bijlage 1.33

30
VK32174 HEALTHCARE | BUILDINGS | IN DUSTR Y | INFRA Value by design Conceptnota HVAC-installaties projectnummer VKE32174 projectnaam KASTERLINDEN – SECUNDAIR ONDERWIJS Opgemaakt te Brussel, datum 05/10/2012 VKEngineering Clémenceaulaan 87 1070 Brussel

Upload: hoanganh

Post on 11-Jan-2017

236 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Bijlage 1.33

VK32174

HEALTHCARE | BUILDINGS | INDUSTRY | INFRA

Value by design

Conceptnota

HVAC-installaties

projectnummer VKE3 21 74

projectnaam KAST ERLI NDEN – SECUNDAIR O NDERW IJS

Opgemaakt te Brussel, datum 05/10/2012

VKEngineering

Clémenceaulaan 87

1070 Brussel

Page 2: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 2/30

inhoudstafel

1. BOUWFYSISCH COMFORT 2. DUURZAAM EN ENERGIEZUINIG

2.1. Duurzaam en energiezuinig - algemeen

2.2. Duurzaam en energiezuinig - passieve maatregelen

2.3. Duurzaam en energiezuinig - actieve maatregelen

3. HVAC-CONCEPTEN - PRIMAIRE INSTALLATIES

3.1. Warmteproductie

3.2. Koudeproductie

3.3. Ventilatie

3.4. Hydraulische circuits met variabel debiet

3.5. Correcte uitbalancering hydraulische circuits

4. HVAC-CONCEPTEN - INSTALLATIEBESCHRIJVING PER TYPELOKAAL

4.1. Kamers

4.2. Sanitaire ruimten, douchelokalen

4.3. Circulatieruimten

5. CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN 6. AKOESTISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR DE HVAC-INSTALLATIES 7. CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM

Page 3: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 3/30

1. BOUWFYSISCH COMFORT

In het ontwerp van dit schoolgebouw wordt bijzondere aandacht besteed aan een goed bouwfysisch

comfort. Dit comfort wordt getypeerd op het vlak van:

- thermisch comfort

- luchtkwaliteit

- visueel comfort

- akoestisch comfort

Als thermisch comfort zijn de volgende waarden voorop gesteld in de klaslokalen in de winter:

- comforttemperatuur in winter: +20°C ± 1°C (Temperaturen volgens eisen opgenomen in lokaallijst)

- luchtsnelheid in winter (bij 20°C) ≤ 0,20 m/s

- Geen controle van de relatieve vochtigheid

Er wordt geen actieve koeling voorzien in de zomer. Er worden geen binnenklimaat gegarandeerd.

Hierbij wordt tegen de oververhitting een aantal maatregelen voorzien:

1. Buitenzonnewering (niet aan de noordzijde)

2. Mogelijkheid tot nachtventilatie

Deze randvoorwaarden dienen gegarandeerd te kunnen onder volgende buitenomstandigheden:

- winter: -8°C

- zomer: Temperatuur wordt niet gecontroleerd

De binnenluchtkwaliteit zal aan de kwaliteitsklasse IDA 1 beantwoorden (NBN EN 13779). Concreet

betekent dit dat er in 55 m3/h verse lucht per persoon in de lokalen zal voorzien worden.

Bij het ontwerp van de installaties worden deze criteria als basisontwerpparameters gehanteerd.

Page 4: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 4/30

2. DUURZAAM EN ENERGIEZUINIG

2.1. Duurzaam en energiezuinig - algemeen

Het ontwerp is gericht op een duurzaam en energiezuinig gebouw. Om dit te realiseren zijn een aantal

duurzame ingrepen in het gebouw en zijn technische uitrustingen geïntegreerd, en dit vanaf hun eerste

conceptfase.

Deze ingrepen kunnen we opdelen in passieve en actieve maatregelen, en zijn gebaseerd op het TRIAS

ENERGETICAS principe. Dit principe geldt zowel voor energie, water als voor ruimte en materiaal. Voor

energie vertaalt dit principe zich in het volgend stappenplan:

- maximale reductie van de energievraag

- maximaal gebruik van hernieuwbare energiebronnen

- efficiënt gebruik van fossiele energiebronnen voor de resterende energievraag

Figuur - principe trias energeticas.

Vertrekkend vanuit dit stappenplan en het gewenste comfort voor de gebouwgebruikers is dit vertaald

naar een duurzaam en energiezuinig installatieontwerp, betrouwbaar en met een lage onderhoudskost, in

vol respect met de gewenste flexibiliteit voor een gebouw.

2.2. Duurzaam en energiezuinig - passieve maatregelen

De energievraag voor verwarming (en de oververhitting) wordt beperkt door:

- een zeer goede thermische isolatie van de buitenschil van het gebouw

Karakteristieken van de verschillende elementen van de buitenschil:

Ugevel = 0,13 W/m²K

Uraam = 0,80 W/m²K

Udak = 0,10 W/m²K

Uvloer op volle gronde = 0,28 W/m²K

- een doorgedreven aandacht aan detailleringen om koudebruggen in het gebouw te vermijden, er wordt

gewerkt met EPB erkende bouwknopen

- thermisch isolerende beglazing Uraam = 0,8 W/m²K (inclusief aluminium chassis)

- een uitstekende luchtdichtheid van de buitenschil (<= 0.6 m³/h/m²)

- zonwerende beglazing met een ZTA = 0,50 (g-waarde) en een LTA = 0,72

- een efficiënte dynamische buitenzonnewering op de gevels die de warmtewinsten door bezonning

beperken door middel van buiten geplaatste zonnescreens op de ramen (niet aan de noordkant)

efficiënt gebruik van fossiele energiebronnen

maximaal gebruik van hernieuwbare bronnen

maximale reductie van de energievraag

Page 5: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 5/30

- ramen die het daglicht tot diep in het lokaal toelaten

- thermische massa in het gebouw blijft gedeeltelijk aanspreekbaar (verlaagd plafond bedekt maar voor

een beperkt zone het betonnen plafond in de lokalen).

- Vaste luifel aan refter en keuken

Het gebouw bevat heel wat raamoppervlakken, en bijgevolg heel veel meters aansluitingen raamprofiel-

wand. Dit zijn meestal de kritieke punten in de luchtdichtheid van het gebouw. Luchtlekken kunnen niet

alleen aanleiding geven tot comfortproblemen en tochtklachten, maar geven ook aanleiding tot

belangrijke energieverliezen in het gebouw en ongecontroleerde luchtstromingen in het gebouw.

In dit ontwerp zal extra veel aandacht besteed worden aan de luchtdichtheid van het gebouw, en aan de

luchtdichtheid van het gevelschrijnwerk in het bijzonder. Een hoge graad van gebouw luchtdichtheid zal

bekomen worden door een doorgedreven detaillering van o.a. de verschillende raamaansluitingen in de

ontwerpfaze, en een strikte opvolging en controle tijdens uitvoering zelf. Door het ontwerpteam wordt een

luchtdichtheid van maximaal 6 m³/h/m² als een realistische doelstelling nagestreefd.

Tijdens de werken zal de luchtdichtheid van het gebouw in situ getest worden door middel van een

blowerdoortest op een representatief deel van het gebouw.

Figuur - standaardmeetopstelling

blowerdoortest.

Figuur - opstelling meerdere ventilatoren voor meting

luchtdichtheid grotere gebouwvolumes.

2.3. Duurzaam en energiezuinig - actieve maatregelen

De energievraag en -verbruik voor verwarming wordt o.a. geminimaliseerd door:

- verwarming lokalen m.b.v. radiatoren op maximaal waterregime 60/40°C

- condenserende aardgasketels in combinatie met een warmtepomp (parallel geschakeld op het CV-

circuit)

- toerentalgeregelde pompen op de hydraulische kringen

- correcte en dynamische hydraulische uitbalancering van de hydraulische kringen

- goede isolatie van alle hydraulische circuits

- mechanische balansventilatie met warmterecuperatie d.m.v. een hygroscopisch warmtewiel (thermisch

rendement minimaal 80%) ofwel een kruiswisselaar (thermisch rendement minimaal 75%)

- goede luchtdichtheid van de luchtkanalen

Het elektrisch verbruik wordt gereduceerd door:

Page 6: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 6/30

- energiezuinige TL5-verlichting met geoptimaliseerde lichtoptieken

- lichtarmaturen met compacte fluorescentielampen (spaarlampen) in de sanitaire ruimten

- daglichtsturing verlichting lokalen

- Verlichtingssturing in functie van aanwezigheid in de verschillende ruimten

- controle lichtkringen door het HVAC-gebouwbeheerssysteem

- liften met energiezuinige synchrone axiale motor geïntegreerd in de liftschacht

Deze maatregelen resulteren in een gebouw met een laag E-peil/ globaal K-peil.

