de beleving van negatieve symptomen bij psychose · (dellfus & lyne, 2017). nochtans toont...
TRANSCRIPT
DE BELEVING VAN NEGATIEVE
SYMPTOMEN BIJ PSYCHOSE : EEN ANALYSE VANUIT PSYCHO-ANALYTISCH PERSPECTIEF
Aantal woorden: 19927
LIES DE SMET
Studentennummer: 01609883
Promotor: Prof. dr. Stijn Vanheule
Begeleidster: Nienke Moernaut
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Klinische
Psychologie
Academiejaar: 2018 – 2019
Dankwoord
Graag zou ik een aantal mensen bedanken ter inleiding van deze masterproef. Elk van deze
personen hebben op hun eigen manier bijgedragen aan zowel het proces als het uiteindelijke
resultaat. In de eerste plaats zou ik graag de opleiding bedanken. De boeiende theoretische
inzichten, de oefeningen, de praktische toepassingen en klinische ervaringen die proffen en
praktijkbegeleiders met ons deelden, zijn van immens belang voor mijn vorming. Aan de hand
van deze bagage ben ik erin geslaagd om deze masterproef neer te zetten.
Daarnaast wil ik graag mijn promotor, Stijn Vanheule, bedanken die het mogelijk maakte om in
dit onderwerp een studie te lanceren en het onderzoeksproces superviseerde. Naast mijn promotor
wil ik ook zeker mijn begeleidster, Nienke Moernaut bedanken. Ik ben haar enorm dankbaar voor
de hulp, de tips, de regelmatige, onderbouwende feedback en de steun. Ze was steeds bereikbaar
en ik kon ook altijd rekenen op een heel snel antwoord, wat het mogelijk maakte mijn proces op
een vlotte manier te doorlopen.
Naast de specifieke begeleiding in de masterproef die ik van haar kreeg, mocht ik ook deelnemen
aan een kartel omtrent een lezing van Lacan. Hiervoor wil ik mevrouw Moernaut graag nogmaals
bedanken. Bedankt voor het geduld hier, het vele malen uitleg geven en het bieden van inzichten
in de complexe teksten. Ook de andere leden van het kartel, Elien Decock en Dewi Hannon, wil
ik bedanken voor de leerzame momenten. Dit kartel leverde me enorm veel inzichten in de
psychoanalytische theorie op.
Als laatste wil ik ook graag vrienden en familie bedanken voor de onvoorwaardelijke steun.
Specifiek wil ik mijn ouders, huisgenoot en vriend bedanken voor het vele malen nalezen van de
masterproef en de immense steun.
Een welgemeende dankjewel!
Abstract
Psychose wordt binnen de psychoanalytische theorie, naast de neurose en perversie, beschouwd
als een structuur. De psychose wordt gekenmerkt door de forclusie van de Naam-van-de-vader,
die een leegte met zich meebrengt. Er zijn een aantal oplossingsmechanismen die door psychotici
(onbewust) worden gehanteerd, zoals een imaginaire identificatie of waanconstructies om met die
leegte om te gaan. Deze zijn echter niet voldoende om een antwoord te bieden. We zien hier dan
ook negatieve symptomen optreden, zowel bij het niet voldoen van de oplossing als bij het
wegvallen. Daarnaast spreekt Lacan ook van negatief mentaal automatisme, waarbij een
betekenaarsketting stopt met zich te ontwikkelen. Ook hier kunnen we negatieve symptomen
situeren. Om een antwoord te formuleren op de onderzoeksvraag ‘Hoe spreken langdurig
psychotische patiënten over het al dan niet ervaren van negatieve symptomen?’, voerden we een
data-driven thematische analyse uit. We weerhielden vijf thema’s. Een eerste thema ‘de leegte’
behandelt de ervaring van de negatieve symptomen. Het tweede en derde thema kunnen
geïnterpreteerd worden als verklaringsmechanismen voor de ervaringen. Dit zijn ‘Symptoom van
de omgeving’, waarin het effect van medicatie, psychiatrie en maatschappelijke druk aan bod
komen. Daarnaast is er ‘Van de top naar beneden vallen’, waarin zowel de confrontatie met de
realiteit als het contrast in emoties, gedachten en doen wordt behandeld. Een vierde thema
‘Bewust negatief symptoom gedrag stellen’ handelt omtrent gedragingen, die door patiënten
bewust worden gesteld, maar vaak worden geïnterpreteerd als negatief symptoom. Het vijfde en
laatste thema ‘Omgaan met negatieve symptomen’ geeft de copingmechanismen die patiënten
rapporteren weer.
Inhoud
Inleiding ........................................................................................................................................ 1
Introductie ................................................................................................................................. 1
Psychoses .................................................................................................................................. 2
Traditionele benadering van psychose. ................................................................................. 2
Conceptualisering volgens de DSM-5. .............................................................................. 3
Prevalentie van psychotische stoornissen versus psychotische ervaringen. ...................... 3
Een verklarend model binnen de traditioneel psychiatrische benadering. ........................ 4
Een definiëring van psychose volgens de Lacaniaanse literatuur. ........................................ 5
Introductie in de Lacaniaanse literatuur. ........................................................................... 5
Forclusie van de Naam-van-de-vader................................................................................ 8
Taal in de psychose. ........................................................................................................ 10
Negatieve Symptomen ............................................................................................................ 13
Algemeen psychiatrische benadering van negatieve symptomen. ...................................... 13
Definiëring van negatieve symptomen binnen de psychoanalytische benadering. ............. 15
Imaginaire identificatie. .................................................................................................. 17
Mentaal automatisme en het gat in de betekenaarsketting. ............................................. 20
Vanuit de literatuurstudie naar de onderzoeksvraag ............................................................... 23
Methode....................................................................................................................................... 26
Steekproef ............................................................................................................................... 26
Materialen ............................................................................................................................... 27
Opzet ....................................................................................................................................... 27
Procedure................................................................................................................................. 27
Resultaten .................................................................................................................................... 30
De leegte.................................................................................................................................. 31
Cognitief. ......................................................................................................................... 32
Emotioneel. ..................................................................................................................... 33
Lichamelijk. .................................................................................................................... 33
Van de top naar beneden vallen .............................................................................................. 34
Confrontatie met de realiteit. ........................................................................................... 34
Contrast in emoties, gedachten en doen. ......................................................................... 35
Symptoom van de omgeving ................................................................................................... 37
Medicatie als onzichtbare handboeien voor de hersenen. ............................................... 37
Psychiatrie als de wachtkamer van de dood .................................................................... 38
Maatschappelijke druk .................................................................................................... 40
Bewust negatief symptoom gedrag stellen .............................................................................. 41
Bescherming tegen de maatschappij. .............................................................................. 42
Preventief handelen. ........................................................................................................ 42
Omgaan met negatieve symptomen ........................................................................................ 43
Actief verzet. ................................................................................................................... 44
Aanvaarden. .................................................................................................................... 45
Restthema ................................................................................................................................ 45
Bespreking en discussie .............................................................................................................. 47
Conclusie ................................................................................................................................. 47
Bedenkingen bij het huidig onderzoek en implicaties voor verder onderzoek........................ 50
Klinische implicaties ............................................................................................................... 51
Bibliografie ................................................................................................................................. 53
Bijlagen ....................................................................................................................................... 57
Bijlage 1: onderzoeksdagboek ................................................................................................ 57
1
Inleiding
Introductie
Psychose is een fenomeen dat de mens al lang intrigeert, vooral door het verstoorde realiteitsbeeld
dat bij deze stoornissen komt kijken. Schizofrenie is volgens Birchwood & Jackson (2010) de
meest voorkomende psychotische stoornis. De symptomen zijn duidelijk, er zijn wanen en
hallucinaties. Niet enkel positieve symptomen, waarbij dingen toegevoegd worden aan het
normale gedrag, zijn van belang. Ook negatieve symptomen waarbij gedragingen en/of gevoelens
wegvallen of vervlakken zijn van groot belang. Voorbeelden hiervan zijn emotionele afvlakking,
gebrek aan motivatie, gebrek aan energie enzovoort.
Negatieve symptomen staan in het algemeen nog in de schaduw van positieve symptomen, zowel
binnen wetenschappelijk onderzoek als binnen het diagnostisch- en behandelingsproces. Dit
wordt mede veroorzaakt door de povere kennis omtrent negatieve symptomen en hun oorzaken
(Dellfus & Lyne, 2017). Nochtans toont onderzoek aan dat deze negatieve symptomen een sterke
invloed hebben op de levenskwaliteit van mensen met psychose (Pai & Vella, 2015). Meer inzicht
in de negatieve symptomen en dan vooral in de subjectieve ervaringen van mensen is nodig om
patiënten op een gepaste, begripvolle manier te kunnen benaderen. Zo ijveren Lincoln, Dellfus en
Lyne (2017) ook voor het includeren van subjectieve ervaringsaspecten in meetinstrumenten, die
erop gericht zijn de negatieve symptomen te inventariseren. Wanneer negatieve symptomen nader
bestudeerd worden, kunnen zowel diagnostische- als behandelprocessen van psychotische
patiënten hierop afgestemd worden.
Er zijn verschillende invalshoeken om naar psychose en negatieve symptomen te kijken. Zo is er
onder andere de traditioneel psychiatrische invalshoek, waarbij een psychotische stoornis wordt
gezien als een tijdelijke toestand. De symptomen van psychotische stoornissen worden opgesomd
in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 51(American Psychiatric
Association2, 2014). Een andere invalshoek is de Lacaniaans psychoanalytische kijk. Binnen deze
stroming is psychose een structuur, een manier van in het leven staan. Het is niet een plots,
voorbijgaand fenomeen, maar een soort identiteit. Dit mechanisme brengt een aantal
consequenties met zich mee op verschillende vlakken, zoals taal en identiteit. In deze inleiding
bekijken we eerst psychose vanuit de traditioneel psychiatrische hoek en daarna ook vanuit de
Lacaniaanse psychoanalytische theorie.
1 Verder afgekort als DSM-5. 2 American Psychiatric Association zal verder in de masterproef afgekort worden als ‘APA’.
2
Zoals vanuit verschillende invalshoeken naar psychose wordt gekeken, is dit ook het geval bij
negatieve symptomen. Zowel de traditionele als de psychoanalytische kijk op negatieve
symptomen worden verder besproken in de inleiding.
Op basis van de inleiding, zal een onderzoeksvraag geformuleerd worden, namelijk ‘Hoe spreken
langdurig psychotische patiënten over het al dan niet ervaren van negatieve symptomen?’. Hierop
zullen via een thematische analyse een antwoord op trachten te formuleren. Daarna koppelen we
de resultaten van deze analyse terug aan de theoretische inzichten van de introductie. Tot slot
trachten we de sterke en zwakke punten van dit onderzoek onder de loep te nemen in de discussie
van deze masterproef. We zullen hier ook klinische implicaties en implicaties voor verder
onderzoek formuleren.
Psychoses
Psychose kunnen op verschillende manieren benaderd worden. In de eerste plaats zullen we
psychose vanuit de traditionele benadering bekijken. Hier komen de definiëring volgens de
DSM-5, de prevalentiecijfers en verklaringsmechanismen aan bod. Daarna kijken we naar de
definiëring van psychose volgens de Lacaniaanse literatuur. Eerst zullen we een algemene
introductie in deze literatuur voorzien, waarna we het basismechanisme van de psychose,
namelijk de forclusie van de Naam-van-de-vader zullen toelichten. Tenslotte zullen we ook
weergeven wat de Lacaniaanse literatuur aanhaalt omtrent de taal van de psychoticus.
De traditionele benadering van psychose.
Een psychotische aandoening gaat samen met een, al dan niet tijdelijk, verstoord realiteitsbeeld.
Dit in tegenstelling tot een neurotische stoornis, waarbij het realiteitsbesef wel intact blijft. Op
basis van de aard en de duur van de psychotische symptomen worden psychotische aandoeningen
onderverdeeld in verschillende stoornissen, zoals bijvoorbeeld schizofrenie en waanstoornis
(Birchwood & Jackson, 2010). Volgens Birchwood en Jackson (2010) is schizofrenie de meest
voorkomende psychotische aandoening. Zij bieden een overzicht van de belangrijkste symptomen
van schizofrenie. Dit zijn auditieve hallucinaties, het gevoel gecontroleerd of achtervolgd te
worden, wanen, cognitieve tekortkomingen, emotionele veranderingen en verminderd doelmatig
gedrag. De auteurs geven ook aan dat de bovenstaande primaire symptomen op hun beurt kunnen
leiden tot een aantal secundaire problemen. Sociale problemen zoals werkloosheid, verminderd
sociaal netwerk, sociale veroordeling omwille van de stoornis en daarnaast bijkomende
psychologische problemen zoals verlaagd zelfvertrouwen, stress door een slechte coping met de
aanhoudende symptomen of afhankelijkheid van familie of voorzieningen.
3
Conceptualisering volgens de DSM-5.
In de DSM-5, wordt de benaming schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen
gehanteerd. Binnen deze dimensie vallen een aantal specifieke stoornissen waaronder
waanstoornis, kortdurende psychotische stoornis en schizofrenie. Schizofrenie wordt gedefinieerd
door zes criteria. Het eerste criterium stelt dat minstens twee van de volgende symptomen
gedurende één maand aanwezig moeten zijn: wanen, hallucinaties, gedesoriënteerd spreken3,
ernstig gedesoriënteerd of katatoon gedrag en negatieve symptomen. In deze versie van de DSM
worden negatieve symptomen voor het eerst opgenomen als kernsymptoom. (APA, 2014).
Wanneer we de conceptualisering van psychotische stoornissen in de DSM-IV-TR vergelijken
met de nieuwere versie, de DSM-5, kunnen we een aantal veranderingen opmerken. In de DSM-
IV-TR worden psychotische stoornissen onderverdeeld in een aantal subtypes: gedesorganiseerd,
katatonisch, paranoïde, ongedifferentieerd en resttype (Tan & van Os, 2014). Tanon et al. (2013)
halen in hun artikel aan dat de subtypes, die gehanteerd werden in de DSM-IV-TR, de
heterogeniteit van psychotische stoornissen onvoldoende omvatten. Daarnaast merkten ze over
studies heen een lage diagnostische stabiliteit en uiteenlopende patronen aan behandelingsrespons
binnen de subtypes. Ook Tan en van Os (2014) halen deze kritieken aan in hun artikel. Zij vullen
hierop aan dat een dimensionele benadering, waarbij rekening wordt gehouden met ernst, duur,
frequentie en omgevingsomstandigheden, een betere verklaring kan bieden voor de heterogene
fenotypes van psychotische stoornissen. Deze bemerkingen werden meegenomen in het opstellen
van de DSM-5, waar in tegenstelling tot subtypes, nu meer vanuit een dimensionele visie wordt
gekeken naar schizofrenie (Tanon et al., 2013).
Prevalentie van psychotische stoornissen versus psychotische ervaringen.
Het hebben van psychotische symptomen mag niet automatisch gelijk gesteld worden aan het
hebben van een psychotische stoornis. Psychotische stoornissen kunnen daarentegen op een
continuüm geplaatst worden, gaande van symptomen in de normale populatie tot de symptomen
die leiden tot een diagnose van schizofrenie of een andere psychotische stoornis (van Os, Linscott,
Myin-Germeys, Delespaul & Krabbendam, 2008). Leader (2012) stelt ook dat niet elke
psychotische ervaring meteen als een stoornis moet worden bestempeld. We vergeten vaak dat
een psychotische ervaring ook een positieve, creatieve kant in zich heeft en dus niet meteen als
problematisch moet aanzien worden. Wanneer mensen bevraagd worden, merken we dat een
aantal onder hen reeds de ervaring van een waanidee of bepaalde symptomen rapporteert, die niet
3 Van deze eerste drie symptomen moet minstens één aanwezig zijn
4
interfereerde met hun leven en dus ook geen aandacht trok. In de DSM-5 zien we dit terugkomen
in het tweede criterium dat zegt dat we pas van een psychotische stoornis kunnen spreken als er
hinder gepaard gaat met de psychotische symptomen. Deze hinder bestaat uit het niet behalen van
het verwachte niveau op verschillende domeinen, zoals school, werk, interpersoonlijke relaties.
Helaas wordt met dit criterium niet altijd rekening gehouden. De positionering van psychotische
symptomen op het continuüm is afhankelijk van een aantal factoren. Er moet rekening gehouden
worden met onder andere het intrusief karakter van de symptomen, de frequentie en de duur van
de symptomen. Daarnaast zijn ook een aantal persoonlijke factoren van belang voor de positie op
het continuüm, zoals onder andere coping-mechanismen en ziektegedrag (van Os, Linscott, Myin-
Germeys, Delespaul & Krabbendam, 2008).
Bij het bekijken van prevalentiecijfers, wordt dan ook een onderscheid gemaakt tussen
psychotische stoornissen en psychotische ervaringen. Bruffaerts, Bonnewyn, De Hert en
Demyttenaere (2016) stellen dat op het niveau van de Belgische bevolking ongeveer 0.4-1% de
diagnose van een psychotische stoornis krijgt. Dit is veel lager dan het percentage mensen dat
gedurende hun leven te maken krijgt met een psychotische ervaring, wat op ongeveer 8.3% wordt
geschat. Ze halen aan dat de prevalentie van psychotische stoornissen weinig wordt onderzocht
en geven hiervoor een drietal redenen. Ten eerste noemen ze het relatief minder voorkomen van
psychotische stoornissen, in vergelijking met andere groepen van stoornissen in de algemene
populatie. Daarnaast is er de hogere hospitalisatie van mensen met een psychotische stoornis,
waardoor zij minder geneigd zijn aan populatieonderzoek deel te nemen. Als laatste wordt dan
nog de hoge comorbiditeit, met reeds uitgebreid onderzochte stoornissen (zoals onder andere
depressie), vermeld.
Een verklarend model binnen de traditioneel psychiatrische benadering.
Binnen de traditioneel psychiatrische benadering wordt psychose gezien als een acuut fenomeen.
Het is een stoornis die optreedt op een bepaald moment en die dan opnieuw kan verdwijnen.
Schizofrenie, de meest voorkomende psychotische stoornis (Birchwood & Jackson, 2010), wordt
vaak als een neurologische aandoening aanzien omdat er veranderingen in de hersenen zichtbaar
zijn. Hierbij kan de interactie tussen genetische of biologische factoren en omgevingsfactoren
zorgen voor het ontwikkelen van de stoornis (Parnas, 1999). Er zijn een aantal modellen
ontwikkeld om dit te verduidelijken waaronder het diathese-stress model. Het algemene idee
onderliggend aan een diathese-stress model is dat er een bepaalde biologische/genetische
kwetsbaarheid in een persoon aanwezig is voor het uitbreken van een stoornis of ziekte. Onder
invloed van stress kan deze kwetsbaarheid dan leiden tot het effectief ontwikkelen van een
5
bepaalde pathologie. Er zijn dus stressoren die een invloed uitoefenen op een kwetsbaarheid in
een persoon. Daarnaast zijn er ook beschermende factoren werkzaam, zoals copingstrategieën of
sociale steun. Wanneer de balans tussen stressoren en beschermende factoren omslaat naar
overwegend stressoren, is de kans op het ontwikkelen van een stoornis groter (Prins & Braet,
2014).
