie met zijn dochter is ook bijna een soort
platonische liefdesrelatie te noemen.
Bij de eerste liefde die Aeneas in zijn leven gekend heeft, speelt zijn plichtsgevoel en schuldgevoel
ook weer een grote rol. Kreousa is het meisje dat onrechtstreeks de dood van Polubios versneld
heeft. Zij was de verstoten dochter van Priamos die door de herder Polubios gered werd. Aeneas
wou helpen door zijn moeder hiervan op de hoogte te brengen, maar op die manier kwamen ook
Anchises (de baas van Polubios) en Priamos het nieuws te weten. Zij lieten de herder, die niets
verkeerd gedaan had, als “straf” ter dood stenigen. Aeneas kampt sinds dat moment met een
schuldgevoel dat hij nooit meer zal kwijtraken en uit een soort “plicht” wordt hij verliefd op Kreousa
en huwt met haar. Het lijkt alsof hij de zaak waar Polubios onverrichter zake voor gestorven is tot een
goed einde wil brengen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
148
“(…) je was op korte tijd veel verouderd, je lag aan dingen te denken waar je vroeger nooit aan
gedacht had, ja, vooral of je van dat meisje dat je tot je vrouw had gemaakt en dat je een zoon
geschonken had, of je van dat meisje hield, je vroeg je af of het misschien alleen maar
genegenheid was geweest, haar verlossen uit de tempeldienst van Afrodite en je kon daar
nooit klaarheid in brengen voor jezelf, je wist het eenvoudigweg niet, gek eigenlijk, al je
gedachten uit die tijd hadden te maken met houden van, (…)” (Spillebeen, 1999: 90)
Deze liefde is er voor Aeneas dus één die met een verliefd gevoel begint, maar eerder onverschillig
eindigt. Wanneer hij Kreousa verliest tijdens de inval in Troje, lijdt hij hier weliswaar onder. Hij ziet
zijn vrouw wel nog graag, maar echt “houden van” kunnen we het niet meer noemen.
De liefde die Aeneas voor Dido voelt is van een heel andere aard. Het is de enige échte liefde die hij
gekend heeft en die begon van het moment dat hij deze vrouw voor het eerst zag tot het moment
dat Aeneas zijn laatste adem uitblaast. De geest van Dido blijft als het ware ook na haar dood in het
hoofd van Aeneas rondspoken. We mogen echter niet denken dat Aeneas zich onmiddellijk of
blindelings in zijn liefde voor Dido stort of toegeeft aan zijn gevoelens. De plicht die hij met zich
meedraagt (en waar zijn vader hem voortdurend aan herinnert), verhindert hem om zich hierin vrij te
voelen. Aeneas zegt doorheen de roman een aantal keer:
“Jij hebt je hele leven meer liefde ontvangen dan gegeven, nu is het jouw beurt om het vele
dat je opgespaard hebt weg te schenken.” (Spillebeen, 1999: 132)
De reden hiervoor zoek ik in het feit dat Aeneas nooit veel liefde heeft durven geven. Hij werd in zijn
kindertijd al geconfronteerd met een vreemdsoortige “liefde” tussen zijn vader en zijn “aardse
moeder” (stiefmoeder), die niet echt van elkaar leken te houden. Anchises heeft er bij Aeneas ook
altijd op gehamerd dat plicht voorgaat op liefde. Deze les heeft Aeneas onthouden, misschien zelfs
zonder het te willen. Wanneer Aeneas Dido leert kennen, zal hij langzaamaan toch leren wat liefde
geven, inhoudt. Dit echter met de gedachte in zijn achterhoofd dat hij niet goed bezig is, omdat hij
zijn plicht moet vervullen (en een vader die hem daar ook voortdurend aan doet denken). Zelfs
wanneer hij zich volledig overgeeft aan zijn liefde voor Dido (in de grot), doet hij dit met een slecht
voorgevoel. Ook Dido lijkt dit op een manier aan te voelen aangezien zij Aeneas al smeekt om bij haar
te blijven vooraleer hij zelf nog maar beslist heeft dat hij opnieuw zal vertrekken.
Daartegenover staat dat Aeneas echt wel van Dido houdt. Voor een keer kijkt hij niet alleen naar zijn
vader die hij als een soort god ziet en wiens bevelen hij denkt te moeten opvolgen. Nu is Dido even
de godin in Aeneas leven, het allesoverheersende element.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
149
“Ze droeg een jachtpakje als Artemis, de godin van de jacht, purper en aan één schouder
vastgemaakt met een schitterende gesp.” (Spillebeen, 1999: 144)
“Ze lagen in elkaars armen, moe, verzaligd en verzadigd en smeekten alle goden waarin ze
geloofden of bereid waren te geloven, ze smeekten elkaar woordeloos want ze waren elkaars
god geworden: laat het duren, smeekten ze, laat het duren.” (Spillebeen, 1999: 149)
We zien hier twee opvallende elementen. Enerzijds is Dido nu even Aeneas’ godin en maakt zij hem
tot wie hij is en tot wie hij ook zou willen zijn. Hij schuift dus zijn vader, zijn vroegere god (een
ondertussen gevallen god in Aeneas’ ogen), aan de kant. Anchises maakte Aeneas altijd tot de man
die hij zelf had willen worden, een leider en koning; een man die Aeneas niet wilde zijn. Toch blijft
Aeneas’ vader en de plicht die door hem gepersonifieerd wordt in de hoofden van beide geliefden
hangen. Ze smeken immers tot drie keer toe dat ze samen zouden mogen blijven, waarschijnlijk in de
wetenschap dat dit er niet in zit.
Aeneas zit dus duidelijk gevangen tussen zijn verlangen en zijn “plicht” en wat hij ook kiest, hij zal
één van de twee, en dus ook één van zijn twee goden, moeten verraden. Aeneas kiest uiteindelijk
voor zijn plicht omdat hij het gevoel heeft geen keus te hebben. Zijn vader heeft hem bedreigd en de
Trojanen worden Aeneas afvallig. Dit kan Aeneas niet maken; hij kan zijn oude god niet zomaar
verloochenen. Liefde moet immers wijken voor plicht, hoeveel pijn dit ook doet.
“En wat dan met Dido? De geliefde, want dat was ze toch. Ook dan zou hij haar verdriet doen
door zogenaamd te vluchten. Lafheid. Verraad. Maar als hij niet vluchtte en gehoorzaamde
aan zijn vader, verraadde hij haar ook. En als hij bij haar bleef, verraadde hij de Trojanen. Hij
strekte zich languit op het bed en probeerde orde te scheppen in de chaos van
tegenstrijdigheden.” (Spillebeen, 1999: 151)
“En dat beeld van de wenende Dido, dat lief gezichtje dat hij in zijn handen had mogen
houden, dat hij altijd in zijn handen wou houden, het bleef hem bij, het zou hem voor de rest
van zijn leven bijblijven.” (Spillebeen, 1999: 151-152)
Dit laatste citaat maakt duidelijk dat Aeneas niet met zijn hart kiest, maar met zijn hoofd. Hij houdt
echt van Dido en het feit dat hij zijn dochter later naar haar Elissa zal noemen, is hier nog maar eens
het bewijs van. Sinds Dido in zijn leven is gekomen, vergelijkt Aeneas elke nieuwe vrouw met haar.
Niemand, behalve misschien zijn dochter, kan aan haar tippen en dus is er ook niemand die hij nog
op dezelfde manier kan liefhebben. Onrechtstreeks is ook Hektor mede verantwoordelijk voor dit
gevoel bij Aeneas. Aeneas wil immers Hektor niet verloochenen, zijn beste vriend aan wie hij beloofd
heeft de taak op zich te nemen als leider van de Trojanen. Dido zal zichzelf ook doden met de dolk
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
150
die Hektor ooit aan Aeneas heeft gegeven, wat dit element een nog zwaardere betekenis geeft. Dido
meent dat Aeneas al deze redenen helemaal niet in het achterhoofd houdt. Het gaat er hem volgens
haar niet om om trouw te blijven aan zijn vader, Hektor en de Trojanen. Hij kiest voor de plicht
omdat dit het makkelijkst is. De uitweg met de minste problemen.
“(…) je huilde vanbinnen, zo is het toch geweest, maar zij hoefde dat niet te zien, je maakte je
sterk voor haar maar ze doorzag je helemaal, je hele zwakheid en ze verweet je terecht dat je
een komediant was en dat je bij je keuze tussen liefde en plicht alleen maar de plicht gekozen
had omdat het eenvoudiger, makkelijker was. Ze verweet je dat je geen geloof had en ook
geen hoop en dat je daarom nooit, nooit meer gelukkig zou zijn, dat je het recht niet had op
geluk, omdat je wat je had, de liefde, verraadde en doodgewoon jezelf bedroog (…)”
(Spillebeen, 1999: 156-157)
Nadat Aeneas de woedende en hopeloze Dido heeft achtergelaten, komt hij in een persoonlijke hel
terecht. Hij is werkelijk depressief, maar zal door deze duistere periode ook meer tot zichzelf komen.
Hij heeft een blik kunnen werpen op de persoon die hij wil zijn en probeert dit nu ook verder te
zetten door zich te onttrekken aan de tirannie van zijn vader. Dido zal dus een soort katalysator zijn
binnen het verhaal die Aeneas op weg zet om meer en meer een held en leider te worden.
De laatste vrouw van Aeneas, Lavinia, is nooit ten volle zijn geliefde geweest. In dit huwelijk zullen
plicht en “liefde” opnieuw samensmelten. We kunnen stellen dat er in het huwelijk met Kreousa
meer liefde was dan plicht, in het samenzijn met Dido enkel liefde en in het huwelijk met Lavinia
meer plicht dan liefde. Aeneas beklaagt zich aan het eind van zijn leven dat hij pas een soort liefde
(al is het eerder respect en genegenheid) voor Lavinia is gaan voelen op het moment dat ze op
sterven lag en niet meer bewust leefde. Hij wil wel “houden van” maar het lukt hem gewoonweg
niet. Zijn liefde voor Elissa, het dochtertje dat Lavinia hem schenkt, is vele keren groter dan de liefde
voor zijn vrouw. Elissa is immers een meisje dat qua karakter zeer sterk gelijkt op Dido en hem
voortdurend aan deze grote liefde doet terugdenken. We kunnen Elissa zien als de verpersoonlijking
van Dido’s vloek. Ze had immers gezworen dat ze Aeneas voor eeuwig en altijd bij zou blijven.
Het respect dat Aeneas uiteindelijk voor Lavinia is gaan voelen, komt mee door het feit dat zij hem
gemaakt heeft tot de eerbiedwaardige leider die hij uiteindelijk geworden is. Lavinia heeft Aeneas op
meerdere vlakken tot inzicht doen komen.
“Hij besefte dat hijzelf verantwoordelijk was voor de man die hij geworden was – het was pas
toen dat hij plicht en verantwoordelijkheid, die hij alsmaar in zijn devies voerde, op die
manier begreep. De graad van beminnen van twee mensen is sterk verschillend en in hun
geval was het Lavinia die beminde en hij die bemind werd.” (Spillebeen, 1999: 196)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
151
“Aeneas kon zich niet voorstellen hoe hij zonder Lavinia zou hebben geleefd, alleen kwamen
die goede gedachten aan en over haar veel te laat. En het enige wat er hem nu restte was dat
knagende schuldgevoel.” (Spillebeen, 1999: 197)
“De paar keren dat hij over dit alles had durven door te denken, had hij beseft dat hij
tekortschoot in de liefde. In de liefde en in niets anders. En dan te bedenken dat de zangers
alsmaar zijn liefde, liefde voor het Hoogste, de goden en het land, in het licht stelden en
ophemelden. Hij vond het grotesk en absurd.” (Spillebeen, 1999: 198)
Zeer veralgemenend kunnen we de vier vrouwen in Aeneas’ leven zien als een soort leraressen. Elk
van hen bracht Aeneas op een (al dan niet goede) manier iets bij. Kreousa maakte van Aeneas een
gefrustreerd man en deed hem twijfelen aan de liefde. Hij kent zijn eigen gevoelens niet en weet niet
zeker of hij van haar houdt. Dido heeft Aeneas doen inzien dat de echte liefde zoveel mooier kan zijn
dan plicht én dat hij een lafaard is. Dankzij haar woorden zal Aeneas uiteindelijk meer tot zichzelf
komen en zijn rol van leider werkelijk op zich nemen. Lavinia laat Aeneas voelen wat
onvoorwaardelijke liefde is en maakt hem mee tot de leider die hij uiteindelijk is geworden. Haar
manier van handelen zal Aeneas uiteindelijk inspireren om de vierde vrouw in zijn leven, zijn dochter
Elissa, te laten kiezen voor de liefde. Waar hij zelf altijd in tekort geschoten is, wil hij nu aan zijn
dochter overlaten. Zij moet de vreselijke cyclus doorbreken waarin de plicht de liefde altijd
overheerst heeft.
2.4.3. Aeneas als mens
Aeneas is absoluut niet tevreden met de persoon die hij is (geworden). Hij zag lange tijd
anderen als schuldigen voor wie hij was en wat hij deed, maar ziet uiteindelijk in dat hij de
enige verantwoordelijke is.
Als kind al voelde Aeneas zich niet goed bij de mensen die hem omringden, met name de edelen van
Troje. Hij komt absoluut niet goed overeen met zijn leeftijdsgenoten en vindt ook thuis niet de
nodige geborgenheid. Die gaat hij zoeken bij de simpele herder Polubios, lange tijd zijn beste vriend.
Het is Polubios die Aeneas een soort afkeer voor de nobele geslachten zal bijbrengen. Het liefst van
al zou Aeneas ook een simpele herder willen zijn die zich over niets anders dan zijn schapen zorgen
moet maken. Uiteindelijk zal Aeneas ook een soort herder worden, maar dan van de Trojanen. Het
duurt vrij lang eer hij doorheeft dat zijn wens toch enigszins is uitgekomen en helemaal niet zo mooi
is als hij had gehoopt.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
152
“Het deed Aeneas altijd pijn als de herder zo sprak. Hij was zelf het liefst een herder geweest.
Arm, maar vrij, zoals Polubios het altijd zei. Waarom verweet de herder hem dat hij een
edelman was? ‘Ik zou een herder willen zijn, Polubios,’ zei hij. ‘Jij bent tenminste vrij. Ik moet
volgend jaar naar het militaire garnizoen. (…)” (Spillebeen, 1999: 29)
“Hij begreep Polubios niet en dat was, dacht hij, omdat hij anders was. Boeren en herders
waren anders dan zijn rasgenoten.” (Spillebeen, 1999: 31)
“(…) je bent niet meer alleen, je bent omstuwd door mensen die jou voortstuwen, je bent
een jonge herder te midden van zijn kudde schapen die hem opjagen om voort te maken,
vooruit, vooruit, weg van de stad die brandt en verdwijnt en je loopt maar, je trekt het
gebergte door steeds maar omstuwd door die anderen die aan je kleven als mosselen (…)”
(Spillebeen, 1999: 221)
De enige mogelijkheid om deze rol als herder van de Trojanen aan de kant te schuiven, bevond zich
in Carthago bij Dido. Zij bood hem de kans om zichzelf te zijn, vrij van zorgen en vol van liefde. Dit
ziet Aeneas ook in aan het eind van zijn leven.
“Ik zou volstrekt vrij geweest zijn, als, als ik niet tegen de liefde in had gehandeld.”
(Spillebeen, 1999: 13)
Niet alleen Polubios zorgde ervoor dat Aeneas niet tevreden was met zichzelf, maar ook zijn vader
Anchises, Hektor, Dido, … (zoals ik hierboven al heb duidelijk gemaakt). Het is een ware ontdekking
voor Aeneas dat hij zelf keuzes heeft gemaakt en de schuld daarvan niet bij anderen moet leggen.
Het lot heeft hem een bepaald leven gegeven en daar heeft hij zelf iets van gemaakt dat hem
uiteindelijk niet bevallen is.
De plicht en de onkunde op het vlak van liefde zijn de twee elementen die Aeneas gevangenhouden
en hem beletten ten volle zichzelf te zijn. Pas aan het eind van zijn leven zal Aeneas zichzelf leren
kennen, gelukkiger zijn en vooral… vrij zijn. De laatste uren voor zijn dood leert de man zichzelf als
het ware kennen door te bezinnen over alles wat hij meegemaakt en gedaan heeft. Door alles op een
rijtje te plaatsen krijgt hij een duidelijk beeld van zichzelf (wat hij tevoren nooit echt heeft gehad) en
beseft hij dat hij zichzelf gemaakt heeft tot de vreselijke man die hij soms was. Aeneas probeert van
de laatste uren die hem resten, gebruik te maken om dit nog enigszins recht te zetten.
“En ik, ikzelf, waar zal ik dan zijn? Het doet er weinig toe: ik weet dat in mijn einde mijn
aanvang zal liggen, zoals in mijn aanvang mijn einde al lag, ligt, zal liggen, hier of elders, om
het even waar of hoe of wanneer of waarom.” (Spillebeen, 1999: 12)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
153
“Grote goden, ik ben niets en niemand vergeten, al die jaren, ik, de edele Aeneas, de zoon
van, de aanvoerder van, de vriend van, de echtgenoot van, de vader van, ik die zelfs nu nog
niet weet wie ik ben. Mijn leven… Mijn leven bestaat uit moed, lafheid, verstand en domheid,
haat en liefde, doodslag, verdriet en wat nog allemaal, wat nog, ik raak er niet wijs uit, uit
mijn leven.” (Spillebeen, 1999: 71)
“Hij besefte dat hij zelf verantwoordelijk was voor de man die hij geworden was – het was
pas toen dat hij plicht en verantwoordelijkheid, die hij alsmaar in zijn devies voerde, op die
manier begreep.” (Spillebeen, 1999: 196)
“Aeneas wordt voorgoed geboren… ik sterf… ik ben vrij.” (Spillebeen, 1999: 227)
Qua uiterlijk kunnen we ons natuurlijk enkel beroepen op wat Aeneas over zichzelf zegt. Hoe
betrouwbaar dit is, weten we niet. We kunnen er wel van uitgaan dat hij een bepaald soort
schoonheid of charisma over zich had aangezien vele vrouwen voor hem vielen. Dit zou natuurlijk
ook te wijten kunnen zijn aan zijn status als leider die hem zeer aantrekkelijk maakt.
“Misschien wel, maar alleen omdat ik toen een man was, forsgebouwd, vitaal en bovendien
met een blik die alsmaar wegdroomde: daar hielden de meeste vrouwen van, ik heb nooit
geweten waarom.” (Spillebeen, 1999: 48)
Aeneas blijkt dus een stevig man geweest te zijn. Dit blijkt ook wanneer hij naar de vechtschool moet
met andere jongens. Aeneas is kleiner dan hen, maar wel steviger gebouwd. Hij is niet zo’n lange
slungel als zijn leeftijdsgenoten en staat als het ware stabieler. We zouden hem met een stevige
boom kunnen vergelijken. Deze vergelijking vinden we bij Vergilius terug, maar ook bij Spillebeen.
Daar heeft Aeneas aan het eind van zijn leven immers het gevoel dat hij een boom is die omgehakt
wordt.
“… Jawel, je hebt gedacht, terwijl je nog altijd overeind stond, maar als een boom die de bijl
in zijn wortels voelt bijten en het gedreun ervaart dwars door zijn stam, (…)” (Spillebeen,
1999: 23)
Tot slot wil ik nog opmerken dat de gespletenheid die Aeneas in elk facet van zijn persoon ervaart,
ertoe bijdraagt dat hij zichzelf soms verliest in emoties waar hij geen controle over heeft. Het te lang
opkroppen van emoties zorgt ervoor dat Aeneas af en toe ontploft en zichzelf niet meer in de hand
heeft. In zo’n vlaag van verstandsverbijstering slacht hij Turnus af als een beest en slaat hij Lavinia tot
bloedens toe nadat Ascanius is gestorven. Ook hier zien we weer een Aeneas die zich sterk beklaagt
wat hij heeft gedaan, maar zijn spijt komt, zoals altijd, veel te laat.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
154
2.4.4. Dido
De woorden die aan Dido gespendeerd worden in het boek zijn talrijk, maar toch krijgen we een niet
zo volledig beeld van deze vrouw. Opnieuw wordt er vooral gekeken naar haar invloed op het leven
van Aeneas. Dido zelf krijgen we vooral als een verliefde vrouw te zien. Haar status als koningin
wordt wel even aangehaald, maar niet zo sterk uitgewerkt. Het gaat vooral over de relatie tussen
haar en Aeneas omdat dit in deze episode de grootste invloed gehad heeft op het leven van Aeneas.
Het eerste beeld dat een marktkraamster geeft van Dido is in feite het beeld dat moet aanduiden
hoe sterk Dido en Aeneas op elkaar gelijken. Hoezeer ze door een zelfde lot getekend zijn
(weduwenaars, vluchten uit thuisland, nieuwe stad stichten en daar over het volk waken). Bij
Spillebeen is het dus niet Dido zelf die hierop wijst. De marktkraamster zegt er ook onmiddellijk bij
dat Dido een goede koningin is, maar voor de rest wordt er op de rol van Dido als koningin dus niet
meer zo vaak teruggekomen.
“Ze zei verder dat de koningin die hier met haar mensen was komen wonen een treurende
weduwe was, die eigenlijk veel te mooi was om te treuren en weduwe te blijven. Ze was
afkomstig uit Tyrus waar ze had moeten vluchten, een heel verhaal waar de marskraamster
eigenlijk het fijne niet van wist. Maar zij, die toch ook vreemdelingen waren, hoefden
helemaal niet bang te zijn. Ga naar het paleis toe en daar zullen jullie de koningin aantreffen,
Dido is haar naam, ze is goed voor haar volk dat haar op beide handen draagt, (…)”
(Spillebeen, 1999: 134)
Dido is dus blijkbaar een zeer geëerde koningin, maar bovenal ook een mooie vrouw die dringend
een nieuwe man nodig heeft. Aeneas heeft aanvankelijk niet zoveel verwachtingen van deze
koningin, maar wanneer hij haar in levende lijve ontmoet, verandert hij al snel van mening.
“De marskraamster had inderdaad niet overdreven. Dido was mooier dan Helena.”
(Spillebeen, 1999: 136)
“Hij geloofde dat die vorm volmaakt was. Maar hij dwong zichzelf daar niet naar te kijken,
omdat hij wist dat een vrouw die blikken meteen onderschepte. Dat was echter moeilijk, hij
was nu eenmaal een zinnelijk man en schaamde zich daar niet over. Die avond praatte
Aeneas heel lang met koningin Dido." (Spillebeen, 1999: 137)
Dido blijkt een vrouw te zijn die nood heeft aan een babbel en helemaal niet rijk is. Wanneer de
zangers later vertelden hoe rijk de stad Carthago was, werd Aeneas razend. Hij duldt het niet dat er
leugens verteld worden over de vrouw die hij het meeste heeft liefgehad.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
155
De gesprekken met Dido maken Aeneas rustig en gelukkig. Hij heeft het gevoel dat hij zichzelf nog
nooit zo goed gekend heeft als nu. In deze gesprekken, geeft Dido ook wel hints aan Aeneas. Hoewel
zij haar liefde voor hem nog niet overduidelijk geuit heeft, geeft ze aan dat ze met hem verder wil en
maar al te graag zijn vrouw zou willen zijn. Zo zal ze Aeneas aangeven dat Ascanius een zeer leuke
zoon is en dat ze zijn moeder wel zou willen zijn. Moeder van Ascanius zijn, zou dan natuurlijk ook
inhouden: vrouw van Aeneas zijn. De kinderwens van Dido zou echt kunnen zijn, maar zou ook door
haar aangewend kunnen worden om Aeneas duidelijk te maken dat ze wat voor hem voelt.
“Maar omdat Dido zo tevreden naast hem glimlachte en bloosde van spanning en eigenlijk
ook omdat hij net moedig genoég was, glimlachte hij tenslotte ook om de aardige verhalen
van de zanger.” (Spillebeen, 1999: 140)
“Dido verwende het kind en eens zei ze, met haar mysterieus Afrikaans lachje dat twee
kuiltjes maakte in haar wangen, dat ze een zoon als Ascanius gewild had en dat ze voor hem
ook wel een moeder wilde zijn.” (Spillebeen, 1999: 140-141)
Hoewel Dido’s liefde voor Aeneas niet halsoverkop lijkt te ontstaan, geeft ze er zich toch volledig aan
over na een tijdje. Algauw verandert de degelijke koningin in een verliefd meisje dat zichzelf verlaagt
tot het smeken bij Aeneas om haar alsjeblieft niet te verlaten. Hij voelt zich hier zeer ongemakkelijk
bij omdat hij echt wel van Dido houdt, maar beseft dat hij niet voor haar kán kiezen. Hij zal haar met
pijn in het hart achterlaten. Dido was immers ook in staat de jonge kerel terug in hem naar boven te
brengen.
“Toen sprong hijzelf te paard. Even een steek in zijn zij. Misschien was zijn beweging te
bruusk geweest, te jongensachtig.” (Spillebeen, 1999: 144)
“’Kun je me bijhouden?’ schreeuwde hij jongensachtig.” (Spillebeen, 1999: 145)
Hoewel Dido het vertrek van Aeneas op een bepaalde manier wel voelde aankomen en in zekere zin
ook begrijpt (Dido is immers zelf een koningin met plichten ten opzichte van haar onderdanen), is ze
furieus wanneer Aeneas ook daadwerkelijk vertrekt. Ze had waarschijnlijk nog gehoopt hem te
kunnen tegenhouden door te smeken en ze heeft het gevoel dat hij geen moeite wil doen voor hun
liefde, dat hij de makkelijkste uitweg kiest. Zij zou veel meer gevochten hebben voor hun liefde, een
liefde die in de ogen van Dido heilig is.
“En toen jij, Aeneas, zei dat het niet kon, dat je geen andere keuze had, toen heeft ze jou
uitgevloekt. Haar anders zo lichte vriendelijke ogen – vol woede. Of was het haat? Nee, geen
haat. Woede. Met haar gekwetste liefde en hartstocht heeft ze jou een lafaard genoemd, een
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
156
eeuwige vluchter achter niets aan, een verrader van het heiligste wat er bestaat.”
(Spillebeen, 1999: 156)
“(…) als een furie, met wild rechtopstaande haren en vreselijke ogen, vreselijk, ze was gek,
waanzinnig van haat, of was het van liefde, ze voorspelde je dat je nooit meer rust zou
kennen en dat de schuld je zou achtervolgen en jij, Aeneas, je bent naar buiten gerend, (…)”
(Spillebeen, 1999: 157)
We krijgen een waanzinnige Dido te zien die Aeneas als het ware vervloekt. Haar vloek zal in zekere
zin ook uitkomen. Ze zal Aeneas’ geest nooit meer met rust laten. Net zoals Aeneas zichzelf kan
verliezen in woede en als een soort monster tekeer gaat tegen de mensen rondom hem, verliest ook
Dido zichzelf in haar woede. Haar woede komt voort uit een sterke liefde en dat is ook bij Aeneas het
geval. Wanneer hij Turnus doodt, is dat uit liefde voor zijn zoon Ascanius en diens beste vriend Pallas
(en onrechtstreeks ook uit liefde voor Hektor omdat Pallas een gelijkaardige vriend was voor
Ascanius zoals Hektor voor Aeneas was geweest). Wanneer hij Lavinia slaat, is dat omdat Aeneas
geen blijf weet met zichzelf nadat hij zijn geliefde zoon Ascanius is verloren.
Door Aeneas bij Dido weg te halen en hem te verplichten een uit de lucht gegrepen plicht na te
streven, heeft Anchises de liefde in Aeneas gedood en hij beseft dit zelf maar al te goed. Hij zal het
eerste slachtoffer worden van Aeneas’ onkunde om nog mensen echt graag te zien. (We kunnen dit
lezen bij Spillebeen, 1999: 162)
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
157
3. Beoogd lezerspubliek
Achteraan in het boek “Aeneas of de levensreis van een man” vinden we terug dat de doelgroep van
het boek een volwassen publiek is. Toch kunnen we aan deze categorisering als
volwassenenliteratuur enigszins twijfelen. Zoals ik in de inleiding van deel 1 al aanhaalde, zouden we
in het geval van Willy Spillebeens roman kunnen spreken van de zogenaamde “cross-overliteratuur”.
Ik baseer me voor deze term op het artikel van Hans Bouman “Voor alle leeftijden”. Het gaat hier
over een categorie boeken die zich op beide lezersgroepen richt (Bouman, 2003) en dus tegelijkertijd
jeugd en volwassenen wil aanspreken (zonder zich meer naar de ene of de andere groep te richten).
Met de Aeneïs hebben we natuurlijk te maken met een verhaal dat oorspronkelijk voor volwassenen
werd geschreven. Door de bijzondere aanpak van Willy Spillebeen meen ik echter dat ook
jeugd/adolescenten zich sterk aangesproken kunnen voelen door deze roman. Het is immers een
bewerking die de zoektocht naar het zelf, naar de eigen identiteit als een levensreis van een man
voorstelt. Dit is een reis die iedereen moet maken en waarin iedereen zichzelf dus ook kan
herkennen. De fouten die Aeneas maakt, geven ons het gevoel dat we niet de enigen zijn die
vergissingen begaan en geven ons ook een idee van “hoe het niet moet”. Al deze elementen van
herkenning, worden doorgaans sterk geapprecieerd door de jeugd die ook op zoek is naar een eigen
identiteit, net aan de levensreis is begonnen en dus alle tips goed kan gebruiken. Daarnaast blijft het
onderwerp en de manier van schrijven die Willy Spillebeen hanteert ook zeer aangenaam om lezen
voor volwassenen. De complexiteit van de roman is voor alle leeftijden (op een andere manier)
toegankelijk.
