cctv camera: een efficiente preventieve techniek ter...
TRANSCRIPT
FACULTEIT
RECHTSGELEERDHEID
CCTV CAMERA: EEN EFFICIENTE PREVENTIEVE TECHNIEK TER VOORKOMING VAN INTERNE EN EXTERNE CRIMINALITEIT IN
HET BEDRIJFSLEVEN?
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00600739) Surgeloose Annemie
Academiejaar 2009-2010
Promotor : Commissarissen : Prof. Dr. Hebberecht Patrick Prof. Dr. Cools Marc Prof. Dr. Pauwels Lieven
Trefwoorden
CCTV
Camerabewaking
Situationele preventie
Bedrijfsleven
Effectiviteit
Efficiëntie
Verklaring inzake toegankelijkheid van de
masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende,
Surgeloose Annemie 00600739
geeft hierbij aan derden,
zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of
leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,
[de toelating] [geen toelating]
om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien
beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts
zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.
Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de
masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden
onmiddellijk na het titelblad.
Datum: 10 mei 2010
Handtekening: Annemie Surgeloose
Woord vooraf
Deze masterproef dient het sluitstuk te worden van het masterjaar in de criminologische
wetenschappen. Het is een proces dat gedurende het masterjaar is geëvolueerd van een vaag
idee tot een omstandig werk, dat niet tot stand kon komen zonder de hulp en steun van een
aantal mensen. Ik wil dan ook van deze gelegenheid gebruik maken om hen te bedanken.
In de eerste plaats wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Hebberecht, bedanken voor de begeleiding
en ondersteuning bij de totstandkoming van deze masterproef.
Vervolgens wil ik graag de mensen bedanken die de tijd vrijgemaakt hebben om deze
masterproef na te lezen: Charlotte Van Eenooge, Hilde Goedefroot en mijn mama.
Tot slot verdienen mijn vriend, mijn ouders, mijn zus en Charlotte Van Eenooge een woord
van dank voor de onvoorwaardelijke steun gedurende het hele proces. Af en toe eens een
duwtje in de rug krijgen gedurende dit masterjaar gaf me de kracht om deze masterproef tot
een goed einde te brengen.
Afkortingen
CAO Collectieve Arbeidsovereenkomst
CCTV Closed Circuit Television
EAS Elektronische Artikel Beveiliging
E.V.R.M. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
ICBS International Crime Business Survey
ICVS International Crime Victim Survey
G.W. Grondwet
MCB Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven
MSMS Maryland Scientific Methods Scale
POB Permanent Overlegplatform Bedrijfsbeveiliging
PPS Publiek-private samenwerking
VBO Verbond voor Belgische Ondernemingen
Inhoudstafel
INLEIDING ........................................................................................................................................... 1
Keuze van het onderwerp ........................................................................................................................ 3
Criminologische relevantie ...................................................................................................................... 4
Onderzoeksvragen en doelstelling ........................................................................................................... 5
Methodologie........................................................................................................................................... 6
1 DEEL ÉÉN: SLACHTOFFERSCHAP VAN BEDRIJVEN ......................................... 7
1.1 Algemeen ............................................................................................................................. 7
1.2 Interne criminaliteit in het bedrijfsleven .............................................................................. 8
1.2.1 De aard van interne criminaliteit.......................................................................................... 9
1.2.2 De omvang van interne criminaliteit .................................................................................. 12
1.3 Externe criminaliteit in het bedrijfsleven ........................................................................... 13
1.3.1 De aard van externe criminaliteit ....................................................................................... 14
1.3.2 De omvang van externe criminaliteit ................................................................................. 16
1.4 Gevolgen van interne en externe criminaliteit ten aanzien van bedrijven ......................... 18
1.4.1 Directe schade .................................................................................................................... 19
1.4.2 Indirecte schade ................................................................................................................. 19
1.4.3 Psychologische impact ....................................................................................................... 21
1.5 De relatie tussen bedrijven en de politie ............................................................................ 21
1.6 Beïnvloedende factoren voor slachtofferschap van bedrijven ........................................... 23
1.6.1 Factoren m.b.t. interne criminaliteit ................................................................................... 23
1.6.2 Factoren m.b.t. externe criminaliteit .................................................................................. 25
1.7 Conclusie ........................................................................................................................... 26
2 DEEL TWEE: TECHNIEKEN GEHANTEERD DOOR HET BEDRIJFSLEVEN
TER VOORKOMING VAN CRIMINALITEIT .......................................................... 33
2.1 Algemeen ........................................................................................................................... 33
2.2 Vormen van criminaliteitspreventie ................................................................................... 34
2.2.1 Rechtshandhaving - ontwikkelingspreventie -gemeenschapsgerichte preventie -
situationele preventie ......................................................................................................... 34
2.2.2 Primair - secundair – tertiair .............................................................................................. 35
2.2.3 Daders - slachtoffers – situatie ........................................................................................... 36
2.2.4 Sociale preventie - situationele preventie .......................................................................... 36
2.3 Technieken ter voorkoming van interne en externe criminaliteit ...................................... 37
2.3.1 Technieken ter voorkoming van interne criminaliteit ........................................................ 38
2.3.1.1 Organisatorische maatregelen ............................................................................................ 38
2.3.1.2 Bouwkundige maatregelen ................................................................................................ 40
2.3.1.3 Elektronische maatregelen ................................................................................................. 40
2.3.2 Technieken ter voorkoming van externe criminaliteit ....................................................... 41
2.3.2.1 Organisatorische maatregelen ............................................................................................ 41
2.3.2.2 Bouwkundige maatregelen ................................................................................................ 43
2.3.2.3 Elektronische maatregelen ................................................................................................. 44
2.3.3 De meest efficiënte technieken ter voorkoming van criminaliteit ..................................... 46
2.4 Publiek-private samenwerking .......................................................................................... 48
2.4.1 Het Permanent Overlegplatform Bedrijfsbeveiliging ........................................................ 50
2.5 Conclusie ........................................................................................................................... 51
3 DEEL 3: CAMERABEWAKING IN HET BEDRIJFSLEVEN .................................. 53
3.1 Algemeen ........................................................................................................................... 53
3.2 De opkomst van camerabewaking ..................................................................................... 54
3.2.1 Verenigd Koninkrijk .......................................................................................................... 54
3.2.2 Nederland ........................................................................................................................... 55
3.2.3 België ................................................................................................................................. 56
3.3 Wetgevend kader ............................................................................................................... 57
3.3.1 Wet 8 december 1992 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer ........................... 59
3.3.2 CAO nr.68 16 juni 1998 t.o.v. camerabewaking op de arbeidsplaats ................................ 60
3.3.3 Wet 21 maart 2007 ter regeling van de plaatsing en gebruik van bewakingscamera’s ..... 62
3.4 Camerabewaking als techniek van situationele criminaliteitspreventie............................. 64
3.4.1 Theoretische verantwoording ............................................................................................ 64
3.4.2 Rationele keuzetheorie ....................................................................................................... 66
3.4.3 Routine activiteitentheorie ................................................................................................. 66
3.5 Het preventieve effect van camerabewaking ..................................................................... 67
3.5.1 Evaluatie van camerabewaking.......................................................................................... 67
3.5.1.1 Criteria waaraan evaluaties dienen te voldoen ................................................................... 69
3.5.1.1.1 Algemeen ........................................................................................................................... 69
3.5.1.1.2 Maryland Scientific Methods Scale ................................................................................... 70
3.5.1.2 Mogelijke problemen bij evaluaties ................................................................................... 72
3.5.2 Mechanismen van camerabewaking ter reductie van criminaliteit .................................... 73
3.5.3 Voorwaarden voor het effectieve gebruik van camerabewaking ....................................... 77
3.5.4 Neveneffecten van camerabewaking ................................................................................. 79
3.5.4.1 Verplaatsingseffect ............................................................................................................ 79
3.5.4.2 Diffusion of benefits .......................................................................................................... 83
3.5.5 Conclusie ........................................................................................................................... 84
4 DEEL 4: ALGEMENE CONCLUSIE ........................................................................... 90
BIBLIOGRAFIE ................................................................................................................................. 97
1
Inleiding
Omwille van onveiligheid(gevoelens) bemerken we steeds meer preventiemaatregelen in onze
samenleving, waaronder situationele maatregelen. Men ijvert ervoor om situaties te vermijden
die criminaliteit kunnen uitlokken en men wil potentiële criminelen vroegtijdig opsporen.1
Maar veiligheid is vandaag niet enkel meer de verantwoordelijkheid van de politie. Ook
bedrijven en burgers dienen mee in te staan voor de veiligheid. Veiligheid dient immers de
verantwoordelijkheid te zijn van al wie de gelegenheden tot het plegen van criminaliteit kan
beheersen of veranderen.2 Daar bedrijven vaak het slachtoffer worden van verschillende
vormen van criminaliteit zijn ze een goede partner om door middel van het treffen van
maatregelen mee te strijden tegen criminaliteit. Criminaliteit kan immers hun activiteiten in
het gedrang brengen en heeft tevens een onrechtstreekse invloed op werknemers,
consumenten en klanten.3
In deze masterproef zal ingegaan worden op één van de maatregelen die zowel gemeenten,
fabrieken, grootwarenhuizen en anderen treffen: camerabewaking. Het is een vorm van
toezicht en behoort tot de situationele criminaliteitspreventie. Deze gaat er vanuit dat men
dient in te grijpen in de context om de gelegenheden tot het plegen van criminaliteit te
verminderen. De aanwezigheid van camerabewaking zorgt er immers voor dat een crimineel
niet ongestoord de feiten kan plegen.4
Surveillance wordt gezien als een vorm van macht, die heden ten dage sterk is toegenomen
omwille van de verregaande ontwikkeling van technologie. Het wordt gezien als een
verlengstuk van het “Panopticon” idee. In de 19e eeuw ontwikkelde Jeremy Bentham een
revolutionair design voor gevangenissen. Alle gevangenen dienden van elkaar gescheiden te
worden en continu geobserveerd te worden door een centrale, onzichtbare observator.
Gevangenen konden zodoende niet weten wanneer ze geobserveerd werden en dienden zich
bijgevolg altijd goed te gedragen. Door deze constante mogelijkheid tot observatie ontstaat er
1 L. SYMONS, Onderzoeksrapport tevredenheid en effectiviteit van technopreventief advies in opdracht van de Directie
Lokale Integrale Veiligheid Algemene Directie Veiligheid en Preventie FOD Binnenlandse Zaken. Leuven, oktober 2008, 23
pp. (onderzoeksrapport). 2 J. BURROWS, Making crime prevention pay: initiatives from business. Londen, 1991, 1-2 pp. (paper). 3 S. DEKKERS en S.C.E.M. HISSEL (2006/05) “Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: tweemeting” [WWW].
Nicis Institute : http://www.nicis.nl/kenniscentrum/binaries/nicis/bulk/onderzoek/2006/8/evaluatie-cameratoezicht-op-
openbare-plaatsen---nulmeting.pdf [19/10/09] 4 D.P. FARRINGTON en B.C. WELSH, “Effects of Closed-Circuit Television on crime, The Annals of the American
Academy of Political and Social Science, 2003, (110) 110.
2
automatisch zelfcontrole en zelfdiscipline. 5 Camerabewaking echter maakt dan wel gebruik
van de twee centrale principes van “Panopticon” – toezicht en centrale monitoring – men mag
hieruit niet zomaar afleiden dat de effecten ook dezelfde zullen zijn.6
Bentham geloofde dat dit principe – een onophoudelijk toezicht – kon toegepast worden op
eender welke instelling die een aantal personen onder controle diende te houden.7
In 1975 publiceerde de filosoof Michael Foucault het werk “Surveiller et punir: naissance de
la prison” waarin hij stelde dat het “Panopticon” idee van Bentham zich verspreid had over
andere sociale instituties zoals scholen, bedrijven enz.8
Vandaag, anno 2010, is toezicht onder de vorm van camerabewaking niet meer uit het
dagelijkse leven weg te denken. We worden op verschillende plaatsen gade geslagen, zonder
dat we er ons steeds van bewust zijn. Op de bus, in grootwarenhuizen en op vele andere
plaatsen ontsnappen we niet aan het alziende oog, beter gekend onder de naam “Big Brother”.
Er wordt dan ook gesteld dat de aanwezigheid van dit alziende oog betekent dat de
“panoptische samenleving” is aangebroken, waarin er bijna geen onderscheid kan gemaakt
worden tussen externe controle en zelfcontrole omwille van de sociale controle die zich zo
sterk verspreidt.9
Maar waar komt dit enthousiasme voor camerabewaking vandaan? Volgens sommigen zou dit
enthousiasme niet aangewakkerd worden door de lovende evaluaties m.b.t. de effectiviteit van
de maatregel, aangezien er ook evaluaties bestaan die de effectiviteit betwisten. Toch blijft
camerabewaking populair, omdat het een relatief goedkope maatregel is in tegenstelling tot
menselijk toezicht en omdat het vrij eenvoudig zou zijn om camera’s te kopen en op te
hangen.10 Een andere mogelijke verklaring is de “security wish fulfillment”. De private en
publieke sector zouden in toenemende mate gebruik maken van camerabewaking om aan de
veiligheidseisen tegemoet te komen. Hierbij gaat men niet uit van de positieve evaluaties van
5 G. ARMSTRONG en C. NORRIS, The maximum surveillance society: the rise of CCTV, New York, Oxford, 1999, 5. 6 Ibid., 91. 7 J. MUNCIE, “Surveillance” in E. MCLAUGHLIN en J. MUNCIE, The Sage Dictionary of Criminology, Thousand Oaks,
Sage, 2006, (429) 429. 8 G. ARMSTRONG en C. NORRIS, The maximum surveillance society: the rise of CCTV, New York, Oxford, 1999, 6. 9 B. HUDSON, “Punishment and Control” in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER, The Oxford Handbook of
Criminology, New York, Oxford University Press, 2002, (233) 246.. 10 S. FLIGHT (z.d.) “Less is more: vier trends in cameratoezicht” [WWW]. DSP-groep: http://www.dsp-
groep.nl/getFile.cfm?file=SF_Less_is_more_vier_trends_in_cameratoezicht.pdf&dir=rapport [15/11/09]
3
de effectiviteit van camerabewaking, maar van hun eigen geloof in de effectiviteit ervan.11
Ook de burger, de consument, de werknemer… begint zich – omwille van de stijgende
onveiligheidsgevoelens – anders op te stellen t.o.v. camerabewaking, ondanks de inbreuk op
hun privacy. 12
Maar is camerabewaking wel een efficiënte en effectieve maatregel ter reductie van interne en
externe criminaliteit in het bedrijfsleven?
Keuze van het onderwerp
Het schrijven van een masterproef is een werk van lange adem, dat het sluitstuk dient te
vormen van de opleiding criminologische wetenschappen. Het lijkt mij dan ook belangrijk dat
de student bij het kiezen van een onderwerp niet lukraak tewerk gaat, maar weloverwogen een
onderwerp kiest.
Mijn interesse voor het onderwerp ‘camerabewaking in het bedrijfsleven’ werd niet op één
dag gewekt. Het was een proces dat doorheen de jaren meer vorm kreeg en in de
vakantieperiode vóór de aanvang van het masterjaar in de criminologische wetenschappen
haar hoogtepunt bereikte.
Als zestienjarige zette ik voor de eerste maal voet in een bedrijf om er een aantal weken een
vakantiejob uit te oefenen. Ook de jaren daaropvolgend werden schoolvakanties op deze
manier gedeeltelijk ingevuld. Een terugkerend gegeven was de aanwezigheid van camera’s in
de bedrijven waar gewerkt werd. Wanneer buiten deze gelegenheid om gekeken wordt naar de
aanwezigheid van camera’s, valt op dat het ‘Big Brother-fenomeen’ zich op vele plaatsen
afspeelt en het doen en laten van mensen geregeld gecontroleerd wordt. In warenhuizen,
bankkantoren, winkelcentra enz., nergens lijken mensen te ontsnappen aan het alziende oog
van de camera.
Tijdens mijn laatste vakantiejob vóór de aanvang van het masterjaar criminologische
wetenschappen, werkte ik voor een bedrijf dat winkelketens in verschillende landen bezit. In
elk van deze winkels en op de bijhorende parkeerterreinen werden camerasystemen geplaatst.
Omwille van een aanpassing in de wetgeving bestond mijn taak erin elk camerasysteem aan te
11 A. BECK en A. WILLIS, “Context-specific measures of CCTV effectiveness in the retail sector” in K. PAINTER en N.
TILLEY, Crime prevention studies, Monsey, Criminal Justice Press, 1999, (251) 254. 12 S. DEKKERS en S.C.E.M. HISSEL (2006/05) “Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: tweemeting” [WWW].
Nicis Institute : http://www.nicis.nl/kenniscentrum/binaries/nicis/bulk/onderzoek/2006/8/evaluatie-cameratoezicht-op-
openbare-plaatsen---nulmeting.pdf [19/10/09]
4
geven bij de ‘Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer’, die toeziet op
de aanwending van persoonsgegevens.
Ondanks de vele momenten en plaatsen waarop camera’s mensen gadeslaan, staat niet
iedereen even vaak stil bij het hoe en waarom ervan. Ook werknemers die tijdens de
uitoefening van hun job dagelijks onder camerabewaking staan, hebben er baat bij stil te staan
bij meerdere aspecten van camerabewaking. Waarom worden er camera’s in een bedrijf
geplaatst? Welke doelen hebben ze? Houden ze geen aantasting van de privacy in? Welke
effecten hebben camera’s?
Als toekomstige werknemer, als consument die geregeld in winkels gadegeslagen wordt, lijkt
het onderzoeken van camerabewaking in het bedrijfsleven een interessante aangelegenheid.
Criminologische relevantie
De masterproef omtrent camerabewaking in het bedrijfsleven is criminologisch relevant
omdat deze handelt over slachtofferschap: criminaliteit is een fenomeen dat niet enkel burgers
in hun privéleven treft, maar ook bedrijven. Bedrijven, en hiermee vaak ook hun werknemers,
worden dagelijks het slachtoffer van zowel interne criminaliteit (criminaliteit gepleegd door
eigen personeel) als externe criminaliteit (criminaliteit gepleegd door mensen, andere dan het
eigen personeel).
De masterproef is verder relevant omwille van de focus op criminaliteitspreventie.
Wanneer bedrijven het slachtoffer worden van criminaliteit kan dit ervoor zorgen dat de
ontwikkeling van hun activiteiten in het gedrang komt en kan dit een gevoel van onveiligheid
en onzekerheid opwekken.
Bedrijven, particulieren en de overheid nemen daarom diverse preventieve maatregelen, zoals
camerabewaking. Deze kan zorgen voor specifieke afschrikking: door de aanwezigheid van
een camera zal de potentiële dader afgeschrikt worden. Indien dit niet het geval is en de dader
toch overgaat tot het plegen van criminaliteit, zal camerabewaking toch de kans verhogen dat
de dader gevat en gestraft wordt. Hierdoor kan deze in de toekomst afgeschrikt worden om
criminaliteit te plegen en kan camerabewaking ook een algemeen afschrikkend effect hebben
ten opzichte van andere personen dan de dader.
Tot slot kan gesteld worden dat camerabewaking wordt ingezet, niet alleen om criminaliteit
te voorkomen, maar ook om criminaliteit op te sporen en te bestrijden.
5
Onderzoeksvragen en doelstelling
Centraal in deze masterproef staat de vraag: “Is camerabewaking een efficiënte/effectieve
preventieve techniek ter voorkoming van interne en externe criminaliteit in het
bedrijfsleven?”. Door de realisering van een literatuurstudie zal getracht worden deze vraag te
beantwoorden, om naast de effectiviteit van camerabewaking in de openbare ruimte ook een
beeld te krijgen over het nut van camerabewaking in het bedrijfsleven.
Deel 1: Wat is de aard en de omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven?
■ Wat is de aard en omvang van interne criminaliteit in het bedrijfsleven?
■ Wat is de aard en omvang van externe criminaliteit in het bedrijfsleven?
■ Wat is de relatie tussen de politie en het bedrijfsleven?
■ Welke gevolgen ervaren bedrijven door interne en externe criminaliteit?
■ Welke factoren beïnvloeden het slachtofferschap van bedrijven?
Deel 2: Welke technieken wenden bedrijven aan ter voorkoming van interne en externe
criminaliteit?
■ Worden er verschillende technieken aangewend bij interne en externe
criminaliteit?
■ Welke zijn de meest efficiënte technieken?
■ Welke plaats neemt camerabewaking hierbij in?
Deel 3: Is camerabewaking een efficiënte preventieve techniek?
■ Welke mogelijkheden/limieten van camerabewaking vloeien voort uit de
wetgeving?
■ Aan welke voorwaarden dienen evaluaties te voldoen en welke problemen doen
zich voor bij de evaluatie van de effectiviteit van camerabewaking?
■ Welke zijn de mechanismen waaronder camerabewaking criminaliteit beoogt te
reduceren?
■ Onder welke voorwaarden kan camerabewaking preventief werken?
6
Methodologie
De onderzoeksvragen zullen beantwoord worden d.m.v. een literatuuronderzoek. Hierbij
zullen er bronnen aangewend worden uit verschillende disciplines waaronder sociologie,
psychologie en victimologie. Er wordt geen integratie beoogd.
Deel één zal a.d.h.v. slachtofferenquêtes de aard en omvang van interne en externe
criminaliteit in het bedrijfsleven in kaart brengen. Er zal aangegeven worden welke de
gevolgen zijn die bedrijven kunnen ondervinden wanneer ze slachtoffer worden en welke
factoren het slachtofferschap van bedrijven kunnen beïnvloeden. Ook de relatie van bedrijven
met de politie zal kort aan bod komen.
In deel twee zal aan de hand van wetenschappelijke literatuur de technieken in kaart gebracht
worden die bedrijven hanteren ter preventie van criminaliteit. Hierbij zal nagegaan worden of
er verschillende technieken gehanteerd worden ten aanzien van interne en externe
criminaliteit. Verder zal getracht worden te achterhalen welke technieken de meest efficiënte
zijn en welke positie camerabewaking hierbij inneemt.
In deel drie zal opnieuw aan de hand van literatuur (wetenschappelijke artikels, boeken,
interne documenten, enzovoort) getracht worden te beantwoorden of camerabewaking een
efficiënte en effectieve preventieve techniek is, die in het bedrijfsleven kan gehanteerd
worden. Hiervoor zal er gekeken worden naar de beperkingen die de wetgeving oplegt aan
camerabewaking, de manier waarop een cameraproject het best geëvalueerd wordt, welke
criminaliteitsreducerende mechanismen er kunnen spelen en onder welke voorwaarden de
maatregel effectief kan zijn.
7
1 Deel één: Slachtofferschap van bedrijven
1.1 Algemeen
In deze masterproef zal vooreerst onderzocht worden in welke mate het bedrijfsleven en haar
werknemers het slachtoffer worden van criminaliteit. Met “bedrijfsleven” bedoelen we het
geheel aan bestaande bedrijfsvestigingen – ongeacht de branche waarin het bedrijf zich
situeert – waarbij één of meerdere personen betrokken zijn. Hierbij kan het gaan om niet voor
het publiek toegankelijke besloten plaatsen (dit zijn besloten plaatsen of gebouwen die
uitsluitend bestemd zijn voor het gebruik door de gewoonlijke gebruikers) als voor het
publiek toegankelijke besloten plaatsen (dit zijn besloten plaatsen of gebouwen die uitsluitend
bestemd zijn voor het gebruik door het publiek waar diensten aan het publiek kunnen worden
verstrekt).13
Er zal zowel ingegaan worden op externe als interne criminaliteit, omdat bedrijven slachtoffer
kunnen worden van beide vormen van criminaliteit. Interne criminaliteit, of
werknemerscriminaliteit, zijn nauwelijks zichtbare, criminele handelingen van werknemers,
eventueel in samenwerking met anderen, tegen het bedrijf waar ze werken, waarbij er zelden
directe menselijke slachtoffers zijn, maar het vooral het bedrijf zelf is dat schade ondervindt.14
Externe criminaliteit in het bedrijfsleven zijn alle criminele handelingen die worden gepleegd
door andere mensen dan directe werknemers, tegen een bedrijf, haar werknemers, of klanten.15
De volgende vragen zullen aan bod komen in dit eerste deel van de masterproef:
■ Wat is de aard en omvang van interne criminaliteit in het bedrijfsleven?
■ Wat is de aard en omvang van externe criminaliteit in het bedrijfsleven?
■ Welke gevolgen ervaren bedrijven door interne en externe criminaliteit?
■ Wat is de relatie tussen de politie en het bedrijfsleven?
■ Welke factoren beïnvloeden het slachtofferschap van bedrijven?
13 P. VAN DEN EYNDE (2008) “De nieuwe camerawet vanaf A van aangifte tot P van privacy” in Veiligheidsnieuws
[WWW]. Prebes vzw: http://www.prebes.be/nb/2008-11/artikel_camerawet.pdf [15/10/09] 14 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische
Uitgevers, 2005, 13. 15 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors
and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-
2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09]
8
Er wordt gewerkt met slachtofferenquêtes omdat deze criminaliteit kunnen vatten die niet
gekend is bij de politie. Slachtofferenquêtes echter richten zich vaker op criminaliteit
gepleegd tegen burgers en hun huishoudens, dan op criminaliteit gepleegd tegen bedrijven.
Toch stijgt de interesse voor studies naar het slachtofferschap van bedrijven, maar vaak
blijven studies beperkt tot een bepaald type bedrijf of een bepaalde sector – zonder
onderscheid te maken naar types van bedrijven in een sector – of een bepaalde vorm van
criminaliteit, waardoor nooit het volledige plaatje gevat wordt.16
Een belangrijke bron m.b.t. criminaliteit tegen bedrijven is de “Monitor Criminaliteit
Bedrijfsleven” (MCB). Deze monitor tracht inzicht te bieden in het slachtofferschap van
Nederlandse bedrijven en de maatregelen die zij nemen om criminaliteit tegen te gaan.17 De
MCB richt zich tot bedrijven in de horeca, bouwsector, detailhandel, transport en zakelijke
dienstverlening. Er wordt gepeild naar slachtofferschap van inbraak, diefstal, vernieling en
geweld. Een categorie “overige” vat andere vormen van criminaliteit die bedrijven meldden.
De monitor besteedt zowel aandacht aan interne als externe criminaliteit.18 Zo’n
allesomvattend werk over criminaliteit in het bedrijfsleven in België is echter niet
voorhanden.
1.2 Interne criminaliteit in het bedrijfsleven
Interne criminaliteit is het plegen van normovertredend gedrag door de eigen werknemers van
een bedrijf, tegen het bedrijf waarvoor ze werken.19
Het belangrijkste motief voor het plegen van interne criminaliteit is winstbejag, maar er zijn
nog andere redenen mogelijk. Soms pleegt men interne criminaliteit om schulden te kunnen
aflossen, maar ook om statusverhoging – omwille van het geld dat men ermee verwerft of
doordat het plegen van criminaliteit aanzien zou worden als “stoer”, omdat men het lef heeft
om de eigen werkgever te bedriegen – te bekomen.20 Sommigen willen via interne
16 P. MAYHEW en N. TAYLOR (2002/03) “Patterns of victimization among small retail businesses” in Trends & issues in
crime and criminal justice [WWW]. Australian Institute of Criminology:
http://www.aic.gov.au/documents/C/1/C/%7BC1C9C5DA-B88C-4C31-A2A6-FD859B9A0731%7Dti221.pdf [10/10/09] 17 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 18 A.TH.J. EGGEN en S.N. KALIDIEN, Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008: ontwikkelingen en samenhangen, Den
Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 302. 19 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische
Uitgevers, 2005, 13. 20 R. WEEDA, “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, (40) 42.
9
criminaliteit een compensatie bekomen voor bijvoorbeeld slechte werkomstandigheden of
men steelt omdat men een bepaald product nodig heeft.21 Er wordt gesteld dat vooral de
gelegenheid de dief maakt.22
Interne criminaliteit tegen bedrijven kan nog niet zo lang op de interesse van onderzoekers
rekenen, waardoor men nog geen allesomvattend beeld kan geven over hoe vaak bedrijven er
het slachtoffer van worden, welke bedrijven er slachtoffer van worden en hoe bedrijven, de
politie en justitie op dit fenomeen reageren.23 Toch kunnen een aantal Nederlandse
onderzoeken de aard en omvang van interne criminaliteit in het bedrijfsleven reconstrueren.
1.2.1 De aard van interne criminaliteit
Interne criminaliteit is een breed begrip waaronder verschillende vormen van criminaliteit
kunnen geplaatst worden. Het gaat niet alleen om diefstal, maar bijvoorbeeld ook om
werknemers die gebruik maken van materialen die eigendom zijn van het bedrijf, voor
persoonlijke doeleinden of werknemers die interne informatie misbruiken.24
Een onderzoek naar interne criminaliteit in de logistieke sector in 2005 ondervroeg 139
Nederlandse bedrijven over hun slachtofferschap van criminaliteit tijdens de afgelopen 3 jaar.
De bedrijven werden ingedeeld naar grootte, locatie en aantrekkelijkheid van de doelwitten.
Zo’n bevraging is niet eenvoudig omdat de feiten vaak niet zichtbaar zijn en omdat men
incidenten vaak niet kan linken aan werknemers. Daarom heeft men ook de algemene
criminaliteit bevraagd (zowel interne en externe criminaliteit) en ging men vervolgens na in
welke mate men vermoedt dat een bepaald incident te wijten is aan het eigen personeel. De
normovertredende gedragingen die aan bod kwamen zijn: inbraak, verduistering, verwijtbaar
onprofessioneel handelen, verbaal of fysiek geweld, fraude, oplichting, overval, vernieling,
doorspelen van bedrijfsinformatie, illegale handel, privégebruik van bedrijfsmiddelen,
sabotage van werkprocessen, corruptie en commerciële activiteiten ten eigen bate. 25
21 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische
Uitgevers, 2005, 13. 22 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 38. 23 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische
Uitgevers, 2005, 13. 24 R. WEEDA, “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, (40) 41. 25 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische
Uitgevers, 2005, 52-53.
10
Wanneer we kijken naar de vormen van interne criminaliteit die bij de meeste bedrijven
voorkomen, blijkt dit het misdrijf “verduistering” te zijn26. Ongeveer 60% van de bedrijven
die ondervraagd werden, meenden slachtoffer te zijn geworden van verduistering in de
afgelopen drie jaar. Opmerkelijk hierbij is dat de percentages van het totale slachtofferschap
en van intern slachtofferschap zeer dicht bij elkaar liggen. Dit zou verklaard kunnen worden
door het feit dat de bedrijven menen dat de dieven door het uitoefenen van hun beroep
toegang hebben tot de zaken die gestolen worden.
De percentages van het totale en interne slachtofferschap van “fysiek of verbaal geweld tegen
collega’s”, “verwijtbaar onprofessioneel handelen”, “fraude”, “doorspelen van
bedrijfsinformatie” en “privégebruik van bedrijfsmiddelen” zijn ongeveer gelijk. Immers, de
omschrijvingen van de misdrijven maken duidelijk dat deze misdrijven enkel gepleegd
kunnen worden door de eigen werknemers.27
Het percentage m.b.t. “privégebruik van bedrijfsmiddelen” dient echter met een korreltje zout
genomen te worden. Verschillende bedrijven leggen verschillende tolerantiegrenzen op.
Sommige bedrijven aanvaarden het privégebruik van bedrijfsmiddelen nooit en zien het
bijgevolg altijd als een vorm van interne criminaliteit, andere bedrijven zijn meer tolerant en
knijpen af en toe eens een oogje dicht.28
Naast “verduistering” – dat het meest zou voorkomen in de logistieke sector – zouden ook
“inbraak” (34%), “verwijtbaar onprofessioneel handelen” (29%), “verbaal of fysiek geweld”
(17%) en “fraude” (16%) bij een groot deel van de ondervraagde bedrijven voorkomen. We
merken op dat “inbraak” de tweede meest voorkomende vorm van interne criminaliteit
uitmaakt in de logistieke sector. Echter, wanneer we kijken naar het totale percentage
slachtofferschap merken we op dat meer dan de helft van de bedrijven meent dat inbraak te
wijten is aan personen buiten het bedrijf. 29
Belangrijk is op te merken dat “verduistering” en “inbraak” twee vormen van interne
criminaliteit zijn die – in tegenstelling tot vele andere vormen van interne criminaliteit –
gemakkelijk aan het licht kunnen komen. Bij inbraak kan er bijvoorbeeld een alarm afgaan,
26 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische
Uitgevers, 2005, 53. 27 Ibid., 64. 28 Ibid., 75. 29 Ibid., 64.
11
zijn er zichtbare sporen van braak of merkt men de inbraak op doordat er goederen verdwenen
zijn. Ook verduistering kan vrij snel aan het licht komen door vermiste goederen.30
“Oplichting”, “illegale handel” en “commerciële activiteiten ten eigen bate” zijn de
misdrijven die bij het minst aantal bedrijven voorkomen (3%). Ook “corruptie” en
“overvallen” zouden bij relatief weinig bedrijven door medewerkers gepleegd worden (5%).31
Hoewel het onderzoek naar de interne criminaliteit in de logistieke sector in Nederland ons
verrijkende informatie verschaft over de prevalentie (en de frequentie van criminaliteit), blijft
het onderzoek te beperkt. We krijgen wel een goed beeld van interne criminaliteit in de
logistieke sector, maar de andere sectoren in het bedrijfsleven blijven onbelicht.
