de grote stromingen - woordverklaring · continentale filosofen komt deze problematiek terug,...
TRANSCRIPT
De grote stromingen - woordverklaring 1 analytische filosofie .............................................................................................................................. 2
2 atheisme ............................................................................................................................................... 2
3 atomisme .............................................................................................................................................. 2
4 constellatie ........................................................................................................................................... 3
4.1 Synoniemen ................................................................................................................................... 3
5 constitutief ........................................................................................................................................... 3
6 continentale filosofie ............................................................................................................................ 4
7 deductie ................................................................................................................................................ 4
8 deisme .................................................................................................................................................. 4
9 dictum ................................................................................................................................................... 5
10 empirisme ........................................................................................................................................... 5
11 epistomologie ..................................................................................................................................... 5
12 existialisme ......................................................................................................................................... 6
13 fenomenologie ................................................................................................................................... 6
14 idealisme ............................................................................................................................................ 6
15 inductie ............................................................................................................................................... 6
16 kosmogenie ........................................................................................................................................ 7
17 lheologisch .......................................................................................................................................... 7
18 materialisme ....................................................................................................................................... 8
19 maxime (universele maxime) ............................................................................................................. 8
20 metafysica .......................................................................................................................................... 9
21 oerstof ................................................................................................................................................ 9
22 ontologie............................................................................................................................................. 9
22.1 informatica ................................................................................................................................ 10
23 pantheisme ....................................................................................................................................... 10
24 preconceptie ..................................................................................................................................... 11
25 rationalisme ...................................................................................................................................... 11
26 reductionisme ................................................................................................................................... 11
27 scepticisme ....................................................................................................................................... 11
28 subject .............................................................................................................................................. 12
29 teleologie .......................................................................................................................................... 12
30 transcendentaal ................................................................................................................................ 12
30.1 transcendentaal idealisme ........................................................................................................ 12
1 analytische filosofie Zie document: Analytische_filosofie
De analytische filosofie is een algemene verzamelnaam voor een bepaalde stijl van filosoferen in de
hedendaagse filosofie die vooral in de Engelstalige landen ging overheersen in de 20ste eeuw. Kenmerkend
voor analytische filosofie is het streven naar helderheid in verwoording en argumentatie van het ideeëngoed.
Meestal wordt de continentale filosofie, die vooral op het Europese continent bedreven zou worden,
beschouwd als tegenhanger van de analytische filosofie, al moet het adjectief 'continentaal' niet al te letterlijk
opgevat worden. Ook de Duitser Gottlob Frege en de filosofen van de Wiener Kreis, die uiteraard van
continentaal Europa afkomstig waren, hebben aanzienlijk bijgedragen aan de analytische filosofie.
2 atheisme Zie document: Athe%C3%AFsme
Atheïsme is in strikte zin de afwezigheid[1] van geloof in een of meerdere goden;[2][3][4][5] of zoals het in de
filosofie wordt beschouwd, het niet aanvaarden van dit geloof.[6][7][8] Deze strikte definitie sluit aan bij de
Griekse herkomst van het woord 'atheïsme' - a- (zonder) en theos (god).[9] In het algemeen spraakgebruik
wordt atheïsme ook wel gezien als geloven dat er geen god bestaat.[10]
Atheïsme kent specifiekere afgeleide betekenissen, die elkaar soms overlappen en soms uitsluiten. Zo
overkoepelt atheïsme zowel het agnosticisme ten aanzien van goden als de nadrukkelijke verwerping van
iedere vorm van religiositeit, zowel de overtuiging dat er onvoldoende bewijsmateriaal is om tot de aanname
of afwijzing van een godheid te kunnen komen, als de overtuiging dat de wetenschap heeft bewezen dat er
geen god bestaat of kan bestaan, zowel sterke (of positieve) als zwakke (of negatieve) vormen van atheïsme,
zowel de opvatting dat het godsbegrip geen waarde of betekenis toekomt als de opvatting dat het godsbegrip
nuttig kan zijn voor onontwikkelden, zowel de opvatting dat godsdienst slechts de wetenschap hindert als de
opvatting dat de godsdienst altijd leidt tot persoonlijke en/of maatschappelijke ellende. De gegeven definitie
omvat kortom alle ongeloofsposities van het spectrum dat aan de ene zijde wordt begrensd door louter
intellectueel niet-weten en aan de andere zijde door het voorstaan van politiek-maatschappelijke bestrijding
van de godsdienst en werving voor het atheïsme.[11]
3 atomisme Zie document: Atomisme
Het atomisme is de filosofische leer die stelt dat alle stoffen zijn opgebouwd uit ontelbare minuscule
ondeelbare blokjes: atomen, afgeleid van het Griekse atomos (ondeelbaar). Leucippus en Democritus volgden
deze leer. Martin Bernal was van mening dat deze twee de inspiratie voor de naam atomos hadden opgedaan
na een reis naar Egypte, waar zij leerden over de Egyptische god Atum. In de moderne scheikunde werd het
atomisme ingevoerd door John Dalton. Atomisten worden soms gezien als de latere natuurfilosofen.