De vraag is natuurlijk of “Aeneas of de levensreis van een man” in zijn geheel wel als een jeugdboek
beschouwd mag worden. In grote lijnen valt de aanpak zeker te rijmen met wat we ook van een
jeugdboek verwachten. De roman geeft o.a. een persoon weer met wie we ons kunnen identificeren
en die we al dan niet als ideale held kunnen aanschouwen. Dit neemt niet weg dat het boek ook vol
“rauwe” elementen zit. Het bestaan van Aeneas wordt vooral in al zijn lelijkheid uitgebeeld, wat het
boek vroeger zeker buiten de categorie jeugdboeken gehouden zou hebben. De laatste decennia is
deze visie op jeugdboeken echter veranderd (zoals ik eerder al heb aangetoond). Nu mogen kinderen
en jongeren het lelijke van de maatschappij en het leven zien. Dit is immers de waarheid zoals ze die
zelf ongetwijfeld nog zullen leren kennen. In de hedendaagse opvatting van jeugdliteratuur zou het
boek dus zeker een plaatsje kunnen krijgen binnen deze categorie. Onzeker blijft of de jeugd zelf daar
ook volledig mee akkoord gaat. Willen zij wel een verhaal zien waar het leven als een grote last wordt
afgeschilderd? Is dit niet te confronterend? Maakt het hen niet depressief?
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
158
Bewijs van de jeugdige interesse voor het boek is dat het boek op literatuurlijsten van middelbare
scholen terug te vinden is en dat er op het internet makkelijk boekbesprekingen van het boek
gevonden kunnen worden, geschreven door middelbare scholieren. We zouden het boek dus beter
kunnen bestempelen als een echte adolescenten- en volwassenenroman. Ik acht de term
“jeugdboek” in dit geval wat te wijd omdat ik deze term in al zijn breedheid gebruik en “Aeneas of de
levensreis van een man” dan tegelijkertijd bestempel als een boek dat voor kinderen of jonge tieners
geschikt zou zijn. Hier ga ik echter niet van uit. Het boek van Willy Spillebeen bevat teveel
levenservaring die jonge lezers niet helemaal zouden begrijpen bij gebrek aan levenservaring in hun
eigen leven. Jongeren die al wat ouder zijn, laat ons zeggen vanaf 16 jaar, en hun plaats in de wereld
al iets beter kennen, zullen dit boek wel graag lezen en (misschien niet ten volle, maar toch)
begrijpen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
159
4. Tussenconclusie: Willy Spillebeen – Aeneas of de levensreis van
een man
Willy Spillebeen slaagt er in een heel eerlijk en van het origineel afwijkend beeld te geven van Aeneas
als man. We krijgen geen held te zien die door goden en een goddelijke plicht wordt gestuurd, maar
een man die sterk gemanipuleerd wordt door de mensen die hij het meest liefheeft. Zijn vader heeft
plannen voor hem, zijn beste vriend Hektor heeft plannen voor hem en ook Dido heeft als het ware
plannen voor, of misschien eerder mét, Aeneas. De man krijgt de kans niet zichzelf te zijn en
vervreemdt compleet van zijn eigen persoon. Hij krijgt de kans niet een stevige identiteit uit te
bouwen en staat daardoor nogal wankel in de wereld, neemt verkeerde beslissingen, leeft
voortdurend met een soort schuldgevoel en begrijpt zichzelf het merendeel van de tijd niet. Dit alles
zorgt ervoor dat we met een Aeneas te maken krijgen die nogal depressief is en zijn leven als het
ware zou willen herbeginnen om alles goed te maken dat hij ooit verkeerd heeft gedaan. Het is ook
pas aan het eind van zijn leven dat Aeneas inziet dat hij de man was tot wie hij zichzelf gemaakt heeft
en dat niemand anders schuld heeft aan dit alles. Hij lijkt een depressieve man te zijn die plots het
licht ziet en een tweede kans wil grijpen, maar deze jammer genoeg niet meer krijgt. Uiteindelijk zal
de dood de enige uitweg zijn. Aeneas krijgt de kans een nieuwe “ik” te vormen in een volgend leven,
hij wordt bij zijn dood geboren, in zijn einde ligt zijn begin. Dit zouden we ook kunnen interpreteren
als het feit dat Aeneas inziet dat hij nu enkel nog verder zal leven als de ‘legende Aeneas’ zoals de
mensen die kennen door de zangers. Zijn persoonlijkheid, zijn fouten, zijn zwakheden,… gaan
verloren in de tijd en de vergetelheid. Wij zijn “de enigen” die nog een laatste blik in zijn hoofd
kunnen werpen. Zijn ideeën kan hij met niemand anders delen dan met zijn lezers omdat ze
gevangen zitten in zijn afgetakelde lichaam.
De eerlijke kijk op Aeneas’ gedachten en gevoelens krijgen we bij Willy Spillebeen omdat de auteur
ons een open kijk biedt in het hoofd van het hoofdpersonage. Op deze manier kan het personage
niets achterhouden, elke gedachte wordt immers weergegeven zoals ze in zijn hoofd opkomt. Het
verhaal lijkt ook veel eerlijker omdat alle ongeloofwaardige elementen eruit gezuiverd worden.
Goden zijn wel elementen waartoe gebeden wordt in tijden van nood, maar het geloof erin wordt
toch in sterke mate betwist. Alle overdrijvingen van zangers worden eerlijk weergegeven als
“foutief”. De held wordt gereduceerd tot een gewoon man van wie poëten een soort halve god
maakten in hun verhalen. De auteur zegt hierover zelf het volgende: “En ook de mythe rond zijn eigen
persoon vindt hij leugenachtig. Het enige wat hij daarmee bereikt is een persoonlijke waarheid, de
waarheid van zijn ‘ik’. De waarheid dat hij sterft én dat hij de mythe haar gang moet laten gaan,
hoewel volgens hem die mythe een leugen is. Dat heb ik bedoeld met de slotzin van het boek: ‘Aeneas
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
160
wordt geboren… ik sterf… k ben vrij.’ Daar kan enig geloof in reïncarnatie achter gezocht worden,
maar dat is dan Hineininterpretierung. De levensreis van een man is geen boek omtrent geloof, maar
omtrent ongeloof.” (Spillebeen, 1989: 289) Het beeld dat we krijgen is bovendien zeer volledig
doordat we Aeneas in de drie grote fasen van zijn leven te zien krijgen. We zien hem als kind, als
opgroeiende jongeman en als ouder wordende man die uiteindelijk op sterven ligt. De band met het
originele verhaal wordt behouden door de indeling in 12 hoofdstukken, het gebruik van de originele
namen van de personages en de wijze waarop de gebeurtenissen weergegeven worden (de meeste
gebeurtenissen worden wel aangehaald, maar ze worden niet allemaal als “waar” bestempeld).
De reden van de andere aanpak van het Aeneïsverhaal kunnen we waarschijnlijk terugvinden in het
feit dat Willy Spillebeen een roman wilde schrijven die ook deels autobiografisch was. “Ik kon mezelf
met Aeneas identificeren: ook bij Vergilius is Aeneas erg menselijk, onzeker, aarzelend, geen Streber,
maar een door het Lot, wat een ander kan zijn voor de goden, gemerkte, iemand die zijn taak niet
gewenst heeft, maar vastgezet wordt door allerlei structuren.” (Spillebeen, 1989: 290) De held moest
herkenbaarder en menselijker gemaakt worden en moest ook voor de lezers tastbaarder worden (al
vindt Spillebeen zelf dat dit menselijke kantje ook bij Vergilius’ Aeneas primeert). Door niets van
Aeneas’ “zijn” voor ons te verbergen, begrijpen we hem veel beter. Een bijkomende reden kan zijn
dat de auteur of de verteller ons als lezers het gevoel wil geven dat we ons niets moeten beklagen in
ons leven, dat iedereen wel eens fouten maakt, dat het aan jezelf is om iets van je leven te maken.
Wanneer je je leven vergooit, blijkt het uiteindelijk immers ook je eigen schuld te zijn. In een
interview met W.M. Roggeman zegt de auteur dat een mythisch verhaal ons best lessen kan leren
over ons hedendaags leven: “Actuele situaties krijgen door die mythische inbreng een soort universele
betekenis.” (geciteerd door Verhaeghe, 1984: 280)
We kunnen wel zeggen dat Willy Spillebeen geslaagd is in zijn opzet om Aeneas tot een menselijker
en hedendaagser iemand te herdopen. “Tevens meende ik ook dat de Aeneas-figuur, als alter ego
dan, een mens van vandaag diende te zijn, die de mythe afwijst, eigenlijk een vrij schizoïde, ambigue
situatie want Aeneas is dan toch een mythische figuur.” (Spillebeen, 1989: 290) We begrijpen de man
veel beter en krijgen daardoor ook meer sympathie voor hem. Het is niet zomaar een man die zijn
geliefde heeft verraden, het is een man die verscheurd wordt door keuzes en dat gevoel kennen we
allemaal wel. Er is dus een grotere identificatie mogelijk met Aeneas, waarschijnlijk ook omdat de
auteur hem lichtjes naar zichzelf vorm heeft gegeven, wat in ieder geval veel menselijker is.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
161
Conclusie
In deze thesis ben ik dieper ingegaan op het begrip jeugdliteratuur en dan vooral de evolutie die ze
heeft doorgemaakt sinds ongeveer 1970. De emancipatie die de ze toen meemaakte, zorgde er onder
meer voor dat ook binnen de jeugdliteratuur literaire invulling en esthetiek op de voorgrond kwamen
naast de inhoud. Het puur didactische opzet verdween meer en meer op de achtergrond. Daarnaast
ben ik ook even dieper ingegaan op de vervagende/verdwijnende grens tussen jeugd- en
volwassenenliteratuur. Boeken die door beide publieken gelezen en geapprecieerd worden, worden
steeds populairder. Uitgeverijen spelen hierop in en trachten zo vaak mogelijk een dubbel publiek
aan te spreken met hun boeken. Een reden die hiervoor gegeven kan worden, is dat jongeren
tegelijkertijd sneller en minder snel opgroeien. Jongeren voelen zich sneller volwassen terwijl
volwassenen langer in een vrolijke “pretparkwereld” willen vertoeven. Ook probeerde ik een
verklaring te vinden voor het feit dat de Aeneïs vrij laat in de jeugdliteratuur werd opgenomen. De
voornaamste reden is de inhoud gevonden omdat die lange tijd niet aangeraakt mocht worden. De
klassieke verhaalstof werd als “onaanraakbaar” gezien waardoor verhalen met saai ogende
onderwerpen de kans niet kregen door een jeugdig publiek geapprecieerd te worden. Pas op het
moment dat bewerkingen (zij het met respect voor de klassieken) aanvaard werden in de literaire
wereld, waagden enkele jeugdauteurs er zich aan het verhaal op hun eigen manier weer te geven
waardoor ook een jong publiek het met plezier kon lezen.
Van de vier door mij bestudeerde auteurs zijn er zeker drie die duidelijk nood hadden aan losse
teugels om hun verhaal van Aeneas vorm te geven. Enkel Paul Biegel had er geen problemen mee om
van de originele tekst, zonder wezenlijke afwijkingen, een aangenaam en vlot leesbaar jeugdverhaal
te maken. Zijn taal en weglatingen van lange, overbodige gedeeltes zorgt ervoor dat “De
zwerftochten van Aeneas” een boeiend opstapje wordt naar de echte Vergilius. Zowel jongeren als
oudere lezers kunnen een inwijding in de klassieke verhaalstof terugvinden bij hem. Het is voor zijn
lezers in principe zelfs niet nodig het origineel ook nog een keer te lezen aangezien het volledige
verhaal door Paul Biegel aangereikt wordt.
Naast Paul Biegel is Ed Franck de enige auteur van de vier die zich ook exact aan het originele verhaal
houdt. Het grote verschil is echter dat Franck zich beperkt tot boek vier van de Aeneïs en dus enkel
het liefdesverhaal van Dido en Aeneas weergeeft. Binnen de spanwijdte van boek vier voegt de
auteur inhoudelijk echter niets toe. Hij houdt zich aan Vergilius’ verhaal, maar geeft de gevoelens en
gedachten van de personages langer uitgesponnen weer. Het is in zijn boek vooral belangrijk een kijk
te bieden op twee verliefde personages en hun gevoelens.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
162
Aangezien Paul Biegel en Ed Franck de enige twee zijn binnen het groepje bestudeerde auteurs die
zich letterlijk aan het werk van Vergilius houden (de weglatingen niet in acht genomen), zijn zij ook
de enige twee die het epische karakter van de originele Aeneïs weten te behouden. Hun vertellers
staan als het ware buiten het verhaal, maar zijn wel alwetend en geven een zeer beschrijvende kijk
op het gebeuren. Enerzijds zorgt dat ervoor dat de lezers een duidelijker beeld krijgen van het
gegeven, anderzijds zorgt deze vertelwijze ook voor een grotere afstandelijkheid ten opzichte van de
lezer. Het is niet zo makkelijk je te identificeren met een held naar wie van op afstand gekeken
wordt, hoe goed zijn gevoelens en gedachten ook door de verteller worden weergegeven. Van de
twee werken is datgene van Ed Franck misschien iets herkenbaarder voor de lezer aangezien hij meer
aandacht besteedt aan de uitgebreide beschrijving van gevoelens en gedachten. Paul Biegel kan zich
dit niet zo makkelijk permitteren door de omvang van het werk, dat hij op een vlotte manier wil
navertellen. Het feit dat Ed Franck het werk van Vergilius aanzienlijk heeft durven inkorten, getuigt
ook van de emancipatie van de jeugdliteratuur. Zolang je de klassieken met respect bejegent, mag je
er je eigen ding mee doen; vooral als dat impliceert dat meer jonge lezers opnieuw naar de klassieke
verhalen grijpen.
Imme Dros en Willy Spillebeen staan het duidelijkst in de vernieuwde fase van de jeugdliteratuur.
Willy Spillebeens bewerking van de Aeneïs is de oudste van de vier besproken werken en tevens de
meest bijzondere. Hij schreef een volwassenenroman die echter vaak als jeugdboek wordt
beschouwd door boekenhandelaars, scholen, lezers, recensenten,… Een duidelijk geval van de
zogenaamde cross-overliteratuur dus die zich ergens in de schemerzone tussen jeugd- en
volwassenenromans bevindt. Spillebeen stapt af van de epische vertelling en laat Aeneas in de ik-
persoon terugkijken op zijn leven. We zien drie levensfases uitgebreid aan bod komen, nl. de
kinderfase, de fase van jongere naar volwassene en de fase waarin Aeneas een man op leeftijd is (en
hij uiteindelijk ook sterft). We krijgen een zeer “persoonlijke” kijk op het levensverhaal van een man
daar we als lezer in het hoofd van de verteller zitten. Deze verteller kan zich niet meer uiten met
woorden aan het eind van zijn leven, zit als het ware gevangen in de cocon van zijn eigen lichaam, en
kan dus niets achterhouden voor ons. Het biedt ons als lezer een soort sympathie voor de man en de
mogelijkheid ons te identificeren met een held die toegeeft vele fouten gemaakt te hebben en die
ook slechts een gewoon mens blijkt te zijn. De ingrepen die Willy Spillebeen doorvoerde in het
originele verhaal zouden voor 1970 als een belediging aan het adres van Vergilius gezien worden.
Aan de klassieken en het culturele erfgoed dat ze overbrengen mocht niet geraakt worden. Het is
echter door ze te veranderen en een nieuwe, misschien meer hedendaagse vorm van de boodschap
mee te geven, dat auteurs zoals Spillebeen deze verhaalstof terug onder de aandacht gebracht
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
163
hebben in tijden waarin de interesse sterk verslapt was. Het verhaal wordt begrijpelijker en vlotter
weergegeven en biedt de lezer een opstapje naar de klassieken zelf.
Ook Imme Dros gaat op een heel vernieuwende manier te werk in haar boek “Mee met Aeneas”. Het
verhaal wordt volledig opnieuw gekneed en brengt de jonge Arion, een zanger in opleiding, als
verteller naar voor. Door een opgroeiend kind als hoofdpersonage aan bod te laten komen, kunnen
we Imme Dros’ boek misschien nog het meest als echt jeugdboek omschrijven. De
identificatiemogelijkheden zijn bij een dergelijk werk uitermate groot. De problemen van Arion zijn
(niet allemaal, maar toch gedeeltelijk) herkenbaar voor jonge lezers. We zien een jongen die niet
altijd serieus genomen wordt door de volwassenen, maar zichzelf als volwaardig man beschouwt, die
in opstand komt tegen zijn vader, op de vlucht gedreven wordt, verliefd wordt op een meisje dat hij
amper kent en niet veel te zeggen heeft over zijn eigen leven. Deze verteller zorgt voor een zeer
grote afstand ten opzichte van Aeneas en ook de antipathie tegenover deze “held” maakt de afstand
er niet bepaald kleiner op. Aeneas wordt gezien als de grote leider die zichzelf nogal belangrijk vindt
en op het eerste zicht niet zoveel rekening houdt met de mensen rondom hem. Uiteindelijk zal wel
blijken dat hij van zijn dierbaren houdt, maar dit gewoon op zijn eigen, niet zo duidelijke manier.
We hebben dus gezien hoe sterk de manier van vertellen en de vertelinstantie de karakterisering van
Aeneas en Dido kan bepalen. De enige auteur die niet zoveel aandacht aan Dido heeft besteed, is
Imme Dros. De reden hiervoor is dat Aeneas niet het hoofdpersonage in haar verhaal is en zijn
liefdesleven haar dus ook niet uitermate interesseert. Het gaat bij Dros vooral over de liefde van
Arion voor Kassandra, een meisje dat hij maar één keer echt ontmoet heeft en dat sindsdien een
eigen leven is gaan leiden in zijn hoofd. Hoewel Dido niet zo’n uitermate grote rol krijgt toebedeeld
bij Dros, zijn de vrouwen wel vrij zelfstandige personages bij haar. Zo is de moeder van Arion een
vrijgevochten vrouw met een eigen mening waar ze zonder schroom voor durft uit te komen. Deze
geëmancipeerde blik past ook weer perfect in de iets modernere jeugdliteratuur. Vroeger, vooral
voor 1970 dan, paste in jeugdromans vooral het beeld van de brave huismoeder die zonder zeuren
haar huishoudelijke taken uitvoert. De jeugd moest immers het “juiste” beeld meekrijgen waarnaar
ze hun eigen leven later zouden kunnen inrichten. Sinds 1970 is dit belerende kantje én het
archetypische beeld van de brave huismoeder echter meer en meer uit de jeugdliteratuur
verdwenen.
De auteur die dan weer het meeste aandacht besteed aan Dido is Ed Franck. Hij geeft de gevoelens
van de koningin op een zeer uitgebreide manier weer en vangt de essentie van haar emoties in feite
in één zeer mooie zin “Ze was zo vol van Aeneas dat ze leeg was van zichzelf.” (Franck, 1996: 35) Net
zoals Ed Franck houdt ook Paul Biegel zich wel aan de karaktertekening van Dido zoals deze ook door
Vergilius zelf gegeven werd. Een lichte verandering ten opzichte van dit model vinden we dan weer
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
164
bij Willy Spillebeen terug. Hij is de enige auteur die absoluut geen twijfel over laat bestaan over het
feit of Aeneas Dido graag zag. Hij maakt verschillende malen duidelijk in “Aeneas of de levensreis van
een man” dat zijn “held” echt van de Carthaagse koningin hield en altijd van haar zal blijven houden.
Toch houdt ook hij zich qua karakterschets grotendeels aan Vergilius’ origineel wat Dido betreft.
Door dit onderzoek is duidelijk geworden hoe sterk de omgang met de klassieken in de loop der jaren
veranderd is. Van pure imitatio is men eerder naar een soort aemulatio overgegaan. Deze
verbetering kunnen we dan niet beschouwen als een verbetering ten opzichte van Vergilius, maar
een aanpassing van de verhaalstof voor een hedendaags publiek. De klassieke tekst wordt
toegankelijker en vlotter leesbaar gemaakt wat ervoor zorgt dat dit culturele erfgoed niet zomaar
verloren gaat.
Het is bovendien boeiend om te zien hoe vier verschillende auteurs op een totaal andere manier
omgaan met een reeds bestaand verhaal. We zien zowel navertellingen als bewerkingen als volledige
herwerkingen. Een eigenschap die al deze boeken echter gelijk hebben, is het feit dat hun inhoud
voor zowel jongeren als volwassenen te smaken valt. Het is dan ook bijzonder boeiend om te zien
hoe een klassiek verhaal voor volwassenen via verschillende benaderingen en invalshoeken een
nieuw leven krijgt. De verdienste van de besproken auteurs is groot en de analyse van de aanpak en
de gevolgen ervan doet het verlangen groeien om nog breder onderzoek te voeren.
We leren immers heel veel, niet alleen over het klassieke werk van Vergilius en de karakters van de
personages, maar ook over diverse types van benadering. Dit leert ons dan ook de besproken auteurs
beter kennen en het geeft ons inzicht in de evolutie van de jeugdliteratuur. Kortom drie (of zelfs
meer) vliegen in één klap.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
165
Bibliografie
Primaire boeken Biegel, P., De zwerftochten van Aeneas naverteld door Paul Biegel met illustraties van Fiel van der
Veen. Haarlem 1998
D’Hane-Scheltema, M., Vergilius. Het verhaal van Aeneas. Amsterdam 2000
Dros, I., Mee met Aeneas. Met tekeningen van Harrie Geelen. Amsterdam 2008
Franck, E., Aeneas en Dido, Valentijn. Averbode 1996
Spillebeen, W., Aeneas of de levensreis van een man. Leuven 1999 (eerste uitgave 1982)
Vergilius, P., “Aeneïs”. In P. Vergili Maronis. Opera. Oxford 1969
Secundaire boeken Bekkering, H., Heimeriks, N., Van Toorn, W., De hele Bibelebontse Berg: de geschiedenis van het
kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de Middeleeuwen tot heden. Amsterdam 1989
Boonstra, B., Wat een mooite! Hoogtij in het kinderboek in acht portretten. Amsterdam 2009
Desmet, M., “Babysitting the Reader: Translating English Narrative Fiction for Girls into Dutch (1946-
1995)”. In Europäische Kinder- und Jugendliteratur im Interkulturellen Kontext. New York 2007
Ghesquière, R., “De positie van jeugdliteratuur binnen het literaire systeem” in Literaire Cultuur:
Casusboek edited by Lizet Duyvendak en Barend van Heusden: 79-100. Nijmegen 2001
Ghesquière, R., Jeugdliteratuur in perspectief. 2 ed. Leuven 2009
Govaerts, J., “Wij waren zestien”. In Apenjaren. Leuven 1998 (ook online te raadplegen op
http://www.jogovaerts.be/wij_waren_zestien)
Herman, L., Vervaeck, B., Vertelduivels. Handboek vertaalanalyse. Antwerpen, 2001
Hunt, P., International Companion Encyclopedia of Children’s Literature. London, 1996
Joosen, V., Vloeberghs, K., Uitgelezen jeugdliteratuur. Ontmoetingen tussen traditie en vernieuwing.
Leuven, 2008
Kol, N. van, “Wat zullen de kinderen lezen?”. In Buiten het boekje 8, Den Haag 1977
Linders-Nouwens, J., “De beoordeling van het kinderboek: onderzoek naar enige uitgangspunten.” In
Buiten het Boekje 7, Den Haag 1975
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
166
Linders, J., Sterck, M. de, Behind the story: children’s book authors in Flanders and The Netherlands.
Brussel, 1996
Nodelman, P., The Hidden Adult: Defining Children’s Literature. Baltimore 2008
Shavit, Z., Poetics of children’s literature. Athene, 1986
Spillebeen, W., “Aeneas, naar de Levensreis van een man”. In De geschiedenis van een steenbok.
Leuven 2002
Zuurveen, T., Van zedenleer tot Bruintje Beer. Kind, kindbeeld en kinderboek door de eeuwen.
Kampen, 1996
Artikels Baudoin, T., “Het probleem van het probleemboek. Over de moeizame pubertijd van de
jeugdliteratuur”. In Bzzlletin 107: 26-32. 1983
Bouman, H., “Voor alle leeftijden”. In De Volkskrant, 30.05.2003. Geraadpleegd op 23.03.2011
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/737417/2003/05/30/Voor-alle-
leeftijden.dhtml
Bruinisse, S. van, “Inkorten mag, zolang je de typische sfeer maar niet aanraakt: Ed Franck over het
bewerken van klassiekers”. In Literatuur zonder leeftijd 13, no. 50: 343-349. 1999
De Klerck, H., “Aeneas’ omzwervingen”. In De Volkskrant, 26.06.1998. Geraadpleegd op 10.03.2011
http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article765995.ece/Aeneas_omzwervingen
Geerts, S., “Het ‘klassieke oeuvre’ van Imme Dros”. In De Leeswelp 15, no. 2: 64-66. 2009
Gerbrandy, P., “Roofvogels met meisjesgezichten: ‘Mee met Aeneas’ van Imme Dros als moderne
mythe”. In Literatuur zonder leeftijd 24, no. 81: 111-119. 2010
Groot, M. de, “Bewerken met schroom: een interview met Ed Franck en Henri van Daele”. In
Leesgoed: tijdschrift over kinderboeken 21, no. 5: 159-160. 1994
Hoven, P. van den, “Grensverkeer”. In Raster 56: 142-161, 1991 (ook online te raadplegen op
http://www.dbnl.org/tekst/hove012gren01_01/hove012gren01_01_0001.php)
Manschot, A., “De fantasiewereld van Imme Dros en Harrie Geelen”. In Opzij, 01.07.1997.
Geraadpleegd op 04.03.2011 http://www.opzij.nl/WAD-Mediabank-pagina/De-fantasiewereld-van-
Imme-Dros-en-Harrie-Geelen.htm
Os, Q. van, Vriend, G. de, “Oude verhalen voor nieuwe lezers”. In Literatuur zonder leeftijd 16, no. 57:
7-18. 2002
Smets, E., Lateur, P., Verleyen, K., Soethoudt, W., Rynck, P. de, “De Oudheid hertaald. Hoezo?”. In
Leesidee jeugdliteratuur 1, no. 6: 234-236. 1995
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
167
Spillebeen, W., “De Aeneis versus De Levensreis van een man”. In Dietsche Warande en Belfort 134,
no. 3 (1989), pp. 288-295.
Verhaeghe, A., “Het leven mythologisch doorgelicht. Een analyse van Spillebeens ‘Aeneas of de
levensreis van een man’”. In Goede Vondsten. Leuven/Amersfoort, 1984, pp. 297-296
Vos, M. de, “De mens verandert niet. Leerzaam.; gesprek met Paul Biegel over Vergilius’ ‘Aeneïs’”. In
NRC Handelsblad, 26.06.1998. Geraadpleegd op 10.03.2011 http://www.nrcboeken.nl/recensie/de-
mens-verandert-niet-leerzaam-gesprek-met-paul-biegel-over-vergilius-aeneis
Vries, A. de, “Het verdwijnende kinderboek. Opvattingen over jeugdliteratuur na 1980”. In Leesgoed
17, no. 2: 64-68. 1990
Online bronnen www.queridokind.nl
http://www.davidsfonds.be/publisher/author/detail.phtml?id=7
www.Bol.com
www.topkinderboek.nl
www.lemniscaat2.nl
www.leesplein.nl
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
168
Inhoudstafel Bijlagen
Bijlage nr. 1: Interview met Imme Dros 169
Bijlage nr. 2: Interview met Willy Spillebeen 185
Bijlage nr. 3: Vragen aan Fiel van der Veen 198
Bijlage nr. 4: Vragen aan Ed Franck 200
Bijlage nr. 5: Parameters
Mee met Aeneas – Imme Dros 202
De zwerftochten van Aeneas – Paul Biegel 212
Dido en Aeneas – Ed Franck 221
Aeneas of de levensreis van een man – Willy Spillebeen 228
Extra bijlage nr. 6: Parameters Aeneïs 234
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
169
Bijlage nr. 1: Interview met Imme Dros Hilversum, 7 maart 2011
Mijn scriptie handelt over hoe verschillende auteurs de held Aeneas karakteriseren. Wat willen zij
bereiken met de manier waarop ze hem voorstellen en hoe ze hem dus voorstellen? Ik zou met u
graag wat dieper ingaan op een drietal aspecten van uw boek “Mee met Aeneas”. Eerst en vooral
zou ik graag wat algemenere vragen stellen over het klassieke en wat u daarmee doet. Dan zou ik
wat dieper willen ingaan op het boek zelf. Wie zijn de helden bij u? Wat wilt u aan de hand van hen
duidelijk maken? Ten slotte zou ik graag het lezerspubliek bespreken met u.
Om te beginnen heb ik een algemene vraag, die u waarschijnlijk al heel vaak te horen hebt
gekregen. Waarom de klassieke verhaalstof? Er zijn veel auteurs die menen dat zij uitgewerkt is de
dag van vandaag, maar u maakt ze toch levendig.
Er is natuurlijk niets nieuws onder de zon. Spookverhalen zijn ook niet nieuw. Vampierverhalen zijn
ook niet nieuw. Tovenaarsverhalen zijn helemaal niet nieuw. De klassieke verhalen zijn mooi, ze
intrigeren me. Ze gaan over mensen, over menselijke verhoudingen, over ruzies, over haat tussen
broers, tussen neven, tussen geliefden… Het zijn interessante verhalen, zoals ook sprookjes ook
interessant zijn. Die worden ook steeds opnieuw bewerkt, opnieuw verteld. Je zou ook aan
Shakespeare kunnen vragen: “Waarom heb je die klassieke gegevens gebruikt?” Omdat ze mooi zijn,
omdat ze boeiend zijn! Omdat je er elke keer op een andere manier naar kan kijken.
Meent u dan dat die verhalen voor de jeugd van vandaag de betekenis blijven hebben die ze altijd
gehad hebben?
Ik vraag me af waarom aan kinderen en jeugdboekenschrijvers altijd gevraagd moet worden waarom
ze dat doen en wat dat voor invloed kan hebben op hun publiek. En waarom dat nooit gevraagd
wordt aan schrijvers van boeken voor een ander publiek. Ik denk dat nooit een interviewer bij Bernlef
of bij Adrie van der Heijden is geweest en heeft gevraagd: “Ja, wat denkt u uw publiek mee te geven?