Dit model kunnen we ook toepassen op het ontstaan van schizofrenie. Een persoon heeft een
bepaalde biologische aanleg, die onder invloed van stress kan zorgen voor het effectief
ontwikkelen van schizofrenie. Uit onderzoek blijkt dat er verschillen zijn tussen hersenen van
gezonde personen en hersenen van personen met een psychose. Bij psychotici is er een verstoord
evenwicht in de neurotransmitters in de hersenen. Dit zou een biologische kwetsbaarheid zijn, die
ertoe leidt dat men gevoeliger is voor stresserende, emotionele situaties (De hert, Magiels en Thys,
2000). Bij stresserende gebeurtenissen wordt cortisol geproduceerd, dit stresshormoon zorgt voor
een triggering van de biologische kwetsbaarheid (Walker, Diforio & Baum, 1999). Jones en
Fernyhough (2007) stellen dat de gebeurtenissen die leiden tot die productie van cortisol vooral
situaties zijn waarbij men zelf geen controle kan uitoefenen. Daarnaast gaat het vooral om
gebeurtenissen die een belangrijk doel in de weg staan of kunnen zorgen voor een sociaal
negatieve evaluatie. Niet enkel negatieve gebeurtenissen, maar ook bijvoorbeeld verliefdheid,
waarbij een ander soort spanning aanwezig is, kunnen situaties zijn die leiden tot een verhoogde
productie van cortisol (De hert, Magiels en Thys, 2000). Door de disregulatie van de
neurotransmitters ontstaan dan defecten in de hersenen. De uitkomst die de stresserende,
spannende situaties met zich meebrengen zijn erg uiteenlopend; er kan een effect optreden op
verschillende domeinen, zoals onder andere op motorisch, sociaal-emotioneel of cognitief vlak
(Walker, Diforio & Baum, 1999).
Een definiëring van psychose volgens de Lacaniaanse literatuur.
Een andere manier dan de traditioneel psychiatrische benadering om naar psychose te kijken
kunnen we terugvinden in de Lacaniaanse psychoanalyse. Eerst zullen we een introductie geven
over een aantal essentiële begrippen in de theorievorming van Lacan. Vervolgens beschrijven we
wat volgens Lacan de essentie van de psychose is, namelijk de forclusie van de Naam-van-de-
Vader. Om tenslotte nog te kijken naar hoe de taal wordt gebruikt door een psychotisch subject.
Introductie in de Lacaniaanse literatuur.
Binnen de psychoanalyse onderscheidt men in het algemeen drie structuren: de neurotische, de
psychotische en de perverte structuur. Lacan duidt deze structuren als een manier van in het leven
staan, en geen enkele structuur is superieur aan de andere (Verhaeghe, 2002). Elk van ons heeft
6
een bepaalde structuur. Binnen elke structuur zijn zowel mensen die geen als mensen die wel een
klinische problematiek ontwikkelen te vinden. Een bespreking van de psychotische structuur
komt verder nog aan bod.
Binnen de Lacaniaanse theorie kunnen we drie registers onderscheiden, het symbolische, het
imaginaire en het reële. Deze drie registers structureren ervaringen, ze zijn fundamenteel voor
subjectieve ervaringen. De symbolische orde is verbonden met de taal, het is de orde die dingen,
mensen en onderlinge relaties definieert en positioneert. Het is de orde waarin de ander wordt
gedefinieerd en de wet wordt geïnstalleerd. Met de wet bedoelen we een kader van normen en
waarden, van gebruiken in een cultuur. Daarnaast is er de imaginaire orde een soort beeld van de
wereld. Het imaginaire leunt het dichtst aan bij hoe mensen dingen ervaren. Het is de orde waarin
beelden worden ‘opgeslagen’ van gebeurtenissen, conversaties, interpretaties. Het prototypisch
voorbeeld hiervan is het spiegelbeeld, het is een beeld dat wij onszelf voorhouden. Als derde
register is er dan nog het reële, dit staat buiten het symbolische, buiten de taal. Het reële kan met
de symbolische orde, met het talige register niet gevat worden. Het is iets onmogelijks,
onmogelijk te verwoorden, onmogelijk te vatten, onmogelijk in te beelden. Dit wil zeggen dat
zowel de symbolische orde als de imaginaire orde te kort schieten om het reële te vatten (Evans,
1996; Johnston, 2016).
Zo kunnen we bijvoorbeeld de dood plaatsen in het reële. Niemand weet exact wat het inhoudt,
niemand kan zeggen wat het is, hoe het voelt of wat dan ook. We trachten via woorden wel te
beschrijven wat het zou kunnen zijn, maar we merken dat we hierin steeds te kort schieten. De
omschrijving in woorden is het symbolische niveau van de dood, de poging om het te vatten. Deze
symbolisering of verwoording is een manier van de mens om trachten om te gaan met een concept
dat niemand kan vatten. Het is een poging tot begrip.
Het idee dat de symbolische orde tekortschiet om het reële te vatten, zien we ook terugkomen in
de theorie die Lacan rond de taal formuleert. Daarin maakt hij een onderscheid tussen het
betekende en de betekenaar. Deze begrippen nam hij over van de Saussure. Lacan stelt, net als de
Saussure, dat de betekenaar een soort poging is om het betekende te vatten. Het betekende is
hetgeen we ‘willen zeggen’, dit zetten we om in betekenaars, maar deze betekenaars schieten
steeds tekort. Betekenaars zouden we heel simplistisch kunnen zien als woorden. Het zijn
entiteiten die iets uitdrukken, maar op zich geen betekenis hebben. Slechts door ze in een context
te zien of horen krijgen ze een bepaalde betekenis. Een betekenaar behoort tot de symbolische
orde, deze orde schiet steeds tekort in het verwoorden, in het vatten van de reële orde, waartoe
het betekende behoort. Het betekende (het reële) is steeds meer/anders dan wat de betekenaars
(symbolische) kunnen doen uitschijnen (Evans, 1996).
7
Wanneer betekenaars aan het betekende worden gekoppeld, creëren we een tijdelijke illusie van
betekenis. Betekenis is voor Lacan geen stabiele koppeling tussen betekenaar en betekende, maar
een proces, een betekenaar krijgt slechts betekenis in verhouding tot de context (Evans, 1996).
We trachten dit te verduidelijken met een voorbeeld. Wanneer iemand zegt “Jij bent… mijn
vriendin… niet meer”, verandert de betekenis die we geven aan bepaalde woorden, naarmate we
de zin horen. Bij “Jij bent mijn vriendin..”, kan het dat je denkt dat die persoon je graag heeft en
dus als een vriend beschouwt. Dat is een mogelijk betekenis die we kunnen geven, gezien de
context en de informatie die we momenteel hebben. Pas wanneer het laatste deel van de zin is
uitgesproken “…niet meer”, wordt de betekenis van de zin duidelijk. Het proces van betekenis
geven, verschuift dus gedurende de formulering van de zin. Bepaalde betekenaars, hier woorden,
worden gebruikt om een boodschap mee te delen. In het begin van de zin worden betekenaars aan
andere betekenden gekoppeld, dan bijvoorbeeld helemaal op het einde wanneer de zin volledig
is. En zelfs wanneer een zin afgemaakt is, kan de betekenis nog veranderen door dingen die erna
komen. Betekenis is op die manier iets wat eigenlijk nooit af is of vastligt. Er is dus geen vaste
koppeling tussen betekenaar en betekende. Moest dit wel zo zijn, zou een bepaald woord in elke
context en in elke zin eenzelfde betekenis hebben en dat is niet het geval (Libbrecht, 1996; Evans,
1996; Vanheule, 2013).
Het betekende verglijdt onder de betekenaar, slechts wanneer taal gebruikt wordt, worden deze
twee ‘niveaus’ met elkaar verbonden en creëren we betekenis. Het moment waarop de verglijding
van die twee niveaus tijdelijk stopt, spreekt men van een capitoneerknoop (Vanheule, 2013).
Betekenaars worden aan elkaar gehangen in een betekenaarsketting. Die betekenaarsketting heeft
twee eigenschappen. Ten eerste is er de anticipatie. Door een betekenaar uit te spreken, wordt de
verwachting gecreëerd voor een volgende betekenaar. Het voorgaande creëert als het ware een
context voor hetgeen nog moet komen. Wanneer we een verhaal vertellen, kan je na een paar
woorden al denken hoe de zin kan eindigen, er wordt een verwachting gecreëerd met betrekking
tot wat nog moet komen (Vanheule, 2013). Naast anticipatie, is er ook retroactie. Dit is het
fenomeen waarbij nieuwe betekenaars voorgaande betekenaars beïnvloeden. Door nieuwe
informatie aan een verhaal toe te voegen, kan het voorgaande plots een volledig andere betekenis
krijgen (Vanheule, 2013). Ter illustratie, als je “Jij bent mijn vriendin…” hoort, heb je een
bepaalde verwachting voor de rest van de zin, dit is anticipatie. Wanneer de zin “Jij bent mijn
vriendin niet meer” volledig is uitgesproken, krijgt het deel van “ Jij bent mijn vriendin” een
andere betekenis door de woorden “niet meer”, dan wanneer het gevolgd zou worden door
bijvoorbeeld “voor altijd”. Dit is dan wat we retroactie noemen. Via het vormen van
betekenaarskettingen, vormen we ook onze eigen identiteit. We komen hier nog verder op terug.
8
Forclusie van de Naam-van-de-vader.
Wat voor Lacan de essentie van de psychotische structuur inhoudt, is de forclusie van de Naam-
van-de-Vader. Bij de psychose ontbreekt een essentiële betekenaar, waardoor de symbolische
orde niet goed functioneert. De betekenaar die bij de psychose ontbreekt, wordt door Lacan de
Naam-van-de-Vader genoemd (Libbrecht, 1996). Het ontbreken van die betekenaar, noemt Lacan
dan de forclusie. De forclusie van de Naam-van-de-Vader heeft grote gevolgen op het vlak van
identiteit en taal bij de psychoticus. Om dit nog verder te verduidelijken, bespreken we eerst het
concept Naam-van-de-Vader (Vanheule, 2013).
Om het concept ‘Naam-van-de-vader’ te duiden, moet eerst het verlangen van de moeder
beschreven worden. Wanneer we kijken naar een moeder-kind relatie, spreken we van een duale
relatie. Het gaat hier om een relatie in het imaginaire. Het kind heeft enkel een relatie met de
moeder en denkt het verlangen van de moeder volledig in te vullen. Dit doordat de moeder steeds
aanwezig is. Het beeld dat het kind het verlangen van de moeder invult is imaginair, het is de
ervaring van het kind zelf. Na een tijdje ziet het kind in dat de moeder niet steeds aanwezig is,
maar dat ze soms ook afwezig is. Er komen vragen naar boven zoals “Waarom gaat mama weg?”
en “Komt ze nog terug?”. Er moet dus iets zijn wat maakt dat de moeder soms afwezig is. Het
besef dat het kind niet de enige is, die het verlangen van zijn moeder invult, komt hier naar boven.
Dan ontstaat iets bij het kind, wat een imaginaire strijd wordt genoemd.
In deze imaginaire strijd komen vragen naar boven rond wat het verlangen van de moeder nog
meer bepaalt dan enkel het kind zelf. Zo is er dan de vader, die ook soms de aandacht van de
moeder heeft. Dus het kind gaat op zoek naar kenmerken bij de vader, die de aandacht van de
moeder aanspreken. Deze kenmerken zal het kind zichzelf dan toe-eigenen.
Het verlangen van de moeder wordt op die manier beantwoord door het kind, via de vader, via
kenmerken die het kind van de vader overneemt. Er wordt dus een soort van derde punt in de
relatie geïnstalleerd, waardoor die imaginaire relatie met de moeder wordt verbroken. Via dit punt
(de vader), zoekt het kind naar antwoorden op het verlangen van de moeder. Door kenmerken
over te nemen en andere kenmerken niet over te nemen, vormt het kind zijn eigen identiteit. Dit
derde punt in de relatie, is de Naam-van-de-Vader. Vanaf het moment dat de Naam-van-de-Vader
is geïnstalleerd, is de relatie tussen moeder en kind triangulair. Er is nu een derde punt, een
referentiekader, een wetmatigheid (met de betekenis van sociale norm), waarlangs het kind kijkt
9
naar het verlangen van de moeder4. Het kind ziet nu dat ook moeder onderworpen is aan een wet,
namelijk de wet van de vader. De Naam-van-de-Vader is als het ware een ‘nee’ in de relatie, het
doorbreekt iets, het legt bepaalde wetmatigheden op. Deze ‘nee’ geldt zowel voor het kind als
voor de moeder. De fase, waarin het kind beseft dat hij het verlangen van de moeder niet alleen
kan invullen, is pijnlijk maar tegelijk van cruciaal belang. Het is een fase waarin problemen in het
vormen van de identiteit kunnen ontstaan (Leader, 2012; Vanheule, 2013).
Bij de neuroticus is deze Naam-van-de-vader geïnstalleerd, waardoor die een ankerpunt heeft in
zijn bestaan, in de taal. Dit is niet zo bij de psychoticus. De psychoticus heeft deze Naam-van-de-
Vader niet geïnstalleerd in het symbolische, in de taal. Er is dus geen derde punt waardoor de
psychoticus nog in die duale relatie zit. Dit zorgt ervoor dat de Ander als een bedreigende,
intrusieve Ander wordt ervaren. De Ander kan niet in een bepaald referentiekader geplaatst
worden, waardoor die overkomt als een Ander die iets van de psychoticus wil. Daarnaast zorgt de
duale relatie er ook voor dat hij losstaat in de taal, hij heeft geen referentiekader, geen context
waarin hij taal kan zien of gebruiken. Er zijn daarnaast ook geen conventies of wetten waarop de
psychoticus kan terugvallen om dingen te ordenen of te begrijpen. In de psychose kan de taal wel
gebruikt worden, maar niet op het moment dat iets van de reële orde moet aangepakt worden.
Wanneer bijvoorbeeld existentiële vragen naar boven komen, zoals ‘Wie ben ik?’, wordt een
vraag gesteld naar het reële. Deze vragen kunnen beantwoord worden door beroep te doen op de
Naam-van-de-Vader. Aangezien die bij de psychose niet geïnstalleerd is, is het moeilijk of zelfs
onmogelijk hier een antwoord op te bieden. Dit maakt dat op zo’n momenten de taal niet
voldoende houvast of duiding kan bieden en dus moeilijk een antwoord geformuleerd kan worden
op vragen die betrekking hebben op het reële register (Leader, 2012; Libbrecht,1996; Vanheule,
2013).
Lacan gaat ervan uit dat eens de Naam-van-de-Vader geïnstalleerd is, deze niet meer kan
verdwijnen. Maar ook omgekeerd geldt dit, eens de forclusie er is geweest, kunnen we die Naam-
van-de-Vader niet meer installeren. Dit wil dus ook zeggen dat we niet van de neurotische naar
de psychotische structuur kunnen overgaan of omgekeerd. Hier zien we een sterke tegenstelling
met de klassiek psychiatrische benadering. In die benadering gaat men ervan uit dat je een
psychotische opstoot kan hebben en daarna kan terugkeren naar het ‘normale’ of de neurose.
Binnen de psychoanalyse veronderstelt men dit niet. Het hebben van een psychotische structuur
hoeft niet altijd problematisch te zijn (Dulsster, 2016), zoals ook Leader (2012) reeds aanhaalde
4 Merk op dat moeder en vader niet steeds de biologische moeder en vader hoeven te zijn. Het gaat hier
om eerste en tweede ander. De eerste ander is de verzorgende figuur, de tweede ander is degene die de
wet installeert en de duale, imaginaire relatie doorbreekt.
10
in zijn werk. Psychotici kunnen normaal functioneren in de samenleving en hoeven niet per se
een opstoot door te maken. Er zijn namelijk manieren waarop psychotici omgaan met de forclusie,
zoals een imaginaire relatie, een ideaalbeeld nastreven, waarbij anderen en ook de persoon zelf
nooit merken dat het om een psychotische structuur gaat.
Waar in het neurotische subject de Naam-van-de-Vader tussenkomt, zien we bij de psychoticus
een enorme leegte, een gat (Vanheule, 2013). De psychoticus staat vrij in de taal, vrij in de wet,
zonder identiteit of positie. Er is geen verankering geïnstalleerd bij de psychose, waardoor er dan
ook pogingen worden ondernomen om zichzelf een identiteit of positie toe te wijzen. De
psychoticus tracht zichzelf te verankeren en zichzelf een plaats te geven ten opzichte van anderen.
Een van die pogingen is de constructie van wanen. In een waan geeft de psychoticus zichzelf een
bepaalde positie. Door de creatie van een verhaal geeft men zichzelf een rol in relatie tot anderen.
Zoals bijvoorbeeld een God die beroep doet op de psychoticus, omdat de wereld het slechte pad
opgaat. Op dat moment krijgt men in de psychose een plek, men is de helper van God. Daarom
zouden we de waan als een soort genezingspoging kunnen zien van de psychoticus. Wat de
psychose instabiel maakt, is het ontbreken van dat ankerpunt, van die Naam-van-de-Vader, dus
tracht men zichzelf te stabiliseren via een waan (Libbrecht, 1996; Dulsster, 2016).
Een andere manier om die leegte op te vullen is het aangaan van imaginaire identificaties. Hierbij
gaat de psychoticus zich spiegelen aan een ander. Op die manier wordt het gat, dat de forclusie
veroorzaakt, bedekt en kan een psychoticus zichzelf beschermen en functioneren in de
maatschappij. Op dat moment stelt de psychoticus zich geen vragen over het zelf, wat zeer
typerend is voor de psychotische structuur. De neuroticus daarentegen zal steeds een vragende en
twijfelende houding aannemen, terwijl bij de psychoticus een zekerheid wordt gecreëerd door die
imaginaire verhouding, er komt een script waarin vragen geen plaats krijgen (Verhaeghe 2002).
Het ego wordt vervangen door een ideaalbeeld waarin geen twijfel mogelijk is en net dat maakt
dat die verhouding waanzin vertoont (Vanheule, 2013).
Taal in de psychose.
Lacan vertrekt vanuit een taalgerichte benadering om structuren te bestuderen. Hij stelt immers
dat een structuur tot uiting komt via de taal (Vanheule, 2013). Volgens hem zijn het niet de
hallucinaties en wanen, maar wel de specifieke verhouding ten opzichte van de taal, die de
psychose kenmerkt (Libbrecht, 1996). Hij onderzocht een aantal karakteristieken in het spreken
van de psychoticus, want net de psychoticus toont dat het de betekenaar of het symbolische is, die
van cruciaal belang is. Analytici moeten dus vooral kijken naar de taal als iets materialistisch, in
plaats van naar de inhoud van de boodschap (Vanheule, 2013). We kijken naar de stilistische
dimensie van de taal in plaats van de inhoudelijke dimensie van de taal (Desmet, 2019). Hierin
11
verschilt de Lacaniaanse benadering en ruimer de psychoanalytische benadering van de klassieke
psychiatrie.
In de klassieke psychiatrie wordt vooral naar de psychose gekeken vanuit misgelopen psychische
processen en een inadequate aanpassing aan de realiteit. Lacan bekritiseert in zijn derde seminarie
(1993 (1955-1956)) deze visie sterk en zegt dat de psychose ons net veel leert over de essentie
van het menselijke bestaan, namelijk de talige structuur (Lacan,1981). Het doel van een
psychoanalytische therapie mag dan ook in geen geval zijn de psychoticus te begrijpen of ‘foute
opvattingen te corrigeren’. Het ‘begrijpen van de psychoticus’ zorgt ervoor dat de psychoticus
zich niet beluisterd voelt. De ervaring die hij heeft, is zo intens en zo individueel, dat hij niet
begrepen kan of wil worden. Door dit wel te proberen, zal hij zich niet gewaardeerd voelen en
erken je zijn lijden niet voldoende. We moeten ons daarom steeds focussen op welke positie
iemand inneemt in de taal, niet op de inhoud van de taal. Zo moeten we trachten te vatten wat de
patiënt zelf ervaart (Libbrecht, 1996). Dit pleidooi voor het niet begrijpen, dat sterk terug te
vinden is in de seminaries van Lacan, en zeker in het derde seminarie ‘Les psychoses’ (Lacan,
1981), motiveert om aan kwalitatief onderzoek te doen. We moeten wanen en klachten, zoals
bijvoorbeeld negatieve symptomen, niet inventariseren of meten, we moeten net kijken wat deze
doen met het subject zelf, hoe de patiënt deze ervaart en welke betekenis die er zelf aan geeft.