Daarom is het belangrijk de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven” aan te halen.
We bekijken de versie van 2008, aangezien het onderzoek naar criminaliteit in Nederlandse
bedrijven van het jaar 2009 nog lopende is. Sinds 2006 werd er in de MCB ook aandacht
besteed aan “interne criminaliteit”, waardoor het mogelijk is om de resultaten van het
onderzoek dat gevoerd werd in 2008 (dat op dezelfde manier werd gevoerd als het onderzoek
in 2006) in sommige gevallen te vergelijken met de resultaten van het onderzoek dat in 2006
gevoerd werd.
Het onderzoek naar interne criminaliteit is t.o.v. het onderzoek naar externe criminaliteit
echter zeer beperkt. Zo is in de eerste plaats hun definitie – t.o.v. het onderzoek naar interne
criminaliteit in de logistieke sector – zeer beperkt en wordt er geen onderscheid gemaakt naar
soorten interne criminaliteit. “Interne criminaliteit” wordt immers gedefinieerd als “diefstal
van geld of goederen door het eigen personeel”. Daarenboven betrof het enkel een algemene
bevraging naar het percentage van intern slachtofferschap van Nederlandse bedrijven in vijf
sectoren, de branches die het meeste slachtoffer werden, de regio’s die het meest getroffen
werden en de maatregelen die genomen werden om interne criminaliteit te voorkomen. Er kan
dus wel een globaal beeld gegeven worden van het slachtofferschap van de verschillende
sectoren, er kan geen onderscheid gemaakt worden naar de aard van de interne criminaliteit.32
30 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische
Uitgevers, 2005, 64. 31 Ibid., 57-58. 32 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
12
1.2.2 De omvang van interne criminaliteit
Het onderzoek naar interne criminaliteit in de Nederlandse logistieke sector heeft niet alleen
onderzocht in hoeveel bedrijven bepaalde vormen van interne criminaliteit voorkomen, maar
ook hoeveel keer die vormen gemiddeld bij die bedrijven voorkwamen in de afgelopen drie
jaar. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat aangezien het vaak om zeer kleine aantallen
gaat, hogere cijfers al snel de gemiddelde score sterk kunnen beïnvloeden. De hierna
vermelde cijfers betreffen het gemiddeld aantal incidenten in de afgelopen drie jaar per
onderzocht bedrijf.
“Privégebruik van bedrijfsmiddelen”(17.5) , “vernieling”(13), “verwijtbaar onprofessioneel
handelen”(11.6) en “verduistering”(7.9) zijn de interne misdrijven die gemiddeld het meest
voorkomen in de bedrijven die meldden dat dat soort criminaliteit bij hen voorkwam. De
minst voorkomende vormen zijn “corruptie”(1), “commerciële activiteiten ten eigen bate”(1)
en “doorspelen van bedrijfsinformatie”(1).33
Opvallend bij “vernieling” is dat slechts een klein aantal bedrijven (11) veel van dit soort
misdrijven meldden. Een verklaring hiervoor zou zijn dat de vernielingen vaak een beperkte
schade met zich meebrengt. Bedrijven zouden vernielingen pas problematisch vinden wanneer
ze vaak voorkomen.34
Wanneer we kijken naar de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven” van 2008 – die een
onderzoek uitvoerde bij 37575 Nederlandse bedrijven – wordt er gesteld dat de resultaten van
het onderzoek in 2008 niet afwijken van de resultaten van het onderzoek in 2006. In beide
onderzoeken zouden 5% van de ondervraagde bedrijven te maken hebben met interne
criminaliteit. Er dient wel een onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende
sectoren. Zo zouden in de horeca en de detailhandel 8% van de bedrijven slachtoffer zijn van
interne criminaliteit in 2008. De bedrijven in de zakelijke dienstverlening zou dan weer maar
2% vertegenwoordigen. Van alle bouwbedrijven zijn er 4% en in de transportsector 5% die te
maken hebben met interne criminaliteit. Opvallend is dat enkel de detailhandel een stijging
t.o.v. 2006 kent in het percentage bedrijven dat slachtoffer is geworden van interne
criminaliteit. In 2006 zou het percentage 1% lager gelegen hebben dan in 2008. Tevens dient
33 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische
Uitgevers, 2005, 59. 34 Ibid., 73.
13
er opgemerkt te worden dat er binnen de sector sprake is van grote verschillen.
Grootwarenhuizen zijn duidelijk het grootste slachtoffer van interne criminaliteit, goed voor
30% van de gemiddelde 8% voor de gehele sector. Een totaal aantal incidenten die
gecatalogeerd kunnen worden onder “interne criminaliteit” werd niet weergegeven in de
studie.35
Ondanks het gebrek aan diepgaande onderzoeken naar de omvang van interne criminaliteit in
het bedrijfsleven, kan gesteld worden dat men nooit het gehele plaatje zal kunnen zien en het
fenomeen onderschat zal worden. Immers, niet alle criminele feiten gepleegd door
werknemers laten sporen na, waardoor de feiten vaak niet aan het licht komen. Wanneer
bedrijven toch criminele feiten opmerken, is het vaak zo dat men niet in staat is om de feiten
te linken aan de eigen werknemers of is men niet bereid om de feiten en cijfers m.b.t interne
criminaliteit prijs te geven aan onderzoekers.36
1.3 Externe criminaliteit in het bedrijfsleven
Externe criminaliteit zijn criminele feiten die gepleegd worden door andere mensen dan de
werknemers tegen een bedrijf, haar werknemers of haar klanten.37
De belangrijkste bron die ons een zicht kan bieden op de externe criminaliteit in het
bedrijfsleven is de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008”. Dankzij de nulmeting die zich
voltrok in 2004 – en de op gelijke wijze uitgevoerde onderzoeken in de jaren erna – , is het
mogelijk evoluties te zien in de externe criminaliteit gepleegd tegen bedrijven. 38
Er dient opgemerkt te worden dat de cijfers die vermeld worden m.b.t. externe criminaliteit
hoger zijn dan in werkelijkheid. Dit kan verklaard worden door het feit dat bedrijven vaak
strafbare feiten niet kunnen linken aan de eigen medewerkers. Bijgevolg rapporteren ze
interne criminaliteit verkeerdelijk als externe criminaliteit.39
35 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 36 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners, Secondant, 2005, (36) 37-38. 37 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors
and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-
2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 38 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 39 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners, Secondant, 2005, (36) 37-38.
14
Tevens dient vermeld te worden dat externe criminaliteit in sommige gevallen een interne
component kan hebben. Dit is zo wanneer werknemers door onprofessioneel gedrag
bijvoorbeeld een deur laten openstaan of veiligheidsprocedures niet volgen. Dit kan dan
eventueel tot een diefstal leiden.40
1.3.1 De aard van externe criminaliteit
In de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” werden slechts een beperkt aantal
categorieën van delicten gehanteerd. Deze zijn “inbraak”, “diefstal”, “vernieling”, “geweld”
en een categorie die de naam “overige” meekreeg. Deze categorieën zijn dus veel beperkter
dan de categorieën in het onderzoek naar de interne criminaliteit in de logistieke sector.
11% van de bedrijven in de bouwnijverheid zijn het slachtoffer van “inbraak” in gebouwen
alsook in de transportmiddelen. Er wordt geraamd dat er 19300 inbraken gebeurden in de
bouwsector in 2008. Het aantal bedrijven in de detailhandel dat slachtoffer werd van inbraak
loopt ongeveer gelijk met de bouwbedrijven (10%). Het totaal aantal inbraken ligt wel hoger
met 26000 inbraken in 2008, wat een sterke daling betekent t.o.v. 2004. Het aantal
horecabedrijven dat met inbraak te maken kreeg in 2008 (14%) ligt lager dan in 2004, goed
voor 8900 inbraken. Ook de transportsector is goed voor 14% slachtofferschap (wat een
daling van 6% betekent), maar er is slechts sprake van 2800 incidenten. De bedrijven in de
sector van de zakelijke dienstverlening worden het minst geconfronteerd met slachtofferschap
van inbraak: 7% van de bedrijven heeft ermee te maken, wat een daling van 4% betekent
t.o.v. 2004. Het zou echter wel neerkomen op 31000 inbraken in totaal.41
9% van de bedrijven in de bouwsector zouden het slachtoffer zijn van een vorm van
“diefstal”. Er wordt geraamd dat er 23000 diefstallen per jaar in de bouwsector gepleegd
worden. Echter, hierbij merkt men wel op dat de diefstallen die gepleegd worden bij een
inbraak niet worden meegeteld om dubbeltellingen te vermijden.
In de detailhandel betreft het 28% van de bedrijven – wat een daling betekent t.o.v. 2004 –
maar het totaal aantal diefstallen steeg van 1,5 miljoen in 2004 naar 1,7 miljoen in 2008. De
40B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners, Secondant, 2005, (36) 37. 41 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
15
horeca doet het dan weer beter dan de detailhandel met 15% van de bedrijven die het
slachtoffer werden van diefstal – wat ook hier weer een daling betekent. Het totaal aantal
diefstallen komt op 34000 in 2008, wat een daling betekent met 15000 delicten. De
transportsector heeft 10% slachtofferschap (opnieuw een daling) en ook het aantal incidenten
zijn in 2008 met meer dan de helft gedaald. Ook m.b.t. diefstal worden het minst aantal
bedrijven in de sector van de zakelijke dienstverlening getroffen, namelijk 4% in 2008 (een
daling van 2% ten opzichte van 2004). Het totale aantal diefstallen komt wel neer op 21800
feiten per jaar.
9% van de bouwbedrijven – wat een daling betekent met 3% t.o.v. 2004 – heeft te maken met
een vorm van “vernieling”. 5% daarvan betrof vernielingen van transportmiddelen. Er zou
sprake zijn van 23000 vernielingen per jaar in de bouwsector. In de detailhandel liggen de
cijfers anders: 18% van de detailhandelaars zouden het slachtoffer worden van vernielingen,
goed voor ongeveer 93000 vernielingen in 2008.
De horeca doet het slechter met 24% slachtofferschap en 38000 incidenten van vernieling.
Bij de transportsector is het percentage slachtofferschap gedaald van 17% naar 12% en ook
het aantal delicten daalde van 19000 naar 11000. 10% van de dienstverlenende bedrijven
werd in 2008 getroffen door vernieling, wat een daling van 2% betekent. Er zou sprake zijn
van 53000 vernielingen in 2008.
Opvallend is dat slechts 1,8% van de bedrijven in de bouwsector geconfronteerd werden met
geweldsdelicten in 2008, wat relatief weinig is. Hierbij gaat het bij 89% om bedreigingen. De
detailhandel heeft een hogere score: 6% van de detailhandelaars werden het slachtoffer van
geweldsdelicten (wat een daling van 1% t.o.v. 2004 betekent). Ook hier gaat het voornamelijk
om bedreigingen. De horeca scoort nog hoger met 9% slachtofferschap, voornamelijk van
bedreigingen. De transportsector is goed voor 4% slachtofferschap van geweldsdelicten, wat
een daling van 3% betekent. Net als bij de andere sectoren vormen bedreigingen de
hoofdmoot. Het geraamde aantal feiten wordt hier echter niet weergegeven omwille van een
te kleine aantal bevraagde bedrijven. Van de dienstverlenende bedrijven werden er 3%
getroffen door geweldsdelicten in 2008 (wat een daling van 1% betekent t.o.v. 2004) en ook
hier weer spannen de bedreigingen de kroon.42
42 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
16
Wat betreft de categorie “overige delicten” zouden er slechts 2,7% van de bedrijven in de
bouwsector toe behoren, waarbij er een stijging merkbaar is in 2008 (t.o.v. 2004) van het
delict “het sturen van spookfacturen/valse rekeningen”. Ook spookadvertenties en oplichting
komen voor in de bouwsector, zij het in beperkte mate.
5% van de detailhandelaars kreeg in 2008 te maken met voornamelijk oplichting of bedrog of
over bekladden of bevuilen van voorwerpen, wat een lichte daling betekent t.o.v. 2004. In de
horeca zouden 7% van de bedrijven slachtoffer zijn van verschillende vormen van fraude,
oplichting en wanbetaling in 2008 (een daling met 1%). In de transportsector is er een daling
merkbaar van 5% in 2004 naar 4% slachtofferschap in 2008. Het gaat voornamelijk om
oplichting en het sturen van spookfacturen. Er kan een lichte daling van het slachtofferschap –
van 7% in 2004 naar 6% in 2008 – van “overige delicten” in de zakelijke dienstverlening
waargenomen worden, waarbij het voornamelijk gaat over – in tegenstelling tot de andere
sectoren – computercriminaliteit.43
1.3.2 De omvang van externe criminaliteit
Hoewel bij de aard van externe criminaliteit reeds verwezen werd naar het aantal externe
criminele feiten kan er ook gekeken worden naar het totale aandeel externe criminaliteit tegen
het bedrijfsleven in Nederland. Waar het in 2004 om 2,9 miljoen criminele feiten ging, steeg
dit aantal in 2008 tot 3 miljoen.
Ook al kan hier een stijging waargenomen worden in het aantal gepleegde feiten, er is toch
een daling waarneembaar van het aantal bedrijven dat slachtoffer is geworden van één of
meerdere criminele feiten in het afgelopen jaar. Om een aantal voorbeelden te geven: in 2004
werden 49% van de bedrijven in de detailhandel getroffen door externe criminaliteit, in 2008
daalde dit naar 46%. In 2004 werden 47% van de bedrijven in de horeca het slachtoffer van
externe criminaliteit, in 2008 betrof dit nog 44%. De zakelijke dienstverlening zou in 2008 het
minst te maken hebben gehad met externe criminaliteit (23%), maar ook de bouwnijverheid
behoort tot de minst getroffen sectoren (25%). De transportsector maakt dan weer de
middenmoot uit met 31% slachtofferschap van criminaliteit.44
Een pluspunt aan de monitor is dat ze ook gepeild heeft naar het aantal types delicten waarvan
bedrijven slachtoffer werden (“meervoudig slachtofferschap”). Ook hier scoort de zakelijke
43 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 44 Ibid.
17
dienstverlening het best: slechts 5% van de bedrijven werd de afgelopen 12 maanden het
slachtoffer van meerdere types delicten. Ook in de bouwnijverheid zijn slechts 7% van de
bedrijven meervoudig slachtoffer. In de transportsector zijn 10% van de bedrijven
meervoudig slachtoffer en in de detailhandel en de horeca lopen de cijfers op tot
respectievelijk 16% en 17%. Dit zou voor alle sectoren een daling betekenen t.o.v. 2004.45
Tot slot wordt de “International Crime Business Survey” kort aangehaald. De “International
Crime Business Survey” (ICBS) – die het slachtofferschap van bedrijven bevraagt – werd in
2000 geïntroduceerd in negen Centraal- en Oost-Europese landen (Albanië, Bulgarije, Wit-
Rusland, Kroatië, Hongarije, Litouwen, Roemenië, Rusland en Oekraïne). Deze survey liep
parallel t.o.v. de “International Crime Victim Survey” (ICVS) die het slachtofferschap van
huishoudens bevroeg. 46
De ICBS maakt geen duidelijk onderscheid tussen interne en externe criminaliteit. Daar de
focus voornamelijk op externe criminaliteit ligt, wordt deze bron kort aangehaald als afsluiter
van het onderdeel “externe criminaliteit in het bedrijfsleven” van deze masterproef.
Hoewel het opnieuw geen bevraging van Belgische bedrijven betreft, kan deze bron relevant
zijn, aangezien ze een aantal landen bevraagt die tot de Europese Unie behoren.
Gemiddeld 27% van de bedrijven (in de verschillende landen) zouden het slachtoffer
geworden zijn van criminaliteit in 1999. Toch zijn er grote verschillen tussen de landen. Zo
zouden slechts 7% van de Kroatische bedrijven slachtoffer geworden zijn van criminaliteit,
wat in schril contrast staat met bijvoorbeeld Hongarije – waar 42% van de bedrijven het
slachtoffer van criminaliteit waren.
Een aantal van de meest gerapporteerde misdrijven (gemiddeld) zijn: diefstal door derden
(13%), inbraak (9%), diefstal door klanten (9%), diefstal uit voertuigen (7%), diefstal door
werknemers (5%) en vandalisme (4%).47
45 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 46 A.A. DEL FRATE, “The International Crime Business Survey: Findings from nine Central-Eastern European Cities”,
European Journal on Criminal Policy and Research”, 2004, (137) 140. 47Ibid., (137) 144-145.
18
1.4 Gevolgen van interne en externe criminaliteit ten aanzien van
bedrijven
Logischerwijze ondervinden bedrijven schade ten gevolge van interne en externe criminaliteit.
Wanneer we de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” bekijken, kunnen we een beter
beeld krijgen van de schade. Hierbij kan opnieuw een onderscheid gemaakt worden tussen de
verschillende sectoren en strafbare feiten. We zullen deze kort overlopen.
Uit de cijfers van 2008 blijkt dat bedrijven in de sector van de zakelijke dienstverlening de
meeste schade ondervinden door “inbraak”, maar ook de detailhandel ondervindt hiervan veel
schade. De horeca ondervindt hiervan de minste schade.
Wanneer we kijken naar het misdrijf “diefstal” merken we overduidelijk dat de detailhandel
de meeste schade ondervindt. De horeca zou er de minste schade door ondervinden.
De schade opgelopen door “vernieling” is opnieuw het grootst in de detailhandel, maar de
zakelijke dienstverlening haalt ook vrij hoge cijfers. De transportsector ondervindt de minste
schade. Tot slot ondervindt de zakelijke dienstverlening de meeste schade door “overige
delicten”. De horeca en de transportsector ondervinden beiden de minste schade.
Wanneer we voor elke sector apart bekijken door welk misdrijf ze de meeste schade
ondervinden, ondervindt de bouwsector de meeste schade door “inbraak”. Ook de horeca, de
zakelijke dienstverlening en de transportsector ondervinden hierdoor de meeste schade. De
detailhandel ondervindt zeer veel schade door “diefstal”. In totaliteit zou de detailhandel de
meeste schade ondervinden van alle sectoren.48
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen directe en indirecte schade.
Directe schade zijn de kosten die bedrijven moeten maken om zaken te herstellen of
vervangen. Hierbij wordt er geen rekening gehouden met het bedrag dat door de verzekering
wordt terugbetaald. Indirecte schade betreft bijvoorbeeld vertragingen van leveringen die
opgelopen worden ten gevolge van diefstal of inbraak.49 Criminaliteit tegen bedrijven kan ook
voor een psychologische impact zorgen bij hun werknemers. Ook dit zal kort besproken
worden.
48 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 49 Ibid.
19
1.4.1 Directe schade
Iedereen zal beamen dat criminaliteit tegen bedrijven financiële kosten met zich meebrengt.
Bij diefstal, inbraak, vernieling of andere misdrijven dienen bedrijven gestolen voorwerpen te
vervangen, beschadigde voorwerpen te herstellen enz. Dit kan zorgen voor hoogoplopende
kosten die een gat slaan in de winsten die een bedrijf zou gemaakt hebben indien de
misdrijven niet waren voorgevallen.
Echter, bedrijven onderschatten vaak de werkelijke kosten die criminaliteit met zich
meebrengt, omwille van het simpele feit dat men soms geen weet heeft van criminele feiten
die tegen hen gepleegd werden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer in een
grootwarenhuis een diefstal gepleegd wordt, zonder dat het warenhuis er achter komt. Bij
stocktellingen kan er verkeerd geteld worden, of wanneer men toch een tekort opmerkt is het
niet altijd duidelijk of dit te wijten is aan een administratieve fout of aan interne of externe
criminaliteit.50
1.4.2 Indirecte schade
Interne en externe criminaliteit tegen bedrijven brengt ook indirecte schade met zich mee,
naast de directe kosten door materiële schade. Zo bestaat de kans dat omwille van
criminaliteit een bedrijf tijdelijk moet sluiten, met verlies van inkomsten en winsten tot
gevolg.51 Wanneer een bedrijf definitief dient te sluiten, leidt dit tot het ontslag van de
werknemers. Wanneer een bedrijf – omwille van criminaliteit – toch kan blijven bestaan,
heeft dit een impact op de maatschappij. De kosten die opgelopen worden door criminaliteit,
zullen immers doorgerekend worden naar de consument.52
Criminaliteit kan ook de werkprocessen van een bedrijf verstoren waardoor goederen niet
meer op tijd geproduceerd kunnen worden, beschikbaar zijn of geleverd kunnen worden. Dit
kan voor ongenoegen zorgen bij klanten en/of zelfs leiden tot verlies van klanten,
verminderde bestellingen die geplaatst worden, het verlies van de goede reputatie enz. Ook
50 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors
and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-
2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 51 Ibid. 52 A.A. DEL FRATE, “The International Crime Business Survey: Findings from nine Central-Eastern European Cities”,
European Journal on Criminal Policy and Research”, 2004, (137) 137.
20
operationele bestanden kunnen beschadigd of vernietigd worden, met desastreuze gevolgen
wanneer er geen back-ups van deze bestanden beschikbaar zijn.
Werkgevers kunnen ook kosten oplopen door een werknemer die gewond geraakt bij een
crimineel feit. De werkgever dient dan in te staan voor de kosten die de werknemer oploopt
door deze verwondingen. Ook de behandeling van de psychologische gevolgen die een
werknemer ervaart ten gevolge van criminaliteit dient in sommige gevallen door de
werkgever betaald te worden.
Extra kosten kunnen ook veroorzaakt worden door hogere verzekeringskosten die betaald
moeten worden ten gevolge van criminaliteit en door extra preventieve
veiligheidsmaatregelen die getroffen moeten te worden. Echter, dit is niet enkel het geval bij
het getroffen bedrijf, ook de bedrijven die in hetzelfde gebied gehuisvest zijn kunnen
genoodzaakt zijn om extra maatregelen te treffen en kunnen extra verzekeringskosten oplopen
wanneer het gebied waarin ze gehuisvest zijn, aanschouwd wordt als een risicozone.
Extra kosten kunnen ook opduiken door ontevreden werknemers die geregeld niet opdagen op
het werk, of werknemers die – door slachtofferschap van bepaalde criminele feiten – lange
tijd afwezig zijn om te kunnen herstellen van de fysieke en psychische gevolgen.
Werknemers kunnen ook wensen dat het bedrijf er een andere uurregeling op nahoudt of om
het bedrijf op een andere, veiligere plaats te huisvesten. Wanneer bijvoorbeeld een winkel
regelmatig overvallen wordt na 20 uur, kan gevraagd worden de winkel vroeger te sluiten,
met mogelijks verminderde inkomsten tot gevolg.53
Tot slot kunnen er ook extra kosten zijn ten gevolge van aanwerving en training van
personeel. Werknemers die het slachtoffer werden van criminaliteit – vooral bij
slachtofferschap van geweld – kunnen beslissen om het bedrijf te verlaten of kunnen nadien
extra training nodig hebben om hun moraal op te krikken en terug in staat te zijn normaal te
functioneren in het bedrijf.54
53 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors
and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-
2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 54 Ibid.
21
1.4.3 Psychologische impact
Criminaliteit tegen bedrijven heeft niet alleen financiële en materiële schade tot gevolg, ze
kan ook zorgen voor een psychologische impact bij de werknemers van een bedrijf, bij
klanten...
Bij interne criminaliteit is deze psychologische en emotionele impact misschien wel het
grootst. Wanneer interne criminaliteit aan het licht komt bestaat de kans dat werknemers
elkaar plots niet meer vertrouwen. Wanneer ze moeten samenwerken in team zal dit nefaste
gevolgen hebben. Men zal zich niet meer veilig voelen en dat zal hoogstwaarschijnlijk ook
uitschijnen in de prestaties van de werknemers.55
Een werknemer die het slachtoffer werd van criminaliteit kan – ten gevolge van de
psychologische impact – niet meer in staat zijn om normaal om te gaan met klanten. Dit kan
gevolgen hebben voor de goede relatie met de klant en kan zich ook uitwerken op de
verkoopsresultaten. Naast de neerslag op het werk, kan deze psychologische impact ook de
kwaliteit van het persoonlijke leven van de werknemer beïnvloeden.56
Psychologisch gezien kan criminaliteit ook met zich meebrengen dat de probleemperceptie
verandert. Bedrijven die criminaliteit niet zozeer als probleem ervaarden, zullen dit nu wel
doen, ten gevolge van criminaliteit tegen hun bedrijf. Dit brengt meestal met zich mee dat er
extra veiligheidsmaatregelen zullen getroffen worden.57
1.5 De relatie tussen bedrijven en de politie
Wanneer bedrijven een vermoeden hebben van interne of externe criminaliteit of wanneer ze
iemand op heterdaad betrappen dienen ze dit te melden bij de politie. Deze dient
ingeschakeld te worden om het misdrijf vast te stellen, de dader op te sporen en aan te
houden.
55 X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel:
http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [07/11/09] 56 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors
and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-
2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 57 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
22
Maar niet elke verdachte situatie zal door bedrijven gemeld worden en de politie zal ook niet
in elke situatie optreden. Wanneer dispatchers de beelden bekijken die door de camera’s in het
bedrijf werden gefilmd en die een verdachte situatie aantonen, zal elk volgens de eigen
standaarden beslissen of een interventie van de politie noodzakelijk is. Wanneer ze
verwachten dat bij een bepaald feit de politie niet zal reageren, zullen ze het ook nalaten om
de politie te verwittigen.58 Bedrijven zouden vaak ook pas aangifte doen bij de politie wanneer
ze door de verzekeraar of door de eigenaar van de goederen die gestolen werden daartoe
verplicht worden.59
Opvallend is dat er sneller aangifte wordt gedaan van externe dan van interne criminaliteit.
Aangifte doen van interne criminaliteit is noodzakelijk, maar vaak schrikken bedrijven ervan
terug omwille van het taboesfeer die rond het fenomeen hangt. Men heeft angst voor
reputatieschade en het ondermijnen van het vertrouwen. Tevens is het fenomeen niet steeds
zichtbaar of kan criminaliteit niet steeds gelinkt worden aan de betrokkenheid van
werknemers. Toch is het belangrijk dat ook interne criminaliteit aangegeven wordt bij de
politie, niet alleen om een beter zicht te krijgen op het fenomeen, maar ook omdat het vatten
van de dader cruciaal is om de werksfeer niet te verzieken.60
Uit de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” blijkt dat in alle sectoren het misdrijf
“inbraak” het vaakst werd aangegeven. Wanneer naar de andere misdrijven gekeken wordt
(diefstal, vernieling, geweld) zien we dat de voornaamste redenen om een misdrijf niet te
melden de volgende zijn: bedrijven achten de geleden schade te klein, men denkt dat de
politie niets zal ondernemen, er is te weinig bewijs en in het geval van geweldsdelicten wordt
nog vermeld dat bedrijven het probleem vaak zelf aanpakken.61
Wanneer bedrijven aangifte hebben gedaan, zal de politie afgaan op de verklaringen die het
bedrijf aflegt, of op de beelden die ze te zien krijgt, om de ernst van de zaak in te schatten en
om al dan niet in te grijpen.62
Uit de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” kunnen we afleiden dat binnen de
onderzochte sectoren telkens ongeveer de helft van de getroffen bedrijven per sector tevreden
58 G. ARMSTRONG en C. NORRIS, The maximum surveillance society: the rise of CCTV, New York, Oxford, 1999, 174-
175. 59 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 39. 60 R. WEEDA, “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, (40) 42. 61 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 62 G. ARMSTRONG en C. NORRIS, The maximum surveillance society: the rise of CCTV, New York, Oxford, 1999, 177.
23
is over de politie. Hiervoor worden een aantal redenen opgegeven: de politie is
klantvriendelijk, reageert snel en komt langs wanneer dat nodig is. Redenen voor
ontevredenheid over de politie zijn: de politie doet niets, er is geen zichtbaar resultaat, de
politie geeft geen feedback en in sommige gevallen neemt de politie de feiten niet serieus.63
Naast de aangifte die bedrijven bij de politie doen, kan er ook op een andere manier contact
bestaan tussen bedrijven en de politie. Ze kunnen zich verenigen in overlegorganen waarbij er
sprake is van informatie-uitwisseling tussen bedrijven, politie en justitie. Op lokaal niveau
kan er sprake zijn van “buurtinformatienetwerken”. Dit zijn gestructureerde
samenwerkingsverbanden in een afgelijnd gebied waarbij burgers, bedrijven en de lokale
politie betrokken zijn. Deze vorm van samenwerking dient de sociale controle te verbeteren,
het gevoel van veiligheid te verbeteren en via deze weg kunnen er ook preventietips
uitgewisseld worden om criminaliteit te kunnen voorkomen.64
1.6 Beïnvloedende factoren voor slachtofferschap van bedrijven
De verschillende sectoren in het bedrijfsleven worden allemaal wel eens het slachtoffer van
criminaliteit. Het ene bedrijf wordt echter al sneller getroffen door interne of externe
criminaliteit dan het andere. Maar welke factoren zijn nu bepalend voor het al dan niet
slachtoffer worden van bepaalde delicten?
1.6.1 Factoren m.b.t. interne criminaliteit
Een aantal factoren beïnvloeden het slachtofferschap van interne criminaliteit bij bedrijven.
Uit een onderzoek naar interne criminaliteit bleek dat grote bedrijven meer rapporteren over
interne criminaliteit dan kleine bedrijven. Verder is het al dan niet kunnen aantrekken en
vasthouden van kwalitatief goed personeel belangrijk. Bedrijven die moeilijk kwaliteitsvol
personeel kunnen aantrekken en/of vasthouden zouden meer interne criminaliteit rapporteren.
Bedrijven die meer activiteiten uitoefenen die gerelateerd zijn aan transport en bedrijven die
63 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 64 PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND (z.d.) “Winkelcriminaliteit in Europa: vergelijkend onderzoek tussen
Nederland België Duitsland en het Verenigd Koninkrijk” [WWW]. Detailhandel Nederland:
http://www.dedetailhandel.nl/images/pdf/7..pdf [30/03/10]
24
goederen met een hoog risico (dure en goed verhandelbare producten) verhandelen zouden
ook meer interne criminaliteit rapporteren.65
De aanwezigheid van extern personeel en de mate van beveiliging zouden ook beïnvloedende
factoren zijn. Hoe minder beveiliging, hoe meer sprake er zou zijn van interne criminaliteit.
Er dient evenwel rekening gehouden te worden met het feit dat bedrijven die slachtoffer
worden van interne criminaliteit meer veiligheidsmaatregelen zullen nemen. Vandaar dat dan
tevens zou gesteld kunnen worden: “Bedrijven met een goede beveiliging zullen meer interne
criminaliteit rapporteren”.
Er dient opgemerkt te worden dat sommige types van interne criminaliteit gevoeliger zouden
zijn voor verschillen in bedrijfskenmerken dan andere. Zo zouden verduistering, vernieling en
fraude de types interne criminaliteit zijn die gevoeliger zijn voor de verschillen in
bedrijfskenmerken. Bij het misdrijf inbraak zouden de verschillen tussen verschillende
bedrijven kleiner zijn en zouden ze er dus meer in gelijke mate slachtoffer van worden.66
Uit het onderzoek bij logistieke dienstverleners bleek dat te verwachten is dat zij
kwetsbaarder zijn voor interne criminaliteit dan andere bedrijven. Dit is te verklaren door de
hoogrisico goederen waarmee ze werken. Eigen aan logistieke dienstverleners zijn de
bewerkingen die ze uitvoeren op goederen, bijvoorbeeld goederen verpakken. Daardoor
krijgen verschillende mensen de goederen in handen. De combinatie van dure, goed
verhandelbare goederen en de vele mensen die de goederen in hun handen krijgen, zorgt
ervoor dat de logistieke dienstverleners kwetsbaarder zijn.67 Ook de detailhandel en meer
bepaald de supermarkten zouden vaker het slachtoffer worden van interne criminaliteit.68
65 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 37. 66 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische
Uitgevers, 2005, 13. 67 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 38. 68 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
25
1.6.2 Factoren m.b.t. externe criminaliteit
Net zoals bij interne criminaliteit is bij externe criminaliteit de grootte van een bedrijf
bepalend voor de mate waarin bedrijven kwetsbaar zijn voor criminaliteit. Hoe groter een
bedrijf, hoe kwetsbaarder men zou zijn voor verschillende vormen van criminaliteit.69
Tevens zijn de goederen aanwezig in een bedrijf van belang. De attractiviteit en de waarde
van de goederen bepalen mee of een bedrijf gevoeliger zal zijn voor misdrijven zoals diefstal
en inbraken. Ook bedrijven waar veel cash geld over de toonbank gaat zijn kwetsbaarder.70
Een factor die minder vaak vermeld wordt in onderzoeken, maar die minstens even belangrijk
is, is de mate waarin werknemers zich professioneel gedragen. Wanneer werknemers zich
onprofessioneel gedragen kan dit criminaliteit in de hand werken. Denk maar aan werknemers
die het niet nauw nemen met de veiligheidsvoorschriften en – procedures van het bedrijf en
die bijvoorbeeld een deur van het bedrijf laten openstaan, waardoor kwaadwilligen zonder
veel moeite kunnen binnendringen in het bedrijf.71
Volgens de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” zouden bedrijven die over eigen
transportmiddelen beschikken en die op een eigen bedrijfsterrein gevestigd zijn meer last
ondervinden van criminaliteit. Ook bedrijven die gevestigd zijn in het centrum van de stad of
in een winkelcentrum zouden meer getroffen worden door criminaliteit dan een bedrijf dat
zich buiten de stad bevindt.
