de kpb en de strijd tegen de edg en de duitse herbewapening (1950-1954)

40
De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954) André Mommen The concept of the national army, capable by itself of standing up to danger, is definitely obsolete. Paul-Henri Spaak In dit artikel wordt de geschiedenis van het verzet tegen de Duitse herbewapening en de Europese Defensiegemeenschap (EDG) behandeld. De beide met elkaar nauw verweven kwesties zorgden in de eerste helft van de jaren 1950 voor heel wat rumoer en spanningen. De Duitse herbewapening zou ten slotte in 1955 een feit worden, maar intussen was het project van de EDG al een jaar voordien op een mislukking uitgelopen. De EDG had immers als missie om de Duitse herbewapening gestalte te geven via een Europese supranationale instelling die gekoppeld moest worden aan de al eerder opgerichte Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Het verzet tegen vooral de EDG werd hoofdzakelijk door de diverse communistische partijen van de aanstaande lidstaten gedragen, maar ook in sociaal-democratische en burgerlijke kringen maakte men zich zorgen over het verlies van nationale soevereiniteit. In dit artikel wordt vooral ingegaan op het verzet van de Kommunistische Partij van België tegen de EDG. Van Pleven Plan tot EDG Tijdens de Conferentie van Jalta in februari 1945 werden in belangrijke mate de contouren van de naoorlogse machtsverdeling in Europa vastgelegd. Het totaal verslagen Duitsland mocht immers niet meer een gevaar voor de Europese vrede opleveren. De Sovjet Unie kreeg het oostelijke deel van Duitsland toegewezen, terwijl Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Frankrijk het westen van Duitsland zouden bezetten. Oostenrijk werd weer losgekoppeld van Duitsland. Ook daar werden bezettingszones ingesteld. De hoofdsteden Berlijn en Wenen werden eveneens in aparte bezettingszones ingedeeld. Over het 1

Upload: andre-mommen

Post on 02-Feb-2016

10 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

Belgium, communist party, European Defense Community, German rearmament

TRANSCRIPT

Page 1: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

André Mommen

The concept of the national army, capable by itself of standing up to danger, is definitely obsolete. Paul-Henri Spaak

In dit artikel wordt de geschiedenis van het verzet tegen de Duitse herbewapening en de Europese Defensiegemeenschap (EDG) behandeld. De beide met elkaar nauw verweven kwesties zorgden in de eerste helft van de jaren 1950 voor heel wat rumoer en spanningen. De Duitse herbewapening zou ten slotte in 1955 een feit worden, maar intussen was het project van de EDG al een jaar voordien op een mislukking uitgelopen. De EDG had immers als missie om de Duitse herbewapening gestalte te geven via een Europese supranationale instelling die gekoppeld moest worden aan de al eerder opgerichte Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Het verzet tegen vooral de EDG werd hoofdzakelijk door de diverse communistische partijen van de aanstaande lidstaten gedragen, maar ook in sociaal-democratische en burgerlijke kringen maakte men zich zorgen over het verlies van nationale soevereiniteit. In dit artikel wordt vooral ingegaan op het verzet van de Kommunistische Partij van België tegen de EDG.

Van Pleven Plan tot EDG

Tijdens de Conferentie van Jalta in februari 1945 werden in belangrijke mate de contouren van de naoorlogse machtsverdeling in Europa vastgelegd. Het totaal verslagen Duitsland mocht immers niet meer een gevaar voor de Europese vrede opleveren. De Sovjet Unie kreeg het oostelijke deel van Duitsland toegewezen, terwijl Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Frankrijk het westen van Duitsland zouden bezetten. Oostenrijk werd weer losgekoppeld van Duitsland. Ook daar werden bezettingszones ingesteld. De hoofdsteden Berlijn en Wenen werden eveneens in aparte bezettingszones ingedeeld. Over het lot van beide landen zou men later beslissen. Voor Duitsland bleek dat onmogelijk, voor Oostenrijk wel. Dat al snel de eensgezindheid tussen de geallieerde zoek raakte, had met een aantal factoren te maken. Vooral in Washington maakte men zich zorgen over de toekomst van Europa. Om te voorkomen dat er overal linkse regeringen zouden overgaan op een staatsgeleide economische politiek, streefde Washington naar de liberalisatie van de wereldhandel. Het zogenaamde Marshall Plan dat in de zomer van 1947 aan de Europese regering werd gepresenteerd, moest de wederopbouw onder Amerikaanse leiding helpen financieren.

Het spreekt vanzelf dat Stalin zich ongerust maakte over de manier waarop men vanuit Washington de Europese ruimte wilde herstructureren. Na enige aarzelingen wees hij het Marshall Plan af en verplichtte de inmiddels door communisten gedomineerde regeringen in Centraal Europa en de Balkan om eveneens niet mee te doen. De reden was dat de Amerikaanse hulp voorwaardelijk was en daardoor een inmenging in de nationale economische politiek betekende. Het gevolg van dit alles was dat de westerse bezettingszones van Duitsland al snel één economisch en monetair geheel werden. De Duitse Bondsrepubliek was zo in 1949 geboren. Het antwoord vanuit Moskou was om de eigen bezettingszone om te

1

Page 2: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

vormen tot de Duitse Democratische Republiek (DDR). Aldus ontstonden “twee Duitslanden” die wegens de Koude Oorlog weldra niet meer konden worden herenigd.

In 1950 poogde de Franse diplomatie de Europese economische samenwerking rond de zware nijverheid (kolen en staal) vorm te geven. Voor de Franse regering telde ook mee dat een verzoening met de pas opgerichte Bondsrepubliek Duitsland dringend gewenst was. Vandaar dat op 9 mei 1950 de Franse regering het Schuman Plan voor de oprichting van een Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) lanceerde. Uiteindelijk namen zes stichtende landen aan dat project deel: Frankrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, Italië, Luxemburg, België en Nederland. Het Schuman Plan werd op 18 april 1951 ondertekend. De sluiting van marginale steenkoolmijnen en de modernisering van de staalfabrieken werden in het vooruitzicht gesteld.

De internationale spanningen waren echter als gevolg van de Koude Oorlog overhand toegenomen. In 1949 was onder Amerikaanse druk de NAVO opgericht. In juni 1950 brak dan de oorlog in Korea uit. Het leek er op alsof Europa op de rand van een oorlog balanceerde. Vanuit Washington werd nu permanente druk op de West-Europese regeringen gezet om hun bewapeningsinspanningen op te voeren en de Duitse Bondsrepubliek via een lidmaatschap van de NAVO te herbewapenen. Hoe dat verdragsrechtelijk allemaal moest worden geregeld stond open voor discussie. Politiek lag een dergelijke integratie van de Bondsrepubliek in de NAVO vooral in Frankrijk erg gevoelig. De oplossing werd van Franse kant op 24 oktober 1950 gezocht in de oprichting van een Europese Defensiegemeenschap (EDG) - het Pleven Plan - waarvan ook een Duits militair contingent lid zou worden. De EDG zelf zou dan weer onder commando van de NAVO vallen, maar institutioneel aan de EGKS worden geklonken. Zo hoopte de Franse diplomatie de Duitse militaire macht onder controle te kunnen houden. Wilden de andere Europese lidstaten van de NAVO dat ook? Niet direct. Immers, de EDG betekende ook het opofferen van een groot stuk nationale soevereiniteit. Dat was ook het geval met de EGKS, maar met de EDG ging het over het leger. In Frankrijk, dat zelf met het plan was gekomen, bleek na de verkiezingen van 1951 geen parlementaire meerderheid voor dit project te bestaan. In de Duitse Bondsrepubliek was de sociaaldemocratische SPD, die echter in de oppositie zat, en bloc tegen de EDG. Groot-Brittannië betoonde geen belangstelling. Nederland schoof in eerste instantie enkel bij de besprekingen aan als waarnemer.

Uiteindelijk zou Washington, om een patstelling te voorkomen, het Franse initiatief steunen. Op 15 februari 1951 werd in Parijs op een conferentie het Pleven Plan besproken. Berlangrijk was dat generaal Dwight Eisenhower als militair bevelhebber van de NAVO1 het Pleven Plan nu steunde. Intussen poogde de Bondsrepubliek in dit spel zelf een meer zelfstandige diplomatieke rol voor zich op te eisen door met allerlei eisen te komen. Daar hoorde het volledige herstel van de Duitse nationale soevereiniteit2 bij en dus ook de terugkeer van het Saarland, nu bestuurd door Frankrijk, naar de Duitse Bondsrepubliek. Bondskanselier Konrad Adenauer speelde wel hoog spel, maar voor wat de grond van de zaak betrof had hij de Amerikanen evenwel achter zich staan. Men had daarna wel enige tijd nodig om allerlei plooien glad te strijken eer men op 27 januari 1952 op een nieuwe conferentie te Parijs de EDG volledig in de steigers kon zetten. Op de volgende Conferentie van Lissabon drong dan ook de NAVO Raad aan op de Duitse herbewapening. Op 27 mei 1952 werd in Parijs het Verdrag van de EDG met een looptijd van 50 jaar ondertekend. Zoals men kon toen ook zien

1 Hij zou echter vertrekken nadat hij zich voor de Republikeinen in de Verenigde Staten presidentskandidaat had gesteld. Zijn opvolger was generaal Matthew Ridgway. 2 Dat gebeurde op 23 oktober 1954 op de Conferentie van Parijs na het mislukken van het EDG-Verdrag.

2

Page 3: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

dat de onderhandelingen over dit plan zowat anderhalf jaar hadden aangesleept en dat er overal nogal wat weerstanden leefden tegen de komst van een Europees leger dat de nationale soevereiniteit duidelijk met de voeten trad.

Het zervat tegen het EDG-Verdrag nam onmiddellijk grimmige vormen aan. De ondertekening van het EDG-Verdrag in Parijs ging bij voorbeeld gepaard gaan met veel straatrumoer. De communistisch geïnspireerde Mouvement mondial de la Paix3 (CMP) had immers opgeroepen tot grote demonstraties, waarbij vooral de figuur van de nieuwe bevelhebber van de NAVO, generaal Matthew Ridgway tot schietschijf van de volkswoedewas gekozen. Ridgway werd immers beschuldigd van het inzetten van bacteriologische wapens in Korea. Duizenden demonstranten uit vooral de rode gordel rond Parijs trokken op 28 mei 1952 door de straten van de hoofdstad. Voor een keer weer leek Parijs een bezette stad. De ordestrijdkrachten schoten met scherp en doodden twee manifestanten. De incidenten kregen nog een staartje toen de politie Jacques Duclos in zijn auto arresteerde omdat hij in het bezit van een pistool, een matrak en twee (dode) duiven was. Minister van Buitenlandse Zaken Charles Brune beging echter de fout om deze twee postduiven in verband te brengen met een communistisch complot tegen de staatsveiligheid. Niets van dat alles bleek echter waar te zijn en Duclos werd al na enkele dagen weer op vrije voeten gesteld. De hele affaire had evenwel een diepe wonde geslagen in de publieke opinie en de weg geopend voor groeiend verzet bij zowel links als rechts tegen de EDG. De Amerikaanse diplomatie had duidelijk haar hand overspeeld door een man als Ridgway uit te zenden.