Wat denkt u dat het voor uw publiek kan betekenen?” Schrijvers schrijven over dingen die ze zelf
interessant vinden, die ze zelf willen uitzoeken, die ze zelf boeiend vinden en als ze dat niet doen, dan
zijn het broodschrijvers. Dan zijn het schrijvers die denken dat ze ergens geld mee kunnen verdienen
en volgens mij bestaan zulke schrijvers nauwelijks. Het is hard werken, schrijven en je kunt van
tevoren nooit weten of iets succes heeft. Dus ik denk dat je het altijd doet omdat het je interesseert,
omdat je graag schrijft, omdat je graag met taal bezig bent en omdat bepaalde gegevens je meer
interesseren dan andere gegevens. Ik heb geen interesse in tovenaars. Absoluut niet! Ik bedoel… dat
is om te beginnen al oneerlijk dat de één kan toveren en de andere niet. Dus daar voel ik niks voor.
Dat Grieken allerlei vreemde wezens in hun mythen hebben, in hun verhalen hebben, dat heeft te
maken met natuurkrachten en met dingen die je je kunt voorstellen. Maar een tovenaar die alleen
maar met een stokje zwaait en een spreuk zegt en iemand verandert in een kikker… dat vind ik niet
boeiend.
U schrijft dus vooral voor uzelf?
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
170
Ja, ik denk dat iedereen die schrijft, die dingen maakt, in eerste instantie het begint te doen omdat hij
het graag doet. Dat zal ook een sportheld doen. Die is daarmee begonnen en toen bleek dat hij daar
goed in was en dat hij er eventueel ook nog wat geld mee kon verdienen en dat hij het liever deed dan
iets anders.
Probeert u dan zoveel mogelijk van uzelf ook in de personages te stoppen of kijkt u vooral naar hoe
ze in de originele verhalen werden voorgesteld?
Ik denk niet dat je er iets in kunt stoppen dat je niet op z’n minst zelf hebt gelezen, beleefd (en lezen is
natuurlijk ook beleven). Dan stel je het je voor, want anders dringt het niet door. Dan kan je net zo
goed achter elkaar: zand, zand, zand, zand, zand schrijven en dan heb je heel veel korreltjes bij elkaar,
maar dan is het los zand. Maar je leest iets en je onthoudt dat omdat het je boeit. Het ene bericht in
een krant onthou je, het andere niet. De dingen die je erg boeien die blijven hangen en die combineer
je soms met andere dingen waardoor je langzaam een gegeven ziet, een mogelijkheid, om een
verhaal te maken.
Ik heb gelezen dat vooral de Griekse mythen u interesseren. Hoe komt het dan dat u bij Aeneas
bent terechtgekomen?
Dat was ongeveer het laatste wat nog over was. Ik had alle verhalen van de Griekse mythologie die
mij echt interesseerden, had ik al bewerkt. De Aeneas was nooit mijn favoriete boek en Aeneas zeker
niet mijn favoriete held. Dat is wel duidelijk als je het boek leest. Maar het was het enige wat nog een
link had met de wereld van Troje en van Odysseus. Ik vond het toch wel boeiend om een paar dingen
die erin voorkwamen, o.a. het verhaal van Dido natuurlijk en het verhaal van die eigenaardige
zieneres met die bladeren die in die grot lagen. Dat intrigeerde me wel. En Kassandra natuurlijk.
Is het om de reden dat u Aeneas niet zo aangenaam vindt dat u hem wat op de achtergrond houdt?
Nee nee, ik had hem wel nodig, want het boek waar ik natuurlijk voor een deel mijn gegevens heb
uitgehaald, dat was de Aeneïs van Vergilius. Toen ik het zat te bewerken, heb ik wel gedacht dat het
volkomen onzinnig was wat de leeftijd van Aeneas betreft en hoe lang hij had kunnen leven. Dat hij
dan op die manier die reis had gemaakt en dan in die tijd ongeveer, dan zou hij iets van een 400 jaar
geweest moeten zijn. Ik zeg maar wat. Het slaat echt helemaal nergens op. Maar goed… het is toch
een verhaal dat een link heeft met die wereld van de Grieken en de Romeinen en vooral de Grieken
interesseren me natuurlijk. De hoofdpersoon uit mijn boek heeft wel degelijk ook een grote
belangstelling voor de Grieken. Hij vindt het jammer dat zij niet de helden hebben, de Trojanen, die de
Grieken hadden. Dus het zit er toch wel weer in. Het sluipt er in. Ook wel dankzij de moeder van die
jongen die dus absoluut niet zo rigide is als de meeste Romeinen, die wat losser in het leven staat.
Daar heb ik toch ook weer een link met de Grieken. Die hebben wel al die goden en die nimfen en die
figuren, maar ze gaan er op een zeer losse manier mee om. De Romeinen waren daar bijna, je zou
kunnen zeggen, “Calvinisten” avant-la-lettre. Die zijn zo rechtschapen en dat stond me ook tegen in
Aeneas die de vreselijkste dingen doet uit “rechtschapenheid”.
Het blijkt inderdaad dat alles wat plicht is voor hem primeert.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
171
Ja en die plicht die plukt hij ook maar uit de lucht. Dat is dan net… zo leven mensen natuurlijk. Wat in
hun voordeel is, wat zij interessant vinden, dat pikken ze op uit een hele rakel.
Heeft u de Aeneïs herlezen vlak voor u het boek schreef?
Ja, ik heb de tekst gelezen met een vertaling erbij.
Vindt u het belangrijk dat u dat doet net voor u het boek begint te schrijven?
Ik heb het gaandeweg gedaan. Het is natuurlijk een heel vrije benadering van het boek en ik heb meer
geput uit mijn kennis die ik dankzij de Ilias en de Odyssee had dan wat ik uit de Aeneïs heb gehaald. Ik
vond dat ook een heel eigenaardig boek toen ik het later analyseerde. Een heeeel lange
voorgeschiedenis die dan verder heel weinig meer te maken heeft met wat er komt.
Inderdaad. U heeft het einde van uw boek ook op een andere manier geschreven dan het origineel.
Waarom hebt u Arion niet mee laten gaan naar het nieuwe Troje?
Omdat hij er dan bij geweest was en dan was het te langdradig. Ik vind dus die laatste boeken van de
AeneÏs niet om door te schoppen. Verschrikkelijk! Dus ik dacht: dat moet kort! Bovendien had ik een
mooie gelegenheid om zijn reis dus zeer in te korten omdat hij er daar, bij die Sibylle, achter komt dat
zijn bewonderde Kassandra in de onderwereld is. Als hij dat niet wil geloven dan krijgt hij nog zijn
bewijs van iemand die ooggetuige was.
Arion is een personage dat u zelf heeft bedacht. Heeft u hem vormgegeven naar uzelf? Hij wil
immers ook zijn eigen ding doen met de verhalen.
Precies! Het is in ieder geval iemand die iets wil en dat met grote moeite toch weet te bereiken. Hij is
voorbestemd voor een wereld die hij absoluut niet wil. Hij moet krijgsman worden want hij heeft dé
stem niet… Nou, zo zijn er natuurlijk heel veel mensen op de wereld die in het verkeerde gezin worden
geboren, maar die er zich toch uit worstelen. Dat spreekt me aan. Hij is een verteller, hij ziet dingen
en hij houdt zich ook eerst nog heel erg aan de opdracht om precies te zingen wat zijn vader wil. De
oude gezangen… Maar hij gaat er toch steeds doorheen. Hij houdt zich er niet aan, want hij kan niet
anders.
Dat is natuurlijk wat mensen doen die iets willen maken… die zijn eigenzinnig. Die willen het maken
op hun eigen manier. Al is het een stoel op drie poten die omvalt, ze zullen hem toch eerst maken en
als hij dan omvalt dan geloven ze het pas. Zo is die jongen en hij kan niet ophouden met dat soort
dingen uit te zoeken. Als hij dan merkt dat hij er toch iets mee kan, dan stimuleert dat om door te
gaan.
Vreesde u dan niet dat u kritiek ging krijgen omdat u het verhaal op die manier benaderde met
Arion en dergelijke?
Nee nee, absoluut niet. Dat dacht ik niet want je kunt natuurlijk elk verhaal op een vrije manier
bewerken. Kijk eens naar “Troilus en Cressida” van Shakespeare. Als je ziet wat hij daar met de helden
doet, hoe hij die Griekse helden en die Trojanen neerzet, eigenlijk als een stelletje schorem… Nou,
daar heb je het volste recht toe als schrijver.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
172
Denkt u dat u daarmee de lezers van vandaag meer gaat aanzetten om het verhaal van Aeneas te
lezen? Misschien spreekt het meer aan doordat u het op een andere manier benadert?
Ik heb geen vooropgezet doel met de lezer. Ik denk dat het enige dat ik wil doen is een verhaal maken
dat mezelf bevalt. Als het gelezen wordt en het wordt mooi gevonden, het wordt interessant
gevonden, dan is dat heel leuk, maar dat gaat mij dan eigenlijk niet aan. Ik ben er immers niet bij.
Het is natuurlijk wel aardig als er meer boeken van verkocht worden want anders is het na zoveel jaar
weer verdwenen van het toneel. Dat gebeurt met de meeste boeken.
Dan heb ik nog een vraagje een beetje in dezelfde sfeer. Vindt u dat er vandaag de dag met de
klassieken meer moet gedaan worden? Dat de betekenis die ze nog kunnen hebben niet gezien
wordt door de mensen?
Dat is misschien een verkeerd uitgangspunt. Je hebt mensen die betekenis zoeken in hun leven en het
overal vandaan halen. Voor mij hebben die verhalen betekenis. Ze hebben mij altijd geboeid. Ik vind
het jammer als mensen ze niet lezen. Dat wel. Ik vind het heel leuk om erover te schrijven en om ze te
bewerken. Mijn eigen visie erop te geven en er een nieuw verhaal mee te maken. Maar ja… het zou
jammer zijn voor die mensen zelf, denk ik, als ze ze niet kenden. Ze worden volgens mij ook vaak
verfilmd en daar kun je het dan ook mee eens zijn of niet. De laatste film die ik heb gezien, met Brad
Pitt als Achilles, daarbij dacht ik “Waarom hebben ze ze allemaal zo oud gemaakt?”. Die mensen zijn
beneden of net boven de 20 en dan zitten er oude kerels van tegen de 60 in. Ja, kom zeg…
Om te beginnen vind ik dat al ridicuul. Dan kan ik het niet meer appreciëren. Dan vind ik dat ze zich
beter hadden moeten voorbereiden. Ze hebben het gewoon aantrekkelijker gemaakt. Jonge mensen
zullen dan misschien alleen om Brad Pitt daarnaartoe gaan, maar dan is de hele rest van de cast
ouwe hap. Nee… zo is het niet…
Het is dus ook belangrijk hoe een verhaal verteld wordt of het aanslaat. …. In ieder geval vond ik het
op school niet zo gemakkelijk om geïnteresseerd te raken in Aeneas, in de held zelf. Er werden op
school eigenlijk ook alleen maar een aantal fragmentjes gelezen. Ik herinner me nog dat we gelezen
hebben van die man die daar verhongerd uit de struiken komt met die kleren die met doorns aan
elkaar zaten of zoiets. Dat herinner ik me nog dat we dat vertaalden. Dat was een leuk stuk. Hij had
ook mooie natuurbeschrijvingen, Vergilius… dat wel. Maar eigenlijk, het boek van Dido dat lees je dan
voor het grootste deel. Daar gebeuren allerlei dingen in. Daar stond dan ook, dat weet ik ook nog, …
Dat ik toen al vond, toen ik op school zat, dat zij die jongen op haar schoot trekt en hem een soort
knuffel geeft. Maar ze zijn al zeven jaar onderweg en die jongen liep al toen ze vluchtten, dus dan is
die jongen tien. Die laat zich toch niet op de schoot trekken. Ik dacht toen al van “daar klopt iets niet”.
Dat zou ik niet zomaar doen in een verhaal. Dan denk ik “Vergilius, je hebt wel mooie hexameters,
maar dat had je toch beter moeten bedenken.”
Die helden hebben u dus duidelijk beïnvloed sinds u ermee in aanraking bent gekomen.
Jawel. Maar vooral Odysseus natuurlijk. Dat is de held die mij intrigeerde omdat het ook een
eigenzinnige, dwarse figuur was die probeerde in de moeilijkste omstandigheden een uitweg te
zoeken en die die uitweg ook vond. Dat is een avonturier om in leven te blijven. Iemand die gewoon
heel doelgericht is op iets. Ik denk dat dat bij mij past, dat ik het niet voor niets doe. Ik denk “ik wil
een mooi verhaal maken” en ga ik het zus doen. Het kost mij heel veel moeite om dat allemaal uit het
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
173
Latijn en uit het Grieks bij elkaar te vinden, maar ik vind het nou eenmaal leuk om te doen. Ik vond het
echt een geweldige held. Achilleus boeide me ook niet zo, dat vond ik een vrij… ja… net als een soort
stervoetballer. Daar kijk van je van de buitenkant naar. Dan zit hij te klagen om zijn eer en om zijn
meisje dat hem afgepakt is. Nou ja… Echt mannelijk is dat nou ook weer niet. Waarschijnlijk was hij
ook vreselijk jong, nauwelijks de puberteit uit…
Hebben deze personages u ook zelf mee gemaakt tot wie u geworden bent? Hebben zij uw eigen
manier van denken beïnvloed? Kunt u de afstand nog bewaren?
Oh jawel, ik ben gewoon mezelf. Dit zijn verhalen die om je heen zweven en die je natuurlijk wel
meeneemt vanaf je jeugd. Ze hadden in ieder geval zoveel invloed op me gehad dat ik in een tijd dat
ik echt iets naars had meegemaakt, een broer van mij was verongelukt, dat ik toen Homeros ben
gaan lezen.
Die verhalen helpen u dan?
Ja door de vechtlust van de Grieken. Dat staat er wel niet en dat is ook misschien helemaal niet zo.
Maar ik lees erin dat ze het leven vieren als een feest en dat zelfs als het zwaar is, dat het nog beter is
om te leven dan om dood te gaan. Dat is ook wat Achilleus in de onderwereld zegt: je hoeft me de
dood niet te vergulden. Je hoeft niet te zeggen: ik ben de grootste en iedereen praat nog over me. Ik
zou liever de slaaf van een slaaf zijn (ongeveer zo) dan koning in de onderwereld.
Dat is iets wat natuurlijk in veel samenlevingen totaal op de achtergrond is gedrongen. Het memento
mori dat straalt overal vanaf. Dat vind ik geweldig van de Grieken. Die honger naar leven, naar
avonturen, naar dingen meemaken,… Daarom heb ik me daar heel lang mee beziggehouden. Ik had
natuurlijk ook na dat eerste boek, over dat jongetje dat zo geobsedeerd was door Odysseus, in “De
reis van de slimme man”, op kunnen houden. Maar ja, toen begon het eigenlijk pas goed. Toen dacht
ik er weer aan. Ik had een paar zinnen echt vertaald en ja… toen heb ik het weer helemaal opgepakt.
Hoopt u dan onrechtstreeks niet dat de troost die u uit de klassieken haalde voor uw lezers uit uw
boeken te halen valt?
Tja, de één wordt door dit getroost en de ander door dat. Daar kun je zo weinig over zeggen. Er zijn
mensen die blij zijn als ze een snoepje krijgen… nou ik hou niet zo van snoepjes, dus ik zou er niet zo
door getroost zijn, ik zou het niet eens opeten. Dat is zo persoonlijk.
Zou u het dan ook niet aangenaam vinden mochten uw lezers er tenminste toe aangezet worden
om zich door uw boeken ook met de klassieken te gaan bezighouden? Ik ben bijvoorbeeld dankzij
uw boeken in het middelbaar begonnen met de klassieke studies.
Nou, dan lijk je dus een beetje op die Niels in zoverre dat Niels natuurlijk zijn eigen verhalen zoekt en
per ongeluk dan toch het gymnasium afmaakt. Ik vind het alleen maar geweldig als mensen daar echt
door geraakt zijn, maar je hoort het niet zoveel. Als het boek af is, is het boek af. Dus…
En kinderboeken worden niet zo heel erg hoog aangeslagen hoor in Nederland. Ik weet niet of het bij
jullie zo is?
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
174
Ik denk dat het vergelijkbaar is met Nederland. Vindt u het jammer dat het kinderboek die positie
krijgt?
Nou ja, ik denk wel eens “wat kortzichtig”. Je hebt namelijk heel mooie kinderboeken. Dat geldt ook
voor lezen in het algemeen. Er zijn ook mensen die nooit een boek zullen lezen. Dan denk ik “wat
missen ze toch veel”. Want als je echt een boek hebt dat je grijpt en dat je mooi vindt en dat je later
ook weer herleest bijvoorbeeld, ja dat is iets om te koesteren. Maar ja, dat geldt niet voor iedereen. Ik
ben bijvoorbeeld absoluut niet sportief. Er zullen heel veel mensen denken “jeetje, die gaat nooit eens
lekker joggen, die loopt nooit eens lekker in de wind, die gaat nooit eens lekker naar de sportschool,
die zweet nooit lekker. Dan zit je zo op een apparaat, ben je helemaal tevreden… ik moet er niet aan
denken. Het is dus precies zoals je ingesteld bent.
Ik vind het geweldig als ik van iemand hoor dat ze plezier hebben beleefd aan zo’n boek en dat ze zich
er ook door zijn gaan bezighouden met de klassieken. Dan hoop je maar dat dat niet erg tegenvalt,
want ik zou me kunnen voorstellen als je “Mee met Aeneas hebt gelezen” en je gaat dan de “Aeneïs”
lezen dat je denkt “Jeetje!”. Zeker die laatste boeken.
Ik zou graag nog eens op de helden ingaan. U bekijkt Aeneas dus, zoals reeds gezegd, van op
afstand en u beschrijft hem als een grimmig, vergeetachtig man…
Vergeetachtig niet he. Een rigide man die onbuigzaam is, die helemaal uitgaat van zijn idee over wat
goed is, wat nodig is en wat iedereen dus ook maar doen moet. Zo’n man. En dan denk ik altijd een
beetje aan zwarte-kousenfiguren. Zeker in een periode waarin ze macht hadden en dus ook nog
andere mensen hun wil konden opleggen. Die mensen bestaan nog steeds. Ik vind het bijvoorbeeld
heel kwalijk dat dit soort mensen, die dus geloven dat alles van God komt en dat alles wordt
geregeerd door God, te verdommen om hun kinderen in te laten enten tegen bijvoorbeeld
kinderverlamming, polio, en die daardoor andere kinderen in gevaar brengen. Terwijl God ons toch
hersens heeft gegeven waarmee we inentingen hebben kunnen verzorgen. Zodat die kinderen die
ziekte niet krijgen. Ja… kortzichtig, stom,… Zo erg was Aeneas nou misschien ook weer niet, maar wel
in al z’n fanatieke geloof dat alles van de goden moet komen. Daar vind ik hem wel kortzichtig en ook
gevaarlijk.
Door zijn kortzichtigheid dan?
Kortzichtigheid is altijd gevaarlijk denk ik. Je leeft nou eenmaal niet alleen en je leeft niet alleen in een
kleine groep die het met jou eens is, dus je moet wel een luisterend oor hebben en ook wel eens
wikken en wegen of je misschien gelijk hebt.
Ik ben geneigd om het altijd oneens te zijn met iedereen en dan later te denken: er zit wel wat in.
Maar helemaal eens ben ik zelden. Daarom is de moeder van Arion, die vanalles heeft meegemaakt
en dus ook het recht heeft om er een oordeel over te hebben, iemand die me heel erg ligt. Dan kun je
natuurlijk ook nog kiezen van “Ja, misschien is het niet helemaal waar”, maar ik vind het mooi om
erin te geloven. Ik wil dat geloven! Ik wil dat er een dergelijke macht is. Nou dat is dan een keuze,
maar dan is het niet zo dat jij, als je er zo over denkt, dat aan iemand gaat opleggen. Dat is heel
modern. Als je het nu toepast op deze maatschappij en op deze wereld, met verschillende opvattingen
en fanatiekelingen, dan is het heel modern.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
175
De verhalen van de klassieken vinden inderdaad vaak een spiegelbeeld in de hedendaagse
maatschappij.
Ja en daarom zijn ze ook zo belangrijk. Ik denk dat mensen die nadenken en die het leuk vinden om
dingen na te kijken er toch wel toe komen om op een bepaald moment een goede vertaling te lezen.
Niet iedereen die gaat studeren, gaat naar een gymnasium jammer genoeg. Het is in Nederland zelfs
zo geweest, het is net uitgekomen, ik dacht vorige week, dat de proefbetaling op het gymnasium blijft
bestaan. Maar ze hebben zelfs geprobeerd de ouders van kinderen die naar een gymnasium moeten,
van dié ouders, om dat helemaal af te schaffen. Nou dan wordt er natuurlijk nooit meer een nieuwe
vertaling gemaakt en dat zou jammer zijn.
Ik vind het ook heel boeiend om vertalingen uit verschillende periodes met elkaar te vergelijken zodat
je ziet hoe je eigen taal toch heel erg veranderd is.
Merkt u bijvoorbeeld dat uw eigen manier van schrijven veranderd is doorheen de jaren?
Nou dat heeft meer te maken met leeftijd dat je bepaalde dingen niet meer… Nee, ik denk niet dat ik
zo erg veranderd ben. Ik heb altijd gehouden van dingen relativeren en als je veel schrijft dan ga je
waarschijnlijk wel beter schrijven. Zelfs dat weet ik niet zeker… Maar het is wel zo dat je kunt merken,
waarschijnlijk ook al aan mijn oudste boeken, dat ik altijd plezier heb gehad aan het schrijven. Ik vond
het leuk om te doen en ik vond het ook altijd leuk om een bepaald soort grappen, een soort ironie, in
mijn werk te stoppen. Ik hield van ironie. Ook boeken die ik lees… Omdat ik ironie heel belangrijk vind
voor mezelf, vind ik de Odysseia een heel leuk boek. Ik had drie jaar de tijd om het te vertalen en ik
kon niet de Ilias vertalen. Daar ben ik wel een paar keer mee begonnen, maar het lukte me niet
omdat de ironie ontbreekt. Het is bloedserieus!
De Aeneïs is dan nog een graadje erger. Daar heb je zelfs nog heldenverering. Dat is niet zo in de Ilias.
Daar blijft het menselijke aspect toch wel een beetje, de mens is de maat van alle dingen. Hij wordt
wel opgehemeld aan allerlei kanten, maar het blijven toch mensen die mensen ophemelen. Maar bij
de Aeneïs heb ik toch een beetje het gevoel… Hij heet om te beginnen al “pius”, de vrome, nou ja… dat
is geen eretitel voor mij.
Aeneas is een vreemd figuur. Ik las in een interview dat u een paar jaar terug gaf aan Anke
Manschot voor “Opzij” een citaat dat u haalde uit Hamlet, waar Ophelia zegt:” We weten wat we
zijn, maar we weten niet wat we worden.” Denkt u dat Aeneas misschien vergeet wie hij is omdat
hij teveel bezig is met wie hij denkt te moeten worden?
Nou, ik denk dat hij weet wie hij is en dat hij weet wie hij gaat worden. Dat is ongeveer het ergste
wat je zou kunnen zeggen. Hij is overal zo zeker van. Hij is hoogstens bang dat hij niet goed genoeg is,
dat hij de opdracht niet zou kunnen uitvoeren. Maar het is zijn opdracht en hij moet het doen.
Die uitdrukking van Ophelia vind ik heel mooi. Ze is één van de mooie, heel zinnige, korte uitspraken
en die kloppen altijd. Hoewel ik ook nog een klein beetje onzeker ben of we weten wie we zijn. Dat
weet je ook niet. Je weet namelijk niet “wat ben ik zelf en wat ik zou ik anders geweest zijn als ik op
een andere manier geleefd had”. Je weet in wezen dus ook niet wie je bent. Er is vanalles bijgekomen
of afgesleten.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
176
Denkt u dat Dido Aeneas ook mee maakt tot wie hij is? Wat beschouwt u als haar belangrijkste rol
in heel het verhaal?
Haar rol is voor Vergilius waarschijnlijk dat hij een aantrekkelijke periode wilde beschrijven met een
vrouw die verliefd wordt op Aeneas. Dat geeft hem ook weer iets menselijks. Misschien deed hij dat
ook voor zijn publiek. Ik zou het niet kunnen zeggen. Maar Dido was belangrijk omdat ze hem verder
hielp. Er moest iemand in dat land zijn die hem hielp zijn vloot te herstellen en ervoor te zorgen dat hij
weer verder kon. Het gaat Vergilius er natuurlijk om dat hij rekening hield met de keizer. In de
onderwereld hemelt hij Augustus immers op. Hij wilde een historie, een geschiedenis, schrijven over
de roemruchte Romeinen en zoals de Grieken een held hadden, heeft hij nu ook een held.
Ik weet eigenlijk niet wat voor functie Dido verder heeft. Misschien ook dat zij een beetje een figuur is
die de reis zwaarder, moeilijker maakt doordat ze de wraak van de goden uitroept over Aeneas. Een
beetje zoals Polyphemus bij Odysseus. Zonder uitstel heb je natuurlijk geen boek. Je moet allerlei
vreemde wendingen hebben en als dat niet gebeurd was… Ze zien die rook en zo ook als een slecht
voorteken. Dat zal wel de functie zijn, denk ik, maar ik weet het niet zeker.
Nu we het over de rook hebben. Vindt u de zelfmoord van Dido een zwakte van haar kant of
eerder een sterkte van haar?
Dat weet ik niet. Ik denk dat in de tijd van Vergilius zoiets een functie had. Bij de klassieke Latijnse
schrijvers heb je het vaak dat vrouwen zelfmoord plegen als om de één of andere reden hun eer op
het spel staat. Dido heeft natuurlijk een relatie met Aeneas gehad die niet tot een huwelijk is
gekomen. Ze is dus eigenlijk onteerd denk ik. Dat is al een punt en ze is volkomen radeloos dat hij weg
is want ze heeft zich met hart en ziel aan hem overgegeven. Er zitten dus verschillende aspecten aan.
Ze wil niet verder leven, ze wil wraak nemen, misschien weet ze ook dat die zelfmoord voor hem een
slecht voorteken is. Maar dat weet ik natuurlijk niet.
U heeft duidelijk Kassandra een grotere rol laten spelen dan Dido…
Ja want Aeneas is niet de hoofdpersoon bij mij.
Was zij dan een zeer belangrijk personage voor u?
Oh ja, want zij is veel tragischer dan Dido. Dido heeft al een huwelijk achter de rug. Zij heeft een heel
moeilijk zwaar leven want ze is gevlucht, ze heeft een nieuwe stad gebouwd – wat heel geweldig is –
het is een sterke vrouw, maar ze is eenzaam. Ze wordt op een onverwacht moment, ze had er niet op
gerekend, verliefd. Ze overwoog misschien zelfs een verstandshuwelijk om haar stad veilig te stellen
met één van die lui om zich heen. Maar niet zozeer van “dan word ik verliefd”, want die dingen heeft
ze allemaal achter zich. En dan wordt ze opeens écht verliefd, misschien wel voor het eerst. Ze gelooft
echt in die relatie en hij laat haar zomaar in de steek en hij zegt het haar ook niet eerlijk. Ze komt er
achter dat ze bezig zijn… (De echtgenoot van mevrouw Dros, illustrator en auteur Harrie Geelen,
roept “Keeeerels!” vanachter zijn computer.) Duivels! Hij rechtvaardigt zich ook nog… Ik kan me
voorstellen dat ze zoooo vernederd is. Ze is voor de buitenwereld vernederd en ze is ook in eigen ogen
vernederd, dus ik denk dat ze geen andere uitweg ziet. Eerst vernietigt ze alles wat ze van hem nog
heeft, maar daar hoort ze zelf ook bij in haar ogen. Tenminste zo heb ik het gezien.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
177
Het tragische aan Kassandra is dat zij ziet wat er gebeurt en dat niemand haar gelooft. Bovendien is
ze natuurlijk één van die Griekse tragische figuren die veel tragischer zijn dan de Romeinse tragische
figuren. Op een heel subtiele manier vind ik dat heel verschrikkelijk dat je iemand waarschuwt en zegt
“dit en dat gaat gebeuren” en je weet dat het echt zo is, maar ze geloven je niet en ze verklaren je
voor gek. Dus ik vind haar heel tragisch. Bovendien wordt ze nog eens meegenomen door
Agamemnon. Ze krijgt ook kinderen van Agamemnon en dan wordt ze door Klytaemnestra afgemaakt
terwijl ze gebogen staat over de stervende Agamemnon. Dat is beschreven bij Homeros in de
Odyssee, in de onderwereld…
Dan zou je ook nog kunnen denken dat ze ook nog heel erg gesteld is geweest op Agamemnon. Dat
zou makkelijk kunnen. Dat maakt ze dan als laatste mee en dan wordt zij ook afgemaakt. Ik vind haar
dus heel tragisch.
Durft u die eigen visie of mening die niet letterlijk in de Ilias of de Odyssee staat, in uw boeken
verwerken?
Oh ja, maar je ziet toch dat al die figuren ook door de latere tragici heel anders neergezet worden.
Dus ik ben niet de enige. Iedereen die zich ervoor gaat interesseren, die denkt van “ik denk dat zo in
elkaar zit”. Ik heb de feiten niet veranderd, ik heb hoogstens feiten toegevoegd. Zij had makkelijk
zoiets tegen iemand kunnen zeggen als wat ze tegen Arion zegt. Alleen… hij gelooft het op een
bepaald moment en dat vertrek dat ik heb beschreven, dat in die muur is ingebouwd, dat had
makkelijk kunnen bestaan. Dat is verzonnen, dat heb ik bedacht, maar ik zou me best kunnen
voorstellen dat het er geweest is. En anders maar niet… Het is een verhaal. De hele oorlog om Troje is
misschien wel een oorlog geweest, maar dat hele verhaal dat eromheen geschreven is, is
waarschijnlijk ook voor het grootste deel bedacht.