De MCB 2008 keek ook naar de bedrijven binnen de sectoren die vaker slachtoffer worden.
Binnen de bouwsector zouden burgerlijke en utiliteitsbedrijven en grond–, wegen– en
waterbouwbedrijven meer last hebben van criminaliteit. Binnen de detailhandel zouden vooral
supermarkten en bedrijven die actief zijn in voedings – en genotsmiddelen, kleding,
drogisterijen, benzinestations en parfumerieën het meest slachtoffer worden. Hierbij blijkt
opnieuw dat de bedrijven zich voornamelijk in het centrum van de stad of in een
winkelcentrum bevinden. Binnen de horeca zijn het vooral cafés en restaurants die zich in het
centrum van de stad bevinden die het meest slachtoffer worden van criminaliteit. In de
69 G. BRUMMELKAMP (2009) “Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven” [WWW]. Kennissite MKB en
ondernemerschap: http://www.ondernemerschap.nl/pdf-ez/A200915.PDF [17/03/10] 70 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (2009/01) “Verbeterde risicoklassenindeling:
risicoklassen indeling voor bedrijven” [WWW]. Verbond van BeveiligingsOrganisaties:
http://www.vvbo.nl/Content/www.vvbo.nl/Documenten/vrki-bedrijven-januari-2009--new.pdf [29/03/10] 71 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 37.
26
transportsector zijn het voornamelijk de tram– en taxibedrijven die het meest door
criminaliteit getroffen worden. Opvallend is dat de taxibedrijven die zich op een
industrieterrein bevinden meer slachtoffer worden dan taxibedrijven die in een huis gevestigd
zijn. Tot slot zijn het binnen de zakelijke dienstverlening vooral reisbureaus en
advocatenkantoren die getroffen worden door criminaliteit.72
Een Australisch onderzoek naar criminaliteit tegen bedrijven maakt duidelijk dat bedrijven die
veel face-to-face contact hebben met hun klanten en waar de relatie met de klant belangrijk is
meer risico lopen om het slachtoffer te worden van geweldsdelicten omwille van het
veelvuldige contact met individuen. Vooral detailhandelaars en bedrijven die diensten
aanbieden, zouden een hoger risico lopen. Werknemers die in afzondering werken zouden ook
meer risico lopen om slachtoffer te worden van criminaliteit, zeker wanneer ze hun functie
uitoefenen heel vroeg in de morgen of net heel laat op de avond of ’s nachts. Oorzaken
hiervan zijn de verminderde sociale controle die er tijdens die periodes zijn en de verminderde
weerstand die een werknemer kan bieden wanneer hij er alleen voor staat. Werknemers zijn
ook kwetsbaarder wanneer ze alleen op een mobiele werkplaats werken en zeker wanneer
deze werkplaats gelegen is op een plaats met weinig passanten, op een plaats waar veel
criminaliteit voorkomt of op die plaatsen die gemakkelijk bereikbaar zijn en waar men
gemakkelijk kan ontkomen (bijvoorbeeld dichtbij een autosnelweg).73
1.7 Conclusie
“Wat is de aard en omvang van interne criminaliteit in het bedrijfsleven?”
Onderzoek doen naar interne criminaliteit is niet eenvoudig door de beperkte zichtbaarheid
van het fenomeen en de moeilijkheid om feiten te koppelen aan interne betrokkenheid.
Daarom bevragen onderzoekers vaak criminaliteit in het algemeen en gaan dan bij de
bedrijven na welke proportie van die criminaliteit interne criminaliteit zou kunnen zijn.
72 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 73 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors
and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-
2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09]
27
Uit een onderzoek naar interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners in Nederland blijkt
“verduistering” (60%) het misdrijf te zijn dat bij de meeste bedrijven voorkomt. Opvallend is
dat het totale percentage bijna gelijk is aan het percentage interne criminaliteit, aangezien de
dieven door de uitoefening van hun beroep toegang hebben tot de goederen. Dit is net zo bij
“fysiek of verbaal geweld tegen collega’s”, “verwijtbaar onprofessioneel handelen”,
“fraude”, “doorspelen van bedrijfsinformatie” en “privégebruik van bedrijfsmiddelen” ,
omdat de omschrijving van de misdrijven aangeeft dat de misdrijven bijna uitsluitend door
werknemers kunnen gepleegd worden. Bij het laatstgenoemde misdrijf kunnen bedrijven
echter verschillende maatstaven hanteren.
“Inbraak”(34%) – de tweede meest voorkomende vorm – , verwijtbaar onprofessioneel
handelen”(29%), “verbaal of fysiek geweld”(17%) en “fraude”(16%) zouden ook bij relatief
veel bedrijven in de logistieke sector voorkomen. De twee meest voorkomende fenomenen –
verduistering en inbraak – zijn echter misdrijven die relatief gemakkelijk aan het licht komen.
Dit kan dus ook deels verklaren waarom de percentages van de fenomenen zoveel hoger
liggen dan de percentages van de andere misdrijven.
Wanneer we kijken naar de omvang van de vormen van interne criminaliteit dient gemeld te
worden dat het om een kleine populatie ondervraagde bedrijven gaat. Van zodra er een grote
proportie criminaliteit in één bedrijf voorkomt, kan dit het gemiddelde van de totale
bedrijfspopulatie sterk omhoogtrekken. “Privégebruik van bedrijfsmiddelen”(17,5%) zou het
misdrijf zijn dat de grootste proportie uitmaakt. Van groot naar klein komen vervolgens
“vernieling”(13%), “verwijtbaar onprofessioneel handelen”(11,6%) en “verduistering”(7,9%)
vaak voor in de logistieke sector. Opvallend is dat door een klein aantal bedrijven veel feiten
van “vernieling” worden gemeld. Dit zou te verklaren zijn doordat bedrijven dit soort
criminaliteit pas als problematisch zien wanneer het vaak voorkomt.
De “MCB 2008”, die zich uitstrekt over meerdere sectoren in het Nederlandse bedrijfsleven,
kan ook nuttige inzichten geven over interne criminaliteit, maar hun definitie van interne
criminaliteit is beperkt tot “diefstal van geld of goederen door eigen personeel”. Naar aard
van interne criminaliteit kan bijgevolg geen onderscheid gemaakt worden. Wel toont de
monitor aan dat 5% van de 37575 ondervraagde Nederlandse bedrijven te maken heeft met
interne criminaliteit. 8% van de ondervaagde bedrijven in de horeca, 8% in de detailhandel,
5% van alle bedrijven in de transportsector, 4% in de bouwsector en 2% van de ondervraagde
bedrijven in de zakelijke dienstverlening zouden het slachtoffer geworden zijn van interne
28
criminaliteit in 2008. Omwille van de beperkte zichtbaarheid van interne criminaliteit en
omwille van de moeilijkheid om feiten te linken aan werknemers kunnen de vermelde
gegevens een onderschatting van het fenomeen zijn.
“Wat is de aard en omvang van externe criminaliteit in het bedrijfsleven?”
Dankzij de “MCB 2008” kunnen we de misdrijven “inbraak”, “diefstal”, “vernieling,
“geweld” en een categorie die de naam “overige” meekreeg – gepleegd door derden – nader
bekijken.
Als we de misdrijven binnen het Nederlandse bedrijfsleven bekijken, stellen we de volgende
zaken vast: Binnen de transportsector en de horeca werd 14% van de ondervraagde bedrijven
het slachtoffer van het misdrijf “inbraak”, wat meteen ook het hoogste percentage uitmaakt.
Binnen de zakelijke dienstverlening werd er het minst aantal bedrijven slachtoffer (7%), maar
werden er wel de meeste feiten vastgesteld (31000). Het meest aantal bedrijven die slachtoffer
werden van “diefstal” bevinden zich in de detailhandel (28%) en ook daar werden de meeste
feiten gepleegd (1,7 miljoen). Binnen de horeca werd 24% van de bedrijven slachtoffer van
“vernieling”. De meeste feiten werden gepleegd binnen de detailhandel (93000). Opnieuw
situeren het hoogst aantal bedrijven die getroffen werden door “diefstal” én “overige
delicten” zich binnen de horeca. Het betreft voornamelijk fraude en wanbetaling.
Wanneer we per sector kijken, ondervinden het hoogst aantal bedrijven binnen de bouwsector
én de transportsector hinder door “inbraak” (respectievelijk 11% en 14%). De meeste feiten
binnen deze sectoren worden echter veroorzaakt door “diefstal” (23000 en 11500) en bij de
transportsector ook door “vernieling” (23000). Detailhandelaars worden vooral het slachtoffer
van “diefstal”: 28% van de bedrijven heeft er last van, goed voor maar liefst 1,7 miljoen
feiten. 10% van de zakelijke dienstverleners worden het slachtoffer van “vernieling”, goed
voor 53000 feiten in 2008. Binnen de horeca worden 24% van de bedrijven slachtoffer van
“vernieling” en de meeste feiten (38000) situeren zich hier.
Wanneer we het totale plaatje bekijken zouden er in 2008 3 miljoen feiten tegen Nederlandse
bedrijven gepleegd zijn, wat een stijging betekent t.o.v. 2004. Anderzijds is het aantal
bedrijven dat slachtoffer werd, gedaald. De sector waarin het minst aantal bedrijven het
slachtoffer zijn geworden, is de zakelijke dienstverlening (23%), ook m.b.t. meervoudig
slachtofferschap (5%). De sector waarin het meest aantal bedrijven het slachtoffer zijn
29
geworden van externe criminaliteit is de detailhandel (46%). Ook m.b.t. meervoudig
slachtofferschap staan de detailhandel (16%) en de horeca (17%) voorop.
Er dient opgemerkt te worden dat de resultaten m.b.t. externe criminaliteit hoger kunnen zijn
dan in werkelijkheid, omdat feiten vaak niet gelinkt kunnen worden aan de interne
betrokkenheid van één of meerdere werknemers.
“Welke gevolgen ervaren bedrijven door interne en externe criminaliteit in het bedrijfsleven?”
Algemeen genomen zouden volgens de “Monitor Criminaliteit bedrijfsleven 2008”
detailhandelaars het meest schade ondervinden van de misdrijven “vernieling” en “diefstal”.
Opvallend is dat de andere sectoren (de bouwsector, de horeca, de transportsector en de
zakelijke dienstverlening) vooral veel schade ondervinden van “inbraak”.
Schade kan opgedeeld worden in directe en indirecte schade. Daarnaast kan onder schade ook
de psychologische impact verstaan worden die de werknemers oplopen ten gevolge van
criminaliteit. Directe schade betreft vooral materiële en financiële schade. Bedrijven dienen
immers goederen te vervangen of herstellen waardoor de kosten hoog kunnen oplopen.
Echter, de werkelijke omvang van de schade wordt vaak onderschat, bijvoorbeeld wanneer
een aantal misdrijven niet aan het licht komt.
Misdrijven kunnen echter ook andere gevolgen met zich meebrengen. Bedrijven kunnen in
sommige gevallen genoodzaakt zijn om tijdelijk te sluiten of om hun uurregeling aan te
passen, waardoor inkomsten mislopen worden. Ook de werkprocessen van een bedrijf kunnen
in de war gebracht worden, met vaak ontevreden klanten, verminderde bestellingen en verlies
van de goede reputatie tot gevolg. Wanneer werknemers bij het misdrijf gewond geraakt zijn
of psychologische schade leiden, dient het bedrijf in te staan voor de kosten. Na misdrijven of
als een bedrijf gelegen is in een gebied waar veel criminaliteit voorkomt, kunnen de
verzekeringskosten de hoogte ingaan. Bedrijven dienen dan ook extra kosten te spenderen aan
veiligheidsmaatregelen. Dit kan ook gelden voor omliggende bedrijven. Extra training voor
bestaand personeel of aanwerving van nieuw personeel – wanneer werknemers omwille van
criminaliteit het bedrijf verlaten – kunnen ook extra kosten met zich meebrengen.
Er kan sprake zijn van een psychologische impact die vooral bij interne criminaliteit groot kan
zijn. Werknemers vertrouwen elkaar niet meer wanneer aan het licht komt dat een werknemer
criminaliteit heeft gepleegd. De psychologische impact kan ook een uitwerking hebben op
30
klanten, wanneer een werknemer die slachtoffer is geworden van een misdrijf niet meer
normaal kan functioneren. Dit kan ook het persoonlijke leven van de werknemer aantasten.
De perceptie van criminaliteit kan – wanneer een bedrijf ook effectief slachtoffer wordt van
een misdrijf – veranderen. Een bedrijf dat voorheen criminaliteit niet als een probleem ervoer,
zal dit nu wel doen en vaak ook extra veiligheidsmaatregelen treffen.
“Wat is de relatie tussen de politie en het bedrijfsleven?”
Wanneer bedrijven een vermoeden hebben dat ze het slachtoffer zijn geworden van
criminaliteit, melden ze dit aan de politie. Maar soms gebeurt dit niet. Hiervoor zijn een aantal
redenen te bedenken. Om te beginnen zal een bedrijf eerst zelf proberen inschatten of een
interventie door de politie noodzakelijk is. Is een interventie noodzakelijk, dan nog kan het
zijn dat het feit niet gemeld wordt, omdat het bedrijf verwacht dat de politie niet zal reageren.
Men zou ook minder snel aangifte doen van interne criminaliteit, omwille van de taboesfeer
die rond dit soort criminaliteit bestaat, de relatieve onzichtbaarheid van het fenomeen, de
reputatieschade die een bedrijf erdoor kan oplopen en het wantrouwen dat erdoor kan ontstaan
binnen een organisatie. Volgens de “MCB 2008” zouden bedrijven feiten ook niet melden
omdat ze de schade te klein achten, omdat er te weinig bewijzen voorhanden zijn, omdat men
denkt dat de politie toch niks zal ondernemen of omdat men – in het geval van
geweldsdelicten – de feiten zelf aanpakt.
Wanneer bedrijven toch aangifte doen, is het aan de politie om de zaak te onderzoeken, de
ernst ervan in te schatten en in te grijpen indien nodig. Uit de “MCB 2008” blijkt dat per
onderzochte sector steeds ongeveer de helft van de bedrijven tevreden is over de politie. Ze
zou klantvriendelijk zijn, snel reageren en langskomen wanneer bedrijven dat nodig achten,
maar bedrijven meldden ook dat de politie vaak niets doet, dat ze geen feedback geeft, dat er
geen zichtbaar resultaat is of dat de politie de feiten niet ernstig neemt.
Tot slot kan er ook een relatie tussen bedrijven en de politie bestaan door middel van
overlegorganen en buurtinformatienetwerken waarbij er een contact is tussen bedrijven,
burgers en de politie om de veiligheid en preventiegedachte te verhogen en de sociale controle
te verbeteren.
“Welke factoren beïnvloeden het slachtofferschap van bedrijven?”
Verschillende factoren kunnen bepalend zijn voor het risico dat bedrijven lopen om
slachtoffer te worden van criminaliteit.
31
De grootte van het bedrijf is één van die factoren. Grote bedrijven zouden sneller het
slachtoffer worden van zowel interne als externe criminaliteit. Een belangrijke factor zijn ook
de goederen die in een bedrijf aanwezig zijn. Wanneer goederen een hoge waarde hebben en
goed verhandelbaar zijn, zullen ze sneller het voorwerp worden van een misdrijf. Dit geldt
zowel voor interne als externe criminaliteit.
Bedrijven die niet in staat zijn om kwalitatief personeel aan te trekken en vast te houden en
bedrijven die transportgerelateerde activiteiten uitoefenen, zouden ook een groter risico lopen
om het slachtoffer te worden van interne criminaliteit. Voorzichtige uitspraken dienen gedaan
te worden over de mate van beveiliging van bedrijven. Enerzijds zouden bedrijven met weinig
beveiliging sneller het slachtoffer worden van interne criminaliteit, anderzijds zouden
bedrijven die slachtoffer worden van criminaliteit meer beveiligingsmaatregelen nemen.
Tevens dient opgemerkt te worden dat niet elk misdrijf even gevoelig is voor deze
beïnvloedende factoren. Zo zouden er minder verschillen in slachtofferschap waarneembaar
zijn tussen bedrijven met verschillende bedrijfskenmerken bij het misdrijf “inbraak”.
Logistieke dienstverleners bewaren en bewerken hoogrisico goederen. Daarom zouden zij –
en ook supermarkten – meer slachtoffer worden van interne criminaliteit.
Bedrijven met onprofessionele werknemers zouden sneller het slachtoffer kunnen worden van
externe criminaliteit, doordat ze bijvoorbeeld de veiligheidsvoorschriften niet naleven. Ook
bedrijven die eigen transportmiddelen, een eigen bedrijfsterrein bezitten of waar er veel cash
geld aanwezig is, zouden er sneller het slachtoffer worden. Ook bedrijven die gevestigd zijn
in het centrum van de stad of in een winkelcentrum zouden meer risico lopen.
Bedrijven die diensten verlenen en detailhandelaars zouden meer risico lopen om het
slachtoffer te worden van geweldsdelicten, omwille van hun veelvuldig contact met klanten.
Ook afgezonderd of op een afgelegen en mobiele plaats werken zou meer risico met zich
meebrengen, zeker wanneer men heel vroeg of laat werkt of wanneer er bij de mobiele
werkplaats goede toegang – en vluchtwegen zijn en er weinig passanten zijn.
Niet elke bedrijf loopt dus evenveel risico om het slachtoffer te worden van bepaalde
misdrijven.
Om dit deel af te ronden dient nog eens benadrukt te worden dat de vermelde resultaten over
Nederlandse bedrijven gaan. Daar Nederland niet België is, kan niet zonder meer besloten
worden dat de resultaten m.b.t. Nederland dezelfde zijn als voor België.
32
Wanneer de Nederlandse cijfers bekeken worden, kan gesteld worden dat zowel interne als
externe criminaliteit een probleem vormen. Bijgevolg bevinden bedrijven zich in de positie
om maatregelen te treffen die deze vormen van criminaliteit trachten te voorkomen. Dit
brengt ons naar het volgende deel van de masterproef.
33
2 Deel twee: Technieken gehanteerd door het bedrijfsleven
ter voorkoming van criminaliteit
2.1 Algemeen
Uit het voorgaande deel van deze masterproef is duidelijk gebleken dat bedrijven het
slachtoffer kunnen worden van zowel interne als externe criminaliteit. Daarom worden ook zij
gestimuleerd vanuit de overheid om de veiligheid te verhogen d.m.v. criminaliteitspreventie.
Toch zijn er bedrijven die te weinig investeren in preventie. Dit zou vooral het geval zijn bij
kleinere bedrijven door het gebrek aan kennis over de gepaste maatregelen en het gebrek aan
middelen. Bedrijven die weinig middelen hebben, zullen dan ook pas preventieve maatregelen
treffen als het niet anders kan. Ook het feit dat sommige bedrijven zich minder bewust zijn dat
ze het slachtoffer kunnen worden van criminaliteit speelt een rol in de mate van beveiliging.
De mate van beveiliging bij kleinere bedrijven zou ook bepaald worden door de
kwetsbaarheid voor diefstal. Bedrijven die kwetsbaarder zijn voor diefstal zouden 1,63 keer
meer kans hebben om maatregelen te treffen.74
Uit onderzoek is gebleken dat hoe groter de bedrijven, hoe risicovoller de goederen waarmee
ze omgaan en hoe uitgebreider de bewerkingen zijn die op deze goederen dienen uitgevoerd te
worden, des te beter de bedrijven beveiligd zouden zijn.75 Ook de druk van buitenaf zou een
rol spelen. Bedrijven die enige druk ervaren vanuit de verzekeringsmaatschappij waarbij ze
zijn aangesloten zouden ook sneller maatregelen treffen. Kleinere bedrijven zouden ook
sneller tegenkantingen ervaren op juridisch en organisatorisch vlak. Wetgeving – zoals de
privacywet – kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde maatregelen, maar
ook het personeel van bedrijven kan het inzetten van toezichtmechanismen verhinderen.76
74 G. BRUMMELKAMP (2009) “Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven” [WWW]. Kennissite MKB en
ondernemerschap: http://www.ondernemerschap.nl/pdf-ez/A200915.PDF [17/03/10] 75 B. ROVERS, “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”, Secondant, 2005, (36) 39. 76 E. DE VRIES ROBBE en G.B. ROVERS, Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den Haag, Boom Juridische
Uitgevers, 2005, 21.
34
In dit deel van de masterproef zal dan ook nagegaan worden welke technieken bedrijven
aanwenden ter voorkoming van interne en externe criminaliteit.
■ Worden er verschillende technieken aangewend bij interne en externe
criminaliteit?
■ Welke zijn de meest efficiënte technieken?
■ Welke plaats neemt camerabewaking hierbij in?
2.2 Vormen van criminaliteitspreventie
Verschillende acties en projecten trachten criminaliteit te voorkomen. Deze acties doen dit elk
op een specifieke manier. Ze kunnen dan ook ondergebracht worden in verschillende
categorieën, die hierna kort besproken worden.
2.2.1 Rechtshandhaving - ontwikkelingspreventie -gemeenschapsgerichte preventie
- situationele preventie
Volgens Tonry en Farrington zijn er vier vormen van criminaliteitspreventie:
rechtshandhaving, ontwikkelings-, gemeenschapsgerichte en situationele preventie.
Rechtshandhaving zou een directe en indirecte invloed hebben op gedragingen van mensen en
zo de bevolking van een land beschermen tegen criminaliteit. De directe effecten van
rechtshandhaving zijn o.a. afschrikking en opsluiting. Rechtshandhaving zou potentiële
misdadigers afschrikken uit angst voor de mogelijke sancties. Een indirect effect van
rechtshandhaving is bijvoorbeeld socialisatie. Uit onderzoek blijkt evenwel dat de
criminaliteitsreducerende effecten van rechtshandhaving beperkt zijn. Rechtshandhaving is
dus wel degelijk noodzakelijk – o.a. omwille van de diversiteit aan criminaliteit – maar is niet
voldoende als criminaliteitspreventiestrategie. 77
Ontwikkelingspreventie gaat er van uit dat risicofactoren voor criminaliteit ook voorspellend
zijn voor andere vormen van antisociaal gedrag. Bijgevolg dienen de risicofactoren
verminderd te worden en de ontwikkeling van beschermende factoren gestimuleerd te
worden. Een voorbeeld is het verbeteren van ouderschapsvaardigheden.
77 D.P. FARRINGTON en M. TONRY, “Strategic approaches to crime prevention” in D.P. FARRINGTON en M. TONRY,
Building a safer society, Chicago, the University of Chicago Press, 1995, (1) 3-4.
35
Gemeenschapsgerichte preventie tracht het gedrag van mensen die in een bepaalde
gemeenschap leven te veranderen, door veranderingen aan te brengen aan die gemeenschap
zelf. Het stellen van criminele gedragingen zou namelijk gerelateerd zijn aan de gemeenschap
waarin een individu leeft. Onder veranderingen aanbrengen aan de gemeenschap kan o.a. het
verhogen van het natuurlijk toezicht door aanpassingen aan het design van gebouwen en
buurten, het verbeteren van het voorkomen van buurten enz. verstaan worden.
Situationele preventie probeert de gelegenheden voor criminaliteit in een bepaalde context te
reduceren, omdat men veronderstelt dat criminaliteit vaak contextgebonden en
opportunistisch is. Er bestaat een consensus over de effectiviteit van bepaalde strategieën in
bepaalde omstandigheden. Een voorbeeld is het installeren van camerabewaking.78
2.2.2 Primair - secundair – tertiair
Criminaliteitspreventie kan volgens Brantingham en Faust opgedeeld worden in drie types
activiteiten: primaire preventie, secundaire preventie en tertiaire preventie.
Primaire criminaliteitspreventie focust op condities van de fysieke en sociale omgeving die
kansen bieden voor het plegen van criminele feiten, of die de criminele feiten kunnen
bespoedigen. Ze poogt deze condities tegen te gaan zodat er toch geen criminele daden
gesteld kunnen worden.79 Weiss merkt dus terecht op dat primaire preventie zich eerder focust
op het misdrijf dan op de dader. 80
Secundaire criminaliteitspreventie tracht potentiële misdadigers vroeg te identificeren en
komt tussen in hun leven om zo te voorkomen dat ze in de toekomst criminele feiten zullen
plegen. Secundaire criminaliteitspreventie focust dus eerder op de dader dan op de daad.
Tertiaire criminaliteitspreventie grijpt in in het leven van reeds gekende misdadigers om zo te
voorkomen dat ze in de toekomst nog meer schade zouden toebrengen door het plegen van
criminele feiten.81
78 D.P. FARRINGTON en M. TONRY, “Strategic approaches to crime prevention” in D.P. FARRINGTON en M. TONRY,
Building a safer society, Chicago, the University of Chicago Press, 1995, (1) 7-10. 79 P.J. BRANTINGHAM en F.L. FAUST, “A conceptual model of crime prevention”, Crime and delinquency, 1976, (284)
290. 80 C. NORRIS (2009/04) “A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in
Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf
[08/02/10] 81 P.J. BRANTINGHAM en F.L. FAUST, “A conceptual model of crime prevention”, Crime and delinquency, 1976, (284)
290.
36
2.2.3 Daders - slachtoffers – situatie
Het onderscheid tussen dadergerichte, slachtoffergerichte en situatiegerichte preventie is
geënt op de “rationele keuzetheorie” van Cornish en Clarke, die verder in deze uiteenzetting
besproken zal worden. Deze drie categorieën kunnen vervolgens gecombineerd worden met
de categorieën primaire, secundaire en tertiaire preventie.
Dadergerichte criminaliteitspreventie zijn acties gericht op de bredere bevolking als
potentiële dader (primair), op probleemjongeren (secundair) en op gekende daders (tertiair).
Slachtoffergerichte preventie zijn acties die zich richten op de gehele bevolking als potentieel
slachtoffer, op individuen die een verhoogd risico op slachtofferschap hebben en op
individuen die reeds slachtoffer zijn.
Situationele criminaliteitspreventie focust zich op het verbeteren van
veiligheidsvoorzieningen. Ook hier kan verder een onderscheid gemaakt worden in primaire,
secundaire en tertiaire preventie: veiligheidsvoorzieningen kunnen verbeterd worden in alle
gebouwen in een stad, in gebieden waar er veel criminaliteit zou kunnen voorkomen en op
hotspots of plaatsen waar er daadwerkelijk veel criminaliteit voorkomt.82
2.2.4 Sociale preventie - situationele preventie
Een laatste onderscheid kan gemaakt worden tussen situationele en sociale preventie.
Situationele criminaliteitspreventie richt zich volgens South op het management, het design
en de manipulatie van de fysieke omgeving om de gelegenheden tot het plegen van
criminaliteit te reduceren en het risico op detectie te verhogen, in het geval er geen sprake is
van afschrikking bij de potentiële dader. Hierbij gaat het voornamelijk over fysieke
veiligheidsmaatregelen en om maatregelen die de voordelen van het plegen van criminaliteit
verminderen en de kosten ervan verhogen.
Sociale criminaliteitspreventie tracht criminele motivaties in hoofde van de potentiële dader te
veranderen. Deze criminele motivaties worden niet opgewekt door de fysieke omgeving, maar
door de sociale omgeving. De motivaties liggen hier dus niet in zaken, maar in personen.
82 J. DE WAARD en J.J.M. VAN DIJK, “A two-dimensional typology of crime prevention projects”, Criminal Justice
Abstracts, 1991, (483) 484-485.
37
Onder sociale preventie worden bijgevolg acties verstaan die gedragspatronen, waarden en de
zelfdiscipline van personen en groepen beïnvloeden.83
2.3 Technieken ter voorkoming van interne en externe criminaliteit
Het is van belang dat bedrijven maatregelen treffen om criminaliteit te voorkomen. Ook zij
kunnen immers het slachtoffer worden van interne en externe criminaliteit.
Maatregelen kunnen onderverdeeld worden volgens het OFEM-plan of de OBER-strategie. In
deze masterproef wordt geopteerd voor de OBER-strategie. OBER staat voor
Organisatorische, Bouwkundige en Elektronische maatregelen en tot slot het Registreren en
inventariseren van waardevolle voorwerpen. Dit laatste zal niet aan bod komen.
Onder organisatorische maatregelen verstaan we goede gewoontes, die de waakzaamheid van
ondernemers dienen te verhogen. Bouwkundige/-technische maatregelen dienen
inbraakpogingen te vertragen en te verhinderen. Elektronische maatregelen zoals
alarmsystemen worden vaak als aanvullende maatregel getroffen.84
Het is belangrijk dat de volgorde van de maatregelen gerespecteerd wordt. Men is immers
niets met elektronische maatregelen als men geen organisatorische en bouwkundige
maatregelen treft.85
Er dient opgemerkt te worden dat er vaak geen onderscheid gemaakt wordt tussen interne en
externe criminaliteit. De maatregelen die opgesomd worden voor externe criminaliteit,
kunnen dus ook maatregelen bevatten die bedrijven benutten om interne criminaliteit tegen te
gaan. Toch wordt er gepoogd een onderscheid tussen de twee de maken.
83 D. GILLING, Crime prevention: theory, policy and politics, Londen, UCL Press, 1997, 5. 84 P. CUYPERS, Veilig Zelfstandig Ondernemen: een initiatief van FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie
Veiligheids- en Preventiebeleid, Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid. Brussel, 2003, 43 pp. (brochure). 85 T. DEGRAEUWE en P. HEBBERECHT, Cursus criminaliteitspreventie. Gent, 2009-2010, 4 pp. (cursus).
38
2.3.1 Technieken ter voorkoming van interne criminaliteit
Interne criminaliteit in het bedrijfsleven betreft strafbare feiten gepleegd door de eigen
werknemers. Men kan verschillende handelingen stellen of maatregelen treffen om interne
criminaliteit te voorkomen. A.d.h.v. literatuur zal nagegaan worden welke maatregelen
bedrijven gebruiken. Ze kunnen opgedeeld worden in organisatorische, bouwkundige en
elektronische maatregelen.
2.3.1.1 Organisatorische maatregelen
Onder organisatorische maatregelen kunnen we het aannemen van goede gewoonten
verstaan.86 Het gaat hier dus niet om ingewikkelde en dure ingrepen, maar om simpele
handelingen die eenieder kan aannemen.
Om interne criminaliteit te voorkomen, kan er bij de aanwerving van het personeel gewerkt
worden met “preemployment checks”. Dit zijn punten waarop kandidaten gescreend dienen te
worden alvorens ze aangenomen worden. Dit kan interne moeilijkheden helpen voorkomen.
Maar ook vragen naar een bewijs van goed gedrag en zeden wordt aanbevolen.87
Men kan sollicitanten tevens onderwerpen aan psychologische testen en interviews waarbij de
integriteit van de kandidaat wordt nagegaan. Bij het aanwerven van werknemers dienen de
reglementen overlopen te worden, zodat ook de nieuweling weet wat kan en wat niet.
Bedrijven dienen interne afspraken te maken over de te stellen handelingen en de in acht te
nemen maatregelen. Tevens dient er een beleid te zijn dat aan werknemers aantoont dat
onregelmatigheden niet getolereerd worden. Men dient te weten dat alle inbreuken een gevolg
zullen krijgen, hoe klein ze ook zijn.88
Er dienen op geregelde tijdstippen controles uitgevoerd te worden op het naleven van de
gemaakte afspraken. Duidelijk communiceren is belangrijk voor een goed veiligheidsbeleid.
Werknemers leren zo de grenzen kennen die het bedrijf oplegt en het schept duidelijkheid
over wat kan en wat niet.89
86 T. DEGRAEUWE en P. HEBBERECHT, Cursus criminaliteitspreventie. Gent, 2009-2010, 4 pp. (cursus). 87 CRIMECONTROL, Opleidingscatalogus diefstalpreventie 2009. Leuven, 2009, 8 pp. (brochure). 88 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors
and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-
2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 89 R. WEEDA, “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, (40) 42.
39
Bedrijven kunnen ook interne problemen voorkomen door de werknemers te betrekken bij de
bedrijfsvoering. Door hen verantwoordelijkheden toe te delen en hen te betrekken bij het werk
zou de drempel tot het stellen van strafbare feiten immers verhoogd worden. Men dient wel te
voorkomen dat alle verantwoordelijkheden bij één persoon komen te liggen.90
Deuren op slot doen, waardevolle voorwerpen niet laten slingeren maar opbergen, controleren
of kluizen op slot zijn enz. Het zijn een aantal eenvoudige gedragingen die geen geld kosten,
maar ze kunnen de kans op interne criminaliteit doen afnemen.91
Een goed sleutelbeheer is belangrijk. Geef enkel sleutels aan personen die ze echt nodig
hebben en bevoegd zijn om bepaalde ruimtes te betreden, zorg ervoor dat sloten vervangen
worden wanneer sleutels verdwenen zijn. Wanneer gebruik gemaakt wordt van kluizen, dient
na het ontslag van een werknemer die de cijfercombinatie kent om de kluis te openen, de
combinatie veranderd te worden.92
Communiceren omtrent interne criminaliteit is van belang, om zo het fenomeen uit de
taboesfeer te halen, maar ook het leren herkennen van signalen die kunnen duiden op interne
criminaliteit is van belang. Een aantal signalen kunnen zijn: een medewerker die er steeds als
eerste is en altijd als laatste weggaat, zich niet aan de regels houdt, een levensstijl hebben die
niet strookt met het inkomen enz.