Er zijn een aantal dingen die men vaak ziet terugkomen in de taal van de psychoticus en waarop
tijdens therapie ook gelet kan worden om de psychotische structuur te identificeren. Lacan haalt
binnen zijn theorie rond taal zo twee stijlfiguren aan, namelijk de metonymie en de metafoor. Bij
een psychoticus is metonymie aanwezig, maar is er een duidelijke afwezigheid van metaforen
(Libbrecht, 1996). Metonymie is de aaneenkoppeling van betekenaars op zo een manier dat er
geen ambiguïteit ontstaat. Door de metonymie is er een continuïteit in de betekenis, de thematiek,
in de taal en hierbij aansluitend ook een continuïteit in de mentale ervaring (Vanheule, 2013).
De metafoor is de stijlfiguur waarbij een nieuwe betekenis gegeven wordt aan een betekenaar,
omdat deze betekenaar wordt gebruikt in de plaats van een andere betekenaar. Deze betekenaar
wordt dus niet in de conventionele betekenis gebruikt, waardoor de metonymie verstoord wordt.
Die verstoring van de continuïteit in de thematiek van het spreken, zorgt voor een verrassend
effect bij de spreker. De betekenaar die in de plaats komt, wordt op dat moment via een
capitoneerknoop verbonden aan het betekende, waardoor het betekende uitbreidt. Via een
metafoor wordt de identiteit benoemd en geduid, waardoor het subject een identiteit en positie
krijgt ten opzichte van de anderen (Vanheule, 2013).
12
Mensen bepalen hun eigen identiteit door de manier waarop men de ander definieert. In het
voorbeeld “Jij bent mijn moeder”, zegt een persoon impliciet ook “Ik ben jouw kind”. Wanneer
je een persoon definieert, keert die boodschap in omgekeerde vorm terug, waardoor de eigen
positie, de positie van de ander én de onderlinge verhouding met de ander wordt bepaald. Dit
fenomeen noemt Lacan de erkenning, iets wat typisch is voor de neuroticus. En net dat is iets dat
ontbreekt bij de psychose, de structuur van het spreken wordt in de psychose met de term ‘allusie’
benoemd. Tijdens de psychose ontbreekt die omkering, die bij de neurose wel gebeurt. Daardoor
keert de boodschap die de psychoticus uit terug in dezelfde vorm. Het spreken in de psychose is
dus niet subject-definiërend of leeg. Dit sluit dan ook aan bij het metonymisch spreken, dat zoals
eerder aangehaald, logisch, conventioneel en nietszeggend over het subject5 is. Betekenaars
worden aan elkaar gekoppeld in een betekenaarsketting, maar er wordt geen link gelegd met het
betekende. Doordat er geen derde punt is, geen Naam-van-de-Vader, is er geen referentiekader
waarin de psychoticus zijn taal kan gebruiken. Hij spreekt dus leeg, zonder een echte betekenis
(Libbrecht, 1996).
Dat ontbreken van de omkering bij de psychoticus, heeft ook te maken met het essentieel element
in de bespreking van de psychotische structuur, namelijk de forclusie van de Naam-van-de-Vader.
Om deze omkering te bekomen, moet een absolute Ander aanwezig zijn. Die erkenning van de
Ander, als fundament van de taal is dus afwezig bij de psychose, daar bevindt zich een gat, een
leegte. Dit in tegenstelling tot de andere structuren, waar een erkenning wel gebeurt. (Libbrecht,
1996).
We kunnen dus samenvatten dat het centrale mechanisme bij de psychose de forclusie van de
Naam-van-de-Vader is. Deze forclusie brengt een aantal gevolgen met zich mee op vlak van taal
en identiteit. De taal in de psychose kan op een logische manier aan elkaar gehangen worden, er
is een zekere metonymie. Metaforen daarentegen zijn afwezig, er is geen verknoping tussen
betekenaars en betekende op het moment dat vragen naar dingen uit het reële worden gesteld.
Op vlak van identiteit zorgt deze forclusie voor een enorme leegte. De definiëring van de eigen
identiteit, de identiteit van de ander en de onderlinge verhouding blijft achterwege. Om deze
leegte op te vullen en zichzelf een plaats te geven, onderneemt de psychoticus
oplossingspogingen. Dit zijn onder meer waanconstructies en het aangaan van imaginaire
identificaties.
5 Een subject wordt volgens Lacan gedefinieerd als iets onwetend en als een niet-zijn, dat vorm krijgt via
de taal, via de symbolische orde (Libbrecht, 2013).
13
Negatieve Symptomen
In het volgende onderdeel zullen we het hebben over negatieve symptomen bij psychose. Net
zoals we op verschillende manieren naar psychose kunnen kijken, kunnen we ook vanuit
verschillende invalshoeken negatieve symptomen benaderen. Eerst en vooral kijken we naar de
definiëring volgens de DSM-5 en wat als mogelijke oorzaken worden genoemd volgens de
algemeen psychiatrische benadering. Bij deze klassieke benadering horen ook een aantal
instrumenten, die negatieve symptomen in kaart brengen. Vervolgens wordt uiteengezet hoe de
psychoanalytische stroming een alternatieve zienswijze op negatieve symptomen kan geven.
Algemeen psychiatrische benadering van negatieve symptomen.
Schizofrenie, zoals binnen de DSM-5 (APA, 2014) gedefinieerd, omvat zowel positieve als
negatieve symptomen. Positieve symptomen zijn toevoegingen aan het ‘normale gedrag’ van een
persoon, zoals hallucinaties en wanen. Negatieve symptomen daarentegen houden het wegvallen
van mogelijkheden in op cognitief en emotioneel vlak. Dit zijn bijvoorbeeld snel moe zijn, geen
sociaal contact meer aangaan, geen empathie voelen voor anderen, zinnen die je niet meer kan
afmaken of gedachten die plots lijken te stoppen.
Volgens Birchwood en Jackson (2010) waren Andreason en Crow in de jaren ’80 de eerste die de
opdeling tussen positieve en negatieve symptomen maakten in de Verenigde Staten en het
Verenigd Koninkrijk. De cluster negatieve symptomen is een heterogene groep van symptomen
binnen het klinisch veld. Het zijn symptomen die stabiel of van voorbijgaande aard kunnen zijn
of die primair of secundair aanwezig zijn in het ziektebeeld. We spreken van primaire symptomen
als de negatieve symptomen rechtstreeks door de ziekte veroorzaakt worden. Daarnaast zeggen
we dat negatieve symptomen secundair zijn als deze het gevolg zijn van bijvoorbeeld medicatie,
depressie, een krimpend sociaal netwerk en dergelijke (Lopez-Diaz, Lara & Lahera, 2018).
Negatieve symptomen zijn een van de kernsymptomen van schizofrenie volgens de DSM-5 . Er
hoeft echter niet noodzakelijk sprake te zijn van negatieve symptomen om de diagnose
schizofrenie te stellen. Negatieve symptomen worden hier beschreven als verminderde
emotionele expressie of initiatiefverlies (APA, 2014). Tandon et al. (2013), rapporteren dat deze
definiëring van negatieve symptomen een van de veranderingen is, die werd doorgevoerd van
DSM-IV-TR naar de DSM-5 binnen de definiëring van schizofrenie. In de DSM-IV-TR was ook
sprake van negatieve symptomen, maar waren dit nog geen kernsymptomen van de stoornis.
14
Verminderde emotionele expressie en avolitie moeten als twee aparte dimensies van negatieve
symptomen worden beschouwd, volgens Barch et al. (2013). In het onderzoek stellen ze dat twee
aparte factoren vooropgesteld kunnen worden binnen de cluster negatieve symptomen, namelijk
verminderde emotionele expressie en avolitie/anhedonie/a-sociabiliteit. Een verminderde
emotionele expressie gaat over een afvlakking van de emoties. Daarnaast ziet men onder avolitie
het onvermogen om initiatief te nemen en het gebrek aan motivatie om iets te ondernemen.
Anhedonie gaat dan weer over het gebrek aan plezier in de dagelijkse dingen. Tenslotte bedoelt
men met de term a-sociabiliteit het zich afsluiten van de context, geen toenadering tot anderen
zoeken en hier ook geen behoefte aan lijken te hebben. Strauss et al. (2013) bestudeerden ook de
tweedelige onderverdeling van negatieve symptomen, namelijk avolitie-apathie en verminderde
expressie. Hierbij onderzochten ze of het nuttig was patiënten op te delen in deze twee groepen.
Zij vonden dat een opdeling in drie clusters toegepast kan worden in de praktijk. Ten eerste is er
de groep met een hoge score voor verminderde expressie en een lagere score voor avolitie-apathie.
Ten tweede is er een groep met een lagere score voor verminderde expressie en een hoge score
voor avolitie-apathie. En ten derde is er de groep met een lage score op de beide groepen
symptomen.
Aandacht voor negatieve symptomen is van groot belang. Dit duidt onder andere een onderzoek
van Pai en Vella (2015), waarin ze aantonen dat 20 tot 40 procent van de patiënten met
schizofrenie last heeft van negatieve symptomen als primair symptoom. Deze symptomen leiden
tot een functionele achteruitgang en een verminderde kwaliteit van leven. Daarnaast heeft
onderzoek ook uitgewezen dat, zowel bij eenmalig psychotische patiënten als bij langdurig
psychotische patiënten, negatieve symptomen een belangrijke bron zijn van zichtbare verschillen
in gedrag tussen patiënten. Sommige patiënten hebben meer last van de negatieve symptomen
dan anderen en toch wordt bij elke psychotische patiënt vooral ingezet op het reduceren van de
positieve symptomen, terwijl de negatieve symptomen onbehandeld blijven. Deze negatieve
symptomen en hun invloed op individueel gedrag, hebben dus ook implicaties voor de
behandeling van psychose. Pai en Vella (2015) halen een meta-analyse aan waarin aangetoond
wordt dat wanneer patiënten die negatieve symptomen vertonen, therapie gericht op de psychose
en therapie gericht op depressie combineren, meer resultaat boeken. In de eerste soort therapie
richt men zich vooral op de positieve symptomen. De therapie gericht op depressie is meer
geschikt om primaire en secundaire negatieve symptomen aan te pakken. Ook Rolls et al. (2017)
halen aan dat er nog verder onderzoek nodig is omtrent de implicaties voor behandeling.
15
Onderzoek zoals dat van Rolls et al. (2017) en Pai en Vella (2015) duidt op het belang van het
onderzoek naar negatieve symptomen. Het is relevant voor verdere behandeling en benadering
van patiënten.
Negatieve symptomen staan zoals hierboven beschreven, duidelijk in de schaduw van positieve
symptomen in wetenschappelijk onderzoek. Dit blijkt ook het geval te zijn in de praktijk. Dellfus
en Lyne (2017) bekijken de geschiedenis van negatieve symptomen en komen in hun onderzoek
tot de conclusie dat negatieve symptomen, net als vroeger, nu nog steeds op de achtergrond staan
in zowel het diagnostisch onderzoek als het behandelingsproces bij schizofrenie. Dit komt mede
door het povere begrip van het concept negatieve symptomen en de oorzaken ervan.
Uit een onderzoek van Lincoln, Dellfus en Lyne naar de instrumenten om de subjectieve
ervaringen van negatieve symptomen in kaart te brengen, blijkt dat negatieve symptomen goed
bevraagd kunnen worden, maar er nog steeds een aantal vragen open blijven omtrent dit
onderwerp. Ze keken naar interviews en zelfbeoordelingsschalen, die specifiek peilen naar
negatieve symptomen, zoals de ‘Subjective experience of Negative Symptoms’ (SENS) en de
‘Motivation and Pleasure Scale- Self Report’ (MAP-SR). Ze concludeerden dat er op dit moment
wel instrumenten beschikbaar zijn, maar deze veel tijd en expertise vergen. Daarnaast peilen deze
nog te weinig naar subjectieve overtuigingen en klachten van de patiënt zelf op vlak van de
negatieve symptomen, deze zouden nochtans handvaten kunnen bieden voor verdere behandeling
(Lincoln, Dellfus, & Lyne, 2017). Voorgaand onderzoek en het onderzoek van Rolls et al. (2017)
benadrukken de nood aan kwalitatief onderzoek naar negatieve symptomen. De ervaring van
negatieve symptomen worden weinig of niet bevraagd bij de patiënt zelf, ondanks dat Pai en Vella
(2015) aantonen dat deze symptomen een impact hebben op de levenskwaliteit van psychotische
patiënten. Daarnaast wordt ook door Lincoln et al. (2017) benadrukt dat kennis over het ervaren
van negatieve symptomen een meerwaarde voor behandeling kan betekenen. Kennis over die
subjectieve ervaring van negatieve symptomen is in de literatuur nog niet voldoende aanwezig.
Er is dus nood aan kwalitatief onderzoek naar negatieve symptomen, zodat de meetinstrumenten
en de behandeling van de patiënt hierop kunnen afgestemd worden.
Definiëring van negatieve symptomen binnen de psychoanalytische benadering.
Vanuit de psychoanalyse kunnen we negatieve symptomen op een andere manier benaderen. De
psychoanalyse ziet psychose als een structuur, die niet gelimiteerd is tot de groep van patiënten
die een psychotische episode hebben doorgemaakt. Negatieve symptomen dienen dus ook breder
bekeken te worden dan enkel bij deze gedeclencheerde groep. Een psychotische structuur is al
aanwezig van voor het moment dat de acute psychose uitbreekt, van voor de declenchering.
16
De meeste mensen met een psychotische structuur merken dit zelfs nooit, net omdat hun psychose
niet geactiveerd wordt. Er zijn negatieve symptomen aanwezig voor, tijdens en na de psychotische
opstoot (Leader, 2012). Hier kunnen we een link leggen met de ordinaire psychose, wat de niet-
gedeclencheerde psychose is. In de periode voor de acute psychose worden immers reeds
negatieve symptomen gerapporteerd, zo blijkt uit een onderzoek van Pisculic et al.(2012). Zij
vonden in hun onderzoek dat er hogere scores waren op negatieve symptomen bij mensen die
later een acute psychose ontwikkelen. Dit geldt voor zowel mensen die een eerste psychotische
episode doormaken als voor patiënten die chronisch psychotisch zijn. We kunnen dus de
hypothese vooropstellen dat dit ook zo is bij de ordinaire psychose.
Lacan (1981) haalt in zijn derde seminarie aan dat we de begin- en eindfase van de psychose met
elkaar mogen vergelijken qua structuur of dat deze twee ons evenveel informatie kunnen bieden.
Die structuur is hetzelfde bij een niet-gedeclencheerde psychose als bij een gedeclencheerde
psychose. We zullen trachten negatieve symptomen te benaderen vanuit de onderliggende
structuur van psychose. Het verschil tussen een verdoken of ordinaire psychose en een acute
psychose zijn, volgens Maleval (2018), te situeren in de uitingsvorm of symptomen en de
originele manier van stabiliseren. Deze zijn bij de acute psychose meer uitgesproken dan bij de
niet-gedeclencheerde psychose. Maar op zich is er in de structuur van de psychoticus geen
verschil.
Vooral binnen de psychotische melancholie en de niet-gedeclencheerde psychose zijn negatieve
symptomen zichtbaar. Eerst is er de psychotische melancholie, dit wordt ook de depressie van de
psychotische structuur genoemd. Patiënten zijn hier niet in beweging te krijgen, ze zijn moeilijk
te motiveren, ze vermijden elke vorm van interactie en soms weigeren ze zelfs te spreken. Deze
symptomen zouden we kunnen benoemen als negatieve symptomen. Ze zijn aanwezig door een
identificatie met het niets. Er is geen imaginaire relatie, waardoor de psychoticus ‘leeg’ is, er is
niets om zich aan te spiegelen en dus ook niets om zich mee te identificeren (Verhaeghe, 2002).
Daarnaast is er de niet-gedeclencheerde psychose, waar wel de specifieke verhouding tot de ander
en de taal aanwezig is, maar waar nog geen pathologische symptomen zijn. De psychoticus kan
standhouden binnen de maatschappij door bijvoorbeeld een imaginaire relatie aan te gaan. Deze
zorgt ervoor dat de psychoticus kan samenvallen met die ene andere, waardoor hij kan
functioneren in de samenleving. En toch zijn gaten, leegtes in het bewustzijn. Er zijn
denkcategorieën die ontbreken bij deze mensen (Leader, 2012). We zouden kunnen stellen dat
wanneer een psychoticus kan standhouden in de samenleving via een imaginaire relatie, negatieve
symptomen aanwezig zijn door het feit dat die identificatie niet voldoende is.
17
Onder de identificatie ligt niets, er ligt daar een leegte, wat ervoor zorgt dat de emoties afgevlakt
zijn, de gedachten leeg en dat er weinig motivatie of energie is. De imaginaire relatie is een soort
van oppervlakkige oplossing, maar die kan de leegte die eronder zit, niet opvullen. Deze
hypothese kan als een soort verklaring dienen voor negatieve symptomen binnen de niet-
gedeclencheerde psychose.
We kunnen binnen de psychoanalyse vanuit twee invalshoeken naar negatieve symptomen kijken.
Eerst zullen we vanuit het aangaan en wegvallen van een imaginaire relatie proberen om die
negatieve symptomen een plaats te geven. Deze benadering legt de nadruk op het imaginaire
register. Het register van het beeld dat ieder van ons zichzelf voorhoudt (Johnston, 2016).
Vervolgens duiden we de negatieve symptomen vanuit het symbolische register, namelijk vanuit
mentaal automatisme en het gat in de betekenaarsketting.
Imaginaire identificatie.
Een mogelijke oplossingspoging om de leegte die de psychose definieert op te vullen, is het
aangaan van een imaginaire relatie. Hierbij kan men zich identificeren met een ideaal, dit kan
bijvoorbeeld een overleden persoon uit de familie zijn. Het ideaal is vaak iets gelinkt aan de
moeder, iemand die zij graag zag, de rol in de samenleving die zij graag wou vervullen. Dat ideaal
geeft bij de psychose een richting in het leven, het is een soort van kompas, een oriëntering. Via
deze identificatie, geeft de psychoticus zichzelf een plaats en beschermt hij zich tegen het gevaar
dat dreigt in sociaal contact, namelijk het té dicht komen. Doordat bij de psychose de eigen
identiteit niet gedefinieerd is, dreigt er steeds het gevaar om samen te vallen met de ander. Het
ideaal dat hij nastreeft kan de identiteit definiëren op zo’n manier dat het gevaar om samen te
vallen met de ander gecounterd wordt. Dat ideaal is iets wat de psychoticus koste wat het kost wil
bereiken. Zo komt het bijvoorbeeld voor dat de psychoticus zich spiegelt aan het ideaal van ‘de
perfecte werknemer’ en zal hij op de werkvloer dan ook een zeer perfectionistische houding
aannemen (Leader, 2012; Maleval, 2018).
Deutsch (Leader, 2012) sprak ook van als-of identificaties. Dit zijn de imaginaire identificaties
waarbij men volledig de identiteit van iemand uit de omgeving kopieert. De als-of identificatie
bedekt de verworpen symbolische betekenaar (de Naam-van-de-Vader). De psychoticus doet een
persoon na en geeft zichzelf op die manier een identiteit. De identificatie is als een soort raam,
waardoor hij de kans krijgt om met anderen in contact te treden. Dit soort identificatie kan hem
wel overeind houden, maar is nooit voldoende. Hij blijft afhankelijk van een ander, hij blijft een
object. In dit geval moet de persoon waaraan hij zich spiegelt aanwezig zijn om zich aan vast te
houden (Leader, 2012; Maleval, 2018).
