beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied...

91
Beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied Steenwijkerland De raad van de gemeente Steenwijkerland; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13-3-2012, nummer 2012/26; besluit: 1. tot vaststelling van de Beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied Steenwijekrland, met inacht- neming van het uitganspunt, dat bij sloop van niet-agrarische functies en bijgebouwen van bur- gerwoningen, het percentage maximaal toegestande oppervlakte op 100% wordt vastgesteld; 2. in afwijking van hetgeen in de Beleidsnotite bestemmingsplan buitengebied Steenwijkerland is vermeld, niet over te gaan tot een verruiming van het aantal kampeerplaatsen op een minicamping en deze vast te stellen op 15. De raad voornoemd, de griffier, A. ten Hoff de voorzitter, M.A.J. van der Tas Nr. CVDR181982_1 CVDR 21 november 2017 Officiële uitgave van Steenwijkerland. Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 2017 1

Upload: others

Post on 26-Jan-2021

2 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

  • Beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied Steenwijkerland

    De raad van de gemeente Steenwijkerland; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13-3-2012, nummer 2012/26; besluit: 1. tot vaststelling van de Beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied Steenwijekrland, met inacht-

    neming van het uitganspunt, dat bij sloop van niet-agrarische functies en bijgebouwen van bur-gerwoningen, het percentage maximaal toegestande oppervlakte op 100% wordt vastgesteld;

    2. in afwijking van hetgeen in de Beleidsnotite bestemmingsplan buitengebied Steenwijkerland isvermeld, niet over te gaan tot een verruiming van het aantal kampeerplaatsen op een minicampingen deze vast te stellen op 15.

    De raad voornoemd, de griffier, A. ten Hoff de voorzitter, M.A.J. van der Tas

    Nr.CVDR181982_1CVDR 21 november

    2017Officiële uitgave van Steenwijkerland.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 20171

  • Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 20172

  • luchtfoto gemeente SteenwijkerlandHoofdstuk 1 Inleiding

    1.1 Aanleiding en doelEen bestemmingsplan ‘Buitengebied’ is een veelomvattend plan. Het is belangrijk vooraf te zorgenvoor een duidelijke en begrijpelijke planvorming. Deze beleidsnotitie geeft weer waar de gemeenteSteenwijkerland zich op richt bij de verdere ontwikkeling van haar buitengebied.Het voornaamste doel van deze notitie is het naar iedereen toe verschaffen van helderheid over uit-gangspunten van gebruiks- en bouwmogelijkheden in het nieuwe bestemmingsplan ‘Buitengebied’.Daarmee is deze notitie bepalend voor de inhoud van het nieuwe bestemmingsplan.Deze beleidsnotitie geeft voor een aantal aspecten aan hoe de gemeente Steenwijkerland, voor hetbuitengebied, hiermee in de toekomst om wil gaan. De beleidsnotitie geeft de uitgangspunten enrandvoorwaarden en bepaalt daarmee het kader waarbinnen in een later stadium de keuzes gemaaktkunnen worden. Hiermee is voorlopig de ruimte voor maatwerk aan de bestemmingsplanopstellersaangegeven. Later is de beleidsnotitie toetsingskader voor initiatieven die niet direct mogelijk zijn opbasis van het bestemmingsplan Buitengebied, maar waarvoor een herziening van het bestemmingsplanmoet plaatsvinden.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 20173

  • 1.2 PlangebiedOp de kaart is de omvang van het plangebied voor het bestemmingsplan Buitengebied aangegeven.In het plangebied zijn de volgende gebieden niet opgenomen:1. de kernen; hiervoor worden afzonderlijke bestemmingsplannen opgesteld;2. de verblijfsrecreatieterreinen; ook voor deze gebieden wordt een afzonderlijk bestemmingsplan

    opgesteld;3. ontwikkelingen waarvoor in het kader van het gebiedsgericht beleid afzonderlijke bestemmings-

    plannen zijn of worden opgesteld. Dit zijn bijvoorbeeld Beulakerpolder bij Giethoorn, de ontwik-kelingen bij Scheerwolde en Weerribbenland bij Ossenzijl. Dit zijn de zogenaamde “gele gebieden”uit het gebiedsgericht beleid;

    4. de natuurontwikkelingsprojecten Wetering Oost en Wetering West; ook hiervoor wordt een afzon-derlijk bestemmingsplan (inclusief Planmer), opgesteld.

    Uit het gebiedsgericht beleid zijn wel onderdelen opgenomen, zoals reeds gerealiseerde natuurontwik-kelingen (Lageweg Ossenzijl, nabij Meenthebrug Kalenberg).Ook worden in het bestemmingsplan de min of meer recente wijzigingsplannen van geringe omvang(zogenaamde postzegelplannetjes) opgenomen voor bijvoorbeeld een uitbreiding van een agrarischbouwperceel. Daarnaast worden recente projecten, waarvoor middels een ontheffing of vrijstellingmedewerking is verleend, in het bestemmingsplan opgenomen.Tenslotte wordt er voor gekozen het gebied De Schans (weer) in het bestemmingsplan Buitengebiedop te nemen. Op dit moment is hier nog het bestemmingsplan buitengebied van de voormalige ge-meente Steenwijk van kracht. Er wordt voorzien dat de eerst komende jaren dit gebied niet zal wordenbebouwd. Dit is aanleiding dit gebied weer mee te nemen in het bestemmingsplan Buitengebied,waarmee overigens niet wordt gezegd, dat er nimmer gebouwd zal worden. Door het gebied wel weermee te nemen in het bestemmingsplan Buitengebied wordt voorkomen dat er een sterk verouderdbestemmingsplan van kracht blijft.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 20174

  • 1.3 LeeswijzerNa dit inleidende hoofdstuk wordt het proces beschreven dat deze beleidsnotitie heeft doorgemaakt.Hierbij wordt ook het voortraject beschreven, dat hoofdzakelijk betrekking heeft op de in 2005 opgesteldeUitgangspuntennotitie en het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2007.In de daarop volgende hoofdstukken zijn de beleidsuitgangspunten voor het bestemmingsplan gefor-muleerd. Eerst worden de meer algemene uitgangspunten behandeld en daarna wordt per relevantthema voor het buitengebied uiteengezet wat de beleidsuitgangspunten zijn. Tot slot komen de secto-rale aspecten aan bod, waarmee in het bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.Om vooraf duidelijk en helder te stellen hoe bepaalde uitgangspunten doorvertaald dienen te wordenin het bestemmingsplan, zijn per onderwerp randvoorwaarden geformuleerd. Voor een aantal zakenkan dit al gedetailleerd gebeuren. Bij enkele onderwerpen is het beleid echter meer op hoofdlijnen ge-formuleerd, omdat op voorhand nog niet te zeggen is hoe bepaalde ontwikkelingen worden uitgevoerd.Of simpelweg omdat geconcludeerd wordt dat een bepaalde ontwikkeling niet gewenst is. Daar waardoorvertaling niet gewenst is maar de ontwikkeling op zich niet is uitgesloten, maar middels een zelf-standige procedure (herziening of wijziging) mogelijk gemaakt kan worden, worden ook randvoorwaardengegeven, zodat dit document ook als toetsingskader kan dienen voor ontwikkelingen die niet binnenhet bestemmingsplan passen.

    1.4 BegripsomschrijvingVoor een goed begrip en toepassing van deze beleidsnotitie is het goed om helderheid te bieden overde gehanteerde begrippen en de wijze van meten. Op deze wijze wordt uniformiteit verkregen in detoepassing van en toetsing aan deze notitie. Het gaat dan met name over de berekening van een bepaaldvloeroppervlak, maar ook het begrip nevenactiviteit komt aan bod. Tot slot wordt kort ingegaan op desteeds terugkerende voorwaarden ten aanzien van het ‘goed woon- en leefklimaat’ en het gebruik vanaangrenzende gronden. In bijlage 1 treft u de begripsbepalingen aan.

    Hoofdstuk 2 Proces

    2.1 Voortraject

    Sinds 2005 werkt de gemeente Steenwijkerland aan een nieuw bestemmingsplan voor haar gehelebuitengebied. Hiervoor is op 25 januari 2005 de ‘Uitgangspuntennotitie herziening verouderde bestem-mingsplannen buitengebied‘ vastgesteld. Op basis van deze uitgangspuntennotitie is het ontwerp be-stemmingsplan ‘Buitengebied 2007’ opgesteld, dat vanaf 11 juni 2008 gedurende 6 weken ter inzageheeft gelegen. Dit plan heeft nog steeds de status van ontwerp bestemmingsplan. Op het ontwerp be-stemmingsplan zijn destijds 172 zienswijzen ingediend. In de ‘Notitie zienswijzen’ is het gemeentelijkstandpunt op de zienswijzen beschreven. Deze antwoordnotitie vervolgens in de commissie behandeld.Aan degenen die een zienswijze hebben ingediend is gelegenheid geboden daarop ten overstaan vaneen afvaardiging van de gemeenteraad op 25 maart 2009 een mondelinge toelichting te geven. In eenaantal gevallen heeft de mondelinge toelichting geleid tot aanpassing van het gemeentelijk standpuntin de antwoordnotitie. In de definitieve antwoordnotitie (bijlage bij het voorstel raad d.d. 16-02-2010)is aangegeven welke zienswijzen zouden hebben geleid tot aanpassing van het ontwerp bestemmings-plan.Door diverse redenen is het ontwerp bestemmingsplan echter niet ter vaststelling aan de raad voorge-legd. Inmiddels is besloten een nieuw voorontwerp bestemmingsplan voor het buitengebied op testellen en in procedure te brengen. Een ieder die destijds een zienswijze heeft ingediend zal van de te-rinzagelegging van het nieuwe voorontwerp bestemmingsplan bericht krijgen van de gemeente.Omdat de uitgangspuntennotitie en het ontwerp bestemmingsplan respectievelijk zes en drie jaar oudzijn wordt, alvorens het nieuwe bestemmingsplan op te stellen, eerst het beleid ten aanzien van hetbuitengebied geactualiseerd in deze ‘Beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied’. Als vertrekpuntvoor deze beleidsnotitie wordt de definitieve ‘Notitie zienswijzen’ van het bestemmingsplan buitengebiedSteenwijkerland 2007 genomen, omdat deze het meest recente gemeentelijke beleid verwoord.Ter voorbereiding op de nieuwe bestemmingsplannen voor de kernen is door de gemeente een beleids-notitie ‘Facetbeleid’ opgesteld. In deze notitie zijn de beleidskaders en aandachtspunten voor de nieuwebestemmingsplannen voor de kernen nader beschreven. Een aantal van de beleidskaders en aandachts-punten zijn tevens van toepassing voor het buitengebied en zijn dan ook verwerkt in deze ‘Beleidsnotitiebestemmingsplan buitengebied’.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 20175

  • Daarnaast vormen de hiervoor genoemde ‘Uitgangspuntennotitie herziening verouderde bestemmings-plannen buitengebied‘, het ontwerp bestemmingsplan ‘Buitengebied 2007’ en de ‘Notitie Zienswijzen’belangrijke basisdocumenten voor deze beleidsnotitie.