Werknemers fouilleren om eventuele diefstallen vast te kunnen stellen behoort niet tot de
bevoegdheden van de werkgever. Er kan wel overgegaan worden tot personeelcontrole of
visitatie wanneer dit in het huishoudelijk reglement van het bedrijf is opgenomen. Er kan
gevraagd worden aan werknemers om jaszakken te legen of bij het verlaten van het
bedrijfsterrein de koffer van de wagen te openen.93
Ook al lijkt het op het eerste zicht geen maatregel om interne criminaliteit te voorkomen, toch
is het zorgen voor een optimale werksfeer van cruciaal belang. Immers, wanneer werknemers
90 X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel:
http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [7/11/09] 91 R. WEEDA, “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, (40) 43. 92 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (2007/01/10) “Tips & ideeën voor
bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbo-
feb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 93 X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel:
http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [07/11/09]
40
in een aangename sfeer kunnen vertoeven, zou de loyaliteit verbeteren. Werknemers zouden
elkaar dan ook sneller wijzen op onaanvaardbaar gedrag94.
Wanneer we de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008” er opnieuw bijhalen zijn er lichte
verschillen op te merken tussen de verschillende sectoren. De vernoemde maatregelen zijn het
controleren van de referenties bij de aanwerving van een persoon, het opstellen van regels,
aangifte doen bij de politie, steekproefsgewijs controleren van werknemers en in het geval
van de detailhandel, de transportsector en de zakelijke dienstverlening ook het controleren van
de antecedenten van werknemers. Echter, tussen de 19% en 26% van alle bedrijven in de
verschillende sectoren nemen geen maatregelen om interne criminaliteit te voorkomen.95
2.3.1.2 Bouwkundige maatregelen
Onder bouwkundige maatregelen kan het rekening houden met de opbouw en structuur van
het bedrijf verstaan worden.96 We nemen hier ook mechanische maatregelen mee in het
verhaal. Voor deze maatregelen zijn in tegenstelling tot organisatorische maatregelen wel
financiële middelen nodig, maar zijn toch beperkter dan het geld dat nodig is om
elektronische maatregelen aan te schaffen. Er kan gebruik gemaakt worden van kluizen om
waardevolle voorwerpen te bewaren, van sleutelkastjes zodat niet elke werknemer zomaar
elke sleutel van het bedrijf in handen kan krijgen, er kunnen spiegels in een winkel
opgehangen worden om zo zicht te krijgen op mogelijke diefstallen enz.97
2.3.1.3 Elektronische maatregelen
Ook elektronische maatregelen kunnen interne criminaliteit trachten te voorkomen of aan het
licht brengen. De belangrijkste maatregel die vernoemd kan worden is camerabewaking.
Camera’s kunnen verdachte situaties filmen en kunnen in sommige gevallen zelfs als
bewijsmateriaal dienen. Het gebruik van camera’s is echter wel aan banden gelegd door de
werkgever. Dit zal verder in deze masterproef uitgebreid aan bod komen.
94 NATIONAAL PLATFORM CRIMINALITEITSBEHEERSING (z.d.) “Boeven op de loonlijst” [WWW]. VNO-NCW:
http://www.vno-ncw.nl/SiteCollectionDocuments/Cmsdocs/Definitieve%20versie.pdf [04/04/10] 95 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 96 T. DEGRAEUWE en P. HEBBERECHT, Cursus criminaliteitspreventie. Gent, 2009-2010, 2 pp. (cursus). 97 X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel:
http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [07/11/09]
41
Het elektronisch vergrendelen van deuren of het installeren van alarmsystemen kan ook
voorkomen dat werknemers in een ruimte kunnen komen waar ze geen bevoegdheid toe
hebben. 98 Tot slot zijn detailhandelaars gebaat bij het gebruik van EAS of Elektronische
Artikel Beveiliging, die d.m.v. een “hardtag” of plaklabel waardevolle producten beschermen
tegen diefstal door externen, maar ook door werknemers in het geval ze geen toegang hebben
tot de installatie die de beveiliging kan losmaken. Een alarm gaat af wanneer iemand een
product tracht naar buiten te brengen zonder te betalen.99
2.3.2 Technieken ter voorkoming van externe criminaliteit
Naast de interne criminaliteit die tegen bedrijven wordt gepleegd, worden bedrijven nog meer
het slachtoffer van externe criminaliteit. Daarom spitsen onderzoeken zich ook meer toe op de
maatregelen die bedrijven hiervoor treffen of op de maatregelen die bedrijven treffen tegen
criminaliteit in het algemeen, waardoor er vaak geen duidelijk onderscheid of vergelijking
mogelijk is met de maatregelen die bedrijven treffen tegen interne criminaliteit. Opnieuw
zullen de maatregelen onderverdeeld worden in organisatorische, bouwkundige en
elektronische maatregelen.
2.3.2.1 Organisatorische maatregelen
Vooreerst is het belangrijk dat werkgevers, maar ook werknemers zich bewust zijn van de
risico’s voor criminaliteit. Een risicoanalyse kan duidelijk maken waar de zwakke plekken
van een onderneming zich bevinden en daar kan men dan op inspelen.100
Het opstellen en hanteren van procedures is noodzakelijk om criminaliteit te voorkomen.
Hierbij streeft men ernaar dat alle medewerkers in een bedrijf op een zelfde manier handelen
en dat er als één team samengewerkt wordt. Echter, vaak lijken deze procedures weinig of niet
gekend.101
98 X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel:
http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf [07/11/09] 99 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling:
inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid:
http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10] 100 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (12/01/2007) “Tips & ideeën voor
bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbo-
feb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 101 CRIMECONTROL, Opleidingscatalogus diefstalpreventie 2009. Leuven, 2009, 6-8 pp. (brochure).
42
Eenvoudige en goedkope maatregelen kunnen al heel wat betekenen voor een bedrijf. Voor de
hand liggend zijn het sluiten van ramen en deuren. Het is een kleine moeite, maar het
voorkomt dat inbrekers moeiteloos het bedrijf kunnen betreden. Zeker wanneer de werkuren
afgelopen zijn, is het belangrijk dat er een sluitronde gelopen wordt, indien nodig door een
externe firma, zodat er geen open deuren of ramen de kans bieden om het bedrijf te betreden.
Bij de sluiting van een bedrijf dient men na te gaan of er niemand in het bedrijf achterblijft.
Men dient erover te waken dat er enkel sleutels verspreid worden onder bevoegden en dat ze
op een veilige plaats bewaard worden (zoals in een sleutelkast of kluis), zodat niet iedereen er
bij kan.102 Er dient ook gewerkt te worden met gecertificeerde sleutels, zodat niemand sleutels
kan laten bijmaken zonder het bijhorende sleutelcertificaat. Er dient tevens nagegaan te
worden welke plaatsen men met de sleutels kan betreden. Niet iedereen is immers bevoegd
om in bepaalde ruimten te komen.103
Zorgen voor opleidingen voor personeel kost dan wel geld, maar kan veel geld besparen
wanneer zo criminaliteit voorkomen kan worden. Zo kunnen werknemers opgeleid worden
om verdachte gedragingen van klanten te herkennen, bijvoorbeeld rondhangen in een zaak,
mensen die letten op de beveiliging in de winkel enzovoort.104
Zo weinig mogelijk begroeiing rond een bedrijf is aan te raden. Indien er wel begroeiing
aanwezig is, dient deze zo kort mogelijk gehouden te worden zodat (potentiële) daders minder
kans hebben om zich te verschuilen.
Uiteraard is het belangrijk dat geld veilig wordt opgeborgen. Wanneer het over grote sommen
geld gaat wordt aangeraden een kluis te voorzien en waardetransport aan een externe firma
over te laten.105 Niet alleen geld op geregelde tijdstippen naar de bank brengen kan veel schade
voorkomen, maar ook goederen zo snel mogelijk bij de klant afleveren kan de buit beperken
in geval van diefstal of inbraak. Laat ook nooit waardevolle goederen onnodig in het zicht van
102 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling:
inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid:
http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10] 103 X. (z.d.) “Veiligheidsmaatregelen voor bedrijven” [WWW]. EDB Security: http://emb-alarm.nl/tipsbedrijven/index.html
[06/04/10] 104 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (2007/01/12) “Tips & ideeën voor
bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbo-
feb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 105 X. (z.d.) “Veiligheidsmaatregelen voor bedrijven” [WWW]. EDB Security: http://emb-alarm.nl/tipsbedrijven/index.html
[06/04/10]
43
potentiële daders liggen.106 Het is belangrijk dat een onderneming aan haar cliënteel duidelijk
maakt dat er veiligheidsmaatregelen aanwezig zijn, dat het personeel aandachtig is en dat de
pakkans dus reëel is.107
Naast slachtofferschap van inbraak en diefstal kunnen de werknemers van een bedrijf ook
slachtoffer worden van geweldpleging. Maar ook hier kunnen bedrijven hun personeel ermee
leren omgaan d.m.v. agressiviteittrainingen. Hierbij leren werknemers hoe ze dienen om te
gaan met agressieve klanten en kunnen zo eventuele escalaties voorkomen.108
Tevens dient opgemerkt te worden dat het in het belang van de onderneming is dat strafbare
feiten gemeld worden aan de politie. Immers, wanneer men dit niet doet loopt men het gevaar
dat de daders de onderneming zullen aanschouwen als een gemakkelijk doelwit en er kans is
dat de daders opnieuw zullen toeslaan.109
2.3.2.2 Bouwkundige maatregelen
Deuren, ramen en lichtkoepels in daken zijn de plekken via dewelke een inbreker het eerst zal
proberen een bedrijf binnen te treden. Daarom is het belangrijk voor bedrijven om ervoor te
zorgen dat er inbraakwerend glas voorzien is, dat er eventueel traliewerk of rolluiken
geplaatst worden en dat er hang- en sluitwerk voorzien is.110
In het geval van detailhandelaars is het aangewezen om te voorzien in glazen kastjes die
afgesloten kunnen worden. Waardevolle goederen kunnen dan tentoongesteld worden, zonder
dat iedereen ze zomaar kan aanraken of stelen. Ook het ophangen van spiegels kan nuttig zijn
om toezicht te kunnen houden.
106 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (2007/01/12) “Tips & ideeën voor
bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbo-
feb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 107 P. CUYPERS, Veilig Zelfstandig Ondernemen: een initiatief van FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie
Veiligheids- en Preventiebeleid, Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid. Brussel, 2003, 45 pp. (brochure). 108 G. BRUMMELKAMP (2009) “Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven” [WWW]. Kennissite MKB en
ondernemerschap: http://www.ondernemerschap.nl/pdf-ez/A200915.PDF [17/03/10] 109 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors
and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-
2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 110 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling:
inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid:
http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10]
44
Ondernemingen dienen ook op zo’n manier ingedeeld te worden, dat klanten zoveel als
mogelijk zichtbaar zijn. Toch dient men er op te letten dat er geen vluchtroutes mogelijk zijn.
Hekwerken rond ondernemingen kunnen verhinderen dat daders zonder moeite op het terrein
van de onderneming kunnen komen en laat tevens natuurlijk toezicht toe.111
Een maatregel waar vaak niet aan gedacht wordt, maar die wel belangrijk kan zijn is het
plaatsen van betonnen plantenbakken op strategische plaatsen. Zo kan men voorkomen dat
men zich met een wagen een weg kan boren doorheen de ingang van een bedrijf. Ook het
zorgen voor obstakels in een onderneming zelf is van belang. Criminelen willen namelijk snel
te werk kunnen gaan en deze obstakels kunnen voor vertraging zorgen.112
Belangrijk voor een inbreker is dat hij niet gezien wil worden. Door het aanlaten van
beveiligingsverlichting binnen en buiten het bedrijf, wanneer het bedrijf verlaten is, zullen
sommigen dus afgeschrikt worden.113
Tijdens de werkuren kan men zorgen voor een toegangscontrole. Wie niet bevoegd is om het
bedrijf te betreden kan dan niet zomaar het bedrijf binnengaan. Men kan er ook voor zorgen
dat de toegangscontrole reeds plaatsvindt aan de ingang van het bedrijfsterrein.114
2.3.2.3 Elektronische maatregelen
Er zijn verschillende elektronische maatregelen die dienend zijn om externe criminaliteit te
voorkomen of vast te leggen. Net zoals bij interne criminaliteit, is camerabewaking een
uitstekend middel om criminaliteit op beeld vast te leggen, ten minste als de dader(s) niet in
staat is om het systeem uit te schakelen. Glasbreukmelders kunnen er voor zorgen dat
(potentiële) daders afgeschrikt worden om ook effectief in te breken en dat de eigenaars van
het bedrijf op de hoogte kunnen gebracht worden van de feiten. Dit is net zo bij
bewegingsmelders. Ze registreren bewegingen en geven hiervan melding aan een centrale die
111 AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a review of victimisation, predictors
and prevention” [WWW]. Australian Institute of Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-
2D2F-4105-9327-699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09] 112 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (2007/01/12) “Tips & ideeën voor
bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbo-
feb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 113 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling:
inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid:
http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10] 114 X. (z.d.) “Veiligheidsmaatregelen voor bedrijven” [WWW]. EDB Security: http://emb-alarm.nl/tipsbedrijven/index.html
[06/04/10]
45
dan de eigenaar van het bedrijf of de personen bevoegd voor de veiligheid kunnen
verwittigen. Detailhandelaars kunnen gebruik maken van EAS of Elektronische Artikel
Beveiliging die d.m.v. een “hardtag” of een plaklabel waardevolle producten kunnen
beschermen tegen diefstal. A.d.h.v. een infraroodsysteem kunnen artikelen die niet gescand
worden in een winkel een alarm in werking stellen.115 Verschillende alarmsystemen kunnen
dus nuttig zijn.116 Belangrijk is dat er een goede opvolging van het alarm is. Alarmsystemen
zijn immers pas nuttig als er correct opgetreden wordt na het afgaan van een alarm.117
Wanneer we er opnieuw de “MCB 2008” bijhalen, merken we dat tussen de 63%
(bouwsector) en 80% (detailhandel) van de bedrijven maatregelen treffen om externe
criminaliteit te voorkomen. Opmerkelijk is dat in alle sectoren het meest gebruik gemaakt
wordt van een luid alarm, gevolgd door een stil alarm (behalve in de bouwsector, waar een stil
alarm op de derde plaats komt). Waar in de transportsector en de zakelijke dienstverlening
extra sloten op de derde plaats komen van meest gebruikte technieken, valt op te merken dat
in de detailhandel en de horeca camera’s op de derde plaats komen. Verder meldden alle
sectoren – weliswaar een kleiner aantal bedrijven – het gebruik van extra zwaar hang- en
sluitwerk. In de bouw- , transportsector en detailhandel zouden hekwerken ook deel uit maken
van de preventie van externe criminaliteit. In de horeca, zakelijke dienstverlening en
transportsector zouden tussen de 11% en 14% van de bedrijven beroep doen op
beveiligingsdiensten en portiers. Tot slot maken ongeveer 15% van de bedrijven in de
detailhandel gebruik van rolluiken voor ramen en deuren en 8% van de transportbedrijven zet
extra verlichting in.118
Uit dit alles blijkt dat er voornamelijk gewerkt wordt met elektronische maatregelen en
bouwkundige maatregelen, eerder dan met organisatorische maatregelen.119
115 P. CUYPERS, Veilig Zelfstandig Ondernemen: een initiatief van FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie
Veiligheids- en Preventiebeleid, Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid. Brussel, 2003, 67 pp. (brochure). 116 CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde risicoklassenindeling:
inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid:
http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf [06/04/10] 117 PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (12/01/2007) “Tips & ideeën voor
bedrijfsbeveiliging” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse Ondernemingen: http://www.vbo-
feb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10] 118 X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum:
http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09] 119 A.TH.J. EGGEN en S.N. KALIDIEN, Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008: ontwikkelingen en samenhangen, Den
Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 75-76.
46
2.3.3 De meest efficiënte technieken ter voorkoming van criminaliteit
Uit de bovenstaande uiteenzetting blijkt dat bedrijven meerdere maatregelen kunnen treffen in
de strijd tegen interne en externe criminaliteit. Vaak wordt er echter geen onderscheid
gemaakt tussen maatregelen ter preventie van interne criminaliteit en maatregelen die externe
criminaliteit dienen te voorkomen. Bijgevolg is het niet mogelijk een uiteenzetting te geven
over welke maatregelen efficiënter zijn om interne criminaliteit te voorkomen en welke beter
geplaatst zijn om externe criminaliteit te voorkomen.
Wanneer we de preventieve maatregelen in het algemeen bekijken kan gesteld worden dat
bouwkundige maatregelen pas hun nut kunnen bewijzen wanneer de organisatorische
maatregelen gerespecteerd en in acht genomen worden. Op hun beurt kunnen de elektronische
maatregelen slechts hun nut bewijzen wanneer de organisatorische en bouwkundige
maatregelen nageleefd en goed gehanteerd worden.120
Een onderzoek uitgevoerd door de Nederlandse onderneming VPSO omtrent
schadeverzekeringen bij de beveiliging van een bedrijf stelt dat kosten voor dure
elektronische preventiemiddelen uitgespaard kunnen worden door het treffen van
organisatorische maatregelen. Onderstaande grafieken (Figuur 1 en 2) tonen aan dat het
treffen van organisatorische maatregelen goedkoper is dan bouwkundige en elektronische
maatregelen én dat organisatorische maatregelen ook het meest effectief zouden zijn.121
Figuur 1 en 2: relatie tussen de maatregelen, de kosten en de effecten
120 D. GILLING, Crime prevention: theory, policy and politics, Londen, UCL Press, 1997, 5. 121 B. VAN RHENEN (2005) “Beveiliging bedrijf: hoezo schadeverzekering bij diefstal, brand, fraude, bedrijfsongeval en
calamiteiten?” [WWW]. Management Kennisbank: http://www.managementkennisbank.nl/NL/facilitair-productie-inkoop-
advies/beveiliging-bhv-uitbesteden/beveiliging-bedrijf-diefstal-fraude-brand [10/04/10]
47
Mijn inziens is echter het treffen van organisatorische maatregelen niet voldoende om interne
en externe criminaliteit tegen te gaan. De organisatorische maatregelen zijn zeker een must,
maar dienen aangevuld te worden met andere maatregelen. Zo zou de Elektronische Artikel
Beveiliging (EAS) een efficiënte aanvulling zijn op de organisatorische maatregelen in de
detailhandel en zou dan ook in de top vier staan van meest gehanteerde beveiliging in de
detailhandel122. Immers, de detailhandel wordt (zoals uit het eerste deel van de masterproef
gebleken is) het vaakst getroffen door diefstal. Door EAS kan men bijna alle producten
beveiligen en bijgevolg diefstal door externen voorkomen. In het geval werknemers geen
toegang hebben tot de installatie die de beveiliging kan losmaken, kan ook interne
criminaliteit voorkomen worden. Tevens zorgt dit systeem voor een hoge detectie zonder dat
klanten er hinder door ondervinden, het is een compacte oplossing die integreerbaar is met
andere systemen zoals camerabewaking en alarmsystemen (zo zal een alarm afgaan wanneer
iemand de beveiliging tracht te verwijderen) en het zou een betrouwbare toepassing zijn. EAS
kan echter geen diefstal door werknemers voorkomen en123 dit systeem kan niet gehanteerd
worden in de andere sectoren in het bedrijfsleven.
Ook al kunnen andere maatregelen zoals inbraakwerende beglazing en deuren, alarmsystemen
enz. zeker nuttig zijn om bepaalde vormen van externe criminaliteit tegen te gaan, een
alarmsysteem dat voorkomt dat onbevoegden een bedrijf kunnen betreden kan echter niet
voorkomen dat de eigen werknemers criminaliteit tegen het bedrijf plegen. Het systeem dat
dus het meest geschikt lijkt om toe te passen in het bedrijfsleven is camerabewaking. 124
Immers, camerabewaking is een maatregel die zowel in staat is om interne als externe
criminaliteit te voorkomen125en het is een efficiënte maatregel. Zo is één persoon in staat
meerdere monitors te bekijken en kunnen de camera’s gericht worden op de plaats waar men
vermoedt dat er de meeste criminaliteit voorkomt.126
Camerabewaking is in staat om zowel binnen als buiten het bedrijf een oogje in het zeil te
houden en kan ons meer laten zien dan dat we zelf zouden zien. Camera’s zijn 7/7 en 24u/24u
actief en worden steeds betrouwbaarder dankzij de technologische ontwikkeling die o.a. de
122 S. H. TRAUB, “Battling Employee Crime: A Review of Corporate Strategies and Programs”, Crime & Delinquency,
1996, (244) 249. 123 X. (z.d.) “Elektronische Artikel Beveiliging (EAS)” [WWW]. ADT Fire and Security:
http://www.adtfireandsecurity.nl/electronische-artikelbeveiliging.htm [10/04/10] 124X. (2008/08/21) “Bedrijfsbeveiliging steeds meer in trek” [WWW]. UNIZO vzw:
http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=360697 [10/04/10] 125 S. DEKKERS, “Waakzame kijkers: cameratoezicht op openbare plaatsen”, Secondant, 2006, (42) 42. 126 S. H. TRAUB, “Battling Employee Crime: A Review of Corporate Strategies and Programs”, Crime & Delinquency,
1996, (244) 249.
48
kans op sabotage aanzienlijk verkleinen.127 Camera’s bieden tevens de mogelijkheid om
beelden op te slaan, zodat deze later eventueel als bewijsmateriaal kunnen gebruikt worden.
Beelden kunnen zorgen voor de identificatie van de schuldige, maar kunnen in sommige
gevallen ook kentekens herkennen, wat de opsporing vergemakkelijkt.128 Desalniettemin dient
opgemerkt te worden dat camerabewaking veel van haar effectiviteit verliest als er niet wordt
gereageerd op verdachte beelden.129
2.4 Publiek-private samenwerking
Bedrijven kunnen individueel maatregelen treffen om bepaalde problemen te reduceren of op
te lossen. Echter, samenwerking met andere partners kan raadzaam zijn. Bedrijven kunnen
onderling samenwerken, maar ook een publiek-private samenwerking behoort tot de
mogelijkheden.
Een duidelijke definitie van publiek-private samenwerking vinden we terug bij het
“Kenniscentrum voor Publiek-Private Samenwerking”: “PPS is een creatief
samenwerkingsverband, waarin de publieke en private sector met behoud van hun eigen
identiteit en verantwoordelijkheid, gezamenlijk een project realiseren om een meerwaarde te
creëren en dit op basis van een heldere taak-, risico- en verantwoordelijkheids(her)verdeling.
De meerwaarde kan financieel, operationeel of maatschappelijk zijn.”130
Het kenniscentrum PPS reikt tien vuistregels aan om tot een succesvolle publiek-private
samenwerking te kunnen komen:
1 Bepaal de contouren van het project: bepaal de doelstellingen, test ze op hun
haalbaarheid, bepaal de reikwijdte van het project
2 Kies geen PPS louter om budgettaire redenen
3 (Veranker de grondposities - enkel voor vastgoed)
127X. (z.d.) “DSV Solutions (Automotive) nv kiest voor performante supervisie met CamTech en NVT” [WWW]. ECS
Technics nv: http://www.ecstechnics.com/downloadfiles/Arasedi.pdf [10/04/10] 128 X. (z.d.) “Camerabewakingssystemen” [WWW]. ADT Fire and Security:
http://www.adtfireandsecurity.nl/camerabewakingssystemen.html [10/04/10] 129 P. CUYPERS, Veilig Zelfstandig Ondernemen: een initiatief van FOD Binnenlandse Zaken, Algemene Directie
Veiligheids- en Preventiebeleid, Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid. Brussel, 2003, 41 pp. (brochure). 130 VLAAMS KENNISCENTRUM VOOR PUBLIEK-PRIVATE SAMENWERKING (z.d.) “Publiek-private samenwerking
– PPS [WWW]. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: http://www2.vlaanderen.be/pps/PPS/pps_definitie.html [03/04/10]
49
4 Maak een stappenplan: identificatie van het overheidsinitiatief met PPS-gehalte,
publieke structurering en projectdefiniëring, partnership keuze en creatie en
uitvoering en management van PPS
5 Werk met vereende krachten en communiceer eenduidig: streef door
communicatie naar betrokkenheid van de verschillende partners
6 Zorg voor een voorafgaande publiek-publieke afstemming: bepaal welke
(semi)publieke partijen betrokken zijn en wat hun beslissingsbevoegdheden zijn
7 Voer een tweesporenbeleid: zorg voor een alternatief naast de PPS om het doel te
kunnen bereiken
8 Denk marktconform
9 Kies de private partner op een objectieve manier via mededinging
10 Respecteer het contract131
Wanneer we ons specifiek toespitsen op publiek-private samenwerkingsvormen omtrent
camerabewaking, stelt een Nederlands onderzoek (“Evaluatie cameratoezicht op openbare
plaatsen: tweemeting” van het Regioplan Beleidsonderzoek) dat door de toename in
cameratoezicht op zowel publieke als private plaatsen, men nadenkt over hoe men de twee
efficiënter kan inzetten. Publiek-private samenwerking zouden hierbij de sleutel tot succes
kunnen zijn. Een viertal varianten van PPS kunnen onderscheiden worden:
1 De eerste vorm van PPS is de minst intensieve variant. Hierbij worden beelden
van privaat toezicht uitgekeken in een ruimte die privaat georganiseerd en
gefinancierd is. De samenwerking bestaat erin dat de beelden uit de private ruimte
rechtstreeks doorgespeeld kunnen worden naar de meldkamer van de politie, waar
de politie ze live kan uitkijken.
2 De tweede vorm van PPS betreft het uitkijken van private beelden in een deels
publiekelijk gefinancierde uitkijkruimte. De private en de publieke beelden
worden echter wel in aparte ruimten uitgekeken.
3 De derde vorm van PPS betreft het uitkijken van zowel publieke als private
beelden in één publieke uitkijkruimte. Hierbij kan er enerzijds sprake zijn van een
functiescheiding – waarbij de publieke en private beelden gescheiden worden
131 VLAAMS KENNISCENTRUM VOOR PUBLIEK_PRIVATE SAMENWERKING (z.d.) “De 10 PPS-geboden”
[WWW]. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: http://www2.vlaanderen.be/pps/informatie/info_10geboden.html
[03/04/10]
50
uitgekeken – of anderzijds kunnen de publieke en private beelden door eenzelfde
persoon worden uitgekeken.
4 De vierde variant van PPS betreft het uitkijken van zowel publieke als private
beelden in één private uitkijkruimte.132
2.4.1 Het Permanent Overlegplatform Bedrijfsbeveiliging
Wanneer we in België kijken naar publiek-private samenwerkingen, specifiek in het kader van
de veiligheid van bedrijven, dient het Permanent Overlegplatform Bedrijfsbeveiliging
vernoemd te worden.
Het Permanent Overlegplatform Bedrijfsbeveiliging – afgekort POB – werd in 2003 opgericht
d.m.v. een protocolakkoord van de toenmalige Minister van Justitie en het Verbond van
Belgische Ondernemingen of VBO. Dit platform dient de private sector en de overheid
dichter bij elkaar te brengen en zo een nauwe samenwerking te kunnen verzekeren.
De Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, Cel Beleidsvoorbereiding van de Minister van
Justitie, het College van Procureurs-generaal, het Federaal Parket, de Federale Politie, de
Veiligheid van de Staat, FOD Binnenlandse Zaken en het VBO zijn erin vertegenwoordigd.133
Ze staan in voor een goede beeldvorming van de aard en omvang van criminaliteit in het
bedrijfsleven, interne criminaliteit, preventieve maatregelen, de schade die ondervonden
wordt en het melding- en aangiftegedrag. Ze onderzoeken tevens nieuwe fenomenen zoals
metaaldiefstal of financiering van terrorisme.134 Ze staan in voor een permanente informatie-
uitwisseling, geven informatiebrochures voor het bedrijfsleven uit, zorgen voor sensibilisering
door middel van studiedagen en hebben een “Early Warning System” met betrekking tot
terrorisme in werking gesteld.135
132 S. DEKKERS en S.C.E.M. HISSEL (2006/05) “Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: tweemeting” [WWW].
Nicis Institute : http://www.nicis.nl/kenniscentrum/binaries/nicis/bulk/onderzoek/2006/8/evaluatie-cameratoezicht-op-
openbare-plaatsen---nulmeting.pdf [19/10/09] 133 X. (z.d.) “Bedrijfscriminaliteit” [WWW]. Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid: http://www.dsb-
spc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=48&Itemid=72&lang=dutch [17/03/10] 134 FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE (2007) “Jaarverslag 2007” [WWW]. Federale Overheidsdienst Justitie:
http://www.just.fgov.be/img_justice/publications/pdf/243.pdf [17/03/10] 135 X. (z.d.) “Bedrijfscriminaliteit” [WWW]. Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid: http://www.dsb-
spc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=48&Itemid=72&lang=dutch [17/03/10]
51
2.5 Conclusie
“Worden er verschillende technieken aangewend bij interne en externe criminaliteit?”
Een onderscheid maken tussen technieken ter preventie van interne criminaliteit en ter
preventie van externe criminaliteit is niet eenvoudig. Immers, slechts een beperkt aantal
wetenschappelijke bronnen maken een onderscheid tussen de twee. De meeste
wetenschappelijke onderzoeken bevragen maatregelen ter preventie van criminaliteit in het
algemeen, waardoor geen goed beeld bekomen kan worden omtrent verschillen in
maatregelen voor externe en interne criminaliteit. Toch werd getracht een onderscheid tussen
de twee te bewaren.
Wanneer we de maatregelen ter preventie van interne en externe criminaliteit met elkaar
vergelijken, lijken de grootste verschillen zich te situeren bij de organisatorische maatregelen.
Immers, interne criminaliteit kan reeds voorkomen worden bij de aanwerving van personeel
d.m.v. zogenaamde preemployment checks, een bewijs van goed gedrag en zeden en
psychologische en integriteittesten. Wanneer iemand aangenomen wordt, is het dan van
belang de reglementen grondig te overlopen, zodat men van tevoren weet wat kan en niet kan
in het bedrijf. Goede communicatie omtrent het beleid, personeelscontroles, regelmatige
controles van de gemaakte afspraken en consequente sancties om te tonen dat
onregelmatigheden niet getolereerd worden, zijn een must. Werknemers betrekken bij de
bedrijfsvoering en zorgen voor een optimale werksfeer ter bevordering van de loyaliteit zijn
tot slot nog organisatorische maatregelen die getroffen kunnen worden om
werknemerscriminaliteit te voorkomen. Waar de overige organisatorische maatregelen zoals
een goed sleutelbeheer, het verbergen van waardevolle voorwerpen enz. gelijklopend zijn, kan
nog opgemerkt worden dat men externe criminaliteit, anders dan bij interne criminaliteit, ook
kan voorkomen d.m.v. opleiding van het personeel om verdachte situaties te leren herkennen.
Waar de elektronische maatregelen – afgezien van de glasbreukmelders en alarmen die
minder geschikt zijn om interne criminaliteit te voorkomen – overeenstemmen, kunnen nog
een aantal verschillen opgemerkt worden bij de bouwkundige maatregelen. Inbraakwerend
glas, hang- en sluitwerk, het aanlaten van verlichting, toegangscontrole en het zorgen voor
obstakels zijn allemaal maatregelen die dienend zijn ter preventie van externe criminaliteit,
maar weinig nut hebben t.o.v. interne criminaliteit.
52
“Welke zijn de meest efficiënte technieken? En welke plaats neemt camerabewaking hierbij
in?”
Zoals reeds werd aangehaald, wordt er vaak geen onderscheid gemaakt tussen maatregelen ter
preventie van interne criminaliteit en maatregelen ter preventie van externe criminaliteit.
Bijgevolg is het niet mogelijk een uiteenzetting te geven over welke maatregelen efficiënter
zijn om interne criminaliteit te voorkomen en welke beter geplaatst zijn om externe
criminaliteit te voorkomen.
Organisatorische maatregelen zijn een must om criminaliteit te voorkomen. Zonder deze in
acht te nemen zouden bouwkundige en elektronische maatregelen weinig zin hebben. Een
Nederlands onderzoek, die de relatie tussen de drie soorten maatregelen, de kosten en hun
effectiviteit weergaf, stelt dan ook dat organisatorische maatregelen het minst zouden kosten
en het effectiefst zouden zijn. Deze maatregelen zijn zeker nodig, maar ze dienen aangevuld
te worden met andere maatregelen om de meeste criminaliteitsreductie te kunnen bekomen.
Elektronische Artikel Beveiliging is een maatregel die van groot nut kan zijn in de
detailhandel om goederen te beveiligen en te beschermen tegen diefstal. Deze kan echter niet
in alle sectoren van het bedrijfsleven toegepast worden. Waar andere bouwkundige en
elektronische maatregelen zeker ook nuttig kunnen zijn in het bedrijfsleven (denk maar aan
inbraakwering, alarmen enz.) neemt camerabewaking toch een vooraanstaande plaats in. Deze
maatregel is immers in staat zowel interne als externe criminaliteit te voorkomen of te
detecteren, is efficiënt, kan door zijn technologische ontwikkeling de opsporing en pakkans
van de dader(s) vergroten en het beeldmateriaal kan als bewijs gebruikt worden.
