congresmap vsg congres 2011
DESCRIPTION
Congresmap Sportmedisch Wetenschappelijk Jaarcongres 2011, georganiseerd door de Vereniging voor Sportgeneeskunde.TRANSCRIPT
Donderdag 1 en vrijdag 2 december 2011 Efteling te Kaatsheuvel
Met hoogwaardige keynote speakers Prof. dr. Romain MeeusenProf. Jorunn Sundgot-BorgenDr. Cees-Rein van den Hoogenband
En 12 uitdagende parallelsessies Met thema’s als: gezond | chronisch ziek | geblesseerd binnen de doelgroepen jeugd | volwassenen | ouderen | gehandicapten | topsport | medische ethiek
Mede mogelijk gemaakt door:
Mede mogelijk gemaakt door:
11090_VSG_abstractboek_2011_cover.indd 1 24-11-11 11:06
11090_VSG_abstractboek_2011_cover.indd 2 24-11-11 11:06
11 & 2 december te Kaatsheuvel
Voorwoord................................................................................................... 2
Algemeen.programma.................................................................................. 3
Programma.dag.1.–.donderdag.1.december.2011............................................. 4
Programma.dag.2.–.vrijdag.2.december.2011.................................................. 6
Dagvoorzitters............................................................................................. 8
Plenaire.sprekers.......................................................................................... 9
Abstracts.dag.1.–.donderdag.1.december.2011.............................................. 13
Abstracts.dag.2.–.vrijdag.2.december.2011.................................................... 52
Organisatie................................................................................................ 81
Overzicht.vrije.voordrachten.dag.1.-.donderdag.1.december.2011.................... 82
Overzicht.vrije.voordrachten.dag.2.-.vrijdag.2.december.2011......................... 83
Dankwoord................................................................................................ 84
Stichting.Sport.&.Orthopedie....................................................................... 85
De.VSG.bedankt.haar.sponsoren................................................................... 85
inhoud
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
2
Hartelijk welkom bij het zevende Sportmedisch Wetenschappelijk Jaarcongres! Het
verheugt ons dat we dit jaar samen met de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de
Sportgezondheidszorg (NVFS) dit congres organiseren. Door deze samenwerking komt het
multidisciplinaire karakter van het congres nog beter tot zijn recht.
De komende dagen staat ons wederom een keur aan interessante keynotes, presentaties
en ontmoetingen te wachten. De doelgroepen jeugd, volwassenen en ouderen vormen dit
keer de focus van de diverse sessies. Binnen deze doelgroepen wordt onderscheid gemaakt
in gezond, chronisch ziek en geblesseerd. De nieuwste kennis en ervaringen op allerlei
uiteenlopende sportmedische gebieden worden belicht. Kortom, voor elk wat wils! Vindt
u het lastig om een keuze te maken uit de diverse parallelsessies? Dan kunt u zich troosten met de gedachte dat alle
parallelsessies met een videocamera worden opgenomen en later via een speciale pagina op internet te bekijken zijn. Zo
hoeft u niets te missen.
Uit de evaluaties die in de afgelopen jaren zijn gehouden, kunnen we concluderen dat de congresbezoekers van mening
zijn dat de wetenschappelijke kwaliteit van het congres nog steeds stijgt. Ook overtreft het aantal aanmeldingen voor
dit jaar wederom de aantallen in voorgaande jaren. Deze beide trends willen we graag doorzetten in de komende jaren.
Met de samenwerking die de VSG in 2011 is aangegaan met de British Journal of Sports Medicine (BJSM) en de contacten
die zijn gelegd met de sportgeneeskunde in Qatar hoopt de VSG een basis te hebben gelegd voor de realisatie van een
Engelstalig jaarcongres op korte termijn. Daarmee kunnen we de wetenschappelijke kwaliteit nog verder verbeteren en
hopen we ook internationale beroepsgenoten voor ons congres te kunnen interesseren.
Kwalitatief hoogstaand onderzoek is niets waard als er geen aandacht is voor implementatie van de resultaten in het
veld. Helaas hebben in het verleden maar al te vaak onderzoeksresultaten op de plank liggen te verstoffen. Gelukkig
is die tijd voorbij en is er sprake van een toenemende aandacht voor implementatie. Er wordt zelfs bij het opzetten
van wetenschappelijk onderzoek rekening gehouden met de implementatiemogelijkheden en subsidiegevers stellen
tegenwoordig eisen aan de implementatie bij het honoreren van onderzoeksvoorstellen. Zo wordt gegarandeerd dat ook
daadwerkelijk iedereen die er baat bij kan hebben, meeprofiteert van de resultaten. Een goede ontwikkeling!
Ook op Europees gebied zijn er hoopvolle ontwikkelingen gaande. Tijdens een historische vergadering op het laatste
congres van de EFSMA is besloten om een Europese aanvraag tot erkenning van de sportgeneeskunde te doen. Ook
de VSG zal daar zijn belangrijke steen aan bijdragen. Daarnaast is de Nederlandse aanvraag tot erkenning van de
sportgeneeskunde als zelfstandig geneeskundig specialisme in volle gang. Zo alle ontwikkelingen bij elkaar nemend lijkt
ons sprookje van de volledig erkende sportgeneeskunde steeds dichterbij te komen. De VSG is er in ieder geval klaar voor.
Tot slot kan ik u nog melden dat tijdens dit congres voor de tweede maal de CosMed Prijs voor Sportgeneeskunde wordt
uitgereikt. De jury heeft uit een vijftal proefschriften en negen artikelen een keuze moeten maken. Donderdag aan het
einde van de middag maakt de jury bekend wie de prijzen in ontvangst mogen nemen. Aansluitend uiteraard weer een
uitgebreid sociaal programma. Ik hoop u graag te ontmoeten op een van deze twee sportgeneeskundige dagen.
Veel inspiratie toegewenst!
Drs. R.J.A. Visser, sportarts
Voorzitter Vereniging voor Sportgeneeskunde
Sprookjes bestaan!
voorwoord VSG Congres 2011
31 & 2 december te Kaatsheuvel
algemeen programma
Algemeen programma dag 1Tijdstip Onderwerp
08.30 uur Inloop, registratie en mogelijkheid tot bezoeken netwerkplein in Theater De Efteling
09.10 uur Welkom door de dagvoorzitter Dr. Babette Pluim
09.15 uur Heet van de naald Drs. Rhijn Visser (VSG) en Dhr. Bart Smit (NVFS)
09.35 uur The overtraining syndrome
Prof. dr. Romain Meeusen, hoofd Departement Humane Fysiologie, Vrije Universiteit Brussel
10.00 uur Koffiepauze
10.45 uur Start parallelsessies ronde A in de subzalen
12.45 uur Lunch op het netwerkplein in Theater De Efteling
14.15 uur Start parallelsessies ronde B in de subzalen
16.15 uur Theepauze
17.00 uurOverview of Eating disorders among young athletes and Musculoskeletal factors and injury risks in female
athletes, focussing on effective interventions for prevention
Prof. Jorunn Sundgot-Borgen, professor of sports medicine, Norwegian School of Sport Sciences
17.45 uur Uitreiking CosMed Prijs voor Sportgeneeskunde
18.15 uur Afsluiting door de dagvoorzitter en borrel
19.45 uur Winterse kost en avondprogramma inclusief muziek en borrel (einde 02.00 uur)
Algemeen programma dag 2
Tijdstip Onderwerp
08.30 uur Inloop, registratie en mogelijkheid tot bezoeken netwerkplein in Theater De Efteling
09.15 uur Welkom door de dagvoorzitter Drs. Steef Bredeweg
09.20 uur Topsportgeneeskunde in Nederland; visie NOC*NSF
Dr. Cees-Rein van den Hoogenband, Chef Arts Londen 2012
10.00 uur Koffiepauze
10.45 uur Start parallelsessies ronde C in de subzalen
12.45 uur Lunch op het netwerkplein in Theater De Efteling
14.15 uur Start parallelsessies ronde D in de subzalen
16.15 uur Afsluiting met uitreiking beste vrije voordacht en prijs voor sportfysiotherapeut van het jaar
16.30 uur Borrel
17.30 uur Einde
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
4
programma donderdag 1 december 2011
PlenairDo: Dagvoorzitter Dr. Babette Pluim
Do: The overtraining syndrome Prof. dr. Romain Meeusen
Do: Overview of Eating disorders among young athletes and Musculoskeletal factors and injury risks in female athletes, focussing on effective interventions for prevention
Prof. Jorunn Sundgot-Borgen
Vrij: Dagvoorzitter Drs. Steef Bredeweg
Vrij: Topsportgeneeskunde in Nederland; visie NOC*NSF Dr. Cees-Rein van den Hoogenband
Ronde A: Gezond | Donderdag 10.45 uur - 12.45 uur
Sessie A1: Jeugd
Sessieleiders: Drs. Ton Langenhorst en Drs. Arjan Kokshoorn
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
10.45 Preventie van obesitas door sport/bewegen Prof. dr. Jaap Seidell Vrije Universiteit Amsterdam
11.10 How sickening is sitting? Dr. Mai Chin A Paw EMGO+/VUmc
11.30Talentherkenning en -ontwikkeling (vergelijking Nederland en Vlaanderen)
Dr. Marije Elferink-Gemser (NL) en dr. Johan Roeykens (BE)
Elferink-Gemser: UMCG, Rijksuniversiteit Groningen en Instituut voor Sport en Bewegingsstudies, HAN Roeykens: Universitair Ziekenhuis Antwerpen
12.05 Gestalte predictie bij 12/13-jarigen Prof. dr. Jan Gielen Universitair Ziekenhuis Antwerpen
12.25 Twee vrije voordrachten
Sessie A2: Volwassenen
Sessieleiders: Dr. Adam Weir en Drs. Maarten Moen
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
10.45 Beweegstimulering Dr. Evert Verhagen EMGO-Vumc
11.10Preventieconsult huisarts: Bedreiging of kans voor de sportgeneeskunde?!
Drs. Jan-Willem Dijkstra SMA Regio Haarlem/Kennemer Gasthuis
11.35Onderzoek in de praktijk: overzicht van effectieve blessurepreventieve maatregelen
Drs. Ingrid Vriend Consument en Veiligheid
12.00 Aftrainen na een sportcarrière - hoe en waarom? Dhr. Sander van den Belt MSc. Vrije Universiteit Amsterdam
12.25 Twee vrije voordrachten
Sessie A3: Ouderen
Sessieleiders: Dr. Han Inklaar en Drs. Don de Winter
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
10.45 Sport en artrose? Prof. dr. Sita Bierma-Zeinstra Erasmus MC
11.10 Minibattle: rol van de fietsproef bij sportmedisch onderzoek Drs. Jaap Bax en dr. Allard Sieders Bax: SMA Utrecht/SMA Olympia Amsterdam Sieders: Rijnland Ziekenhuis Leiderdorp
11.40 Training door ouderen: voordelen en bedreigingen Drs. Leo Heere Vitesse
12.05 Psychologie van interventies Prof. dr. Gerjo Kok Universiteit Maastricht
12.30 Eén vrije voordacht
51 & 2 december te Kaatsheuvel
programma donderdag 1 december 2011
Ronde B: Chronisch ziek | Donderdag 14.15 uur - 16.15 uur
Sessie B1: Jeugd
Sessieleiders: Drs. Frits van Bemmel en Dr. Goof Schep
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
14.15 Sport en aangeboren hartafwijkingen Dr. Berto Bouma AMC Amsterdam
14.40 Sport en kinderoncologie Dr. Netteke Schouten-van Meeteren Emma Kinderziekenhuis AMC
15.05Cystic fibrosis, we like to MOVIT: inspanning en inflammatie bij taaislijmziekte
Dr. Bert Arets UMC Utrecht
15.30 Diabetes type 1 Dr. Wouter de Waal Diakonessenhuis Utrecht
15.55 Twee vrije voordrachten
Sessie B2: Volwassenen
Sessieleiders: Drs. Robert Rozenberg en Dr. Stephan Praet
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
14.15 Migraine, exercise-induced headache in sport Drs. Hille Koppen Leids Universitair Medisch Centrum
14.40 Depressie en fysieke activiteit Mevr. Annelieke Roest, MSc Universitair Medisch Centrum Groningen
15.05 Exercise-induced hartritmestoornissen en sport Dr. Jan Hoogsteen Máxima Medisch Centrum
15.30Spondyloartritis (SpA) en sportief bewegen: de nieuwste ontwikkelingen inzake diagnostiek en behandeling met biologicals
Dr. André van Rijthoven UMC Utrecht
15.55 Twee vrije voordrachten
Sessie B3: Ouderen
Sessieleiders: Drs. Jan-Willem Dijkstra en Drs. Bert van Essen
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
14.15Behandelingsopties bij kraakbeenschade in de knie: stand van zaken
Dr. Gino Kerkhoffs AMC Amsterdam
14.40 COPD: inzichten in state of the art longrevalidatie Prof. dr. Richard Dekhuijzen UMC St. Radboud Nijmegen
15.05 Conservatieve behandelingen bij enkelartrose Drs. Angelique Witteveen Sint Maartenskliniek
15.30 Lichamelijke training van hartfalenpatiënten Dr. Jeff SendenMeander Medisch Centrum Amersfoort/Baarn
15.55 Twee vrije voordrachten
6Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
programma vrijdag 2 december 2011
Ronde C: Geblesseerd | Vrijdag 10.45 uur - 12.45 uur
Sessie C1: Jeugd
Sessieleiders: Drs. Peter van Veldhoven en Drs. Ria van Rooijen
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
10.45 Overbelastingsapofysitis: radiologische benadering Dr. Jan Veryser Universitair Ziekenhuis Antwerpen
11.10Overbelastingsproblematiek bij topturners op onvolwassen leeftijd
Dr. Sam Moustie Universitair Ziekenhuis Antwerpen
11.35 Sportpsychologie bij het kind Drs. Edith Rozendaal Sportgek
12.00 Knieklachten bij sportende kinderen, hoe te evalueren? Dhr. Roy Schaaij Fysiotherapie Tamminga Utrecht
12.25 Twee vrije voordrachten
Sessie C2: Volwassenen
Sessieleiders: Prof. dr. Jan Gielen en Drs. Peter van Beek
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
10.45 Bone bruise, radiologische diagnostiek en belang bij sporters Prof. dr. Jan Gielen Universitair Ziekenhuis Antwerpen
11.10 Heupimpingement Drs. Sebastiaan Jansen Rijnland Ziekenhuis Leiderdorp
11.35Prevalentie en preventie van medische problemen bij ‘Start to Run’
Dr. Trees Dooms Universitair Ziekenhuis Antwerpen
12.25 Twee vrije voordrachten
Sessie C3: Ouderen
Sessieleiders: Drs. Ed Hendriks en Drs. Leo Heere
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
10.45 Cuff tendinopathie Drs. Henk van der Hoeven Bergman Kliniek
11.10Een nieuwe heup of knie, het belang van een lichamelijke en sportieve leefstijl
Dr. Martin Stevens Rijksuniversiteit Groningen
11.45 Is sporten na een lumbale hernia (on)gezond? Dr. Mark Arts Medisch Centrum Haaglanden
12.10 Drie vrije voordrachten
71 & 2 december te Kaatsheuvel
programma vrijdag 2 december 2011
Ronde D: Bijzonder | Vrijdag 14.15 uur - 16.15 uur
Sessie D1: Gehandicapten
Sessieleiders: Dr. Rienk Dekker en Drs. Wout van der Meulen
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
14.15 Circuittraining na een beroerte: FIT-Stroke trial Dr. Ingrid van de PortKenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht, Revalidatiecentrum De Hoogstraat/UMC Utrecht
14.40 Cerebral palsy en conditietraining Dr. Olaf VerschurenKenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht, Revalidatiecentrum De Hoogstraat/UMC Utrecht
15.05Rheumates@work: promoting physical activity in children with juvenile idiopathic arthritis
Dr. Otto Lelieveld Universitair Medisch Centrum Groningen
15.30Fysieke training bij facioscapulohumerale spierdystrofie (FSHD): doorbreken van de vicieuze cirkel van inactiviteit
Drs. Nicole Voet UMC St. Radboud Nijmegen
15.55 Twee vrije voordrachten
Sessie D2: Topsport
Sessieleiders: Drs. Maarten Moen en Dhr. Rob Tamminga
Tijdstip Onderwerp Spreker Instituut
14.15 Voeding en topsport Dhr. Floris Wardenaar, MSc Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)
14.40 Mentale begeleiding bij presteren, herstellen en revalideren Drs. Afke van de Wouw Afke van de Wouw Sportbegeleiding
15.05 Vochthuishouding bij topsporters in extreme omstandigheden Dr. Gerard RietjensMinisterie van Defensie en Rabobank Wielerploeg
15.30 Trainingsbegeleiding en inspanningsfysiologie bij veldrijders Dr. Guy De Schutter Universitair Ziekenhuis Antwerpen
15.55 Twee vrije voordrachten
Sessie D3: Medisch Ethisch, doping in de ongeorganiseerde sport
Sessieleiders: Drs. Esther Schoots en Dr. Ivo van Hilvoorde
Tijdstip Onderwerp Sprekers Instituut
14.15
Mogen (sport)artsen ingaan op hulpvragen over prestatiebevorderende middelen, of... moeten ze dat? Het strenge antidopingbeleid in de topsport wordt – onbedoeld – ook van toepassing geacht voor breedtesport. De meeste sportartsen willen niets te maken hebben met prestatiebevorderende middelen en hulpvragen hierover van bijvoorbeeld bodybuilders. Dat staat op gespannen voet met het rapport van de Gezondheidsraad uit 2010 over dopinggebruik in sportscholen. De Gezondheidsraad legt het verband met verslavingszorg en adviseert onder andere sportartsen in te zetten bij het adviseren van mensen die vragen hebben over – of problemen als gevolg van – gebruik van middelen ter verbetering van hun figuur en/of prestaties. In deze sessie die georganiseerd wordt door de Medisch Ethische Commissie van de VSG komen zorgverleners (o.a. sportgeneeskunde, verslavingszorg), sporters en experts op het gebied van doping en ethiek aan het woord. Discussieert u mee? Meldt u snel aan, want het aantal plaatsen is beperkt!
Drs. Olivier de Hon, dr. Fred Hartgens, drs. Maarten Koornneef, dr. Pim de Ronde en drs. Paul Ruijsenaars
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
8
Babette Pluim is bondsarts van de Koninklijke Nederlandse
Lawn Tennis Bond (KNLTB) en teamarts van het
Nederlandse Davis Cup-team. Zij is toernooiarts van de
ATP and WTA-toernooien in Den Bosch (Ordina Open) en
Rotterdam (ABN AMRO World Tennis Tournament).
Babette Pluim is lid van de medische commissie van de
Internationale Tennis Federatie (ITF), de Health, Medical
and Research Committee van het Wereld Anti-Doping
Agentschap (WADA) en de Interfederal Commission van de
FIMS. Zij is adjunct-hoofdredacteur van de British Journal
of Sports Medicine. In 1998 promoveerde zij op onderzoek
naar het sporthart.
Babette schreef het hoofdstuk ‘Medical care of Tennis
Players’ voor het IOC-boek Tennis en het hoofdstuk
‘The Epidemiology of Tennis Injuries’ voor het IOC-boek
The Epidemiology of Injury in Olympic Sports. Babette
schreef samen met orthopedisch chirurg Marc Safran het
boek From Breakpoint to Advantage: a Practical Guide
for Optimal Tennis Health and Performance. In 2009
verscheen de bewerkte Nederlandse uitgave hiervan,
getiteld Ace of Brace?.
Dagvoorzitter dag 1
Dr. Babette Pluim
Functie
Sportarts, Sportmedisch Centrum UMCG
Vakgebied
Sportgeneeskunde
Opleiding
1984-1992 Studie Geneeskunde Rijksuniversiteit te
Groningen
1995-1998 Opleiding tot sportarts in de Isala Klinieken
Zwolle
Speciaal interessegebied
Sportblessures en onderzoek naar hardlopen en blessures
Bijzonderheden
Hoofdopleider sportartsen in de opleidingsregio Groningen
Sportarts Nederlands Heren Volleybalteam 1994-1998
Clubarts FC Groningen 2003-2005
Voorzitter Concilium Nederlands Instituut Opleiding
sportartsen (NIOS)
Dagvoorzitter dag 2
Drs. Steef Bredeweg
dagvoorzitters
91 & 2 december te Kaatsheuvel
Prof. dr. Romain MeeusenProf. dr. Romain Meeusen, (PhD) is hoofd van het department Humane Fysiologie aan de Vrije Universiteit Brussel. Zijn
onderzoeksactiviteiten zijn gefocust op ‘Exercise and the Brain’, waarbij de invloed van neurotransmitters op de training
en het prestatievermogen wordt onderzocht.
Het recente werk van Romain Meeusen spitst zich toe op de thermoregulatie, het overtrainingssyndroom en
neurogenese tijdens inspanning. Hij doceert inspanningsfysiologie, training en coaching en sportfysiotherapie. Romain
publiceerde meer dan 350 artikelen en hoofdstukken in internationaal wetenschappelijke tijdschriften, 18 boeken over
fysiotherapie en hij sprak op meer dan 650 nationale en internationale congressen.
Daarnaast is Romain Meeusen voorzitter van de Belgische vereniging voor Fysiotherapie, secretaris-generaal van het
European College of Sport Science (ECSS) en lid van het American College of Sports Medicine (ACSM).
Romain Meeusen heeft de leiding over het Brussels Labo voor Inspanning en Topsport, waar hij werkt met verscheidene
topatleten en wetenschappelijk advies verleent aan het ‘Lotto Cycling Institute’ (Omega-Pharma Lotto wielerploeg).
Prof. Jorunn Sundgot-Borgen Jorunn Sundgot-Borgen (born 18 March 1961) is a Norwegian professor of sports medicine.
Jorunn Sundgot-Borgen is currently working as a professor in physical activity and health at The Norwegian School of
Sport Sciences. Since 1995 she was a consultant at The Norwegian Olympic Training center and acted as Head of the
Nutrition department for the last 5 years.
Jorunn is one of the leading researchers in the field of eating disorders, nutrition and osteoporosis in sports in general
and in female athletes in particular. She has coauthored the International Olympic Committee Medical Commission
Position Stand on the Female Athlete Triad. In her athletic career, she used to be a member of the Norwegian national
team in gymnastics and rhythmical gymnastics.
She took the MSc degree at the Arizona State University in 1985, and the dr.scient. degree at the Norwegian School of
Sport Sciences in 1993. She held a post-doctorate scholarship at Yale University from 1993 to 1997. She was a part-time
consultant for Olympiatoppen, the Norwegian elite sports program, from 1995 to 2008. She was an associate professor
from 1997 to 2002, and is a professor since 2002, of sports medicine at the Norwegian School of Sport Sciences. She is
especially cited on her expertise in eating disorders.
She has three children, and resides at Bekkestua
Dr. Cees-Rein van den Hoogenband Cees-Rein van den Hoogenband is chef arts Londen 2012. Van den Hoogenband heeft een ruime ervaring met de
begeleiding van topsporters. Hij maakte vijf keer deel uit van de medische staf van NOC*NSF tijdens de
Olympische Spelen.
De functie van Chef Arts Londen 2012 zal hij combineren met zijn werkzaamheden als directeur van het sportmedisch
gezondheidscentrum Topsupport, een onderdeel van St. Anna Ziekenhuis Geldrop-Eindhoven.
Cees-Rein van den Hoogenband is van origine chirurg, maar heeft vooral veel te maken gehad met behandeling van
blessures bij topsporters. Zo is Cees-Rein van 1987 tot 2011 clubarts en hoofd van de medische staf van PSV geweest.
Mission statement/motto: Trachten voor de Olympische Spelen van 2012 een stevig sportmedische begeleiding in te
zetten en samen met Maarten Moen proberen om een topsportmedisch beleid voor de jaren daarna op te stellen.
plenaire sprekers
Quark CPET:
Complete SMA inricht-ing, ECG, Longfunctie, VO2max, Ergometers en Biometrie
K4 b2:
Gouden Standaard in draagbare BxB meta-bole metingen, inclusief GPS en telemetrie
Bod Pod GS:
Hoogstnauwkeurige meetapparatuur voor l ichaamssamenstel-ling volgens Gouden Standaard
BTS SPORTLAB:
Geïntegreerde biomechanische analyse van alle aspecten van beweging, met sportspecifieke protocollen
BTS FREEEMG 300:
Draadloos oppervlakte EMG, tot 16 kanalen, ook met footswitches en electrogoniometers. Integreerbaar met alle BTS producten
BTS DigiVec:
Integratie van video simultaan met grond-reactiekrachten tot echte ‘Augmented Reality’.
Aan de mooie productportfolio van COSMED hebben wij de fantastische productlijn van BTS Bioengineering toegevoegd. Per direct kunt u bij ons terecht voor deze ‘state of the art’ meetapparatuur voor gang-beeldanalyse, draadloos oppervlakte EMG, krachtenplatforms, high speed videocamera’s en uiteraard ook voor compleet geïntegreerde en gesynchroniseerde combinaties hiervan. Voor sportmedische toepassingen kunt u deze apparatuur gebruiken voor: drop-jump test, golf swing test, squat jump test, plotse richtingsverandering, een beet-test en nog veel meer. Internationaal wordt deze apparatuur onder meer gebruikt door Real Madrid, AC Milan, Juventus en het CONI (Italiaans NOC-NSF). De toevoeging van BTS aan onze portfolio maakt dat wij vanaf nu nog vrijwel uitsluitend van onze eigen naam gebruik gaan maken: TulipMed in plaats van COSMED Benelux, zoals velen ons reeds kennen. Voor onze huidige klanten verandert er vrijwel niets: u kunt nog steeds bouwen op onze kundige en bovenal snelle service. Verder hebt u vooral meer meetoplossingen tot uw beschikking dan voorheen. Alle bestaande contactgegevens blijven actief. Naast COSMED en BTS kunt u bij ons ook terecht voor: Monark Excercise HP|COSMOS Ergoline
TulipMed B.V. – De Liesbosch 52 – 3439 LC Nieuwegein – T: 088-10.50.500 – F: 088-10.50.599
www.tulipmed.nu
Testing solutions for heart, lungs and movement
(SPORT) Osteopaat, een medisch beroep met toekomst
MASTER OF SCIENCE IN OSTEOPATHIE
Osteopathie: onmisbaar in de moderne medische sportbegeleidingDe heilzaamheid van osteopathie is algemeen erkend, vooral in de moderne medische sportbegeleiding. De interesse voor deze complementaire geneeswijze is dan ook groot. Osteopaat is een beroep met toekomst.
Osteopathie aan de IAO: al 25 jaar de beste opleiding in de BeneluxDe International Academy of Osteopathy (IAO) is de enige osteopathie-school in de Benelux die voldoet aan de Bachelor/Master-structuur, de Europese vereisten betreffende externe kwaliteitsbewaking ISO 9001 én de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over opleidingen in osteopathie.
Word Master of Science in Osteopathie en specialiseer tot sportosteopaat
5 JAAR PARTTIME (MODULAIR) Parallel in Gent (B), A’pen (B) & Zeist (NL)
MASTER OF SCIENCE IN OSTEOPATHIE
IAO Klein Dokkaai 3-5, 9000 Gent T. +32 (0)9 233 04 03 [email protected] www.osteopathie.eu
©20
11 M
ercu
rius
DM
• Parttime modulaire opleiding voor fysio/kinesitherapeuten gedurende 5 jaar: 6 seminaries per jaar telkens van donderdag tot zaterdag
• Parallelle programma’s in Gent (B), Antwerpen (B) en Zeist (NL)
• Bekroond met universitair diploma Master of Science in Osteopathy (MSc.Ost.), geaccrediteerd en erkend in alle Europese landen – opleiding i.s.m. University of
Applied Sciences (fhg), die de graad uitreikt
• Permanente vorming: onder meer postgraduaat Sportosteopathie
• Modern en effi ciënt onderwijs-systeem volgens de “blended learning” principes, een combinatie van online leren, contactonderwijs en individuele begeleiding
Congresgids Sport&Geneeskunde 130Hx185B.indd 1 19/10/11 11:14
your scientific supporter
Sport verantwoord:Laat u wetenschappelijk begeleiden.
uw contact in Nederland: Freek Gubbels • M +31 648 513 301 • [email protected] • www.spartanova.com
Onderscheid u van uw collega’s met wetenschappelijke sportsoftwareSpartaNova biedt een wetenschappelijke tool aan waarmee u de conditie, het potentieel en de blessuregevoeligheid van uw sporters in kaart brengt. De software werd ontwikkeld aan gerenommeerde Belgische universiteiten en is gebaseerd op 15 jaar onderzoek bij 25.000 sporters. U test uw sporters op basis van zorgvuldig gekozen parameters, voert de resultaten in en krijgt meteen een kant-en-klare analyse. Uit honderden oefeningen adviseert de SpartaNova-tool precies die oefeningen die blessures helpen vermijden en de prestaties van uw sporter verbeteren. Via het online dagboek geeft u gepersonaliseerd trainingsadvies. U bespaart heel wat tijd, kan meer sporters opvolgen en bouwt een sterkere relatie met hen op.
43203_SpartaNova_VSG Congres_adv 185x130_4.indd 1 10/27/11 1:37 PM
Bewezen werking bij acute letsels en ontsteking aan het bewegingsapparaat, voor patiënten vanaf 2 jaar
Traumeel® is een erkend product van Heel Biologische Geneesmiddelen. Heel is al 75 jaar pionier op het gebied van wetenschappelijk onderbouwde moderne homeopathie als integraal onderdeel van de hedendaagse geneeskunde. Alle producten zijn geregistreerd en voldoen aan de allerhoogste kwaliteits- en veiligheidseisen. Vergelijkende studies met reguliere geneesmiddelen zijn een belangrijk onderdeel van ons onderzoeksprogramma. Heel Biologische Geneesmiddelen B.V. - Email: [email protected] - Website: www.heelbv.nl
131 & 2 december te Kaatsheuvel
Jaap Seidell is hoogleraar voeding en gezondheid en directeur
van de afdeling gezondheidswetenschappen aan de Vrije
Universiteit en het VU medisch centrum in Amsterdam. Hij
is een internationaal gerenommeerd onderzoeker op zowel
het gebied van de oorzaken en gevolgen van overgewicht
en obesitas als de effectiviteit van overgewichtpreventie en
obesitaszorg. Hij is vanwege zijn kennis een veelgevraagd
adviseur van organisaties in binnen- en buitenland zoals de
Wereldgezondheidsorganisatie, de Gezondheidsraad, overheden,
consumentenorganisaties en organisaties van patiënten en
zorgverleners.
Relative to the large amount of evidence regarding
the acute and chronic effects of physical activity, little
is known about the adverse health outcomes caused
by prolonged sitting, especially in young people. I
will give an overview of the scientific evidence on the
prospective relationship between sedentary behaviour and
cardiometabolic health in children and youth. I will also
pay specific attention to the measurement of sedentary
behaviour in this age group. Finally, I will present the first
results of a ‘sitting experiment’ examining the effects of
prolonged sitting on metabolic indicators. //
Dr Mai Chin A Paw is associate professor at the Department of
Public and Occupational Health, EMGO Institute for Health and
Care Research - VU University Medical Center in Amsterdam, The
Netherlands.
Her background is in Human Movement Science and
Epidemiology. Mai obtained her PhD in 1999 for her thesis that
investigated the effects of physical exercise and micronutrient
supplementation on the health of frail older people. Since 2000
her main research focus is on Child Health and Care Research.
Mai is chair of the section Youth and Health within the
department of Public and Occupational health and is currently
involved in several research projects. Examples are the
development and evaluation of strategies promoting physical
activity and reducing sedentariness, measurement of physical
activity, and prevention and treatment of obesity. She uses
innovative methodologies in behavioural epidemiology such
as Intervention Mapping – a protocol for theory and evidence-
based development of interventions; analysis of mediators (how
does an intervention achieve its effects); analysis of moderators
Sessie A1: Jeugd
Prof. dr J. SeidellDonderdag.1.december.–.10.45.uur.–.sessie.A1.–.Preventie.van.obesitas.door.sport/bewegen
Biografie
Prof. dr. Jaap Seidell
Dr. M. Chin A PawDonderdag.1.december.–.11.10.uur.–.sessie.A1.–.How.sickening.is.sitting?
How sickening is sitting?
Biografie
Dr. M. Chin A Paw
dag 1 // donderdag 1 december 2011
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
14
(who responds to interventions); multi-level analysis; and the
latest techniques for longitudinal data analysis.
She is associate editor of The Journal of Science and Medicine
in Sport and member of the editorial board of the International
Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity.
Op de site van NOC*NSF staat te lezen dat ‘de
toptienambitie, het streven van Nederland om structureel
tot de tien beste topsportlanden ter wereld te behoren,
voor de Nederlandse topsport de ultieme doelstelling is’.
Dit is echter geen eenvoudige opgave en ons land heeft
deze positie tot op heden niet structureel gerealiseerd.
De concurrentie in de mondiale top is groot en voor
Nederland in de top-10 is kennis van experts uit de
sport en samenleving onmisbaar. In Nederland worden
kinderen opgeleid tot topsporters middels een systeem
dat grotendeels gebaseerd is op talentherkenning vanuit
de sportverenigingen en talentontwikkeling bij zowel de
verenigingen als de districten en nationale jeugdteams.
De kinderen die als talentvol worden herkend, krijgen
vaak een uitnodiging om in selectieteams hun potentie
waar te maken. Ze krijgen extra trainingen aangeboden
door over het algemeen goed opgeleide trainers,
goede trainingsfaciliteiten, medische begeleiding en
een wedstrijdprogramma op niveau. Ze kunnen zich
ontwikkelen door zich op te trekken aan sporters van
vergelijkbaar of hoger niveau. Het doel van het bieden
van deze extra mogelijkheden is het vergroten van
de kans om de top te bereiken. In vergelijking met
decennia geleden is er meer aandacht voor de soms
lastige combinatie van school en sport. Dit is onder
meer terug te zien in de toename van het aantal
LOOT-scholen. Echter, hoewel talentherkenning en
talentontwikkeling niet los te zien zijn van de context, is
er nog veel onduidelijkheid over wat de beste omgeving
is, wat de beste progamma’s zijn, wat de beste manier
van begeleiden is en hoe je weet aan welke kinderen
deze extra mogelijkheden het best geboden zouden
moeten worden. Wie zijn de topsporters van ‘morgen’
en waarom zij? Om de olympische ambities te kunnen
waarmaken – Nederland bij de top-10 – gaat het duidelijk
om meer dan alleen maar aanleg, een factor geluk en
hard trainen. Via onderzoek worden talenten in de tijd
gevolgd waarmee teruggekeken kan worden op specifieke
ontwikkelingen en kenmerken die bepalen hoe snel een
talent zich feitelijk ontwikkelt. Je kunt daarmee onder
andere het verschil ontdekken tussen jeugdtalenten
die zich ontwikkelen tot topsporters en degenen die
tijdens het talenttraject ‘afvallen’ en blijven steken op
amateurniveau. Heel essentieel is dat een echte topper
extreem gemotiveerd is en goed is in zelfregulatie. Uit het
onderzoek kan geconcludeerd worden dat getalenteerde
sporters vooral beter zijn in het stellen van doelen.