    Beleid hogere overhedenVoorafgaand aan het opstellen van de beleidsnotitie ‘Facetbeleid’ (vastgesteld 1 maart 2011) voor dekernen is een uitgangspuntennotitie opgesteld, waarin per thema achtereenvolgens het huidige rijks-,provinciaal en gemeentelijk beleid is samengevat. In de notitie ‘Facetbeleid’ is hierom het per themabeschrijven van het Europees, Rijks-, Provinciaal beleid achterwege gelaten. Ook in de voorliggendebeleidsnotitie voor het buitengebied zijn de beschrijvingen van het beleid van hogere overheden ach-terwege gelaten. In de toelichting van het bestemmingsplan buitengebied wordt te zijner tijd dat beleid (uiteraard) welbeschreven en samengevat, waarna dit wordt toegepast op de facetten waarvoor nieuw dan wel aan-vullend beleid gewenst is.

    Gebiedsperspectief Noordwest-OverijsselDe landinrichting Noordwest-Overijssel komt voort uit de afspraken die gemaakt zijn in het ‘Gebieds-perspectief Noordwest Overijssel’ (1997, update 2007). Hoofdlijn van dat perspectief is dat, als tegen-hanger van de te realiseren 1500 ha nieuwe natuur, de landbouwkundige verkaveling en de waterhuis-houding voor landbouw en natuur, daar waar nodig, moet worden verbeterd. Ook zijn in het perspectiefenkele "gele vlekken" aangewezen voor recreatieve ontwikkeling. Als instrument om de gestelde doelente realiseren is gekozen voor landinrichting. In het daarvoor opgestelde ontwerp landinrichtingsplan,dat op 15 december 2004 door Gedeputeerde Staten is vastgesteld is het gebied opgedeeld in 4 deel-gebieden: Rond de Weerribben, Scheerwolde, Blokzijl-Vollenhove en Wieden en Weerribben. Een aantal uitvoeringsmodules uit het landinrichtingsplan is reeds uitgevoerd of in uitvoering. Dezezullen positief bestemd worden in het bestemmingsplan Buitengebied. De nog niet gerealiseerde uit-voeringsmodules worden niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan Buitengebied. Hiervoor wordtsteeds een afzonderlijke procedure (bestemmingsplan en eventueel plan-MER) gevoerd.

    2.2 Vertrekken vanuit een beleidsnotitieGelet op de zeer markante (fysieke) kenmerken van de gemeente Steenwijkerland, zijn in deze beleids-notitie de gesignaleerde kansen en bedreigingen vooraf te benoemen. Uitgaande van enerzijds deaanwezige natuurgebieden en anderzijds de gewenste gebiedseigen dynamiek, kunnen ontwikkelingenals verbrede landbouw en landschapsontwikkeling tegen elkaar worden afgewogen en tegen de ge-wenste gebiedskwaliteit worden afgezet. Na deze aanzet tot planuitwerking, in de vorm van de door de Raad te accorderen beleidsnotitie, zal deuitkomst ervan als gemeentelijk beleid vorm krijgen, in de diverse regels en in de verbeelding van hetplan.

    2.3 Voorbereidingsprocedure

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 20176

  • Op 13 oktober 2011 is in een themabijeenkomst met een groot aantal raadsleden, aan de hand van eenaantal stellingen, van gedachten gewisseld over de grote lijnen van deze beleidsnotitie. Door destuurgroep en vervolgens het college van burgemeester en wethouders is de uitkomst van deze bijeen-komst geëvalueerd en verwerkt in de conceptbeleidsnotitie.Met de conceptbeleidsnotitie is door burgemeester en wethouders ingestemd. Tevens is de notitiedaarbij vrijgegeven voor een consultatieronde met de volgende externe partijen:· Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO);· Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Natuur & Milieu Overijssel;· Waterschappen Reest en Wieden en Zuiderzeeland;· RECRON, KopTop;· Vekabo, SVR;· Plaatselijke Belangen.

    Gelijktijdig is de conceptbeleidsnotitie, met het verzoek om advies, aan de raadscommissie gezonden. Gedurende de consultatieperiode is een informatie-/inloopdag georganiseerd om belanghebbendenen geïnteresseerden te informeren over de beleidsnotitie en het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied.Hiervan is ruimschoots gebruik gemaakt. Naar aanleiding van de ter inzage legging zijn 35 schriftelijke reacties ontvangen. In de “ReactienotaBeleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied Steenwijkerland” zijn de ingekomen reacties per themasamengevat en op hoofdlijnen beantwoord.

    2.4 VaststellingsprocedureNadat de consultatieronde is afgerond worden de eventueel ingekomen reacties, inclusief het adviesvan de raadscommissie, verwerkt in een antwoordnotitie. Deze wordt na bespreking in de stuurgroepdoor het college behandeld en vervolgens bij de vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd. Nadatde gemeenteraad de notitie heeft vastgesteld wordt dit besluit op de reguliere wijze bekend gemaakt.De indieners van een reactie ontvangen persoonlijk bericht.

    2.5 Vervolg na vaststelling beleidsnotitieDe beleidsnotitie is een belangrijk document voor het bestemmingsplan buitengebied. Behalve dezebeleidsnotitie zijn voor het bestemmingsplan ook de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Buitengebied (RKB)van belang. Evenals de ook in voorbereiding zijnde geurverordening vormen al deze documentenbouwstenen voor de Planmer en het voorontwerp bestemmingsplan. Wij zijn voornemens om voor het vervolg een projectorganisatie in te stellen welke bestaat uit eenstuurgroep, een projectgroep en een klankbordgroep. Dit laatste mede als reactie op de verzoekendaartoe vanuit LTO Noord en natuurorganisaties. In het overleg met deze klankbordgroep zal zullenook de stappen van het vervolgproces aan de orde worden gesteld.

    2.6 Samenhang documentenDeze beleidsnotitie is een belangrijke bouwsteen voor een nieuw voorontwerp bestemmingsplan bui-tengebied. Hetzelfde geldt voor de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Buitengebied (RKB). Deze documentenzijn, samen met de geurverordening en mogelijk nog andere relevante documenten, de bouwstenenvoor de op te stellen Planmer en vervolgens de Passende Beoordeling. De uitkomst van de Planmer isbepalend voor de vraag of de in deze beleidsnotitie opgenomen uitgangspunten haalbaar zijn.Overigens is de opsomming van documenten in het stroomschema niet de volledige input voor dePlanmer en het voorontwerp bestemmingsplan. Ook andere documenten kunnen een rol spelen, bij-voorbeeld het (ontwerp)Beheerplan Weerribben-Wieden, de (pilot) PAS en dergelijke. In het navolgendestroomschema is het verband tussen deze documenten in grote lijnen aangegeven.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 20177

  • Hoofdstuk 3 Algemeen

    3.1 Ontwikkelingen in het buitengebied

    Het buitengebied van de gemeente Steenwijkerland kent vele functies. Deze functies zijn onder devolgende noemers onder te brengen: landbouw, natuur, wonen en recreatie. De onderlinge verhoudingtussen de vier hoofdfuncties is aan het veranderen, onder meer als gevolg van de toenemende waar-dering voor natuur en landschap, en de veranderende vorm en schaal van de landbouw en recreatie.De landbouw is van oudsher de grootste ruimtegebruiker in Steenwijkerland, echter een derde van hetbuitengebied bestaat uit natuurgebied. Natuur is dus ook een belangrijke component bij de ontwikkelingvan het beleid voor het buitengebied.De landbouw staat van alle kanten onder druk. Europese landbouwsubsidies worden deels afgebouwd,de nog overblijvende ondersteuning zal gekoppeld worden aan ecologische versterking. Voorts komtde nadruk steeds meer te liggen op de vrij(wereld)markt-werking en vertonen de grondprijzen eengrillig patroon. De overheid neemt tal van maatregelen tegen de milieuproblemen die zijn veroorzaaktdoor de intensivering van de landbouw. Consumenten vragen om schone, diervriendelijke en veiligeproductiewijzen. Dit leidt tot wijzigingen in de agrarische bedrijfsvoering.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 20178

  • Er is een groep die inzet op verdere schaalvergroting en/of intensivering. Een tweede groep schakeltover op kleinschalige extensieve of gespecialiseerde vormen van landbouw. Een derde groep agrariërsheeft neveninkomsten in de vorm van agrarisch natuurbeheer, recreatie of zorg, de zogeheten verbredelandbouw. Daarnaast is ook een combinatie van deze activiteiten mogelijk. De interesse in mestverwer-king en productie van duurzame energie neem toe bij agrariërs.Deze ontwikkelingen in de landbouw zijn in de dagelijkse praktijk waar te nemen: er verrijzen grotestalcomplexen voor de veehouderij, er worden tunnelkassen gebouwd, en in de wei nemen paardenen schapen steeds meer de plaats in van rundvee. In de ruimtelijke ordening zijn de ontwikkelingen inde veehouderij, teeltondersteunende voorzieningen en de activiteiten met betrekking tot het houdenen fokken van paarden een belangrijk ruimtelijk onderwerp. Ook zijn de vrijkomende agrarische bedrijfs-gebouwen van belang. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van duurzame energie volgen elkaar insnel tempo op en zullen in de nabije toekomst het nodige vragen in de ruimtelijke ordening.De ‘Visie Plattelandseconomie Steenwijkerland, samen investeren = samen verdienen’, vastgesteld d.d.1 juni 2010, is bedoeld als visiedocument, dat als basis dient voor ontwikkelingen op het platteland vanSteenwijkerland. In de visie wordt aangegeven dat economie en natuur in het buitengebied nauw metelkaar verbonden zijn en feitelijk niet zonder elkaar kunnen. Boeren, vissers en rietlandbeheerdersmaken immers met hun werkzaamheden het landschap en beheren de natuur, samen met de terreinbe-herende organisaties. Het motto van deze visie is dan ook ‘samen investeren = samen verdienen’.Daarnaast betekent recreatie in vele gedaanten een groeisector voor de locale economie.Ontwikkeling van de plattelandseconomie is wenselijk, omdat dit ondermeer bijdraagt aan sterke dorpenen vitale steden. De aanwezigheid van mensen en het menselijk handelen in het buitengebied heeftveel bijgedragen aan de grote verscheidenheid aan biotopen en soorten. Dit continue proces van ont-wikkeling mag niet bevroren worden. Het bestemmingsplan zal deze ontwikkelingen dan ook zoveelmogelijk ondersteunen en niet frustreren.

    3.2 Doel en opzet bestemmingsplan

    3.2.1 HoofddoelstellingHet bestemmingsplan Buitengebied heeft als hoofddoel het verzekeren van voldoende ruimte voor hetvoortbestaan en de ontwikkeling van de verschillende, aan het landelijk gebied gebonden, functies.Andere, niet aan het landelijk gebied gebonden functies, zijn hieraan ondergeschikt. Daarbij moetenzowel de gebruikswaarde en toekomstwaarde van de functies, als de kenmerken van de natuur en hetlandschap worden behouden en/of ontwikkeld. De gemeente Steenwijkerland past hiermee het ‘ja,mits-principe’ toe wat inhoudt dat, mits de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied behou-den of versterkt worden, ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Daarmee wordt ook de duurzaamheidvan de leefomgeving versterkt. In de behoeften van de huidige generaties moet worden voorzien,zonder daarbij tekort te doen aan toekomstige generaties.Met deze hoofddoelstelling wordt aangesloten bij het ruimtelijk beleid voor het landelijk gebied oprijksniveau, provinciaal en regionaal niveau. Het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ dient als toetsings-kader voor de ontwikkelingen in het landelijk gebied. De bestaande gebruikswaarde voor de landbouwen de recreatie dient te worden verzekerd en doorontwikkeld. Daarnaast worden de waarden van natuuren landschap veiliggesteld. Overigens is daarbij sprake van een wisselwerking tussen zowel de functiesonderling als tussen de functies en het landschap. In dat licht zal een evenwichtige belangenafwegingworden gemaakt, waarin recht wordt gedaan aan de diverse in het geding zijnde belangen.3.2.2 Opzet bestemmingsplan

    De opzet en de wijze van uitwerking van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ zijn mede bepalend voorde effectiviteit van het instrument. Een duidelijke en heldere plansystematiek en uitwerking, is goed tehanteren en te handhaven en biedt rechtszekerheid aan de verschillende gebruikers van het buitengebied,waardoor het draagvlak voor het beleid wordt vergroot.3.2.3 Flexibiliteit

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 20179

  • Afhankelijk van de aard van de functies en de kenmerken van het landschap kan onderscheid wordengemaakt tussen landbouw en recreatie enerzijds en natuur, cultuurhistorie en landschap anderzijds.Voor de agrarische bedrijven en de recreatie is het van groot belang dat kan worden ingespeeld optoekomstige ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen kunnen een negatieve invloed hebben op de voorko-mende waarden van natuur, cultuurhistorie en landschap. Ontwikkelingen in de landbouw en recreatiedienen in voorkomende gevallen dan ook te worden afgestemd op deze waarden en zo te worden ge-realiseerd dat de dynamiek van deze laatste wordt behouden.