Het verlies van nationale soevereiniteit werd niet alleen in linkse kringen als zeer gevaarlijk beschouwd, maar ook in burgerlijke kringen werd men ongerust. Om de pil te vergulden werden zowel de EDG als de EGKS institutioneel voorzien van een soort parlementaire controle.4 In die Parlementaire Raad konden afgevaardigden uit de nationale parlementen periodiek hun hart ophalen door de Europese geest uit de fles laten ontsnappen. Behalve een Commissie die werkte als het uitvoerende orgaan, zou er ook nog een Raad van Ministers (negen leden) komen. Het Gerechtshof en de Parlementaire Raad zouden voor EGKS en EDG samenvallen. Zoals in het Verdrag van Brussel van maart 19485 zou alleen bij agressie van buiten wederzijdse bijstand worden geboden. Maar militair bleef de EDG ondergeschikt aan de NAVO. De Commissie bezat grote bevoegdheden. Niet alleen gingen die over de militaire graden, maar ook over de militaire programmering, de controle over de benodigde infrastructuren, het wetenschappelijk onderzoek, enz. De contingenten van de nationale staten zouden worden samengevoegd. Doch er waren ook uitzonderingen voorzien. Koloniale

3 Deze organisatie vond haar oorsprong in het Congrès mondial des intellectuels pour la paix dat bijeenkwam in het Poolse Wroclaw op 25-28 augustus 1948. In 1949 kwam dan in Parijs en Praag op 20-25 april 1948 op initiatief van de URSS een Congrès mondial des partisans de la paix samen dat aan de basis lag van de Conseil Mondial de La Paix (CMP) onder voorzitterschap van Frédéric Joliot-Curie. Pablo Picasso tekende een vredesduif als symbool voor de organisatie. Op 18 maart 1950 lanceerde de CMP de “Oproep van Stockholm” voor een verbod op atoomwapens. In vele landen werden er naar schatting tien miljoen handtekeningen opgehaald. De actie sloeg over de ideologische en godsdienstige grenzen heen aan bij de jongeren. Tot de ondertekenaars zou toen ook de jeugdige Jacques Chirac hebben behoord.4 De tekst van het EDG-Verdrag zit in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp. Documenten. Kamer der Volksvertegenwoordiging. Gewone Zittijd 1952-53. 3 februari 1953. Document nr. 163. Voor de Engelse versie, zie European Defense Community Treaty, Convention on Relations with the Federal Republic of Germany and a Protocol to the North Atlantic Treaty, Message from the President of the United States, June 2, 1952. United States Government Printing Office, Washington 1952. http://aei.pitt.edu/5201/1/5201.pdf (geraadpleegd op 11 oktober 2015)5 Het Verdrag van Brussel voor militaire samenwerking werd op 17 maart 1948 in Brussel tussen Frankrijk, Groot-Brittannië en de Benelux-landen afgesloten,

3

Page 4: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

legereenheden en de marine bleven, evenals de gendarmerie, onder nationaal commando. Maar bij ongeregeldheden zou het Europees leger wel kunnen worden ingezet.6

Met spanning werd naar Frankrijk uitgekeken alwaar het verzet tegen de EDG hand over hand was toegenomen. Het beeld dat er weer Duitse generaals over de Champs Élysés zouden paraderen zorgde immers voor beroering, ook bij rechts. De namen van die nazigeneraals circuleerden inmiddels in de pers. Onder hen was bij voorbeeld Hans Speidel. Of Adolf Heusinger. Vandaar dat de Franse regering allerminst gehaast was om het Verdrag van de EDG aan ratificatie te onderwerpen. Alleen de christendemocratische en zeer pro-Europese Mouvement Républicain Populaire (MRP) was en bloc voor. De socialistische SFIO (Section Française de l’Internationale Ouvrière) was verdeeld. De rechtse fracties met de Indépendants en gaullisten waren tegen. De communisten eveneens. Ook het militaire apparaat was tegen de EDG, hetgeen op 1 april 1954 door maarschalk Alphonse Juin in een redevoering werd verwoord. De Franse regering zette hem als vertegenwoordiger bij de NAVO meteen af. Er braken hierop steunbetogingen voor Juin uit.

De crisis nam overhand toe. De val van de legerbasis Dien Bien Phu in Vietnam noopte de regering Laniel daarna tot aftreden, waarna Pierre Mendès France premier werd. De akkoorden van Genève maakten een einde aan de oorlog in Indo-China. Mendès France dacht nu dat de tijd rijp was om het EDG-Verdrag ter ratificatie aan het parlement voor te leggen, maar hij was wel zo handig om vooraf op een conferentie in Brussel eerst over een “tussenoplossing” te onderhandelen. Maar toen die conferentie mislukte, bood hij op 30 augustus 1954 alsnog het EDG-Verdrag ter stemming in de Assemblée nationale aan. Het verdrag maakte geen schijn van kans. Een meerderheid nam een gaullistische motie aan om gewoon naar de orde van de dag terug te keren zonder verder aandacht aan het verdrag te besteden. Exit EDG-Verdrag. Maar daarmee was nog niet de kwestie van de door Washington gewenste Duitse herbewapening van de baan.

De Amerikaanse druk nam fors toe. De Verenigde Staten wilden nu dat de Duitse Bondsrepubliek een eigen Bundeswehr kon oprichten en dan gewoon lid van de NAVO worden. Het grote compromis was nu dat de Bondsrepubliek eerst lid van een aangepaste West-Europese Unie (WEU) moest worden, waardoor de lidstaten van deze WEU controle over hun Duitse bondgenoot konden verwerven.7 Dit compromis werd in september 1954 tijdens de Conferentie van Londen tussen Frankrijk, Groot-Brittannië, de Beneluxlanden,8 de Bondsrepubliek Duitsland, Italië, Canada en de Verenigde Staten bedongen. De Verdragen van Parijs van 23 oktober 1954 zorgden ervoor dat de zeven eerstgenoemde landen tot de WEU toetraden, waarna de Bondsrepubliek lid van de NAVO kon worden. De zeven nationale parlementen ratificeerden zonder al te veel problemen daarna het nieuwe verdrag van de WEU.

De mislukking van de EDG had intussen diepe sporen nagelaten. De communistisch geïnspireerde vredesbeweging had door de campagne tegen de EDG en de Duitse herbewapening vleugels gekregen. In diverse landen nam het verzet tegen de atoombewapening uitbreiding. De EDG had zowel bij rechts als links – al liepen de motieven uiteen – voor verzet tegen het inleveren van een groot stuk nationale soevereiniteit gezorgd.

6 Ernst H. van der Beugel, From Marshall Aid to Atlantic Partnership. European Integration as a Concern of American Foreign Policy, Amsterdam, Londen en New York: Elsevier, 1966, blz. 227-301.7 De WEU zou tot 2011 bestaan. 8 Deze eerste landen waren de “Vijf van Brussel” die in 1948 een defensief militair akkoord hadden gesloten.

4

Page 5: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

Dat was niet alleen in Frankrijk en België het geval geweest, maar ook in Italië en Luxemburg (zie Tabel 1).

Tabel 1: Ratificaties van het verdrag van de EDG in de zes landen

Nederland 24 juli 1953 ratificatie in de Tweede Kamer75 voor en 11 tegen.

Duitsland 19 maart 1953 ratificatie in de Bundestag224 voor en 165 tegen en 2 onthoudingen.

België 26 november 1953 ratificatie in de Kamer146 voor en 49 tegen en 3 onthoudingen.12 maart 1954 ratificatie in de Senaat125 voor en 40 tegen en 2 onthoudingen.

Italië 6 maart 1953: in een speciale commissie van de Kamer goedkeuring met 13 stemmen voor en 6 tegen, doch ratificatie blijft uit.

Luxemburg De Raad van State besliste op 20 september 1953 dat eerst een herziening van de grondwet nodig moest zijn.

Frankrijk De Assemblée gaat op 30 augustus 1954 niet over tot ratificatie.

België en de EDG

In België had de CVP na de parlementsverkiezingen van 1950 een meerderheidsregering gevormd. Dat was sinds de Eerste Wereldoorlog niet meer gebeurd. Maar de nu alleen regerende CVP kreeg al meteen te maken met groot straatrumoer toen ze Leopold III terug op de troon wilde zetten. De abdicatie van Leopold III op 1 augustus 1950 ten voordele van zijn zoon Boudewijn veroorzaakte in de zwaar aangeslagen CVP een grote crisis. Voorts bleek al snel dat onenigheid tussen de componenten van de katholieke zuil de slagkracht van de regering ondermijnde. Er heerste groot ongenoegen bij de christelijke arbeidersvleugel die het moeilijk met de conservatieve vleugel kon vinden die in bepaalde kringen ook als “la mauvaise graisse” werd weggezet. In dat kader gezien was het niet zo verwonderlijk dat het opwarmen van de schoolstrijd het uitgelezen middel was om ook de katholieke eenheid te herstellen. Het was in dat kader dat de kwestie van de Duitse herbewapening de homogene katholieke regering voor zware problemen stelde. Met hangen en wurgen zou de katholieke regering daarna haar vierjarig mandaat in 1954 afmaken,9 maar wel in de wetenschap dat de absolute meerderheid bij de parlementsverkiezingen in 1954 verloren zou gaan en dat de CVP dan naar de oppositiebanken kon verhuizen. Socialisten en liberalen hadden immers elkaar in de oppositie leren vinden rond een programma dat vooral antiklerikaal van toonzetting was: de katholieke onderwijspolitiek terugdraaien.

Dat de homogeen katholieke regering niet over de kwestie van de EDG was gestruikeld en vervroegde verkiezingen had moeten uitschrijven, mag verwonderen. De parlementsfracties van de CVP waren zeer verdeeld over de EDG en zonder steun vanuit de oppositie zou het onmogelijk zijn geweest om het EDG-Verdrag alsnog te ratificeren. Er was niet alleen het wantrouwen ten aanzien van het uit zijn as te herrijzen Duitse leger, maar ook het verzet tegen het afstaan van een stuk nationale soevereiniteit aan een militaire supranationale instelling.

9 Tussendoor had men wel drie regeringen (Jean Duvieusart, Joseph Pholien en Jean Van Houtte) versleten.

5

Page 6: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

Binnen de CVP was het vooral de sterk patriottische rechtervleugel die in meerderheid de ratificatie van het EDG-Verdrag wilde blokkeren. Vandaar dat dit verzet alleen maar onschadelijk kon worden gemaakt door ook op de steun van liberale en socialistische parlementsleden te rekenen. Dat zou uiteindelijk lukken nadat de socialisten en de liberale parlementsfracties de ratificatie van het EDG-Verdrag voor hun leden tot een vrije kwestie hadden verklaard. De twee oppositiepartijen waren het in de grond wel eens met de Duitse herbewapening daar die moest dienen om het communisme in te dammen. De liberale en socialistische parlementsfracties stemden wel erg verdeeld over het EDG-Verdrag, maar die verdeeldheid werd vooral door opportuniteitsoverwegingen bepaald. Daarbij speelden telkens overwegingen van grondwettelijke aard een rol. De alliantie met het Amerikaanse imperialisme werd niet expliciet ter discussie gesteld, alleen maar het EGD-Verdrag dat zonder prealabele grondwetsherziening moest worden goedgekeurd.

Dat alles belette niet dat er ook voor retorisch vuurwerk werd gezorgd. Niet in de laatste plaats door Spaak. Paul van Zeeland stond als minister van Buitenlandse Zaken in de debatten in de Kamer der Volksvertegenwoordigers vaak oog in oog met dezelfde Spaak die in de Belgische Socialistische Partij (BSP) stilaan de onaantastbare positie als “grote staatsman” had verworven. Dat straalde op de partij af. Hij had in 1949, toen de BSP uit de regering was verdwenen, wel zijn portefeuille van minister van Buitenlandse Zaken moeten inleveren aan de rechtse katholiek Van Zeeland, maar in de internationale wandeling was hij steeds meer Mister Europe geworden en aan vele universiteiten in de Verenigde Staten eredoctoraten sprokkelde.10 Met de Amerikaanse ambassadeur in Brussel voerde hij regelmatig overleg.. Mister Europe was nu ook Mister America geworden

Niet iedereen in de BSP was echter gelukkig met deze situatie, maar niemand durfde of kon Spaak wegens zijn spreekwoordelijke souplesse onder handen te nemen. Hij was in het Brusselse immers ook een stemmenkanon dat ettelijke kamerzetels waard was en daarbij stemmen weghaalde bij het kleinburgerlijke electoraat. De voor de Tweede Wereldoorlog nog invloedrijke linkervleugel nu in de Brusselse BSP was inmiddels verdampt bij gebrek aan onderlinge overeenstemming. De Koude Oorlog had inmiddels de rest gedaan. Wie zich daarom openlijk tegen Spaak keerde, die werd onmiddellijk van communistische sympathieën verdacht. Het ongenoegen borrelde daarom vooral op in de periferie van de BSP, zoals in de Luikse vakbeweging en natuurlijk onder de studenten en de jongeren van de Socialistische Jonge Wachten (SJW).