Een sporter moet dus slim zijn. Het is dus niet alleen
kwantitatief je uren draaien, maar vooral ook kwalitatief.
Daarnaast is de kwaliteit van de trainer of coach heel
belangrijk. Zo zie je bijvoorbeeld dat talenttrainers, die
de meeste talenten aan de top afleveren, zich met name
onderscheiden door veel autonomie aan de talenten te
geven. Met andere woorden, ze zorgen ervoor dat de
topper in spe verantwoordelijk wordt voor zijn eigen
leerproces. Want… zelfregulatie is een sleutel- en
succesfactor. //
Dr. M. Elferink-GemserDonderdag.1.december.–.11.30.uur.–.sessie.A1.–.Talentherkenning.en.-ontwikkeling:.Nederland
Talentherkenning en -ontwikkeling: Nederland
151 & 2 december te Kaatsheuvel
Marije Elferink-Gemser studeerde Bewegingswetenschappen
(UMCG) aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2005
promoveerde ze aan dezelfde universiteit bij promotor prof.
dr. Chris Visscher op het onderwerp ‘Talentontwikkeling
van getalenteerde sporters’. Sindsdien houdt ze zich aan
de RUG als universitair docent bezig met talentonderzoek.
Een belangrijk onderzoeksthema omvat het waarmaken
van de bewegingspotentie van jeugdigen (‘het maximale
uit eigen kunnen halen’). Het onderzoek kenmerkt zich
door het longitudinale karakter waarbij jeugdigen jaren
achter elkaar worden gevolgd in hun ontwikkeling en het
multidimensionele karakter waarbij zowel persoonsgebonden
als omgevingsgebonden kenmerken in relatie worden gebracht
met de sportprestatie. Marije is daarnaast actief binnen het
Instituut voor Sport en Bewegingsstudies van de Hogeschool
Arnhem-Nijmegen dat ‘Talentherkenning en -ontwikkeling van
sporttalent’ als speerpunt heeft gekozen. Ze heeft inmiddels
ruim honderd publicaties over het onderwerp talentherkenning
en -ontwikkeling op haar naam staan, zowel nationaal als
internationaal in de vorm van wetenschappelijke artikelen,
populairwetenschappelijke artikelen, boeken, boekhoofdstukken
en bijdragen aan congressen. Ze wordt regelmatig door
buitenlandse universiteiten en voor internationale
wetenschappelijke congressen uitgenodigd om het Nederlandse
talentonderzoek te presenteren. Daarnaast vindt ze het heel
belangrijk om de onderzoeksresultaten te ‘vertalen’ voor
mensen in het werkveld zoals (toekomstige) trainers, coaches,
beleidsmakers, leerkrachten, getalenteerde sporters en hun
ouders.
Organisaties: Centrum voor Bewegingswetenschappen
(UMCG/Rijksuniversiteit Groningen); Instituut voor Sport en
Bewegingsstudies (Hogeschool Arnhem-Nijmegen).
Sporttalent detecteren en begeleiden is een kerntaak van
(top)sportfederaties. In het langdurige traject om sportief
talent te detecteren, te selecteren en te begeleiden
tot de topsport, worden in Vlaanderen verschillende
beleidsinitiatieven genomen. De leidraad daarvan vormt
het topsportactieplan Vlaanderen en hanteert een
voorwaardenscheppend beleid, géén beloningsbeleid.
Een van de grote verwezenlijkingen in Vlaanderen om
sportief talent te begeleiden, is de oprichting van de
topsportscholen.
Recent werden deze zowel op sportief als onderwijskundig
vlak doorgelicht. In deze uiteenzetting zal na een
korte situering op de voornaamste resultaten van deze
evaluaties ingegaan worden.
De eerste Vlaamse topsportscholen openden hun deuren
op 1 september 1998. Het doel van de topsportscholen
is om jonge talenten de kans te geven hun sportcarrière
zo optimaal mogelijk te ontwikkelen in combinatie
met de studies secundair onderwijs. Hiervoor is een
structurele samenwerking opgezet tussen de sport- en
de onderwijssector. Aanvankelijk participeerden twaalf
sportfederaties in de topsportscholen, vandaag zijn dat
er al zeventien. Het aantal ingeschreven leerlingen/
topsporters steeg van iets meer dan 200 naar ruim 900.
De (top)sportfederaties met participatie in een
topsportschool hanteren strenge selectiecriteria voor de
inschrijving aan een topsportschool.
Leerlingen die in het secundaire onderwijs (leeftijd 12
tot 18 jaar) de studierichting topsport volgen, krijgen
Biografie
Dr. M. Elferink-Gemser
Dr. J. RoeykensDonderdag.1.december.–.11.30.uur.–.sessie.A1.–.Talentherkenning.en.-ontwikkeling:.Vlaanderen
Talentherkenning en -ontwikkeling: Vlaanderen
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
16
wekelijks 10 uur sportspecifieke topsporttraining,
aangevuld met 2 uur lichamelijke opvoeding tijdens de
schooluren. Daarnaast volgen zij de trainingen buiten de
schooluren in hun sportclub. In het totaal rapporteert men
vaak 15 tot 20 uur specifieke training op weekbasis.
Om een volwaardige studie te kunnen volgen, worden de
leerlingen specifiek begeleid en opgevolgd. De leerlingen
hebben het recht om, tijdens de lesuren, deel te nemen
aan stages en wedstrijden die onder de leiding staan van
de sportfederatie. De lestijden en zelfs examenperiodes
worden indien nodig aangepast aan de noden van de sport.
In het basisonderwijs (leeftijd 6 tot 12 jaar) zijn er vandaag
slechts twee federaties (gymnastiek en tennis) met
een participatie in één of meerdere basisscholen voor
topsportbeloften. Hier krijgen de leerlingen wekelijks tot
6 uur sportspecifieke training tijdens de schooluren als
aanvulling op de naschoolse sportbeoefening. //
Johan Roeykens is voltijds inspanningsfysioloog op de afdeling
S.P.O.R.T.S. van het UZ Antwerpen. Hij is van huis uit licentiaat
in de Lichamelijke Opvoeding en licentiaat in de Motorische
Revalidatie en Kinesitherapie.
S.P.O.R.T.S. is een van de negen door de Vlaamse overheid
erkende sportkeuringscentra en staat voor multidisciplinair
centrum voor Screening, Preventie, Onderzoek en onderwijs,
Revalidatie, Training en Sportgeneeskunde.
Voordien was Johan werkzaam op de Afdeling Topsport van
BLOSO, de Vlaamse sportadministratie. Gedurende twee jaar
was hij dossierbeheerder van de topsportscholen in Vlaanderen.
Op S.P.O.R.T.S worden de jaarlijkse (verplichte) sportmedische
keuringen en inspanningsonderzoeken bij onder andere
leerlingen/topsporters afgenomen. Daarnaast worden heel wat
sporters sportmedisch getest en geadviseerd in verschillende
sporttakken. De multidisciplinaire aanpak van de sporter binnen
het UZ Antwerpen biedt hierbij een belangrijke meerwaarde bij
het verlenen van gericht advies.
Johan is lesgever aan de Vlaamse Trainerschool (BLOSO), werkt
mee aan verschillende sportwetenschappelijke onderzoeken
binnen het UZ Antwerpen en heeft een bijzondere interesse
voor de meting van lichamelijke activiteit en toegepaste
inspanningsfysiologie in de trainingspraktijk.
Gestalte is belangrijk in een aantal sporten, zowel een
kleine of een grote gestalte kan wenselijk zijn in enerzijds
gymnastiek en vechtsporten als anderzijds basketbal,
volleybal en tennis, atletiek, hordelopen en zwemmen.
Selectie van topsporters gebeurt op jonge leeftijd en
dus per definitie met onvolwassen gestalte. Selectie kan
gebeuren op basis van de gestalte van de ouders, een
individuele groeicurve en door de vaststelling van de
skeletontwikkeling. Een gestalte voorspelling op basis
van genetica – dat wil zeggen op basis van de gestalte
van de ouders – is de minst correcte met een marge van
10 cm voor jongens en 9 cm voor meisjes voor een 95%
van de populatie. Voor de Vlaamse kinderen met minstens
1 Vlaamse ouder kan de individuele groeicurve berekend
worden op basis van minstens twee meetpunten met
minstens 6 maanden tijdsinterval, dit is de meest correcte
voorspeller van de gestalte op volwassen leeftijd. Bij de
selectie van de sporters beschikt men echter meestal
niet over twee meetpunten. Een alternatieve techniek
is de bepaling van de skeletontwikkeling op basis van
een radiografisch onderzoek van de hand. Niet de
chronologische leeftijd maar de leeftijd van het skelet
Biografie
Dr. J. Roeykens
Prof. dr. J. GielenDonderdag.1.december.–.12.05.uur.–.sessie.A1.–.Gestaltepredictie.bij.12/13-jarigen
Gestaltepredictie bij 12/13-jarigen
171 & 2 december te Kaatsheuvel
Medische studies en specialisatie radiologie aan de Katholieke
Universiteit van Leuven. Muskuloskeletale radiologiestage bij
D. Resnick (UCSD, California) en B. Maldague (UCLouvain). Sinds
oktober 2000 Musculoskeletaal radioloog in het Universitair
Ziekenhuis Antwerpen (UZA) met speciale interesse in
radiologische beeldvorming van sportletsels. Mijn bijzondere
aandacht gaat naast de klassieke technieken zoals radiografie en
arthrografie vooral uit naar echografie, magnetische resonantie
en meersneden CT. PhD sinds februari 2004, thesis ‘Magnetische
resonantie van wekedelentumoren’. Sinds 15 jaar spreker op het
‘Limburgs Sportcongres’ België. Organisator van het Antwerps
Multidisciplinair Sportmedisch Symposium in 2004 en 2005.
Sinds oktober 2006 docent aan de Universiteit Antwerpen (UA).
Believer in multidisciplinaire samenwerking en daarom sinds
februari 2006 organisator van een veertiendaagse theoretische
en klinische multidisciplinaire sportvergadering aan de UA in
samenwerking met sportartsen, fysiotherapeuten, kinesisten,
radiologen, orthopedisten, cardiologen, dermatologen.
Organisator van cycli hands-oncursussen wekedelenechografie
sinds 2004. Organisator, in samenwerking met Babette Pluim,
van het STMS (Society for Tennis Medicine and Science)-congres
16 en 17 februari 2007 te Antwerpen. Auteur en coredacteur
van een gespecialiseerd boek over sportradiologie Imaging in
Orthopedic Sports Injuries (2006 Springer Verlag).
Al vroeg in zijn carrière legde prof. dr. Jan Gielen zich toe op het
onderzoek van sporters. Uit liefde voor de sport? “Ik kom uit
een heel onsportieve familie. Thuis deden wij niet aan sport en
gingen we niet naar het voetbal. Toen ik destijds voor het eerst
Jean-Marie Pfaff moest onderzoeken, kende ik die niet.” Dat
gebrek aan affiniteit met de sportwereld vindt hij geen nadeel,
integendeel: het waarborgt de objectiviteit. “Sportgeneeskunde
is boeiend doordat het een kruispunt van disciplines is,
van fysische geneeskunde en radiologie tot cardiologie en
psychologie. En ook op onderzoeksvlak zijn er veel uitdagingen.”
Biografie
Prof. dr. J. Gielen
bepaalt de groeicapaciteit. De ontwikkeling van het
skelet loopt dikwijls niet gelijk met de chronologische
leeftijd en is dikwijls familiaal bepaald. Meerdere
atlassen zijn beschikbaar voor jongens en meisjes om
de skeletontwikkeling te determineren. Deze techniek
heeft een standaarddeviatie van 1,2 cm vanaf de leeftijd
van 12 jaar bij meisjes en 14 jaar bij jongens. Voor het
gebruik van röntgentechnieken voor medische en zeker
voor niet-medische toepassingen wordt het ALARA-
principe toegepast. Men zoekt dus naar alternatieven
die niet gebruikmaken van ioniserende stralen om
skeletontwikkeling te determineren. Alternatieve
technieken zijn echografie en MRI die in onderzoek zijn.
Deze zijn echter nog niet beschikbaar. //
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
18
Inleiding en vraagstellingPatiënten die een openhartoperatie moeten ondergaan,
behoren tot een kwetsbare populatie. Deze groep zal als
gevolg van een slechtere preoperatieve fysieke conditie
meer kans hebben op complicaties en een vertraagd
herstel. Zo is bekend dat een longontsteking na een
openhartoperatie de ligduur fors kan verlengen (American
Thoracic Society, Am J Respir Crit Care Med; 2005). Een
goede fysieke voorbereiding is daarom belangrijk. Er zijn
twee doelen geformuleerd. Allereerst het geven van een
systematisch overzicht van de huidige evidentie voor
preoperatieve fysieke therapie op het herstel na een
operatie. Daarnaast wordt het effect onderzocht van de
implementatie van preoperatieve ademspiertraining op
het verminderen van postoperatieve longontstekingen na
een openhartoperatie.
MethodeEen systematisch literatuuronderzoek is uitgevoerd,
gebruikmakend van de databases PubMed, EMBASE, PEDro
and CINAHL waarbij studies werden geïncludeerd die de
effecten van preoperatieve fysieke therapie onderzochten
op de ligduur en complicaties na een operatie (Valkenet
et al. Clin Rehab; 2011). De studies zijn beoordeeld op
methodologische kwaliteit (PEDro-scorelijst). Effecten op
ligduur en aantal complicaties zijn verwerkt in een meta-
analyse.
Voor het tweede doel zijn, na implementatie van
preoperatieve ademspiertraining (dagelijks 20 min.
gedurende minimaal 2 weken), in 2008 en 2009
in het Universitair Medisch Centrum Utrecht data
verzameld aangaande preoperatieve pulmonale
risicoscores, ademspiertraininggegevens, incidentie van
longontstekingen en ligduur na een openhartoperatie.
Deze data zijn geanalyseerd middels propensity-analyse
om uitspraak te doen over de effectiviteit van deze
interventie.
ResultatenDe systematische review laat een significant effect
(p<0.05) zien van preoperatieve ademspiertraining op
het terugdringen van longcomplicaties na een buik- of
hartoperatie (4 studies).
De data betreffende preoperatieve ademspiertraining
voorafgaand aan een hartoperatie (n=346) laten een trend
zien in het voordeel van de pulmonaal hoog risicogroep
die ademspiertraining heeft gevolgd. In deze groep heeft
1 van 94 patiënten (1.1%) een longontsteking ontwikkeld
na de hartoperatie vergeleken met 8 van de 252 patiënten
(3.2%) die geen ademspiertraining hebben gevolgd (odds
ratio 0.29 (95% CI 0.032 – 2.64)).
Conclusies, discussie en aanbevelingenPreoperatieve ademspiertraining lijkt effectief
in het terugdringen van longontsteking na een
openhartoperatie. In tegenstelling tot de literatuurstudie
laten de data uit de praktijk geen significant verschil
zien op het verminderen van longontstekingen, maar
is er wel een trend zichtbaar in het voordeel van de
groep die ademspiertraining gevolgd heeft. Aanvullend
goed gecontroleerd en gerandomiseerd onderzoek
naar ademspiertraining bij verschillende chirurgische
patiëntgroepen wordt aanbevolen. //
Vrije voordrachten sessie A1
K. Valkenet, F. de Heer, L.A. van Herwerden, P. Doevendans, I.G.L. van de Port & F.J.G. Backx
Preoperatieve fysieke therapie voor een openhartoperatie: wetenschappelijke evidentie en klinische effecten
191 & 2 december te Kaatsheuvel
InleidingCam impingement is een oorzaak van heuppijn en een
mogelijke risicofactor voor artrose. Cam impingement
wordt vooral bij jonge, mannelijke sporters gezien, maar er
zijn slechts een beperkt aantal onderzoeken die zich hebben
gericht op de manifestatie van cam laesies tijdens de groei.
DoelHet bepalen op welke leeftijd cam laesies ontstaan, en de
prevalentie van cam laesies bepalen bij jonge mannelijke
voetballers in vergelijking met niet-sportende controles.
MethodeIn deze studie zijn 89 (178 heupen) voetballers tussen
de 12 en 19 jaar, die in selectie-elftallen van Feyenoord
speelden, geïncludeerd. Tevens zijn er 92 (184 heupen)
controles in dezelfde leeftijdscategorie geselecteerd
uit radiologiegegevensbestanden wanneer zowel een
anterior-posterior (AP) als een Lauenstein-opname van
beide heupen beschikbaar was. Exclusie criteria voor
controles waren het hebben van heuppathologie en
sporten als dit vermeld was in de status. Bij de voetballers
zijn de bewegingsuitslagen van de heup bepaald en werd
de impingementtest uitgevoerd. Tevens is er volgens een
gestandaardiseerd protocol een AP-bekkenopname en
een Lauenstein-opname gemaakt. Om een cam laesie te
kwantificeren werd de alphahoek in alle röntgenfoto’s
bepaald, waarbij een afkapwaarde van 60 graden werd
gehanteerd. Tevens werden alle röntgenfoto’s gescoord
op basis van drie categorieën. De anterosuperior
kop-halsovergang werd gescoord als 1) normaal, 2)
afvlakking of 3) prominentie. Verschillen in prevalentie
werden getest met logistische regressie. Verschillen in
de bewegingsuitslagen werden getest met generalized
estimating equations.
ResultatenEen abnormale alphahoek werd al gevonden bij 12-jarigen
bij zowel voetballers als controles. De prevalentie van
een cam laesie gedefinieerd op basis van een abnormale
alphahoek was hoger bij voetballers (26%) dan bij
controles (17%), alhoewel niet significant wanneer
gecorrigeerd werd voor de leeftijd. Een prominentie in de
kop-halsovergang werd alleen gezien bij voetballers, vanaf
13-jarige leeftijd (13% vs 0%, p<0.033). De prevalentie van
een afvlakking van de kophals was ook significant hoger
bij voetballers (53% vs 19%, p=0.0001). Bij voetballers met
een cam laesie op basis van een abnormale alphahoek
was de endorotatie significant verminderd (19.7 vs 26.2,
p=0.002). Een positieve impingementtest associeerde niet
met het hebben van een cam laesie.
ConclusieEen cam laesie is zichtbaar vanaf 13-jarige leeftijd.
Cam laesies zijn meer prevalent en meer uitgesproken
bij jonge voetballers dan bij controles. Dit suggereert
dat mechanische belasting, vooral tijdens het sluiten
van de groeischijf, een belangrijke factor kan zijn in de
ontwikkeling van een cam laesie. //
R. Agricola
De ontwikkeling van cam laesies bij jonge voetballers
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
20
Ondanks het onomstotelijke bewijs dat lichamelijke
activiteit de gezondheid bevordert, is de mate waarin de
populatie lichamelijk actief is in de afgelopen jaren alleen
maar afgenomen. Mede door specifieke aandacht voor
voldoende lichamelijke activiteit in het gezondheidsbeleid
en een daaraan gekoppeld publiek besef, lijkt de afname
de laatste jaren enigszins gestabiliseerd. Er wordt zelfs
een lichte toename gezien in het percentage Nederlanders
dat voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen.
Echter, we bewegen nog niet voldoende en de promotie
van voldoende lichamelijke activiteit blijft vooralsnog
een vitale component voor de preventie van chronische
aandoening en het bevorderen van de algemene
gezondheid in de hedendaagse samenleving.
Met het oog op het populatie attributieve risico
(PAR) is het zelfs zo dat vanuit het perspectief van
de maatschappelijke gezondheid het bevorderen van
lichamelijke activiteit meer gezondheidswinst kan
opleveren dan het verbeteren van voedingspatronen en
verlagen van lichaamsgewicht. Lichamelijke inactiviteit
heeft gewoonweg een sterkere onafhankelijke relatie
met allerhande gezondheidsproblemen. Daarnaast
heeft het stimuleren van lichamelijke activiteit ook
andere voordelen; een beweegrijke leefstijl helpt in het
handhaven van een gezond gewicht, is gecorreleerd aan
een gezonder voedingspatroon en draagt bij aan het
terugdringen van het aantal rokers.
Met het oog op de vele voordelen van lichamelijke
activiteit voor de gezondheid in diverse levensfasen, zijn
de preventie en interventiemogelijkheden ontelbaar. Het
voert dan ook te ver om een volledig overzicht te geven
van bestaande beweeginterventies en hun (potentiële)
impact op de maatschappelijke gezondheid. Daarom
zal er hier middels een selectie van interventies een
overzicht worden gegeven van mogelijkheden waarop
beweegstimulering kan worden ingezet voor primaire,
secundaire en tertiaire preventie van diverse (chronische)
aandoeningen. //
Evert Verhagen is als universitair docent verbonden aan
de afdeling Sociale Geneeskunde en het EMGO+ Instituut
van het VU Medisch Centrum in Amsterdam. Na zijn studie
bewegingswetenschappen promoveerde hij in 2004 op een
onderzoek naar de preventie van enkelletsels bij volleyballers.
Nadien is hij zich breder gaan oriënteren en voert nu studies
uit op het brede terrein van sport, leefstijl en gezondheid; van
beweegstimulering bij jongeren tot letselpreventie bij top- en
breedtesport en de implementatie van evidence naar de praktijk.
Daarnaast coördineert hij onderwijs op dit brede terrein bij de
faculteiten Bewegingswetenschappen en Geneeskunde van de
Vrije Universiteit in Amsterdam. Evert Verhagen is lid van het
editorial board van de Journal of Science and Medicine in Sport
en associate editor van de British Journal of Sports Medicine.
Tevens is hij als onderzoeker verbonden aan de Vrije Universiteit
te Brussel en Monash University te Melbourne.
Sessie A2: Volwassenen
Dr. E. VerhagenDonderdag.1.december.–.10.45.uur.–.sessie.A2.–.Beweegstimulering
Beweegstimulering
Biografie
Dr. E. Verhagen
211 & 2 december te Kaatsheuvel
In Nederland is de afgelopen jaren als gevolg van een
ongezonde leefstijl een stijging van overgewicht en
obesitas waarneembaar. Met de stijging in overgewicht
is het aannemelijk dat ook het aantal mensen met
hypertensie, dislipidemie en verhoogd glucose de laatste
jaren is toegenomen. Het valt daarom te verwachten
dat ook een toename van de prevalentie van hart- en
vaatziekten, diabetes mellitus en chronische nierschade in
het verschiet ligt.
Op grond van demografische ontwikkelingen (dubbele
vergrijzing: toename van de oudere bevolking in
combinatie met hogere levensverwachting) en een
toename van (ernstig) overgewicht met effecten op
de incidentie en prevalentie van hart- en vaatziekten,
diabetes en chronische nierschade ontstaat er meer
aandacht voor preventie.
Er zijn studies die aantonen dat het reduceren van
risicofactoren bij gezonde mensen (= universele, selectieve
en geïndiceerde preventie) een viervoudige reductie
in sterfte geeft ten opzichte van de zorggerelateerde
preventie bij patiënten met reeds aanwezige coronaire
hartziekten. Er momenteel een brede tendens zichtbaar
die gaat van case finding naar preventie.
Er zijn op dit moment vele preventieve onderzoeken
en checks beschikbaar bij diverse (vaak commerciële)
instanties. De NHG-standaard Preventieconsult
Cardiometabool beoogt een evidence based-antwoord te
zijn op deze wildgroei aan testmogelijkheden en zelftests
tegen relatief lage kosten.
Deze voordracht heeft enerzijds tot doel om u kennis
te geven van het hoe en waarom van deze nieuwe
NHG-standaard op basis van actuele wetenschappelijke
achtergronden; het preventieconsult raakt aan, in
sportgeneeskunde gangbare, onderzoeksvormen.
Daarnaast zal de spreker trachten inzichtelijk te maken
dat er op basis van het huidige kennisdomein van de
sportgeneeskunde aangaande beweegadvisering op maat
en de actuele stand van zaken omtrent beweegadvies door
de huisarts mogelijk een wereld te winnen is. //
Jan-Willem Dijkstra is sportarts en sinds 2005 werkzaam als
sportarts-medisch coördinator in het SMA Haarlem-Kennemer
Gasthuis. Zijn werkopdracht is het in de regio Haarlem
vormgeven/verder professionaliseren van het specialisme
sportgeneeskunde. De afgelopen jaren werden onder zijn leiding
onder andere integratie binnen de medische staf van het KG,
subspecialisatie binnen de driekoppige vakgroep, scholing
huisartsen/fysiotherapeuten, opstarten multidisciplinaire
sportpoli SMA Haarlem met Heliomare, aanzet tot ontwikkeling
van een onderzoekstak sportgeneeskunde in samenwerking
met het Linneus Instituut en realisatie van het door NOC*NSF
gecertificeerde Topsport Medisch Samenwerkingsverband tot
stand gebracht.
Aandachtsvelden van de spreker zijn echografie (MSU) enerzijds
en anderzijds de toepassingsmogelijkheden van spiro-ergometrie
bij revalidatie op maat van chronisch zieken, in het bijzonder
hartfalenpatiënten.
Jan-Willem is tevens geregistreerd huisarts en als zodanig
geïnteresseerd in de raakvlakken van de eerste lijn met het
specialisme sportgeneeskunde en vice versa.
Drs. H.J.W. DijkstraDonderdag.1.december.–.11.10.uur.–.sessie.A2.–.Preventieconsult.huisarts:.Bedreiging.of.kans.voor.
de.sportgeneeskunde?!
Preventieconsult huisarts: Bedreiging of kans voor de sportgeneeskunde?!
Biografie
Drs. H.J.W. Dijkstra
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
22
Zelf is Jan-Willem in zijn vrije tijd fervent windsurfer en skiër,
tevens voormalig windsurfinstructeur en meer dan 15 jaar actief
geweest als Oostenrijks (Tirol/Landes) geregistreerd skileraar. In
deze tijd van het jaar is hij als schaatser (Elfstedentocht 1985/
marathonschaatsen (M2)) veelvuldig te traceren op de ijsbaan
van Haarlem, door liefhebbers ook wel het ‘Davos van het
Noorden’ genoemd.
Sporten en bewegen is gezond en Nederlanders worden
dan ook gestimuleerd om dit (meer) te gaan doen.
Circa 11 miljoen Nederlanders sporten en bewegen in
georganiseerd en ongeorganiseerd verband. Populair zijn
fitness, zwemmen, wielrennen/toerfietsen, hardlopen
en veldvoetbal. Sporten is gezond, maar brengt tegelijk
ook risico’s met zich mee. Het aantal sportblessures in
Nederland is, vergeleken met andere aandoeningen en
ziektes, hoog. Jaarlijks ontstaan 3,7 miljoen sportblessures,
waarvan 39% medische behandeling nodig heeft. Naast
belangrijke gevolgen voor de sporter zelf (sportverzuim,
stoppen met sporten), gaat dit samen met hoge medische
kosten en arbeidsverzuim. Om die reden heeft het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
blessurepreventie op de agenda staan. In de periode
2008-2011 zijn activiteiten uitgevoerd om blessures
te voorkomen, specifiek gericht op 12 geprioriteerde
sporttakken en enkel-, knie-, hoofdblessures en geleidelijk
ontstane blessures.
Om sportblessures te kunnen voorkomen, moeten
maatregelen en interventies ingezet worden die
effectief zijn en werkzaam zijn in de praktijk (efficiënt).
Belangrijke modellen die gehanteerd worden binnen de
sportblessurepreventie om resultaten van onderzoek te
vertalen naar de praktijk, zijn het TRIPP-model (Finch,
2006) en het RE-AIM-model (Finch & Donaldson, 2009).
Dit laatste model wordt gebruikt om inzicht te krijgen
in de totale impact van een interventie in de praktijk.
Verschillende dimensies moeten hiervoor worden
gemeten, waaronder het aandeel sporters dat bekend is
met de preventieve maatregel, deze (op de juiste manier)
gebruikt en van plan is om deze op lange termijn te blijven
gebruiken.
Om deze informatie te verzamelen, zijn diverse
onderzoeken uitgevoerd. Ten eerste is een overzicht
gemaakt van welke maatregelen werken ter preventie
van specifieke blessures (effectiviteit van bijvoorbeeld een
brace, helm, trainingsprogramma). Dit is gedaan door het
raadplegen van wetenschappelijke literatuur en (inter-)
nationale experts. De kennis neemt steeds toe door het
verschijnen van nieuwe publicaties (compressiekous,
core stability) en actuele discussies (rekken). Tevens is via
trendanalyses van blessurecijfers gekeken of de verplichte
invoering van bijvoorbeeld de fietshelm tot een daling
heeft geleid van het aantal blessures. De resultaten van de
onderzoeken worden toegelicht.
Met behulp van de Veiligheidsbarometer Sporters is in
2008 en in 2011 de veiligheidsbeleving en het gedrag van
Nederlandse sporters met betrekking tot blessurepreventie
in kaart gebracht. De focus ligt primair op het in kaart
brengen van het gedrag en de gedragsdeterminanten van
de sporters. Weten sporters welke maatregelen zij zelf
kunnen nemen en in welke mate doen zij dit?
Ten slotte is het belangrijk om inzicht te krijgen in de
effecten in de praktijk van de gevoerde blessurepreventieve
activiteiten in de periode 2008-2011. Dit is gedaan door
te kijken naar de trend in de landelijke blessurecijfers,
veranderingen in het gedrag en in de intermediaire
gedragsdeterminanten van sporters en door proces- en
effectevaluaties van de ingezette pilot-interventies. //
Drs. I. VriendDonderdag.1.december.–.11.35.uur.–.sessie.A2.–.Onderzoek.in.de.praktijk:.overzicht.van.effectieve.
blessurepreventieve.maatregelen
Onderzoek in de praktijk: overzicht van effectieve blessurepreventieve maatregelen
231 & 2 december te Kaatsheuvel
Ingrid Vriend is projectleider en onderzoeker bij Stichting
Consument en Veiligheid. Consument en Veiligheid werkt, in
opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport, samen met de VSG, sportbonden en andere organisaties
aan de uitvoering van het landelijke blessurepreventiebeleid.
Hiervoor houdt Ingrid zich bezig met onderzoek naar de wensen
en behoeften van de doelgroep (sporters en intermediairs)
en proces- en effectevaluaties van (pilot)interventies. Het
afgelopen jaar stond onderzoek naar de effecten van de
campagne ‘Gebruik je kop, helm op’ bij skiën, snowboarden,
wielrennen en mountainbiken centraal. Om de kennis en
ervaring met betrekking tot de monitoring van sportblessures
in Nederland af te stemmen, is eind 2004 op verzoek van het
Ministerie van VWS het platform Monitoren Sportblessures
opgericht. In dit platform hebben experts op het gebied
van de epidemiologie van sportblessures zitting namens
hun organisatie. Ingrid is voorzitter van dit platform. Na de
studie Bewegingswetenschappen aan de VU, heeft ze de
masteropleiding Epidemiologie afgerond.
Er is, vanzelfsprekend en terecht, veel aandacht voor
talentontwikkeling en voor fysieke training van atleten.
Dit leidt tot kennis, sportief – en wellicht economisch –
succes, maar ook tot het opzoeken van de grenzen van
fysieke grenzen van elke atleet. Tel daarbij op dat een
survey onder Schotse oud-atletes aantoonde dat van
alle veranderingen die plaatsvinden vanaf het moment
van stoppen de fysieke aanpassing met 12.2 ± 11.9
maanden het langst duurde en dat van dezelfde groep 60%
aangaf dat hulp bij physiological and dietary detraining
terugkijkend nuttig zou zijn geweest. Dit is hoger dan de
51% die aangaf dat career planning wel handig zou zijn
geweest, terwijl daar in Nederland wel een programma
voor bestaat. Dit leidt tot de conclusie dat het eigenlijk
raar is dat er zo weinig bekend lijkt te zijn over het
fenomeen ‘aftrainen’. Of wellicht is ‘afbouwen’ in deze
context een beter woord, gezien de eventuele verwarring
met het gewichtsverlies binnen sporten waarin met
gewichtsklasses wordt gewerkt.
Het literatuuronderzoek waar de presentatie haar
oorsprong in vindt, laat zien dat er inderdaad geen
evidence based-programma lijkt te bestaan voor
afbouwen. In de voordracht zal de toehoorder dan ook
meegenomen worden op een zoektocht die leidt van de
summiere kennis die wel beschikbaar is, via de kennis over
de kortetermijngevolgen van niet of verminderd trainen
en de algemene kennis over de fysieke adaptaties aan een
intensieve sportbeoefening naar zo concreet mogelijke
aanbevelingen voor waar een goed afbouwprogramma
aan zou moeten voldoen. //
Biografie
Drs. I. Vriend
Dhr. S. van den BeltDonderdag.1.december.–.12.00.uur.–.sessie.A2.–.Aftrainen.na.een.sportcarrière.–.hoe.waarom?
Aftrainen na een sportcarrière – hoe en waarom?
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
24
Sander van den Belt (1986) studeerde bewegings wetenschappen
in Groningen. Daar ontwikkelde hij een fascinatie voor ‘vergeten
groepen binnen de (top)sport’. Zo vroeg hij zich af wat een sporter
doet na zijn carrière, behalve in ‘het zwarte gat’ vallen en/of
aftrainen. Aftrainen? Wat is dat eigenlijk, hoe moet dat, waarom
moet dat, waar kan een gestopte atleet hiervoor terecht?
NOC*NSF zag het hiaat in de eigen kennis en gaf Sander de
opdracht de literatuur in te duiken op zoek naar de kennis
over dit onderwerp. De resultaten daarvan worden op het VSG-
congres gedeeld.
Op dit moment houdt Sander zich bezig met een andere
vergeten groep: ouders van sporttalent, waarvoor hij www.
topsportouders.nl opzette. Daarnaast is hij als teamleider
medische onderzoeken van Rienks Arbodienst nauw betrokken
bij een heel andere tak van sport: gezondheid, vitaliteit en
langdurige inzetbaarheid op de werkvloer.
InleidingDe hamstringblessure is een veelvoorkomende blessure on-
der voetballers en is verantwoordelijk voor 12-16% van alle
voetbalblessures. De hamstringblessure zorgt voor langdurig
sportverzuim en heeft een hoge recidiefkans. Kennis van de
risicofactoren is vereist voor adequate preventie.
DoelstellingWat zijn risicofactoren voor het oplopen van hamstringbles-
sures bij mannelijke, volwassen amateurvoetballers?
MethodeHet onderzoek is verricht onder 456 mannelijke volwas-
sen amateurvoetballers die spelen in het hoogste elftal
van 23 eersteklasseverenigingen. Gedurende het seizoen
2009-2010 zijn blessures geregistreerd in het online Bles-
sureregistratie Informatie Systeem (BIS) van TNO. Hiermee
zijn onder andere de diagnose, het ontstaansmoment en
de herstelduur vastgelegd. Bij aanvang van de studie is
gevraagd naar een aantal potentiële risicofactoren: leeftijd,
lengte, gewicht, voetbalervaring, dominant been, positie en
blessurehistorie. Van iedere speler is ook de voetbalexpositie
bijgehouden. De relatie tussen risicofactoren en hamstring-
blessures is onderzocht met logistische regressieanalyses.
