bijlage 13 passende beoordeling en ven-toets...tractebel 28 augustus 2016 2 1 passende beoordeling...
TRANSCRIPT
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 1
BIJLAGE 13 Passende Beoordeling en VEN-toets
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 2
1 Passende beoordeling
1.1 Inleiding
1.1.1 Doelstelling
Plopsaland NV wenst een hernieuwing en uitbreiding van de milieuvergunning te bekomen voor haar
themapark in De Panne.
Het projectgebied bevindt zich nabij 2 Natura 2000-gebieden, namelijk het Habitatrichtlijnengebied
‘Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin’ (BE2500001) op ca. 30 m en het Vogelrichtlijnengebied
‘Westkust’ (BE2500121) op ca. 200 m (zie Kaart 19). Aangezien de realisatie van het project een risico
inhoudt voor een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van deze Speciale
Beschermingszone, dient conform Art. 36ter. van het Natuurdecreet een passende beoordeling te
worden opgemaakt.
Het doel van dit rapport is een beschrijving te geven van de mogelijke effecten van het project op de
beschermde Europese en Vlaamse natuur. Dit gebeurt in een passende beoordeling, die de effecten
onderzoekt op de habitats en de soorten waarvoor het Habitat- is afgebakend of die in het gebied
voorkomen, evenals de Bijlage IV-soorten van de Habitatrichtlijn. Op basis van de effectenbespreking
kunnen, indien nodig, milderende maatregelen opgelegd worden.
1.1.2 Coördinaten van de initiatiefnemer
De initiatiefnemer van het project is de instantie die het project wil ondernemen. De initiatiefnemer die het
project gaat realiseren is Plopsaland NV, De Pannelaan 68, 8660 De Panne
De opmaak van het project-MER waar deze passende beoordeling integraal deel van uitmaakt wordt
vanwege de initiatiefnemer begeleid door De heer Steve Van den Kerkhof en De heer David De
Beuselinck.
1.1.3 Situering projectgebied
Het projectgebied situeert zich op grondgebied van gemeente De Panne en is gelegen ten zuiden van de
Duinhoekstraat (N386) en ten westen van de N34.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 3
Figuur 1.1 Situering projectgebied ten opzichte van SBZ-H en SBZ-V
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 4
1.2 Natura 2000
1.2.1 Algemeen
Binnen Vlaanderen zijn een aantal Speciale Beschermingszones aangeduid of voorgesteld voor
aanduiding in het kader van internationale verdragen en Europese Richtlijnen. Het betreft de
Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) aangeduid in het kader van richtlijn 79/409/EEG inzake het behoud van
de vogelstand (Besluit Vlaamse regering van 17 oktober 1988), de Ramsargebieden in het kader van de
internationale Ramsar-Conventie (wet van 22 februari 1979) en de Habitatrichtlijngebieden, voorgesteld
in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en wilde
flora en fauna (Richtlijn van de Raad van 21 mei 1992). De geselecteerde Habitatrichtlijngebieden (SBZ-
H) in Vlaanderen werden in 2005 door Europa goedgekeurd.
Het hoofddoel van de Europese richtlijnen is het behoud van de biologische diversiteit, weliswaar met
inachtneming van de vereisten op economisch, sociaal, cultureel en regionaal vlak. Samen met de
Vogelrichtlijngebieden vormen de Habitatrichtlijngebieden een netwerk van beschermde gebieden over
de hele Europese Unie, Natura 2000 genaamd.
Artikel 36ter van het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu speelt een cruciale rol
in het behoud en beheer van deze gebieden. In §3 van dit artikel wordt vermeld:
‘Een vergunningsplichtige activiteit of een plan of programma dat afzonderlijk of in combinatie met één of
meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s, een betekenisvolle aantasting
van de natuurlijke kenmerken van een Speciale Beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen
te worden aan een passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de Speciale
Beschermingszone’.
Belangrijk zijn eveneens § 4 en 5 die achtereenvolgens vermelden:
§4: De overheid die over een vergunningsaanvraag, een plan of programma moet beslissen, mag de
vergunning slechts toestaan of het plan of programma slechts goedkeuren indien het plan of programma
of de uitvoering van de activiteit geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de
betrokken Speciale Beschermingszone kan veroorzaken. De bevoegde overheid draagt er steeds zorg
voor dat door het opleggen van voorwaarden er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke
kenmerken van een Speciale Beschermingszone kan ontstaan.
§5: In afwijking op de bepalingen van §4, kan een vergunningsplichtige activiteit die of een plan of
programma dat afzonderlijk of in combinatie met één of meer bestaande of voorgestelde activiteiten,
plannen of programma’s, een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een Speciale
Beschermingszone kan veroorzaken, slechts toegestaan of goedgekeurd worden:
nadat is gebleken dat er voor de natuurlijke kenmerken van de Speciale Beschermingszone
geen minder schadelijke alternatieve oplossingen zijn en,
omwille van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van
sociale of economische aard. Wanneer de betrokken Speciale Beschermingszone of een
deelgebied ervan, een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort is,
komen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare
veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten dan wel, na advies van de Europese
Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang, in aanmerking.
De afwijking bedoeld in het voorgaande lid kan bovendien slechts toegestaan worden nadat voldaan is
aan de volgende voorwaarden:
1. de nodige compenserende maatregelen genomen zijn en de nodige actieve
instandhoudingsmaatregelen genomen zijn of worden die waarborgen dat de algehele
samenhang van de Speciale Beschermingszone en –zones bewaard blijft;
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 5
2. de compenserende maatregelen zijn van die aard dat een evenwaardige habitat of het natuurlijk
milieu ervan, van minstens een gelijkaardige oppervlakte in principe actief is ontwikkeld.
De paragrafen 4 en 5 voorzien in een gefaseerde procedure voor de beoordeling van plannen en
projecten:
Het eerste deel van de procedure is een beoordelingsfase, waarin nagegaan wordt of er een
betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Speciale
Beschermingszone plaatsgrijpt.
Het tweede deel van de procedure wordt opgestart als er een betekenisvolle aantasting van de
natuurlijke kenmerken van de betrokken Speciale Beschermingszone plaatsgrijpt. Deze fase
betreft een alternatievenonderzoek waarbij naar minder schadelijke alternatieve oplossingen
wordt gezocht.
Als er geen minder schadelijke alternatieve oplossingen mogelijk zijn, wordt in een derde fase
nagegaan of er dwingende redenen van openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale
of economische aard aanwezig zijn.
1.2.2 Habitatrichtlijngebied
Op 21 mei 1992 werd de Europese Richtlijn 92/43/EEG, inzake de instandhouding van de natuurlijke
habitats en de wilde flora en fauna (zogenoemde ‘Habitatrichtlijn’), uitgevaardigd. Deze richtlijn heeft tot
doel de biodiversiteit in de lidstaten te behouden en streeft naar de instandhouding én het herstel van de
natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna die hiervan deel uitmaken.
Samengevat leidt de analyse van de Habitatrichtlijn tot de volgende uitgangspunten voor het opstellen
van de voorliggende studie:
Indien het project significante gevolgen kan hebben op de Speciale Beschermingszones (SBZ-
H), kan de vergunning zonder verder onderzoek niet verleend worden.
De beoordeling dient volgens de Habitatrichtlijn uiteindelijk te gebeuren in het licht van de
instandhoudingdoelstellingen die voor de gebieden bepaald zijn bij de vastlegging hiervan. Om
de grootte van de impact in te schatten, zal gebruik gemaakt worden van de omschrijving van
gunstige staat van instandhouding voor habitats en soorten.
Bij de effectbespreking zal bijzondere aandacht uitgaan naar de soorten en habitats die
beschermd zijn door de richtlijn. Andere (indicator)soorten en habitats kunnen mogelijk
meegenomen worden indien zij een belangrijke component vormen binnen de beschermde
ecosystemen of indien zij een indicatie kunnen geven met betrekking tot de effecten op de
beschermde soorten en habitats.
De beoordeling dient te gebeuren door het project te vergelijken met zowel de referentiesituatie (nl. het
moment van aanwijzing, zie hoger) als het autonoom scenario. Lidstaten moeten immers niet enkel de
gebieden beschermen, maar ook ontwikkelen indien dit noodzakelijk is voor een ‘gunstige’
instandhouding. Dit betekent dan ook dat het effect van het vigerend beleid op de gunstige staat van
instandhouding op lange termijn en de gevolgen van de ingreep op deze ontwikkeling dienen te worden
beschouwd.
Het projectgebied is gelegen nabij het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief Ijzermonding en
Zwin’ (BE2500001).
1.2.3 Vogelrichtlijngebied
In 1979 werd door de Europese Gemeenschap de Richtlijn 79/409/EEG betreffende het behoud van de
vogelstand uitgevaardigd, beter bekend als de Vogelrichtlijn. Het doel ervan is de instandhouding van
alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied van de lidstaten te
bevorderen. Volgens artikel 4 van deze Richtlijn moeten er speciale beschermingsmaatregelen getroffen
worden voor de leefgebieden van een aantal vogelsoorten, vermeld in de zogenaamde Bijlage I van de
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 6
richtlijn. Bovendien moet men ook de rui-, overwinterings- en rustplaatsen van geregeld voorkomende
trekvogelsoorten (onder andere watervogels en ganzen) beschermen. Als belangrijkste maatregel dient
elke lidstaat Speciale Beschermingszones (SBZ–V) aan te wijzen op basis van opgegeven
selectienormen. In deze gebieden dienen maatregelen getroffen te worden voor de bescherming van de
vogelsoorten en van hun leefgebieden. Ook buiten deze beschermingszones moeten de lidstaten zich
inzetten om de vervuiling en verslechtering van de leefgebieden van de soorten te voorkomen.
In Vlaanderen werden in 1988 in uitvoering van deze richtlijn een aantal Speciale Beschermingszones,
Vogelrichtlijngebieden of kortweg SBZ-V genoemd, aangeduid. De aanwijzing van de gebieden gebeurde
door het Instituut voor Natuurbehoud op basis van wetenschappelijke criteria. De kaarten werden
opgesteld door het voormalige AROL. In het bijhorende rapport van Van Vessem & Kuijken (1986) werd
de keuze van elk gebied gestaafd en aanvullende informatie verstrekt over te beschermen habitats,
reeds bestaande bescherming, gebruik en knelpunten. Het Besluit van de Vlaamse Executieve van
17.10.1988 wijst ‘Speciale Beschermingszones’ aan in de zin van artikel 4 van Richtlijn 79/409/EEG (de
Vogelrichtlijn). In het totaal werden er in Vlaanderen 23 gebieden met een totale oppervlakte van
101.806 ha aangeduid.
Het projectgebied ligt vlakbij het Vogelrichtlijngebied ‘Westkust’ (BE2500121).
1.2.4 Informatiefiche
Lidstaat: België - Vlaams gewest Datum: Augustus 2016
Informatie aan de Europese Commissie inzake plan/project in Natura 2000 vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) en habitatrichtlijngebieden (SBZ-H)
in navolging van artikel 6 van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG)
Naam en code betrokken Natura 2000-gebied:
een SBZ-V aangeduid onder de Vogelrichtlijn
BE2500121 “Westkust”
een SBZ-H aangemeld onder de Habitatrichtlijn:
BE2500001 “Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin”
een gebied waar een prioritair habitat voorkomt
Titel en locatie betreffend plan / project:
Hervergunning en verandering attractiepark Plopsaland
Documentatie overgemaakt: ter informatie (art. 6, lid 4, 1e alinea)
of:
voor opinieverstrekking (art. 6, lid 4, 2e alinea)
Indien negatieve impact op prioritair habitattype en plan/project niet van publiek belang is inzake veiligheid, volksgezondheid, milieumaatregelen
Bevoegde nationale instantie:
Vlaamse Overheid
Agentschap voor Natuur en Bos
Adres:
Koning Albert II laan 20, bus 8
1000 – Brussel
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 7
Contactpersoon - algemeen:
Telefoon:
Telefax:
Agentschap voor Natuur en Bos – West-Vlaanderen
050 24 77 40
050 24 77 45
Contactperso(o)n(en) - betreffend SBZ:
Telefoon:
Telefax:
Agentschap voor Natuur en Bos: Indra Lamoot
050 24 77 82
1.3 Beschrijving van de SBZ
1.3.1 Criteria van de aanwijzing van de gebieden
In de buurt van het pretpark bevinden zich twee Natura 2000-gebieden, namelijk het
Habitatrichtlijnengebied ‘Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin’ (BE2500001) op ca. 30 m en
het Vogelrichtlijnengebied ‘Westkust’ (BE2500121) op ca. 200 m (zie Kaart 19).
1.3.1.1 Vogelrichtlijngebied BE2500121 ‘Westkust’
Het Vogelrichtlijngebied beslaat een totale oppervlakte van 1116 ha.
In dit gebied komen enkele Annex I-soorten voor, hoewel niet broedend. Het is vooral belangrijk als
doortrek- en pleistergebied voor Bijlage I soorten. Vermeldenswaard zijn Grote Stern (Sterna
sandvicensis), Visdief (Sterna hirundo), Dwergstern (Sterna albifrons) en Sperwergrasmus (Sylvia
nisoria).
1.3.1.2 Habitatrichtlijngebied BE2500001 ‘Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin’
Het Habitatrichtlijngebied is gelegen in de gemeenten Blankenberge, Bredene, Brugge, De Haan, De
Panne, Knokke-Heist, Koksijde, Middelkerke, Nieuwpoort en Oostende met een totale oppervlakte van
3782 ha. Het Habitatrichtlijngebied overlapt voor een deel (ca 44 %) met het Vogelrichtlijngebied
‘Westkust’ (zie Kaart 19).
Het Habitatrichtlijngebied omvat alle interessante duingebieden aan de kust, inclusief de Ijzermonding,
het Zwin en enkele binnenduinen. Het kustmilieu is gekenmerkt door de grote verscheidenheid aan
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 8
milieutypes en een aantal zeer specifieke milieuomstandigheden en processen. Bepalend voor deze
verscheidenheid zijn de overgangen van strand (met lokaal voorduinen) over kalkrijke en meer kalkarme
duinen tot polder, zoutwaterslikken en -schorren en de zeer gevarieerde geomorfologie van het
duingebied zelf. Het gebied werd ingedeeld in 13 deelgebieden.
Voorliggend gepland project is gelegen nabij het deelgebieden 1 ‘Fossiele duinen van Adinkerke’ en 2
‘Jonge duinen van De Panne’.