Denkt u dat doorheen de jaren die verhalen hedendaags blijven doordat mensen ze blijven
schrijven en herschrijven, doordat men erover blijft nadenken?
Ja, want anders zouden ze niet meer bestaan. Er zijn heel veel schilderijen gemaakt over klassieke
onderwerpen omdat in de Renaissance iedereen weer belangstelling kreeg voor die verhalen. Als dat
niet gebeurd was, dan waren die schilderijen er niet geweest en dan hadden de mensen er geen
belangstelling voor gekregen. Toen is door de Latijnse school en het gymnasium en zo… Er waren
natuurlijk geen andere klassieke teksten dan diegenen die bestonden. Daar stonden die verhalen in en
die hebben overleefd omdat ze altijd populair gebleven zijn in een bepaalde periode, maar daar
kunnen eeuwen tussen zitten. Alles gaat natuurlijk op een bepaald moment verloren, daar is niets aan
te doen.
Maar zolang het er is… moet je daar plezier aan beleven vind ik!
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
178
Het lezerspubliek dan. De mensen die de bewerkte verhalen lezen. Ik las in “Mee met Aeneas”:
“Het probleem was dat Polydora alles prachtig vond, kinderliedjes, heldenzangen, lijsten van
namen. Al begreep ze er geen woord van, ze vond het prachtig. Dat schoot niets op, ik had een
echt publiek nodig.” Is dat ook een beetje uw eigen gevoel? Hebt u echt geen bepaald publiek
nodig?
Nee nee, hij is een zanger. Dat is wat anders. Hij heeft iemand nodig omdat hij zanger is, hij is
uitvoerend. Dat hij ook verhalen maakt, dat is later pas. Dit is meer een zoals een acteur die een
publiek nodig heeft. Die kan geen kant op.
Dus u schrijft voor uzelf en niet met een bepaald idee van “dit is het soort lezers dat mijn boek leuk
gaat vinden”?
Nee het is natuurlijk wel zo dat als je een kinderboek schrijft, dat je dat op een andere manier schrijft
dan wanneer je een jeugdroman schrijft. Maar je hoort zelfs al, gisteren zag ik Benlef op één of ander
programma, dat poëzie anders werkt, dat je dat op een andere manier maakt dan wanneer je een
roman schrijft. Dat is voor hetzelfde publiek ongeveer, of niet (dat interesseert me ook niet), maar het
is voor dezelfde leeftijd zal ik maar zeggen. En zelfs daar is dat ook al anders.
Wat maakt dan volgens u een kinderboek anders dan een volwassenenroman?
Nou ik denk dat je een kinderboek, dus echt zo’n tekst waar al die prenten bijkomen, eigenlijk dicht bij
poëzie kan plaatsen omdat je in de tekst zo weinig uitwerkt dat en zoveel overlaat aan de fantasie
van diegene die het leest, dat het sober en kort moet zijn. Als je een jeugdroman schrijft kan je ten
eerste bizar zijn en ironisch en dubbelzinnig, terwijl je dat meestal niet doet als je iets schrijft voor een
klein kind. Hoewel ik het niet kan laten en er altijd wat dubbele dingen in zitten, maar dat hoeven ze
niet te merken. Het zijn voornamelijk heel korte teksten, suggestief, maar ook met heel simpele
woorden, lijkt mij. Ik ga ervan uit dat dat de bedoeling is en dat vind ik ook mooi.
Die woorden zijn namelijk een soort oerwoorden. Simpele dingen die iedereen om zich heen heeft.
Lucht is blauw, het gras is groen. Dat is een platitude, maar tegelijk is het heel erg poëtisch.
De schoonheid zit dan dus in de eenvoud?
Het is heel eenvoudig.
Vindt u het nooit een armoede wanneer u bijvoorbeeld met woordenrijkdom wilt uitpakken en dit
niet kan?
Nee, het gaat erom dat je het juiste woord vindt, al is het er maar één. Dat is dan altijd de kunst om
zoveel te schrappen dat je het essentiële overlaat. Maar om dat nou juist te krijgen, dat is de kunst.
Het moet dan wel kloppen. Juist omdat er zo weinig woorden zijn. Het kost soms heel veel moeite en
veel meer tijd om een korte tekst te maken dan een langere tekst.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
179
Het lijkt mij als volwassene ook niet makkelijk om even terug door de ogen van een kind te kijken.
Er is immers geen weg meer terug. Is het nooit moeilijk om aan te voelen of kinderen alles wel
zullen begrijpen?
Ja, maar als ze het niet begrijpen… Ik heb als kind heel veel liedjes geleerd op school en
Sinterklaasliedjes en Kerstliedjes en het gebeurt heel vaak dat ik nu die liedjes gedachteloos loop te
zingen terwijl ik bezig ben in de keuken. En dan denk ik opeens “Verrek dát betekent het!” en dat ik
het helemaal verkeerd onthouden heb. Ik heb er betekenissen aan gegeven heb die het helemaal niet
had. Nou er zit dan wel heel wat tijd tussen, maar dat vinden kinderen helemaal niet erg. Want ze
denken er toch altijd iets bij. Er is een liedje op Texel “Hier is onze fiere Pinksterblom” en ik heb altijd
gezongen “Hier is onze vierde Pinksterblom”. Ik kende dat woord “fiere” niet. Later dacht ik “er moet
een ander woord voor zijn, dat kan bijna niet “vierde” geweest zijn”. En al die Sinterklaasliedjes… daar
staan ook de meest idiote dingen in (lacht). Later dacht ik dan echt “wat heb ik daar allemaal staan
zingen?”
Maar ik streef niet naar dingen die kinderen niet begrijpen. Pieter, mijn zoon, die werd voorgelezen
door Harrie uit “De kleine kapitein”. Of misschien werd hij op school voorgelezen. Elke keer eindigde
zo’n hoofdstuk met “En de kleine kapitein stond op het dek, benen uit elkaar, handen aan het roer en
ogen op de kim.” Hij heeft altijd gedacht “Hoe krijgt die zijn ogen op zijn kin?” Dat heb ik een paar
jaar geleden van hem gehoord en dat vind ik zo typerend.
(Harrie Geelen komt er even bij)
H.G.: Ik heb als kind jaaaren in de kerk gebeden “Ontferm je frons”. In plaats van “Ontferm u over
ons.” Ik vond die frons zo vreemd. Tuurlijk in het college leerde ik het wel, maar voor die tijd zei ik het
toch verkeerd. Bovendien was het veel te saai om te gaan.
I.D.: Ik heb pas nog het want van een schip opgezocht. Ik heb nooit geweten dat dat met een t was en
het is dus met een t. Ik heb het pas gebruikt en dan krijg je op de computer geen rood streepje
eronder want wand met een d bestaat ook. Toen dacht ik “Ja ik moet het toch eens even nakijken in
het woordenboek of het met een d is.” Je wordt ook erg lui in dat opzicht als je altijd een redacteur
hebt en iemand die het nakijkt. Als je dan eens iets maakt voor iemand die geen toestand achter zich
heeft, dan moet je heel erg letten op de spelling.
In uw boeken staan ook de heel mooie tekeningen van uw echtgenoot. Vindt u dat dat alleen in
kinderboeken past of vindt u het een armoede van volwassenenromans dat daar meestal geen
afbeeldingen in staan?
Nou ja, je kunt ook tekeningen hebben die je absoluut niet bevallen. Als kind vond ik het vaak heel
teleurstellend hoe figuren uitgebeeld werden, want ik had een heel ander idee van ze. Dus ja, daar
kan je ook weer alle kanten mee op. Ik zou het geen bezwaar vinden als er prenten in romans
stonden. Er is een tijd geweest dat boeken geïllustreerd waren he, maar het hoeft voor mij niet echt.
Ik vind het bij kinderen wel nodig. Ze kunnen heel veel zien in een goede tekening. Tekeningen zijn ook
suggestief en die van Harrie zeker. Wat dat betreft, is het natuurlijk heerlijk dat hij het kan doen.
Maar toen we begonnen, vonden ze hem veel te wild en te woest en niet voor kinderen. Wij hebben
toen “Ik wil die” toen gemaakt en diegene die de opdracht had gegeven, wilde oorspronkelijk de
tekeningen van Harrie er niet bij hebben. Nou dat boek is zo succesvol geworden. Het was het eerste
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
180
boek dat echt in kleur kwam toen. De redacteur van de uitgeverij heeft dan gezegd: “Als ze het niet
willen hebben, dan geef ik het zelf wel uit.” Dus toen is het toch goed gekomen.
Ik vind het ook een extra rijkdom dat ze suggestief zijn omdat ze zo de verbeelding van de kinderen
niet beknotten.
Dat vind ik ook heel belangrijk. In ieder geval kloppen de syntaxis en de grammatica van de zinnen en
dat is mijn enige opdracht. Ik heb een Turkse hulp, een meneer, Attilla, die heb ik al heel lang. In het
begin zei hij altijd – hij kwam toen samen met zijn vrouw, nu komt hij alleen – “wij klaar”. Toen zei ik:
“Attilla, je moet zeggen ‘Wij ZIJN klaar.’ ! Nou ben je al zo lang in Nederland… dat moet je erbij
zeggen. Het is belachelijk “wij klaar” of “ik klaar”. Kom op!” Dus nou zegt hij “Ik bén klaar” en “Wij
zijn klaar”. Ja, het is niet makkelijk allemaal…
Het Nederlands is ook geen eenvoudige taal.
Nee het is een heel moeilijke taal. Er zitten ook zoveel haken en ogen aan een taal, dat merk je niet
eens, maar ik heb pas weer iets moeten doen. Ik heb een cantate van Benjamin Britten in het
Nederlands moeten omzetten. Dan merk je wat een handicap het is dat die Engelsen alleen maar
eenlettergrepige woorden hebben. Niet alleen werkwoorden, maar ook zelfstandige naamwoorden
en ook bijvoeglijke naamwoorden. Het zijn allemaal van die afgeknauwde woorden. In het Nederlands
heb je heel veel tweelettergrepige en drielettergrepige woorden, wat ik eigenlijk leuker vind. Als zij
gedichten maken (Engelsen), is het zelden slepend rijm. Het is bijna altijd staand. Om daar uit te
komen, dat was wel even puzzelen.
Dan zeggen ze wel “het Engels is wel lekker kort”. Het is wel lekker kort, maar het is toch ook wel wat
betreft een zangerigheid een armoede. Het Nederlands heeft allerlei rare tussenwoordjes en het
houdt ook heel erg van een slag om de arm. Het zou kunnen… Het zou wel eens kunnen… Het zou
misschien wel eens kunnen zijn… Daar kun je heel ver mee komen (lacht). Of ook “helemaal zeker
weten we het toch niet”, “we kunnen nog terug”,… Dat is toch aardig van zo’n taal? Dat ze die
ingebouwde mogelijkheden hebben. Een sluwe taal. Dat heeft het Grieks ook. Het Latijn heeft dat uit
steen gehouwene. Ik vond ook Tacitus werkelijk het toppunt van poëzie. De manier waarop hij,
hoewel in proza, met zo weinig woorden zoveel nuances wist weer te geven. Maar ja, het Grieks heeft
ook al die enkele kleine woordjes, zelfs alleen maar lettertjes,… Het was ook nooit te vertalen. Het
waren ook van die woordje die alleen betekenden “zoals zich denken laat”. Dat vind ik leuk. Het was
alleen maar een gamma met een kommaatje.
(Harrie en Imme zingen een paar kinderliedjes die ze zich herinneren en waarvan ze de taal zeer mooi
vinden.)
Het Nederlands heeft veel mogelijkheden, maar ik denk dat het te goed is voor de Nederlanders want
ze waarderen het niet genoeg.
In België hoor je ook heel veel dialecten.
Oh ik vind dialecten heel leuk. Ik kom van Texel en Harrie heeft ook een dialect, die komt uit Limburg.
Maar ja, het Nederlands leerde je al op school. Dus ik vind wel dat het mijn eerste taal is, maar ik kan
zo nog plat Texels praten. Alleen… tegen wie? Op Texel wordt het nauwelijks meer gesproken. Er is
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
181
daar langzamerhand zoveel import dat het niet meer gesproken wordt volgens mij. Maar ja, we
sterven zelf ook uit he, dus waarom zou het langer blijven dan wij? Dat hoeft nou ook weer niet…
Denkt u dat u anders zou schrijven, mochten er geen afbeeldingen in uw boeken staan? Zou u
anders beschrijven?
Ik zou misschien iéts meer beschrijven, maar ik ben niet zo beschrijverig. Ik ben eigenlijk een
dialoogschrijver, vind ik van mezelf. Het liefst schrijf ik in dialogen, want dat gaat het snelst. Ik vind
dat allemaal een beetje overdreven om grote beschrijvingen te geven van hoe iets eruit ziet.
Vindt u het tijdens het schrijven belangrijk u bezig te houden met technische zaken zoals focalisatie
en dergelijke? Bent u bewust bezig met hoe de personages elkaar bekijken in uw boek en hoe
lezers de personages bekijken?
Ik denk helemaal niet aan andere mensen en hoe die ernaar kijken. Absoluut niet. Dat is ook al zo
vreemd… Als je een toneeltekst maakt, dan heb je een dialoog en ik ben auditief ingesteld, dus ik hoor
het meer, en dan kom je bij zo’n repetitie en hebben ze op het toneel (het ging over Annetje Lie)
alleen een keukentrap en een matras geplaatst. Ik dacht “dat is alleen voor de repetitie”, maar nee,
dat bleef zo. Ook bij de voorstelling. Ik bleef het een keukentrap vinden. Ik kon toch niet zien dat dat
iets anders was dan een losse keukentrap op een toneel. Dus in zekere zin, terwijl ik zelf heel weinig
beschrijf, had ik verwacht dat ze op een toneel waar mensen naar kijken, waar je dus niet alleen
luistert, er iets meer van gingen maken dan daar alleen een keukentrapje neerzetten. Nu ja, dat was
mijn zaak niet dus daar heb ik me ook niet mee bemoeid. Ik heb het alleen gedacht en dacht “nou,
mooi is anders”. Ik zou dan nog liever niets gehad hebben dan een keukentrap, want een keukentrap
staat ergens voor. Namelijk er opklimmen om een raam schoon te maken of zo. Als het op een toneel
staat waar het gaat over de angstdromen van een kind dan vind ik die keukentrap daar niet passen.
Dat vond ik. Dat zit ik nu zo te bedenken. Waarom vond ik dat toen een beetje eigenaardig?
Hebt u dat bijvoorbeeld ook wanneer iemand met u praat over personages van u of boeken die u
geschreven hebt? Dat u denkt “Dat bedoelde ik daar helemaal niet mee! Je moet het anders
zien…”? Of vindt u dat ieder zijn eigen invulling daaraan mag geven?
Ja, ik vind dat iedereen zijn eigen ideeën heeft.
Ik kan me niet voorstellen dat jij, als je het boek hebt gelezen, uit het boek zou afleiden wat een leuk
man Aeneas is. Maar als je dat zou willen, dan mag het van mij. Het is interessant en dan denk ik
“Wel, dan heb jij weinig leuke mannen meegemaakt.”, maar ja, dat hoef je dan niet te zeggen. Dat
vind ik hoogstens boeiend.
Het leven zou namelijk helemaal niet leuk zijn zonder andere mensen. Dat is ook zo aardig in één van
die mythes. Als er twee mensen overblijven na de zondvloed die mogen kiezen wat ze willen en ze
kiezen medemensen want ze zijn eenzaam en vinden er niks meer aan. Dat vind ik ook weer zo… dat
die mensen die die mythe gemaakt hebben, dat bedacht hebben. Het is toch wonderlijk dat mensen
zo weinig veranderen en dat ze daar een verhaal van maken en dat je nu nog kan denken “ja, zo is
het!”. Soms zeg ik dat ook wel eens als we ergens zijn met vrienden of zo en die ergeren zich
ontzettend aan andere automobilisten. Als die anderen er niet waren, zouden we niet eens een auto
hebben, want het was niet de moeite om alleen voor ons een auto uit te vinden. Het komt eigenlijk
een beetje neer op het zelfde. Je bent niks in je eentje of met z’n tweeën op een hele wereld. Je hebt
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
182
de verhalen nodig, want anders is het ontzettend saai! Dat laten ze ook wel merken een beetje, dat
eeuwige leven van die goden… Die goden moeten ook vanalles verzinnen. Grieken zijn dan toch zo
slim dat ze die goden gewoon een soort menselijke eigenschappen toedichten en ook allerlei affaires
laten hebben met mensen op de wereld. Ze hebben echt gevoel voor ironie. Ze zijn heel geestig. Kom
daar maar eens om bij de Romeinen… In Latijnse letterkunde heb je dat nauwelijks.
Het viel mij ook op in “Mee met Aeneas” dat u de goden niet echt laat handelen. Er wordt wel over
gesproken, maar voor de rest doen ze niets.
Het is een beetje omdat het uit het standpunt van Arion wordt gezien. Arion heeft in het begin een
heilig ontzag voor de goden, want zijn vader is de autoriteit, maar hij komt steeds meer onder de
invloed van die moeder. Zodra hij meer leert over het vak van zijn vader, ziet hij ook de beperkingen
van zijn vader. Zijn moeder die heeft hetzelfde min of meer, niet op het vak van die vader, maar op de
levensbeschouwing van die vader. Die valt hem daarop aan. Zij gaan eigenlijk met zijn tweeën gelijk
op. Hij denkt “Je kunt wel over al die goden en over die oude figuren willen zingen, maar ik vind het
ook leuk om die nieuwe ontwikkelingen te bezingen. Dan maak ik het zelf of dan maak ik het anders.”
Hij wil ook niet altijd in diezelfde dreun zingen. Hij wil een beetje anders. Dat wordt hem niet in dank
afgenomen. Die moeder gelooft ook niet al die starre ideeën van die vader over de goden dat zij
almachtig zijn.
Voor de rest… als Arion er niet echt meer achter staat, dan kan hij ook in dat verhaal niet zoveel van
die goden meer gebruiken. Dat past er dan niet meer bij. Als Aeneas de hoofdfiguur was geweest, had
ik het natuurlijk moeten volstouwen met goden. Dat zou alleen maar vervelend geweest zijn, want je
kunt het nu voor kennisgeving aannemen, maar verder werkt het niet meer.
Het maakt uw boek alleszins boeiender voor kinderen om het op die manier te vertellen, vind ik
persoonlijk.
Dat hele laatste stuk, waar hij dan maar in het kort nog even bezingt wat er aan het eind zat, dat is
ook wel een beetje omdat ik het toch jammer vond om – ik schrijf één keer over die Aeneïs – niet
verder door te gaan omdat de reis van Arion zelf ophoudt. Ik wilde toch ook het boek van Vergilius
nog recht doen in zekere zin door te laten merken dat het nog een tijdje door is gegaan, maar dan wel
heel in het kort. Aan de andere kant had het ook gewoon weggekunnen.
Vindt u dat de jeugd te weinig boeken leest?
Nee. Er zijn kinderen die alles lezen en die heel veel lezen, maar mensen die dat niet doen… Ik zei je al,
ik ben helemaal niet goed in sport. Alleen schaatsen vind ik leuk om naar te kijken. Ik kan het zelf
helemaal niet goed, maar ik vind het leuk om te zien. Er zijn ook mensen die niet van lezen houden en
die wel naar de bioscoop gaan of naar het theater of naar opera. Opera, daar houd ik ook niet zo erg
van. Maar er zijn mensen die ermee dwepen. Ballet vind ik ook nogal overdreven, tenzij van een paar
goede choreografen, zoals Kylian vind ik heel erg mooi. Maar dat is dan een uitzondering. Ik ben één
keer meegegaan naar een voorstelling met een vriendin die balletdanseres is geweest en ik vond het
verschrikkelijk lang duren allemaal. Dat is niks voor mij.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
183
Vindt u het dan bijvoorbeeld beter dat de jeugd niet in contact komt met de klassieke verhalen dan
dat ze ze tegen hun zin lezen?
Nee nee nee, ik heb daar geen ideeën over. Ik denk dat het goed is dat als je op een middelbare school
zit, waar je toch klaargemaakt wordt voor het leven en waar je allerlei dingen meekrijgt, dat men
daar iets doet rond literatuur. De Nederlandse literatuur met hoogtepunten… Ze hoeven niet hele
boeken te laten lezen, maar af en toe een groot boek. Je hebt natuurlijk een enthousiaste leraar nodig
die bepaalde fragmenten ook voorleest. Hij moet dan stukken voorlezen van Vondel, van Hooft,… Er
zijn prachtige teksten en dat moet kort zijn zodat kinderen denken “Nou, ik wil er wel meer van
horen…” Diegenen die er niks voor voelen, die hebben er verder weinig last van als het maar kort
genoeg is?
Dus een soort introductie tot de klassieken?
Ja, een introductie. Als ik een recensie lees van iemand dan lees ik eigenlijk alleen maar de citaten.
Daaruit leid ik af “dat boek lijkt mij de moeite waard”. De rest is alleen maar een idee van iemand die
het boek heeft gelezen. En wat kan mij het schelen hoe hij het vindt? Geef mij een paar citaten en dan
kan ik zien “dat is mooi geschreven” of “dat is intrigerend” of het valt door de mand en ik denk “nou
dat hoef ik alvast niet te kopen”.
Het doet afbreuk aan het boek wanneer je het tegen je zin leest.
Ja, want dan lees je het niet. Dat is natuurlijk ook zo bij het introduceren van literatuur aan kinderen.
Je moet ze daar dingen van laten horen. Dingen die je zelf mooi vindt, die moet je laten horen. Daar
ben je enthousiast over. Niet te lang, maar gewoon fragmenten. Dan kan je zeggen “moet je eens
kijken hoe mooi dit samengevat is of hoe goed dit getroffen is”. Zo kun je het ook bekijken… Dat is een
manier om te introduceren en het aan mensen over te laten of ze het mooi vinden of niet.
Ik vind wel dat de Griekse mythen zo in onze eigen wereld doorgedrongen zijn, in de kunst, de
literatuur,… dat je het minimum toch wel voor je eigen plezier zou moeten opzoeken. Maar
tegenwoordig kun je heel makkelijk op Internet de belangrijkste dingen vinden. Als je iets niet weet en
je komt de naam “Achilleus” tegen, dan kan je het zo opzoeken en denk je “ooh ja dat is dat”. Dat is
praktisch. Het kan je boeien alleen maar door de gegevens. Alle mythen die ik bewerkt heb, heb ik
maar van hele kleine stukjes in een namenboek. Daar heb ik die bewerking van gemaakt. Dan kun je
met heel weinig je eigen verhaal maken. Of je kan het verhaal lezen zoals jij het mooi vindt. Want ze
geven ook vaak lectuur van “je kan dit of dat lezen”…
Een laatste vraagje… In verband met het praktische. Is het daarvoor dat u een namenlijst achteraan
in het boek hebt geplaatst?
Dat is omdat het praktisch is. Daar ben ik mee begonnen bij de “Odyssee”, want het was alleen al
zinnig voor de uitspraak. Om te weten van “kijk, zo wordt het uitgesproken”. Erasmus heeft dat
bepaald. Het is “Zuis” en niet “Zeus”, nou ja, ik noem maar wat. Ook dat je bepaalde namen meteen
kan plaatsen. Je weet “dat is de zoon van die” en heel kort wat z’n functie is. Mijn idee om
bijvoorbeeld elk boek te laten voorafgaan door een lijst van de dramatis personae, dat was omdat ik
er eigenlijk op wilde wijzen hoeveel het lijkt op een toneeltekst. Er komt immers ontzettend veel
directe rede in voor, dialoog… er veel dialoog zit er in de Odyssee. Dat vond ik boeiend en ik dacht
“nou, dan kunnen ze van tevoren al zien wie de handelende figuren zijn, wat de scène is,…” en dan is
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
184
het veel toegankelijker. Het neemt ook weinig ruimte in. Dat is omdat het zo een oud werk is. Je helpt
daar toch wel mensen mee om hun verbeeldingskracht te laten werken. Ik vond dat leuk om te doen.
Het is ook handig voor niet klassiek geschoolde lezers om een duidelijk overzicht te krijgen.
Dat lijkt me wel. Het verhaal is in elke taal mooi. Ik heb het nu dus weer over de Odyssee. De
bewerking is natuurlijk wat anders. Daar heb ik het al toegankelijk gemaakt door het gewoon neer te
zetten en toch wel enigszins te beschrijven hier en daar, de figuren uit te bouwen op mijn eigen
manier. Maar iedereen kan dat op zijn eigen manier doen. Die verhalen lijken natuurlijk niet op
elkaar. Zelfs de vertalingen niet. Dan lees je de vertaling van eenzelfde tekst in verschillende talen, of
in je eigen taal verschillende schrijvers en dan denk je “ja, je leest hier heel iets anders”. Dat vind ik er
ook het boeiende van, van vertalingen, dat het altijd gekleurd is. Dan is het een vertaling en dan nog
is het persoonlijk, want ieder mens is toch anders. Dat vind ik het boeiende ervan.
Het geeft je zoveel inzicht in hoe een taal werkt. Omdat je moet proberen om een equivalent te
vinden in je eigen taal. Dan zie je hoe je eigen taal werkt ten opzichte van de taal die je moet vertalen.
Zoals wat ik je daarnet van het Engels vertelde… Engels is een geweldige taal, maar eigenlijk heb je
als Engels dichter een handicap. Zeker als je de Odyssee wilt vertalen. De hexameter krijg je
waarschijnlijk bijna niet voor elkaar met al die slepende dingen daartussen.
U bent heel erg bedankt voor uw antwoorden! Het waren heel boeiende antwoorden.
Hilversum, 7 maart 2011
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
185
Bijlage nr. 2: Interview met Willy Spillebeen
Menen, 26 februari 2011
Mijn thesis handelt over hoe verschillende auteurs het personage van Aeneas karakteriseren en
wat zij willen bereiken met de manier waarop zij hem weergeven.
Ik zou vandaag graag dieper ingaan op een drietal aspecten in verband met uw boek “Aeneas of de
levensreis van een man”: eerst op het wat algemenere (waar haalde u het idee vandaan om zo’n
boek te schrijven, hoe het zich tegenover het model van Vergilius gedraagt); dan zou ik graag wat
meer op de concrete invulling ingaan (hoe u Aeneas en Dido karakteriseert); tot slot iets kleins
over het lezerspubliek dat u voor ogen had.
Ik wou beginnen met een heel voor de hand liggende vraag: Hoe bent u op het idee gekomen om
een boek te schrijven over een held uit een ver vervlogen tijd? Veel auteurs van vandaag de dag
zeggen immers dat dit verhaalstof is die haar werking verloren heeft.
Misschien, maar eh, dat is een heel verhaal hoor. Ik ben begonnen als schrijver met een aantal
romans rond het “ik”, dus “wie ben ik?”, en de vierde roman in die reeks was “Steens des aanstoots”.
Dat was een autobiografie maar dan zeer introvert. Ik zou zeggen een gedicht van 180 blz. Het zat
helemaal in de stijl van die tijd. Het boek is verschenen in 1970 en zat helemaal in de stijl van de
Nouveau Roman die toen nogal opgang maakte in Frankrijk. Bij ons werd die nauwelijks beoefend. Ik
vond die saai, taai en praktisch onleesbaar, maar toch zit mijn boek in dat genre boeken. Dat kwam
daarop neer dat je niet meer mocht vertellen, maar je moest op een andere manier de dingen
aanbrengen. Het verhaal werd dus uitgebannen. Het verhaal/de roman was dood. Het was die
periode. Het was zeer introvert. Ik heb vastgesteld dat ik aan het doodlopen was op die manier, dat
het niet verder kon en ik heb dan een tweede boek, een volgende boek, er zit nog wel iets tussen,
maar dat waren verhalen; en dat heet “de Vossenjacht”. Dit was grotendeels hetzelfde, maar eigenlijk
veel ruimer. Het ging ook nog over “Ik”, maar dan al met tal van verschuivingen. Het ging over mijn
geboortestreek, de streek rond Langemark, rond Westrozebeke (dat is in die buurt, met het militaire
kamp,…), maar ik zag dat zeer ruim. Die geboortestreek was de wereld en dat was dan weer zeer
extravert. Ik streefde ernaar om extravert te worden, maar eigenlijk is het nog een tamelijk introvert
boek. Dan ga ik verder. Dit ging niet meer zozeer over wie ik ben, maar over ‘waar kom ik vandaan?’,
over ‘wie zijn de anderen?’ en ‘hoe zien de anderen mij?’. Dat soort vragen… Dan heb ik een poging
gedaan om die twee met elkaar te verzoenen: het introverte en het meer extraverte. Vandaar de
structuur van het boek: enerzijds de ik-persoon, de jij-persoon en de hij. Ik en jij zijn duidelijk introvert
(Aeneas ligt op sterven, hij is ingemuurd in zijn lichaam, hij heeft geen communicatie meer en hij
heeft pijn, hij lijdt), de jij-persoon (hij kijkt naar zijn verleden, alle ervaringen die hij meegemaakt
heeft) vindt van zichzelf dat hij mislukt is. “Je” heeft zich vergist, heeft gekozen voor de macht en de
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
186
plicht, terwijl hij de liefde had moeten kiezen. In de “hij-persoon” wordt dan a.h.w. verslag gedaan
over de 10 jaar die hij meegemaakt heeft. Ik heb geprobeerd die twee met elkaar te verzoenen.
Waarom Aeneas? Ja, kijk, daar zit vanalles achter. Ik heb altijd erg van Vergilius en vooral van de
Aeneïs gehouden. Ook Homeros heb ik heel veel gelezen vroeger. Vooral van het ogenblik dat er
vertalingen waren. Ik heb Grieks-Latijnse gedaan, maar ik was geen… (lacht). Zeker Grieks kon ik niet
zomaar vertalen; Latijn ging goed, maar Grieks… daar weet ik niets meer over. Latijn zou ik nog
kunnen lezen, denk ik, met veel moeite en een woordenboek. De Aeneïs sprak mij sterk aan omdat die
liefde van Aeneas en Dido, dat was niet zo toen ik 18 jaar was alhoewel het dateert van die tijd, daar
herkende ik iets van mezelf in. Nu is het niet helemaal zo zoals veel van die critici destijds schreven: er
is in het leven van Spillebeen een Dido geweest. Toch kun je het zo een beetje interpreteren. Dat is zo
een beetje een aanleiding geweest tot het schrijven van dit boek. Ook de lectuur van de eerste
vertalingen, zoals die van Van Wilderode, hielp. Daar heb ik ook over geschreven. Ik spreek over de
jaren ’70.