De Koreaanse Oorlog die op 25 juni 1950 onverwachts van start was gegaan, betekende voor de homogeen katholieke regering een ernstige vuurproef. Terwijl ze de Koningskwestie te verwerken kreeg, moest ze ook reageren op Amerikaanse druk om een contingent Belgische soldaten te sturen. Aldus werd op 27 augustus 1950 besloten om een Belgisch bataljon van 600 vrijwilligers uit te sturen.11 Dat was uiteraard slechts een bescheiden geste. In die context beloofde de regering ook om in 1951 de lengte van dienstplicht van 12 tot 24 maanden te verhogen. Daarmee zou de getalsterkte van het Belgische leger van 69.000 manschappen in 1950 tot 163.000 manschappen in 1953 stijgen. Er kwam tevens een Britse legerbasis in de Antwerpse Kempen waar, naar verluidt, ook permanent kernwapens zouden worden opgeslagen.12

10 Enkele essentiële toespraken van Spaak zijn opgenomen in een selectie van zijn werken. Paul-F. Smets (red.), La pensée européenne et atlantique de Paul-Henri Spaak (1942-1972), Brussel: J. Goemaere, Imprimeur du Roi, 1980, 2 delen.11 H. Moreau de Melen, Au terme de la route. Mémoires, Luik: D. Mols imprimeur, 1988, blz. 313-347.12 De KPB bracht dit feit naar buiten. De Britse basis werd door het zogenaamde “Gondola-Akkoord” op 12 november 1952 opgericht en moest dienen om het Britse leger in Duitsland te bevoorraden. Er werkten ook circa

6

Page 7: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

Dat alles was voldoende om het volkse ongenoegen aan te wakkeren. Toen er woelige demonstraties in de vroege herfst van 1952 door de straten trokken en het rumoer ook tot in de kazernes doordrong, leek het erop alsof ineens het hek van de dam was. Er had zich in die acties immers een bredere antimilitaristische beweging gevormd die de ideologische en partijgrenzen kon overstijgen. Men noteerde dat vooral de arbeidersjeugd in de grote industriële centra zich tegen de 24 maanden keerde. De communistische Volksjeugd, de SJW en ook de KAJ13 liepen nu samen voorop. In augustus 1952 vonden dan in een aantal kazernes incidenten plaats. Dat leidde weer tot een harde repressie via de Krijgsraad die zware straffen uitdeelde. Vanuit de socialistische vakbeweging stegen er nu eveneens protesten op. Hierop diende Théo Dejace op 18 november 1952 in de Kamer der Volksvertegenwoordigers een wetsvoorstel in tot verlening van amnestie voor de misdrijven door militairen begaan tussen 1 mei en 31 december 1952.14 Hij was de enige ondertekenaar van dat voorstel. Het maakte dan ook geen enkele kans om te worden aangenomen. Van een eenheidsfront tussen communisten en socialisten tegen de 24 maanden was ook nooit sprake geweest. De BSP wilde de duur van de legerdienst tot 18 maanden verminderen, terwijl de KPB voor de eis van 12 maanden op straat kwam. Het was ook duidelijk dat de BSP met haar 18 maanden “redelijker” bij de bevolking overkwam dan de KPB met haar 12 maanden. Omdat er in oktober 1952 gemeenteraadsverkiezingen werden gehouden, noteerde men tevens een electorale vooruitgang van de socialistische lijsten en een verdere afkalving van het communistische electoraat. Partijsecretaris Edgard Lalmand kon niet anders dan de kiesnederlaag toegeven, maar een concrete analyse ervan bleef achterwege.15

Het relatieve isolement waarin de communisten zich op dat moment bevonden als gevolg van de gekozen uiterst linkse koers maakte het voor de rechtse regering Pholien alsnog gemakkelijk om de KPB tot mikpunt van repressieve maatregelen te maken. Dat gebeurde in het verlengde van de moord op Julien Lahaut in augustus 1950. Joseph Pholien kwam met het plan om de communistische ambtenaren – hun aantal werd door de regering op 600 geschat – te ontslaan. De communistische piloten van de Sabena moesten aan de kant worden geschoven.16 In 1951 wilde de regering Henri Buch, een lid van de Raad van State, dan uit zijn functie zetten omdat hij voor partijleden een cursus had verzorgd. Een en ander botste evenwel op groeiend verzet van het ACOD, waardoor de regering wel haar heksenjacht moest stopzetten.

Een en ander zorgde dan weer voor materiaal in de communistische publicaties en in het Parlement om de CVP-regering die in 1950-54 het land regeerde fors aan te pakken. Liefst met felle persoonlijke aanvallen, waarbij de relaties tussen de katholieke politici en het grootkapitaal op stichtende wijze maar ook in een sfeer van verdachtmakingen in de verf

4.000 Belgen op de basis die na 40 werd gesloten. De Koude Oorlog was voorbij.13 Michel Dumoulin, “Joseph Pholien, Premier Ministre, in Françoise Carton de Tournai en Gustaaf Janssens (red.), Joseph Pholien. Un homme d’État pour une Belgique en crises, Bierges: Éditions Mols, 2003, blz. 266.14 Théo Dejace. Documenten. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1953-54, Commissievergadering van 19 februari 1954, document nr. 17.15 Edgard Lalmand weet deze nieuwe nederlaag aan zowel “la situation objective” als aan de Partij die onvoldoende met de massa verbonden was. Edgard Lalmand, Notre lutte pour l’indépendance nationale, la démocratie et la paix à la lumière des enseignements du 19e congrès du Parti Communiste de l’Union Soviétique. Rapport présenté au Comité Central du Parti Communiste de Belgique les 29 et 30 novembre 1952, Brussel: Société Populaire d’Éditions [1952].16 Joseph Pholien leek hier te handelen onder invloed van Herman Robiliart van de Union Minière du Haut-Katanga en directeur bij de Société Générale de Belgique die ook tot de financiers van de moordenaars van Julien Lahaut behoorde. Emmanuel Gerard, Françoise Muller en Widukind de Ridder, Wie heeft Lahaut vermoord ? De geheime koude oorlog in België., Leuven: Davidsfonds, 2015. Zie ook Dumoulin, a.w., 2003, blz. 266.

7

Page 8: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

werden gezet. Minister van Buitenlandse Zaken Paul van Zeeland werd bij voorbeeld verweten dat hij als grote commies van de holdings tevens een zetbaas van de Amerikanen was en aldus bezig was van België een Amerikaanse satelliet te maken. Jean Duvieusart was dan weer een grootgrondbezitter uit Frasnes-lez-Gosselies en een beheerder van een steenkolenmijn. Zijn opvolger als premier, nl. Joseph Pholien, was dan weer een oude reactionair en als zakenadvocaat een slippendrager van de holdings. Al deze feiten klopten wel, maar ze deden dan weer nauwelijks recht aan de verdeeldheid in de homogene katholieke regering. Wat voor zin had het dan om bij voorbeeld P.W. Segers die de christelijke arbeidersbeweging in de regering vertegenwoordigde, in een ongunstig daglicht te stellen?17 Deze aanvallen op de trusts en hun lakeien troffen ook de BSP en de Atlantici rond Spaak die gemene zaak met het Amerikaanse imperialisme maakten. Ook de Europese Beweging die een federalistisch Europa wilde uitbouwen, maar versnipperd was, deelde in de klappen.Werd die Europese Beweging soms niet door het grootkapitaal gesteund?

Een en ander had uiteraard te maken met de theorie van het staatsmonopolistisch kapitalisme die nu tot de officiële doctrine van de communistische beweging behoorde. De monopolisten hadden immers op directe wijze bezit van het staatsapparaat genomen en overal hun zetbazen geïnstalleerd, tot in de regeringen toe. Dat was ook wat Pierre Joye in Le Drapeau rouge had gepopulariseerd en daarna in het boek Les trusts en Belgique uitgewerkt.18 Het grootste probleem was evenwel dat deze campagne tegen de “trusts” grotendeels los stond van de alternatieve - technocratische - plannen om de accumulatie van het kapitaal te reguleren. De vakbondsstroming rond André Renard was hierin actief, want ze wilde tevens het investeringsgedrag van de holdings aan de kaak stellen. Renard wilde echter in eerste instantie vooral de Waalse staalindustrie redden. Vandaar dat hij de oprichting van de EGKS had toejuicht daar deze supranationale organisatie als een instrument voor een verdere modernisering van de zware nijverheid in Wallonië kon dienen. In concreto diende de EGKS vooral voor het sluiten van marginale steenkoolmijnen om zo ook de overstap naar kernenergie en aardolie ne –gas mogelijk te maken. Renard was op een aantal punten tevens een anarcho-syndicalistische opportunist. Hij keerde zich bij voorbeeld niet tegen de EDG, was de communisten vijandig gezind en maakte ook zijn rondreis door de Verneigde Staten.19

De strijd van de KPB tegen het militarisme

De KPB voerde oppositie tegen een reactionaire katholieke regering die aan de hand van de “trusts” meeliep en die alles uitvoerde wat vanuit Washington werd gedicteerd. Deze reactionaire regering had het voorts bestaan om de indexberekeningen te vervalsen waardoor de loontrekkers inkomensverlies leden en er dus een werkelijke verarming had plaats gevonden. Het land had inmiddels ook zijn onafhankelijkheid verloren. Er was immers een Britse basis in de Kempen operationeel geworden. De duur van de militaire dienstplicht bedroeg nu 24 maanden. België was via de Marshallhulp onder Amerikaanse economische controle gekomen en vele middelen werden voortaan ingezet voor de bewapeningsuitgaven in plaats van ten bate van de bevolking te komen.

Zo had de regering besloten tot de aankoop van 5.000 jeeps, allemaal door de fabriek van Willy’s Overland in Leuven te assembleren, waarvan de dochter van Paul van Zeeland

17 In de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 1954 werd van P.W. Segers werd bj voorbeeld gemeld dat zijn schoonzoon een functie bij de Bell Telephone had. 18 Pierre Joye, Les trusts en Belgique. La concentration capitaliste, Brussel: Société populaire d’éditions, 1956.19 Pierre Tilly, André Renard. Biographie, Brussel:Le Cri, 2005, blz. 498.

8

Page 9: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

toevallig in de raad van bestuur zat. Zo een jeep kostte het aanzienlijke bedrag van 100.000 frank. De regering had tevens in 1950 een contingent Belgische vrijwilligers naar Korea gestuurd, waarvan luitenant-kolonel Georges Vivario de leiding had gekregen en waarvan gewezen katholieke minister van Landsverdediging – hij had zopas ontslag genomen als minister om naar Korea te kunnen vertrekken - Henri Moreau de Melen als tweede in bevel deel uitmaakte.20 Al snel raakte dat expeditiekorps bij de gevechten in Korea betrokken. Toen een snelle overwinning echter uitbleef en China “vrijwilligers” ging sturen om het Noord-Koreaanse regime uit de omknelling te verlossen, ontstond in de Verenigde Staten een discussie over het inzetten van Amerikaanse kernwapens. President Truman zag zich echter genoopt om in dit geval van het gebruik maken van kernwapens af te zien en de hierbij betrokken opperbevelhebber generaal Douglas MacArthur te ontslaan.

De affaire rond MacArthur maakte meteen duidelijk dat men op een haartje na aan een atoomoorlog was ontsnapt. Voor de socialisten die blindelings achter de Verenigde Staten aanliepen,was dat een ontnuchterende en tevens een pijnlijke vaststelling. De BSP-leiding reageerde daarom repressief tegen elke dissidente stem in eigen kring. Afstand nemen van Washington leidde tot royement. Een bekend voorbeeld in deze was het uitstoten van het Brusselse parlementslid Isabelle Blume-Grégoire op 6 april 1951. Zij zou voortaan als “onafhankelijke” in de Kamer zetelen en met de communisten meestemmen. Op 7 april 1951 meende Le Drapeau rouge te weten dat haar verwijdering uit de regering te maken had met haar verzet tegen de Duitse herbewapening. Feit is wel dat er al veel eerder spanningen tussen Isabelle Blume-Grégoire en haar partijleiding waren ontstaan omwille van haar pacifistische houding en haar engagement in de Belgische afdeling van de Mouvement pour la Paix. Het feit dat haar vertrek uit de BSP niet gepaard ging met de uittocht van nog andere parlementsleden, gaf al aan dat zij op dat moment een vrijwel geïsoleerde positie in de BSP innam. Dat nam evenwel niet weg dat haar aanwezigheid op internationale fora niet onopgemerkt bleef.21

De verhoudingen in vooral de Brusselse BSP hadden zich inmiddels rond de persoon van Spaak dermate gepolariseerd dat de positie van de laatste steeds meer als problematisch werd ervaren. Diverse linkse figuren, zoals de uit het trotskisme voortgekomen Raymond Rifflet, wezen hadden moeite om nog met hem samen te werken.22 Anderen droomden van een mogelijke “Derde Weg”. De actie tegen de dienstplicht van 24 maanden had sporen nagelaten. Guy Cudell die in 1952 bij de gemeenteraadsverkiezingen in Sint-Joost-ten-Node aan het hoofd van een BSP-lijst de PSC-burgemeester André Saint-Remy had verslagen, liet linkse tegengeluiden horen. Vooral in intellectuele kringen rond de ULB was het verzet tegen de Duitse herbewapening groot. Henri Rolin,23 een jurist van internationale faam die sinds 1932 onafgebroken gecoöpteerd socialistisch senator was, meende dat men beter op de Verenigde Naties kon vertrouwen om vrede en veiligheid te garanderen dan op nieuwe supranationale instellingen die toch hun eigen leven zouden gaan leiden. Rolin was beslist geen “fellow traveller” van Moskou, waardoor hij voor Spaak weer ongrijpbaar was. Kortom, de BSP was voldoende over de kwestie van de Duitse herbewapening zo verdeeld dat de EDG bij de behandeling in het parlement tot een “vrije kwestie” moest worden verklaard. Dit had tot paradoxaal gevolg dat de BSP hiermede ook de katholieke meerderheidsregering voor het goedkeuren van het EDG-Verdrag aan een meerderheid hielp.