Van het Habitatrichtlijngebied is 639,5 ha niet onder een bepaald habitat te plaatsen. Het grootste deel
van die 639,5 ha bevat geen habitat van bijlage I, het gaat om infrastructuur, bebouwing, akkers of
cultuurgraslanden en enkele grote blokken zoals het Vogelpark van het Zwin te Knokke en 2 campings
in duingebied te Lombardsijde.
Het Habitatrichtlijngebied is prioritair aangeduid voor type 2130 Vastgelegde duinen met
kruidvegetaties (grijze duinen) en 2150 Eu-Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Galluno-
Ulicetea).
De binnen het Habitatrichtlijngebied voorkomende en/of tot doel gestelde habitattypes zijn (* prioritaire
habitattypes):
1130 Estuaria
1140 Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten
1310 Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia-soorten en andere
zoutminnende planten
1320 Schorren met slijkgrasvegetaties (Spartinion)
1330 Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)
2110 Embryonale wandelende duinen
2120 Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen)
2130 Vastgelegde duinen met kruidvegetaties (grijze duinen)*
2150 Eu-Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Galluno-Ulicetea)*
2160 Duinen met Hippophae rhamnoides
2170 Duinen met Salix arenaria
2180 Beboste duinen van het Atlantische kustgebied
2190 Vochtige duinvalleien
3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Characeeënvegetatie
De speciale beschermingszone is aangewezen voor volgende soorten van het habitatrichtlijngebied:
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 9
1166 Triturus cristatus – Kamsalamander
1014 Vertigo angustior – Nauwe korfslak
1614 Apium repens – Kruipend moerasscherm
De verspreiding van de verschillende habitattypes over de verschillende deelgebieden van het
Habitatrichtlijngebied, kan in onderstaande tabel worden teruggevonden.
1.3.1.3 Instandhoudingsdoelstellingen
De ontwerp-instandhoudingsdoelstellingen zijn opgenomen in het S-IHD rapport 30 van het Agentschap
voor Natuur en Bos en werden vastgesteld in het Aanwijzingsbesluit van 23 april 2014.
Bij de instandhoudingsdoelstellingen worden de doelstellingen voor enerzijds het gedeelte dat
Habitatrichtlijngebied is en anderzijds het gedeelte dat ‘zuiver Vogelrichtlijngebied’ is (lees enkel
Vogelrichtlijngebied maar geen Habitatrichtlijngebied), niet onderscheiden maar geïntegreerd.
Habitats van Bijlage I
De oppervlakte- en kwaliteitsdoelstellingen worden als volgt vastgesteld:
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 10
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 11
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 12
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 8
Soorten van bijlage II, III en IV van het decreet Natuurbehoud
Europees te beschermen soorten zijn de soorten van bijlage II, III en IV van het Natuurdecreet en de geregeld voorkomende trekvogels. Voor de soorten van bijlage II, de vogelsoorten van bijlage IV en de geregeld voorkomende trekvogels moeten speciale beschermingszones worden aangewezen. Voor de soorten van bijlage III moeten volgens het decreet Natuurbehoud ook instandhoudingsmaatregelen worden genomen en moeten volgens de Habitatrichtlijn deze soorten over het hele Vlaamse grondgebied worden beschermd. De soorten van bijlage II en III zijn voor een groot deel echter dezelfde. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de soorten van bijlage II en III waarvoor doelstellingen werden opgesteld in het Habitatrichtlijngebied.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 9
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 10
De vogelsoorten opgenomen in de bijlage I van de Vogelrichtlijn die voorkomen in Vlaanderen zijn
opgenomen onder bijlage IV van het Decreet van Natuurbehoud.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de soorten van bijlage IV waarvoor doelstellingen werden
opgesteld in het Habitatrichtlijngebied.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 11
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 12
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 13
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 14
1.3.2 Beschrijving integriteit van Natura 2000-gebied
Het IHD-rapport geeft een SWOT analyse voor het volledige Habitatrichtlijngebied. De belangrijkste
knelpunten voor de habitats op niveau van het volledige SBZ zijn:
Verdroging: voornamelijk de sterk grondwaterafhankelijke vegetaties gaan achteruit in
kwantiteit en kwaliteit ten gevolge van waterwinning, drainages in de polder t.b.v. de
landbouw en talrijke grondwaterbemalingen en de daarmee gepaard gaande verlaging
grondwaterstanden
Versnippering van de duingebieden en de aanwezigheid van harde infrastructuren heeft
voor gevolg dat de duingebieden vaak te klein geworden zijn om voldoende spontane
verstuiving toe te laten. Door een verminderde dynamiek is er vergrassing, verruiging,
verstruweling en verbossing van de eerder open duinvegetaties waar te nemen
Overwoekering van exoten
Overrecreatie in de kustduinen
Stopzetten van het historische begrazingsbeheer, de vermindering van natuurlijke kleine
en afwezigheid van natuurlijke grote grazers en een verminderde dynamiek treedt er
vergrassing, verruiging en verbossing van de eerder open duinvegetaties op.
Modern intensief landbouwgebruik in of grenzend aan de duinen door verzuring en eutrofiëring
De prioritaire inspanningen met het oog op het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen binnen
het volledige SBZ situeren zich als volgt:
De realisatie van een dynamisch intergetijdengebied
De realisatie van dynamische stuifduinen
Herstel van populatie Boomkikker
Terugdringen van invasieve exoten
Realisatie van 5 aaneengesloten duinmassieven
Herstel en inrichting van de fossiele duinen
Herstel van populaties van kustbroedvogels
Herstel van populaties Kamsalamander en Rugstreeppad
Mogelijke bedreigingen op niveau van het volledige SBZ zijn:
Landschapsontwikkeling: fixatie en successie
Kleine, versnipperende deelgebieden met sterke barrièrewerking door
infrastructuren en vertuining
Overwoekering van invasieve exoten
Maatregelen ten behoeve van kustveiligheid
Havenontwikkeling
Waterwinning en grondwaterbemaling
Zandwinning
Militaire activiteiten
Overrecreatie en onaangepaste vormen van recreatie
Milieuvervuiling
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 15
1.3.3 Andere gebiedsgegevens
1.3.3.1 Ruimtelijke ordening
Een uittreksel uit het gewestplan Veurne-Westkust, goedgekeurd bij K.B. van 06/12/1976, met de
situering van Plopsaland De Panne, wordt weergegeven op Kaart 7 in bijlage 1.
Volgens het gewestplan van Veurne-Westkust is het Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied ingekleurd
als een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, namelijk Westhoek.
Het Habitat- en Vogelrichtlijngebied is gelegen tussen woongebied, landschappelijk waardevol
agrarisch gebied en gebied voor verblijfrecreatie.
Het pretpark en aanpalend waterpark is volgens het gewestplan gelegen in gebied voor dagrecreatie
(donkergeel ingekleurd). Aangrenzend bevindt zich ten zuiden een gebied voor
gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut (blauw ingekleurd). Langsheen de Duinhoekstraat en De
Pannelaan is er lintbebouwing aanwezig. Verder ten noorden bevindt zich een groot natuurgebied en
natuurreservaat (groen ingekleurd). De landbouwfunctie overheerst ten oosten van het pretpark. Ten
westen wordt het terrein omgeven door landschappelijk waardevol agrarisch gebied en gebied voor dag-
en verblijfsrecreatie. Ten noordoosten ligt een begraafplaats (gebied voor
gemeenschapsvoorzieningen) en een gebied voor toeristische recreatieparken (TRP).
Het gewestplan is in het projectgebied geheel vervangen door het gemeentelijk RUP ‘Plopsaland’,
goedgekeurd op 14 januari 2010. Dit RUP maakte het mogelijk een verblijfsfunctie zoals een hotel te
integreren op de terreinen van het pretpark. In 2007 werd door Plopsaland reeds een masterplan
opgemaakt als aanleiding voor dit RUP. Echter door de geplande bouwwerken van het zwembad bleek
deze zone voor verblijfsrecreatie echter niet meer toereikend op de plaats waar ze was voorgesteld in
het goedgekeurde RUP. Daarom werd een herzieningsRUP opgemaakt om deze zonering en de huidige
voorschriften te wijzigen. De rechtstreekse aanleiding voor de herziening van dit RUP was de inplanting
van een zwembad, met een dubbele functie: het is enerzijds een indoor waterpark en fungeert daarnaast
ook als gemeentelijk zwembad. Bij besluit van 5 september 2013 heeft de deputatie van de provincie
West-Vlaanderen het gemeentelijk RUP ‘Plopsaland herziening’ voor de gemeente De Panne
goedgekeurd. Het volledige RUP valt onder de bestemming ‘categorie 3 recreatie’
Ten zuidwesten van het terrein is een gebied aangeduid als woonuitbreidingsgebied, waarvan deels
niet vrijgegeven.
1.3.3.2 VEN/IVON
Binnen het habitatrichtlijngebied is tevens een VEN-gebied afgebakend, nl. ‘Westkust’ (nr. 101 gen),
(datum van invoegetreding: 8/06/2009, zie Kaart 20 in bijlage 1).
1.3.3.3 Natuurreservaten
Zie Kaart 21 in bijlage 1 van het MER.
Ten westen van het pretpark bevindt zich het Vlaams natuurreservaat ‘Westhoek’, eveneens aangeduid
als beschermd landschap. Ten noordoosten bevinden zich de Vlaamse natuurreservaten
‘Houtsaegerduinen’ en ‘Duinzoom Oosthoek’.
Voor het VNR De Duinen en Bossen van De Panne is er een beheerplan opgemaakt, nl. “Evaluatie van
het gevoerde beheer en opmaak van een beheerplan voor het VNR De Duinen en Bossen van De
Panne ( Wvi & INBO i.o.v. Agentschap Natuur & Bos, Provinciale dienst West-Vlaanderen, mei 2013).
Onderstaande delen zijn gebaseerd op Cosyns, E., Provoost S. en Zwaenepoel, A., 2013.
Behalve de al vermelde habitats met specifieke aanwezigheid is het gebied ook belangrijk voor volgende
soorten:
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 16
Behalve de soorten die beschermd zijn door de Habitatrichtlijn, zijn er ook de vogelsoorten die
opgenomen zijn in bijlage I van de Vogelrichtlijn en die soms in het projectgebied kunnen worden
aangetroffen. Alleen Blauwborst en Boomleeuwerik zijn recent met zekerheid als broedvogel
vastgesteld.
Bonte (2004) vermeldt 149 broedvogels, hiervan zijn slechts 4 broedvogels uit de duinen kustspecifiek,
nl. Dwergstern, Grote stern, Strandplevier en Tapuit. De soortensamenstelling van de
broedvogelpopulatie in de duinen wordt bepaald door de vegetatieontwikkeling, zanddynamiek en de
mate van menselijke invloed. Vooral schorren, hoogstrand, jonge duinpannen en duingraslanden
worden gekenmerkt door een hoog aandeel duinpreferentiële soorten. De soortensamenstelling in
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 17
struweel is sterk gerelateerd met de totale grootte en de mate van mozaïekstructuur. Gedurende de
laatste drie decennia zijn drie grote trends in de soortensamenstelling zichtbaar:
Soorten van open duin en hoogstrand staan onder hoge recreationele druk, en zijn nagenoeg
verdwenen
De aantallen hygrofiele soorten gaan sterk achteruit (verdroging van het duin)
De diversiteit en densiteit van bossoorten steeg als gevolg van de toegenomen
vegetatiesuccessie
Het VNR De Duinen en Bossen is op het eerste zicht geen hotspot voor vleermuizen. Echter, alle
inheemse vleermuizen zijn wettelijk beschermd.
Vaatplanten (bijlage II & IV van de Habitatrichtlijn)
Verschillende taxa werden teruggevonden in het VNR. De belangrijkste om te vermelden is het Kruipend
Moerasscherm. Deze soort is opgedoken na het graven/herprofileren van (veedrink)poelen in het oosten
van de Houtsaegerduinen.
Slakken
Een grote en verspreide populatie van Nauwe korfslak in de Cabourduinen werd teruggevonden. Ook
in de Westhoek en Houtsaegerduinen (en waarschijnlijk ook Oosthoekduinen) is deze soort aanwezig,
zij het vermoedelijk in lagere dichtheden. De Zeggekorfslak is niet in het studiegebied aangetroffen. In
sommige delen van het studiegebied ondermeer in Cabour en lokaal in de Westhoek zijn weliswaar
beperkt Oeverzegge-vegetaties aanwezig, evenals in de sloten langs de Kromfortstraat (Cabour). Het
blijft in die vegetaties uitkijken of de soort er toch niet eventueel aanwezig is.
Amfibieën
De kamsalamander werd aangetroffen in poelen in de Westhoek, Houtsaegerduinen en Cabour.
Rugstreeppad is gesignaleerd in de Markey-duinen, de Oosthoekduinen, de Westhoek, Zwarte
Hoek, Houtsaegerduinen en is buiten het projectgebied, recent ook bekend van de Moeren.
De boomkikker komt niet meer voor in de duinen aan de Westkust. Het is onduidelijk of in de
andere gebieden ook exemplaren voorkomen.
De bruine kikker komt in alle deelgebieden voor.
De groene kikker komt eveneens verspreid, maar minder talrijk dan vorige soort voor in het
studiegebied.
1.3.3.4 Biologische waarderingskaart
De biologische waarderingskaart, versie 2 (Kaart 22 in bijlage 1 van het MER) geeft aan dat het
Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin’ in hoofdzaak bestaat uit
biologisch zeer waardevol gebied (z) met hier en daar ook biologisch waardevolle gebieden.
Verder blijkt ook uit de biologische waarderingskaart dat het natuurgebied een faunistisch voornaam
gebied betreft.
1.3.3.5 Ecosysteemkwetsbaarheidskaarten en kwetsbaarheidskaart voor rustverstoring
Zie Kaarten 24 t.e.m. 28 in bijlage 1 van het MER. Op de ecosysteemkwetsbaarheidskaart is het Vogelrichtlijngebied ‘Westkust’ en het
Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin’ aangeduid als :
zeer kwetsbaar inzake ecotoopverlies;
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 18
weinig kwetsbaar inzake verdroging;
zeer kwetsbaar inzake eutrofiëring ;
kwetsbaar tot zeer kwetsbaar inzake verzuring
niet kwetsbaar tot zeer kwetsbaar inzake rustverstoring.