Van belang voor het filosofische concept van het atomisme is dat een feit dat werd aangenomen aan het begin
van de negentiende eeuw, namelijk dat atomen niet kleiner konden worden opgedeeld, niet bleek te kloppen.
In de twintigste eeuw ontdekte men dat deze bestaan uit nog kleinere deeltjes: elektronen, neutronen en
protonen. Verdere experimenten tonen aan dat de protonen en neutronen bestaan uit nog kleinere quarks. Op
het moment zijn dit voor ons de kleinst deelbare deeltjes; maar vanuit de ervaring dat de deeltjes toch steeds
weer deelbaar lijken te zijn vloeit de vraag: "is materie oneindig deelbaar?" Aangezien de afwezigheid van
bewijs niet gelijk staat aan bewijs van afwezigheid, kan dit nog niet bewezen of verworpen worden.
4 constellatie
3. Samenstel van factoren dat invloed op iets of iemand uitoefent; geheel van omstandigheden waarin iets of
iemand verkeert; situatie; toestand; stand van zaken.
↪a. In het alg.
↪b. In de psychologie.
–4. Samenstel van verschillende onderdeelen die onderling min of meer geordend zijn; samenhang van
verschijnselen (zoowel m. betr. t. de onderdeelen als m. betr. t. het geheel).
↪a. In het alg.
↪b. Opbouw, organisatie van een zin m. betr. t. het rhythme.
↪c. Opbouw van een organisatie.
↪d. (Scheik.) Ruimtelijke ordening van atomen binnen een molecule.
4.1 Synoniemen
5 constitutief
bnw. Uit fr. constitutif, -ive (1488) (< constituer < lat. constituere); zoo ook eng. constitutive (1592 in de bet. 1,
1932 in de bet. 2), du. konstitutiv.
+↪1. (Als meest bepalend element) vormend, tot stand brengend, tot een geheel samenstellend;
constitueerend; inz. m. betr. t. kunstvormen, geestelijke stroomingen, kennis e.d.
↪2. (Biol.) Van nature, te allen tijde in een organisme aanwezig.
+3. (Rechtst.) Vestigend, vaststellend, rechtscheppend; bepalend.
6 continentale filosofie Zie document: Continentale_filosofie
Continentale filosofie is een term die in de Angelsaksische wereld gebruikt wordt om er verschillende
filosofische stromingen en tradities in de hedendaagse filosofie mee aan te duiden uit het vasteland van
Europa, in het bijzonder uit Duitsland en Frankrijk. Het begrip wordt meestal gehanteerd in contrast met
analytische filosofie. Stromingen waarop het kan duiden zijn Duits idealisme, levensfilosofie, fenomenologie,
existentialisme, hermeneutiek, (post)structuralisme, feministische filosofie, het speculatief realisme, de
kritische theorie (Frankfurter Schule) en enkele andere richtingen van Westers marxisme. Er bestaat geen
duidelijke scheidslijn of definitie om uit te maken wat precies onder continentale filosofie valt. Over het
algemeen valt te zeggen dat continentale filosofie samenhangt met de brede Kantiaanse thesis dat de aard van
kennis en ervaring gebonden zijn aan omstandigheden die niet direct toegankelijk zijn voor empirisch
onderzoek.
7 deductie Zie document: Deductie
Deductie is een methode in de filosofie en in de logica, waarbij een gevolgtrekking wordt gemaakt uit het
algemene naar het bijzondere - van de algemene regel (major-premisse) naar de bijzondere regel (minor-
premisse) of waar de verzameling van premissen en de negatie van de conclusie inconsistent zijn.
Voorbeeld
Een deductieve redenering van deze vorm noemt men ook een syllogisme. Deze redeneervorm is verder
ontwikkeld en uitgebreid in diverse systemen van propositielogica en predicaatlogica, de meest gebruikte
hiervan is de natuurlijke deductie.
Tegenover deductie staat inductie, waarbij op grond van enkele bijzondere gevallen een algemene conclusie
wordt getrokken.