20 David Le Roy, Het Belgische Korea-bataljon, Licentiaatsverhandeling, Gent, 1999-1900.21 José Gotovitch (red.) Isabelle Blume, Brussel: Fondation Joseph Jacquemotte, 1976, blz. 180-194.22 Michel Dumoulin, Spaak, Brussel: Racine, 1999, blz. 456-459.23 Robert Devleeshouwer, Henri Rolin 1891-1973. Une voie singulière, une voix solitaire, Brussel: Éditions de l’Université de Bruxelles, 1994.

9

Page 10: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

De EDG in het Belgische Parlement

De strijd van de KPB tegen de EDG was in eerste instantie vooral ideologisch, want gericht tegen de dreiging van het fascisme en de terugkeer van het Duitse militarisme. Die strijd werd ondersteund door de communistisch geïnspireerde vredesbeweging. Polemieken in de pers, fora en straatdemonstraties vormden hiervan de ingrediënten. De strijd tegen de EDG zelf werd uiteindelijk in het Parlement gestreden om de ratificatie van het EDG-Verdrag te voorkomen.

De KPB poogde in die periode zowel in de Kamer als in de Senaat door haar fundamentele verzet tegen de EDG vooral de katholieke meerderheidsregering in moeilijkheden te brengen. De parlementaire tactiek was ook bedoeld om de agitatie in het land tegen het EDG-Verdrag op te voeren. Dat alles ging niet vanzelf. De Koude Oorlog veroorzaakte allerlei hinderpalen. De communisten verkeerden ook in een relatief isolement in het Parlement. Zo beschikten de communisten sinds 1950 niet meer over leden in de verenigde commissies van Buitenlandse Zaken en Landsverdediging waar het EDG-project werd behandeld.

De gekwalificeerde communistische woordvoerders waren ex-minister Jean Terfve in de Kamer der Volksvertegenwoordigers en Jean Taillard in de Senaat (zie Tabel 2 en 3). Men poogde tevens de relatie met de straat en de protestbewegingen in het land in de verf te zetten. Jean Terfve stelde, met het oog op een toen aanstaande betoging in Brussel op 10 mei 1953, op nogal hyperbolisch toon dat “… il faut organiser dans un irrésistible mouvement l’opposition de notre peuple d’une façon telle que personne n’osera passer outre.”24 Daarbij werd het, aldus Terfve, zaak om de rechtse socialistische leiders en de reformistische leiding van het ABVV te ontmaskeren. “En effet, l’attitude de division de ceux-ci est de plus en plus perceptible d’une façon directe, par les travailleurs. ”25

Tabel 2: Communistische sprekers over de EDG in de Kamer der Volksvertegenwoordigers

1951-52 Jean TerfveThéo Dejace

6 februari 195227 mei 1952

1952-53 Théo Dejace Jean TerfveId.Id.

10 december 195217 februari 195326 februari 19537 oktober 1953

1953-54 Jean TerfveId.Théo DejaceJean BorremansLéon TimmermansJean Terfve

10 november 195317 november 195325 november 195325 november 195325 november 19534 februari 1954

Tabel 3: Communistische sprekers over de EDG in de Senaat

24 “Contre la Communauté Européenne de Défense”, Le Drapeau rouge, 6 mei 1953, blz. 1.25 Jean Terfve, “Pour le triomphe de notre lutte pour la paix. Rapport de Jean Terfve. Secrétaire national du Parti Communiste de Belgique à la session du Comité Central des 14 et 15 mars 1953”, Le Drapeau rouge, 17 maart 1953, blz. 4.

10

Page 11: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

1951-52 Jean Taillard 4 maart 19521952-52 Id. 30 april 19531953-54 Id.

Henri Glineur5 maart 19549 maart 1954

Hoewel het EDG-Verdrag al op 27 mei 1952 te Parijs was ondertekend, toch gebeurden de besprekingen in de Kamer der Volksvertegenwoordigers pas tussen 12 en 26 november 1953. Deze debatten gingen soms met vinnige onderbrekingen en zelfs regelrecht gebekvecht gepaard.

Omdat men er niet zeker van was of dit verdrag geen voorafgaande grondwetsherziening noodzakelijk zou maken, had de regering het advies van een viertal rechtsgeleerden, nl. van Walther J. Ganshof van der Meersch (ULB), André J. Mast (Rijksuniversiteit Gent), Georges Dor (Rijksuniversiteit Luik) en Paul de Visscher (Leuven), ingewonnen. De universiteitsprofessoren meenden in hun verslag van 17 april 1953 dat de “herziening van de artikelen 25 en 68 van de Grondwet noodzakelijk en tevens voldoende is, om België in staat te stellen toe te treden tot een supranationale politieke gemeenschap.”26 Ook het advies van de Raad van State op 15 januari 1953 had al eerder gesteld dat het EDG-Verdrag in conflict was met de Grondwet en dat er dus een grondwetsherziening nodig was om het verdrag te kunnen ratificeren.27 Beide adviezen moest de regering uiteraard in de algemene beschouwingen meenemen. Daarom werd op 6 oktober 1953 een procedure van grondwetsherziening gestart. Nadat op 12 maart 1954 de Senaat het EDG-Verdrag had geratificeerd werden de Kamers op 14 maart 1954 ontbonden en werden nieuwe wetgevende verkiezingen uitgeschreven. De communisten hebben deze procedurele gang van zaken luidruchtig aangeklaagd. De door de regering gevolgde handelwijze was volgens hen ongrondwettelijk door het EDG-Verdrag uiteindelijk zonder prealabele grondwetsherziening te laten ratificeren. Kortom, zo luidde de conclusie: België - en daarmee de natie - werd andermaal voor een voldongen feit geplaatst. Want het nieuwe nog te verkiezen parlement zou slechts een “fait accompli” mogen noteren.

Op 26 november 1953 stemde de Kamer over het EDG-Verdrag. Het EDG-Verdrag werd uiteindelijk met 148 stemmen voor en 49 tegen en drie onthoudingen aangenomen. De tegenstemmers waren ver in de minderheid. Bij de Franstalige katholieken lagen vooral de rechtse patriotten en reactionairen dwars. Ze genoten echter enkel de steun van de nationalistische krant La Nation belge. De BSP had de socialistische parlementsleden alle vrijheid gegeven om hun standpunt te bepalen en hun stem uit te brengen. De BSP noteerde in Kamer 29 tegenstemmers, één onthouding en zeven afwezigen op een totaal van 77 socialistische kamerleden. Het betrof hier Fernand Brunfaut (Brussel), Jozef Chalmet (Gent), Lode Craeybeckx (Antwerpen), Prosper De Bruyn (Aalst), Roger De Kinder (Gent), Léon Deltenre Nijvel), René Demoitelle (Luik), Arthur De Sweemer (Gent), Franz Detiège (Antwerpen), Henri Fayat (Brussel), Gustave Fiévet (Namen), Mathilde Groesser-Schroyens (Antwerpen), Jules Hossey (Doornik-Ath), Camille Huysmans (Antwerpen), Louis Major (Antwerpen), Jules Messine (Brussel), Simon Pâque (Luik), Joseph Peereboom (Brussel), Justin Peeters (Nijvel), Ernest Rongvaux (Aarlen-Marche-Bastenaken), Antoine Sainte (Luik), Eugène Soudan (Aalst), Walthère Thys (Hasselt), Franz Tielemans (Leuven), Jos Van Eynde (Antwerpen), Camille Vangraefschepe (Oostende), Jan Van Winghe (Mechelen), Jozef Vercauteren (St. Niklaas), Pierre Vinck (Brussel). Op een totaal van 28 socialistische

26 Documenten. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1952-53. Document nr. 696, blz. 696 [15].27 In de memorie van toelichting opgenomen. Zie Documenten. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1952-53. Document nr. 163, blz. 8.

11

Page 12: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

volksvertegenwoordigers uit de Vlaamse arrondissementen noteerde men niet minder dan 18 tegenstemmers. Daarbij onthield Jules Deconinck (Kortrijk) zich, terwijl vier Vlaamse socialisten, nl. Edouard Anseele (Gent), Amédée De Keuleneir (Gent), Pierre Diriken (Tongeren-Maaseik) en Willem Eekelers (Antwerpen) afwezig waren. Van de 37 Waalse socialistische volksvertegenwoordigers waren er drie afwezig, nl. Georges Housiaux (Hoei-Borgworm), Gaston Hoyaux (Soignies) en Edmond Jacques (Neufchâteu-Virton),28

Zes van de zeven communistische kamerleden waren aanwezig; de aanwezigen stemden uiteraard allen tegen: Alphonse Bonenfant, Jean Borremans, Théo Dejace, Henri Glineur, Jean Terfve en Léon Timmermans. Edgard Lalmand was wegens ziekte afwezig.

Er stemden ook negen CVP’ers tegen: Maurice Brasseur (Charleroi), Eugène Charpentier (Hoei-Borgworm), Édouard Dehandschutter (Antwerpen), Maria De Moor-Van Sina (Antwerpen), Joseph De Vleeschauwer (Leuven), Karel Fransman (Aalst), Désiré Lamalle (Neufchâteau-Virton), Georges Loos (Antwerpen) en André Saint-Remy (Brussel). Men mocht voorts de onthouding van stemming noteren vanwege Marcel Philippart de Foy (Luik). Behalve De Vleeschauwer waren het allemaal “backbenchers” die tot de (burgerlijke) rechtervleugel van de katholieke partij behoorden. De oppositie tegen de EDG was bij de Franstalige liberalen beperkt tot het Brusselse kamerlid Ernest Demuyter. Uit Vlaanderen stemden drie liberalen tegen, nl. Louis D’Haeseleer (Aalst), Louis Joris (Antwerpen) en Hilaire Lahaye (Ieper). De Brusselse liberaal Charles Janssens onthield zich. Afwezige liberale kamerleden waren Willy Koninckx (Antwerpen), Paul Kronacker (Antwerpen) en Léon Mundeleer (Brussel). De liberalen telden toen 20 kamerleden, van wie er zeven uit Vlaanderen kwamen. Van de laatsten hadden er slechts twee voor het EDG-Verdrag gestemd.

Als we alles overlopen dan valt het meteen op dat de EDG vooral op verzet van Vlaamse socialistische en liberale kamerleden was gebotst en het EDG-Verdrag relatief gezien op veel minder verzet vanwege de Waalse en Brusselse socialistische kamerleden kon rekenen. Het socialistische en liberale verzet concentreerde zich vooral op de “ongrondwettelijkheid” van de gevolgde procedure. Men mag daarom aannemen dat bij de beide oppositiefracties in de grond geen fundamenteel verschil van mening met de katholieke regering bestond betreffende de buitenlandse politiek. Immers, bij zowel de socialisten als de liberalen was het anticommunisme groot en men wilde hier niet graag dat België geïsoleerd zou komen te staan. Vandaar dat de liberale en socialistische fracties aan hun kamerleden de vrijheid hadden gegeven om zelf hun standpunt te bepalen.

Op 12 maart 1954 vond de stemming in de Senaat plaats.

Het EDG-Verdrag verkreeg de goedkeuring van 125 senatoren en werd door 40 afgewezen, met twee onthoudingen. Onder de voorstemmers waren 75 CVP’ers, 31 socialisten en 19 liberalen.29 De tegenstemmers waren de drie communisten Arnold Boulanger, Henri Glineur en Jean Taillard. De 26 socialistische tegenstemmers, van wie er slechts negen Franstaligen, waren Jean Allard (Luik), Jean Beaucarne (Kortrijk-Ieper), Louis Briot (prov. Sen. Brabant), Lode Craeybeckx (Antwerpen), Gaston Crommen (Gent-Eeklo), August De Block (gecoöpt. Sen.), Florent De Boey (Antwerpen), Victor De Bruyne (prov. Sen. Antwerpen), Henri Delor

28 Afwezigheden hadden veelal te maken met de zo genaamde “parrainage” waarbij een afspraak met een parlementslid van een een regeringspartij, veelal uit hetzelfde kiesarrondissement, werd gemaakt om bij afwezigheid van de ander ook niet te komen opdagen. 29 De motie tot verdaging van de stemming behaalde 42 stemmen voor, 121 tegen en 4 onthoudingen. Parlementaire Handelingen, Senaat. Buitengewone Zittijd, 12 maart 1954.