Voor het gebouw voor het secundaire onderwijs wordt gehaald:

o een globaal E-peil van maximum 40

o een globaal K-peil van maximum 20

Volgens de reglementering EPB in het Brussels Gewest wordt het gebouw beschouwd in de categorie

‘Schoolgebouwen’.

Op gebied van Globaal K-peil en E-peil wordt aanzienlijk beter gepresteerd dan de reglementering. Alle

vereisten naar ventilatie en installatie CV moeten worden gerespecteerd.

3. HVAC-CONCEPTEN - PRIMAIRE INSTALLATIES

3.1. Warmteproductie

3.1.1. LOKALEN

De productie van warmte in het gebouw zal gebeuren d.m.v. :

- 1 condenserende aardgasketel (ca. 260 kW, te bevestigen via gedetailleerde berekening)

- 1 warmtepomp (ca. 130 kW, te bevestigen via gedetailleerde berekening)

- Gasgestookte stralingspanelen in de sporthal (ca. 65kW)

De aardgasketel wordt opgesteld in de stookplaats op niveau -1 van het gebouw, de warmtepomp wordt

opgesteld op het dak (niveau +4).

De warmtepomp wordt gedimensioneerd op ca. 50% van het totale benodigde vermogen. Deze productie

zal functioneren voor een buitentemperatuur hoger dan 5 à 6°C.

Type warmtepomp : Lucht – water.

Het temperatuurregime op het verwarmingscircuit is bij werking van de warmtepomp 40°/30°C.

Bij lagere temperaturen wordt overgeschakeld op de condenserende gasketel. Het verwarmingsregime

wordt dan max. 60°/40°C.

Het totaal geïnstalleerd vermogen (en dus tevens ook het benodigd verwarmingsvermogen voor het

gebouw) van de aardgasketel zal berekend worden volgens de norm NBN EN 12831.

De aardgasketel wordt traploos modulerend geregeld en heeft een zeer lage NOx-uitstoot. Het

waterzijdig ketelrendement t.o.v. Hi van de geïnstalleerde CV-ketels zal minimaal 107% bij 30% deellast

bedragen.

Het rendement van de warmtepomp : minimum C.O.P. = 3,1 (met frequentiegestuurde compressor)

CV-circuits/ verdeling:

De verwarmingskringen werken op een verlaagd maximaal temperatuursregime en worden geregeld in

functie van de buitentemperatuur. Hierdoor bekomen we lagere retourtemperaturen die de condensatie in

de warmtegeneratoren zal bevorderen. Bovendien worden door de lagere temperatuursregimes de

energieverliezen in het hydraulisch distributienetwerk kleiner.

Alle hydraulische leidingen worden zorgvuldig thermisch geïsoleerd.

Page 7: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 7/30

Aardgas aansluiting:

De aardgasaansluiting van het gebouw gebeurt via een gastellerlokaal opgesteld op niveau -1.

De aardgasaansluiting op het publieke net wordt gedimensioneerd op de behoeften van:

1. Het gebouw voor het secundair onderwijs (afzonderlijke teller)

1.1 de verwarmingsketel

1.2 de gasgestookte stralingspanelen in de sporthal

1.3 de gasgestookte boiler voor het sanitair warm water (douches en keuken)

1.4 de behoeften van de keukentoestellen (gasvuren)

2. Het gebouw van het basisonderwijs (afzonderlijke teller)

2.1 de verwarmingsketel

Na goedkeuring van het principe van verdeling zal in contact met de Sibelgaz bepaald worden indien het

lokaal een tellerlokaal wordt of een ontspanningslokaal.

Boven- en (eventueel onder-) verluchting van het gastellerlokaal(of ontspannings)lokaal, alsook de boven

en onder verluchting van de stookplaats worden gedimensioneerd conform de betreffende normen en

regelgevingen.

In de directe omgeving van de installaties op aardgas worden gasdetectoren voorzien, aangesloten op

een gemeenschappelijke gasdetectiecentrale die o.a. de gastoevoer automatisch kan afsluiten bij

detectie van een gaslek in het gebouw.

3.2. Koudeproductie

Er wordt geen actieve koeling voorzien voor de lokalen.

Alleen voor het serverlokaal wordt een actieve koeling voorzien. De koeling wordt redundant uitgevoerd.

In het lokaal wordt een klimaatkast voorzien, uitgerust met een elektrische stoombevochtiging. Het te

voorziene vermogen bedraagt 1000W/m² (oppervlakte lokaal).

3.3. Ventilatie

In dit gebouw zijn ruimten met uiteenlopende functies ondergebracht: leslokalen, administratieve ruimtes,

een sporthal, een refter, douches/kleedkamers … .

Deze ruimtes hebben een verschillend bezettingspatroon en gebruikseisen. Alle ruimtes zullen

geventileerd worden via één centrale luchtgroep.

Voor de atypische ruimten zoals de refter en sporthal wordt in een aparte ventilatiegroep voorzien.

Een centrale luchtgroep (Pulsie en extractie) wordt voorzien op niveau -1 in de technische ruimte. Het

luchtdebiet bedraagt ca. 40.000m³/h (In werkelijkheid 2 groepen van ca. 20.000m³/h)

Dit debiet wordt bekomen door de optelsom van alle lokalen vermenigvuldigt met een

gelijktijdigheidsfactor van ca. 80 à 85%.

Hierbij beschouwen we dat niet alle lokalen op hetzelfde moment een maximale bezetting zullen kennen.

Het betreft hier vooral de gelijktijdige bezettingen van leraarskamer en de leslokalen.

De luchtgroep (Pulsie en extractie) voor de refter en de sporthal wordt opgesteld op het dak van het

gelijkvloers ter hoogte van de sporthal. Het luchtdebiet bedraagt ca. 12.000m³/h.

Dit stelt de gebruiker in staat de sporthal en de refter te gebruiken onafhankelijk van het schoolgebouw

(op het gebied van ventilatie).

Voor de keuken worden afzonderlijke ventilatoren geplaatst voor de extractie van de lucht via de

damkappen boven de kookeilanden. Er wordt ook een pulsieventilator voorzien voor inblaas van

compensatielucht in de dampkappen.

Page 8: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 8/30

Alle ruimten zullen hygiënisch worden geventileerd m.b.v. een (vraaggestuurde) mechanische

balansventilatie. Daar waar de bezetting sterk kan schommelen wordt vraaggestuurde ventilatie voorzien

zodat enkel het nodige debiet verse lucht wordt geventileerd. Vraaggestuurde ventilatie geeft een

besparing in het verbruik van elektriciteit en verwarming. Hiervoor zullen dan ook alle ventilatoren in de

centrale luchtgroepen van een toerentalregeling voorzien worden.

Om het energieverbruik te beperken in een energiezuinig ontwerp wordt de opvoerhoogte van de

ventilatoren beperkt door de luchtsnelheden in de luchtkanalen laag te houden, specifieke aandacht te

besteden aan een goede geleiding van de lucht in bochten en vormstukken, een correcte selectie van de

verwarmingsbatterijen, van de roosters en regelaars, …

De luchtbehandelingsgroep van de klaslokalen e.d. worden voorzien met een roterend hygroscopisch

warmtewiel. Dit laat toe om zowel warmte als vocht te recupereren.

Deze warmte-recuperator heeft een thermisch rendement van minimum 80%, en kan 65 tot 70% van het

vocht recupereren uit de extractielucht.

De luchtgroep voor de refter en sporthal wordt uitgerust met een kruiswisselaar. (geen recuperatie van

vocht.

Deze warmte-recuperator heeft een thermisch rendement van minimum 75% maar hierbij wordt geen

vocht gerecupereerd.

Het warmtewiel laat eveneens toe om op een efficiënte manier aan “free cooling” te doen: in het

tussenseizoen wordt de desbetreffende ruimte gekoeld door te ventileren met frisse buitenlucht. Door de

rotatie van het warmtewiel aan te passen kan de ventilatielucht op de gepaste temperatuur de ruimte

ingeblazen worden in functie van de koelvraag. Dit heeft het voordeel dat bij kleine koelvragen in het

tussenseizoen. Dit betekent een belangrijke energiebesparing.

Figuur - principe roterend warmtewiel.

Het hygroscopische warmtewiel in de luchtgroepen laat dus toe om vocht uit de extractielucht te

recupereren.

Hierbij wordt geen extra bevochtiger voorzien om een bepaalde minimum vochtigheidsgraad te

garanderen.

Alle LBG’s werken op 100% verse lucht en worden uitgerust met filters van klasse 7 volgens de norm

EUROVENT. De LBG’s worden modulair opgebouwd. De maximale toegelaten luchtsnelheid doorheen

de netto sectie van de luchtbehandelingsgroep is 2,0 m/s.