Dus u heeft toch het oorspronkelijke verhaal nog eens herlezen vlak voordat u het werk heeft
geschreven?
Ja, ik heb het bijna voortdurend herlezen. Niet zozeer het boek zelf, maar wel samenvattingen errond
omdat ik eigenlijk het verhaal niet wilde vertellen. Ik wilde het op mijn eigen manier weergeven. Ik
wilde niet het verhaal van een held, maar het verhaal van een gewone man die door alle soorten
systemen wordt vastgezet, die dat eigenlijk niet wenst, hij wenst geen macht, geen leiding te geven.
Hij wil een gewoon mens zijn, maar het lukt niet. Het conflict met de vaderfiguur speelde toen vooral
een grote rol in mijn werk.
Dat was mij ook opgevallen. Het is echt een persoonlijkere invulling van het Aeneasstandpunt. We
krijgen een duidelijker beeld van wie hij is. In de Aeneïs is het eerder “een held”.
Ja toch hoor… Ik vind toch dat het een zeer menselijke figuur is, Aeneas. Maar Vergilius was
waarschijnlijk zo iemand. Vergilius moet een heel sympathiek mens geweest zijn. Iemand die zo’n
mensen kon bewonderen. Hij had ongelooflijk veel respect voor keizer Augustus, ten rechte of ten
onrechte dat weet ik niet, alhoewel dat één van de betere figuren was onder de keizers, één van de
meer integere figuren. Dat zit toch in de Aeneasfiguur vind ik.
Er wordt gezegd dat Vergilius Aeneas de uitstraling van Augustus heeft gegeven. Kan u zich daar
dan ook wat in vinden?
Ja zeker! Aeneas is Augustus. Vandaar dat hij hem ook sterk idealiseert. Aanvankelijk misschien
minder, maar toch… Trouwens, zijn twaalf boeken: de eerste zes zijn goed, de rest niet. Ik heb ze taai
gevonden, maar de eerste zijn zeer goed. Hij wist dit zelf ook, want hij wilde zijn werk vernietigen he.
Is het daarmee ook dat u bijvoorbeeld in uw eigen werk de laatste hoofdstukken korter weergeeft?
Bah hij ligt op sterven he. Ik heb mij vooral sterk ingeleefd daarin. Hij verliest als het ware zijn contact
met de buitenwereld. Hij probeert dan nog zijn – ja het is lang geleden hoor, het is 30 jaar geleden dat
ik dat geschreven heb – hij probeert nog zijn herinneringen te reconstrueren en hij slaagt daar niet
meer in. Op een bepaald moment wil hij de namen van de schepen nog opnoemen en dat is een citaat
dat ik zo uit Homeros heb genomen en dat heeft nooit iemand gemerkt. Het is niet letterlijk geciteerd,
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
187
het is geen plagiaat, maar hij probeert dat en het lukt niet meer. Zijn laatste daad is een daad van,
hoe zou ik zeggen, van altruïsme. Hij schenkt zijn dochter aan diegene die hij eigenlijk haat. Enfin,
haat… haatte.
Ik vroeg mij af of u kritiek vreesde te oogsten omdat u een epos nam en daar iets persoonlijks mee
gedaan hebt.
Nee, ik heb daar nooit aan gedacht. Ik wilde dit werkelijk en het zit ook vol reminiscenties die
hedendaags zijn. Citaten van Nijhoff… ik was daar niet direct meer mee bezig. Mijn boek daarover
was al verschenen, maar dit werkte toch nog na. Trouwens ook in “Steen des aanstoots” zit er zeer
veel van Nijhoff. Daar staat “ik was groter geworden als ik had liefgehad” en dat motto werkt door
het hele boek door. Er zijn zo verschillende elementen. O.a. “wij hebben afscheid genomen aan de
rivier” keert regelmatig terug.
Nee, ik heb daar nooit aan gedacht. Ik wilde dat precies. Zo iets van vroeger herscheppen. Ik heb dat
vaak gedaan. Ook mijn Cortèsboek, ook Busbeek of de thuiskomst,… zijn allemaal figuren (Aeneas is
natuurlijk een mythisch figuur, maar de andere zijn historische) die als het ware hedendaagse mensen
zijn. Het verleden is een soort bordpapier, een scène, maar het moet wel juist zijn. Het moet zo juist
mogelijk zijn, maar eigenlijk zijn het moderne mensen die als het ware toneel spelen. Enfin, zo zie ik
het.
Ik vond het een verrijking, want er zijn auteurs die op lezingen zeggen: het is respectloos als je het
verhaal op een andere manier weergeeft. Ik vind juist dat het juist van meer respect getuigt als je
het probeert in de dag van vandaag te plaatsen.
Vandaar dat ik een aantal dingen niet, bv. in de Aeneïs speelt Venus een zeer grote rol, zijn moeder
zogezegd, in mijn boek laat meespelen. Het is de vaderfiguur die in die plaats komt. Het is eigenlijk
mijn eigen problematiek die ik erin gelegd heb.
In verband met de personages. U zei al dat het boek een rol speelde toen u 18 was. Hadden
personages uit de oudheid, zoals Aeneas, toen een even grote invloed op u als later, wanneer u die
werken op een andere manier begon te lezen?
Wij kregen dit nooit als Grieks-Latijnen. Dat waren fragmenten natuurlijk. Wat ik de leraars van toen
toch een beetje verwijt, is dat ze geen achtergrond gaven. Wij kregen informatie over de tochten van
Xenophoon en noem maar op, maar wij wisten niet waar ze naartoe gingen. Men las teksten, maar
men duidde die niet. Ook bij Troje… ik herinner mij niet dat ik ooit een afbeelding van Troje gezien heb
toen. Dat was… ik weet niet… heel vreemd. De filosofie, de achtergronden… dat werd nauwelijks
gegeven.
(onderbreking door telefoontje)
We lazen fragmenten, maar het gehele verhaal hebben we nooit gelezen. We lazen wel Serge De
Boeck, de helletocht van Vergilius en de contacten met Dido. Daar werd natuurlijk heel afstandelijk
over gedaan, maar dat heeft mij altijd sterk aangesproken. Ik heb dat onthouden. Ook persoonlijke
toestanden, conflict met de vader en zo, spraken mij aan.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
188
Is het dan misschien uit een gebrek aan die achtergrond dat u zelf meer achtergrond geeft over de
mens Aeneas?
Bah nee, maar ik heb mij altijd – nu is dat een beetje verminderd- geïnteresseerd gevoeld in die
Griekse mythes e.d. Ik las die Griekse auteurs dan, naarmate ze dus vertaald werden en er zijn een
aantal zeer goede vertalingen gekomen van Vergilius, Homeros,… Ik heb dat allemaal persoonlijk
gelezen. Dat interesseerde mij gewoon.
Dat ik bepaald Aeneas gekozen heb… ik denk dat dat te maken heeft met het personage zelf zoals
Vergilius hem presenteerde. Een sympathiek iemand die eigenlijk geen machtswellusteling was. Ik zou
bv. nooit over Achilles geschreven hebben. Enfin, ik heb er wel over geschreven, maar dan in
negatieve zin. Hektoor wel… Maar ja, dat is typisch he, de sympathie voor de verliezer. Dat heb ik
altijd gehad. Aeneas is ook in zekere zin een verliezer. In mijn boek is hij een verliezer.
Maakt dit hem dan op een bepaalde manier ook niet menselijker?
Ja, dat maakt hem inderdaad menselijker.
Het feit dat Aeneas niet meer kan spreken aan het eind van zijn leven, mogen we dat interpreteren
als “de held die geen stem meer heeft”?
Nee, niet echt. Het is veeleer dat introverte. Ik heb hem zo voorgesteld dat hij volledig in zichzelf
ingekapseld is. Hij kan niet meer spreken… Zo introvert als maar kan. Dat heb ik van meet af aan voor
ogen gehad.
Dido is ook voortdurend in het boek aanwezig. Ook doordat hij zijn dochter Elissa heeft genoemd.
Mijn kleindochter heet Elissa. Wat vindt u de grootste rol die Dido speelt in het leven van Aeneas?
Wat is haar grootste invloed op hem?
Wel ja, het was gewoon zijn grote liefde. Hij heeft haar in de steek gelaten omdat hij een opdracht
had. Hij moest een nieuw Troje gaan stichten. In de Aeneïs is het ook zo he. In de Aeneïs is het Venus,
zijn moeder, die hem daartoe aanzet. De moeder bij Aeneas is hier een gewoon herdersmeisje dat de
naam heeft van Aphrodite. Hij had dus die opdracht, maar in mijn boek krijgt hij die van de
vaderfiguur. Hij gehoorzaamt eigenlijk he. Hij doet het, hij laat haar in de steek. Hij doet het wel met
heel gemengde gevoelens, zodanig dat hij die onderwereld waar hij in de Aeneïs echt naartoe gaat,
opzoekt. In mijn boek verschuilt hij zich in het “vooronder” van het schip. Hij vervloekt eigenlijk zijn
vader. Enfin… vervloeken… Dat is niet persoonlijk hoor… (lacht)
Maakt Dido Aeneas hem bepaalde dingen over zichzelf duidelijk? In die zin dat hij misschien
“zwak” is omdat hij naar zijn vader luistert en zijn hart niet volgt.
Ja dat zit er ook wel achter. Het is vooral… Hij heeft het gevoel van zichzelf dat hij verraad gepleegd
heeft tegenover Dido. Ik weet niet meer of de zelfmoord aan bod komt in het boek. Het komt er
eventjes in voor he zeker, maar ik ga er niet verder op in omdat ik Aeneas dan verder stuur naar
Rome.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
189
Dus u ziet Dido in uw boek eerder als “een” factor die het leven van Aeneas mee bepaalt. Is zij op
zich een belangrijk personage of is het vooral haar rol in het geheel die u belangrijk vindt?
Nee het is natuurlijk een belangrijk personage. Het is eigenlijk geen belangrijk personage, maar zij
vertegenwoordigt uiteraard de liefde. Hij heeft aan de liefde verzaakt en waarom? Uit
gehoorzaamheid aan zijn vader, een soort plichtsgevoel. Naderhand wordt dat macht en hij zal zelfs
die macht misbruiken op een bepaald moment, maar hij is in die zin wel een figuur met moraliteit,
met een ethisch besef, want hij weet wat hij doet en hij voelt er zich niet goed bij. Het is dus geen
machtswellusteling, maar hij heeft wel machtsmisbruik gepleegd en daar probeer ik hem zo menselijk
mogelijk te maken. Ik denk dat er veel mensen zijn, de machtigen, die hun macht misbruiken die daar
eigenlijk toch complexen over hebben. Kadhafi waarschijnlijk wel niet he (lacht). Het is eigenlijk een
beetje de figuur, dat zit in verschillende boeken van mij, die politicus is. De ene misbruikt zijn macht,
in dit geval Aeneas, maar het is iemand met een moreel besef. Cortès, in een boek dat later komt, de
veroveraar van Mexico en de vernietiger van de Azteken, is iemand die gewoon een
machtswellusteling is, die helemaal geen moreel besef is. Dat maakt hen zo verschillend.
Ook dit maakt Aeneas dan weer menselijker?
Ja. Ik zeg altijd “Énée, c’est moi”. Van Cortès zeg ik niet “Cortès c’est moi”, maar van zijn lief zeg ik
dat wel. Ik refereer daar naar Flaubert die zei “Madame Bovary, c’est moi”. Ik heb dat in al mijn latere
boeken, eigenlijk zijn het allemaal uitvergrotingen van mezelf. Door middel van een historisch
personage probeer ik zo’n soort beeld van mezelf te geven. In die zin is het wel autobiografisch
allemaal.
Dit maakt het boek ook aangenamer om te lezen, misschien minder afstandelijk dan wat Vergilius
heeft geschreven. Vindt u persoonlijk dat het feit dat Dido zelfmoord pleegt een zwakte of een
sterkte is van haar als mens?
Zij pleegt zelfmoord omdat Aeneas haar in de steek laat he. Dus zwakte, ja… Moeilijk te zeggen. Het is
wanhoop denk ik. Ook in de Aeneïs zelf.
Ik las dat Dido vooral woedend reageerde i.p.v. verdrietig of gekwetst. Zij gedraagt zich vooral
kwaad tegenover Aeneas. Dan moeten we misschien inderdaad niet als een zwakte zien van haar
kant dat ze zelfmoord pleegt.
Zou u geloven dat ik dat niet meer weet hoe ik haar psychologische reactie heb weergegeven? Maar
misschien is dat ook wel zeer menselijk. Een soort woede die iets anders camoufleert. Een soort
ontgoocheling.
Ik denk dat dat vaak voorkomt in menselijke relaties. Enfin, ik heb dat toch al zo ervaren. Dat mensen
zich in de steek gelaten voelen en woedend reageren, onredelijk reageren zelfs, maar uiteindelijk is
het dat niet. Het is een reactie van onmacht, van verdriet ook. Ieder mens uit zijn verdriet op een
andere manier. Mijn vrouw is vijf jaar geleden gestorven. Ik heb daar in die zin nooit woedend op
gereageerd, maar het is het leven. Ik heb dat natuurlijk niet aanvaard, maar ja, vastgesteld “zo is het,
ik kan daar niets aan doen, hoe ik ook reageer… “ Maar ik heb mensen ontmoet die ongelooflijk
kwaad waren, maar ja, op wie moet je kwaad zijn? Op het leven zelf? Het is iets waar je toch niet
tegenop kunt. Dat zit een beetje in dat boek denk ik.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
190
Dit maakt het boek ook herkenbaarder voor de lezer.
Ja misschien. Ik ben maar de schrijver he (lacht).
Ik vind als u een boek leest en u kan er zich in inleven, dit zeer verrijkend is. Ik kan mij minder goed
inleven in de Aeneïs…
Goh ja, het is natuurlijk een gedicht om te beginnen. Het is heel oud… Maar toch… Er zitten veel zeer
menselijke elementen in.
U zei mij aan de telefoon: het is niet echt een jeugdboek. Het is eerder een roman (wat ik zelf ook
vond toen ik het las). Het is helemaal geen jeugdboek he. Inderdaad, ik vond het ten eerste al
psychologisch te diepgaand om voor jeugd geschikt te zijn. Had u een bepaald doelpubliek voor
ogen wanneer u het boek schreef?
Nee, helemaal niet. Ik heb een aantal jeugdromans geschreven, maar zelfs daar… Als je die boeken
leest, is de schriftuur misschien wat eenvoudiger. Maar uiteindelijk is er zeer weinig verschil, vind ik
zelf, tussen mijn romans en mijn jeugdboeken. Ik zie gewoon geen publiek. Ik schrijf iets zo goed
mogelijk, maar ik zie geen publiek. Ik weet wel of ik een jeugdboek schrijf of een roman voor
volwassenen, maar het is veeleer de invalshoek die anders is. Als ik een jeugdboek heb, dan weet ik
van A tot Z (dat is veel natuurlijk, maar toch heel veel over) het geheel van het boek. Als ik een roman
schrijf, weet ik aanvankelijk niets. Het groeit. Een jeugdboek ligt al voor een groot deel vast. Bij
Aeneas zou je kunnen denken “ja dat is ook zo geweest, het lag vast”, maar eigenlijk is dat niet zo. Ik
wist natuurlijk dat hij die tien jaar reis moest maken, dat hij in Italië moest terechtkomen, maar ik
wist niet onderweg wat er allemaal zou gebeuren en de manier waarop ik het boek opgevat heb, die
ik, jij en hij-persoon, dat heeft niets met een jeugdboek te maken. Jongeren snappen dat gewoon niet.
Ik heb een jeugdboek geschreven waarin er in ieder hoofdstuk een ander personage optreedt. Dat
was “Een pluisje van de zee” over een Vietnamees jongetje. Ik ben een paar keer voor jongeren gaan
spreken en op een bepaald moment maakte er eentje zich zo irrationeel kwaad omdat ik dat op die
manier gedaan had. Het was oprecht hoor… een heel sympathiek jongetje en een goede lezer… maar
hij snapte het blijkbaar toch niet. Hij was te jong, hij was nochtans 14 jaar. Hij snapte niet dat dat op
die manier verteld kon worden. Ik heb hem dan heel vriendelijk uitgelegd dat ik het grappig vond dat
hij zo kwaad was en ik kon hem overtuigen dat ik toch wel gelijk had op die manier.
Vindt u dan bv dat de Aeneïs een te “zwaar” verhaal is voor de jeugd?
Bah ja het is niet alleen te zwaar. Maar ja, misschien… Het is ook te…euh… tja, jij noemt dat zwaar
he… Het ligt te ver in de tijd misschien. Het heeft te maken met een problematiek die jongeren
waarschijnlijk minder zal aanspreken. Normaal gezien als je een jeugdboek schrijft, moet het
hoofdpersonage toch een jongere zijn, vind ik. Dat moet niet, het kan natuurlijk een jongere zijn die
ouder wordt – Aeneas is ook zo, hij begint ook als kind – maar eigenlijk heeft het niets met een
jeugdboek te maken mijn boek.
Ik heb dat verschillende keren meegemaakt, ik begrijp dat niet goed. Cortès werd ook als jeugdboek
gezien, maar Cortès is heel zwaar… enfin, ook qua problematiek een heel zwaar boek over
geloofsverlies en dat soort dingen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
191
Toen ik het boek las dacht ik ook “moest ik dat boek lezen op veertienjarige leeftijd, dan zou ik er
de helft niet van begrijpen”. Dan ben je er als persoon, als lezer ook veel minder mee.
De originele Aeneïs is dan qua boodschap misschien ook niet echt nuttig meer voor de
hedendaagse jeugd? Het gaat immers over oorlogen en dergelijke in een ver verleden…
De boodschap van de Aeneïs… Ja, wat is dat eigenlijk? Dat is iets dat regelmatig terugkeert he, de
boodschap… Ik word dat ook soms eens gevraagd: welke boodschap breng jij? Dan zeg ik “ja, vroeger
deed mijn vrouw de boodschappen en nu moet ik ze doen en dat is heel veel tijdsverlies.” Ik heb daar
nooit aan gedacht eerlijk gezegd. Ja, wat is de boodschap?
Wat wel in het boek zit, maar ja, dat is geen boodschap natuurlijk. Aeneas is zijn hele leven een
gewoon mens willen zijn en de dichters, de zangers, waar hij een ongelooflijke minachting voor heeft
(ik heb daar ironisch willen doen)verhinderen dat. Het is eigenlijk vreemd dat de held een minachting
heeft voor diegene die over hem geschreven heeft, maar goed. Hij is zijn hele leven een gewoon mens
willen zijn, de zangers hebben van hem een mythe gemaakt en als hij sterft, blijft de mythe bestaan,
maar hij sterft. Hij voelt zich vrij door het feit dat hij sterft. Niet door het feit dat hij sterft, maar
omdat hij dus mens is. Het menselijke primeert uiteindelijk toch, maar ja hij is dan wel dood…Het is
allemaal een beetje wrang.
Eigenlijk wordt hij wat verlost van de druk die op zijn schouders rust om aan het heldenideaal te
voldoen?
Hij wilde dus geen held zijn. Hij wilde een gewoon mens zijn en hij werd een mythe. Maar dat zit er
ook een beetje bij Vergilius in hoor. Ik heb dat niet zo uitgevonden. Ook maakt hij van Aeneas als een
prototype van Augustus een uitzonderlijk iemand van. Maar toch, dat streven naar het eenvoudige. Ik
denk dat uit zijn, het zal natuurlijk wel een zelfportret zijn ook, boek blijkt dat hij zelf een eenvoudig
mens moet geweest zijn. Iemand die zichzelf gebleven is ondanks dat hij aan het hof was bij Augustus
en een heel beroemd dichter was enzovoort. Dat moet erin zitten en ik heb dat er ook wel wat willen
insteken.
Ook bij hem vinden we dus het autobiografische?
Ja, zeker, dat zit erin. Er bestaat een boek van een Tsjech “Der Tot der Vergil”. Ik heb het in twee
verschillende uitgaven en ik heb het niet durven lezen toen ik mijn boek schreef omdat ik dacht dat ik
dan beïnvloed zou worden. Maar de Aeneïs zelf dat stoorde mij niet.
Vindt u het dan moeilijker om te vertrekken van een mythe die al bestaat?
Nee want je kan met die mythe spelen dan. Zoals ik Aeneas, vooral in het hij-deel waarin hij van de
ene plek naar de andere reist, heel veel veranderd heb.
U vindt het dus ook belangrijk, hoewel u zich baseert op iets dat reeds bestaat, toch uw inspiratie
heel erg vrij te laten daarin.
Ja! Alhoewel ja, ik weet het niet… In dat geval, met het Aeneasverhaal, daar kun je mee spelen he. Je
kunt daar verschuivingen in aanbrengen, het actualiseren. Maar als je bijvoorbeeld over Cortès
schrijft, kun je ook heel wat verzinnen, maar uiteindelijk heb je daar een zeer vast gegeven. Hij komt
ergens terecht en hij stelt daar een aantal daden. Daar heb je niet veel speling. Alhoewel hoor, je kunt
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
192
toch je verbeelding, enfin je verbeelding, ik noem dat geen verbeelding… Je kan daar dingen aan
elkaar zetten.
Uw eigen aanvoelen er dan wat meer insteken?
Ja.
Ik had dan nog een heel algemene vraag. Vindt u dat de jeugd van vandaag te weinig boeken leest?
Of te weinig degelijke boeken, wat daar ook onder verstaan moge worden?
Ja, daar wordt zoveel over gekankerd he. Om te beginnen heb ik daar niet zoveel ervaring mee. Ik
weet het niet zo goed. Ik weet alleen dat wij, ik spreek natuurlijk van 60 jaar geleden, … ja… wat
hadden wij als boeken? Nu is er zodanig veel… Natuurlijk, je kunt mensen niet verplichten van te
lezen. Toch wel… van te lezen… Ik heb altijd les gegeven, toch 33 jaar, in een technische school, het
VTI, hier in de buurt. Ik gaf Nederlands en Frans aan jongens van 17-18 jaar. Lezen… nee… Ik heb hen
nooit verplicht. Tja, ze moesten uiteraard lezen. Ze moesten ieder trimester een boek lezen. Dat was
een heel erge straf voor sommigen, maar er toch wel van de 20 een vijftal die dat met plezier deden.
Die graag lazen. Maar ik heb hen altijd gezegd: je moet geen romans, geen fictie lezen, maar je moet
wel lezen. Je moet iets lezen over je vak, over dingen die je interesseren. Ik stel me voor, was ik geen
schrijver geweest, ik zou waarschijnlijk geen literatuur gelezen hebben. Ik zou wel geboeid geweest
zijn door psychologie, filosofie misschien een klein beetje,… maar toch kom, wetenschap in het
algemeen. Ik denk dat mensen die fictie lezen daar behoefte aan hebben. Dat ze een soort vlucht, het
is een groot woord, maar toch… een vlucht nodig hebben uit de realiteit, uit het alledaagse naar een
ander soort leven dat ze dan in de roman terugvinden.
Het escapistisch motief dus.
Ja de ene heeft daar meer behoefte aan dan de andere. Het is geen kwestie van gelukkig of minder
gelukkig zijn. Het is gewoon een ander soort mens. In die zin denk ik dat het aantal lezers dat dat toch
nooit zoveel zal toenemen. Een bepaald procent… voor poëzie is het hetzelfde. Er gebeurt nu zoveel
rond poëzie, maar het aantal poëzielezers is daarmee niet veranderd. Was het zo, dan zou poëzie
inderdaad veel gelezen worden. Iedere stad heeft een academie waar jongeren, die toch een klein
beetje feeling hebben, het zijn meestal meisjes, die hebben een zintuig meer denk ik op dat gebied,
gedichten krijgen. Die gedichten worden ontleed, worden bestudeerd, ze leren die gedichten
opzeggen. Je zou dus denken: als je dat kunt aanleren, dat diegenen uit die groep voort poëzie zouden
lezen. Maar dat is niet zo. Van dichtbundels verschijnen er vele exemplaren, maar er zijn er in het
Nederlands misschien een miljoen een half die gedichten schrijven. Ze lezen daarom geen gedichten.
Het is vreemd eigenlijk… Het moet zijn dat bepaalde mensen daaraan behoefte hebben.
Het gaat dus vooral over het nut dat je voor jezelf uit lectuur kan halen.
Ja. Alhoewel ik weet niet of het nut genoemd kan worden. Het is ja… een behoefte. Bij poëzie heeft
het dan waarschijnlijk eerder te maken met emoties denk ik. Spelen met taal… Daar graag zo die
vreemde zinsconstructies in ontleden. De één heeft daar gevoel voor en de ander niet denk ik. Maar ik
antwoord niet op je vragen he (lacht), ik zit hier maar te babbelen.
Om erop terug te keren. Ik denk dat er nu meer gelezen wordt dan vroeger. Door jongeren, dat weet
ik nog zo niet. Want natuurlijk ja, ze zijn op internet en zo bezig. Maar ondanks al die dingen… er zijn
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
193
zodanig veel meer mogelijkheden. Lezen is daar één van. Als je naar een bibliotheek gaat, wordt er
toch veel ontleend he. Misschien niet meer zozeer door jongeren, maar er zijn toch enorm veel
mensen die lezen he. Vooral vrouwen trouwens. Vrouwen lezen veel meer dan mannen. Tot hun 25
lezen mannen en dan is het gedaan.
Denkt u dat daar een verklaring voor is?
Ik weet het niet. Eigenlijk heb ik daar geen verklaring voor. Ja, er zijn niet veel mannen die lezen hoor.
Ja natuurlijk, er zijn er wel, ik ken er wel een aantal. Maar toch… vergeleken met vrouwen… Bijna
iedere vrouw leest. Daarom niet de zware lectuur en zo, maar periodieken en zo, de krant… Hoeveel
mannen lezen er de krant? Maar een verklaring daarvoor… ik weet het niet. Waarschijnlijk een
bepaalde behoefte om ja… je moet het geen vlucht noemen… maar toch om naar een andere wereld
te gaan die wat anders is dan de realiteit. En dan toch die realiteit daar tegelijkertijd in herkennen.
Ik heb de belangrijkste dingen die ik u wou vragen, kunnen vragen. Ik ben u heel dankbaar voor uw
antwoorden.
Ik hoop dat je er wat aan hebt (lacht).
Ja zeker! Ik vind het heel interessant om van de auteur van een boek zelf te weten te komen wat
hij bedoelde. Een eigen interpretatie is meestal nooit helemaal correct.
Maar ja, die van de auteur ook niet hoor. Bah ja, uiteindelijk, je hebt je boek geschreven en het is ook
zo lang geleden. Dat is een boek van ’82, dus het is in ’80 geschreven of ’79, die periode zo.
Denkt u dat u in de loop der jaren, als auteur dan, zelf een andere betekenis geeft aan dingen die u
zelf ooit geschreven heeft?
Nee, ik ben daar niet mee bezig. Ik ben nooit bezig met iets dat voorbij is. Het interesseert mij gewoon
niet meer. Ik ben met iets anders bezig. Vandaar dat ik over heel veel soorten onderwerpen
geschreven heb, nu ja, ik schrijf zoals iedereen altijd wel wat over hetzelfde, maar toch altijd veel
verschillende invalshoeken. Ik heb over de Grieken geschreven, de voorklassieke tijd, ik heb
geschreven over de Middeleeuwen, de 13e eeuw, de 16e eeuw, de conquista van Latijns-Amerika,
verschillende boeken, over WO I tamelijk veel, met WO II ben ik nu een beetje bezig. Zo heel
verschillende dingen. Als ik een boek geschreven heb, verdiep ik mij in iets anders. Er zit altijd nogal
veel research bij. Voor dit boek misschien toch iets minder. Alhoewel voor dit boek misschien iets
minder, maar ik heb toch veel rond het gewone leven van de mensen van 1200 v.Chr. gelezen.
Verschillende boeken uit een reeks… hoe heette die ook alweer? Er bestaat een bepaalde reeks in
Frankrijk… veel hoor, er zijn in de 50 boeken van. Daar zitten onder andere een paar boeken in over la
vie cottidiene chez les troiens, chez les cretois, chez les grècs,… Ik heb dat wel gelezen. Als je dergelijk
boek schrijft, dan moet je heel concrete dingen weten. Ik wil weten welke planten er daar groeiden,
hoe het landschap eruit ziet, hoe de mensen gekleed zijn,… en dat is dikwijls moeilijk om dergelijke
dingen te achterhalen. Hoe er gereisd werd… Dat soort dingen. Ik probeer dat toch zo juist mogelijk
weer te geven. Natuurlijk dan wel met een beetje fantasie erbij, maar toch, die dingen moeten toch
wel kloppen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
194
Ik merkte dit inderdaad wel. Toen ik de kaft van het boek zag, dacht ik dat het meer in het
“vandaag” ging gesitueerd zijn, maar wanneer ik het boek dan las, merkte ik dat het echt de wereld
van toen is die u weergeeft.
Ah jij hebt het laatste boek. Het is oorspronkelijk zo gepubliceerd. (Toont oudere uitgaven van het
boek met klassieke afbeeldingen op de kaft, waaronder het schip waarmee Aeneas zijn reis maakte)
Het is aanvankelijk verschenen bij Manteau. Dat is Robert Nix die deze gemaakt heeft. Dat is dan een
heruitgave geweest, met dat bootje. Daar zat ook een boekje “educatieve uitgeverij” bij. Ik heb maar
eentje…
Ik heb ook een gedicht dat over de Aeneïs gaat. In mijn verzamelde gedichten. “De geschiedenis van
een steenbok” en het gedicht heet “de Aeneïs” denk ik.
