de zorgverlener als tweede slachtoffer
TRANSCRIPT
De zorgverlener als tweede slachtoffer
Art. 7:658 BW en zorg voor de zorgverlener na een incident
Masterscriptie Privaatrecht
Privaatrechtelijke Rechtspraktijk
ChiChi de Haan
13 juli 2016
2
Naam: C.I.M. de Haan
Studentnummer: 10000882
Begeleider: mr. A.V.T. de Bie
Tweede lezer: dr. drs. G.J.P. de Vries
3
‘Health care workers who get wrapped up in error and injury,
as almost all someday will, get seriously hurt too.
And if we’re really healers, then we have a job of healing them too.
That’s part of the job. It’s not an elective issue, it’s an ethical issue.’
Donald Berwick, President of Institute for Healthcare Improvement
“ER doctor grieving after losing 19-year-old patient.” Bron: The Independent, 19 maart 2015
4
Voorwoord
Verdriet, schaamte, het gevoel te hebben gefaald; het ervaren van een medisch incident kan
grote impact hebben op de betrokken zorgverlener. In ziekenhuizen wordt doorgaans niet vaak
gesproken over de invloed van een traumatische gebeurtenis op een zorgverlener. Dit terwijl de
ernstige psychische gevolgen die een incident – bijvoorbeeld het overlijden van een patiënt op
de operatietafel – kan hebben in de literatuur aanleiding zijn geweest om de zorgverlener aan
te duiden als ‘tweede slachtoffer’ (NIVEL 2016, Rapport project OPEN). Onderzoek onder
Amerikaanse chirurgen heeft zelfs aangetoond dat chirurgen na het meemaken van een incident
aangaven dat zij de drie maanden volgend op het incident drie keer zo vaak aan suïcide dachten
dan voorheen (Shanafelt e.a. 2011). Het lijkt noodzakelijk dat opvang wordt verleend. Op dit
moment is in de jurisprudentie nog niet uitgekristalliseerd of uit art. 7:658 lid 1 BW een
verplichting van het ziekenhuis voortvloeit om zorg te dragen voor opvang van de zorgverlener
na een incident. Dit onderzoek spitst zich toe op deze onduidelijkheid.
De relatie tussen de mens en het recht heeft mijn belangstelling. Werkgeversaansprakelijkheid
is in mijn ogen een rechtsgebied waar zowel het menselijke als het maatschappelijke aspect van
het recht mooi tot uitdrukking komt. Het gezondheidsrecht heeft mijn bijzondere interesse. In
dit onderwerp komen het privaatrecht en het gezondheidsrecht samen, wat het
scriptieonderzoek voor mij erg interessant maakt.
Graag wil ik een aantal mensen bedanken die een rol hebben gespeeld bij het schrijven van deze
scriptie. Allereerst de heer De Bie voor het begeleiden en zijn kritische en adequate feedback.
Daarnaast de heer De Vries voor zijn tweede lezing. Mevrouw Lumens, de heer Van Gisbergen,
de heer Erwich, de heer Drapers, de heer Frijstein, de heer Overmars en mevrouw Boere bedank
ik voor de verhelderende gesprekken. Tot slot bedank ik mijn familie, vrienden en Martijn.
Ik hoop dat deze scriptie bijdraagt aan de cultuurverandering in ziekenhuizen omtrent het
ervaren van incidenten en de mogelijke psychische impact die dit heeft op de zorgverlener.
ChiChi de Haan, 13 juli 2016
5
Verklaring van afkortingen
AMC Academisch Medisch Centrum
AMS Arbeidsvoorwaarden Medisch Specialisten
art. artikel
BOT Bedrijfs Opvang Team
BW Burgerlijk Wetboek
cao collectieve arbeidsovereenkomst
diss. dissertatie
e.a. en anderen
ECLI European Case Law Identifier
GOMA Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische
Aansprakelijkheid
Hof Gerechtshof
HR Hoge Raad der Nederlanden
jo. juncto
KNMG Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
LJN Landelijk Jurisprudentie Nummer
m.nt. met noot van
MvT Memorie van Toelichting
NCvB Nederlands Centrum voor Beroepsziekten
NJ Nederlandse Jurisprudentie
NVZ Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen
OLVG Onze Lieve Vrouwe Gasthuis
p. pagina
PMO Preventief Medisch Onderzoek voor ziekenhuisartsen
PTSS posttraumatisch stressstoornis
Rb Rechtbank
r.o. rechtsoverweging
Rv Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Stb. Staatsblad
UMCG Universitair Medisch Centrum Groningen
Wet BIG Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg
Wkkgz Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg
6
Abstract
Betrokken zijn bij een medisch incident kan impact hebben op de zorgverlener. De ernstige
psychische gevolgen die een dergelijke ervaring op de zorgverlener heeft, zijn in de literatuur
zelfs aanleiding geweest om hem te duiden als ‘tweede slachtoffer’. Het lijkt noodzakelijk dat
het ziekenhuis, als werkgever, opvang verleent aan de zorgverlener na het ervaren van een
incident.
Het doel van dit onderzoek is om te bezien of, en zo ja in hoeverre, uit art. 7:658 lid 1 BW een
verplichting van het ziekenhuis voortvloeit om zorg te dragen voor opvang van de zorgverlener
na een incident. Dit onderzoek spitst zich toe op deze onduidelijkheid door het behandelen van
de volgende centrale vraagstelling: In hoeverre vloeit uit art. 7:658 lid 1 BW een verplichting
van het ziekenhuis voort om zorg te dragen voor opvang van de zorgverlener na een incident?
Om de centrale vraag te beantwoorden is eerst juridisch literatuur- en jurisprudentieonderzoek
gedaan. Daarna is (klein) empirisch onderzoek verricht naar de wijze waarop twee academische,
één perifeer ziekenhuis en de politie de zorg na een incident vormgeven. Vervolgens is bezien
of de feitelijke gang van zaken van opvang na een incident voldoet aan de te stellen eisen zoals
voortvloeit uit de wet en jurisprudentie. Hierna zijn de leerpunten uit het onderzoek toegepast
op de praktijk.
Uit dit onderzoek blijkt dat het zeer goed verdedigbaar is dat de zorgplicht van het ziekenhuis
op grond van art. 7:658 lid 1 BW ook strekt tot opvang van de zorgverlener na een incident.
Duidelijk is geworden dat zorgverleners na het ervaren van een traumatische gebeurtenis
behoefte (kunnen) hebben aan ondersteuning door gelijken, waarbij peer support de meest
doeltreffende vorm van nazorg lijkt te zijn.
Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek wordt aanbevolen dat ziekenhuizen (proberen
te) voorkomen dat de zorgverlener na een incident tweede slachtoffer wordt. En dat wanneer
de zorgverlener toch daadwerkelijk psychisch lijdt na een incident, de impact van deze
gebeurtenis door opvang en begeleiding verzacht wordt. Daarvoor moet men wel een
cultuurverandering plaatsvinden en het taboe omtrent de impact van een incident op de
zorgverlener worden doorbroken.
7
Inhoudsopgave
Voorwoord ................................................................................................................................. 4
Verklaring van afkortingen ........................................................................................................ 5
Abstract ...................................................................................................................................... 6
1. Inleiding ......................................................................................................................... 9
2. De impact van een incident op de zorgverlener ....................................................... 13
2.1 Inleiding ............................................................................................................... 13
2.2 Nadruk op bejegening van de patiënt na een incident.......................................... 13
2.3 Emotionele en psychische gevolgen van een incident op de zorgverlener .......... 14
2.4 Tussenconclusie ................................................................................................... 16
3. De systematiek van werkgeversaansprakelijkheid ingevolge art. 7:658 BW ....... 17
3.1 Inleiding ............................................................................................................... 17
3.2 Werkgeversaansprakelijkheid krachtens art. 7:658 lid 2 jo. lid 1 BW................. 17
3.2.1 De reikwijdte van art. 7:658 BW .......................................................... 17
3.2.2 Voorzorgplicht en onderzoeksplicht ingevolge art. 7:658 lid 1 BW .... 18
3.2.3 Invulling en naleving van de zorgplicht................................................ 19
3.2.4 Bewijsrechtelijke aspecten met betrekking tot nakoming van de
zorgplicht .............................................................................................. 20
3.3 Werkgeversaansprakelijkheid bij psychisch letsel ............................................... 21
3.3.1 Zorgplicht ingevolge art. 7:658 lid 1 BW voor de werknemer met
psychisch letsel ..................................................................................... 21
3.3.2 Bewijsrechtelijke aspecten bij psychisch letsel .................................... 23
3.3.3 De arbeidsrechtelijke omkeringsregel ................................................... 24
3.3.4 Proportionele aansprakelijkheid............................................................ 25
3.4 Tussenconclusie ................................................................................................... 26
4. Werkgeversaansprakelijkheid krachtens art. 7:658 lid 1 jo. lid 2 BW na een
incident met psychische schade voor de zorgverlener tot gevolg ........................... 27
4.1 Inleiding ............................................................................................................... 27
4.2 Opvang van de zorgverlener met post-incidenteel letsel ..................................... 27
8
4.3 Bewijsrechtelijke aspecten bij psychisch letsel na een incident .......................... 28
4.4 Tussenconclusie ................................................................................................... 30
5. Vormgeving opvang en nazorg in de praktijk ......................................................... 31
5.1 Inleiding ............................................................................................................... 31
5.2 Verschillende modellen opvangsystemen ............................................................ 31
5.2.1 Scott Three-Tiered Interventional Model of Second Victim Support ..... 31
5.2.2 Aanbevelingsrapport Institute for Healthcare Improvement ................... 32
5.3 Opvang en nazorg na een incident in de praktijk ................................................. 33
5.3.1 BOT-team in het Catharina Ziekenhuis ................................................... 33
5.3.2 Peer support in het Universitair Medisch Centrum Groningen ............... 34
5.3.3 Peer support in het Academisch Medisch Centrum ................................. 35
5.3.4 TCO-team bij Politie Eenheid Midden-Nederland .................................. 36
5.4 Tussenconclusie ................................................................................................... 36
6. Effectieve regeling opvang en nazorg zorgverlener na een incident ..................... 38
6.1 Inleiding ............................................................................................................... 38
6.2 Nazorgbeleid als onderdeel van de zorgplicht ingevolge art. 7:658 lid 1 BW .... 38
6.3 Toetsing nazorgbeleid in het Catharina Ziekenhuis, UMCG, AMC en bij de
politie aan het juridisch beoordelingskader van art. 7:658 lid 1 BW ................... 39
6.4 Leerpunten voor het ziekenhuis uit reeds bestaande opvang en nazorg in het
Catharina Ziekenhuis, UMCG, AMC en bij de politie ........................................ 31
6.5 Tussenconclusie ................................................................................................... 42
7. Beschouwing en conclusie .......................................................................................... 44
Aanbevelingen .......................................................................................................................... 46
Geraadpleegde literatuur .......................................................................................................... 48
Bijlage I: Interview Catharina Ziekenhuis ........................................................................ 55
Bijlage II: Interview Universitair Medisch Centrum Groningen ....................................... 59
Bijlage III: Interview Academisch Medisch Centrum ........................................................ 63
Bijlage IV: Interview Politie Eenheid Midden-Nederland .................................................. 68
9
1 Inleiding
Aanleiding en achtergrond
“Ik stel het belang van de patiënt voorop en ik zal aan de patiënt geen schade doen”. Zo luidt,
geparafraseerd, een deel van de Nederlandse artseneed.1 Helaas zijn medische fouten, medische
incidenten (hierna: incident of incidenten) en complicaties onderdeel van de geneeskundige
praktijk.2 Geneeskunde is immers mensenwerk. De positie van de patiënt versterkt en de
aandacht voor bejegening van de getroffen patiënt na een medisch incident groeit.3 In dit
onderzoek worden incidenten, in overeenstemming met de op het gebied van de
gezondheidszorg gangbare definitie, gedefinieerd als onbedoelde gebeurtenissen tijdens het
zorgproces die tot schade aan de patiënt hebben geleid, hadden kunnen leiden of (nog) zouden
kunnen gaan leiden.4 Bij de invulling van de term incident staat de patiënt centraal.5 Van de
zorgverlener wordt verwacht dat hij een gesprek voert met de patiënt over de feiten en de impact
van het incident op de patiënt.6 Dat neemt niet weg dat een incident ook diep kan ingrijpen in
het leven van de betrokken zorgverlener en ook op hem grote psychische impact kan hebben.7
De zorgverlener moet aan steeds verdergaande eisen voldoen wanneer hij betrokken is bij een
incident,8 maar blijft zelf regelmatig in de kou staan.9 Het lijkt daarom noodzaak dat opvang en
1 Volgens de Verklaring van Genève, World Medical Association (1948): “The health of my patient will be my first
consideration”. Nederlandse artseneed (2003), te raadplegen via <www.knmg.nl>, laatst geraadpleegd op 18 mei 2016. 2 Bij een aanzienlijk deel van de verrichtte geneeskundige behandelingen wordt onbedoeld schade aan de patiënt veroorzaakt.
Dit volgt onder meer uit het onderzoek van EMGO/NIVEL, waaruit blijkt dat van alle in 2011/2012 opgenomen patiënten
7,1% te maken kreeg met zorggerelateerde schade; een onbedoelde uitkomst die te maken had met de behandeling in het
ziekenhuis. Dat percentage is significant meer dan in 2004 (5,7%). Zie Monitor Zorggerelateerde Schade 2011/2012, p. 88. 3 Zie voor recente wetgeving de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), welke wet op 1 januari 2016 in werking
is getreden. Stb. 2015, 525. Zie ook bijvoorbeeld Gedragscode Medische Incidenten: betere afwikkeling Medische
Aansprakelijkheid (GOMA), Deze gedragscode bevat richtlijnen over de omgang met incidenten en de afwikkeling van
medische aansprakelijkheid. De GOMA is opgesteld door KNMG, verzekeraars en vertegenwoordigers van patiënten,
advocatuur en wetenschap, te raadplegen via <www.deletselschaderaad.nl>, laatst geraadpleegd op 18 mei 2016. 4 Definitie volgens Wagner & Van der Wal 2005 in GOMA, <www.deletselschaderaad.nl>, laatst geraadpleegd op 18 mei
2016. Zie voor het gebruik van de definitie Wijne 2013, p. 38. Bij een incident, zoals apparatuur die hapert of een assistent
die over onjuiste informatie over de patiënt beschikt, zijn dingen misgegaan, maar heeft de arts het niet noodzakelijkerwijs
fout gedaan. 5 Zie hierover uitgebreid § 2.2. 6 Jaarlijks voeren zorgverleners 30.000 gesprekken met patiënten en hun naasten over zorg die anders liep dan bedoeld, vgl.
KNMG ‘Meeleven is niet hetzelfde als een fout erkennen’, <www.knmg.nl>, laatst geraadpleegd op 18 mei 2016. Zie ook
notitie 3 GOMA. 7 Ter illustratie: volgens het CBS kampte in 2014 14,5% van de werkenden in de gezondheids- en welzijnszorg met ‘burn-out
klachten’. <www.statline.cbs.nl>, zoek op psychosociale arbeidsbelasting werknemers d.d. 24 september 2015. Laatst
geraadpleegd op 18 mei 2016. Zie ook Broersen 2016, p. 10-11 en NRC Handelsblad: Van Steenbergen 2015a en 2015b. 8 Standpunt van de KNMG en sinds 1 januari 2016 wettelijk verankerd in de Wkkgz. Zorgaanbieders moeten zo spoedig
mogelijk na ontdekking van een incident de patiënt hierover informeren (art. 10 Wkkgz). De Wkkgz verplicht zorgaanbieders
ook om aantekening in het dossier te maken van een incident met mogelijk schadelijke gevolgen voor de patiënt, met de
namen van de bij het incident betrokkenen. 9 Verhoef e.a. 2015, p. 6. Zie hierover uitgebreid § 2.3.
10
nazorg na een belastende gebeurtenis wordt geboden.10 Tot op heden bestaat in Nederland (nog)
geen vast beleid om de zorgverlener na het optreden van een incident op te vangen en hulp te
bieden.11 Op dit moment is de ondersteuning die een zorgverlener krijgt afhankelijk van de
setting waarin hij werkt.12 Mogelijk draagt het ziekenhuis, in zijn hoedanigheid als werkgever
van de zorgverlener in loondienst, hierin een verantwoordelijkheid.
Centrale vraagstelling onderzoek
Vele vragen doen zich voor. Wat kan de invloed zijn van een incident op de zorgverlener en
welke psychisch gevolgen kan dit meebrengen? Hoe wordt de systematiek van de zorgplicht
van het ziekenhuis voor de zorgverlener, in het kader van art. 7:658 lid 1 Burgerlijk Wetboek
(BW), vormgegeven? Biedt art. 7:658 lid 1 BW (voldoende) bescherming voor de zorgverlener
met psychische schade na een incident? Hoe is de post-incidentele opvang van de zorgverlener
in de praktijk geregeld? Deze kwesties leiden tot de volgende centrale vraagstelling:
In hoeverre vloeit uit art. 7:658 lid 1 BW een verplichting van het ziekenhuis voort om zorg te
dragen voor opvang van de zorgverlener na een incident?