In de ventilatiekanalen kan veel energie verloren gaan door luchtlekken in de aansluitingen van

kanaalelementen, niet alleen ventilatorenergie maar ook energie voor behandeling van die weglekkende

lucht. Daarom wordt er extra aandacht besteed aan een zorgvuldige luchtdichtheid van het

kanaalnetwerk bij uitvoering. Waar er ruimte beschikbaar is zal bovendien geopteerd worden voor ronde

luchtkanalen die betere dichtingen hebben dan rechthoekige luchtkanalen. Het luchtkanalennetwerk zal

minimaal een luchtdichtheidsklasse B hebben. Dit zal tijdens de werkzaamheden in situ getest worden

door steekproefsgewijs op een aantal delen van het uitgevoerde netwerk luchtdichtheidstesten uit te

voeren.

Page 9: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 9/30

De luchtkanalen worden zorgvuldig geïsoleerd, zowel de aanzuigkanalen, de pulsiekanalen als de

extractiekanalen volgens de EPB regelgeving. De luchtsnelheden in de luchtkanalen worden beperkt

i.f.v. beperken opvoerhoogte van de ventilatoren in de centrale luchtgroepen (SPF 3- klasse).

Voor de extractie van de sanitaire ruimtes worden afzonderlijke dakextractoren voorzien.

Ook voor het atelier waar laswerken worden uitgevoerd wordt een afzonderlijke afzuiging voorzien voor

de ongezonde dampen.

3.4. Hydraulische circuits met variabel debiet

Gedurende meer dan 85% van het stookseizoen is het gevraagd vermogen lager dan 50%, in het

koelseizoen is ongeveer 72% van de tijd het gevraagde koelvermogen minder dan 50%. Concreet

betekent dit dat gedurende het grootste deel van het seizoen de installaties slechts een vermogen van

50% of minder dienen te leveren. De installaties kunnen echter op basis van de pompkarakteristieken

50% van het nominaal vermogen in de installatie leveren met slechts 20% van het nominaal pompdebiet.

Door frequentiegestuurde pompen in de installaties toe te passen, kan het pompdebiet afgestemd

worden op de specifieke actuele vermogensvraag in de installatie en kan dus op jaarbasis heel wat

energie, verbruikt in de circulatoren, bespaard worden. Bovendien ontstaat zo een betere hydraulische

compatibiliteit tussen de waterdebieten aan de productiezijde en de waterdebieten aan de distributiezijde.

Dit laat nauwkeurigere regelingen toe en minder energieverliezen in de installatie.

Doordat de waterdebieten afgestemd zijn op het effectief gevraagd vermogen aan de eindverbruikers,

wordt een groot temperatuursverschil tussen vertrek- en retourtemperatuur behouden. De lagere

retourtemperaturen in de verwarmingsinstallaties maken de toepassing van condensatietechnieken in de

warmteproductie nog rendabeler en beperkt de warmteverliezen in de leidingen.

In dit project zullen de meeste hydraulische circuits uitgerust worden met frequentiegestuurde pompen.

Dit vergt een initiële meerinvestering die zich later ruimschoots terugbetaald in een lager energieverbruik

door de pompen en een energie-efficiëntere energieproductie en –distributie.

3.5. Correcte uitbalancering hydraulische circuits

De ontwerpdebieten in hydraulische circuits zijn gebaseerd op het maximaal nominaal vermogen te

leveren in dit circuit. De dimensionering van de sectie leidingen, kraanwerk, drukken en opvoerhoogten is

dan ook op dit maximum vermogen afgestemd. Bij oplevering van de installatie is deze volledig

hydraulisch in evenwicht.

4. HVAC-CONCEPTEN - INSTALLATIEBESCHRIJVING PER TYPE-LOKAAL

4.1. Klaslokalen/administratieve ruimtes

In de lokalen wordt er in een statische verwarming voorzien door middel van radiatoren. In elk lokaal

wordt een radiator voorzien. De radiator wordt uitgerust met een thermostatische kraan.

De radiatoren worden geselecteerd op een werkingsregime van 60/40°C.

De lokalen worden mechanisch geventileerd. De pulsielucht wordt isotherm ingeblazen (20°C in de

winter) via een rooster geplaatst op het zichtbaar geplaatst luchtkanaal aan het plafond van de lokalen..

Er wordt een zone verlaagd plafond voorzien aan de kant van de gang van ca. 2m. In deze ruimte

worden de luchtkanalen geplaatst. De pulsielucht wordt verdeeld naar de lokalen via VAV of CAV

regelkleppen in functie van de grootte van het lokaal.

Page 10: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 10/30

Bij lokalen met een benodigd luchtdebiet groter dan ca. 400m³/h wordt een VAV voorzien op de

toevoerlucht.

De extractie gebeurt waar mogelijk via akoestische flexibels die de overdruk in de lokalen geleiden naar

het plenum van het verlaagd plafond boven de gangzone,

Op de eindaftakking van de terugname via het plenum boven het verlaagd plafond van de gangzone,

worden VAV regelkleppen voorzien.

In zones waar de deze oplossing niet kan worden toegepast (door versperring door betonnen balken van

de constructie) wordt de extractielucht via luchtkanalen weggevoerd mits tussenplaatsing van CAV/ VAV

regelklep.

Voor lokalen met een groot benodigd luchtdebiet wordt de extractie gekanaliseerd met tussenplaatsing

van een VAV regelklep (debieten groter dan ca. 750m³/h).

Om onnodig energieverbruik door de ventilatoren en voor de behandeling van de lucht te beperken en de

ventilatie aan te passen aan de werkelijke noden in het lokaal, wordt dus zoveel mogelijk gewerkt met

VAV regelkleppen.

Zij laten toe de het luchtdebiet variabel te sturen. In dit duurzaam energiezuinig ontwerp zal de

ventilatievraag gestuurd worden in functie van de meting CO2 en temperatuur in de lokalen Dit laat toe

het ventilatiedebiet in de lokalen af te stemmen worden op de effectieve bezetting en gebruik van die

ruimte. Dit leidt tot een belangrijke energiebesparing.

Ontwerpparameters

De bezetting van de lokalen wordt gebaseerd op de lokaallijst.

Luchtdebiet per persoon = 55m³/h

Wintertemperatuur: 20°C (klaslokalen, andere lokalen volgens lokaallijst)

Akoestisch niveau: NR30

4.2. Refter

Deze ruimte wordt slechts gedurende een beperkte periode gebruikt, en dan nog heel intensief. Voor

deze ruimte wordt er dan ook in een vraaggestuurde ventilatie voorzien, door een afzonderlijke

luchtbehandelingsgroep (refter/sporthal). Deze groep is voorzien van een kruiswisselaar.

De ruimte wordt voorzien van een basisverwarming door radiatoren. Lucht wordt via roosters op de

luchtkanalen aan het plafond in de ruimte verdeeld. Het ventilatiesysteem zorgt voor de hygiënische

ventilatie. Het luchtdebiet van het ventilatiesysteem wordt bepaald in functie van de meting CO2 en

temperatuur. Het ventilatiesysteem laat toe om snel te reageren op een plotse bezetting van de refter.

Ontwerpparameters

De bezetting van de lokalen wordt gebaseerd op de lokaallijst.

Luchtdebiet per persoon = 22m³/h

Wintertemperatuur: 20°C

Akoestisch niveau: NR35

4.3. Keuken

De keuken wordt verwarmd via radiatoren en voor de ventilatie aangesloten op de luchtgroep van de

refter/ sporthal.

In de keuken worden boven de kookeilanden dampkappen voorzien, met een afzuigcapaciteit van 500

m³/h/m (lengte dampkap) (Correcte debieten nog verder te detailleren in functie van de gegevens van de

toestellen).

De dampkappen zijn werken via inductieprincipe. De onttrokken lucht bestaat gedeeltelijk uit

extractielucht uit de keuken alsook uit rechtstreeks in de dampkap geblazen pulsielucht.

De onbehandelde lucht wordt via een luchtgroep (ventilator + filter) op het dak ingeblazen.

Page 11: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 11/30

De extractiegroep (met frequentie gestuurde ventilator) van de dampkappen wordt opgesteld op het dak.

Het extractiekanaal wordt aan de binnenzijde gecoat. Keuken is in onderdruk t.o.v. de refter en

aanpalende ruimten.

Er wordt voorzien aardgasaansluiting voor de keukentoestellen (volgens lokaallijst).

4.4. Sporthal

De sporthal wordt verwarmd via gasgestookte stralingspanelen. De ventilatie wordt aangesloten op de

luchtgroep van de refter/ sporthal.

4.5. Sanitaire ruimten, douchelokalen

Er wordt voorzien in een aparte extractie van deze ruimtes d.m.v. dakextractoren.