Bij Davidsfonds (mijn uitgave) hebben ze het een beetje… ik begreep dat niet zo goed. Het is een
beetje gevaarlijk he. Daardoor geeft het de indruk een jeugdboek te zijn. Het is precies een scout die
onderweg is. Ik was daar niet gelukkig mee. Er waren daar mensen enthousiast over, over die kaft,
maar ik niet.
Ze komt inderdaad hedendaagser over waardoor we met een andere verwachting beginnen te
lezen. Ik vond dat het boek, hoewel gesitueerd in de tijd van toen, zeer natuurlijk overkomt. Het
lijkt alsof je als lezer zelf in die wereld aanwezig bent.
Ik heb een hartchirurg ontmoet die het boek gelezen had en vroeg “heb jij een hartinfarct gekregen?”.
Ik zeg “waarom?”. “Ja maar, zegt hij, hoe kun je dat dan schrijven?” Je moet je inleven he… Dat
begreep hij niet. Cortès ligt ook op sterven, maar daar is het meer zijn biecht die een rol speelt. Maar
Busbeke of de thuiskomst, dat gaat over een personage die zijn personage hier in de buurt had, in
Boesbek. Hij is ambassadeur geweest bij de koning, later de keizer van Oostenrijk. Hij is naar de
Turken gestuurd in de 16e eeuw, bij Suliman de Grote. Ze hebben hem daar gevangen gezet in een
karavaanserail en van daaruit heeft hij zogezegd vier brieven geschreven naar een vriend van hem in
Frankrijk. Maar ja, vier brieven dat is vierhonderd bladzijden he. Het zijn enorme brieven. Hij is dan
kunnen terugkeren naar huis. De koning was ondertussen keizer geworden, dus de opvolger van Karel
V . Die heeft hem eerst bibliothecaris gemaakt van zijn eigen bibliotheek in Wenen, daarna is hij
opvoeder geworden van de zonen van de keizer, dat waren er een stuk of zeven. Hij heeft alleszins
drie keizers onder zijn leerlingen gehad. Ook onze Albrecht, Albrecht en Isabella onze landvoogden,
was een leerling van hem. Daarna is hij als soort notaris meegestuurd met de dochter van de keizer
die koningin van Frankrijk geworden was. De vrouw van één van de gekste koningen van Frankrijk,
Karel de IXe die compleet geschift was en een gevaarlijke gek was. Dat was de zoon van Katharina de
Medici en door haar zoon is Bartholomeusnacht uitgebroken in Frankrijk waar de Katholiek de
Protestanten uitgemoord hebben. De edelen dus he. Het was de schuld van de koning. De koningin
schrok eerst van wat er aan het gebeuren was, maar uiteindelijk was ze wel tevreden. Want als de
adel elkaar uitmoordde, moest zij het niet doen. Zij waren allemaal veel rijker dan de koning op dat
moment. Busbeke is bij dat koninginnetje terechtgekomen toen ze al weduwe was, direct na de
Bartholomeusnacht. Uiteindelijk is hij naar huis mogen reizen, hij was toen 70 jaar en ik was 70 toen
ik dat boek schreef, en waarschijnlijk was hij ook een soort spion voor de Oostenrijkers tegen de
Fransen. Hij is via Rouan naar huis gereisd en daar in de buurt, in Cais, is hij overvallen door rovers en
hij is daar gestorven. Achttien of eenentwintig dagen heeft hij nog geleefd, maar hij leed aan
blaasstenen. Dat was een veelvoorkomende ziekte toen, je had nierstenen, blaasstenen,… Ik denk dat
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
195
het prostaat moet geweest zijn. Ik laat hem daar 18 dagen op zijn sterfbed. 21 was te lang want ik
had daar niet genoeg stof voor. Maar hij herinnert zich dus 18 dagen zijn leven en vertelt hij aan de
dame die hem huisvest zijn leven. Ik schrijf over al zijn pijn, het feit dat hij zo afziet door die prostaat,
enfin door die blaasstenen zogezegd. Dat was een heel affaire toen. Er waren in die tijd specialisten,
zogezegd specialisten, de steensnijders. Dat was dus een beroep. Je kent het liedje Frère Jacques. Dat
was een steensnijder. Die droeg een kap precies of hij een broeder was. Daarom werd hij zo genoemd.
Het was een van de weinigen die genezingen kon teweegbrengen, want de meesten… Zelfs bij kleine
kinderen waren er nierstenen, blaasstenen, enz. en dat kwam waarschijnlijk door de voeding, slechte
voeding. De steensnijder kwam dus naar het dorp of de stad en al wie ziek was, die stenen had, die
werd bij hem gebracht en hij sneed die uit. Er zat veel bedrog achter. Er was geen hygiëne. Die
mensen bloedden uit en binnen de kortste keren waren ze dood. Vandaar Frère Jacques… zorg als de
klokken luiden dat je weg bent, want ze gaan jou doden. Dat zit daarachter. Ik beschrijf dat dus
allemaal die dingen. Ik had dan zelf iets met prostaat en ik gaf aan mijn dokter het boek. Hij
reageerde toen ook: hoe weet jij dat allemaal? Ik stel mij dat allemaal voor.
Blijkbaar kan ik dat soort dingen goed beschrijven. Ik weet niet hoe het komt. Er zijn dingen die goed
gaan en dingen die niet goed gaan. Ik kan mij zeer makkelijk, enfin makkelijk…, inleven in een
personage. Dat mag een kind zijn, een oude vrouw, een man, weet ik veel… het beroep speelt geen
rol. Je kan je daarrond documenteren. Maar het is de manier waarop je dat verhaal vertelt. Dat is
mijn moeilijkheid en daar zit ik dikwijls lang mee bezig. Bij Aeneas, ik jij hij,… Ik was gelukkig dat ik
dat gevonden had. En dan ook in het begin bij zijn geboorte. En dan op het einde dat hij sterft. “Ik ben
vrij”. Daar was ik ook tevreden over.
En dan de verschillende motieven die terugkeren. Ik heb dan nog een affaire gehad in die tijd. Ik werd
beschuldigd van plagiaat en dat had te maken met dat zinnetje “We hebben afscheid genomen bij de
rivier”. Het is een boek over afscheid he. Veel van mijn boeken spelen trouwens rond afscheid. Dat is
altijd een van mijn grote problemen geweest, afscheid nemen. Ja, er is een rivier hier (vlak voor het
huis van meneer Spillebeen stroomt de Leie) en ik heb heel veel afscheid genomen. Soms zelfs als er
iemand komt, is het een gewoonte dat ik meega en afscheid neem aan de rivier. Wanneer mijn
kinderen naar school en de universiteit gingen… meestal gebeurde dat afscheid daar en dus heb ik dat
zinnetje het hele boek door gebruikt. Er is een boek van een Latijns-Amerikaan, van Carlos Fuentes, en
dat heet “De dood van Artemio Cruz” en die ligt ook op sterven. Die rivier, dat afscheid nemen bij de
rivier, speelt daar ook een rol in. Ik werd daar dus van beschuldigd. Ik heb dat boek gelezen, maar dat
zijn zo van die dingen die blijven hangen he. Ik heb geen enkele bedoeling gehad dat te doen. Dat
boek is trouwens heel anders dan het mijne. Maar toch, dat komt erin voor en men zei dat ik het had
afgeschreven. Niks van! Ik was dan een beetje kwaad.
En dan Nijhoff is ook heel belangrijk in het boek. “Ik was groter geworden indien ik had liefgehad”.
Dat slaat dan direct op Dido he. Dat is niet persoonlijk want ik heb liefgehad in mijn leven (lacht).
Wat u zelf gelezen heeft van andere auteurs heeft dan toch wel een blijvende invloed op u?
Ja ik ben sterk beïnvloed geweest door Latijns-Amerikanen. Ik zat vast, zoals ik zei, in de Nouveau
romanachtige toestanden en het “niet meer vertellen, maar via associaties iets opbouwen”. Ik vind
dat nu tamelijk saai zoiets, maar goed, toen was dat zo. De Franse Nouveau Roman schrijvers waren
toen populair. Ik spreek van de jaren ’60 (eind)-jaren’ 70 en dan kwamen de Latijns-Amerikanen op.
Michelangelo’s Asturia is een van de eersten geweest die ik las “Mensen van Maïs” en dan daarna
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
196
Fuentes ten dele, maar niet zoveel want dat is een heel moeilijke vind ik. Maar ook Barca met
“Honderd jaar eenzaamheid”, Marquez, Juan Boscan met verschillende boeken,… Enfin het is vooral
“Honderd jaar eenzaamheid” die mij een soort herkenning gaf. Ik wilde een verhaal vertellen, maar
dat was uit den boze. Ik wilde engagement, toen was dat wel, maar toch niet zo sterk. Ik wilde vooral
op een heel eigenzinnige manier een verhaal vertellen. Die twee dingen heb ik toch wel bij die Latijns-
Amerikanen gevonden en die hebben mijn eigen werk toch wel geïnspireerd. Vooral dan “De
Vossenjacht”. Dat is nog altijd een van mijn beste boeken. Aeneas ook wel hoor. Cortès vind ik mijn
beste, persoonlijk.
Hoopt u dan dat mensen die uw boek lezen er hetzelfde gevoel aan overhouden zoals het gevoel
dat u aan die Latijns-Amerikaanse auteurs hebt overgehouden?
Dat weet ik niet. Hoop doet leven he (lacht). Misschien…
Positieve reacties zijn natuurlijk altijd aangenaam.
Ja, maar dat krijg je niet veel. Het is vreemd, maar bij ons… Nochtans, ik ben daar zeer gevoelig voor.
Ik ben ijdel, iedereen is ijdel. Maar als er iemand zegt: ik heb dat graag gelezen, ik vond dat goed. Dat
doet mij wel plezier, maar ik ga dat zelden tonen. Dat ligt in mijn aard. Maar het gebeurt weinig.
Dat is wel wat vreemd inderdaad, het kan nochtans een stimulans zijn om verder te schrijven.
Je hebt iets gemaakt. Op het moment dat het af is, ben je er tevreden over. ‘s Anderendaags weer
niet meer, maar dan is het te laat natuurlijk als het verschenen is. Maar ja, er komt weinig reactie. Ik
ben als dichter tamelijk bedrijvig. Eigenlijk had ik, had ik mijn leven mogen herbeginnen, alleen maar
dichter willen zijn. Maar ja, ik heb alles willen doen. Ik heb ook veel vertaald. Ik heb ook veel poëzie,
essays,… geschreven. Tamelijk lang mee bezig geweest. Eigenlijk is poëzie voor mij het hoogste.
Omdat daar meer gevoel in zit?
Ja. Bij een roman heb je alle soorten dingen (ik spreek over mezelf he); om te beginnen heb je een
beeld, een metafoor. In de Aeneas zit dat ook heel sterk. Een metafoor die het hele boek overspant. Je
hebt een verhaal, personages, psychologie, een plot,… alle soorten dingen die bij een roman ter
sprake komen. Bij poëzie heb je niks, alleen maar woorden. Met die woorden doe je iets. Je stelt dan
ineens verbaasd vast dat daar een gedicht staat en dat daar in enkele verzen bijna meer in zit dan in
een hele roman.
Ik spreek altijd over mezelf, maar in mijn gedichten zit er het meest van al over mij. Als ik “ik” schrijf,
ben ik dat. Als ik “ik” schrijf in een roman kan dat anders zijn. Ik schrijf tamelijk veel “ik”, ook in de
Aeneas, maar toch is dat ik veel ruimer daar. Alhoewel nee… ik mag het zo niet zeggen. Want de “ik”
in een gedicht moet “ik” zijn, maar tegelijkertijd iedereen. Het moet een soort universele ik zijn,
anders is het niet goed.
Iedereen moet dus voor zichzelf iets zijn met uw gedichten?
Ja. Mijn poëzie is zeer emotioneel. Het gaat over emoties, maar het mogen niet alleen mijn emoties
zijn. Het moeten emoties zijn die een andere lezer ook heeft, ook herkend. Dat bedoel ik daarmee.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
197
U houdt dus echt rekening met uw lezers?
Ja ja, inderdaad. Het feit dat je met zo weinig woorden zoveel probeert uit te drukken… ja… dat is
poëzie he. Bij proza heb je veel meer woorden nodig. Het is de kracht van taal he, maar tegelijkertijd
is het ook psychologie. Het moet heel plastisch zijn. Dat zit misschien wel in de taal, maar toch… de
beelden noem maar op… Ik vind poëzie het hoogste.
U bent heel erg bedankt voor uw tijd. Ik wou nog vragen of ik misschien een handtekening in mijn
boek kon krijgen.
Ja hoor, met plezier.
Meneer Spillebeen laat een vriendelijke boodschap achter in mijn boek en neemt me mee naar zijn
bureau waar ik een aantal foto’s van hem kan maken. Hij typt ook twee gedichten over in verband
met Aeneas waaronder eentje van hemzelf. Ook geeft hij mij de Turkse uitgave cadeau van zijn boek
“Busbeke…”.
Menen, 26 februari 2011
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
198
Bijlage nr. 3: Vragen aan Fiel van der Veen
Volgende antwoorden van tekenaar Fiel van der Veen werden mij per e-mail toegestuurd.
Geachte Eline, Hieronder, op uw verzoek mijn antwoorden op uw vragen. - Hoe belangrijk vindt u tekeningen in (jeugd)boeken? Wat is hun grootste kracht volgens u Illustraties in (jeugd)boeken acht ik van belang omdat daarmee de informatie die de auteur wil overdragen, wordt versterkt of aangevuld en daarmee in een breder informatief kader wordt geplaatst. De kracht van beeld ligt in de directe overdracht van een stemming of sfeer, men ziet in een oogopslag waar het om gaat. Bij tekst moeten er eerst een stel regels worden gelezen waaruit de lezer zich een beeld kan vormen. Met de combinatie van tekst en beeld kan een door de auteur bedoeld gegeven krachtiger aan de lezer worden overgedragen. Nou ja, het hangt natuurlijk wel van de kwaliteit van de illustrator en de auteur af. - Uw illustraties in dit boek zijn vaak weergegeven op scherven (en af en toe op stukken stof). Is hier een bepaalde reden voor? Ik heb in het geval van Aeneas gekozen voor een ondergrond in de illustraties die verwijst naar archeologie. Dit omdat deze verhalen min of meer door archeologische opgravingen en vondsten uit een ver verleden tot ons zijn gekomen. Onder andere de afbeeldingen op meer dan tweeduizend jaar oud aardewerk geven een inzicht in die tijd. Vandaar die aardewerkscherven en aarden potten. - U geeft de personages van het boek echt een gezicht. Vreesde u niet dat u kritiek zou krijgen omdat dit de verbeelding van de jeugdige lezers misschien zou beknotten? Welnee. Het is helemaal niet vanzelfsprekend dat jeugdige lezers zich precies dat verbeelden wat de schrijver bedoelt of zelf een verbeelding hebben die in verband met het literaire gegeven ergens op slaat. Wanneer er vrees zou bestaan voor de verbeelding van de jeugdige lezer over vorm of uitdrukking was het misschien het veiligste om illustraties helemaal weg te laten.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
199
- Baseert u zich voor deze "gezichten" (~ het uiterlijk) van uw figuren vooral op de tekst of baseert u zich op uw eigen gevoel? De uitdrukking van een gehele figuur, gezicht en houding, moet natuurlijk wel overeenkomen met de tekst. Daar baseer ik me in de eerste plaats op. In het geval van Aeneas zijn de afbeeldingen op archeologische vondsten en de beeldhouwkunst uit die periode natuurlijk uitstekende documentatie. Voor de dramatiek leun ik sterk op mijn eigen gevoel. - Wilt u met uw illustraties nog een extra (verborgen) boodschap meegeven die iets meer zegt of houdt u zich louter aan de tekst? Wanneer de tekst van dien aard is dat er in de illustratie meer kan worden vertoond dan alleen het te illustreren onderwerp stop ik er meestal wat meer in. Sommige teksten met een sterk educatief karakter laten dat echter niet toe. Dan zou iets extra's in het beeld storend kunnen gaan werken. In die zin weeg ik wel af hoe ver ik daar in ga. - Wat vindt u de grootste waarde van "klassieke verhalen" voor de hedendaagse lezers? Persoonlijk zou ik zeggen dat uit die verhalen blijkt dat ondanks de technische vooruitgang van de afgelopen tweeduizend jaar menselijk gedrag nauwelijks is veranderd. Voorts zijn de filosofische- en andere wetenschappelijke geschriften uit die tijd de basis van hetgeen er nu aan wetenschap en beschaving is bereikt. - Vond u Aeneas een sympathieke held? Nou, wel een beetje een macho-figuur. Niet onaardig en gezien de kommervolle omstandigheden waar hij zich in bevond probeerde hij toch zijn idealen te verwezenlijken maar het bloed spatte wel van de pagina's. Dat had misschien wat eleganter gekund, maar goed het waren natuurlijk harde tijden. Succes met uw studie en vriendelijke groet Fiel van der Veen __________________________ Fiel van der Veen Johan van Vlietstraat 79 2013 AR Haarlem telefoon 023 5320672 [email protected] http://www.chillymouse.nl http://www.fielvanderveen.nl bezoek mij en mijn collega’s ook op http://www.dutch-illustration.com
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
200
Bijlage nr. 4: Vragen aan Ed Franck Volgende antwoorden van auteur Ed Franck werden mij per e-mail toegestuurd.
- Uw boek "Aeneas en Dido" begint wanneer de zwerftocht van Aeneas al 7 jaar bezig is en hij bij de stad van Dido is aangekomen. Koos u ervoor enkel dit stuk weer te geven omdat u dit het mooiste/belangrijkste deel vond van de Aeneïs of heeft dit enkel te maken met de uitgever die een liefdesverhaal te lezen wilde krijgen? Mijn Aeneas en Dido hoorde thuis in de zgn. Valentijnreeks van Averbode. Het opzet van de reeks was het begrip "liefde" vanuit diverse invalshoeken te benaderen via beroemde liefdesverhalen. De invalshoek was hier: het conflict tussen Liefde en Plicht (of Taak of Roeping): Aeneas laat zijn historische plicht voorgaan op zijn liefde, en Dido, die uitsluitend voor de liefde kiest, wordt daar het slachtoffer van. - Vindt u het jammer dat u Aeneas' andere avonturen niet heeft beschreven? Nee - U voerde een aantal wijzigingen door (zo maakte u van Achates een vriend i.p.v. de vader van Aeneas). Waarom deed u dit? Het is te lang geleden om me precies te herinneren welke wijzigingen ik heb doorgevoerd en waarom... - Houdt u als schrijver voortdurend rekening met uw (jeugdige) publiek of schrijft u vooral voor uzelf? Mijn opvatting is: een GOED jeugdboek kan ook met smaak door een volwassene gelezen worden. Ik schrijf dus zo dat pakweg een 14-jarige het goed kan volgen, maar probeer tegelijkertijd zo te schrijven dat ook een volwassene het de moeite waard vindt. De praktijk wijst uit dat deze dubbele optie haalbaar is. - Vreest u dat jeugdige lezers zonder klassieke vorming essentiële onderdelen van de klassieke verhalen niet zullen vatten? Klassieke verhalen bevatten meestal een massa intertekstuele verwijzingen en referenties naar een mythologisch kader dat verondersteld wordt gekend te zijn. Uiteraard is dit - zeker voor lezers zonder klassieke vorming - niet het geval. Ik vind het daarom nodig een aantal van die verwijzingen weg te laten als ze alleen maar 'versierinkjes' zijn, of een uitlaatklep voor de schrijver om te demonstreren dat hij goed op de hoogte is van het mythologische universum van zijn volk. Alleen als die verwijzingen om de een of andere reden belangrijk is voor het verhaal, moet je nagaan hoe je het kunt formuleren zonder dat specifieke mythologische kennis vereist is, want aan voetnoten in een fictie-jeugdboek heb ik een hekel. - Wat maakt jeugdliteratuur volgens u anders dan volwassenenliteratuur? Een niet te beantwoorden vraag. Maar in principe dit: in de jeugdliteratuur kan je het over dezelfde diepe gevoelens hebben als in de volwassenenliteratuur. Het is eerder een kwestie van verschil in woordkeuze, vertelritme, kleurrijker inkleding van scènes. Aan de overvloed aan navelstaarderij in veel boeken voor volwassenen heeft de jeugd - terecht - een broertje dood. - Vindt u Aeneas zelf een sympathieke held/antiheld?
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
201
Dat heeft geen enkel belang. Het is het conflict en zijn consequenties wat me interesseert. Sympathie of antipathie laat ik aan de lezer over. Want dat is zo persoons- en situatiegebonden. Ik kan me bv. voorstellen dat een meisje van 14 dat pas voor de eerste keer tot over haar oren verliefd is, de "verrader van de liefde" die Aeneas is, een verdomde rotzak vindt. - Het uiterlijk van Dido wordt aanvankelijk uitvoeriger beschreven dan dat van Aeneas. Is hier een reden voor? Ik wou van Dido geen stuurloze trut maken, maar ze een zekere waardigheid meegeven. Dat kon o.a. door de beschrijving van haar uiterlijk en haar manier van doen. Bovendien: Aeneas' aandacht voor haar moest toch een grond krijgen? En is het uiterlijk niet nog altijd de meest voorkomende grond? - U laat Dido (en Aeneas) veel meer nadenken vooraleer ze zich volledig aan de liefde durven overgeven. Probeert u hiermee een boodschap mee te geven? Voor boodschappen moet je in de supermarkt zijn. Ik wilde dieper doordringen in het gevoelsleven van de hoofdpersonages dan Vergilius, die zich op dat punt beperkt tot de klassieke algemeenheden. - Vindt u Dido's zelfmoord eerder een teken van zwakte of sterkte van haar kant? Ik meende soms uit uw boek af te leiden dat u haar dood als haar lot ziet waar ze zelf enorm voor terugschrikt. Geen enkele man is het waard om voor te sterven. Ze was inderdaad niet sterk genoeg. Maar haar zelfmoord past natuurlijk perfect in het Grieks-Romeinse denken over Lot en Noodlot. - Wilt u uw (voornamelijk jonge) lezerspubliek met dit boek een bepaalde boodschap meegeven of speelt het pedagogische niet zo'n grote rol? Nogmaals: naar de winkel voor boodschappen en naar de school voor pedagogische lessen! Ik wou gewoon laten zien dat dit soort conflict (zie eerste vraag) wel degelijk bestaat. Alle grote historische figuren hielden misschien wel van hun vrouw, maar ze kwam uiteindelijk op de tweede plaats.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
202
Bijlage nr. 5: Parameters
Mee met Aeneas – Imme
Dros24
Aeneïs - Vergilius
AR
ION
Arion wordt aan ons voorgesteld in een inleidend proloogje (dat cursief gedrukt is) dat hij duidelijk zelf zingt. Het lijkt een soort inleiding op het verhaal dat hij vele jaren nadat het gebeurd is, bezingt. Aanwijzing voor het latere tijdstip is: “… en werd wakker in een andere tijd en een andere stad.” (Dros, 2008: 5) “Helden bezing ik en strijd, want oorlog en wapengekletter zijn zaken die heldendom kweken.” (Dros, 2008: 6)
Onrechtstreeks wordt hier dus al naar het einde van de Aeneïs verwezen en zelfs verder. Ik zou hier dus spreken van een verwijzing naar boek 12 en verder. Dit zie ik als een lichte verwijzing naar het “Arma virumque cano,…” in boek 1 van de Aeneïs, maar dan met een omkering van mens en wapen.
HO
OFD
STU
K 1
Opnieuw duidelijk dat we met een grote flashback te maken hebben wanneer Arion zegt: “Nu ik zo oud geworden ben dat ik de waarheid onder ogen durf te zien…” (Dros, 2008: 7) Vooral feiten uit de familiegeschiedenis van Arion, geen verwijzingen naar het Aeneïsverhaal.
24
Alle citaten in de kaders worden aangegeven door hun paginanummering en zijn terug te vinden bij Dros, 2008
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
203
HO
OFD
STU
K 2
Het begin en de oorzaak van de Trojaanse oorlog wordt aangehaald; de tussenkomst van de goden wordt echter buiten beschouwing gelaten (Parisoordeel e.d.). Opnieuw vooral privé-elementen uit het leven van Arion. Buurvrouw Beroë wordt even aangehaald, maar de eerste stappen van Arion als zanger staan centraal.
Hoewel we in boek 1 van de Aeneïs een verwijzing terugvinden naar het Parisoordeel en dus onrechtstreeks de aanvang van de oorlog, heeft Imme Dros haar informatie hier toch vooral uit de Ilias gehaald (en zelfs nog aangepast -> de goden worden immers weggelaten in dit stuk) Beroë zou een kleine verwijzing naar het origineel kunnen zijn. In boek 5 steken Trojaanse vrouwen o.l.v. Beroë (in feite de Iris in haar gedaante) de schepen in brand.
HO
OFD
STU
K 3
Arion mag voor het eerst optreden in het paleis van koningin Hekuba en koning Priamos (al wordt de koning zelf niet vermeld en schijnbaar minder belangrijk geacht). Hij ontmoet er Kassandra wat een belangrijke katalysator zal zijn voor het verdere verloop van het verhaal. Vrij episch is het volgende zinnetje dat doorheen het boek een drietal keer gelijkaardig wordt weergegeven. “Daarop legde een eerbiedwaardige huishoudster brood en andere lekkere dingen, rijkelijk veel van alles en de voorsnijder bracht schotels met verschillende soorten vlees en gouden bekers met volle, geurige wijn.” (Dros, 2008: 23)
HO
OFD
STU
K 4
Kassandra doet haar voorspelling van de val van Troje en toont Arion de vluchtroute die hij moet nemen wanneer het zo ver is. Het idee van “slaaf zijn van de goden” zou kunnen verwijzen naar Aeneas zelf. We zien dit in volgend citaat: “Want goden zijn allemaal hetzelfde: machtig. Je moet er dingen voor doen en dingen voor laten net als voor je meester of je meesteres als je een slaaf bent.” (Dros, 2008: 29)
De voorspelling van Kassandra komt ook bij Vergilius aan bod, maar daar is er helemaal niemand die er waarde aan heeft gehecht. Doorheen de hele Aeneïs staat het idee centraal dat Aeneas een slaaf is van de goden en van het Lot. Hij heeft zelf niets te beslissen over de weg die hij volgt en moet zichzelf verloochenen om de wil van de goden te vervullen. Het doet ons denken aan de pius Aeneas, hier in de betekenis van “vroom”.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
204
HO
OFD
STU
K 5
Arion benijdt de Grieken om hun helden en vindt de Trojaanse helden niet echt het bezingen waard (maar veel keuze heeft hij als Trojaans zanger niet). Hij ontmoet Aeneas voor het eerst vluchtig.
H
OO
FDST
UK
6
De oorlog gaat verder, er heerst pest in het Griekse kamp. Arion denkt na over Kassandra. Arion wordt 13 jaar in het laatste jaar van de oorlog.
Opnieuw elementen uit de Ilias. Heel algemeen bekeken kunnen we dit laatste jaar van de oorlog misschien linken aan boek 2 waarin de ondergang van Troje door Aeneas beschreven wordt.
HO
OFD
STU
K 7
De wrok van Achilleus wordt aangehaald en redelijk goed omschreven. Achilleus wordt geprezen door Arion als de allerbeste legerleider en de schrik van de stad. Hij heeft respect voor deze held. Gevechten en de dood van Patroklos.
Dit hoofdstuk valt volledig te linken aan de Ilias.
HO
OFD
STU
K 8
De wrokkige Achilleus neemt de wapens weer op en het komt tot een tweegevecht met Hektor. De Trojaanse leider verliest en de moed zinkt de Trojanen in de schoenen.
Iliasscène
HO
OFD
STU
K 9
Priamos slaagt erin het lijk van Hektor terug te krijgen van Achilleus zonder hiervoor te betalen. Tijdens wapenstilstand vallen Trojanen toch aan, Achilleus drijft hen terug, maar wordt zelf in de hiel getroffen door een giftige pijl van Paris.
Illiasscènes
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
205
HO
OFD
STU
K 1
0
Arion merkt dat zijn vader met een probleem zit en komt te weten dat hij niet meer over de mythologische helden wil zingen die niemand nog kent. Arion stelt voor om samen te werken. Hij zal nieuwe verhalen verzinnen die zijn vader dan kan zingen.
H
OO
FDST
UK
11
Arion en zijn vader komen niet goed overeen in hun samenwerking. Arion wil vernieuwend te werk gaan terwijl zijn vader niets wil veranderen aan het oude ritme en moeilijk doet over de veranderingen die Arion doorvoert. Wanneer ze toch overeenkomen begint het goed te gaan en mogen ze samen optreden in het paleis. Ze hebben veel succes
HO
OFD
STU
K 1
2
Arion komt te weten dat de Grieken weg zijn en een gigantisch houten paard op het strand achterlieten. Er is wantrouwen, maar dat wordt snel weggeblazen door de blinde vreugde die gepaard gaat met het “einde” van de belegering. De Griek Sinon doet een valse uitleg. Een priester blijft wantrouwig, maar valt van een rots in de zee en verdrinkt of wordt door een slang meegesleurd in het water. (De zanger verkiest meestal de sappigste versie.) Imme Dros keert de feiten om wanneer het gaat om de zoons van Laocoon, zij laat hen proberen om hun vader nog te redden i.p.v. omgekeerd. Troje brandt en wordt vernield door de Grieken. Vluchten is de enige uitweg.