Afbakening, methode en onderzoeksopzet
In deze masterscriptie wordt onderzocht of, en zo ja in hoeverre, uit art. 7:658 lid 1 BW een
verplichting van het ziekenhuis als werkgever voortvloeit om zorg te dragen voor opvang van
de zorgverlener na een incident. Een verhelderend antwoord op de onderzoeksvraag is (nog)
niet terug te vinden in de wet, de wetsgeschiedenis of de jurisprudentie. Wellicht ten
overvloede: het gaat in dit onderzoek om de BIG-geregistreerde zorgverlener (art. 3 Wet op de
beroepen in de individuele gezondheidszorg) die in loondienst van het ziekenhuis werkt.
Of en in hoeverre het ziekenhuis als werkgever aansprakelijk kan zijn op grond van art. 7:611
BW wordt niet behandeld. Deze scriptie handelt immers over traumatische gebeurtenissen op
10 Zie voor beaming vanuit beroepsgroep onder meer: Broersen 2016, p. 10-11, Evers e.a. 2015, p. 6-12, Van Pampus e.a.
2015, Van Steenbergen 2015a en 2015b, Verkaik 2015 en Paauw 2014. Zie voor internationale literatuur: Wu 2000, p. 726-
727, Scott e.a. 2009, p. 325-330 en Scott e.a. 2010, p. 233-240. 11 Het Universitair Medisch Centrum Groningen lijkt een uitzondering hierop te zijn. Het UMCG kent sinds enkele jaren een
peer support team en laat collega’s met elkaar in gesprek gaan over de fouten die zij maken of moeilijke situaties die zij
meemaken. Zie Van Steenbergen 2015a en 2015b, Evers e.a. 2015, p. 6-12 en Van Pampus e.a. 2015. In België is dr. E. van
Gerven gepromoveerd in zorgverleners als tweede slachtoffer, zie haar dissertatie “Health professionals a second victims of
patient safety incidents / impact on functioning and well-being”. 12 Zeeman 2015, p. 150.
11
de werkvloer en zorg voor de zorgverlener daarna, hetgeen onder het bereik van art. 7:658 BW
valt. Daardoor kan art. 7:611 BW niet van toepassing zijn.13
Opmerking verdient verder dat in deze scriptie met de term ‘zorgverlener’ de arts of medisch
specialist werkende in loondienst van het ziekenhuis, dan wel de verpleegkundige in loondienst,
wordt bedoeld en niet de vrijgevestigde medisch specialist of een ander zelfstandig werkende
zorgverlener. Dat betekent dat de vraag in hoeverre art. 7:658 lid 1 BW (als gevolg van het
bepaalde in art. 7:658 lid 4 BW) op de vrijgevestigde zorgverlener van toepassing is, buiten
beschouwing blijft.
De vraagstelling wordt behandeld aan de hand van onderstaande hoofdstukken. De methode die
ik hanteer is juridisch literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Om geleidelijk aan de centrale
vraag te beantwoorden wordt klein empirisch onderzoek verricht, waarna vanuit een normatief
kader wordt bezien of de feitelijke gang van zaken voldoet aan de te stellen eisen zoals
voortvloeit uit de wet en jurisprudentie. Vervolgens worden de mogelijke leerpunten uit het
onderzoek toegepast op de praktijk. Besloten wordt met een conclusie en aanbevelingen.
Hoofdstuk 2 is vooral descriptief van aard en geeft de mogelijke invloed van een incident op de
geestesgesteldheid van de zorgverlener weer, waarmee de maatschappelijke relevantie van dit
onderwerp wordt aangeduid. Ik benadruk dat ik geen scholing in de psychologie heb gehad,
derhalve is voor dit hoofdstuk louter literatuuronderzoek gedaan.
Hoofdstuk 3 is een normatieve beschouwing en beschrijft de systematiek van art. 7:658 lid 1
BW en de zorgplicht van de werkgever voor de werknemer in het algemeen en voor de
werknemer met psychische schade in het bijzonder, waardoor dit hoofdstuk een basis legt voor
de volgende hoofstukken.
Hoofdstuk 4 brengt in kaart in hoeverre art. 7:658 lid 1 BW bescherming biedt tegen post-
incidentele psychische schade bij de zorgverlener. In dat kader wordt verder bezien wat de
reikwijdte van de zorgplicht van het ziekenhuis voor de zorgverlener is.
Hoofdstuk 5 geeft een analyse van de wijze waarop de opvang van de zorgverlener na een
incident in een aantal ziekenhuizen is geregeld. Ook wordt de nazorg besproken zoals die
geregeld is bij de politie, waar schokkende incidenten een risico kunnen vormen voor de
gezondheid van personeel.
13 Zie voor verhouding tussen art. 7:658 BW en art. 7:611 BW bijvoorbeeld HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:BR5215
(Postbezorger) en HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:BR5223 (De Rooyse Wissel). Zie verder Van de Water 2003.
12
Hoofdstuk 6 wordt gevormd door de vraag of de post-incidentele zorg bij de onderzochte
ziekenhuizen en bij de politie voldoet aan het juridisch kader van art. 7:658 lid 1 BW en hoe –
met het oog daarop – de opvang en nazorg voor de zorgverlener effectief geregeld kan worden.
Hoofdstuk 7 is de beschouwing en het sluitstuk van dit onderzoek. Het hoofdstuk beantwoordt
de vraag of het ziekenhuis op grond van art. 7:658 lid 1 BW een verplichting heeft om zorg te
dragen voor opvang van de zorgverlener na een incident.
13
2 De impact van een incident op de zorgverlener
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer wat de invloed van een incident op de zorgverlener kan zijn en welke
psychische problematiek dit tot gevolg kan hebben. Eerst wordt de positie van de patiënt na het
ervaren van een incident besproken (§2.2). Daarna worden de mogelijke emotionele en
psychische gevolgen van een incident op de zorgverlener geschetst (§2.3). Het hoofdstuk wordt
afgesloten met een tussenconclusie (§2.4).
2.2 Nadruk op bejegening van de patiënt na een incident
Een incident heeft primair invloed op het leven van de patiënt of diens nabestaanden. Het kan
grote fysieke, emotionele, praktische en financiële gevolgen hebben. Met name als het gaat om
ernstige gezondheidsschade of overlijden van de patiënt.14 Deze gevolgen kunnen een
cumulerend en onderling versterkend effect hebben.15 In de afgelopen decennia heeft
patiëntveiligheid, het belang van het adresseren van incidenten en de bejegening van de patiënt
na een incident steeds meer aandacht gekregen.16 Van de zorgverlener, in het bijzonder de
behandelend arts, wordt verwacht dat hij na een incident open en eerlijk met de patiënt
bespreekt wat er tijdens de behandeling is misgegaan.17 In de Wet kwaliteit, klachten en
geschillen zorg (Wkkgz), welke op 1 januari 2016 in werking is getreden, is bepaald dat de
zorgaanbieder de patiënt onverwijld mededeling doet van de aard en toedracht van incidenten
die voor de patiënt merkbare gevolgen (kunnen) hebben.18 Ook uit de tuchtrechtspraak vloeit
voort dat zorgverleners open en eerlijk met patiënten over incidenten moeten spreken.19 Die
verplichting is onder andere ook neergelegd in een KNMG-richtlijn.20 Tevens is de
zorgaanbieder (lees: het ziekenhuis, de huisartsenpraktijk e.d.) sinds dit jaar verplicht om een
klachtenfunctionaris aan te stellen die een patiënt/klager van gratis advies kan dienen.21 Door
de medische beroepsgroep is verder de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere
14 Smeehuijzen e.a. 2013 / Onderzoeksrapport VU 2013, p. 7. 15 Smeehuijzen e.a. 2013 / Onderzoeksrapport VU 2013, p. 8-9. 16 Zie uitvoerig NIVEL 2016, ‘Rapport van het project OPEN’, p. 13-14. Zie ook Verhoef e.a. 2015, p. 1 en Leenen e.a.
2014, p. 110-112. 17 NIVEL 2016, ‘Rapport van het project OPEN’ / In gesprek met de patiënt, p. 19-33. Zie ook Smilde 2015, p. 17. 18 Art. 10 lid 3 Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), Leenen e.a. 2014, p. 112. 19 RTG Eindhoven 4 mei 2011, ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1080. 20 Artsenfederatie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Richtlijn ‘Omgaan
met incidenten, fouten en klachten, wat mag van artsen worden verwacht’, 2007. 21 Art. 13 Wkkgz.
14
afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA) ingesteld, welke richtlijnen over de omgang
met incidenten en de afwikkeling van medische aansprakelijkheid bevat.22
2.3 Emotionele en psychische gevolgen van een incident op de zorgverlener
Incidenten vormen onderdeel van de medische praktijk. Tot op heden is echter relatief beperkt
aandacht geweest voor de positie van de zorgverlener na het ervaren van een incident.23 Het
lijkt een taboe om te praten over de gevoelens van de zorgverlener na een dergelijke
gebeurtenis.24 In de praktijk wordt verondersteld dat de zorgverlener er toe in staat is met
incidenten om te gaan, hij is immers opgeleid om anderen in nood te helpen.25 Het blijkt echter
dat ook zorgverleners zelf ernstig kunnen lijden als gevolg van een incident.26 Ter illustratie
van de emotionele nasleep waar zorgverleners mee te maken kunnen krijgen na een incident
wordt over ‘tweede slachtoffer’ of, volgens de Angelsaksische literatuur, second victim
gesproken.27 Incidenten die plaatsvinden in ziekenhuizen kunnen aldus leiden tot twee
slachtoffers.28 Het eerste slachtoffer is de patiënt en het tweede de betrokken zorgverlener.29
Het ‘tweede slachtoffer-fenomeen’ is voor het eerst beschreven door Wu in 2000.30 In 2009
werd door Scott een gedetailleerde definitie geïntroduceerd.31
Naar schatting zal de helft van de zorgverleners in elk geval éénmaal een dergelijk tweede
slachtoffer-fenomeen in zijn loopbaan meemaken of heeft dit – in meer of mindere mate – al
meegemaakt.32 Onderzoek uitgevoerd in de Verenigde Staten beschrijft dat één op de zeven
zorgverleners in het jaar 2010 een incident had ervaren met persoonlijke gevolgen.33
Slapeloosheid, schuldgevoelens, verminderd zelfvertrouwen, depressiviteit, symptomen van
burn-out, boosheid, zorgen over de eigen professionele medische bekwaamheid en zorgen om
22 Te raadplegen via KNMG, ‘Medische aansprakelijkheid’, <www.knmg.nl> en De Letselschade Raad, ‘GOMA’,
<www.deletselschaderaad.nl>, laatst geraadpleegd op 18 mei 2015. 23 Laarman 2015, p. 43. 24 Zie nieuwsberichten uit NRC Handelsblad en van NOS: Van Steenbergen 2015a, Van Steenbergen 2015b, Verkaik 2015. 25 Ploeg & Kleber 2011, p. 148. 26 Zie onder meer: Verhoef e.a. 2015, Pinto e.a. 2013, Evers e.a. 2015, Broersen 2015, Harrison e.a. 2014, Scott e.a. 2010,
Schwappach & Boluarte 2008, Reportage Altijd Wat 2014, NOS op 3, ‘Artsen met een trauma’ 2015. 27 Laarman 2015, p. 42, Üllstrom e.a. 2014 en Zeeman e.a. 2015, p. 148. 28 Verhoef e.a. 2015, p. 2. 29 Seys e.a. 2012, p. 1. 30 Wu 2000, p. 726-727. 31 “Second victims are healthcare providers who are involved in an unanticipated adverse patient event, in a medical error
and/or a patient related injury and become victimized in the sense that the provider is traumatized by the event. Frequently,
these individuals feel personally responsible for the patient outcome. Many feel as though they have failed the patient, second
guessing their clinical skills and knowledge base.” Vgl. Scott e.a. 2009, p. 326. 32 Seys e.a. 2013, p. 155. 33 Scott e.a. 2010, p 234.
15
de patiënt worden genoemd als gevolgen van een incident.34 De meeste negatieve emoties duren
vaak een aantal dagen of weken.35 Een deel van de zorgverleners kampt echter met langdurige
psychische gevolgen die vergelijkbaar zijn met een posttraumatische stressstoornis (PTSS),
zoals nachtmerries, herbelevingen van het incident en ontwijkingsgedrag.36 De impact van een
incident op de zorgverlener wordt nog groter als hij geconfronteerd wordt met een tuchtklacht
en een daarop volgende eventueel opgelegde tuchtmaatregel.37 Voor meer dan 10% van de
zorgverleners is het meemaken van een ernstig incident zelfs aanleiding te overwegen om een
ander vak te gaan uitoefenen.38
Het ervaren van een incident kan het leven van de zorgverlener zowel op privé als op
professioneel vlak ingrijpend beïnvloeden.39 Onderzoek laat zien dat zorgverleners na het
optreden van een (ernstig) incident behoefte kunnen hebben aan collegiale steun en
ondersteuning vanuit het ziekenhuis waar zij werken.40 Daarnaast blijkt uit onderzoek dat
zorgverleners maar zelden de steun krijgen die ze nodig hebben.41 Recent verscheen het
resultaat van een onderzoek naar stress en trauma onder gynaecologen, uitgevoerd in het
Amsterdamse Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG): meer dan de helft van de ondervraagde
gynaecologen gaf aan een beter protocol te wensen na het optreden van belastende
gebeurtenissen.42 Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan het bespreken van het incident met
vakgenoten of collega’s.43
De handelswijze van de zorgverlener na een incident (coping-stijl44) heeft, behalve impact op
de zorgverlener zelf, ook invloed op de patiëntenzorg en de interactie met collega’s.45 Het blijkt
34 West e.a. 2006, p. 1071-1078, Laarman 2015, p. 43 en Smeehuijzen e.a. 2013 / Onderzoeksrapport VU 2013, p. 13. Zie
uitgebreid hierover Waterman e.a. 2007, p. 467-476. 35 Wu & Steckelberg 2012, p. 267. 36 Smeehuijzen e.a. 2013 / Onderzoeksrapport VU 2013, p. 13. 37 Verhoef e.a. 2015, p. 1-7 en Zeeman e.a. 2015, p. 148. 38 Zeeman, ‘Second victim – Wie zorgt er voor de dokter?’, <www.zorgveilig.nl>, laatst geraadpleegd op 6 juni 2016.
Volgens Koster, gestopt als longarts, zouden artsen die dagelijks te maken hebben met mensen die spoedig gaan overlijden
daarbij professioneel gesteund moeten worden. Haar betoog werd onderschreven door de beroepsgroep. Zie Koster 2013 en
Broersen 2013. Zie ook NIVEL 2016, ‘Rapport van het project OPEN’, p. 35. 39 Laarman 2015, p. 44, Verhoef e.a. 2015, p. 2-3 en Sirreyeh e.a. 2010. 40 Zie bijvoorbeeld de systematische reviews van Schwappach & Boluarte 2008, zie ook Evers e.a. 2015. 41 Verhoef e.a. 2015, p. 1-7, Manser 2011, p. 171. Zie ook Van Pampus e.a. 2015, ‘Onderzoek naar stress en trauma onder
gynaecologen, uitgevoerd in het OLVG’. Abstract beschikbaar via <www.medischcontact.artsennet.nl> laatst geraadpleegd
op 18 mei 2016. 42 Evers e.a. 2015, Van Pampus e.a. 2015 en S. Paauw, ‘Gynaecologen willen betere opvang na belastende ervaring’,
<www.medischcontact.nl>, laatst geraadpleegd op 18 mei 2016. Zie ook Waterman e.a. 2007 waarin beschreven wordt dat
uit onderzoek blijkt dat slechts 10% van de ondervraagden vindt dat de zorginstelling hen adequaat gesteund heeft met de
omgang van stress na een incident. 43 NIVEL 2016, ‘Rapport van het project OPEN’, p.35. Zie ook Evers e.a. 2015. 44 Coping is de manier waarop iemand met problemen en stress omgaat. Het is de combinatie van de verstandelijke en
emotionele reacties op het probleem of de stress en het gedrag dat daaruit voortvloeit. Zie uitgebreid Sirriyeh e.a. 2010. 45 Wisman 2016, p. 16-18, Verhoef e.a. 2015, p. 2 en Scott e.a. 2009.
16
dat ineffectieve coping-stijlen gerelateerd zijn aan een verhoogde kans op het opnieuw optreden
van incidenten en vice versa.46 Wanneer tegen een zorgverlener een klacht of tuchtklacht is
ingediend, kan dat zelfs leiden tot defensieve(re) geneeskunde, wat weer invloed kan hebben
op de kwaliteit van de zorg.47 Omdat het tweede slachtoffer-fenomeen een significante invloed
heeft op zorgverleners en daardoor weer op patiënten, lijkt het belangrijk om nazorg te bieden
aan zorgverleners.48 In de literatuur wordt gesteld dat in het geval er een incident plaatsvindt,
het essentieel is dat ziekenhuizen zowel de patiënt als de betrokken zorgverlener steun en
nazorg bieden.49 Of dat gezien kan worden als een plicht voor het ziekenhuis, wordt in deze
scriptie onderzocht.