Uit de totale steekproef zijn bij 179 spelers aan het begin van
het seizoen ook testen afgenomen. De testbatterij bestond
uit: lengte- en gewichtmeting, vetpercentagebepaling,
sit-and-reach (sar)-test, kuitspierlengte test, Interval Shuttle
Run Test (submaximaal), square-hoptest en vertesprongen.
Non-parametrische analyses zijn toegepast om de relatie tus-
sen de testscores en hamstringblessures te onderzoeken.
ResultatenAlle voetballers zijn meegenomen in de analyse (24,8 ±
4,2 jaar; 183,4 ± 6,5 cm; 78,2 ± 7,5 kg). In totaal hebben
49 spelers 63 hamstringblessures opgelopen. Een eerdere
hamstringblessure is een significante voorspeller voor een
hamstringblessure (p=0.001). Voor de overige variabelen zijn
geen significante verbanden gevonden.
In de subgroep van geteste spelers (24,8 jaar ± 4,1;182,5 cm
Biografie
Dhr. S. van den Belt
Vrije voordrachten sessie A2
Drs. M.R. Krist, drs. ing. A.M.C. van Beijsterveldt, dr. S.L. Schmikli, dr. I.G.L van de Port, prof. dr. F.J.G. Backx
Effectiviteit van een blessurepreventief oefenprogramma voor mannelijke amateurvoetballers
251 & 2 december te Kaatsheuvel
± 6,3; 78,2 kg ± 7,3) wordt een significant verband gevonden
tussen het risico op een hamstringblessure en de sar test-
score (p=0.016). Deze lage score op de sit-and-reachtest ver-
hoogt de kans op een hamstringblessure. Dit verband blijkt
echter alleen te gelden voor spelers die in het voorgaande
seizoen geen hamstringblessures hebben gehad. Voor de
overige testresultaten zijn geen significante verbanden met
een hamstringblessure aangetoond.
ConclusiesUit dit onderzoek is gebleken dat een eerdere hamstring-
blessure een risicofactor is voor het oplopen van een
hamstringblessure. Spelers zonder hamstringverleden
en met een verminderde flexibiliteit van de onderrug en
achterzijde onderste extremiteit (sar score) hebben een
grotere kans op een hamstringblessure. De resultaten van
deze prospectieve studies komen deels overeen met bevin-
dingen uit andere studies. Een grootschalig onderzoek naar
de relatie tussen verminderde flexibiliteit en hamstring-
blessures bij dezelfde onderzoekspopulatie is dan ook aan
te bevelen. Dit kan leiden tot betere preventiemaatregelen
voor hamstringletsels. //
Inleiding en vraagstellingPatellatendinopathie is een moeilijk te behandelen
blessure. Extracorporele Schokgolf Therapie (ESWT) is
een relatief nieuwe methode voor het behandelen van
tendinopathie. Oorspronkelijk werd gebruikgemaakt van
gefocuste schokgolven bij ESWT. Een aantal jaar geleden
werd een nieuwe vorm van ESWT geïntroduceerd waarbij
gebruik wordt gemaakt van radiale schokgolven. Deze
vorm van ESWT wordt in Nederland meer gebruikt dan de
gefocuste vorm. Het meeste onderzoek is echter gedaan
met gefocuste ESWT. Het doel van deze studie is dan ook
om beide vormen van ESWT vóór het behandelen van
patella tendinopathie met elkaar te vergelijken.
MethodeDe TOPSHOCK-studie is een gerandomiseerde,
gecontroleerde trial met geblindeerde patiënten en
testafnemers. Sporters die langer dan 3 maanden
patellatendinopathie hadden, werden gerandomiseerd
in twee groepen. Eén groep werd 3 keer behandeld
met gefocuste ESWT en de andere groep met radiale
ESWT. Daarnaast kregen beide groepen een excentrisch
trainingsprogramma. Follow-upmetingen vonden 1, 4, 7
en 12 weken na de laatste ESWT-behandeling plaats. De
primaire uitkomstmaat was de VISA-P vragenlijst.
Resultaten43 sporters (32 mannen) werden gerandomiseerd en
57 pezen werden behandeld. Kenmerken van de sporters
waren (gemiddelde±standaard deviatie): leeftijd 31±11
jaar, lengte 181±9 cm, gewicht 79±13 kg, aantal uren
sport per week 2.5±3.2 uur. VISA-P score op baseline was
49±17. Resultaten worden begin november 2011 verwacht
en zullen op het congres worden gepresenteerd.
Conclusies, discussie aanbevelingenOp basis van de resultaten zal de effectiviteit van beide
methoden worden vergeleken en bediscussieerd. //
H. van der Worp, J. Zwerver, I. van den Akker-Scheek & R.L. Diercks
De TOPSHOCK studie: een RCT naar de effectiviteit van radiale shockwave therapie in vergelijking met gefocuste shockwave therapie voor patella tendinopathie
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
26
Sita Bierma-Zeinstra is bijzonder hoogleraar ‘Artrose en
gerelateerde aandoeningen’ aan het Erasmus MC. Haar
onderzoekgroep verricht epidemiologisch, klinisch en
translationeel onderzoek naar artrose vanuit de afdeling
huisartsgeneeskunde en orthopedie; het artroseonderzoek
onder haar hoede is gekenmerkt door een multidisciplinaire
aanpak. Sita werkte vanaf 1983 tien jaar als fysiotherapeut in
Zweden en kwam daarna naar Nederland terug om biomedische
wetenschappen (richting bewegingswetenschappen) in
Nijmegen te studeren. Na een promotieonderzoek aan het
Erasmus MC bouwde zij daar vervolgens haar eigen lijn van
artroseonderzoek op.
Elke sportarts doet regelmatig inspanningsonderzoek
op een fietsergometer bij sporters en niet-sporters.
Verschillende vraagstellingen liggen hieraan ten grondslag
zoals een check-up, diagnostiek bij inspanningsgebonden
klachten, uitsluiten van ischemie en bepalen van de
belastbaarheid.
Het is de vraag of de fietsproef bij een sportmedisch
onderzoek een zinvol onderzoek is. In deze minibattle
zullen een voor- en een tegenstander de degens kruisen.
De cardioloog zet grote vraagtekens bij het nut van de
fietsproef bij een sportmedisch onderzoek en vindt het
zonde van de inspanning. De sportarts heeft genoeg
argumenten om te concluderen dat dit onderzoek
van grote toegevoegde waarde is en bij uitstek in de
sportgeneeskundige praktijk thuishoort. //
Jaap Bax (05-01-1962) studeerde geneeskunde aan de
Universiteit van Amsterdam. Na zijn artsexamen vervulde
hij zijn dienstplicht bij het Sportmedisch Centrum van de
Koninklijke Landmacht. Hier heeft hij later een deel van de
opleiding sportgeneeskunde gedaan en een aantal jaren
als sportarts gewerkt. In 1996 heeft hij de cardioscreening
Sessie A3: Ouderen
Prof. dr S. Bierma-ZeinstraDonderdag.1.december.–.10.45.uur.–.sessie.A3.–.Sport.en.artrose?
Biografie
Prof. dr. S. Bierma-Zeinstra
Drs. J.G. Bax & dr. A. SiedersDonderdag.1.december.–.11.10.uur.–.sessie.A3.–.Minibattle:.rol.van.de.fietsproef.bij.sportmedisch.
onderzoek
Minibattle: rol van de fietsproef bij sportmedisch onderzoek
Biografie
Drs. J.G. Bax
271 & 2 december te Kaatsheuvel
ontwikkeld, een onderzoek dat heeft geresulteerd in een
getrapte cardiovasculaire screening met behulp van de
Framingham Index. Deze cardioscreening wordt gebruikt bij
beroepsmilitairen, die verplicht zijn om een conditieproef
af te leggen. Momenteel is Jaap werkzaam bij het SMA
Utrecht en SMA Olympia. Extra interesse heeft hij in rug- en
schouderklachten bij racketsporters. Als lid van de werkgroep
Huisarts en Sport van de VSG heeft hij diverse onderwijsmodules
ontwikkeld voor huisartsen. Jaap is docent bij de SOS, NSPOH en
de LHV. In zijn vrije tijd is hij actief tennisser, mountainbiker
en skiër.
In de huidige maatschappij wordt steeds meer
geaccepteerd dat het sporten op oudere leeftijd gangbaar
is. Niet lang geleden werd, ook binnen de medische
wereld, raar aangekeken tegen fitte 60-plussers, waarbij
gezondheidsklachten niet tot adviezen leidde om te blijven
bewegen, maar tot het voorstel om eens te stoppen met die
sportactiviteiten. Het belang van het sportief bewegen in
relatie tot gezondheidswinst wordt langzamerhand ontdekt.
Zo kan regelmatige lichaamsbeweging het ontstaan van
sommige chronische ziekten vertragen of voorkomen. Een
goed voorbeeld hiervan is type 2-diabetes. Bij mensen, die
aanleg hebben voor het ontstaan van deze aandoening,
zijn vele goede wetenschappelijk onderzoeken bekend, die
het belang van regelmatige sportieve beweging aantonen.
Osteoporose en hypertensie, aandoeningen die op oudere
leeftijd vaak voorkomen, kunnen door lichaamsbeweging
ook gunstig beïnvloed worden. Andere effecten van
het bewegen, zoals spierkracht en coördinatie, maar
ook valpreventie, stemmingsverbetering en verbeterde
cognitieve functies, vergroten de zelfstandigheid op oude
leeftijd waardoor zorgkosten kunnen dalen. De toegenomen
fitheid houdt ook na het verminderen van training nog
langere tijd aan. De afname in aeroob vermogen bedraagt 5
ml/kg.min per tien jaar. De maximale zuurstofopname, die
nodig is om zelfstandig te kunnen functioneren bedraagt
15-18 ml/kg.min en wordt bij inactieve ouderen vaak rond
85 jaar bereikt. Conditioneel gerichte trainingen verhogen
het aeroob vermogen met 5-10 ml, zodat de afhankelijkheid
tien jaar kan worden uitgesteld.
De afname van het fysieke vermogen met de leeftijd
demotiveert wel, vooral bij mensen die altijd prestatief
hebben gesport. De indeling in leeftijdscategorieën bij
vele takken van sport maken deze prestatievermindering
beter acceptabel. Bij individuele sporten, zoals hardlopen,
worden tabellen gehanteerd hoeveel tijd meer nodig is
om op oudere leeftijd tot hetzelfde prestatieniveau als op
jongvolwassen leeftijd te komen.
De afname in maximale hartfrequentie is samen met de
afname in spiermassa de voornaamste reden voor het
prestatieverlies. Andere redenen kunnen de toegenomen
spier-, pees- en gewrichtsstijfheid zijn en de afnemende
bewegingscoördinatie. Andere aspecten die het
prestatievermogen negatief kunnen beïnvloeden, zijn
de afname van de longcapaciteit en de vermindering in
warmteregulatie op oudere leeftijd, waardoor sporten
bij ongunstige klimatologische omstandigheden extra
risico’s op oververhitting, uitdroging of bevriezing met zich
meebrengen.
De blessurekans lijkt met het stijgen van de leeftijd toe
te nemen, maar door minder intensief sporten en het
verschuiven van de beoefende sportvormen in de richting
van individuele sportvormen zijn blessurerisico’s meer
theoretisch van aard dan wetenschappelijk onderbouwd.
Daarbij is ook nog op te merken dat mensen met een
grote blessuregevoeligheid met het stijgen van de leeftijd
rustige sportvormen kiezen of met sporten stoppen.
Artrose zien we op oudere leeftijd met grote regelmaat,
mede door eerder gewrichtsletsel, de afnemende
gewrichtssmering en de grotere gewrichtsbelasting in de
huidige maatschappij, waar mensen al op jongere leeftijd
overgewicht hebben.
Conclusie: sporten kan tot op oudere leeftijd de
zelfstandigheid en de fysieke belastbaarheid op
niveau houden, maar men dient de langzamerhand
verminderende lichaamsfuncties te accepteren. //
Drs. L. HeereDonderdag.1.december.–.11.40.uur.–.sessie.A3.–.Training.door.ouderen:.voordelen.en.bedreigingen
Training door ouderen: voordelen en bedreigingen
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
28
Leo Heere (63 jaar) is van 1974 tot 2008 als sportarts werkzaam
geweest bij NOC*NSF en Sport Medisch Centrum Papendal. In
deze functie was hij coördinator van het project Bondsmedische
begeleiding.
Hij heeft vele nationale sportploegen begeleid, onder andere als
bondsarts van korfbal, hockeydames, volleybalheren, turnen,
handbalheren, krachtsportbond, hockeyheren en tafeltennis. Hij
is nu werkzaam als clubarts van Vitesse, Arnhem en hij houdt nog
spreekuren op het gebied van diabetes, sport en bewegen.
Leo is zeven jaar secretaris van de VSG en voorzitter van de
Commissie Beroepsbelangen geweest en lid van de Curriculum-
commissie en de commissie Kwaliteit van de VSG. Hij is voorzitter
van de SOS, secretaris van de stichting Geneeskunde en Sport en
tevens lid van de Klachtencommissie, de Commissie Richtlijnen
van de VSG en de Commissie van Deskundigen van de SCAS.
Hij is benoemd tot ridder in de Orde van Oranje-Nassau en is lid
van verdienste van de KNKV. Leo heeft over de hele wereld vele
lezingen gegeven, vooral op het gebied van diabetes en sport. In
1983 kreeg hij zelf type 1-diabetes mellitus, waarna hij oprichter
en voorzitter van de Themagroep Diabetes en sport van de DVN
is geworden. Zijn huidige sport is hardlopen (98 marathons).
Gerjo Kok is sinds 1998 hoogleraar Toegepaste psychologie
aan de Universiteit Maastricht (UM). Van 1984-1997 was hij
hoogleraar aan de UM Gezondheidsvoorlichting en -bevordering.
Hij is coauteur van Planning Health Promotion Programs; an
Intervention Mapping approach, third edition, 2011.
Na het volgen van deze lezing kunt u:
• de empirische basis die ten grondslag ligt aan
planmatige programmaontwikkeling begrijpen;
• de stappen van het Intervention Mapping-proces
onderscheiden;
• het belang van een gedegen probleemanalyse
begrijpen;
• het belang van het gebruik van
gedragsveranderingtheorieën en evidentie voor keuze
bij programmaontwikkeling begrijpen;
• het belang van meetbare veranderdoelen begrijpen;
• het belang van participatie van belanghebbenden bij
programmaontwikkeling en evaluatie onderkennen. //
Biografie
Drs. L. Heere
Biografie
Prof. dr. G. Kok
Prof. dr. G. KokDonderdag.1.december.–.12.05.uur.–.sessie.A3.–.Psychologie.van.interventies
Psychologie van interventies
291 & 2 december te Kaatsheuvel
IntroductieHartfalen is een steeds groter wordend probleem in de
samenleving door een steeds ouder wordende populatie,
meer mensen die een hartaanval overleven en hartfalen
ontwikkelen en een toename in prevalentie van diabetes
en obesitas. De prevalentie van hartfalen varieert van
3.0% tussen 65 en 74 jaar tot 16.8% boven 85 jaar.1 Na het
stellen van de diagnose overlijdt 40% in het eerste jaar.2
Lichamelijke inactiviteit komt veel voor bij patiënten met
hartfalen. Dit leidt tot verdere afname van de conditie en
progressie van hartfalen. Fysieke training vermindert de
mortaliteit, het aantal ziekenhuisopnames en verbetert
het inspanningsvermogen en de kwaliteit van leven.3 Of
training ook de levensduur verbetert is niet bekend.
Het doel van dit onderzoek is het beoordelen van het
effect van vroegtijdige, deels klinische, intensieve
revalidatie op de fysieke conditie, kwaliteit van leven en
hospitalisatie van patiënten met hartfalen.
MethodeIn de periode tussen 26-10-2009 tot en met 31-12-2010
werden 62 patiënten geïncludeerd in het ‘Moving
Forward Project’, een 12 maanden durende intensieve
revalidatie. De revalidatie bestond uit een kracht- en
duurtrainingsprogramma, 4 keer per week zelfstandig en
2 keer per week begeleid door de fysiotherapeut.
ResultatenBij aanvang, na 3 en 6 maanden werd de maximale
zuurstofopname bepaald middels een maximale
inspanningstest. Hierbij werd een toename gezien van
14% (= 2.2 ml/min/kg, n=41) na 3 maanden en van 26%
(= 4.0 ml/min/kg, n=29) na 6 maanden.
De kwaliteit van leven (Minnesota Living with Heart
Failure vragenlijst4) verbeterde na 3 maanden nog niet
(41.8 naar 39.7; n.s.), maar na 6 maanden wel (40.8
naar 34.0; p=0.03). Het gemiddeld aantal heropnames
bedroeg 2.0 ± 1.4. De primaire reden voor opname was bij
ongeveer 50% hartfalen.
Conclusie en discussieEen intensief trainingsprogramma leidt tot verbetering van
de conditie en kwaliteit van leven van hartfalenpatiënten.
Of de langetermijnresultaten ook een verlenging van de
levensduur laten zien, zal in de toekomst verder bekeken
worden.
Referenties1 Cowie MR, Wood DA, Coats AJS, Thompson SG, Poole-
Wilson PA, Suresh V & Sutton GC. Incidence and aetiology
of heart failure. A population-based study. European Heart
Journal 1999; 20: 421-428.
2 Cowie MR, Wood DA, Coats AJS, Thompson SG, Suresh V,
Poole-Wilson PA & Sutton GC. Survival of patients with a new
diagnosis of heart failure: a population based study. Heart
2000; 83: 505-510.
3 Dickstein K, Cohen-Solal A, Filippatos G, McMurray JJ,
Ponikowski P, Poole-Wilson PA, Strömberg A, van Veldhuisen
DJ, Atar D, Hoes AW, Keren A, Mebazaa A, Nieminen M, Priori
SG & Swedberg K; ESC Committee for Practice Guidelines
(CPG). European Society of Cardiology (ESC) guidelines for
the diagnosis and treatment of acute and chronic heart
failure 2008. European Heart Journal (2008) 29, 2388-2442.
4 Rector TS, Kubo SH & Cohn JN. Patient’s self assessment of
their congestive heart failure: Content, reliability, and validity
of a new measure: The Minnesota Living with Heart Failure
Questionnaire. Heart Failure 1987; 3: 198-219. //
Vrije voordracht sessie A3
Dr. S. van Berkel, drs. S.T. de Vries, drs. W.H. Vegter & dr. A.J.W. van ’t Hof
Moving Forward Project: Reactivatie bij hartfalen, de eerste resultaten
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
30
Training en sportparticipatie is een belangrijk onderdeel
van de fysieke, psychologische en metabolische groei
van alle kinderen en adolescenten, en dit geldt ook
voor patiënten met een aangeboren hartziekte. Zoals
men kan verwachten, inspanningstolerantie varieert
sterk afhankelijk van de CHD en de behandeling
die heeft plaatsgevonden, maar het functionele
resultaat in de enkele patiënt is het belangrijkst. Een
individuele beoordeling van de patiënt is noodzakelijk
en hiervoor is een gedegen cardiovasculaire evaluatie,
zoals inspanningstest, echo en MRI, noodzakelijk. De
aanbevelingen voor lichaamsbeweging en sport worden
gebaseerd op het eigen vermogen van de patiënt, de
impact van sport op de onderliggende hemodynamiek en
het risico van acute decompensatie en ritmestoornissen.
Ze moeten ook gebaseerd zijn op de aard van de sport en
het verwachte inspanningsniveau. In het algemeen zijn
artsen overconservatief in hun advies.
Deelname aan reguliere oefeningen of sport heeft
een goed gedocumenteerd voordeel voor fitness,
psychologische welzijn en sociale interactie, evenals het
hebben van een positief effect op het toekomstige risico
van verworven hart- en vaatziekten. Over het algemeen is
een dynamische oefening meer geschikt dan een statische
oefening. Bij patiënten met bekende hartaandoeningen
is een plotselinge dood tijdens het sporten zeer
zeldzaam. Bepaalde aangeboren hartafwijkingen zijn niet
compatibel met competitieve sporten, als gevolg van
hun morfologische ernst/complexiteit en de neiging tot
ernstige aritmieën, waaronder Eisenmenger-syndroom,
univentriculaire hart, kransslagader afwijkingen, Ebstein’s
anomalie, en transpositie van de grote vaten gecorrigeerd
door Rastelli-procedure of veneuze switch. Recreatief
sporten is echter voor vrijwel iedereen mogelijk en heeft
een zeer gunstige invloed. //
Sessie B1: Jeugd
Dr. B. BoumaDonderdag.1.december.–.14.15.uur.–.sessie.B1.–.Sport.en.aangeboren.hartafwijkingen
Sport en aangeboren hartafwijkingen
Berto Bouma is sinds 2001 cardioloog in het Academisch
Medisch Centrum te Amsterdam. Hij promoveerde op de these
‘aortaklepstenose in de oudere patiënt’. Hij heeft zich toegelegd
op de behandeling van de volwassen patiënten met een
aangeboren hartafwijking. Daarnaast houdt hij zich bezig met de
echocardiografie, en de evaluatie en behandeling van cardiale
patiënt rondom percutane en chirurgische procedures.
Biografie
Dr. B. Bouma
311 & 2 december te Kaatsheuvel
In Nederland wordt jaarlijks bij circa 500 kinderen van
0-18 jaar een vorm van kinderkanker vastgesteld. Circa
30% van hen heeft leukemie, 25% een hersentumor,
10% een bottumor en 35% een andere soort tumor. De
behandeling van kinderkanker gebeurt met chirurgie en/of
chemotherapie en/of radiotherapie, waarbij de duur van de
behandeling varieert van enkele weken tot zelfs 2 jaar. Circa
75% van de kinderen geneest van hun ziekte.
De conditie van kinderen met kanker wordt door vele
factoren benadeeld. De kinderkanker kan aanleiding zijn
(geweest) tot slechte voeding en (tijdelijke) verzwakking.
Motorische beperkingen treden met name op bij een
hersentumor of een (bot)tumor van de rug of extremiteiten.
Bij een hersentumor kan soms slechte visus of
gehoorsverlies ontstaan en een tumor in de hypofyseregio
kan aanleiding geven tot hormoonstoornissen en morbide
eetzucht met ernstige vetzucht. Tijdens de behandeling
kunnen belastende complicaties verzwakkend zijn zoals
bijvoorbeeld infecties en voedingsproblemen. Ook in
zijn algemeenheid is er bij veel kinderen sprake van
vermoeidheid en spierzwakte, bijvoorbeeld door gebruik
van hoge dosis steroïden bij hematologische maligniteiten.
Een herstel naar een (nieuw) basisniveau duurt na staken
van de therapie veelal tot circa een jaar.
Late effecten van de therapie kunnen de algehele fysieke
conditie beïnvloeden. Onderdelen van de therapie kunnen
specifiek bepaalde organen benadelen. Voorbeelden hiervan
zijn hartspierzwakte door anthracyclines, restrictieve
longfunctiestoornis door bleomycine en cognitieve
problemen door craniale radiotherapie, maar ook algehele
vermoeidheid kan onverklaard blijven voortbestaan. Via de
Poliklinieken Late Effecten Kinderoncologie (PLEK) worden
deze problemen screenend onderzocht en worden adviezen
voor preventie en therapie gegeven. De LAnge TERmijn
effect-registratie (LATER) via Stichting Kinderoncologie
Nederland (SKION) geeft veel inzicht in deze materie.
Bewegen is een cruciale factor om deconditionering
zoveel mogelijk te voorkomen. Kinderen worden daarom
ook tijdens de behandelingsfase gestimuleerd om zoveel
mogelijk aan het normale leven deel te nemen op school
en in (sport)clubverband – ook als er beperkingen zijn – en
krijgen deels fysiotherapeutische begeleiding. Bovendien
heeft bewegen invloed op verbetering van het cognitief
functioneren. De QLIM-studie, aangestuurd vanuit het
VUMC, onderzoekt het effect van gecombineerde fysieke en
psychosociale training.
Bewegen in het kader van een sport heeft een meerwaarde,
met name door de ontspanning en de sociale context met
leeftijdsgenoten uit de eigen leefomgeving.
Participatie aan sportclubs blijft relevant ondanks het feit
dat er soms beperkingen zijn door slechte bloedstolling en
dat het competitieve element (tijdelijk) niet realistisch is.
Aanpassingen voor het individuele kind kunnen nodig zijn,
in de vorm van de participatie of in de positie in de groep.
Want desondanks ervaren kinderen de sportieve prestaties
nog steeds als positieve uitdaging. Dit is ook merkbaar aan
de drukbezochte speciale sportkampen (zeilen, skiën en
survival) en de inzet die getoond wordt om vaardigheden
opnieuw te verwerven en zo mogelijk topprestaties
te leveren bijvoorbeeld bij de Paralympics. In 2015 zal
centralisatie van de behandeling van kinderkanker in het
Nationaal Kinderoncologisch Centrum (NKOC) in Utrecht
plaatsvinden, waar bewegen en sport aandacht zullen
krijgen in het kader van ontwikkelingsgerichte zorg. //
A.Y.N. Schouten-van Meeteren, MD, PhDDonderdag.1.december.–.14.40.uur.–.sessie.B1.–.Sport.en.kinderoncologie
Sport en kinderoncologie
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
32
Na de opleiding tot arts aan de Vrije Universiteit te Amsterdam
en de opleiding tot kinderarts in het Leids Universitair Medisch
centrum is Netteke Schouten-van Meeteren inmiddels bijna
20 jaar werkzaam als kinderoncoloog. Aanvankelijk werkte zij
bij het VUMC en in 2003 promoveerde zij op onderzoek naar
‘de invloed van cytostatica in vitro bij kinderhersentumoren
en retinoblastoom’. De laatste 6 jaar werkt zij op de afdeling
kinderoncologie van het Emma Kinderziekenhuis AMC. Hier
worden jaarlijks ongeveer 120 kinderen met kanker behandeld.
Netteke heeft als extra aandachtsgebieden de psychosociale
aspecten van kinderkanker en kinderen met een hersentumor
en daarnaast palliatieve zorg. Zij participeert in diverse
(multidisciplinaire) commissies om de behandeling van kinderen
met kanker te verbeteren: onder andere nationaal in de
Stichting kinderoncologie Nederland (SKION) en internationaal
in de Societé International Pédiatrique (SIOP).
Cystische fibrose (CF) wordt ook wel taaislijmziekte
genoemd. Cystic fibrosis is de meest voorkomende
autosomaal erfelijke aandoening bij het kaukasische,
blanke ras. Ongeveer 1.200 mensen in Nederland hebben
deze ziekte.
Het is een erfelijke aandoening, die ervoor zorgt dat er
overal in het lichaam taaislijm zit: in de longen, in de
darmen, en in de afvoergangen van de alvleesklier en
de lever. Dit leidt tot verstoppingen van deze organen,
vooral in de longen. Dit taaie slijm is een ideale plek
voor bacteriën en virussen, waardoor deze kinderen
vaak longontstekingen hebben. In de loop van de jaren
gaat de functie van de longen steeds verder achteruit.
Uiteindelijk overlijden deze patiënten hieraan. Vroeger
werden deze patiënten niet ouder dan 18 jaar. Met
de behandeling van tegenwoordig worden de meeste
patiënten bijna 40 jaar oud.
Naast een achteruitgang in longfunctie is
inspanningsintolerantie een belangrijk kenmerk van
ziekteprogressie bij patiënten met cystische fibrose.
Inspanningstolerantie kan afnemen bij verlies van
spiermassa (groeiachterstand en gewichtsverlies),
longfunctie, circulatie en activiteitenpatroon. Uit
onderzoek is gebleken dat training ervoor zorgt dat de
lichamelijke fitheid verbetert, de longfunctie behouden
blijft en kwaliteit van leven toeneemt.
De maximale inspanningscapaciteit is een belangrijke
voorspeller van de kwaliteit van leven, morbiditeit
en mortaliteit. Het optimaliseren van de fysieke
fitheid en het aanmoedigen van regelmatige fysieke
activiteiten is dan ook erg belangrijk. Dit natuurlijk naast
medicamenteuze behandeling.
In het MOVIT-onderzoek (‘Mucoviscidosis en Ontsteking,
Variabiliteit door Inspanning en Training’) onderzoeken we
het effect van een trainingsprogramma van 12 weken op
een groot aantal CF gerelateerde uitkomstmaten: aerobe
Biografie
A.Y.N. Schouten-van Meeteren, MD, PhD
Dr. H.G.M. AretsDonderdag.1.december.–.15.05.uur.–.sessie.B1.–.Cystic.fibrosis,.we.like.to.MOVIT:.inspanning.en.
inflammatie.bij.taaislijmziekte
Cystic fibrosis, we like to MOVIT: inspanning en inflammatie bij taaislijmziekte
331 & 2 december te Kaatsheuvel
en anaerobe inspanningscapaciteit, longfunctie, CFTR-
functie en kwaliteit van leven. Maar ook (systemische)
ontstekingsactiviteit en afweersysteem. Kinderen trainen
12 weken lang, 5 dagen van de week, 11 minuten per dag.
Het afweersysteem beschermt mensen tegen ‘indringers’,
zoals bacteriën en virussen. Deze indringers worden
opgeruimd door de witte bloedcellen (leukocyten) van
het afweersysteem. Leukocyten kunnen informatie aan
elkaar doorgeven door middel van stofjes in het bloed, de
cytokines. Op deze manier weten de leukocyten waar in
het lichaam de indringers zich bevinden.
Maar het afweersysteem heeft ook negatieve effecten.
De stofjes die vrijkomen bij het opruimen van indringers
kunnen namelijk ook schade geven aan cellen van
verschillende organen in het lichaam.
Uit onderzoek is gebleken dat bij kinderen en volwassenen
met CF de hoeveelheid leukocyten en cytokines continu
hoger is in vergelijking met gezonde proefpersonen, ook in
afwezigheid van indringers. Daarnaast is de reactie van het
afweersysteem op ‘indringers’ heftiger. Het herhaaldelijk
optreden van infecties leidt uiteindelijk tot beschadiging
van organen in het lichaam, met name in de longen.
Uit onderzoek bij gezonde volwassenen weten we ook
dat een inspanning invloed heeft op het afweersysteem.
Het idee is dat een milde inspanning de kans op het
verkrijgen van infecties zou kunnen verkleinen en dat een
heftige inspanning de kans op het verkrijgen van infecties
zou kunnen vergroten. We weten bijvoorbeeld dat (te)
forse fysieke training (bijvoorbeeld bij topsporters) de
vatbaarheid voor bovensteluchtweginfecties verhoogt,
maar matige inspanning zou daarentegen de vatbaarheid
voor infecties kunnen verminderen.
Maar of dat bij mensen met een chronische ziekte als
CF ook zo is? Door middel van het MOVIT-onderzoek
proberen we hierachter te komen: Leidt training en
acute inspanning tot een betere of mindere afweer tegen
bacteriële infecties?
Dit zijn belangrijke vragen en soms moeilijke materie die
aan de orde komen bij de lezing op 1 december. Dan zullen
de meeste resultaten van deze studie en een vergelijkbare
studie bij muizen verder bekend zijn. //
Bert Arets (4-5-1965) studeerde geneeskunde in Maastricht,
waar hij na een kort verblijf in Malawi (Mangochi District
Hospital) en militaire dienstplicht interne geneeskunde in het
Militair Hospitaal A Matthijssen te Utrecht, ook de opleiding
kindergeneeskunde volgde (1992-1997, opleider R. Kuiten,
perifere opleider De Wever ZH Heerlen; P. Theunissen).
In 1997 werd hij fellow kinderlongziekten in Utrecht, waar
hij na zijn subspecialisatie als kinderlongarts en later tevens
plaatsvervangend hoofd werkzaam bleef.
In 2002 promoveerde hij op het proefschrift: ‘Pulmonary
function testing: tools and applications in young children
with asthma’. Sindsdien combineert hij binnen zijn werk
patiëntenzorg met onderwijs en onderzoek, met als
belangrijkste onderzoekslijnen: longfunctieonderzoek bij
kinderen en cystic fibrosis, inflammatie en inspanning.
Bert is auteur van tientallen internationale publicaties, reviewer
voor verschillende internationale tijdschriften, deelnemer aan
en voorzitter van verschillende nationale en internationale
gremia.
In zijn vrije tijd is hij fervent sporter, loopt en fietst ook geregeld
voor allerlei goede doelen. Bert is getrouwd en vader van twee
kinderen (2000 en 2002), die al net zo sportief zijn.
Biografie
Dr. H.G.M. Arets
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
34
De behandeling en begeleiding van kinderen met DM-I
is moeilijk, maar uitdagend; het is niet eenvoudig
om kinderen van wisselende leeftijden, met variabele
eetmomenten en behoeftes en een zeer gevarieerd
leefritme van spel, sport en school, goed te reguleren.
Intensieve begeleiding van kind, ouders en omgeving
(school) is noodzakelijk. Inzicht in de wisselingen van de
bloedsuikers is nodig om te anticiperen in dosering of
toedieningsvorm van insuline. Tijdens de voordracht zal
worden ingegaan op de praktische aspecten en adviezen
aan ouders en kinderen tijdens sport (en spel) en waar
mogelijk gesteund door pathofysiologische inzichten. //
Wouter de Waal is kinderarts. Na zijn opleiding in het Sophia
Kinderziekenhuis te Rotterdam en promotieonderzoek
naar groei-interventie bij kinderen aan de subafdeling
Kinderendocrinologie is hij sinds 2000 als algemeen kinderarts
verbonden aan het Diakonessenhuis Utrecht. Hier heeft hij als
aandachtsgebied kinderendocrinologie met in het bijzonder
groei en puberteit en diabetes mellitus.
IntroductieDiabetische polyneuropathie (DPN) is een
veelvoorkomende comorbiditeit bij patiënten met
diabetes. Deze aandoening is geassocieerd met
verminderde spierkracht, afgenomen mobiliteit en
verslechterde kwaliteit van leven. Het doel van deze studie
was om het acute en langetermijneffect van een matig
intensieve krachttraining op spierkracht, mobiliteit en
kwaliteit van leven bij DPN-patiënten te onderzoeken.