8 deisme Zie document: De%C3%AFsme
Deïsme is een religieus-filosofische opvatting die God als transcendente oorzaak van de natuurwetten
beschouwt. Dit houdt in dat God weliswaar de schepper van het universum is, maar sinds de schepping op geen
enkele wijze ingrijpt in het proces van de natuurwetten. Deze leer is een gevolg van het modernistische
rationalisme en een vervolg op het theïsme, de opvatting dat God ook immanent is (en dus in sommige
gevallen uitzonderingen op de natuurwetten maakt). In de meest gangbare versie is God niet antropomorf
(mensvormig).
9 dictum Zie document: Gezegde_%28zegswijze%29
Een gezegde is een groep woorden (vaak een complete zin) die gezamenlijk één betekenis vertegenwoordigen.
Veelal kan die betekenis niet uit de afzonderlijke woorden worden afgeleid, maar moet de zin in zijn geheel
worden begrepen.
10 empirisme Zie document: Empirisme
Empirisme is een filosofische stroming waarin gesteld wordt dat kennis uit de ervaring voortkomt. Het
empirisme wordt traditioneel beschouwd als een filosofie die tegengesteld is aan het rationalisme, dat de rede
en het denken aanwijst als voornaamste kennisbron. Het verzet zich ook tegen elk innatisme dat stelt dat er
aangeboren kennis bestaat. Volgens het empirisme bezit de mens geen enkele vorm van aangeboren kennis en
moet zijn geest opgevat worden als een onbeschreven blad (tabula rasa). Het empirisme speelt voornamelijk
een rol in de epistemologie als ook in de filosofie van de geest.
In de antieke filosofie kwamen al bepaalde vormen van empirisme terug in het werk van Aristoteles en
Epicurus. Echt doorbreken zou het empirisme pas in de 17e en 18e eeuw in Groot-Brittannië met het Brits
empirisme uitgewerkt door denkers als Francis Bacon, John Locke, George Berkeley, David Hume en John Stuart
Mill. Verdere vormen van empirisme vindt men terug in het positivisme van Auguste Comte, het pragmatisme
van William James, de analytische filosofie van Bertrand Russell, het logisch empirisme van Rudolf Carnap en
het constructief
11 epistomologie Zie document: Kennistheorie
Kennistheorie of epistemologie (Grieks: Επιστήμη, epistèmè: kennis en λόγος, logos: leer), ook wel kentheorie,
kennisleer, of kenleer genaamd, is de tak van de filosofie die de aard, oorsprong, voorwaarden voor en
reikwijdte van kennis en het weten onderzoekt. Het vakgebied is vooral vooraanstaand binnen de analytische
filosofie en er worden dan ook vaak verbanden gelegd met de inzichten uit de logica. Ook bij verscheidene
continentale filosofen komt deze problematiek terug, voornamelijk in de fenomenologie, maar dan vaak
gekaderd in een groter geheel. In de wetenschapsfilosofie onderzoekt men specifiek de redelijkheid en de
vooruitgang van wetenschappelijke theorieën en kan dan ook gezien worden als een deelgebied van de
epistemologie. De centrale vragen binnen de epistemologie zijn:
"Wat is kennis?"
"Wat kan ik weten?"
"Hoe wordt kennis vergaard?"
Verder worden deze vragen gecombineerd met een analyse van gerelateerde termen zoals overtuiging,
rechtvaardiging, waarheid en waarneming. Vaak wordt er gezocht naar een zeker fundament of criterium, zij
het intern in de mens zelf, zij het extern ergens in de buitenwereld, dat als garantie kan dienen voor zekere
kennis. Verdere belangrijke problemen binnen de epistemologie zijn het Gettier-probleem en het probleem van
het filosofisch scepticisme.
12 existialisme Zie document: Existentialisme
Het existentialisme is een 20e-eeuwse filosofische en literaire stroming die individuele vrijheid,
verantwoordelijkheid en subjectiviteit vooropstelt. Het existentialisme beschouwt iedere persoon als een uniek
wezen, verantwoordelijk voor eigen daden en eigen lot. De uitdaging van ieder individueel mens is om in
afwezigheid van een transcendente god en binnen zijn absurd en zinloos bestaan zijn vrijheid te gebruiken om
een eigen ethos op te bouwen en zijn bestaan zodoende zin te geven.
Het existentialisme wordt geplaatst binnen de hedendaagse filosofie, en meer concreet de continentale
traditie. Het existentialisme, met auteurs als Jean-Paul Sartre, is ook sterk geïnspireerd op de fenomenologie
van Edmund Husserl en Martin Heidegger.