53
3 Deel 3: Camerabewaking in het bedrijfsleven
3.1 Algemeen
Camera’s zijn niet meer uit het straatbeeld weg te denken. Ze worden steeds vaker ingezet om
de openbare orde te handhaven. Maar uit het voorgaande deel van de masterproef is gebleken
dat ook ondernemingen camerabewaking installeren voor o.a. de beveiliging van goederen,
personeel en klanten.136
In deze masterproef wordt onder camerabewaking verstaan: elk mobiel of vast
observatiesysteem dat beelden filmt om criminele feiten vast te stellen, te voorkomen of op te
sporen, dat de beelden al dan niet verwerkt en opslaat137 en dat al dan niet verbonden is met
een controlepost waar de beelden live worden uitgekeken. Maar is camerabewaking wel een
efficiënte/effectieve techniek ter preventie van criminaliteit in het bedrijfsleven? Aan de hand
van de volgende deelvragen zal getracht worden een antwoord te formuleren op deze vraag:
■ Welke mogelijkheden/limieten van camerabewaking vloeien voort uit de
wetgeving?
■ Aan welke voorwaarden dienen evaluaties te voldoen en welke problemen doen
zich voor bij de evaluatie van de effectiviteit van camerabewaking?
■ Welke zijn de mechanismen waaronder camerabewaking criminaliteit beoogt te
reduceren?
■ Onder welke voorwaarden en kan camerabewaking preventief werken?
Vooreerst zal een korte schets gegeven worden van de opkomst van camerabewaking in het
Verenigd Koninkrijk, Nederland en België. Een uiteenzetting van het wetgevend kader zal
ons toelaten een beeld te krijgen van de mogelijkheden en limieten die de wetgever aan
cameratoezicht in het bedrijfsleven heeft gesteld. Vervolgens zullen de theorieën die aan de
basis liggen van camerabewaking als preventieve maatregel geëxpliciteerd worden.
Om een beter beeld te krijgen van de manier waarop studies uitspraken doen over het al dan
niet preventieve effect van camerabewaking en over welk gewicht aan deze uitspraken kan
gegeven worden, zal onderzocht worden wat de ideale omstandigheden zijn voor het
136 S. FLIGHT, “Cameratoezicht vraagt om denken, dan doen: effecten nader bekeken”, Secondant, 2009, (46) 46. 137 B. VERBEKE (2008/04) “Camerabewaking: balans zoeken tussen privacy en veiligheid” in Facilities [WWW]. GET:
http://www.get.be/fileadmin/get/headbilder/PDF/Fac_april_08_Camerabewaking3.pfd [05/11/2009]
54
uitvoeren van een evaluatie en welke problemen er in de praktijk bij ondervonden worden.
Vervolgens worden de mechanismen geëxpliciteerd waaronder camerabewaking een
preventief effect kan bewerkstelligen en worden een aantal voorwaarden opgesomd waaraan
voldaan moet worden om geen afbreuk te doen aan het preventieve effect van de maatregel.
Om af te ronden zullen twee neveneffecten besproken worden die kunnen voortvloeien uit het
gebruik van camerabewaking: het verplaatsingseffect en diffusion of benefits.
3.2 De opkomst van camerabewaking
De opkomst van Closed Circuit Television (CCTV) in de publieke en private ruimte kent in
verschillende landen een verschillende ontwikkeling. De voornaamste landen – Verenigd
Koninkrijk, Nederland en België – zullen hieronder kort besproken worden.
3.2.1 Verenigd Koninkrijk
De aanvang van het gebruik van CCTV in het Verenigd Koninkrijk is te situeren in ’60. De
“Metropolitan police” maakte gedurende een staatsbezoek gebruik van deze techniek om
toeschouwers te controleren. Hoewel dit een tijdelijke maatregel was, werd ze steeds vaker
gedurende speciale gelegenheden – waar een menigte verwacht werd – toegepast.
De uiteindelijke groei van CCTV is toe te schrijven aan de detailhandel. Het bedrijf
“Photoscan” wist het gebruik van CCTV te doen stijgen door CCTV te promoten bij
detailhandelaars als zijnde geschikt om winkeldieven af te schrikken, te kunnen identificeren
en hen vervolgens te kunnen aanhouden. Buiten de detailhandel om kende het gebruik van
CCTV slechts een gestage groei. Zo werd in 1975 CCTV gehanteerd om diefstal en
criminaliteit tegen personeel van de spoorwegen te voorkomen en werden er ongeveer 150
camera’s in de straten van Londen geïnstalleerd om het verkeer te kunnen controleren, maar
van een ruimere verspreiding van CCTV was geen sprake. 138
Het was wachten tot 1985 voor het eerste grootschalige cameraproject werd opgestart in de
publieke ruimte – meerbepaald in Bournemouth – , dit naar aanleiding van de vrees voor
138 M. MCCAHILL, C. NORRIS en D. WOOD (2004) “Editorial. The growth of CCTV: a global perspective on the
international diffusion of video surveillance in publicly accessible space” in Surveillance & Society [WWW]. Surveillance
Studies Network: http://www.surveillance-and-society.org.dd17822.kasserver.com/articles2(2)/editorial.pdf [02/02/10]
55
mogelijke aanslagen van de IRA naar aanleiding van de jaarlijkse conferentie van de
conservatieve partij.
De ruimere verspreiding van CCTV in de openbare ruimte was het gevolg van twee
opvallende gebeurtenissen. De Bulger case, waarbij de tweejarige Jamie Bulger na de
ontvoering door twee tienjarige jongens om het leven werd gebracht, en de case waarbij twee
mannen een bom legden voor het warenhuis “Harrods”, werden beiden op camera vastgelegd
en konden zo leiden tot de aanhouding van de daders. De overheid benutte bijgevolg CCTV
om aan het volk te tonen dat ze wel degelijk iets deden aan de criminaliteitsproblemen. Het
stijgende gebruik van CCTV en de grote financiering ervan door de overheid in ‘90 was dus
niet gebaseerd op diepgaande onderzoeken naar de effectiviteit van de maatregel.139
3.2.2 Nederland
In 1995 zetten de Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister
van Economische Zaken een programma op dat gericht was op criminaliteitspreventie,
waarbij men wou nagaan of men met technologische middelen sociale problemen effectief
kon aanpakken. Hierbij waren er o.a. fondsen voorhanden om cameratoezicht te innoveren en
het gebruik ervan te stimuleren.
Cameratoezicht kwam midden ’90 – nadat de Nederlands bevolking van haar
noodzakelijkheid en wenselijkheid overtuigd was – op de politieke agenda als middel ter
bevordering van de publieke veiligheid en maakte deel uit van integrale veiligheidsplannen.
Vanuit verschillende discussies omtrent inbreuken op de privacy door cameratoezicht, werd er
regelgeving tot stand gebracht, opdat er duidelijkheid zou zijn over wat kan en wat niet. Net
zoals o.a. in België, diende het gebruik van camera’s bijgevolg aan een aantal voorwaarden te
voldoen. Omwille van deze wetgeving, die zorgde dat het gebruik van camera’s op een
legitieme manier verliep, werd het cameratoezicht op zich niet ter discussie gesteld.140
Dat cameratoezicht ruimschoots aanvaard werd, bleek duidelijk in 1998, toen verschillende
Nederlandse politieke partijen duidelijk maakten dat cameratoezicht een noodzakelijk
139 C. COLEMAN en C. NORRIS, Introducing criminology, Collumpton, William Publishing, 2001, 150-151. 140 E. JANSSENS (2006) “ Cameratoezicht op openbare plaatsen: criminaliteitsbestrijding en sociale controle” [WWW].
Optimit: http://www.optimit.be/documents/whitepapers-items/cameratoezicht/janssens-e._cameratoezicht-op-openbare-
plaatsen-criminaliteitsbestrijding-en-sociale-controle_2006.pdf [28/11/09]
56
onderdeel van het dagelijkse leven was geworden en ze hun vrees uitten dat te strikte
privacyregelgeving het gebruik van cameratoezicht in gemeenten aan banden zou leggen.
Ook in 1999 nam men aan dat het recht op privacy gerespecteerd diende te worden, maar dit
recht zou in de publieke ruimte echter beperkt zijn. Bijgevolg onderschreef de Minister van
Justitie het belang van cameratoezicht om de publieke veiligheid te verzekeren. Hij erkende
wel dat een aantal fundamentele rechten van een democratische staat in het gedrang kwamen.
Nederland nam een integraal veiligheidsbeleid aan waarbij belang werd gehecht aan publiek-
private samenwerking en waarbij verschillende maatregelen dienden ingezet te worden in de
strijd tegen criminaliteit. De inzet van cameratoezicht werd één van die maatregelen die de
veiligheid in Nederland dienden te verbeteren en waarrond verschillende partijen in projecten
samenwerkten.141
3.2.3 België
In 1985 werd in België een nieuw politieel preventiebeleid geïntroduceerd naar aanleiding
van de toename van criminaliteit en onveiligheidsproblemen en de dalende ophelderingsgraad
van misdrijven. Hierbij werden (potentiële) slachtoffers van misdrijven aangespoord om
beveiligingsmaatregelen, meer bepaald technopreventieve maatregelen, te treffen.
Preventieprojecten t.a.v. jongeren werden geïnspireerd door theorieën zoals de rationele
keuzetheorie, de situationele controletheorie en de gelegenheidstheorie. Hierbij werd getracht
de gelegenheden tot het plegen van criminaliteit te verminderen en de informele, formele en
functionele controle in publieke en semipublieke plaatsen te verhogen.142
In 1990 evolueerde het preventiebeleid naar een lokaal, bestuurlijk en geïntegreerd beleid
dankzij minister van Binnenlandse Zaken Tobback, waardoor het preventiebeleid een meer
structurele, sociale en stedelijke dimensie kreeg. De rol voor het uitwerken en uitvoeren van
het preventiebeleid op lokaal niveau werd bijgevolg toebedeeld aan de burgemeester. Hiermee
verdwenen de politiediensten, samen met de situationele en technopreventie van het toneel.
Deze kregen evenwel opnieuw een belangrijke rol bij de doorbraak van het Vlaams Blok in
1991. 143 Het was wachten tot begin ’90 voor de eerste camera’s in de publieke sfeer
141 E. JANSSENS (2006) “ Cameratoezicht op openbare plaatsen: criminaliteitsbestrijding en sociale controle” [WWW].
Optimit: http://www.optimit.be/documents/whitepapers-items/cameratoezicht/janssens-e._cameratoezicht-op-openbare-
plaatsen-criminaliteitsbestrijding-en-sociale-controle_2006.pdf [28/11/09] 142 P. HEBBERECHT, “Het Belgische preventie- en veiligheidsbeleid”, Justitiële verkenningen, 2004, (81) 82. 143 Ibid., (81) 84-85.
57
tevoorschijn kwamen. Weliswaar ging het hierbij om kleinschalige projecten.144 Sint-Jans-
Molenbeek was een van de eerste gemeenten om camera’s in te schakelen op grotere schaal.
Deze werden gehanteerd door de politie omdat uit het verleden was gebleken dat camera’s
een bijzonder nuttig middel zijn om feiten te beschrijven en om de daders van deze feiten te
kunnen identificeren.145 Mede dankzij de electorale doorbraak van het Vlaams Blok werden
technische maatregelen ter preventie van criminaliteit aangemoedigd en zag men bijgevolg
steeds meer camera’s in het straatbeeld verschijnen.146
In 1999, met de aantreding van de paarsgroene regering Verhofstadt I, werd het
preventiebeleid een onderdeel van een breed integraal federaal veiligheidsbeleid. Hierbij
bleek er geen plaats meer te zijn voor een sociale, structurele en stedelijke dimensie. O.a. de
situationele en technopreventie van vermogensdelinquentie werd één van de nieuwe
prioriteiten van het Federaal veiligheidsbeleid. Men hechtte tevens belang aan
partnerschappen tussen de overheid en middenstand – en bedrijfsorganisaties in de strijd tegen
criminaliteit.147 De Kadernota Integrale Veiligheid (2004) spreekt zich uit over situationele en
technopreventieve projecten, maar enkel m.b.t. voetbalgerelateerd geweld wordt er expliciet
gesproken over camerabewaking. Camerabewaking zou hierbij aangewend kunnen worden
om de openbare orde te handhaven.148
3.3 Wetgevend kader
Zoals reeds eerder werd vermeld, is het gebruik van visuele controletechnieken een niet meer
weg te denken element in ons dagelijks leven. Zowel individuele burgers, gemeenten, alsook
bedrijven gebruiken visuele controletechnieken voor verscheidene doeleinden. Waar burgers
camerabewaking voornamelijk gebruiken ter bescherming van hun woning tegen mogelijke
inbrekers, hanteren bedrijven camerabewaking om o.a. hun goederen te beschermen of om het
productieproces te controleren.
144 F. MULLENERS, “Camera obscura: pleidooi voor een realistische aanpak van camerabewaking”, De orde van de dag,
1999, (55) 55. 145 T. LAUWENS, “Camerabewaking in de praktijk. De ervaringen in politiezone Brussel-West”, Politiejournaal-
Politieofficier, 2006, (10) 11-12. 146 Y. CARTUYVELS en P. HEBBERECHT, “The Belgian federal security and crime prevention policy in the 1990’s” in D.
DUPREZ en P. HEBBERECHT, (ed.), The prevention and security policies in Europe, Brussel, VUB Brussels University
Press, 2002, (15) 27-28. 147 P. HEBBERECHT, “Het Belgische preventie- en veiligheidsbeleid”, Justitiële verkenningen, 2004, (81) 87-92. 148 MINISTER VAN JUSTITIE en MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN (2004/03/30) “Kadernota Integrale
Veiligheid” [WWW]. Federale Overheidsdienst Justitie: http://www.just.fgov.be/nl_htm/parket/kadernota.pdf [08/02/10]
58
De voortdurende aanwezigheid van controletechnieken, zoals camerabewaking, hebben een
niet te verwaarlozen impact op de individuele autonomie. Controletechnieken zorgen voor een
beperktere keuzevrijheid tussen verschillende gedragsalternatieven. Immers, wanneer iemand
weet en/of waarneemt dat hij of zij voortdurend wordt gadegeslagen door camera’s, zal deze
persoon zich anders gedragen. Men handelt dan in functie van wat een ander weet, of in
functie van wat men denkt dat een ander kan weten.149 Camerabewaking maakt tevens een
inbreuk op de privacy, omwille van het simpele feit dat de beelden die door de camera
gefilmd worden, zaken aan het licht kunnen brengen die duidelijk tot de persoonlijke
levenssfeer behoren. 150 Dit geldt dus ook in het geval van camerabewaking op de werkvloer.
Alles wat werknemers doen, kan gefilmd en eventueel ook bewaard worden.151 Er dienen dus
juridische vragen gesteld te worden bij het gebruik van cameratoezicht, waarbij er een
belangenafweging moet gemaakt worden tussen de belangen van de werknemer en dat van
camerabewaking. Zo zal er o.a. gekeken worden naar de finaliteit en proportionaliteit van
camerabewaking en zal er tevens nagegaan worden of er geen andere, minder ingrijpende
alternatieven dan camerabewaking aan de orde zijn.152
De Belgische Grondwet heeft dan ook voorzien in het recht op de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer (art.22 GW). Dit dient echter samen gelezen te worden met artikel 8
van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Laatstgenoemd artikel geeft aan wat
er precies beschermd wordt, maar geeft tevens aan in welke gevallen de overheid gemachtigd
is om deze bescherming te doorbreken. De persoonlijke levenssfeer wordt dus beschermd,
maar niet onvoorwaardelijk.153
Hoewel camerabewaking klaarblijkelijk een inbreuk op de privacy kan vormen, wordt het
gebruik van camera’s op de werkvloer gerechtvaardigd door wetgeving. Bedrijven hebben
immers het recht én zelfs de plicht om de goederen van het bedrijf te beschermen en erover te
waken dat er geen inbreuken op het eigendomsrecht gepleegd worden. Als er toch inbreuken
149 P. DE HERT, Privacy en het gebruik van visuele technieken door burger en politie: Belgische regelgeving vandaag en
morgen, Brussel, Uitgeverij Politeia nv, 1998, 15-16. 150 Ibid., 26. 151 Ibid., 44. 152 S. GUTWIRTH, “Nineteen ninety-five: Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en kritiek, 1995, (3) 10. 153 P. DE HERT, Privacy en het gebruik van visuele technieken door burger en politie: Belgische regelgeving vandaag en
morgen, Brussel, Uitgeverij Politeia nv, 1998, 43-44.
59
op het eigendomsrecht gepleegd worden, is men via de beelden die vastgelegd worden door
de camera’s mogelijks in staat om de inbreuken vast te stellen.154
De verhouding tussen de werkgever en werknemer zorgt ervoor dat de werkgever gemachtigd
is om een zekere mate van controle uit te oefenen op de werknemers. Echter, een aantal
grondrechten in de arbeidsverhouding zorgen voor de beperking van dit controlerecht.155
Hieronder zullen de aspecten van een aantal wetten beschreven worden die van belang zijn bij
het hanteren van camerabewaking op de werkvloer.
3.3.1 Wet 8 december 1992 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Op acht december 1992 werd de “Wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten
opzichte van de verwerking van persoonsgegevens” – kortweg de “Privacywet” – gestemd.
Deze wet heeft betrekking op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van
persoonsgegevens, alsook op elke niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens
die in een bestand zijn opgenomen m.b.t. een natuurlijke of identificeerbare persoon.
Camerabewakingssystemen vallen bijgevolg onder deze wet.
De wet kent een aantal rechten toe aan de betrokken persoon, legt een aantal plichten op aan
de gegevenshouder en richt een Privacycommissie op, die instaat voor het toezicht op de
naleving van de Privacywet. 156
Hoewel camerabewakingssystemen in beginsel onder deze wet ressorteren, is er een
belangrijke beperking aan de wet gesteld. Volgens het advies over de toepassing van de wet
van 8 december 1992 is de wet enkel en alleen van toepassing vanaf het moment dat de
beelden die gefilmd werden door het camerasysteem daadwerkelijk bewaard worden.
Omwille van dit advies is de wet dus niet op elk camerasysteem van toepassing.157
Camerabewakingssystemen die wel onder de Privacywet ressorteren, dienen te voldoen aan
een aantal eisen. Vooreerst kan uit de Privacywet een eis tot wettigheid afgeleid worden. Dit
veronderstelt dat een camerabewakingssysteem slechts in werking kan worden gesteld indien
er vooraf bepaalde, wettige en duidelijk omschreven doeleinden voorhanden zijn.
154 P. DE HERT en R. SAELENS, “Recente camerarechtspraak werkplaats: analyse en rechtsvergelijking”, Private
veiligheid, 2006, (38) 38. 155 Ibid., (38) 38. 156 P. DE HERT en S. GUTWIRTH, “Camera’s en de noodzakelijke ontgroening van de privacywet”, Rechtskundig
Weekblad, 1994, (105) 107. 157 P. DE HERT, “Camera’s in bedrijven”, Oriëntatie, 1996, (200) 200.
60
De conformiteiteis vereist vervolgens dat de verwerking van de persoonsgegevens toereikend,
ter zake dienend en niet overmatig mag zijn. 158 Voorts stelt de proportionaliteitseis dat het
algemeen of het rechtmatig belang van de wetgever dient te primeren op het recht van de
eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken persoon om te mogen filmen.
De opgeleverde beelden dienen hierbij van toegevoegde waarde te zijn om het vooropgestelde
doel te bereiken. Zo niet dienen de beelden te worden gewist. De kennisgevingplicht vereist
vervolgens dat de persoon die gefilmd wordt daarover in kennis gesteld wordt. Dit kan bereikt
worden door in de nabijheid van de camera een leesbaar bericht met de nodige informatie uit
te hangen. Artikel 17 van de Privacywet schrijft tenslotte voor dat camerabewakingssystemen
voorafgaandelijk bij de Belgische commissie voor de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer, kortweg de Privacycommissie, dienen aangegeven te worden. De
identificatiegegevens worden dan in een register van de Privacycommissie opgenomen. 159
3.3.2 CAO nr.68 16 juni 1998 t.o.v. camerabewaking op de arbeidsplaats
Op 16 juni 1998 kwam de CAO nr.68 tot stand in het kader van de Privacywet. Deze
Collectieve Arbeidsovereenkomst heeft betrekking op de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer van de werknemer t.o.v. camerabewaking op de arbeidsplaats, maar houdt tevens
rekening met het recht van de werkgever op gezagsuitoefening. Er werd getracht de principes
van de Privacywet te transporteren naar de arbeidsverhoudingen. Men heeft gepoogd het
finaliteit- en proportionaliteitsprincipe nader te omschrijven en tevens de voorafgaande
informatieverplichting te verfijnen.160
A.d.h.v. CAO nr.68 willen werknemers- en werkgeversorganisaties ondernemingen er op
duiden dat camerabewaking op de werkvloer slechts mogelijk is in bepaalde gevallen en
onder bepaalde voorwaarden.161 De CAO nr.68 is algemeen verbindend verklaard door het
Koninklijk Besluit van 20 september 1998 en dient bijgevolg door elke onderneming in de
privésector nageleefd te worden. 162
158 DE HERT, P. en GUTWIRTH, S., “Camera’s en de noodzakelijke ontgroening van de privacywet”, Rechtskundig
Weekblad, 1994,(105) 108. 159 DE HERT, P., ‘Camera’s in bedrijven’, Oriëntatie, 1996, (200) 201. 160 W. BRUGGEMAN en K. COLLIER, “The eye that never sleeps: private opsporing voor de lens”, Private Veiligheid,
2009, (39) 42. 161 G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 517. 162 B. VERBEKE (2008/03) “Camerabewaking: balans zoeken tussen privacy en veiligheid” in Facilities [WWW]. GET HR
& Security: http://www.get.be/fileadmin/get/headerbilder/PDF/Fac_april_08_Camerabewaking3.pdf [05/11/09]
61
Uit artikel 1 en 2 kan afgeleid worden dat de CAO nr.68 van toepassing is op alle camera’s op
de werkvloer, met uitzondering van camera’s met opleidingsdoeleinden. Zowel
camerasystemen die beelden bewaren, als systemen waarbij de beelden niet bewaard worden,
vallen aldus onder de toepassing van de CAO. 163
Camerabewakingssystemen die op de werkvloer geïnstalleerd worden, dienen aan een aantal
voorwaarden te voldoen. Het finaliteitsprincipe stelt dat camerabewaking op de werkvloer
slechts toegelaten is wanneer ze de veiligheid en gezondheid wil nastreven; de goederen van
de onderneming willen beschermen; de controle van het productieproces als doel heeft of ze
de arbeid van de werknemers wil controleren. Camerasystemen die een ander
bewakingsdoeleinde nastreven, zijn bijgevolg niet toegelaten in ondernemingen.
Camerabewaking mag slechts tijdelijk zijn wanneer ze de controle van het productieproces
van de werknemers of de controle van de arbeid van de werknemer tot doel heeft.164
Het proportionaliteitsbeginsel vereist dat camerabewaking toereikend, ter zake dienend en niet
overmatig is en dat ze aangewend wordt volgens het uitdrukkelijk omschreven doeleinde.
Camerabewaking mag niet leiden tot een inmenging in de persoonlijke levenssfeer van de
werknemer. Indien dit toch het geval is, dient het tot een minimum beperkt te worden.
De kennisgevingsplicht eist dat de onderneming informatie verschaft over de
camerabewaking. Dit dient zowel voorafgaandelijk te gebeuren als bij het opstarten van het
bewakingssysteem. De informatie betreft het nagestreefde doel, het feit of de beeldgegevens
al dan niet bewaard worden, het aantal en de plaatsing van de camera’s en tenslotte de
periode(n) gedurende dewelke de camera’s zullen functioneren. Deze kennisgeving heeft tot
doel de transparantie m.b.t. camerabewaking te vergroten en aan te zetten tot dialoog, zodat
een klimaat van vertrouwen gecreëerd wordt waarin de invoering van de camerabewaking
plaats kan vinden.165
Vervolgens vereisen artikel 10 en 11 een versterkte inspraakprocedure, wanneer bij de
kennisgevingprocedure blijkt dat de camerabewaking tot gevolg heeft dat de persoonlijke
levenssfeer van een of meerdere werknemers in het gedrang komt. Er dient dan een onderzoek
163 G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 517. 164 Ibid., 518. 165 Ibid., 19.
62
gevoerd te worden naar de maatregelen die genomen kunnen worden om de inmenging in de
persoonlijke levenssfeer tot een minimum te beperken.
Tot slot vereist artikel 13 dat de beelden die bewaard worden, te goeder trouw en in
overeenstemming met het eraan gegeven doel verwerkt worden. Artikel 14 geeft de
betrokkene het recht om o.a. inzage te krijgen in de bewaarde persoonsgegevens en de
gegevens kosteloos te laten verbeteren.166
3.3.3 Wet 21 maart 2007 ter regeling van de plaatsing en gebruik van
bewakingscamera’s
Op een echte “Camerawet” heeft België lang moeten wachten. Hoewel in 1992 de
Privacywet m.b.t. de verwerking van persoonsgegevens en in 1994 een tweede Privacywet
m.b.t. het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privé- en telecommunicatie in het
Parlement werden gestemd, liet een derde Privacywet op zich wachten. De derde Privacywet
m.b.t. het bespieden en filmen van personen werd namelijk niet wenselijk geacht volgens
Minister van Justitie Wathelet en zijn opvolger, omwille van het feit dat een aantal aspecten
van camerabewaking eerder als wenselijk dan als verwerpelijk dienden beschouwd te worden.
Midden ’90 werd België door de Mensenrechtenliga voor het Mensenrechtenhof in
Straatsburg gesleept wegens “wetgevend niets te doen ten aanzien van cameragebruik”. De
Privacywet van ’92 vermeldt immers nergens expliciet het woord “camera” en laat
cameratoezicht op algemene wijze toe. Toch oordeelde het Hof dat er geen positieve plicht
bestaat om te voorzien in dergelijke wetgeving.
Het gebrek aan duidelijke reglementering zorgde er evenwel voor dat er vele vragen en
misverstanden heersten. Een duidelijke invulling van de leemten in de Belgische wetgeving
was bijgevolg aan de orde. Het wetsvoorstel van 31 mei 2006 van Minister Noreilde tot
regeling van plaatsing en het gebruik van bewakingscamera’s stelde voor om cameragebruik
toe te laten onder strikte voorwaarden en ze dus niet principieel te verbieden. 167
Uiteindelijk werd op 21 maart 2007 de wet ter regeling van de plaatsing en het gebruik van
bewakingscamera’s goedgekeurd en is de wet sinds 10 juni 2007 effectief in werking.
166 G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 520-
521. 167 P. DE HERT, “Camerawetgeving, partijpolitiek en mensenrechten”, Tijdschrift voor Mensenrechten, 2006, (12) 12-14.
63
De wet moet dienst doen als algemene basisregeling inzake bewakingscamera’s, maar doet
geen afbreuk aan bestaande regels zoals de C.A.O. nr.68. Waar de Camerawet nalaat aspecten
te regelen, blijft de Privacywet van 1992 van toepassing. 168
De wet maakt een duidelijk onderscheid tussen de soorten plaatsen waar bewakingscamera’s
geïnstalleerd kunnen worden. Er kunnen drie soorten plaatsen onderscheiden worden: niet-
besloten plaatsen: “elke plaats die niet door een omsluiting is afgebakend en vrij toegankelijk
is voor publiek”, besloten plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek: “elk besloten
gebouw of elke besloten plaats die uitsluitend bestemd is voor het gebruik door het publiek
waar diensten aan het publiek kunnen worden verstrekt” en besloten plaatsen die niet
toegankelijk zijn voor het publiek: “elk besloten gebouw of elke besloten plaats die uitsluitend
bestemd is voor het gebruik door de gewoonlijke gebruikers”. In elk van de drie situaties
dienen de camera’s aangegeven te worden bij de Privacycommissie. Het plaatsen van
camera’s op niet-besloten plaatsen dient tevens te worden goedgekeurd door de gemeenteraad
en de korpschef van de politiezone.169
Het finaliteits- en proportionaliteitsbeginsel worden niet meer uitdrukkelijk vernoemd in de
Camerawet. Ze blijven echter wel onrechtstreeks uitwerking vinden, aangezien aan de
beginselen moet voldaan worden voor men een positief advies voor de plaatsing en het
gebruik van de camera’s kan verkrijgen. De kennisgevingplicht is wel expliciet terug te
vinden in de wet. Artikel 8 stelt dat elk heimelijk gebruik van bewakingscamera’s verboden
is. Wanneer iemand een ruimte betreedt waar een pictogram aangeeft dat er camerabewaking
aanwezig is, geldt dit als toestemming en is voldaan aan de kennisgevingplicht.170 Volgens de
Camerawet is het toegelaten om beelden te bewaren gedurende maximum één maand. Het is
echter wel toegelaten om beelden langer dan één maand te bewaren, indien blijkt dat de
beelden een misdrijf of schade kunnen aantonen of dat de beelden de dader van het misdrijf of
het slachtoffer kan identificeren.171
168 B. VERBEKE (2008/03) “Camerabewaking: balans zoeken tussen privacy en veiligheid” in Facilities [WWW]. GET HR
& Security: http://www.get.be/fileadmin/get/headerbilder/PDF/Fac_april_08_Camerabewaking3.pdf [05/11/09] 169 J. DUMORTIER (2007) “Recente ontwikkelingen in de toepassing van de privacywetgeving” [WWW]. Timelex:
http://www.timelex.eu/userfiles/files/pub2007/Alumnitekst_Dumortier.pdf [26/10/09] 170 W. BRUGGEMAN en K. COLLIER, “The eye that never sleeps: private opsporing voor de lens”, Private Veiligheid,
2009, (39) 44-45. 171 P. VAN DEN EYNDE (z.d.) “De nieuwe camerawet vanaf A van aangifte tot P van privacy” in Nieuwsbrief 2008 van de
Koninklijke Vlaamse Vereniging voor bescherming en preventie vzw [WWW]. PreBes vzw: http://www.prebes.be/nb/2008-
11/artikel_camerawet.pdf [21/10/09]
64
Zoals eerder vermeld werd, is in de privésector de CAO nr.68 van toepassing, die uitgaat van
de principes van de Privacywet van 1992. Vanaf 2007 is het dus voor een werkgever
toegelaten om zowel CAO nr.68 als de Camerawet tezamen toe te passen. Zo dient de
Camerawet bijvoorbeeld nageleefd te worden voor klanten en de CAO nr.68 voor werknemers
op de werkplaats. 172
3.4 Camerabewaking als techniek van situationele
criminaliteitspreventie
3.4.1 Theoretische verantwoording
De theoretische verantwoording van camerabewaking als preventiemaatregel dient gezocht te
worden in de theorie van situationele criminaliteitspreventie. Ron Clarke definieert
situationele criminaliteitspreventie als “Gelegenheidsreducerende maatregelen die gericht
zijn op specifieke vormen van criminaliteit, die betrekking hebben op het management, design
of manipulatie van de onmiddellijke omgeving, om op een zo systematische en permanent
mogelijke manier de moeite en het risico bij het plegen van criminaliteit te verhogen en de
beloningen te verminderen die daders waarnemen”.173
Situationele criminaliteitspreventie gaat ervanuit dat de gelegenheid de dader maakt. Ron
Clarke stelt dan ook dat “It’s easier to change places than people” (“Het is gemakkelijker om
plaatsen te veranderen dan om mensen te veranderen”). Situationele criminaliteitspreventie
hanteert indirecte vormen van gedragsbeïnvloeding174, eerder dan zich te richten op het
fundamenteel veranderen van de dader, noch zijn ze geïnteresseerd in sociaal-culturele
oorzaken van criminaliteit. Ze geloven dat criminaliteit gereduceerd kan worden door de
gelegenheden ertoe te beperken, zodat mensen niet in de verleiding gebracht worden om
criminaliteit te plegen. Gelegenheden worden gereduceerd door o.a. “target hardening”,
“target removal” en formeel toezicht. Door de doelen van de potentiële daders moeilijker
bereikbaar te maken of te verwijderen, schatten de potentiële daders hun kansen om een
succesvolle daad te plegen lager in en schatten ze hun kans om gevat te worden hoger in.
172 P. VAN DEN EYNDE (z.d.) “De nieuwe camerawet vanaf A van aangifte tot P van privacy” in Nieuwsbrief 2008 van de
Koninklijke Vlaamse Vereniging voor bescherming en preventie vzw [WWW]. PreBes vzw: http://www.prebes.be/nb/2008-
11/artikel_camerawet.pdf [21/10/09] 173 R.V. CLARKE, Situational crime prevention, successful case studies ,New York, Harrow and Heston, 1992, 4. 174 J. DE WAARD, “Onderzoek naar effectieve criminaliteitspreventie: recente bewijzen van wat werkt”, Secondant, 2009,
(40) 43.