1.3.3.6 Natuurrichtplan, natuur- of bosbeheerplan
Een beheerplan voor het Vlaams Natuurreservaat De Duinen en Bossen van de Panne werd opgemaakt
(Cosyns E. et al., 2013). Een tiental knelpunten werden gesignaleerd. De belangrijkste knelpunten zijn
ondermeer het verlies aan dynamiek dat zich uit onder vorm van het achterwege blijven van
grootschalige verstuivingen die aanleiding geven tot paraboolduinvorming en relatief grote, vochtige
secundaire duinvalleien. De oorzaken hiervan moeten gezocht worden in de sterk veranderde
menselijke beïnvloeding van het duinecosysteem in combinatie met een aantal gewijzigde
klimatologische en abiotische omstandigheden en het steeds meer verspreid geraken van het
beschikbare zandvolume zonder dat het verder aangevuld wordt. Als gevolg van dit alles vindt
momenteel een versnelde vegetatiesuccessie plaats.
Verstoring gebeurt voornamelijk op het strand voor het Westhoekreservaat, zodat bepaalde soorten
geen enkele kans krijgen om te broeden.
Het gebruik als akker of intensief begraas weiland gecombineerd met bemesting, herbicidengebruik en
polderdrainage zijn de belangrijkste knelpunten voor de natuurlijke biodiversiteit in de duin-
polderovergangsgebieden.
Op bepaalde plaatsen heeft de vegetatie een ruderaal karakter. Het is de bedoeling deze om te zetten
naar vb. kalkrijk grasland, maar daarvoor zouden verschillende maatregelen noodzakelijk zijn.
Een bijkomend knelpunt zijn exoten en antropogeen afval. De belangrijkste natuurbehoudsdoelstellingen zijn:
Het behoud en het herstel van de kenmerkende mozaiek van duinspecifieke habitats met de
bedoeling om op deze wijze de gepaste voorwaarden te scheppen voor het behoud, en de (her-
)vestiging van levensvatbare populatie van bedreigde dier- en plantensoorten
Inspelen en opvolgen van de IHD.
De geschikte voorwaarden en omstandigheden scheppen voor een duurzaam recreatief
medegebruik van het natuurgebied
Meer bepaald in de Westhoek & Houtsaegerduinen zijn beheersmaatregelen voorzien om hier en daar
de open duinhabitats te herstellen door bijkomende omstruweling. Ook worden bepaalde ongewenste
boomsoorten zoals populieren, abelen en esdoorns waar noodzakelijk verwijderd en het gericht kappen,
wieden, maaien, … van voornamelijk duindoorn. Ook wordt extensieve begrazing voorzien. In de
Westhoek & Houtsaegerduinen zullen bestaande begrazingsblokken worden uitgebreid en met elkaar
in verbinding gesteld met de bedoeling doelsoorten de kans te geven om zich te ontwikkelen.
In de duinzoom Oosthoek verloopt de vegetatieontwikkeling van de graslanden niet helemaal volgens
de vooropgestelde doelstellingen, mogelijk is de bodem te sterk aangerijkt met fosfaat. Om de
mogelijkheden van graslandherstel beter te kunnen inschatten wordt voorgesteld een
fosfaatuitmijningsexperiment op te stellen.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 19
Ook zal geïnvesteerd worden in het behoud van de bestaande populatie Kamsalamander en de
hervestiging van Rugstreeppad door in te zetten op het herstel van een fijnmazig netwerk aan geschikt
water- en landhabitat. Daartoe zullen hier en daar onder meer in de Westhoek nog bijkomende poelen
gegraven worden en is een opschoningsplan voorzien van de bestaande poelen zodat in de toekomst
een netwerk van poelen in verschillende ontwikkelingsstadia aanwezig zullen zijn.
1.3.3.7 Landinrichtingsproject
Op basis van Cosyns et al., 2013 maakt het VNR De Duinen en Bossen van de Panne deel uit van het
landinrichtingsproject ‘De Westhoek’ (goedgekeurd 12/06/1995). De VLM werkt de opties in
inrichtingsplannen uit.
Een ondertussen uitgevoerd natuurinrichtingsproject betreft de inrichting van het gebied de
Oosthoekduinen. Dit project had betrekking op een gebied van 183 ha waarvan de Krakeelduinen, het
Calmeynbos, de Oosthoekduinen s.s. en de duin-polderovergang deel uitmaakten. Per onderscheiden
deelgebied werden de volgende natuurstreefbeelden voorgesteld.
Krakeelduinen:
o in het noorden : duinbos
o ten zuiden hiervan overwegend Duindoornstruweel met centraal een mozaïek vegetatie
(afwisseling van grasland en struweelplekjes)
Calmeynbos (westelijk deel):
o duinbos
Oosthoek s.s.:
o Noordelijk deel: overwegend mozaïekvegetatie
o Centraal: duingraslanden en mosduin
o Zuidoostelijke rand: mozaïek
Duin-polderovergang (TRP-zone)
o grasland
1.3.3.8 Beschermde gebieden Duinendecreet
Zie Kaart 23 in bijlage 1 van het MER.
Een zuidelijke strook van het habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin’
bestaat uit beschermd duingebied.
Het terrein ter hoogte van het pretpark is niet gelegen in ‘beschermd duingebied’ en ook niet in een ‘voor
het duingebied belangrijk landbouwgebied’.
1.3.3.9 Ankerplaats, beschermd landschap, stads- en dorpsgezichten
Zie Kaart 29 in bijlage 1 van het MER.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 20
Het habitat- en vogelrichtlijngebied overlapt voor een groot stuk met het vastgestelde
landschapsatlasrelict Westhoekduinen – duinen Cabour – De Moeren – plateau van Izenberge (MB
24/12/2008). Het pretpark ligt daardoor ingesloten.
Het Habitat- en Vogelrichtlijngebied in de omgeving van het projectgebied overlapt voor een groot stuk
met het beschermd landschap De Westhoekduinen (Duinen tussen grens, zee en dorp). Grenzend
aan het Habitat- en Vogelrichtlijngebied bevinden zich beschermde stad- en dorpsgezichten
(Dumontwijk De Panne en Abdijhoeve Ten Boomgaerde en omgeving).
In de ruime omgeving van Plopsaland liggen enkele militaire begraafplaatsen die aangeduid zijn als
beschermd monument.
1.3.3.10 Overstromingsgebieden
Zie Kaart 9 in bijlage 1 van het MER.
Binnen het Habitat- en Vogelrichtlijngebied in de omgeving van het projectgebied bevinden zich
nagenoeg geen effectief overstromingsgevoelige gebieden.
Het Langeleed is de belangrijkste onbevaarbare waterloop van het ‘overdekt waddenlandschap’, welke
de zuidelijke grens vormt van het habitatrichtlijngebied. Het Langeleed (VHA-code 1221, onbevaarbare
waterloop, 2de categorie) heeft een watervoerende functie en zorgt dus, samen met het erop
aangesloten systeem van poldergrachten voor de afwatering van dit gebied in hoofdzaak in zuidelijke
richting i.e. via het kanaal Duinkerke-Veurne-Nieuwpoort. Een deel van het Langeleed stroomt richting
Frankrijk en mondt uit in het Kanaal Duinkerke-Nieuwpoort, terwijl het andere deel naar het oosten
stroomt (gedeelte ter hoogte van de Oosthoekduinen). Een exacte plaats waar de scheiding optreedt
kan niet worden gegeven, omdat deze temporeel varieert.
Het projectgebied ligt volgens de watertoetskaarten deels in effectief overstromingsgevoelig gebied
(parking).
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 21
1.4 Beschrijving van het project
1.4.1 Samenvatting van het project dat een mogelijk effect heeft op het gebied
1.4.1.1 Aard van het project en tijdsplanning
Plopsaland De Panne, het vroegere Melipark, is een themapark van Studio 100 en maakt deel uit van de
Plopsa Group. Het is een recreatiepark met heel wat aanhorigheden (o.a. horeca, souvenirwinkels, shows
en evenementen). Daarnaast zijn er ook administratieve ruimtes (onthaal, burelen personeel…) en
ondersteunende functies zoals technische ruimtes, centraal magazijn, groendienst enz. voorzien.
De huidige milieuvergunning voor het attractiepark is verstreken op 18 juli 2016. Daar de Plopsa Group
ook in de toekomst het attractiepark in De Panne verder wenst te zetten, wenst Plopsaland NV dan ook
een nieuwe milieuvergunning te verkrijgen en bijkomende stedenbouwkundige vergunningen. Tegelijkertijd
voorziet Plopsaland NV in een regularisatie van de inmiddels gerealiseerde theaterzaal, Mayaland Indoor
en kasteel Prinsessia, de verdere uitbreiding en/of vervanging van attracties op reeds vergunde percelen
(oa. houten coaster Heidi The Ride) en een herinrichting van de bestaande parkings.
In de nabije toekomst worden volgende wijzigingen/uitbreidingen gepland:
Verdere uitbreiding en/of vervanging van attracties (doorlopend) op vergunde percelen met o.a.
houten rollercoaster Heidi The Ride met volledig dorp in Oostenrijkse stijl en bijkomende horeca
op vergunde percelen met herinrichting van aanpalende parkings (toekomstige situatie,
basisscenario);
Lozing van afvalwater op een nieuwe waterzuivering voor Plopsaqua en bijkomend hotel in
plaats van op de RWZI Adinkerke, dit op vergund perceel 502/T naast RWZI Adinkerke
(toekomstige situatie, ontwikkelingsscenario 1).
In het kader van bovenvermelde veranderingen werd een RUP ‘Plopsaland herziening’ goedgekeurd
bij besluit van 5 september 2013 door de deputatie van de provincie West-Vlaanderen.
In de verdere toekomst (2025) is er in samenhang met de realisatie van een omleidingsweg een
uitbreiding van parking voorzien die De Pannelaan zal ontlasten met een verschuiving van het
zwaartepunt van de parkings naar de overkant van De Pannelaan. De omleidingsweg met gewijzigd
parkeersysteem maakt geen deel uit van het project van voorliggend MER, maar wordt wel in
beschouwing genomen als toekomstige situatie, ontwikkelingsscenario 2.
Het projectgebied in de vergunde, bestaande en geplande situatie betreft het huidige recreatiepark met
de eerder vermelde aanhorigheden, administratieve ruimtes en ondersteunende functies.
De projectgrenzen voor het geplande project in de nabije toekomst vallen samen met de huidige grenzen
van het recreatiepark incl. de parkings voor bezoekers en personeel.
1.4.1.2 Hoofdactiviteiten
Plopsaland De Panne heeft vooral familie-attracties, welke meestal zijn aangekleed in het thema van
de programma’s van Studio 100, die kunnen worden onderverdeeld in verschillende thema’s: action,
family, indoor, kids en water. Daarnaast zijn er ook restaurants en snacks. Plopsaland De Panne bezit
momenteel 53 attracties.
Heel wat shows gaan door in de theaterzaal ‘Plopsa Theater’, met een capaciteit van 1400 plaatsen.
Daarnaast gaan er ook tal van shows en evenementen door in het park ter hoogte van de Kiosk op het
Dorpsplein. Sommige shows worden alle openingsdagen gespeeld, anderen gaan enkel door in de
zomer- of winterperiode of tijdens specifieke weekends gedurende het jaar.
In 2016/2017 wil het pretpark o.a. een nieuwe houten familie-attractie rond het Studio 100-figuurtje
Heidi voorzien. De attractie is voorzien bij de zuidoostelijke grens van het park en gedeeltelijk op de
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 22
bestaande parking, aansluitend met de bestaande attractie boomstammetjes. De nieuwe attractie
vormt een aanvulling en actualisatie binnen het bestaande park op de locatie van de vroegere
panoramische toren. Door de voorziene attractie is de oostelijke dienstweg van de parking te
verplaatsen en komen 43 parkeerplaatsen te vervallen. Door de herinrichting van de bestaande
parkings zullen ter compensatie bijkomende parkeerplaatsen worden gecreëerd. De hoogte van de
houten coaster varieert van 2 tot 23,3 meter boven het maaiveld.
In de volgende jaren zullen er nog enkele nieuwe attracties worden gerealiseerd, maar hoofdzakelijk ter
vervanging van bestaande attracties. Voor de vervanging en/of bouw van nieuwe attracties en
restaurant wordt desgevallend een stedenbouwkundige aanvraag opgemaakt.
1.4.1.3 Ondersteunende activiteiten
Ter ondersteuning van het attractiepark zijn er nog enkele nevenactiviteiten aanwezig:
Luchtcompressoren voor perslucht
Diepvriezers, koelkasten en airco-installaties voor koeling
Werkplaats voor onderhoud installaties en herstellingen aan voertuigen
Transformatoren
Stookinstallaties
Eind 2015 werd beslist om een nieuwe waterzuivering te bouwen naast de bestaande RWZI van
Adinkerke, om het huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater van het zwempark Plopsaqua te
zuiveren, alsook van het nog te bouwen hotel. De nieuwe waterzuivering is zodanig geconcipieerd dat
ook het afvalwater van het pretpark hierop kan aangesloten worden (toekomstige situatie,
ontwikkelingsscenario 1).
Alle afvalwater van het pretpark wordt momenteel geloosd via de meetgoot gelegen langs de De
Pannelaan (toekomstige situatie, basisscenario). Het huishoudelijk afvalwater bestaat voornamelijk uit
sanitair afvalwater (toiletten), een kleine fractie komt van keukens/wasmachines. Het in de openbare
riolering geloosde afvalwater wordt gezuiverd in de RWZI Adinkerke, waar een specifieke capaciteit
werd voorzien voor Plopsaland De Panne.
In het basisscenario wordt het afvalwater van het pretpark verder geloosd op de RWZI Adinkerke. Dit
is het geval zolang er geen nieuwe waterzuivering in exploitatie is.
In het ontwikkelingsscenario 1 is het de bedoeling dat het afvalwater van Plopsaqua en van het nog
te bouwen hotel via een persleiding afgevoerd wordt naar een nieuwe waterzuivering op het terrein van
Plopsaland, grenzend aan de RWZI Adinkerke. Het gezuiverde water wordt geloosd in een aanpalende
gracht die uitmondt in het Langgeleed, stroomafwaarts het lozingspunt van de RWZI. Streefdatum is
juni 2017. Door de bouw van de nieuwe WZI komt er capaciteit vrij op de bestaande RWZI voor de
verwerking van bijkomend afvalwater van het pretpark ten gevolge van het toenemend aantal
bezoekers.
In een tweede fase wordt ervan uitgegaan dat ook het afvalwater van het pretpark via persleiding
afgevoerd wordt naar de nieuwe WZI, waardoor capaciteit vrijkomt op de RWZI Adinkerke voor
(vakantie)woningen en bedrijven uit de omgeving. Ook hier is de streefdatum juni 2017.