12

Page 13: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

(Nijvel), Amédée Doutrepont (Brussel), Robert Duterne (Charleroi-Thuin), Petrus Francen (prov. Sen. Brabant), Jozef Gilis (prov. Sen. Brabant), Georges Goossens (prov. Sen. Oost-Vlaanderen), Odilon Knops (gecoöpteerd), Edgard Missiaen (prov. Sen. West-Vlaanderen), Adolf Molter (gecoöpteerd), Albert Moulin (Doornik-Ath), Alfons Pincé (Dendermonde-St. Niklaas), Karel Roelandts (Leuven), Henri Rolin (gecoöpt.), Mevrouw Jeanne Vandervelde-Beeckman (Brussel), Louis Van Hooveld (Brussel), Émile Vergeylen (Gent-Eeklo), Julien Versieren (prov. Sen. Oost-Vlaanderen) en Hubert Wyn (Antwerpen). Het overwicht van de Vlamingen is ook hier opmerkelijk. Onder de Brusselse Franstalige socialisten die tegenstemden, waren de Jeanne Beeckman, weduwe van Émile Vandervelde, en Henri Rolin (twee tegenstanders van Spaak).

Van de liberalen stemde niemand tegen. Er waren wel tien CVP’ers die tegenstemden, nl. Émile Allewaert (Roeselare-Tielt), Robert Ancot (Brugge), Joseph Baert (prov. Sen. Oost-Vlaanderen), Harold d’Aspremont-Lynden (prov. Sen. Namen), Paul Estienne (prov. Sen. Brabant), Albert Kluyskens (Gent-Eeklo), ex-premier Joseph Pholien (gecoöpt.), Maurice Schot (Leuven), Paul Struye (Brussel) en Jacques Van Buggenhout (prov. Sen. West-Vlaanderen), evenals de “onafhankelijke katholiek”30 René de Dorlodot (prov. Sen. Henegouwen). Tot de katholieke tegenstemmers behoorden enkele invloedrijke vertegenwoordigers van de CVP, zoals Paul Struye en ex-premier Joseph Pholien. De grondwetspecialist Albert Kluyskens van de Rijksuniversiteit Gent zal wel constitutionele bezwaren hebben gevoeld om het verdrag van de EDG goed te keuren. De tegenstem van Harold d’Aspremont-Lynden hoefde evenmin te verwonderen. Deze kasteelheer uit Natoye behoorde tot de kringen van het Hof (dat tegen de EDG was).31 René de Dorlodot die tot het imperium van Solvay, was eveneens tegenstander van de EDG.32

De krachtlijnen van het communistische verzet tegen de EDG

De inhoudelijke krachtlijnen van het communistische verzet tegen de Duitse herbewapening kaderden volkomen in de strijd voor de nationale onafhankelijkheid en de vrede. Dat verzet was gebaseerd op het rapport van secretaris-generaal Edgar Lalmand Sauver la Paix; Reconquérir l’Indépendance nationale dat was gepresenteerd op het Tiende Nationaal Congres van de KPB te Brussel op 23-26 maart 1951. Dit rapport werd daarna aangevuld met Lalmands rapport Notre lutte pour l’indépendance nationale, la démocratie et la paix dat op 29 en 30 november 1952 aan het Centraal Comité werd gepresenteerd. Beide rapporten telden nogal wat verwijzingen naar Stalin en de CPSU. Het tweede rapport had als ondertitel “à la lumiére des enseignements du 19e congrès du Parti Communiste de l’Union Soviétique”.

Het negentiende congres van de CPSU van oktober 1952 was het laatste waaraan Stalin nog had deelgenomen. Theoretisch gezien ging de KPB uiteraard uit van de stalinistische theorie van de algemene crisis van het kapitalisme die alsmaar verergerde,33 waardoor het 30 De Dorlodot was wel op voordracht van de PSC verkozen, maar hij was door zijn Senaatsfractie wegens zijn reactionaire mentaliteit niet als lid toegelaten.31 Dat was de mening van de Britse ambassadeur in Brussel. Vincent Dujardin, Pierre Harmel. Biographie, Brussel: Le Cri, 2004, blz. 275.32 Le Drapeau rouge maakte gewag van het verschijnsel dat de conservatieve vleugel van de CVP zich gereserveerd opstelden ten aanzien van de EDG. Le Drapeau rouge, 20 maart 1953, blz. 1; idem, 1 mei 1953, blz. 1-3.33 De wereldmarkt van het kapitalisme was sterk gekrompen na de communistische overwinning in China en het ontstaan van de Volksdemocratieën in Centraal-Europa. Edgard Lalmand: “Cette situation ira en s’aggravant. C’est en cela, explique le camarade Staline, que consiste proprement l‘aggravation de la crise générale du système capitaliste universel, à la suite de la désagrégation du marché mondial.” Edgard Lalmand, a.w., [1952],

13

Page 14: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

imperialisme schrik van de vrede had gekregen. Alleen door de bewapening en door oorlogen kon het kapitalisme in de imperialistische fase immers nog overleven. Dat verklaarde de recente ondertekening van verschillende militaire pakten.34 Uiteraard was de oorlog niet onvermijdelijk, maar dan moest men wel de Duitse herbewapening eerst zien te voorkomen.35 Dat moest dan, aldus Edgard Lalmand, gepaard gaan met de strijd voor een federatieve en democratische republiek. “Le Parti Communiste a été républicain dès sa fondation, il n’a jamais cessé de l’être. Toutefois, pour des raisons d’ordre tactique il s’abstenait d’attaquer de front la monarchie. Le comportement de Léopold III l’a amené à réviser ses positions. C’est au cri de « Vive la République » qu’il a réclamé l’abdication sans conditions au moment où les partis « traditionnels » capitulaient sur ordre de Washington. Le mot d’ordre « Vive la République », lancé par les mandataires communistes au moment de la prestation de serment du Prince Royal, a trouvé un écho enthousiaste dans les usines et les quartiers ouvriers. Il a renoué avec d’anciennes traditions républicaines solidement ancrées au cœur de notre classe ouvrière. ”36

De inhoudelijke krachtlijnen van het communistische verzet tegen het EDG-Verdrag kon men uiteraard volledig in de communistische pers en de redevoeringen in het Parlement terugvinden. Ze concentreerde zich op de volgende vijf kernpunten:

1) het opereren van Minister van Buitenlandse Zaken Paul van Zeeland; 2) het verlies van de nationale onafhankelijkheid als gevolg van toetreding tot de EDG;3) de Duitse kwestie; 4) het Amerikaanse imperialisme en de bewapeningspolitiek en 5) de ontkrachting van de propagandistische argumenten van de voorstanders van de

EDG en de Duitse herbewapening.

Deze kernpunten kwamen trouwens in talloze persbijdragen terug. Daarin werd vooral ingespeeld op het schrikbeeld van een eventueel herrijzen van de oude Wehrmacht, maar dan onder Europese camouflage.37

We zullen nu aan de hand van de tussenkomsten van de communistische sprekers in het Parlement pogen om deze vijf kernpunten in het discours van de KPB samen te vatten en verder te analyseren. In een volgende paragraaf wordt dan gepoogd om deze kernpunten in verband te brengen met de toenmalige communistische tactische opstelling ten aanzien van de Duitse herbewapening en de internationale verhoudingen in samenhang met de politieke krachten in België.

1. Kritiek op het buitenlandse beleid van Paul van Zeeland.

Een belangrijk punt in de communistische kritiek op het opereren van Van Zeeland als Minister van Buitenlandse Zaken was dat deze laatste het Parlement niet in detail

blz. 4.34 Edgard Lalmand, Sauver la Paix; Reconquérir l’indépendance national. Rapport présenté au Xe Congrès National du P.C.B., Bruxelles 23-24-25-26 1951, Brussel: Société Populaire d’Éditions, 1951.35 Idem, blz. 36-37.36 Idem, blz. 42.37 Zoals Felix Coenen deed in zijn artikelen in Le Drapeau rouge van 7 en 31 januari 1953 en van 4 februari 1953 onder de koppen “Pourquoi doivent-ils violer leur Constitution?”, “Le camouflage européen de la Wehrmacht éclate”, “Sur les traces de Hitler”. Soms werd de nadruk gelegd op de economische en sociale gevolgen van de bewapeningspolitiek: een forse daling van de levensstandaard. Le Drapeau rouge, 19 februari 1953, blz. 3, 5.

14

Page 15: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

informeerde, dus zich vooral in algemeenheden uitdrukte om zo een debat over de grond van de zaak te ontlopen.38 Volgens kamerlid Jean Terfve was elk detail van groot belang om zo de portee van het EDG-Verdrag te kunnen interpreteren. De volksvertegenwoordigers zouden daarom iets goedkeuren zonder te weten waarom.39 De KPB verdedigde hier dus de rechten van het Parlement ten aanzien van de Uitvoerende Macht die nu een politiek van le fait accompli praktiseerde. Wat dan weer verklaarde waarom de regering niet populair was. De oorzaak voor deze werkwijze lag dan volgens Terfve in het feit dat “le gouvernement n’est pas maître de sa politique”40. De regering zou daarom de parlementsleden van de oppositie graag buiten het debat houden, hier speciaal de communisten. Omdat de communisten bij voorbeeld geen lid waren van de commissie waren die het EDG-Verdrag besprak, werden ze, aldus senator Jean Taillard, pas zeer laattijdig voor de aanvang van de plenaire debatten op de hoogte gesteld van de inhoud van de commissierapporten.41

2. De EDG zou tot verlies van de nationale onafhankelijkheid leiden

De KPB stelde zich op een patriottisch én democratisch standpunt door de nationale soevereiniteit te verdedigen. Volgens de KPB zou de EDG immers leiden tot het vernietigen van de nationale onafhankelijkheid en het buitenwerking stellen van constitutionele mechanismen.42 Waarbij dan het nationale leger zou moeten plaats maken voor een leger onder commando van vreemde generaals. België zou dan niet meer de omvang van het contingent mogen bepalen. Ook de rekruteringswijze zou aan de regering ontsnappen, evenals de benoemingen van en de rechtspraak over militairen. De EDG was ook synoniem voor het monopoliekapitalisme en was antidemocratisch. De EDG was immers een reusachtig ministerie van Oorlog dat de bewapeningsbudgetten van de lidstaten zou vastleggen. De wapenfabrikanten zouden hiervan garen spinnen, te meer daar ze via de EDG hun invloed bij het plannen van de bewapening zouden kunnen doen gelden.43

Dit alles zou natuurlijk van grote invloed op de economie zijn. De prijzen van de grondstoffen en de hoogte van de lonen zouden afhankelijk worden van de beslissingen van het EDG-Directorium. Zo zou de EDG een instrument in de handen van de kapitalistische oligarchie worden. De voor later voorziene politieke en militaire eenwording van Europa zou hier niets meer aan kunnen veranderen.44 Al betekende de EDG het verlies van de nationale onafhankelijkheid, dan nog impliceerde dat uiteraard geenszins dat België toen nog geheel onafhankelijk was. Die onafhankelijkheid was door het bondgenootschap met de Verenigde Staten, door de NAVO en door de “trusts” via de EGKS al beknot. De EDG betekende slechts een etappe in deze evolutie.45 Voorts zou door de EDG het Belgisch grondgebied door vreemde troepen, ook Duitse, worden bezet, ook al hadden die troepen dan een “Europees” cachet gekregen. Die vreemde troepen zouden ook bij ons de orde komen handhaven, zelfs al had de regering hier niet om verzocht. “Il est certain que ceci constitue un danger terrible pour

38 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd, 1951-52, 6 februari 1952, blz. 15, kol. 1.39 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen, Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1953-54, 17 november 1953, blz. 9, kol. 1.40 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen, Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1951-52, 6 februari 1952, blz. 15, kol. 2. 41 Jean Taillard, Parlementaire Handelingen. Senaat. Buitengewone Zittijd, 1954, 5 maart 1954, blz. 1090, kol 1.42 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1953-54, 17 November 1953, blz. 9, kol. 1.43 Idem, blz. 10, kol. 1.44 Idem, blz. 11, kol. 1.45 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1951-52, 6 februari 1952, blz. 15-16.