18
Deze oplossingspogingen kunnen zeer werkzaam zijn gedurende bepaalde perioden of zelfs
gedurende iemands volledige leven. Zo haalt Maleval (2018) in zijn tekst aan dat het geregeld
voorkomt dat wanneer we een persoon met een langdurige psychose en zijn context bevragen,
reeds een aantal elementen in het verleden van die persoon te zien zijn, die wijzen op een
psychotische structuur. Zo is er bijvoorbeeld een vader die aanhaalt dat zijn dochter steeds een
bepaalde vriend/vriendin erg volgde en bijna kopieerde. Dit merkte hij reeds op wanneer zijn
dochter nog erg jong was. Er is zo ook een jongen die het geweldig doet op school, maar erg
apathisch en asociaal is. Deze eigenschappen wijten de mensen uit zijn omgeving dan aan
gemakzucht of verlegenheid. De voorgaande karakteristieken (apathie en a-sociabiliteit), kunnen
we als negatieve symptomen zien. En daarnaast kunnen we het meisje dat anderen nadoet of
kopieert, zien als een imaginaire identificatie. Het meisje valt samen met een ander, doet deze
persoon helemaal na, leeft zoals de ander leeft en geeft zichzelf hiermee een betekenis en een
identiteit.
We kunnen een link leggen tussen het aangaan van een imaginaire/ als-of relatie en negatieve
symptomen. Het moment waarop de imaginaire verhouding voldoet en een sluitende identiteit
geeft aan de persoon met een psychose, werkt dit goed, en kan een psychose onderliggend blijven.
Het is echter wel zo dat deze imaginaire relatie nooit alle antwoorden kan bieden, op vragen waar
het psychotisch subject op botst tijdens zijn leven. De imaginaire relatie is opgebouwd bovenop
het gat, dat de forclusie achterliet. Dit wil zeggen dat deze relatie ongefundeerd is en dus ook niet
bepaald sterk (Leader, 2012; Maleval; 2018). We zouden kunnen stellen dat de negatieve
symptomen opduiken, doordat de leegte in de identiteit nog steeds niet opgevuld is.
Henriksen, Skodlar, Sass en Parnas (2010) bespreken, vanuit een meer fenomenologische hoek,
een patiënt die twee acute psychoses heeft doorgemaakt in zijn leven. Daarbij is duidelijk hoe
leeg en ongefundeerd deze imaginaire of als-of relaties zijn en hoe we dit kunnen linken met
negatieve symptomen. Ze bekijken de gevoelens die de man ervaart, die zowel voor (hypothetisch
dus tijdens de imaginaire identificatie), tijdens, als bij remissie van de acute psychose aanwezig
zijn. Op basis van deze gevalsbeschrijving geven zij drie processen aan die werkzaam zijn. Een
eerste mechanisme dat ze aanhalen is het niet in staat zijn om zich te verankeren in de realiteit. Er
is een verstoorde ik-wereld relatie, waardoor de regels van het spel (van de wereld) niet worden
opgenomen. Dit zien we ook terugkomen in de psychoanalytische literatuur. De wet, de normen
en gangbare, conventionele zaken worden in de psychose niet opgenomen. Daardoor worden ze
ook niet in vraag gesteld en kunnen ze als bevreemdend overkomen. We kunnen stellen dat de
wereld als vreemd wordt ervaren tijdens de imaginaire relatie. Die relatie vult die leegte, die er is
19
door de forclusie, niet voldoende op. Er zijn nog steeds zaken die ontbreken, waardoor de wereld
niet als echt, als vertrouwd aanvoelt (Leader, 2012; Vanheule, 2013). Een gevolg van die
verstoorde ik-wereld relatie is verminderde sociale contacten. De regels van de wereld zijn niet
opgenomen, waardoor converseren met de ander via normale gangbare regels lastig wordt
(Henriksen, et al., 2010). We zouden dus kunnen stellen dat de apathie-avolitie vooral te wijten
zijn aan het niet-doorleefde karakter van de identificatie (Leader, 2012).
Een tweede aspect dat wordt aangehaald is het gevoel van angst en rusteloosheid. Angst wordt
door Heidegger (Henriksen, Skodlar, Sass en Parnas, 2010) gelinkt aan het gevoel niet thuis te
zijn, het gevoel dat de wereld zijn betekenis verliest. Angst en het gevoel niet thuis te horen in de
wereld, zijn twee soorten manifestaties van dezelfde ervaring. We kunnen dit opnieuw linken met
het niet hebben van het referentiekader. Hierbij komt het niet kunnen nemen van beslissingen
naar boven. Doordat de wereld betekenisloos wordt, worden keuzes ook betekenisloos.
Dit zouden we ook binnen de dimensie apathie-avolitie kunnen kaderen, het niet in staat zijn
knopen door te hakken, dingen te ondernemen. Als alles betekenisloos is, waarom zou een patiënt
dan nog dingen ondernemen of sociaal contact zoeken met anderen?
Een derde aspect wat volgens Henriksen et al. (2010) vaak voorkomt bij patiënten met psychose,
namelijk de angst om afgewezen en vernietigd te worden. En tegelijkertijd ook de angst om
volledig verslonden te worden door de anderen. Bij de psychose voelt men zich blootgesteld in
contact met anderen, er dreigt een zekere kwetsbaarheid. We zouden dit binnen de imaginaire
relatie kunnen zien als een angst om volledig samen te vallen met de ander en niets meer van
zichzelf over te houden. Hier zien we dat de patiënten minder sociaal contact aangaan vanuit de
angst om afgewezen of net volledig verslonden te worden door de ander.
We zagen reeds dat negatieve symptomen, en specifiek avolitie-apathie, in verband kunnen
gebracht worden met het lege karakter van de imaginaire of als-of relaties. Daarnaast zouden we
ook nog negatieve symptomen kunnen duiden vanuit het wegvallen van die relatie. Door
tegenstrijdigheden of overdrijvingen in de omgeving kan de rol, die de psychoticus over heeft
genomen, soms niet blijven voortbestaan. We zien dat de duale relatie die de psychoticus met een
ander, een persoon, een groep of een ideaal heeft, in elkaar valt, wanneer een derde partij deze
dualiteit komt verstoren. Deze derde partij kan een ander zijn, de vader, een abrupte gebeurtenis,
iets wat de continuïteit in deze relatie verstoord. Deze verstoring zou gecounterd kunnen worden
door de Naam-van-de-Vader, maar aangezien bij de psychose net hier een leegte is, is er niets dat
deze verstoring kan opvangen. De duale relatie vervalt dus volledig. De wereld verbrokkelt en
heeft geen betekenis meer voor de psychoticus. De rol, die via de imaginaire of als-of relatie werd
20
gecreëerd, voldoet niet meer en valt in duigen. Op dat moment is er niets meer om zich aan te
spiegelen, het ideaalbeeld is weggevallen. Er is dus geen identiteit meer waaraan de psychoticus
zich kan spiegelen. Hier kunnen we het bestaan van een verminderde expressie op zowel
emotioneel als talig vlak naar voren schuiven. Door het wegvallen van die rol, heeft de
psychoticus het gevoel alles verloren te zijn en leeg te zijn. Doordat dat psychoticus nu geen
referentiekader meer heeft, kan de taal ook moeilijker gebruikt worden. Emoties kunnen niet meer
doorleefd of verwoord worden en dit zorgt in het algemeen voor een soort van afvlakking. Dit
kan er zelfs toe leiden dat de psychotische persoon vervalt in een melancholische periode (Leader,
2012; Maleval, 2018). Zoals eerder aangehaald, kunnen we melancholie ook wel de depressie van
de psychose noemen. We zien hier dus veel typische symptomen opduiken, zoals apathie, avolitie
of verminderde expressie (Verhaeghe, 2002).
Mentaal automatisme en het gat in de betekenaarsketting.
Een andere manier om negatieve symptomen te benaderen vanuit de Lacaniaanse theorie, is via
zijn ideeën rond mentaal automatisme en het gat in de betekenaarsketting. Mentaal automatisme
is een begrip dat geïntroduceerd werd door de Clérambault. De theorie van Lacan rond het gat in
de betekenaarsketting wordt hieraan gelinkt en op die manier kunnen we negatieve symptomen
proberen begrijpen.
De Clérambault stond bekend voor zijn grondige, maar zeer snelle klinische oordelen in het
centrum waar hij werkzaam was (Préfecture de Police). Hij legde niet de nadruk op het toekennen
van een label aan zijn patiënten, maar was daarentegen vooral bezig met het symptoom. Hij
probeerde in een paar goed gekozen begrippen te duiden welke symptomen in welke mate of in
welke uitingsvorm aanwezig waren. Hij slaagde erin om in zijn interviews met patiënten aandacht
te hebben voor de kleine details in de spraak en het verhaal van de patiënt. In deze details kon hij
vaak een indicatie voor psychose ontwaren. Hetgeen waar de Clérambault op focuste, noemde hij
mentaal automatisme. Mentaal automatisme was voor de Clérambault de bouwsteen om van
psychose te kunnen spreken (Vanheule, 2018).
De Clérambault definieert mentaal automatisme als een klinisch syndroom waarbij automatische
fenomenen te zien zijn op drie mogelijke vlakken, namelijk op motorisch, sensorisch-affectief
en/of ideo-verbaal (talig) gebied. Die automatische fenomenen zijn iets verrassends en raars voor
de patiënt. Er is als het ware een manifestatie in het lichaam of de geest van de patiënt, waarover
hij geen controle heeft. Het lijkt van buitenaf te komen. de Clérambault wijst erop dat zowel
positief als negatief mentaal automatisme kan worden geobserveerd. Bij positief mentaal
automatisme gaat het om fenomenen van intrusie, zoals hallucinaties, gedachten die veel te snel
21
gaan, gedachtenecho’s en dergelijke. Negatief mentaal automatisme omvat dan de fenomenen van
inhibitie, zoals onder andere het stoppen van denkprocessen, motorische inhibitie en plotse
vermoeidheid (Vanheule, 2018). Deze zaken kunnen we ook benoemen als negatieve symptomen.
Lacan had een iets andere interpretatie rond mentaal automatisme. Volgens hem was het een
onverwachte inval in de betekenaarsketting, een verstoring van de continuïteit. Zoals in het
hoofdstuk rond taal reeds geïntroduceerd werd, worden betekenaars aan elkaar gekoppeld in een
betekenaarsketting. Doordat we via betekenaars en de betekenaarsketting alles mooi aan elkaar
hangen, ervaren we een mentale continuïteit (Vanheule, 2013). Bij mentaal automatisme, wordt
deze continuïteit verstoord. Er gebeurt een inval in de betekenaarsketting bij positief mentaal
automatisme en er ontbreekt een betekenaar bij het negatief mentaal automatisme, wat ervoor
zorgt dat zowel in de taal als in de mentale ervaring discontinuïteit optreedt (Vanheule, 2018).
Voor Lacan is mentaal automatisme dus veel abstracter. Hij focust zich op de manier waarop de
interferentie in de betekenaarsketting, die voor discontinuïteit zorgt, wordt georganiseerd. Hij
beschrijft het positief mentaal automatisme als volgt. Er worden betekenaars opgedrongen aan
het subject. Dit gebeurt automatisch, de persoon kan hier zelf geen vat op krijgen. Deze
automatische stroom van betekenaars zorgt voor een verstoring van de metonymie, van de
continuïteit in de spraak. Die betekenaars voelen niet als iets van zichzelf, het lijkt alsof de
persoon hier geen enkele link mee heeft. Vanuit deze verstoring in de metonymie, zien we dat op
die manier ook het subject wordt verstoord (Vanheule, 2018). Dit is ook iets wat Leader (2012)
aanhaalt, namelijk dat het iets is dat van buitenaf lijkt te komen, waar de persoon zelf geen vat op
heeft en dat dit zorgt voor verwarring en verrassing.
Negatief mentaal automatisme wordt gedefinieerd als een radicale breuk in de continue
ontplooiing van de betekenaarsketting. Hierbij stopt de productie van de betekenaarsketting
abrupt. Er is geen metonymie meer want de ketting is afgebroken. Waar een volgende betekenaar
wordt verwacht, verschijnt nu alleen een sombere leegte. Die leegte zorgt er ook voor dat geen
betekenis kan gegeven worden aan voorgaande en/of komende betekenaars of evenementen.
Daarnaast heeft die leegte ook een effect op het subject. Normaal wordt het subject gedefinieerd
door de betekenaarsketting, maar doordat deze ketting stopt, wordt het subject ook niet meer
gedefinieerd. Er is geen identiteit meer, enkel een leegte (Vanheule, 2018). Het stoppen van die
betekenaarsketting kunnen we linken aan negatieve symptomen. Op het moment dat de
betekenaarsketting stopt, is er geen identiteit meer. Het subject heeft geen houvast meer en niets
22
lijkt nog vanzelfsprekend. Er ontwikkelt zich geen identiteit meer, dus de psychoticus is als het
ware niemand of niets meer, er is enkel nog de confrontatie met de leegte.
Mentaal automatisme kan opduiken wanneer de psychoticus geconfronteerd wordt met
existentiële vragen, bij een confrontatie met iets uit het reële register. Specifieke
levensgebeurtenissen kunnen existentiële vragen opwekken. De existentiële vragen doen een
beroep op de Naam-van-de-Vader. Daar zit bij de psychose net die leegte, dat gat, waardoor geen
antwoord gegeven kan worden. Dit maakt dat de betekenaarsketting stopt, wat leidt tot negatief
mentaal automatisme (Vanheule, 2018).
Er zijn vanuit de psychoanalyse nog geen concrete antwoorden op hoe negatieve symptomen tot
stand komen of op welk moment ze naar voren treden. We kunnen ze hypothetisch wel linken aan
imaginaire identificaties of het gat in de betekenaarsketting, zoals in het voorgaande is gebleken.
Verdere observatie en analyse van cases uit de praktijk, kan ons helpen inzicht te krijgen in hoe
de patiënten zelf deze negatieve symptomen ervaren en hoe zij die plaatsen in hun leven. Op die
manier kunnen we nagaan of de theoretische assumpties die we maken, gestaafd kunnen worden.
23
Vanuit de literatuurstudie naar de onderzoeksvraag
Zoals eerder aangegeven staan negatieve symptomen op verschillende vlakken nog in de schaduw
van positieve symptomen. Dat blijkt uit onderzoek van onder andere Dellfus en Lyne (2017),
volgens wie dit te wijten is aan de povere kennis rond dit soort symptomen. Zij ijveren in hun
onderzoek voor het includeren van de subjectieve ervaring van negatieve symptomen in onder
andere meetinstrumenten. Het zou een meerwaarde voor de diagnostiek en behandeling van
patiënten kunnen betekenen indien naar subjectieve ervaringen en belevingen wordt gepeild.
De nood aan aandacht voor negatieve symptomen blijkt ook sterk uit onderzoek van Paï en Vella
(2015). Hierin stelt men dat negatieve symptomen een grote invloed hebben op de levenskwaliteit
van mensen met schizofrenie. Daarnaast is het effect van medicatie op negatieve symptomen
slechts beperkt (Kirkpatrick, Fenton, Carpenter & Mander, 2006). Er is nog maar weinig resultaat
geboekt, wanneer we kijken naar de aanpak van negatieve symptomen. Door hun invloed op
individueel gedrag en levenskwaliteit (Rolls et al., 2017; Paï & Vella, 2015), is het hoog tijd om
hier meer aandacht in te investeren. We moeten niet enkel symptomen inventariseren, maar ook
effectief naar de patiënt zelf luisteren. “Wat ervaart hij? Hoe beleeft hij zijn symptomen?”
Het pleidooi van Lacan voor het niet-begrijpen kunnen we ook op negatieve symptomen
betrekken. Wanneer we vanuit een derde perspectief symptomen van patiënten trachten te
begrijpen, kan dit alleen maar nefast zijn voor de patiënt zelf (Libbrecht, 1996). Het is namelijk
niet zo vanzelfsprekend dat de binnen- en buitenkant van een psychoticus hetzelfde zijn. Aan de
buitenkant kan het lijken alsof iemand geen emoties meer heeft, Terwijl hij van binnenuit net
overspoeld wordt door emoties en hierdoor verlamd wordt.. Het kan gebeuren dat een psychoticus
zijn emoties bewust stillegt, als een soort bescherming tegen de intensiteit ervan (Le
Lievre, Schweitzer, & Barnard, 2011). Wanneer we persoonlijke invullingen en betekenissen, die
psychotici geven aan negatieve symptomen, beter zouden begrijpen, kunnen we interventies hier
ook meer op afstemmen (Gee et.al., 2018). De ervaring is zo intens en zo subjectief dat we dit als
buitenstaander, als toeschouwer niet kunnen begrijpen (Libbrecht, 1996). Net daarom is het zo
belangrijk om niet zelf zaken te interpreteren, maar te bevragen wat de psychoticus zelf ervaart.
Vanuit de noden die we vinden in de literatuurstudie komen we tot de volgende onderzoeksvraag:
“Hoe spreken langdurig psychotische patiënten over het al dan niet ervaren van negatieve
symptomen?”
24
Op basis van de hierboven besproken psychoanalytische theorie kunnen we verwachten dat het
wegvallen of afvlakken van onder andere gedachten, emoties, zin om iets te doen en plezier,
gerapporteerd zullen worden door de patiënten. Vanuit de idee dat psychotici geconfronteerd
worden met een leegte, verwachten we dat die leegte zich dan ook weerspiegelt in hun emoties,
gedachten en gedrag. Daarnaast kunnen we hypotheses vormen omtrent wanneer de negatieve
symptomen het meest intens ervaren worden. We stellen dat negatieve symptomen gerapporteerd
zullen worden op het moment dat het oplossingsmechanisme van de psychoticus niet voldoende
werkt of volledig wegvalt.
In het eerste geval verwachten we dat imaginaire identificaties niet voldoende zullen zijn om een
‘sluitende identiteit’ te voorzien, om op vragen van het reële register een antwoord te kunnen
bieden. De dimensie avolitie-apathie zou dan gerapporteerd worden vanuit het niet doorleefde
karakter van de imaginaire identificatie. Het verminderd sociaal contact zou dan eerder het gevolg
zijn van de angst om samen te vallen met de ander (Leader, 2012). Hierbij moeten we echter ook
een kanttekening maken. Aangezien we patiënten in een psychiatrische voorziening zullen
interviewen, kunnen we ervan uitgaan dat we te maken hebben met reeds gedeclencheerde
psychosen. Om te kunnen denken in termen van de imaginaire identificatie, zullen we dus moeten
peilen naar ervaringen van voor de acute psychose. Er kunnen eventueel ook nieuwe imaginaire
identificaties ontstaan zijn bij de patiënten, als zij reeds verder zitten in hun herstel van de
declenchering.
Daarnaast verwachten we ook dat er sprake zal zijn van negatieve symptomen wanneer een
identificatie of waanconstructie in elkaar valt. Het wegvallen hiervan, leidt namelijk tot een
confrontatie met de leegte, wat wil zeggen dat psychotici op dat moment geconfronteerd worden
met een niets, geen gedachten, afgevlakte emoties, geen zin om dingen te ondernemen en
dergelijke meer (Leader 2012; Maleval, 2018).
Op cognitief vlak zou volgens de theorie omtrent het gat in de betekenaarsketting en het mentaal
automatisme, een stop of het wegvallen van gedachten optreden. Er is letterlijke een leegte in het
spreken en er kan geen vervolg meer geproduceerd worden in de betekenaarsketting. Deze leegte,
het stoppen van het ontwikkelen van de betekenaarsketting, zouden we moeten zien terugkomen
wanneer de psychoticus wordt geconfronteerd met existentiële vragen. Het negatief mentaal
automatisme zou ook nog gebrek aan motivatie en plotse vermoeidheid met zich meebrengen.
25
Deze onderzoeksvraag en de bijhorende verwachtingen zullen we via een kwalitatieve methode
trachten te toetsen in het volgende onderdeel van deze masterproef. We zullen nagaan of de
thema’s die in de interviews naar boven komen een duidelijker beeld kunnen scheppen omtrent
wat de negatieve symptomen zijn en wanneer ze optreden. We zullen deze thema’s binnen de
psychoanalytische theorieën, die hiervoor werden besproken, trachten te plaatsen.