Dr. W. de WaalDonderdag.1.december.–.15.30.uur.–.sessie.B1.–.Diabetes.type.1
Diabetes type 1
Biografie
Dr. W. de Waal
Vrije voordrachten sessie B1
T.H. IJzerman, N.C. Schaper, T. Melai, K. Meijer, P.J.B. Willems & H.H.C.M. Savelberg
Specifieke krachttraining verbetert spierkracht en mobiliteit in patiënten met diabetische polyneuropathie
351 & 2 december te Kaatsheuvel
Materiaal en methodeDPN-patiënten zijn willekeurig in een interventiegroep (INT,
n=51) en een controlegroep (CON, n= 47) ingedeeld. De
INT-groep volgde een 24 weken durende interventie, met
drie trainingen per week. Deelnemers in beide groepen
voerden op een dynamometer isometrische en isokinetische
knie- en enkelkrachtmetingen uit. De afstand gelopen op de
6 minuten wandeltest (6MWT), de tijd nodig voor de ‘timed
up and go’-test (TUGT) en de score op de PASE-vragenlijst
werden gebruikt om de mobiliteit van de proefpersoon in
kaart te brengen. De SF36-vragenlijst werd gebruikt om de
kwaliteit van leven te bepalen. Beide groepen ondergingen
alle metingen vier keer: voor de interventie (T=0), na 12
weken (T=12), direct na de interventie (T=24) en 52 weken
na de start van de interventie (T=52).
ResultatenDe INT- en CON-groep waren vergelijkbaar qua leeftijd en
gewicht bij de start van de studie (68 ± 5 en 66 ± 8 jaar;
93 ± 17 en 94 ± 19 kg respectievelijk); dit veranderde niet
tijdens de studie. In de INT-groep verbeterden spierkracht
en functionele mobiliteitstests significant op T=12 en
namen verder toe op T=52. Er werd geen significant
verschil gevonden op de zelf-gerapporteerde mobiliteit
en kwaliteit van leven. In de CON-groep veranderde geen
van de gemeten variabelen over de tijd. In de INT-groep
voltooide 47% de hele studie, in de CON-groep was dit
64%. Van de uitvallers uit de INT-groep had 14% een
trainingsgerelateerde blessure.
ConclusieEen interventie met als doel het verbeteren van
spierkracht en functionele mobiliteit kan zowel
een positieve korte- als langetermijneffect hebben.
DPN-patiënten zijn fysiek kwetsbaar; om uitval te
minimaliseren zal een trainingsprogramma gebaseerd
moeten worden op de persoonlijke, fysieke mogelijkheden
van deelnemers. //
G. Reurink
Betrouwbaarheid en validiteit van Magnetic Resonance Arthrografie voor het diagnosticeren van labrum letsels van de heup
IntroductieLetsels van het labrum zijn een belangrijke oorzaak van
heupgerelateerde pijn, met name bij adolescenten,
jongvolwassenen en sporters. In toenemende mate
worden arthroscopische operaties van de heup toegepast
voor de diagnose en behandeling van deze letsels.
Magnetic Resonance Arthrografie (MRA) wordt gezien
als het aangewezen beeldvormende onderzoek voor het
beoordelen van het labrum. MRA is Magnetic Resonance
Imaging (MRI) gecombineerd met intra-articulair
contrast, waardoor letsels van het labrum beter zichtbaar
worden. Er is echter substantiële variatie in eerder
gerapporteerde sensitiviteit en specificiteit van MRA
voor de detectie van letsels van het labrum. Daarnaast is
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid nooit eerder bepaald.
DoelstellingHet doel van deze studie is het bepalen van de
interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en de validiteit van
MRA voor het detecteren van labrum letsels van de heup
in een retrospectieve case series.
MethodeVan 91 patiënten (95 heupen), die een heup arthroscopie
hadden ondergaan in verband met een klinische
verdenking op een labrum letsel, werd het labrum
op de preoperatief gemaakte MRA’s retrospectief en
onafhankelijk van elkaar beoordeeld door twee
radiologen. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid werd
bepaald met het berekenen van de Kappa coëfficiënt
(κ). MRA-bevindingen werden vergeleken met de
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
36
gouden standaard; beoordeling van het labrum bij
heuparthroscopie.
ResultatenBij arthroscopie werden 91 labrum letsels gevonden in
95 heupen. Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was matig
(κ = 0.268). MRA had een sensitiviteit van 86% en 86%,
specificiteit van 75% en 50%, negatief voorspellende
waarde van 19% en 13% en positief voorspellende waarde
van 99% en 98% voor de twee beoordelaars respectievelijk.
ConclusieDoor een matige betrouwbaarheid en een hoge
prevalentie van labrumletsels in de onderzochte
populatie is de aanvullende waarde van MRA voor het
detecteren van labrumletsels beperkt bij patiënten met
een hoge klinische verdenking op labrumpathologie.
Bij een hoge klinische verdenking heeft MRA een lage
negatief voorspellende waarde, waardoor MRA niet
gebruikt kan worden om labrumletsels uit te sluiten.
Voor iedere individuele patiënt met een verdenking op
een labrumletsel zal een behandelaar kritisch moeten
overwegen of de uitkomst van een MRA het verdere
beleid zal bepalen. //
Migraine is een van de meest voorkomende vormen van
hoofdpijn, en kent een prevalentie van 15% bij vrouwen
en 5% bij mannen. De piek prevalentie ligt tussen het
twintigste en veertigste levensjaar, een fase waarbij het
bedrijven van (top)sport ook piekt.
De invloed op de kwaliteit van leven door migraine is groot,
en migraine staat dan ook in de top-20 van aandoeningen
met hoogste disability adjusted life years (een maat voor
beperking en tijd met symptomen) van de WHO.
Migraine kent vele (sterkere en minder sterkere)
zogenaamde triggers, waaronder lichamelijke inspanning,
dehydratie, slaapgebrek of hoofdletsel. Een sporter die
voor of na een wedstrijd een migraine-aanval krijgt, is dus
goed voorstelbaar. Er zijn echter ook aandoeningen die
soortgelijke hoofdpijn geven, maar veroorzaakt worden
door een ernstige onderliggende aandoening zoals een
sub-archnoidale bloeding of een Chiari malformatie. Welke
klachten en verschijnselen kunnen helpen met het maken
van een onderscheid? Zijn er nog andere ‘onschuldige’
inspanningsgerelateerde hoofdpijnen? Tijdens deze
voordracht komen de gele kaarten en rode vlaggen van
de hoofdpijndiagnostiek voorbij. Verder kan de ingestelde
behandeling voor migraine kan ook negatieve gevolgen
hebben op fysieke prestaties. Welke hoofdpijnmedicatie
het beste vermeden kan worden voor het bereiken van de
beste prestaties, zal eveneens besproken worden. //
Sessie B2: Volwassenen
Drs. H. KoppenDonderdag.1.december.–.14.15.uur.–.sessie.B2.–.Migraine,.exercise-induced.headache.in.sport
Migraine, exercise-induced headache in sport
371 & 2 december te Kaatsheuvel
Symptomen van depressie komen, met een prevalentie
van ongeveer 30%, veelvuldig voor bij patiënten met
een hartinfarct. Depressie is ook een voorspeller voor
een slechte cardiovasculaire prognose, zelfs als rekening
wordt gehouden met traditionele risicofactoren. Een
gedeelte van de relatie tussen depressie en prognose
lijkt verklaard te kunnen worden doordat depressieve
patiënten minder bewegen dan patiënten die niet
depressief zijn. De relatie tussen depressie en lichamelijke
activiteit is ingewikkeld en kan in traditionele studies, met
grote groepen patiënten, niet gedetailleerd onderzocht
worden. In deze studies worden namelijk gemiddelden
van twee groepen met elkaar vergeleken, maar deze
houden er geen rekening mee dat de relatie er per individu
anders uit kan zien. Ook zijn er in dit soort studies weinig
meetmomenten waardoor de richting van het effect
moeilijk in kaart is te brengen.
Met behulp van vector autoregressieve modellen hebben
we de relatie tussen fysieke activiteit en depressieve
symptomen voor een klein aantal patiënten die een
hartinfarct hebben gehad in kaart gebracht. Het gebruik
van deze methode is relatief nieuw in dit onderzoeksveld
en maakt het mogelijk om de temporele relaties te
onderzoeken tussen fysieke activiteit en depressieve
symptomen. Hiermee kan in kaart gebracht worden of,
op individueel niveau, een verhoging van depressieve
symptomen vooraf gaat aan een vermindering van fysieke
activiteit, en/of dat een vermindering van fysieke activiteit
vooraf gaat aan een verhoging van de depressieve
symptomen.
In deze studie zijn 4 mannelijke hartinfarctpatiënten
met milde tot matige depressieve klachten gevolgd
over een periode van 2 tot 3 maanden. Deze patiënten
rapporteerden dagelijks de mate van beweging (in
minuten) en depressieve symptomen (gemeten met de
PHQ-9) van die dag. De richting van het verband wisselde
tussen personen. Twee patiënten gingen minder bewegen
als ze de dag daarvoor relatief meer last hadden van
depressieve klachten. Een andere patiënt had minder
depressieve symptomen als hij de dag daarvoor meer
bewogen had. Ook de grootte van het effect en het
persisteren van het effect over meerdere dagen wisselden
onderling tussen de patiënten.
Uit deze studie concluderen we dat de richting en de
grootte van het verband tussen depressieve symptomen
en fysieke activiteit per persoon verschillend kan zijn.
Met behulp van dit type onderzoek kan de kloof tussen
onderzoek en praktijk worden verkleind en kunnen
gerichte adviezen aan individuen worden gegeven.//
A.M. Roest, MScDonderdag.1.december.–.14.40.uur.–.sessie.B2.–.Depressie.en.fysieke.activiteit
Depressie en fysieke activiteit
Hille Koppen is in 2001 afgestudeerd aan de Universiteit
van Maastricht. De opleiding tot neuroloog volgde hij in
het Hagaziekenhuis te Den Haag. In 2007 begon hij met zijn
promotieonderzoek bij professor M.D. Ferrari in het Leids
Universitair Medisch Centrum, naar cardiale en cerebrale
afwijkingen bij migrainepatiënten waarop hij in 2012 hoopt te
promoveren. Sinds 2009 is Hille werkzaam als neuroloog in het
HagaZiekenhuis te Den Haag met, naast de algemene neurologie
als aandachtsgebieden hoofdpijn en epilepsie. Hij is actief
betrokken bij het opzetten van een regionaal hoofdpijncentrum
en bij de implementatie van nieuwe behandelingsmogelijkheden
voor migraine zoals botulinetoxine (Botox). Hij is sinds 2011
lid van de hoofdredactie van het Nederlands tijdschrift voor
neurologie en neurochirurgie.
Biografie
Drs. H. Koppen
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
38
Annelieke Roest is psycholoog en werkt momenteel als
postdoconderzoeker bij het Interdisciplinair Centrum
Psychiatrische Epidemiologie, afdeling psychiatrie, aan het
Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Hier doet
zij onderzoek naar de relatie tussen angst en depressie en
lichamelijke aandoeningen. Haar promotieonderzoek verrichtte
ze op de afdeling medische psychologie van de Universiteit
van Tilburg. Dit onderzoek richtte zich op de effecten van angst
en depressie op de ontwikkeling en progressie van coronaire
hartziekten.
Door regelmatig te sporten – meer dan 3 keer per week
en specifiek duurtraining – zal het hart zich aanpassen
en zijn er duidelijke veranderingen waar te nemen op
boezem- en kamerniveau. Deze remodeling van het hart
komt tot expressie door een combinatie van druk, volume
en elektrische belasting. Verschillende aanpassingen
kunnen worden waargenomen, afhankelijk van het
type sportbelasting. Het hart van een atleet kan dus
verschillende verschijningsvormen hebben.
De aanpassing die we kunnen volgen met echo en MRI-
technieken zijn inmiddels redelijk goed in kaart gebracht,
waarbij de grenzen van normaal en abnormaal goed zijn
gedefinieerd. Deze aanpassingen zijn noodzakelijk om een
hoog hartminutenvolume te verkrijgen ten einde een goed
atletisch vermogen te ondersteunen.
Meestal zien we op boezem- en kamerniveau een dilatatie
optreden. Dit proces van dilatatie kent natuurlijk ook
grenzen. De fysiologische aanpassing kan geleidelijk
worden ingehaald door de pathofysiologie en eindigen in
pathologie.
Er komen de laatste tijd veel wetenschappelijk artikelen
die een duidelijke relatie aantonen tussen dilatatie en het
optreden van fibrose. Zo is inmiddels vast komen te staan
bij een grote groep joggers die meer dan vijf keer per week
trainen dat de kans op het ontwikkelen van atriumfibrillen
meer dan 50% is.
Ook op kamerniveau kunnen er veranderingen optreden
waarbij gezond hartweefsel wordt vervangen door
fibrose. Dit proces zal zich meestal aan de rechterharthelft
afspelen, met als gevolg kamerritmestoornissen. Het
proces van dilatatie en veranderingen in collageen en
fibrosehuishouding is in een vroeg stadium reversibel en
dat kan worden terugvertaald dat bij deconditioneren de
aritmie in ernst afneemt.//
Mijn naam is Jan Hoogsteen. Ik ben geboren op 19 mei 1955
te Heemstede. Na mijn eindexamen van de middelbare school
in 1976 heb ik mijn militaire dienstplicht vervuld tot 1977.
Daarna ben ik gestart met mijn studie aan de universiteit van
Wageningen. In 1978 ben ik gestart met de medische opleiding
aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. In 1984 heb ik mijn
artsexamen gehaald. Van 1984 tot 1987 ben ik werkzaam
geweest in het Gemeenteziekenhuis en Refaja Ziekenhuis te
Biografie
A.M. Roest, MSc
Dr. J. HoogsteenDonderdag.1.december.–.15.05.uur.–.sessie.B2.–.Exercise-induced.hartritmestoornissen.en.sport
Exercised-induced hartritmestoornissen en sport
Biografie
Dr. J. Hoogsteen
391 & 2 december te Kaatsheuvel
Chronische lagerugpijn is een van de meest voorkomende
pijnsyndromen met een onbekende oorzaak.
Enkele studies vermelden dat ongeveer 5-7% veroorzaakt
wordt Axiale Spondyloartritis (aSpA) een ziekte die tot
recent gediagnosticeerd werd 7-10 jaar nadat de eerste
symptomen zich presenteerden.
Een belangrijke oorzaak voor deze delay is de moeilijkheid
om inflammatoire rugpijn en axiale SpA te onderscheiden
binnen de groep patiënten met chronische rugpijn in de
klinische praktijk.
Behandeling van aSpA is het meest effectief in een eerste
fase van de ziekte. De Assessment of SpondyloArthritis
Society (ASAS)-groep heeft nieuwe criteria ontwikkeld
om de constatering inflammatoire rugpijn in een vroeg
stadium te stellen.
• ontstaan van klachten <40 jaar;
• sluipend, geleidelijk begin;
• verbetering bij bewegen;
• geen verbetering in rust;
• pijn ’s nachts (met verbetering bij het opstaan).
Sensitiviteit 77% en specificiteit 91.7% als ten minste 4 van
de 5 parameters aanwezig zijn (Sieper J et al. Ann Rheum
Dis: 2009: 74-788). De sensitiviteit en de specificiteit slaan
op de aanwezigheid van inflammatoire rugpijn, niet op de
diagnose.
De diagnose aSpA omvat naast inflammatoire rugpijn
ook hielpijn, perifere artritis, dactylitis,uveiitis, positieve
familie anamnese, goede reactie op NSAID, HLA B 27
antigeen en radiologische (röntgen of MRI-)afwijkingen
van de SI-gewrichten.
De behandeling non-farmacologisch bestaat uit educatie
en ondersteuning door bijvoorbeeld de sport en
oefengroepen, stoppen met roken en thuisoefeningen
zoals spinale rekoefeningen, houdingscorrectie,
hydrotherapie en recreatieve sport.
Farmacologisch als eerste de NSAID/selectieve COX-2-
remmers. Er is een goede respons bij 70% van de patiënten
in tegenstelling tot 15% bij mechanische rugpijn. Bij
actieve ziekte continu doseren.
Als tweedelijn anti-reumaticum (DMARD) bij perifere
artritiden gebruiken we als eerste keus, sulfasalazine.
In de literatuur is er minder bewijs voor middelen zoals
methotrexaat of leflonamide.
Glucocorticoiden geven we bijna alleen lokaal bij perifere
artritis of enthesitis. In uitzonderingsgevallen systemisch
(intraveneus of oraal).
Dordrecht op de afdeling interne geneeskunde. De cardiologische
vervolgopleiding startte ik in 1987 in het Catharina Ziekenhuis
te Eindhoven. In 1991 opgenomen in het specialistenregister
cardiologie en begonnen als cardiologie in St. Joseph Ziekenhuis
te Veldhoven, later het Máxima Medisch Centrum.
Sinds 1998 ben ik opleider sportgeneeskunde in het MMC. In
2004 gepromoveerd te Leiden op de thesis Cardiological aspects
of endurance athletes.
Dr. A.W.A.M. van RijthovenDonderdag.1.december.–.15.30.uur.–.sessie.B2.–.Spondyloartritis.(SpA).en.sportief.bewegen:.de.
nieuwste.ontwikkelingen.inzake.diagnostiek.en.behandeling.met.biologicals
Spondyloartritis (SpA) en sportief bewegen: de nieuwste ontwikkelingen inzake diagnostiek en behandeling met biologicals
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
40
Het falen op de behandeling (BASDAI > 4) met ten minste
twee verschillende NSAID’s na vier weken behandeling of
intolerantie of het falen op DMARD-therapie bij patiënten
met voornamelijk perifere artritis, is een indicatie voor
behandeling met anti TNF biological.
De TNF-alfablokkers (Infliximab, Etanercept, Adalimumab
en Golimumab) zijn even effectief en verschillen
nauwelijks in het bijwerkingprofiel.
Beter is de respons bij een vroege ziekte, jonge leeftijd en
hoge CRP (50-80%).
Ze geven een snelle respons, zijn duurzaam op de
lange termijn en geven ook een afname van de uveiitis-
frequentie. De meest voorkomende bijwerkingen zijn de
verhoogde kans op infecties (TBC!).
Langetermijnveiligheid is nog onbekend (maligniteiten?).
Belangrijke bezwaren zijn de hoge kosten (> 15.000 euro/
jaar) en relaps bij het stoppen van de TNF-alfablokkers.
Nieuwe trials met Secukinumab: IL-17 blokkade zijn
gaande bij falen op TNF-alfablokkade.
Contra-indicaties zijn een actieve infectie, (latente)
TBC, demyeliniserende ziektes (MS) hartfalen en
zwangerschap/borstvoeding. //
André van Rijthoven is in 1947 geboren in Tilburg,
Odulphuslyceum, en studie Geneeskunde Universiteit van
Amsterdam
1974 Artsexamen UvA
1980 Internist inschrijving Amsterdam, Heerlen
1982 Reumatoloog geregistreerd Heerlen
1990 Promotie: ‘Cyclosporine in Rheumatoid Arthritis’ Leiden
De eerste twintig jaar van mijn carrière ben ik werkzaam
geweest als reumatoloog in Z.O Brabant, aanvankelijk in
het Diaconessenhuis Eindhoven en Jozefziekenhuis (nu het
Máxima Medisch Centrum Veldhoven ) later ook in het
Catharinaziekenhuis Eindhoven, Annaziekenhuis Geldrop en
Elckerliek Helmond.
De laatste tien jaar staflid/UHD in het UMC Utrecht op de
afdeling Reumatologie en Klinische Immunologie.
Aandachtsgebied: behandeling door immunosuppressie
(chemisch en biologisch) van inflammatoire ziekten als
reumatoïde artritis en spondyloartritis (SpA).
InleidingEen Implanteerbare Cardioverter Defibrillator (ICD) wordt als
primaire en secundaire profylaxis gebruikt in de behandeling
van levensbedreigende ritmestoornissen. Dragers van deze
defibrillator willen vaak blijven sporten. Over de veiligheid
hiervan zijn wereldwijd richtlijnen gepubliceerd. Een
eenduidige consensus ontbreekt, vooralsnog wordt een
restrictief beleid geadviseerd ten aanzien van sporten.
DoelHet risico op levensbedreigende ritmestoornissen tijdens
fysieke inspanning bij sporters met ICD werd onderzocht.
Zijn er bepaalde vormen van sport die meer aanleiding
geven tot levensbedreigende ritmestoornissen of ICD-
shocks? Daarnaast werd geëvalueerd hoe sporters deze
risico’s zelf inschatten.
Biografie
Dr. A.W.A.M. van Rijthoven
Vrije voordrachten sessie B2
Drs. T.A.M. Backhuijs, drs. H. Joosten, prof. dr. F.J.G. Backx, dr. M. Meine, dr. H.J. Nathoe & dr. R. Rienks
Sporten met een ICD: er zijn mogelijkheden!
411 & 2 december te Kaatsheuvel
Inleiding en vraagstellingOndanks behandeling houden veel patiënten met
schizofrenie last van restverschijnselen en depressieve
symptomen. Ook blijven patiënten vaak blijvend
verminderd functioneren1 en is sprake van een slechte
lichamelijke gezondheid.2 Lichamelijke inactiviteit komt
veelvuldig voor bij patiënten met schizofrenie.3 Deze
interventiestudie onderzocht het effect van fitnesstherapie
versus activiteitentherapie op primaire en depressieve
symptomen, functioneren en lichamelijke gezondheid.
MethodeRetrospectief single-center cohortonderzoek over
de periode 1992-2010. 98 patiënten met ICD werden
geïncludeerd nadat patiënten ouder dan 40 jaar en/of
met een linker ventrikel ejectiefractie van kleiner dan
35% werden geëxcludeerd. Middels een telefonische
vragenlijst werd in de geselecteerde groep gevraagd naar
het optreden van levensbedreigende ritmestoornissen
en ICD-shocks. Tevens werd in kaart gebracht welke
sporten beoefend werden en mogelijke genomen
voorzorgsmaatregelen.
ResultatenDe gemiddelde leeftijd van de 70 deelnemende patiënten
(60% man) was 37 jaar (spreiding 21-53 jaar, mediaan
37 jaar). Zij waren gemiddeld 30 jaar oud ten tijde van
ICD-implantatie (spreiding 14-40 jaar, mediaan 30 jaar).
Gemiddeld droegen zij een ICD 85 maanden (spreiding
11-227 maanden, mediaan 69 maanden) in totaal
390 patiëntjaren. 18 patiënten hebben een ICD-shock
gehad, in totaal 162 shocks; gemiddeld 3 shocks per
persoon (spreiding 0-60 shocks, mediaan 0 shocks). 91%
van deze shocks waren ten gevolge van een potentieel
levensbedreigende ritmestoornis, 35% tijdens inspanning.
Er werd geen relatie gevonden tussen het voorkomen van
ICD-shocks en een bepaalde vorm en/of intensiteit van sport.
31% van de patiënten is bang voor een shock, een derde
van deze groep heeft daadwerkelijk een shock gehad.
87% van de onderzoekspopulatie durft te sporten,
ook de patiënten na een ICD-shock. Meest gebruikte
voorzorgsmaatregel was sporten met een hartslagmeter.
ConclusiesIn deze studie werd een jonge populatie onderzocht
met een goede linkerventrikelfunctie die op basis
hiervan niet beperkt wordt om te sporten. 67% van onze
populatie heeft in de geobserveerde periode geen enkele
shock gehad. In de groep waarin wel een shock optrad,
gebeurde dit in 35% tijdens fysieke inspanning. Er is
geen relatie met een bepaalde vorm en/of intensiteit
van sport aangetoond. Gezien deze resultaten lijkt een
minder restrictief beleid ten aanzien van sporten met ICD
gerechtvaardigd. Ook op topsportniveau zou het dragen
van een ICD als zodanig geen beperking hoeven vormen.
Referenties1 Kobza R, Duru F & Erna P. Leisure Time Activities of
Patients with ICDs: Findings of a Survey with Respect to
Sports Activity, High Altitude Stays and Driving Patterns.
Pace 2008; 31: 845-9.
2 Dougherty CM, Glenny RW, Kudenchuk PJ & Malinick
TE. Testing an Exercise Intervention to Improve Aerobic
Conditioning and Autonomic Function after an Implantable
Cardioverter Defibrilliator (ICD). Pace 2010; 33: 973-80. //
T.W. Scheewe, MSc, F.J.G. Backx, MD, A. Kroes, PhD, R.S. Kahn, MD, PhD., W. Cahn, MD, PhD
Fitnesstherapie bij patiënten met schizofrenie vermindert primaire en depressieve symptomen en verbetert functioneren en cardiovasculaire fitheid
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
42
Methode63 patiënten met schizofrenie hebben deelgenomen aan
deze gerandomiseerde interventiestudie. Deelnemers
werden, gedurende zes maanden, toegewezen
aan twee wekelijks fitnesstherapie (‘EX’, N=31) of
activiteitentherapie (‘OT’, N=32). Primaire symptomen,
gemeten met de Positive and Negative Syndrome Scale
(PANSS) en cardiovasculaire fitheid, gemeten met een
maximale inspanningstest (VO2max and WATT max), waren
de primaire uitkomstmaten. Secundaire uitkomstmaten
waren de Montgomery and Åsberg Depression Rating
Scale, Camberwell Assessment of Needs, body mass
index, lichaamsvetpercentage en metaboolsyndroom.
Uitkomstmaten werden enkel blind afgenomen voor
aanvang en na afloop van interventie.
ResultatenAnalyses zijn uitgevoerd bij patiënten met een minimale
aanwezigheid van 26 uit 52 sessies (62%; EX=20, OT=19).
Fitnesstherapie verbeterde de primaire symptomen
(p=.001), depressieve symptomen (p=.012) en functioneren
(p=.050) in vergelijking met activiteitentherapie.
Fitnesstherapie vergeleken met activiteitentherapie
verbeterde WATTmax (p<.000) significant en VO2max
(p=.066) en triglyceriden (p=.075) trend significant.
Veranderingen bij het metaboolsyndroom duidden op een
beter effect van fitnesstherapie dan activiteitentherapie
maar bereikten geen significantie.
ConclusieEén tot twee keer fitnesstherapie per week verbetert
primaire en depressieve symptomen en functioneren
van patiënten met schizofrenie vergeleken met
activiteitentherapie. Daarbij verbetert fitnesstherapie
cardiovasculaire fitheid waarmee het risico op somatische
comorbiditeit verminderd kan worden. Behalve
een trendsignificante afname van triglyceriden na
fitnesstherapie vergeleken met activiteitentherapie, werd
geen effect gevonden op metaboolsyndroom. Hierbij duidt
de richting van verandering bij metaboolsyndroom op een
beter effect van fitnesstherapie. Verder onderzoek is nodig
om resultaten te bevestigen. Aandacht moet worden
besteed aan verbetering van therapietrouw en effectiviteit
op vlak van metaboolsyndroom.
Referenties1 Stahl SM & Buckley PF. Negative symptoms of
schizophrenia: a problem that will not go away. Acta
Psychiatr Scand. 2007; 115: 4-11.
2 Hausswolff-Juhlin Y, Bjartveit M, Lindstrom E, et
al. Schizophrenia and physical health problems. Acta
Psychiatr Scand Suppl. 2009; 15-21.
3 Scheewe TW, Klinckenberg E, Cahn W, et al.
Measurements with the Sensewear in patients with
schizophrenia. Geneeskunde en Sport. 2006;39(6):
261-262. //
Gino Kerkhoffs is in 1972 geboren in Maastricht. Hij werkte
twee jaar als orthopedisch chirurg in St. Gallen in Zwitserland
voordat hij in 2008 terugkeerde naar het Academisch
Medisch Centrum te Amsterdam. Zijn aandachtsgebieden zijn
artroscopische chirurgie, sporttraumatologie, posttraumatische
deformiteiten van enkel en knie, enkel- en kniechirurgie inclusief
prothesiologie en schouderchirurgie.
Gino is actief in een aantal medische organisaties, waaronder de
NOTS, NVA, ISAKOS en ESSKA die als focus sportletsels hebben.
Hij is de huidige voorzitter van de Sports Committee van de
ESSKA.
Gino publiceerde circa 60 artikelen in verschillende peer
reviewed-tijdschriften zoals de Lancet, Journal of Bone & Joint
Sessie B3: Ouderen
Dr. G.M.M.J. KerkhoffsDonderdag.1.december.–.14.15.uur.–.sessie.B3.–.Behandelingsopties.bij.kraakbeenschade.in.de.knie:.
stand.van.zaken
Biografie
Dr. G.M.M.J. Kerkhoffs
431 & 2 december te Kaatsheuvel
Chronisch obstructief longlijden (COPD) wordt gekenmerkt
door chronische luchtwegobstructie die weinig reversibel en
langzaam progressief is. In meer dan 90% van de gevallen
wordt COPD veroorzaakt door roken. De ernstklassificatie
van COPD wordt op dit moment bepaald door de mate
van afname van de expiratoire eensecondewaarde (FEV1).
Op basis van de zgn. GOLD-classificatie worden patiënten
ingedeeld in licht, matig, ernstig en zeer ernstig (stadium
1 tot 4) COPD. Deze internationale indeling biedt voordelen
ten aanzien van de eenduidigheid van de diagnostiek.
Echter, diverse componenten van het ziektebeeld zijn
niet in de ernstclassificatie opgenomen, hoewel deze
factoren van grote betekenis zijn voor de morbiditeit
en mortaliteit van deze patiënten. Pulmonale factoren
betreffen onder andere de mate van emfyseem, de afname
van diffusiecapaciteit, bloedgasafwijkingen, en mate van
dynamische hyperinflatie. Extrapulmonale factoren zijn
lichaamssamenstelling, comorbiditeit, en health status.
Dat onderstreept het belang van instrumenten die diverse
dimensies van de patiënt met COPD in beeld brengt.
De BODE-index (met als onderdelen de FEV1, 6-minuten
loopafstand, lichaamssamenstelling en kwaliteit van leven)
is daar een voorbeeld van.
Het is dus niet verwonderlijk dat de inspanningscapaciteit
nauwelijks te voorspellen is door één of enkele
longfunctiedeterminanten. Alvorens te starten met een
trainingsprogramma voor een patiënt met COPD is het
derhalve van belang om de inspanningscapaciteit van
de individuele patiënt te vast te stellen, gecombineerd
met metingen om de aard en oorzaak van de
inspanningsbeperking te achterhalen.
In deze voordracht wordt het effect van interventies gericht
op het optimaliseren van het lichamelijk prestatievermogen
beschreven. Hieronder wordt verstaan verbetering
van het inspanningsvermogen en het aanpassen van
het activiteitenniveau aan de mogelijkheden. Het doel
van verbetering van het inspanningsvermogen is het
dyspneuniveau te verminderen en ADL-activiteiten beter
te kunnen uitvoeren, teneinde participatieproblemen te
verminderen of te voorkomen.
In de literatuur zijn diverse klinische studies gepresenteerd
ten aanzien van interventies die zijn gericht op maximaal
inspanningsvermogen, uithoudingsvermogen en kracht. Deze
krijgen vorm door middel van duurtraining, intervaltraining
en weerstandstraining van perifere spiergroepen. Andere
interventies kunnen het lichamelijk prestatievermogen ook
doen toenemen zoals ademoefeningen, het aanpassen van
bewegingstempo, het verdelen van rust en inspanning,
verbetering van de coördinatie en lenigheid, regulering
van spierspanning en houding, ergonomische adviezen
en het leren beheersen van angst voor dyspneu. Bij het
verbeteren van het inspanningsvermogen kunnen dus diverse
interventies geïndiceerd zijn en verschillende disciplines hun
bijdrage leveren zoals fysiotherapeuten, oefentherapeuten,
ergotherapeuten, psychologen, logopedisten, et cetera.
Binnen een longrevalidatieprogramma is het mogelijk deze
interventies op maat in te zetten.
Training tijdens ontlasting van de ademspieren
met behulp van negatieve arbeid, mechanische
ademhalingsondersteuning of zuurstof, of spierversterking
middels elektrische stimulatie, bevinden zich nog in een
experimenteel stadium. Dit geldt ook voor de gecombineerde
behandeling van inspanningstraining met anabolica.
In de voordracht wordt ingegaan op specifieke aspecten bij
Surgery, Journal of Orthopaedic Trauma, Clinical Orthopedics
and Related Research, American and British Journal of Sports
Medicine, Sportmedizin und Sporttraumatologie en in Sport en
Geneeskunde.
Zijn onderzoek concentreert zich nu hoofdzakelijk op de
optimalisering van diagnose en behandeling van enkel-, knie-
en hamstringblessures, artroscopietechnieken en teaching-
methodes, behandeling van osteochondraal defecten gebaseerd
op waterjettechnieken en evidence based medicine.
Prof. dr. P.N.R. DekhuijzenDonderdag.1.december.–.14.40.uur.–.sessie.B3.–.COPD:.inzichten.in.state.of.the.art.longrevalidatie
COPD: inzichten in state of the art longrevalidatie
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
44
inspanningstraining:
• Welke trainingsvormen van inspanningstraining
zijn effectief bij COPD-patiënten en kunnen worden
aanbevolen om inspanningsvermogen en/of ADL-
activiteiten te verbeteren en dyspneu te verminderen
bij patiënten met COPD, teneinde de klachten te
reduceren en de participatie te bevorderen?
• Welke evidence bestaat er over trainingsintensiteit
bij COPD-patiënten; wat is de optimale
trainingsbelasting, trainingsfrequentie en duur van het
trainingsprogramma en is supervisie noodzakelijk?
• Is zuurstof bij inspanningstraining zinvol om
trainingseffecten te optimaliseren bij COPD-patiënten?
LiteratuurRichtlijnen Medicamenteuze en Niet-medicamenteuze
behandeling van COPD. CBO 2010 (www.cbo.nl). //
Biografie
Prof. dr. P.N.R. Dekhuijzen
Drs. A.G.H. WitteveenDonderdag.1.december.–.15.05.uur.–.sessie.B3.–.Conservatieve.behandelingen.bij.enkelartrose
Conservatieve behandelingen bij enkelartrose
Prof dr P.N. Richard Dekhuijzen (1956, Amsterdam) is hoogleraar
longziekten aan de Radboud Universiteit Nijmegen en hoofd
van het Universitair Longcentrum Nijmegen (ULCN), bestaande
uit de afdeling longziekten van het UMC St. Radboud en het
Universitair Longcentrum Dekkerswald te Groesbeek. Sinds
de afronding van zijn opleiding tot longarts in het Onze
Lieve Vrouwe Gasthuis te Amsterdam, is hij werkzaam in het
ULCN, alwaar hij in 1989 promoveerde op een proefschrift
betreffende training van de ademhalingsspieren bij patiënten
met COPD. In 1991 en 1992 was hij werkzaam als postdoc op
de afdeling longziekten van de Katholieke Universiteit Leuven
(België), waarna hij aldaar in 1994 promoveerde op een thesis
betreffende steroid myopathie van het diafragma in een
diermodel. Hij is auteur van ruim 240 geciteerde artikelen,
en schrijver van diverse boeken en boekhoofdstukken, met
name op het gebied van astma, COPD en inhalatietechnologie.
Hij is voorzitter van de richtlijnen Medicamenteuze en Niet-
medicamenteuze behandeling COPD. Hij was in 2009 en 2010
hoofd a.i. van de afdeling cardiologie van het UMC St. Radboud,
en is voorzitter van het Hartlongcentrum Nijmegen.