Dit zijn elementen uit boek 2 waarin Aeneas in flashback aan Dido en de Carthagers vertelt over de val van Troje. Imme Dros geeft het echter weer op een zodanige manier dat we het gevoel hebben er zelf bij te zijn, terwijl dat bij Aeneas niet het geval is. Daar is het afstandelijker. Ook dit verhaal van Laocoon komt uit boek 2. In de Aeneïs wordt er echter niet getwijfeld aan de manier waarop Laocoon sterft. Hij wordt door een zeeslang/-monster meegesleurd.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
206
HO
OFD
STU
K 1
3
Toeval of niet maar na hoofdstuk 12 komen we bij Imme Dros in een vrij chronologische vertelling terecht van verschillende Aeneïselementen. Arion heeft de raad van Kassandra opgevolgd en wacht in het vluchthuis op “de anderen” (onder wie Aeneas, maar dit weet hij nog niet). De eigenlijke vlucht uit Troje wordt weergegeven. Aeneas draagt zijn vader Anchises en zijn zoontje Ascanius om beurten. De Trojaanse penaten vertrouwt hij toe aan Arion. Een noodlottige vlucht in het “noodlottige” hoofdstuk 13? Of puur toeval?
De vlucht van Troje wordt in de Aeneïs aan het begin van boek 2 beschreven. Het maakt deel uit van de flashback van Aeneas.
HO
OFD
STU
K 1
4
We zien de verdere vlucht uit Troje richting Idagebergte waar de Trojanen zich even schuil kunnen houden. Aeneas is Creüsa onderweg kwijtgespeeld, maar houdt zich vrij sterk. We krijgen een beeld van hem terwijl hij Troje nog probeerde te redden en naar het paleis snelde, maar inzag dat alles verloren was en hij zijn familie moest redden.
Nog steeds elementen uit boek 2 van de Aeneïs.
HO
OFD
STU
K 1
5
Achates vertelt aan Arion dat Aeneas in een droom de overleden Hektor zag die hem zei dat hij moest vluchten uit het brandende Ilios. De bouw aan schepen om mee te vertrekken naar het nieuwe Troje begint. Arion vraagt ondertussen aan iedereen of ze Kassandra nog gezien hebben.
De droom van Aeneas vindt in de Aeneïs nog steeds in boek 2 plaats. De bouw aan de schepen kunnen we waarschijnlijk plaatsen op de overgang van boek 2 naar boek 3 waar dan de eigenlijke vlucht over zee zal beginnen. Aan het begin van boek 3 vertelt Aeneas aan Dido dat de Trojanen een vloot bouwden niet wetend wat hun te wachten stond.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
207
HO
OFD
STU
K 1
6
De zeereis begint. Eerste halte is Thracië. Een bloedende plant (= de gestorven Polydoros) vertelt hen dat de Thraciërs niet te vertrouwen zijn en dat de Trojanen moeten vluchten. Op Delos aangekomen wordt er een orakel aan Apollo gevraagd. Oude vriend van Anchises ontvangt Trojanen hartelijk. Opnieuw herhaling van element (Dros, 2008: 23): “Daarop legde een eerbiedwaardige huishoudster brood en andere lekkere dingen, rijkelijk veel van alles en de voorsnijder bracht schotels met verschillende soorten vlees en gouden bekers met volle, geurige wijn.” (Dros, 2008: 107)
Volledig hoofdstuk 16 van Imme Dros valt in boek 3 van Vergilius’ Aeneïs te plaatsen.
HO
OFD
STU
K 1
7
Na verkeerde interpretatie van het orakel op Delos zijn de Trojanen op weg naar Kreta. Daar breekt uiteindelijk pest e.d. uit waardoor het idee opkomt dat dit niet de voorbestemde plek was. Aeneas krijgt de Penaten op bezoek in een droom die hem zeggen dat ze naar Italië moeten gaan voor hun nieuwe Troje. Na een grote storm komen ze op de Strophaden terecht waar de Harpijen hen verjagen (al zijn het volgens Arion gewoon grote aasgieren). De scènes uit het originele verhaal worden sterk ingekort. De woorden van Celaeno worden
omgezet in een droom van Aeneas waarin één van de vogels hem toespreekt.
Opnieuw enkel elementen uit boek 3. Vele scènes worden weliswaar sterk ingekort.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
208
HO
OFD
STU
K 1
8
De Trojanen komen aan bij Helenos en Andromache op Chaonië. De tekst geeft nogmaals het idee echt door een zanger gezongen te worden. Arion herhaalt immers zaken die de “luisteraars” al vergeten zouden kunnen zijn. “… - een oud liedje maar niet iedereen herinnert zich onze geschiedenis meer.” (Dros, 2008: 121) Bovendien maakt dit nog eens duidelijk dat dit lang na de feiten wordt “gezongen”. Opnieuw: “Daarop legde een eerbiedwaardige huishoudster brood en andere lekkere dingen, rijkelijk veel van alles en de voorsnijder bracht schotels met verschillende soorten vlees en gouden bekers met volle, geurige wijn.” (Dros, 2008: 124)
Vervolg boek 3 Aeneïs.
HO
OFD
STU
K 1
9
Scyla en Charybdis worden aangehaald. De Trojanen komen aan op Sicilië, maar worden door een Griek gewaarschuwd voor de reuzen die daar wonen. Het verhaal van Odysseus wordt verteld. Bij Imme Dros zien de Trojanen zelf geen reus, maar horen ze wel onheilspellend gerommel. Anchises sterft op Sicilië, zijn as wordt begraven op een hoge kaap bij Drepanum. (Dros, 2008: 133). In de Aeneïs lezen we dat Anchises op Drepanum zelf sterft. Vanaf nu moet Aeneas echt als leider verder.
Nog steeds boek 3. Eind boek 3, met lichte verschillen zoals hiernaast aangegeven wordt.
HO
OFD
STU
K 2
0
Na een hevige storm komen de Trojanen aan op de Noordkust van Afrika. (Arion moet nu dus ongeveer 20 jaar oud zijn.) Aeneas en Akates waren in het bos een jagersvrouw tegengekomen van wie sommigen fluisterden dat het een godin was. Het bevalt Arion als zanger wel om het verhaal wat pittiger te maken en een godin aan bod te laten komen die over de omgeving had verteld aan de Trojanen.
De aankomst op Afrikaans grondgebied vindt bij Vergilius plaats in boek 1 nadat de hevige zeestorm daar uitvoerig wordt beschreven. Ook deze scène speelt zich bij Vergilius in boek 1 af. Hij laat er echter geen twijfel over bestaan of de jagersvrouw de moeder van Aeneas, Venus, is.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
209
HO
OFD
STU
K 2
1
Arion ziet niet in wat iedereen zo bijzonder vindt aan Aeneas. Zo knap vindt hij hem niet. Zo’n grote held vindt hij hem niet… Hij vindt Aeneas vooral braaf pius! Dido wordt verliefd op Aeneas. Een tussenkomst van de goden wordt hier niet vermeld. Arions moeder hoort Dido tegen haar zus van wal steken over haar tweestrijd t.o.v. deze liefde. Koning Iarbas kan niet lachen met het nieuws over Dido en Aeneas. Aeneas krijgt de volgende nacht een voorspellende droom waarin Hermes hem aanmaant verder te gaan met zijn opdracht. Hij wil onmiddellijk vertrekken, maar Dido probeert hem nog bij haar te houden. Anna probeert Arion uit te horen; hij geeft haar een duidelijk en vrij positief beeld van wie Aeneas echt is. Hij wil haar duidelijk maken dat hem niet echt iets te verwijten valt, hij doet gewoon zijn plicht.
Het idee van de pius Aeneas vinden we doorheen de hele Aeneïs terug. De beginselen van Dido’s verliefdheid kunnen we in boek 1 plaatsen (al komt er bij Vergilius wel een god kijken). De bekentenis van Dido tegen haar zus en de twijfel omtrent de liefde lezen we dan weer aan het begin van boek 4. Ook dit gedeelte komt volledig uit boek 4. Toch is het niet zozeer haar woede die bij Imme Dros sterk naar voor komt, maar eerder het grote verdriet. (Al is de woede ook zeker aanwezig!) Bij Vergilius probeert Anna nog op Aeneas in te praten in boek 4. Ook daar lukt het haar niet.
HO
OFD
STU
K 2
2
De Trojanen varen weg en zien een brand op de kust achter hen die niet veel goeds voorspelt. Bij een opstekende storm varen ze terug naar Sicilië waar begrafenisspelen voor Anchises plaatsvinden. Enkel de roeiwedstrijd wordt “gedetailleerd” beschreven omdat Arion deze ook zelf ziet en over de andere enkel hoort vertellen. Opstand vrouwen o.l.v. Beroë. Dat dit op aanstoken van een godin zou zijn, is bij Imme Dros enkel een gerucht. Ziener Nautes en de schim van Anchises raden Aeneas aan de mensen die niet verder willen op Thrinakië (= Sicilië) achter te laten om een eigen stad te stichten.
Dit vinden we bij Vergilius aan het begin van boek 5. Ook de begrafenisspelen bevinden zich in boek 5, zij het veel uitgebreider omschreven. Ook de prijzen voor de winnaars worden bij Vergilius veel uitgebreider omschreven. Opnieuw boek 5. Vergilius laat de rol van de godin Juno (en haar helpster Iris die de gedaante van Beroë aanneemt) duidelijker meespelen. Opnieuw boek 5. Enkel het idee dat Venus Jupiter om bescherming voor haar zoon vraagt wordt van boek 5 weggelaten bij Imme Dros.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
210
HO
OFD
STU
K 2
3
Wanhoop bij Arion omtrent Kassandra. Palinurus slaat overboord. Zelfs Arions moeder is er nu niet meer zo zeker van dat er geen godheid in het spel is. Aankomst in Cumae. Het verhaal van de gouden tak om naar de onderwereld te mogen wordt als een verzinsel afgedaan. Bij Imme Dros vinden we een versie waarin de giftige gassen van een vulkaan Aeneas een “onderwereldgevoel” zouden gegeven hebben. Aeneas vertelt op een warrige manier over zijn tocht door de onderwereld met de Sibylle. De Griekse scheepsbouwer Alkimos kan Arion bevestigen dat Kassandra dood is.
Palinurus’ dood vinden we bij Vergilius eind boek 5 terug. Daar is het Jupiter die één leven wil in ruil voor Aeneas’ bescherming. Begin boek 6. Vele elementen worden weggelaten. Zo voorspelt de Sibylle dat de Trojanen in Italië mogen blijven, maar vele oorlogen zullen te verduren krijgen + Aeneas moet een gouden tak zoeken om de onderwereld binnen te mogen en ontmoet daar dan zijn vader die hem de toekomst van Rome toont. In boek 6 wordt de tocht door de onderwereld duidelijk en uitgebreid weergegeven.
HO
OFD
STU
K 2
4
Arion en zijn ouders keren terug naar Thrinakië. Aeneas is hier niet blij om, maar laat hen toch gaan met vele geschenken waarmee ze een rijkelijk leven kunnen gaan leiden. De vluchtelingen hebben een nieuwe thuishaven gevonden.
HO
OFD
STU
K 2
5
Arion komt een vroegere reisgenoot tegen, Hiketaion. Deze komt met al het nieuws uit Italië. De zangen van Hiketaion geven de laatste 6 boeken van de Aeneïs beknopt weer. In hoofdstuk 25 vinden we de elementen: offerkoeken opeten, Latinus ontvangt Trojanen, Amata wil geen huwelijk tussen Lavinia en Turnus, Turnus eist Lavinia op en de oorlog begint.
Dit zijn elementen uit boek 7 van de Aeneïs.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
211
HO
OFD
STU
K 2
6
Het vervolg van Hiketaions verhaal. Droom dat de riviergod tot Aeneas spreekt, Aeneas vraagt Euander om steun en deze wil helpen. De vesting van de Trojanen aan de Tiber wordt belegerd door Turnus en co in Aeneas’ afwezigheid. Turnus probeert de schepen in brand te steken, maar de regen blust het vuur. Nisus en Euryalus worden vermoord terwijl ze Aeneas willen gaan waarschuwen. Aeneas is ondertussen in Etrurië om steun te vragen en keert daarna terug naar het kamp. De dood van Pallas wordt aangehaald, maar niet gedetailleerd weergegeven omdat de verteller (Hiketaion) zelf buiten westen was toen het gebeurde. Mezentius en Lausus worden gedood. De dood van Turnus wordt kort aangehaald. Daarna gaat het over het “geluk” van Aeneas en Lavinia, maar vooral over het geluk dat Arion zelf bij Polydora heeft gevonden en het gezinnetje dat zij gesticht hebben.
Boek 8. Boek 9. Bij Vergilius is de tussenkomst van de goden zeer opvallend, terwijl Imme Dros deze nagenoeg volledig weglaat. Bij Vergilius veranderen de in brand gestoken schepen echter in nimfen. Ook boek 9. Boek 10. De dood van Pallas en het gevecht dat zich bij de aankomst bij het kamp afspeelt wordt bij Vergilius uitgebreider weergegeven. Boek 10. Boek 11 wordt kort even aangehaald om het tweegevecht te vermelden, maar er wordt toch hoofdzakelijk naar boek 12 gekeken. Imme Dros zorgt ook weer voor een aantal aanvullingen aan het origineel.
NA
MEN
LIJS
T Imme Dros geeft een overzicht van de personages die ze aan bod laat komen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
212
De zwerftochten van Aeneas naverteld door Paul Biegel25
Aeneïs - Vergilius V
ERA
NTW
OO
RD
ING
Paul Biegel is de enige van de besproken auteurs die zijn manier van werken aan het begin van zijn boek meegeeft. Hij geeft aan dat hij zich qua stijl aan Vergilius’ voorbeeld heeft proberen houden, maar de tekst wat hedendaagser maakte en opsommingen/omschrijvingen heeft weggelaten met het oog hierop.
HET
BEG
IN
Waar Vergilius’ epos ab ovo begint en we de oorsprong van het verhaal zelf uit de Ilias moeten halen, geeft Biegel wel de oorzaak weer van de Trojaanse oorlog. Hij begint dus echt met het begin en baseert zich hiervoor op Homeros.
LIB
ER I
Aeneas en co bereiken Sicilië, maar de jaloerse Juno stookt Aeolus op zodat hij de Trojanen in een wrede storm weer uit koers brengt. Er gaan 13 schepen verloren. De mannen komen aan op de Noordkust van Afrika en komen te weten dat het de kust van Dido’s stad Carthago is. Er wordt kort teruggedacht aan de Scylla en Charybdis en aan de Cycloop die ze ontkomen zijn. Venus zorgt ervoor dat haar zoon Aeneas veilig en mooier dan ooit bij Dido aankomt en dat zij verliefd wordt op hem.
Volledig gelijk te stellen met boek 1. Deze drie elementen die louter aangehaald, maar niet uitgebreid weergegeven worden, zijn uit boek 3 gehaald. Opvallend is wel dat Biegel de cycloop weergeeft alsof Aeneas gelijk is aan Odysseus. Hij vermeldt immers de opsluiting bij de cycloop en het feit dat deze hen wilde opeten als vee.
25
Alle citaten in de kaders worden aangegeven door hun paginanummering en zijn terug te vinden bij Biegel, 1998
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
213
LIB
ER II
Aeneas vertelt de Carthagers het verhaal van de verwoesting van Troje in een flashback. Troje wordt verwoest door de list met het houten paard van de Grieken. Laocoon probeert zijn stadsgenoten nog te waarschuwen, maar wordt niet geloofd. De Griek Sinon doet zijn valse uitleg, maar wordt door de Trojanen geloofd. Later wordt de priester met zijn zoontjes gedood door twee zeeslangen. Versnelde weergave van moment dat Troje van binnenuit door Grieken wordt aangevallen. Meer nadruk op droom waarin Hektor Aeneas waarschuwt. Aeneas en enkele vrienden vermommen zich als Grieken en bereiken zo Priamos’ paleis, maar zien dat daar niets meer te redden valt en willen vooral eigen familie in veiligheid brengen. Aeneas draagt vader en zoontje beurtelings, maar verliest vrouw Creüsa onderweg.
Exact hetzelfde als boek 2 bij Vergilius. De langere stukken worden wel aanzienlijk ingekort om de vaart in het verhaal te houden.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
214
LIB
ER II
I Flashback wordt verdergezet. Eerst komen de Trojanen in Thracië aan waar de vermoorde Polydoros hen in de gedaante van een struik waarschuwt voor de verraderlijke Thraciërs. Een goede vriend van Anchises ontvangt hen gastvrij op Delos. Het orakel van Apollo wordt geraadpleegd, maar er worden verkeerde conclusies getrokken. Men komt in Kreta aan waar alles aanvankelijk goed gaat, tot er pest en stormen de rust komen verstoren. De Phrygische Penaten sturen Aeneas in een droom naar Italië. Op weg naar Italië komen de Trojanen nog voorbij de Harpijen op de Strophadeneilanden, komen ze Andromache en Helenus tegen in Chaonië, krijgen ze te maken met de Charybdis en moeten ze vluchten voor cyclopen. Anchises sterft op Drepanum.
Boek 3 van Vergilius, maar ook wat minder uitvoerig beschreven en uitgewerkt.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
215
LIB
ER IV
Dido wordt al vrij snel verliefd op Aeneas, maar twijfelt of ze aan haar gevoelens zal toegeven. Ze eert immers haar overleden echtgenoot nog steeds. Haar zus Anna zegt dat ze lang genoeg gerouwd heeft en ervoor moet gaan. Dido geeft toe aan haar verliefdheid en laat haar plicht als koningin in de steek. Juno is kwaad en wil een compromis met Venus om Dido en Aeneas te doen huwen. Jacht en grotscène. Fama bezoedelt de naam van Dido bij iedereen en ook koning Iarbas (die met Dido wilde huwen) wordt op de hoogte gebracht van de liefde tussen Dido en Aeneas. Hij roept Jupiter aan. De god stuurt Mercurius naar Aeneas om deze duidelijk te maken dat hij een opdracht heeft die moet volbracht worden. Aeneas wil snel vertrekken en laat zich niet door Dido of Anna overhalen om te blijven (hij heeft het er zo al moeilijk genoeg mee). Dido is kapot van verdriet en bereidt zonder iemands medeweten haar eigen dood voor. Ze doet alsof het verbranden van Aeneas’ spullen ervoor zal zorgen dat ze hem vergeet. Dido pleegt zelfmoord. Iris komt op bevel van Juno een haarlok van de koningin afknippen zodat haar ziel haar lichaam kan verlaten.
Gelijk aan boek 4 bij Vergilius.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
216
LIB
ER V
Er worden begrafenisspelen georganiseerd voor Aeneas’ vader Anchises op Sicilië. De spelen worden vrij uitgebreid weergegeven door Biegel. Tijdens een parade van de jonge Trojaanse jongens, steken de vrouwen de vloot in brand op aanstoken van Iris. Jupiter blust de vloot met regens. Aeneas vraagt aan ziener Nautes wat hij met de opstandelingen moet doen. Deze zegt dat hij enkel diegenen die meewillen, moet meenemen. Ook Anchises zegt dit in een droom tegen Aeneas. Venus smeekt Neptunus om haar zoon nu eens een behouden zeereis te schenken. Hij wil dit doen in ruil voor het leven van stuurman Palinurus.
Boek 5 wordt volledig weergegeven met wat kortere formuleringen hier en daar.
LIB
ER V
I
Aeneas en co bereiken Cumae, waar hij onmiddellijk op zoek gaat naar de Apollotempel en de Sibylle. De Sibylle verwoordt de woorden van Apollo en zegt dat de Trojanen een nieuwe thuis zullen vinden in Italië, maar dat ze eerst nog vreselijke oorlogen zullen moeten doorstaan. Aeneas wil afdalen in de onderwereld om zijn vader nog wat vragen te stellen, maar eerst moet hij een gouden tak vinden en Misenus begraven die ondertussen gestorven is. De Sibylle neemt Aeneas mee door de onderwereld en toont hem enkele van de verschrikkingen die zich daar bevinden. In het gebied van de Gelukzaligen ontmoet Aeneas de schim van zijn vader. Deze laat zijn zoon de toekomstige heersers van Troje zien die ooit de kans op een tweede leven krijgen.
Ook boek 6 wordt mooi gevolgd.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
217
LIB
ER V
II
De Trojanen komen aan in Latium. De voorgeschiedenis van dit gebied wordt kort weergegeven. Ondertussen is Aeneas er ook achter gekomen dat Italië hun eindbestemming is. De voorspelling dat de Trojanen hun “tafels mee zouden opeten” is immers uitgekomen. Latinus heet de Trojanen hartelijk welkom en is ervan overtuigd dat zijn dochter Lavinia met de vreemde held van over zee, Aeneas, moet trouwen volgens een oud orakel. Juno is razend en stuurt Allecto op pad om koningin Amata (Lavinia’s moeder) en Turnus (de man aan wie Lavinia als bruid beloofd was) opstandig te maken. Ascanius doodt per ongeluk het tamme hert van Silvia en haalt daarmee de woede van vele herders en boeren op zijn hals en die van de Trojanen. Heel Latium is nu razend. Enkel Latinus hoopt nog op vrede. De strijdende partijen worden door Biegel aangehaald, maar in veel minder uitgebreide mate dan bij Vergilius. Dit belemmert immers de vlotte lezing van het verhaal.
Boek 7 van Vergilius wordt in kortere mate overgenomen. Alle gebeurtenissen komen evenwel aan bod.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
218
LIB
ER V
III
De God van de Tiber geeft Aeneas de raad om versterking te gaan zoeken bij koning Evander + geeft aan waar Aeneas zijn toekomstige stad zal moeten stichten. Evander en Pallas ontvangen de Trojanen en beloven hen hulp te verlenen. Venus vraagt haar man Vulcanus om een nieuwe en stevige wapenuitrusting voor Aeneas te maken. Hij legt onmiddellijk al zijn andere werk stil en begint hieraan. Evander stuurt zijn zoon Pallas mee met Aeneas omdat hij zelf te oud is om nog te strijden. Het nieuwe schild van Aeneas wordt beschreven, maar niet zo uitgebreid als bij Vergilius.
Boek 8 wordt vrij exact (maar ook weer korter) weergegeven.
LIB
ER IX
Juno zorgt ervoor dat Turnus het Trojaanse kamp aanvalt in Aeneas’ afwezigheid. De Trojanen sluiten echter de poorten waardoor Turnus uit frustratie de Trojaanse schepen in brand probeert te steken. Deze veranderen in nimfen. Nisus en Euryalus stellen zich dapper kandidaat om Aeneas van de belegering op de hoogte te gaan brengen. Ze worden echter vermoord door Rutulische ruiters nadat ze een beetje te onbezonnen te werk zijn gegaan.
Boek 9 wordt aangehouden. Hier en daar weer sterke inkortingen om het verhaal vlot te laten verlopen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
219
LIB
ER X
Aeneas en de verzamelde Etrusken varen terug naar het kamp, niet wetend dat dit in zware strijd is met de oprukkende troepen van Turnus. De opsomming van Aeneas bondgenoten wordt bij Biegel weggelaten. We gaan onmiddellijk over naar de nimfen (de oude schepen) die Aeneas komen verwittigen van het dreigende onheil. De strijd breekt los van zodra de Trojaanse schepen in Laurentum aankomen. Aeneas gedraagt zich als een ware held, maar ziet niet dat Pallas in tweestrijd verwikkeld raakt met Turnus en vermoord wordt. Juno vraagt Jupiter uitstel voor Turnus’ dood en krijgt dit. Turnus volgt een schim van Aeneas die door de godin vorm wordt gegeven. Mezentius en zijn zoon Lausus worden gedood door Aeneas.
Opnieuw getrouwe invulling van boek 10 uit het originele verhaal.
LIB
ER X
I
Na een eerbetoon aan de goden en de doden, gaat de strijd verder. De meesten vinden dat Turnus een tweestrijd met Aeneas moet aangaan, maar zelf staat hij hier nogal weigerachtig tegenover. Latinus wil alleen maar een verdrag sluiten met de Trojanen om de oorlog stop te zetten. Camilla komt Turnus ter hulp wanneer de oorlog gewoon verdergaat, maar zij wordt neergeschoten door Arruns die op zijn beurt door de nimf Opis gestraft wordt voor deze daad.
Boek 11.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
220
LIB
ER X
II
Nadat er van Turnus nogmaals geëist wordt dat hij de tweestrijd met Aeneas aangaat, doet hij dit ook. Er wordt echter een pijl uit de niet-meestrijdende gelederen afgeschoten op aanstoken van nimf Juturna (de zus van Turnus die in opdracht van Juno is gekomen), waardoor de strijd weer ten volle ontbrandt. Aeneas wordt getroffen door een pijl, maar Venus helpt dokter Japyx om hem snel te genezen. Koningin Amata hangt zich te midden van alle chaos en verwarring op in het paleis. Turnus gaat achter Aeneas aan, maar Jutuna houdt hem, vermomd als zijn wagenmenner, weg van bij Aeneas. Uiteindelijk verjaagt Juno de nimf op bevel van Jupiter. Strijd tussen Turnus en Aeneas breekt los. Aeneas wint en verliest al zijn piëteit wanneer hij Turnus woedend afslacht omdat die liep te pronken met de wapenuitrusting van Pallas die hij vermoord had.
Gelijk aan boek 12 bij Vergilius.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
221
Dido en Aeneas – Ed Franck26 Aeneïs – Vergilius H
OO
FDST
UK
1
Begin in mediam res! Mannen komen aan op kust van Carthago na zeven jaar rongezworven te hebben. Verschillende schepen kwijtgeraakt na zware storm op zee. -> bouw van schepen aan voet van Ida-gebergte wordt ook aangehaald
Boek 1: storm (alhoewel bij Franck niet beschreven) + aankomst Carthago Boek 3: schepen worden, verscholen in de bossen, gebouwd
“… ze konden geen plek op aarde vinden om te schuilen. Niet in Thracië…. Niet op Kreta… Niet op de Strofadeneilanden… Niet op de Griekse kust… Niet op Sicilië… Nergens, nergens een toevluchtsoord.” (Franck, 1996: 7) -> dit is misschien te kort en onvolledig om begrijpelijk te zijn voor lezers die het originele verhaal niet kennen. De voorspelling dat Italië de laatste halte is wordt bij Franck pas door Helenus gedaan en niet door de Penaten op Delos.
Flarden uit boek 3. Delos, voorspellende droom Phrygische Penaten (die hem aanraden om naar Italië te gaan), Chaonië worden weggelaten. Ook over de dood van Anchises op Drepanum wordt niets gezegd (terwijl het wel belangrijk is dat Aeneas sinds dit verlies pas een echt leider is geworden).
(Franck, 1996: 8) wordt er verwezen naar een “vreemde jageres in het bos” die hen vertelde dat ze in Carthago waren aangekomen -> niet expliciet gezegd dat het om een godin gaat, ze vragen het zich eerder af (al helemaal niet zeker geweten dat het over de moeder van Aeneas zou gaan)
Boek 1: Venus wordt ook niet onmiddellijk herkend door Aeneas wanneer ze hem als jageres toespreekt, maar hij heeft het uiteindelijk wel door en de lezer weet zeker dat het om een godin gaat.
26
Alle citaten in de kaders worden aangegeven door hun paginanummering en zijn terug te vinden bij Franck, 1996
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
222
HO
OFD
STU
K 2
“Met een handgebaar hield Aeneas zijn vriend tegen zodra ze de top bereikten. ‘Zo groot?’ riep Achates ongelovig. ‘Ze zijn nog volop met de opbouw bezig,’ merkte Aeneas op. ‘Moedig zijn ze wel.’” (Frank, 1996: 9) -> in feite bewondert Aeneas Dido al voor hij haar ontmoet heeft. Hij vindt haar op voorhand al een “hoogst merkwaardige vrouw”.
Boek 1: Aeneas komt aan in een stad in opbouw, Carthago, en is onmiddellijk vol bewondering.
“’Onze kledij en huidskleur verschillen gelukkig niet erg van die van de Carthagers,’ fluisterde Aeneas. ‘We vallen niet op.’” (Franck, 1996: 10)-> Aeneas is duidelijk niet echt op zijn gemak. Je weet nooit of het volk je vijandig gezind zal zijn, lijkt hij te denken. Even later lezen we ook dat hij aarzelend het tempelvoorhof op loopt.
Boek 1: Uit bezorgdheid hult Venus Aeneas en zijn kompaan in een onzichtbaarheidsmantel. Ze vertrouwt de Carthagers immers niet volledig omdat het Juno’s favoriete volk is. Ed Franck laat dus het moederschap van Venus en de goddelijke ingreep weg, maar schept wel dezelfde sfeer.
Rest van het hoofdstuk wordt hoofdzakelijk gewijd aan de intrede van Dido en het betoverende effect dat ze met haar schoonheid heeft op Aeneas. Ook is er het weerzien met de verloren gewaande vrienden van de andere schepen.
Dit alles vinden we bij Vergilius in boek 1 al is het uiterlijk van Dido en haar effect op Aeneas daar wel wat minder uitvoerig beschreven.
HO
OFD
STU
K 3
“Sinds hij zijn vrouw Creüsa in de strijd om Troje had verloren en zijn vader tijdens hun zwerftocht was overleden op Sicilië, was zijn zoontje het enige familielid dat hem was overgebleven.” (Franck, 1996: 17) -> de eenzaamheid van Aeneas blijkt hier duidelijk uit
De dood van Creüsa wordt in boek 2 aangehaald door Vergilius in de flashback van Aeneas (wanneer hij aan de Carthagers vertelt wat hem overkomen is). De dood van Anchises is dan weer te vinden aan het einde van boek 3 en vindt dus plaats vlak voor Aeneas en co in Carthago aankomen.
Ascanius wordt afgehaald aan de schepen en de Trojanen genieten van een uitgebreid maal met de gastvrije Carthagers en hun koningin.
Al deze elementen zijn bij Vergilius nog in boek 1 terug te vinden.
Dido wil heel graag uit Aeneas’ mond horen wat hem allemaal overkomen is. “’Maar nog prachtiger zou ik het vinden als ik de beroemde lotgevallen van het Trojaanse volk uit jouw mond mocht vernemen. Vertel me over je verdriet.’” (Franck, 1996: 20)
Ook dit valt te plaatsen in boek 1 van de Aeneïs, meer bepaald aan het einde van dit boek.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
223
HO
OFD
STU
K 4
Aeneas vertelt zijn verhaal aan Dido, maar bij Ed Franck wordt de inhoud van dit verhaal overgeslagen. We lezen enkel: “Woorden. Woorden die zich aaneenrijgen tot zinnen die zich aaneenrijgen tot verhalen. Waarom zijn woorden soms meer dan klanken, waarom zijn ze soms zo vol en diep als het leven en dromen en verlangens?” (Franck, 1996: 21)
De inhoud van deze woorden vinden we in de Aeneïs terug in boek 2 en 3. Hoewel we in bovenstaande hoofdstukken reeds een aantal flarden uit deze boeken zijn tegengekomen, wordt deze grote flashback van Aeneas bij Ed Franck in zijn geheel overgeslagen.