26
Methode
Steekproef
Er werden 9 patiënten met schizofrenie of een andere langdurige psychotische stoornis
geïnterviewd. De deelnemers zijn patiënten van een afdeling van het psychiatrisch centrum Dr.
Guislain te Gent, die zich vrijwillig kandidaat stelden. De steekproefbeschrijving is als volgt:
Participant6 Leeftijdscategorie Geslacht Diagnose7 Eerste
opname
omwille van
psychose
Stef 50-55 Mannelijk Psychose en
middelenmisbruik
2013
Bas 20-25 Mannelijk Schizo-affectieve
stoornis
Onbekend
Toon 50-55 Mannelijk Bipolaire stoornis
met psychoses
1997
Dries 30-35 Mannelijk Druggeïnduceerde
psychose
2003
Paul 35-40 Mannelijk Paranoïde
schizofrenie
1999
Thomas 55-60 Mannelijk Psychose, niet verder
gespecifieerd
1978
Stijn 40-45 Mannelijk Druggeïnduceerde
psychose
2015
Kaat 55-60 Vrouwelijk Schizofrenie/
psychosegevoeligheid
1994
Brecht 40-45 Mannelijk Paranoïde
schizofrenie
2002
De patiënten werden op voorhand goed geïnformeerd over het onderzoek en op de hoogte
gebracht van hun rechten. Daarnaast ondertekende elke deelnemer een informed consent.
Het onderzoek werd goedgekeurd door het ethisch comité van het universitair ziekenhuis Gent.
6 De namen van de participanten zijn pseudoniemen. 7 De diagnose die in de tabel genoteerd staat, is hoe de patiënten het zelf benoemen.
27
Materialen
Er werden bij elke deelnemer een of meerdere semigestructureerd interviews afgenomen omtrent
de beleving van negatieve symptomen. Een semigestructureerd interview, biedt de mogelijkheid
om dieper op thema’s of onderwerpen in te gaan als de patiënten dit zelf willen. Op die manier
kunnen de interviews goed afgestemd worden op wat de patiënt zelf wenst te vertellen, wat een
grote meerwaarde is aangezien de patiënten allen psychotisch zijn en achterdochtigheid hiermee
vaak gepaard gaat. Een ander voordeel van semigestructureerde interviews is dat de patiënt hierbij
in zijn eigen termen dingen kan benoemen (Cohen & Crabtree, 2006), wat in het kader van het
onderzoek van grote waarde is aangezien we peilen naar de beleving van de patiënt zelf. In totaal
werden veertien interviews opgenomen in de thematische analyse.
Opzet
De onderzoeker, Nienke Moernaut, is doctoraatstudent aan de vakgroep psychoanalyse en
raadplegingspsychologie van de universiteit Gent en tevens begeleidster van deze masterproef.
Vooraleer de interviews werden afgenomen, liep zij gedurende een bepaalde periode mee in het
psychiatrisch centrum Dr. Guislain, op de afdeling waar de patiënten gerekruteerd werden. Op
die manier kon de onderzoeker reeds een vertrouwensband opbouwen met de patiënten, zodat
tijdens de interviews meer diepgang verkregen kon worden. De patiënten kozen zelf of ze al dan
niet wouden deelnemen aan het onderzoek en daarnaast bekeken ook de psychiaters van het
centrum welke patiënten in staat waren deel te nemen.
In een volgende stap werden de interviews getranscribeerd. Om de anonimiteit van de patiënten
te bewaken, werden namen uit de transcripties van de interviews gehaald. Daarnaast werd ook
informatie, die kan leiden tot het identificeren van de patiënten, geanonimiseerd of verwijderd uit
de transcripten, zoals bijvoorbeeld woonplaatsen, bedrijven waar men werkte en dergelijke. De
transcripten werden geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse, waaruit vervolgens
besluiten getrokken werden. Deze besluiten werden teruggekoppeld naar de voorgaande
literatuurstudie.
Procedure
Bij het analyseren van de interviews werd een thematische analyse uitgevoerd. Een thematische
analyse is een zeer flexibele manier van data-analyse. Het kan op twee verschillende manieren
gebruikt worden, namelijk als een analyse op zich of als een deel van een ruimere analyse (Braun
& Clarke, 2006). In dit werk was de thematische analyse een analyse op zich en werden geen
verdere andere soorten van analyses meer toegepast.
28
De thematische analyse werd uitgevoerd volgens de stappen van Braun en Clarke (2006). In de
eerste fase moesten we onszelf de data eigen maken. Het is hier de bedoeling om de interviews
grondig door te lezen. Bij het lezen van de interview denkt men na over terugkerende patronen,
betekenissen, we nemen notities over de dingen die opvallen en dergelijke meer. Ook het
transcriberen van data wordt gezien als het inwerken in de data. Het is een tijdrovende fase, maar
volgens Braun en Clarke wel een essentiële fase voor de rest van de thematische analyse.
In een tweede fase van de analyse codeerden we de data. In deze fase is het belangrijk om nog
dicht bij de tekst te blijven, hiermee bedoelen we dat het belangrijk is om nog niet te algemene
codes te gebruiken. Dit komt pas in de volgende fase, waarbij we ook meer zullen moeten
interpreteren. In de fase van het coderen van de transcripten, genereer je codes vanuit een theory-
driven of een data-driven standpunt. Theory-driven coderen wil zeggen dat je met de theoretische
achtergrond op zoek gaat naar bepaalde dingen in de data. Terwijl je bij data-driven vertrekt
vanuit de gegeven data en dit dan later terugkoppelt naar de theorie. In dit werk zullen we kiezen
voor data-driven coderen. We kiezen zeer bewust voor deze manier van analyseren, aangezien
het ons doel is om vanuit de ervaringen en de beleving van de patiënten te vertrekken. We zijn
ons hierbij bewust van het feit dat de theorie die we reeds als bagage meedragen een onbewuste
invloed heeft op onze coderingen.
Vervolgens gingen we vanuit de codes op zoek naar ruimere thema’s, zoals reeds hierboven
besproken. We gingen in deze derde fase kijken hoe we de verschillende codes samen onder
bepaalde thema’s kunnen ordenen. Hierbij zochten we naar overlappingen, we gaan dingen
interpreteren om zo tot een aantal kernthema’s te komen. Op het einde van deze fase bekwamen
we een overzicht van mogelijke thema’s, sub-thema’s en we noteerden welke codes bij de
verschillende thema’s horen. Het kan hierbij makkelijk zijn om de codes en mogelijke thema’s te
visualiseren.
In een volgende fase herbekeken we de kandidaat-thema’s uit de vorige fase. Dit gebeurde in twee
stappen. In een eerste stap overliepen we elke code binnen de thema’s en evalueerden we of de
codes binnen die thema’s passen. Indien dit zo was, konden we verder. Indien niet, moesten we
onderzoeken of andere thema’s nodig waren, of thema’s weg moesten, en dergelijke meer.
Een tweede stap in de vierde fase is het overlopen van de volledige data. Het is belangrijk om
ervoor te zorgen dat de thema’s op voldoende wijze de inhoud van de volledige data vatten.
In de vijfde en laatste fase van de analyse kregen de thema’s een naam en werden ze duidelijk
gedefinieerd. We beschreven duidelijk wat de thema’s inhouden en wat hierin van belang is. Het
is niet de bedoeling om louter een samenvatting te geven van de codes die horen bij de thema’s.
29
In deze fase gingen we op zoek naar voldoende diepgang. De thema’s zijn namelijk bedoeld als
antwoord op onze onderzoeksvraag.
Wanneer de thema’s duidelijk afgebakend waren, konden we de resultaten uit de thematische
analyse terugkoppelen aan de theoretische inzichten, die eerder al aan bod kwamen in dit werk.
Om betrouwbare resultaten te bekomen is het belangrijk om ons ervan bewust te zijn dat het eigen
referentiekader en de voorgaande literatuurstudie zijn invloed heeft op de thematische analyse. In
de eerste plaats had mijn eigen referentiekader een invloed op het interpreteren van de interviews
en bijgevolg dus ook het coderen ervan. Er zijn bepaalde zaken in de interviews die onbewust
meer mijn aandacht trekken dan andere. Om me hier bewust van te worden, ging ik tweemaal
door elk interview met een zo open mogelijk blik. Het doel van de analyse is om data-driven te
werken, toch merkte ik dat de theoretische concepten, waarin ik me tijdens de literatuurstudie
verdiepte, in mijn achterhoofd meespeelden bij het coderen van de interviews. De interviews
werden onvermijdelijk gelezen vanuit een psychoanalytisch oogpunt, dus zaken die aan dit kader
te linken zijn, werden sneller opgemerkt en gecodeerd. Om me hiervan bewust te zijn, zaten de
onderzoeker, een medestudent en ik twee maal samen om interviews te overlopen. Belangrijk
hierbij is dat de medestudent vanuit een ander theoretisch kader vertrekt in haar masterscriptie.
Er zijn dus codes die zij meer vanuit dat oogpunt opstelde, waardoor ik me ervan bewust werd
dat bepaalde zaken ook op een andere manier konden geïnterpreteerd worden en ik dus met een
meer open blik de interviews kon benaderen.
Wanneer we ons de vraag stellen of het onderzoek valide is, met andere woorden of we met onze
analyse meten wat we beogen te meten, kunnen we positief antwoorden . Het doel is te peilen
naar de persoonlijke, individuele beleving van de patiënten. Door hen vrij te laten spreken aan de
hand van een semigestructureerd interview en hierna data-driven te coderen, blijven we zo dicht
mogelijk bij de eigen ervaring van de patiënt als mogelijk. Om er zeker van te zijn dat ik niet te
veel interpretaties maakte, bleef ik in een eerste codering van de interviews, zeer dicht bij de
verwoording van de patiënten. Pas wanneer ik de interviews een tweede keer doorliep, probeerde
ik de oorspronkelijke codes, onder meer algemene codes te plaatsen.
30
Resultaten
Bij het analyseren van de interviews heb ik zo goed als mogelijk de verschillende fases, zoals in
de methodesectie beschreven, trachten te doorlopen. Om te beginnen heb ik de interviews, die ik
zelf niet transcribeerde, drie maal gelezen. De interviews, die ik zelf had getranscribeerd, las ik
twee maal. Vervolgens begon het coderen. Na het coderen van het eerste interview, zat ik samen
met de onderzoeker en een medestudent om de codes te overlopen. Het doel van het overlopen
van de codes was af te checken of zij dezelfde elementen hadden gecodeerd en om te bekijken
hoe zij zaken hadden benoemd. Ik codeerde daarna eerst alle interviews en bleef hierbij zeer dicht
bij de verwoording van de patiënten. Vervolgens doorliep ik vijf interviews een tweede keer en
trachtte ik meer algemene codes te geven aan de zeer specifieke verwoordingen die ik in de eerste
codering had genoteerd. Ter controle zaten de onderzoeker, een medestudent en ik opnieuw samen
om een interview te doorlopen. Tenslotte doorliep ik zelf de codes van de overige interviews nog
een tweede keer.
Na het coderen, printte ik alle codes af, knipte deze uit en probeerde ze samen te leggen in een
aantal hogere orde codes. Deze stap doorliep ik vier maal. Met de hogere orde codes die ik na de
vierde keer bekwam, ging ik aan de slag in het ontwerpen van de thema’s. Drie maal veranderde
de samenstelling van de thema’s met een aantal subthema’s.
De thema’s die ik na de derde maal uit de hogere orde codes haalde, legde ik voor aan de
onderzoeker. Bij het overlopen van de hogere orde codes die resulteerden in bepaalde thema’s,
voegden we nog een extra thema toe. Uiteindelijk weerhielden we vijf hoofdthema’s. Daarnaast
is er ook nog een restcategorie, waarin concepten zitten, die interessant zijn binnen de vooraf
besproken theorie, maar door de patiënten niet rechtstreeks gelinkt worden aan negatieve
symptomen. Deze restcategorie wordt in dit hoofdstuk kort aangehaald en in de discussiesectie
ook verder besproken. Een meer gedetailleerd verslag en persoonlijke bedenkingen bij de analyse,
kan u terugvinden in bijlage 1: het onderzoeksdagboek.
In wat volgt in het hoofdstuk ‘resultaten’ worden de vijf hoofdthema’s met hun subthema’s
uitgebreid verduidelijkt. Belangrijk om mee te nemen is dat deze vijf thema’s niet losstaan van
elkaar, we zullen zien dat er soms overlap is, dat bepaalde zaken terugkomen of gelinkt kunnen
worden aan elkaar. In figuur 1, kan u een schematische weergave van de thema’s en hun
subthema’s terugvinden:
31
Figuur 1: Schematische weergave van de thematische analyse
De leegte
Figuur 2: Schematische weergave van het thema ‘De leegte’
In het eerste thema ‘de leegte’, vinden we terug welke symptomen de patiënten rapporteren en
hoe zij die benoemen. In de verwoording die patiënten geven aan hun symptomen, komt het
zogenaamd ‘zombiegevoel’, het leven op automatische piloot, ‘de leegte’ vaak terug. Er worden
veel verschillende verwoordingen gegeven aan de periode na de acute psychose, maar eigenlijk
komen ze allemaal neer op leegte. Bas rapporteert zijn ervaring als volgt:
De leegte
Cognitief
Emotioneel
Lichamelijk
Van de top naar beneden
vallen
Confrontatie met de realiteit
Contrast in emoties,
gedachten en doen
Symptoom van de
omgeving
Medicatie als onzichtbare handboeien
voor de hersenen
Psychiatrie als de wachtkamer
van de dood
Maatschap-pelijke druk
Bewust negatief symptoom
gedrag stellen
Bescherming tegen de
maatschappij
Preventief handelen
Omgaan met negatieve
symptomen
Actief verzet
Aanvaarden
De leegte
Cognitief Emotioneel Lichamelijk
32
“Ja, tis lijk dage hoe moek da zeggen, ge zij lijk gewoon een omhulsel da leeft, ma gebt
gelijk geen gevoelens en geen gedachten en ja, ge zij lijk ne zombie he (mhm)8.”
“… dus da alles op u gewoon afkomt, da alles gewoon gebeurt en dage het gewoon, tis
lijk dage tis lijk da.. hoe moek da zeggen die leegte, tis lijk da dat er iets anders u lichaam alé ja,
nie echt u lichaam bestuurt.”
In het spreken over deze leegte komen over alle interviews heen, drie categorieën naar voor,
namelijk leegte op cognitief, emotioneel en lichamelijk vlak. Dit zijn dan ook de drie subthema’s
zoals weergegeven op figuur 2. Een aantal patiënten rapporteert de leegte omtrent hun gedachten,
het niet hebben van gedachten of net het teveel aan gedachten, waardoor men niet meer kan
denken. Ook op vlak van emoties zien we dat er een soort afvlakking wordt ervaren, men wordt
apathisch of gedemotiveerd. Als laatste zien we ook een leegte op lichamelijk vlak. Patiënten
spreken over vermoeidheid of het letterlijk tekort voelen in hun lichaam.
Cognitief.
Een eerste vlak waarop patiënten een bepaalde leegte ervaren, is op cognitief vlak. Er zijn
patiënten die spreken over geen of minder gedachten meer hebben, anderen rapporteren het niet
afmaken van gedachten of gedachten die zeer negatief of zelfs duister worden. Patiënten halen
ook vaak aan dat ze anderen veel zien staren en zien dat anderen weggezonken zijn in hun
gedachten. Paul rapporteert hierover bijvoorbeeld het volgende:
“Leeg ja, gelijk mijn energiedrop, azo zo gelijk u verstand da op nul een beetje staat eh
ja hoe of ook nie in staat om intensief te gaan denken.”
Stef haalt aan dat hij zijn gedachten onder controle probeert te houden via schrijven, zodat ze
meer geordend zijn. In het volgende citaat geeft hij weer hoe het is als zijn gedachten niet onder
controle zijn:
“Soms kan je piekeren gewoon omdat je geen controle hebt over je gedachten. Omdat je
niets afwerkt. Omdat je niets afrondt.”
Veel patiënten rapporteren een effect op hun gedachten. De leegte, het automatische is hierin sterk
aanwezig.
8 Het woord ‘mhm’ is een betekenisloos woord, waarmee de onderzoeker in de interviews de patiënt
aantoont dat ze luistert.
33
Emotioneel.
Naast gedachten, wordt ook de leegte op emotioneel vlak regelmatig aangehaald. We zouden de
afvlakking van emoties theoretisch kunnen benoemen als apathie. Naast de afvlakking wordt ook
vaak aangehaald dat je tijdens de leegte weinig of geen gevoelens hebt, dat er een effectieve leegte
is in hun hoofd en dat er dus letterlijk niets is. Bas rapporteert dat zijn gevoelens als het ware
uitgeschakeld zijn:
“tis lijk dage een soort plant zijt, lijk een een een onmenselijk omhul omhulsel en tis lijk
dan u gevoelens vanbinnen lijk uitgeschakeld zijn.”
Lichamelijk.
Een derde vlak waarop de leegte sterk naar voor komt in de interviews, is op lichamelijk vlak.
Patiënten rapporteren vermoeidheid, houterig zijn, gebrek aan motivatie of ambitie om iets te
doen, geen zelfcontrole en dergelijke. Zaken die vroeger vanzelfsprekend waren, zijn nu moeilijk
om te doen of lijken niet meer nuttig. De vraag waarom zou ik er energie in steken, wordt geregeld
gesteld door patiënten. Het niet kunnen functioneren door vermoeidheid, is iets wat Thomas
bijvoorbeeld duidelijk aanhaalt:
“Vroeger had ik dat niet dat ik moe werd (mm) maar ik kan nog zoveel dingen zeggen,
maar het is gewoon, het komt erop neer, dat ik bijna niet kan functioneren, (mm) bijna niet.”
Paul rapporteert over de motivatie die hij kwijt is:
“Ja ge wordt ook veel rapper moe ge wordt ook veel rapper de goesting is er ook al nie
meer dan (mhm) das wel tis zo ja das de …”
Thomas spreekt ook over het tekort in zijn lichaam, over zijn beperkte lichaam:
“En ge zegt van dat u lichaam beperkt voelt en wat is er dan juist gaande?9
Awel ik voel iets vast in mijn lichaam en ook mijn benen zijn gelijk van hout (mm). Ik word dan
ook bijna lam.”
De lichamelijke leegte gaat samengevat dus over de motivatie om iets te doen, over dingen
volhouden, over vermoeidheid en een beperkt lichaam. Vanzelfsprekendheden worden in vraag
gesteld en het is moeilijker om dagelijkse taken op te nemen.
Opvallend in dit thema is dat veel patiënten de symptomen vooral bij anderen zien en weinig
spreken over het zelf ervaren ervan. Dit kunnen we linken aan het feit dat er een stigma leeft in
de maatschappij en dat patiënten vanuit een schaamtegevoel niet durven spreken over het zelf
ervaren van negatieve symptomen. Dit komt nog terug in het thema ‘symptoom van de omgeving’
9 De tekst is vetgedrukt wanneer de interviewer aan het woord is.
34
en zal daar verder uitgediept worden. Daarnaast spreken ook veel patiënten over het feit dat ze
vroeger wel negatieve symptomen hebben ervaren, maar nu niet meer. We zouden dit kunnen
situeren in het feit dat de patiënten die werden geïnterviewd, patiënten zijn die reeds verder staan
in hun herstel. We zouden kunnen stellen dat patiënten, die nog sterke negatieve symptomen
ervaren, minder geneigd zijn om deel te nemen aan onderzoek, dan de patiënten, die reeds meer
hersteld zijn.
We kunnen in het algemeen stellen dat patiënten negatieve symptomen rapporteren op drie
verschillende vlakken. Op cognitief, emotioneel en fysiek vlak. Het spreken van ‘een leegte’ is
vanuit psychoanalytisch perspectief zeer interessant. De link met de psychoanalytische
invalshoek, wordt in de conclusie en discussie verder behandeld.