65
Er zijn vijf begrippen die aan de basis liggen van situationele criminaliteitspreventie en die
significant zijn voor zowel crimineel als normaal gedrag:
■ “Causation”: Situationele criminaliteitspreventie onderscheidt zich van andere
theorieën door de situatie als centraal uitgangspunt te beschouwen. Ze gaat
ervanuit dat de oorzaken van bepaalde gedragingen verbonden zijn aan de
nabijheid van een bepaalde situatie. Bijgevolg tracht ze in te grijpen in situaties
door de ontwikkeling van criminaliteitsbevorderende mechanismen af te remmen
of door criminaliteitsremmende mechanismen te doen ontstaan.
■ “Disposition”: men gaat ervanuit dat ingrijpen op criminaliteit zelf, en dus niet op
hypothetische causale factoren zoals de sociale klasse, de meest effectieve manier
is om criminaliteit te voorkomen.
■ “Motivation”: men beschouwt gedrag als doelgericht. Men beschouwt gedrag als
een manier om een bepaalde taak – meestal het plegen van criminaliteit – te
volbrengen. Hiervoor is rechtstreekse motivatie nodig en geen algemene drijfveer
die in het onderbewustzijn van een potentiële dader leeft. Motivatie is bijgevolg
beperkt en situatiegebonden.
■ “Rational Choice”: Rationele keuze is een belangrijk begrip binnen situationele
criminaliteitspreventie, maar is tevens bijzonder moeilijk te definiëren. Het is
echter wel belangrijk te onderscheiden over welk soort rationele keuze men het
heeft bij het verklaren van criminaliteit. Clarke spreekt hierbij over “limited
rationality”. Men erkent dat een persoon zich niet altijd volledig bewust is van een
situatie en niet altijd over alle informatie beschikt. Men erkent daarenboven dat
een persoon zich rationeel kan gedragen naargelang zijn persoonlijke percepties
van een bepaalde situatie, maar deze zijn daarom niet accuraat.
■ “Situation”: men analyseert criminaliteit door te focussen op de criminele
gebeurtenis. Bijgevolg dient men de verklaring van criminaliteit te linken aan een
bepaalde soort criminaliteit. De situatie is van groot belang aangezien het in die
gegeven situatie is dat een persoon bepaalde keuzes maakt om een opdracht te
voltooien. Situationele criminaliteitspreventie probeert de vervolmaking van deze
taak te voorkomen door de omstandigheden die tot een bepaalde situatie leiden, te
veranderen. 175
175 G. NEWMAN, “Introduction: towards a theory of Situational Crime Prevention” in R.V. CLARKE, G. NEWMAN en
S.G. SHOMAN, Rational choice and situational crime prevention: theoretical foundations, Aldershot, Ashgate, 1997, (1) 3-
9.
66
Aan de basis van de situationele criminaliteitspreventie liggen twee theorieën: de rationele
keuzetheorie en de routine activiteitentheorie. 176
3.4.2 Rationele keuzetheorie
De “rationele keuzetheorie” van Cornish en Clarke start vanuit het idee dat daders
persoonlijke voordelen nastreven door het plegen van crimineel gedrag. Crimineel gedrag is
de uitkomst van keuzegedrag. Deze keuzes zijn rationele keuzes, die beperkt worden door
tijd, mogelijkheid en beschikbaarheid van relevante informatie. De dader maakt een afweging
tussen de kosten en baten van een bepaalde daad en zal op basis daarvan beslissen of hij de
daad al dan niet zal stellen. Zijn de baten hoger dan de kosten, dan is het waarschijnlijk dat de
dader zal overgaan tot het stellen van een strafbare daad. Indien echter de kosten hoger zijn
dan de baten, zal de potentiële dader zich ervan weerhouden de strafbare daad te stellen. Om
een dader ervan te weerhouden criminaliteit te plegen moet ervoor gezorgd worden dat er een
toename is van de moeite die de dader moet doen om de daad te stellen, dat er een toename is
in de risico’s bij het stellen van de daad en dat de beloningen die verkregen worden bij
criminele daden gereduceerd wordt.177
3.4.3 Routine activiteitentheorie
Volgens de “routine activiteitentheorie” van Cohen en Felson zal een potentiële dader
overgaan tot criminaliteit wanneer drie factoren voorhanden zijn: de aanwezigheid van een
gemotiveerde dader, van passende doelwitten (personen, eigendommen) en de afwezigheid
van een bekwame bewaker. De geschiktheid van een doelwit wordt bepaald door vier
factoren: de ingeschatte waarde vanuit het perspectief van de dader, de fysische aspecten van
een persoon of eigendom, de zichtbaarheid en de bereikbaarheid van het doelwit.
Later voegde Felson nog een vierde factor toe aan de theorie die de dader kan doen overgaan
tot het plegen van een crimineel feit: de afwezigheid van een “intimate handler”, een
significante andere die zorgt voor informele sociale controle t.o.v. de dader.178
176 C. NORRIS (2009/04) “ A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in
Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf
[08/02/10] 177 K. PEASE, “Rational Choice Theory” in E. MCLAUGHLIN en J. MUNCIE, The Sage Dictionary of Criminology,
Thousand Oaks, Sage, 2006, (339) 339-340. 178 Ibid., (339) 340.
67
De combinatie van deze vier factoren zorgt voor de gelegenheid voor criminaliteit. De
samenloop van deze factoren zijn het gevolg van dagelijkse routineuze handelingen.
Criminele daden zijn dus gerelateerd aan normale gedragingen die samengaan met werk,
school, ontspanning enz.179
3.5 Het preventieve effect van camerabewaking
Omwille van verscheidene factoren – waaronder het korte tijdsbestek – kan in deze
masterproef geen eigen onderzoek opgezet worden om de effectiviteit van camerabewaking in
het bedrijfsleven na te gaan. Er zijn echter verscheidene bestaande onderzoeken terug te
vinden die handelen omtrent camerabewaking. Deze handelen evenwel voornamelijk over
camerabewaking in de openbare ruimte. Hoewel deze onderzoeken vaak conclusies trekken in
verband met de effectiviteit van camerabewaking, kunnen deze conclusies niet zonder meer
aangenomen worden. Niet alle evaluaties zijn immers van een hoogstaand methodologisch
niveau en kunnen bijgevolg geen accurate resultaten weergeven. Ook is het mogelijk dat
camerabewaking in het bedrijfsleven andere effecten bewerkstelligt dan in de openbare
ruimte. Bijgevolg zal er in dit deel niet ingegaan worden op specifieke resultaten van
evaluatiestudies. Er zal echter wel gekeken worden naar de manier waarop men best zo’n
maatregel evalueert om accurate conclusies te kunnen trekken en welke problemen zich
hierbij kunnen voordoen. Tevens zullen de voorwaarden voor een preventief effect, de
mechanismen en de neveneffecten van camerabewaking nagegaan worden en geconcludeerd
worden in welke mate deze kunnen opgaan voor het bedrijfsleven.
3.5.1 Evaluatie van camerabewaking
Camera’s worden zowel door bedrijven als gemeenten meer en meer geïnstalleerd om de
veiligheid te bevorderen. Jammer genoeg berust dit gebruik van camerabewaking niet altijd
op grondige studies van de effectiviteit en efficiëntie van camera’s in hun specifieke setting.
Wanneer er wel evaluatiestudies voorhanden zijn, zorgen negatieve resultaten niet altijd voor
het verbannen van het cameratoezicht en blijft het aantal camera’s toenemen. S. Flight kan
hiervoor een aantal redenen bedenken. Vooreerst zou camerabewaking goedkoper zijn dan
menselijk toezicht. Tevens zou het installeren van camera’s in een gebied relatief weinig tijd
179K. PEASE, “Rational Choice Theory” in E. MCLAUGHLIN en J. MUNCIE, The Sage Dictionary of Criminology,
Thousand Oaks, Sage, 2006, (339) 341.
68
en bijgevolg ook minder geld in beslag nemen. Maar waarschijnlijk de belangrijkste reden is
dat camera’s in staat zijn om 7/7 en 24u/24u beelden te filmen én vast te leggen.180
Het belang van een goede evaluatie van camerabewaking dient sterk onderstreept te worden.
Cameratoezicht wordt steeds vaker ingezet, het is een relatief dure maatregel en het vormt een
inbreuk op de privacy van de burger. Het is dus belangrijk dat zo’n maatregel slechts geplaatst
wordt nadat een evaluatiestudie haar nut bewezen heeft.181 Camerabewaking zal niet in elke
situatie hetzelfde effect hebben en kan soms beter van nut zijn wanneer de maatregel samen
met andere maatregelen wordt toegepast.
Een cameraproject kan op twee manieren geëvalueerd worden. Er kan er gekozen worden
voor een procesevaluatie of een effectevaluatie. Een procesevaluatie is het evalueren van het
verloop van een project. De vraag die hierbij centraal staat is “Op welke wijze werden de
projectdoelstellingen behaald?”. Een effectevaluatie heeft het evalueren van de uitkomsten
van het cameraproject tot doel. Hierbij dient men zich de vraag te stellen in hoeverre de
projectdoelstellingen gehaald zijn.
Maar waarom zijn evaluaties aan de orde? Evaluaties zijn noodzakelijk om na te gaan of een
bepaalde maatregel doeltreffend is. De resultaten van de evaluatie kunnen dan ook beslissend
zijn voor het voort- of stopzetten van een maatregel. Aan de hand van evaluaties kan men
tevens bepalen in welke context een bepaalde maatregel het best zijn doel kan bereiken en
bekomt men een onderbouwing van gemaakte keuzes. Van belang is dat men aan de hand van
de informatie die bekomen wordt door de evaluatie, in staat is inzicht te krijgen in mogelijke
knelpunten en men aan de hand daarvan verbeteringen aanbrengt. Men kan bijgevolg streven
naar een beter cameratoezicht in de toekomst.
Zoals aangegeven door de “Maryland Scientific Methods Scale” – die hieronder uitvoerig
besproken zal worden – kunnen evaluaties opgedeeld worden in vijf categorieën volgens hun
kwaliteit. Evaluaties dienen minstens van niveau drie te zijn om voldoende valide te zijn.182
180 S. FLIGHT, “Cameratoezicht: een kritisch kijkje achter de schermen”, Security Management, 2009, (16) 16. 181 S. DEKKERS, “Waakzame kijkers: cameratoezicht op openbare plaatsen”, Secondant, 2006, (42) 45. 182 P. VAN DIJK (2009/05) “Handreiking cameratoezicht” [WWW]. Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid:
http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/dossiers/bestuurlijk-
handhaven/cameratoezicht/handreiking_cameratoezicht_mei_2009.pdf [05/12/09]
69
3.5.1.1 Criteria waaraan evaluaties dienen te voldoen
3.5.1.1.1 Algemeen
Evaluaties van preventieprogramma’s zijn vaak van verschillende kwaliteit. Zo zullen
evaluaties opgezet door gemeenten anders verlopen dan meta-evaluaties die opgezet worden
door onderzoekers. Bij meta-evaluaties zullen verschillende evaluaties afzonderlijk op een rij
gezet worden om dan alle resultaten bij elkaar op te tellen en te komen tot een conclusie o.b.v.
het gemiddelde van de resultaten. Hierbij stellen de onderzoekers een aantal criteria voorop
waaraan de evaluaties dienen te voldoen, vóór ze in de meta-evaluatie kunnen opgenomen
worden:
■ Er dient een voor- en nameting plaats te vinden
■ Het gebied waar de camera’s geïnstalleerd zijn, wordt vergeleken met een
vergelijkbaar controlegebied, waar geen camera’s aanwezig zijn
■ Er worden alternatieve denkpistes onderzocht, die de gevonden effecten kunnen
verklaren
■ Het percentage criminaliteit in de onderzochte gebieden is hoog genoeg om ook
effectief verschillen te kunnen meten
Indien evaluaties in de meta-evaluatie zouden opgenomen worden die niet voldoen aan de
vooropgestelde criteria, zou dit tot gevolg kunnen hebben dat de resultaten van de evaluaties
niet gegeneraliseerd kunnen worden.
Wanneer een blik wordt geworpen op verschillende effectevaluaties m.b.t. cameratoezicht,
kan geconcludeerd worden dat verschillende onderzoeken tot verschillende resultaten kunnen
leiden. Om geen belangrijke informatie te verliezen, is het aangewezen om de evaluaties apart
in beschouwing te nemen en ze niet samen te nemen en te komen tot gemiddelden. Elke
evaluatie heeft immers betrekking op een ander project, met andere condities, in andere
gebieden. Door elk project afzonderlijk te bestuderen kan men de context en mechanismen
leren kennen die een effectieve werking van cameratoezicht mogelijk maken.183
183 S. FLIGHT, “Cameratoezicht vraagt om denken, dan doen: effecten nader bekeken”, Secondant, 2009, (46) 48-49.
70
3.5.1.1.2 Maryland Scientific Methods Scale
De “Maryland Scientific Methods Scale” – kortweg “MSMS” – is een internationaal
geaccepteerde maatstaf voor de validiteit van effectevaluaties. De MSMS heeft tot doel aan te
tonen dat de verschillende bestaande onderzoeken naar de effecten van criminologische
interventies niet van gelijke methodologische kwaliteit zijn.
Volgens de MSMS kunnen evaluatiestudies opgedeeld worden in vijf categorieën die de
verschillende niveaus van methodologische kwaliteit weergeven:
■ Niveau één: “correlatie”: dit niveau betreft de samenhang tussen een
preventiemaatregel en de meting van criminaliteit op een bepaald moment in de
tijd (na de invoering van de maatregel).
■ Niveau twee: “voor- en nameting zonder vergelijkingsconditie”: dit niveau betreft
metingen van criminaliteit vóór en na de toepassing van het preventieprogramma.
Op dit niveau wordt er geen vergelijking gemaakt met de voor- en nameting bij
een controlegroep.
■ Niveau drie: “voor- en nameting met vergelijkingsconditie”: dit niveau betreft
metingen van criminaliteit voor en na de toepassing van het preventieprogramma.
Op dit niveau wordt de uitkomst van de voor- en nameting bij de interventiegroep
vergeleken met de uitkomst van de voor- en nameting bij de controlegroep (een
groep die de interventie niet kreeg).
■ Niveau vier: dit niveau betreft metingen van criminaliteit voor en na de toepassing
van het preventieprogramma in meerdere experimentele en controlegroepen.
Tevens wordt er op dit niveau gecontroleerd voor andere variabelen die
criminaliteit kunnen beïnvloeden.
■ Niveau vijf: “effectmeting met random toewijzing”: op dit niveau wordt met
andere woorden het toewijzen van personen aan de interventiegroep of de
controlegroep overgelaten aan het toeval.184
Niveau één – correlatie – heeft de laagste validiteit, niveau vijf – effectmeting met random
toewijzing – heeft de hoogste validiteit. Deze validiteit betreft de interne validiteit. Het betreft
184 D.P. FARRINGTON, D.C. GOTTFREDSON, L.W. SHERMAN en B.C. WELSH, “The Maryland scientific methods
scale” in D.P. FARRINGTON, D.L. MACKENZIE, L.W. SHERMAN en B.C. WELSH, Evidence-based crime prevention,
London, Routledge, 2002, (13) 13-15
71
de vraag of een verandering in de experimentele groep – die een interventie ondergaan heeft –
toe te schrijven is aan die interventie. Je kan je hierbij dus afvragen wat er zou gebeurd zijn
indien de interventie niet werd toegepast op de experimentele groep.
De interne validiteit kan echter bedreigd worden door meerdere factoren. Onder deze
bedreigingen worden o.a. verstaan: selectie, geschiedenis, continuïteit van bestaande trends,
veranderingen in meting of instrumenten, testeffecten, statistische regressie, besmetting en
“differential attrition”. Niveau vijf zou de hoogste interne validiteit hebben omdat ze de
meeste bedreigingen kan terugdringen. In contrast met niveau vijf heeft niveau één de laagste
interne validiteit omdat ze niet in staat is om de bedreigingen terug te dringen én ze kan geen
uitspraken mogelijk maken over causaliteit.185
Volgens de MSMS zijn interventies effectief indien men in staat is om twee positieve
effectevaluaties te bekomen die minstens van niveau drie zijn (voor- en nameting met
vergelijkingsconditie). Hierbij is het van belang dat men kan aantonen dat de effecten toe te
schrijven zijn aan de interventie en niet aan andere factoren. Eén positieve evaluatie van ten
minste niveau drie, in combinatie met een overtuigend verhaal, zou voldoende zijn om te
kunnen spreken van een veelbelovende interventie. Let wel: het aantal incidenten in de
nulmeting in het gebied waar de interventie heeft plaatsgevonden én in het controlegebied
(waar de interventie niet werd op toegepast) moet minstens twintig zijn om valide uitspraken
te kunnen doen over de effectiviteit van een interventie.186
Volgens het “Regioplan Beleidsonderzoek”, dat een onderzoek uitvoerde in opdracht van het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te Nederland naar de evaluatie van
cameratoezicht op openbare plaatsen, zou de “Maryland Scientific Methods Scale” te hoge
eisen stellen aan veel beleidsmaatregelen, waaronder cameratoezicht. Het is namelijk moeilijk
om een controlegroep aan te duiden, aangezien cameratoezicht vaak wordt toegepast in een
gebied met specifieke kenmerken. Vervolgens zou het gerandomiseerd toewijzen van een
gebied (niveau vijf) aan een interventie ook te hoog gegrepen zijn in het geval van
camerabewaking. Dit omwille van het feit dat cameratoezicht in bepaalde gebieden wordt
ingezet omdat daar een bepaalde problematiek van openbare orde heerst. Tot slot maakt
185 D.P. FARRINGTON, D.C. GOTTFREDSON, L.W. SHERMAN en B.C. WELSH, “The Maryland scientific methods
scale” in D.P. FARRINGTON, D.L. MACKENZIE, L.W. SHERMAN en B.C. WELSH, Evidence-based crime prevention,
London, Routledge, 2002, (13) 16. 186 S. DEKKERS en G. HOMBURG (2006/05) “ Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: nulmeting” [WWW].
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: http://www.bzk.nl/contents/pages/71046/eindrapport-1371-
cameratoezicht23mei2006.pdf [01/11/09]
72
cameratoezicht vaak deel uit van een reeks maatregelen om een bepaald probleem terug te
dringen of weg te werken, om zo de veiligheid te verbeteren. Indien men een effect kan
vaststellen is dat bijgevolg niet met zekerheid toe te schrijven aan de camerabewaking op
zich, maar aan de combinatie van de meerdere maatregelen.187
3.5.1.2 Mogelijke problemen bij evaluaties
Evaluaties m.b.t. het effect van cameratoezicht kunnen tot heel verschillende conclusies
komen. Hieraan kunnen verschillende factoren ten grondslag liggen.
Vooreerst heeft cameratoezicht een ander effect naargelang de karakteristieken van het gebied
waarin de camera’s geïnstalleerd worden, het aantal camera’s dat geïnstalleerd wordt en de
manier waarop het cameraproject georganiseerd wordt. Resultaten kunnen bijgevolg niet
zonder meer gegeneraliseerd worden. Ook de manier waarop evaluaties van cameratoezicht
uitgevoerd worden, is van groot belang. Zo kunnen bijvoorbeeld de effecten van
cameratoezicht op een verschillende manier gemeten worden, waardoor men hierbij rekening
moet houden bij de interpretatie van de resultaten. Vaak maakt cameratoezicht ook deel uit
van een groter project met verschillende maatregelen, zodat een waargenomen effect niet kan
toegeschreven worden aan het cameratoezicht alleen.188
Wanneer onderzoekers cameratoezicht willen evalueren, kunnen ze problemen ondervinden
wanneer ze dit doen op basis van politiestatistieken. Politiestatistieken zijn immers niet in
staat om de effectieve proportie criminaliteit weer te geven. Mensen zijn niet altijd bereid om
criminele feiten aan te geven, de politie is niet in staat om ze allemaal te ontdekken en de
politie kan nalaten om de feiten (op een correcte manier) te registreren.
Zoals verder in deze masterproef beschreven zal worden, is het mogelijk dat onderzoekers bij
de evaluatie van cameratoezicht stuiten op een verplaatsingseffect, waardoor voorzichtig moet
omgesprongen worden met de resultaten. Cameratoezicht kan dan wel een preventief effect
vertonen in het gebied waar de camera’s actief zijn, maar kan tegelijkertijd tot gevolg hebben
dat de criminaliteit zich verplaatst naar een omliggend gebied, naar andere tijdstippen enz.189
187 S. DEKKERS en G. HOMBURG (2006/05) “ Evaluatie cameratoezicht op openbare plaatsen: nulmeting” [WWW].
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: http://www.bzk.nl/contents/pages/71046/eindrapport-1371-
cameratoezicht23mei2006.pdf [01/11/09] 188 S. FLIGHT, “Effecten van cameratoezicht”, Secondant, 2003, (13) 14-15. 189 C. NORRIS (2009/04) “A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in
Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf
[08/02/10]
73
Bij de evaluatie van cameratoezicht in een bepaald gebied dienen onderzoekers ook rekening
te houden met veranderingen die zich kunnen voordoen in het desbetreffende gebied.
Veranderingen in criminaliteit in het gebied waar de camera’s actief zijn kunnen dan eerder te
verklaren zijn door de veranderingen in het gebied, dan door het cameratoezicht op zich.
Onderzoekers dienen zich ook bewust te zijn dat de mogelijkheid bestaat dat deelnemers aan
het onderzoek hun gedrag zullen aanpassen. Dit noemt men het probleem van “reactiviteit”.
Dit kan voorkomen wanneer deelnemers weten dat ze geobserveerd worden.190
Het is tevens van belang dat onderzoekers voldoende tijd uitrekken om de pre- en posttest af
te nemen. Wanneer er te weinig tijd verloopt tussen de test die afgenomen wordt voordat de
camera’s geïnstalleerd worden en de test die na de installatie wordt afgenomen, loopt men het
risico dat de effecten van camerabewaking niet op een adequate manier kunnen vastgesteld
worden. Men loopt eveneens het gevaar incorrecte resultaten m.b.t. de effecten van
camerabewaking weer te geven wanneer men verschillende types criminaliteit in één
categorie onderbrengt. Dit kan als gevolg hebben dat de criminaliteit in een bepaalde
categorie lijkt te dalen, terwijl deze daling slechts aan één type criminaliteit te wijten is. Dit
geeft bijgevolg een vertekend beeld.191
3.5.2 Mechanismen van camerabewaking ter reductie van criminaliteit
In de literatuur zijn verschillende mechanismen van camerabewaking terug te vinden die aan
de basis liggen van de daling van criminaliteit.
Vooreerst duidt men erop dat camerabewaking een strategie is die voornamelijk gebaseerd is
op afschrikking. Door het verhoogde toezicht dat geleverd wordt door de implementering van
camerabewaking, kan de beslissing van een potentiële dader om al dan niet over te gaan tot
het plegen van criminaliteit beïnvloed worden. Wanneer hij bij de rationele afweging van de
kosten en de baten bij het plegen van criminaliteit inziet dat door het verhoogde toezicht de
190 C. NORRIS (2009/04) “A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in
Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf
[08/02/10] 191 C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en
N. TILLEY, Surveillance of public space: CCTV, street lighting and crime prevention, New York, Criminal Justice Press,
1999, (123) 124.
74
kosten te hoog zijn, bestaat de kans dat de potentiële dader zal afzien van het plegen van
criminele feiten.192
Wanneer de camera’s niet afschrikkend werken t.o.v. de potentiële dader, wordt de kans toch
groter dat de dader na de feiten gevat kan worden. In dit geval zouden er – als gevolg van het
voornoemde mechanisme “detectie” – drie mechanismen criminaliteit in de toekomst kunnen
voorkomen:
■ Opsluiting: een gevangenisstraf kan voorkomen dat een dader in de toekomst nog
criminele feiten zal plegen.
■ Specifieke afschrikking: de dader die gevat wordt, zal afgeschrikt worden om nog
meer criminaliteit te plegen.
■ Algemene afschrikking: dit mechanisme veronderstelt dat andere personen dan de
dader afgeschrikt worden door het vatten en straffen van de dader. Men ziet in dat
de kosten die verbonden zijn aan het plegen van een crimineel feit zwaarder zullen
doorwegen dan de voordelen die eruit gehaald kunnen worden.193
Een volgend mechanisme is “zelfdiscipline”. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden
tussen zelfdiscipline bij daders en bij slachtoffers. Onder zelfdiscipline bij daders wordt
verstaan dat daders hun gedrag zullen aanpassen wanneer er een dreiging is van toezicht,
veroorzaakt door camerabewaking. Dit mechanisme kan werken zonder dat de dader weet of
de camera’s al dan niet in werking zijn. Zelfdiscipline bij slachtoffers bestaat erin dat
slachtoffers hun gedrag zullen aanpassen wanneer ze herinnerd worden aan het risico om
slachtoffer te worden van criminaliteit.194
In de literatuur wordt dikwijls verwezen naar de negen mechanismen die door Pawson en
Tilley onderscheiden worden. Een aantal daarvan werd reeds eerder in dit onderdeel
vernoemd. Van belang is het bepalen van de mechanismen die werkzaam zijn bij
192 C. NORRIS (2009/04) “ A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for crime prevention purposes in
Europe” [WWW]. Statewatch: http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf
[08/02/10] 193 Ibid. 194 R. ARMITAGE (2002/05) “To CCTV or not to CCTV? A review of current research into the effectiveness of CCTV
systems in reducing crime” Kenniscentrum Sociale Veiligheid en Mobiliteit:
http://kpvsove.vm123.remotion.nl/files_content/kennisbank/Cameratoezicht_TO_CCTV_OR_NOT_TO_CCTV.pdf
[25/10/09]
75
camerabewaking, om te kunnen bepalen of de maatregel ook effectief kan zijn in een andere
setting of context.195
■ “Caught in the act”: Camerabewaking kan criminaliteit reduceren door de
waarschijnlijkheid dat daders gevat en gestraft zullen worden te verhogen. Dit zal
een afschrikkend effect teweegbrengen bij potentiële daders.
■ “You’ve been framed”: Camerabewaking kan criminaliteit reduceren doordat ze
mensen en situaties filmt. Hierdoor worden potentiële daders afgeschrikt die niet
willen geobserveerd worden of die niet willen dat er bewijsmateriaal over hen
voorhanden is.
■ “Nosyparker”: Criminaliteit kan gereduceerd worden doordat een gebied dat
onder camerabewaking staat door meer mensen bezocht wordt. Daardoor ontstaat
er meer natuurlijk toezicht en is de waarschijnlijkheid dat een dader gevat wordt
groter. Hierdoor worden potentiële daders bijgevolg afgeschrikt.
■ “Effective deployment”: Camerabewaking kan zorgen voor een effectieve en
efficiënte inzet van politie en veiligheidspersoneel. Hun aanwezigheid in gebieden
die gevoelig zijn voor criminaliteit kan een afschrikkend effect hebben.
■ “General publicity”: Het bekendmaken van een maatregel kan een afschrikkend
effect bewerkstelligen, maar kan ook een verplaatsingseffect tot gevolg hebben.
■ “Specific Publicity”: Camerabewaking kan duidelijk maken dat criminaliteit
ernstig genomen wordt en kan zo voor een afschrikkend effect zorgen.
■ “Time for crime”: Camerabewaking zou meer effect hebben op het plegen van
criminele feiten die meer tijd in beslag nemen dan criminaliteit die snel gepleegd
kan worden, wanneer daders aannemen dat ze genoeg tijd zullen hebben om
camera’s of de politie te ontwijken.
■ “Memory jogging”: Potentiële slachtoffers van criminaliteit zullen sneller
veiligheidsmaatregelen treffen, indien er publiciteit over camerabewaking wordt
gemaakt.
■ “Appeal to the cautious”: Wie zich van zijn veiligheid bewust is, gebruikt de
gebieden waar camerabewaking actief is en verdrijft zo personen die minder
195 C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en
N. TILLEY, Surveillance of public space: CCTV, street lighting and crime prevention, New York, Criminal Justice Press,
1999, (123) 142.
76
voorzichtig zijn en die op een andere locatie gevoelig kunnen zijn aan
criminaliteit.196
Wanneer we deze negen mechanismen bekijken, kan gesteld worden dat de meesten ook
kunnen opgaan voor camerabewaking in het bedrijfsleven. Enkel het mechanisme “Appeal to
the cautious” lijkt minder van toepassing voor camerabewaking in het bedrijfsleven. Immers,
het gaat voornamelijk over werknemers, die verplicht zijn om in een bepaalde ruimte te
vertoeven en dus niet bewust kiezen voor een ruimte die onder camerabewaking staat.
Pawson en Tilley onderscheiden tevens vijf contexten waarin criminaliteit kan plaatsvinden
en die het effect van de voornoemde mechanismen kan beïnvloeden.
■ “Criminal clustering”: Wanneer een dader veel criminaliteit pleegt, zal het
“caught in the act”-mechanisme het meeste effect hebben.
■ “Style of usage”: Wanneer een gebied continu in gebruik is, zal een toename in het
“Nosyparker”-mechanisme weinig effect hebben op het criminaliteitspatroon.
Wanneer een gebied weinig in gebruik is, zullen toenames in het gebruik en
toezicht het volume aan incidenten doen toenemen, maar het globale cijfer van
slachtoffers doen dalen.
■ “Lie of the land”: Gebieden die niet onder camerabewaking staan zullen
onaangetast blijven wanneer er verondersteld wordt dat camerabewaking werkt
door het verhogen van de kans om gefilmd te worden, maar niet als het er voor
zorgt dat mensen zich meer bewust worden van hun veiligheid of wanneer de
waarschijnlijkheid vergroot dat mensen die zich bewust zijn van hun veiligheid de
gebieden zullen benutten.
■ “Alternative targets”: Het voorkomen van verplaatsing hangt af van de motivatie
van de dader en het voorhanden zijn van alternatieve doelwitten.
■ “Resources”: Er kan geen veiligheidspersoneel ingezet worden om daders af te
schrikken, in een gebied zonder veiligheidsmaatregelen of wanneer de politie te
veraf is.197
196 C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en
N. TILLEY, Surveillance of public space: CCTV, street lighting and crime prevention, New York, Criminal Justice Press,
1999, (123) 126-127.
77
Hoewel al deze mechanismen bij camerabewaking een reductie van criminaliteit kunnen
bewerkstelligen, kan ook het omgekeerde effect waar zijn. Er zijn een tweetal redenen te
bedenken die een stijging van criminaliteit – bij de aanwezigheid van camerabewaking –
kunnen verklaren. Een belangrijke verklaring voor de stijging van criminaliteit kan de
verhoogde aangiftebereidheid – aangemoedigd door de aanwezigheid van camera’s – en de
verhoogde registratie van criminaliteit door de politie zijn. Er is dus op zich geen stijging in
de criminaliteit, maar de verhoogde aangifte en registratie laat uitschijnen dat dit wel het
geval is. Het trekken van conclusies bij de bemerking van een stijging in criminaliteit bij de
aanwezigheid van camerabewaking dient dus doordacht te gebeuren.
De aanwezigheid van camera’s kan mensen eveneens een vals gevoel van veiligheid
bezorgen. Roekeloos gedrag en de verminderde aandacht voor het nemen van
veiligheidsvoorzorgen kan dan leiden tot de toename van criminaliteit. 198
3.5.3 Voorwaarden voor het effectieve gebruik van camerabewaking
Het plaatsen van camerabewaking op een ondoordachte manier is geen goede strategie. Er
dient aan een aantal voorwaarden voldaan te worden, opdat cameratoezicht op een correcte
manier uitgevoerd kan worden. Een camera is een passief technisch middel dat uit zichzelf
niks kan doen, behalve in sommige gevallen een afschrikkend effect teweegbrengen door zijn
aanwezigheid. De onderneming die beslist om camera’s te installeren, dient er dan ook voor te
zorgen dat men weet hoe men met het systeem dient om te gaan, om enig effect te kunnen
bewerkstelligen. Om het verder met de woorden van Sander Flight te stellen “Je kunt met
camera’s schieten op alles wat beweegt, maar als je niet mikt, zal je ook nooit wat raken.”199
Een belangrijke voorwaarde bij het plaatsen van camera’s in een onderneming is het uitvoeren
van een analyse van het criminaliteitsprobleem dat er heerst. Camera’s kunnen heden ten dage
dan wel een populair middel zijn om een onderneming, gemeenten te beveiligen, dit betekent
daarom niet dat camerabewaking ook het meest effectieve en efficiënte middel is om een
197 C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en
N. TILLEY, Surveillance of public space: CCTV, street lighting and crime prevention, New York, Criminal Justice Press,
1999, (123) 126-127. 198 D.P. FARRINGTON en B.C. WELSH, “Effects of Closed-Circuit Television on crime”, The annals of the American
Academy of Politics and Science, 2003, (110) 111. 199 S. FLIGHT, “Effecten van cameratoezicht”, Secondant, 2003, (13) 13.
78
bepaald criminaliteitsprobleem op te lossen. Een meer eenvoudig en goedkoper middel kan
een probleem soms beter oplossen.200
Een onderneming dient zich goed bewust te zijn van wat men nu precies met de camera’s wil
aanvangen. Een camera in gebruik nemen zonder een welbepaald doel voor ogen te hebben,
zal weinig resultaat opleveren. Belangrijk hierbij is dat de doelstellingen ook realistisch zijn.201
Een beslissing nemen over welke problemen men er precies mee wil aanpakken en wat men
met de beelden wil aanvangen kan niet uitgesteld worden en overleggen met de politie hoe de
uitwisseling van beelden kan verlopen is een must. Het schieten van beelden, zonder ook
maar enig doel voor ogen en zonder dat men uiteindelijk iets met de beelden aanvangt, zal een
criminaliteitsprobleem niet zomaar kunnen oplossen.