Plopsa Group heeft hiervoor onderzoek laten uitvoeren en uiteindelijk geopteerd voor een actief
slibinstallatie. Deze optie is gebaseerd op een studie van Trevi nv.
Nadien werd door Trevi nv een pilootproef uitgevoerd om de voorgestelde zuivering te evalueren. De
testopstelling was gedurende twee maanden in operatie en liep tot halfweg januari 2016. Hierbij
gebeurde de zuivering van het afvalwater van het pretpark (hotel nog niet gebouwd) en werden
schepstalen genomen van het afvalwater van het zwempark. Op basis van de resultaten van de
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 23
pilootproef werkte Trevi een ontwerp en uitvoering uit van een biologische waterzuiveringsinstallatie
(actief slib) om het afvalwater zelf te zuiveren en te lozen op oppervlaktewater.
1.4.1.4 Capaciteit
Het aantal bezoekers per dag varieert sterk. Op jaarbasis waren er in 2005 in totaal 726.301 bezoekers
aan het pretpark. De maanden juli en augustus bleken absolute topmaanden te zijn.
In 2014 bedroeg het totaal aantal bezoekers aan het pretpark 1.257.600. Nog steeds zijn de maanden
juli en augustus de topmaanden. Gemiddeld waren er 4.860 bezoekers per dag, terwijl dit op een topdag
maximaal 15.562 bezoekers bedroeg.
Het totaal aantal bezoekers aan het pretpark en waterpark bedroeg in 2015 respectievelijk 1.323.085
en 258.733. Opnieuw zijn juli en augustus de topmaanden. Gemiddeld waren er voor het pretpark 6.300
bezoekers per dag (tot 9.250 in augustus), terwijl dit op een topdag maximaal 15.562 bezoekers
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 24
bedroeg. Voor het waterpark waren dit gemiddeld 1.000 bezoekers per dag (tot 1.800 in augustus) en
maximum 2.725 bezoekers op een topdag.
De bedoeling is dat het aantal bezoekers aan Plopsaland De Panne incl. de theaterzaal in de toekomst
groeit tot 2.000.000 op jaarbasis, waarbij het aantal bezoekers per dag blijvend zal variëren. Hierin zijn
ook de bezoekers begrepen voor Plopsaqua en toekomstig hotel. De maximale dagcapaciteit zal niet
significant stijgen, de beoogde bezoekersaantallen worden vooral gerealiseerd door een betere
spreiding van de bezoekers over het jaar, zonder evenwel bijkomende openingsdagen en uren ten
opzichte van de vergunde situatie (referentiesituatie). De bezoekers zijn geen unieke bezoekers, nl.
combinatie theater (met show), Mayaland en waterpark (hele jaar door op woensdagen, weekends en
in krokusvakantie). Het is bijgevolg de bedoeling om de extra beoogde bezoekers te ontvangen op
kalmere dagen (< 2000 bezoekers).
In de geplande situatie zal het park zelf alle dagen open zijn vanaf de paasvakantie, het aantal
openingsdagen schommelt tussen 205/220 per kalenderjaar.
1.4.1.5 Mobiliteit
Plopsaland De Panne heeft een redelijke verkeersdrukte als gevolg van de activiteiten. Dagelijks
worden er recreanten ontvangen en komt personeel op en af. Verder is er ook aan- en afvoer van
hulp- en afvalstoffen.
Onderstaande figuur geeft de ligging van de parkings en de haltes voor het openbaar vervoer weer in
de buurt van Plopsaland De Panne. De hoofdontsluitingsweg is De Pannelaan. Vlak naast de
hoofdingang situeren zich parkings 2 en 3, welke bereikbaar zijn via de Zwartehoekstraat. Aan de
andere kant van de trambedding ligt parking 1, welke bereikbaar is via De Pannelaan. Aan de
overkant van De Pannelaan liggen de parkings 4 en 5, welke bereikbaar zijn via een zijweg van De
Pannelaan. Van zodra parking 2 in belangrijke mate benut is, worden de auto’s afgeleid naar parking 1
en vervolgens parking 3. Indien deze parkings in belangrijke mate benut zijn, wordt overgeschakeld op
de parkings 4 en 5 aan de overkant van De Pannelaan. Bij gemiddelde dagen is parking 5 niet in
gebruik. Parking 4 is matig bezet (60 à75 %) in functie van bezetting zwembad.
Parking 5 was in 2005 niet echt meer in gebruik. Parking 5 en 4 waren de oorspronkelijke parkings van
De Meli. Bussen reden nog op via oude busparking. Ook de flow op de parkings was lichtjes anders
dan in de vergunde situatie (referentiesituatie), maar ze waren wel in gebruik.
In de toekomstige situatie wil men de bestaande parkings 1, 2 en 3 herinrichten en reorganiseren
zonder deze uit te breiden in oppervlakte.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 25
Figuur 4.4 Parkeermogelijkheden en openbaar vervoer in de buurt van Plopsaland (huidige situatie 2014-
2015) (bron: Plopsaland De Panne)
1.4.2 Relatie tussen het plan/project en de SBZ inzake
1.4.2.1 Locatie, afstand
Het pretpark bevindt zich op ca. 200 m van het vogelrichtlijngebied BE2500121 ‘Westkust’ (zie Kaart
19.)
Het pretpark bevindt zich op ca. 30 m van het habitatrichtlijngebied BE2500001 ‘Duingebieden
inclusief Ijzermonding en Zwin’ (zie Kaart 19).
1.4.2.2 Projectuitvoering
De beschrijving van de te verwachten emissies naar lucht, water, bodem en grondwater en inzake
rustverstoring worden hieronder toegelicht.
1.5 Beschrijving van de nulsituatie en de referentiesituatie (vergunde situatie)
Als vergelijkingsbasis voor het beoordelen van de effecten geldt de nulsituatie, dit is de huidige
ruimtelijke situatie van het park zonder dat dit echter in exploitatie is.
Voor het beschrijven van de aanwezige fauna en flora, komt de nulsituatie echter in belangrijke mate
overeen met de referentiesituatie (vergunde situatie). Waar relevant wordt aangegeven in welke richting
fauna en flora (hypothetisch) zouden geëvolueerd zijn zonder de exploitatie van Plopsaland.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 26
1.5.1 Vegetaties te beschouwen als habitats van bijlage I
In het projectgebied zelf komen geen habitats van bijlage I van de Habitatrichtlijn voor. In de omgeving
van het projectgebied worden volgende types aangetroffen:
2120 Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen)
2130 Vastgelegde duinen met kruidvegetaties (grijze duinen)*
2160 Duinen met Hippophae rhamnoides
2180 Beboste duinen van het Atlantische kustgebied
2190 Vochtige duinvalleien
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 27
Figuur 1.2 Habitatkaart
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 28
1.5.2 Soorten van bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn
Hoewel het projectgebied niet overlapt met een Vogel- of Habitatrichtlijngebied, is het toch mogelijk dat
soorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn of van bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn in het gebied
voorkomen of er gebruik van maken. Voor soorten uit bijlage II van de Habitatrichtlijn is de aanwijzing
van speciale beschermingszones vereist. Daarnaast dient benadrukt te worden dat alle soorten van
bijlage IV strikt beschermd zijn in Vlaanderen, onafhankelijk van het feit of ze al dan niet voorkomen
binnen een speciale beschermingszone.
Hieronder wordt, op basis van het ontwerp s-IHD rapport geduid welke soorten van bijlage II of IV in de
omgeving van het projectgebied voorkomen. Voor de instandhoudingsdoelstellingen van de soort wordt
verwezen naar §1.3.1.3.
1.5.2.1 Kamsalamander
De belangrijkste populatie van de soort bevindt zich in deelgebied 2, ten noorden van het projectgebied,
meer bepaald in de Westhoek en de Oosthoekduinen. In deelgebied 1, ten zuiden van het projectgebied,
bestaan ook enkele recente waarnemingen.
De Kamsalamander is een bewoner van kleinschalige landschappen: gebieden met hagen, houtwallen,
rijen knotbomen, rietkragen en vochtige bosjes. Hij stelt vrij hoge ecologische eisen aan zijn biotoop en
is een sterke predator, zelfs voor zijn eigen soortgenoten. Belangrijk voor de populaties is dan ook de
aanwezigheid van een goed ontwikkelde watervegetatie waardoor de eigen larven en die van andere
soorten amfibieën meer overlevingskans hebben.
Alle deelgebieden van het SBZ-H hebben goede potenties voor de soort. Herkolonisatie van
deelgebieden waar de soort in het verleden verdween is echter niet vanzelfsprekend, ten gevolge van de
versnippering van de deelgebieden en de leefgebieden van de soort.
1.5.2.2 Rugstreeppad
De soort komt voor in deelgebied 2. De rugstreeppad is vooral gebonden aan open terreinen met droge
en losse bodems die snel opwarmen. Al de bovenvermelde kenmerken zijn terug te vinden in de open
duinlandschappen die dan ook een uitstekend biotoop vormen voor de soort.
1.5.2.3 Boomkikker
De soort komt actueel niet meer voor in deelgebied 1 of 2.
1.5.2.4 Kruipend moerasscherm
Het aantal populaties van Kruipend moerasscherm is beperkt binnen het SBZ-H. De soort komt actueel
enkel nog voor in de duinen van de westkust, binnen deelgebied 2 betreft het een kleine populatie in de
Houtsaegersduinen. Deze zone is echter op grote afstand van het projectgebied gelegen.
1.5.2.5 Nauwe korfslak
De soort komt zowel in deelgebied 1 als 2 voor. In de kustduinen kan de soort zowel worden
aangetroffen op plekken die kortstondig onder water kunnen staan (duinpannen), alsook op matig
vochtige tot zelfs aanzienlijk drogere duinen maar dan vooral in bosranden en ruigten, waar beschutting
tegen uitdroging en (dood) hout aanwezig dient te zijn van bij voorkeur populierachtigen.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 29
1.5.2.6 Zeggekorfslak
De soort komt actueel niet meer voor in deelgebied 1 of 2.
1.5.2.7 Vleermuizen
In de G-IHD wordt het SBZ-H als belangrijk opgegeven voor volgende soorten: Meervleermuis - Myotis
dasycneme, Brandt's vleermuis/Gewone baardvleermuis - Myotis brandtii/Myotis mystacinus,
Franjestaart - Myotis nattereri, Laatvlieger - Eptesicus serotinus, Ruige dwergvleermuis / Gewone
dwergvleermuis / Kleine dwergvleermuis – Pipistrellus species, Watervleermuis - Myotis daubentonii en
Rosse vleermuis - Nyctalus noctula.
Geen enkele van bovenstaande soorten wordt echter in grote aantallen waargenomen aan de kust.
In de Cabourduinen (BE2500001-1 Fossiele duinen van Adinkerke) zijn waarnemingen gekend van
foeragerende Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis (Zwaenepoel et al., 2007).
Conclusie: Momenteel is te weinig geweten over vleermuizen aan de kust. Niettegenstaande zijn er wel
waarnemingen van overwinterende exemplaren, maar over de potenties van vleermuizen in het
duinlandschap is te weinig geweten.
1.5.3 Soorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn
Volgende soorten komen actueel mogelijk tot broeden nabij het projectgebied (deelgebied 1 of 2 van de SBZ-H). Voor de instandhoudingsdoelstellingen van de soort wordt verwezen naar §1.3.1.3.
Blauwborst (deelgebied 1)
Boomleeuwerik (deelgebied 2 en tot voor kort ook in deelgebied 1) De Wespendief foerageert in de omgeving van het projectgebied. Daarnaast komen nog een belangrijk aantal dootrekkende en overwinterende bijlage I-soorten voor.
1.6 Effecten
1.6.1 Identificatie elementen/fasen van plan/project met mogelijke impact op het SBZ en te beschouwen scenario’s
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen primaire effecten en secundaire effecten. Als primaire
effecten kunnen ruimtebeslag, versnippering en barrièrewerking een rol spelen.
Ruimtebeslag is het directe oppervlaktegebonden verlies van ruimte en/of een daling van de
kwaliteit van ruimte die noodzakelijk is voor een habitattype1 of het leefgebied van een habitat-
of vogelrichtlijnsoort2. Het kan hierbij gaan om tijdelijk verlies (bv. tijdelijke stockageruimte,
tijdelijke werfweg, …), permanent verlies of een kwaliteitswijziging in de structuurkenmerken
van een habitat.
Versnippering is een ruimtelijke wijziging die de uitwisseling van zowel de habitat- en
vogelrichtlijnsoorten als de habitat typische soorten van de Natura 2000 habitattypen)
tussen verschillende leefgebieden bemoeilijkt of verhindert. Hierdoor neemt de ruimtelijke
samenhang van het populatienetwerk af. 1 Hieronder worden verstaan, alle habitats vermeld in de bijlage I van het Decreet van 19 juli 2002 houdende wijziging van het
decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (publicatiedatum 31 augustus 2002), met name
Bijlage I “De habitattypes van bijlage I van de Habitatrichtlijn die in Vlaanderen voorkomen”.
2 Hieronder worden verstaan, alle soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van het Decreet van 19 juli 2002 houdende wijziging
van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (publicatiedatum 31 augustus 2002),
met name Bijlage II “Dier- en plantensoorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijnen die voorkomen in Vlaandere”; Bijlage III “De
dier- en plantensoorten van communautair belang van de Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, die voorkomen in Vlaandere”; Bijlage IV
“De vogelsoorten van de Bijlage I van de Vogelrichtlijn die voorkomen in Vlaanderen”.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 30
Secundaire effecten die kunnen optreden zijn effecten die een impact hebben vanuit een andere
milieudiscipline. Relevante secundaire effecten zijn:
Wijziging grond- en oppervlaktewaterkwantiteit
Wijziging grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
Verzuring en eutrofiëring door luchtdepositie
Rustverstoring (door wijziging in geluidsniveau, licht of menselijke aanwezigheid).
De secundaire effecten kunnen opnieuw een tijdelijk of een permanent effect hebben.
De effecten in de toekomstige situatie worden beoordeeld ten opzichte van de nulsituatie. Dit is de
situatie waarbij het park (zonder de uitbreidingen) aanwezig is, maar niet in exploitatie. Binnen de
toekomstige situatie wordt een onderscheid gemaakt tussen een basisscenario (waar de beperkte
uitbreidingen deel van uitmaken) en 2 ontwikkelingsscenario’s.