13 fenomenologie Zie document: Fenomenologie
De fenomenologie (van Oudgrieks φαινόμενον phainómenon ‚het zichtbare‘, ‚verschijning‘ en λόγος lógos
‚rede‘, ‚leer‘) is een filosofische stroming in de hedendaagse filosofie ontstaan op de grens van de 19e en 20e
eeuw, die uitgaat van de directe en intuïtieve ervaring van fenomenen (ofwel verschijnselen), en hieruit de
essentiële eigenschappen van ervaringen en de essentie van wat men ervaart probeert af te leiden. Zij gaat dus
niet uit van bepaalde vooronderstellingen en is vrij van theorieën die verschijnselen causaal met elkaar in
verband wil brengen. Centraal staat de notie van intentionaliteit: het denken of de ervaring is altijd gericht op
iets (anders). De fenomenologie stamt uit de School van Brentano (genoemd naar Franz Brentano) en is
voornamelijk gebaseerd op het werk van Edmund Husserl.[1] Ze wordt meestal geplaatst binnen de
continentale filosofie.
14 idealisme Zie document: Idealisme
Idealisme is een benaming voor een aantal filosofische stromingen die met elkaar gemeen hebben dat ze alles
tot een geestelijk beginsel willen herleiden. Het komt er dus op neer dat aan de uiterlijke objecten geen
zelfstandigheid wordt toegeschreven, terwijl alleen wat in de geest is - de ideeën en grondbegrippen -
werkelijkheidswaarde heeft.
15 inductie Zie document: Inductie_%28filosofie%29
Met inductie wordt, zowel in de huidige filosofische als in de wetenschappelijke betekenis een manier van
redeneren bedoeld, die dient als bewijstechniek. Bij inductief redeneren komt men tot een algemene regel,
generalisatie geheten, op grond van een aantal specifieke waarnemingen. Te denken valt aan wetten in
juridische en natuurkundige zin en spraakkunstregels in de taalkunde.
Een voorbeeld van inductie is de beroemde hypothese ‘alle raven zijn zwart’. Deze conclusie komt voort uit een
groot aantal waarnemingen van zwarte raven, zonder daarbij één enkele witte raaf te observeren. De
conclusies die volgen uit een inductieve redenering waarbij de vertrekpunten, de premissen waar zijn, kunnen
waar maar ook onwaar zijn. In dit geval namelijk wanneer we één witte raaf waarnemen.
16 kosmogenie Zie document: Kosmogonie
Kosmogonie (van het Grieks: kosmo- "wereld" en gon- "verwekken") verwijst naar verklarende modellen voor
de vorming en ontwikkeling van het universum. Een kosmogonie is dus een verhaal over hoe het heelal is
ontstaan. Het scheppingsverhaal uit het Genesis is zulk een kosmogonie en er zijn er vele andere, zowel
wetenschappelijke als mythologische. In de huidige astrofysica is het een tak die zich bezighoudt met de studie
van het ontstaan en de structuur van het heelal in zijn geheel (in tegenstelling tot de astronomie die zich
bezighoudt met het bestuderen van bepaalde hemellichamen).
De kosmogonie bestudeert het ontstaan van het universum zelf, zowel op microscopische (kwantum-
kosmologisch) als op macroscopische (relativistisch) schaal, in het begin der tijden (meestal aangeduid door t =
0). Dit in tegenstelling met de kosmologie die het universum gedurende heel zijn bestaan beschouwt. Sommige
kosmogonische theorieën botsen op de drie klassieke paradoxen:
een principe van oorzakelijkheid (vergelijk met het 13e-eeuwse bewijs van het bestaan van God van Thomas van Aquino)
behoudswetten (de onmogelijkheid iets uit niets te creëren)
de kwesties van tijdsverloop (zie ook Zeno's paradoxen) en logisch verloop
Er zijn ook tijdcyclische kosmogonieën waar geen plaats is voor deze paradoxen. Een nieuwe kosmos ontstaat
uit de "zaden" van de daarvoor bestaande kosmos die ten onder is gegaan. Hierbij wijst men op de analogie
van leven en sterven, van de seizoenen, van sterren die worden geboren en sterven. Dit wordt in het
hindoeïsme voorgesteld door de werking van Shiva die al het bestaande vernietigt en tot nieuw leven brengt:
de dansende Shiva in het rad van wedergeboorte. Ook worden de elkaar opvolgende kosmogonieën
voorgesteld als uitademingen van Brahma.