15

Page 16: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

la classe ouvrière de notre pays…”.46 Want ook economisch zou België, aldus senator Jean Taillard,47 ophouden een onafhankelijke staat te zijn wegens de controle die de EDG op de zware industrie zou uitoefenen.48

3. De EDG en de Duitse kwestie

Duitsland vormde de kern van de problematiek van de EDG. De Duitse kwestie – wel of geen geneutraliseerd en ontwapend Duitsland – lag aan de basis van het ontwerp van de EDG. Want zo kon West-Duitsland herbewapenen. Daarbij zouden, aldus Jean Terfve, niet alleen de “trusts”, maar vooral de Duitse industriëlen, samen met de nazi-generaals, de EDG gaan domineren.49 Het Duitse revanchisme lag immers op de loer. Duitsland miste enkel nog “une force militaire adéquate à ses ambitions”.50 Op die manier werden de voorwaarden geschapen voor Duitsland om Europa te kunnen overheersen. Van Frankrijk hoefde men niet te veel te verwachten daar dit land erg verzwakt uit de Tweede Wereld Oorlog was gekomen en nu verstrikt zat in koloniale perikelen. Daar kwam nog bij dat een eventuele militaire bijdrage van Duitsland met 12 divisies onder de mogelijkheden van dat land lag. Kortom, Jean Terfve verwachtte dat hiermede de mogelijkheden zouden worden geschapen voor een evolutie zoals die zich al eerder tussen de wereldoorlogen had voorgedaan. Het gevaar was nu dat Duitsland ook in staat mocht worden geacht om België in een aanvalsoorlog mee te sleuren.51 De link met het verslagen Hitler-regime was dan door Terfve snel gelegd. Dat de regering in Bonn de buitenlandse politiek van Hitler wilde voortzetten kon niet worden betwijfeld. Ook de bourgeoisie in zowel België en Frankrijk waren hiervoor ten zeerste beducht. Uitlatingen van Édouard Daladier en Édouard Herriot in Frankrijk of van Paul Struye in België logen er immers niet om.52

Men hoefde, aldus Jean Taillard in de Senaat, maar de uitlatingen van Bondskanselier Konrad Adenauer te lezen om ervan overtuigd te zijn dat het Duitse revanchisme wel degelijk bestond. Dat revanchisme kon nog erger worden mocht Duitsland weer bewapend worden. Alhoewel Duitsland nu de vorm van een burgerlijke democratie had aangenomen, waren toch de oude administratieve kaders uit de nazi-tijd in functie gebleven. Daar kwam nu nog de herbewapening bij. Intussen bleef Duitsland steeds maar nieuwe eisen stellen, bij voorbeeld in verband met de terugkeer van het kolenrijke Saarland naar de Duitse Bondsrepubliek.53

Daarbij kwamen uiteraard nog de herinneringen die de communisten hadden aan de Hitlertijd. De Duitse herbewapening deed in de kringen van het Belgische verzet bepaalde herinneringen weer opleven. Of, zoals het Luikse kamerlid Léon Timmermans het verwoordde: “Nous connaissons les milieux de la résistance (…) Nous étions unis contre l’occupant, comme

46 Idem.47 Jean Taillard, Parlementaire Handelingen. Senaat. Buitengewone Zittijd 1954, 5 maart 1954, blz. 1092, kol. 1.48 Jean Taillard verwees hier naar de artikelen 101, 102 en 103 van het EDG-Verdrag waarin de economische voorwaarden vervat waren. De lidstaten moesten voortaan overgaan op een gemeenschappelijke bewapening, waarbij de bewapening ook in het kader van de NAVO moest worden gestandaardiseerd en er meerjarenprogramma’s zouden worden ontworpen. 49 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Buitengewone Zittijd 1954, 5 maart 1954, blz. 11, kol. 2.50 Idem, blz. 12, kol. 2.51 Idem.52 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1952-53, 17 februari 1953, blz. 5.53 Jean Taillard, Parlementaire Handelingen. Senaat. Gewone Zittijd. 1951-52, 4 maart 1952, blz. 613, kol. 2, en blz. 614, kol. 1.

16

Page 17: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

aujourd’hui nous sommes unis contre la CED.”54 Timmermans maakte zich tevens woordvoerder van de verzetstrijders en de gedeporteerden door aan de voorbije oorlogsgruwelen te refereren.

4. De Amerikaanse politieke dominantie

De Amerikaanse politieke dominantie over Europa zorgde er volgens Terfve voor dat de Duitse herbewapening op de agenda was verschenen, wat tot de oprichting van de EDG zou leiden. Een nieuw Duits leger, ook al zou dat in een “Europees kader” zijn, moest en zou er komen. Vandaar dat er weer Duitse soldaten gingen marcheren.55 Een nieuw Duits leger zou echter alleen maar de internationale spanningen doen toenemen, niet verminderen. Voorts had België alle redenen om Duitsland ontwapend te houden, dit gezien het precedent van twee wereldoorlogen. Maar van de andere kant had België er hoegenaamd geen enkel belang bij om Duitsland te knechten. Vandaar dat de mogelijkheid van een vredesverdrag moest worden onderzocht, want “… l’agressivité d’un pays n’est pas un problème d’épiderme ou de sensibilité, c’est un problème de classe.” 56 Daarom deed zich de noodzaak gevoelen om Duitsland te democratiseren. Niet het Duitse volk, maar de klassen van de grootgrondbezitters, van de industriëlen en de militaire kaste waren oorlogszuchtig. Op dit vlak was Duitsland nog altijd niet veranderd, maar het “…relèvement de l’Allemagne ne fut pas seulement l’œuvre des classes dirigeantes allemandes (…), elle fut aussi l’œuvre des puissances impérialistes”,57 ten einde Duitsland tegen de communistische “besmetting” te kunnen gebruiken.

Uit deze feiten kon men, aldus Terfve, afleiden dat de Amerikaanse politiek er sinds 1947 op gericht was om aan Duitsland het overwicht over Europa te bezorgen en het land geheel in zijn rechten te herstellen, dit in weerwil van de akkoorden op de Conferentie van Potsdam gesloten. De Verenigde Staten waren immers nu van plan om Duitsland in het westerse wapensysteem op te nemen. De EDG moest daarom Duitsland op voet van gelijkheid integreren, waardoor het bezettingsstatuut kon worden opgeheven.58 De Amerikanen wilden aldus ook wel een herenigd Duitsland nastreven, maar dat moest dan integraal lid van de NAVO worden, hetgeen de Duitse revanchisten uiteraard ook wilden.59 De voorstanders van de EDG waren ook slim zei Terfve. Ze probeerden nu de bevolking wijs te maken dat er door de Duitse Bondsrepubliek iets was veranderd, nl. dat Duitsland nu een democratie was geworden. Die burgerlijke democratie werd dan afgeschilderd als een fundamentele verandering in de Duitse structuren, maar in wezen was er in Duitsland niets veranderd, want de kaders waren dezelfde gebleven als die onder Hitler. Dit betekende, aldus Terfve, dat het Duitse militarisme nog altijd een bedreiging voor de vrede vormde: “… les généraux nazis sont prêts à servir à nouveau sous l’uniforme européen” en Duitsland “… n’a pas abandonné l’esprit revanchard.”60 Dat wilde volgens Terfve zeggen dat de Duitse militairen er niet voor terug zouden deinzen om een nieuwe oorlog te beginnen, een gevaar dat door politici als Spaak en Van Zeeland werd genegeerd.

54 Léon Timmermans, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1953-54, 25 november 1953, blz. 38, kol. 2..55 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1951-52, 6 februari 1952, blz. 16, kol. 1.56 Idem.57 Idem, blz. 16, kol. 2.58 Idem, blz. 17, kol. 2.59 Idem, blz. 18, kol. 1.60 Idem, blz. 18, kol. 1-2.

17

Page 18: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

Terfve wees er op dat de EDG geen Amerikaanse uitvinding was – de Verenigde Staten wilden immers alleen maar de Duitse herbewapening afdwingen – zodat Europa uiteindelijk zelf de “verpakking” ervan mocht leveren. Daaruit was het Pleven Plan voortgekomen.61 De bedoelingen van de Amerikaanse politiek waren duidelijk: Frankrijk werd derhalve voor het blok gezet. Hierdoor werd h liep et land nu het risico een herbewapend Duitsland te moeten accepteren op straffe van anders geen Amerikaanse militaire hulp meer te ontvangen in de strijd tegen de bevrijdingsbewegingen in de Franse koloniën (Indo-China, Tunesië, Marokko). Trouwens, Groot-Brittannië en Scandinavië waren slimmer geweest. Zij wilden niet in een Europees leger worden ingeschakeld. Italië deed met de EDG mee uit opportunisme ten einde zo verlost te worden van knevelende verdragen opgelegd na de Tweede Wereldoorlog. Volgens Terfve behoorde de EDG dus ook tot het domein van de “chantage diplomatique”.62

Uiteraard deed ook Duitsland mee aan deze diplomatieke chantage, wat zich vertaalde in de diverse eisen die bondskanselier Adenauer alsmaar stelde over o.a. de gelijkberechting van de Bondsrepubliek, de terugkeer van het Saarland, enz. Ook dit paste binnen de Amerikaanse politiek die zo aan de diverse nationale regering een Europees militair kader kon opdringen, terwijl al die supranationale aspiraties bij de bevolking totaal afwezig waren. Volgens Terfve kon men daarom spreken van “… une conception momentanée voulue pour des raisons stratégiques et économiques pour permettre (…) à certains milieux dirigeants des États-Unis, de mettre sur pied un dispositif économique qui leur convient. ”63 Hij besloot dan ook met de profetische woorden dat deze supranationale instellingen tot verdwijnen gedoemd waren mochten internationale toestanden veranderden.

5. De argumenten van de voorstanders van de EDG

Uit de debatten in de Kamer en in de Senaat kon men opmaken dat de KPB een achttal argumenten die de voorstanders van de EDG gebruikten om het EDG-Verdrag aan te prijzen, verwierp. Het eerste argument was dat men de EDG nu moest goedkeuren om geen breuk met Washington te riskeren. Dat aantoonde volgens Terfve echter aan dat de Belgische regering niet meer meester over haar buitenlandse betrekkingen was.64

Ten tweede poogden de voorstanders van ratificatie de mensen te doen geloven dat de EDG het logisch gevolg was van de Russische dreiging. Maar niets wees er volgens Terfve op dat de Sovjet-Unie tot een aanval zou overgaan.65 Immers, mocht ze dat wel van plan zijn geweest, dan had ze dat al eerder uitgevoerd. Vandaar dat de Duitse herbewapening alleen maar de rol van een provocatie speelde, terwijl de Sovjet-Unie geen agressieve bedoelingen had. In dat verband merkte Terfve op dat Paul Struye (CVP) zich eerder ook al in die zin had uitgelaten. Door in een Russisch gevaar te willen geloven schiep men een reëel gevaar, nl. dat

61 Terfve citeert in dit verband uitlatingen van Robert Schuman, Georges Bidault, Jules Moch en ook in La Revue socialiste. Hij wijst ook op “le rôle de choix” die minister van Buitenlandse Zaken Paul van Zeeland hierin speelde. Jean Terfve, idem, blz. 18.62 Idem, blz. 19, kol. 2 en blz. 20, kol. 1.63 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1953-54, 7 oktober 1953, blz. 7, kol. 2.64 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1953-54, 17 november 1953, blz. 11, kol. 1.65 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1952-53, 17 februari 1953, blz. 5, kol. 1.

18

Page 19: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

van Duitsland.66 Dit soort gedachten kon, aldus Jean Taillard, alleen door “un anticommunisme morbide”67 zijn ingegeven.

Ten derde zou de EDG volgens de voorstanders van het verdrag slechts een defensief akkoord zijn en dus garanties voor veiligheid bieden. Artikel 2, paragraaf 1 van de verdragstekst gewaagde inderdaad wel van het feit dat de objectieven van het verdrag uitsluitend defensief waren, maar dat zegde, aldus Terfeve, nog niets over de werkelijke manier van functioneren van de EDG.68 Echter, de EDG was ook bedoeld om het communisme terug te drijven. Bondskanselier Konrad Adenauer, die weldra via de EDG een partner van België zou worden, voerde een revanchistische politiek en hij had al vaker “hitleriaanse” uitlatingen laten optekenen over een noodzakelijke “plus grand espace vital” en over de Duitse jongeren die “un jour […] puissent contribuer à recoloniser l’Est.”69

Een vierde argument dat de voorstanders van de EDG graag aanhaalden was de noodzaak om de machtsverhoudingen tussen oost en west door de EDG weer in evenwicht te brengen. Volgens Terfve kwam dat neer op het legitimeren van de bewapeningswedloop.70 Om de EDG te rechtvaardigen citeerden de voorstanders van het verdrag fantasierijke cijfers over de militaire macht van de USSR en daarbij werd dan de militaire kracht van het westen systematisch onderschat.71 Andere voorstanders beweerden dan weer dat door de EDG een derde militaire grootmacht in de wereld zou kunnen ontstaan, waardoor de vrede zou worden gediend. Zo had Bismarck eens gezegd: “L’Europe n’est qu’un mot employé par les puissances qui exigent des autres ce qu’elles n’osent réclamer en leur nom. ” In werkelijkheid zou de EDG hier geen “derde macht”, maar slechts de opmaat voor een machtig Duitsland worden.72

Het vijfde argument voor het ratificeren van het verdrag kon nog verder worden ontkracht door te wijzen op de ongerijmdheid om de Europese eenwording te willen verwezenlijken via een militair bondgenootschap. Dit was in strijd met hetgeen Van Zeeland altijd had beweerd, nl. dat de eenwording prealabel via “… une (…) consistance économique” tot stand moest komen”.73 De EDG kon dus niet de voorafbeelding van een verenigd Europa zijn, alleen maar een verlengstuk van de NAVO, dus een suborganisatie onder Amerikaanse controle. Alleen kenden de Verenigde Staten nu aan de Bondsrepubliek Duitsland een overwegende rol toe om zo beter Europa te kunnen controleren. Vandaar dat men op dat moment nog ver weg was van de vorming van een “derde blok”.