1.6.1.1 Te beschouwen scenario’s
In deze passende beoordeling worden de effecten van de toekomstige situatie beoordeeld ten opzichte van de nulsituatie en de referentiesituatie. Als nulsituatie wordt het park in zijn huidige vorm beschouwd, zonder exploitatie, dit vormt de vergelijkingsbasis voor de effecten. In de toekomstige situatie worden een basisscenario en 2 mogelijke ontwikkelingsscenario’s beschouwd. De effectbeoordeling voor de ontwikkelingsscenario’s gebeurt deels kwantitatief, deels kwalitatief.
Het basisscenario: bestaande toestand van het park in exploitatie, met daarnaast de herinrichting van de parkings 1, 2 en 3 in functie van een betere bereikbaarheid en parkeerfaciliteiten, alsook de inrichting van een thematische themazone ‘Heidiland’. Plopsaqua
3 wordt niet beschouwd als deel uitmakend van het project waarvoor een hernieuwing
van de milieuvergunning wordt aangevraagd. Bij de beoordeling van de effecten zal echter rekening gehouden worden met het cumulatieve effect van de aanwezigheid en exploitatie van dit zwembad. In dit basisscenario zal het afvalwater van het pretpark verder geloosd worden op de RWZI Adinkerke.
Ontwikkelingsscenario 1: gaat uit van het basisscenario met daarnaast de aanleg en exploitatie van een hotel. In tegenstelling tot het basisscenario zal een nieuwe waterzuivering voor Plopsaqua en het bijkomend hotel voorzien zijn, waarop ook de lozing van afvalwater van het pretpark zal gebeuren in plaats van op de RWZI Adinkerke.
Ontwikkelingsscenario 2: gaat uit van de aanleg van een omleidingsweg en een nieuw parkeergeleidingssysteem.
1.6.2 Effectbespreking
1.6.2.1 Primaire effecten
Ruimtebeslag
Het pretpark neemt actueel geen directe oppervlakte van de SBZ-gebieden in. Het noorden van het
pretpark wordt gescheiden van de SBZ door de Duinhoekstraat met langs gelegen woningen. Parking
5 ligt op 30 m afstand van het Habitatrichtlijngebied, met ertussen het Langgeleed.
3 In 2015 opende een subtropisch zwembad, gelegen naast het recreatiepark. Het zwembad dient o.a. ter vervanging van het
verouderde zwembad van De Panne. Het zwembad functioneert volledig autonoom (aparte transfo, hoogrendementsgasketels,…).
Het zwembad kan dus niet beschouwd worden als een nieuwe attractie van het pretpark. In dit kader werd dan ook een aparte
milieuvergunning aangevraagd en verleend door de deputatie van West-Vlaanderen op 9 februari 2015.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 31
Voor wat betreft de uitbreidingen die onderdeel zijn van de toekomstige situatie, dient voor de bouw
van de Heidi Coaster een deel groen verwijderd te worden aan de zuidelijke kant van het pretpark,
t.h.v parking 2. Bij de heraanleg van de parkings blijven de bomen ter hoogte van parking 2 behouden.
Met voorliggend gepland project is er geen directe inname van Vogelrichtlijngebied noch van
Habitatrichtlijngebied.
Er treedt ten opzichte van de nulsituatie geen bijkomend ruimtebeslag op binnen SBZ-gebied in de
referentiesituatie of toekomsituatie (basisscenario, noch in één van de ontwikkelingsscenario’s).
Het effect is niet significant..
Versnippering/barrièrewerking
De referentiesituatie geeft geen aanleiding tot bijkomende versnippering of barrièrewerking op niveau
van de groenschermen.
De heraanleg van de parkings in het basisscenario gebeurt op de bestaande percelen die in de
referentiesituatie reeds dienst doen als parking. Er worden dus geen extra oppervlaktes in beslag
genomen, er worden ook geen bijkomende groenschermen voorzien. De houten coaster sluit aan bij
de bestaande attracties en gebouwen van Plopsaland en de hoofdparking. Hiervoor wordt wel een
groenzone verwijderd, welke zich evenwel op een relatief grote afstand bevindt van de Natura 2000-
gebieden (> 500 m).
Doorheen het pretpark stroomt het Langgeleed. Het overtollige hemelwater en het gezuiverde
afvalwater via de RWZI van Adinkerke wordt geloosd in het Langgeleed. Het Langgeleed is de
belangrijkste onbevaarbare waterloop van het ‘overdekt waddenlandschap’, welke de zuidelijke grens
vormt van het habitatrichtlijngebied. Het Langgeleed (VHA-code 1221, onbevaarbare waterloop, 2de
categorie) met het erop aangesloten systeem van poldergrachten voor de afwatering van dit gebied
heeft naast een watervoerende functie ook een verbindingsfunctie tussen de natuurgebieden in de
omgeving. Die waterloop doorkruist het pretpark en blijft behouden. De slechte biologische
waterkwaliteit van het Langgeleed (zie volgende effectgroep) kan echter als een barrière worden
beoordeeld. Dit effect wordt echter in de betreffende effectgroep mee besproken.
Het effect m.b.t. versnippering en barrièrewerking ten aanzien van de SBZ-gebieden is als niet
significant te beschouwen voor zowel de referentiesituatie, het basisscenario als de
ontwikkelingsscenario’s. Er worden daarnaast geen begeleidende groenelementen verwijderd, die een
effect zouden kunnen hebben op de migratieroutes van bijlage II of IV soorten (in het bijzonder
vleermuizen) buiten SBZ-gebied.
1.6.2.2 Secundaire effecten
Wijziging grond- en oppervlaktewaterkwantiteit
Er treden geen relevante effecten op de grondwaterkwantiteit op in de referentietoestand of
toekomstige toestand, het effect is afwezig. De geplande veranderingen in het basisscenario zullen
plaatsgrijpen in weinig tot niet kwetsbaar gebied voor verdroging. Voor de grondwerken is geen
bemaling voorzien, er wordt gebruik gemaakt van dieptefunderingen voor de Heidi Coaster. De 2
ontwikkelingsscenario’s hebben eveneens geen impact op de grondwaterkwantiteit.
Het effect op de oppervlaktewaterkwantiteit in de referentiesituatie is verwaarloosbaar gezien er geen
wijzigingen ten opzichte van de nulsituatie optreden. Ook in het toekomstscenario zijn de effecten op
de oppervlaktewaterkwantiteit beperkt (input discipline Water), gezien de bijkomende verharde
oppervlakten in het basisscenario bij voorkeur geïnfiltreerd en dan pas gebufferd en vertraagd
afgevoerd worden. Het effect op de ontvangende waterlopen (Langgeleed), die grenst aan het SBZ-H,
is niet significant:
Het hemelwater van de bijkomende verhardingen en dakoppervlaktes voor de houten coaster
wordt deels geïnfiltreerd in de grond, deels opgevangen in een hemelwaterput voor hergebruik
in de sanitaire installaties en watert deels af naar de vijver in het park.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 32
Voor de heraanleg van parking 2 wordt in totaal 6.153 m² nieuwe asfaltering voorzien. Volgens
de hemelwaterverordening zal voor de nieuw aan te leggen verharding op parking 2 een
infiltratievoorziening moeten worden voorzien. Hetzelfde aandeel van de bestaande verharding
die nog niet is aangesloten op een hemelwaterput, infiltratievoorziening of buffervoorziening
wordt meegenomen in de berekening van de afwaterende oppervlakte van de
infiltratievoorziening. In totaal zal dus 12.306 m² worden aangesloten op de
infiltratievoorziening. Een deel van het hemelwater zal dus blijvend via interne rioleringen
rechtstreeks geloosd worden op het Langgeleed. Wanneer de infiltratievoorziening voor de
nieuwe en deels bestaande verharding wordt aangelegd, zal een deel van de bestaande
parking niet meer rechtstreeks geloosd worden op het Langgeleed. De afwatering van de
overige parkings blijft zoals in de referentiesituatie.
Het effect van zowel de referentiesituatie als de toekomstsituatie is als niet significant te
beschouwen. De ontwikkelingsscenario’s hebben geen relevante impact op de
oppervlaktewaterkwantiteit.
Wijziging grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
In de toekomst zal er, net als in de referentiesituatie, in het basisscenario geen rechtstreekse lozing zijn
van het afvalwater van Plopsaland op het Langgeleed en bijgevolg geen rechtstreekse impact op de
waterloop, enkel onrechtstreeks via de lozing van de RWZI op het Langgeleed. In de referentiesituatie
wordt het effect als niet significant beschouwd.
Bij toename van aantal bezoekers in de toekomstige situatie kan door de hogere vuilvrachten (vnl. voor
totaal stikstof) niet gegarandeerd worden dat de lozingsnormen en verwijderingspercentages van de
RWZI gehaald kunnen worden, met een negatieve impact op de waterkwaliteit van de waterloop tot
gevolg.
Het basisscenario kan bijgevolg enkel zolang dat het totaal aantal bezoekers aan Plopsaland en
Plopsaqua gelijk blijft aan dit van 2015. Een groei van het aantal bezoekers van Plopsaland kan in
feite pas vanaf het moment dat het afvalwater van Plopsaqua afgekoppeld is van de RWZI en
gezuiverd in de nieuwe WZI. Gezien de waterloop grenst aan, maar niet gelegen is binnen SBZ, wordt
het effect als niet significant beschouwd, indien rekening gehouden wordt met deze randvoorwaarde.
In het ontwikkelingsscenario 1 voor de bouw van het hotel zal ook voorzien worden in een eigen WZI
voor de zuivering van het afvalwater van het hotel en van Plopsaqua. Daaraan gekoppeld wordt
bekeken om ook het afvalwater van Plopsaland mee te zuiveren.
Bij uitbouw van de eigen waterzuivering, zal een aanzienlijk deel van de vuilvracht van de RWZI
verschuiven naar de eigen WZI van het waterpark/hotel. Dit betekent dat bij afkoppeling van het
afvalwater van Plopsaqua (eerste fase), enkel nog het afvalwater van Plopsaland zal gezuiverd
worden op de RWZI.
Door de afkoppeling van Plopsaqua (in eerste fase van realisatie WZI) zal er weer ruimte zijn voor een
verhoogde vuilvracht van Plopsaland tengevolge van het toenemend aantal bezoekers in de toekomst.
Dit zou voor de huidige RWZI geen problemen mogen geven naar verwerkbaarheid van het
afvalwater. Een groei van het aantal bezoekers van Plopsaland zou bijgevolg weer kunnen vanaf deze
eerste fase van het ontwikkelingsscenario 1, nl. het moment dat het afvalwater van Plopsaqua
afgekoppeld is van de RWZI en gezuiverd wordt in de nieuwe WZI.
Wanneer het afvalwater van Plopsaland ook meegezuiverd wordt op de eigen WZI van het
waterpark/hotel (fase 2 van het ontwikkelingsscenario 1) betekent dit een aanzienlijke vermindering
voor de RWZI van Adinkerke en een groter verwerkingsdebiet voor de eigen WZI. De geplande
vuilvracht van de eigen WZI zal immers in mindering moeten worden gebracht van de totale influent
vuilvracht van de RWZI. Op het moment dat de (relatief geconcentreerde) vuilvracht van Plopsaland
wordt afgekoppeld, zal de RWZI bij zijn processturing wel meer rekening moeten houden met de
sterke verdunningen op het gemengde rioolstelstel van het zuiveringsgebied. Door de geringere
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 33
hydraulische belasting van de RWZI zal wellicht ook de overstortwerking van de RWZI worden
geoptimaliseerd.
Teneinde te vermijden dat bij realisatie het ontwikkelingsscenario 1, de waterkwaliteit van het
Langgeleed sterk negatief zou beïnvloed worden, dienen voor de nieuwe WZI in plaats van de
algemene lozingsnormen voor lozing in oppervlaktewater, de strengere sectorale lozingsnormen
(lozing stedelijk afvalwater) gehanteerd zoals voor de bestaande RWZI, nl. stikstof 15 mg/l, fosfor 2
mg/l, zwevende stoffen 35 mg/l en CZV 125 mg/l, desgevallend door het inschakelen van een
zandfiltratiestap als tertiaire zuivering na de nabezinking. Indien hiermee rekening gehouden worden,
zal dit ontwikkelingsscenario een positief effect kennen ten opzichte van de referentiesituatie en een
neutraal effect ten opzichte van de nulsituatie.
Ontwikkelingsscenario 2 heeft geen impact op de oppervlaktewaterkwaliteit.
Rustverstoring
1. Rustverstoring door geluid
De belangrijkste verstorende effecten van geluid vallen te verwachten bij diergroepen en diersoorten
die vertrouwen op auditieve signalen voor de onderlinge communicatie. Echter, (semi-) kwantitatief
onderzoek en methodologieën zijn momenteel enkel beschikbaar voor broedvogels. Relevantie naar
andere diergroepen is niet uitgesloten, maar door gebrek aan onderzoeksgegevens kunnen effecten
door geluid voor andere diergroepen dan vogels niet bepaald worden. Voor het effect op vleermuizen
kan een ruwe effectbepaling gedaan worden aan de hand van een Nederlands voorbeeld . Hierbij
dient vermeld te worden dat door een gebrek aan kennis over de exacte effecten van
geluidsverstoring op vleermuizen een aantal aannames werden gemaakt.
a. Vogels:
Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij
autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven. Uit het
onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de
draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van
de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte
soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet van alle
soorten.
De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 dB(A), voor weidevogels is
de drempelwaarde 47 dB(A). We hanteren een gemiddelde drempelwaarde van 45 dB(A).
Bij geluidsverstoring kan uitgegaan worden van biotische gegevens, meer bepaald van de
rangschikking van BWK-ecotopen naar een (potentiële) gevoeligheid voor geluidsbelasting,
waarbij de ecotopen verondersteld worden als biotopen te fungeren van diersoorten die
gevoelig zijn voor geluidsbelasting. Het effect kan beoordeeld worden door de gesimuleerde
geluidsbelasting te projecteren op deze BWK-gebaseerde geluidsgevoeligheidskaart, waarbij
pragmatisch een bepaald drempelgeluidsniveau kan beschouwd worden of waarbij per soort de
drempel gescreend wordt.
De geluidsbronnen ten gevolge van de activiteiten van het pretpark zijn:
Het geluid van de attractietoestellen
Het geluid van menselijke stemmen
Het geluid van muziek
Het geluid van de technische installaties in open lucht
Het geluid van de theater- en polyvalente zalen
Daarnaast zijn er ook nog de geluidsbronnen ten gevolge van de verkeersgeneratie.