2.4 Tussenconclusie
In dit hoofdstuk werd de maatschappelijke relevantie van dit onderzoek belicht. Uit
verschillende, meestal internationale, onderzoeken blijkt dat een incident niet alleen ingrijpende
emotionele en psychische gevolgen kan hebben op de patiënt maar ook op de betrokken
zorgverlener. Dit is zelfs aanleiding om de zorgverlener aan te duiden als tweede slachtoffer.
Het lijkt raadzaam dat aan de zorgverlener steun en opvang na een incident wordt verleend. De
vraag die verder in deze scriptie centraal staat is of het ziekenhuis hierin op grond van art. 7:658
lid 1 BW een verantwoordelijkheid draagt.
46 Wisman 2016, p. 16-18, West e.a. 2006, p. 1071-1078. 47 Verhoef e.a. 2015, p. 5. 48 Verhoef e.a. 2015, p. 1-7. Auteurs spreken over nazorg/emotionele ondersteuning tijdens het tuchtproces en de periode na
het feit wat hen verweten wordt, p. 1. 49 Seys e.a. 2013, p. 136, Van der Ploeg & Kleber 2000, p. 149 en Wisman 2016, p. 16-18.
17
3 De systematiek van werkgeversaansprakelijkheid op grond van
art. 7:658 BW
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de systematiek van de zorgplicht van de werkgever voor de werknemer
en de werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658 lid 1 jo. lid 2 BW geanalyseerd. Daartoe volgt
eerst een beschrijving van de werkgeversaansprakelijkheid in het algemeen (§3.2), waarna
werkgeversaansprakelijkheid bij psychisch letsel behandeld wordt (§3.3). Het hoofdstuk wordt
afgesloten met een tussenconclusie (§3.4).
3.2 Werkgeversaansprakelijkheid krachtens art. 7:658 lid 2 jo. lid 1 BW
3.2.1 De reikwijdte van art. 7:658 BW
De werkgever draagt op grond van art. 7:658 lid 1 BW de zorgplicht om het redelijkerwijs
nodige te doen om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden
schade lijdt.50 De grond voor de aansprakelijkheid van de werkgever ligt bij art. 7:658 lid 2 BW
in schending van de zorgplicht. Uit de literatuur blijkt dat het begrip ‘werkgever’ een ruime
uitleg verdient.51 Zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon, bijvoorbeeld een
ziekenhuis, kan werkgever zijn. Oorspronkelijk werd met de term ‘werknemer’ de klassieke,
contractuele werknemer in de zin van art. 7:610 BW bedoeld. Dat is nog steeds het geval, maar
het begrip werknemer wordt thans ruimer uitgelegd.52 Daarmee doel ik op art. 7:658 lid 4 BW.
Zoals eerder opgemerkt, wordt het vierde lid van art. 7:658 BW in deze scriptie buiten
beschouwing gelaten. Niet alleen het begrip werknemer, maar ook de betekenis van het woord
‘lokaal’ als bedoeld in art. 7:658 lid 1 BW is opgerekt.53 De strekking van art. 7:658 BW is
beschermend; het strookt hiermee om ook de term ‘werkzaamheden’ ruim te interpreteren. Niet
alleen de contractuele werkzaamheden, maar ook de vervulling van de arbeidsovereenkomst in
bredere zin kunnen de werkzaamheden betreffen.54 Vooral voor werknemers die vaak met enige
50 Art. 7:658 lid 1 BW luidt: “De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de
arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid
zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de
werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.” Art. 7:658 lid 2 BW luidt: “De werkgever is jegens de
werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij
aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van
opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.” 51 Waterman 2014, p. 3. 52 Waterman 2014, p. 3-4. 53 Waterman 2014, p. 8. Zie voor ontwikkeling hiervan HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993: ZC1027 (Power/Ardoss), HR 13
december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9047 (Van Uitert/Jalas). 54 Waterman 2014, p. 9. Zie voor een voorbeeld HR 13 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9047 (Van Uitert/Jalas).
18
mate van zelfstandigheid hun arbeid buiten het directe toezicht van de werkgever verrichten –
zoals zorgverleners – kan deze ruime interpretatie van belang zijn.
Met de formulering van art. 7:658 lid 1 en lid 2 BW heeft de wetgever niet gekozen voor een
risicoaansprakelijkheid in eigenlijke zin, maar voor een aansprakelijkheid gebaseerd op het niet
adequaat naleven van de zorgplicht.55 In principe is de werkgever alleen aansprakelijk in de zin
van art. 7:658 lid 1 en lid 2 BW als hij tekort is geschoten in dat wat redelijkerwijze van hem
mag worden verlangd (hij dus schuld heeft) en causaal verband bestaat tussen deze verwijtbare
tekortkoming en de schade van de werknemer.56 De Hoge Raad heeft benadrukt dat art. 7:658
BW geen absolute waarborg voor de werknemer biedt, ook al is diens schade nog zo ernstig.57
Art. 7:658 lid 3 BW bepaalt dat van de leden 1 en 2 niet ten nadele van de werknemer mag
worden afgeweken. Ook afwijkingen ten nadele van de inhoud van titel 3 van Boek 6 BW zijn
niet toegelaten. De rechtshandeling waarbij de werknemer bijvoorbeeld een gevarenbriefje
tekent waarin de werknemer bij voorbaat meer risico accepteert dan wettelijk is geregeld, is
vernietigbaar op grond van art. 3:40 lid 2 BW.58
3.2.2 Voorzorgplicht en onderzoeksplicht ingevolge art. 7:658 lid 1 BW
Van de werkgever wordt ex art. 7:658 lid 1 BW gevergd dat hij datgene doet wat redelijkerwijs
nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade
lijdt. Volgens Asser/Heerma van Voss omvat de zorgplicht ook het voorkomen van psychisch
letsel.59 Mijns inziens kan gesproken worden over een voorzorgplicht of preventieplicht, om
het verschil met een (eventuele) nazorgplicht helder te hebben. In de praktijk wordt zelden een
beroep gedaan op nakoming van deze voorzorgplicht en wordt de bepaling louter ingeroepen
wanneer eenmaal schade is ontstaan.60
Voor de legitimatie van het aansprakelijkheidsoordeel is de kennis van de werkgever van
belang. Het gaat om een normatief oordeel ten aanzien van de kennis die van hem mocht worden
55 Lindenbergh 2009, p. 44. 56 Waterman 2009, p. 81. Zie ook HR 17 november 1989, ECLI:NL:HR:AB9375 (De Kok/Jansen’s Schoonmaakbedrijven). 57 De Hoge Raad benadrukt dat keer op keer. Zie bijvoorbeeld HR 5 november 2004, ECLI:NL:HR:2005:AP1463 (Stichting
De Lozerhof), r.o. 3.7 en HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3313 (Bayar/Wijnen). Zie verder Hof Arnhem-
Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2014:956. 58 Lindenbergh 2009, p. 11. 59 Asser/Heerma van Voss (7-V), 2015/259. 60 Lindenbergh 2009, p. 10. Zie voor geval waarin een preventief beroep werd gedaan op art. 7:658 BW: Rb. Groningen 15
mei 2007, ECLI:NL:RBGRO:BA5126.
19
verwacht.61 Op de werkgever rust derhalve een onderzoeksplicht.62 De kenniseisen die in het
kader van art. 7:658 lid 1 BW aan de werkgever worden gesteld, hebben vooral betrekking op
gezondheidsrisico’s voor zijn werknemer. Dat wil zeggen op de kans op ongevallen of het
ontstaan van schade aan de gezondheid.63 Van de werkgever wordt verwacht dat hij onderzoek
doet naar de veiligheidsrisico’s.64 Hij mag zich bovendien niet verschuilen achter de
onwetendheid van anderen en moet bij de beoordeling van de risico’s uitgaan van een zekere
mate van onoplettendheid van zijn werknemers.65 Er wordt een verband gelegd tussen de state
of the art (stand van de wetenschap) en state of the industry (kennisniveau in de bedrijfstak).66
Naarmate het risico ernstiger is, weegt de onderzoeksplicht van de werkgever zwaarder en kan
meer van hem worden verlangd. Van de werkgever kan verwacht worden dat hij kennis van
internationaal onderzoek heeft.67 Uit art. 7:658 lid 1 BW jo. art. 8 Arbeidsomstandighedenwet
(Arbowet) vloeit voort dat de werkgever zijn werknemers behoort te instrueren over de te
verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de aspecten van het
werk die hun fysieke en geestelijke gezondheid en welzijn kunnen bedreigen. Bovendien heeft
de werkgever een toezichtsplicht op het daadwerkelijk naleven van de verstrekte instructies.68
3.2.3 Invulling en naleving van de zorgplicht
Volgens Lindenbergh dient de zorgplicht van art. 7:658 lid 1 BW te worden aangemerkt als een
(zeer) strenge.69 De zorgplicht is een rechtsplicht, het gaat om een gedragsregel.70 De grondslag
hiervan vloeit voort uit de sociaaleconomische positie van de werknemer ten opzichte van zijn
werkgever, namelijk zijn ondergeschikte en afhankelijke positie jegens de werkgever.71 Het
houdt bovendien nauw verband met de zeggenschap van de werkgever over de werkplek en zijn
bevoegdheid om de werknemer aanwijzingen te geven over de (wijze van) uitoefening van
diens werkzaamheden.72
De werkgever moet de werknemer op grond van art. 7:658 lid 1 BW beschermen tegen de
(gevolgen) van arbeidsgerelateerd letsel voor zover als redelijkerwijs en in verband met de aard
61 Lindenbergh 2009, p. 54-55. 62 Zie voor onderzoeksplicht in verband met blootstelling aan asbest HR 6 april 1990, ECLI:NL:HR:AB9376. 63 Lindenbergh 2009, p. 54-55. 64 Verplichting volgt ook uit art. 5 Arbowet, vgl. Krispijn & Oskam 2008, p. 84. 65 Lindenbergh 2009, p. 54-55. 66 Lindenbergh 2009, p. 55. 67 Waterman 2014, p. 15. 68 Vgl. HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3313 (Bayar/Wijnen). Waterman 2014, p. 16. 69 Lindenbergh 2009, p. 46. 70 Lindenbergh 2009, p. 10. 71 Lindenbergh 2009, p. 42-43. Zie HR 22 januari 1999, ECLI:NL:HR:ZC2783 (Stichting Reclassering/S), r.o. 3.3. 72 Lindenbergh 2009, p. 43.
20
van de arbeid van hem gevorderd kan worden.73 Dit maakt art. 7:658 BW een gunstige bepaling
voor slachtoffers van arbeidsongevallen. Gelet op de jurisprudentie kan dat echter niet gezegd
worden over slachtoffers van beroepsziekten, zoals burn-out of PTSS.74 Een beroepsziekte
wordt door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) aangeduid als “een ziekte of
aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of
arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden”.75 Zie hierover verder §3.3. Datgene wat in
redelijkheid van de werkgever mag worden verwacht ten aanzien van de concrete invulling van
diens zorgplicht is steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval; de norm is sterk
casuïstisch.76 Richtlijnen kunnen gevonden worden in de jurisprudentie, in het bijzonder in de
Kelderluikcriteria77, ongeschreven recht en arbeidsomstandighedenwetgeving.78
3.2.4 Bewijsrechtelijke aspecten met betrekking tot nakoming van de zorgplicht
Conform art. 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt in beginsel als
uitgangspunt dat de werknemer die zich op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde feiten
of rechten beroept, de bewijslast van die feiten of rechten draagt.79 Uit art. 150 Rv volgt verder
dat voorgaande het geval is, tenzij uit de wet een andere bewijslastverdeling voortvloeit. Dat is
het geval bij werkgeversaansprakelijkheid ex art. 7:658 BW. Art. 7:658 lid 2 BW kent namelijk
een bijzonder regime van bewijslastverdeling; in dat lid is een omkering van de bewijslast
neergelegd. In principe kan de werknemer volstaan met stellen en zo nodig bewijzen dat hij in
de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden in de zin van art. 6:95 e.v. BW
(vermogensschade en ander nadeel).80 De stelling van de werknemer dat hij schade heeft en dat
dit verband houdt met de werkzaamheden is in beginsel voldoende omdat volgens de structuur
van art. 7:658 lid 2 BW dan aansprakelijkheid van de werkgever is gegeven, tenzij de werkgever
bewijst dat hij geen norm heeft geschonden en dus zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade
het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.81 Uit de jurisprudentie
volgt nog een derde verweer voor de werkgever, namelijk dat er sprake is van normschending
maar dat de oorzaak van de schade niet is gelegen in de schending van de zorgplicht.82 Om te
73 HR 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:ZC3689 (PTT Post/Baas), r.o. 3.7. 74 Charlier 2014b, p. 47. Zie bijvoorbeeld HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 (Lansink/Ritsma). Zie verder §3.2.4. 75 NCvB, definitie beroepsziekte <www.beroepsziekten.nl>, laatst geraadpleegd op 18 mei 2016. 76 Waterman 2014, p. 12-13. Zie ook HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:BZ1717 (SVB/Van der Wege). 77 HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:AB7079 (Kelderluik), benadrukt in HR 11 november 2005,
ECLI:NL:HR:2005:AU3313 (Bayar/Wijnen). 78 Lindenbergh 2009, p. 47-62. 79 Lindenbergh 2009, p. 29. 80 Vgl. HR 25 mei 2007, ECLI:NL:HR:BA3017 (X/Leger des Heils), r.o. 3.4.3. 81 Verhulp 2015 en Lindenbergh 2009, p. 30. 82 HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3837, m.nt. P.A. Stein (Fransen/Pasteurziekenhuis), r.o. 3.5. Zie ook
Waterman 2014, p. 24-25.
21
ontsnappen aan aansprakelijkheid dient de werkgever, in essentie, alles te bewijzen wat in zijn
invloedsfeer ligt. Kenmerkend voor de aansprakelijkheidsregel van art. 7:658 lid 2 BW is
namelijk dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de nakoming van de zorgplicht op de
werkgever rust.83 Pas wanneer de werkgever de arbeidsrelatie, de schade of het causaal verband
tussen de werkzaamheden en de schade (het criterium “in de uitoefening van zijn
werkzaamheden”) voldoende gemotiveerd betwist, moet de werknemer zijn stellingen nader en
concreet onderbouwen.84 De stelplicht daarvan rust namelijk op de werknemer.
Uit art. 7:658 lid 2 BW kunnen aldus twee soorten causaal verband gedestilleerd worden: de
werknemer moet de werkgerelateerdheid van zijn schade bewijzen, de werkgever verweert zich
vervolgens door te bewijzen dat er geen causaal verband bestaat tussen zijn (eventuele)
normschending en de schade. Indien de werkgever dit verweer nalaat, is hij aansprakelijk.
Tenzij één van de beide andere mogelijke verweren van de werkgever slaagt.
3.3 Werkgeversaansprakelijkheid bij psychisch letsel
3.3.1 Zorgplicht ingevolge art. 7:658 lid 1 BW voor de werknemer met psychisch letsel
Pas in 2005 heeft de Hoge Raad expliciet bepaald dat de zorgplicht van de werkgever ook de
geestelijke gezondheid van de werknemer betreft: gezondheid is ondeelbaar.85 Art. 7:658 BW
kan dus ook toepasselijk zijn bij werkgerelateerd psychisch letsel.86 Voorwaarde is wel dat de
zorgplicht is geschonden én dat er causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden en het
psychisch letsel.87 De vraag welke zorg de werkgever moet betrachten gezien de psychische
gezondheid van de werknemer is niet in algemene termen te beantwoorden.88 Dat hangt samen
met uiteenlopende wijzen waarop psychische schade kan ontstaan, zoals bijvoorbeeld door
overbelasting, confrontatie met een schokkende gebeurtenis of door een combinatie van beide.89
De werkgever moet de werknemer zodanig tegen psychische risico’s beschermen als in
redelijkheid van hem kan worden gevergd.90 Dit houdt in dat de werkgever een
onderzoeksplicht heeft om actief en preventief te inventariseren welke geestelijke
83 Lindenbergh 2009, p. 42. 84 Krispijn & Oskam 2008, p. 89-90. 85 HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657 (ABN AMRO/Nieuwenhuys) r.o. 4.1.2. 86 HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657 (ABN AMRO/Nieuwenhuys). Zie ook Vegter 2005b, p. 49-53. 87 Vegter 2006, p. 101. 88 Asser/Heerma van Voss 7-V, 2015/259. 89 Vegter 2005a, p. 90-98, Lindenbergh 2009, p. 68 en Lindenbergh 2003, p. 6-10. 90 Waterman 2014, p. 51.
22
gezondheidsrisico’s de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden riskeert.91 Hoe
ver deze onderzoeksplicht strekt, hangt af van de omstandigheden van het geval. De werkgever
mag wel uitgaan van de gemiddelde robuustheid van de werknemer, tenzij hij bekend is met de
kwetsbaarheid van een individuele werknemer of dat behoort te zijn.92
Ondanks dat het Nederlandse recht geen wettelijke normen kent die specifiek strekken ter
voorkoming van psychisch letsel, kan wel worden verwezen naar de algemene normen van art.