    3.3 Kwaliteitsverbetering als norm

    3.3.1 Notitie Ruimtelijke kwaliteit buitengebiedIn deze ‘Beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied’ worden uitgangspunten en randvoorwaardengesteld aan het gebruik en de sectorale aspecten in het buitengebied. Echter om de ruimtelijke kwaliteiten duurzaamheid van het buitengebied te kunnen garanderen, dienen aan ruimtelijke ontwikkelingendaarnaast ook nog ruimtelijke randvoorwaarden gekoppeld te worden. Hiertoe wordt de notitie‘Ruimtelijke kwaliteit buitengebied’ (RKB) opgesteld. Deze notitie zal sterk in verband staan met het opte stellen bestemmingsplan ‘Buitengebied’.3.3.2 De notitie als instrument voor de toepassing van regelsIn het nieuwe bestemmingsplan zullen aan het toepassen van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheidvoorwaarden verbonden zijn. Zo mogen bijvoorbeeld landschappelijke, cultuurhistorische en ecologischewaarden niet in onevenredige mate worden aangetast, mag er geen sprake zijn van een onevenredigetoename van het autoverkeer, dient een nieuwe functie landschappelijk goed ingepast te worden, mogener geen nadelige effecten plaatsvinden op het woon- en leefmilieu van de omgeving en mogen de ge-bruiksmogelijkheden van de nabijgelegen gronden en bebouwing niet in onevenredige mate wordengeschaad. En zo gelden er nog wel meer voorwaarden. Bij het woord ‘onevenredig’ gaat het altijd omeen belangenafweging. Tegenover het landschappelijk belang staat bijvoorbeeld het belang van hetindividu of bijvoorbeeld de gewenste bijdrage aan duurzame ontwikkeling. Maar wat betekent dat nu:‘onevenredige aantasting van landschappelijke waarden’, ‘onevenredige toename van het autoverkeer’?Hoe beoordeel je dat? Hoe kom je tot een goede belangenafweging?Daarom is één van de functies van de notitie RKB daarover helderheid te verschaffen. De notitie zaleen belangrijk instrument zijn om te kunnen bepalen wanneer er sprake is van bijvoorbeeld een one-venredige aantasting van landschappelijke of cultuurhistorische waarden of welke duurzame aspectenmeewegen om een bepaalde ontwikkeling toe te staan.3.3.3 De notitie als instrument voor de beoordeling van verzoeken om herzieningVoor initiatieven die niet mogelijk zijn op grond van het nieuwe bestemmingsplan kan toch medewerkingworden verleend middels een herziening van het bestemmingsplan. In dat geval dient de notitie RKBals instrument ter beoordeling van die vraag. Dit zal zich vooral voordoen bij (ingrijpende) functiever-anderingen en functieveranderingen in kwetsbare gebieden. Als een dergelijk initiatief voldoet aan hetin de notitie geformuleerde beleid en aan de eisen van ruimtelijke kwaliteit, kan aan het initiatief mede-werking worden verleend middels een herziening van het bestemmingsplan.

    3.4 Plansystematiek

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201710

  • De gemeente Steenwijkerland hanteert een aantal uitgangspunten met betrekking tot de bestemmings-plansystematiek:Ø Ruime kaders met de benodigde flexibiliteit:Het bestemmingsplan bevat ruime kaders. Er mogen

    slechts beperkende regels worden gesteld ten aanzien van de openbare ruimte en teneinde dekwaliteit daarvan te waarborgen. Het bestemmingsplan zal zodanig flexibel zijn dat soepel inge-speeld kan worden op eventuele gewijzigde omstandigheden en tegelijkertijd voldoende moge-lijkheden biedt voor sturing van ontwikkelingen. In de planregels zijn daartoe basiseisen opgeno-men, waaraan in beginsel elke bouwaanvraag moet voldoen. Dit betreft voornamelijk in de regelsen de verbeelding gegeven aanwijzingen voor gebruik en gebouwen, zoals onder andere hetbouwvlak, het bijgebouwenvlak, de maximale bouw- en/of goothoogte en eventueel het maximumaantal bouwlagen.

    Ø ‘ja, mits’:De gemeente Steenwijkerland hanteert het volgende beleid ten aanzien van ontwikkelingen: ‘Ja,mits’. Ontwikkelingen zijn toegestaan, mits deze niet in strijd zijn met de kwaliteit van de openbareruimte. Daar waar eerst ontheffingen/ omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestem-mingsplan waren opgenomen wordt gekeken of dit niet rechtstreeks kan worden toegestaan. Erworden zo min mogelijk afwijkingsbevoegdheden opgenomen.

    Ø Zo veel mogelijk informatie in de regels, zo veel mogelijk belangrijke zaken op de verbeelding: Uitgangspunt is dat zoveel mogelijk relevante informatie in de regels wordt opgenomen. Een

    groot aantal belangrijke zaken wordt tevens aangeduid op de verbeelding, zoals het bouwvlak,het bijgebouwenvlak, de maximale goothoogte etc., waarbij een relatie wordt gelegd met de regels.In de regels wordt het een en ander woordelijk verder uitgewerkt.

    Ø Een goed leesbare verbeelding: Om de verbeelding zo leesbaar mogelijk te houden, wordt wat standaard is in de regels opgenomen en afwijkingen worden op de verbeelding aangegeven. Hierdoor wordt de verbeelding niet belast met overbodige informatie, die de leesbaarheid niet ten goede komen. Het gaat hierbij met name om maatvoeringen, bouwaanduidingen, etc.Ø Eenvoudige, duidelijke en handhaafbare regels: De planregels worden in beginsel globaal, maar duidelijk opgesteld. Hoe meer verbijzonderingen

    in de regels worden opgenomen, hoe lastiger het voor de burger en de plantoetser wordt omdeze regels te kunnen hanteren. Ten behoeve van de handhaafbaarheid staat voorop dat er hel-dere en duidelijke regels worden geformuleerd.

    Ø Werkbare definities: Om discussie omtrent definitiebepalingen te voorkomen wenst de gemeente in bestemmingsplan-

    nen werkbare definities te hanteren.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201711

  • Hoofdstuk 4 Agrarisch gebruik

    4.1 Agrarische bedrijven

    4.1.1 Ontwikkelingen in de landbouwDe breedte van de plattelandseconomie in Steenwijkerland (veehouderij, rietteelt, visserij, natuurbeheer,tuinbouw, grondstoffen/energie, zorglandbouw, etc.) is voor Steenwijkerland de kracht van het gebied.Naar de toekomst toe wordt ingezet op grondgebondenheid (inclusief water en natuur) van plattelands-economie, omdat dit het meest duurzaam is. Het is de beste combinatie om de veelzijdigheid van debedrijven voor economie (werk, inkomen, producten), ruimte (inrichting en beheer) en sociaal (cohesie,identiteit, cultuur) naar de toekomst te borgen.Voor een perspectiefvolle landbouw moet schaalvergroting, verbreding en intensivering mogelijk zijn,uitgaande van grondgebonden landbouw. In de komende jaren zal de schaalvergroting van de bedrijvenin de landbouw dan ook onverminderd, mogelijk versterkt doorgaan. Agrarische ondernemers gevenhiermee een antwoord op de liberalisatie van het landbouwbeleid en de toenemende internationaleconcurrentie op de agrarische markten. Door schaalvergroting proberen de agrariërs tegen lagerekostprijzen hun producten te kunnen aanbieden. Schaalvergroting is vaak ook nodig om de kosten van(vereiste) investeringen en aanpassingen ten behoeve van milieu en welzijn goed te maken.Volgens de ‘Uitwerking Strategische Toekomstvisie Buitengebied’ (2008) vindt schaalvergroting in delandbouw plaats in de polder tussen Steenwijk en Scheerwolde en tussen de Weerribben en de dijktussen Vollenhove en Kuinre. De polder is vanuit landschappelijk oogpunt waardevol en dient een openkarakter te houden als kernkwaliteit en verdraagt daarom geen verdergaande intensivering met bebou-

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201712

  • wing. Landbouw heeft een belangrijke functie in het karakteristieke landschap van de grootschaligeopen polders en de natte natuurgebieden.In deze beleidsnotitie wordt er voor gekozen hieraan geen concrete invulling te geven door bijvoorbeeldonderscheid aan te brengen in ontwikkelmogelijkheden voor agrarische bedrijven in verschillende ge-bieden. Alle grondgebonden agrarische bedrijven krijgen in principe dezelfde ontwikkelmogelijkheden.In de notitie Ruimtelijke Kwaliteit Buitengebied zullen de kernkwaliteiten van de gebieden nader wordenuitgewerkt en beschreven. Per gebied zullen de voorwaarden waaronder de ontwikkelmogelijkhedenkunnen worden toegepast, toegespitst op de kernkwaliteiten, worden beschreven.De grondgebonden landbouw neemt in Steenwijkerland een belangrijke positie in. Het overgrote deelvan het gebied is in gebruik als weiland. In de zandgebieden bestaat de landbouw uit meer extensievebedrijven met veelal een neventak. In de droogmakerijen komen voornamelijk grote melkveebedrijvenvoor. De natuurgebieden Weerribben en Wieden kennen een kleinschalige landbouw zonder melkpro-ductie. Hoofdzakelijk komen hier rietteelt en visserij voor. De zeekleipolders en de gebieden langs deLinde behoren tot de grotere melkveehouderijbedrijven van Overijssel.