Bij een kwetsbaarheidsbenadering met betrekking tot rustverstoring wordt een onderscheid
gemaakt in verschillende rustverstoringsvormen. Volgens de kwetsbaarheidskaart verstoring
bevindt zich zeer kwetsbaar gebied langs het Langgeleed aan de westkant van het pretpark en
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 34
in het landbouwgebied ten oosten van parking 5. Binnen het projectgebied bevinden zich ook
kwetsbare ecotopen.
Binnen het Europees Habitarichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied zijn er een aantal
vogelsoorten welke actueel voorkomen en waarvoor ook doelstellingen zijn voor opgemaakt,
het betreft blauwborst, Boomleeuwerik en Wespendief. De drie soorten zijn zeer gevoelig voor
geluidsverstoring.
Uit de discipline geluid blijkt dat het geluid van de attracties nauwelijks hoorbaar is op de
perceelsgrenzen van het park, wel de muziek en de stemmen. Het geluid van het verkeer langs
de drukke N34 reikt ook niet tot die (zeer) kwetsbare gebieden buiten het projectgebied. Uit de
modelleringen van het verkeersgeluid langsheen de N34 blijkt dat de geluidsbelasting in de
nulsituatie gelijk is aan de geluidsbelasting in de referentiesituatie en de toekomstsituatie.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de bijdrage van het verkeer van Plopsaland aan de
geluidsbelasting langsheen de N34 en de hieraan grenzende SBZ niet significant is.
Indien eenzelfde redenering doorgetrokken wordt naar meetpunt 4, ter hoogte van het SBZ-H,
kan geconcludeerd worden dat de geluidsbelasting zowel in de nulsituatie als in de toekomstige
situatie als gevolg van het wegverkeer al hoger dan de drempelwaarde van 45 dB(A) is. In dit
meetpunt was tijdens de ambulante metingen bij momenten het geluid van de bezoekers
(vooral het roepen) merkbaar in de achtergrond maar dit heeft weinig invloed op de
meetwaarden (zie discipline Geluid). Het effect van het project is ook hier niet significant, ook
op meest kwetsbare soorten die voorkomen binnen het SBZ.
b. Vleermuizen
Hier moet een onderscheid gemaakt worden tussen effecten op foeragerende, baltsende en
overwinterende vleermuizen.
Effecten van geluid op de echolocatie: Gegevens over eventuele effecten van luide
geluiden die het gevolg zijn van menselijke activiteiten (zoals verkeer), zijn niet
voorhanden.
Er zijn voorbeelden bekend van vleermuizen die foerageren op korte afstand van
drukke verkeerswegen, mensenmassa’s,…. Frequenties van dergelijke geluiden
bevinden zich echter grotendeels in het voor mensen hoorbare frequentiebereik, d.w.z.
< 10 kHz.
Experimenten hebben aangetoond dat vleermuizen vaak op kunstmatige geluiden
reageren door het energieniveau van de uitgestoten echolocatiegeluiden te verhogen.
Dit bereiken zij door luider te gaan roepen dan wel langere echolocatiepulsen te
produceren. Deze reactie treedt op zodra de frequentie van het geluid waaraan ze
worden blootgesteld overlapt met de echolocatiegeluiden die ze zelf maken. Voor een
soort verwant met Laatvlieger bedraagt het kritiek niveau 80 dB. Voor een kleinere
soort als de Dwergvleermuis zal het kritieke niveau iets lager liggen, ongeveer 70 dB.
Het geluidsniveau van een echolocatiepuls van een vleermuis bedraagt gemiddeld 80-
120 dB.
Naar aanleiding van het voorgaande kunnen we veronderstellen dat het effect van
kunstmatig lawaai, zoals geproduceerd door verkeerswegen, op de echolocatie van
foeragerende vleermuizen klein zal zijn, zolang het niveau van de ultrasone component
van het geluid lager blijft dan dat van de echolocatie van de vleermuizen zelf. Als
richtlijn kan uitgegaan worden van een maximaal toelaatbaar geluidsniveau van 70 dB.
Dit maximale geluidsniveau geldt voor frequenties van 20 kHz en hoger. Aangezien de
frequentie van autoverkeer vooral onder 10 kHz valt is verstoring van de echolocatie
door autoverkeer niet te verwachten. Met andere woorden: het valt niet te verwachten
dat de vleermuizen geen prooidieren meer kunnen lokaliseren als gevolg van het
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 35
verkeerslawaai4. Het effect is echter, gezien het geringe onderzoek hierrond, niet
volledig uit te sluiten.
Effecten van geluid op de balts: Van vogels is bekend dat verkeerslawaai bij snelwegen
een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van broedgebieden langs de weg en
uiteindelijk op de omvang en duurzaamheid van populaties van deze broedvogels. Men
vermoedt dat stress in combinatie met verstoring van de vocale communicatie (zang)
door het verkeerslawaai een rol speelt.
Over effecten van lawaai op baltsende vleermuizen is niets bekend, maar het is
aannemelijk te veronderstellen dat deze vocale communicatie, net als bij vogels,
verstoord wordt door luide externe geluiden.
Naar verwachting zal verstoring optreden bij lagere geluidsniveaus dan bij echolocatie,
omdat het hier niet, zoals bij echolocatie, mogelijk is voor de vleermuizen om externe
geluiden weg te filteren. Over de hoogte van het maximaal toelaatbare geluidsniveau
kan geen uitspraak worden gedaan.
Effecten van geluid op de winterslaap: Vleermuizen houden van eind oktober tot begin
april een winterslaap. Ontwaken door menselijke verstoring kan leiden tot een voortijdig
verbruik van vetreserves en, wanneer dit vaker gebeurt, tot sterfte. Naast directe
aanraking kunnen ook licht- en geluidsprikkels leiden tot ontwaken. Na onderzoek
volgde dat ontwaken optrad als gevolg van menselijk stemgeluid. Hieruit blijkt dat
laagfrequente (niet-ultrasone) geluiden verstorend kunnen zijn. Over effecten van
hoogfrequente geluiden op overwinterende vleermuizen is niets bekend.
Ondanks de gevoeligheid van overwinterende vleermuizen voor geluidsprikkels, zijn
winterverblijven geregeld te vinden op korte afstand van geluidsbronnen, zoals drukke
verkeerswegen. Hieruit blijkt dat overwinterende vleermuizen een hoog geluidsniveau
kunnen verdragen van laagfrequente geluiden. De frequenties van verkeerslawaai in
bos liggen vrijwel geheel in het door mensen hoorbare spectrum: tot ca. 10 kHz,
maximaal geluidsniveau tussen 100-200 Hz en 0,5-4 kHz. Plotseling optredende
onbekende geluiden zullen eerder tot verstoring in de vorm van ontwaken leiden dan
geluiden die constant in de omgeving van het winterverblijf aanwezig zijn of die
regelmatig optreden of in sterkte variëren.
Momenteel zijn geen gegevens bekend van winterverblijven in de nabijheid van het
projectgebied. Indien deze voorkomen is, naast het mogelijk effect van verkeerslawaai,
van groter belang nog het voorkomen van plotselinge luide geluiden in de periode eind
oktober tot eind maart.
Mits het nemen van geluidsbeperkende maatregelen op niveau van het plan (maatregelen die
niet barrièrevergrotend zijn krijgen de voorkeur) kan het effect als niet significant beoordeeld
worden.
2. Rustverstoring door licht
Aanwezigheid van verlichting vormt een barrière voor verschillende vleermuissoorten5. Het effect van
verlichting op vleermuizen verschilt per soort. Bij straatlantaarns (met witte (kwik)lampen) ontstane
insectenconcentraties worden bejaagd door Dwergvleermuizen, Laatvliegers en in mindere mate
4 Een uitzondering vormt wellicht een soort als de Bruine grootoorvleermuis, die zijn voedsel tevens opspoort aan de hand van de
geluiden die door de prooien zelf worden gegenereerd. Zijn gehoor is extra gevoelig voor frequenties van 8 tot 20 kHz. De soort
komt echter volgens de beschikbare gegevens, niet voor in het studiegebied.
5 Koolstra B.J.H., B. Verboom & J. Dirksen, 2001. Ecologische effecten van het bestemmingsplan Birkhoven-Noord; Beschrijving
van de ecologische gevolgen voor vleermuizen en een toets van deze effecten aan de EU-Habitatrichtlijn en
Natuurbeschermingswet. Wageningen, Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte. Alterra-rapport 339. 46 blz. 1 fig.; 3 tab.;
23 ref.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 36
Rosse vleermuizen. Uit veldwaarnemingen is gebleken dat Dwergvleermuizen vooral later op de
avond en in de nacht bij lantaarnpalen foerageren.
Tijdens de schemering – de periode waarin insectendichtheden het hoogst zijn – zoeken
dwergvleermuizen juist donkere plaatsen op. Voor de Dwergvleermuis is het dus van belang dat er
tevens donkere, insectenrijke, foerageerplekken beschikbaar zijn.
Uit veldwaarnemingen is gebleken dat de Gewone dwergvleermuis en de Rosse vleermuis later
uitvliegen wanneer dichtbij de uitvliegopening verlichting aanwezig is. Directe gevolg hiervan is dat
een deel van de insectenpiek in de avondschemering door het verlate uitvliegen wordt gemist.
Hierdoor moeten de dieren langer foerageren, hetgeen extra energie kost, waardoor uiteindelijk hun
fitness negatief wordt beïnvloed.
Een uitgesproken lichtschuwe soort is de Watervleermuis, deze werd echter niet in de nabije
omgeving van het projectgebied waargenomen.
In deelgebied 1 (Fossiele duinen van Adinkerke) zijn waarnemingen gekend van foeragerende
Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis (IHD-rapport). Momenteel is er echter
weinig geweten over vleermuizen in dit SBZ-H. Het voorzorgsprincipe dient echter gehanteerd te
worden.
Het Langgeleed omvat structuren die van belang kunnen zijn voor nachtactieve fauna, zoals
vleermuizen. Het pretpark wordt beperkt verlicht aan de kant van de straat, die zelf ook ‘s nachts verlicht
is. Het pretpark zelf wordt verlicht via lage ledverlichtingspalen langs de wandelpaden, die elektronisch
gestuurd zijn in functie van de openingsuren.
Op de parkings zijn al in de referentiesituatie verstralers voorzien welke timing gestuurd zijn in functie
van de lichtintensiteit en doven 2u na sluitingstijd. De parking 4 en 5, die het dichtst gelegen zijn nabij
het Habitatrichtlijngebied worden enkel gebruikt als overloopparking en de verlichting (verstralers) gaat
enkel aan als het donker is en doven 2 uur na sluiting. Gezien evenwel langs parking 5 geen
groenscherm is die lichtstraling kan afzwakken, kan een effect optreden.
Bij de voorziene uitbreidingen in het basisscenario zal de verlichting van de heringerichte parkings met
verstralers uitgerust blijven, die doven 2 u na sluitingstijd. De verlichting van de nieuwe Heidi Coaster
aan parking 2 wordt opgenomen in het timing gestuurd verlichtingssysteem in functie van de
lichtintensiteit.
De ontwikkelingsscenario’s gaan mogelijk ook gepaard met bijkomende verlichting, wat als negatief
beschouwd wordt.
Het Habitat- en Vogelrichtlijngebied bevindt zich op respectievelijk 30 m en 200 m van het pretpark,
zodat kan gesteld worden dat het pretpark geen significant negatieve effecten heeft op de licht-
verstoringsgevoelige fauna binnen SBZ. Vleermuizen zijn echter ook buiten SBZ beschermd.
Globaal wordt het effect van lichtverstoring op gevoelige soorten (voornamelijk vleermuizen) in de
referentiesituatie en de toekomstige situatie (zowel basisscenario als ontwikkelingsscenario) bijgevolg
als ongunstig, maar echter niet als significant negatief beschouwd. Het voorzien van een berm aan
de oostzijde van parking 5, aansluitend op de berm op het terrein van Aquafin, strekt tot de
aanbevelingen om het effect hier tot een minimum te beperken.
3. Rustverstoring door beweging en visuele verstoring
Deze effectgroep omvat alle effecten als gevolg van de aanwezigheid en/of beweging van mensen dan wel van voorwerpen die niet thuishoren in een natuurlijke omgeving. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen dynamische en stationaire verstoring. De eerste heeft
betrekking op de effecten als gevolg van beweging. Wandelen bijvoorbeeld kan leiden tot dynamische
verstoring. Het plaatsen van gebiedsvreemde objecten (bv. gebouwen) kan aanleiding geven tot
visuele verstoring. Hier spreken we van stationaire verstoring. Dat fenomeen is bv. goed
gedocumenteerd voor bepaalde diersoorten van open landschappen. Visuele verstoring kan leiden tot
stress en/of vluchtgedrag van individuen.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 37
Binnen het SBZ zijn drie soorten (waarvan 2 broedende soorten) aanwezig die zeer
verstoringsgevoelig (Daarnaast komen uiteraard nog een belangrijk aantal meer algemene soorten
voor die gevoelig zijn voor verstoring, maar waarvoor geen criteria bekend zijn). Voor een goede staat
van instandhouding gelden, volgens de lsvi-criteria, volgende criteria voor deze soorten;
Blauwborst; binnen 50 meter van nestplaats geen menselijke verstoring tijdens de broedperiode. In wijdere omgeving geen grote verstoring.
Boomleeuwerik: weinig of geen menselijke verstoring in het broedgebied tijdens broedseizoen.
Wespendief: weinig of geen menselijke verstoring in het broedgebied tijdens broedseizoen.
De zones waar beweging of visuele verstoring optreedt grenzen nergens rechtstreeks aan het SBZ,
zodat de impact van deze effectgroep als beperkt beschouwd wordt. Ten noorden van het pretpark
wordt het projectgebied van het SBZ-H gescheiden door bewoning en de N386. Aan de oostzijde
grenst parking winterweide aan het Langgeleed die de grens vormt met deelgebied 2 van het SBZ-H.
Het gebied binnen SBZ-H waaraan de parking grenst heeft actueel weinig ecologische waarde en het
is bovendien niet aangeduid als voorlopige zoekzone voor het realiseren van de IHD’s. Er kan
aangenomen worden dat er weinig of geen rustverstoringsgevoelige soorten voorkomen.