3 Arbowet (zorg voor veiligheid en gezondheid werknemer). Ingevolge het art. 3 lid 2 Arbowet
moet de werkgever beleid maken en uitvoeren dat gericht is op voorkoming, en wanneer dat
niet mogelijk is, beperking van psychosociale arbeidsbelasting. Ook kan verwezen worden naar
art. 5 Arbowet (verplichting werkgever voor uitvoering risico-inventarisatie). Van de
werkgever kan, in het kader van art. 7:658 lid 1 BW in bredere zin, nog meer worden gevergd.93
Zoals het voeren van functioneringsgesprekken, het aanstellen van een vertrouwenspersoon,
een klachtenregeling, een opvangprotocol en soms zelfs actieve nazorg na traumatische
gebeurtenissen.94 Dit laatste volgt uit een uitspraak over gebrek aan opvang door de
Nederlandse Spoorwegen (NS) aan een treinmachinist die tijdens werktijd geconfronteerd was
met negen zelfdodingen.95 Op basis van dit vonnis kan de werkgever tevens gehouden zijn om
na het plaatsvinden van een incident ter voorkoming of verzachting van psychisch letsel
concreet maatregelen te treffen, als de stand van de wetenschap dit voorschrijft.96 Lindenbergh
meent dat de werkgever met betrekking tot psychische schade niet alleen gehouden kan zijn om
traumatische of anderszins psychisch belastende gebeurtenissen te voorkomen, maar dat hij ook
91 Vegter 2005a, p. 93 en Waterman 2014, p. 51. 92 Waterman 2014, p. 51-52. 93 Zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 3 juli 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3727, r.o. 3.9. 94 Rb. Utrecht 2 mei 2007, ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4348 (X/NSR). De kantonrechter oordeelde dat opvang en nazorg
nadat de werknemer zich ziek meldde ontoereikend is in het kader van de op NSR - de werkgever - rustende zorgplicht (r.o.
4.22). Verder overwoog de kantonrechter dat omdat het nemen van preventieve maatregelen tegen zelfdodingen op het spoor
ingewikkeld is, schending van de zorgplicht reeds aangenomen kan worden op grond van onder meer het gebrek aan opvang
en nazorg (r.o. 4.17). De onderlinge samenhang van onvoldoende preventie waar het agressie betreft, het ontbreken van een
RI&E en onvoldoende opvang en nazorg rechtvaardigden de conclusie dat NSR de op haar rustende zorgplicht ex art. 7:658
BW heeft geschonden (r.o. 4.25; conclusie kantonrechter). 95 Rb. Utrecht 4 september 2002, ECLI:NL:RBUTR:2002:AE7348 (De Jonge/NS). Feit in deze zaak was, r.o. 2.4: “Tot voor
kort was bij de NS geen vorm van opvang of (psychische) begeleiding geregeld voor machinisten die met een zelfdoding
waren geconfronteerd.” De rechter overwoog in r.o. 4.10: “Artikel 3 Arbowet behelst onder meer de norm dat de werkgever,
gelet op de stand van de wetenschap, doeltreffende maatregelen treft, teneinde gevaren en risico´s voor de gezondheid van de
werknemer zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd. De stand
van de wetenschap jo. art 3 Arbowet kan een concrete norm opleveren in het kader van artikel 7:658 BW. (..).” En in r.o.
4.11: “Zoals de stand van de medische wetenschap omtrent het verband tussen bepaalde stoffen (zoals asbest) en ernstige
ziekten op de werkgever de verplichting kan leggen tot het nemen van preventieve of beschermende maatregelen (HR 25 juni
1993, NJ 1993, 686), zo kan ook de stand van de wetenschap omtrent de effecten van -psychologische en vroegtijdige- hulp
en begeleiding van mensen die, zoals treinbestuurders na een ongeval, indringend geconfronteerd worden met potentieel
traumatiserende gebeurtenissen, de NS verplichten tot het nemen van maatregelen.” 96 Rb. Utrecht 4 september 2002, ECLI:NL:RBUTR:2002:AE7348 (De Jonge/NS).
23
verplicht kan zijn om nazorg te bieden.97 Of en in hoeverre de werkgever – in het bijzonder het
ziekenhuis – hiertoe daadwerkelijk verplicht is, wordt in hoofdstuk 4 verder uitgezocht.
3.3.2 Bewijsrechtelijke aspecten bij psychisch letsel
Bij psychische schade als gevolg van schadelijke werkomstandigheden98, geldt het volgende.
Als de werknemer vergoeding van zijn schade als gevolg van het psychisch letsel vordert, moet
hij conform de hoofdregel van art. 7:658 lid 2 BW en ingevolge het bepaalde in art. 150 Rv
stellen en bij betwisting bewijzen dat hij psychische klachten heeft opgelopen, waardoor hij
schade heeft geleden.99 Vervolgens moet de werknemer stellen, en zo nodig bewijzen, dat zijn
psychische schade werkgerelateerd is. Dus dat er feitelijk causaal verband bestaat.100 Dat wil
zeggen causaal verband tussen het psychisch letsel en de uitoefening van zijn
werkzaamheden.101 Voor de werknemer met psychisch letsel is het vaak lastig te bewijzen dat
zijn schade werkgerelateerd is; psychisch letsel kan multicausaal zijn.102 Zoals uit §3.3.3 nog
zal blijken, kan het moeten stellen en bewijzen dat er feitelijk causaal verband bestaat,
betekenen dat de werknemer moet stellen en bewijzen dat hij is blootgesteld aan schadelijke
werkomstandigheden. Dat betekent dat de werknemer ook iets over de toedracht zal moeten
stellen en bewijzen. Terwijl bij klassieke arbeidsongevallen de werkgerelateerdheid van de
schade doorgaans geen geschilpunt tussen partijen is, zodat de toedracht van het ongeval slechts
in het kader van de drie mogelijke verweren van de werkgever aan de orde zal komen. De
stelplicht en bewijslast daarvan rust dan op de werkgever.103
De werkgever kan aan aansprakelijkheid ontsnappen door aan te tonen dat hij aan zijn
zorgplicht ingevolge art. 7:658 lid 1 BW heeft voldaan, of dat de schade in belangrijke mate
het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.104 Voor de werkgever zal
het in geval van psychisch letsel bij de werknemer uitermate lastig zijn om te bewijzen dat
sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid. Tegelijkertijd kan de werkgever zich verweren
97 Lindenbergh 2009, p. 69. Zie ook Vegter 2005a, p. 373 e.v. 98 In HR 9 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF8875 (Landskroon/BAM) spreekt de Hoge Raad over “schadelijke
(arbeids)omstandigheden” en niet over “schadelijke stoffen” zoals in o.a. HR 17 november 2000,
ECLI:NL:HR:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans). 99 Krispijn & Oskam 2008, p. 91. 100 Vgl. HR 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4406 (De Bakker/Zee Electronics), r.o. 4.2. Bij blootstelling aan schadelijke
omstandigheden komt de Hoge Raad de werknemer in enige mate tegemoet, zie o.a. HR 17 november 2000,
ECLI:NL:HR:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans). Vegter 2005a, p. 122. 101 Charlier 2006, p. 5-17. 102 Zie HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 (Lansink/Ritsma). 103 Zie HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3837, m.nt. P.A. Stein (Fransen/Pasteurziekenhuis) en Parket bij de
Hoge Raad 17 november 2011, ECLI:NL:PHR:2000:AA8369 (PG bij Unilever/Dikmans), punt 12. 104 HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657 (ABN AMRO/Nieuwenhuys). Zie ook Hoogeveen & Klein Gunnewiek
2010, p. 7.
24
door te bewijzen dat de schade niet door de (eventuele) normschending komt. Hij heeft hiervoor
twee mogelijkheden: hij kan ontkennen dat de werknemer is blootgesteld aan schadelijke
omstandigheden of erkennen dat de werknemer wel is blootgesteld aan schadelijke
omstandigheden en aanvoeren dat dit toentertijd (naar state of the art en state of the industry)
geen normschending opleverde.
Ook bij werkgerelateerde psychische schade is de kenbaarheid van het risico van belang.105
Over het algemeen geldt dat een werkgever pas kan zijn tekortgeschoten in zijn zorgplicht als
het voor hem kenbaar was dat de werknemer door schadelijke werkomstandigheden ziek
dreigde te worden. De vraag die in dat licht gesteld moet worden, is wanneer de werkgever
redelijkerwijs van het gezondheidsrisico wist of behoorde te weten.106 Dat vergt onderzoek naar
de kennis en geldende normen ten tijde van de gebeurtenis die het psychisch letsel heeft
veroorzaakt. Volgens de onderzoeksplicht ex art. 7:658 lid 1 BW en ex art. 5 Arbowet moet de
werkgever immers niet alleen de wet kennen, maar dient hij ook op de hoogte te zijn van de
stand van de wetenschap, vakliteratuur, medische literatuur, relevante gebeurtenissen et
cetera.107 Als het de werkgever bekend is, of redelijkerwijs bekend had moeten zijn, met een
verhoogde mate van gevoeligheid of dergelijke andere persoonlijkheidskenmerken van een
werknemer, moet werkgever zijn beleid daarop afstemmen.108 Dit kan hij onder meer doen door
het voeren van functioneringsgesprekken met de werknemer.
3.3.3 De arbeidsrechtelijke omkeringsregel
Om de werknemer tegemoet te komen bij de problemen die voor hem ontstaan omdat hij de
bewijslast van het causaal verband tussen werk en schade draagt, heeft de Hoge Raad de
arbeidsrechtelijke omkeringsregel in het leven geroepen.109 Onder omstandigheden hoeft de
werknemer het causaal verband tussen zijn schade en de werkzaamheden (de
werkgerelateerdheid van de schade) niet aan te tonen, want dit (het condicio sine qua non-
verband tussen de werkzaamheden en de schade) wordt, behoudens tegenbewijs, verondersteld
105 Lindenbergh 2009, p. 55-57. 106 Waterman 2014, p. 64. 107 Waterman 2014, p. 64. 108 Hof Den Bosch 15 januari 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BC2747, r.o. 4.14.2. 109 Aangenomen in HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans) en herhaald in HR 23 juni
2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6166 (Havermans/ Luyckx) bij schadelijke stoffen. Zie voor beroepsziekte (rugklachten na
belastend werk): HR 9 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF8875 (Landskroon/BAM) en voor beroepsziekte (RSI-klachten):
HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:BZ1717 (SVB/Van der Wege). De Hoge Raad spreekt hier over “schadelijke
(arbeids)omstandigheden”.
25
te bestaan.110 De arbeidsrechtelijke omkeringregel vormt een afwijkende regel omtrent het
bewijs van het causaal verband tussen de werkgerelateerdheid en de schade.111
De werknemer die zich op de arbeidsrechtelijke omkeringsregel beroept, moet stellen en
bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan schadelijke
werkomstandigheden. Ook moet hij stellen en aannemelijk maken dat de gezondheidsklachten
waar hij aan lijdt, het gevolg kunnen zijn van die schadelijke werkomstandigheden.112 Het
verband tussen de gezondheidsschade en de werkomstandigheden mag niet te onzeker of te
onbepaald zijn.113 Als de werknemer hieraan heeft voldaan, is het bewijs van de
werkgerelateerdheid van zijn schade in beginsel gegeven. In beginsel, want behoudens
tegenbewijs van de werkgever. De werkgever mag dit aangenomen vermoeden van causaal
verband ontzenuwen.114 Hij kan tegenbewijs leveren door te stellen en aannemelijk te maken
dat de werknemer niet is blootgesteld aan schadelijke werkomstandigheden.115 Ook kan hij
twijfel zaaien door te stellen en aannemelijk te maken dat de blootstelling aan schadelijke
werkomstandigheden niet de oorzaak is van de schade omdat het psychisch letsel bijvoorbeeld
multicausaal is of dat sprake is van een predispositie bij de werknemer. Als de werkgever
succesvol tegenbewijs levert, kan de werknemer zich eventueel nog beroepen op proportionele
aansprakelijkheid. Zie verder §3.3.4.
3.3.4 Proportionele aansprakelijkheid
Zoals hiervoor reeds bleek, is de bewijspositie van de werknemer ten aanzien van causaal
verband in de zin van het werkgerelateerd zijn van de schade gecompliceerder bij psychisch
werkgerelateerd letsel dan bij arbeidsongevallen het geval is.116 De werknemer moet meer over
de toedracht stellen dan hij bij een klassiek arbeidsongeval zou moeten doen.117 In de praktijk
is dit voor de werknemer lastig omdat psychisch letsel vaak minder evident is dan, bijvoorbeeld,
een gebroken been. Veel psychische schade is multicausaal, ontstaat geleidelijk en de oorzaak
110 Zie bijvoorbeeld HR 17 november 1989, ECLI:NL:HR:AB9375 (De Kok/Jansen’s Schoonmaakbedrijven). 111 Charlier 2014a, p. 7-8. 112 Aangenomen in HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans) en herhaald in HR 23 juni
2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6166 (Havermans/ Luyckx). Zie ook Charlier 2014a, p. 7-10 en HR 26 januari 2001,
ECLI:NL:HR:2001:AA9666 (Weststrate/De Schelde). 113 Toepasselijkheid arbeidsrechtelijke omkeringsregel bij multicausale ziektebeelden: HR 7 juni 2013,
ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 (Lansink/Ritsma), r.o. 4.1.3. 114 Charlier 2010, p. 5. 115 HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans). 116 Vegter 2006, p. 104 en Vegter 2005a, p. 102-103. 117 Parket bij de Hoge Raad 17 november 2011, ECLI:NL:PHR:2000:AA8369 (PG bij Unilever/Dikmans), punt 12.
26
kan soms (mede) in de privésfeer van de werknemer gevonden worden.118 De Hoge Raad heeft
dit probleem van onzeker causaal verband in bepaalde gevallen119 opgelost door een
proportionele benadering van de aansprakelijkheidsvraag te hanteren.120 Met een beroep op de
strekking van art. 7:658 BW heeft de Hoge Raad aanvaard dat bij onzeker causaal verband,
zoals het geval is bij multicausale ziektebeelden, proportionele aansprakelijkheid bestaat voor
het percentage van de schade dat correspondeert met de omvang van de kans dat de schade is
veroorzaakt in de uitoefening van de werkzaamheden.121
3.4 Tussenconclusie
Het doel van dit hoofdstuk was door het schetsen van de werkgeversaansprakelijkheid krachtens
art. 7:658 lid 1 jo. lid 2 BW in het algemeen en bij psychisch letsel in het bijzonder een basis te
leggen voor de volgende hoofdstukken. De werkgever kan, wanneer de stand van de
wetenschap dit voorschrijft, gehouden zijn om ter voorkoming of verzachting van psychisch
letsel maatregelen te treffen. In dat kader is de samenhang tussen art. 3 Arbowet en art. 7:658
BW interessant. De stand van de wetenschap in het licht van art. 3 Arbowet kan een concrete
norm, en derhalve zorgplicht, opleveren in het kader van art. 7:658 lid 1 BW.
Art. 7:658 BW kan ook van toepassing zijn bij werkgerelateerd psychisch letsel. De werknemer
die de werkgever voor zijn psychisch letsel aansprakelijk wil stellen, heeft in de praktijk een
zwaardere bewijslast dan de werknemer die zijn werkgever voor een klassiek arbeidsongeval
wil aanspreken. De werknemer met psychisch letsel moet aantonen dat zijn psychisch letsel
werkgerelateerd is, waarbij hij een beroep kan doen op de arbeidsrechtelijke omkeringsregel.
Als dit beroep slaagt, staat het causaal verband vast. De werkgever kan echter tegenbewijs
leveren. Indien de werkgever voldoende twijfel zaait, kan de werknemer zich nog op
proportionele aansprakelijkheid beroepen.
118 Waterman 2014, p. 52, Charlier 2014b, p. 48-50 en 65 en Lindenbergh 2009, p. 33. Zie voor een voorbeeld HR 7 juni
2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1717 (SVB/Van der Wege). 119 HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092 (Nefalit/Karamus). Proportionele aansprakelijkheid is bedoeld voor
gevallen waarin niet kan worden vastgesteld of de schade is veroorzaakt door een normschending (onrechtmatig handelen of
toerekenbare tekortkoming) van de aansprakelijk gestelde persoon of van iemand voor wie hij aansprakelijk is, dan wel door
een oorzaak die voor risico van de benadeelde zelf komt (of door een combinatie van beide oorzaken), en waarin de kans dat
de schade door de normschending is veroorzaakt niet zeer klein noch zeer groot is. Zie ook HR 7 juni 2013,
ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 (Lansink/Ritsma), r.o. 4.3.2. 120 HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092 (Nefalit/Karamus) en bevestigd in HR 7 juni 2013,
ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 (Lansink/Ritsma). Van Dijk en Veendrick 2013, p. 127-136 en Krispijn & Oskam 2008, p. 92. 121 HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092 (Nefalit/Karamus), Lindenbergh 2009, p. 38-39 en Van Dijk en
Veendrick 2013, p. 127-134.