17 lheologisch Zie document: Theologie
Theologie (synoniem: godgeleerdheid) betekent letterlijk 'godsleer'. Theos is Grieks voor 'God' en logos is
Grieks voor 'woord', 'leer', 'kennis' of 'verhandeling'. De term theologie is afkomstig uit de christelijke traditie
en wordt daarom overwegend gebruikt voor de (studie van de) geloofsinhoud van het christendom. De term
kwam in de 12e eeuw in zwang bij Petrus Abaelardus en Gilbertus van Poitiers.
De theologie bestudeert de historische bronnen van het geloof (bijbelse theologie), historische theologie, de
systematische analyse van het geloof (systematische theologie) en de christelijke geloofspraktijk. Tot de
theologie behoort daarom ook de bredere studie van alle godsdienstige of religieuze onderwerpen. In
tegenstelling tot de godsdienstwetenschap houdt theologie er rekening mee dat in teksten die ze bestudeert
mensen ervan blijk geven zich door God aangesproken te voelen.[1] Daarnaast onderscheidt theologie zich
doordat zij God en de Bijbel vanuit een gelovig perspectief onderzoekt.[2] Op een moderne theologische
faculteit kunnen gelovigen naast niet-gelovigen studeren en doceren.
De moderne westerse academische theologie neemt de axioma dat er een god is niet aan. De vraag naar het
wel of niet bestaan van God, de zogenoemde waarheidsvraag, wordt overigens wel degelijk gesteld en komt
met name aan de orde binnen de godsdienstfilosofie. De godsdienstfilosofie gebruikt als bron de rede en de
ervaring, terwijl theologie daarnaast ook religieuze bronnen bestudeert, zoals de Bijbel, de Koran en de traditie,
om te zien hoe deze bronnen in het verleden het religieuze leven hebben bepaald en hoe zij van betekenis
kunnen zijn in het heden.
18 materialisme Zie document: Materialisme_%28filosofie%29
Materialisme is de filosofie die de werkelijkheid, ook emoties en andere processen in het menselijk brein,
uiteindelijk herleidt tot materie, dit in tegenstelling tot het idealisme of het spiritualisme. Het 'zijn' brengt
uiteindelijk het 'denken' voort. Bij kentheoretisch materialisme worden de objecten vanuit wetenschappelijk
perspectief gereduceerd tot materie, zonder dat de filosofische uitspraak wordt gedaan dat deze objecten niets
anders zijn dan materie.
19 maxime (universele maxime) Zie document: maxime-universelle.php
Agis uniquement d'après la maxime qui fait que tu peux vouloir en même temps qu'elle devienne une loi
universelle, Kant
Kant est un philosophe. Son oeuvre s'étend sur plusieurs domaines dont celui de la morale, le domaine des
actions humaines[1]. Que faut-il faire ? Qu'est-ce qui est juste ?
Il veut découvrir des critères pour guider nos actions sans faire appel à Dieu, ce qui est rare car ce dernier est
souvent vu comme le seul à pouvoir donner du poids aux valeurs, notamment en punissant ceux qui ne s'y
plient pas. C'est une morale non-confessionnelle que Kant essaie de mettre sur pied, il ne veut pas se baser sur
un Dieu dont nous ne pouvons rien connaître.
Le fondement de la morale, il va le chercher dans l'homme lui-même. C'est par sa raison, et par elle seule, que
l'homme peut savoir ce qu'il doit faire dans telle ou telle situation. Il remet l'homme, et sa raison, au centre des
préoccupations. Oui, Emmanuel Kant est bien un philosophe des Lumières (XVIIIe s.), comme il s'en réclame lui-
même[2].
Pour Kant, l'homme est capable de se donner sa propre loi. Il n'est pas seulement soumis à des lois extérieures
(comme celles de la nature), il n'est pas seulement hétéronome, il est aussi et surtout autonome. Grâce à sa
volonté, l'homme peut décider pour lui-même des principes qui guideront sa conduite.
Cet homme qui se prend en charge lui-même, qui s'assume en tant qu'être proprement humain doit être l'objet
d'un respect profond. Nous devons toujours nous conduire en prenant garde de ne pas lui enlever sa dignité.
Nous ne pouvons donc pas le considérer «seulement comme un moyen», mais «toujours en même temps
comme une fin». Autrement dit, dans tous nos comportements, pour ne pas être pris par le remord, nous
devons toujours agir de telle sorte que les personnes dont nous nous servons puissent également être d'accord
avec les fins que nous nous proposons d'atteindre. Quelque soit notre action, nous devons d'abord nous
demander si ce que nous faisons est digne de devenir une loi universelle, valable pour tous. Il faut se poser la
question de savoir s'il serait envisageable que tout le monde agisse comme nous nous apprêtons à le faire. Ceci
nous amène donc au très fameux «impératif catégorique» : Agis uniquement d'après la maxime qui fait que tu
peux vouloir en même temps qu'elle devienne une loi universelle[3].