Extractiedebieten:

Toilet: 50m³/h

Urinoir: 50m³/h

In de kleed- en doucheruimten wordt er voorzien in een statische verwarming m.b.v. radiatoren met een

thermostatische radiatorkraan. In de kleedruimtes wordt verse lucht gepulseerd, in de douche wordt er

lucht geëxtraheerd à rato van 50 m3/h. Deze ruimtes worden aangesloten op de luchtgroep van de

refter/sporthal.

4.6. Circulatieruimten, liftlobby’s, trappenkokers

Deze ruimtes worden geventileerd volgens de EPB regelgeving.

Luchtdebiet wordt bepaald op basis van 2m³/h/m².

Verwarming wordt voorzien d.m.v. radiatoren ter hoogte van zones met buitenwanden.

4.7. Ondergrondse parking

Het gebouw heeft een ondergrondse parking voor 80 personenwagens.

De parkingruimte wordt vorstvrij gehouden via een aérotherm aan de toegang van de parking. Deze

wordt gestuurd in functie van de temperatuur in de parking.

Er wordt een extractiegroep voorzien voor comfortventilatie gestuurd in functie van de CO-concentratie in

de parking, à rato van 200 m³/h/wagen.

Minimale continue ventilatie bedraagt 60m³/h/wagen.

5. CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN

De technische installaties worden uitgevoerd conform het KB van 19/12/1997 en aanvullingen, met name

de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffingen waaraan nieuwe gebouwen moeten

voldoen.

Het gebouw wordt gecatalogeerd als een middelhoog gebouw.

De norm voor schoolgebouwen NBN S21-204 is van toepassing.

Het gebouw wordt uitgerust met een brandmeldinstallatie volgens de norm NBNS21-100.

De brandkleppen van het type B moeten op de compartimenteringswanden voorzien worden.

Page 12: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 12/30

Verluchting van technische kokers en liftkokers volgens de voorschriften.

6. AKOESTISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR DE HVAC-INSTALLATIES

De akoestische eisen worden vastgelegd in de technische nota’s van het bureau VENAC.

7. CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM

Het project wordt uitgerust met een performant centraalgebouwbeheerssysteem (GBS) voor het beheer

van de HVAC-installaties en een aantal onderdelen van de elektrische en sanitaire installaties (statussen,

alarmen,…). De voorziene automatische regeling is van het DDC-type.

Het GBS is uitgerust met een computer met een grafische operator interface. De interface laat o.a. toe

grafieken en historieken te genereren van alle parameters in de installatie. Dit laat een adequate

opvolging en beheer van de installaties toe. Alarmen en storingen in de installatie worden direct gemeld

en kunnen via een modemverbinding doorgestuurd worden naar een externe opvolgingskamer.

Om de energiezuinigheid van het gebouw te kunnen opvolgen worden de belangrijkste energiestromen in

het gebouw gemonitord. Volgende stromen worden continu gemeten en in het gebouwbeheersysteem

opgeslagen:

- aardgasverbruik (CV, keuken)

- waterverbruik (regenwater en leidingwater)

- elektriciteitsverbruik (gebouw)

- verbruik warmte

Door het monitoren van het energieverbruik, de prestaties van het gebouw en prestaties van de

installaties, kan het energieverbruik worden opgevolgd en geminimaliseerd en eventueel het comfort

worden verbeterd door de installatie regeltechnisch bij te sturen. De praktijk leert dat elk gebouw het

eerste jaar dient bijgestuurd te worden. Via energiemonitoring kan de correcte werking van de installatie

gecontroleerd worden, kunnen problemen geïdentificeerd worden, kan de regeling gepast worden

bijgestuurd, en kunnen de bijsturingen geëvalueerd worden.

In de inkomhal wordt een display voorzien waarop de energieverbruiken in het gebouw door de

gebouwgebruikers zal afgelezen kunnen worden.

Page 13: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 13/30

conceptnota

elektrische installaties

projectnummer VKE3 21 74

projectnaam KAST ERLI NDEN SECUNDAI R ONDERW IJS

Opgemaakt te Brussel, datum 05/10/2012

VK Engineering

Clémenceaulaan 87

1070 Brussel

Page 14: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 14/30

inhoudstafel

1. DUURZAAM EN ENERGIEZUINIG

2. CONCEPTEN INSTALLATIES STERKSTROOM

2.1. Hoog- en laagspanning

2.2. Elektrische verdeling

2.3. Verlichting

2.4. Kleine drijfkracht en datakracht

3. CONCEPTEN INSTALLATIES ZWAKSTROOM

3.1. Brandbeveiliging

3.2. Inbraakbeveiliging

3.3. Toegangscontrole en videoparlefonie

3.4. Andere uitrustingen

3.4.1 Flitsbellen (aanduiding begin en einde van de lessen)

3.4.2 Klokken (tijdsaanduiding)

3.4.3 Ringleiding (versterking auditief signaal)

3.4.4 Smartborden

3.4.5 Projectoren

3.4.6 Televisieschermen

3.4.6 Signaalbellen

3.5. Databekabeling

4. CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN

5. CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM

Page 15: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 15/30

1. DUURZAAM EN ENERGIEZUINIG

Het ontwerp is gericht op een duurzaam en energiezuinig gebouw. Om dit te realiseren zijn een aantal

duurzame ingrepen in het gebouw en zijn technische uitrustingen geïntegreerd, en dit vanaf hun eerste

conceptfase.

Deze ingrepen kunnen we opdelen in passieve en actieve maatregelen, en zijn gebaseerd op het TRIAS

ENERGETICAS principe. Dit principe geldt zowel voor energie, water als voor ruimte en materiaal. Voor

energie vertaalt dit principe zich in het volgend stappenplan:

- maximale reductie van de energievraag

- maximaal gebruik van hernieuwbare energiebronnen

- efficiënt gebruik van fossiele energiebronnen voor de resterende energievraag

Figuur: principe trias energeticas

Vertrekkend vanuit dit stappenplan en het gewenste comfort voor de gebouwgebruikers is dit vertaald

naar een duurzaam en energiezuinig installatieontwerp, betrouwbaar en met een lage onderhoudskost, in

vol respect met de gewenste flexibiliteit voor een gebouw.

De elektrische installatie wordt zo ontworpen dat de impact op het milieu en het energieverbruik minimaal

is. Daarvoor worden o.a. de volgende voorzieningen getroffen :

- de verlichtingsarmaturen zijn voornamelijk uitgerust met (compacte) fluorescentielampen met hoge

lichtopbrengst, lange levensduur en energiezuinige voorschakelapparatuur (er wordt zoveel mogelijk

gestreefd naar een lichtefficiëntie van 2,0 W/m² per 100lux).

- waar mogelijk en verantwoord wordt de verlichting gestuurd i.f.v. aanwezigheid of afwezigheid van

personen en i.f.v. het daglicht.

- het architecturaal ontwerp voorziet in een optimale daglichttoetreding in alle lokalen zodat er überhaupt

niet veel kunstlicht nodig is.

efficiënt gebruik van fossiele energiebronnen

maximaal gebruik van hernieuwbare bronnen

maximale reductie van de energievraag

Page 16: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 16/30

2. CONCEPTEN INSTALLATIES STERKSTROOM

2.1. Hoog- en laagspanning

De elektrische energievoorziening van het gebouw wordt gerealiseerd via een hoogspanningsaansluiting

aan de kant van de Groot Bijgaardenstraat.

De hoogspanningscabine wordt voorzien op niveau -1 van het gebouw van het secundair onderwijs. In dit

lokaal worden de hoogspanningscellen voorzien alsook de transformator van 800 kVA (Het exacte

vermogen van de transformator zal verder worden bepaald bij meer gedetailleerde studie).

Het lokaal wordt verlucht volgens de voorschriften, op basis van mechanische ventilatie waarbij een

temperatuur van 40° niet wordt overschreden.

Het vermogen dient voor de stroomvoorziening van het secundair onderwijs en het basisonderwijs.

Vanuit het laagspanningslokaal wordt een laagspanningsvoeding voorzien naar het basisonderwijs

(ondergronds).

De elektrische stroomverdeling in het gebouw zal gebeuren vanuit het algemeen laagspanningsbord

(ALSB) dat gevoed wordt door de transformator

De ALSB-borden worden voorzien in het laagspanningslokaal, gelegen op niveau -1 in de buurt van het

hoogspanningslokaal.

Als secundaire elektriciteitsproductie zijn op het dak van de sporthal ook photo-voltaïsche zonnepanelen

voorzien. Her betreft een oppervlakte van 200m².

Met deze elektriciteitsopwekking zal een deel van het verbruik van de warmtepomp worden

gecompenseerd.

In het gebouw van het secundair onderwijs wordt er per verdieping 1 afzonderlijk elektrisch bord

voorzien. Op het gelijkvloers worden 2 algemene borden voorzien.

Deze elektrische borden bevatten de verschillende circuits van verlichting, algemene stopcontacten en

andere voedingen.