Van de top naar beneden vallen
Figuur 3: Schematische weergave van het thema ‘Van de top naar beneden vallen’
In het thema ‘Van de top naar beneden vallen’, spreken patiënten over de contrasten die er zijn
bij een psychotisch patiënt tussen de waanperiode en de periode erna. In dit thema kunnen we een
onderverdeling maken, namelijk confrontatie met de realiteit enerzijds en het contrast tussen veel
emoties, gedachten, bezigheden en het ‘niets’ anderzijds.
Confrontatie met de realiteit.
Binnen het subthema confrontatie met de realiteit, rapporteren patiënten dat het heel pijnlijk is
om te beseffen dat hetgeen wat je als waarheid nam tijdens de waan, plots allemaal niet correct
blijkt te zijn. Om de confrontatie met de realiteit te duiden, geven we eerst een aantal quotes mee:
Van de top naar beneden vallen
Confrontatie met de realiteit
Contrast in emoties,
gedachten en doen
35
Toon: “Wa da ge wel kunt hebben is da ge euh ne gansen tijd in die zogezegde irrealiteit
leeft en dat ge dan op een bepaald moment in de zogenaamde realiteit terechtkomt (mhm) en dat
ge dan in depressie valt. (ja) Omdat ge dus in ene keer geconfronteerd wordt met het feit dat ge
zogezegd in de irrealiteit geleefd hebt.. dus dat ge constateert dat het toch maar een droom was
(mhm). Ma tis geen droom.”
Stef: “En dan had ik een periode van ongeveer een maand en da was heel traumatisch,
ja. Heel pijnlijk, beseffen dat dat het allemaal in mijn hoofd was en da al die dingen, al die goede
dingen dat da niks ging gebeuren.”
Bas: “En euh ja achteraf ist gewoon, hoe moek het zeggen ja, tis tis zo die confronta, die
confrontatie met de realiteit da alles wa da ge ervaren hebt de afgelope periode van u psychose,
dat da allemaal nie, ja nie klopt en dat da (mhm) hoe moek het zeggen, dat dat eigenlijk ja, een
soort waan was, des des vrij confronterend om da te, in ene keer te beseffen van wow da was
gewoon allemaal geen realiteit en ja, das hoe moek het zeggen, das wel depressie-uitlokkend
eigenlijk.
Bovenstaande uitspraken van patiënten geven aan dat het een pijnlijke ervaring is om te beseffen
dat de zaken waarvan je zo overtuigd was tijdens de acute psychose, tijdens de waan, dat deze
niet kloppen of niet de realiteit zijn. De wereld hoe de patiënt hem in de waan had ingebeeld en
de positie die patiënten zichzelf geven tijdens een waan, vallen plotseling allemaal weg en dat is
een zeer confronterende ervaring. Het leidt bij heel veel mensen tot ongelukkige gevoelens en
demotivatie. Aangezien een waan een doel kan bieden in het leven, ontstaat er een zekere
zinloosheid na de acute psychose. Toon nuanceert dit idee enigszins. Hij haalt aan dat wanneer je
uit een angstpsychose komt, de confrontatie met de realiteit net als een opluchting kan aanvoelen
in plaats van iets negatiefs. Hij zegt hierover het volgende:
“Nee, als euh awel, daar hebt ge dan het omgekeerde, als ge dan uit die angstpsychose
komt, hebt ge dus (blaast) (opluchting) Das dan het omgekeerde, in plaats van in depressie vallen.
(mhm ja) Get dus.. de voldoening dat gedaan is he (ja ja tzal wel) ja.”
Contrast in emoties, gedachten en doen.
Naast de confrontatie met de realiteit is er ook een groot contrast tussen emoties, gedachten en
doen tijdens en na de acute psychose. Dit brengt ons tot het tweede subthema binnen het thema
‘van de top naar beneden vallen’, namelijk ‘contrast tussen emoties, gedachten en doen’. Binnen
dit subthema rapporteren patiënten hoe intens het verschil aanvoelt tussen wat men ervaart tijdens
versus na de acute psychose. Het contrast, dat door een aantal patiënten wordt benoemd, kan
leiden tot een nefast, depressief gevoel. Via een aantal quotes uit interviews, trachten we dit
contrast wat meer te verduidelijken op de verschillende vlakken. Tijdens de waan zijn er veel
36
emoties aanwezig, allemaal in een soort van extreme vorm. Wanneer de waan wegvalt, vallen ook
de emoties die hiermee gepaard gaan voor een groot deel weg. Stef beschrijft dit contrast op vlak
van emoties zeer duidelijk. Hij rapporteert dat hij tijdens de acute psychose alle vier de
basisemoties in extremis ervaart. Blijdschap is extase, verdriet is rouw, angst is terreur en in plaats
van kwaadheid is er razernij. Hieronder schetst hij wat er dan met die emoties gebeurt, wanneer
je uit die acute psychose valt:
“…en dus je zit in die extreme emoties, je hebt dezelfde emoties als andere mensen, maar
in extremis en dan neem je de extase uit, dan zit je met de andere drie he. (ja) En da was de
ervaring. (Ja oké) Snap je? Dus dan zit je met de ervaring van nog steeds die constante
afwisseling van ex-, niet-extase, maar van extreem angst, extreem boosheid en rouw, maar zonder
de compensatie van extase. (mhm) En dan ga je echt naar beneden gaan. Zo echt nachtmerrie.”
De positieve emoties vallen dus weg en enkel de extreem negatieve emoties blijven over.
Niet enkel op vlak van emoties geven patiënten een grote dip aan, ook op vlak van motivatie,
energie en gedachten rapporteren ze een groot contrast in ervaringen tijdens of na de waan. Bas
zegt hierover het volgende:
“Ma we da ook, wa da ook denk ik een rol speelt in waarom dat da zo hevig voelt die
leegte, is omdat er juist zo een groot verschil is he tussen tussen ja super veel gedachten hebben
en dingen willen doen enal en dan in ene keer helemaal leegte, niets, in de psychiatrie pillen
nemen en ja (mhm)…”
We kunnen bij dit thema besluiten dat op het moment dat je de waan opgeeft, je overblijft met
niets. Zowel de confrontatie met de realiteit als het grote contrast in gedachten, emoties en
handelingen tussen de waanperiode en erna, leiden tot negatieve symptomen die als zeer pijnlijk
worden ervaren. Patiënten vallen bijna letterlijk helemaal naar beneden wanneer ze uit een acute
psychose komen, vandaar de benaming voor dit thema ‘Van de top naar beneden vallen’.
37
Symptoom van de omgeving
Figuur 4: Schematische weergave van het thema ‘Symptoom van de omgeving’
In het thema ‘Symptoom van de omgeving’ bespreken we dat patiënten vaak de link leggen tussen
het hebben van negatieve symptomen en de omgeving. Ze zien medicatie heel vaak als ‘oorzaak’
van de negatieve symptomen. Daarnaast heeft ook opname in de psychiatrie zijn invloed op
negatieve symptomen in de ervaringen van de patiënten. Niet enkel het feit dat ze opgenomen
zijn, maar ook het label ‘psychose’ heeft volgens hen een effect op het ervaren van negatieve
symptomen. Als laatste komt binnen dit thema ook de maatschappelijke druk aan bod. Door
ideeën die in de samenleving leven of door stigmatisering, kunnen negatieve symptomen voor
een deel in de hand gewerkt worden.
Medicatie als de onzichtbare handboeien voor de hersenen.
Medicatie wordt door de meeste patiënten genoemd als een van de oorzaken van negatieve
symptomen. Velen geven negatieve symptomen het statuut van bijwerking van de medicatie.
Zowel primaire gevolgen als secundaire gevolgen van het nemen van antipsychotica worden
genoemd door patiënten. De primaire gevolgen zijn de zaken die zij benoemen als een
rechtstreekse bijwerking van de medicatie. Bas zegt letterlijk het volgende:
“Handboeien zijn de onzichtbare handboeien van de hersenen”.
Deze uitspraak van Bas vat de vele beschrijvingen van het negatieve effect van medicatie heel
goed samen. Medicatie is volgens meerdere patiënten een downer, het zorgt voor een leeg gevoel,
het leidt tot vermoeidheid, het geeft het gevoel een plant te zijn. Enkele quotes van patiënten
verduidelijken dit:
Symptoom van de omgeving
Medicatie als de onzichtbare
handboeien voor de hersenen
Psychiatrie als de wachtkamer van
de dood
Maatschappelijke druk
38
Paul: “die medicatie is vooral gebaseerd op verdoving he, das vooral (mhm) das vooral
gebaseerd en en en da heb je zo nekeer enen da me nen dip komt.”
Bas: “Want ik denk wel dat die leegte een groot deel toe te schrijven is aan medicatie, die
(mhm) die genomen wordt.”
Daarnaast zijn er ook patiënten die spreken over secundaire gevolgen van medicatie. Door
het innemen van medicatie verzwaren namelijk een aantal patiënten. Bij Kaat bijvoorbeeld komt
dit duidelijk aan bod. Zij zegt dat medicatie je zodanig het gevoel geeft een plant te zijn, dat het
enige waar je nog plezier in vindt, eten is. Bas was een aantal kilogram aangekomen door de
inname van medicatie. Hij vond dat gênant, wat ervoor zorgde dat hij zich terugtrok en sociale
contacten vermeed. Anderzijds zijn er ook een aantal patiënten die de voordelen van de medicatie
aanhalen in de interviews. Dries zegt bijvoorbeeld dat de medicatie helpend was voor hem, omdat
die hem uit zijn waan haalde. Ook Stijn ervaart medicatie als iets positief:
“als ik daarna dan zo stopte met de medicatie, merkte ik dat ik zo gelijk weer een teveel
aan prikkels kreeg die negatief voor mij waren, alé die mij niet functioneel, met de medicatie was
ik weer zo tot de mogelijkheid gekomen om functioneel te zijn.”
Niet iedereen heeft echter last van de bijwerkingen van medicatie, onder andere Toon zegt geen
effecten van de medicatie te ondervinden. Een ander voordeel aan medicatie dat Stef beschrijft,
is het ontschuldigend karakter, vooral voor de omgeving. Hij haalt aan dat wanneer medicatie
helpt tegen een ziekte, dit wijst op het biologische, organische aspect ervan en het ontschuldigend
kan werken voor onder andere ouders. Stef verwijst hierbij naar een vrouw uit zijn straat.
“haar zoon is, zit in een instelling met schizophrenia of dat is, schizofrenie, dat is zijn
diagnose en voor haar is het heel belangrijk dat het niet de fout is van de ouders, dat het niet door
de opvoeding is, dat het gewoon een organische ding is, het is gewoon pech.”
Psychiatrie als de wachtkamer van de dood.
Niet enkel medicatie, maar ook de opname in de psychiatrie zelf is een ervaring die als oorzakelijk
wordt beschouwd voor negatieve symptomen door de patiënten, vooral Stef vertelt hier zeer
uitgebreid over in de vier interviews die van hem werden afgenomen. “De psychiatrie is de
wachtkamer van de dood” is een uitspraak van Stef, die de inhoud van dit subthema goed
samenvat. In de eerste plaats wordt de opname in de psychiatrie benoemd als een verpletterende
ervaring die heel wat gevolgen met zich meebrengt. Patiënten worden hier machteloos, eenzaam,
geïsoleerd, loom of down van. We zien dit bij veel interviews terugkomen, zo haalt Dries
bijvoorbeeld het verliezen van je vrijheid aan wat leidt tot depressieve gevoelens:
39
“Ge zijt uw vrijheden kwijt (hm). Er zijn veel mensen die, euh, zelfmoord plegen, die in
de psychiatrie zitten, of die echt heel depressief worden.”
De machteloosheid komt ook in verscheidene interviews aan bod. Het is iets wat op zich ook nog
leidt tot het wegebben van ambities, het wegzinken in eigen gedachten en isolatie. Stef rapporteert
dat de machteloosheid niet alleen een gevoel is, maar ook iets reëel:
“Machteloosheid is nie alleen een gevoel. Het is een feit (hm). Ik bedoel als je geen geld
hebt, en geen perspectieven, en geen vrienden, en geen family die je nog opzoekt, dan heb je geen
macht he.”
Ook Toon vertelt over wat psychiatrie met hem doet, voor hem heeft het een afvlakkend effect.
“Ge wordt ziek als ge hier zit. Dan leef ik nie. Dan leef ik nie…
Maar je zegt van eh: ‘Ik word ziek als ik hier ne gansen dag zou zitten’, maar wa houdt da
dan in voor u? Als ge zegt van eh, da ziek. Wa bedoelt ge daar dan juist mee?
Ge wordt hier afgevlakt eh.”
In de uitspraak van Stef komt ook die isolatie aan bod. Naast hem halen ook nog andere
patiënten het feit aan dat ze hun familie en vrienden verliezen. Zo haalt Stef aan dat de leegheid
in je leven niet enkel een gevoel, maar ook een realiteit is, patiënten krijgen weinig bezoek en
verliezen het contact met de buitenwereld.
“…inhoudelijk, de leegheid van je leven als je in een psychose komt dat is wel vrijwel
compleet hoor. Meeste mensen krijgen geen bezoek he. (mhm) Dus alle verbanden met de
buitenwereld zijn verbroken.”
Naast de opname op zich, spelen ook de andere patiënten in de psychiatrie een rol volgens de
participanten. In de eerste plaats zie je dat heel veel psychotische patiënten er ‘als een plant’
bijzitten en is dit niet echt hoopgevend. De relaties die patiënten onder elkaar hebben, zijn ook
erg oppervlakkig, wat ervoor zorgt dat je minder makkelijk met elkaar praat. Daarnaast
rapporteren patiënten ook dat de hulpverleners in de psychiatrie weinig tijd hebben om echt te
investeren in een relatie met patiënten. Iedereen is een vreemde en dat is volgens Stef niet echt
een motivatie tot spreken. Hij noemt de psychiatrie dan ook het apparaat van de onderdrukking.
Een opname in de psychiatrie wordt niet door iedereen als een negatieve ervaring beschouwd.
Toon zegt hierover het volgende:
“Ja wa wa het doet met u van om in opname te zijn? Inderdaad zo mensen die zo vaak
wel is zo zijn gelijk zoveel een teveel aan tijd hier, het weinig activiteiten euh.. Wa doet da me
40
ne mens? Euh, ik denk dat wel goe is voor veel mensen dat ze weinig activiteiten hebben. Uhum,
omdat ze tot rust komen (mhm).. euh, ik heb veel tijd in de namiddag (mhm), dan heb ik niets te
doen. Euhm zeer veel tijd om te rusten, een ander heeft veel tijd om zijn hobby’s uit te oefenen
(mhm). Dus ja iedereen heeft tijd he, voor zijn eigen he (mhm) om voor zijn eigen te bekomen.
Denk dat de meesten wel tijd hebben om te rusten.”
Toon haalt hier aan dat het niet voor iedereen ‘schadelijk’ is om weinig om handen te hebben in
de psychiatrie. Hij haalt later ook nog aan dat psychiatrie hem wel geholpen heeft, maar dat het
niet langer hoeft te duren dan nodig. Ook Brecht haalt een voordelen van de psychiatrie aan, hij
benoemt de verveling als ‘therapie voor gedachtenordening.’, en ook Stef zegt dat de psychiatrie
een veilige omgeving is om aan je problemen te werken.
Er worden in de interviews ook een aantal zaken aangehaald die volgens patiënten helpen om je
niet te laten meeslepen in dat lome, lege, uitgeputte gevoel. Zo rapporteren patiënten onder andere
jezelf als verschillend zien van anderen, voor jezelf opkomen, je eigen behandeling in handen
nemen en zo jezelf helpen.
Er zijn binnen de psychiatrie dus een aantal facetten die door patiënten aan negatieve symptomen
worden gelinkt. De opname zelf, de sociale isolatie die hiermee gepaard gaat, de lage kwaliteit in
contacten met medepatiënten en begeleiders en dergelijke.
Maatschappelijke druk.
En derde sub-thema gaat over de ‘druk van de maatschappij’. Hierbij komt aan bod hoe de
diagnose ‘psychose’ door de buitenwereld wordt gezien en welke invloed dit dan op psychotische
patiënten heeft. In de interviews komt onder andere aan bod dat er bij psychose snel van een
bepaalde chroniciteit wordt uitgegaan. Zowel dokters, hulpverleners als mensen buiten de
psychiatrie zien psychose vaak als iets ongeneesbaar. Hieronder wordt een stukje uit het interview
met Stef weergegeven, waarin de chroniciteit ook wordt aangehaald als iets dat je naar beneden
haalt, iets waar je passief van wordt:
“De veronderstelling van chroniciteit, we zijn hopeloze gevallen, we kunnen alleen maar
palliatief geholpen worden, daar geloof ik niet in (hmm).
Ja, ik denk dat het ook gewoon, het, door het te geloven da ge wel kunt herstellen, dat ge, dat
dat heel belangrijk is om ook te kunnen herstellen.
Euh, ja, ja, ja, ja, euh een heel negatieve prognose, dat trekt je naar beneden natuurlijk eh.”
De veronderstelling dat het ongeneesbaar is, zorgt voor lage of geen verwachtingen van deze
patiënten, waardoor motivatie al snel wegebt. Maar niet enkel de veronderstelling van chroniciteit
vormt volgens patiënten een probleem, ook het stigma dat nog steeds bestaat omtrent psychotische
41
patiënten speelt een enorme rol. Stef haalt aan dat er buiten de psychiatrie niemand is waarmee
hij kan praten:
Als jij een probleem hebt op je werk of niet komt op je werk, kan je dat bespreken dat met
je partner of met je vrienden – meeste mensen hebben iemand (hm). Maar das een manier om te
zeggen. Maar bij psychiatrie heb je niemand he.
Vanuit het stigma dat bestaat in de samenleving, ontwikkelt snel een schaamtegevoel bij
patiënten, wat door onder andere Bas wordt aangehaald als oorzaak voor het niet praten met
mensen. Daarnaast kan het stigma ook het verlies van motivatie, eenzaamheid en dergelijke
beïnvloeden.
Samengevat zien we dat patiënten een aantal externe factoren aanhalen zoals medicatie, opname
in de psychiatrie en maatschappelijke druk, die ze in verband brengen met de negatieve
symptomen. We kunnen ons de vraag stellen in welke mate negatieve symptomen veroorzaakt of
beïnvloed worden door interne en externe factoren. Veel patiënten halen aan dat het een
vermenging van mogelijke oorzaken is, dat zorgt voor de negatieve symptomen. We komen hier
later in de discussie nog op terug.
Bewust negatief symptoom gedrag stellen
Figuur 5: Schematische weergave van het thema ‘Bewust negatief symptoom gedrag stellen’
Bewust negatief symptoom gedrag
stellen
Bescherming tegen de
maatschappij
Preventief handelen
42
‘Bewust negatief symptoom gedrag stellen10’ is een thema waarin aan bod komt dat niet alles wat
voor derden lijkt op negatieve symptomen, ook zo aanvoelt voor de patiënt. In de interviews komt
vaak terug dat patiënten zich bewust terugtrekken of zwijgzaam opstellen. We zien in het
algemeen twee redenen terugkomen om bewust negatief symptoom gedrag te stellen, namelijk als
een bescherming tegen de maatschappij en als een preventief handelen om een psychotische
opstoot te vermijden.
Bescherming tegen de maatschappij.
Gedrag dat als negatieve symptomen wordt geïnterpreteerd, wordt soms bewust gesteld vanuit
een bescherming tegen de maatschappij of tegen de omgeving. In een eerder behandeld thema
‘Symptoom van de omgeving’ bespraken we reeds de druk van de maatschappij, waarin we
bekeken op welke manier de maatschappij bijdraagt aan het onbewust stellen van negatief
symptoom gedrag. In het huidige thema gaat het meer over de patiënt die heel bewust kiest om
bepaalde gedragingen te stellen, zodat hij of zij niet geconfronteerd wordt met die maatschappij
of die omgeving. Zo is er bijvoorbeeld Bas die aanhaalt dat hij moeilijk sociaal contact kan leggen,
omdat zijn gedachten zo leeg zijn en dat hij letterlijk niet weet wat te zeggen. Hij kiest er dan zelf
voor om die contacten niet aan te gaan en sociaal gênante situaties te vermijden.