Enkele slachtoffers van de grote oorlog om Troje worden wel vluchtig aangehaald, zoals Helena, Menelaos, Hector,… -> deze details zijn niet gelijk te stellen aan het lange verhaal dat Aeneas vertelt in de Aeneïs, maar we kunnen toch een vluchtige blik werpen op het onheil dat door deze oorlog is veroorzaakt (zij het kort).
Dit is een samenraapsel van elementen uit boek 2.
HO
OFD
STU
K 5
De opkomende liefdevolle gevoelens van Dido voor Aeneas worden beschreven. De koningin is onrustig en denkt terug aan haar eerste, geliefde man die ze verloor. Ze twijfelt nog of ze aan haar liefde voor Aeneas zal durven toegeven.
Het verdriet en de aanvankelijke twijfel van Dido worden bij Vergilius aan het begin van boek 4 weergegeven. Nu komen we dus als het ware echt in de liefdesgeschiedenis van Dido en Aeneas terecht. We blijven bij Ed Franck nu praktisch volledig in boek 4.
HO
OFD
STU
K 6
Dido kan haar nieuwe geheim niet langer voor zich houden en vertelt het aan haar zus en beste vriendin, Anna. Haar verzet tegen deze nieuwe liefde wordt zeer duidelijk in de verf gezet. Anna overtuigt haar zus er echter van dat liefde iets goeds is en duidt Dido op de bescherming van een huwelijk tegen andere vorsten die op haar stad uit zijn.
Ook dit vinden we terug in boek 4.
Aeneas had Anna ook al bekend dat hij wel iets voelde voor Dido. Zijn woordkeuze is echter vrij tragisch wanneer je als lezer het vervolg kent. Hij zei immers: “… ik heb het gevoel dat er een brandstapel in mij is aangestoken.” (Franck, 1996: 31)
Dit zouden we kunnen zien als een verwijzing naar eind boek 4, begin boek 5 waar Dido zichzelf op een brandstapel neersteekt en verbrand wordt.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
224
HO
OFD
STU
K 7
Dido weet zich geen houding te geven en slaagt er maar niet in volledig duidelijk te maken aan Aeneas hoe ze zich voelt. Ed Franck besteedt hier vrij veel tekst aan.
Deze gedachte vinden we aan het begin van boek 4 terug.
HO
OFD
STU
K 8
Dido verzaakt aan haar plicht als koningin en laat de bouw van de stad voor wat hij is. Alleen Aeneas telt nog voor haar, al de rest kan haar niets meer schelen.
Boek 4
HO
OFD
STU
K 9
“Wie kent de wil van de goden? Wensen ze allemaal dat de Carthagers met de Trojanen tot één volk versmelten? Of bedenken ze ieder voor zich naijverige plannen om de toekomst naar hun hand te zetten?” (Franck, 1996: 37)
Eén van de belangrijkste gebeurtenissen uit boek 4. De jachtpartij waar Dido en Aeneas na een stortbui in een grot terecht komen en hun liefde bezegelen. In de Aeneïs is dit zeker op aanstoken van Juno en Venus die dit elk om hun eigen belangen te verdedigen, doen; maar in “Dido en Aeneas” wordt de ingreep van de goden als het ware nog een beetje in twijfel getrokken.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
225
HO
OFD
STU
K 1
0
Fama verspreidt een slechte naam voor Dido. Het nieuws bereikt ook Jarbas die zelf uit was op een huwelijk met Dido en zeer jaloers wordt. Hij bidt tot Jupiter om iets aan de liefde tussen Dido en Aeneas te doen.
Boek 4
Aeneas verzaakt nu ook aan zijn plicht als leider van de Trojanen en leeft in een verliefde roes met Dido, maar in een droom (?) vertelt Mercurius hem (op bevel van Jupiter) dat hij zijn plicht moet vervullen voor de goden!
Boek 4: Het is niet zeker of er echt een god neerdaalt om dit aan Aeneas te zeggen of dat het een droom is bij Ed Franck. In het originele epos zien we echter wel duidelijk dat het om een god gaat die Aeneas op de vingers komt tikken.
Aeneas vindt zijn opdracht nog steeds een soort eer en vindt het langs een kant logisch dat persoonlijke gevoelens moeten wijken daarvoor. Uit angst Dido te kwetsen met dit nieuws, wil hij in alle haast en zo onopvallend mogelijk vertrekken.
Boek 4
HO
OFD
STU
K 1
1
Dido heeft echter snel door wat Aeneas van plan is en stormt woedend op hem af om hem haar ongenoegen te laten blijken.
Boek 4: woedende, maar vooral radeloze reactie van Dido.
Aeneas probeert Dido uit te leggen dat dit niet zijn eigen keuze is. Hij heeft geen keuze. Zijn lot is voor hem bepaald en hij kan hier niet onderuit. Hij is slechts een schakel in het plan van de goden.
Boek 4
HO
OFD
STU
K 1
2
Het verdriet van Dido wordt zeer uitgebreid weergegeven. Het verdriet vormt in dit boek een groot onderdeel van de liefdesgeschiedenis en beklemtoont dus het tragische aspect van dit verhaal. Anna probeerde Aeneas nog te overtuigen om te blijven, maar zij begrijpt dat hij niet anders kan dan vertrekken.
Boek 4
HO
OFD
STU
K 1
3
Dido begint al na te denken over wat ze zal doen om deze vreselijke pijn te verwerken. Ze ziet overal tekens van de dood in en zegt zelfs “Neen, de dood is geen verschrikking.” (Franck, 1996: 57). Haar besluit lijkt op een manier al vast te staan (toevallig hoofdstuk 13 of niet?)
Boek 4
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
226
HO
OFD
STU
K 1
4
Dido voert een toneeltje op en maakt haar zus Anna wijs dat ze een remedie tegen liefdesverdriet gevonden heeft. Ze geeft Anna de opdracht een brandstapel te bouwen op de binnenplaats. Anna lijkt hier al een vrij slecht gevoel bij te hebben.
Boek 4
HO
OFD
STU
K 1
5
Laatste moment van Dido nadert. Er is toch nog een klein beetje hoop dat Aeneas zich zal bedenken, maar als ze hen ziet vertrekken, is ze helemaal verloren. De ooit zo statige en waardige koningin lijkt op een gekke furie.
Boek 4 geeft de laatste sprankeltjes hoop van Dido ook weer.
Dido voorspelt dat er in haar stad een wreker zal geboren worden die het de toekomstige stad van Aeneas zeer moeilijk zal maken. “Ik voorspel je: de Carthagers zullen jou met haat blijven achtervolgen. Ooit zal in deze stad de wreker geboren worden die jouw nageslacht met zwaard en fakkel te lijf zal gaan. Nooit, hoor je, nooit zal er vrede zijn tussen onze volkeren!’” (Franck, 1996: 65)
Boek 4 geeft deze duistere voorspelling van Dido ook weer. Hierin zien we dat Ed Franck ook het “hedendaagse” element dat Vergilius in zijn epos stak door de toenmalige Romeinse geschiedenis er (al dan niet) verborgen in weer te geven, nog wat in zijn bewerking wil behouden.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
227
HO
OFD
STU
K 1
6
Dido stuurt haar zus met een smoes weg. Deze komt in paniek terug wanneer ze het nieuws verneemt en vraagt Dido waarom ze niet samen uit het leven zijn gestapt.
Boek 4
Dido doet voorspelling: “Na mijn eerste liefde heb ik mijn man gewroken door een prachtige stad te stichten. Na de tweede zal mijn schim ongewroken maar in grootheid naar de onderwereld gaan. Zo wil ik het. De Trojaanse wreedaard mag van op zee kijken naar de vlammen. Als een onheilsteken zullen ze hem achtervolgen, elke dag van zijn verdere leven.” (Franck, 1996: 68)
We zouden dit al kunnen zien als een verwijzing naar het begin van boek 5 waarin de Trojanen zijn uitgevaren en achter zich inderdaad de onheilspellende rook zien opstijgen van Dido’s brandstapel.
“Langzaam wakkerde de zachte wind aan en Dido’s leven werd in waaien weggenomen.” (Franck, 1996: 69)
Aan het einde van boek 4 lezen we dat Juno Iris naar de aarde stuurt om een lok van Dido’s haar te knippen en zo haar ziel uit haar lichaam vrij te laten. Opnieuw laat Ed Franck de ingrepen van de goden afnemen.
“Voorbij de horizon staarde Aeneas over de golven, en hij wist dat de herinnering aan Dido een kloppende, doffe pijn zou blijven voor de rest van zijn leven.” (Franck, 1996: 69)
Begin boek 5 varen Aeneas en zijn makkers weg en kijkt hij met pijn in het hart naar de rook en de vlammen.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
228
Aeneas of de levensreis van een man – Willy Spillebeen27
Aeneïs - Vergilius H
OO
FDST
UK
1
Aeneas voelt dat hij stervende is en wil nog veel tegen Elissa, zijn dochter, zeggen, maar de woorden zitten vast in zijn binnenste. De dood doet Aeneas terugdenken aan Dido (Spillebeen, 1999: 10), maar ook aan zijn andere vrouwen Creüsa en Lavinia (Spillebeen, 1999: 12). Gedachten over toekomst Lavinium en besef dat hij Silvius nog snel als schoonzoon moet aanvaarden. Herinnering aan kindertijd en vriend Polubios. Deze herder werd vermoord (mede door Aeneas’ vader) omdat hij verstoten dochter van Priamos, Creüsa, had gered.
De idee van niet te kunnen zeggen wat je wilt en de woede die daardoor overheerst, doet denken aan eind boek 4 bij Vergilius. Aeneas kan daar aan Dido ( ~de andere Elissa!) niet zeggen hoe graag hij bij haar wil blijven. De dood van Dido is een verwijzing naar het einde van boek 4. De dood van Creüsa wordt ons door Aeneas verteld in boek 2 en die van Lavinia komen we bij Vergilius nooit te weten en moet dus ergens na boek 12 plaatsvinden. Creüsa zouden we opnieuw als verwijzing naar boek 2 kunnen zien, maar stelt niet veel voor.
HO
OFD
STU
K 2
Het gaat terug iets beter met Aeneas. Hij denkt terug aan de man die hij vroeger was. Ook herinneringen aan zijn kindertijd steken de kop op. De vriendschap tussen Aeneas en Hektor wordt sterk belicht. Dit is de beste vriend, pseudo-vader en pseudo-broer die Aeneas ooit gehad heeft.
HO
OFD
STU
K 3
De Trojaanse oorlog woedt hevig verder. We krijgen een opsomming van de strijdmachten. Terwijl Aeneas een strijdmakker beschermt, wordt hij zelf getroffen door een steen die Diomedes tegen zijn heup werpt. Aeneas wordt gered door Trojanen, maar kan maanden niet meer vechten.
27
Alle citaten in de kaders worden aangegeven door hun paginanummering en zijn terug te vinden bij Spillebeen, 1999
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
229
HO
OFD
STU
K 4
Aeneas moet rusten terwijl een plaatsvervanger (Theodoros) de “nieuwe Aeneas” wordt. Slechts enkelen weten dat deze held niet de echte Aeneas is. Door dit idee leggen Cassandra en Hektor de kiem van wat Aeneas’ twijfels zijn geworden. Idee van de plicht keert regelmatig terug. Trojanen vieren feest, Aeneas laat Creüsa toe mee te gaan vieren, maar zal haar hierdoor uiteindelijk nooit meer terugzien. Aeneas is niet in staat zelf te vluchten en wordt gedragen door slaven die ook zijn zoontje meenemen. Zijn vader is al veilig.
Ook bij Vergilius is de plicht alomtegenwoordig. Dit is de aanleiding naar het verlies dat bij Vergilius in boek 2 plaatsvindt. De reden van verlies verschilt wel! Bij Vergilius verliest Aeneas zijn vrouw in het gewoel terwijl hij zelf zijn vader en zoon wegdraagt.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
230
HO
OFD
STU
K 5
Verhaal Trojaans paard wordt vervangen door versie met holle wijnvaten waarin Grieken zaten. Volgens Aeneas hebben de zangers er later een “houten paard” van gemaakt. Na een lange en vermoeiende vlucht, weg van Troje, komt Aeneas bij een groepje vluchtelingen aan. Hij vindt er zijn vader, maar Creüsa blijkt vermoord te zijn toen ze bij Aeneas’ plaatsvervanger Theodoros stond. Aeneas wordt als ware held gezien, maar kan dit niet verdragen. Er worden 7 schepen gebouwd (en geen 20) om mee weg te vluchten. Wanneer deze klaar zijn, begint de vlucht en worden Thrakië, Delos en Kreta aangedaan. De droom waarin de Penaten Aeneas een toekomst in Italië voorspelden, is een list van Aeneas om zijn vader, die het altijd beter lijkt te weten, de mond te snoeren. Strofaden worden aangedaan, maar de Harpijen zijn volgens Aeneas ook door de zangers verzonnen. Palinurus slaat overboord (veel vroeger dan bij Vergilius dus!) Vervolgens wordt een veel mooier eiland bereikt, maar het blijkt niet waar te zijn dat ze daar Andromache en Helenus ontmoeten. Scylla en Charybdis worden vermeld. Ook het verhaal van de cycloop komt aan bod, maar lijkt weer aangedikt. Aeneas zegt immers dat hij daar alleen de Etna heeft gezien.
De herinnering aan het Trojaanse paard vinden we bij Vergilius in boek 2. Hij heeft het echter over het paard en vermeldt helemaal geen wijnvaten. De vlucht uit Troje wordt bij Vergilius iets anders voorgesteld. We lezen erover in boek 2. Ook bouw van de schepen vindt nog in boek 2 plaats. De eigenlijke vlucht waarop alle bestemmingen worden aangedaan, vinden we bij Vergilius in boek 3. De droom is bij Vergilius echt door de goden gestuurd. Boek 3. Palinurus slaat bij Vergilius pas aan het eind van boek 5 overboord. Dit element uit boek 3 wordt door de Aeneas van Spillebeen dus als onwaar afgedaan. Boek 3.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
231
HO
OFD
STU
K 6
Ziener Panthus die absoluut geen vriend is van Aeneas komt vragen of hij aan de goden mag offeren omdat er een zware storm woedt. Aeneas laat dit niet toe omdat hij weet dat Panthus graag zou voordoen dat hij een teken heeft gekregen over wie Aeneas’ opvolger moet worden zodat hij zelf een stroman naar voor zou kunnen schuiven en de macht grijpen. Aankomst in Afrika. Geen goddelijke tussenkomst. Aeneas gaat vastberaden op zijn doel af. Het is eerder liefde op het eerste zicht van Aeneas’ kant dan omgekeerd. Anchises leeft op dit moment nog. Hij is het die er bij Aeneas op aandringt om de reis verder te zetten. Dido heeft een sterke kinderwens en wordt verliefd op Aeneas. Na een jachtpartij zijn de twee onafscheidelijk. Anchises bedreigt Aeneas wanneer deze niet wil vertrekken. Aeneas heeft geen keus. Wat hij ook doet, hij pleegt verraad.
Aankomst vinden we terug eind boek 1, maar de uitwerking van het liefdesverhaal in boek 4. De flashbacks van Aeneas uit boek 2 en 3 vinden we bij Spillebeen doorheen het boek verspreid terug. Bij Dido is het zanger Cretheus die alles vertelt. Boek 4. Boek 4 met als verschil dat Vergilius Zeus Hermes laat sturen om Aeneas op zijn plicht te wijzen.
HO
OFD
STU
K 7
Afscheid van Dido wordt niet getoond. Aeneas bevindt zich in zijn eigen onderwereld. In het ruim van het schip, trekt hij zich terug om tot zichzelf te komen. Terugblik op afscheid. Dido was woedend en wil Aeneas (zoals ook zichzelf) vernietigen. Dido doodt zich met de dolk die Aeneas ooit van Hektor had gekregen. Na bezinning in scheepsruimte, komt Aeneas als ander man naar boven. Hij neemt de leiding van zijn vader over en verbant deze naar de plaats van de oude mannen is. Anchises verzwakt zienderogen en vertelt Aeneas dat hij niet van een godin afstamt. Anchises overlijdt. Er worden spelen georganiseerd ter ere van hem.
Echte onderwereld wordt bij Vergilius betreden in boek 6. Afscheid van Dido vinden we terug in boek 4. Zij doodt zich daar met het zwaard van Aeneas (Hektor komt daar niet bij kijken). Bij Vergilius wordt Aeneas een echt leider na de dood van zijn vader. Daar heeft hij niet echt een andere keus en is het verdriet omwille van zijn verlies zeer groot. Dood Anchises vindt plaats in boek 3. De begrafenisspelen in boek 5.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
232
HO
OFD
STU
K 8
Aeneas wil nog leven omdat hij nog zoveel moet doen. Hij herinnert zich aankomst in Italië, een prachtig land waar echter een rottige geur hangt. Aankomst in Latium bij Latinus. Gastvrije ontvangst. Latinus offert onmiddellijk aan goden omdat hij denkt de toekomstige echtgenoot van zijn dochter ontmoet te hebben. Ascanius wordt in herdersdorpje afgeranseld omdat hij dochter van hoofdman gevolgd had (zonder het te willen: zijn paard sloeg op hol). De Trojanen wreken zich op de herders, maar zullen nog lange tijd aangevallen worden door verschillende stammen van herders en jagers. Het zijn opnieuw de zangers die hier zeer heroïsche gevechten bij voorstelden. Turnus doodt Pallas (een goede vriend van Ascanius, Aeneas’ zoon) en rooft diens wapenuitrusting. Plotse overgang naar moment waarop Aeneas al tijd met Lavinia getrouwd is.
Aankomst in Italië vinden we in boek 6 terug. Daar wordt Italië door Aeneas echter veel positiever ervaren. Boek 7. De oorlog die de Trojanen in Latium moeten voeren, wordt bij Vergilius over de 5 laatste boeken (eind 7, 8, 9, 10, 11 en 12) uitgesmeerd en inderdaad veel heldhaftiger voorgesteld. De Aeneas van Spillebeen lijkt de aanvallen van de hand te doen als een soort opstanden die snel onder controle waren. Boek 10. Dit is een element dat dan na boek 12 geplaatst zou moeten worden.
HO
OFD
STU
K 9
Wie met Lavinia zal mogen trouwen, wordt in een tweegevecht tussen Aeneas en Turnus beslist. Aeneas wint en wil Turnus sparen, maar wanneer hij de eretekens van Pallas ziet, wordt hij razend en slacht hij Turnus meedogenloos af. Aeneas krijgt Lavinia tot vrouw. Beiden leggen zich neer bij dit geforceerde huwelijk en zullen elkaar pas na lange tijd echt leren appreciëren (bij Aeneas duurt het zelfs tot het moment waarop Lavinia op haar sterfbed ligt). De dood van Ascanius komt bij Vergilius niet voor, maar bij Spillebeen wel, omdat deze het verdere leven van Aeneas sterk beïnvloed heeft. Hij ziet in dat hij niet genoeg kan liefhebben en beseft dat hij daaraan iets moet doen.
Tweegevecht staat centraal in boek 12. We zien de pius Aeneas ontaarden in een wreedaardige moordmachine die met niets of niemand rekening houdt. Allemaal zaken die bij Vergilius ergens na boek 12 moeten plaatsvinden.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
233
HO
OFD
STU
K 1
0
Opnieuw verliest Aeneas de controle over zichzelf. Dit keer viert hij zijn woede bot op Lavinia, terwijl zij er niets kan aan doen dat Ascanius dood is. Integendeel… Aeneas is in feite de grootste schuldige beseft hij nadien. Hoewel hij het er moeilijk heeft de liefde tussen Elissa en Silvius te aanvaarden (Aeneas koestert zelf overmatige liefdesgevoelens voor zijn eigen dochter), staat hij uiteindelijk toch toe dat de twee huwen. Hij weet dat Elissa zo veel meer van hem zal houden en dat de toekomst van de stad veilig zal zijn. Dood van Lavinia.
H
OO
FDST
UK
11
Elissa is zo slim geweest om er getuigen bij te halen voor het moment waarop haar vader Silvius als zijn opvolger aanduidt opdat Panthus geen roet in het eten zou kunnen strooien. Aeneas haalt zich een moment voor de geest waarop hij en zijn vader elkaar nog graag zagen. Herinneringen aan de namen van schepen en strijdmakkers worden echter steeds vager. Wel wordt er even teruggedacht aan Nisus, Euryalus en Misenus.
Nisus en Euryalus vinden we terug in boek 9. Misenus in boek 6.
HO
OFD
STU
K 1
2
De getuigen verzamelen zich rond het ziekbed van Aeneas. Hij geeft aan dat hij wil dat Silvius met zijn dochter, Elissa, huwt en dat zij samen de stad zullen besturen in de toekomst. Aeneas blaast zijn laatste adem uit en heeft het gevoel eindelijk geboren te worden, eindelijk vrij te zijn.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
234
Extra bijlage nr. 6: Parameters Aeneï s Boek 1
- Aeneas en co verlaten Troje -> onmiddellijk storm ontketend door Juno die Aeolus heeft
opgestookt
- Groot verlies aan schepen -> komen aan in Carthago waar ze verloren gewaande makkers
terugvinden
- Venus vraagt Jupiter om haar zoon te steunen en deze belooft haar dat alles goed zal komen
+ laat haar zoon Cupido de plaats van Ascanius innemen om Dido’s hart op hol te brengen
Boek 2 - Aeneas vertelt de Carthagers het verhaal van de ondergang van Troje (flashback)
- Laocoon waarschuwde voor houten paard, hij wordt niet geloofd, men gooit er speer in ter
controle maar merkt niks van daaropvolgende kreun in blinde vreugde
- Griek Sinon doet valse uitleg (zogezegd door Grieken in steek gelaten)
- Laocoon wordt samen met zoontjes vermoord door zeemonster
- ’s nachts komen Grieken uit paard wanneer alle Trojanen roes uitslapen na
“overwinningsfeest” + Troje wordt volledig verwoest/verbrand
- Aeneas was in droom door broer Hektor gewaarschuwd hiervoor, probeert stad nog te
redden, raakt tot aan paleis in vermomming van gedode Griek, denkt daar aan zijn vader
terug en wil eigen gezin redden
- Onderweg verliest Aeneas zijn vrouw Creüsa
Boek 3 - Boek drie is het vervolg van de flashback
- Vlucht uit Troje wordt beschreven
- Eerste halte: Thracië (bevriend land) -> Polydoros waarschuwt hen in de gedaante van een
struik
- Op Delos hartelijke ontvangst door oude vriend van Anchises -> Apollo-orakel wordt
geraadpleegd, maar verkeerd geïnterpreteerd
- Naar Kreta, gaat even goed tot ze met allerlei vreselijke plagen te kampen krijgen
- Aeneas wordt in droom door Phrygische Penaten aangespoord verder te gaan naar Italië
- Na storm komen ze terecht op Strophaden waar Harpijen wonen
- Verder naar Chaonië waar ze Andromache tegenkomen die ondertussen met Helenus
getrouwd is. Zij vertelt hen veel.
- Vloot bereikt Sicilië na de Charybdis overwonnen te hebben, maar moet al snel weer
vluchten door de cyclopen die er wonen (Griek Achaemenides waarschuwt hen en mag mee
op hun schip)
- Op Drepanum overlijdt Anchises. Aeneas moet nu echt als leider verder.
Boek 4 - Dido die al vele jaren verdrietig was om het verlies van haar man, Sychaeus, voelt zich sterk
aangetrokken tot Aeneas en vertelt dit aan haar zus.
- Anna raadt haar zus aan hiervoor te gaan en samen offeren ze aan de goden om Dido’s
nieuwe liefde te laten goedkeuren.
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
235
- Dido is bezeten door Aeneas en laat de bouw van Carthago hierdoor slabakken. Juno kan dit
niet aanzien (zij houdt van de stad)en sluit een compromis met Venus om Dido en Aeneas te
laten trouwen.
- Grotscène
- Fama bezoedelt Dido’s goede naam en dit bereikt ook de oren van Jarbas die met Dido wou
huwen. Hij verzoekt Jupiter een einde te maken aan het huwelijk.
- Mercurius wordt naar Aeneas gezonden om deze te wijzen op zijn opdracht. Hij maakt zich
klaar voor vertrek en laat zich ook door Anna niet meer overtuigen om te blijven.
- Dido is wanhopig, ziet overal tekens van de dood, maar ze twijfelt nog. Aeneas krijgt raad van
Mercurius reis niet langer uit te stellen. Wanneer Dido vloot ziet vertrekken, besluit ze
onmiddellijk zelfmoord te plegen op brandstapel met spullen Aeneas.
- Juno verscheurd door dood Dido -> stuurt Iris naar beneden om lok van Dido’s haar te
knippen zodat haar ziel haar lichaam kan verlaten.
Boek 5 - Rook die Trojanen achter zich zien opstijgen, is onheilspellend.
- Gaan naar Sicilië waar Anchises begraven ligt en begrafenisspelen krijgt.
- Trojaanse vrouwen proberen vloot in brand te steken omdat ze het reizen op zee moe zijn
(Iris was aanstookster op bevel van Juno).
- Jupiter blust brand met regens.
- Ziener Nautes raadt Aeneas aan alleen sterksten nog mee te nemen en rest op Sicilië bij
koning Acestes die van Trojaans bloed is.
- Vader Anchises bevestigt deze raad in een droom aan Aeneas.
- Venus vraagt Neptunus haar zoon een behouden zeereis te schenken. Deze wil dit doen in
ruil voor één mensenleven, dat van Palinurus.
Boek 6 - Trojanen bereiken Italië, Cumae, en gaan onmiddellijk op zoek naar de Apollotempel om een
orakel te vragen aan Apollo.
- Sibylle zegt dat de Trojanen in Italië mogen blijven, maar dat hen een zwaar lot vol oorlog te
wachten staat.
- Nadat Aeneas gouden tak heeft gevonden en geofferd, mag hij onderwereld binnen om even
met zijn vader te spreken.
- De Sibylle leidt Aeneas doorheen de onderwereld, voorbij alle grote gevaren e.d.
- In de Elyseese velden vertelt Anchises zijn zoon over het toekomstige Troje. Hij ziet het
voorspoedige maar soms ook noodlottige dat hem nog te wachten staat.
Boek 7 - Aankomst in Latium. Koning Latinus ontvangt Trojanen gastvrij en wil dat zijn dochter Lavinia
met Aeneas trouwt.
- Koningin Amata is hiermee niet akkoord (mede op aanstoken van Juno) en wil dat Turnus de
toekomstige echtgenoot van haar dochter wordt.
- De Wraakgodin Allecto maakt ook Turnus opstandig.
- Allecto zorgt opnieuw voor oorlogswoede wanneer ze Julus, Aeneas’ zoon, een hert laat
doden op jacht dat zeer geliefd was bij Silvia, de dochter van Tyrrheus.
- Heel Latium wil oorlog (op Latinus na).
Eline Tack Karakterisering van Aeneas in jeugdromans Masterproef
236
- Catalogus van de strijdende partijen
Boek 8 - In een droom krijgt Aeneas raad van de riviergod Tiber (zegt dat hij bondgenootschap met
Euander moet sluiten).
- Hartelijke ontvangst door Euander en diens zoon Pallas
- Venus vraagt een nieuwe wapenrusting voor haar zoon aan Vulcanus.
- Euander is zelf te oud voor strijd, maar stuurt zijn zoon Pallas mee met Aeneas.
- Uitgebreide beschrijving van het nieuwe schild van Aeneas
Boek 9 - Juno zet Turnus aan het Trojaanse kamp aan te vallen nu Aeneas zelf afwezig is.
- De Trojanen sluiten de poorten, Turnus probeert de schepen te verbranden, maar deze
veranderen in nimfen (godin Cybele zorgt daarvoor)
- Nisus en Euryalus stellen zich kandidaat om Aeneas te gaan zoeken, maar worden beiden
vermoord door Rutulische ruiters.
Boek 10 - Aeneas keert samen met de Etrusken terug naar de vesting bij Laurentum.
- De bondgenoten van Aeneas worden opgesomd.
- De schepen die in nimfen zijn veranderd, snellen vooruit om Aeneas van het gevaar op de
hoogte te brengen.
- Turnus valt onmiddellijk aan wanneer de schepen aankomen.
- Aeneas’ heldendaden worden beschreven.
- Turnus vermoordt Pallas.
- Juno ziet dat de Trojanen zullen winnen, maar vraagt uitstel voor Turnus’ dood.
- Mezentius (bondgenoot van Turnus) wordt samen met zijn zoon Lausus gedood door Aeneas.
Boek 11 - Wapenstilstand en eerbetoon aan de doden.
- Aeneas stelt tweegevecht met Turnus voor om eind te maken aan de vreselijke oorlog.
- Koning Latinus wil niets liever dan vrede.
- Camilla steunt Turnus, maar wordt gedood.
Boek 12 - Turnus neemt voorstel tot tweegevecht met Aeneas aan.
- Juno komt opnieuw roet in het eten strooien omdat ze niet wil dat Turnus sterft. Ze stuurt
nimf Juturna.
- Juturna neemt gedaante van Turnus’ wagenmenner aan om haar broer veilig te stellen.
- Koningin Amata pleegt zelfmoord wanneer Aeneas de stad Laurentum rechtstreeks aanvalt.
- Turnus laat zich door Juturna niet langer van strijd afhouden en gaat terug om Laurentum te
verdedigen of strijd met Aeneas eindelijk aan te gaan.
- Aeneas dood Turnus nadat hij zag dat die pronkte met Pallas’ wapenuitrusting.