27
4 Werkgeversaansprakelijkheid krachtens art. 7:658 lid 1 jo. lid 2 BW
na een incident met psychische schade voor de zorgverlener tot gevolg
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk brengt in kaart in hoeverre art. 7:658 lid 1 BW van toepassing is op het ziekenhuis
wanneer de zorgverlener psychisch lijdt na het ervaren van een incident. Eerst wordt ingegaan
op de plicht tot opvang van de zorgverlener volgens de Cao Ziekenhuizen 2014-2016 (§4.2).
Het hoofdstuk vervolgt met een beschrijving van de stelplicht en bewijslast na een incident met
psychische schade tot gevolg (§4.3). Daarna volgt een tussenconclusie (§4.4).
4.2 Opvang van de zorgverlener met post-incidenteel psychisch letsel
Naast de algemene normen zijn in verschillende cao’s verplichtingen opgenomen die strekken
tot bescherming van werknemers tegen psychische ziekten. In het kader van psychisch letsel
bij een zorgverlener na een incident verwijs ik naar de ‘Cao Ziekenhuizen 2014-2016’.122 Deze
cao geldt voor personeel in algemene ziekenhuizen. Dus ook voor de zorgverlener in loondienst
van een algemeen ziekenhuis. In het bijgevoegde ‘Protocol ter verbetering van de
arbeidsomstandigheden in ziekenhuizen en ter bevordering van ziekteverzuim,
arbeidsongeschiktheid en werkdruk’ staat het volgende uitgangspunt: “De werkgever draagt
zorg voor een adequate opvang van werknemers die een traumatische ervaring hebben gehad,
die verband houdt met de uitoefening van de functie. De werkgever ontwerpt daartoe een
regeling in overleg met de ondernemingsraad.”123 Dit houdt in dat het ziekenhuis volgens de
Cao Ziekenhuizen 2014-2016 verplicht is om zorg te dragen voor opvang van zorgverleners na
het meemaken van een traumatische ervaring, zoals bijvoorbeeld een incident. Bovendien moet
deze opvang adequaat zijn. Voor medisch specialisten in dienst van het ziekenhuis, geldt de
zogenoemde Arbeidsvoorwaarden Medisch Specialisten (AMS).124 De AMS maakt deel uit van
de Cao Ziekenhuizen, met dien verstande dat het een volledige arbeidsvoorwaardelijke regeling
is.125 In de AMS staat niet voorgeschreven dat het ziekenhuis een regeling moet treffen ter
opvang van de medisch specialist na een traumatische ervaring op de werkvloer. Mijns inziens
kan echter wel gezegd worden dat het Protocol uit de cao zoals hiervoor aangehaald ook geldt
122 Cao Ziekenhuizen 2014-2016, te raadplegen via Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen: <www.nvz-ziekenhuizen.nl>,
laatst geraadpleegd op 21 april 2016. 123 Cao Ziekenhuizen 2014-2016, Bijlage F Protocol aanbevelingen ter verbetering van de arbeidsS in ziekenhuizen en ter
bestrijding van ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en werkdruk. 124 Arbeidsvoorwaarden Medisch Specialisten 2016, te raadplegen via Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen:
<www.nvz-ziekenhuizen.nl>, laatst geraadpleegd op 21 april 2016. 125 Art. 1.2 AMS (Samenhang Cao Ziekenhuizen en AMS).
28
voor de medisch specialist in loondienst; de AMS maakt immers deel uit van de Cao
Ziekenhuizen.
4.3 Bewijsrechtelijke aspecten bij psychisch letsel na een incident
De zorgverlener die psychisch lijdt na een incident en geen nazorg heeft gehad, kan stellen dat
het niet verlenen van nazorg door het ziekenhuis de schadelijke omstandigheid is waardoor zijn
psychische schade is veroorzaakt of verergerd. De vraag is of het ziekenhuis een norm heeft
geschonden als het geen beleid omtrent zorg na een incident hanteert. Vandaag de dag is het
bekend dat een incident veel impact kan hebben op de betrokken zorgverlener, zeker als hij
hierin niet begeleid wordt (zie ook hoofdstuk 2). In het verlengde daarvan moet geconstateerd
worden dat het ziekenhuis een norm schendt als geen nazorg wordt verleend na een incident.
Maar men kan zich afvragen of het ziekenhuis wel een onderzoeksplicht heeft naar incidenten
en hoe ver deze onderzoeksplicht dan reikt. Incidenten hoeven immers, in tegenstelling tot
calamiteiten, niet gemeld te worden.126
Nadat de zorgverlener heeft gesteld dat het niet verlenen van nazorg door het ziekenhuis de
schadelijke omstandigheid is waardoor zijn psychisch letsel is veroorzaakt of verergerd, kan
het ziekenhuis zich vervolgens verweren door aan te voeren dat de normschending (het
ontbreken van nazorg) niet de oorzaak is van de psychische schade, maar dat de oorzaak gezocht
moet worden in het incident zelf, in een andere oorzaak of in een combinatie daarvan. Ook voor
zorgverleners met post-incidentele psychische schade kan de arbeidsrechtelijke omkeringsregel
uitkomst bieden.127 Zoals blijkt uit de jurisprudentie moet de zorgverlener immers stellen en
bewijzen dat hij is blootgesteld aan een werkomstandigheid die schadelijk is voor zijn
gezondheid, namelijk het niet verlenen van nazorg. Hij moet tevens stellen en aannemelijk
maken dat de psychische schade waar hij aan lijdt, daardoor kan zijn veroorzaakt.128 Dat zal in
de praktijk niet eenvoudig zijn, want het verband tussen de gezondheidsschade en de
schadelijke werkomstandigheden mag niet te onzeker of te onbepaald zijn.129 Terwijl de
psychische schade van de zorgverlener zijn primaire oorzaak kan vinden in het incident en
verhevigd kan zijn doordat de zorgverlener na het ervaren van deze gebeurtenis niet adequaat
126 Art. 11 lid 1 sub a Wkkgz. 127 Zie bij blootstelling aan schadelijke stoffen HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans). 128 HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans) en HR 23 juni 2006,
ECLI:NL:HR:2006:AW6166 (Havermans/ Luyckx). Zie voor beroepsziekten: HR 9 januari 2009,
ECLI:NL:HR:2009:BF8875 (Landskroon/BAM) en HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:BZ1717 (SVB/Van der Wege). 129 HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 (Lansink/Ritsma), r.o. 4.1.3.
29
is opgevangen. Dan kan geoordeeld worden dat het verband tussen de psychische schade en de
schadelijke werkomstandigheden te vaag is.
Als het beroep van de zorgverlener op de arbeidsrechtelijke omkeringsregel slaagt, staat het
causaal verband – behoudens tegenbewijs – tussen zijn schade en de schadelijke
werkomstandigheden vast. Tegelijkertijd kan het ziekenhuis stellen en bewijzen dat er geen
oorzakelijk verband is tussen de psychische schade en de normschending. Het ziekenhuis mag
tegenbewijs leveren door te stellen dat de psychische schade van de zorgverlener multicausaal
is en het letsel een andere oorzaak heeft dan het ontbreken van nazorg. Als het ziekenhuis
voldoende twijfel zaait, slaagt het tegenbewijs en staat de multicausale oorzaak van de
psychische schade van de zorgverlener vast. De zorgverlener kan dan nog een beroep doen op
de jurisprudentie omtrent proportionele aansprakelijkheid.
Het ziekenhuis kan dus onder omstandigheden aansprakelijk zijn voor het werkgerelateerde
psychisch letsel van de zorgverlener. Op basis van de uitspraak De Jonge/NS (over gebrek aan
opvang door de NS ten behoeve van een treinmachinist die tijdens werktijd was geconfronteerd
met negen zelfdodingen) kan het ziekenhuis bovendien gehouden zijn om maatregelen te treffen
na het plaatsvinden van een incident, als de stand van de wetenschap dit voorschrijft.130
Het ligt mijns inziens in lijn van deze jurisprudentie en de thans geldende Cao Ziekenhuizen
om te stellen dat het ziekenhuis als werkgever de plicht heeft om zorgverleners op te vangen na
het ervaren van een incident, wanneer bekend is dat het ervaren van een dergelijke gebeurtenis
een zorgverlener schade kan berokkenen als hij hierin niet begeleid wordt.131 Dát een incident
grote impact op de betrokken zorgverlener kan hebben, is in hoofdstuk 2 uitgebreid uiteengezet.
In navolging van Lindenbergh132 meen ik dat daarmee gesteld kan worden dat de zorgplicht van
het ziekenhuis voor de zorgverlener op grond van art. 7:658 lid 1 BW ook strekt tot nazorg en
opvang na een incident.
130 Rb. Utrecht 4 september 2002, ECLI:NL:RBUTR:2002:AE7348 (De Jonge/NS). 131 Zie ook Laarman 2015. 132 “In de rechtspraak pleegt een verplichting tot nazorg na traumatische gebeurtenissen te worden aangenomen en gaat het
veelal om de vraag of de werkgever daaraan inhoudelijk voldoende heeft voldaan, waarbij van de werkgever een actieve
houding wordt verwacht”. Lindenbergh 2009, p. 69.
30
4.4 Tussenconclusie
Dit hoofdstuk beschrijft of de zorgplicht ex art. 7:658 lid 1 BW ook geldt ter bescherming van
de zorgverlener met post-incidentele psychische schade. Dat is het geval. Het ziekenhuis kan
dus onder omstandigheden ex art. 7:658 BW aansprakelijk zijn voor het post-incidenteel
psychisch letsel van de zorgverlener. Van het ziekenhuis kan actieve zorg na incident worden
gevergd. Het is immers bekend dat het ervaren van een traumatische gebeurtenis grote impact
kan hebben op de betrokken zorgverlener. Tevens kan op basis van de in dit hoofdstuk
besproken jurisprudentie en de Cao Ziekenhuizen 2014-2016 gesteld worden dat de zorgplicht
van het ziekenhuis aan de zorgverlener ook strekt tot (effectieve) post-incidentele zorg. Op
basis van de uitspraak De Jonge/NS kan het ziekenhuis bovendien gehouden zijn om
maatregelen te treffen na het plaatsvinden van een incident, als de stand van de wetenschap dit
voorschrijft.
Art. 7:658 lid 1 BW biedt de zorgverlener met post-incidentele psychische schade dus wel
bescherming, maar in de praktijk is zijn bewijslast zwaarder dan wanneer hij het ziekenhuis
voor een klassiek arbeidsongeval zou willen aanspreken. Waar sprake is van psychische schade
na een incident kan de zorgverlener een beroep doen op de arbeidsrechtelijke omkeringregel.
Als dat beroep succesvol is, staat de causaliteit tussen het ontbreken van nazorg en het letsel
van de zorgverlener vast. Het ziekenhuis kan echter nog tegenbewijs leveren. Wanneer
vervolgens de multicausaliteit van de psychische schade vaststaat, kan de zorgverlener zich nog
beroepen op de jurisprudentie omtrent proportionele aansprakelijkheid.
31
5 Vormgeving opvang en nazorg in de praktijk
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk schetst een tweetal verschillende modellen opvangsystemen (§5.2) en geeft een
analyse van de wijze waarop de opvang van de zorgverlener na een incident in een aantal
ziekenhuizen is geregeld (§5.3). Dit gebeurt aan de hand van gesprekken die ik heb gevoerd in
het Catharina Ziekenhuis, het Universitair Medisch Centrum Groningen en het Academisch
Medisch Centrum. Daarna wordt de nazorg besproken zoals dat is geregeld bij Politie Eenheid
Midden-Nederland. De uitwerkingen van de gespreksverslagen zijn als bijlagen toegevoegd.
Afgesloten wordt met een tussenconclusie (§5.4).
5.2 Verschillende modellen opvangsystemen
Nu uit het voorgaande hoofdstuk blijkt dat de zorgplicht van het ziekenhuis ook strekt tot nazorg
voor de zorgverlener na het meemaken van een traumatische gebeurtenis, is de vervolgvraag
hoe opvang er in de praktijk uit zou kunnen en wellicht moeten zien. Op dit moment is de
ondersteuning die een zorgverlener krijgt afhankelijk van de setting en het ziekenhuis waarin
hij werkt.133 Uit literatuuronderzoek naar de huidige praktijk van ondersteuning blijkt dat steun
voor zorgverleners die een incident hebben meegemaakt goed georganiseerd moet worden.134
Ter illustratie van de wijze waarop nazorg geleverd kan worden, wordt in deze paragraaf een
tweetal modellen uitgewerkt.
5.2.1 Scott Three-Tiered Interventional Model of Second Victim Support
In het zogenoemde Scott
Three-Tiered Interventional
Model of Second Victim
Support (hierna: Scott
Model) wordt opvang
verleend in drie fasen.135 De
eerste fase van opvang
volgens het Scott Model
begint op de werkvloer;
133 Zeeman 2015, p. 150, Verhoef e.a. 2015, p. 6. Zie hierover uitgebreid § 2.3. 134 Seys e.a. 2012a, p. 9. 135 Scott e.a. 2010.
Scott Model, bron: Educate the Young 1
32
direct na een incident.136 Deze eerste hulp bestaat uit een gesprek met de leidinggevende of een
collega ter plaatse. Uit onderzoek blijkt dat 60% van de zorgverleners baat heeft bij deze vorm
van collegiale steun.137 In de tweede fase wordt vanuit het ziekenhuis aanvullende opvang
geboden door het Rapid Response Team, een team met getrainde collega’s (peer supporters)
die direct ondersteuning kunnen verlenen aan zorgverleners die dit na de eerste fase nog nodig
hebben.138 De peer supporters kunnen één-op-één crisisinterventie bieden en opvang in
groepsverband leiden. Ze delen hun ervaringen en hebben maandelijks overleg. Volgens Scott
zal de opvang in deze fase voor circa 10% van de zorgverleners niet afdoende zijn, deze groep
heeft ondersteuning nodig van professionals.139 Dit is de derde fase waar gedurende het hele
traject naar doorverwezen kan worden. Scott pleit tevens voor voorlichting van zorgverleners
omtrent de mogelijke invloed van incidenten.140
5.2.2 Aanbevelingsrapport Institute for Healthcare Improvement
Het Institute for Healthcare Improvement (IHI), een Britse non-profit organisatie gericht op
wereldwijde verbetering van zorg, heeft in 2010 het aanbevelingsrapport “Respectful
Management of Serious Clinical Adverse Events” gepubliceerd waarin uiteengezet wordt hoe
op een respectvolle en doordachte wijze met incidenten kan worden omgegaan.141 Van belang
is dat het ziekenhuis uitdraagt dat het steun biedt aan de betrokken zorgverlener. Door het IHI
wordt aanbevolen dat het ziekenhuis een crisismanagementteam aanstelt dat direct kan
inspringen op het moment dat een incident heeft plaatsgevonden.142 De eerste prioriteit na het
optreden van een incident is de patiënt en zijn familie. De medische staf (zorgverleners) heeft
de tweede prioriteit. De derde prioriteit betreft het ziekenhuis.143 Volgens het IHI moet adequate
opvang van zorgverleners aan een aantal criteria voldoen: in het ziekenhuis moet een staflid
aangewezen en getraind worden die altijd beschikbaar is en er moet een vorm van peer support
zijn, zoals praat- en discussiegroepen. Als peer support niet voldoende blijkt te zijn, moeten er
binnen het ziekenhuis professionals zijn die de kwestie op zich nemen.144
136 Scott e.a. 2010, p. 236. 137 Scott e.a. 2010, p. 236. 138 Scott e.a. 2010, p. 236-237. 139 Scott e.a. 2010, p. 237 140 Scott e.a. 2010, p. 237 141 Verwoordt als “respectful management of serious clinical adverse events – the response that leaders would want for
themselves and those they love”, Conway e.a. 2010, p. 20, te raadplegen via <www.ihi.org>, laatst geraadpleegd op 18 mei
2016. 142 Seys e.a. 2012a, p. 8. 143 Conway e.a. 2010, p. 11-12 en Seys e.a. 2012a, p. 8. 144 Conway e.a. 2010, p. 12.
33
5.3 Opvang en nazorg na een incident in de praktijk
Ter illustratie van de wijze waarop opvang en nazorg na een incident in de praktijk wordt
geleverd, heb ik gesprekken gevoerd in een perifeer ziekenhuis en in twee academische
ziekenhuizen. Ik heb gesproken met de juridisch beleidsadviseur van de Raad van Bestuur en
de coördinator van het Bedrijfs Opvang Team van het Catharina Ziekenhuis, met de voorzitter
van de Commissie Calamiteiten Patiëntenzorg van het Universitair Medisch Centrum
Groningen en met een medisch directielid, de bedrijfsarts en de coördinator gezondheidszorg
van het Academisch Medisch Centrum. Om te bezien hoe nazorg wordt geregeld bij een
risicovolle beroepsgroep, heb ik gesproken met de coördinator van het Team Collegiale
Ondersteuning van Politie Eenheid Midden-Nederland.