Voor de specifieke lokalen zoals de keuken, de sporthal, de ‘werkateliers’ worden afzonderlijke borden

voorzien. Vanuit deze borden worden de verschillende specifieke toestellen in deze lokalen gevoed.

De elektrische borden bevatten (niet-limitatief): een hoofdaankomstschakelaar of vermogen-schakelaar,

differentieelautomaten voor de verlichtingskringen en de contactdozen, automaten voor de

verlichtingskringen en contactdozen, contactoren, teleruptoren, tijdschakelaars, railstelsels,

verdeelklemmen, …. Ze worden voorzien van min. 20 % reserveruimte.

Elke technische ruimte HVAC wordt eveneens uitgerust met een apart elektrisch bord. Ook de sanitaire

installaties krijgen een afzonderlijk bord.

De ondergrondse verdiepingen worden gevoed vanuit één afzonderlijk elektrisch bord, geplaatst in het

ALS lokaal.

Page 17: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 17/30

2.2. Elektrische verdeling

De hoofdverdeelkolommen, de leidingen tussen de transformatoren, de verschillende ALSB-borden, de

verdeelborden en de installaties van derden, … worden geplaatst op kabelbanen of kabelladders volgens

het type van plaatsing (horizontaal of vertikaal), of in buizen.

De verschillende verdeelborden per verdieping, worden verbonden met de ALSB-borden via kabels

geplaatst op verticale kabelladders in de technische kokers. De verdeling van verlichting, stopcontacten,

voedingen, … tbv de ondergrondse verdiepingen, verlopen in het zicht via de kabelgoten aan het plafond

of via in opbouw geplaatste Tthr-buis. De bekabeling (XVB-F2 kabels) volgt zoveel mogelijk het traject

van de kabelgoten. Bij het verlaten van dit traject worden ze geplaatst onder Tthr-buis.

De verdeling van verlichting, brandbeveiliging, … ten behoeve van de kantoorverdiepingen verlopen in

het verlaagd plafond via kabelgoten. De bekabeling (XVB-F2 kabels) volgt zoveel mogelijk het traject

van de kabelgoten. Bij het verlaten van dit traject worden ze geplaatst onder Tthr-buis.

De verdeling van stopcontacten, voedingen, … verlopen in de chape. De verdeling van drijfkracht naar

de vloerdozen verloopt via vloergoten in de chape.

Vloerdozen en contactdozen worden voorzien volgens de lokaallijst.

2.3. Verlichting

2.3.1. VERLICHTING

De gemiddelde verlichtingen beantwoorden aan de norm NBN L 13-006 zoals vermeld in onderstaande

tabel, ze worden gemeten op een horizontaal gelegen vlak:

- op 0,8m boven vloerhoogte in alle lokalen (kantoren, zalen, bibliotheek, …..)

- op vloerhoogte op de andere plaatsen ( gangen, trappen, parkings,……)

De verlichtingssterkte in de verschillende lokalen bedraagt:

Leslokalen en administratieve lokalen: 550lux

Gangzones: 150lux

Parkings: 150lux

Andere lokalen volgens lokaallijst.

De algemene verlichting gebeurt:

- in de klassen en gelijkaardige lokalen: d.m.v. fluorescentiebuizen (T5-lampen) met een

kleurtemperatuur van 3000K; de kleurweergave-index (Ra) is minstens gelijk aan 80.

- in de andere lokalen: d.m.v. toestellen die aangepast zijn aan de functie van het lokaal

De verlichting is UV-arm: dit betekent dat de hoeveelheid UV-straling die door de lampen wordt

geproduceerd lager moet zijn dan 75 microwatt per lumen.

In de klaslokalen zijn de armaturen van het type lage luminantie.

De lokalen worden verlicht door energiezuinige toestellen opgebouwd uit hoogfrequente gestuurde

fluorescentielampen (T5) in een efficiënt armatuur. De efficiënte reflector en lamellen sturen het licht

optimaal naar het werkvlak waarbij verblinding of storen reflectie in computerschermen tot een minimum

beperkt worden (verblindingsindex UGR < 19).

Page 18: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 18/30

In de klassen wordt gewerkt met performante rasterarmaturen met aanwezigheidsdetectie +

daglichtdimming op de armatuur zelf.

De armaturen in de lokalen worden allen uitgerust met daglichtcompensatie op het armatuur zelf. In

combinatie met de elektronische dimbare ballast zal de daglichtcompensatie het effectief

elektriciteitsverbruik voor verlichting nog verder verlagen. De daglichtcompensatie zorgt tevens voor een

constant verlichtingsniveau.

De verlichting kan in de klassen eveneens manueel gedimd worden.

De ondergrondse verdieping (technische lokalen, parkings, archieven, …) zal verlicht worden d.m.v.

hermetische opbouwarmaturen. De parkingverlichting wordt geschakeld door een combinatie van

tijdschakelklok en bewegingsdetectoren. De verlichting van technische lokalen, archieven, … zal

gebeuren d.m.v. bewegingsdetectoren of lichtschakelaars.

2.3.2. VEILIGHEIDSVERLICHTING

De veiligheidsverlichting bestaat uit zelf testende autonome toestellen met een autonomie van één uur.

Deze veiligheidsverlichting is in overeenstemming met de voorschriften van de norm NBN EN 1838 :

“toegepast verlichtingstechniek – noodverlichting”.

2.4. Kleine drijfkracht en datakracht

De verdeling van de kleine drijfkracht en data naar de verschillende lokalen verloopt via de chape en/of

via vloergoten die ingewerkt zijn in de chape naar de voorziene vloerdozen in de chape.

Voorzieningen volgens lokaallijst.

3. CONCEPTEN INSTALLATIES ZWAKSTROOM

3.1. Brandbeveiliging

Het project zal in de totaliteit voldoen aan de eisen gesteld in de bepalingen van het Koninklijk Besluit

van 19 december 1997 tot wijziging van het koninklijk Besluit dd. 07/07/97 tot vaststelling van de

basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen,

incl. alle aanvullingen, en aan het ARAB Artikel 52.

Het project betreft een middelhoog gebouw.

De norm voor schoolgebouwen NBN S21-204 is van toepassing (categorie 3, MG).

In het gebouw wordt een brandmeldinstallatie voorzien conform de installatieprincipes beschreven in de

norm NBN S21-100.

Er wordt een brandcentrale voorzien in het ALS lokaal (niveau -1) met daarop aangesloten:

1. De drukknoppen voor brandmelding volgens de norm en de lokaallijst,

2. De alarmen via auditief signaal en gekoppeld aan flitsbellen

3. Optische detectoren, die worden voorzien in de gangzones en in de liftsassen

4. Een aantal detectoren worden ook voorzien in de parking op niveau -1

5. Detectoren worden ook voorzien in de technische lokalen en lokalen met opslag van producten

(volgens NBNS21-204 – par. 6.6.4).

6. In de keuken wordt ook een automatische detectie met detectoren voorzien (volgen NBNS21-204 –

par. 6.6.4)

3.2. Inbraakbeveiliging

Page 19: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 19/30

Er wordt een inbraakbeveiligingsinstallatie voorzien waarin de circulatiezones, alsook de verschillende

ingangen worden bewaakt.

De centrale wordt opgesteld in het ALS lokaal:

3.3. Toegangscontrole en videoparlefonie

In principe bestaat de toegangscontrole uit een centrale eenheid waarop de verschillende controllers in

netwerk (bus) worden aangesloten, met eigen netspanning en noodvoeding op de centrale

verwerkingseenheid. De verschillende leeseenheden (badgelezers), magneetcontacten, drukknoppen,

elektrische sloten, … worden verbonden met deze controllers. Het systeem beschikt tevens over

interfaces om te koppelen met brandbeveiliging, inbraakbeveiliging, …

Aan de toegang van bepaalde lokalen wordt een toegangscontrole voorzien (volgens de lokaallijst).

Er wordt een toegangscontrole en videoparlefoniesysteem voorzien aan:

- Toegangen van het gebouw (buitenunit)

- Toegang naar de ondergrondse parking (garagepoort) (buitenunit)

- Toegangspoort aan de kant van de Groot- Bijgaardenstraat.

Aan de toegang naar de parking wordt een slagboom voorzien voor de toegangspoort. Ter hoogte van de

slagboom wordt een buitenunit (kaartlezer) en een videoparlefoon voorzien.

De binnenpost wordt voorzien aan de het onthaal, alsook de bediening van de slagboom op afstand..

3.4. Andere uitrustingen

3.4.1 Flitsbellen (aanduiding begin en einde van de lessen)

Voorzien volgens lokaallijst.

Verschillende signalen voor het begin en het einde van de les.

3.4.2 Klokken (tijdsaanduiding)

Voorzien volgens lokaallijst.

3.4.3 Ringleiding (versterking auditief signaal)

Voorzien in de lokalen volgens lokaallijst.