    Landbouw in Overijssel, Huidige situatie en ontwikkelingHet LEI heeft onderzoek gedaan naar de huidige structuur en andere kenmerken van de landbouw inOverijssel. Dit is nader beschreven in het rapport ‘Landbouw in Overijssel, Huidige situatie en ontwik-keling’ (d.d. januari 2011).Volgens dit onderzoek zijn de landbouwbedrijven in Overijssel gemiddeld kleiner van omvang dan inde rest van Nederland, en zal hierom de vermindering van het aantal bedrijven waarschijnlijk snellerverlopen dan gemiddeld (LEI jan. 2011, p17). De leeftijdsopbouw, met een groter deel oudere onderne-mers, leidt hier eveneens toe. Veel melkveehouders zullen het melkvee afstoten en ook zullen er dekomende jaren op minder gemengde bedrijven varkens gehouden worden. Veel kleinere bedrijvenzullen de komende jaren worden beëindigd.Binnen Overijssel is de gemiddelde bedrijfsomvang in Steenwijkerland beduidend groter dan het ge-middelde in de provincie. Gerelateerd aan het aantal ha/bedrijf is de gemiddelde oppervlakte inSteenwijkerland zelfs beduidend groter dan in Nederland. Zie navolgend overzicht.Gemiddelde bedrijfsomvang agrarische bedrijven

    Ha/bedrijfNge/bedrijf

    25102Nederland

    2367Overijssel

    3779NW Overijssel

    3876Steenwijkerland

    Op veel landbouwbedrijven wordt door de ondernemer of gezinsleden ook buitenshuis gewerkt. Datdraagt bij aan het inkomen van het gezin en dat kan van belang zijn voor de continuïteit van het bedrijf.Het buiten het bedrijf verdiende geld kan als het ware worden geïnvesteerd in het bedrijf.Specifiek voor de gemeente Steenwijkerland zijn de volgende gegevens bekend:Aantal agrarische bedrijven naar aantal nge (CBS gegevens)

    TOTAAL150 en meer70 tot 150 nge40 tot 70 nge3 tot 40 nge

    1997

    28087360139Brederwiede

    19311854156IJsselham,

    18514561897Steenwijk

    65833214119292TOTAAL

    Aantal agrarische bedrijven naar aantal nge (CBS gegevens)

    TOTAAL150 en meer70 tot 150 nge40 tot 70 nge3 tot 40 nge

    2000

    240116055114Brederwiede

    17612742763IJsselham,

    17014561783Steenwijk

    5863719099260TOTAAL

    2002

    5513918880244Steenwijkerland

    2003

    5244516486229Steenwijkerland

    2009

    4636014856199Steenwijkerland

    Gegevens landbouwtellingen CBS (hokdierbedrijven – varkens & pluimvee)

    2009*)2003200220001997Intensieve bedrijven

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201713

  • 56Brederwiede

    24IJsselham

    23Steenwijk

    868913Steenwijkerland

    *) obv NEG-typering; in de nieuwe NSO-typering (vanaf 2010) worden meer bedrijven als hokdierbedrij-ven getypeerd.Aantal bedrijven per grootteklasse in Steenwijkerland, 2009

    nge per bedrijfTotaal ngeTotaalbedrijven

    nge-klasse

    >150 nge70-150 nge

  • Ø De landbouwsector zal bij ontwikkelingen die niet passen binnen de gebruiks- en bouwmogelijk-heden volgens het bestemmingsplan, een bijdrage leveren aan de landschapskwaliteit, de kwaliteitvan de omgeving (ja, mits-principe).

    Ø Een volwaardig agrarisch bedrijf heeft de omvang van tenminste één volwaardige arbeidskracht,waarbij als indicatie geldt een norm van 70 NGE.

    Ø Nevenactiviteiten zijn mogelijk, mits deze onderschikt zijn.

    4.2 Grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven

    Onder grondgebonden landbouw wordt een agrarische bedrijfsvoering verstaan, waarbij het gebruikvan agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf. Zoals reeds aangegevenvervult de grondgebonden landbouw in het buitengebied van Steenwijkerland een belangrijke functie.Dit zal ook in de toekomst zo blijven. Vanuit het economisch perspectief ligt de prioriteit bij de ontwik-keling van de bestaande agrarische bedrijven. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen vormenvan grondgebonden landbouw, zoals akkerbouw of veeteelt.

    In tegenstelling tot de grondgebonden landbouw wordt de intensieve veehouderij gezien als niet-grondgebonden landbouw. Binnen de gemeente Steenwijkerland zijn 7 intensieve veehouderijen aan-wezig. De bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden specifiek bestemd/aangeduidin het bestemmingsplan Buitengebied. Binnen de gemeente Steenwijkerland komen daarnaast ongeveer40 agrarische bedrijven met een niet- grondgebonden neventak voor. Bij recht zal bij deze bedrijven

    een stalruimte van 1.000 m2 ngg worden toegestaan. Daarmee kan in elk geval voor een economischeeenheid een stal worden gerealiseerd. Met een afwijkingsbevoegdheid kan (onder voorwaarden) me-dewerking worden verleend aan een vergroting voor niet-grondgebonden nevenactiviteiten tot 2.000

    m2. Hierbij moet sprake zijn van een aantoonbare noodzaak als gevolg van bijvoorbeeld marktomstan-digheden, milieueisen, dierenwelzijn e.d. Wel geldt terughoudendheid rondom kernen en recreatieter-reinen.RandvoorwaardenØ Op basis van de volgende definities wordt onderscheid gemaakt tussen grondgebonden en niet-

    grondgebonden agrarische bedrijven:- grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

    een agrarische bedrijfsvoering die al dan niet met beweiding hoofdzakelijk niet in gebouwenplaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functionerenvan het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productie-gerichte paardenhouderij, biologische bedrijven, waarbij dieren worden gehouden overeen-komstig de regels die krachtens artikel 2 van de bestaande Landbouwkwaliteitswet zijn gesteldten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar de aard daarmee gelijk te stellenagrarische bedrijven;

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201715

  • niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanigniet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief kwekerij-bedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;

    - intensief veehouderijbedrijf:een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoeringin de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij),een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze be-drijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg)geen weidegang.

    Ø Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn op basis van het bestemmingsplan Buitengebiedalleen toegestaan op de bestaande locaties en worden in het bestemmingsplan als zodanig opde verbeelding aangeduid.

    Ø Grondgebonden agrarische bedrijven met een niet-grondgebonden neventak zijn toegestaan opde bestaande locaties en worden als zodanig op de verbeelding aangeduid, met dien verstandedat de oppervlakte bedrijfsgebouwen voor de niet-grondgebonden neventak maximaal 1.000

    m2mag bedragen.Ø Met een afwijkingsbevoegdheid mag de oppervlakte bedrijfsgebouwen van de niet-grondgebonden

    neventak van de als zodanig aangeduide bedrijven maximaal 2.000 m2bedragen, met dien verstandedat er sprake moet zijn van een aantoonbare noodzaak als gevolg van bijvoorbeeld marktomstan-digheden, milieueisen, dierenwelzijn e.d. Tevens geldt dat deze afwijking terughoudend wordttoegepast rondom (afstand ca 200 m) kernen en recreatieterreinen. Tevens geldt dat er sprakemoet zijn van een goede landschappelijke inpassing.

    Ø Een verzoek om uitbreiding van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is maatwerk, waar hetbestemmingsplan niet in voorziet. Hiervoor wordt een afzonderlijke bestemmingsplanproceduregevoerd.

    4.3 Het agrarisch bouwperceel

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201716

  • Het agrarisch bouwperceel bestaat uit een bebouwd deel en eventueel een onbebouwd deel. Het be-bouwde deel van het agrarisch bouwperceel is dat deel van het perceel waarop alle gebouwen enbouwwerken, zoals bedrijfswoning, stallen, loodsen, waterbassins, mestopslag, (folie) kassen, schaduw-hallen, silo’s en permanente teeltondersteunende voorzieningen opgericht dienen te worden. Het on-bebouwde deel van het agrarisch bouwperceel sluit aan bij het bebouwde deel van het agrarischbouwperceel en bestaat uit dat deel van het agrarisch bouwperceel waarop containervelden en tijdelijketeeltondersteunende voorzieningen opgericht mogen worden indien hiervoor geen ruimte is op hetbebouwde deel van het agrarisch bouwperceel. Conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlan-nen 2008 (SVBP2008) wordt per bouwperceel de aanduiding ‘bouwvlak’ gebruikt om het bebouwdedeel van het agrarisch bouwperceel aan te geven op de verbeelding (zie bovenstaande voorbeelden).De basis voor de agrarische bouwpercelen wordt gevormd door het ontwerp bestemmingsplan ’Buiten-gebied 2007’ en de ‘Notitie zienswijzen’.Met dit als uitgangspunt kan het volgende overzicht worden gemaakt.14 % heeft een bouwvlak kleiner dan 0,5 ha;31 % van de bedrijven heeft een bouwvlak van 0,5 – 1,0 ha;34 % van de bedrijven heeft een bouwvlak van 1,0 – 1,5 ha;16 % van de bedrijven heeft een bouwvlak van 1,5 – 2,0 ha;5 % van de bedrijven heeft een bouwvlak groter dan 2,0 ha.In het bestemmingsplan zal een afwijkingsbevoegdheid met randvoorwaarden worden opgenomen,waarmee het bouwvlak kan worden vergroot tot 1,5 ha. Het vorenstaande betekent dat op dit momentca 75 % van de bedrijven tot 1,5 ha ontwikkelingsruimte heeft. Wij denken dat in eerste instantie aaneen relatief groot aantal agrarische bedrijven voldoende perspectief voor de komende jaren wordt ge-boden.Om in te kunnen spelen op de voorlopig doorgaande schaalvergroting zal naast de afwijkingsbevoegd-heid tot 1,5 ha een wijzigingsbevoegdheid met voorwaarden worden opgenomen, waarmee eenbouwvlak kan worden vergroot tot 2,0 ha. Deze ‘getrapte’ uitbreidingsmogelijkheden (middels afwijkingtot 1,5 ha en middels wijziging tot 2,0 ha) zullen uitgangspunt zijn bij de verkenning in het kader vande Planmer.RandvoorwaardenVoor het agrarisch bouwperceel worden de volgende randvoorwaarden geformuleerd:Ø Voor het agrarisch bouwperceel wordt een bestemming ’Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ (A-AB)

    opgenomen, met een aanduiding ‘bouwvlak’ waarbinnen de bebouwing opgericht mag worden(zie bovenstaande afbeeldingen).

    Ø Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.Ø Gebouwen, silo's, teeltondersteunende voorzieningen, mestopslagplaatsen, paardenbakken, de

    bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden ge-bouwd. Overige bouwwerken geen gebouw zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlakworden gebouwd. Met dien verstande dat mestsilo’s buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan.

    Ø Een folie mestbassin mag onder voorwaarden worden aangelegd na afwijking van de bouwregelsmet een omgevingsvergunning.