Een zesde argument was dat men de EDG wel zou moeten aanvaarden om te voorkomen dat de Duitse Bondsrepubliek daardoor onvermijdelijk geworden. Echter, aldus Terfve, was een lidmaatschap van de NAVO enkel mogelijk mits eensgezindheid onder de lidstaten. Die eensgezindheid was er niet.74

66 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1951-52, 6 februari 1952, blz. 19, kol. 1.67 Jean Taillard, Parlementaire Handelingen. Senaat. Gewone Zittijd 1951-52, 4 maart 1952, blz. 613, kol. 1.68 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1953-54, 17 november 1953, blz. 9, kol. 169.Idem, blz. 13, kol. 1.70 Idem, blz. 13, kol. 2.71 Jean Taillard, Parlementaire Handelingen. Senaat. Buitengewone Zittijd 1954, 5 maart 1954, blz. 1091.72 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1953-54, 17 november 1953, blz. 13.73 Idem, blz. 13, kol. 2.74 Idem, blz. 14, kol. 1.

19

Page 20: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

Een zevende (en veel gehoord) argument van de voorstanders van de EDG was dat de Washington het zelf op een akkoordje met de Bondsrepubliek kon gooien. Maar volgens Terfve leek dat erg onwaarschijnlijk daar dit het verzet van de andere landen zou uitlokken. Washington wenste bij de bondgenoten een zekere medeplichtigheid te scheppen, want indien de Amerikaanse diplomatie al te sterk tegen de belangen van die bondgenoten zou ingaan, dan dreigde de NAVO wel eens uit elkaar te spatten. Daaron zou een bilateraal akkoord allicht weinig kans op slagen maken. Het had dan ook geen zin om met dit argument te zwaaien door de EDG als een vorm van het “minste kwaad” voor te stellen.75 Volgens Terfve had deze theorie van het “minste kwaad” vooral in Frankrijk opgang gemaakt. Men kon er in Frankrijk dan mee instemmen om Duitsland via de EDG te herbewapenen zonder te moeten vrezen dat het Duitse “revanchisme” zich tegen Frankrijk zou keren. Ook de Belgische regering zou in deze redenering zijn meegegaan. De Russische dreiging werd er dan bij gehaald om de Duitse herbewapening als onvermijdelijk voor te stellen.76 Uiteindelijk pleitte de KPB voor het afwijzen van het EDG-Verdrag door het anticommunistische argument van tafel te geven. Ratificatie van het verdrag was immers ook een antipatriottische daad. Terfve verwees hier naar de Tweede Wereldoorlog toen nazi’s en collaborateurs hun daden graag rechtvaardigden door eveneens naar het communistische gevaar te verwijzen.77

De KPB wees de EDG en de Duitse herbewapening van de hand, maar keek ook graag naar de totale context van dit probleem. Eerst en vooral moest hoogdringend de Duitse kwestie worden opgelost. Dat kon niet zoals Van Zeeland wilde door Duitsland in een militaire alliantie in te schakelen, of, zoals Spaak, deed door een geneutraliseerd Duitsland categorisch van de hand te wijzen. De enige oplossing in deze was met de Sovjet-Unie in onderhandeling treden. De oplossing van het Duitse probleem lag dus, volgens Terfve in handen van de grote mogendheden en niet alleen in die van de Verenigde Staten. Het was dan ook verkeerd om, zoals Van Zeeland deed, België aan de Amerikaanse wagen te hangen. De Belgische buitenlandse politiek hoorde zich te heroriënteren en het voorbeeld van Groot-Brittannië en Scandinavië te volgen door lidmaatschap van de EDG af te wijzen.78 Voorts stelde Sovjet Unie geen eisen zoals de Verenigde Staten wel deden. Terfve verwees in dit verband naar het bezoek dat John Foster Dulles in februari 1953 aan Brussel had gebracht en daarbij het ultimatum had gestelde dat het verdrag van de EDG binnen drie tot vier maanden zou moeten worden geratificeerd, want anders zouden er financiële sancties volgen.79 Omdat daarna niet onmiddellijk schot in de zaak kwam, zou Paul van Zeeland door Dulles in Washington op het matje zijn geroepen.80

75 Idem, blz. 14, kol. 2.76 Dit blijkt uit de regeringsdocumenten. Zie Parlementaire Documenten. Belgische Senaat. Gewone Zittijd 1953-54. Commissievergadering van 19 februari 1954. Document 204, 1953-54, blz. 9-12.77 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen. Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1953-54, 17 november 1953, blz. 16, kol. 2.78 Idem.79 Terfve verwees in dit verband naar een artikel van Paul Struye in La Libre Belgique. Jean Terfve, idem, blz. 4, kol. 2. Ook in Le Drapeau rouge van 7 februari 1953 wordt tegen het ultimatum van Dulles van leer getrokken. Hierbij wordt echter ook verwezen naar het feit dat de ene kapitalist, Dulles, een bezoek bracht aan een andere kapitalist, hier Paul van Zeeland. Dus er werd over financiële zaken gepraat. Van Paul van Zeeland werd gememoreerd dat hij verbonden was met het Belgische grootkapitaal: Sofina, Cofinindus, Ougrée-Marihay, Solvay en via Sofina met het Amerikaanse General Electric. Op 9 februari 1953 schreef Le Drapeau rouge over het ultimatum van Dulles, iets wat Van Zeeland die dag overigens zou toegeven. Op 11 februari 1953 kwam de krant tot de bevinding dat leidende socialisten als Spaak en Victor Larock inmiddels met Van Zeeland samenspanden om de EDG te doen slagen.80 Pierre Joye, “Les entretiens de Washington”, Le Drapeau rouge. 20 maart 1953, blz. 1.

20

Page 21: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

De KPB tegenover de socialisten

Een belangrijk argument in de communistische kritiek op de regering was dat die wel het verdrag van de EDG eerst liet ratificeren en pas daarna een voorstel tot grondwetsherziening indiende om de soevereiniteitsoverdracht aan de nieuwe Europese instellingen een constitutionele basis te verschaffen. Kon men, aldus Terfve, niet beter eerst die grondwetsherziening afhandelen alvorens verdragen aan te nemen die in belangrijke mate de nationale soevereiniteit via bevoegdheidsoverdrachten schonden?

Het was een argument dat men ook in burgerlijke kringen, vooral onder staatsrechtspecialisten kon opvangen. De regering schond door aldus te handelen immers de grondwet. Maar van de andere kant moest Terfve ook met bitterheid constateren dat de regering op dit punt gewoon haar gang kon gaan daar de oppositie in het Parlement zich niet al te veel roerde. Vooral de socialisten werd door Terfve van veel dubbelzinnigheid verweten, hoewel men her en der kon zien dat communistische en socialistische militanten het samen eens waren in hun strijd tegen de EDG. Socialistische militanten hadden al geprotesteerd tegen hun partijleiding. Het Parlement kon daarom ratificatie beter uitstellen tot na de parlementsverkiezingen van 1954.81

Dan kon tevens de strijd tegen de EDG inzet van de verkiezingsstrijd worden gemaakt. Op 29 juni 1953 had de Partijraad van de BSP al besloten de verdaging in het Parlement aan de orde te stellen. Maar hier was Spaak tussenbeide gekomen en hij had op 7 en 8 november 1953 de zaak voor het Partijcongres van de BSP gebracht. Het Partijcongres volgde Spaak niet en besliste met 451 stemmen voor en 240 tegen het voorstel tot verdaging van de stemming over het EDG-Verdrag te steunen. Uiteindelijk haalde Spaak zijdelings zijn slag toch thuis. Hij verkreeg dat, mocht het voorstel van uitstel het in de Kamer der Volksvertegenwoordigers niet halen, de socialistische parlementsleden vrij zouden zijn om zelf hun standpunt te mogen bepalen. Vandaar dat Spaak op 10 november 1953 als woordvoerder het voorstel tot verdaging in de Kamer der Volksvertegenwoordigers indiende,82 dit in de wetenschap dat zijn voorstel toch geen meerderheid zou behalen.83

De KPB kritiseerde uiteraard deze gang van zaken. Daarbij werd Spaak in de polemieken niet alleen als een slippendrager van het Amerikaanse imperialisme voorgesteld, maar ook nog eens als een vulgaire zakkenvuller die aandelen in de wapenindustrie zou hebben.84

Spaak was al geruime tijd een probleem op zich. Hij had zich als woordvoerder van een pro-Britse en daarna ook van een pro-Amerikaanse politieke stroming in de betrokken kanselarijen van een grote populariteit verzekerd. De schijnbare diplomatieke autonomie van deze “grote staatsman” maakte het voor de communisten dan ook weer gemakkelijk om hem als schietschijf te gebruiken. Hetzelfde gold voor de reformistische vakbondsleiders die hun organisaties liefst van alle communistische invloed gezuiverd zagen. Dat laatste kon mede met de hulp van de CIA gebeuren. De Amerikaanse vakbondsman Irving Brown beschikte over geheime fondsen om vanuit Parijs de communistische invloed in vooral de Europese

81 Jean Terfve voerde campagne voor het uitstellen van ratificatie van het verdrag. Jean Terfve, “Ajournement de la CED”, Le Drapeau rouge, 4 november 1953, blz. 1.82 In Le Drapeau rouge van 13 november 1953 werd de handelwijze van Spaak fors gehekeld. Spaak, zelf een heftige voorstander van de EDG, was een totaal ongeloofwaardige indiener van een voorstel tot uitstel van ratificatie. Deze keuze van Spaak als woordvoerder van de socialistische fractie inzake de EDG werd ook in Le Journal de Charleroi van 13 november 1953 gekritiseerd.83 Dat gebeurde inderdaad. De verdaging werd in de Kamer en in de Senaat bij geheime stemming met ongeveer dezelfde meerderheid als die waarmee het verdrag werd goedgekeurd, verworpen.84 Spaak werd verdacht van het bezitten van aandelen in FN. Le Drapeau rouge, 19 december 1953. De EDG zou immers wapens bij FN bestellen.

21

Page 22: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

havens af te bouwen. Zo werd in Frankrijk Force Ouvrière met behulp van Amerikaans geld van de CGT afgesplitst. Browns echtgenote Lillie, die vijf Europese talen sprak, hield voorts in het Brusselse stadscentrum kantoor van waar zij “enveloppen met inhoud” uitdeelde. Aan wie allemaal is tot op heden allemaal onduidelijk gebleven daar de betrokkenen hierover ondervraagd liefst in evasieve termen hierop wilden antwoorden. Maar er zijn wel vermoedens dat Louis Major van dit manna zou hebben geprofiteerd. Het uitschakelen van de communistische invloed onder de Antwerpse dokwerkers was voor de Amerikanen immers van groot strategisch nut met het oog op toekomstige wapen- en troepentransporten. De integratie van de socialistische vakbeweging in de accumulatiebeweging van het kapitaal nam daarna pas werkelijk een aanvang. De Belgische reformistische vakbondsleiders werden immers ook in de structuren van de pas opgerichte EGKS opgenomen. Vandaar dat André Renard, Louis Major en Paul Finet herhaaldelijk in de communistische pers werden beschimpt en als profiteurs85 en klassencollaborateurs weggezet. 86 Deze polemieken maakten het uiteraard voor de KPB moeilijk om in de syndicale organisaties weer een voet aan de grond te krijgen. Dat gold uiteraard nog meer voor het leggen van contacten met bepaalde linkse socialisten.

Jean Terfve reikte tijdens de debatten over de EDG graag de hand aan die linkse socialisten om de ratificatie van het verdrag van de EDG te verdagen. Alleen zó kon een “coup de force politique” worden voorkomen.87 Maar dat leverde alsnog niets op. Te meer daar de leiding van de BSP erg disciplinerend reageerde op alles wat ook maar naar sympathie voor het communistische standpunt zweemde. In Le Drapeau rouge kon men dan ook vernemen dat “les politiciens devenus millionnaires occupant les postes de direction du PSB agitent contre eux les foudres de la discipline à sens unique.”88 Wie die miljonairs waren werd niet vermeld.

Uiteraard moest de KPB nu mikken op eenheidsacties aan de basis en trachten dissidente socialistische groepen en personen aan te trekken. De hoop was dan ook op de Socialistische Jonge Wachten gevestigd omdat die tegen de EDG actie voerden.89 Dat was weinig, want de SJW opereerde in de marge van de BSP.