Artrose is een chronische degeneratieve aandoening die
geassocieerd wordt met pijn en functieverlies. Artrose komt
het meest voor in de heup, knie en hand. Enkelartrose komt
bij ongeveer 1-4% van de volwassen bevolking voor. In 70-
78% is deze artrose posttraumatisch, dit in tegenstelling tot
artrose bij heup en knie. In deze groep is in het merendeel
van de gevallen de oorzaak ideopathisch.
De traumatische oorzaak maakt dat enkelartrosepatiënten
in de regel jonger zijn en nog veel verwachtingen hebben
aangaande hun sportieve en werkzame leven.
De behandeling van enkelartrose hangt af van verschillende
factoren. Leeftijd, voorgeschiedenis, de door patiënt
verwachte belastbaarheid van het gewricht, maar ook de
ernst van de aandoening bepaalt de keuze van behandeling.
Ernstige artrose wordt meestal middels een operatie
behandeld, bijvoorbeeld een artrodese of prothese.
Beginnende of matige artrose is een lastiger probleem. Als
gevolg hiervan moeten patiënten vaak stoppen met sporten
of minder belaste werkzaamheden gaan verrichten. De
behandeling richt zich vaak op pijnbestrijding of op behoud
van kraakbeen of op een combinatie van beiden.
De vraag is hoe we patiënten met beginnende of matige
enkelartrose zolang mogelijk actief kunnen houden met
behoud van hun enkelfunctie zonder de degeneratie
451 & 2 december te Kaatsheuvel
Biografie
Drs. A.G.H. Witteveen
Dr. P.J. SendenDonderdag.1.december.–.15.30.uur.–.sessie.B3.–.Lichamelijke.training.van.hartfalenpatiënten
Lichamelijke training van hartfalenpatiënten
te verergeren. Een behandelalgoritme ontbreekt op
dit moment nog. Tijdens de presentatie zullen diverse
mogelijkheden, waaronder het gebruik van hyaluronzuur bij
enkelartrose worden besproken. //
Angelique Witteveen is vanaf november 2007 als orthopedisch
chirurg werkzaam voor de Sint Maartenskliniek te Nijmegen.
Ze behandelt aandoeningen aan de voet en enkel en is
plaatsvervangend opleider. Daarnaast is ze lid van het bestuur
van de DOFAA (Dutch orthopedic foot and ankle association).
Angelique volgde haar opleiding tot Orthopedisch chirurg in
het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam. Na haar
opleiding was ze kortdurend als orthopedisch chirurg in het AMC
werkzaam. Van juli 2006 tot augustus 2007 was ze werkzaam in
het Harborview Medical Centre in Seattle (VS), alwaar ze onder
de bezielende leiding van Sigvard T. Hansen een fellowship
Foot and Ankle Surgery volgde. Naast haar werkzaamheden als
orthopedisch chirurg werkt ze hard aan haar proefschrift met als
onderwerp ‘De conservatieve behandeling van enkelartrose’.
Chronisch hartfalen (CHF) kunnen wij definiëren als een
complex van klachten en symptomen veroorzaakt door
een pompfunctiestoornis van het hart. Kortademigheid
bij inspanning, vermoeidheid, verminderde
inspanningstolerantie en vochtretentie zijn dekenmerken
van het syndroom van hartfalen.
Verminderde perifere bloedflow, endotheeldysfunctie,
veranderingen in de structuur en functie van
de skeletspier, verhoogde activiteit van de spier
ergoreflex en ook activering van de autonome en
neurohumerale reflexen leiden tot een verminderde
inspanningstolerantie, uiteindelijk leidend tot een
verminderde lichamelijke conditie van de CHF-patiënt.
De gunstige effecten van lichamelijke training bij
hartfalenpatiënten zijn bekend. De Nederlandse
richtlijnaanbevelingen voor training van
hartfalenpatiënten is gebaseerd op de Europese
en Amerikaanse richtlijnen, de uitkomsten van
wetenschappelijk onderzoek en expertopinie.
Er wordt ingegaan op de implementatie van lichamelijke
training bij hartfalenpatiënten. De selectiecriteria,
contra-indicaties, trainingsmethoden en duur van deze
programma’s worden besproken en toegelicht. Een
multidisciplinair interventieprogramma is nodig om een
verandering in leefstijl te bewerkstelligen. //
dag 1 // donderdag 1 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
46
Biografie
Dr. P.J. Senden
Vrije voordrachten sessie B3
A.D. Speelman, M. van Nimwegen, M. Munneke, S. Overeem, B.P. van de Warrenburg, K. Smulders, G.F. Borm, F.J.G. Backx & B.R. Bloem
De effectiviteit van een interventieprogramma om de fysieke activiteit bij patiënten met de ziekte van Parkinson te verhogen: The ParkFit trial
Geboortedatum: 14-01-1955
1977-1978 Assistent hartrevalidatie Rijnlands Zeehospitium,
Katwijk aan Zee
1985 Ingeschreven als cardioloog
1986 Juli Cardioloog Meander Medisch Centrum, Amersfoort
1999 Opleider sportgeneeskunde cardiologiejaar
2001-2006 Plaatsvervangend opleider cardiologie opleiding
1998-2001 Medisch cluster manager Meander Medisch Centrum
1989-2009 Cardiologisch consulent wielerteams
Cardiologisch consulent KNLTB, KNZB, KNVB
1995-2004 Commissie hartrevalidatie, waarvan 1997-2004 als
voorzitter
2002-2009 Lid working group of cardiac rehabilitation and
exercise physiology of the European Society of Cardiology
(Europrevent), lid sectie exercise physiology
2004 Proefschrift, Skeletal muscle characteristics and exercise
performance in chronic heart failure; CHAIR-study part II.
Rijksuniversiteit Utrecht
2004-2006 Lid redactie Geneeskunde en Sport
2006-heden Opleider cardiologie Meander Medisch Centrum,
Amersfoort
2006-heden Lid VSG-bestuur
2006-heden Medisch manager cardiologie, Meander Medisch
Centrum, Amersfoort
2008 Medisch manager Meander Academie (STZ leerhuis)
2011 Lid Olympisch Medisch Panel
IntroductieDe ziekte van Parkinson is een progressieve neurologische
aandoening waarbij cellen in een specifiek deel van de
hersenen afsterven. Hierdoor ontstaat een tekort aan de
neurotransmitter dopamine. Door dit dopaminetekort
ontstaan verschillende problemen, zoals stijfheid en
langzaam bewegen, lopen en balans. Veel patiënten met
de ziekte van Parkinson hebben een inactieve levensstijl.1
Er zijn verschillende redenen voor mensen met de ziekte
van Parkinson om te bewegen. Het heeft in algemene
zin een gunstige invloed op onder andere osteoporose
en hart- en vaatziekten. Daarnaast kan het invloed
hebben op specifieke Parkinson-symptomen, zoals de
motorische functies, slaapproblemen of depressie. Ook
zijn er aanwijzingen in dierexperimenteel onderzoek dat
bewegen de hersenen gedeeltelijk kan herstellen en de
neurotransmitter dopamine beter wordt gebruikt.
DoelstellingIn dit onderzoek ontwikkelen en evalueren we een
471 & 2 december te Kaatsheuvel
Drs. F.M. Kappelhoff, drs. J. Lansdaal, drs. I. Sierevelt, prof. dr. C.N. van Dijk & dr. G.M.M.J. Kerkhoffs
Sport na subtalaire artrodese. De resultaten van een retrospectieve langetermijnstudie
gedragsveranderingprogramma (ParkFit) met het doel het
niveau van fysieke activiteit bij mensen met de ziekte van
Parkinson te verhogen.
Materiaal en methode586 patiënten zijn gerandomiseerd over het ParkFit
programma of een controle programma (ParkSafe). Het
ParkFit-programma bewerkstelligt gedragsverandering
door een combinatie te gebruiken van motivatietechnieken
en een persoonlijke coach, de fysiotherapeut.2 Het
niveau van fysieke activiteit wordt gemeten op baseline
en na 6, 12,18 en 24 maanden (2008-2011) met een
gestandaardiseerde vragenlijst over 7 dagen (LAPAQ,
primair eindpunt), een beweegmonitor (secundair
eindpunt) en een beweegdagboek (secundair eindpunt). De
resultaten na 6 maanden zijn nu geanalyseerd.
Resultaten562 patiënten (96%) volbrachten de metingen op
baseline en na 6 maanden. In de ParkFit-groep was de
gemiddelde leeftijd 65.1 (sd=7.9) en 65% was man,
versus 65.9 (sd=7.2) en 65% man in de ParkSafe-groep.
Patiënten in de ParkFit-groep verhoogden hun fysieke
activiteit met 7%, gemeten met de LAPAQ. Patiënten in
de controlegroep werden 1% minder actief. Het verschil
tussen de twee groepen was niet statistisch significant.
Als we de activiteiten splitsen, verhogen de patiënten in
de ParkFit-groep hun tijd besteed aan buiten- (wandelen
en fietsen) en sportactiviteiten (+32%) en verminderen ze
hun tijd besteed aan huishoudelijke activiteiten (-14%). In
de controlegroep waren deze verschillen minder dan 4%.
Dit verschil was wel significant.
ConclusieDeze kortetermijnresultaten van de ParkFit -trial laten zien
dat Parkinson-patiënten hun buiten- en sportactiviteiten
kunnen verhogen met een specifiek interventieprogramma
uitgevoerd door fysiotherapeuten. Deze verhoging lijkt
gepaard te gaan met een vermindering van huishoudelijke
activiteiten.
Referenties1 van Nimwegen, M, Speelman AD & Hofman-van Rossum
EJM. Physical inactivity in Parkinson’s disease. J. Neurol. 2011.
2 van Nimwegen M, Speelman AD, Smulders K, et al.
Design and baseline characteristics of the ParkFit study, a
randomized controlled trial evaluating the effectiveness
of a multifaceted behavioral program to increase physical
activity in Parkinson patients. BMC Neurol 2010; 10:70. //
StudiedoelHet doel van deze studie is inzicht te krijgen in welke mate
een subtalaire artrodese belast kan worden en op welk
niveau een actief persoon kan sporten na deze atrodese.
InleidingC.J. Vertull en J.A. Nunley schrijven in 2002 in de Foot and
Ankle international dat patiënten met een subtalaire artro-
dese of triple artrodese geen highimpactsporten meer zou-
den mogen doen om versnelde artrose in de aanliggende
gewrichten tegen te gaan. Het effect van artrodese van
het subtalaire gewricht op de omliggende gewrichten blijft
echter grotendeels onbekend. De hypothese van ons onder-
zoek is dat de mate van belastbaarheid en sportniveau ho-
ger ligt dan voorheen werd aangenomen. Daarnaast kijken
wij of de artrose in aanliggende gewrichten het gevolg is
van reeds bestaande pantalaire artrose of het gevolg is van
de subtalaire artrodese.
MethodenHet betreft een retrospectieve studie. Inclusiecriteria:
patiënten met artrose van het subtalaire gewricht, die in
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
48
dag 1 // donderdag 1 december 2011
het AMC behandeld zijn door middel van artrodese van
het subtalaire gewricht tussen januari 1990 en december
2010. Primaire uitsluitingscriteria: pantalaire artrodese,
bovenste spronggewricht artrodese voorafgaand aan de
subtalaire artrodese, re-artrodese na mislukte artrodese
elders uitgevoerd, re-artrodese na mislukte artrodese
uitgevoerd in het AMC voor 1990.
De belangrijkste resultaatparameters zijn: De FAAM
sportscale, pijn op de drie eerdergenoemde aangrenzende
gewrichten en radiologische progressie van artrose in
de drie aangrenzende gewrichten ten opzichte van de
contralaterale zijde. In de polikliniek zijn de patiënten
geëvalueerd door middel van anamnese, lichamelijk
onderzoek en vragenlijsten.
Conventionele X-ray wordt gebruikt voor de indeling
van artrotische veranderingen. Zowel de aangedane als
niet-aangedane kant is beoordeeld om tot een goede
vergelijking van de mate van artrose te komen.
UitkomstmatenDe primaire uitkomstmaat is de FAAM-sportscore.
Secundaire uitkomstmaten zijn: de visuele analoge
pijnscore over de drie aangrenzende gewrichten:
het talonaviculaire, het bovenste sprong-, en het
calcaneocuboidale gewricht. de SF-36, de Kellgren-
Lawrence radiologische score per gewricht, de AOFAS
achtervoetscore, de Foot Function Index (FFI) en de FAOS.
De Short-Form 36 (SF-36) is een veelgebruikt instrument
voor het meten van de algemene gezondheid.
ConclusieIn onze patiëntenpopulatie beoefende de helft van de
patiënten een of meerdere sporten voordat de subtalaire
artrodese werd uitgevoerd. Na artrodese sporten deze
mensen nog op hetzelfde niveau als voor artrodese. //
Bij de Stichting Opleidingen in de Sportgeneeskunde (SOS) kunt u terecht voor nascholingen op het gebied van sportgeneeskunde. Een compleet overzicht van onze cursussen vindt u op www.sportgeneeskunde.com/sos. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met een van onze medewerkers van de SOS (030) 2252290.
Een greep uit ons cursusaanbod in 2012 - Basiscursus Sportgeneeskunde - Basiscursus Duikgeneeskunde op Curaçao en Nederland - Nieuw: Workshop Onderbeen - Nieuw: Workshop Heup - Nieuw: Sportmedische Aspecten Voetbal & Hardlopen/Atletiek - Nieuw: Dopinggerelateerde geneesmiddelen - Nieuw: Topsportgeneeskunde - Voeding en Sport - Ergometrie
OPLEIDINGEN SPORTGENEESKUNDE
Cursusaanbod 2012
All trademarks herein are the property of Biomet, Inc. or its subsidiaries unless otherwise indicated. SutureTak™ is a trademark of Arthrex, Inc.
biometsportsmedicine.com
Biologics • Bracing • Microfixation • Orthopedics • Osteobiologics • Spine • Sports Medicine • Trauma • 3i
For indications, risks and warnings, visit:
One Surgeon. One Patient.
It’s small. It’s strong. And it’s all suture.
1. Data on file at Biomet Sports Medicine. Bench test results are not necessarily indicative of clinical performance.
The 1.4mm JuggerKnot™ Soft Anchor represents the next generation of suture anchor technology. It’s suture-based and the first of its kind.
• 1.4mm—smaller implant allows more tissue-to-bone contact
• Smaller cannula is less invasive to surrounding tissue
• Smaller anchor diameter allows multiple anchors to be placed
• 69% less bone removed as compared to a standard 3mm anchor1
• Reduces likelihood of drilling into other anchors when placing multiple anchors
JuggerKnot™ Soft Anchor
Strength per Bone Displacement
SutureTak™ 3mm
N/m
m3
All trademarks herein are the property of Biomet, Inc. or its subsidiaries unless otherwise indicated. SutureTak™ is a trademark of Arthrex, Inc.
biometsportsmedicine.com
Biologics • Bracing • Microfixation • Orthopedics • Osteobiologics • Spine • Sports Medicine • Trauma • 3i
For indications, risks and warnings, visit:
One Surgeon. One Patient.
It’s small. It’s strong. And it’s all suture.
1. Data on file at Biomet Sports Medicine. Bench test results are not necessarily indicative of clinical performance.
The 1.4mm JuggerKnot™ Soft Anchor represents the next generation of suture anchor technology. It’s suture-based and the first of its kind.
•1.4mm—smaller implant allows more tissue-to-bone contact
•Smaller cannula is less invasive to surrounding tissue
•Smaller anchor diameter allows multiple anchors to be placed
•69% less bone removed as compared to a standard 3mm anchor1
• Reduces likelihood of drilling into other anchors when placing multiple anchors
Typical 3mm Drill Hole
JuggerKnot™ 1.4mm
Drill Hole
Strength achieved by suture anchors with respect to the bone disruption.1
JuggerKnot™ Soft Anchor
Strength per Bone Displacement
SutureTak™ 3mm
N/m
m3
All trademarks herein are the property of Biomet, Inc. or its subsidiaries unless otherwise indicated. SutureTak™ is a trademark of Arthrex, Inc.
biometsportsmedicine.com
Biologics • Bracing • Microfixation • Orthopedics • Osteobiologics • Spine • Sports Medicine • Trauma • 3i
For indications, risks and warnings, visit:
One Surgeon. One Patient.
It’s small. It’s strong. And it’s all suture.
1. Data on file at Biomet Sports Medicine. Bench test results are not necessarily indicative of clinical performance.
The 1.4mm JuggerKnot™ Soft Anchor represents the next generation of suture anchor technology. It’s suture-based and the first of its kind.
•1.4mm—smaller implant allows more tissue-to-bone contact
•Smaller cannula is less invasive to surrounding tissue
•Smaller anchor diameter allows multiple anchors to be placed
•69% less bone removed as compared to a standard 3mm anchor1
• Reduces likelihood of drilling into other anchors when placing multiple anchors
Typical 3mm Drill Hole
JuggerKnot™ 1.4mm
Drill Hole
Strength achieved by suture anchors with respect to the bone disruption.1
JuggerKnot™ Soft Anchor
Strength per Bone Displacement
SutureTak™ 3mm
N/m
m3
All trademarks herein are the property of Biomet, Inc. or its subsidiaries unless otherwise indicated. SutureTak™ is a trademark of Arthrex, Inc.
biometsportsmedicine.com
Biologics • Bracing • Microfixation • Orthopedics • Osteobiologics • Spine • Sports Medicine • Trauma • 3i
For indications, risks and warnings, visit:
One Surgeon. One Patient.
It’s small. It’s strong. And it’s all suture.
1. Data on file at Biomet Sports Medicine. Bench test results are not necessarily indicative of clinical performance.
The 1.4mm JuggerKnot™ Soft Anchor represents the next generation of suture anchor technology. It’s suture-based and the first of its kind.
•1.4mm—smaller implant allows more tissue-to-bone contact
•Smaller cannula is less invasive to surrounding tissue
•Smaller anchor diameter allows multiple anchors to be placed
•69% less bone removed as compared to a standard 3mm anchor1
• Reduces likelihood of drilling into other anchors when placing multiple anchors
Typical 3mm Drill Hole
JuggerKnot™ 1.4mm
Drill Hole
Strength achieved by suture anchors with respect to the bone disruption.1
HERSTEL SNELLER MET COMPEX WIRELESS! Voor meer informatie: www.compex.info www.djoglobal.eu DJO Global, Inc. Welvaartstraat 8, 2200 Herentals, Belgiё Tel BE: 0800 18246 Tel NL: 0800 022 9442 [email protected]
HERSTEL SNELLER MET COMPEX WIRELESS!
HERSTEL SNELLER MET COMPEX WIRELESS!
www.orthoillustrated.nlPatiëntinformatie voor orthopedische ingrepen
Patientinformatie voor orthopedische ingrepen
®
Kom meer te weten over de anatomie van het menselijklichaam en aandoeningen aan het bewegingsapparaat
Bekijk medische illustraties en chirurgische technieken
Kijk naar animaties van de meest voorkomende procedures
Creëer je eigen PDF folio met verschillende behandelopties
`t Kempke 1 | 5845 GB Sint AnthonisTel. 0485-38 2943 | Fax 0485-38 3394
OrthoIllu_185x130mm_NL.indd 1 31.10.2011 13:26:54
Push biedt een uniek en onderscheidend concept gebaseerd op optimale steun, compressie en
verkleving aan de huid. Oplossingen waarmee prestaties in de breedste zin van het woord kunnen
worden verbeterd.
www.arion-group.comwww.push.eu
PUSH_ADV_185x130.indd 1 27-10-2011 17:21:41
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
52
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sessie C1: Jeugd
Dr. J.J. VeryserVrijdag.2.december.–.10.45.uur.–.sessie.C1.–.Overbelastingsapofysitis:.radiologische.benadering
Overbelastingsapofysitis: radiologische benadering
Een apofyse is een secundair ossificatiecentrum, waar zich
een pees op vasthecht. Het is met een fyse gescheiden van
de metafyse.
Het verschil met een epifyse is dat een apofyse niet
deelneemt aan de lengtegroei, het vormt geen
gewrichtsvlak. Avulsieletsels kunnen ontstaan als gevolg
van acute of chronische tensiekrachten.
Acute avulsies zijn meest frequent in de 2 levensdecade
juist voor de fusie van de fyse. Meest frequente locaties
zijn de spina iliaca anterior superior en inferior, tuber
ischiadicus, heupkam en mediale epicondyl van de
humerus.
RX kan een verplaatsing van een botkern aantonen, als die
reeds deels verbeend is.
Echografie kan een verplaatsing van een botkern
aantonen, ook als die nog niet verbeend is.
Een aanliggend hematoom kan echografisch worden
geëvalueerd.
Dynamisch echografisch onderzoek kan bijdragen tot de
evaluatie van een avulsie.
MR kan een rol spelen bij acute avulsies. Een acute avulsie
kan er nogal agressief uitzien op MR en moet correct
worden geïnterpreteerd.
Apofysitis omschrijft een chronisch tractieletsel van een
apofyse en komt vooral bij atletische kinderen voor.
Er is zwelling van het kraakbeen en fragmentatie van
de ossificatiekern. Veelvoorkomende locaties zijn de
tuberositas van de tibia (Osgood-Schlatter), het bekken en
het calcaneus.
RX toont zeker in de beginfase weinig, het toont de
fragmentatie bij meer gevorderde apofysitis.
Botscintigrafie kan worden gebruikt ter bevestiging van
apofysitis (verhoogde opname van tracer in de bloodpool
en de laattijdige fase).
MR-kenmerken zijn een lichte verbreding van de physe,
verhoogde signaal in de ossificatiekern met fragmentatie,
vaak met aanliggend botoedeem en spieroedeem.
Echografie kan een belangrijke rol spelen ter beoordeling
van apofysitis en apofysiolyse, vooral van de nog niet
geossifieerde groeikern. Vroegtijdig in het proces
van apofysitis kan echografie met power doppler
hypervascularisatie aantonen, als teken van inflammatie
in de apofyse en rond de pees (paratenonitis). De ervaring
met echografie in de beoordeling van apophysitis is echter
nog beperkt. //
Biografie
Dr. J.J. VeryserDr. Jan Joris Veryser
Opleiding: Geneeskunde KUL,1990
13 jaar erkend huisarts in België
Opleiding Radiologie 2003-2008 UZ Gent
Opleiding Musculoskeletale radiologie UZ Antwerpen 2008
Musculoskeletaal radioloog (2010: Europees diploma
musculoskeletaal radioloog, ESSR)
1,5 jaar musculoskeletaal radioloog Sint-Maartenskliniek
Nijmegen (2009-2010).
Momenteel werkzaam als musculoskeletaal radioloog
(specialiteit echografie en MR) aan het AZ Knokke en Universitair
Ziekenhuis Antwerpen.
Auteur en coauteur van diverse artikelen over musculoskeletale
beeldvorming.
531 & 2 december te Kaatsheuvel
Dr. S. MoustieVrijdag.2.december.–.11.10.uur.–.sessie.C1.–.Overbelastingsproblematiek.bij.topturners.op.
onvolwassen.leeftijd
Overbelastingsproblematiek bij topturners op onvolwassen leeftijd
Biografie
Dr. S. Moustie
Spreker op diverse nationale en internationale symposia en
congressen, onder andere sandwichcursus voor de Nederlandse
radiologen 2010 (reumatische beeldvorming). Medeoprichter
cursus musculoskeletale echografie Sint-Maartenskliniek
Nijmegen.
De successen van Belgische topgymnasten zoals Donna-
Donny Truyens en Aagje Van Walleghem zorgen ervoor dat
veel kinderen gaan turnen.
Vaak zetten ze hun eerste stappen in deze sport vanaf
de leeftijd van 5 jaar. De training wordt progressief
opgebouwd en snel loopt de trainingsbelasting op tot 15 à
25 uur per week bijna het hele jaar rond.
Dit betekent een grote belasting voor het
musculoskeletaal systeem dat bij jonge turners in volle
ontwikkeling is. Het grootste probleem waarmee deze
sport geconfronteerd wordt, zijn dan ook blessures.
In deze voordracht wordt een overzicht gegeven van
letsels welke werden vastgesteld en behandeld op onze
sportafdeling S.P.O.R.T.S. in het Universitaire Ziekenhuis
Antwerpen tijdens het seizoen 2009-2010.
Het betreft een turngroep van 21 atletes van 7 tot 16 jaar.
Zij doen aan competitie ‘Artistieke Gymnastiek Dames’ op
Vlaams en Belgisch niveau.
Artistieke Gymnastiek omvat 4 disciplines bij de dames: de
sprong, de brug, de balk en de grondoefening.
De wekelijkse turnbelasting varieert van 13 tot 25 uur.
Er werden 23 sportletsels gediagnosticeerd. Dit betekent
gemiddeld meer dan 1 letsel per gymnast. De letsels
komen zowel ter hoogte van de bovenste ledematen,
de wervelzuil als de onderste ledematen voor. Het
aantal chronische letsels overstijgt het aantal acute
letsels. De restrictie van training of de noodzaak om de
training aan te passen loopt op tot in totaal 25 maanden.
Sommige letsels zijn potentieel carrièrebeëindigend
en kunnen mogelijks leiden tot gezondheidsschade
op langere termijn. Een significant aantal letsels zijn
leeftijdsgebonden en gelinkt aan de immaturiteit van het
lichaam van de atletes.
Deze gegevens worden vergeleken met de internationale
literatuur. Er wordt verder ingegaan op de mogelijke
oorzaken en de preventie van deze blessures. //
Sam Moustie is sportarts op de afdeling S.P.O.R.T.S. van het
Universitair Ziekenhuis te Antwerpen.
S.P.O.R.T.S. is een door de Vlaamse overheid erkend
sportkeuringscentrum en staat voor multidisciplinair centrum
voor Screening, Preventie, Onderzoek en onderwijs, Revalidatie,
Training en Sportgeneeskunde.
Sam is algemeen onderlegd in het uitvoeren van sportmedische
screeningsonderzoeken en in het behandelen van acute en
chronische sportletsels in diverse sporten. Hij is betrokken bij
de begeleiding van elitezwemmers en werkt multidisciplinair
samen met topsportbeloften in diverse sporten zoals voetbal,
gymnastiek, taekwando, tennis, zwemmen en hockey. Daarnaast
is Sam sportarts van verschillende teams.
Hij is betrokken bij de opleiding sportgeneeskunde van de
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
54
Universiteit Antwerpen. Daarnaast is hij betrokken bij de
medische evaluatie van interventionele brandweerlui. Hierbij
hoort het afnemen van maximale inspanningstesten en het
geven van sportmedisch trainingsadvies.
Drs. E. RozendaalVrijdag.2.december.–.11.35.uur.–.sessie.C1.–.Sportpsychologie.bij.het.kind
Sportpsychologie bij het kind
Biografie
Drs. E. Rozendaal
De belangstelling voor de sportpsychologie groeit. Steeds
meer sporters onderkennen het belang van de mentale
aspecten van de sport. Dus schakelen individuele sporters,
teams, ouders en ook sportartsen steeds vaker een
sportpsycholoog in. Oók voor sporters die al op jonge
leeftijd werken aan verbetering van hun sportprestaties.
Waar het in de sport gebruikelijk is om te trainen op
techniek, tactiek en conditie, zou je ook verwachten
dat het mentale aspect aandacht krijgt in training en
begeleiding van jonge sporters. Vaak worden daar nog
vraagtekens bij geplaatst: Op zo’n jonge leeftijd al naar
een sportpsycholoog, is dat niet overdreven? En dat
is jammer, want waarom wachten met het leren van
essentiële vaardigheden tot de sporter ouder is, dat doen
we toch ook niet met techniek?
In deze sessie wordt aandacht besteed aan waar met
een jonge sporter op mentaal vlak aan gewerkt kan
worden. Met andere woorden: Wat kun je trainen?
Op welke manier kun je werken aan het versterken
van concentratie, omgaan met wedstrijdspanning,
motivatie en zelfvertrouwen? Ook wordt er een aantal
begeleidingsvragen aangestipt waar sporters mee naar
een sportpsycholoog komen: ‘tijdens wedstrijden komt
het er niet uit, dan slaat mijn hoofd op hol, op de training
gaat het veel beter’, ‘de sportarts zegt dat mijn kind
overtraind is, en hij is erg terneergeslagen en down’,
‘mijn kind is zo zenuwachtig dat ze bijna moet overgeven
voor de wedstrijd’, ‘de andere kinderen in het team laten
me in de steek sinds ik niet meer zo goed presteer’, ‘ik
ben teruggezet naar de B2 omdat de trainers zeggen dat
ik niet graag genoeg wil’, ‘en als de scheids dan wéér
z’n ogen dicht heeft, dan word ik zó boos, dat ik er weer
uitgestuurd wordt’, ‘ben ik weer geblesseerd, ik word er
gek van’, ‘onze zoon is erg afgevallen de laatste tijd, de
trainer zegt dat hij een eetstoornis heeft’.
De verschillen tussen training, begeleiding of behandeling
van sportende kinderen door een sportpsycholoog worden
verduidelijkt zodat een sportarts inzicht heeft met welke
indicatie hij/zij een sportend kind door kan verwijzen als
er een vraag ligt op psychologisch vlak. //
Edith Rozendaal is praktijk sportpsycholoog en docent
sportpsycholoog VSPN®. In haar praktijk SPORTGEK, begeleidt
zij sinds 2006 top- en prestatiesporters op het mentale vlak.
Ook verzorgt ze clinics en cursussen voor onder andere coaches,
sportouders en arbiters. Ze studeerde Bewegingswetenschappen
in de richting sportpsychologie en volgde een opleiding aan de
Academie voor Lichamelijke Opvoeding.
Rozendaal is lid van het bestuur van de Vereniging voor
SportPsychologie in Nederland en supervisor in de opleiding tot
praktijk sportpsycholoog. In 2010 verscheen haar boek Sportgek,
psychologie voor de sporter.
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
551 & 2 december te Kaatsheuvel
Dhr. R. SchaaijVrijdag.2.december.–.12.00.uur.–.sessie.C1.–.Knieklachten.bij.sportende.kinderen,.hoe.te.evalueren?
Knieklachten bij sportende kinderen, hoe te evalueren?
Biografie
Dhr. R. Schaaij
In de praktijk is een toename waarneembaar van kinderen
en adolescenten met knieklachten in de leeftijd van
6 tot en met 18 jaar. De grootste groep kinderen die
zich aanmeldt zijn kinderen met anterior knee pain en
patellofemoraal pijnsyndroom (PPS). Een belangrijke
oorzaak van knieklachten zijn sportblessures. Recente
cijfers laten zien dat 43% van de jaarlijkse 2,3 miljoen
sportblessures ontstaat bij kinderen (ZonMw, 2009).
De fysiotherapeut is de tweede geconsulteerde
paramedicus na de huisarts (RIVM, 2009). Dit geeft aan
dat veel kinderen met sportblessures zich melden bij
de fysiotherapeut. De (sport)fysiotherapeut behandelt
het kind en de knieaandoening voornamelijk gericht op
functie- en activiteitenniveau, maar kan de motorische
vaardigheden die ten grondslag kunnen liggen op
het verstoorde functie- en activiteitenniveau van het
kind niet beoordelen. De motorische vaardigheden
kunnen echter een belangrijke rol spelen bij de
presentatie en behandeling van de knieklacht(en). De
kinderfysiotherapeut kan hierbij goede ondersteuning
bieden in de evaluatie en de verdere behandeling/
revalidatie van het kind.
In de literatuur worden geen meetinstrumenten
beschreven voor de evaluatie van motorische
vaardigheden, specifiek voor deze patiëntenpopulatie. De
bestaande testen zijn gericht op een bredere doelgroep of
juist op specifieke aandoeningen, zoals cerebrale parese
(Ketelaar et al.,1999).
Tijdens de presentatie zal de toepasbaarheid van
verschillende beschikbare meetinstrumenten bij de
evaluatie van kinderen met knieklachten bediscussieerd
worden. Daarnaast kan in de discussie het effect van
het gebruik van de verschillende meetinstrumenten
op de behandeling besproken worden. De volgende
meetinstrumenten zullen aan bod komen:
• twee domeinen van de Bruininks Oseretsky Test second
edition (BOT-II);
• Hand Held Dynamometer (HHD) volgens Beenakker;
• sprongtesten volgens Gustavsson;
• sit and reach test;
• IKDC. //
Roy Schaaij (geboren op 16 mei 1981) studeerde Fysiotherapie
aan de Hogeschool van Utrecht (1999-2003). Zijn afstudeerstage
deed hij bij Tamminga Fysiotherapie waar hij ook werkzaam
werd nadat hij zijn diploma behaalde. Hij heeft zich
gespecialiseerd in het behandelen van kinderen en volwassenen
met hart- en longproblematiek en werkte daarnaast drie jaar
als fysiotherapeut bij de jeugd en het eerste elftal van SV
Houten. Daarnaast behandelde hij kinderen met orthopedische
klachten na sportblessures. In 2007 begon hij aan de
masteropleiding tot kinderfysiotherapeut aan de Hogeschool
van Utrecht. Deze masteropleiding rondde hij in 2010 af met een
afstudeeronderzoek naar meetinstrumenten ter evaluatie van
kinderen met knieklachten.
Roy is betrokken (geweest) bij verschillende projecten en
richtlijnontwikkelingen gericht op hart/long en kinderen.
Daarnaast is hij ondersteunend kinderfysiotherapeut binnen
Medicort Sport and Orthopedic Care bij kinderen vanuit de (top-)
sport en breedtesport.
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
56
Vrije voordrachten sessie C1
H.J. Kemler, M. Krist, I.G.L. van de Port, A. de Wit & F.J.G. Backx
Bracebehandeling versus tapebehandeling bij acuut lateraal enkelbandletsel; een kostenvergelijking
InleidingEen enkelblessure is het meest voorkomende sportletsel
wereldwijd.1, 2 Laterale enkelbandletsels vormen met
77% de grootste groep binnen de enkelblessures en
kunnen voor patiënt en maatschappij grote gevolgen
hebben. De maatschappelijke kosten kunnen behoorlijk
oplopen (jaarlijks 43,2 miljoen euro).3 Om de impact op de
maatschappij te verminderen, is dus niet alleen een goede,
maar ook een kosteneffectieve behandeling noodzakelijk.
In een recente trial zijn, conform een eerder review, geen
significante verschillen gevonden in effectiviteit voor
de behandeling van een acuut lateraal enkelbandletsel
met tape of enkelbrace.4, 5 De huidige studie is een
onderdeel van de eerdergenoemde trial met als doel de
kortetermijnkosten van beide behandelmethoden (tape en
brace) te vergelijken.