Hierbij wordt verbinding gemaakt met een centrale.

De mogelijkheid wordt voorzien om versterkers tussen te plaatsen, maar deze zijn niet voorzien.

3.4.4 Smartborden

Voorzien volgens lokaallijst.

3.4.5 Projectoren

Voorzien volgens lokaallijst.

3.4.6 Televisieschermen

Voorzien volgens lokaallijst.

3.4.6 Signaalbellen

Page 20: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 20/30

Voorzien volgens lokaallijst.

Verschillend signaal dan aankondigingen voor het beging en het einde van de les.

3.5. Databekabeling/ telefonie

De data –en telefoniebekabeling respecteert de normen ISO 11807:2002 en ANSI/TIA/EIA-568-B.

Er wordt in een gestructureerd, flexibel bekabelingssysteem voor telecommunicatie voorzien dat

eenvoudig en economisch verantwoorde aanpassingen toelaat. De levensduur is meer dan 10 jaar.

De structuur van de databekabeling wordt opgevat als een sterstructuur vanuit het server lokaal op

niveau +1 (verder te detailleren).

De horizontale bekabeling verbindt de datapunten met de actieve apparatuur.

De actieve apparatuur wordt in dit kader niet voorzien, enkel de bekabeling.

Het gebruikte kabeltype beantwoordt aan de vereisten van UTP-kabel Cat 6.

De verschillende Data/Telefonie aansluitpunten worden voorzien volgens de lokaallijst.

De bekabeling naar de vloerdozen in de chape verloopt via de vloergoten. Het betreft

gemeenschappelijke vloergoten met de sterkstroombekabeling, uitgerust met scheidingsschot.

4. CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN

De technische installaties worden uitgevoerd conform het KB van 19/12/1997 en aanvullingen, met name

de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffingen waaraan nieuwe gebouwen moeten

voldoen.

Het gebouw wordt gecatalogeerd als een middelhoog gebouw.

De norm voor schoolgebouwen NBN S21-204 is van toepassing.

5. CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM

Het project wordt uitgerust met een centraalgebouwbeheerssysteem (GBS) voor het beheer van de

HVAC-installaties en een aantal onderdelen van de elektrische en sanitaire installaties. De dynamische

buitenzonnewering wordt gevel per gevel beheerd door het BMS. De voorziene automatische regeling is

van het DDC-type.

Van de elektrische installaties worden in de volgende koppelingen voorzien met het GBS (schrappen/

aanvullen):

- storing en alarm van de brandcentrale

- storing en alarm van de inbraakbeveiliging

- storing van de toegangscontrole

- bediening van een aantal lichtkringen in gemene delen (toegang gebouw, parking, ….)

- centrale sturing van de dynamische buitenzonnewering gevel per gevel.

Page 21: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 21/30

conceptnota

sanitaire installaties

projectnummer VKE3 21 74

projectnaam KAST ERLI NDEN – SECUNDAIR O NDERW IJS

Opgemaakt te Brussel, datum 05/10/2012

VK Engineering

Clémenceaulaan 87

1070 Brussel

Page 22: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 22/30

inhoudstafel

1. DUURZAAM WATERGEBRUIK 2. SAN-CONCEPTEN - PRIMAIRE INSTALLATIES

2.1. Aansluiting leidingwater

2.2. Secundaire waterbronnen - regenwater

2.3. Aan- en afvoerleidingen

2.4. Productie van sanitair warm water

2.5. Haspels - hydranten - draagbare poederblussers

3. SAN-CONCEPTEN - INSTALLATIEBESCHRIJVING PER TYPE-LOKAAL

3.1. Sanitaire ruimten

3.2. Kitchenettes (bv. In leraarszalen, poetsdienst rustruimte, Secretariaat onthaal/ vergaderzaal -

opleidingslokaal e.d.)

3.3. Lokalen voor onderhoud/ berging sporthal/ archief en opslag

3.4. Keuken/refter

3.5. Klaslokalen (lavabo’s)

3.6. Doucheruimtes en sanitaire lokalen aan de sporthal / doucheruimtes poetsdienst/ doucheruimtes

aan atelierlokalen

3.7. EHBO lokaal

3.8. Leslokaal woning

3.9. Atelier/ berging atelier

4. CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN 5. AKOESTISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR DE SAN-INSTALLATIES 6. CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM

Page 23: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 23/30

1. DUURZAAM WATERGEBRUIK

Het ontwerp is gericht op een duurzaam en energiezuinig gebouw. Om dit te realiseren zijn een aantal

duurzame ingrepen in het gebouw en zijn technische uitrustingen geïntegreerd, en dit vanaf hun eerste

conceptfase. Deze ingrepen zijn gebaseerd op het TRIAS ENERGETICAS principe. Dit principe geldt

zowel voor energie, water als voor ruimte en materiaal.

Voor water vertaalt dit principe zich in het volgend stappenplan:

- maximale reductie van de watervraag

- maximaal gebruik van secundaire waterbronnen zoals hergebruik van regenwater

- efficiënt gebruik van het hoogwaardig drinkbaar leidingwater voor de resterende watervraag

Figuur: principe trias energeticas.

Vertrekkend vanuit dit stappenplan en het gewenste comfort voor de gebouwgebruikers is dit vertaald

naar een duurzaam en waterzuinig installatieontwerp, betrouwbaar en met een lage onderhoudskost, in

vol respect met de gewenste flexibiliteit voor een gebouw.

In het gebouw kan het waterverbruik in de sanitaire installaties tot 60% gereduceerd worden door

toepassing van enkele eenvoudige maatregelen:

- jachtbakken toiletten met beperkt spoelvolume (6 liter in plaats van 9 liter)

- dubbele spoeltoets op de jachtbakken toiletten (3 liter / 6 liter)

- reduceren waterdebiet kraanwerk door toepassing van luchtschuimbekken. Door het water in de

uitstroombek te mengen met lucht kan het gemiddeld waterdebiet van 0,20 à 0,25 l/s gereduceerd

worden tot 0,08 à 0,12 l/s met behoud van de dezelfde functionaliteit

- kraanwerk met automatische sluiting

Hemelwater kan worden gerecupereerd en hergebruikt als secundaire waterbron in het gebouw in iedere

toepassing die geen drinkbaar water vereist zoals:

- spoeling van toiletten en urinoirs

- onderhoud gebouw

- onderhoud groenvoorzieningen

Alleen hemelwater afkomstig van klassieke daken komt in aanmerking voor hergebruik. Water van

terrassen kan verontreinigd zijn met kuiswater (o.a. door reinigen van de ramen of terrasvloer) en komt

niet in aanmerking voor hergebruik in het gebouw zelf. Groendaken absorberen gemiddeld 50% van het

hemelwater dat op het groendak terecht komt. Door toepassing van o.a. additieven voor het onderhoud

van de beplantingen komt het resterend afstromend water van een groendak ook niet in aanmerking voor

hergebruik in het gebouw zelf.

efficiënt gebruik van leidingwater

maximaal gebruik van secundaire waterbronnen

maximale reductie van de watervraag

Page 24: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 24/30

Bij de bepaling van het opslagvolume is het belangrijk dat er een goede balans is tussen aanbod en

vraag naar hemelwater. Hoe beter de overeenstemming, hoe beter de rentabiliteit van het systeem.

Het hergebruik van regenwater in een project vergt echter een aantal bijkomende investeringen:

- ontdubbeling van het waterverdeelnetwerk en volledige scheiding tussen het netwerk met drinkbaar

leidingwater en het netwerk met hemelwater;

- opslagtanks voor hemelwatervoorraad;

- filtering hemelwater, pompinstallatie en voorzieningen bijvulling.

2. SAN-CONCEPTEN - PRIMAIRE INSTALLATIES

2.1. Aansluiting leidingwater

Het netwerk voor de verdeling van het drinkbaar leidingwater in het gebouw wordt op het

waterdistributienet aangesloten in de Groot-Bijgaardenstraat.

De aansluiting gebeurt conform de richtlijnen van de waterleverende maatschappij.

De aansluiting en de watermeter zullen zich in een technisch lokaal op niveau -1 van het secundair

onderwijs bevinden.

In het lokaal wordt enerzijds een teller voorzien voor het gebouw van het secundair onderwijs en

anderzijds een teller voor het basisonderwijs.

Voorbij de watermeter wordt de verdeling van het leidingwater opgedeeld in twee aparte netwerken:

enerzijds een netwerk voor de verdeling van sanitair koud water, en anderzijds een netwerk voor de

verdeling van bluswater in het gebouw. Op de algemene watertoevoer naar het netwerk van sanitair

leidingwater wordt een waterfilter met automatische terugspoeling geplaatst.

Er wordt geen centrale waterverzachter voorzien voor behandeling van al het sanitair koud water.