    Ø Gebouwen zullen met een kap van minimaal 15° en maximaal 60° worden afgedekt.Ø De goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal 5,00 meter, tenzij op de verbeelding een afwij-

    kende maximale goothoogte is aangeduid.Ø De bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 12,00 meter.Ø De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak bedraagt maximaal

    10,00 meter.Ø De bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens bedraagt maximaal

    1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter.Ø De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak bedraagt maximaal

    5,00 meter.Ø Ondergronds bouwen is toegestaan, onder de voorwaarden zoals opgenomen in paragraaf 9.3.Ø Per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan, deze wordt nader aangeduid op de verbeel-

    ding. Hiervoor zijn in paragraaf 4.10 nadere randvoorwaarden gegeven.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201717

  • 4.4 Uitbreidingsmogelijkheden agrarische bedrijven

    4.4.1 Ruimtelijke afweging uitbreidingsmogelijkhedenUitbreiding van agrarische bedrijven is alleen toegestaan na een ruimtelijke afweging en onder voor-waarde dat de agrarische bedrijven een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgevingmiddels inpassing en kwaliteitsverbetering. Uitgangspunt is een zo compact mogelijk agrarischbouwperceel. Agrarische bedrijven die uitbreiden moeten aantonen op welke wijze ze een bijdrage le-veren aan de kwaliteit van de omgeving. Of anders gezegd, wanneer de uitvoering van plannen vaneen ondernemer effecten heeft op de omgeving, moet deze een compensatie leveren die gericht is opverbetering van die omgeving. Welke compensatie dit betreft, wordt per situatie bepaald. Dit is onderandere afhankelijk van de ligging. Hiervoor worden in de notitie RKB nadere voorwaarden gegeven.De gemeente Steenwijkerland past hiermee het ‘ja, mits-principe’ toe wat inhoudt dat, mits de aanwe-zige ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied behouden of versterkt worden, ruimtelijke ontwikkelingenmogelijk zijn.Is uitbreiding van de bebouwing aan de orde die niet past binnen de grenzen van het bouwvlak danwordt hiervoor in het bestemmingsplan in eerste instantie een afwijkingsbevoegdheid met voorwaardenopgenomen, waarmee het bouwvlak kan worden vergroot tot 1,5 ha. Daarnaast wordt een wijzigings-bevoegdheid met voorwaarden opgenomen waarmee het bouwvlak kan worden vergroot tot 2,0 ha.Om de economische uitvoerbaarheid van het plan aan te kunnen tonen, kan om een bedrijfsplan wordengevraagd.Naast uitbreiding wordt ook vormverandering van het bouwperceel toegestaan om medewerking tekunnen verlenen aan toekomstige verantwoorde ontwikkelingen.In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) wordt afgesproken hoe op verschillende niveaus (generiek,provinciaal, gebiedsgericht) en vanuit verschillende sectoren (landbouw, verkeer, en industrie) bijge-dragen wordt aan de nodige vermindering van stikstofdepositie. De PAS zal een wettelijke status krijgenen is van groot belang voor de vergunningverlening en planvorming. Op dit moment (november 2011)is nog niet scherp in beeld of en, en zo ja: welke ontwikkelruimte er voor de agrarische sector is. Wanneerde PAS is afgerond zal dat beeld er naar verwachting wel zijn en zullen de ontwikkelingsmogelijkhedenverder worden vertaald in het bestemmingsplan.RandvoorwaardenDe volgende randvoorwaarden worden geformuleerd:Ø De wijziging ten behoeve van vergroting van de agrarische bedrijfskavel mag alleen plaatsvinden

    op aangrenzende (agrarische) gronden.Ø Met een afwijking mag het agrarisch bouwvlak tot maximaal 1,5 hectare worden uitgebreid.Ø Met een wijzigingsbevoegdheid mag het bouwvlak tot maximaal 2,0 hectare worden uitgebreid.Ø Ter voorkoming van (hemel)waterproblematiek dienen de effecten op de waterhuishouding in

    beeld te zijn gebracht (watertoets).Ø De uitbreiding leidt niet tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke,

    ecologische, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden.Ø Er vindt een kwaliteitsverbetering plaats door een goede ruimtelijke inpassing van de (nieuwe)

    bebouwing, waarbij is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de notitie RKB.Ø De uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaar-

    heid, is aangetoond.Ø Er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.Ø Het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft gewaarborgd.Ø Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende

    gronden.

    4.5 Nieuwvestiging agrarische bedrijven

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201718

  • 4.5.1 AlgemeenDe praktijk laat zien dat agrarische bedrijven stoppen en dat deze ontwikkeling zich de komende jarenvoortzet. Dit betekent dat agrarische bebouwing vrijkomt die beschikbaar is voor de vestiging van eennieuw agrarisch bedrijf. Nieuwvestiging van agrarische bedrijven anders dan op een bestaande bedrijfs-locatie wordt in het bestemmingsplan Buitengebied dan ook niet rechtreeks mogelijk gemaakt. De inci-dentele aanvraag voor nieuwvestiging wordt gezien als maatwerk en valt buiten dit beleidskader. Bijdit ‘maatwerk’ wordt nadrukkelijk ook gekeken naar de wijze waarop een bijdrage aan ruimtelijke kwa-liteit wordt geleverd.

    4.6 Rietloodsen

    Het rietlandbeheer in Steenwijkerland is er enerzijds gericht op het product riet te telen. Anderzijds ishet rietlandbeheer met name een vorm van natuurbeheer gericht op diverse natuurdoelen. Van oudsherwordt rietlandbeheer ook vaak gecombineerd met andere bedrijfsactiviteiten zoals visserij, schapen-houderij en tegenwoordig ook agrarisch natuurbeheer. In de Wieden- en Weeribben bestaat behoefteaan het bouwen van rietloodsen ten behoeve van rietopslag en rietverwerking. In die loodsen kan hetriet droog worden opgeslagen en worden verwerkt. Hierdoor kan er het jaar rond kwalitatief goed rietworden geleverd en zijn de arbeidsomstandigheden afgestemd op de eisen van deze tijd.Rietloodsen worden door rietteeltbedrijven gewenst in de Wieden en Weerribben. Niet alleen voor deopslag van het riet, maar ook voor de verwerking en het opslaan van machines. Daarnaast kan in detoekomst het restproduct van het riet worden verwerkt tot nieuwe producten of energie. Hiervoor kan

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201719

  • ook ruimte nodig zijn. De Wieden en Weerribben hebben een hoge landschappelijke- en natuurwaarde.Er is dus aandacht nodig voor een goede landschappelijk inpassing en de aanwezige natuurlijke waarden.Rietteeltbedrijven komen in aanmerking voor een eigen loods indien ze via een bedrijfsplan kunnenaantonen dat ze een volwaardig bedrijf exploiteren. De rietloods zal zowel vanaf de weg als het waterbereikbaar zijn. De oppervlakte en inhoud van die loods zal moeten worden afgestemd op de behoeftedie in het bedrijfsplan is weergegeven.Niet-volwaardige rietteeltbedrijven kunnen toch in aanmerking komen voor een rietloods, mits zij zichverenigen. In dat geval dienen de participerende rietteeltbedrijven gezamenlijk een bedrijfsplan voorde nieuwe rietloods op te stellen. De meest geschikte locatie voor een dergelijke loods zal goed moetenworden gezocht en afgewogen.RandvoorwaardenSamenvattend kunnen voor de bouw van een bedrijfsloods de volgende randvoorwaarden wordengeformuleerd:Ø Volwaardige rietteeltbedrijven komen in aanmerking voor de bouw van een eigen bedrijfsloods,

    waarbij wordt opgemerkt dat via een bedrijfsplan zal worden beschreven of sprake is van eenvolwaardig bedrijf.

    Ø De rietloods is bereikbaar vanaf de weg en het water.Ø De rietloods wordt landschappelijk ingepast.Ø De toegestane oppervlakte c.q. inhoud van de loodsen wordt gerelateerd aan de in het bedrijfsplan

    aangegeven benodigde ruimte.Ø De uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaar-

    heid, is aangetoond.Ø Er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.

    Aan de vestiging van een rietteeltbedrijf kan onder de volgende voorwaarden medewerking wordenverleend:Ø Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing, waarbij gekeken wordt naar maat, situering,

    hoofdvorm, materiaalgebruik en passende streekeigen beplanting.Ø Alleen volwaardige rietteeltbedrijven.Ø Het rietteeltbedrijf is bereikbaar vanaf de weg en het water.Ø De toegestane oppervlakte c.q. inhoud van de loodsen wordt gerelateerd aan de in het bedrijfsplan

    aangegeven benodigde ruimte.Ø De uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaar-

    heid, is aangetoond.Ø Er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.

    4.7 Productiegerichte of gebruiksgerichte paardenhouderij

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201720

  • 4.7.1 Diverse verschijningsvormenIn het buitengebied van de gemeente Steenwijkerland komen paardenhouderijen zowel bedrijfsmatigals hobbymatig voor. Net als andere veehouderijen zijn de meeste paardenhouderijen grondgebonden.De paardenhouderij is dan ook primair aangewezen op het buitengebied.De paardenhouderij kent een grote diversiteit aan verschijningsvormen. Er zijn zuiver agrarische bedrij-ven, waar uitsluitend paarden worden gefokt en opgefokt, die als hengstenhouderij in gebruik zijn ofwaar paarden voor de melkproductie worden gehouden. Dit wordt ook wel de productiegerichte paar-denhouderij genoemd.Naast de productiegerichte paardenhouderijen zijn er ook bedrijven waar al dan niet in overwegendemate agrarische activiteiten worden ondernomen. Dit zijn bijvoorbeeld de trainings- en africhtingsstallen,al dan niet als onderdeel van een fok- en opfokstal, de sportstallen, de handelsstallen en de pensionstal-len. Dit betreft in hoge mate de gebruiksgerichte paardenhouderij. Maneges worden als afzonderlijkevorm gezien, omdat deze hoofdzakelijk een functie van ontspanning en invulling van de vrije tijd vanmensen hebben.De productiegerichte paardenhouderij (paardenfokkerij) valt binnen de definitie van “agrarisch bedrijf”.Dit betekent dat binnen de algemene agrarische bedrijfsbestemming deze activiteiten mogelijk zijn.Deze manier van regelen maakt het makkelijk voor agrarische bedrijven om over te schakelen op depaardenfokkerij of deze als neventak op te zetten. Er is geen planologische procedure voor nodig.Vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij is alleen toegestaan in bestaande agrarische be-drijfsgebouwen c.q. binnen een bouwvlak. Hierbij dient in acht te worden genomen dat het een omscha-keling betreft van een agrarische bedrijfsfunctie naar een, in veel gevallen, niet-agrarische bedrijfsfunctie.In het bestemmingsplan wordt hiervoor een wijzigingsbevoegdheid met randvoorwaarden opgenomen.Manegebedrijven hebben een publieksgerichte functie met de bijbehorende verkeersaantrekkendewerking. Op basis hiervan zijn manegebedrijven niet overal wenselijk in het buitengebied. Ook is hetvoor het manegebedrijf zelf belangrijk dat het bedrijf in de nabijheid van een kern of kernen ligt. Opbasis van de opvallende ruimtelijke uitstraling ligt het voor de hand om manegebedrijven een specifiekebestemming of een recreatieve bestemming te geven.

    BebouwingTen behoeve van het goed functioneren van een paardenhouderij zijn een bedrijfswoning, een gebouwmet stallen, een buitenrijbak, een rijhal met ontvangstruimte (indien sprake is van volwaardigheid),een mestopslag, een loods voor opslag en stalling, een stapmolen en een longeercirkel toegestaan. Debuitenbaan, een stapmolen en longeercirkel mogen vanwege hun verschijningsvorm ook buiten het tebebouwen deel van de bestemming worden opgericht, maar moeten wel binnen de bestemming zijngelegen. Verblijven voor personeel/stageverblijven zijn alleen met een afwijking van de gebruiksregelstoegestaan. Voor het overige gelden dezelfde bouwvoorwaarden als bij een grondgebonden agrarischbedrijf.Indien een buitenbak aansluitend aan een agrarisch bouwperceel wordt gerealiseerd gelden de voor-waarden zoals opgenomen in de volgende subparagraaf.RandvoorwaardenDe volgende randvoorwaarden worden geformuleerd:Ø Voordat er sprake kan zijn van een omschakeling zal de ondernemer in een bedrijfsplan aantonen

    dat er sprake is van een bedrijf met toekomstperspectief.Ø De activiteit zal plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing, dan wel de bestaande bouwmassa.Ø Een binnenrijbaan is alleen toegestaan binnen de bestaande bebouwing, nieuwbouw is alleen

    mogelijk als de bestaande bebouwing dit niet toelaat. Bij nieuwbouw van een binnenrijhal zalminimaal de helft van de al dan niet vrijstaande bedrijfsgebouwen worden gesaneerd.