Ook het aantal camera’s is van belang. Een weloverwogen keuze van het aantal camera’s is
niet alleen goed voor de portemonnee, één goedgeplaatste camera levert meer op dan een
aantal misplaatste camera’s die geen enkel nut kunnen hebben. Hieruit kunnen we dus ook
verstaan dat de plaats van de camera belangrijk is. Een camera dient actief te zijn in het
gebied waar er een probleem heerst, waarvoor de camera een effectieve oplossing kan bieden.
Een misplaatste camera zal logischerwijze weinig resultaten kunnen opleveren.202
Bij het plaatsen van camera’s ter oplossing van een welbepaald probleem is het live uitkijken
van beelden aangeraden. Problemen kunnen sneller gesignaleerd worden en er kan ingegrepen
worden indien nodig. Hiervoor dient de dispatcher echter een goede opleiding te hebben
genoten, om problemen te kunnen opmerken, en dient er een goede communicatie te zijn
tussen de dispatcher en de politie. Deze communicatie dient tot gevolg te hebben dat bij het
melden van een probleem, er ook gevolg gegeven wordt aan deze melding. Het bewaren van
beelden is hierbij van belang. Ze kunnen dienen als bewijsmateriaal om zo bijvoorbeeld een
dief te kunnen identificeren en te confronteren met de feiten. 203
Een heel logische handeling – maar een handeling die vaak over het hoofd gezien wordt – is
het controleren van de camera’s. Het plaatsen van een camera is immers niet voldoende, ze
moeten ook effectief werken. Wanneer beelden live worden uitgekeken, spreekt het voor zich
dat een probleem met een camera direct opgemerkt wordt, maar bedrijven die beelden louter
200 S. FLIGHT, “Cameratoezicht: een kritisch kijkje achter de schermen”, Security Management, 2009, (16) 17. 201 G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 394. 202 S. FLIGHT, “Cameratoezicht: een kritisch kijkje achter de schermen”, Security Management, 2009, (16) 17-19. 203 G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 395.
79
opnemen, zonder ze op het moment zelf te bekijken, hebben er alle belang bij de camera’s te
controleren en te onderhouden. Wat ben je immers met een camera als hij niet naar behoren
functioneert? Niet alleen het functioneren van de camera dient gecontroleerd te worden, ook
het effect van de camera dient onderzocht te worden. Wanneer camera’s een bepaald
probleem dienen op te lossen, en dit probleem is na twee jaar nog steeds niet verholpen, dient
men opnieuw na te denken over wat er nu precies nodig is om het probleem op te lossen.
Camera’s kunnen dan eventueel door een ander middel vervangen worden.204
Om geen afbreuk te doen aan de mogelijke effectiviteit van camerabewaking, dient aan
voornoemde voorwaarden voldaan te worden. Om een probleem echter efficiënt en effectief
aan te pakken, wordt er op gewezen dat camerabewaking dient ingezet te worden samen met
andere activiteiten of interventies. De verschillende maatregelen kunnen dan samen van
invloed zijn op een bepaald probleem, of camerabewaking kan als aanvulling dienen in het
geval de andere maatregelen ter vermindering van criminaliteit niet voldoende effectief zijn.205
3.5.4 Neveneffecten van camerabewaking
In studies over de effectiviteit van situationele preventiemaatregelen wordt vaak gesproken
over de mogelijkheid tot een negatief effect van een maatregel, namelijk het
verplaatsingseffect, maar ook een positief neveneffect wordt geregeld aangehaald: “diffusion
of benefits”. Beiden zullen besproken worden.
3.5.4.1 Verplaatsingseffect
Het verplaatsingseffect kan volgens Hesseling gedefinieerd worden als “Het voortzetten van
crimineel gedrag als reactie op een gelegenheidsbeperkende maatregel die de criminaliteit
moet voorkomen, waarbij een reeds gemotiveerde dader een delict pleegt buiten de reikwijdte
van deze maatregel”.
Hierbij zouden er vijf verschillende soorten verplaatsing te onderscheiden zijn:
■ Er wordt een ander doelwit uitgekozen
■ De criminaliteit verplaatst zich naar een ander tijdstip
204 S. FLIGHT, “Cameratoezicht: een kritisch kijkje achter de schermen”, Security Management, 2009, (16) 17-19. 205 B. BIELEMAN en J. SNIPPE, “Mensenwerk: voorwaarden voor succesvol cameratoezicht”, Secondant, 2005, (26) 30-31.
80
■ Er is sprake van een ruimtelijke verplaatsing: de dader zal het feit op een andere
locatie plegen
■ De werkwijze of modus operandi bij het plegen van een crimineel feit kan
veranderen. Hier spreekt men van een tactische verplaatsing
■ Er doet zich een functionele verplaatsing voor: er wordt gekozen voor een ander
soort delict206
Een zesde soort verplaatsing werd toegevoegd door Barr en Pease, namelijk “verplaatsing van
de uitvoerder”. Ze stellen dat de gelegenheid tot het plegen van criminaliteit op een bepaalde
plaats zo onweerstaanbaar kan zijn, dat als een persoon er langs gaat, er anderen zijn die de
plaats van de persoon kunnen innemen. Het is mogelijk dat verschillende soorten verplaatsing
tezamen voorkomen.207
De mate waarin er sprake kan zijn van verplaatsing bij situationele preventiemaatregelen
wordt echter ter discussie gesteld. Deze discussie stelt zich vooral bij de ruimtelijke
verplaatsing. Situationele preventiemaatregelen zijn immers maatregelen die plaatsgebonden
zijn. Een verplaatsing naar een omliggend gebied, dat geen deel uitmaakt van de interventie,
lijkt dus niet uitgesloten. Bernasco en collega’s spreken over het “waterbedeffect”: een deel
van de criminaliteit verplaatst zich, maar het totale volume aan criminaliteit bevindt zich nog
steeds op hetzelfde niveau.208
Volgens sommigen zou verplaatsing onvermijdbaar zijn, maar door de heersende
veronderstellingen over rationele keuze lijkt het verplaatsingseffect eerder afhankelijk van het
oordeel van de potentiële dader m.b.t. de gemakkelijkheidgraad, de risico’s en de
aantrekkelijkheid van alternatieve vormen van criminaliteit, dan dat het een onvermijdelijk
neveneffect van een situationele preventiemaatregel zou zijn.
Er wordt opgemerkt dat onderzoekers er vaak niet in slagen om het verplaatsingseffect waar
te nemen. Dit zou vooral voorkomen wanneer de verplaatsing te maken heeft met een bepaald
type criminaliteit, dat geen deel uitmaakt van de focus van het onderzoek. Met andere
206 E.R. MULLER, Veiligheid. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2004, 334-
335. 207 P. FISHER, M. GILL en S. WAPLES “Does CCTV displace crime?”, Criminology and criminal justice, 2009, (207) 209. 208 W. BERNASCO, G. BRUINSMA en H. ELFFERS, “Het waterbedeffect: ruimtelijke neveneffecten van plaatsgebonden
maatregelen tegen criminaliteit”, Tijdschrift voor Criminologie, 2006, (243) 243.
81
woorden wordt de verplaatsing van criminaliteit dus niet opgemerkt, omdat de onderzoekers
niet specifiek dat soort criminaliteit meten.209
Anderzijds bekritiseert men het feit dat onderzoekers vaak verkeerdelijk een stijging in
criminaliteit ressorteren onder de noemer “verplaatsing”. Dit is het geval wanneer een
geïmplementeerde maatregel gepaard gaat met de stijging van criminaliteit in een omliggend
gebied waar de maatregel niet van toepassing is. Onderzoekers wijten dit fenomeen dan aan
het verplaatsingseffect, maar de stijging van criminaliteit in dat gebied zou ook voorgekomen
zijn zonder de maatregel in het interventiegebied.210
Dat het verplaatsingseffect niet altijd voorkomt is ook te verklaren a.d.h.v. volgend voorbeeld:
wanneer men een bank extra beveiligt, is het weinig waarschijnlijk dat een gewapende
overval – die normaal op die bank gepleegd zou worden – zich zal verplaatsen naar
warenhuizen of tankstations in de buurt, omwille van de simpele reden dat het overvallen van
een tankstation of warenhuis niet dezelfde grote buit zal opleveren als bij het overvallen van
een bank.211
Het aantal gepercipieerde alternatieve mogelijkheden tot het plegen van criminaliteit in
hoofde van de dader bepaalt mee of er een verplaatsing zal optreden. Vervolgens blijkt ook
dat de mate van criminele betrokkenheid van een dader een bepalende factor is voor
verplaatsing. Speelt criminaliteit slechts een marginale rol in iemands leven, dan is het
waarschijnlijk dat er geen verplaatsing zal optreden.
Tot slot wijst men er ook op dat, als er zich een verplaatsing van de criminaliteit voordoet, het
vaak slechts om een gedeeltelijke verplaatsing gaat, waardoor het netto-effect van een
preventiemaatregel op de gehele criminaliteit toch positief is.212
Uit voorgaande paragraaf kan dus besloten worden dat het verplaatsingseffect bij situationele
preventiemaatregelen niet altijd voorkomt en als een evaluatiestudie concludeert dat er een
verplaatsingseffect is opgetreden, deze conclusie steeds kritisch moet bekeken worden.
209 R.V. CLARKE, “Situational crime prevention” in P. FARRINGTON en M. TONRY, Building a safer society: strategic
approaches to crime prevention, Chicago, The University of Chicago Press, 1995, (91) 122. 210 Ibid., (91) 123. 211 Ibid., (91) 125. 212 E.R. MULLER, Veiligheid. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2004, 335-
336.
82
Wanneer we op basis van de theorieën die ten grondslag liggen van situationele
criminaliteitspreventie willen nagaan of een bepaalde maatregel een verplaatsingseffect zal
teweegbrengen, kunnen we niet tot specifieke voorspellingen komen op basis van de “routine
activiteitentheorie”. De “routine activiteitentheorie” geeft namelijk geen afdoende beweringen
over individueel gedrag van daders.
Bij de “rationele keuzetheorie” hangt het verplaatsingseffect af van de afweging van de kosten
en baten van het plegen van criminaliteit bij de daders. Als een gebied rondom een
interventiegebied baten oplevert – ondanks er extra kosten zijn door o.a. de reistijd – die
hoger zijn dan de kosten, zal er verplaatsing optreden. 213
Het is van belang om na te gaan of dit verplaatsingseffect ook van toepassing is op
camerabewaking als situationele preventiemaatregel. De soorten verplaatsingen zouden
immers van toepassing kunnen zijn in een context waar camerabewaking aanwezig is.214
Om verplaatsing te verstaan, dient men daders te ondervragen. Hierbij dient men na te gaan of
de daders zich bewust waren van de aanwezigheid van camerabewaking en of het hun
beslissing om criminaliteit te plegen heeft beïnvloed, maar slechts weinig studies maken
gebruik van deze methode.215
Een veralgemening over het al dan niet optreden van verplaatsingseffecten bij CCTV is niet
vanzelfsprekend. Zoals vermeld kan verplaatsing o.a. afhangen van het karakter van de
interventie, het aantal mogelijke alternatieven en hun aantrekkelijkheid. Wanneer een studie
concludeert dat een maatregel in een bepaald gebied een verplaatsingseffect teweeggebracht
heeft, kan men deze resultaten bijgevolg niet zomaar generaliseren naar een maatregel in een
ander gebied en in andere situaties. Een maatregel voor een bepaald probleem kan immers in
verschillende situaties en op verschillende locaties andere uitkomsten genereren.216
213 W. BERNASCO, G. BRUINSMA en H. ELFFERS, “Het waterbedeffect: ruimtelijke neveneffecten van plaatsgebonden
maatregelen tegen criminaliteit”, Tijdschrift voor criminologie, 2006, (243) 245. 214 C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en
N. TILLEY, Crime prevention studies, Monsey, Criminal Justice Press, 1999, (123) 127-128. 215 T. OC en S. TIESDELL, “Safer city centres: the role of Closed Circuit Television”, in T. OC en S. TIESDELL, Safer city
centres: reviving the public realm, Londen, Paul Chapman Publishing, 1997, (130) 139. 216 W. BERNASCO, G. BRUINSMA en H. ELFFERS, “Het waterbedeffect: ruimtelijke neveneffecten van plaatsgebonden
maatregelen tegen criminaliteit”, Tijdschrift voor criminologie, 2006, (243) 246.
83
3.5.4.2 Diffusion of benefits
Waar het negatieve aspect van het verplaatsingseffect ervoor zorgt dat criminaliteit zich
verplaatst naar een omliggend gebied, een ander tijdstip enz. kan er ook sprake zijn van
“diffusion of benefits” of “verspreiding van voordelen”. Ook bij deze term kan een
vergelijking gemaakt worden met het “waterbedeffect” van Bernasco e.a.: Wanneer we met
een hand op het waterbed duwen, zal zowel de plaats onder de hand als de plaatsen errond
meebewegen.217 Hieronder wordt o.a. verstaan dat gebieden die grenzen aan een interventie-
gebied, mee kunnen genieten van de voordelen van een situationele preventiemaatregel die in
het interventiegebied werd geïmplementeerd. Meer specifiek werd het fenomeen door Clarke
en Weisburd gedefinieerd als: “De verspreiding van de voordelige invloed van een interventie
naar andere plaatsen dan degene waarop de interventie gericht is, naar andere personen dan
degene die het voorwerp van de controle uitmaken, de criminaliteit die het voorwerp van de
interventie uitmaakt of de tijdsperiode waarin de interventie plaatsvindt.” De soorten
verplaatsing die voorgaand aan bod kwamen, zijn dus ook van toepassing bij “the diffusion of
benefits”.
Volgens Clarke en Weisburd kan het fenomeen mogelijks verklaard worden door het feit dat
potentiële daders denken dat de maatregel een bredere focus heeft dan in werkelijkheid. Een
tweede mogelijke verklaring kan zijn dat de daders afzien van het plegen van criminele feiten.
Daardoor zal zowel de criminaliteit dalen in het interventiegebied, als in de andere gebieden
waar ze actief waren. Er zouden echter nog geen harde bewijzen geleverd zijn voor deze
hypothesen. Jammer genoeg worden er in evaluatiestudies weinig inspanningen gedaan om
the diffusion of benefits te meten. 218
Volgens Clarke en Weisburd kunnen er twee vormen van “diffusion” onderscheiden worden:
“afschrikking” en “ontmoediging”. “Afschrikking” beïnvloedt de beoordeling van risico’s
door de potentiële dader, “ontmoediging” beïnvloedt de beoordeling van de moeite die een
dader zal moeten doen en de beloning die er zal volgen bij het plegen van criminaliteit.219
217 W. BERNASCO, G. BRUINSMA en H. ELFFERS, “Het waterbedeffect: ruimtelijke neveneffecten van plaatsgebonden
maatregelen tegen criminaliteit”, Tijdschrift voor criminologie, 2006, (243) 243. 218 R.V. CLARKE en D. WEISBURD, “Diffusion of crime control benefits: observations on the reverse of displacement” in
R.V. CLARKE, Crime prevention studies, New York, Willow Tree Press, 1994, (165) 169. 219 R.V. CLARKE, “Situational crime prevention” in P. FARRINGTON en M. TONRY, Building a safer society: strategic
approaches to crime prevention, Chicago, The University of Chicago Press, 1995, (91) 130-131.
84
Deze “diffusion of benefits” heeft een belangrijk gevolg voor evaluatiestudies m.b.t.
camerabewaking. Doordat de criminaliteit daalt in de omliggende gebieden van een
interventiegebied, bestaat de kans dat – als deze omliggende gebieden dienst doen als
controlegebieden – onderzoekers bijgevolg de effecten van de maatregel in het
interventiegebied, wanneer ze vergeleken worden met de resultaten van de controlegebieden,
zullen onderschatten.220 Mijn inziens dient deze bemerking met een korreltje zout genomen te
worden. Wanneer er evaluatiestudies uitgevoerd worden door een interventiegebied met een
controlegebied te vergelijken, zal dit meestal gebeuren door zowel in het interventiegebied als
het controlegebied een voor- en nameting te verrichten. Bijgevolg zullen onderzoekers
merken dat de nulmeting en de nameting in het controlegebied een verschil vertoont en dit dus
het gevolg kan zijn van the diffusion of benefits.
3.5.5 Conclusie
Om na te gaan of camerabewaking een effectieve/efficiënte preventieve techniek kan zijn in
het bedrijfsleven werd een aantal deelvragen gesteld.
“Welke mogelijkheden en limieten van camerabewaking vloeien voort uit de wetgeving?”
Omwille van de grote impact die camerabewaking kan hebben op het leven van mensen in het
algemeen – en werknemers in het bijzonder – werd er een regelgeving gemaakt om die impact
te beperken. Er werden drie wetten besproken: de Privacywet , CAO nr. 68 en de Camerawet.
Elk van deze drie wil de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer tot een minimum beperken.
Hoewel geen enkele van de voornoemde wetten camerabewaking in het bedrijfsleven volledig
verbiedt, wordt er wel een aantal beperkingen opgelegd aan het gebruik ervan. Uit de
verschillende wetten vloeit voort dat het gebruik van camerabewaking voorafgegaan dient te
worden door het omschrijven van een duidelijk doel. Camerabewaking kan dus niet zonder
meer opgehangen worden in bedrijven, ze dient te voldoen aan één van de vier in de CAO nr.
68 omschreven bewakingsdoeleinden. Evenzeer van belang is het proportionaliteitsbeginsel
dat vereist dat camerabewaking toereikend, terzake dienend en niet overmatig is. De
inmenging in de levenssfeer dient hierdoor tot een minimum beperkt te worden. Voldoet
camerabewaking in een bepaalde onderneming er niet aan, dan is ze niet toegelaten. Het
kennisgevingbeginsel vereist van ondernemingen dat men informatie verschaft over het
220 C. PHILLIPS, “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards its use” in K. PAINTER en
N. TILLEY, Crime prevention studies, Monsey, Criminal Justice Press, 1999, (123) 128.
85
cameratoezicht. Personen die onder het toezicht vallen dienen daar dus op de hoogte van te
zijn.
Een belangrijk aspect is de bewaring van beelden. Beelden gefilmd door camera’s mogen
volgens de wetgeving gedurende maximum één maand bewaard worden. De beelden mogen
langer bewaard worden indien ze een misdrijf of schade kunnen aantonen of als de beelden de
dader en/of het slachtoffer kunnen identificeren.
De regelgeving omtrent het gebruik van camera’s legt aldus een aantal concrete beperkingen
op aan het gebruik ervan in het bedrijfsleven. Ze lijken mijn inziens evenwel niet in die mate
beperkend dat de toepassing van cameratoezicht in het bedrijfsleven niet op een efficiënte en
effectieve manier kan verlopen. De wetgeving laat immers toe dat camera’s kunnen ingezet
worden om goederen en personen te beschermen en zo de veiligheid in het bedrijf na te
streven.
“Aan welke voorwaarden dienen evaluaties te voldoen en welke problemen doen zich voor bij
de evaluatie van de effectiviteit van camerabewaking?”
Een goede uitvoering van evaluaties is van groot belang. Immers, de bedoeling van
evaluatiestudies is om tot conclusies te komen over de effectiviteit van een maatregel en om
aan te tonen waar de knel – en verbeterpunten zich bevinden. Wanneer een evaluatie van
slechte methodologische kwaliteit is, zullen er bijgevolg inaccurate conclusies getrokken
worden. Daarom dienen evaluatiestudies aan een aantal voorwaarden te voldoen.
Om tot een goede evaluatie te komen dient er steeds een voor- en nameting uitgevoerd te
worden. Ditzelfde dient eveneens te gebeuren in een gebied dat vergelijkbaar is met het
interventiegebied (controlegebied), maar waar de maatregel niet geïnstalleerd werd. Tussen de
voor- en nameting dient er voldoende tijd voorbij te gaan, wil men de effecten van
camerabewaking op een adequate manier vaststellen. Men dient daarenboven rekening te
houden met het percentage criminaliteit in de onderzochte gebieden. Indien dit percentage niet
hoog genoeg is, zal men niet in staat zijn om ook effectief verschillen te meten. Tevens dient
men na te gaan of de verkregen resultaten niet aan andere factoren dan de maatregel te wijten
zijn.
Deze voorwaarden komen overeen met niveau drie van de internationale maatstaf voor de
kwaliteit van evaluaties: de “Maryland Scientific Methods Scale”. Volgens de MSMS dienen
evaluaties minstens van dit niveau te zijn. Wanneer men twee positieve effectevaluaties van
86
minstens niveau drie met betrekking tot camerabewaking bekomen, zouden we in staat zijn te
concluderen dat de maatregel effectief is. Er wordt echter betwist dat een effectevaluatie in
verband met camerabewaking niet aan deze voorwaarden kan voldoen. Aangezien
camerabewaking vaak wordt toegepast in een gebied met specifieke kenmerken, is het niet
altijd mogelijk om een controlegebied te vinden met dezelfde kenmerken. Aangezien
camerabewaking vaak deel uit maakt van een mix aan maatregelen, kunnen de bekomen
resultaten niet steeds met zekerheid toegeschreven worden aan camerabewaking.
De karakteristieken van een gebied en het aantal camera’s dat er wordt geplaatst zijn bepalend
voor de effecten die vastgesteld zullen worden.
Zich baseren op politiestatistieken kan tot foute conclusies leiden. Deze geven immers niet de
correcte aantallen criminele feiten weer. Ook het fenomeen “reactiviteit” kan kwalijke
gevolgen hebben: mensen gaan zich anders gedragen omdat ze weten dat ze gefilmd worden
en zorgen bijgevolg voor een vertekend beeld. Veranderingen in het interventiegebied leiden
tevens tot inaccurate resultaten. De veranderingen kunnen immers het gevolg zijn van de
veranderingen in het gebied i.p.v. door de toepassing van camerabewaking.
Wanneer dalingen in criminaliteit waar te nemen zijn ten gevolge van camerabewaking, dient
men er rekening mee te houden dat een verplaatsingseffect tot de mogelijkheden behoort. De
criminaliteit kan dan wel gedaald zijn in het interventiegebied, deze criminaliteit kan zich
verplaatst hebben naar omliggende gebieden. Resultaten met betrekking tot de verplaatsing
van criminaliteit kunnen echter niet zomaar gegeneraliseerd worden. Deze verplaatsing is
gelinkt aan een specifieke situatie in een specifiek gebied. Er kan echter ook sprake zijn van
“diffusion of benefits” en heeft een belangrijk gevolg voor evaluatiestudies met betrekking tot
camerabewaking. Doordat de criminaliteit daalt in de omliggende gebieden van een
interventiegebied, bestaat de kans dat – als deze omliggende gebieden dienst doen als
controlegebieden – onderzoekers bijgevolg de effecten van de maatregel in het
interventiegebied, wanneer ze vergeleken worden met de resultaten van de controlegebieden,
zullen onderschatten. Wanneer onderzoekers een voor- en nameting uitgevoerd hebben in
zowel het interventiegebied als het controlegebied, zullen ze de veranderingen opmerken en
kunnen ze alternatieve verklaringen – zoals diffusion of benefits – natrekken.
87
Een vertekend beeld kan tevens bekomen worden wanneer verschillende typen criminaliteit
ondergebracht worden in één categorie. Wanneer een daling van deze categorie wordt
waargenomen, kan dit te wijten zijn aan de daling van één type criminaliteit.
Tot slot kan camerabewaking ook deel uitmaken van een hele reeks maatregelen. De
waargenomen effecten kunnen dan niet met zekerheid toegeschreven worden aan
camerabewaking. Voorzichtig omspringen met resultaten uit evaluatiestudies en geen
overhaaste conclusies trekken over de effectiviteit van een maatregel is dus de boodschap!
“Via welke mechanismen kan camerabewaking criminaliteit reduceren?”
In de literatuur zijn een aantal mechanismen te onderscheiden die mogelijks een
criminaliteitsreducerend effect kunnen veroorzaken.
Door de aanwezigheid van camerabewaking kan er een afschrikkend effect teweeggebracht
worden bij de dader, omdat hij na de afweging van de kosten en de baten bij het plegen van
criminaliteit zal besluiten dat de kosten te hoog zijn. De dader kan eveneens afgeschrikt
worden door het verhoogd aantal bezoekers van het gebied waar camerabewaking werd
geïnstalleerd. Dit is het mechanisme “Nosyparker”. Maar ook de aanwezigheid van politie of
ander veiligheidspersoneel – die efficiënter kunnen worden ingezet door de aanwezigheid van
camerabewaking – kan daders afschrikken. Ook de mechanismen “algemene publiciteit” en
“specifieke publiciteit” zouden een afschrikkend effect kunnen bewerkstelligen. Het
mechanisme “time for crime” gaat niet op voor alle soorten criminaliteit. Het heeft enkel een
effect op criminaliteit die relatief veel tijd in beslag neemt. Hierbij is de aanwezigheid van
camerabewaking – waardoor iemand op heterdaad betrapt kan worden – de manier om
potentiële daders af te schrikken.
Wanneer dit afschrikkend effect er niet is, kan detectie alsnog voor een effect zorgen. Indien
de dader opgesloten wordt, is hij niet in staat om nog meer criminaliteit te plegen, maar de
bestraffing op zich kan reeds een afschrikkend effect teweegbrengen bij de dader én eventueel
zelfs bij personen andere dan de dader zelf.
Tevens kan er sprake zijn van het mechanisme “zelfdiscipline” waarbij de dader zijn gedrag
aanpast omwille van het risico van toezicht en het slachtoffer omwille van het risico op
slachtofferschap. Het mechanisme “memory jogging” kan het potentiële slachtoffer ertoe
aanzetten om veiligheidsmaatregelen te treffen door publiciteit te maken.
Tot slot is er het mechanisme “appeal to the cautious”. Dit mechanisme zorgt ervoor dat
personen die zich bewust zijn van hun eigen (on)veiligheid de gebieden gaan bezoeken die
88
onder camerabewaking staan en zo de personen verdrijven die niet zo begaan zijn met hun
eigen veiligheid.
Afhankelijk van de omstandigheden, zoals de situatie en de dader, zullen andere
mechanismen van toepassing zijn. Alle mechanismen lijken van toepassing voor
camerabewaking in het bedrijfsleven. Enkel het laatstgenoemde mechanisme “appeal to the
cautious” lijkt minder toepasselijk omwille van het feit dat men in het bedrijfsleven
voornamelijk met werknemers te maken heeft. Zij bepalen bijgevolg niet zelf in welke ruimte
ze vertoeven en kunnen dus niet doelbewust kiezen voor een ruimte waar camerabewaking
aanwezig is.
Al deze mechanismen kunnen dus een criminaliteitsreducerend effect teweegbrengen, maar
ook een stijging van criminaliteit bij camerabewaking is denkbaar, omwille van een
verhoogde aangifte en registratie van criminaliteit of door het veroorzaken van een vals
gevoel van veiligheid, waarbij men minder aandacht schenkt aan veiligheid. Camerabewaking
kan dus wel een criminaliteitsreducerend effect bewerkstelligen, maar ook het omgekeerde
scenario is mogelijk. Elke situatie dient dus apart geëvalueerd te worden om de echte effecten
van camerabewaking te kunnen waarnemen.
“Onder welke voorwaarden kan camerabewaking preventief werken?”
Er dienen een aantal voorwaarden vervuld te worden door ondernemingen, wil men geen
afbreuk doen aan de preventieve werking van camerabewaking.
Eerst en vooral is het belangrijk dat men zich bewust is van de werking van het
camerasysteem. Weet je niet hoe je met camerabewaking moet omgaan, dan zullen de
effecten ook navenant zijn. Camerabewaking plaats je ook niet zomaar in een onderneming.
Men dient eerst een analyse uit te voeren van het criminaliteitsprobleem om vervolgens na te
gaan welke maatregel het best geplaatst is om het probleem om te lossen. Er kunnen namelijk
andere maatregelen zijn die effectiever en efficiënter zijn om een probleem op te lossen dan
camerabewaking. Wanneer men toch opteert voor camerabewaking dient men – net zoals bij
elke andere maatregel – na te gaan wat men precies met de maatregel wil bereiken. Zonder
een goed gekozen en realistisch doel zal je immers niet veel kunnen bereiken met de
maatregel.
89
Men dient goed na te denken over het aantal camera’s men wil plaatsen en over de plaats(en)
waar de camera’s dienen te komen. Eén welgeplaatste camera zal meer opleveren dan
meerdere camera’s op de verkeerde plaats. Na installatie dient men geregeld na te gaan of de
camera’s ook wel degelijk functioneren. Een niet-functionerende camera kan in sommige
gevallen wel een afschrikkende werking hebben door zijn aanwezigheid op zich, maar meer
dan dat zal de camera dan ook niet teweegbrengen.
Vervolgens dient men de geschikte persoon te zoeken om de beelden bij voorkeur live te
bekijken. Een goed opgeleide dispatcher kan namelijk snel en efficiënt met de beelden
omspringen en problemen signaleren. Afhankelijk van wat de bedoeling is van de beelden,
kan een goede communicatie tussen de dispatcher en de politie aanbevolen worden.
Problemen kunnen dan doorgespeeld worden naar de politie, die vervolgens gevolg dient te
geven aan de meldingen. De camerabeelden kunnen uitgewisseld worden om later gebruikt te
worden ter identificatie van daders en/of slachtoffers, om een goed zicht te krijgen op de
situatie en om als bewijsmateriaal te gebruiken.
Belangrijk is het nagaan wat men met de maatregel bereikt. Is het criminaliteitsprobleem na
twee jaar nog niet opgelost of verbeterd, dan dient te worden gecontroleerd of er geen andere
maatregel is die het probleem kan oplossen. Camerabewaking kan dan ofwel vervangen
worden door de maatregel of samen met de andere maatregel(en) van toepassing zijn.
90
4 Deel 4: Algemene conclusie
Bedrijven worden, net als burgers, het slachtoffer van criminaliteit. Hierbij gaat het zowel om
externe criminaliteit – criminaliteit gepleegd door derden – als om interne criminaliteit –
criminaliteit gepleegd door de eigen werknemers. Er wordt meer onderzoek gevoerd naar het
slachtofferschap van burgers en hun huishoudens dan naar het slachtofferschap van bedrijven.
Hierbij komt nog dat – wanneer er al een onderzoek gevoerd wordt naar het slachtofferschap
van bedrijven – er vaak gepeild wordt naar slachtofferschap in het algemeen, zonder een
onderscheid te maken tussen externe en interne criminaliteit.
Toch kan er aan de hand van een aantal Nederlandse onderzoeken een beter beeld verkregen
worden over de ernst van interne en externe criminaliteit. Aangezien het om Nederlandse
onderzoeken gaat, kan er niet vanuitgegaan worden dat de cijfers ook gelden voor België.
De belangrijkste bron die aangehaald kan worden is de “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven
2008”. Deze monitor vindt elk jaar plaats en ondervraagt het slachtofferschap van bedrijven
uit de verschillende sectoren van het bedrijfsleven, waarbij ook interne criminaliteit in
beperkte mate aan bod komt. Onder interne criminaliteit verstaat men immers enkel “diefstal
van geld of goederen door het eigen personeel”. 5% van de 37575 ondervaagde Nederlandse
bedrijven werden het slachtoffer van interne criminaliteit. Een onderscheid tussen de sectoren
toont aan dat de meeste bedrijven die het slachtoffer worden van interne criminaliteit zich
binnen de horeca en de detailhandel bevinden (beiden 8%). 5% van de bedrijven in de
transportsector en 4% van de bedrijven in de bouwnijverheid en slechts 2% van de bedrijven
in de zakelijke dienstverlening werden er in 2008 slachtoffer van.
Een onderzoek in 2005 naar het interne slachtofferschap van bedrijven in de afgelopen drie
jaar kan ons een beter zicht geven op de aard en omvang van het fenomeen. Het onderzoek
beperkte zich echter tot de logistieke sector, waardoor de cijfers niet zomaar naar het hele
bedrijfsleven kunnen veralgemeend worden. Uit dit onderzoek bleek dat de grootste proportie
bedrijven het slachtoffer werden van verduistering (60%) en in de tweede plaats van inbraak
(34%). Wanneer we naar de omvang van het fenomeen kijken, blijkt dat het hoogste
gemiddeld aantal incidenten in de afgelopen drie jaar het privégebruik van bedrijfsmiddelen
betreft (17,5), gevolgd door vernieling (13) en verwijtbaar onprofessioneel handelen (11,6).
91
Wanneer we de externe criminaliteit bekijken, leert de “MCB 2008” ons dat er 3 miljoen
feiten in 2008 werden gepleegd. Het gaat hier om een overschatting van het fenomeen. De
beperkte zichtbaarheid van interne criminaliteit en de moeilijkheid om feiten te linken aan de
betrokkenheid van werknemers zorgt ervoor dat interne criminaliteit soms als externe
criminaliteit wordt aanschouwd. De meeste bedrijven die getroffen worden door externe
criminaliteit situeren zich in de detailhandel (49%) en in de horeca (44%). Deze sectoren
worden ook het meest getroffen door meervoudig slachtofferschap.