Voor de voorlopige oplevering zal de afgewerkte binneninstallatie door een onafhankelijk erkend

controlebureau verplicht gekeurd moeten worden, en dit in overeenstemming met het “Technisch

reglement voor water bestemd voor menselijke aanwending”.

2.2. Secundaire waterbronnen - regenwater

In het kader van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratie-

voorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (2004) is het

collecteren en hergebruik van het hemelwater verplicht geworden. Dit is opgenomen en aangevuld in de

plaatselijke gemeentelijke reglementeringen.

2.2.1. ALGEMEEN CONCEPT OPVANG, BUFFERING EN HERGEBRUIK VAN HET REGENWATER

Recuperatie van regenwater:

Op de site wordt voor elk gebouw een afzonderlijk volume voorzien.

1 regenwatertank voor het secundair onderwijs

1 regentank voor het internaat

1 regenwatertank voor het basisonderwijs

1 regenwatertank voor het revalidatiecentrum

Het hemelwater afkomstig van de bitumendaken van het nieuwe bouwproject wordt verzameld in een

regenwaterput. Het opgevangen regenwater wordt in het gebouw hergebruikt voor de spoeling van de

toiletten en de urinoirs, alsook voor het onderhoud (poetsdienst) en voor de groenzones rond het

gebouw. De overloop van de regenwaterput wordt aangesloten op het stormwater-bufferbekken.

Page 25: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 25/30

Het regenwater van de dakoppervlakten wordt naar de regenwaterrecuperatie geleid.

Alle resterende verharde oppervlakken (terrassen/ verharde zones in de buitenaanleg (paden en

basketbalterrein,…) en worden ook rechtstreeks aangesloten op het stormwater - bufferbekken.

Stormwaterbekken:

Het stormwater-bufferbekken moet verplicht worden geïnstalleerd volgens de reglementering. Dit is een

richtlijn om in geval van overvloedige regenval de overlast op de openbare riolering te beperken om alzo

overstromingen te voorkomen.

Hierbij wordt de totale ondoordringbare oppervlakte op de site in rekening gebracht.

Volgens de richtlijnen van het BIM (Brussels Instituut voor leefmilieu) wordt het volume van het bekken

bepaald op basis van een 10-jaarlijkse regenbui van 22,6l/m² gedurende 1 uur.

Het totale volume te voorzien bedraagt ca. 310m³.

Op de site wordt dit volume over 2 volumes verdeeld.

Het ene bekken buffert het regenwater dat op de “hoogbouw”(zonder niveau +4) van het secundair

onderwijs valt samen met de zone van het basisonderwijs alsook het revalidatiecentrum en de

toegangsweg tussen beide gebouwen. (Aansluiting riolering in de Groot – Bijgaardenstraat)

Volume = 175 m³

Het ander bekken buffert het regenwater afkomstig van de buitenzone (inclusief paden en

basketbalterreinen, de “laagbouw van het secundair onderwijs en het internaat. (Aansluiting in de

Poolsterstraat)

Volume = 135 m³

Het water uit het stormwaterbekken wordt opgepompt naar de openbare riolering met een maximaal

debiet van 5l/s.ha.

2.2.2. HERGEBRUIK VAN HET REGENWATER

Regenwater zal in het gebouw worden hergebruikt voor de spoeling van de toiletten en urinoirs, en voor

het onderhoud van de groenvoorzieningen rondom het gebouw. Hiertoe wordt een pompinstallatie

voorzien in het pompenlokaal naast de regenwatertank. De pompinstallatie is voorzien van een

automatische overschakeling op leidingwater indien de inhoud van het bufferbekken tijdelijk onvoldoende

zou blijken te zijn.

Bij de bepaling van de inhoud van het opslagvolume in de regenwaterput is het belangrijk een goede

balans te vinden tussen aanbod van en vraag naar regenwater. Hoe beter de afstemming op elkaar, hoe

beter de rentabiliteit van het systeem.

De netto inhoud van de regenwatertank is berekend op basis van de rekenmethode zoals beschreven in

de publicatie “ISSO 70-1: hemelwater binnen de perceelsgrens.” Op basis van het aangesloten

dakoppervlak en het geraamd waterverbruik nodig voor de spoeling van de toiletten en urinoirs geeft

deze rekenmethode een benodigde netto opslagcapaciteit.

Basis van berekening van het benodigde volume:

Bezetting van de gebouwen:

Secundair onderwijs:

120 leerlingen

150 begeleiders

Basis onderwijs:

180 leerlingen

150 begeleiders

Internaat:

Page 26: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 26/30

32 leerlingen

4 begeleiders

Revalidatiecentrum

20 personen

Behoeften:

12L/persoon/dag voor de sanitaire installaties

3L/m²/week voor de onderhoudsdoeleinden (m² lokaal te reinigen, 1x per week)

Overbrugging van een periode van 15 dagen droogte.

De dakoppervlakte (geen terrassen of groendak) wordt per gebouw ingevoerd.

Dit geeft de volgende nuttige volumes:

Secundair onderwijs: Volume = ca. 84 m³

Internaat Volume = ca. 15 m³

Basisonderwijs Volume = ca. 52 m³

Revalidatiecentrum Volume = ca. 7m³

2.3. Aan- en afvoerleidingen

2.3.1. AANVOERLEIDINGEN

De aanvoerleidingen worden gedimensioneerd conform de geldende normen en regelgevingen.

De bepaling van de piekdebiet wordt rekening gehouden met de gelijktijdigheidscoëfficiënten toepasbaar

op schoolgebouwen.

De toevoerleidingen worden berekend met een maximum snelheid van het water van 1,2 m/s op de

verdiepingen en maximum 1,5 m/s in de technische ruimten en kokers.

De verdeelleidingen van het sanitair water en regenwater in het gebouw zijn buizen vervaardigd uit 3

lagen:

- een binnenbuis van vernette polyethyleen, type PE-xb

- een aluminiumbuis, homogeen en naadloos gelast (axiaal) zonder toevoeging van materiaal

- een buitenmantel van zwarte PEhd

Alle sanitaire afsluitkranen zijn bolkranen.

Koudwaterleidingen in verlaagde plafonds en technische kokers worden altijd geïsoleerd. Leidingen in

niet-vorstvrije ruimten worden beschermd d.m.v. tracing en thermische isolatie.

De brandleidingen zijn binnen het gebouw volledig gescheiden van het sanitair koud waternet. De

brandleidingen zijn elektrisch gelaste verzinkte buizen volgens NBN A25-103 DIN 2440. Alle leidingen

worden geschilderd in een grondlaag en een afwerklaag rood.

2.3.2. AFVOERLEIDINGEN

In het gebouw worden gescheiden afvoersystemen voorzien voor:

- regenwater

- huishoudelijk afvalwater

- fecaliën

De regenwaterafvoer in het gebouw wordt verwezenlijkt met een onderdrukafvoersysteem in PE (type

pluvia-systeem) (Waar mogelijk). Het betreft een totaal systeem waarbij het hemelwater dat op het dak

terechtkomt naar een regenwaterrecuperatietank wordt afgevoerd door middel van een zelfaanzuigend

regenafvoer onderdruksysteem. Het afvoersysteem werkt niet atmosferisch maar op onderdruk. Speciaal

Page 27: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 27/30

hiertoe ontworpen dakkolken voeren het hemelwater af via horizontale collectorleidingen die uitmonden

in een beperkt aantal verticale daalleidingen.

De regenwaterafvoeren van de platte daken monden uit in de regenwatertank via groffilters (type

cycloonfilter). De regenafvoer van de terrassen en groendaken monden direct uit in het bufferbekken op

het bouwterrein (geen Pluvia-systeem).

De afvoeren voor fecaliën en huishoudelijk afvalwater worden uitgevoerd in PEhd in een gescheiden

afvoerstelsel. De afvoerleidingen worden berekend in overeenstemming met de Technische

Voorlichtingsnota’s van het WTCB.

Het gescheiden stelsel worden samengevoegd in de riolering in de buitenaanleg op de site (ca. 1m

buiten het gebouw.

Op de afvoer van de fecaliën worden geen septische putten voorzien.

Op de afvoer van de keuken wordt een vetafscheider voorzien

De afvoerleidingen voor fecaliën en voor huishoudelijk water zijn voorzien van een secundaire

verluchting. De afvoeren in het verlaagd plafond van de sanitaire lokalen en in technische ruimten en

bergingen worden niet akoestisch geïsoleerd. De afvoeren die in het verlaagd plafond van kantoren

verlopen worden akoestisch geïsoleerd. Bij doorgang van brandcompartimenten worden brandmoffen op

de afvoerleidingen geplaatst.

Het gebouw van het secundair onderwijs heeft een pompput op de ondergrondse verdieping,

respectievelijk voor afvalwater van de parkingzone. Deze wordt uitgerust met dubbelpompinstallaties

voor vuil water.