    Ø Karakteristieke bebouwing met cultuurhistorische en/of architectonische waarde blijft behouden.Ø Visuele uitstraling van het (voormalige) agrarische complex sluit aan bij de landschappelijke

    omgeving.Ø Indien een buitenbak wordt gewenst, zal deze gerealiseerd worden binnen het bestaande bouwvlak

    in aansluiting op de (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Meer randvoorwaarden voor eenbuitenbak zijn gegeven in de volgende paragraaf.

    Ø Het bedrijfscomplex zal landschappelijk worden ingepast met een schermzone bestaande uit in-heemse beplanting.

    Ø De locatie ligt aan een verharde weg. Deze weg zal de verkeersbelasting van de nieuwe activiteitkunnen verwerken.

    Ø Er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201721

  • Ø Bij een manege is een kleinschalige horecafunctie toegestaan welke ondergeschikt is aan dehoofdfunctie.

    Ø Een gebruiksgerichte paardenhouderij heeft een minimale afstand van 50 meter tot woningenvan derden.

    4.7.2 BuitenbakBij het realiseren van een buitenbak wordt uitgegaan van het vereiste van een productiegerichte danwel gebruiksgerichte paardenhouderij. Een van de hoofduitgangspunten bij productiegerichte paarden-houderijen is dat de paardenbak moet zijn gesitueerd op gronden met de bestemming 'Agrarisch -Agrarisch bedrijf’. In voorkomende gevallen kan dat betekenen dat gebouwen of bouwwerken dienente wijken voor de realisatie van een paardenbak.Er kan zich echter de situatie voordoen dat binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' geenruimte kan worden gevonden voor een buitenbak met de gewenste afmetingen en dat afbraak of ver-wijdering van bestaande gebouwen of bouwwerken of het creëren van ruimte anderszins vanwegezwaarwegende bedrijfseconomische redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd. Het aanleggenvan een paardenbak kan dan alleen geschieden op aansluitende gronden, gelegen buiten de bestemming'Agrarisch - Agrarisch bedrijf’, zoals aangrenzende weilanden.Agrarische bedrijven met bijvoorbeeld rundvee die willen overschakelen op het productiegericht houdenvan paarden zouden daarmee kunnen worden belemmerd in hun omschakelingsproces. Dat laatstekan een negatieve invloed hebben op het in standhouden van de aanwezige ruimtelijke kwaliteit. Omte voorkomen dat een omschakelingsproces onnodig wordt belemmerd zal voor het realiseren van eenbuitenbak in die gevallen een omgevingsvergunning moeten worden verleend.RandvoorwaardenOm een aantasting van de te beschermen ruimtelijke belangen in het buitengebied door het aanleggenvan paardenbakken te beperken en waar nodig te voorkomen, worden de volgende randvoorwaardengeformuleerd met betrekking tot het verlenen van een omgevingsvergunning:Ø De totale buitenbak wordt gerealiseerd binnen een straal van 70 meter van het hoofdgebouw.Ø De afstand van een manege en/of een paardenbak tot een woning van derden bedraagt minimaal

    50 meter.Ø De buitenbak heeft een maximale omvang van 20 x 40 meter.Ø Een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd.Ø Er mag geen hinderlijke buitenverlichting, door lichtmasten, en/of stofoverlast in het buitengebied

    - in welke mate dan ook – ontstaan.Ø De maximumhoogte van een lichtmast bedraagt 5 m. De lichtmast dient te zijn gericht op de

    buitenbak en mag niet tot voor de omgeving hinderlijke gevolgen leiden.Ø De buitenbak wordt achter de voorgevelrooilijn geplaatst.Ø Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:

    - het straat- en bebouwingsbeeld;- het woon- en leefklimaat;- de verkeersveiligheid;- de sociale veiligheid;- de milieusituatie;- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;- de landschappelijke en/of natuurlijke waarden en/of archeologische waarden van de gronden;- de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aan-

    grenzende gronden.

    4.8 Boom- en fruitteelt

    Boom- en fruitteelt hebben een landschappelijke impact. Bomen kunnen bijvoorbeeld een groot deelvan het uitzicht op een gebied belemmeren. Hetzelfde geldt voor fruitteelt. Op basis van de landschaps-typering volgens de op te stellen notitie Ruimtelijke Kwaliteit Buitengebeid zal dit verder worden uitge-werkt. Daarna kan worden aangegeven waar dergelijke activiteiten al dan niet mogelijk zijn. Analoogaan het ontwerp bestemmingsplan buitengebied 2007 zal dit leiden tot het aanwijzen van gebieden

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201722

  • waar het aanplanten van bomen voor bijvoorbeeld hout- of fruitteelt niet is toegestaan, dan wel deverplichting tot het hebben van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geenbouwwerken zijnde (de vroegere aanlegvergunning). Op die manier kunnen landschappelijke aspectenworden meegenomen in de locatiekeuze voor bepaalde vormen van teelt.RandvoorwaardenSamenvattend kan de volgende randvoorwaarde worden geformuleerd: De boomgaard leidt niet tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke,

    cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden.

    4.9 Teeltondersteunende voorzieningen

    4.9.1 AlgemeenTeeltondersteunende voorzieningen zijn in, op of boven de grond aangebrachte voorzieningen die dooragrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:· verbeteren van de productie, onder meer door teeltvervroeging en –verlating, terugdringing van

    onkruidgroei en beperking van vraat;· verbeteren van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;· bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringen onkruidbe-

    strijding, effectief omgaan met water).

    Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek,boomteelthekken, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kassen en vraatnetten.Voorts kan er onderscheid worden gemaakt in niet-vaste, omkeerbare (tijdelijke) voorzieningen enpermanente voorzieningen.Vanuit de provincie zijn concentratiegebieden voor glastuinbouw aangegeven. Deze gebieden liggenniet binnen de gemeente Steenwijkerland. In deze paragraaf wordt dan ook geen aandacht besteedaan de glastuinbouw en glastuinbouwbedrijven. De bestaande (legale) glastuinbouwbedrijven wordenpositief bestemd met een specifieke bestemming.4.9.2 Ruimtelijke consequenties van teeltondersteunende voorzieningenIn het provinciale beleid staat verwoord dat het plaatsen van tunnels en kassen grote landschappelijkegevolgen heeft. De opgaande structuur van deze voorzieningen, meestal in wit plastic of glas, zorgtvoor een inbreuk op het landschap (sterke zichtbaarheid). Voor bepaalde teelten is het noodzakelijk,dat er zogenaamde assimilatieverlichting wordt gebruikt. Dit kan lichthinder voor zowel mens als diertot gevolg hebben.Het gebruik van boomteelthekken, heeft een permanent karakter met in met name een open landschap,negatieve effecten.Door het gebruik van worteldoek en het aanleggen van containervelden wordt de directe relatie metde bodem verbroken. Worteldoek heeft verder geen invloed op het ruimtelijke systeem. Het aanleggenvan containervelden, waarbij verhardingen en waterdicht doek wordt gebruikt, heeft invloed op o.a.het watersysteem. Bij deze teeltvormen is het nog de vraag of hier sprake is van grondgebonden teelten.Het gebruik van aardbeiteelttafels komt momenteel nog niet voor binnen de gemeente Steenwijkerland.Het ruimtelijke effect bij gebruik van deze teelttafels is tweeledig: de relatie met de bodem is verbrokenen het landschap krijgt een industrieel karakter.Afdekfolie wordt jaarlijks voor een korte periode gebruikt en heeft weinig tot geen ruimtelijke conse-quenties. Hagelnetten, insectengaas en vraatnetten zijn van niet-permanente aard en hebben een openstructuur waardoor er weinig ruimtelijke consequenties aan het gebruik zijn verbonden. De afdekfoliezoals die wordt gebruikt bij de aspergeteelt komt in Steenwijkerland niet voor. Gezien het ontbrekenvan een ruimtelijke relevantie en de afwezigheid ervan in Steenwijkerland wordt er op deze onderwerpenniet verder ingegaan.4.9.3 BeleidDe plaatsing van hoge boogkassen (1,20 meter en hoger) en teeltondersteunende kassen is verbondenaan het verkrijgen van een omgevingsvergunning, voor zover gelegen buiten het bouwvlak van hetagrarisch bedrijf.De provincie heeft in haar beleid een maximum opgenomen van 500 m² aan deze teeltondersteunendekassen en boogtunnels per bedrijf. Gemeentelijk wordt hierop aangesloten.Het aanleggen van containervelden is een vorm van het verharden van de bodem. Dit is toegestaanbinnen de bestaande agrarische bouwpercelen. Het verharden buiten het agrarisch bouwperceel dientgeregeld te worden op basis van een aanlegvergunningsstelsel. In de gebieden met de aanduidingEHS/Natura 2000-gebieden wordt het aanbrengen van containervelden uitgesloten.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201723

  • Het gebruik van aardbeiteelttafels heeft ruimtelijk effect. Er wordt een beeld van een industrieel karakteropgeroepen en de verbondenheid met de bodem is verdwenen. Op basis van deze omstandighedenworden aardbeiteelttafels alleen toegestaan op het agrarische bouwperceel. Hiervoor kan het bouwper-ceel worden verruimd tot maximaal 1,5 hectare bij een volwaardig tuinbouwbedrijf. Wanneer hetbouwperceel wordt vergroot ten behoeve van de aardbeiteelttafels, dient de landschappelijke inpassingter plaatse gewaarborgd te worden.Lage, tijdelijk aan te brengen voorzieningen zoals afdekfolie en lage tunnels en enkele voorzieningenvan bijzondere aard, zoals vraatnetten en boomteelthekken kunnen onder voorwaarden worden toege-staan buiten het agrarische bouwperceel. Binnen de EHS zijn teeltondersteunende voorzieningen niettoegestaan vanwege met name landschappelijke aantasting.RandvoorwaardenSamenvattend kunnen de volgende randvoorwaarden worden geformuleerd:Ø De plaatsing van teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak is toegestaan.Ø De plaatsing van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak binnen de EHS is niet

    toegestaan en indien buiten de EHS verbonden aan een afwijkingsbevoegdheid (omgevingsver-gunning). Hierbij moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:- Maximaal 500 m² aan teeltondersteunende kassen en boogkassen voor plantaardige teelt

    per bedrijf mag worden opgericht.- Er kan een landschappelijke inpassing worden gevraagd.- Er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van:

    1. het straat- en bebouwingsbeeld;2. het woon- en leefklimaat;3. de verkeersveiligheid;4. de sociale veiligheid;5. de milieusituatie;6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;7. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden en/of archeologische waarden van de

    gronden;8. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de

    aangrenzende gronden.