5.3.1 BOT-team in het Catharina Ziekenhuis145
In het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven wordt gefaseerde opvang aangeboden in de vorm van
een Bedrijfs Opvang Team (BOT-team); een speciaal in nazorg getraind team dat benaderd kan
worden na het plaatsvinden van een incident. Gefaseerde opvang zoals omschreven in het Scott
Model lijkt in overeenstemming te zijn met een opvangsysteem zoals het BOT-team. Het idee
is dat de samenstelling van het BOT-team dusdanig is dat het een dwarsdoorsnede van het
ziekenhuis is, waardoor elke zorgverlener naar een “botter” kan waar hij zich in herkent. Er
wordt gewerkt volgens het zogenoemde 1-2-3 model waarbij onderscheid wordt gemaakt naar
de ernst van het opgetreden incident: bij licht traumatiserende incidenten verzorgen collega’s
en leidinggevenden de opvang van de zorgverlener (1), als daarna nog behoefte bestaat aan
verdere nazorg, kan de zorgverlener het BOT-team inschakelen (2) en ten slotte kan zo nodig
doorverwezen worden naar de bedrijfsarts of externe psychologische hulpverlening (3).146 De
opvang die door het BOT-team wordt aangeboden, is niet verplicht en het initiatief voor het
inschakelen van het BOT-team ligt bij de zorgverlener zelf. Dat is meteen ook de kanttekening
die geplaatst kan worden bij deze vorm van opvang; ondanks pogingen de bekendheid van het
BOT-team te vergroten, wordt maar zelden een beroep op het team gedaan.147 Ter illustratie:
het Catharina Ziekenhuis heeft ongeveer 4.000 werknemers. In 2015 zijn slechts 16 contacten
geweest tussen een werknemer en het BOT-team. Daarvan ging het 4 maal over traumatische
gebeurtenissen in de uitvoering van het werk. Niet geregistreerd is hoeveel van deze
werknemers zorgverleners (in loondienst) zijn.148
145 Zie ook Bijlage I – Interview Catharina Ziekenhuis. 146 Jaarverslag Bedrijfs Opvang Team 2015, Catharina Ziekenhuis, p. 2. 147 Zie ook Bijlage I – Interview Catharina Ziekenhuis. 148 Jaarverslag Bedrijfs Opvang Team 2015, Catharina Ziekenhuis. p. 2-4.
34
5.3.2 Peer support in het Universitair Medisch Centrum Groningen149
Het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) wil een taboe doorbreken door
zorgverleners met elkaar in gesprek te laten na een calamiteitenmelding.150 Dit wordt gedaan
aan de hand van het door prof. dr. Jo Shapiro151 geïntroduceerde en ingevoerde “peer
supportprogramma”. Dit programma lijkt in overeenstemming te zijn het Scott Model. Het peer
supportteam bestaat uit 40 artsen en 20 verpleegkundigen getraind in peer support. Het UMCG
is het enige ziekenhuis dat er op deze schaal voor zorgt dat collega’s elkaar steunen na een
calamiteitenmelding.152 Zodra er een melding van een calamiteit binnen komt, worden de
betrokken collega’s binnen 24 uur opgebeld door een peer supporter die hen vraagt of ze
behoefte hebben aan hulp. Er zijn jaarlijks 200 à 300 peer support gesprekken: er worden ruim
100 calamiteiten gemeld, naar aanleiding van elke melding vinden 2 à 3 peer support
gesprekken plaats. De peer supporters zijn onafhankelijk en doen zelf geen onderzoek naar
calamiteiten; de vertrouwelijke gesprekken zijn één-op-één en er worden geen verslagen
opgesteld. Het idee is dat een arts een arts benadert en een verpleegkundige een
verpleegkundige; zorgverleners moeten met gelijken kunnen praten. De peer supporters stellen
hun collega’s basale vragen over onder meer de eetlust en de nachtrust sinds de
calamiteitenmelding. Alleen al het telefoontje na de calamiteitenmelding en de daarbij geboden
hulp wordt door zorgverleners als positief ervaren. Het aantal calamiteitenmeldingen is sinds
de invoering van het peer supportsysteem zelfs gestegen; blijkbaar groeit het vertrouwen onder
zorgverleners om over de traumatische gebeurtenis te durven praten. Het UMCG heeft zichzelf
een nieuw doel gesteld: reeds voor de verplichte melding contact hebben met de zorgverlener,
zodat hij goed voorbereid het gesprek met de patiënt of diens nabestaanden in kan. Deze vorm
van proactieve zorg lijkt overeen te komen met het crisismanagementteam zoals voorgesteld
door IHI dat direct kan inspringen als een incident heeft plaatsgevonden.
149 Zie ook Bijlage II – Interview Universitair Medisch Centrum Groningen. 150 Soms is een incident ook een calamiteit. Een calamiteit wordt in art. 1 van de Wkkgz geformuleerd als “een niet-beoogde
of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van of een ernstig schadelijk
gevolg voor een cliënt heeft geleid”. Technisch gezien verschillen de begrippen incident en calamiteit van elkaar. Een
incident is in de regel minder ingrijpend: “onbedoelde gebeurtenissen tijdens het zorgproces die tot schade aan de patiënt
hebben geleid, hadden kunnen leiden of (nog) zouden kunnen gaan leiden”. Ondanks dat een calamiteit gemeld moet worden
bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en een incident niet, hoeft dit geen verschil te betekenen in de emotionele
uitwerking daarvan op de zorgverlener. 151 KNO-arts en oprichter van Center for Professionalism and Peer Support in het Brigham’s and Women’s hospital in Boston
gestart waar medische professionals worden getraind in de omgang met ‘onbedoelde gebeurtenissen en schade’. 152 Zie nieuwsbericht NRC Handelsblad: Van Steenbergen 2015a en Van Steenbergen 2015b.
35
5.3.3 Peer support in het Academisch Medisch Centrum153
Het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam (AMC) is in navolging van het UMCG in
maart 2016 een ziekenhuisbreed peer supportsysteem gestart. In het AMC hadden de afdelingen
anesthesie en gynaecologie al een eigen opvangsysteem. Bij de interne geneeskunde vonden
voor de invoering van het peer supportsysteem ook al plenaire vergaderingen plaats waarbij
teruggeblikt wordt situaties waar zowel arts-assistenten als hun opleiders wat van kunnen leren.
Zowel deze al bestaande vormen van nazorg als het nieuwe peer supportsysteem worden
positief ontvangen door zorgverleners. Het AMC omschrijft het nieuwe peer supportteam als
een luisterend oor van een vakgenoot na een heftige situatie in de zorgverlening. De
peergesprekken zijn één-op-één en kunnen naast de calamiteitenmelding154 ook gaan over
andere situaties dan de calamiteit die stress bij de zorgverlener hebben opgeroepen. Het gaat bij
de peergesprekken nadrukkelijk om gesprekken tussen gelijken, evenals het geval is in het
UMCG. Er worden geen gespreksverslagen opgesteld, er is geen terugkoppeling naar de
leidinggevenden, de zorgverlener wordt niet van juridisch advies voorzien en er worden geen
behandeltrajecten opgestart. Na het eerste peergesprek kunnen nog één of twee
vervolggesprekken komen. Als blijkt dat er meer ondersteuning nodig en gewenst is, kan het
peer supportteam adviseren om professionele hulp in te schakelen.
Naast peer support biedt het AMC een Preventief Medisch Onderzoek (PMO) aan waar
ziekenhuisartsen vrijwillig gebruik van kunnen maken. Het PMO is een preventief instrument
dat gericht is op eventuele risico’s op gezondheidsschade door het werk en waarmee
ziekenhuisartsen met beginnende klachten tijdig in kaart worden gebracht. Het toepassen van
het PMO is lastig; zorgverleners blijken in de praktijk hun eigen gezondheid weinig prioriteit
te geven.155 (Zie verder Interview AMC, bijlage III en Aanbeveling 4). Ook vinden er in het
AMC bij de afdeling interne geneeskunde plenaire vergaderingen plaats, waarbij arts-
assistenten en opleidend artsen beurtelings vertellen over een incident of calamiteit. Het doel
van deze ‘in retrospectie’ is om lering te trekken uit incidenten en calamiteiten. Het kan volgens
het AMC ook zorgen voor het vergemakkelijken van praten over een dergelijke gebeurtenis.
(Zie verder Interview AMC, bijlage III en Aanbeveling 5).
153 Zie ook Bijlage III – Interview Academisch Medisch Centrum. 154 Let wel, het peer supportsysteem gaat dus uit van een calamiteitenmelding. Er wordt niet (per definitie) peer support
geboden na een incident. 155 Broersen 2016, p. 10-11.
36
5.3.4 TCO-team bij Politie Midden-Nederland156
Ook de politie hanteert nazorg in de vorm van collegiale ondersteuning. Politieagenten worden
gesteund door collega’s uit dezelfde eenheid. De steun die de politie biedt is aan de hand van
de Richtlijn psychosociale ondersteuning geüniformeerden.157 De richtlijn beoogt
geüniformeerden optimale psychosociale ondersteuning te garanderen, zodat stressgerelateerde
gezondheidsklachten en werkuitval bij geüniformeerde hulpverleners na rampen en schokkende
gebeurtenissen wordt voorkomen.158 Het gehanteerde opvangsysteem van de politie (dat ook
gehanteerd wordt door andere geüniformeerden159) is gebaseerd op het kringenmodel. Het
kenmerkende van dit systeem is dat het tweede slachtoffer (in dit geval de betrokken
politieagent) centraal wordt gesteld. De nadruk ligt op eigen herstel en gefaseerde inzet van
professionele ondersteuning. De agent met daar direct omheen de naaste collega’s en direct
betrokkenen vormen samen de eerste kring van opvang na een schokkende gebeurtenis. De
tweede kring is de leidinggevende, waarna in de derde en vierde kring professionele
hulpverleners volgen. In beginsel wordt uitgegaan collegiale ondersteuning, de binnenste
kring.160 In de politieregio’s vindt deze eerste opvang door collegiale ondersteuning plaats door
een Team Collegiale Ondersteuning (TCO-team), de opvolger van het BOT-team. De procedure
van nazorg gaat als volgt. Als de meldkamer een melding krijgt van een ernstig incident, wordt
dit doorgegeven aan het TCO-team waarna het team contact opneemt met de bij het incident
betrokken leidinggevende. De leidinggevende heeft de verantwoordelijkheid voor de eerste
opvang van zijn personeel. Hij geeft gegevens van de betrokken agenten door aan het TCO-
team. Vervolgens neemt het TCO-team contact op met de agenten. De gesprekken tussen het
TCO-team en de agenten hebben dezelfde vorm als peer support: er worden basale vragen
gesteld en hulp geboden.
5.4 Tussenconclusie
Dit hoofdstuk schetst de opvang volgens het Scott Model en het aanbevelingsrapport van IHI.
Beide opvangsystemen hanteren nazorg door een georganiseerd peer supportteam, dat
156 Zie ook Bijlage IV – Interview Politie Eenheid Midden-Nederland. 157 Impact & Trimbos instituut 2010, ‘Richtlijn psychosociale ondersteuning geüniformeerden’, te raadplegen via
<www.impact-kenniscentrum.nl>, laatst geraadpleegd op 17 mei 2016. Onder meer het Nederlands Huisartsengenootschap,
Ambulancezorg Nederland, Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Koninklijke Marechaussee
en Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij zijn deelnemende organisaties van deze richtlijn. 158 Impact & Trimbos instituut 2010, p. 3. 159 Onder meer het Nederlands Huisartsengenootschap, Ambulancezorg Nederland, Nederlandse Vereniging voor
Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Koninklijke Marechaussee en Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij zijn
deelnemende organisaties van deze richtlijn. Impact & Trimbos instituut 2010, ‘Richtlijn psychosociale ondersteuning
geüniformeerden’. 160 Impact & Trimbos instituut 2010, p. 24-48.
37
zorgverleners na een incident aanvullende opvang biedt naast de eerste hulp van collega’s ter
plaatse. Ook de politie biedt gefaseerde opvang, waarbij de leidinggevende de
verantwoordelijkheid draagt voor de eerste opvang in de vorm van collegiale ondersteuning.
In het ziekenhuis is het (nog) ongebruikelijk om te praten over traumatische gebeurtenissen.
Het UMCG en het AMC trachten dit taboe te doorbreken door na een calamiteitenmelding peer
support te bieden waarbij speciaal opgeleide collega’s met elkaar in gesprek gaan en elkaar
steunen. Zorgverleners die kampen met psychische klachten na een incident, zullen niet
automatisch hulp krijgen vanuit het peer supportsysteem (in het AMC mogelijk wel vanuit het
PMO en bij interne geneeskunde via de plenaire vergaderingen). De peer supportsystematiek
gaat immers uit van een calamiteitenmelding. In het Catharina Ziekenhuis dienen zorgverleners
daarentegen zelf contact op te nemen met het BOT-team. Deze mogelijkheid staat ook open na
het plaatsvinden van een incident of andere traumatische werkgerelateerde ervaring.
Desondanks zoeken weinig zorgverleners ook daadwerkelijk hulp bij het BOT-team.
38
6 Effectieve regeling opvang en nazorg zorgverlener na een incident
6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk vangt aan met de kwestie nazorgbeleid als onderdeel van de zorgplicht van het
ziekenhuis ingevolge art. 7:658 lid 1 BW (§6.2). Het hoofdstuk wordt verder gevormd door de
vraag of de post-incidentele zorg zoals geregeld in het Catharina Ziekenhuis, UMCG, AMC en
bij de politie voldoet aan het juridisch kader van art. 7:685 lid 1 BW (§6.3) en hoe, met het oog
daarop, de opvang en nazorg voor de zorgverlener effectief geregeld kan worden (§6.4).
Afgesloten wordt met een tussenconclusie (§6.5) .
6.2 Nazorgbeleid als onderdeel van de zorgplicht ingevolge art. 7:658 lid 1 BW
Op grond van de voorgaande hoofdstukken kan gesteld worden dat opvang en nazorg na een
incident onderdeel is van de zorgplicht die het ziekenhuis in zijn hoedanigheid van werkgever
op grond van art. 7:658 lid 1 BW jegens zijn zorgverleners draagt. Geneeskunde is mensenwerk
en waar mensen handelen, kunnen dingen misgaan. Het ligt weliswaar niet in de macht van het
ziekenhuis om zorgverleners te vrijwaren van traumatische gebeurtenissen en confrontaties,
maar het ziekenhuis kan wel beleid ontwikkelen op basis waarvan zorgverleners post-
incidentele zorg wordt verleend.
Het is dus zeer goed verdedigbaar dat het ziekenhuis ingevolge art. 7:658 lid 1 BW en de
jurisprudentie een beleid moet ontwerpen en uitvoeren dat erop is gericht om te voorkomen dat
de zorgverlener psychisch lijdt na een incident. Door een effectief opvangsysteem kan worden
voorkomen dat een zorgverlener tweede slachtoffer wordt of kan hij adequate nazorg krijgen
wanneer hij daadwerkelijk psychisch lijdt na een traumatische gebeurtenis. Nu kenbaar is dat
een incident veel impact kan hebben op een zorgverlener, zal het volledig ontbreken van opvang
niet te verantwoorden zijn. Wanneer het ziekenhuis geen nazorgbeleid voert, komt
aansprakelijkheid volgens art. 7:658 lid 2 BW in beeld.161
Men kan zich afvragen of het ziekenhuis aan zijn zorgplicht heeft voldaan als louter nazorg
geboden wordt. Het lijkt logisch dat in het geval het ziekenhuis nazorgbeleid ontwikkelt, dit
adequaat moet zijn. Omtrent de effectiviteit van opvang voor zorgverleners bestaat echter nog
veel onduidelijkheid. Dit betekent niet dat er uit de wetenschap geen concrete normen ter
161 Zie ook Verheij 2002, p. 292.
39
voorkoming van psychisch letsel of voor nazorg bij post-incidentele psychische schade zijn af
te leiden.162 Het ziekenhuis heeft een onderzoeksplicht en dient een actief beleid te voeren: het
ziekenhuis hoort als werkgever kennis van internationaal onderzoek te hebben en dient op de
hoogte te zijn van de stand van de wetenschap en (medische) vakliteratuur.163 In het kader van
art. 7:658 lid 1 BW kunnen verder onder meer functioneringsgesprekken gevergd worden en
moet het ziekenhuisbeleid afgestemd worden wanneer een predispositie van de zorgverlener
bekend is.164 Dat een werknemer minder sterk in zijn schoenen staat, ontslaat de werkgever niet
van het nemen van maatregelen, dat geldt eveneens voor het ziekenhuis. Gewezen kan worden
op het voor ziekenhuizen verplichte systeem van evaluatie van het individueel professioneel
functioneren van leden van de medische staf: Individueel Functioneren Medisch Specialist /
IFMS (zie ook Aanbeveling 2). Het verweer dat de zorgverlener ‘zelf aan de bel had moeten
trekken’ biedt in de rechtspraktijk weinig soelaas.165 Bovendien blijkt het dat zorgverleners
vaak hun eigen werkgerelateerde klachten negeren, waardoor van het ziekenhuis in het kader
van de onderzoeksplicht een proactieve houding verwacht mag worden.166 Het voorgaande
vindt zijn begrenzing in dat wat in redelijkheid van het ziekenhuis mag worden verwacht.