2.4. Productie van sanitair warm water

De vraag naar sanitair warm water betreft het warm water voor respectievelijk de doucheruimtes aan de

sporthal en de warmwaterbehoefte in de keuken.

Hiertoe wordt er centraal warm water geproduceerd in een direct gasgestookte boiler, opgesteld in de

berging van de sporthal van het gebouw.

Het sanitair warm water wordt in het gebouw verdeeld via een circulatieleiding. De distributieleidingen

voor warm water worden uitgevoerd met drielagige kunststofleidingen.

Anderzijds is er warmwaterbehoefte ter hoogte van de poetsdienst en aan de werkateliers. Daarvoor

wordt een direct gasgestookte boiler voorzien in de stookplaats op niveau -1.

De warmwaterdistributie voldoet aan het "Het Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het

voorkomen van de veteranenziekte of legionellose in publiek toegankelijke plaatsen" van de Vlaamse

Regering van 11 juni 2004 (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad/Moniteur Belge op 7 september

2004) en het ministerieel besluit van 11 juni 2004 (staatsblad van 7/9/2004).

Om verbrandingsgevaar te voorkomen worden wastafels in de kleedruimten en de douches uitgerust met

thermostatische kranen met maximum temperatuursbegrenzing.

In de kitchenettes zal warm water ter plaatse geproduceerd worden met een elektrische boiler (10l) onder

de dubbele spoelbak. Energie- en warmteverliezen zijn in deze optie minimaal.

2.5. Haspels - hydranten - draagbare poederblussers

In het volledige gebouw zijn haspels, hydranten en draagbare poederblussers te voorzien volgens het

K.B. van 19 december 1997 - basisbrandnormen.

Page 28: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 28/30

Binnen een compartiment worden de haspels van 20m of 30m zo verspreid dat elk punt van het gebouw

bereikbaar is.

Ter plaatse van elke haspel wordt een hydrant met DSP-45 koppeling voorzien (afhankelijk van het

brandweerrapport).

De haspels en hydranten worden aangesloten op een afzonderlijke natte brandleiding uit

gegalvaniseerde buizen met diameter ND50 - ND80. Deze brandleiding wordt afgetakt van de

stadswateraansluiting.

De haspels worden opgesteld in haspelkasten, respectievelijk opbouw of inbouw, of geïntegreerd in het

meubilair of daarvoor voorzien nissen. In de technische ruimten en garages in opbouw.

De draagbare poederblussers zijn te voorzien volgens de reglementering

Buiten het gebouw worden hydranten, boven- of ondergronds, voorzien volgens de reglementering en

aanbevelingen van de brandweer.

3. SAN-CONCEPTEN - INSTALLATIEBESCHRIJVING PER TYPE-LOKAAL

3.1. Sanitaire ruimten

De sanitaire apparaten worden gekozen in functie van:

- hun esthetische en ergonomische vormgeving

- een gemakkelijk hygiënisch en technisch onderhoud

- een beperkt waterverbruik

- hun vandaalbestendigheid

De hangtoiletten hebben een ingebouwde spoelbak en een spoeldrukknop van 3/6 liter.

Urinoirs zijn uitgerust met drukknoppen voor spoeling.

Handwastafels voor sanitaire ruimten hebben een mechanisch zelfsluitende automatische tapkraan

(koud water)

De toiletten voor mindervaliden zijn verlengd en worden voorzien van een vaste en een opklapbare

beugel enz, volgens de reglementering

Accessoires worden voorzien volgens de lokaallijst:

o Zeepdispenser

o Papieren handdoekenverdeler

o Toiletrolhouder

o WC-borstel

In deze lokalen wordt eveneens een uitgietbak (koud water) en een afvoerputje voorzien.

3.2. Kitchenettes (bv. In leraarszalen, poetsdienst rustruimte, Secretariaat onthaal/ vergaderzaal -

opleidingslokaal e.d.)

In de kitchenettes worden keukenblokken uitgerust met een dubbele spoelbak.

Er wordt koud- en warm water voorzien. De dubbele spoelbak wordt uitgerust met een handvrije

bediende mengkraan.

Het warm water wordt geleverd door een elektrische boiler van 10liter.

Er wordt voorzien in een aansluiting voor een vaatwasmachine.

Page 29: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 29/30

3.3. Lokalen voor onderhoud/ berging sporthal/ archief en opslag

Deze lokalen zijn uitgerust met een uitgietbak voorzien van een koud water toevoer.

3.4. Keuken/ refter

In de keuken wordt voorzien in de bereiding van warme en koude maaltijden. In de keuken worden alle

aan- en afvoerleidingen voorzien.

De afvoeren van de keuken worden aangesloten op een vetafscheider, buiten het gebouw voorzien

(ondergronds, ter hoogte van de keuken).

Het warm water wordt geleverd door de direct gas gestookte boiler die gemeenschappelijk wordt gebruikt

voor de doucheruimtes aan de sporthal.

De watertoevoer voor de verschillende toestellen wordt voorzien volgens de lokaallijst.

In beide van de pedagogische voedingslokalen:

6 keukenblokken met dubbele spoelbak met verlek (3x met afzonderlijke warm water en koud

waterkraan; 3 met thermostatische mengkraan)

1 aansluiting voor wasmachine

1 aansluiting voor vaatwasmachine

In het lokaal Grootkeuken:

dubbele spoelbak met verlek met thermostatische mengkraan

1 aansluiting voor wasmachine

1 aansluiting voor vaatwasmachine

In de refter wordt een spoelbak met koud water voorzien.

3.5 Klaslokalen, binnenspeelplaats

Diverse klaslokalen worden uitgerust met een spoelbak voorzien van koud water.

3.6 Doucheruimtes en sanitaire lokalen aan de sporthal / doucheruimtes poetsdienst/ doucheruimtes

aan atelierlokalen

De douches hebben een spaardoucheknop van 6 l/min. Vandaalbestendig. Mechanisch zelfsluitend.

De douches worden worden uitgerust met douchetubs en een koud- en warmwatertoevoer via een

thermostatische mengkraan.

De sanitair warm water productie voor de doucheruimtes van de sporthal wordt geleverd door de direct

gasgestookte boiler opgesteld in de berging van de sporthal. De boiler wordt gemeenschappelijk gebruikt

voor de keuken.

De sanitair warm water productie voor de doucheruimtes voor de leslokalen (ateliers) en het personeel

van de poetsdienst wordt opgesteld in de stookplaats op niveau -1.

Deze lokalen zijn uitgerust met afvoerputje en de nodige accessoires volgens de lokaallijst.

3.7 EHBO lokaal

Dit lokaal wordt uitgerust met een wastafel met koud water.

3.8 Leslokaal woning

Page 30: Bijlage 1.33

VKE32174 Kasterlinden | Conceptnota Technische Installaties | p. 30/30

Volgende sanitaire toestellen worden voorzien :

o WC aangepast aan rolstoelgebruiker

o Douche aangepast aan rolstoelgebruiker

o Bad aangepast aan rolstoelgebruiker

o Wastafel onderrijdbaar

Accessoires worden voorzien volgens de lokaallijst:

o Zeepdispenser

o Papieren handdoekenverdeler

o Toiletrolhouder

o WC-borstel

In de badkamer wordt een afvoerputje voorzien.

Er wordt een keukenblok uitgerust met een dubbele spoelbak.

Er wordt koud- en warm water voorzien. De dubbele spoelbak wordt uitgerust met een handvrije

bediende mengkraan.

Het warm water in de keuken wordt geleverd door een elektrische boiler van 10liter.

Er wordt voorzien in een aansluiting voor een vaatwasmachine, alsook voor een wasmachine.

3.9 Atelier/ berging atelier

In het atelier wordt een spoelbak voorzien met koud water.

In de aanleunende berging aan het BGV Atelier is een gootsteen voorzien met warm en koud water,

alsook een afvoerputje.

4. CONFORMITEIT MET DE BRANDNORMEN

De technische installaties worden uitgevoerd conform het KB van 19/12/1997 en aanvullingen, met name

de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffingen waaraan nieuwe gebouwen moeten

voldoen.

Het gebouw wordt gecatalogeerd als een middelhoog gebouw.

5. AKOESTISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR DE SAN-INSTALLATIES

Hiervoor wordt verwezen naar de technische nota’s van het bureau VENAC.

6. CENTRAAL GEBOUWBEHEERSSYSTEEM

Het project wordt uitgerust met een centraal gebouwbeheerssysteem (GBS) voor het beheer van de

HVAC-installaties en een aantal onderdelen van de elektrische en sanitaire installaties. De voorziene

automatische regeling is van het DDC-type.

De volgende meldingen zullen worden opgenomen in het GBS-systeem:

- storing centrale waterfilter

- status en storing van de waterverzachter

- status en storing van de warmwaterbereiders