    4.10 Bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven

    Het eerste uitgangspunt spreekt voor zich en behoeft geen verdere uitwerking.De realisatie van een tweede bedrijfswoning is gekoppeld aan een aantal randvoorwaarden. Daarbij ismet name bepalend of de bedrijfsvoering en de arbeidsbehoefte op het bedrijf een tweede bedrijfswoningnoodzakelijk maken. Uitgangspunt is dat maximaal twee bedrijfswoningen kunnen worden opgericht.Ook de aard van het bedrijf (de mate van mechanisatie en automatisering, de wijze van huisvestingvan het vee, het bedrijfstype en de verkaveling) kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de toe-laatbaarheid. De agrarische (duurzame) noodzaak voor de realisatie van een tweede agrarische bedrijfs-woning wordt door de ondernemer aangetoond. Als ondergrens voor een tweede agrarische bedrijfs-woning hanteert de gemeente een ondergrens van 120 nge.RandvoorwaardenDe volgende randvoorwaarden worden gehanteerd:Ø Per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan, deze wordt nader aangeduid op de verbeel-

    ding.Ø De inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³, dan wel maximaal de bestaande

    inhoud.Ø De goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 3,50 meter.Ø De bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt.Ø Ondergronds bouwen is toegestaan, onder de voorwaarden zoals opgenomen in paragraaf 9.3.Ø De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij de bedrijfswoning mag maximaal 75 m² bedra-

    gen.Ø Bijgebouwen bij de bedrijfswoning worden op ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde

    gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in het verlengde daarvan gebouwd.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201724

  • Ø Bijgebouwen bij de bedrijfswoning worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afge-dekt.

    Ø De goothoogte van bijgebouwen bij de bedrijfswoning bedraagt maximaal 3,50 meter.Ø De bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van de bedrijfs-

    woning.

    Met betrekking tot het toestaan van een tweede bedrijfswoning worden de volgende randvoorwaardengehanteerd:Ø De tweede bedrijfswoning mag alleen worden opgericht bij grondgebonden agrarische bedrijven

    welke zijn gericht op het houden van dieren en niet-grondgebonden agrarische bedrijven welkezijn gericht zijn op het houden van fokzeugen en/of boerderijen voor pluimvee.

    Ø De noodzaak voor bedrijfsvoering met twee volwaardige arbeidskrachten is aangetoond, metdien verstande dat de omvang ten minste 120 nge bedraagt.

    Ø Er is sprake van een duurzame voortzetting van het agrarische bedrijf.Ø Beide medewerkers zijn fulltime werkzaam op het bedrijf.Ø De uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaar-

    heid, is aangetoond.Ø Er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.Ø Het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft gewaarborgd.Ø Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende

    gronden.

    Hoofdstuk 5 Niet agrarische bedrijven en functies

    5.1 InleidingHet landelijke gebied is de laatste jaren volop in verandering. Er is een afname van agrarische bedrijven,waardoor er steeds meer (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen leeg komen te staan. Afbraakdaarvan betekent kapitaalvernietiging en brengt daar bovenop sloopkosten met zich mee. Hoewel erdiverse stimulerende regelingen bestaan met betrekking tot sloop, zoals bijvoorbeeld ‘Rood voor Rood’,komen er ook steeds meer initiatieven die zien op niet-agrarisch (her)gebruik van vrijkomende agrarischebedrijfsgebouwen, bijvoorbeeld door kleinere ondernemers als timmerbedrijven of installateurs die degebouwen gebruiken voor opslag. Ook verhuur aan particulieren ten behoeve van de stalling van bij-voorbeeld caravans en boten komt regelmatig voor. Op het gebied van recreatie dienen zich ook initia-tieven aan voor niet-agrarisch hergebruik van agrarische bedrijven. Bijvoorbeeld voor activiteiten ophet gebied van wellness of verblijfsrecreatie in de vorm van groepsaccommodaties.Een ander relatief nieuw fenomeen dat bij agrarische bedrijven voorkomt, is het ontplooien van neven-activiteiten. Dat kunnen zowel zorggerelateerde activiteiten zijn, zoals zorgboerderijen en kinderopvang,als activiteiten gericht op toerisme en recreatie in de vorm van verblijfsmogelijkheden of bijvoorbeeldactiviteiten als boerengolf, of bed&breakfast/logies. In zo’n geval is geen sprake van een omschakeling,maar een uitbreiding van de activiteiten. De hoofdfunctie blijft dan het agrarisch bedrijf.In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor omschakeling van en nevenactiviteiten bijagrarische bedrijven in het buitengebied.

    5.2 Vrijkomende agrarische bebouwing5.2.1 Lichte bedrijvigheid en wonen

    Vrijkomende agrarische bebouwing kan goed worden gebruikt voor kleinere (startende) ondernemingendie te klein zijn voor een bedrijventerrein en vooral op locatie werken, zoals installatietechniek en zake-lijke dienstverlening. Dit kan eventueel worden gecombineerd met een woning in de vorm van eenwoon-werklocatie. Voor wat betreft de randvoorwaarden kunnen dezelfde randvoorwaarden wordengehanteerd als voor solitaire bedrijvigheid in woongebieden, namelijk bedrijven van milieucategorie1 en 2, als opgenomen op een door de gemeente gehanteerde toegesneden bedrijvenlijst (afgeleid vande VNG-publicatie). Deze lijst is als bijlage 3 bij deze beleidsnotitie opgenomen.Het is wel gewenst dat bij de beoogde omschakeling een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt.Dat is onderwerp van onderhandeling met de initiatiefnemer. Daarbij kan worden gedacht aan eenverbetering van het landschap of een goede landschappelijke inpassing door het groen omzoomen vanhet perceel c.q. inpassen van (nieuwe) bebouwing met streekeigen beplanting. Bij de invulling daarvan

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201725

  • kan aansluiting worden gezocht bij het Landschapsontwikkelingsplan en de notitie Ruimtelijke KwaliteitBuitengebied (RKB). Hiermee wordt het ‘ja, mits-principe’ toegepast wat inhoudt dat, mits de aanwezigeruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied behouden of versterkt worden, ruimtelijke ontwikkelingenmogelijk zijn.Kwaliteitsverbetering kan ook worden gerealiseerd door de sloop van overtollige bebouwing. De initi-atiefnemer dient aan de hand van een bedrijfsplan aan te tonen welk gebruiksvloeroppervlak hij nodigheeft voor de nieuwe functie. De overtollige gebouwen dienen te worden gesloopt. Het uitgangspuntis dat de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing. Uitbreiding van de bebouwingis niet toegestaan. Vervanging van de bestaande bebouwing ten behoeve van de nieuwe functie is inbeginsel wel mogelijk, maar daarbij geldt dat na sloop maximaal 75% van de oppervlakte van de ge-sloopte gebouwen mag worden teruggebouwd. Wel dient karakteristieke bebouwing behouden teblijven.Evenals het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2007 wordt het ook in het nieuwe bestemmingsplanmogelijk om bij beëindiging van het agrarische bedrijf de bestemming te wijzigen ten behoeve van dewoonfunctie.RandvoorwaardenSamenvattend kunnen de volgende randvoorwaarden worden geformuleerd:Ø De omschakeling naar lichte bedrijvigheid van categorie 1 en 2, als opgenomen op een toegesneden

    bedrijvenlijst, is mogelijk (zie bijlage 3), evenals de omschakeling naar ‘Wonen’.Ø Het uitgangspunt is dat de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing.Ø Buitenopslag is niet toegestaan.Ø Er vindt een kwaliteitsverbetering plaats door een goede landschappelijk inpassing van de

    (nieuwe) bebouwing, waarbij is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de notitie RKB.Ø Voor de vestiging van de nieuwe functie in de vorm van lichte bedrijvigheid wordt een passende

    maximale oppervlakte gehanteerd, die wordt bepaald aan de hand van een door de initiatiefnemerte overleggen bedrijfsplan en vervolgens wordt vastgelegd in het nieuwe ruimtelijke besluit.

    Ø Voor de vestiging van de nieuwe functie in de vorm van lichte bedrijvigheid zal overtollige voor-malige agrarische bebouwing worden gesloopt, waarbij ook aandacht wordt geschonken aan hettoekomstperspectief.

    Ø Voor de vestiging van de nieuwe functie wonen zal overtollige voormalige agrarische bebouwingeveneens worden gesloopt.

    Ø Vervanging van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de nieuwe functie lichte bedrijvigheid ismogelijk tot maximaal 75% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing. Karakteristieke be-bouwing blijft behouden.

    Ø De uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaar-heid, is aangetoond.

    Ø Er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.Ø Het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft gewaarborgd.Ø Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende

    gronden.Ø Er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.

    5.2.2 Statische opslag

    Leegstaande agrarische gebouwen kunnen worden hergebruikt voor de opslag van statische goederen,zoals caravans, campers, boten en (klassieke) auto’s. Op die manier wordt voorzien in een behoefte totstalling van dergelijke goederen, die mensen meestal niet op het eigen perceel kunnen of mogen stallenen die vaak ook niet in de openbare ruimte mogen (blijven) staan.Bovendien is door een nieuwe invulling van bestaande bebouwing sprake van zuinig ruimtegebruik.Zeker in geval van karakteristieke bebouwing kan dat een goede ontwikkeling zijn.Het is wel gewenst dat bij de beoogde omschakeling een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt.Dat is onderwerp van onderhandeling met de initiatiefnemer. Daarbij kan worden gedacht aan eengoede landschappelijke inpassing door het groen omzoomen van het perceel c.q. inpassen van (nieuwe)bebouwing met streekeigen beplanting. Bij de invulling daarvan kan aansluiting worden gezocht bijhet Landschapsontwikkelingsplan en de notitie RKB.Kwaliteitsverbetering kan ook worden gerealiseerd door de sloop van overtollige bebouwing. De initi-atiefnemer dient aan de hand van een bedrijfsplan aan te tonen welk gebruiksvloeroppervlak hij nodigheeft voor de nieuwe functie. De overtollige gebouwen dienen te worden gesloopt. Het uitgangspunt

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201726

  • is dat de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing. Uitbreiding van de bebouwingis niet toegestaan. Vervanging van de bestaande bebouwing ten behoeve van de nieuwe functie is inbeginsel wel mogelijk, maar daarbij geldt dat na sloop maximaal 75% van de oppervlakte van de ge-sloopte gebouwen mag worden teruggebouwd. Wel dient karakteristieke bebouwing behouden teblijven.RandvoorwaardenSamenvattend kunnen de volgende randvoorwaarden worden geformuleerd:Ø Slechts opslag van statische goederen is toegestaan, waaronder wordt verstaan: opslag van

    goederen die naar hun aard weinig verplaatsing behoeven, zoals caravans, campers, boten en(klassieke) auto’s.

    Ø Stalling buiten is niet toegestaan.Ø Er vindt een kwaliteitsverbetering plaats door een goede landschappelijke inpassing van de

    (nieuwe) bebouwing, waarbij is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de notitie RKB.Ø Voor de vestiging van de nieuwe functie wordt een passende maximale oppervlakte gehanteerd,

    die wordt bepaald aan de hand van een door de initiatiefnemer te overleggen bedrijfsplan envervolgens wordt vastgelegd in het nieuwe ruimtelijke besluit.

    Ø Overtollige voormalige agrarische bebouwing zal worden gesloopt.Ø Vervanging van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de nieuwe functie is mogelijk tot maximaal

    75% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing. Karakteristieke bebouwing blijft behouden.Ø De uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaar-

    heid, is aangetoond.Ø Er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.Ø Het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft gewaarborgd.Ø Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende

    gronden.