Cette loi est ainsi nommée parce qu'elle est un ordre incontournable, inconditionnel, pour la morale. Elle vaut
comme une obligation, comme un devoir. Notre volonté ne doit donc pas se laisser influencer par des
tentations comme l'argent, le plaisir, ou même le bonheur (tout cela peut un jour ou l'autre se retourner contre
nous). Ce qui est bien, le bien moral suprême, c'est de faire de cette loi l'unique motivation de notre volonté.
Mais bien sûr, nous devons encore l'interpréter pour l'appliquer correctement dans des cas bien précis, au
quotidien.
Notes
[1] Ce texte se base exclusivement sur son livre Fondements de la métaphysique des moeurs.
[2] KANT E., Qu'est-ce que les Lumières ?, in Vers la paix perpétuelle. Que signifie s'orienter dans la pensée ?
Qu'est-ce que les Lumières ?, trad. fr. J.-F. Poirier et F. Proust, Paris, Flammarion, 2006.
[3] KANT E., Fondements de la métaphysique des moeurs, trad. fr. V. Delbos, Paris, Delagrave, 1986, p.137.
20 metafysica Zie document: Metafysica
Metafysica[1] is de wijsgerige leer die niet de werkelijkheid onderzoekt zoals ze ons gegeven wordt uit
zintuiglijke waarneming (fysica), maar op zoek gaat naar het wezen van die werkelijkheid en wat haar
constitueert. Als zodanig beschouwd is metafysica ook de grondslag van de wetenschappen omdat die uitgaan
van een zekere aanname over de aard van de werkelijkheid. Oorspronkelijk betekende de term Wat na de
natuur (fysica) komt, gebaseerd op werken van Aristoteles die volgden op zijn 'Fysica'.
21 oerstof Zie document: Oerstof
Met oerstof, oersubstantie of materia prima wordt in de filosofie de ultieme substantie aangeduid waaruit,
waarin, en waardoor alles bestaat. Het is dat wat als ondeelbaar overblijft, indien men analytisch en deductief
elke bekende substantie gaat opdelen tot in haar kleinste samenstelling. Omgekeerd kan men ook inductief
ervan uitgaan dat aan de basis van alles een enkel oergegeven moet liggen. In de mythologie en in de religies
wordt eveneens het concept oerstof in verschillende termen genoemd en mee behandeld. En ook de
wetenschap blijkt er al lang naar op zoek. In al deze gevallen is wat men zoekt: de eenheid in de
verscheidenheid.
22 ontologie Zie document: Ontologie_%28filosofie%29
De ontologie (van het Grieks ὀν = zijnde en λόγος = woord, leer) is de zijnsleer. Traditioneel is ontologie een tak
van de filosofie, binnen de metafysica. Ze beschrijft de eigenschappen, of breder: het zijn van het geheel van
dingen, "entiteiten" of ook zijnden genoemd, waarvan aangenomen wordt dat ze bestaan of beter: zijn. De
klassieke ontologie probeert de fundamentele categorieën ervan te onderscheiden. Daarom wordt ze soms ook
wel 'categorietheorie' genoemd, hoewel 'ontologie' gebruikelijker is.
Van de klassieke oudheid tot en met de middeleeuwen waren metafysica en ontologie volledig synoniem aan
elkaar. Met Christian von Wolff (1679-1754) begonnen in de moderne tijd allerlei afsplitsingen van de
algemene metafysica, te beginnen met (toentertijd) kosmologie, psychologie en allerlei apologetische
stromingen binnen de theologie (hierbij dient overigens wel te worden begrepen dat kosmologie toentertijd
breder was dan wat er tegenwoordig onder wordt verstaan: in het begrippenkader van de 17e en 18e eeuw
was het alle kennis over de wereld, dus al het wereldse in tegenstelling tot bijvoorbeeld het goddelijke).
Een voorbeeld van de werking van een bepaalde ontologie kunnen we terug vinden in de beginselen van
empirisch onderzoek. Bij empirisch onderzoek wordt de aard van een onderzoeksobject ontologisch gezien als:
objectief gegeven
een onveranderlijke structuur hebbende
meetbaar
onafhankelijk van menselijk kennen
Met name de eerste term is van belang omdat zonder een onveranderlijke structuur experimenten op het
object geen zin hebben. In het geval van veranderlijke objecten wordt de onveranderlijke wetmatigheid daarin
gezocht.