6.3 Toetsing nazorgbeleid in het Catharina Ziekenhuis, UMCG, AMC en bij de politie
aan het juridisch beoordelingskader van art. 7:658 lid 1 BW
In het vorige hoofdstuk is het nazorgbeleid zoals dat wordt toegepast bij het Catharina
Ziekenhuis, UMCG, AMC en bij de politie geschetst. In deze paragraaf wordt getoetst of het
beleid dat deze instellingen toepassen voldoet aan het toetsingskader van art. 7:658 BW. De
drie ziekenhuizen die in ogenschouw zijn genomen, hanteren een eigen opvangsysteem voor
hun zorgverleners. Uit de gesprekken in het UMCG en AMC blijkt dat opvang in de vorm van
peer support niet alleen op papier, maar ook in de praktijk goed werkt.167 Zorgverleners hebben
baat bij (de mogelijkheid van) een gesprek met onafhankelijke collega’s. Het lijkt zorgverleners
te helpen bij de verwerking van de calamiteit om met een peer supporter over de gebeurtenis te
praten en hier lering uit te trekken. De systematiek van peer support gaat echter wel uit van de
situatie dat sprake is van een calamiteitenmelding; een zorgverlener die een incident heeft
meegemaakt, krijgt niet automatisch steun vanuit het peer supportteam. Dit lijkt een leemte te
162 Zie hoofdstuk 3. 163 Algemeen: Waterman 2014, p. 15. 164 Zie ook Hof Den Bosch 15 januari 2008, ECLI:NL:GHSHE:2008:BC2747, r.o. 4.14.2. 165 Zie voor werknemers in het algemeen onder meer Hof Den Bosch 9 november 2010, ECLI:NL:GHSHE:BO4408, Hof
Den Haag 18 januari 2008, ECLU:NL:GHDHA:BC7681 en Hof Den Haag 15 januari 2008, ELCI:NL:GHDHA:BC2747.
Vegter 2005a, p. 470. 166 Broersen 2016, p. 10-11. 167 Het nazorgbeleid in het AMC is nog jong, tot nu toe lijkt het peer supportsysteem wel goed te werken.
40
zijn. Bij het BOT-team, zoals het Catharina Ziekenhuis hanteert, kunnen zorgverleners
daarentegen wel terecht na het ervaren van een incident. Zorgverleners kunnen na allerhande
traumatische gebeurtenissen contact opnemen met de botters. Maar van nazorg door het BOT-
team wordt in de praktijk zelden gebruik gemaakt: zorgverleners doen sporadisch een beroep
op de botters.168 Ook de politie hanteert een opvangsysteem in de vorm van collegiale
ondersteuning. Opvang wordt geboden door een TCO-team, de opvolger van het voorheen bij
de politie bestaande BOT-team. Het TCO-team bij de politie neemt (in tegenstelling tot het
BOT-team in het Catharina Ziekenhuis) zelf contact op met de bij het incident betrokkene
leidinggevende en de betrokken agenten. Deze vorm van nazorg wordt als positief bestempeld;
politieagenten blijken de nazorg te waarderen.
Op basis van de jurisprudentie is het goed verdedigbaar om te stellen dat een nazorgsysteem
dat uitsluitend afhangt van de hulpvraag van de zorgverlener weinig effect sorteert en dus
onvoldoende is. Dit blijkt ook uit het feit dat het BOT-team, dat handelt na initiatiefneming van
de zorgverlener, nauwelijks benaderd wordt. Gesteld kan worden dat de opvang en nazorg zoals
geregeld in het Catharina Ziekenhuis derhalve niet voldoet aan de – nog niet uitgekristalliseerde
– eisen van art. 7:658 lid 1 BW. Of de peer support systematiek uit het UMCG en AMC wel als
adequaat nazorgbeleid te beschouwen is, valt te betwisten. Peer support gaat immers uit van
een calamiteitenmelding en niet van een incident. De vraag is echter of van het ziekenhuis
verlangd kan worden dat het onderzoek doet naar incidenten en op basis daarvan de betrokken
zorgverlener polst. Het ziekenhuis is immers in beginsel alleen bekend met een calamiteit en
niet per definitie met een incident. Reikt de onderzoeksplicht (en dus de zorgplicht) van het
ziekenhuis dusdanig ver dat in redelijkheid gevergd kan worden dat het een nazorgsysteem
hanteert waarbij zorgverleners na het meemaken van een incident opgezocht en benaderd
worden? Over het antwoord op deze vraag kan getwist worden. Gesteld kan worden dat de
opvang bij de politie beter georganiseerd is dan de opvang in de ziekenhuizen die ik heb
onderzocht. Bij de politie wordt uitgegaan van collegiale ondersteuning via het TCO-team,
maar de bij het incident betrokken leidinggevende blijft verantwoordelijk voor de eerste opvang
van de betrokken agenten. Het TCO-team biedt een luisterend oor en, zo nodig, een helpende
hand. Opvang en nazorg na een incident bij de politie lijkt adequaat te zijn en te voldoen aan
het juridisch beoordelingskader van art. 7:658 lid 1 BW.
168 Zie ook Bijlage I – Interview Catharina Ziekenhuis.
41
6.4 Leerpunten voor het ziekenhuis uit reeds bestaande opvang in het Catharina
Ziekenhuis, UMCG, AMC en bij de politie
Uit onderzoek blijkt dat zorgverleners na het ervaren van een incident behoefte kunnen hebben
aan collegiale steun en hulp vanuit het ziekenhuis waar zij werken.169 Zowel uit het
literatuuronderzoek als de gesprekken in de ziekenhuizen blijkt echter dat er schroom is onder
zorgverleners om hulp te vragen of aan te nemen na het ervaren van een incident. In
ziekenhuizen wordt doorgaans niet gemakkelijk gesproken over wat het met de zorgverlener
doet als, bijvoorbeeld, een operatie niet goed is gegaan en/of de patiënt is overleden.170 Het
blijkt dat weinig zorgverleners zelf aan de bel trekken wanneer zij psychisch lijden na een
incident. De drempel tot het vragen van hulp ligt hoog, zorgverleners blijven vaak doorwerken
en negeren hun eigen werkgerelateerde klachten.171
Om het nazorgbeleid in het ziekenhuis goed te laten functioneren, moet de cultuur van
terughoudendheid en zwijgen dus worden doorbroken. Een cultuurverandering is een kwestie
van een lange adem. Het lijkt erop dat deze ommezwaai langzamerhand gaande is en het
onderwerp zorgverlener als tweede slachtoffer meer uit de taboesfeer raakt.172 Specifieke
normen ter voorkoming van psychisch letsel en voor nazorg aan de zorgverlener uit hoofde van
art. 7:658 BW zijn (nog) niet uitgekristalliseerd. Wel is er een algemene tendens te destilleren
waarin de nadruk wordt gelegd op peer support met de mogelijkheid om de zorgverlener te
adviseren professionele hulp te zoeken.173 Vanuit het ziekenhuis ontstaan steeds meer
initiatieven om zorgverleners door collega’s bij te laten staan na het meemaken van een
traumatische gebeurtenis op de werkvloer.174
Uit dit onderzoek kan opgemaakt worden dat collegiale ondersteuning, in het bijzonder volgens
een peer supportsysteem, de meest effectieve manier van nazorg vanuit het ziekenhuis voor de
zorgverlener is.175 De kritische opmerking die bij peer support te plaatsen is, is dat de peer
169 Zie bijvoorbeeld de systematische reviews van Schwappach & Boluarte 2008, zie ook Evers e.a. 2015. 170 Nieuwsbericht NRC Handelsblad: Van Steenbergen 2015b. 171 Broersen 2016, p. 10-11. 172 Er komt steeds meer aandacht voor het second victim. Niet alleen in ziekenhuizen door het invoeren van peer support
systemen of vergelijkbare vormen van opvang, maar ook bijvoorbeeld online (zie <www.openindezorg.nl>,
<www.medischcontact.nl> zoeken op second victim en peer support levert vele hits op, <www.q3consult.nl/second-victim-
en-just-culture> en <www.secondvictim.be>) en in boeken geschreven door zorgverleners zelf (zie
<www.zorgveilig.nl/publicaties/>). Laatst geraadpleegd op 18 mei 2016. 173 NIVEL 2016, ‘Rapport van het project OPEN’, p. 11. 174 Uit de gesprekken in het Catharina Ziekenhuis, UMCG en AMC werd duidelijk dat niet alleen deze ziekenhuizen, maar
ook andere ziekenhuizen nazorgbeleid hanteren of dergelijk beleid aan het opzetten zijn. Veel beleid staat nog in de
kinderschoenen. 175 Zie ook NIVEL 2016, ‘Rapport van het project OPEN’, p. 43.
42
supporters pas na een calamiteitenmelding contact opnemen met de betrokken zorgverlener. Na
het ervaren van een incident, krijgt de zorgverlener niet automatisch hulp aangeboden. Het is
aan te bevelen dat ziekenhuizen een peer supportsysteem handhaven waarbij de zorgverlener
ook na het ervaren van een incident intercollegiaal wordt geholpen (zie ook Aanbeveling 1).
Deze theoretische visie kan in de praktijk anders uitpakken; calamiteiten moeten gemeld
worden, incidenten niet. Het is daardoor voor het ziekenhuis verre van eenvoudig om na te gaan
wanneer een incident heeft plaatsgevonden. Betwijfeld kan worden of de onderzoeksplicht van
het ziekenhuis ingevolge art. 7:658 lid 1 BW überhaupt wel zo ver strekt en of onderzoek na
een incident wel in redelijkheid van een ziekenhuis gevergd kan worden.
Als er duidelijkheid over deze kwestie komt en het blijkt dat het ziekenhuis een peer
supportsysteem dient te handhaven waarbij de zorgverlener ook na het ervaren van een incident
wordt ondersteund, is in dat opzicht wellicht een rol voor het stafhoofd van de afdeling
neergelegd (zie ook Aanbeveling 2).176 Het stafhoofd zou een meer signalerende functie
omtrent het welbevinden van de zorgverleners op zich kunnen nemen, evenals het geval is bij
de politie waar de leidinggevende verantwoordelijk is voor deze eerste zorg van de agenten.177
6.5 Tussenconclusie
De kwestie die in dit hoofdstuk behandeld wordt is de vraag of de post-incidentele zorg zoals
geregeld in het Catharina Ziekenhuis, UMCG, AMC en bij de politie voldoet aan het juridisch
kader van art. 7:658 lid 1 BW. Of de onderzochte ziekenhuizen voldoen aan het nog niet
uitgekristalliseerde beoordelingskader van art. 7:658 lid 1 BW, valt te betwisten. Er wordt
immers nazorg in de vorm van peer support of via een BOT-team geboden, maar betwijfeld kan
worden of deze zorg toereikend en adequaat is. Het peer supportsysteem gaat immers uit van
een calamiteitenmelding en aan het BOT-team wordt maar sporadisch hulp gevraagd. Gesteld
kan worden dat de opvang en nazorg bij de politie beter georganiseerd is dan bij de onderzochte
ziekenhuizen het geval is. Er wordt namelijk niet alleen collegiale ondersteuning geboden, maar
ook eerste hulp door de leidinggevende. Deze ondersteuning na een incident lijkt adequaat en
te voldoen aan het juridisch beoordelingskader van art. 7:658 lid 1 BW.
De vervolgvraag van dit hoofdstuk was hoe de opvang en nazorg van de zorgverlener effectief
geregeld kan worden. De door zorgverleners geuite wens tot collegiale ondersteuning (in het
176 Zie uitgebreid NIVEL 2016, ‘Rapport van het project OPEN’ / De rol van leidinggevenden, p. 45-53. 177 Impact & Trimbos instituut 2010, p. 78-80. Zie ook bijlage IV.
43
bijzonder in de vorm van peer support), evenals de gelijkenis van de opvang zoals deze is
geregeld bij de politie, doet vermoeden dat nazorg volgens het peer supportsysteem in de
praktijk goed zou kunnen werken. Nazorg door middel van peer support treedt in werking na
een calamiteitenmelding, deze methodiek lijkt desondanks het meest doeltreffend. Het blijkt
namelijk dat zorgverleners contact willen met iemand die in dezelfde situatie zou kunnen staan.
De collegiale ondersteuning heeft naast de ondersteunende functie ook een signalerende functie.
Zorgverleners werken na het ervaren van een traumatische gebeurtenis vaak door en trekken
niet gauw aan de bel; dat telefonisch contact met zorgverleners wordt opgenomen, lijkt uitkomst
te bieden. Wellicht kan het nadrukkelijk onder de aandacht brengen van deze georganiseerde
opvang voor zorgverleners een groot verschil maken. Een meer signalerende functie voor het
stafhoofd zou ook kunnen bijdragen aan adequate ondersteuning.
44
7 Beschouwing en conclusie
Bij het afleggen van de eed zweert de jonge arts dat hij de geneeskunst zo goed als hij kan zal
uitoefenen. Maar geneeskunde is mensenwerk; incidenten zijn onderdeel van de medische
praktijk. Betrokken zijn bij een incident kan diep ingrijpen in het leven van de zorgverlener. De
psychische gevolgen naar aanleiding van het ervaren van een dergelijke gebeurtenis zijn
aanleiding geweest om de betrokken zorgverlener zelfs aan te duiden als tweede slachtoffer.
Het lijkt daarom noodzakelijk dat aan de zorgverlener opvang na een incident wordt verleend.
Mogelijk draagt het ziekenhuis als werkgever hierin een verantwoordelijkheid.
In deze conclusie wordt een antwoord gegeven op de hoofdvraag van de scriptie:
In hoeverre vloeit uit art. 7:658 lid 1 BW een verplichting van het ziekenhuis voort om zorg te
dragen voor opvang van de zorgverlener na een incident?
Mijn conclusie is dat het zeer goed verdedigbaar is dat de zorgplicht van het ziekenhuis voor
de zorgverlener ook strekt tot opvang na een incident. In het kader van art. 7:658 lid 1 BW kan
bovendien actieve zorg na een incident worden gevergd, wanneer bekend is dat het ervaren van
een dergelijke gebeurtenis grote psychische impact op een zorgverlener kan hebben wanneer
hij hierin niet ondersteund wordt. Dát een incident grote schade kan berokkenen, is in dit
onderzoek uiteengezet. Het ziekenhuis moet derhalve beleid ontwerpen en uitvoeren om te
voorkomen dat de zorgverlener tweede slachtoffer wordt en dus psychisch zal lijden. Als het
ziekenhuis geen of ontoereikend nazorgbeleid hanteert, kan bezien worden of sprake is van
aansprakelijkheid ingevolge art. 7:658 lid 2 BW.
Het ziekenhuis kan onder omstandigheden aansprakelijk zijn voor psychisch letsel van de
zorgverlener na het ervaren van een incident. Art. 7:658 lid 1 BW biedt de zorgverlener met
post-incidentele psychische schade dus bescherming, maar in de praktijk is zijn bewijslast
zwaarder dan wanneer hij het ziekenhuis voor een klassiek arbeidsongeval zou willen
aanspreken. De arbeidsrechtelijke omkeringsregel en wellicht vervolgens een beroep op
proportionele aansprakelijkheid kunnen de zorgverlener handvaten bieden.
Nu de zorgplicht van het ziekenhuis ex art. 7:658 lid 1 BW ook strekt tot post-incidentele
opvang voor de zorgverlener, is de vraag hoe de opvang er in de praktijk uit zou moeten zien.
45
Het blijkt dat zorgverleners na het ervaren van een traumatische gebeurtenis behoefte hebben
aan ondersteuning door gelijken; peer support lijkt in vergelijking met opvang door een BOT-
team de meest doeltreffende vorm van nazorg. Kanttekening bij peer support is dat het uitgaat
van een calamiteitenmelding en niet automatisch opvang biedt na een incident. Derhalve kan
betwijfeld worden of deze vorm van nazorg wel voldoet aan het (nog niet uitgekristalliseerde)
juridisch beoordelingskader van art. 7:658 lid 1 BW en de heersende jurisprudentie. Uit het
onderzoek wordt duidelijk dat het post-incidenteel beleid van de politie adequater is dan het
beleid omtrent opvang en nazorg dat de onderzochte ziekenhuizen hanteren. Bij de politie is er
na een incident namelijk niet alleen collegiale ondersteuning, maar ook eerste hulp door de
leidinggevende.
Om te voorkomen dat de zorgverlener na een incident tweede slachtoffer wordt en om te
bewerkstelligen dat (wanneer de zorgverlener toch daadwerkelijk psychisch lijdt) de impact
van een incident door opvang en begeleiding verzacht wordt, moet het taboe en de cultuur van
zwijgen doorbroken worden. Hopelijk draagt deze scriptie hier aan bij. Bovenstaande is slechts
mijn visie, hier kan anders over gedacht worden. Het zou de rechtspraktijk helpen als er
helderheid komt over de vraag in hoeverre uit art. 7:658 lid 1 BW een verplichting voor het
ziekenhuis voortvloeit om zorg te dragen voor nazorg van de zorgverlener na een incident. In
de tussentijd is de praktijk leidend.