Het effect van rustverstoring door beweging en visuele verstoring als gevolg van het project wordt
bijgevolg als niet significant beoordeeld zowel in de referentiesituatie als in de toekomstige situatie.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 38
Figuur 1.3 Overzicht parkings basisscenario
Verstoring door luchtemissie
Verstoring door luchtemissies veroorzaken mogelijk verzuring en vermesting. Verzuring kan ontstaan
door depositie van NH3, NOx, SOx. Voor Plopsaland werd enkel de verzuring van NOx in rekening
gebracht, aangezien voornamelijk de stikstofemissies van verkeer en de stookinstallaties (vnl. op
aardgas) een belangrijke rol spelen. Daarnaast speelt ook vermesting als gevolg van depositie van
stikstofoxiden een rol.
Op de ecosysteemkwetsbaarheidskaart zijn het vogelrichtlijngebied ‘Westkust’ en het
Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin’ aangeduid als zeer kwetsbaar
inzake eutrofiëring en kwetsbaar tot zeer kwetsbaar inzake verzuring.
In onderstaande figuur is de Natura 2000 Habitatkaart (INBO,2014) en de kaart met voorlopige
zoekzones in de omgeving van het projectgebied opgenomen.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 39
Figuur 1.4 Natura 2000 Habitatkaart (oranje) en kaart voorlopige zoekzones (wit) in de buurt van Plopsaland
Voor deze habitats en voorlopige zoekzones kan op basis van de kritische lasten worden nagegaan of
ze gevoelig zijn voor eutrofiëring en verzuring. De kritische depositiewaarden of kritische lasten zijn
immers de grens waarboven de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast door
eutrofiërende en verzurende invloed van atmosferische stikstofdepositie.
De kritische last voor eutrofiëring wordt uitgedrukt in ‘kilogram stikstof per hectare en per jaar’ als
‘kritische depositiewaarde voor stikstof’ (KDW voor stikstof). Als grenswaarden worden momenteel de
Nederlandse kritische lasten gebruikt uit het Alterra rapport van Dobben et al. (2012).
De kritische last voor verzuring kan bepaald worden door de kritische depositiewaarden voor stikstof
om te rekenen naar zuurequivalenten. Ondertussen is verder onderzoek lopende bij het INBO om de
kritische lasten/depositiewaarden te verfijnen in Vlaanderen.
In onderstaande tabel worden voor de beschouwde gevoelige habitats/voorlopige zoekzones de
bijbehorende kritische lasten/depositiewaarden voor vermesting en verzuring weergegeven.
Tabel 1.1 KDW voor eutrofiëring en verzuring
Code habitattype
Naam KDW
kg N/ha/jaar
KDW
Zeq/ha/jaar
gevoelige habitats/zoekzones
6510_hu Glanshavergraslanden 20 1429
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 40
1330_hpr Binnendijkse zilte vegetaties 22 1571
2120 Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen)
20 1429
2130_had Vastgelegde duingraslanden van kalkarme milieus 10 714
2130_hd Vastgelegde duingraslanden van kalkrijke milieus 15 1071
2160 Duinen met Hippophae rhamnoides 28 2000
2180 Beboste duinen van Atlantische, Continentale en Boreale kustgebied 15* 1071*
* Minimumwaarde
De luchtemissies van het park zelf beperken zich tot een 20-tal stookinstallaties met een gezamenlijk
vermogen van ca. 3500 kW, verspreid over het park en voornamelijk op aardgas.
Plopsaqua beschikt over 2 stookinstallaties op gas met een individueel vermogen van 1060 kWth.
Voor de bouw van het hotel in ontwikkelingsscenario 1 wordt eveneens een stookinstallatie voorzien,
grootte-orde vergelijkbaar met Plopsaqua. Door de deskundige lucht wordt het te verwachten
brandstofverbruik van het hotel wel lager ingeschat dan het huidige verbruik van Plopsaqua.
De belangrijkste luchtemissies door de exploitatie van het pretpark zijn gevolg van de verkeersemissies,
voor een deel langs het Habitat- en Vogelrichtlijngebied.
Uit de discipline lucht is af te leiden dat de bijdrage van het verkeer van Plopsaland, voor een aantal
punten nabij een open wegtype en ook verder ervan verwijderd, aan de NO2-jaargemiddelde
concentratie minimaal is (max. 0,8 µg/m3 op locatie 4). Dit kan als een beperkte bijdrage (2%) worden
beschouwd. In de toekomst zijn dezelfde bijdrages van het pretpark aan de luchtkwaliteit te verwachten.
Het Europees kritiek niveau voor bescherming van de vegetatie inzake NOx en SO2 van 30 µg/m³
wordt ter hoogte van de Europees beschermde gebieden nabij Plopsaland niet overschreden.
BEPALING VAN EIGEN DEPOSITIE
Binnen de ‘toetszone’ werd nagegaan wat de bijdrage is van de eigen depositie in de kritische last voor
elk (potentieel) habitattype.
Vermits voor verkeer geen depositie rechtstreeks kan bepaald worden via IFDM-traffic en/of CAR ,
gebeurde de kwantificering van de deposities van verkeer uitgaande van de door IFDM-traffic
berekende NO2 concentraties, welke dan met de depositiesnelheid van NO2 omgerekend werden naar
droge N-depositie.
Gezien de grootte van het studiegebied en gezien de ligging van de te beoordelen habitatgebieden
werd de berekening van de impact van het verkeer met twee verschillende berekeningen uitgevoerd,
i.c. één berekening voor het gebied ten noorden van het park en één voor het gebied ten zuiden.
De impact op de depositie van de verschillende stookinstallaties van Plopsaland werd berekend met
het model IFDM-PC.
De twee stookinstallaties van Plopsaqua werden gezamenlijk als één emissiebron gelokaliseerd ter
hoogte van het waterpark (de tweede ketel dient meestal als backup voor de eerste; enkel bij een
uitermate hoge warmtevraag kan het zijn dat beide ketels gezamenlijk in werking zijn). Gezien de
depositie beoordeeld wordt op jaarbasis heeft de gehanteerde aanname geen impact op de
resultaten).
De totale stikstofdepositie werd bepaald door de berekende deposities van verkeer op te tellen bij de
gemodelleerde deposities uit IFDM- PC voor de emissies van de stookinstallaties.
Voor de geplande situatie werd een worst case berekening uitgevoerd ten aanzien van de impact van
verkeer door met een aanzienlijke ophoging van het aantal voertuigbewegingen rekening te houden
(op basis van verhouding aantal bezoekers in de geplande situatie/referentie situatie). De resultaten
van de referentiesituatie zijn eveneens te aanzien als worst case beoordelingen gezien er bij de
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 41
berekeningen van de gemiddelde verkeersgeneratie per dag geen rekening werd gehouden met
dagen waarop slechts een relatief beperkt aantal bezoekers zijn.
Gezien de verzurende depositie quasi volledig bepaald wordt door de depositie van NO2 kan hieruit
dan ook de verzurende depositie van het verkeer afgeleid worden.
Voor meer details m.b.t. de gehanteerde werkwijze (zoals gebruikte depositiefactoren e.d.m.) wordt
verwezen naar de bijlage 12.
De habitattypes 6510_hu, 1330_hpr, 2120, 2130_had, 2130_hd worden begrepen onder
depositiesnelheid van ‘gras’. Habitattype 2180 en 2160 vallen respectievelijk onder de depositiesnelheid
van ‘loofbos’ en ‘heide’.
Onderstaande tabel toont de berekende depositiewaarden t.h.v. enkele kritische locaties (de
receptorpunten worden ook aangeduid op de verschillende figuren waarop de vermestende depositie
voorgesteld wordt).
Voor de stookinstallaties werden de cumulatieve effecten van Plopsaqua meegenomen, alsook van
het hotel in de toekomstige situatie.
De figuren met de vermestende depositie werden opgemaakt voor verkeer en verwarming afzonderlijk.
Gezien de berekeningenmodellen de berekeningen op verschillende rasterpunten uitvoeren is het niet
evident om een figuur met de totate impact aan te maken. Gezien de berekende deposities
veroorzaakt door verkeer en door de stookinstallaties gekenmerkt worden door een verschillende
onzekerheid is het niet aangewezen deze resultaten gezamenlijk voor te stellen.
Het afzonderlijk voorstellen biedt ook het voordeel dat de relevantie van elke bron afzonderlijk duidelijk
zichtbaar is. Indien er milderende maatregelen nodig zouden zijn dan kan men op basis van de
afzonderlijke figuren ook gemakkelijker nagaan welke bronnen prioritair dienen aangepakt te worden.
Voor de receptorpunten wordt uiteraard wel de totale depositie berekend.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 42
Figuur 1.5 Situering receptorpunten op de habitatkaart
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 43
Figuur 1.6 Detail meetpunten ten noorden van het projectgebied
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 44
Figuur 1.7 Detail meetpunten ten zuiden van het projectgebied
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 45
Tabel 1.2 Berekende N-depositie
Bijdrage verwarming
Bijdrage verkeer
Totale bijdrage
nul
referentie situatie
toekomstige situatie
nul referentie
situatie toekomstige
situatie nul
referentie situatie
toekomstige situatie
Plopsaqua Plopsaland Plopsaqua
Plopsaland Plopsaqua
Hotel; meer bezoekers
Plopsaqua Plopsaland Plopsaqua
Plopsaland Plopsaqua
Hotel; meer bezoekers
Plopsaqua Plopsaland Plopsaqua
Plopsaland Plopsaqua
Hotel; meer bezoekers
N-depot N-depot N-depot N-depot N-depot N-depot N-depot N-depot N-depot
g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar)
1 26000 199050 10 27 30 <<61 61 73 <71 88 103
2 26155 198860 34 75 84 <<65 65 78 <99 140 162
3 25890 198750 16 44 49 <<18 18 21 <34 62 70
4 26315 198420 131 182 246 <<38 38 45 <169 220 291
5 25825 198700 14 38 42 <<13 13 16 <27 51 58
6 25905 198850 14 33 39 <<24 24 29 <38 57 68
7 26125 198930 24 56 63 <<60 60 72 <84 116 135
10 24460 196240 <5 <5 <5 <<121 121 142 <<121 121 142
11 24840 196770 <5 <5 <5 <<32 32 42 <<32 32 42
12 25275 196320 <5 <5 <5 <<59 59 81 <<59 59 81
13 25725 197080 <5 <5 <5 <<58 58 73 <<58 58 73
14 26005 196900 <5 <5 <5 <<124 124 156 <<124 124 156 Opmerking : gezien voor de nulsituatie de impact van het verkeer niet kan berekend worden, worden in de tabel de absolute bovenwaarden voor deze situatie gerapporteerd.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 46
Tabel 1.3 Bijdrage N-depositie te wijten aan exploitatie Plopsaland in de referentiesituatie en de toekomstige situatie (de impact van verkeer te wijten aan Plopsaqua wordt hierbij ruw geschat op 14% van de bijdrage van Plopsaland en Plopsaqua in de huidige situatie).
Bijdrage verwarming Bijdrage verkeer Totale bijdrage
nul
referentie situatie
min "nul"
toekomstige situatie
min "nul" nul
referentie situatie
min "nul"
toekomstige situatie
min "nul" nul
referentie situatie
min "nul"
toekomstige situatie
min "nul"
Plopsaqua Plopsaland
Plopsaland Hotel; meer bezoekers
ruwe raming Plopsaqua Plopsaland
Plopsaland Hotel; meer bezoekers
ruwe raming Plopsaqua Plopsaland
Plopsaland Hotel; meer bezoekers
N-depot N-depot N-depot N-depot N-depot N-depot N-depot N-depot N-depot
g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar) g/(ha.jaar)
1 26000 199050 10 17 20 9 52 64 19 69 84
2 26155 198860 34 41 50 9 56 69 43 97 119
3 25890 198750 16 28 33 3 15 18 19 43 51
4 26315 198420 131 51 115 5 33 40 136 84 155
5 25825 198700 14 24 28 2 11 14 16 35 42
6 25905 198850 14 19 25 3 21 26 17 40 51
7 26125 198930 24 32 39 8 52 64 32 84 103
10 24460 196240 <5 <5 <5 17 104 125 17 104 125
11 24840 196770 <5 <5 <5 4 28 38 4 28 38
12 25275 196320 <5 <5 <5 8 51 73 8 51 73
13 25725 197080 <5 <5 <5 8 50 65 8 50 65
14 26005 196900 <5 <5 <5 17 107 139 17 107 139
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 47
Tabel 1.4 Bijdrage zure-depositie te wijten aan exploitatie Plopsaland in de referentiesituatie en de toekomstige situatie (de impact van verkeer te wijten aan Plopsaqua wordt hierbij ruw geschat op 14% van de bijdrage van Plopsaland en Plopsaqua in de referentie situatie).