“… jah, euh, ge denkt nie na en ge weet totaal nie wa zeggen en ge komt dan iemand
tegen en dan is da zo mega awkward vibe omda ja ge weet nie wa zeggen en die kijken dan zo
naar u en ge zegt dan niets en dan wordt da supersnel super awkward wel en da komt
hoofdzakelijk door die leegte...”
Preventief handelen.
Naast het vermijden van de omgeving, stellen patiënten soms ook negatief symptoom gedrag
vanuit het proberen te voorkomen van een psychotische opstoot. Ze hebben de signalen van een
opstoot leren herkennen en trekken zich terug uit sociale contacten wanneer ze voelen dat ze te
veel prikkels krijgen. Kaat bijvoorbeeld zegt dat zij en haar omgeving de eerste symptomen van
een psychotische opstoot herkennen en dat zij zich dan steeds meteen laat opnemen en de eerste
dagen niet buitenkomt om zo weinig mogelijk prikkels te hebben:
10 Negatief symptoom gedrag is de benaming die we gebruiken voor gedrag dat door de omgeving als
negatief symptoom wordt geïnterpreteerd, maar niet zo aanvoelt voor de patiënt.
43
“En zoals ik zeg dan ga ik niet naar buiten, de eerste 14 dagen kom ik heel zeker niet
buiten (ja). En dan begint dat over te gaan min of meer, begin ik ook te forceren en zeg ik van:
ja, oké kan er een een beetje beter tegen en dan beetje bij beetje tot na een maand (ja).”
Hier is het ook belangrijk om te vermelden dat de buitenwereld soms kan denken dat het leven
van die mensen saai is, maar dat dit voor hen niet altijd zo voelt. Zij hebben het soms nodig om
zich terug te trekken, even alleen of in zichzelf te zijn en zo tot rust te komen. Wat voor de
buitenwereld soms lijkt op een ziekelijk negatief symptoom, is dat voor de patiënt zelf niet altijd.
Kaat geeft dit zelf ook sterk aan:
“Goh ja gelijk dat ik zeg van er zijn veel mensen die misschien zouden zeggen dat mijn
leven saai is, maar ik heb wel een aantal goede vrienden bij wie ik regelmatig contact heb. En
uhm ik ben nu weer beginnen lezen. Ik lees heel graag filosofie en uh ik heb gisteren trouwens
nog 2 boeken gekocht en doe graag mee aan het filosofieatelier ook en tuurlijk crea-atelier is ook
mijn ding, tekenen en schilderen, en uhm ja ik heb, ik ga daar zodanig in op dat ik zo kan zeggen:
dat is niet waar mijn leven is niet saai (mm ja)..”
Omtrent het thema ‘bewust negatief symptoom gedrag stellen’, kunnen we concluderen dat de
buitenwereld niet altijd op een correcte manier het gedrag van de patiënten interpreteert. Patiënten
stellen soms gedrag dat voor hen helpend is, enerzijds om de confrontatie met de maatschappij te
vermijden en anderzijds om een opstoot van een acute psychose trachten te voorkomen. Er lijkt
een discrepantie te bestaan tussen de ervaringen van de patiënt zelf en de symptomen die
buitenstaanders rapporteren. Dit duidt nogmaals het belang van kwalitatief onderzoek, waarbij
we de ervaring en rapportages van de patiënten zelf gebruiken als uitgangspunt.
Omgaan met negatieve symptomen
Figuur 6: Schematische weergave van het thema ‘Omgaan met negatieve symptomen’
Omgaan met negatieve
symptomen
Actief verzet Aanvaarden
44
Binnen het thema ‘Omgaan met negatieve symptomen’, komen, zoals de naam aangeeft, de zaken
aan bod die patiënten aanhaalden, die voor hen of voor anderen helpend waren in het ervaren van
de negatieve symptomen. De strategieën die door de patiënten zijn benoemd, kunnen we
onderverdelen in enerzijds actief verzet tegen de negatieve symptomen en anderzijds het
aanvaarden van de negatieve symptomen.
Actief verzet.
Bij actief verzet tegen de negatieve symptomen zien we vooral dat patiënten bewust en actief
tegen de negatieve symptomen ingaan. Er worden verschillende methoden aangehaald. Zo is
jezelf een doel geven en nadenken over de lange termijn een van de manieren. Daarnaast is het
naar buiten komen en contacten aangaan met anderen een methode die door veel patiënten wordt
aangehaald. In het interview met Toon horen we het volgende wanneer hij spreekt over zijn
depressie die hij na zijn psychose kreeg:
“En dat is mijn begin geweest van mijn genezing, ik ben beginnen naar buiten treden,
door da licht in mijn huis. Ik ben beginnen ontplooien (mhm) en kben op mijn gemakske derdoor
geraakt.. ja. En het naar binnen keren, het naar binnen keren, het naar buiten keren, ook
mentaal of ook het gewoon effectief meer naar buiten komen? Naar buiten komen he (ja), ja
das de enigste oplossing. Tis daarmee, ik ben nooit thuis.”
Dit actief naar buiten komen en contact zoeken met mensen, is echter niet altijd zo makkelijk.
Dries haalt bijvoorbeeld aan dat je sociale contacten wegvallen door de positieve symptomen en
het niet makkelijk is om deze te herstellen.
“Wat er ook wegvalt is uw omgeving, want er zijn veel vrienden die zoiets heb van: “ik
wil daar efkes geen contact meer mee.” (mhm) Want mensen met een psychose kunnen echt heel
euh vermoeiend en lastig zijn voor de mensen om mee om te gaan. Wat da dan wel moeilijk maakt
om te herstellen denk ik, want ik denk wel dat je eigenlijk gesprekken nodig hebt.”
De reden waarom patiënten zo actief vechten, wordt ook een aantal keer aangehaald. Er wordt
gesproken over het niet willen worden zoals de andere passieve patiënten in de psychiatrie, of
over het vechten tegen gedachtenverlies of realiteitsverlies. Daarnaast komt ook het vechten voor
de identiteit naar boven. Ze willen iemand zijn, niet een deel van het geheel worden en hun
eigenheid verliezen. Dit zien we bijvoorbeeld heel duidelijk in het interview met Brecht:
“Je zegt van “Ik heb gevochten voor denkbehoud”. Gevochten voor denkbehoud, dus
om mijn eigen te kunnen zijn. Dat het niet zomaar een persoon zonder basis, zonder doel, zonder
enerzijds gewoon een geest die maar ronddwaalt. Net als je al dood bent, van voor dat je lichaam
begraven of gecremeerd is.”
45
Het actief tegen de negatieve symptomen ingaan, vergt ook energie van de patiënten. Sommige
zeggen dat het vechten ertegen leidt tot uitputting, tot vermoeidheid en dat het ertoe leidt dat je
niet in staat bent een job uit te oefenen. Sommigen gaan hieraan ten onder.
Aanvaarden.
Naast het actief vechten, zijn er ook patiënten die het aanvaarden van de negatieve symptomen
aanhalen in het omgaan met negatieve symptomen. Dat aanvaarden komt bij een aantal patiënten
vanuit het inzicht in de diagnose en het besef dat dit een onderdeel van het proces is. Daarnaast
benoemt Stef letterlijk dat hij de negatieve symptomen als een deel van het stabilisatieproces ziet.
Het is belangrijk om jezelf een bepaalde structuur op te leggen, zodat je ondanks de negatieve
symptomen die je ervaart toch verder kan. Het gaat niet alleen over het aanvaarden van de
negatieve symptomen, maar ook over het aanvaarden van de situatie waarin je je als patiënt
bevindt. Zoals reeds eerder besproken is er vaak een contrast tussen de levenssituatie voor of
tijdens en na de psychotische opstoot. Het aanvaarden van die situatie zit hier ook een stuk in,
aangezien bij veel mensen faalervaringen bij het opnieuw opstarten van hun leven tot een
ongelukkig gevoel kan leiden. Zo zegt Stef:
“Het is veel beter om terug te gaan naar een kapotte leven om het beter te maken, dan
het idee dat je opnieuw kan beginnen.”
Actief vechten en aanvaarden zijn twee strategieën die regelmatig aangehaald worden wanneer
patiënten vertellen over hoe ze omgaan met hun negatieve symptomen. Het vechten tegen de
symptomen heeft ook een keerzijde, het vergt namelijk veel energie en kan leiden tot onder andere
vermoeidheid. Het valt op dat merendeel van patiënten goed kan verwoorden hoe zij ermee
omgaan. De patiënten die deelnamen aan het onderzoek, zijn al vrij ver in het herstelproces en dit
kan de reden zijn voor het zo goed kunnen verwoorden van hoe ze ermee omgaan en wat hen
helpt.
Restthema
Binnen het restthema vallen codes die veelzeggend zijn omtrent de psychoanalytische theorie,
maar die patiënten niet zelf linken aan negatieve symptomen. De codes in dit thema komen vooral
uit interviews met Brecht. Hij vertelt dat zijn vader op jonge leeftijd stierf, net als alle andere
mannelijke figuren in zijn familie. De zoektocht naar zijn identiteit, die hij zijn hele leven al voert,
linkt hij hieraan. Hij heeft enkel een ideaalbeeld van zijn vader en klampt zich hier erg aan vast.
“…in mijn geval was het moeilijk voor te vinden wie dat ik ben en (hm) ik heb het gewoon
aan mijn vader niet kunnen vragen. Hij is te jong gestorven. En grootouders en nonkels en
46
grootnonkels.”
Daarnaast haalt hij ook aan dat zijn babysit grensoverschrijdend gedrag stelde. Dit nam volgens
hem zijn volledige identiteit weg en leidde tot zijn eerste psychose. Psychoanalytische zouden we
hier kunnen stellen dat er een forclusie van de Naam-van-de-vader aanwezig is. Brecht heeft geen
derde punt, dat een wet installeert. Dit maakt dat hij erg zoekende is in zijn identiteit. We kunnen
stellen dat deze man negatieve symptomen ondervindt doordat zijn imaginaire identiteit niet
doorleefd was. Brecht wil enorm graag zijn zoals zijn vader, zo zien we bijvoorbeeld het
financiële dat zowel voor zijn vader als voor hem zeer aanwezig zijn. Deze identificatie is slechts
een laag over de leegte, die de forclusie bij hem veroorzaakte en kan niet voldoende bieden. Zijn
zoektocht naar zijn identiteit is zeer aanwezig in de interviews. Hij weet niet hoe hij zichzelf moet
zijn, kan geen positie aan zichzelf geven.
Deze codes werden niet toegevoegd aan de analyse, omdat Brecht deze gewaarwordingen niet
zelf linkt aan het ervaren van negatieve symptomen. We willen bewust niet zelf deze link leggen,
aangezien we willen opletten met het installeren van causale verbanden of interpretaties.
47
Bespreking en discussie
Het doel van deze masterproef was om te weten te komen hoe langdurig psychotische patiënten
spreken over het al dan niet ervaren van negatieve symptomen. Op basis van de literatuurstudie
in het inleidend hoofdstuk van deze masterproef kwamen we tot de volgende onderzoeksvraag:
“Hoe spreken langdurig psychotische patiënten over het al dan niet ervaren van negatieve
symptomen?”
Om een antwoord te bieden op de onderzoeksvraag werd een thematische analyse uitgevoerd. We
gebruikten hiervoor veertien interviews van negen participanten. Uit deze analyse konden we vijf
hoofdthema’s extraheren, die samen een antwoord kunnen bieden op onze onderzoeksvraag. In
de onderstaande conclusie beschrijven we op welke manier elk thema een bijdrage levert in het
beantwoorden van de onderzoeksvraag. Daarnaast zullen we de thema’s ook binnen de
Lacaniaanse literatuur trachten te plaatsen.
Conclusie
De thematische analyse van de interviews leidde tot vijf hoofdthema’s. Deze thema’s beschrijven
elk een deel van de ervaring die patiënten deelden omtrent hun negatieve symptomen. Samen
vormen ze dus een antwoord op de onderzoeksvraag.
In het eerste thema ‘de leegte’ werd besproken hoe de patiënten de ervaring van de negatieve
symptomen omschrijven. Ze halen een leegte aan op drie verschillende vlakken, namelijk op
cognitief, emotioneel en lichamelijk vlak. De verwoording die patiënten aan de symptomen
geven, is erg sprekend. Zo worden onder andere ‘automatische piloot, omhulsel en leegte’ veel
aangehaald. Het spreken van een leegte is psychoanalytisch zeer sprekend. Binnen het imaginaire
register gaan we er in de eerste plaats vanuit dat wanneer de psychoticus een imaginaire
identificatie aangaat, dit niet voldoende is om de leegte op te vullen. Deze identificatie is slechts
een bedekking van het gat van de forclusie, het vult de leegte niet op. Wanneer patiënten spreken
over het handelen alsof ze op automatische piloot staan, zien we hier ook iets van die leegte
terugkomen. Er is geen derde punt geïnstalleerd, er is geen wet, geen referentiekader. De
imaginaire identificatie geeft hen wel ergens houvast, maar is toch niet voldoende. Ook wanneer
een waanconstructie in elkaar valt, komt deze leegte sterk naar voor. De oplossingspoging voor
de forclusie faalt en dit maakt dat de psychoticus met niets overblijft (Leader, 2012; Vanheule,
2013). Zoals we verwacht hadden zien we in het niet voldoen of in het wegvallen van de
oplossingspoging vooral die avolitie-apathie terugkomen. Nergens zin hebben, afgevlakte
emoties ervaren en dergelijke.
48
Wanneer we meer vanuit het symbolische register naar de negatieve symptomen kijken, kunnen
we de theorie van het negatief mentaal automatisme erbij halen, zoals de Clérambault het
definieert. Wanneer de psychoticus geen antwoord kan bieden op een situatie, op een vraag uit
het reële, dan zien we dat het produceren van taal stopt. De betekenaarsketting stopt, of gaat erg
moeizaam. De taal en dus de gedachten zijn verminderd of zijn helemaal weg (Vanheule, 2018).
Opvallend is dat sommige patiënten ook een teveel aan gedachten rapporteren, wat maakt dat ze
niet meer kunnen denken. Dit kunnen we begrijpen vanuit het positief mentaal automatisme,
waarin te veel of te snelle gedachten worden gerapporteerd (Vanheule, 2018). Het feit dat
patiënten aanhalen dan niet meer te kunnen denken, kunnen we interpreteren als een soort
secundaire reactie op het teveel aan gedachten.
Thema twee en drie, ‘Symptoom van de omgeving’ en ‘Van de top naar beneden vallen’
omschrijven waaraan patiënten de negatieve symptomen toeschrijven. Het zijn
verklaringsmechanismen die uitgedacht zijn door patiënten en die ook betekenis geven aan hun
ervaring.
Het thema ‘Symptoom van de omgeving’ laat ons nadenken over de vraag ‘In welke mate zijn
negatieve symptomen het gevolg van externe processen dan wel van interne processen?’. Het is
een vraag die moeilijk te beantwoorden is en dit zien we ook in de interviews zelf terugkomen.
Veel patiënten zeggen niet te weten welk aandeel de externe factoren hebben in vergelijking met
de interne. Een combinatie van beide processen wordt vaak als verklaring gegeven door de
patiënten. Wanneer we externe factoren als oorzaak bestempelen van de negatieve symptomen,
moeten we ons ook de vraag stellen in welke mate we dan nog kunnen spreken van symptomen.
Helaas kunnen we op deze bedenking geen antwoord geven aan de hand van het huidige
onderzoek. Wanneer we specifiek naar medicatie kijken als een externe factor die kan leiden tot
negatieve symptomen, kunnen we dit op twee manieren interpreteren. Enerzijds zouden we de
negatieve symptomen kunnen kaderen als een bijwerking van de antipsychotica. Anderzijds
kunnen we ook stellen dat de medicatie ervoor zorgt dat de waanconstructie wegvalt. Wat vanuit
het psychoanalytisch kader wil zeggen dat de manier waarop de psychoticus het gat van de
forclusie dicht, wordt weggenomen. De oplossingspoging wordt weggehaald, waardoor het gat,
de leegte open komt te liggen en de negatieve symptomen naar de voorgrond treden (Leader,
2012).
Het thema ‘Van de top naar beneden vallen’ is vanuit de psychoanalytische benadering ook zeer
interessant. In dit thema wordt in de eerste plaats gesproken over de confrontatie met de realiteit.
We zouden deze confrontatie ook kunnen zien als het wegvallen van de oplossingspoging. De
waanconstructie, die voor de psychoticus als de enige realiteit wordt aanschouwd, valt op een
49
gegeven moment weg. Net zoals hierboven reeds beschreven, leidt dit tot een confrontatie met
een leegte, die als zeer pijnlijk wordt ervaren. Daarnaast wordt in dit thema ook gerapporteerd
over het grote contrast in emoties, gedachten en handelingen. Er wordt hier vooral de vergelijking
gemaakt tussen de waanperiode en de periode erna. Tijdens de waanperiode zijn emoties,
gedachten en energie om dingen te ondernemen in overvloed aanwezig. Wanneer de waan echter
wegvalt, lijken ook al die andere zaken weg te vallen en blijft er niets meer over. Het enige wat
er nog overschiet is het gat van de forclusie dat volledig blootligt (Vanheule, 2013).
In het vierde thema ‘negatief symptoom gedrag bewust stellen’ werd duidelijk dat gedrag dat
buitenstaanders interpreteren als negatief symptoom, niet altijd een symptoom is. Patiënten stellen
dat ze soms bewust kiezen om zich terug te trekken of te zwijgen. Enerzijds ter preventie van een
psychotische opstoot, anderzijds vanuit een bescherming tegen de maatschappij. Dit duidt ons
nog maar eens op het belang van kwalitatief onderzoek. Wanneer patiënten bevraagd worden en
gepeild wordt naar de ervaring, krijgen zaken als deze de kans om aan bod te komen. Indien we
een kwantitatief onderzoek hadden gedaan, hadden we misschien zaken als een negatief
symptoom gequoteerd, terwijl het door de patiënt niet zo ervaren wordt. Er zou dan kostbare
informatie verloren gegaan zijn. Het is heel belangrijk om te bemerken dat we als buitenstaander
niet zomaar gedrag van patiënten kunnen interpreteren, aangezien de opzet van gedrag en hoe het
gedrag overkomt niet altijd hetzelfde is. Wanneer we het thema inhoudelijk verder bestuderen,
zouden we het terugtrekken, het zich onttrekken van sociaal contact, ook kunnen interpreteren
vanuit de angst om samen te vallen met de ander. Aangezien het derde punt niet geïnstalleerd is
bij de psychotische structuur, is er sprake van een duale relatie. Deze dualiteit zorgt ervoor dat de
ander snel als bedreigend en intrusief overkomt voor de psychoticus (Leader, 2012, Libbrecht,
1996; Vanheule, 2013).
In het vijfde en laatste thema werd gerapporteerd hoe patiënten omgaan met de negatieve
symptomen. Hierin kwamen twee mechanismen aan bod, namelijk actief verzet tegen en het
aanvaarden van de symptomen. Het zijn allebei strategieën die energie vergen van de patiënten.
Het actief verzet komt bij een aantal patiënten vanuit het niet willen worden zoals de anderen, ze
zeggen geen deel van het geheel te willen zijn. Sommigen spreken letterlijk over het vechten voor
hun eigen identiteit, wat hun zoektocht naar hun plaats, naar wie ze zijn duidelijk weergeeft.