De meeste bedrijven in de horeca en de transportsector worden het slachtoffer van inbraak
(14%), de meeste feiten (31000) situeren zich wel in de zakelijke dienstverlening. Diefstal
komt bij 28% van de bedrijven in de detailhandel voor, goed voor 1,7 miljoen feiten. 24% van
de horecazaken worden het slachtoffer van vernieling, de meeste feiten (93000) situeren zich
in de detailhandel. Geweldsdelicten (voornamelijk bedreigingen) en overige delicten
(voornamelijk fraude, oplichting en wanbetaling) treffen respectievelijk 9% en 7% van de
bedrijven in de horeca.
Dit slachtofferschap van criminaliteit zou beïnvloed kunnen worden door een aantal factoren.
Zo zouden grote bedrijven en bedrijven die hoogrisico goederen bezitten sneller het
slachtoffer worden van interne en externe criminaliteit. Ook bedrijven in het centrum van de
stad of in een winkelcentrum zouden sneller slachtoffer worden. Het niet kunnen aantrekken
en houden van kwalitatief personeel, onprofessionele werknemers en het bezitten van eigen
transportmiddelen en een eigen bedrijfsterrein kunnen slachtofferschap beïnvloeden. Let wel,
niet alle vormen van criminaliteit zouden gevoelig zijn voor deze factoren.
Slachtofferschap van interne en externe criminaliteit van bedrijven brengt onlosmakelijke
gevolgen met zich mee. Wanneer er sprake is van diefstal dienen goederen vervangen te
worden, wanneer er sprake is van vernieling dienen beschadigde zaken hersteld of vervangen
te worden enz. Criminaliteit brengt dus meestal financiële schade met zich mee. Maar naast
deze directe financiële schade kan er ook indirecte schade veroorzaakt worden. Criminaliteit
kan er voor zorgen dat bijvoorbeeld een bedrijf tijdelijk dient te sluiten, dat de uurregeling
dient aangepast te worden, dat de werkprocessen verstoord worden, dat verzekeringskosten de
hoogte in gaan enzovoort. Criminaliteit kan echter ook zorgen voor een psychologische
impact. In het geval van interne criminaliteit kan er een verziekte werksfeer ontstaan waarin
werknemers elkaar niet meer kunnen vertrouwen, een getroffen werknemer kan soms niet
92
meer normaal omgaan met klanten en bedrijven zullen criminaliteit meer als een probleem
percipiëren.
Door slachtofferschap van criminaliteit en de bijhorende gevolgen zullen bedrijven in vele
gevallen de politie inschakelen om de misdrijven vast te stellen en de daders ervan te vatten.
In sommige gevallen doen bedrijven dit niet, bijvoorbeeld omdat ze de schade te klein achten
of omdat ze vermoeden dat de politie niets zal ondernemen. Interne criminaliteit zou minder
snel gemeld worden omwille van de taboesfeer waarin het fenomeen zich bevindt, de
reputatieschade die het kan teweegbrengen of gewoon omdat het fenomeen niet altijd
zichtbaar is. Er kunnen ook samenwerkingsverbanden ontstaan tussen bedrijven en de politie
om de sociale controle te verhogen, de veiligheid te verbeteren en preventietips uit te
wisselen.
Omwille van het slachtofferschap van criminaliteit en de ondervonden schade zijn bedrijven
genoodzaakt preventieve middelen in te schakelen. Deze kunnen onderverdeeld worden in
organisatorische, bouwkundige en elektronische maatregelen waarbij de volgorde dient
gerespecteerd te worden. Elektronische maatregelen zouden dus geen nut hebben wanneer
niet aan de organisatorische en bouwkundige maatregelen wordt voldaan. Vaak wordt er
echter geen onderscheid gemaakt tussen de maatregelen die interne criminaliteit en degene die
externe criminaliteit dienen te voorkomen.
Wanneer we het onderscheid toch trachten te maken liggen de verschillen voornamelijk in de
organisatorische maatregelen. Interne criminaliteit kan men immers trachten te voorkomen
van bij de aanwerving van het personeel d.m.v. het opvragen van het attest van goed gedrag
en zeden, het afnemen van integriteist- en psychologische testen enz. Na de aanwerving
kunnen reglementen overlopen worden om de werknemers vertrouwd te maken met wat wel
en niet mag in het bedrijf, kan men werknemers bij de bedrijfsvoering betrekken en zorgen
voor een optimale werksfeer, kan men controles uitvoeren omtrent het naleven van de
gemaakte afspraken enzovoort. Dit zijn allemaal maatregelen die geen baat kunnen hebben
om externe criminaliteit te voorkomen.
Een aantal organisatorische maatregelen die zowel kunnen dienen om interne en externe
criminaliteit te voorkomen zijn een goed sleutelbeheer en het verbergen van waardevolle
voorwerpen. Daarnaast kunnen bouwkundige maatregelen zoals hekwerken, hang- en
sluitwerken, inbraakwerend glas enz. wel baat hebben bij het voorkomen van externe maar
93
niet van interne criminaliteit. De elektronische maatregelen zoals camerabewaking, EAS en
alarmsystemen worden zowel voor de preventie van interne en externe criminaliteit benut.
Naast de organisatorische maatregelen – die onontbeerlijk zijn en zonder dewelke andere
maatregelen weinig nut zouden hebben – zouden EAS in de detailhandel en camerabewaking
tot de meest efficiënte maatregelen ter preventie van criminaliteit behoren. Beiden kunnen
dienend zijn om interne en externe criminaliteit te voorkomen. Bij EAS kunnen goederen
beveiligd worden tegen diefstal, maar dit kan niet in alle sectoren aangewend worden.
Camerabewaking kan daarentegen in alle sectoren gehanteerd worden en zou efficiënt zijn
omdat camera’s gericht kunnen worden op de plaatsen waar de meeste criminaliteit zou
voorkomen, ze werken 24u/24u en 7 dagen op 7, één persoon kan verschillende monitoren
bekijken, kan de opsporing van daders vergemakkelijken en kan als bewijsmateriaal dienen.
Er worden echter wel limieten gesteld aan camerabewaking op de werkvloer omdat de privacy
geschonden wordt. De Privacywet van 1992 stelt een aantal eisen aan camerabewaking op de
werkvloer, die terugkomen in de C.A.O. nr. 68 die betrekking heeft op de bescherming van de
persoonlijke levenssfeer van de werknemer t.o.v. camerabewaking op de werkvloer.
Belangrijk is dat camerabewaking op de werkvloer slechts toegelaten is wanneer ze de
veiligheid en gezondheid wil nastreven, de goederen van de onderneming willen beschermen,
de controle van het productieproces als doel heeft of ze de arbeid van de werknemers wil
controleren. Camera’s dienen toereikend, terzake dienend en niet overmatig te zijn en dienen
aangewend te worden volgens het uitdrukkelijk omschreven doeleinde. De onderneming dient
ook informatie te verschaffen over de camera’s. Er dient tevens een versterkte
inspraakprocedure te zijn, wanneer bij de kennisgevingprocedure blijkt dat de
camerabewaking tot gevolg heeft dat de persoonlijke levenssfeer van een of meerdere
werknemers in het gedrang komt. Bewaarde beelden dienen te goeder trouw en in
overeenstemming met het eraan gegeven doel verwerkt te worden.
In 2007 kwam er een echte camerawet die in basisregels voorziet, maar die geen afbreuk doet
aan de C.A.O. nr.68. Zo stelt de wet o.a. duidelijke limieten aan het bewaren van beelden. Eén
maand is de limiet en deze kan slechts overschreden worden indien blijkt dat de beelden een
misdrijf of schade kunnen aantonen of dat de beelden de dader van het misdrijf of het
slachtoffer kunnen identificeren.
94
Wanneer we de efficiëntie en effectiviteit van camerabewaking in het bedrijfsleven willen
achterhalen, stuiten we op een probleem. Camerabewaking wordt dan wel veel gehanteerd in
het bedrijfsleven, onderzoeken naar de effectiviteit ervan richten zich voornamelijk op
camerabewaking in de openbare ruimte. Goede evaluaties omtrent de maatregel zijn dus aan
de orde, want een andere situatie of de maatregel in combinatie met andere technieken kan
voor andere effecten zorgen. Een goede evaluatie dient hierbij volgens de Maryland Scientific
Methods Scale minstens van niveau drie te zijn – waarbij men metingen van criminaliteit
uitvoert voor en na de toepassing van een maatregel en men deze vergelijkt met de voor- en
nameting van een controlegroep die de maatregel niet krijgt – om voldoende valide te zijn.
Twee positieve effectevaluaties van minstens niveau drie (met minstens 20 incidenten in de
nulmeting) kunnen de effectiviteit van een interventie aantonen. Er wordt beweerd dat dit te
hoog gegrepen zou zijn voor cameratoezicht.
Bij de evaluatie van camerabewaking zouden er zich ook een aantal problemen kunnen
stellen. Belangrijk is dat men er steeds rekening mee moet houden dat de effecten van
camerabewaking anders kunnen zijn naargelang het aantal camera’s, de karakteristieken van
het gebied en de manier waarop een project georganiseerd wordt. Men dient voorzichtig te
zijn met uitspraken omtrent de effectiviteit van de maatregel, wanneer er veranderingen
optreden in het gebied waarin de camera’s worden geïnstalleerd of als de camera’s samen met
andere maatregelen ingesteld worden. De effecten kunnen dan ook toe te schrijven zijn aan
die veranderingen in het gebied of aan de andere maatregelen die ingesteld werden. Ook kan
het gebeuren dat er een verplaatsingseffect optreedt, waarbij de criminaliteit zich verplaatst
naar een ander gebied, tijdstip…Men dient ook steeds te letten op de wijze waarop een
evaluatie werd uitgevoerd, voor men zomaar resultaten gaat veralgemenen. Er kunnen
verkeerde conclusies getrokken worden wanneer men verschillende typen criminaliteit in één
categorie heeft ondergebracht. Er kan dan een daling lijken plaats te vinden in heel de
categorie, terwijl deze daling slechts aan één type criminaliteit te wijten is. Ook te weinig tijd
laten tussen een pretest en posttest en studies die zich baseren op politiestatistieken en dus niet
de werkelijke criminaliteit vatten zijn nefast voor een goede evaluatie.
Camerabewaking werd reeds aan verschillende evaluaties onderworpen. Hieruit werd een
aantal mechanismen afgeleid waaronder camerabewaking criminaliteit kan voorkomen. Een
belangrijk mechanisme is afschrikking. Door de aanwezigheid van camera’s kunnen de kosten
hoger worden dan de baten bij het plegen van criminaliteit. Men kan dan eventueel afzien van
95
het stellen van strafbare daden. Indien dit niet het geval is, wordt de kans groter dat men
a.d.h.v. camerabeelden de dader kan vatten. Wanneer de dader gevat wordt, kan hij hierdoor
afgeschrikt worden, maar ook andere personen dan de dader kunnen erdoor afgeschrikt
worden of een gevangenisstraf kan toekomstige feiten door de dader voorkomen. Het
mechanisme zelfdiscipline kan ervoor zorgen dat daders hun gedrag aanpassen bij verhoogd
toezicht of dat slachtoffers hun gedrag aanpassen wanneer ze herinnerd worden aan het risico
op slachtofferschap.
In de literatuur zijn vooral de negen mechanismen van Pawson en Tilley gekend: “Caught in
the act”, “You’ve been framed”, “Nosyparker”, “Effective deployment”, “General publicity”,
“Specific Publicity”, “Time for crime”, “Memory jogging” en “Appeal to the cautious”. Deze
mechanismen lijken ook allemaal te kunnen opgaan voor camerabewaking in het
bedrijfsleven. Enkel het mechanisme “appeal to the cautious” – dat stelt dat wie zich van zijn
veiligheid bewust is, de gebieden gebruikt waar camerabewaking actief is en zo personen
verdrijft die minder voorzichtig zijn en die op een andere locatie gevoelig kunnen zijn aan
criminaliteit – lijkt niet toegepast te kunnen worden op camerabewaking in het bedrijfsleven
aangezien werknemers niet zelf kunnen kiezen in welke ruimte ze hun job uitoefenen. Naast
deze mechanismen die criminaliteit voorkomen, kan camerabewaking er eventueel ook voor
zorgen dat er een stijging in criminaliteit is. Dit kan bekomen worden door de verhoogde
aangiftebereidheid en de verhoogde registratie van criminaliteit. Camera’s kunnen mensen
ook een vals gevoel van veiligheid geven waardoor men zich roekelozer gaat gedragen en zo
sneller het slachtoffer kan worden van criminaliteit. Er kunnen dus criminaliteitsreducerende
effecten zijn, maar ook het omgekeerde kan waar zijn. Goede evaluaties dienen dit bijgevolg
uit te wijzen.
Camera’s kunnen maar nuttig zijn wanneer ze op een doordachte manier worden geplaatst.
Men dient zich bewust te zijn van de werking van het camerasysteem. Weet je niet hoe je met
camerabewaking moet omgaan, dan zullen de effecten ook navenant zijn. Camerabewaking
plaats je ook enkel in een onderneming wanneer een criminaliteitsanalyse heeft uitgewezen
dat dit de beste maatregel zou zijn om het probleem op te lossen. Men dient zich ook bewust
te zijn van het doel van de camerabewaking. Zonder een goed gekozen en realistisch doel zal
je immers niet veel kunnen bereiken met de maatregel. Men dient goed na te denken over het
aantal camera’s die men wil plaatsen en over de plaats(en) waar de camera’s dienen te komen.
Eén welgeplaatste camera zal meer opleveren dan meerdere camera’s op de verkeerde plaats.
96
Tevens dient men geregeld controles uit te voeren. Een niet functionerende camera kan in
sommige gevallen wel een afschrikkende werking hebben door zijn aanwezigheid op zich,
maar meer dan dat zal de camera dan ook niet teweegbrengen. Vervolgens dient men de
geschikte persoon te zoeken om de beelden bij voorkeur live te bekijken. Een goed opgeleide
dispatcher kan namelijk snel en efficiënt met de beelden omspringen en problemen signaleren.
Een goede communicatie tussen de dispatcher en de politie wordt aanbevolen. Problemen
kunnen dan doorgespeeld worden naar de politie, die vervolgens gevolg dient te geven aan de
meldingen. De camerabeelden kunnen hierbij uitgewisseld worden om later gebruikt te
worden ter identificatie van daders en/of slachtoffers, om een goed zicht te krijgen op de
situatie en om als bewijsmateriaal te gebruiken.
Belangrijk is het nagaan of de maatregel ook het vooropgestelde doel bereikt. Zo niet kan de
maatregel beter vervangen worden door een andere efficiëntere en effectievere oplossing.
Camerabewaking toepassen in het bedrijfsleven behoort – mits voldaan wordt aan de eisen
opgelegd door wetgeving – dus zeker tot de mogelijkheden. Men dient er echter zeker van te
zijn dat camerabewaking de beste oplossing is voor een bepaald probleem. Een
criminaliteitsanalyse is dus een absolute must vooraleer camerabewaking in werking gesteld
kan worden. Men dient er zeker ook niet voor terug te deinzen om camerabewaking toe te
passen samen met andere maatregelen. De effecten van de verschillende maatregelen kunnen
een aanvulling op elkaar betekenen of de effecten van de ene maatregel kunnen van belang
zijn wanneer een andere maatregel geen effect kan bewerkstelligen.
Voor een bepaald probleem, in een bepaalde context zou camerabewaking dus een efficiënte
en effectieve oplossing kunnen betekenen, mits er ook voldaan wordt aan de voorwaarden die
aan bod kwamen in deze masterproef. Goede evaluaties m.b.t. camerabewaking in het
bedrijfsleven dienen dit uit te wijzen.
97
Bibliografie
ARMITAGE, R. (2002/05) “To CCTV or not to CCTV? A review of current research into the
effectiveness of CCTV systems in reducing crime” [WWW]. Kenniscentrum Sociale
Veiligheid en Mobiliteit:
http://kpvsove.vm123.remotion.nl/files_content/kennisbank/Cameratoezicht_TO_CCTV_OR
_NOT_TO_CCTV.pdf [25/10/09]
ARMSTRONG, G. en NORRIS, C., The maximum surveillance society: the rise of CCTV,
New York, Oxford, 1999, 248 p.
AUSTRALIAN INSTITUTE OF CRIMINOLOGY (2004) “Crimes against business: a
review of victimisation, predictors and prevention” [WWW]. Australian Institute of
Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/8/F/2/%7B8F28479F-2D2F-4105-9327-
699D8367FB73%7Dtbp011.pdf [17/11/09]
BECK, A. en WILLIS, A., “Context-specific measures of CCTV effectiveness in the retail
sector” in K. PAINTER en N. TILLEY, Crime prevention studies, Monsey, Criminal Justice
Press, 1999, 251-269.
BERNASCO, W., BRUINSMA, G. en ELFFERS, H., “Het waterbedeffect: ruimtelijke
neveneffecten van plaatsgebonden maatregelen tegen criminaliteit”, Tijdschrift voor
Criminologie, 2006, 243-258.
BIELEMAN, B. en SNIPPE, J., “Mensenwerk: voorwaarden voor succesvol cameratoezicht”,
Secondant, 2005, 26-31.
BRANTINGHAM, P.J. en FAUST, F.L., “A conceptual model of crime prevention”, Crime
and delinquency, 1976, 284-296.
BRUGGEMAN, W. en COLLIER, K., “The eye that never sleeps: private opsporing voor de
lens”, Private Veiligheid, 2009, 39-45.
98
BRUMMELKAMP, G. (2009) “Criminaliteitspreventie door kleine bedrijven” [WWW].
Kennissite MKB en ondernemerschap: http://www.ondernemerschap.nl/pdf-ez/A200915.PDF
[17/03/10]
BURROWS, J., Making crime prevention pay: initiatives from business. Londen, 1991, 56 pp.
(paper).
CARTUYVELS, Y. en HEBBERECHT, P., “The Belgian federal security and crime
prevention policy in the 1990’s” in D. DUPREZ en P. HEBBERECHT, (ed.), The prevention
and security policies in Europe, Brussel, VUB Brussels University Press, 2002, 15-49.
CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (2009/01)
“Verbeterde risicoklassenindeling: risicoklassen indeling voor bedrijven” [WWW]. Verbond
van BeveiligingsOrganisaties: http://www.vvbo.nl/Content/www.vvbo.nl/Documenten/vrki-
bedrijven-januari-2009--new.pdf [29/03/10]
CENTRUM VOOR CRIMINALITEITSPREVENTIE EN VEILIGHEID (z.d.) “Verbeterde
risicoklassenindeling: inbraakpreventie voor bedrijven” [WWW]. Centrum voor
criminaliteitspreventie en veiligheid:
http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/webwinkel/brochure_vrki-bedrijven.pdf
[06/04/10]
CLARKE, R.V., “Situational crime prevention” in P. FARRINGTON en M. TONRY,
Building a safer society: strategic approaches to crime prevention, Chicago, The University
of Chicago Press, 1995, 91-150.
CLARKE, R.V., Situational crime prevention, successful case studies ,New York, Harrow
and Heston, 1992, 286 p.
CLARKE, R.V. en WEISBURD, D., “Diffusion of crime control benefits: observations on the
reverse of displacement” in R.V. CLARKE, Crime prevention studies, New York, Willow
Tree Press, 1994, 165-183.
99
COLEMAN, C. en NORRIS, C., Introducing criminology, Collumpton, William Publishing,
2001, 202 p.
CRIMECONTROL, Opleidingscatalogus diefstalpreventie 2009. Leuven, 2009, 8 pp.
(brochure).
CUYPERS, P., Veilig Zelfstandig Ondernemen: een initiatief van FOD Binnenlandse Zaken,
Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Vast Secretariaat voor het
Preventiebeleid. Brussel, 2003, 150 pp. (brochure).
DE HERT, P. en GUTWIRTH, S., “Camera’s en de noodzakelijke ontgroening van de
privacywet”, Rechtskundig Weekblad, 1994, 105-113.
DE HERT, P. en SAELENS, R., “Recente camerarechtspraak werkplaats: analyse en
rechtsvergelijking”, Private veiligheid, 2006, 38-42.
DE HERT, P., “Camera’s in bedrijven”, Oriëntatie, 1996, 200-208.
DE HERT, P., “Camerawetgeving, partijpolitiek en mensenrechten”, Tijdschrift voor
Mensenrechten, 2006, 12-14.
DE HERT, P., Privacy en het gebruik van visuele technieken door burger en politie:
Belgische regelgeving vandaag en morgen, Brussel, Uitgeverij Politeia nv, 1998, 197 p.
DE VRIES ROBBE, E. en ROVERS, G.B., Interne criminaliteit in de logistieke sector, Den
Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2005, 227 p.
DE WAARD, J., “Onderzoek naar effectieve criminaliteitspreventie: recente bewijzen van
wat werkt”, Secondant, 2009, 40-45.
DE WAARD, J. en VAN DIJK, J.J.M., “A two-dimensional typology of crime prevention
projects, Criminal Justice Abstracts, 1991, 483-503.
100
DEL FRATE, A.A., “The International Crime Business Survey: Findings from nine Central-
Eastern European Cities”, European Journal on Criminal Policy and Research”, 2004, 137-
161.
DEGRAEUWE, T. en HEBBERECHT, P., Cursus criminaliteitspreventie. Gent, 2009-2010,
250 pp. (cursus).
DEKKERS, S., “Waakzame kijkers: cameratoezicht op openbare plaatsen”, Secondant, 2006,
42-45.
DEKKERS, S. en HISSEL, S.C.E.M. (2006/05) “Evaluatie cameratoezicht op openbare
plaatsen: tweemeting” [WWW]. Nicis Institute :
http://www.nicis.nl/kenniscentrum/binaries/nicis/bulk/onderzoek/2006/8/evaluatie-
cameratoezicht-op-openbare-plaatsen---nulmeting.pdf [19/10/09]
DEKKERS, S. en HOMBURG, G. (2006/05) “ Evaluatie cameratoezicht op openbare
plaatsen: nulmeting” [WWW]. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties:
http://www.bzk.nl/contents/pages/71046/eindrapport-1371-cameratoezicht23mei2006.pdf
[01/11/09]
DUMORTIER, J. (2007) “Recente ontwikkelingen in de toepassing van de
privacywetgeving” [WWW]. Timelex:
http://www.timelex.eu/userfiles/files/pub2007/Alumnitekst_Dumortier.pdf [26/10/09]
EGGEN, A.TH.J. en KALIDIEN, S.N., Criminaliteit en Rechtshandhaving 2008:
ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 627 p.
FARRINGTON, D.P., GOTTFREDSON, D.C., SHERMAN, L.W. en WELSH, B.C., “The
Maryland scientific methods scale” in D.P. FARRINGTON, D.L. MACKENZIE, L.W.
SHERMAN en B.C. WELSH, Evidence-based crime prevention, London, Routledge, 2002,
13-21.
101
FARRINGTON, D.P. en TONRY, M., “Strategic approaches to crime prevention” in D.P.
FARRINGTON en M. TONRY, Building a safer society, Chicago, the University of Chicago
Press, 1995, 1-20.
FARRINGTON, D.P. en WELSH, B.C., “Effects of Closed-Circuit Television on crime, The
Annals of the American Academy of Political and Social Science, 2003, 110-135.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE (2007) “Jaarverslag 2007” [WWW]. Federale
Overheidsdienst Justitie: http://www.just.fgov.be/img_justice/publications/pdf/243.pdf
[17/03/10]
FISHER, P., GILL, M. en WAPLES, S., “Does CCTV displace crime?”, Criminology and
criminal justice, 2009, 207-224.
FLIGHT, S., “Cameratoezicht: een kritisch kijkje achter de schermen”, Security Management,
2009, 16-19.
FLIGHT, S., “Cameratoezicht vraagt om denken, dan doen: effecten nader bekeken”,
Secondant, 2009, 46-49.
FLIGHT, S., “Effecten van cameratoezicht”, Secondant, 2003, 13-16.
FLIGHT, S. (z.d.) “Less is more: vier trends in cameratoezicht” [WWW]. DSP-groep:
http://www.dsp-
groep.nl/getFile.cfm?file=SF_Less_is_more_vier_trends_in_cameratoezicht.pdf&dir=rapport
[15/11/09]
GILLING, D., Crime prevention: theory, policy and politics, Londen, UCL Press, 1997, 229
p.
GUTWIRTH, S., “Nineteen ninety-five: Hoog tijd om cameratoezicht te beperken”, Recht en
kritiek, 1995, 3-11.
102
HEBBERECHT, P., “Het Belgische preventie- en veiligheidsbeleid”, Justitiële verkenningen,
2004, 81-94.
HUDSON, B., “Punishment and control” in M. MAGUIRE, R. MORGAN en R. REINER,
The Oxford Handbook of Criminology, New York, Oxford University Press, 2002, 233-264.
JANSSENS, E. (2006) “ Cameratoezicht op openbare plaatsen: criminaliteitsbestrijding en
sociale controle” [WWW]. Optimit: http://www.optimit.be/documents/whitepapers-
items/cameratoezicht/janssens-e._cameratoezicht-op-openbare-plaatsen-
criminaliteitsbestrijding-en-sociale-controle_2006.pdf [28/11/09]
LAUWENS, T., “Camerabewaking in de praktijk. De ervaringen in politiezone Brussel-
West”, Politiejournaal-Politieofficier, 2006, 10-15.
MAYHEW, P. en TAYLOR, N. (2002/03) “Patterns of victimization among small retail
businesses” in Trends & issues in crime and criminal justice [WWW]. Australian Institute of
Criminology: http://www.aic.gov.au/documents/C/1/C/%7BC1C9C5DA-B88C-4C31-A2A6-
FD859B9A0731%7Dti221.pdf [10/10/09]
MCCAHILL, M., NORRIS, C. en WOOD, D. (2004) “Editorial. The growth of CCTV: a
global perspective on the international diffusion of video surveillance in publicly accessible
space” in Surveillance & Society [WWW]. Surveillance Studies Network:
http://www.surveillance-and-society.org.dd17822.kasserver.com/articles2(2)/editorial.pdf
[02/02/10]
MUNCIE, J., “Surveillance” in E. MCLAUGHLIN en J. MUNCIE, The Sage Dictionary of
Criminology, Thousand Oaks, Sage, 2006, 429-431.
MINISTER VAN JUSTITIE en MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN (2004/03/30)
“Kadernota Integrale Veiligheid” [WWW]. Federale Overheidsdienst Justitie:
http://www.just.fgov.be/nl_htm/parket/kadernota.pdf [08/02/10]
MULLENERS, F., “Camera obscura: pleidooi voor een realistische aanpak van
camerabewaking”, De orde van de dag, 1999, 55-58.
103
MULLER, E.R., Veiligheid. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen, Alphen aan den
Rijn, Kluwer, 2004, 860 p.
NATIONAAL PLATFORM CRIMINALITEITSBEHEERSING (z.d.) “Boeven op de
loonlijst” [WWW]. VNO-NCW: http://www.vno-
ncw.nl/SiteCollectionDocuments/Cmsdocs/Definitieve%20versie.pdf [04/04/10]
NEWMAN, G., “Introduction: towards a theory of Situational Crime Prevention” in R.V.
CLARKE, G. NEWMAN en S.G. SHOMAN, Rational choice and situational crime
prevention: theoretical foundations, Aldershot, Ashgate, 1997, 1-24.
NORRIS, C. (2009/04) “A review of the increased use of CCTV and video-surveillance for
crime prevention purposes in Europe” [WWW]. Statewatch:
http://www.statewatch.org/news/2009/apr/ep-study-norris-cctv-video-surveillance.pdf
[08/02/10]
OC, T. en TIESDELL, S., “Safer city centres: the role of Closed Circuit Television” in T. OC
en S. TIESDELL, Safer city centres: reviving the public realm, Londen, Paul Chapman
Publishing, 1997, 130-142.
PEASE, K., “Rational Choice Theory” in E. MCLAUGHLIN en J. MUNCIE, The Sage
Dictionary of Criminology, Thousand Oaks, Sage, 2006, 339-340.
PERMANENT OVERLEGPLATFORM BEDRIJFSBEVEILIGING (2007/01/12) “Tips &
ideeën voor bedrijfsbeveiligings” in Gratis brochures [WWW]. Verbond van Vlaamse
Ondernemingen: http://www.vbo-feb.be/index.html?page=95&lang=nl [07/04/10]
PHILLIPS, C., “A review of CCTV evaluations: crime reduction effects and attitudes towards
its use” in K. PAINTER en N. TILLEY, Surveillance of public space: CCTV, street lighting
and crime prevention, New York, Criminal Justice Press, 1999, 123-155.
PLATFORM DETAILHANDEL NEDERLAND (z.d.) “Winkelcriminaliteit in Europa:
vergelijkend onderzoek tussen Nederland België Duitsland en het Verenigd Koninkrijk”
[WWW]. Detailhandel Nederland: http://www.dedetailhandel.nl/images/pdf/7..pdf [30/03/10]
104
ROVERS, B., “Door vele handen: interne criminaliteit bij logistieke dienstverleners”,
Secondant, 2005, 36-39.
SYMONS, L., Onderzoeksrapport tevredenheid en effectiviteit van technopreventief advies in
opdracht van de Directie Lokale Integrale Veiligheid Algemene Directie Veiligheid en
Preventie FOD Binnenlandse Zaken. Leuven, oktober 2008, 212 pp. (onderzoeksrapport).
TRAUB, S.H., “Battling Employee Crime: A Review of Corporate Strategies and Programs”,
Crime & Delinquency, 1996, 244-256.
VAN DEN EYNDE, P. (2008) “De nieuwe camerawet vanaf A van aangifte tot P van
privacy” in Veiligheidsnieuws [WWW]. Prebes vzw: http://www.prebes.be/nb/2008-
11/artikel_camerawet.pdf [15/10/09]
VAN DIJK, P. (2009/05) “Handreiking cameratoezicht” [WWW]. Centrum
Criminaliteitspreventie Veiligheid:
http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/dossiers/bestuurlijk-
handhaven/cameratoezicht/handreiking_cameratoezicht_mei_2009.pdf [05/12/09]
VAN RHENEN, B. (2005) “Beveiliging bedrijf: hoezo schadeverzekering bij diefstal, brand,
fraude, bedrijfsongeval en calamiteiten?” [WWW]. Management Kennisbank:
http://www.managementkennisbank.nl/NL/facilitair-productie-inkoop-advies/beveiliging-
bhv-uitbesteden/beveiliging-bedrijf-diefstal-fraude-brand [10/04/10]
VERBEKE, B. (2008/04) “Camerabewaking: balans zoeken tussen privacy en veiligheid” in
Facilities [WWW]. GET:
http://www.get.be/fileadmin/get/headbilder/PDF/Fac_april_08_Camerabewaking3.pfd
[05/11/09]
VERMEULEN, G., Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen,
Antwerpen, Maklu, 2007, 610 p.
105
VLAAMS KENNISCENTRUM VOOR PUBLIEK_PRIVATE SAMENWERKING (z.d.)
“De 10 PPS-geboden” [WWW]. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap:
http://www2.vlaanderen.be/pps/informatie/info_10geboden.html [03/04/10]
VLAAMS KENNISCENTRUM VOOR PUBLIEK-PRIVATE SAMENWERKING (z.d.)
“Publiek-private samenwerking – PPS” [WWW]. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap:
http://www2.vlaanderen.be/pps/PPS/pps_definitie.html [03/04/10]
WEEDA, R., “Hoe belazer ik mijn baas?”, Secondant, 2007, 40-44.
X. (2007) “Interne criminaliteit” [WWW]. Hoofdbedrijfschap Detailhandel:
http://www.hbd.nl/websites/hbd2009/files/Criminaliteit%2FHBD-Interne-criminaliteit.pdf
[07/11/09]
X. (2008/08/21) “Bedrijfsbeveiliging steeds meer in trek” [WWW]. UNIZO vzw:
http://www.unizo.be/viewobj.jsp?id=360697 [10/04/10]
X. (2009/01) “Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2008: Feiten en trends inzake aard en
omvang van criminaliteit in het bedrijfsleven” [WWW]. Wetenschappelijk Onderzoek- en
Documentatiecentrum: http://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/monitor-criminaliteit-
bedrijfsleven-2008.aspx [22/10/09]
X. (z.d.) “Bedrijfscriminaliteit” [WWW]. Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid:
http://www.dsb-
spc.be/web/index.php?option=com_content&task=view&id=48&Itemid=72&lang=dutch
[17/03/10]
X. (z.d.) “Camerabewakingssystemen” [WWW]. ADT Fire and Security:
http://www.adtfireandsecurity.nl/camerabewakingssystemen.html [10/04/10]
X. (z.d.) “DSV Solutions (Automotive) nv kiest voor performante supervisie met CamTech en
NVT” [WWW]. ECS Technics nv: http://www.ecstechnics.com/downloadfiles/Arasedi.pdf
[10/04/10]
106
X. (z.d.) “Elektronische Artikel Beveiliging (EAS)” [WWW]. ADT Fire and Security:
http://www.adtfireandsecurity.nl/electronische-artikelbeveiliging.htm [10/04/10]
X. (z.d.) “Veiligheidsmaatregelen voor bedrijven” [WWW]. EDB Security: http://emb-
alarm.nl/tipsbedrijven/index.html [06/04/10]