Bijdrage verwarming Bijdrage verkeer Totale bijdrage
nul
referentie situatie
min "nul"
toekomstige situatie
min "nul" nul
referentie situatie
min "nul"
toekomstige situatie
min "nul" nul
referentie situatie
min "nul"
toekomstige situatie
min "nul"
Plopsaqua Plopsaland
Plopsaland Hotel; meer bezoekers
ruwe raming Plopsaqua Plopsaland
Plopsaland Hotel; meer bezoekers
ruwe raming Plopsaqua Plopsaland
Plopsaland Hotel; meer bezoekers
Zure-depot Zure-depot Zure-depot Zure-depot Zure-depot Zure-depot Zure-depot Zure-depot Zure-depot
Zeq/(ha.jaar) Zeq/(ha.jaar) Zeq/(ha.jaar) Zeq/(ha.jaar) Zeq/(ha.jaar) Zeq/(ha.jaar) Zeq/(ha.jaar) Zeq/(ha.jaar) Zeq/(ha.jaar)
1 26000 199050 1 2 2 1 4 5 1 6 7
2 26155 198860 2 5 6 1 5 6 3 10 12
3 25890 198750 1 3 4 0 1 2 1 4 5
4 26315 198420 9 13 18 0 3 3 10 16 21
5 25825 198700 1 3 3 0 1 1 1 4 4
6 25905 198850 1 2 3 0 2 2 1 4 5
7 26125 198930 2 4 5 1 4 5 2 8 10
10 24460 196240 <1 <1 <1 1 9 10 1 9 10
11 24840 196770 <1 <1 <1 <1 2 3 <1 2 3
12 25275 196320 <1 <1 <1 1 4 6 1 4 6
13 25725 197080 <1 <1 <1 1 4 5 1 4 5
14 26005 196900 <1 <1 <1 1 9 11 1 9 11
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 48
Tabel 1.5 Bijdrage N-depositie aan KDW vermesting
Habitattype Kristische last vermesting
(g N/ha.j)
Afstand ten opzichte van projectgebied
totale bijdrage
nul referentie situatie
toekomstige situatie
Plopsaqua Plopsaland Plopsaqua
Plopsaland Plopsaqua
Hotel; meer bezoekers
Absoluut N-depot
g/(ha.jaar) %
Absoluut N-depot
g/(ha.jaar) %
Absoluut N-depot
g/(ha.jaar) %
1 26000 199050 2180 15.000
<71 <0,47 88 0,59 103 0,69
2 26155 198860 2180 15.000
<99 <0,66 140 0,93 162 1,08
3 25890 198750 2130_hd 15.000
<34 <0,23 62 0,41 70 0,47
4 26315 198420 Niet relevant
<169 220 291
5 25825 198700 2130_hd 15.000
<27 <0,18 51 0,34 58 0,39
6 25905 198850 2180 15.000
<38 <0,25 57 0,38 68 0,45
7 26125 198930 2180 15.000
<84 <0,56 116 0,77 135 0,90
10 24460 196240 2130_had 10.000
<<121 << 121 1,21 142 1,42
11 24840 196770 2180 15.000
<<32 << 32 0,21 42 0,28
12 25275 196320 1330_hpr 22.000
<<59 << 59 0,27 81 0,37
13 25725 197080 2180 15.000
<<58 << 58 0,39 73 0,49
14 26005 196900 geen habitat
<<124 << 124 156
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 49
Tabel 1.6 Bijdrage N-depositie aan KDW verzuring
Habitattype Kristische last verzuring
(Zeq/ha.j)
Afstand ten opzichte van projectgebied
totale bijdrage
nul referentie situatie
toekomstige situatie
Plopsaqua Plopsaland Plopsaqua
Plopsaland Plopsaqua
Hotel; meer bezoekers
Absoluut Zeq/(ha.jaar)
% Absoluut
Zeq/(ha.jaar) %
Absoluut N-depot
Zeq/(ha.jaar) %
1 26000 199050 2180 1071 1 0,09 7 0,65 8 0,75
2 26155 198860 2180 1071 3 0,28 13 1,21 15 1,40
3 25890 198750 2130_hd 1071 1 0,09 5 0,47 6 0,56
4 26315 198420 Niet relevant 10 26 31
5 25825 198700 2130_hd 1071 1 0,09 5 0,47 5 0,47
6 25905 198850 2180 1071 1 0,09 5 0,47 6 0,56
7 26125 198930 2180 1071 2 0,19 10 0,93 12 1,12
0 0
0 0
10 24460 196240 2130_had 714 1 0,14 10 1,40 11 1,54
11 24840 196770 2180 1071 1 0,09 3 0,28 4 0,37
12 25275 196320 1330_hpr 1571 1 0,06 5 0,32 7 0,45
13 25725 197080 2180 1071 1 0,09 5 0,47 6 0,56
14 26005 196900 geen habitat 1 10 12
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 50
Voor stikstofoxides (NOx) wordt in de overgangsperiode van de PAS een ander significantiekader toegepast, omdat de NOx-emissies, zeker voor wat industriële emissies aangaat, minder doorwerken op korte afstand van de bron en zich dus in hoofdzaak bij de achtergronddeposities voegen. Dit maakt dat voor NOx, meer dan voor NH3, een generiek beleid aangewezen is, naast sturing via de individuele vergunningverlening. Deze sturing gebeurt geval per geval, vanwege de grote diversiteit en complexiteit van industriële installaties.
Het significantiekader NOx voor de overgangsperiode is: Tabel 1.7 Significantiekader NOx
Op basis van het VLOPS-model kan geoordeeld worden dat de actuele milieudruk hoger is dan de grenswaarden. De bijdrage van het project is echter <5% van de KDW, zodat geoordeeld kan worden dat het effect niet significant is mits het toepassen van de BBT in zowel de referentie als de toekomstige situatie. In de praktische wegwijzer wordt momenteel geen significantiekader voor het effect van verkeersemissies aangereikt, hiervoor is meer analyse nodig. Wanneer het signficantiekader uit het RLB Lucht wordt toegepast, is de bijdrage zowel in de referentie situatie als de toekomstige situatie ook als beperkt negatief te beschouwen. In slechts 1 meetpunt bedraagt de immissiebijdrage >1% van de KDW. Tabel 1.8 Significantiekader voor wegverkeer (RLB Lucht)
Immissiebijdrage (= X) t.o.v. de milieukwaliteitsnorm van de polluent of toegelaten aantal overschrijdingen
Beoordeling Milderende maatregel
X < +1% Niet significante of positieve bijdrage
Geen milderende maatregelen noodzakelijk
X > +1% Beperkte bijdrage Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, tenzij de MKN in referentiesituatie reeds voor 80% ingenomen is (link met milieugebruiksruimte).
X > +3% Belangrijke bijdrage Milderende maatregelen moeten gezocht worden met zicht op implementatie op korte termijn. Bij het ontbreken hiervan dient dit gemotiveerd te worden.
X > +10% Zeer belangrijke bijdrage Milderende maatregelen (significante emissiereductie) zijn essentieel.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 51
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 52
Figuur 1.8 N-depositie bijdrage verkeer van het project in de referentiesituatie
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 53
Figuur 1.9 N-depositie bijdrage van het verkeer in de toekomstige situatie
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 54
Figuur 1.10 N depositie te wijten aan verwarming in nulsituatie
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 55
Figuur 1.11 N depositie te wijten aan verwarming in referentiesituatie
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 56
Figuur 1.12 N depositie te wijten aan verwarming in toekomstige situatie, inclusief ontwikkelingsscenario met realisatie v/h hotel
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 57
Figuur 1.13 verschil N depositie te wijten aan verwarming in de referentiesituatie met de nulsituatie
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 58
Figuur 1.14 verschil N depositie te wijten aan verwarming in toekomstige situatie, inclusief ontwikkelingsscenario met realisatie v/h hotel, met de nulsituatie
1.7 Milderende maatregelen
Het project zorgt voor een aantal beperkt negatieve effecten op de habitats en soorten binnen het Habitatrichtlijngebied. Een aantal milderende maatregelen kunnen worden voorgesteld om deze effecten te mitigeren. Er treden geen significante effecten op zodat deze maatregelen er enkel op gericht zijn het project te verbeteren.
Om geen aanzienlijk negatief op de waterkwaliteit van het Langgeleed te creëren in het basisscenario, dient het bezoekersaantal beperkt te worden tot dit van de referentiesituatie. Bij een hoger bezoekersaantal is het realiseren van ontwikkelingsscenario 1 essentieel om geen aanzienlijke effecten te creëren.
Teneinde de biologische waarde ter hoogte van de parking 3 en 5 te verbeteren en de rustverstoring (licht en beweging) ter hoogte van parking 5 nabij het Langeleed, wordt aanbevolen om bij de herinrichting van de parkings ook aandacht te besteden aan groenvoorziening en/of aanleg van een berm aan de oostzijde van parking 5, aansluitend op de berm op het terrein van Aquafin. De maatregel heeft tevens een ontsnipperend effect.
De geluidsverstorende effecten in de referentietoestand en toekomstige toestand zijn als beperkt te beoordelen (gezien het geluidsverstorend effect voornamelijk van verkeer afkomstig is dat ook in de nulsituatie reeds een geluidsverstorend effect heeft). Milderende maatregelen specifiek in
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 59
functie van het milderen van het effect van rustverstoring door geluid, zijn bijgevolg niet noodzakelijk. Wel worden de voorgestelde maatregelen binnen de discipline Geluid ook voor het beperken van bijkomende impact op fauna onderschreven, aangezien deze tot doel hebben bijkomende geluidsverstoring te minimaliseren.
Om het lichtverstorend effect op nachtactieve faunasoorten tot een minimum te beperken, wordt voorgesteld om toekomstige verlichting, waar mogelijk, volgens een aantal principes in te richten;
o Het aantal lampen en de lichtintensiteit tot een minimum beperken
o Werken met armaturen die gericht zijn en een scherpe bundel hebben om onnodige verstrooiing tegen te gaan (bv. ledlampen)
o Instellen verlichtingsregimes die onnodige avondverlichting vermijden
o Instellen van dynamische verlichting
Het verzurend en vermestend effect van het project is beperkt, mits voor toekomstige installaties rekening gehouden wordt met de best beschikbare technieken zoals voorgesteld in de praktische wegwijzers verzuring en vermesting.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 60
2 Verscherpte natuurtoets
2.1 Inleiding
Wordt voor een activiteit, binnen of buiten het VEN, een vergunning aangevraagd, dan mag de overheid
deze niet toestaan als deze activiteit onvermijdbare en onherstelbare schade kan aanrichten aan de
natuur van het VEN.
Onvermijdbare schade is de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken, op welke wijze men de
activiteit ook uitvoert. Vermijdbare schade is die schade die kan vermeden worden door de activiteit op
een andere wijze uit te voeren (bvb. met andere materialen, op een andere plaats, …) en is overal in
Vlaanderen verboden.
Onherstelbare schade betekent dat de schade niet meer kan hersteld worden. Onder herstel van de
schade, wordt herstel verstaan op de plaats van beschadiging met een kwantitatief en kwalitatief
gelijkaardig habitat als deze die er voor de beschadiging aanwezig was.
Art. 26 bis vormt hierbij de basis voor het opmaken van een VEN-toets of ‘verscherpte natuurtoets’:
Art. 26bis van het Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk
milieu bepaalt dat de overheid geen vergunning of toestemming mag verlenen voor een activiteit die
onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het afgebakend VEN-gebied kan veroorzaken.
De verscherpte natuurtoets van het VEN gaat na of onvermijdbare en onherstelbare schade wordt
veroorzaakt. Onvermijdbare schade is de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken, op welke wijze
men de activiteit ook uitvoert. Schade is onherstelbaar indien ze op de plaats van beschadiging niet meer
kan worden hersteld met kwantitatief en kwalitatief gelijkaardig habitat als deze die er voor de
beschadiging aanwezig was.
De VEN-toets kan men omschrijven als een “verscherpte natuurtoets” (strenger ten opzichte van de
“algemene natuurtoets” van artikel 16 van het Natuurdecreet). Het gaat hierbij om een gebiedsgerichte
verscherping van de natuurtoets door het VEN, die garant moet staan voor het behoud van het VEN tegen
nadelige invloeden van activiteiten in en buiten het VEN, met effect op het VEN.
Het Besluit van de Vlaamse regering houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht
natuurbeleid dateert van 21 november 2003 is in werking getreden op 1 januari 2004 en regelt het
opstellen van de natuurrichtplannen. Via de natuurrichtplannen kan men vastleggen welke maatregelen
(onder andere beperkingen, verbodsbepalingen, verplichtingen…) in welke VEN- groen- of andere
beschermde gebieden zullen opgelegd worden.
Gezien het VEN-gebied (Figuur) nagenoeg volledig overlapt met de SBZ-H, wordt de conclusie van de
beoordeling gelijk verondersteld aan deze van de passende beoordeling en wordt aangenomen dat geen
overmijdbare en onherstelbare schade aan het VEN wordt veroorzaakt.
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 61
Figuur 4.4 VEN-gebieden
DDefinitief MER Plopsaland – De Panne
Tractebel 28 augustus 2016 62
2.2 Beschrijving referentietoestand
Voor de beschrijving van de referentietoestand wordt verwezen naar paragraaf 1.5, voor wat betreft de
Europees beschermde habitats en soorten.
Voor de verscherpte natuurtoets is het echter ook relevant om de effecten op regionaal belangrijke
biotopen (waaronder een aantal verboden te wijzigen vegetaties) en soorten te beschrijven.
2.2.1 Regionaal belangrijke biotopen
Regionaal belangrijk biotopen zijn vegetaties of biotopen die weliswaar Europees niet beschermd zijn,
maar die van belang zijn voor het Vlaamse natuurbehoud (bijvoorbeeld als leefgebied voor een Europese
soort). Deze vegetaties worden beschermd door de Vlaamse natuurbehoudwetgeving in brede zin.
Dikwijls komen regionaal belangrijke biotopen verweven voor met Europese habitattypes en kunnen ze er
in sommige gevallen naar evolueren. Het voorliggende VEN-gebied in de omgeving van het
projectgebied bestaat nagenoeg volledig uit vegetaties die als bijlage I van de Habitatrichtlijn gekarteerd
werden.
De meeste van deze vegetaties worden als ‘verboden te wijzigen’ beschouwd volgens het Besluit van de
Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het decreet van
21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu.
2.2.2 Regionaal belangrijke soorten
Voor wat betreft de soorten werden naast de hoger beschreven Europees beschermde soorten volgende regionaal belangrijke soorten
6 in de nabijheid van het projectgebied waargenomen:
Amfibieën en reptielen: Levendbarende hagedis
Vogels; Kuilfleeuwerik, Tapuit, Graspieper, Boompieper, Wielewaal, Zomertortel, Kleine mantelmeeuw, Nachtegaal, Matkop, Cetti’s zanger, Bontbekplevier, Graszanger
Sprinkhanen: Duinsabelsprinkhaan, Schavertje, Blauwvleugelsprinkhaan, Greppelsprinkhaan, Snortikker, Zanddoorntje, Kustsprinkhaan, Struiksprinkhaan
Vlinders: Grote parelmoervlinder, Kleine parelmoervlinder, Keizersmantel, Heivlinder, Sleedoornpage, Bruin blauwtje
Libellen: Gaffelwaterjuffer, Variabele waterjuffer
Diverse loopkevers
2.3 Effecten en milderende maatregelen
Voor de beschrijving van de effecten wordt verwezen naar paragraaf 1.6.2 voor wat betreft de Europese beschermde habitats en soorten. Gezien de regionaal belangrijke soorten (zoals beschreven in paragraaf 2.2) deel uitmaken van hetzelfde ecosysteem als de Europees beschermde soorten, wordt aangenomen dat de effecten analoog zijn en dat de voorgestelde milderende maatregelen afdoende zijn om een effect op deze soorten te voorkomen. De globale conclusies en de beoordeling van de verschillende ontwikkelingsscenario’s is gelijk aan deze van de passende beoordeling. De milderende maatregelen worden beschreven in paragraaf 1.7.
6 Regionaal belangrijk soorten zijn soorten die weliswaar niet Europees te beschermen zijn, maar die van belang zijn voor het
Vlaamse natuurbehoud. Deze worden beschermd door de Vlaamse natuurbehoudwetgeving in brede zin.