Zonder het referentiekader, zonder de Naam-van-de-vader, kunnen ze zichzelf moeilijk een
positie geven in de wereld. Wanneer de negatieve symptomen de overhand nemen, of wanneer
dus een waanconstructie of een imaginaire identificatie is weggevallen, valt hun identiteit weg
(Vanheule, 2013). Het actief verzet toont hoe belangrijk het voor hen is om zichzelf te kunnen
50
positioneren ten opzichte van de ander en om zichzelf een identiteit te kunnen geven. Dit om te
voorkomen dat ze worden opgeslorpt door de ander.
De vijf voorgaande thema’s kunnen we samen bundelen tot een antwoord op onze
onderzoeksvraag. Zowel de ervaring van de negatieve symptomen als de
verklaringsmechanismen en de copingmechanismen worden gerapporteerd door de patiënten.
Daarnaast worden we er ook op gewezen dat we moeten oppassen met het ‘begrijpen’ en het
interpreteren van gedragingen.
Bedenkingen bij het huidig onderzoek en implicaties voor verder onderzoek
De thematische analyse werd gebaseerd op veertien interviews van negen verschillende
participanten. Wanneer we naar de aanbeveling kijken op vlak van van steekproefgroottes van
Braun, Clarke en Hayfield (2015) zien we dat we te maken hebben met een medium project. Zij
definiëren een onderzoek als medium wanneer er minimum zes en maximaal vijftien participanten
deelnemen, waarin het huidige onderzoek bijgevolg valt. We kunnen stellen dat het onderzoek
over voldoende data beschikt om betrouwbare conclusies te trekken. Een nadeel binnen dit
onderzoek is dat de mening en ervaring van de patiënten die meermaals geïnterviewd werden,
soms zwaarder doorweegt dan de ervaring van de participanten die slechts eenmalig werden
bevraagd. Het zou op methodologisch vlak sterker zijn om veertien verschillende participanten te
interviewen. Anderzijds zorgt het feit dat sommige patiënten meerdere malen werden
geïnterviewd voor meer diepgang omtrent bepaalde onderwerpen. In verder onderzoek zouden
we een grotere steekproef kunnen hanteren, waarbij we ervoor zorgen dat elke participant een
gelijk aantal keren wordt geïnterviewd. Zo zijn we zeker dat een bepaalde mening niet zwaarder
kan doorwegen dan een andere.
Negatieve symptomen worden op verschillende manieren door patiënten verklaard. Vaak wordt
door aangehaald patiënten dat ze niet weten in welke mate symptomen door de ene factor, dan
wel door een andere worden veroorzaakt. Zo blijven we na dit onderzoek vooral met een groot
vraagteken achter omtrent de bijwerkingen van medicatie. De meeste patiënten rapporteren dat
negatieve symptomen deels door medicatie-effecten kunnen verklaard worden en deels door de
psychose zelf. Het is moeilijk of zelfs onmogelijk om te weten in welke mate negatieve
symptomen dus een onderdeel van de psychose zelf zijn en in welke mate ze veroorzaakt worden
door de medicatie. In verder onderzoek zou men op zoek kunnen gaan naar psychotici die geen
medicatie nemen, om ook bij hen te bevragen of en op welke manier zij negatieve symptomen
51
ervaren. Op die manier kunnen we een idee krijgen van de bijdrage van de psychose zelf, zonder
rekening te moeten houden met medicatie-effecten.
Let wel, het gaat in het huidig onderzoek over de negatieve symptomen, die mensen ervaren
wanneer zij opgenomen zijn in de psychiatrie. Dat wil zeggen dat de oplossingspoging niet
voldoende antwoorden kon bieden en weg is gevallen, wat tot een declenchering van de psychose
heeft geleid. We moeten ons hier dus de vraag stellen of de negatieve symptomen bij deze mensen
wel dezelfde zijn en of deze niet sterker ervaren worden in vergelijking met mensen die niet
gedeclencheerd zijn. Het zou kunnen dat psychotici, die niet gedeclencheerd zijn en perfect
functioneren in de samenleving, ook negatieve symptomen ervaren. Maar dat het daar gaat om
een ander soort symptomen of dat ze op een andere manier ervaren worden. Deze vergelijking
kan ook een interessante onderzoeksvraag vormen voor toekomstig onderzoek.
Een laatste implicatie voor verder onderzoek die deze masterproef met zich meebrengt, handelt
omtrent de meetinstrumenten voor negatieve symptomen. De instrumenten die vandaag de dag
gebruikt worden om negatieve symptomen te inventariseren, zoals aangegeven door Lincoln,
Dellfus en Lyne (2017), peilen nog te weinig naar de subjectieve ervaring en de klachten van
patiënten zelf. Dit ondanks het feit dat dit voor zowel diagnostiek als behandeling erg belangrijk
is, zoals blijkt in deze masterscriptie. Nieuw onderzoek kan gericht zijn op het ontwikkelen van
passende meetinstrumenten, zoals bijvoorbeeld semigestructureerde interviews, waarin de nadruk
ligt op de ervaring van de patiënt zelf. Indien passende instrumenten ontwikkeld worden, kan ook
de klinische praktijk zich richten op het correct benaderen van de patiënten. Hiermee bedoelen
we dat we patiënten niet vanuit veronderstellingen of vermoedens moeten benaderen, maar vanuit
wat ze zelf aangeven.
Klinische implicaties
Libbrecht (1996) en Lacan (1993(1955-56)) haalden aan dat we ons moeten behoeden voor het
begrijpen. Dit blijkt uit dit onderzoek ook te gelden voor negatieve symptomen. In het huidige
onderzoek komt duidelijk aan bod dat gedrag door derden als negatieve symptomen
geïnterpreteerd kan worden, terwijl dit voor de patiënt niet zo is. Het toont nogmaals het belang
aan van het specifiek bevragen van de patiënten zelf. Wanneer patiënten bevraagd worden, kan
er door de hulpverleners ook op een gepaste manier mee omgegaan worden. De omgeving moet
weten of bepaald gedrag al dan niet bewust gesteld wordt om er op een goede manier op te
reageren en dit kan enkel via het rechtstreeks bevragen van de patiënten. Op die manier kunnen
we vermijden dat er situaties ontstaan waarin mensen geforceerd worden om iets te doen, net op
het moment dat ze uit preventie terughoudend zijn.
52
Patiënten halen sterk het effect van medicatie aan in het verklaren van de negatieve symptomen.
Het lijkt belangrijk om samen met patiënten te bekijken in welke mate de hoge dosissen medicatie
nodig en gewild zijn. Het kan eventueel een optie zijn om sneller de antipsychotica af te bouwen.
De participanten haalden immers zelf aan dat medicatie in een eerste fase van de opname wel
nodig kan zijn, om de waan stil te leggen en ervoor te zorgen dat ze terug in de realiteit komen.
Anderzijds kan het te lang innemen van medicatie er echter toe leiden dat de bijwerkingen,
waaronder negatieve symptomen ervaren, langer duren dan nodig. De negatieve symptomen
lijken niet bevorderlijk voor het verdere herstel. Hierbij aansluitend wordt ook de psychiatrie op
zich onder vuur genomen door de patiënten. Indien patiënt en hulpverlener meer in dialoog
zouden treden, zou er misschien een hele vooruitgang geboekt kunnen worden binnen de
organisatie van de psychiatrische zorg.
53
Bibliografie
American Psychiatric Association. (2014). Beknopt overzich van de criteria DSM-5: Nederlandse
vertaling van desk reference to the diagnostic criteria from DSM-5. Amsterdam: Boom.
Barch, D.M., Bustillo, J., Gaebal, W., Gur, R, Heckers, S, Malaspina, D, et al. (2013). Logic and
justification for dimensional assessment of symptoms and related clinical phenomena in
psychosis: Relevance to DSM-5. Schizophrenia research, 150, 15-20.
Birchwood, M., & Jackson, C. (2010). Schizophrenia. East Ussex: Psychology Press.
Braun, V. & Clarke, V. (2006) Using thematic analysis in psychology. Qualitative research in
psychology, 3, 77-101
Bruffaerts, R., Bonnewyn A., De Hert M., Demyttenaere K. (2016) Psychotische ervaringen in de
algemene populatie. Neuron, 21, 34-37
Clarke, V., Braun, V. & Hayfield, N. (2015). Thematic analysis. In Smith, A. (Eds.). Qualitative
psychology: a practical guide to research methods (pp 222-248). London: SAGE
Publications Ltd.
Cohen D, Crabtree B. (2006). Qualitative Research Guidelines Project. Ontleend aan de website:
http://www.qualres.org/HomeSemi-3629.html.
Dellfus, S., & Lyne, J. (2017, Augustus). Negative symptoms: History of the concept and their
position in diagnosis of schizophrenia. Schizophrenia research, 187, 3-7.
Desmet, Mattias. (2019). Lacan’s logic of subjectivity : a walk on the graph of desire.
Borgerhoff & Lamberigts.
Dulsster, D. (2016). De Verborgen Psychose. Cahier. Tijdschrift voor psychoanalyse en cultuur,
39–48.
Evans, D. (1996). An introductory dictionary of Lacanian psychoanalysis. London: Routledge.
54
Gee, B., Hodgekins, J., Lavis, A., Notley, C., Birchwood, M., Everard, L., et. al. (2018). Lived
experiences of negative symptoms in first-episode psychosis: A qualitative secondary
analysis. Early Intervention in Psychiatrie. https://doi.org/10.1111/eip.12558.
Henriksen, M.G., Skodlar B., Sass L.A. & Parnas, J. (2010). Autism and Perplexity: A qualitative
and theoretical study of basic subjective experiences in Schizophrenia. Psychopathology,
43, 357-368.
Johnston, A. (2016). Jacques Lacan. Ontleend aan Stanford encyclopedia of philosophy,
https://plato.stanford.edu/entries/lacan/.
Jones, S.R. & Fernyhough, C., (2007). A New Look at the Neural Diathesis–Stress Model of
Schizophrenia: The Primacy of Social-Evaluative and Uncontrollable Situations.
Schizophrenia bulletin, 33, 1171-1177.
Kirkpatrick, B., Fenton, W.S., Carpenter, W.T.Jr., Manter, S.R. (2006). The NIMH-MATRICS
Consensus Statement on Negative Symptoms. Schizophrenia Bulletin, 32, 214-219.
Lacan, J. (1981). Le séminaire, Livre III, Les Psychoses. Parijs: Seuil.
Leader, D. (2012). Wat is waanzin?. Amsterdam: De bezige bij.
Le Lievre, J. A., Schweitzer, R., & Barnard, A. (2011) The subjective experience of negative
symptoms : characteristics of emotional withdrawal. In Geekie, J., Randall,
P., Lampshire, D., & Read, J. (Eds.) Experiencing Psychosis : Personal and
Professional Perspectives.Routledge (pp. 187-196), East Essex.
Libbrecht, K. (1996). Lacan over psychose: een bijzondere klinische benadering. Sleidinge:
Psychiatrisch centrum.
Lincoln, T. M., Dellfus, S., & Lyne, J. (2017, August). Current developments and challenges in
the assessment of negative symptoms. Schizophrenia Research, 186, 8-18.
doi:http://dx.doi.org/10.1016/j.schres.2016.02.035
55
Maleval, J. (2018). Elementen voor een klinisch begrip van de alledaagse psychose [1].
Psychoanalytische perspectieven, 36.
Makaryk, I. R. (1993) Encyclopedia of contemporary literary theory: approaches, scholars,
terms. Toronto: University of Toronto Press Incorporated.
Pai, N. & Vella, S. C. (2015) Negative symptoms in schizophrenia: The prevailing challenges.
Nitte University Journal of Health Science, 5 (2), 104-115
Parnas, J. (1999). From predisposition to psychosis: Progression of symptoms in schizophrenia.
Acta psychiatrica scnadinavica, 99. 20-29.
Piskulic, D., Addington, J., Cadenhead, K. S., Cannon, T. D., Connblatt, B. A., Heinssen, R., et
al. (2012), Negative symptoms in individuals at clinical high risk of psychosis. Psychiatry
Resaerch, 196, 220-224.
Prins, P. & Braet, C. (2014). Klinische ontwikkelingspsychologie (Herdruk). Houten: 1 Bohn
Stafleu Van Loghum.
Rolls, E. T., Lu, W., Wan, L., Yan, H., Wang, C., Yang, F., et al. (2017). Individual differences
in schizophrenia. BJPsych Open, 3, 265–273. doi: 10.1192/bjpo.bp.117.005058.
Strauss, G. P., Horan, W. P., Kirkpatrick, B., Fischer, B. A., Keller, W. R., Miski, P., et al. (2013).
Deconstructing negative symptoms of schizophrenia: Avolition–apathy and diminished
expression clusters predict clinical presentation and functional outcome. Journal of
Psychiatric Research, 47(6), 783-790.
Tan, N. & Van Os, J. (2014) Schizofreniespectrum en andere psychotische stoornissen in de
DSM-5. Tijdschrift voor psychiatrie, 56, 167-171.
Tandon, Ravij et al. (2013). Definition and description of schizophrenia in the DSM- 5.
Schizophrenia research, 150, 3-10
56
Vanheule, S. (2013). Psychose anders bekeken: over het werk van Jacques Lacan. Tielt:
Lannoo.
Vanheule, S. (2018). From de Clérambault’s Theory of Mental Automatism to Lacan’s Theory of
the Psychotic Structure. Psychoanalysis and History, 20(2), 205–228.
https://doi.org/10.3366/pah.2018.0259
Van Os, J., Linscott, R. J., Myin-Germeys, I., Delespaul, P., Krabbendam, L. (2008). A systematic
review and meta-analysis of the psychosis continuum: evidence for a psychosis
proneness–persistence–impairment model of psychotic disorder. Psychological
Medicine, 39, 179-195.
Verhaeghe, P. (2002). Over normaliteit en andere afwijkingen: handboek klinische
psychodiagnostiek. Leuven: Acco.
Walker, E.F., Diforio, D & Baum, F. (1999). Developmental neuropathology and the precursors
of schizophrenia. Alta psychiatrica Scandinavica. Supplementum., 395, 12-19.
57
Bijlagen
Bijlage 1: Onderzoeksdagboek
Datum Deeltaak in de
thematische analyse
Persoonlijke bedenkingen
Transcriberen van de
interviews
Het transcriberen van de interviews was een
moeizaam proces.
Interviews die ik niet zelf
heb getranscribeerd drie
maal lezen, de interviews
die wel zelf
getranscribeerd zijn, twee
maal lezen
Bij het lezen van de interviews valt het meteen
op dat er een aantal zaken zijn die bij de
verschillende patiënten meerdere malen
voorkomen. Zoals negatieve symptomen die
gekoppeld worden aan medicatie, psychiatrie.
Het stigma komt ook regelmatig voor in de
interviews. Dit was voor mij toch wel wat
verrassend omdat ik persoonlijk dacht dat die
stigmatisering beter is.
Coderen van een
interview, afgenomen bij
Stef
Het coderen van het interview nam veel tijd in
beslag. Ik vond het moeilijk om zaken onder
dezelfde codes te plaatsen, omdat ik te dicht bij
de verwoording van de patiënt wou blijven. Ik
kon wel linken tussen de verschillende dingen
zien, maar toch durfde ik ze niet als hetzelfde te
coderen.
5 december
2018
Overlopen van codes van
het eerste interview,
afgenomen bij Stef, met
Nienke Moernaut en een
medestudent
Dit was een zeer leerrijk moment, omdat ik zag
dat de onderzoeker reeds algemenere codes had,
waardoor ook verschillende zaken onder
eenzelfde code konden geplaats worden. Dit
hielp me inzicht te krijgen in hoe ik efficiënt kon
coderen, zodat ik niet immens veel verschillende
codes zou creëren.
December
2018 –
maart 2019
Coderen van de
interviews
Op basis van het overlopen van een interview
met de onderzoeker en een medestudent, besliste
ik om in een eerste keer alle interviews te
coderen en hierbij nog vrij dicht bij de
verwoording van de patiënten te blijven. Tijdens
het coderen van de interviews viel het op dat een
58
aantal zaken terugkwamen bij de verschillende
proefpersonen. Ze hadden het vaak over dezelfde
zaken, maar verwoordden het op een andere
manier. Ook merkte ik een aantal tegenstellingen
op, die ik voor mezelf noteerde in een
werkschrift.
Maart 2019 Herbekijken van de
codering van vijf
interviews
Na de eerste coderen, herbekeek ik de codes en
probeerde ik al een aantal codes te veranderen
naar iets meer overkoepelende codes.
27 maart
2019
Overlopen van codes van
een interview met Nienke
Moernaut en een
medestudent
Bij het overlopen van de codes nu, merkte ik dat
de codes vrij goed overeenkwamen met de
onderzoeker en de medestudente hun codes. Dit
gaf me goede moed om op deze manier verder te
gaan.
Maart 2019
– midden
april
Verder herbekijken van
de codering van de
overige interviews
De rest van de interviews werden nog eens
doorgenomen om iets algemenere codes te
kunnen geven.
Midden april Hogere orde codes
opstellen
Ik knipte alle codes uit en probeerde deze in een
aantal onderverdelingen samen te leggen. Op die
manier kon ik ook reeds nadenken over thema’s
en eventueel subthema’s die uit de codes konden
voortkomen. Om tot de hogere orde codes te
komen, las ik de opmerkingen die ik genoteerd
had tijdens het coderen van de interviews. Hierin
stonden vooral overeenkomsten, tegenstellingen
en verrassende elementen uit de interviews. Ik
stelde vier maal hogere orde codes op en elke
keer kwam ik tot ietwat andere resultaten. De
laatste twee keer dat ik de hogere orde thema’s
maakte, kwamen deze wel vrij goed overeen.
Eind april Thema’s opstellen vanuit
de hogere orde codes
Vanuit de hogere orde codes trachtte ik thema’s
op te stellen. De thema’s met hun subthema’s
lichtte ik steeds toe aan mijn huisgenoot, omdat
zij helemaal buiten het onderzoek stond. Zij gaf
dan feedback over de duidelijkheid van de
59
thema’s en ze stelde vragen over de inhoud
ervan. Dit leidde ertoe dat ik drie maal de
thema’s heb herwerkt om tot een resultaat te
komen, waar ikzelf tevreden over was.
3 mei 2019 Overlopen van de thema’s
en hun subthema’s met
Nienke Moernaut
Bij de bespreking van de thema’s kon Nienke
Moernaut ook nog tips geven. Ze stelde ook
vragen over hogere orde codes, die me meer
inzicht gaven in de samenhang. Dit deed me op
een andere manier nadenken over de schikking
van de hogere orde codes binnen de thema’s en
zo veranderde het opnieuw nog wat.
4 tot en met
6 mei 2019
Uitschrijven van de
thema’s
Bij het uitschrijven zelf veranderde ik vooral nog
de verwoording of de benaming van de thema’s.
Ook zag ik nog meer waar er overlapping was
over de thema’s heen en kon ik nog meer linken
leggen. Het uitschrijven ging op zich wel vlot.
Ik merkte dat ik vaak quotes van dezelfde
patiënten gebruikte. Enerzijds omdat zij meer
geïnterviewd waren en anderzijds omdat zij ook
meer dingen zeiden over het thema. Ik schreef
deze bedenking dan ook neer.
8 mei 2019 Feedback ontvangen op
de uitgeschreven thema’s
De feedback die ik kreeg op het uitschrijven van
de thema’s was zeer nuttig. Ik was in de eerste
plaats zeer tevreden over het feit dat Nienke
Moernaut goede feedback gaf op de inhoud van
de thema’s. De opmerkingen omtrent
wetenschappelijk schrijven, kon ik helemaal
volgen. Hier kon ik ook meteen mee aan de slag.
9- 15 mei Thema’s bijwerken naar
de feedback van Nienke
Moernaut.
Het bijwerken van de thema’s deed ik zeer
systematisch. Ik probeerde elke dag een thema te
herwerken of te verbeteren. Nadat alle thema’s
uitgeschreven waren, keken twee mensen deze
tekst na op schrijf- of taalfouten.