MethodePatiënten van 18 jaar en ouder met een acuut lateraal
enkelbandletsel worden aangemeld via huisartsen,
fysiotherapeuten of spoedeisende hulp-afdelingen
en vervolgens gerandomiseerd over de bracegroep
en tapegroep. Exclusiecriteria: letsel >14 dagen, een
enkelbreuk, eversietrauma, gecompliceerd trauma of
operatiegeschiedenis, en wilsonbekwaamheid. Na een
nulmeting, uitgevoerd door een sportarts binnen 2
weken na het letsel, volgde een 4-weekse tape of brace
(type Push Med)-behandeling. Na 5, 9 en 13 weken vond
een online meting plaats, waarbij gevraagd werd naar
medische consumptie en verzuim (school, huishoudelijk,
arbeid). De directe kosten binnen de gezondheidszorg
(medische kosten) en indirecte kosten buiten de
gezondheidszorg (verzuimkosten) zijn in de kostenanalyse
meegenomen. De bootstrappingmethode is toegepast
voor toetsing van kostenverschillen tussen tape- en
bracebehandeling.
ResultatenIn totaal zijn 157 patiënten geïncludeerd (56% man, gem.
leeftijd 31,1 jaar). Tijdens de eerste 13 weken van het
onderzoek rapporteerden 9 patiënten een recidiefletsel
(tapegroep 6%, bracegroep 5%). De gemiddelde directe
medische kosten waren voor de tape- en bracegroep per
persoon respectievelijk 160,39 euro en 116,87 euro; en de
verzuimkosten 1.209,40 euro en 845,32 euro. De totale
kosten (inclusief behandelkosten) voor een met enkeltape
behandelde patiënt waren 1.575,60 euro (n=76),
vergeleken met 1.210,48 euro (n=75) voor een patiënt met
een enkelbracebehandeling. Dit verschil in kosten tussen
beide groepen is niet significant.
ConclusieDe totale directe en indirecte kosten na een acuut
lateraal enkelbandletsel verschillen niet significant
tussen patiënten die behandeld zijn met enkeltape of
enkelbrace. Dit zorgt ervoor dat een behandelend arts
of fysiotherapeut meerdere behandelingsmethoden ter
beschikking heeft, waarbij de voorkeur van de patiënt
meegewogen moet worden. Het verdient aanbeveling
om de NHG inzake de standaard enkeldistorsie en de
zorgverzekeraars te informeren over het effect van
therapeutische enkelbracing.
Referenties1 Schmikli SL, Kemler HJ & Backx FJG. Blessureleed in de
sport 2000-2004. In: Hildebrandt VH, Ooijendijk, WTM &
Hopman-Rock M. Trendrapport Bewegen en Gezondheid
2000/2005. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven, 2007.
2 Fong DT, Hong Y, Chan LK, Yung PS & Chan KM. A
systematic re w on ankle injury and ankle sprain in sports.
Sports Med. 2007;37(1): 73-94.
3 Verhagen EALM, Tulder M van, Beek AJ van der, et al. An
economic evaluation of a proprioceptive balance board
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
571 & 2 december te Kaatsheuvel
I. Janssen, E. Hendriks, J. Zwerver & F. Hartgens
Effectiviteit van schokwavetherapie bij patiënten met fasciopathie plantaris: een systematische review van placebo gecontroleerde studies
training program for the prevention of ankle sprains in
volleyball. Br J Sports Med 2005; 39: 111–5. doi: 10.1136/
bjsm.2003.011031.
4 Kemler HJ, vd Port IGL, Hoes A & Backx FJG. Effectiveness
of treatment with brace versus tape in acute lateral ankle
sprains: A randomized controlled trial. Submitted.
5 Kemler E, van de Port I, Backx F & van Dijk CN. A
systematic review on the treatment of acute ankle sprain.
Braces versus other functional treatment types. Sports
Med. 2011; 41 (3): 185-197. //
InleidingFasciopathie plantaris is een pijnlijke en lastig te
behandelen overbelastingsaandoening van de plantaire
fascia onder de voet. In de laatste jaren wordt vaker
schokwave therapie (SWT) toegepast, hoewel het
werkingsmechanisme en de effectiviteit hiervan nog
onvoldoende duidelijk is. Het doel van deze studie is het
systematisch reviewen van de effectiviteit van SWT op pijn
bij patiënten met fasciopathie plantaris.
MethodeDe elektronische databases van Cochrane Controlled
Trials Register, MEDLINE/EMBASE, PubMed, PEDro en
CINAHL werden systematisch doorzocht tot 15 maart 2011.
Enkel gerandomiseerde placebo gecontroleerde studies
kwamen in aanmerking voor inclusie. De methodologische
kwaliteit van de studies werd beoordeeld met behulp van
de Physiotherapy Evidence Database (PEDro)-schaal. Een
best-evidence-synthese werd toegepast voor de kwalitatieve
analyse van twee uitkomstmaten (ochtendpijn en
activiteitengerelateerde pijn) 12 weken na de start van SWT.
ResultatenZestien RCTs, met een totaal van 2.010 patiënten, werden
geïncludeerd. De methodologische kwaliteit van de
afzonderlijke studies varieerde van 6 tot 10 punten op de
PEDro-schaal, indicatief voor goede tot zeer goede kwaliteit.
De best evidence-synthese toonde de volgende resultaten:
a) ochtendpijn: er is tegenstrijdig bewijs dat SWT met een
medium en hoge energiedichtheid effectief is, terwijl geen
bewijs bestaat voor toepassing met lage energiedichtheid.
Sterk bewijs bestaat voor de toepassing van 1
behandelsessie SWT, terwijl geen bewijs voor effectiviteit
van toediening van 3 behandelsessies werd gevonden. Er
is geen bewijs voor effectiviteit van toepassing van radiale
SWT, terwijl er voor behandeling met gefocusseerde SWT
tegenstrijdig bewijs bestaat.
b) activiteitengerelateerde pijn: er is matig bewijs voor
effectiviteit van SWT met een lage energiedichtheid
en geen bewijs voor toediening van medium of hoge
energiedichtheid. Er is tegenstrijdig bewijs voor de
behandeling met 3 sessies SWT, terwijl voor eenmalige
behandeling geen bewijs bestaat. Er is matig bewijs
voor de effectiviteit van radiale SWT, en geen voor
gefocusseerde SWT.
Conclusie en discussieHet merendeel van de studies toont een positief effect
van SWT op ochtendpijn en activiteitengerelateerde pijn
bij fasciopathie plantaris na 12 weken follow-up. Voor
afname van de ochtendpijn is één enkele behandelsessie
SWT met medium of hoge energiedichtheid het meest
effectief. Vermindering van activiteitengerelateerde
pijn is toepassing van 3 radiale behandelsessies SWT
met een lage energiedichtheid het meest effectief. Via
deze systematische review kon niet aangetoond worden
welk behandelprotocol het meest effectief is voor de
behandeling van fasciopathie plantaris. //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
58
Sessie C2: Volwassenen
Prof. dr. J. GielenVrijdag.2.december.–.10.45.uur.–.sessie.C2.–.Bone.bruise,.radiologische.diagnostiek.en.belang.bij.sporters
Biografie
Prof. dr. J. Gielen
Drs. S. JansenVrijdag.2.december.–.11.10.uur.–.sessie.C2.–.Heupimpingement
Heupimpingement
Medische studies en specialisatie radiologie aan de Katholieke
Universiteit van Leuven. Muskuloskeletale radiologiestage bij
D. Resnick (UCSD, California) en B. Maldague (UCLouvain). Sinds
oktober 2000 Musculoskeletaal radioloog in het Universitair
Ziekenhuis Antwerpen (UZA) met speciale interesse in
radiologische beeldvorming van sportletsels. Mijn bijzondere
aandacht gaat naast de klassieke technieken zoals radiografie en
arthrografie vooral uit naar echografie, magnetische resonantie
en meersneden CT. PhD sinds februari 2004, thesis ‘Magnetische
resonantie van wekedelentumoren’. Sinds 15 jaar spreker op het
‘Limburgs Sportcongres’ België. Organisator van het Antwerps
Multidisciplinair Sportmedisch Symposium in 2004 en 2005.
Sinds oktober 2006 docent aan de Universiteit Antwerpen (UA).
Believer in multidisciplinaire samenwerking en daarom sinds
februari 2006 organisator van een veertiendaagse theoretische
en klinische multidisciplinaire sportvergadering aan de UA in
samenwerking met sportartsen, fysiotherapeuten, kinesisten,
radiologen, orthopedisten, cardiologen, dermatologen.
Organisator van cycli hands-oncursussen wekedelenechografie
sinds 2004. Organisator, in samenwerking met Babette Pluim,
van het STMS (Society for Tennis Medicine and Science)-congres
16 en 17 februari 2007 te Antwerpen. Auteur en coredacteur
van een gespecialiseerd boek over sportradiologie Imaging in
Orthopedic Sports Injuries (2006 Springer Verlag).
Al vroeg in zijn carrière legde prof. dr. Jan Gielen zich toe op het
onderzoek van sporters. Uit liefde voor de sport? “Ik kom uit
een heel onsportieve familie. Thuis deden wij niet aan sport en
gingen we niet naar het voetbal. Toen ik destijds voor het eerst
Jean-Marie Pfaff moest onderzoeken, kende ik die niet.” Dat
gebrek aan affiniteit met de sportwereld vindt hij geen nadeel,
integendeel: het waarborgt de objectiviteit. “Sportgeneeskunde
is boeiend doordat het een kruispunt van disciplines is,
van fysische geneeskunde en radiologie tot cardiologie en
psychologie. En ook op onderzoeksvlak zijn er veel uitdagingen.”
Impingement van de heup is een aandoening die de
afgelopen jaren steeds meer aandacht heeft gekregen.
Meer en meer professionals in de zorg krijgen oog voor
het klinische beeld en verwijzen hun patiënten door
naar gespecialiseerde centra voor behandeling van deze
aandoening. Maar wat is nu precies impingement van
de heup? Tijdens de lezing zal ingegaan worden op de
historie van dit ‘nieuwe’ ziektebeeld, op de verschillende
soorten impingement, op de diagnostiek en uiteraard
op de behandeling. Hierbij zal er veel aandacht bestaan
voor het Cam- en het Pincer-type impingement en voor de
arthroscopische behandeling. //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
591 & 2 december te Kaatsheuvel
Dr. T. DoomsVrijdag.2.december.–.11.35.uur.–.sessie.C2.–.Prevalentie.en.preventie.van.medische.problemen.bij.
‘Start.to.Run’
Prevalentie en preventie van medische problemen bij ‘Start to Run’
Biografie
Drs. S. JansenSebastiaan Jansen studeerde geneeskunde aan de Universiteit
Leiden en volgde zijn opleiding tot orthopedisch chirurg in het
LUMC, het HagaZiekenhuis en het Rijnland Ziekenhuis. Sinds
2006 is Sebastiaan als orthopedisch chirurg werkzaam in het
Rijnland Ziekenhuis (www.rijnlandorthopedie.nl). Al in 2006
begon hij zijn heupscopiepraktijk na travelling fellowships bij
Marc Philippon in Vail (VS) en Michael Dienst in Homburg (Dld).
Inmiddels heeft hij circa 250 heupscopieën verricht en krijgt hij
hiervoor vele verwijzingen uit het hele land. Hij geeft regelmatig
onderwijs en lezingen op het gebied van de heupimpingement
en de heupscopie.
Lopen wordt de laatste jaren sterk gepromoot. Velen zijn
overtuigd van de voordelen van deze sport voor onze
gezondheid. ‘Start to Run’ is een succesformule. In boeken
en tijschriften lezen we dat iedereen kan lopen. Maar is dit
wel zo? Om een antwoord te vinden op deze vraag werden
enkele enquêtes gehouden, waarvan de resultaten in deze
presentatie besproken worden.
In 2008 kreeg het personeel van een ziekenhuis de kans om
een georganiseerde looptraining te volgen. Het doel was
de groep voor te bereiden op deelname aan de 10 miles
in Antwerpen, 1 jaar later. Eenmaal per week kregen de
deelnemers de kans om een begeleide training te volgen.
Na de datum van de 10 miles werd een vragenlijst
opgestuurd aan al diegenen die zich ingeschreven
hadden. De vragenlijst was gebaseerd op de literatuur in
verband met lopen. Volgende gegevens werden gevraagd:
persoonlijke factoren (geslacht, leeftijd, lichaamslengte
en lichaamsgewicht), eigen doel van de looptraining
(een bepaalde afstand lopen, conditie verbeteren,
afslanken), kenmerken van de effectief uitgevoerde
training (frequentie, duur, ondergrond, loopschoenen),
medische problemen in de periode van de looptraining,
aard en gevolgen ervan (tijdelijke of definitieve stop
van de training, consultatie bij een arts, behandeling,
ziekteverlof).
In 2010 en 2011 werd dezelfde vragenlijst bezorgd aan
‘Start to Run’-deelnemers in negen atletiekclubs van de
provincie Antwerpen en 1 running club in Nederland.
Uit de antwoorden op beide enquêtes kunnen we afleiden
dat meer dan een derde van de deelnemers een medisch
probleem had ontwikkeld, veroorzaakt door het lopen.
De studies tonen een statistisch significant verband aan
tussen de medische problemen en het trainingsschema.
In de groepen waar een vast trainingsschema werd
gehanteerd, werden meer medische problemen
gesignaleerd. Aanpassing van het loopschema aan de
mogelijkheden van de loper lijkt belangrijk om deze
problemen te voorkomen. //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
60
Biografie
Dr. T. DoomsTrees Dooms is arts. Ze behaalde het diploma van licentiaat
in de Arbeidsgeneeskunde aan de KUL te Leuven, en werkte
als bedrijfsarts voor IDEWE, Externe Dienst voor Preventie en
Bescherming op het Werk in België. Zij volgde verschillende
bijkomende opleidingen waaronder Bedrijfsergonomie en
Industriële Hygiëne aan de Universitaire Instelling Antwerpen,
Manuele Therapie bij het Belgisch Verbond voor Manuele
Geneeskunde, Master in de Sportgeneeskunde aan de VUB. Vorig
jaar is ze gestart met de opleiding Médecine des Arts-Musique
in Frankrijk. Haar interesse gaat vooral naar musculoskeletale
aandoeningen, meer bepaald overbelastingsletsels. Sinds 2 jaar
doet ze onderzoek naar medische problemen bij beginnende
lopers, in samenwerking met de afdeling sportgeneeskunde van
het Universitair Ziekenhuis te Antwerpen.
Vrije voordrachten sessie C2
M.P. van der Worp, N. van der Horst, F. Backx, R. Nijhuis-van der Sanden & A. de Wijer
Etiologie, diagnostiek & behandeling van het Iliotibiale Band Syndroom bij hardlopers. Een systematische review naar de kwaliteit van de literatuur
InleidingHet Iliotibiale Band Syndroom (ITBS) is een
veelvoorkomende knieblessure bij hardlopers.1 Over de
etiologie, de diagnostiek en de behandeling van ITBS zijn
veel overzichtsartikelen geschreven.2 De inhoud van deze
artikelen lijkt vooral gebaseerd te zijn op anekdotes met
weinig tot geen wetenschappelijke evidentie.3
DoelstellingHet primaire doel van deze literatuurstudie is het
verkrijgen van een systematisch overzicht van de
methodologische kwaliteit van de studies over de etiologie,
diagnostiek en behandeling van het ITBS bij hardlopers.
Studies met een hoge kwaliteitsscore worden geïncludeerd
en na analyse worden er aanbevelingen gedaan voor nader
onderzoek en, voor zover mogelijk, voor de dagelijkse
praktijk van de sportarts en (sport)fysiotherapeut.
Materiaal & methodeEr is gezocht naar de relevante literatuur in verschillende
elektronische data bases (Pubmed, Embase, Cinahl &
Web of Science) middels de zoektermen ‘iliotibiale band
frictiesyndroom’, ‘Iliotibiale bandsyndroom’ en ‘Iliotibiale
bandstress’ in combinatie met hardlopen.
Er was geen beperking voor taal, systematische reviews,
randomized clinicial trials (rct’s), cohort studies en case-
controlestudies werden geïncludeerd, tevens moest de
onderzoekspopulatie ouder zijn dan 17 jaar.
De methodologische kwaliteit van de geselecteerde
literatuur werd onafhankelijk beoordeeld door twee
onderzoekers met behulp van de criteriumlijst van de
Dutch Cochrane Collaboration, waarbij een hoge kwaliteit
werd gedefinieerd als een minimaal 60% positieve score op
de criteriumlijst.
Tevens vond uitgebreide data-extractie plaats waarbij
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
611 & 2 december te Kaatsheuvel
M. Röling, P. Pilot & R.M. Bloem
Chronische liespijn bij sporters: arthroscopische interventie bij femoroacetabulaire impingement
per studie de populatie, het aantal patiënten en/of
proefpersonen, de ITBS-diagnostiek, de blootstelling/
behandeling, de analyse/uitkomsten en de setting van
onderzoek is bepaald.
Resultaten & conclusieUit de vier verschillende databases zijn 225 artikelen
geselecteerd, waarvan 35 artikelen voldeden aan de
inclusiecriteria van de studie. Vijftien studies voldeden aan
het criterium voldoende/hoge kwaliteit; waarvan 3 rct’s, 6
cohort studies en 6 case-controlestudies.
Bij de data-extractie viel op dat de onderzochte populaties
sterk varieerden. Tevens was de onderzochte blootstelling/
behandeling waarnaar gekeken werd erg divers; medicatie,
injectie, operatie, krachttraining en biomechanica.
Uit de analyse komt naar voren dat de bewegingsuitslagen
van voet-, knie- en heupgewricht verschillend zijn tussen
hardlopers met en zonder verschijnselen van ITBS. In
de dagelijkse sportmedische praktijk kan hierop worden
ingespeeld door gericht advies te geven ten aanzien van
schoeisel, loopscholing en doormiddel van oefentherapie
met nadruk op mobilisatie en krachttraining.4
Er werden geen studies gevonden die voldeden aan de
criteria van hoge kwaliteit en betrekking hadden op de
diagnostiek van ITBS. Verder onderzoek is nodig naar de
klinimetrische eigenschappen van de meetinstrumenten
bij hardlopers met ITBS om te komen tot betrouwbare en
valide meetinstrumenten in de dagelijkse sportpraktijk.
Als behandeling bleek medicatie en injectie bij acute
(0-17 dagen) klachten en chirurgisch ingrijpen bij
chronische klachten effectief.5 Voor krachttraining van
de heupmusculatuur werden tegenstrijdige resultaten
gevonden.
Referenties1 Junior LC, Carvalho AC, Costa LO & Lopes AD. The prevalence
of musculoskeletal injuries in runners: a systematic review.
British Journal of Sports Medicine 2011; 45(4): 351-352.
2 Backx FJG. Tractus iliotibialisfrictie-syndroom. In: Mosterd
WL, SitsenJ.M.A., Hermans G.P.H., Backx FJG, Cingel van REH,
editors. Sport-Medisch Formularium. Een praktische leidraad.
Houten: Bohn Stafleu van Lochum (BSL); 2005. 176-184.
3 Ellis R, Hing W & Reid D. Iliotibial band friction syndrome--a
systematic review. Man Ther 2007; 12(3): 200-208.
4 Baker RL, Souza RB & Fredericson M. Iliotibial Band
Syndrome: Soft Tissue and Biomechanical Factors in
Evaluation and Treatment. PM&R 2011; 3(6): 550-561.
5 Hariri S, Savidge ET, Reinold MM, Zachazewski J &
Gill TJ. Treatment of recalcitrant iliotibial band friction
syndrome with open iliotibial band bursectomy: indications,
technique, and clinical outcomes. Am J Sports Med 2009;
37(7): 1417-1424. //
Inleiding en vraagstellingChronische en recidiverende liesklachten bij sporters zijn
een oorzaak van langdurig sportverzuim en langdurige
pijnklachten. Femoroacetabulaire impingement (FAI) kan
de achterliggende oorzaak zijn van deze pijnklachten.
De laatste jaren is de techniek van heuparthroscopie ter
interventie bij FAI sterk verbeterd. In de literatuur worden
veelbelovende resultaten beschreven. Wat zijn de resultaten
van arthroscopische interventie bij jonge sporters tot nu toe,
en wat zijn de mogelijkheden voor de toekomst?
MethodeEen analyse van de heuparthroscopieën vanaf 2007
tot 2011, met uitlichting van de jonge sporters.
Gekeken is naar de demografische kenmerken, type
sport, indicatiestelling, tijdsduur van klachten,
klachtenverbetering na de ingreep en terugkeer naar
het oorspronkelijke sportieve niveau. Hieruit is een
prospectieve registratie gestart, waarbij we met behulp
van 3D-CT-bewegingsanalyses de femoroacetabulaire
impingement nauwkeurig in kaart kunnen brengen.
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
62
Bij deze patiënten worden onder andere de Harris Hip
Score (mHHS), de Hip Outcome Score (HOS) en de
Sports Frequency Scale (SFS) geregistreerd. Tevens
maken wij sinds kort gebruik van een driedimensionale
CT-scan bewegingsanalyse om de femoroacetabulaire
impingement nauwkeurig in kaart te brengen.
ResultatenIn totaal zijn 120 patiënten gescopieërd van 2007 tot
2011. Gemiddeld hadden zij 2,9 jaar (1-14) klachten van
liespijn. 85 patiënten (71%) hadden femoroacetabulaire
impingement, en bij 73 (63%) was er sprake van
labrumletsel. Andere diagnoses waren corpus liberum,
chondropathie en osteofyt impingement. Na een
gemiddelde follow-up van 539 dagen (30-1576) had 35%
anamnestisch geen klachten meer, en 58% had minder
pijnklachten. 7% had echter geen verbetering. Bij 3%
trad een complicatie op (neuropraxie, wondinfectie). 78%
Van de patiënten had pijn tijdens het sporten, waarvan
12% volledig is gestopt met sporten door de pijn. Het
percentage re-scopieën was hoger in het eerste deel van
het cohort dan in het tweede deel (18% tov 6%).
Conclusie, discussie en aanbevelingenDe resultaten van de heupscopie bij chronische en
recidiverende liespijn door het femoroacetabulair
impingement zijn belovend. Een verbetering van de
klachten van patiënten is aangetoond met een laag
complicatiepercentage. Een langere follow-up moet
aantonen in hoeverre actieve sporters weer op hun
oorspronkelijke niveau kunnen terugkeren. De ingreep
kent wel een learning curve.
De huidige prospectieve registratie zal een beter inzicht
geven in de prognose van onder andere sporters met
liesklachten behandeld met heuparthroscopie. Mogelijk
dat de 3D-CT een grotere rol zal gaan spelen in de
diagnostiek bij femoroacetabular impingement bij
sporters gelet op de soms extreme bewegingsuitslagen
tijdens sportactiviteiten. //
Sessie C3: Ouderen
Drs. H. van der HoevenVrijdag.2.december.–.10.45.uur.–.sessie.C3.–.Cuff.tendinopathie
Biografie
Drs. H. van der HoevenNa het voltooien van zijn opleiding Geneeskunde vervolgde
Henk van der Hoeven zijn studie met de opleiding Chirurgie en
rondde vervolgens de opleiding Orthopedische Chirurgie met
succes af. Sinds 1991 is hij orthopedisch chirurg. Van 1991 tot 31
juli 2010 was hij als orthopedisch chirurg aan het Sint Anthonius
Ziekenhuis te Nieuwegein verbonden. Sinds 1 augustus 2010 is
hij voor Bergman Clinics werkzaam.
Van der Hoeven is medisch begeleider bij vele
topsportverenigingen. Zo is hij arts in het medisch
begeleidingsteam van het Nederlandse honkbalteam en
het Nederlandse snowboardteam. Tevens is Van der Hoeven
orthopedisch consulent van de Koninklijke Nederlandse
Tennisbond (KNLTB) – onder andere begeleiding Dutch Open
Tennis Toernooi, de Nederlandse Handbalbond (NHV), de
Judobond Nederland (JBN) en FC Utrecht. Van der Hoeven is
lid van het Topsport Medisch Platform van NOC*NSF en heeft
deel uitgemaakt van het medisch begeleidingsteam van de
Nederlandse olympische ploeg in Athene in 2004. Daarnaast
is hij consulent van de afdeling Topsportgeneeskunde van het
UMC Utrecht. Ook is hij verbonden aan de KNVB.
Van der Hoeven bekleedt diverse bestuursfuncties. Hij is
voorzitter van de Medische Commissie van de Koninklijke
Nederlandse Hockey Bond (KNHB), secretaris bij de Nederlandse
Vereniging voor Arthroscopie, lid van de Stichting Opleiding
Registratie Orthopedie Fysiotherapie (SOROF) en docent bij de
opleiding Sportfysiotherapie aan de Hogeschool Utrecht.
Van der Hoeven is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging
voor Arthroscopie, de Nederlandse Vereniging voor
Orthopedische Traumatologie, de Nederlandse Orthopaedische
Vereniging NOV (Werkgroep Sportgeneeskunde, Werkgroep
Schouder en elleboog, Werkgroep Kinderorthopedie, Werkgroep
Voet en Enkel), de European Society of Sports traumatology
Knee surgery and Arthroscopy (ESSKA) en de Nederlandse
Vereniging voor Reumachirurgie (NERASS).
Bron: Bergmankliniek.nl.
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
631 & 2 december te Kaatsheuvel
Dr. M. StevensVrijdag.2.december.–.11.10.uur.–.sessie.C3.–.Een.nieuwe.heup.of.knie,.het.belang.van.een.
lichamelijke.en.sportieve.leefstijl
Een nieuwe heup of knie, het belang van een lichamelijke en sportieve leefstijl
Artrose is een chronische en sterk invaliderende
aandoening. Patiënten met artrose ervaren pijn,
stijfheid en verlies van gewrichtsfunctie. Dit resulteert
in arbeidsongeschiktheid, immobiliteit en bij de ouderen
een steeds groter wordende afhankelijkheid en sociaal
isolement. Artrose van de onderste extremiteiten
concentreert zich voornamelijk in het knie- en
heupgewricht. De incidentie van artrose van de knie in
2000 in Nederland was 1.18 en 2.80 per 1.000 personen
voor respectievelijk mannen en vrouwen, voor de
heup was dit 0.90 en 1.60 (absoluut 7.100 en 12.900).
Met name bij ouderen is artrose een van de meest
voorkomende chronische aandoeningen. Als gevolg van
vergrijzing zal het aantal ouderen met artrose de komende
decennia progressief stijgen. In 2003 was 14% van de
Nederlandse bevolking 65 jaar of ouder, in 2040 zal dit
percentage zijn hoogste punt bereiken en zijn toegenomen
tot 23%.
Bij invaliderende pijnklachten of een ernstig verminderde
beweeglijkheid door artrose van het heup- of kniegewricht
kan het plaatsen van een heup- of knieprothese een goede
oplossing zijn. Het plaatsen van een heup- en knieprothese
is een van de meest uitgevoerde en meest succesvolle
orthopedische ingrepen. Vijftien jaar na de operatie
functioneert meer dan 90% van de heup- en knieprothesen
nog naar tevredenheid. In feite kunnen personen na het
plaatsen van een prothese weer als ‘gezond’ beschouwd
worden. Dat betekent dat dagelijkse activiteiten weer
opgepakt kunnen worden en dat men ook weer lichamelijk
en sportief actief kan worden.
Voldoende lichamelijk en sportief actief zijn heeft voor
iedereen een positief effect op gezondheid en fitheid. Het
levert een bijdrage aan het voorkomen van onder andere
hart- en vaatziekten, te hoge bloeddruk, darmkanker,
overgewicht/obesitas, ouderdomsdiabetes (diabetes
mellitus type 2), botontkalking (osteoporose) en
depressie. Fitheid is de mate waarin activiteiten van het
dagelijks leven (ADL) kunnen worden uitgevoerd. ADL zijn
activiteiten zoals aan- en uitkleden, wassen, boodschappen
doen, tuinieren, wandelen, fietsen, et cetera. Ouder
worden gaat gepaard met een teruggang in fitheid. Echter
door voldoende te bewegen kan de achteruitgang in
fitheid afgeremd worden. Dit leidt ertoe dat ook personen
met een heup- of knieprothese langer zelfstandig kunnen
blijven functioneren. Het verbeteren en onderhouden van
de fitheid kan een aanzienlijke winst opleveren, niet zozeer
in levensduur als wel in kwaliteit van leven.
Voor personen met een heup- of knieprothese gelden
echter nog bijkomende voordelen, zoals beter vastgroeien
van de prothese en een verminderd valrisico. Daarentegen
moet er ook rekening worden gehouden met eventuele
bewegingsbeperkingen en slijtage van de prothese.
Ingegaan zal worden op de vraag hoe lichamelijk en
sportief actief personen met een heup- of knieprothese
zijn, hoe het lichamelijke en sportieve activiteitenpatroon
gemeten kan worden, waar rekening mee gehouden moet
worden bij lichamelijke en sportieve activiteiten en welke
sportieve activiteiten wel of niet geadviseerd kunnen
worden. //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
64
Biografie
M. Stevens
Dr. M.P. ArtsVrijdag.2.december.–.11.45.uur.–.sessie.C3.–.Is.sporten.na.een.lumbale.hernia.(on)gezond?
Is sporten na een lumbale hernia (on)gezond?
Martin Stevens werd in 1964 in Groningen geboren.
Tijdens zijn middelbareschoolperiode was hij werkzaam als
zwemonderwijzer. Na de middelbare school studeerde hij van
1987-1992 Bewegingswetenschappen aan de Rijksuniversiteit
Groningen (RUG). Van 1992-2001 was hij werkzaam als
onderzoeker bij het Centrum voor Bewegingswetenschappen
van de RUG. In 2001 is hij gepromoveerd op een onderzoek naar
de ontwikkeling van een gedragsveranderingsmodel dat ten
grondslag ligt aan het Groninger Actief Leven Model (GALM),
een sportstimuleringsstrategie voor sportief niet-actieve
senioren. Van 1999-2001 was hij docent op de afdeling Sport,
Gezondheid & Management van de Hanzehogeschool Groningen.
Vanaf 2001 is hij werkzaam als onderzoekscoördinator van de
afdeling orthopedie van het Universitair Medisch Centrum
Groningen (UMCG). Zijn kennis en ervaring ligt op het terrein
van bewegen en fitheid van zowel gezonde als ouderen met
orthopedische aandoeningen.
Het lumbosacraal radiculair ten gevolge van is een hernia
nucleus pulposus is een veelvoorkomende aandoening. In
de meeste gevallen is het natuurlijk beloop gunstig en 60-
80% van de patiënten is klachtenvrij na een conservatieve
periode van een aantal maanden. Mochten de klachten
blijven bestaan of de pijn is dermate invaliderend,
dan bestaat een indicatie tot operatie. Vooralsnog
is de gouden standaard de unilaterale transflavale
microdiscotomie, waarbij aan de symptomatische zijde
de uitpuiling van de tussenwervelschijf wordt verwijderd
en decompressie van de zenuwwortel wordt bereikt.
Met de komst van minimaal invasieve chirurgische
methodes, waaronder de tubulaire discotomie, worden
betere resultaten gepropageerd wat echter niet wordt
ondersteund door wetenschappelijk onderzoek. Ook het
beoogde gunstige effect op postoperatieve rugpijn en
sneller herstel is niet aangetoond.
Er is weinig bekend over het hervatten van
sportactiviteiten bij patiënten met een lumbale hernia
na chirurgie dan wel na een conservatief beleid. Een
goed opgezette vergelijkende studie ontbreekt. Ook het
postoperatieve mobilisatiebeleid en advies ten aanzien
van het hervatten van werkzaamheden verschilt sterk per
ziekenhuis. Het vaak gedateerde empirische protocol kan
niet wetenschappelijk worden onderbouwd. Daarentegen
is de opnameperiode en de duur tot werkhervatting de
laatste decennia sterk gereduceerd en is een tendens
ontstaan om stigmatisering van rugpatiënten te
voorkomen. Het lijkt dan ook voor de hand te liggen om
individueel en pragmatisch te beoordelen wanneer een
patiënt weer in staat is sportactiviteiten te hervatten
nadat de periode van wondgenezing is gepasseerd. //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
651 & 2 december te Kaatsheuvel
Biografie
Dr. M.P. Arts
Vrije voordrachten sessie C3
P. Groenenboom, Th.C. de Winter, A. Weir, G. Taal & G. Schep
Prospectieve analyse van de oncologische revalidatie
Mark Arts is werkzaam als neurochirurg in Medisch Centrum
Haaglanden met als aandachtsgebied wervelkolomchirurgie
en complexe spinale pathologie in het bijzonder. Gedurende
zijn opleiding in het LUMC en MCH is de basis gelegd voor
wetenschappelijk onderzoek naar de minimaal invasieve
behandeling van de lumbale hernia waarop hij in 2010 is
gepromoveerd. Arts is bestuurslid van de Dutch Spine Society.
InleidingDe incidentie van kanker is de laatste jaren toegenomen.
Ook de diagnostische technieken en behandelmethoden zijn
enorm verbeterd. Desondanks hebben deze behandelingen
ook nadelige fysieke en psychosociale bijwerkingen. Deze
kunnen ingrijpen op het dagelijks leven en de kwaliteit van
leven verminderen.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat fysieke trainingen de
spierkracht, de cardiopulmonale functie, de botdichtheid en
de kwaliteit van leven verbeteren. Daardoor zou met name
de meest voorkomende klacht ‘vermoeidheid’ afnemen.
De afgelopen anderhalf jaar is er een prospectieve
analyse verricht naar revalidatieprogramma’s na
chemotherapie om op korte termijn dit uit te breiden naar
trainingsprogramma’s tijdens chemotherapie.
Methoden49 patiënten (8 mannen en 41 vrouwen, gemiddelde
leeftijd 49 jaar) die chemotherapie hebben ontvangen,
zijn zes weken na de laatste kuur gestart met drie
maanden trainingsprogramma gericht op verbetering van
spierkracht en conditie. Vooraf hebben zij een uitgebreid
onderzoek ondergaan waarin er baselinemetingen zijn
gedaan bestaande uit onder andere een submaximale
inspanningstest met VO2max-meting. Vervolgens zijn zij
gestart met het trainingsprogramma wat bestaat uit twee
keer per week zeven krachtoefeningen (been-, arm- en
rompspieren) en twee intervaltrainingen gedurende drie
maanden. Na afloop van het trainingsprogramma werden
de metingen herhaald. De kwaliteit van leven werd
gemeten door middel van een vragenlijst (SF36).
Resultaten38 patiënten hebben het trainingsprogramma afgerond
(22% drop-outs). 4 patiënten waren uitgevallen door
recidief maligniteit, 1 patiënt door een cardiomyopathie
en 6 patiënten waren niet voldoende gemotiveerd.
De hoogintensieve krachttraining en conditietraining
resulteerde in een gemiddelde toename van 23% van het
maximaal aantal behaalde Wattage (spreiding -20% tot
+75%).
De VO2max nam gemiddeld met 25% toe (spreiding 0% tot
+56%). Met behulp van vragenlijsten (SF36) werd ook een
verbetering in kwaliteit van leven gevonden.
ConclusieHoogintensieve krachttraining en conditietraining
verbetert de spierkracht, cardiopulmonale functie en de
kwaliteit van leven.