Een ontologie fundeert een theorie over de werkelijkheid. Binnen een wetenschappelijk kader maakt een
ontologie een zinvolle meting van die werkelijkheid mogelijk. De metingen kunnen weer leiden tot revisie van
de theorie en zo tot nieuwe metingen. Crises in de wetenschap, zoals die in de kwantummechanica, waarbij
theorie noch meting een eenduidig antwoord geven, dwingen een nieuwe ontologie af (zie ook Albert Einstein
en Werner Heisenberg).
22.1 informatica Zie document: Ontologie_%28informatica%29
In de informatica en de logica is een ontologie het product van een poging een uitputtend en strikt conceptueel
schema te formuleren over een bepaald domein. Een ontologie is typisch een datastructuur die alle relevante
entiteiten en hun onderlinge relaties en regels binnen dat domein bevat, zoals bij een domeinontologie het
geval is. Op het terrein van de kunstmatige intelligentie wordt het begrip ontologie gebruikt als aanduiding
voor een door computers interpreteerbare beschrijving van de werkelijkheid (kennisrepresentatie). In het
semantisch web wordt dezelfde aanduiding gebruikt. Binnen het semantisch web moet een computer de
betekenis van tekst en metadata kunnen afleiden en op basis van die betekenis kunnen redeneren en
gevolgtrekkingen maken.
Een ontologie wordt wel gedefinieerd als: 'Een strikt en uitputtend schema voor een bepaald
onderwerpsdomein, meestal in een hiërarchische structuur, die alle relevante grootheden en hun relaties
bevat, alsmede de regels waaraan die grootheden en relaties binnen dat domein voldoen.'[1] Het gebruik van
het woord binnen de informatica is afgeleid van het woord ontologie binnen de filosofie.
23 pantheisme Zie document: Panthe%C3%AFsme
Pantheïsme (Grieks: πάν, pan = alles; θεος, theos = God) is een levensbeschouwing die ervan uitgaat dat alles
(en iedereen) goddelijk is. Het goddelijke is immanent en alomvattend; universa, natuur en God zijn identiek.
Pantheïsten geloven dus niet in een persoonlijke of antropomorfe god. In de meest strikte zin betekent het:
gelijkstelling van God aan de wereld en al het bestaande. In elk van zijn verschijningsvormen is het dus
monistisch, al is monisme daarom niet steeds pantheïsme.
Pantheïsme werd populair in de moderne tijd vanwege het theologische en filosofisch werk van de 17de-
eeuwse filosoof Baruch Spinoza, wiens Ethica (1678) een antwoord was op René Descartes' beroemde
dualistische theorie dat het lichaam en de geest zijn te scheiden. Spinoza had de opvatting dat geest en stof
één zijn, en beide attributen zijn van een oorspronkelijke substantie, God.
24 preconceptie
25 rationalisme Zie document: Rationalisme
Het rationalisme is een filosofische stroming die vertrekt van de idee dat de rede de enige of voornaamste bron
van kennis is. De werkelijkheid bevat volgens rationalisten een inherente redelijke en logische structuur die
vanwege dit feit ook direct door het verstand gelezen kan worden zonder enige tussenkomst van iets anders
dan het denken zelf.[1] Dit in tegenstelling tot stelsels die voornamelijk op openbaring of traditie gebaseerd
zijn of tot stelsels die de ervaring aanduiden als voornaamste kennisbron (empirisme). De stroming gedijde
vooral in de 17e eeuw op het vaste land, voornamelijk in Frankrijk en Duitsland, terwijl zijn tegenstander, het
empirisme, vooral populair was in Groot-Brittannië. De grote namen binnen het rationalisme zijn René
Descartes, Baruch de Spinoza en Gottfried Leibniz. Een tweede generatie rationalisten bestond uit Arnold
Geulincx, Nicolas Malebranche en Christian Wolff.
26 reductionisme Zie document: Reductionisme
Reductionisme (Latijn: reducere, 'herleiden tot' of 'terugvoeren op') is de benaming die in de filosofie en in
wetenschapstheoretische debatten gegeven wordt aan de opvatting die stelt dat de natuur van complexe
entiteiten steeds herleid kan worden tot meer fundamentele entiteiten. De opvatting kan betrekking hebben
op objecten, maar ook op fenomenen, verklaringen, theorieën en meningen. Een van de belangrijkste kwesties
die verband houden met het reductionisme is de filosofische vraagstelling of de mentale eigenschappen van de
mens volledig gereduceerd kunnen worden tot zijn fysische eigenschappen. Met andere woorden: of de mens
en het menselijk denken en handelen, inclusief de schijnbaar niet-fysische eigenschappen, die doorgaans onder
de noemer 'geest' worden geplaatst, volledig kunnen worden verklaard op basis van louter fysisch-biologische
eigenschappen.