Het grote probleem in deze was dat er op dat moment geen georganiseerde linkervleugel in de BSP meer bestond, ook niet in Brussel, al waren er wel ooit in die zin pogingen ondernomen door o.a. Émilienne Brunfaut90 of Piet Vermeylen. De linksen in de BSP zouden zich voortaan vanaf 1954 vooral op het renardisme in de Waalse vakbeweging richten en zich op activiteiten in de studiebureaus en het Institut de Sociologie van de ULB oriënteren. De nieuwe reformistische ideologie stoelde hier vooral op haalbaarheidsstudies die ook aan het

85 “Le citoyen André Renard donc est fort irrité parce que le Drapeau Rouge a expliqué, voici peu, que si les chefs socialistes étaient de « grands européens », c’est parce qu’ils passaient à la caisse (…). À l’entendre, il est normal que des gens – les militants ouvriers – gagnent beaucoup d’argent (…) parce qu’il en est d’autres – les capitalistes – qui gagnent plus encore.” Le Drapeau rouge, 8 september 1953, blz. 1. In dit kader publiceerde de KPB een brochure Pourquoi ils sont de grands européens waarin Spaak, Finet, Renard en Max Buset fors werden aangepakt. Le Drapeau rouge, 11 augustus 1953, blz. 1.86 “Spaak et d’autres peuvent banqueter avec les pires réactionnaires; Buset, Larock et d’autres peuvent mordre à pleine bouche dans le fromage « européen », ils sont à l’abri du moindre reproche (…) Mais qu’un militant socialiste prononce les mots « paix » et « négociation », on l’accuse (…) de faire le jeu des communistes.” Le Drapeau rouge, 2 september 1953, blz. 1.87 Jean Terfve, a.w., Le Drapeau rouge, 4 november 1953, blz. 1.88 Le Drapeau rouge, 2 september 1953, blz. 1.89 Le Drapeau rouge, 2 september 1953, blz. 1.90 Émilienne Brunfaut verliet de BSP in 1949 en koos in 1951 voor de KPB, maar ze was in 1952 daar weer vertrokken. Eva Schandevyl, Tussen revolutie en conformisme. Het engagement en de netwerken van linkse intellectuelen in België 1918-1956, Brussel: ASP, 2011, blz. 276.

22

Page 23: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

regeringswerk en het sociaal overleg van de vakbeweging dienstbaar konden zijn. De BSP’er René Evalenko (Institut Émile Vandervelde) was hiervan de meest uitgesproken exponent, maar ook de uit het liberalisme overgekomen Henri Janne die het Institut de Sociologie onder zijn hoede had genomen, voerde een technocratische groep aan die volgens reformistische receptuur het kapitalisme wilde moderniseren door aan publieke investeringen en sociale programmering de voorrang te geven. Dat was een eigentijdse vormgeving van het keynesianisme dat inmiddels in de meeste ontwikkelde kapitalistische landen had gezegevierd, behalve dan in België. En dat laatste mocht men hoofdzakelijk de Belgische holdingmaatschappijen nadragen die de investeringsbeslissingen namen en nog altijd de economische en financiële politiek van de Belgische regeringen bepaalden.

De vredesbeweging

De enige mogelijkheid voor de KPB was om via de eigen vredesbeweging druk op de socialistische beweging uit te oefenen. De Union Belge pour la Défense de la Paix (UBDP) onder leiding van Isabelle Blume-Grégoire begon vanaf 1950 stelling te nemen tegen de Duitse herbewapening. De UBDP besloot om vooral in Wallonië directe contacten met de arbeiders in de bedrijven op te nemen en te pogen om partiële referenda te organiseren. Deze opiniepeilingen leverden zowat 80 procent goedkeuring voor de verwerping van het EDG-Verdrag op. Ook de later door het onderzoeksbureau Insoc gedane enquêtes zouden die cijfers bevestigen, aldus de communistische senator René Noël.91

De UBDP beperkte zich overigens niet tot het houden van enquêtes. Er werden ook protestmarsen tegen de EDG en tegen de Duitse herbewapening gehouden. Twee belangrijke vredesbetogingen trokken op 10 mei 195392 en 14 september 1953 door de straten van Brussel. De publieke opinie werd met manifesten en brochures bestookt. Daarin werden de bezwaren tegen het EDG-Verdrag bondig voorgesteld, zoals het verlies van de Belgische onafhankelijkheid, de schending van de Grondwet, de Belgische troepen onder vreemd commando en de langere duur van de dienstplicht die werd bepaald door het buitenland.93 Dat nam echter niet weg dat de UBDP, waarin Isabelle Blume-Grégoire een leidende rol speelde, in de media als een communistische initiatief werd afgeschilderd en daardoor dus onderhorig aan Moskou was, dit ondanks het feit dat de UBDP door een divers samengesteld bestuur94 geleid werd en men de fora kon gemakkelijk vullen met sprekers uit diverse organisaties. Zelfs de openlijke steun van Koningin Elisabeth van België was inmiddels verzekerd.95

91 Parlementaire Handelingen. Senaat. Gewone Zittijd 1954-55, 6 april 1955, blz. 1172, kol. 2.92 Verslag in Le Drapeau rouge, 11 mei 1953.93 L’armée européenne et ses terribles dangers pour la paix, geciteerd in Le Drapeau rouge, 17 februari 1953, blz. 3.94 Zo behoorde de baron Allard van de gelijknamige financiële en commerciële groep tot de leiding van de UBDP. Allard was wel een man van invloed. Tussen 1935 en 1952 was bij voorbeeld Raymond Scheyven directeur van de Banque Allard. Scheyven verliet deze bank om voorzitter van ECOSOC van de Verenigde Naties te worden. Over de “rode baron” zie Jérôme Adant, “La paix du Christ sous l’œil de Moscou: les activités pacifistes d’Antoine Allard entre 1945 et 1965”, in Antoine Fleury en Lubor Jílek (red.), Cultural, intellectual and scientific contacts and networks among Europeans during the Cold War, 1945-1990 ; Une Europe malgré tout, 1945-1990, Université de Genève, Institut Européen, Brussel: Peter Lang, 2007.95 Men kreeg op 9 januari 1952 de Magdalenazaal te Brussel vol om te luisteren naar een verslag over het voorbije Congrès mondial des Peuples pour la Paix te Wenen op 12-19 december 1952 waar de UBDP vertegenwoordigd was. Madeleine [Rosy ?] Holender (lid van het bestuur van de UBDP) zat voor, met achter de tafel ULB-professor Max Cosyns (voorzitter van de UBDP), de Antwerpse zakenvrouw Élisabeth Grisar (Comité belge pour les échanges économiques avec les pays de l’Est), Lamine (ondervoorzitter van de Amicale des déportés de Buchenwald), G. Vanden Eynde (vereniging van de ex-gevangenen in Dachau), Isabelle Blume (Conseil Mondial des Partisans de la Paix), Crapez (mijnwerker uit de Borinage), Delbovier (vakbondsmilitant

23

Page 24: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

Leidende politici van de BSP hielden zich evenwel afzijdig, hoewel sommige vooraanstaande Luikse syndicalisten rond André Renard, Raymond Latin of Jacques Yerna, inmiddels al waren lid geworden.96

Enige opluchting kwam als vanzelf toen de Koreaanse oorlog in 1953 eindigde met een bestand en er zich een zekere ontspanning tussen Oost en West voordeed. Toen Jean Terfve op 4 februari 1954 in de Kamer der Volksvertegenwoordigers het woord nam over de EDG, kon hij niet anders dan gewagen van “une détente internationale” en een mogelijke conferentie van de Grote Vier.97 Waardoor allicht een algemene regeling rond de toekomst van Duitsland kon worden bereikt. Ondanks het feit dat de Duitse Bondsrepubliek in 1955 lid van de NAVO zou worden, waren er ook signalen dat er nu ineens meer ruimte voor verdere onderhandelingen tussen Oost en West was. Symptomatisch was bij voorbeeld dat Oostenrijk door een Staatsverdrag in 1955 een neutrale status kon krijgen, waarna de vier bezettingsmachten konden vertrekken. Eenzelfde oplossing bleek echter voor Duitsland onhaalbaar. Ook België profiteerde mee van die détente, want in september 1955 vertrok een grote parlementaire delegatie naar Moskou. Men noteerde uiteraard de aanwezigheid van Camille Huysmans en Henri Rolin, maar ook van Paul Struye, Jean Duvieusart en zelfs van Joseph Pholien.

Ten slotte

De parlementsverkiezingen van 1954 brachten voor de KPB niet het verhoopte electorale herstel. De KPB ging van 7 naar 4 zetels in de Kamer, dit ondanks de actie tegen de EDG en de dienstplicht van 24 maanden. De katholieken verloren wel hun absolute meerderheid in de Kamer en de Senaat, maar daarvan profiteerden hoofdzakelijk de socialisten die van 77 naar 86 zetels in de Kamer gingen. Er vormde zich vrijwel onmiddellijk, zoals te verwachten was, een Socialistisch-Liberale coalitieregering.

Deze opmerkelijke electorale tegenvaller veroorzaakte een crisis in de KPB. Op het Elfde Congres van de KPB te Vilvoorde werd op 9-12 december 1954 de oude leiding rond Edgard Lalmand en Jean Terfve uit het Partijbureau gezet.98 Beiden bleven daarna in de Kamer zitten alwaar ze de Duitse herbewapening op de korrel namen.99 Men brak nu met de linkse koers en erkende bepaalde fouten. Bij voorbeeld dat de eis van de 12 maanden een tactische fout was geweest. De nieuwe partijleiding zou op het Twaalfde Congres van de KPB bij monde van Ernest Burnelle nog naar de strijd tegen de EDG verwijzen.100

van Ougrée-Marihaye), Mevrouw Jeunehomme (Rassemblement des Femmes pour la Paix), Cavenaille (lid van Conseil Mondial des Partisans de la Paix), Xavier Relecom (UBDP), Jean Van Lierde (Internationale des Résistants à la Guerre), pastor Mascaux (Église missionnaire en Belgique); Germaine Hannecart, pastor Parfait, M. Buisset (ere-magistraat). Le Drapeau rouge, 10 januari 1953. 96 Bruno Coppieters, Les relations entre le mouvement belge et soviétique pour la paix, Courrier hebdomadaire, CRISP, 1988/5, nr. 1190.97 Jean Terfve, Parlementaire Handelingen, Kamer der Volksvertegenwoordigers. Gewone Zittijd 1953-54, 4 februari 1954, blz. 36, kol. 1..98 Alain Meynen (red.), Van Praag 1948 tot Vilvoorde 1954. Politieke biografische gesprekken met Louis Van Geyt, Brussel: Imavo/Dacob, 2001; Nicolas Naif, L’eurocommunisme en Belgique. Crises et débats autour d’une voie belge au socialisme (1954-1982), Brussel: Carcob, 2004.99 Wat is er in de Kamer gebeurd? De Wehrmacht – Supporters zijn er nog lang niet. Na de debatten en stemming over de Accoorden van Londen en Parijs, Brussel: Communistische Partij van België [1955].100 E. Burnelle, Wat de Communisten willen, XIIe Congres der K.P.B, 19-22 april 1957, Gent 1957 blz. 18-19.

24

Page 25: De KPB en de strijd tegen de EDG en de Duitse herbewapening (1950-1954)

De KPB was er intussen niettemin in geslaagd om een groot deel van de bevolking wakker te schudden, al had het afwijzen van de EDG door het Franse Parlement de Duitse herbewapening niet kunnen voorkomen.101

De Koude Oorlog nam voortaan andere verschijningsvormen aan en kende ineens een meer conjunctureel verloop met fasen van ontspanning en crises. In een dergelijke context kon de Belgische diplomatie zich gedeeltelijk aan de klemmende omarming van de NAVO ontworstelen. De strijd tegen de EDG had inmiddels een veranderde politieke sfeer geschapen waardoor nieuwe vredesbewegingen konden ontstaan, zoals de Pax Christi. Vooral de strijd tegen de atoombewapening beroerde steeds meer de katholieke geesten. De kwestie van oorlog en vrede zorgde ervoor dat katholieke intellectuelen voortaan liever de stem van hun geweten dan de richtlijnen van de kerkelijke hiërarchie volgden.102

101 XIe Congres der K.P.B., 9-12 dec. 1954. Thesissen, blz. 11-13; Werken van het Kongres, blz. 21-23.102 Isabelle Boydens, “Un mouvement pour la paix au cœur des tensions nationales et internationales: Pax Christi. Histoire de la branche francophone (1953-1975)”, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1994-1995, nr. 3-4, blz. 481-537.

25