Er bestaat een redelijk hoog aantal drop-outs vanwege de
bij sommige maligneiten hogere kans op recidief, echter
deze patiënten vertelden toch in de tijd dat ze getraind
hebben een verbetering van de kwaliteit van leven.
De vraag is of de eerdergenoemde nadelige fysieke en
psychosociale bijwerkingen gereduceerd kunnen worden
door al te gaan trainen tijdens chemotherapie. Er is
recent een trial gestart met trainingsprogramma’s tijdens
chemotherapie. //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
66
M.T.K Kuijt, dr. H. Inklaar, dr. V. Gouttebarge, prof. dr. M.H.W. Frings-Dresen
Knie- en enkelartrose bij voormalige beroepsvoetballers
IntroductieDoor blootstelling aan beroepsvoetbal en gerelateerde
activiteiten hebben beroepsvoetballers een verhoogd
risico op hamstringblessures en knie- en enkelletsels. Of
deze blootstelling ook op lange termijn een gevolg voor
gezondheid heeft, is niet eenduidig te beantwoorden. In
de wetenschappelijke literatuur is er schaars, tegenstrijdig
en achterhaald bewijs over langetermijneffecten van
beroepsvoetbal op gezondheid. Enkele studies wijzen aan
dat beroepsvoetballers blootgesteld aan beroepsvoetbal
een risico op lange termijn lijken te hebben op het
ontwikkelen van knie- en enkelartrose.
DoelstellingHet doel van dit onderzoek is de prevalentie van knie- en
enkelartrose bij voormalige beroepsvoetballers vast te
stellen op basis van recente beschikbare literatuur.
Materiaal en methodeEen systematisch literatuuronderzoek is uitgevoerd
in drie zoekbestanden (Medline, Embase en
SPORTDiscus). Op basis van drie zoektermen (voormalige
beroepsvoetballers, knie- of enkelartrose, prevalentie) en
gerelateerde synoniemen werd er gezocht naar recent
(vanaf 2000) Engels-, Duits-, Frans- en Nederlandstalige
literatuur gezocht. Nadat inclusiecriteria op de titels,
samenvattingen en hele tekst werden toegepast door twee
personen, onafhankelijk van elkaar, werd de data extractie
van de geïncludeerde studies in een gestandaardiseerde
tabel gerangschikt. De methodologische kwaliteit van
geïncludeerde artikelen werden op basis van bestaande
criteria beschreven.
ResultatenOp basis van de zoekstrategie werden vier originele
studies geïncludeerd. Twee studies hadden een hoge
methodologische kwaliteit en vonden een prevalentie
van knieartrose tussen de 60 en 80%. Bij dezen beide
studies werd artrose door middel van radiografisch
onderzoek gediagnosticeerd. Enkelartrose werd in beide
studies niet onderzocht. De andere twee studies hadden
een matige methodologische kwaliteit en vonden een
prevalentie van knieartrose tussen de 40 en 46%, en een
prevalentie van enkelartrose tussen 12 en 17%. In dezen
beide studies werd artrose door middel van vragenlijst
gediagnosticeerd.
ConclusieDe prevalentie van knie- en enkelartrose in de voormalige
beroepsvoetballers kan als hoog worden beschouwd in
vergelijking met de algemene Nederlandse bevolking
(12-25% voor knieartrose bij mannen tussen 45
en 64 jaar oud; < 1% voor enkelartrose) en andere
beroepsgroepen (34% voor knieartrose in de bouwsector).
Het ontwikkelen van een Preventief Medisch Onderzoek
voor beroepsvoetballers zou een rol kunnen spelen
in de preventie van knie- en enkelblessures en in het
identificeren van spelers met een verhoogd risico op
artrose. Verder dient te worden onderzocht of knie- en
enkelartrose op lange termijn ook een gevolg voor
activiteits- en arbeidsbeperkingen heeft. //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
671 & 2 december te Kaatsheuvel
S. de Jonge
Lange termijn follow-up van Achilles tendinopathie, vijf jaar na een excentrisch oefenprogramma
Sessie D1: Gehandicapten
Dr. I. van de PortVrijdag.2.december.–.14.15.uur.–.sessie.D1.–.Circuittraining.na.een.beroerte:.FIT-Stroke.trial
Circuittraining na een beroerte: FIT-Stroke trial
Inleiding en vraagstellingChronische Achilles tendinopathie is moeilijk te
behandelen. Excentrische oefentherapie is de eerste keus
van behandeling in Nederland. Hoewel op korte termijn
goede verbeteringen gezien worden, is er weinig bekend
over de effectiviteit van excentrische oefentherapie op de
lange termijn. Het doel van deze studie is het evalueren
van patiënten vijf jaar na behandeling met excentrische
oefentherapie voor chronische Achilles tendinopathie.
Methode58 patiënten (70 pezen) zijn benaderd vijf jaar na
het afronden van het excentrische oefenprogramma
volgens Alfredson. Primaire uitkomstmaat is de
Victorian Institute of Sports Assessment–Achilles
questionnaire (VISA-A score). Secundaire uitkomstmaten
zijn patiënttevredenheid, aantal andere therapieën en
echografische evaluatie van de peesstructuur.
ResultatenIn 46 patiënten (58 pezen) steeg de VISA-A score significant
van 49.2 op baseline naar 83.6 na vijf jaar (p <0.001).
39.7% van de patiënten waren geheel klachtenvrij tijden
de follow-up en 48.3% had één of meer alternatieve
behandelingen ondergaan. De sagittale peesdikte nam af;
van 8.05 mm (SD 2.1) op baseline naar 7.50 mm (SD 1.6)
bij de vijfjaars follow-up (p=0.051).
Conclusies, discussie en aanbevelingenDit is de eerste lange termijn follow-up van het
excentrische oefenprogramma bij chronische Achilles
tendinopathie met de gevalideerde VISA-A score. Na vijf
jaar is er een significante toename van de VISA-A score. Na
het 12-weken durende programma kiest bijna de helft van
de patiënten nog voor een aanvullende therapie. Hoewel
verbetering van symptomen verwacht kan worden op de
lange termijn, kunnen pijnklachten persisteren. //
Binnen de revalidatiegeneeskunde, en de fysiotherapie in
het bijzonder, wordt gebruikgemaakt van verschillende
trainingsvormen om patiënten na een beroerte te
ondersteunen in hun revalidatie. De klassieke vormen
kracht- en conditietraining worden ingezet, maar
steeds meer wordt er gebruikgemaakt van zogenaamde
taakgeoriënteerde training. Deze revalidatiemethode
is gericht op het verbeteren van het activiteiten- en
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
68
participatieniveau van de patiënt door het gebruik van
taakspecifieke oefeningen. Verschillende studies laten
zien dat taakgeoriënteerde training veilig en haalbaar
is, en dat het een positief effect heeft bij patiënten na
een beroerte. Wanneer de taakspecifieke training wordt
toegepast in een circuitvorm waarbij intensief geoefend
wordt, bij voorkeur in een groep, verbetert dit de
loopsnelheid en loopafstand.
Tussen 2008 en 2010 is het FIT-Stroke-onderzoek
uitgevoerd in negen revalidatiecentra in Nederland.
In deze grote gerandomiseerde trial is het effect
onderzocht van een gestructureerde, taakgeoriënteerde,
fysiotherapeutische groepsbehandeling in vergelijking
tot de reguliere fysiotherapie in de poliklinische fase na
een beroerte. In totaal hebben 250 mensen deelgenomen
die poliklinisch revalideerden na een beroerte in één
van de centra en die minimaal 10 meter zelfstandig
konden lopen. Deze deelnemers werden gerandomiseerd
over twee groepen; de ene groep kreeg de reguliere
poliklinische behandeling, de andere groep het FIT-
Stroke-programma. Het FIT-Stroke-programma bestond
uit een behandeling van 12 weken (2 keer per week, 90
minuten) waarin een circuit van 8 werkstations werd
doorlopen. Alle werkstations waren taakspecifiek en
gericht op het verbeteren van loopvaardigheid, balans
en conditie. De deelnemers aan het onderzoek zijn na
12 en 24 weken getest op diverse uitkomstmaten. De
primaire uitkomstmaat betrof zelfervaren mobiliteit,
gemeten met de Stroke Impact Scale. Daarnaast zijn er
verschillende secundaire uitkomstmaten vastgesteld
waaronder loopvaardigheid (snelheid en afstand),
balans, vermoeidheid, depressie en kwaliteit van
leven. Na analyse van de resultaten is gebleken dat
er geen verschil was tussen de groepen aangaande
de primaire uitkomstmaat. Wel werden significante
verschillen gevonden voor loopsnelheid en loopafstand
in het voordeel van de deelnemers aan het FIT-Stroke-
programma, wat de taakspecificiteit van het programma
benadrukt. Er werden geen ernstige voorvallen gemeld.
Zowel patiënten als behandelaars zijn enthousiast over
deze vorm van intensieve groepsbehandeling en een
aantal revalidatiecentra heeft het programma opgenomen
in de reguliere zorg.
Tijdens de presentatie zal een overzicht gegeven worden
van de huidige evidentie aangaande circuittraining na een
beroerte en zullen de resultaten van het onderzoek nader
bediscussieerd worden. Ook zal ingegaan worden op de
eventuele implementatie van deze vorm van therapie in
de praktijk. //
Biografie
Dr. I. van de PortIngrid van de Port is bewegingswetenschapper en als
senioronderzoeker werkzaam bij het Kenniscentrum
Revalidatiegeneeskunde Utrecht, een samenwerkingsverband
tussen revalidatiecentrum De Hoogstraat en het Universitair
Medisch Centrum Utrecht (UMCU). In 2006 promoveerde zij
op het zogenaamde FuPro-CVA-onderzoek; een onderzoek naar
de langetermijngevolgen van een beroerte en prognostische
variabelen van herstel. Binnen het kenniscentrum is ze momenteel
vooral betrokken bij onderzoek aangaande neurorevalidatie en
specifiek bij onderzoek naar de effecten van training en beweging
bij deze patiënten (onder andere CVA, MS en ALS).
Daarnaast begeleidt zij binnen de afdeling Revalidatie,
Verplegingswetenschap en Sport van het UMCU promovendi
die zich bezighouden met onderzoek naar blessurebehandeling
en -preventie en is zij betrokken bij een onderzoeksproject
naar de effecten van preoperatieve fysiotherapeutische
training bij kwetsbare patiënten. Ook is zij als universitair
docent en cursuscoördinator actief bij de masteropleiding
Fysiotherapiewetenschap van de Universiteit Utrecht.
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
691 & 2 december te Kaatsheuvel
Dr. O. VerschurenVrijdag.2.december.–.14.40.uur.–.sessie.D1.–.Cerebral.palsy.en.conditietraining
Cerebral palsy en conditietraining
Cerebrale Parese (CP) beschrijft een groep van aandoeningen
die de ontwikkeling van houding en beweging beïnvloedt
en beperkingen in activiteiten veroorzaakt. Vanwege
de bestaande beperkingen hebben veel kinderen en
adolescenten met CP moeite met activiteiten zoals
traplopen, rennen of lopen over ongelijke oppervlakten
(Styer-Acevedo, 1999). Daarnaast hebben kinderen met CP
subnormale aerobe en anaerobe capaciteit en spierkracht in
vergelijking met zich normaal ontwikkelende leeftijdgenoten
(Lundberg, 1984; Parker et al. 1992; Berg-Emons van den et
al. 1996; Damiano et al. 1995).
ConditietrainingUit verschillende studies blijkt de aerobe capaciteit,
anaerobe capaciteit en spierkracht goed trainbaar te zijn
bij zich normaal ontwikkelende kinderen vanaf 6/7 jaar.
Bij deze groep kinderen neemt de aerobe capaciteit na een
trainingsduur van 4-8 maanden toe met 5-8%. De anaerobe
capaciteit laat een toename zien van circa 4% na een
trainingsperiode van 6-12 weken.
Trainingsprogramma’s gericht op een verbetering van
de aerobe capaciteit bij kinderen met CP laten bij een
trainingsduur van 2-4 maanden een verbetering zien
van 18-22% en bij een duur van 8-9 maanden van 26-
41% (Butler et al., 2009). Studies naar de effecten van
oefenprogramma’s gericht op de onderste extremiteit bij
kinderen met CP laten zien dat de anaerobe capaciteit na
5 maanden met 25% kan toenemen (Verschuren et al.,
2007). Voor spierkrachttraining bij kinderen met CP is het
bewijs minder overtuigend (zie de figuur).
Kijkend naar de inhoud van de diverse
trainingsprogramma’s blijkt dat er bij zowel de aerobe als
de anaerobe trainingsprogramma’s de richtlijnen voor zich
normaal ontwikkelende kinderen zijn gevolgd (Armstrong
et al., 2005). Bij de krachttrainingsprogramma’s die
zijn ontwikkeld voor kinderen met CP is er een aantal
elementen uit de richtlijnen voor krachttraining voor zich
normaal ontwikkelende kinderen die niet werden gevolgd
(Faigenbaum et al., 2009). Dit zijn met name de duur van
de training en het type oefeningen.
ConclusieKinderen met CP hebben lagere fitnessniveaus dan zich
normaal ontwikkelende leeftijdsgenoten.
Het lijkt er ook op dat kinderen met CP goed trainbaar
zijn op de drie fitnesselementen. De resultaten van de
verschillende studies laten ook zien dat we de richtlijnen
voor zich normaal ontwikkelende kinderen goed kunnen
volgen bij kinderen met CP. //
Figuur Effect van 4 RCT’s op spierkracht van de onderste extremiteit.
Biografie
Dr. O. VerschurenOlaf Verschuren is sinds 2001 geregistreerd kinderfysiotherapeut
in Nederland. Na 7 jaar als kinderfysiotherapeut binnen de
revalidatie te hebben gewerkt, begon hij in 2004 aan het
promotieproject ‘Fysieke fitheid bij kinderen met Cerebrale
Parese’ bij het Kinderbewegingscentrum van het Universitair
Medisch Centrum Utrecht, Locatie Wilhelmina Kinderziekenhuis
onder leiding van prof. dr. P.J.M. Helders. Op 18 december 2007
promoveerde hij aan de Medische Faculteit van de Universiteit
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
70
Utrecht op het proefschrift Physical Fitness in Children and
Adolescents with Cerebral Palsy.
Op dit moment is hij als onderzoeker verbonden aan Het
Kenniscentrum van Revalidatiecentrum De Hoogstraat in Utrecht.
Olaf is auteur van meer dan twintig wetenschappelijke artikelen
in Engelstalige peer-reviewed tijdschriften op het gebied van
inspanning en training bij kinderen met Cerebrale Parese.
Dr. O. Lelieveld, drs. W. Armbrust & J. BosVrijdag.2.december.–.15.05.uur.–.sessie.D1.–.Rheumates@work:.promoting.physical.activity.in.
children.with.juvenile.idiopathic.arthritis
Rheumates@work: promoting physical activity in children with juvenile idiopathic arthritis
BackgroundPatients with juvenile idiopathic arthritis (JIA) are less
physically active than healthy peers. Therefore we developed
an internet-based cognitive behavioural intervention to
improve physical activity (PA). The aim of the study was to
examine the effectiveness of het program in improving PA.
MethodsA randomised controlled trial. All patients with JIA, aged 8
to 12 years, were selected for this study. Inclusion criteria:
good comprehension of the Dutch language and the
availability of internet.
PA was determined by activity-related energy expenditure
(AEE), PA level, time spent on moderate to vigorous PA
and the number of days with 1 hour or more of moderate
to vigorous PA and was assessed with a 7-day activity
diary. Aerobic exercise capacity was assessed by the Bruce
treadmill test. Disease activity was assessed by using the
JIA core set. Adherence was electronically monitored.
FindingsOut of 59 patients, 33 eligible patients were included and
randomized in an intervention (N=17) and control waiting
list group (n=16). PA significantly improved in both groups.
Maximum endurance time significantly improved in the
intervention but not in the control group. In a subgroup
analysis for patients with low PA (intervention n=7 and
control n=5), PA improved in the intervention but not in
the control group.
ConclusionAn internet-based program for children with JIA, aged 8 to
12 years, directed at promoting PA in daily life, effectively
improves PA in those patients with low PA levels. It can
also improve endurance while it is safe, feasible and has a
good adherence. //
Biografie
Dr. O. LelieveldOtto Lelieveld (1957) studeerde van 1976 tot 1980 fysiotherapie
in Deventer. Tussen 1981 en 1990 werkte hij als fysiotherapeut
op verschillende kinderrevalidatieprojecten in Zambia. Van
1991 tot 1998 werkte hij als fysiotherapeut in het Deventer
Ziekenhuis waarna hij de overstap maakte naar de afdeling
revalidatie van het Universitair Medisch Centrum Groningen.
Hij raakte al snel betrokken bij de behandeling van Juveniele
Idiopathische Artritis. Het onderzoek op dit gebied trok zijn
belangstelling. Zijn betrokkenheid, in 2003, bij de start van een
adolescentenpoli, mondde uit in een protocol om nauwgezet
het functioneren van adolescenten met jeugdreuma in kaart te
brengen. Van 2006 tot en met 2008 ontwikkelde hij samen met
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
711 & 2 december te Kaatsheuvel
Drs. N. VoetVrijdag.2.december.–.15.30.uur.–.sessie.D1.–.Fysieke.training.bij.facioscapulohumerale.spierdystrofie.
(FSHD):.doorbreken.van.de.vicieuze.cirkel.van.inactiviteit
Fysieke training bij facioscapulohumerale spierdystrofie (FSHD): doorbreken van de vicieuze cirkel van inactiviteit
de afdeling kinderreumatologie van het UMCG een interventie,
‘Reumaatjes@work’. Met financiële ondersteuning van het
Reumafonds zal deze interventie in een landelijke Multicenter-
trial verder worden getest.
Facioscapulohumerale dystrofie (FSHD) is (met een
frequentie van 1 op 20.000 mensen) de derde meest
voorkomende vorm van spierdystrofie na myotone
dystrofie en de dystrofinopathieën zoals de ziekte
van Duchenne. FSHD heeft een autosomaal dominant
overervingspatroon en een breed fenotype waarbij
de aanvang, mate, verdeling en de progressie van de
spierzwakte van patiënt tot patiënt en ook binnen families
sterk kunnen verschillen. De ziekte uit zich aanvankelijk
meestal in zwakte van de gelaatspieren, schouders en
bovenarmen. Later treedt spierzwakte op van de romp-
en bekkengordelspieren en de beenspieren. De ziekte
is langzaam progressief; uiteindelijk wordt 20% van de
patiënten rolstoelafhankelijk. De levensverwachting is
niet verkort. Vooralsnog is er geen curatieve behandeling
beschikbaar.
Uit onderzoek van psycholoog dr. Joke Kalkman van
het UMC St. Radboud bleek dat meer dan 60% van de
patiënten met FSHD chronische vermoeidheid ervaart.
Uit het onderzoek kwam een aantal instandhoudende
factoren van deze vermoeidheid naar voren, namelijk (in
volgorde van belangrijkheid) een gebrek – of juist teveel –
aan lichamelijke activiteit, slaapproblemen en pijn. In
het verleden adviseerde men patiënten met spierziekten
zich niet lichamelijk in te spannen, veelal op basis van
angst voor schade door overbelasting. Mede daardoor
bevinden veel patiënten zich in een vicieuze cirkel van
inactiviteit met achteruitgang van de cardiovasculaire
conditie en daarmee verder spierkrachtverlies op basis
van disuse. Uit promotieonderzoek van neuroloog dr. Elly
van der Kooi is gebleken dat krachttraining (gedurende
52 weken) niet schadelijk is voor patiënten met FSHD,
maar ook geen klinisch relevante toename van spierkracht
oplevert. Uit recent onderzoek blijkt dat conditietraining
daarentegen niet alleen onschadelijk is, maar zelfs een
positief effect kan hebben op het fysiek functioneren.
Op basis hiervan is in januari 2009 een gerandomiseerd
gecontroleerd onderzoek gestart vanuit het UMC St.
Radboud in Nijmegen naar het effect van cognitieve
gedragstherapie en fietstraining op het verminderen van
ervaren vermoeidheid. 56 patiënten zijn inmiddels via
loting verdeeld over drie groepen: fietstraining, cognitieve
gedragstherapie of de gebruikelijke zorg. De fietstraining
bestaat uit driemaal per week 30 minuten fietsen op een
hometrainer gedurende 4 maanden, waarvan eenmaal
per week onder leiding van een fysiotherapeut in een
revalidatiecentrum, en tweemaal per week thuis. Deze
training is gericht op het doorbreken van de vicieuze
cirkel van inactiviteit. De cognitieve gedragstherapie is
speciaal ontwikkeld voor FSHD-patiënten en is gericht
op de eerdergenoemde in standhoudende factoren van
ervaren vermoeidheid. De therapie bestaat uit maximaal
16 individuele sessies bij een psycholoog, eveneens
gedurende 4 maanden. Voorafgaand aan de therapie (of
controleperiode), 4 maanden nadien en na respectievelijk
3 en 6 maanden follow-up wordt het effect van de training
bepaald door metingen op het gebied van functies,
activiteiten en participatie. De primaire uitkomstmaat
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
72
in het onderzoek is vermoeidheid c.q. de score op
de CIS-fatigue-vragenlijst. Door middel van bloed en
urineonderzoek en een MR spectroscopie-opname van een
bovenbeen wordt geprobeerd biomarkers te vinden voor
evaluatie van de progressie en wordt de behandeling ook
op functieniveau geëvalueerd. De eerste resultaten van
het onderzoek worden in 2013 verwacht. //
Biografie
Drs. N. VoetNicole Voet is op 15 april 1983 in Nijmegen geboren. Ze groeit
op in Wijchen en sluit het Gymnasium op het Dominicus
College in Nijmegen cum laude af. In 2001 start zij haar
studie geneeskunde in Nijmegen. In 2005 schrijft zij tijdens
een keuzevak mee aan een wetenschappelijk artikel waarbij
haar interesse voor de wetenschap wordt gewekt. Na het
afronden van haar studie in 2007 werkt zij een halfjaar als arts
in Revalidatie Medisch Centrum (RMC) Groot Klimmendaal
te Arnhem. In 2008 wordt zij aangenomen als AIOSKO
revalidatiegeneeskunde (arts in opleiding tot specialist en
klinisch onderzoeker) in het opleidingscircuit UMC St. Radboud
te Nijmegen en RMC Groot Kimmendaal te Arnhem. In 2013
verwacht zij te promoveren op een trainingsstudie bij de
spierziekte FSHD. In 2015 zal zij haar opleiding tot revalidatiearts
afronden. Vanaf haar twaalfde beoefent ze topsport, na het
behalen van een twaalfde plaats op de World Games tijdens
de 400 meter vinzwemmen in Japan krijgt ze de B-status
bij NOC*NSF. In 2003 wordt ze Europees kampioen met het
onderwaterhockeyteam en in 2007 wordt ze tweede op het WK
open water vinzwemmen. In 2010 start zij in de triatlonsport
met vanaf haar eerste wedstrijd een reeks podiumplaatsen
tot gevolg.
Vrije voordrachten sessie D1
H.J. Kemler, I.G.L. van de Port, A. Hoes & F.J.G. Backx
Behandeling van acuut lateraal enkelbandletsel: tape of brace?
Inleiding en vraagstellingEen enkelblessure is het meest voorkomende
sportletsel. Wereldwijd is 10-30% van alle sportblessures
een enkelblessure (in Nederland 18%1). Laterale
enkelbandletsels vormen met 77% de grootste groep
binnen de enkelblessures.2 De aanbevolen behandeling
van een enkelbandletsel bestaat uit immobilisatie,
compressie en elevatie gedurende de eerste week, gevolgd
door zes weken tapebehandeling (richtlijn NHG, 2000).3 Na
deze behandeling wordt sporters geadviseerd een brace
te gebruiken tijdens sportbeoefening. De effectiviteit van
braces in de preventie van recidiefletsels is veelvuldig
onderzocht en aangetoond. Echter, het is niet gebruikelijk
om een brace in te zetten als behandelmethode.4
In onderhavig onderzoek wordt de effectiviteit
van een bracebehandeling bij een acuut lateraal
enkelbandletsel vergeleken met de (meer gebruikelijke)
tapebehandeling op recidiefletsel en restklachten. De
onderzoeksvraag luidt: Wat is na een jaar de effectiviteit
van behandeling met enkelbrace (type Push med) ten
opzichte van enkeltape bij patiënten met acuut lateraal
enkelbandletsel?
MethodePatiënten met een acuut lateraal enkelbandletsel van 18
jaar en ouder (sporters en niet-sporters) zijn op volgorde
van binnenkomst gerandomiseerd over de bracegroep en
tapegroep. Exclusiecriteria: letsel ouder dan 14 dagen,
een enkelbreuk, eversietrauma, gecompliceerd trauma
of operatiegeschiedenis en wilsonbekwaamheid. Na een
nulmeting, uitgevoerd door een sportarts, bestond de
behandeling uit 4 weken tape of brace. Patiënten werden
een jaar gevolgd, na 5 weken vond een eerste online
meting plaats, waarbij gevraagd werd naar therapietrouw
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
731 & 2 december te Kaatsheuvel
T. Luijkx, B.K. Velthuis, N.H.J. Prakken, F.J.G. Backx, W.P.Th.M. Mali & M.J. Cramer
Cardiale hypertrofie en dysfunctie bij anabolesteroidengebruik door krachtsporters: een MRI-studie
met de toegewezen behandelmethode (tape of brace),
overige behandelingen, restklachten en recidiefletsel.
Na 9, 13, 26 en 39 weken werd eveneens een online
vragenlijst afgenomen. Het onderzoek werd 52 weken
post-trauma afgesloten met een consult bij een sportarts
waarbij een aantal fysieke testen werden afgenomen.
ResultatenVoor de primaire uitkomstmaat recidiefletsel is na
een jaar follow-up geen significant verschil gevonden.
Voor de subjectieve uitkomstmaat pijn en de
objectieve restklachten (zwelling, actieve stabiliteit
en functionaliteit) zijn eveneens geen significante
verschillen gevonden. Patiënten die zijn behandeld met
een enkelbrace (N=77) hadden na een jaar alleen meer
passieve instabiliteit dan patiënten die zijn behandeld met
een enkeltape (N=80).
ConclusieDe effectiviteit van een 4-weekse behandeling van een
acuut lateraal enkelbandletsel met een enkelbrace
(type Push Med) is gelijk aan de effectiviteit van een
4-weekse behandeling met een tape. Hierdoor heeft de
behandelend (sport)arts of fysiotherapeut de beschikking
over meerdere behandelingsmethoden, en bij een keuze
voor de behandelingsmethode dient de voorkeur van de
patiënt meegewogen worden.
Referenties1 Fong DT, Hong Y, Chan LK, Yung PS, Chan KM. A
systematic review on ankle injury and ankle sprain in
sports. Sports Med. 2007;37(1):73-94.
2 Schmikli SL, Kemler HJ, Backx FJG. Blessureleed in de
sport 2000-2004. In: Hildebrandt VH, Ooijendijk, WTM
& Hopman-Rock M (red). Trendrapport Bewegen en
Gezondheid 2000/2005. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven,
2007.
3 NHG. Standaard Enkeldistorsie M04. Utrecht; NHG, 2000.
4 Kemler E, van de Port I, Backx F, van Dijk CN. A
systematic review on the treatment of acute ankle sprain.
Braces versus other functional treatment types. Sports
Med. 2011; 41 (3): 185-197. //
Inleiding en vraagstellingEr bestaat onduidelijkheid over eventuele aanpassing
van het hart aan krachttraining. Het gebruik van
androgene anabole steroïden (AAS) zou een rol kunnen
spelen in deze aanpassing en AAS-gebruik zou bovendien
nadelige cardiovasculaire gevolgen kunnen hebben. Dit
onderzoek beoogt meer inzicht te geven in de invloed
van krachttraining en AAS-gebruik op de afmetingen en
functie van het hart.
MethodeEr werd een MRI-scan van het hart gemaakt bij
156 mannelijke proefpersonen tussen 18 en 40 jaar
oud: 52 niet-sporters (maximaal 3 uur sport per week),
52 kracht-duursporters (hoog dynamisch-hoog statisch,
HD-HS) en 52 krachtsporters (laag dynamisch-hoog
statisch, LD-HS). De sportactiviteit bestond uit minimaal
6 uur per week. Van de LD-HS-sporters werd AAS-gebruik
door 27 ontkend en door 22 toegegeven. De gemiddelde
periode waarin gebruikt werd was 5 jaar (range 3
maanden-20 jaar) met aanvang minimaal 6 maanden
voorafgaand aan de MRI-scan.
ResultatenKwantitatieve MRI-waarden voor niet-sporters/niet-
gebruikende LD-HS-sporters/wel-gebruikende LD-HS-
sporters/niet-gebruikende HD-HS-sporters: linkerventrikel
(LV) eind-diastolisch volume (LV-EDV) 100/104/113/126
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
74
ml/m2, rechterventrikel (RV) EDV 110/110/119/141 ml/
m2, LV eind-diastolische wandmassa (EDM) 47/47/59/65
g/m2, RV EDM 12/12/12/15 g/m2, LV ejectiefractie
(EF) 57/55/51/56%, RV EF 52/51/48/51%, E/A ratio
(als maat voor diastolische functie) over de mitralisklep
1.9/1.9/1.5/2.0, E/A ratio over de tricuspidalisklep
1.5/1.4/1.2/1.5. Lineaire regressie toonde een significant
effect van AAS-gebruik aan op zowel diastolische (E/A-
ratio’s) en systolische (EF) uitkomstmaten.
Conclusies, discussie en aanbevelingenIn dit onderzoek waren bij krachtsporters die het gebruik
van AAS toegaven significante veranderingen van het hart
te zien in afmeting en zowel diastolische als systolische
dysfunctie in beide hartkamers vergeleken met niet-
sporters en krachtsporters die AAS-gebruik ontkenden. Bij
de krachtsporters die AAS-gebruik ontkenden werden geen
verschillen met niet-sporters gezien, terwijl de toename
van het hartkamervolume en hartspierwandmassa bij
AAS-gebruikende krachtsporters niet groter was dan bij
kracht-duursporters. //
Tijdens deze voordracht is er aandacht voor
voedingssupplementeninname in de sport. Het gaat
hierbij om middelen die gebruikt worden met als doel
om de prestatie te verbeteren. De input voor dit overzicht
is gebaseerd op de ervaring van de afgelopen jaren in
de topsport. Tijdens deze lezing is er aandacht voor het
evidence based beoordelen van voedingssupplementen in
relatie tot prestatie.
Floris Wardenaar, MSc., is sinds 2001 (sport)diëtist. Hij is
werkzaam aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)
bij het instituut voor Sport en Bewegingsstudies. Als teamleider
van het kennisteam Sports and Exercise Nutrition houdt hij zich
bezig met onderwijs, onderzoek en voedingsbegeleiding. Als
sportdiëtist is hij in samenwerking met NOC*NSF betrokken bij
de voedingsbegeleiding van topsporters richting de Olympische
Spelen van Londen in 2012.
Sessie D2: Topsport
F. Wardenaar, MScVrijdag.2.december.–.14.15.uur.–.sessie.D2.–.Voeding.en.topsport
Voeding en topsport
Biografie
F. Wardenaar, MSc
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
751 & 2 december te Kaatsheuvel
Drs. A. van de WouwVrijdag.2.december.–.14.40.uur.–.sessie.D2.–.Mentale.begeleiding.bij.presteren,..
herstellen.en.revalideren
Mentale begeleiding bij presteren, herstellen en revalideren
Meer en meer sporters doen aan mentale training om nog
beter te presteren. Uit onderzoek blijkt dat 70-99% van de
(top)sporters gebruikmaakt van visualisatieoefeningen
om training en prestatie te verbeteren (Ungerleider et al.,
1989, Orlick & Partington, 1988).
Bij het toepassen van herstelbevorderende maatregelen
wordt nog vaak vanuit een lichamelijk perspectief
gekeken. Echter ook de mind-body approach zou
een betekenisvolle bijdrage kunnen leveren in het
effectiever en optimaler herstellen na een inspanning.
Er is namelijk bekend dat ontspannings- en geleide
visualisatieoefeningen fysiologische en neurale processen
beïnvloeden (Benson, 1975, Loundagin et al., 1993,
Mulder, 2007), die ook bij herstel een rol spelen. Verder
weten we dat (de ervaring van) stress van negatieve
invloed is op herstel (Van de Wouw, 2001, Jones & Stuth,
1997). Ontspannings- en geleide visualisatieoefeningen
kunnen bijdragen aan een betere stresshantering van
sporters (Yukelson, 1986).
Geleide visualisatieIeder mens kan visualiseren; we zijn in staat om ons
vrijwel alles in gedachten voor te stellen, of het nu gaat
om iets wat we kennen (de trainingsaccommodatie) of iets
wat we van plan zijn te gaan doen (de wedstrijd winnen)
of iets wat we zouden willen creëren (sneller herstel). Een
visualisatie is opgebouwd uit verschillende zintuiglijke
elementen: vooral beeld, geluid, en gevoel in de vorm van
tactiele en motorische ervaring.
Hersenonderzoek laat zien dat bij bijvoorbeeld motor
imagery – de visualisatie en het invoelen van een
beweging – meerdere hersengebieden betrokken zijn, die
ook actief zijn bij de feitelijke uitvoering van de beweging
(Mulder, 2007).
Bij een geleide visualisatieoefening wordt de sporter met
hulp van gesproken tekst en eventueel ondersteunende
muziek (op cd/MP3) begeleid in het creëren van specifieke
visuele en motorische visualisaties gericht op fysiek
herstel en mentaal evenwicht.
Herstel en revalidatieGezondheidszorgstudies naar herstel na verschillende
operatieve ingrepen laten zien dat ontspannings- en
geleide visualisatieoefeningen bijdragen aan niet alleen
minder preoperatieve angst (Schwab et al., 2007) en
postoperatieve pijn (Montgomery et al., 2007), maar
ook aan een algeheel sneller herstel (bijvoorbeeld
minder ligdagen na een openhartoperatie, Deisch et al.,
2000; Halpin et al., 2002). Voor sporters vonden Ievleva
& Orlick (1991) dat ook zij met behulp van dergelijke
oefeningen sneller algeheel herstelden bij revalidatie en
recent vonden Lebon et al. (2010) in een pilotstudie dat
de spierkracht bij de leg press MVC (maximal voluntary
contraction) bij een groep die naast de fysieke training ook
de geoefende contracties tijdens de rustperiodes moesten
visualiseren (in beeld en gevoel) beter presteerden dan de
groep die alleen de fysieke oefeningen had gedaan.