27 scepticisme
Scepticisme of skepticisme kan twee vormen aannemen:
Filosofisch scepticisme, ook wel principieel scepticisme: een denkhouding van universele twijfel waarbij men er
van uitgaat dat betrouwbare kennis onmogelijk is en men zich van geen enkele waarheid kan verzekeren.[1][2]
Wetenschappelijk skepticisme of wetenschappelijk scepticisme, ook wel methodisch scepticisme of rationeel
scepticisme: men onderzoekt kritisch of een bewering of hypothese de toets van de wetenschappelijke
methode kan doorstaan, dat wil zeggen, herhaalbaar en falsifieerbaar is. Als dit lukt, dan wordt deze voorlopig
aanvaard totdat er nieuwe redenen opduiken om deze weer te betwijfelen. Meestal zijn paranormale claims en
excentrieke uitvinders het onderwerp van skeptische onderzoekers.[1][2]
In het dagelijks spraakgebruik wordt sceptisch vooral begrepen als terughoudendheid met overtuigingen,
bijvoorbeeld bij twijfel aan het beloofde rendement van een beleggingsrekening of aan de kans van een
favoriete sporter om te winnen.
28 subject Zie document: Subject_%28filosofie%29
Subject (van het Latijnse subicere, subiectum, als vertaling van het Griekse hupokeimenon of hypokeimenon)
betekent letterlijk het ondergeworpene, het onderliggende. Door Aristoteles kwam het begrip in gebruik in de
zin van substantie, dat is de wezenskern van het ding, datgene wat blijft bestaan onder wisselende
omstandigheden.
Ná de 17e eeuw kreeg het echter een totaal andere betekenis; het werd het psychologische of
epistemologische ik: datgeen wat aan de bewustzijnstoestanden ten grondslag ligt. Het denkende ik, het
subject, wordt dan onderscheiden van het niet-ik ofwel het object. Dit object is een voorwerp, ding, zaak,
entiteit of wezen, en kan van materiële of onstoffelijke aard zijn.
In filosofische zin is een subject een zijnde dat subjectieve ervaringen of relaties met een andere entiteit (of
"object") kan hebben. Een subject is de waarnemer, terwijl een object naar het waargenomene verwijst.
29 teleologie Zie document: Teleologie
Teleologie (van het Grieks: τέλος (telos), “doel(eind)” en λογος (logos), “rede” of “leer”, dus leer van de doelen)
of finaliteit is in de filosofie de zoektocht naar het doeleinde achter dingen.
30 transcendentaal Zie document: Transcendentie_%28filosofie%29
Transcendentie is een filosofisch begrip dat kan gedefinieerd worden als het naar buiten staan of overstijgen
van de mens. Dit begrip komt bij vele filosofen terug waaronder Immanuel Kant en later in de fenomenologie
van Edmund Husserl en fenomenologische ontologie van Martin Heidegger, het alteriteitsdenken van
Emmanuel Levinas en in de reformatorische wijsbegeerte van Herman Dooyeweerd.
30.1 transcendentaal idealisme Zie document: Transcendentaal_idealisme
Transcendentaal idealisme is een richting binnen de moderne kritische filosofie die zegt dat het (in de filosofie)
niet om de dingen zelf gaat, maar om de manier waarop we de dingen kunnen kennen. De grondlegger van
deze richting die de term ook gemunt heeft was de verlichtingsfilosoof Immanuel Kant. Hij gaat van enkele
vooronderstellingen uit: als men iets kent is er een ding dat gekend wordt en de kennis van dat ding is
afhankelijk van de a priori vormgeving door de rede van de mens. Kant ontdekt zo welke soorten uitspraken
over de wereld gaan en welke niet. Die laatsten noemt hij metafysica, dat wil zeggen zuiver speculatief.
Kant definieert het begrip transcendentaal als volgt: "Alle kennis die zich niet zozeer met de objecten zelf
bezighoudt maar met onze kennis over die objecten, noem ik transcendentaal" (Kr. zuivere Rede, B25).
Omdat het er bij hem om gaat het hoogste kenvermogen (de rede zelf) in zijn verschillende onderdelen in hun
meest zuivere vorm uiteen te leggen, wordt het analytisch onderscheid tussen de fundamentele principes van
het rationalisme en het empirisme strikt en zuiver doorgevoerd. Begrippen a priori bijvoorbeeld: tijd en
causaliteit komen niet uit de empirie, maar maken de ervaring van dingen in de tijd en met causaliteit pas
mogelijk.