    5.2.3 Hoogwaardige recreatieve voorzieningen

    Uit het gemeentelijk recreatiebeleid blijkt dat behoefte is aan nieuwe hoogwaardige recreatieve voor-zieningen. Daarbij kan worden gedacht aan wellness- en relaxvoorzieningen, maar bijvoorbeeld ookaan dagrecreatieve activiteiten voor groepen of routeondersteunende voorzieningen. De kwaliteit enhet onderscheidend vermogen van de aangeboden voorzieningen is afhankelijk van initiatieven vanen de uitvoering door ondernemers. Het is echter wel gewenst ten aanzien van dergelijke initiatieveneen belangenafweging te kunnen maken. Daarbij zal moeten worden gekeken naar de gebruikelijkerandvoorwaarden als geformuleerd in hoofdstuk 6 en 11, behoud van het goed woon- en leefklimaaten een eventuele inbreuk op de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.Het is gewenst dat bij de beoogde omschakeling een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Datis onderwerp van onderhandeling met de initiatiefnemer. Daarbij kan worden gedacht aan een goedelandschappelijke inpassing door het groen omzoomen van het perceel c.q. inpassen van (nieuwe) be-bouwing met streekeigen beplanting. Bij de invulling daarvan kan aansluiting worden gezocht bij hetLandschapsontwikkelingsplan en de notitie RKB.Kwaliteitsverbetering kan ook worden gerealiseerd door de sloop van overtollige bebouwing. De initi-atiefnemer dient aan de hand van een bedrijfsplan aan te tonen welk gebruiksvloeroppervlak hij nodigheeft voor de nieuwe functie. De overtollige gebouwen dienen te worden gesloopt. Het uitgangspuntis dat de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing. Uitbreiding van de bebouwingis niet toegestaan. Vervanging van de bestaande bebouwing ten behoeve van de nieuwe functie is inbeginsel wel mogelijk, maar daarbij geldt dat na sloop maximaal 75% van de oppervlakte van de ge-sloopte gebouwen mag worden teruggebouwd. Wel dient karakteristieke bebouwing behouden teblijven.Voorts geldt dat geen woningen aan de woningvoorraad mogen worden onttrokken ten behoeve vanrecreatieve voorzieningen.RandvoorwaardenSamenvattend kunnen de volgende randvoorwaarden worden geformuleerd:Ø Er vindt een kwaliteitsverbetering plaats door een goede ruimtelijke inpassing van de (nieuwe)

    bebouwing, waarbij is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de notitie RKB.

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201727

  • Ø Voor de vestiging van de nieuwe functie wordt een passende maximale oppervlakte gehanteerd,die wordt bepaald aan de hand van een door de initiatiefnemer te overleggen bedrijfsplan envervolgens wordt vastgelegd in het nieuwe ruimtelijke besluit.

    Ø Overtollige voormalige agrarische bebouwing zal worden gesloopt.Ø Vervanging van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de nieuwe functie is mogelijk tot maximaal

    75% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing. Karakteristieke bebouwing blijft behouden.Ø Er mogen geen woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken ten behoeve van recreatieve

    voorzieningen.Ø De uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaar-

    heid, is aangetoond.Ø Er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.Ø Het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft gewaarborgd.Ø Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende

    gronden.Ø Er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.

    5.2.4 Overige recreatieve activiteiten

    Andere initiatieven op het gebied van logiesverstrekking en dagrecreatie als bed & breakfast c.q.boerderijkamers, complementaire daghoreca, toonzalen, expositieruimten, ateliers, praktijkruimten eneducatie, al dan niet in combinatie met elkaar komen regelmatig voor.In beginsel kan daar medewerking aan worden verleend. De kwaliteit en het onderscheidend vermogenvan de aangeboden voorzieningen is afhankelijk van initiatieven van en de uitvoering door ondernemers.Het is echter wel gewenst ten aanzien van dergelijke initiatieven een belangenafweging te kunnenmaken. Daarbij zal moeten worden gekeken naar de gebruikelijke randvoorwaarden als geformuleerdin hoofdstuk 6 en 11, behoud van het goed woon- en leefklimaat en een eventuele inbreuk op de ge-bruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.Groepsaccommodaties hebben grotere gezamenlijke slaapvertrekken voor het nachtverblijf van groepen.Deze voorzieningen voldoen echter niet meer aan de tegenwoordig gevraagde kwaliteit. Wanneerdesondanks een verzoek hiertoe binnenkomt is het wel gewenst dat bij de beoogde omschakeling eenruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Dat is onderwerp van onderhandeling met de initiatiefnemer.Daarbij kan worden gedacht aan een goede landschappelijke inpassing door het groen omzoomen vanhet perceel c.q. inpassen van (nieuwe) bebouwing met streekeigen beplanting. Bij de invulling daarvankan aansluiting worden gezocht bij het Landschapsontwikkelingsplan en de notitie RKB.In principe wordt een beleid van clustering van horeca in de kernen nagestreefd en wordt terughoudendomgegaan voor wat betreft het ontstaan van volwaardige horecavestigingen buiten de daarvoor beoogdegebieden. In de gemeente Steenwijkerland is behoefte aan hotelaccommodatie. Hiervoor zal een afzon-derlijke bestemmingsplanprocedure worden gevoerd (zie hoofdstuk 8).Complementaire daghoreca als nevenactiviteit wordt toegestaan, waaronder wordt verstaan: ‘een aande hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekkenvan dranken en etenswaren’. Ook ten aanzien van het bijbehorende terras kan het wenselijk zijn aanvul-lende voorwaarden te stellen, bijvoorbeeld om een toename van het verhard oppervlak te voorkomen.De ondergeschiktheid zal in het betreffende ruimtelijke besluit moeten worden vastgelegd, bijvoorbeeldop de verbeelding van het bestemmingsplan of het opnemen van een maximale oppervlakte in hetbesluit.Het is voorts gewenst dat bij de beoogde omschakeling een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt.Dat is onderwerp van onderhandeling met de initiatiefnemer. Daarbij kan worden gedacht aan eengoede landschappelijke inpassing door het groen omzoomen van het perceel c.q. inpassen van (nieuwe)bebouwing met streekeigen beplanting. Bij de invulling daarvan kan aansluiting worden gezocht bijhet Landschapsontwikkelingsplan en de notitie RKB.Kwaliteitsverbetering kan ook worden gerealiseerd door de sloop van overtollige bebouwing. De initi-atiefnemer dient aan de hand van een bedrijfsplan aan te tonen welk gebruiksvloeroppervlak hij nodigheeft voor de nieuwe functie. De overtollige gebouwen dienen te worden gesloopt. Het uitgangspuntis dat de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing. Uitbreiding van de bebouwing

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201728

  • is niet toegestaan. Vervanging van de bestaande bebouwing ten behoeve van de nieuwe functie is inbeginsel wel mogelijk, maar daarbij geldt dat na sloop maximaal 75% van de oppervlakte van de ge-sloopte gebouwen mag worden teruggebouwd. Wel dient karakteristieke bebouwing behouden teblijven.Voorts geldt dat geen woningen aan de woningvoorraad mogen worden onttrokken ten behoeve vanrecreatieve voorzieningen.RandvoorwaardenSamenvattend kunnen de volgende randvoorwaarden worden geformuleerd:Ø Horeca is slechts toegestaan als nevenactiviteit in de vorm van complementaire daghoreca, met

    een maximale oppervlakte, inclusief terras, van 100 m2.Ø Op basis van de navolgende randvoorwaarden (o.a. woon- en leefklimaat) zullen mogelijk nadere

    voorwaarden worden gesteld aan de omvang en situering van een terras ten behoeve van decomplementaire horeca-activiteiten.

    Ø Er vindt een kwaliteitsverbetering plaats door een goede ruimtelijke inpassing van de (nieuwe)bebouwing, waarbij is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de notitie RKB.

    Ø Voor de vestiging van de nieuwe functie wordt een passende maximale oppervlakte gehanteerd,die wordt bepaald aan de hand van een door de initiatiefnemer te overleggen bedrijfsplan envervolgens wordt vastgelegd in het nieuwe ruimtelijke besluit.

    Ø Overtollige voormalige agrarische bebouwing zal worden gesloopt.Ø Vervanging van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de nieuwe functie is mogelijk tot maximaal

    75% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing. Karakteristieke bebouwing blijft behouden.Ø Er mogen geen woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken ten behoeve van recreatieve

    voorzieningen.Ø De uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaar-

    heid, is aangetoond.Ø Er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.Ø Het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft gewaarborgd.Ø Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende

    gronden.Ø Er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.

    5.2.5 Zorggerelateerde activiteiten

    Het aantal zorgboerderijen is landelijk in de afgelopen 10 jaar vervijfvoudigd. Ze voorzien enerzijds inde behoefte om zorgbehoevenden zoveel mogelijk deel uit te laten blijven maken van de samenlevingen anderzijds vormt het voor agrarische bedrijven een goede nieuwe mogelijkheid voor een omscha-keling. De gronden blijven dan in gebruik voor agrarische activiteiten, maar dat gebruik is veelal minderintensief dan bij een reguliere agrarische bedrijfsvoering. In beginsel kan dan ook medewerking wordenverleend aan een dergelijk initiatief. Ook andere maatschappelijke functies, bijvoorbeeld ten aanzienvan dagopvang c.q. dagbesteding, kunnen in aanmerking komen om voormalige agrarische bebouwingin te vullen.Het is gewenst dat bij de beoogde omschakeling een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Datis onderwerp van onderhandeling met de initiatiefnemer. Daarbij kan worden gedacht aan een goedelandschappelijke inpassing door het groen omzoomen van het perceel c.q. inpassen van (nieuwe) be-bouwing met streekeigen beplanting. Bij de invulling daarvan kan aansluiting worden gezocht bij hetLandschapsontwikkelingsplan en de notitie RKB.Kwaliteitsverbetering kan ook worden gerealiseerd door de sloop van overtollige bebouwing. De initi-atiefnemer dient aan de hand van een bedrijfsplan aan te tonen welk gebruiksvloeroppervlak hij nodigheeft voor de nieuwe functie. De overtollige gebouwen dienen te worden gesloopt. Het uitgangspuntis dat de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing. Uitbreiding van de bebouwingis niet toegestaan. Vervanging van de bestaande bebouwing ten behoeve van de nieuwe functie is inbeginsel wel mogelijk, maar daarbij geldt dat na sloop maximaal 75% van de oppervlakte van de ge-sloopte gebouwen mag worden teruggebouwd. Wel dient karakteristieke bebouwing behouden teblijven.RandvoorwaardenSamenvattend worden in ieder geval de volgende randvoorwaarden geformuleerd:

    Cvdr 2017 nr. CVDR181982_1 21 november 201729

  • Ø Er vindt een kwaliteitsverbetering plaats door een goede ruimtelijke inpassing van de (nieuwe)bebouwing, waarbij is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in de notitie RKB.

    Ø Voor de vestiging van de nieuwe functie wordt een passende maximale oppervlakte gehanteerd,die wordt bepaald aan de hand van een door de initiatiefnemer te overleggen bedrijfsplan envervolgens wordt vastgelegd in het nieuwe ruimtelijke besluit.

    Ø Overtollige voormalige agrarische bebouwing zal worden gesloopt.Ø Vervanging van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de nieuwe functie is mogelijk tot maximaal

    75% van de oppervlakte van de gesloopte bebouwing. Karakteristieke bebouwing blijft behouden.Ø Mogelijk geven de resultaten van het hiervoor bedoelde lopende project aanleiding tot een aan-

    vulling c.q. nadere uitwerking van de randvoorwaarden met betrekking tot vervangende nieuw-bouw.

    Ø De uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaar-heid, is aangetoond.

    Ø Er wordt in voldoende mate voorzien in de parkeerbehoefte op eigen erf.Ø Het goede woon- en leefklimaat ter plaatse bli