Uit verschillende studies blijkt dat ook de revalidatie
van een blessure voorspoediger verloopt als sporters
dit visualisatievermogen zouden toepassen tijdens hun
herstelperiode. Gerapporteerde effecten zijn onder meer:
• optimistische houding (Green, 1992), wat positief
geassocieerd wordt met het volhouden van het
revalidatieprogramma;
• grotere toename spierkracht voorste kruisband na
reconstructie (Cupal & Brewer, 2007);
• minder angst voor nieuwe blessure en minder angst
voor pijn bij behandeling na reconstructie voorste
kruisband (Cupal & Brewer, 2007);
• toename uithoudingsvermogen spieren bij functionele
rehabilitatie van enkeldistorsie graad II (Christakou,
2007). //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
76
Biografie
Drs. A. van de WouwAfke van de Wouw is bewegingswetenschapper en
sportpsycholoog. In het verleden heeft ze ook als fysiotherapeut
in de sport gewerkt. Daarnaast werkte ze voor sportorganisaties
als NOC*NSF en NLcoach. Als sportpsycholoog begeleidt Afke
(top)sporters, teams en coaches op het mentale vlak. Omdat ze
zich ook heeft geschoold in haptonomie, NLP en ActionType heeft
Afke een brede achtergrond en bekijkt ze sporters vanuit een
holistisch perspectief: lichaam en geest ziet ze als één geheel.
Tevens geeft ze onderwijs/cursussen/lezingen aan onder
andere coaches en sportfysiotherapeuten op gebied van
sportpsychologie. Zie voor meer info www.afkevandewouw.nl en
Dr. G. RietjensVrijdag.2.december.–.15.05.uur.–.sessie.D2.–.Vochthuishouding.bij.topsporters.in.extreme.
omstandigheden
Vochthuishouding bij topsporters in extreme omstandigheden
Een factor die een zeer bepalende rol speelt in het (dis-)
functioneren van het menselijke lichaam in warme
omstandigheden, is de vochtbalans van een persoon. Het
menselijk lichaam bestaat voor ruim 60% uit vocht. Dit
vocht speelt een belangrijke rol bij biochemische reacties,
temperatuurregulatie, en als transportmedium. Fysiek
prestatievermogen, concentratievermogen en reactietijd
kunnen al negatief beïnvloed worden bij een geringe afname
(>2% van het lichaamsgewicht) in de vochtbalans.
Ook een overschot aan vochtinname (overhydratie/
overvulling) komt voor tijdens fysieke inspanning onder
warme omstandigheden. Overhydratie heeft eveneens
negatieve gevolgen voor het lichaam. Het zorgt ervoor dat
het in het lichaam circulerend vocht teveel verdunt en kan
zo een hyponatriemie (tekort aan natrium) veroorzaken.
Overhydratie veroorzaakt verwardheid, spierzwakte en
kan letale gevolgen hebben door oedeemvorming in onder
andere de hersenen.
Het is daarom belangrijk om de vochtbalans van een sporter
goed in de gaten te houden. Een methode om de vochtbalans
in de sportpraktijk te meten moet veilig, mobiel, snel en
makkelijk zijn in gebruik. Daarnaast moeten de metingen
een precieze en betrouwbare uitslag geven. Gebaseerd
op deze criteria zijn urine-osmolariteit, urinekleur en de
verandering in lichaamsgewicht de beste meetmethoden van
dit moment. Bij voorkeur worden beginwaarden gemeten
en twee of meerdere methoden gecombineerd voor een
betrouwbare diagnose.
Daarnaast moet de vochtbalans via een goed drinkbeleid
in evenwicht gehouden worden door de juiste hoeveelheid
vocht in een optimale samenstelling te drinken. Water is niet
de meest efficiënte manier om een vochttekort aan te vullen.
Het drinken van water vermindert namelijk het dorstgevoel
en het stimuleert urineproductie. Natrium (50-60 mmol/L)
toevoegen aan water en eventueel een kleine hoeveelheid
kalium zal de plasma-osmolariteit en hormoonlevels
handhaven. Een kleine hoeveelheid glucose (<2%) toevoegen
aan het water kan de vocht- en zoutopname in de darm
verbeteren. Daarnaast is het belangrijk dat de drank lekker is
en op een goede temperatuur zodat drankinname optimaal
gestimuleerd wordt.
Een methode om de vochtbalans in de sportpraktijk
te meten moet veilig, mobiel, snel en makkelijk zijn in
gebruik. Daarnaast moeten de metingen een precieze en
betrouwbare uitslag geven. Gebaseerd op deze criteria
zijn urine-osmolariteit, urinekleur en de verandering in
lichaamsgewicht de beste meetmethoden van dit moment.
Bij voorkeur worden beginwaarden gemeten en twee of
meerdere methoden gecombineerd voor een betrouwbare
diagnose. //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
771 & 2 december te Kaatsheuvel
Biografie
Dr. G. Rietjens
Biografie
Dr. G. De Schutter
Dr. G. De SchutterVrijdag.2.december.–.15.30.uur.–.sessie.D2.–.Trainingsbegeleiding.en.inspanningsfysiologie.bij.veldrijders
Trainingsbegeleiding en inspanningsfysiologie bij veldrijders
Gerard Rietjens is als inspanningsfysioloog onder andere
werkzaam bij de landmacht. Hij heeft vooral bekendheid gekregen
met zijn werk op het gebied van inspanning onder extreme
klimatologische omstandigheden. De nieuwe klimaatkamer
op Papendal werd door veel olympische sporters gebruikt om
optimaal voorbereid te zijn op de omstandigheden in Peking.
Ook bij de ontwikkeling van de koelvesten, die voor het eerst
tijdens de Olympische Spelen van Athene werden gebruikt, heeft
hij een belangrijke rol gespeeld.
In oktober 2008 startte Gerard bij het Ministerie van Defensie
als senioronderzoeker bij het departement ‘Training Medicine
and Training Physiology’. Daarnaast is Gerard werkzaam
voor de Rabobank Wielerploeg en voor de nationale
mannenhockeyselectie van Pakistan.
Veldrijden of cyclocross is een niet-olympische tak van
de wielersport die tot voor enkele jaren alleen in Europa
en meer bepaald in België, Nederland, Zwitserland en
Tsjechië erg populair was. Het laatste decennium is de
interesse voor deze specifieke wielerdiscipline uitgebreid
tot heel Europa en vooral in de Verenigde Staten wint ze
aan populariteit.
Een cyclocrosswedstrijd duurt ongeveer een uur
waarbij de gemiddelde hartfrequentie en de maximale
zuurstofopnames zeer hoge waarden bereiken; meer
dan 80% van de cross zitten de renners boven de
OBLA. Deze hoge intensiteiten worden vooral bereikt
tijdens de start van de wedstrijd, de verschillende
klimmen (zwaartekracht) en het rijden of lopen door
slijk- of zandstroken (rolweerstand). Veldrijden vergt
ook veel stuurmanskunst en stabiliteit (isometrisch
krachtinspanning).
Van de fysieke eigenschappen van cyclocrossers is, in
tegenstelling tot de andere wielerdisciplines, weinig
bekend. Negen mannelijke veldrijders (waarvan
4 eliterenners en 5 beloftenrenners van hoog
niveau) werden onderzocht en hun fysiologische en
antropometrische karakteristieken werden vergeleken met
kenmerken van beoefenaars van de andere takken van de
wielersport. //
Dr. De Schutter Guy – S.P.O.R.T.S. (UZ-Antwerpen). Guy
De Schutter is huisarts, sportarts en geneesheer majoor
bij Defensie. Van 2000-2008 was hij werkzaam in het
Topsportkeuringscentrum BLITS van de VUB te Brussel en
sinds 2008 in het Topsportkeuringscentrum S.P.O.R.T.S. van
het Universitair Ziekenhuis te Antwerpen. Hij is arts van de
wielerploeg BKCP/Powerplus en de BOXX wieleracademie,
beiden vooral actief in het veldrijden. Daarnaast is hij ook
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
78
Vrije voordrachten sessie D2
G. Reurink
Behandeling van acute hamstringblessures; een systematisch literatuuronderzoek
sportarts bij Defensie en in die hoedanigheid ook lid van de
Commissie Sport van Hoog Niveau Defensie (CSHND).
Hij is ook betrokken bij de Vlaamse Sportkeuringsartsen (SKA),
een vereniging die zich inzet voor de belangen en de erkenning
van de sport(keurings)artsen in Vlaanderen.
IntroductieDe acute hamstringblessure is een veelvoorkomende
blessure bij sporters. Gezien de grote diversiteit van
toegepaste behandelingen lijkt er geen consensus te zijn
over de behandeling van deze blessures. In de laatste
jaren zijn nieuwe behandelingen met intramusculaire
injecties geïntroduceerd.
DoelstellingHet doel van dit literatuuronderzoek is op systematische
wijze een overzicht en beoordeling te geven van de
literatuur over de effectiviteit van therapeutische
interventies bij acute hamstringblessures.
Data bronnenDe databases van PubMed, EMBASE, Web of
Science, Cochrane library, CINAHL, Sportdiscus en de
referentielijsten van in aanmerking komende studies zijn
doorzocht in mei 2011.
StudieselectieProspectieve studies die het effect van een interventie
vergelijken met een andere interventie of een
controlegroep zonder interventie, bij patiënten met acute
hamstringblessures, werden opgenomen in de analyse.
Twee auteurs voerden de studieselectie onafhankelijk van
elkaar uit.
Data-analyseTwee auteurs beoordeelden de kwaliteit van de
opgenomen studies onafhankelijk van elkaar. Voor de
kwaliteitsbeoordeling werd gebruikgemaakt van de
Physiotherapy Evidence Database-score. Omdat een
kwantitatieve analyse van de opgenomen studies niet
mogelijk was, is een Best Evidence Synthese uitgevoerd
om de bewijslast van de studies te wegen.
Belangrijkste resultatenZes studies voldeden aan de selectiecriteria om
opgenomen te worden in de analyse. Hiervan werden
drie studies beoordeeld als hoge kwaliteit en drie als
lage kwaliteit. Alle opgenomen studies onderzochten
een andere interventie. Er werd slechts beperkt bewijs
gevonden voor een positief effect van rekoefeningen,
intramusculaire injecties met Actovegin en rek van
neurale structuren door middel van ‘slump stretch’ op
de tijd tot sportterugkeer. Beperkt bewijs was er ook dat
behendigheids- en rompstabiliteitoefeningen het risico op
een recidief blessure verminderen.
ConclusieEr is een gebrek aan hoge kwaliteit studies naar de
behandeling van acute hamstringblessures. Er werd
slechts beperkt bewijs gevonden voor een positief
effect van rekoefeningen, intramusculaire injecties
met Actovegin, rek van neurale structuren door
middel van ‘slump stretch’ en behendigheids- en
rompstabiliteitoefeningen als behandeling van acute
hamstringblessures. Verder onderzoek is nodig dat gebruik
maakt van geschikte controlegroepen, randomisatie en
blindering. //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
791 & 2 december te Kaatsheuvel
Drs. ing. A.M.C. van Beijsterveldt, drs. M.R. Krist, dr. I.G.L van de Port & prof. dr. F.J.G. Backx
Risicofactoren voor het oplopen van hamstringblessures bij volwassen mannelijke amateurvoetballers
IntroductieIn Nederland treden jaarlijks ongeveer 3,6 miljoen
sportblessures op. Ongeveer 16% hiervan is het gevolg van
veldvoetbal.
DoelstellingHet doel van deze interventiestudie is het onderzoeken
van de effectiviteit van een blessurepreventief
programma (De11 van FIFA) bij volwassen, mannelijke
amateurvoetballers. De verwachting is dat de oefeningen
van De11, geïntegreerd in de warming-up van trainingen,
een gunstig effect hebben op incidentie en duur van
voetbalblessures.
Materiaal en methodeDeze studie is een cluster ‘randomized controlled
trial’ (RCT). Randomisatie heeft plaatsgevonden op
districtsniveau. De teams in de interventiegroep zijn
geïnstrueerd om De11 uit te voeren tijdens elke training.
De11 bestaat uit 10 oefeningen en richt zich voornamelijk
op het verbeteren van coördinatie, stabiliteit,
wendbaarheid en spierkracht in de benen. Alle deelnemers
uit de controlegroep is gevraagd om hun gebruikelijke
warming-up voort te zetten. De uitkomstmaten van
het onderzoek zijn voetbalblessures en bijbehorende
kenmerken (zoals lokalisatie en type blessure), verzuim
en blessure-incidentie. Deze gegevens zijn verzameld
tijdens seizoen 2009-2010, middels het Blessureregistratie
Informatie Systeem (BIS) van TNO.
Resultaten23 eersteklasseamateurteams uit twee districten
in Nederland nemen deel aan deze studie. De
interventiegroep bestaat uit 223 spelers, de controlegroep
uit 233 spelers. Spelerkarakteristieken zijn: leeftijd 24,8
± 4,2 jaar; lengte 183,4 ± 6,5 cm; gewicht 78,2 ± 7,5 kg;
voetbalervaring 17,5 ± 4,5 jaar.
Voorlopige resultaten laten zien dat de blessure-incidentie
in beide groepen nagenoeg gelijk is: 9,58 blessures per
1.000 sporturen in de interventiegroep en 9,71 in de
controlegroep. Ook het risico op een blessure (0,93 vs
0,94) is vergelijkbaar. Het sportverzuim is niet verschillend
tussen de groepen (interventiegroep: gemiddelde =
34,0 dagen, mediaan = 14, IQR = 28,5; controlegroep:
gemiddelde = 30,4 dagen, mediaan = 17, IQR = 30).
In totaal zijn 427 blessures geregistreerd, waarvan 74,9%
acuut is. Het merendeel van de blessures betreft de
onderste extremiteit: enkel 18,3%; bovenbeen (achter)
15,2%; knie 15,0%; bovenbeen (voor) en lies 10,1%.
Dit zijn vooral spier- en peesblessures (42,9%) alsmede
blessures aan gewrichten en ligamentletsels (26,1%).
ConclusieVoetbalblessures komen veelvuldig voor in het
Nederlandse amateurvoetbal. Uit deze studie concluderen
we dat De11 niet leidt tot minder (ernstige) blessures
dan een reguliere warming-up bij volwassen, mannelijke
eerste klasse amateurs. Enkele aanbevelingen voor
verder onderzoek naar de effecten van soortgelijke
blessurepreventieve maatregelen zijn het onderzoeken
van: dosis-responsrelaties, effecten bij spelers van ander
niveau en effecten op specifieke blessures. //
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
80
Sessie D3: Medisch Ethisch, doping in de ongeorganiseerde sport
Vrijdag.2.december.–.14.15.uur.–.sessie.D3.–.Mogen.(sport)artsen.ingaan.op.hulpvragen.over.
prestatiebevorderende.middelen,.of….moeten.ze.dat?
Mogen (sport)artsen ingaan op hulpvragen over prestatiebevorderende middelen, of… moeten ze dat?
In deze sessie wordt ingegaan op de vraag of de VSG-
richtlijnen voor artsen omtrent sportmedisch handelen
voldoende ruimte bieden aan artsen om sporters met
vragen of problemen in verband met het gebruik van
dopinggeduide middelen adequaat te kunnen begeleiden.
Mogen (sport)artsen ingaan op hulpvragen over
prestatiebevorderende middelen, of… moeten ze dat? Aan
de discussietafel nemen onder anderen plaats:
• dr. W. de Ronde, internist-endocrinoloog Kennemer
Gasthuis te Haarlem, grondlegger anabolenpoli;
• dr. F. Hartgens, sportarts SMA Maastricht;
• drs. O. de Hon, wetenschappelijk beleidsmedewerker
Dopingautoriteit;
• drs. P. Ruijsenaars, verslavingsdeskundige/publicist;
• drs. M. Koornneef, voorzitter Medisch Ethische
Commissie Vereniging voor Sportgeneeskunde;
• mevrouw drs. E. Schoots (sportarts SMA Utrecht) en
dr. I. van Hilvoorde (sportfilosoof VU Amsterdam/
lector ‘School, bewegen en sport’ Windesheim) zijn de
discussieleiders tijdens deze sessie.
Doping: een verschijnsel dat dikwijls met sport wordt
verbonden. Hoewel doping meestal in verband wordt
gebracht met topsport, doet dopinggebruik zich ook
voor op amateurniveau en in de ongeorganiseerde sport.
Verreweg het grootste deel van de ongeorganiseerde
sportbeoefening vindt plaats in sportscholen en
fitnesscentra. Onderzoek door TNO (2009) naar de
prevalentie van dopinggebruik onder fitnessbeoefenaars
van vijftien jaar en ouder laat zien dat 8,2% van hen
(160.000 personen) in de afgelopen jaren dopingmiddelen
heeft gebruikt.
Is dopinggebruik in de georganiseerde (top)sport er
primair op gericht om de sportprestaties te verbeteren,
bij het gebruik van doping in de ongeorganiseerde sport
is, naast het verbeteren van de prestaties, het doel het
verkrijgen van een gespierd en slank uiterlijk. Aangezien
de wil om een gespierd/slank uiterlijk te verkrijgen of
tot grotere prestaties te komen geen afdoende medische
indicatie vormt om deze middelen langs de officiële
weg (huisarts, apotheek) te verkrijgen, worden deze
middelen via andere kanalen (contacten/handelaren
op sportscholen, vrienden, internet en soms artsen die
de middelen wel voor dopingdoeleinden verschaffen)
verkregen. Gebruik vindt in dergelijke gevallen in het
algemeen plaats zonder medische begeleiding of adequate
voorlichting, met alle risico’s voor de gezondheid van
de gebruikers van dien. Daarnaast worden er veel
vervalsingen op de markt gebracht.
De Gezondheidsraad heeft in april 2010 op verzoek
van het Ministerie van VWS een advies opgesteld over
dopinggebruik in de ongeorganiseerde sport. In dit advies
wordt een beschrijving gegeven van de risico’s van het
gebruik van dopingmiddelen die in de ongeorganiseerde
sport worden gebruikt. Gezien de aard van de gebruikte
middelen, de wijze van gebruik en de risicoperceptie van
gebruikers is de commissie die het advies heeft opgesteld
van mening dat het gebruik van dopingmiddelen in de
ongeorganiseerde sport aanzienlijke risico’s met zich
meebrengt. Vooral het gebruik van anabole steroïden
en stimulantia door bezoekers van sportscholen en
fitnesscentra baart zorgen. Sporters die genoemde
middelen gebruiken lopen serieuze gezondheidsrisico’s op
zowel korte als lange termijn. Deze schade kan het gevolg
zijn van: 1) de (bij)werkingen van het middel zelf; 2) de
wijze van gebruik (bijvoorbeeld in combinatie met andere
middelen); 3) de gebrekkige kwaliteit van de middelen.
dag 2 // vrijdag 2 december 2011
811 & 2 december te Kaatsheuvel
Een van de aanbevelingen die de Gezondheidsraad
formuleert, is dat huisartsen en sportartsen actiever bij de
preventie van dopinggebruik moeten worden betrokken.
In de praktijk blijkt echter dat de meeste sportartsen
niets te maken willen hebben met prestatiebevorderende
middelen en hulpvragen hierover van bijvoorbeeld
bodybuilders. De Vereniging voor Sportgeneeskunde
hanteert sinds de jaren negentig van de vorige eeuw
richtlijnen voor artsen omtrent sportmedisch handelen.
Daarin wordt ook aandacht besteed aan doping. Ter
discussie staat of deze richtlijnen voldoende ruimte
bieden aan artsen om sporters met vragen of problemen
in verband met het gebruik van dopinggeduide middelen
adequaat te kunnen begeleiden. //
OrganisatieVereniging voor Sportgeneeskunde (VSG)De Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG), opgericht op 8 mei 1965, stelt zich ten doel het bevorderen van de
sportgeneeskunde in de ruimste zin des woords en de (beroeps)belangenbehartiging van haar leden in het bijzonder.
De VSG maakt zich sterk voor de taak en de plaats in de sportgezondheidszorg van de bij haar aangesloten leden. De VSG
streeft naar een zo groot mogelijke uitwisseling van kennis en vaardigheden, ook op internationaal niveau.
Om de leden op de hoogte te houden van de recente ontwikkelingen op het terrein van de sportgeneeskunde, worden
er regelmatig refereeravonden en wetenschappelijke dagen georganiseerd. Verslagen van deze bijeenkomsten worden
ter publicatie aangeboden aan de redacties van het tijdschrift Sport & Geneeskunde en het Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde.
De wetenschappelijke doelstellingen van de VSG zijn:
• vergroten van kennis over sportgeneeskunde bij haar leden en anderen die betrokken zijn bij de gezondheidszorg van
sporters;
• bevorderen van wetenschappelijk onderzoek, zowel toegepast als fundamenteel op het gebied van de
sportgeneeskunde;
• bevorderen van kennisuitwisseling met andere wetenschappelijke verenigingen.
Tevens behartigt de VSG de specifieke beroepsbelangen van de in opleiding zijnde sportartsen
middels de ondersteuning van de activiteiten van het Nederlands Instituut
Opleiding Sportartsen (NIOS).
Kijk op www.sportgeneeskunde.com
29 en 30 november 2012Een volgend Sportmedisch Wetenschappelijk Jaarcongres
Georganiseerd door:
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
82
overzicht vrije voordrachten dag 1 donderdag 1 december
Sessie A1: Gezond, jeugd
Karin Valkenet, UMC Utrecht. Afdeling Revalidatie,
Verplegingswetenschap en Sport
Preoperatieve fysieke therapie voor een openhartoperatie:
wetenschappelijke evidentie en klinische effecten
Rintje Agricola, Erasmus MC, afdeling Orthopedie
De ontwikkeling van cam laesies bij jonge voetballers
Sessie A2: Gezond, volwassenen
Anne-Marie van Beijsterveldt, UMC Utrecht, afdeling
Revalidatie, Verplegingswetenschap en Sport
Effectiviteit van een blessurepreventief oefenprogramma
voor mannelijke amateurvoetballers
Henk van der Worp, Universitair Medisch Centrum
Groningen
De TOPSHOCK studie: een RCT naar de effectiviteit van
radiale shockwave therapie in vergelijking met gefocuste
shockwave therapie voor patella tendinopathie
Sessie A3: Gezond, ouderen
Sietske van Berkel, Isala klinieken Zwolle. Afdeling
Sportgeneeskunde
Moving Forward Project: Reactivatie bij hartfalen, de
eerste resultaten
Sessie B1: Chronisch ziek, jeugd
Herman IJzerman, Universiteit Maastricht
Specifieke krachttraining verbetert spierkracht en
mobiliteit in patiënten met diabetische polyneuropathie
Guus Reurink, MC Haaglanden
Betrouwbaarheid en validiteit van Magnetic Resonance
Arthrografie voor het diagnosticeren van labrum letsels
van de heup
Sessie B2: Chronisch ziek, volwassenen
Tessa Backhuijs, UMC Utrecht/KNVB Zeist
Sporten met een ICD: er zijn mogelijkheden!
Thomas Scheewe, Rudolf Magnus Institute for
Neuroscience, Department of Psychiatry, UMC Utrecht
Fitnesstherapie bij patiënten met schizofrenie vermindert
primaire en depressieve symptomen en verbetert
functioneren en cardiovasculaire fitheid
Sessie B3: Chronisch ziek, ouderen
Arlène Speelman, Radboud Universiteit Nijmegen
De effectiviteit van een interventieprogramma om de
fysieke activiteit bij patiënten met de ziekte van Parkinson
te verhogen: The ParkFit trial
Floor Kappelhoff
Sport na subtalaire artrodese. De resultaten van een
retrospectieve langetermijnstudie
831 & 2 december te Kaatsheuvel
overzicht vrije voordrachten dag 2vrijdag 2 december
Sessie C1: Geblesseerd, jeugd
Ellen Kemler, UMC Utrecht. Afdeling Revalidatie,
Verplegingswetenschap en Sport
Bracebehandeling versus tapebehandeling bij acuut
lateraal enkelbandletsel; een kostenvergelijking
Ingrid Janssen, Universiteit Maastricht
Effectiviteit van schokwavetherapie bij patiënten met
fasciopathie plantaris: een systematische review van
placebo gecontroleerde studies
Sessie C2: Geblesseerd, volwassenen
Maarten van der Worp, Academie Instituut, Utrecht
Etiologie, diagnostiek & behandeling van het Iliotibiale
Band Syndroom bij hardlopers. Een systematische review
naar de kwaliteit van de literatuur
Maarten Röling, Reinier de Graaf Gasthuis, Afdeling
Orthopaedie
Chronische liespijn bij sporters: arthroscopische interventie
bij femoroacetabulaire impingement
Sessie C3: Geblesseerd, ouderen
Petra Groenenboom, Medisch Centrum Haaglanden
Prospectieve analyse van de oncologische revalidatie
Vincent Gouttebarge, Coronel Instituut voor Arbeid en
Gezondheid, Academisch Medisch Centrum; Amsterdam
Knie- en enkelartrose bij voormalige beroepsvoetballers
Suzan de Jonge, Medisch Centrum Haaglanden
Leidschendam, afdeling sportgeneeskunde
Lange termijn follow-up van Achilles tendinopathie,
vijf jaar na een excentrisch oefenprogramma
Sessie D1: Gehandicapten
Ellen Kemler, UMC Utrecht. Afdeling Revalidatie,
Verplegingswetenschap en Sport
Behandeling van acuut lateraal enkelbandletsel: tape of
brace?
Tim Luijkx, Universitair Medisch Centrum Utrecht
Cardiale hypertrofie en dysfunctie bij
anabolesteroidengebruik door krachtsporters: een
MRI-studie
Sessie D2: Topsport
Guus Reurink, MC Haaglanden
Behandeling van acute hamstringblessures; een
systematisch literatuuronderzoek
Mark Krist, UMC Utrecht. Afdeling Revalidatie,
Verplegingswetenschap en Sport
Risicofactoren voor het oplopen van hamstringblessures bij
volwassen mannelijke amateurvoetballers
Sportmedisch Wetenschappelijk Congres: Sport, Bewegen en Gezondheid
84
dankwoord
De Vereniging voor Sportgeneeskunde wil iedereen bedanken die zich heeft ingezet om dit congres tot een succes te maken. In het bijzonder willen wij de wetenschappelijke congrescommissie bedanken voor hun inzet. Ook dit jaar hebben zij hard gewerkt om een gevarieerd en interessant programma in elkaar te zetten binnen het brede vakgebied van sport en geneeskunde.
De wetenschappelijke congrescommissieProf. dr. Frank Backx (voorzitter, hoogleraar Klinische Sportgeneeskunde)
Drs. Frits van Bemmel (cardioloog)
Prof. dr. Ron Diercks (hoogleraar Klinische Sportgeneeskunde)
Drs. Jan-Willem Dijkstra (sportarts)
Prof. Jan Gielen (radioloog, namens de Vlaamse Vereniging voor Sportgeneeskunde actief in de VSG congrescommissie)
Drs. Ed Hendriks (sportarts)
Dhr. Rob Tamminga (sportfysiotherapeut, namens de NVFS actief in de VSG congrescommissie)
Dr. Adam Weir (sportarts)
Daarnaast willen wij graag beide dagvoorzitters, sessieleiders, sponsoren, sprekers, medewerkers van de Vereniging voor Sportgeneeskunde, Arko Sports Media en de Stichting Sport & Orthopedie bedanken voor het welslagen van dit congres. Speciale dank gaat uit naar Topsport Brabant voor hun inzet om het congres naar de provincie Noord-Brabant te brengen.
DagvoorzittersDr. Babette Pluim
Drs. Steef Bredeweg
SessieleidersDrs. Ton Langenhorst
Drs. Arjan Kokshoorn
Dr. Adam Weir
Drs. Maarten Moen
Dr. Han Inklaar
Drs. Don de Winter
Drs. Frits van Bemmel
Dr. Goof Schep
Drs. Robert Rozenberg
Dr. Stephan Praet
Drs. Jan-Willem Dijkstra
Drs. Bert van Essen
Drs. Peter van Veldhoven
Drs. Ria van Rooijen
Prof. dr. Jan Gielen
Drs. Peter van Beek
Drs. Ed Hendriks
Drs. Leo Heere
Dr. Rienk Dekker
Drs. Wout van der Meulen
Drs. Maarten Moen
Dhr. Rob Tamminga
Drs. Esther Schoots
Dr. Ivo van Hilvoorde
Stichting Sport & OrthopedieDhr. Ad Donkerlo
Arko Sports MediaMevr. Kim van der Haar
Mevr. Marieke van Schendel
Mevr. Jolande Keet
Mevr. Rian van Dijk
Mevr. Marleen Kessel
Mevr. Karlijn de Jonge
Bureau Vereniging voor SportgeneeskundeMevr. Kelley Post
Dhr. Danny de Beer
ISBN 978-90-5472-177-2
NUR 898
Eindredactie: Arko Sports Media
Ontwerp en opmaak: studiorvg*
Drukwerk: Offset Print, Valkenswaard
851 & 2 december te Kaatsheuvel
Stichting Sport & Orthopedie
Voor het zesde jaar stelt de Stichting Sport & Orthopedie 500 euro beschikbaar voor het beste abstract!De stichting heeft de volgende doelstellingen:• het begeleiden en organiseren van congressen over aandoeningen en letsels van het
bewegingsapparaat in relatie met sport;• het ondersteunen en verrichten van wetenschappelijk onderzoek naar aandoeningen en letsels van
het bewegingsapparaat in relatie met sport;• het uitwisselen en overdragen van kennis met betrekking tot aandoeningen en letsels van het
bewegingsapparaat in relatie met sport;• het ondersteunen van research en ontwikkelen van nieuwe technieken voor aandoeningen en letsels
van het bewegingsapparaat in relatie met sport.
Stichting Sport en OrthopediePostbus 955001090 HM AMSTERDAME-mailadres: [email protected]
De Vereniging voor Sportgeneeskunde wil graag al haar sponsoren bedanken:
your scientific supporter
Sportservice Noord-Brabant is hét organisatie-, advies- en servicebureau voor sport en bewegen in Brabant.
Het Olympisch Netwerk Brabant ondersteuntde topsporter in zijn/haar sportieve enmaatschappelijke ontwikkeling en draagt bijaan een kwalitatief hoogwaardig topsport-klimaat in Brabant.
Topsport Brabant faciliteert het OlympischNetwerk Brabant. Topsport Brabant levert dankzij haar samenwerking met onder andere het bedrijfsleven (financiële) ondersteunings-mogelijk heden. Ook zijn er producten en diensten beschikbaar van verschillende partners.
Sportservice Noord - B rab ant
carefusion.com
CareFusion combines proven clinical technologies andactionable intelligence to measurably improve patient care.
Kapteynlaan 139351VG LeekThe Netherlands+31 (0)594 587 280+31 (0)594 587 288www.pt-medical.nl
De Molen 8 - 103994 DB HoutenThe Nethelands+31 30 2289 711 tel+31 30 2289 713 fax
For MicroMedical™
CareFusion’s complete range of spirometers are designed to meet your every requirement. The MicroLab and Loop are highly portable allowing it to be used in physician’s offices or for bedside testing.
MasterScreen CPX: Excellent in
both stationary and mobile use
Oxycon Mobile: small,
lightweight and on the spot
MicroMedical™MicroLab™
MicroLoop™
Sport SerieVoor (excellente) sportprestaties is goede voeding belangrijk daaraan bestaat
geen twijfel. Een voedingssupplement is geen vervanging van een gevarieerde voeding en een gezonde leefstijl. De basis is goede voeding en voldoende
training. Maar met een overvloed aan beschikbare sport producten, waarvan sommige onrealistische en niet onderbouwde claims voeren, kan het zeer moeilijk zijn de juiste keuze te maken. Welke producten zijn geschikt ter
ondersteuning van sport en training?
Lamberts Performance is een brede serie producten van proteïne shakes, repen, tot een energiedrank, om je alles te geven t.b.v. een goede ondersteuning bij sport & training. Of je nu simpelweg je � tnessniveau wilt onderhouden of voor intensieve atletische training.Daarnaast, zoals met alle Lamberts producten, heb je de zekerheid dat de producten geproduceerd zijn volgens onze strikte hoge standaarden. En, misschien het belangrijkste, al onze product formules zijn gebaseerd op de laatste wetenschappelijk inzichten, per slot van rekening geloven we in Sports Science en niet in Science � ction!
BIJ SPORT EN TRAINING | UITSTEKENDE SMAAK
Kijk op www.NZVT.nl voor aangemelde producten
Informatie via www.hb08.nl tel. 088-0075700 mail [email protected]
Lamberts adv Sportserie.indd 1 27-10-2011 15:01:18
Op te lossen in circa 100 ml
Ondersteunt het kraakbeen bij het sporten
CH-Alpha®
• gewrichtscollageen
• aangename sinaasappelsmaak
• een kuur van minimaal 3 maanden
• één maal per dag innemen
Santesa B.V., Pampuslaan 186, 1382 JS [email protected], www.ch-alpha.nl
CH-Alpha adv. VSG Congres 2011.indd 1 27-10-11 15:22
Met het Sportmedisch Dossier overziet u het hele behandelproces van uw patiënt. Zowel uw administratie als behandelgegevenskunt u hiermee vastleggen en gemakkelijk terugvinden. Deze informatie is vervolgens te gebruiken voor facturatie, correspondentieen verslaglegging. Werken met het Sportmedisch Dossier spaartallereerst tijd: gemiddeld tien minuten per patiënt. Daarnaast biedt het dossier vooralveel gebruiksgemak. Via internet heeft u toegang tot al uw gegevens, zodat u altijd en overal de juiste dossiers bij de hand hebt.
Het Sportmedisch Dossier: efficiënt en gebruiksvriendelijk
Benieuwd naar het gebruiksgemak van
het Sportmedisch Dossier?
Kom naar de stand van VIR e-Care Solutions.
advertentie vir def:Layout 1 03-11-2011 12:00 Pagina 1
Een Vitaal 2012? Eerst even V-CHECK-en!
De meest complete preventieve vitaliteitsscan
De V-Check is een zeer laagdrempelige preventieve vitaliteitsscan. Al-leen schoenen en sokken uit en 8 minuten stil te zitten. Dat is alles!De V-Check geeft een compleet beeld van de gezondheid en vitaliteit.
Aan de hand van het uitgebreide rapport kunt u gericht aanbevelingengeven op het gebied van sport, lichaamsbeweging, gezonde voeding enontspanning.
Medisch-wetenschappelijk onderbouwdHet meetsysteem waarop de V-Check is gebaseerd, is gevalideerd door eenachttal Westerse universiteiten. Researchrapporten zijn op aanvraagbeschikbaar.
Totaalconcept voor preventie en optimaliseren leefstijlDe focus van de V-Check ligt op de analyse van leefstijl en preventieen wordt aangeboden als 5-stappen Vital Balance Plan;Inzicht – Kennis – Actie – Begeleiding – Monitoring.
De V-Check biedt een gestructureerde oplossing om gericht en effectiefte coachen naar een gezonde leefstijl en meer vitaliteit. Wilt u weten watV-Check voor u kan betekenen?
Bezoek ons op het Netwerkplein tijdens het congres of neem na het congrescontact met ons per e-mail [email protected] of telefonisch op020-820 2241.
F O R Y O U R V I T A L B A L A N C E
Alleen schoenen en sokken uit en 8 minuten stil zitten
www.vcheck.nl