46
Aanbevelingen
Aanbeveling 1
Laat nazorg in de vorm van peer support ook van toepassing zijn op incidenten en niet louter
op calamiteiten (zie hoofdstuk 5 en 6). Breng de georganiseerde opvang nadrukkelijker onder
de aandacht, niet alleen bij zorgverleners maar ook bij hun stafhoofden. Probeer de kenbaarheid
van peer support te vergroten zodat peer supporters niet alleen contact opnemen met de
zorgverlener, maar ook vice versa. Maak kenbaar (via intranet, flyers, posters e.d.) dat de
zorgverlener met allerhande problemen waarmee hij worstelt bij de peer supporter terecht zou
kunnen.
Aanbeveling 2
Van het ziekenhuis mag op grond van art. 7:658 lid 1 BW verwacht worden dat het
functioneringsgesprekken met de zorgverlener voert. In de praktijk zullen deze gesprekken
plaatsvinden op afdelingsniveau tussen de zorgverlener en bijvoorbeeld het stafhoofd. Alle
ziekenhuizen hebben een systeem van evaluatie van het individueel professionele functioneren
van leden van de medische staf: Individueel Functioneren Medisch Specialist (IFMS). Verrijk
dit systeem met vragen en feedback over het mentale welbevinden van de medisch specialist.
Laat het stafhoofd een meer signalerende functie krijgen zodat hij het welbevinden van de
zorgverleners peilt en vroegtijdig kan inspringen na een incident (zie §6.4 en interview Politie
Eenheid Midden-Nederland, bijlage IV).
Aanbeveling 3
Bied zorgverleners (wellicht zelfs al co-assistenten) workshops of trainingen aan waarin zij
getraind worden om te gaan met incidenten, zoals ook in het Scott Model gewezen wordt op de
voorlichting van zorgverleners (zie §5.2.1). Deze trainingen kunnen zien op de omgang met de
patiënt na het incident en ook op de praktische en emotionele aspecten na het ervaren van een
incident. De praktische facetten kunnen betrekking hebben op voorlichting in het geval er een
tuchtzaak of civiele procedure tegen de zorgverlener is aangespannen door de patiënt.
Aanbeveling 4
Voorkomen is beter dan genezen: werk pro-actief. Een preventief instrument is bijvoorbeeld
het Preventief Medisch Onderzoek (zie §5.3.3 en interview AMC, bijlage III) dat specifiek
47
geschikt is voor ziekenhuisartsen. Het bestaat uit enkele onderzoeken, een gesprek met de
bedrijfsarts en een vragenlijst. Daarbij worden ook de psychische factoren in kaart gebracht.
Aanbeveling 5
Maak gebruik van plenaire vergaderingen - in retrospectie - waarbij door arts-assistenten en
opleidend artsen beurtelings vertellen over een incident (zie §5.3.3 en interview AMC, bijlage
III). Hierbij wordt teruggeblikt op kwesties waar men wat van kan leren, bijvoorbeeld op
incidenten of andere traumatische gebeurtenissen op de werkvloer. Dit kan zorgen voor het
vergemakkelijken van het praten over een dergelijke gebeurtenis.
48
Geraadpleegde literatuur
Boeken en tijdschriftartikelen
Asser/Heerma van Voss 2015
Asser/Heerma van Voss 2015 (7-V*).
Broersen 2016
S. Broersen, ‘Artsen negeren eigen werkgerelateerde klachten’, Medisch Contact 2016-4.
Broersen 2015
S. Broersen, ‘Niet meer de oude na tuchtzaak’, Medisch Contact 2015-5.
Broersen 2013
S. Broersen, ‘Verhaal gestopte longarts maakt veel los’, Medisch Contact 2013-49.
Charlier 2014a
L.E.M. Charlier, ‘Bewijsvragen en hun antwoorden in beroepsziektezaken’, Tijdschrift voor
Gezondheidsschade, Milieuschade en Aansprakelijkheidsrecht 2014-1.
Charlier 2014b
L.E.M. Charlier, ‘Bewijsvragen en hun antwoorden in beroepsziektezaken – deel 2’,
Tijdschrift voor Gezondheidsschade, Milieuschade en Aansprakelijkheidsrecht 2014-2.
Charlier 2010
L.E.M. Charlier, ‘De bewijslast in beroepsziektezaken onder de loep’, Letsel&Schade 2010-3.
Charlier 2006
L.E.M. Charlier, ‘Het bewijs is beroepsziektezaken’, Letsel&Schade 2006-3.
Van Dijk & Veendrick 2013
H. van Dijk en L.L. Veendrick, ‘Zorgplichtschending bij beroepsziekten: bewijsproblemen bij
het causaal verband: de arbeidsrechtelijke omkeringsregel en het leerstuk van de proportionele
aansprakelijkheid, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2013-4.
Evers e.a. 2015
R. Evers e.a., ‘Ingrijpende gebeurtenissen op de werkvloer’, Tijdschrift voor Verloskundigen
2015-4.
Van Gerven 2016
E. van Gerven, Health professionals as second victims of patient safety incidents / impact on
functioning and well-being (diss. Katholieke Universiteit Leuven), 2016.
M.S.A. Vegter, Vergoeding van psychisch letsel door de werkgever (diss. Vrije Universiteit
Amsterdam), Den Haag: Sdu Uitgevers 2005.
49
Harrison e.a. 2014
R. Harrison, ‘Doctors’ experiences of adverse events in secondary care: the professional and
personal impact’, Clinical Medicine 2014-14.
Hoogeveen & Klein Gunnewiek 2010
E.M. Hoogeveen & P.J. Gunnewiek, ‘De bewijslastverdeling bij een door de werknemer
opgelopen burn-out’, ArbeidsRecht 2010-17.
Koster 2013
M. Koster, ‘Arts heeft eenzaam beroep: emotionele steun moet professioneel worden
geregeld’, Medisch Contact 2013-47.
Krispijn & Oskam 2008
A.E. Krispijn & P. Oskam, ‘Werkgeversaansprakelijkheid – Brengt de recente rechtspraak ons
een stap verder?’, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2008-3.
Laarman 2015
B.S. Laarman, ‘Ik zweer dat ik de geneeskunst zo goed als ik kan zal uitoefenen…’,
Tijdschrift Verkeersrecht 2015-23.
Leenen e.a. 2014
H.J.J. Leenen e.a., Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014.
Lindenbergh 2009
S.D. Lindenberg, Arbeidsongevallen en beroepsziekten, Monografieën Privaatrecht, Deventer:
Wolters Kluwer 2009.
Lindenbergh 2003
S.D. Lindenbergh, ‘Aansprakelijkheid van de werkgever voor psychische schade’,
Aansprakelijkheid, verzekering & schade 2003, p. 14.
Manser 2011
T. Manser, ‘Managing the aftermath of critical incidents: Meeting the needs of health-care
providers and patients’, Best Practice & Research Clinical Anaesthesiology 2011-25.
Pinto e.a. 2013
A. Pinto e.a., ‘Surgical complications and their implications for surgeons’ well-being’, British
Journal of Surgery 2013-100.
Ploeg & Kleber 2000
E. van de Ploeg & R.J. Kleber, ‘Ingrijpende gebeurtenissen op het werk en chronische stress
stoornissen: een studie bij ambulance personeel’, Gedrag & Organisatie 2000-14.
50
Shanafelt e.a. 2011
T.D. Shanafelt e.a., ‘Special report: suicidal ideation among American surgeons’, Archives of
Surgery 2011-146.
Scott e.a. 2010
S.D. Scott e.a. ‘Caring for Our Own: Deploying a Systemwide Second Vicim Rapid Response
Team’, The Joint Commission Journal on Quality and Patient Safety 2010-5.
Scott e.a. 2009
S.D. Scott e.a., ‘The natural history of recovery for the healthcare provider “second victim”
after adverse events, Qual Saf Health Care 2009-18.
Seys e.a. 2013
D. Seys e.a., ‘Health Care Professionals as Second Victims after Adverse Events: A
systematic review, Evaluation & the Health Professions 2013-36.
Seys e.a. 2012a
D. Seys e.a., ‘Supporting involved health care professionals (second victims) for an adverse
health event: A literature review’, International Journal of Nursing Studies 2012-7.
Schwappach & Boluarte 2008
D.L. Schwappach & T.A. Boluarte, ‘The emotional impact of medical error involvement on
physicians: a call for leadership and organisational accountability’, Swiss medical Weekly
2008-138.
Sirriyeh e.a. 2010
R. Sirriyeh e.a., ‘Coping with medical error: a systematic review of papers to assess the
effects of involvement in medical errors on healthcare professionals’ psychological
wellbeing’, Qual Saf Health Care 2010-19.
Smilde 2015
A. Smilde, ‘Openheid’, ArtsenAuto 2015-11.
Vegter 2006
M.S.A. Vegter, ‘Werkgeversaansprakelijkheid voor psychisch letsel op grond van artikel
7:658 BW’, Weekblad voor Privaat- en Notarieel Recht, 2006-6653.
Vegter 2005a
M.S.A. Vegter, Vergoeding van psychisch letsel door de werkgever (diss. Vrije Universiteit
Amsterdam), Den Haag: Sdu Uitgevers 2005.
Vegter 2005b
M.S.A. Vegter, ‘Aansprakelijkheid voor psychisch letsel op de voet van art. 7:658 BW’,
Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2005-2.
51
Verheij 2002
A.J. Verheij, ‘Vergoedbaarheid van shockschade van professionele hulpverleners’, in: A.J.
Akkermans en E.H.P. Brans (red.), Aansprakelijkheid en schadeverhaal bij rampen,
Nijmegen: Ars Aequi Libri 2002.
Verhoef e.a. 2015
L.M. Verhoef e.a., ‘The disciplined healthcare professional: a qualitative interview study on
the impact of the disciplinary process and imposed measures in the Netherlands’, BMJ Open
2015-5.
Verhulp 2015
E. Verhulp, Zorgverplichting werkgever/aansprakelijkheid bij: Burgerlijk Wetboek Boek 7,
Artikel 658, Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek, bijgewerkt tot 15 februari 2015.
Wagner & Van der Wal 2005
C. Wagner & G. van der Wal, ‘Voor een goed begrip’, Medisch Contact 2005-47.
Van de Water 2003
R. van de Water, ‘Vergoeding van psychische schade: via de weg van 7:658 BW of 7:611
BW?’, ArbeidsRecht 2003-8.
Waterman 2014
Y.R.K. Waterman, Aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen en
beroepsziekten, in: Handboek Personenschade, Deventer: Wolters Kluwer 2014.
Waterman 2009
Y.R.K. Waterman, De aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen en
beroepsziekten (diss. Erasmus Universiteit Rotterdam), Den Haag: Boom Juridische Uitgevers
2009.
Waterman e.a. 2007
D.A. Waterman e.a., ‘The Emotional Impact of Medical Errors on Practicing Physicians in the
United States and Canada’, The Joint Commission Journal on Quality and Patient Safety,
2007-8.
West e.a. 2008
C.P. West e.a., ‘Association of Perceived Medical Errors With Resident Distress and
Empathy’, The Journal of American Medical Association / JAMA 2006-6.
Wijne 2013
R.P. Wijne, Aansprakelijkheid voor zorggerelateerde schade: een onderzoek naar obstakels
in het civiele aansprakelijkheidsrecht en alternatieven voor verhaal van zorggerelateerde
schade (diss. Erasmus Universiteit Rotterdam), Amsterdam: Boom Juridische Uitgevers 2013.
52
Wisman 2016
R. Wisman, ‘Help, de dokter verzuipt’, ArtsenAuto 2016-5.
Wu & Steckelberg 2012
A.W. Wu & R.C. Steckelberg, ‘Medical error, incident investigation and the second
victim: doing better but feeling worse?’, BMJ Quality & Safety 2012-21.
Wu 2000
A.W. Wu, ‘Medical error: the second victim. The doctor who makes the mistake needs help
too’, British Medical Journal 2000-320.
Zeeman e.a. 2015
G.G. Zeeman, ‘Medische incidenten en klachten: wat doen ze met je?’, Nederlands Tijdschrift
voor Obstetrie en Gynaecologie/NTOG 2015-3.
Jurisprudentie
HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721 (Lansink/Ritsma).
HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:BZ1717 (SVB/Van der Wege).
HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:BR5215 (Postbezorger).
HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:BR5223 (De Rooyse Wissel).
HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1508 (Nieuwenhuys/ABN AMRO).
HR 9 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF8875 (Landskroon/BAM).
HR 25 mei 2007, ECLI:NL:HR:BA3017 (X/Leger des Heils).
HR 23 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW6166 (Havermans/Luyckx).
HR 31 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6092 (Nefalit/Karamus).
HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3313 (Bayar/Wijnen).
HR 20 mei 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS4406 (De Bakker/Zee Electronics).
HR 11 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR6657 (ABN AMRO/Nieuwenhuys).
HR 5 november 2004, ECLI:NL:HR:2005:AP1463 (Stichting De Lozerhof).
HR 19 oktober 2001, ECLI:NL:HR:ZC3689 (PTT Post/Baas).
HR 26 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9666 (Weststrate/De Schelde).
HR 13 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9047 (Van Uitert/Jalas).
HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans).
HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3837, (Fransen/Pasteurziekenhuis).
HR 22 januari 1999, ECLI:NL:HR:ZC2783 (Stichting Reclassering/S).
HR 17 november 1989, ECLI:NL:HR:AB9375 (De Kok/Jansen’s Schoonmaakbedrijven).
HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:AB7079 (Kelderluik).
53
Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2014:956.
Hof Den Bosch 9 november 2010, ECLI:NL:GHSHE:BO4408.
Hof Amsterdam 3 juli 2008, ECLI:NL:GHAMS:2008:BG3727.
Hof Den Haag 15 januari 2008, ELCI:NL:GHDHA:BC2747.
Rb. Groningen 15 mei 2007, ECLI:NL:RBGRO:BA5126.
Rb. Utrecht 2 mei 2007, ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4348 (X/NSR).
Rb. Utrecht 4 september 2002, ECLI:NL:RBUTR:2002:AE7348 (De Jonge/NS).
RTG Eindhoven 4 mei 2011, ECLI:NL:TGZREIN:2011:YG1080.
Overige bronnen
Altijd Wat 2014
Altijd Wat / NCRV, ‘Reportage: Medische misser raakt ook arts’, d.d. 14 oktober 2014.
Conway e.a. 2010
J. Conway e.a., ‘Respectful Management of Serious Clinical Adverse Events’, IHI
Innovations Series white paper, Cambridge, Massachusetts: Institute for Healthcare
Improvement 2010. Te raadplegen via <www.ihi.org>.
GOMA
De Letselschade Raad, ‘GOMA: Gedragscode Medische Incidenten; betere afwikkeling
Medische Aansprakelijkheid’, te raadplegen via <www.deletselschaderaad.nl>.
Impact & Trimbos instituut 2010
Impact & Trimbos instituut, ‘Richtlijn psychosociale ondersteuning geüniformeerden’,
Diemen: Impact 2010.
KNMG-speerpunt Openheid na incidenten
KNMG, interview met H. van der Meer, beleidsadviseur gezondheidsrecht, ‘Meeleven is niet
hetzelfde als een fout erkennen’, te raadplegen via <www.knmg.nl>.
NIVEL 2016, Rapport van het project OPEN
NIVEL, ‘OPEN: open en eerlijke omgang na klachten en incidenten in het ziekenhuis’, te
raadplegen via <www.nivel.nl>.
NOS op 3 2015
NOS op 3, ‘Artsen met een trauma: praat met directe collega’s, NOS op 3 1 april 2015.
54
OPEN
OPEN, ‘Open en eerlijke omgang met klachten en incidenten in de zorg’, te raadplegen via
<www.openindezorg.nl>.
Paauw 2014
S. Paauw, ‘Gynaecologen willen betere opvang na belastende ervaring’, nieuwsbericht d.d. 19
november 2014, te raadplegen via <www.medischcontact.nl>.
Van Pampus e.a. 2015
M.G. van Pampus e.a., ‘Opvang na ingrijpende gebeurtenissen op de werkvloer’, Onderzoek
naar stress en trauma onder gynaecologen, uitgevoerd in het OLVG. Abstract beschikbaar via
<www.medischcontact.artsennet.nl>.
Smeehuijzen e.a. 2013, onderzoeksrapport VU 2013
J.L. Smeehuijzen e.a., ‘Opvang en schadeafwikkeling bij onbedoelde gevolgen van medisch
handelen’, onderzoeksrapport Vrije Universiteit Amsterdam / Amsterdam Centre for
Comprehensive Law, 2013.
Van Steenbergen 2015a
E. van Steenbergen, ‘Het doet de dokter echt wel wat’, NRC Next 24 november 2015.
Van Steenbergen 2015b
E. van Steenbergen, ‘Het verborgen verdriet van de dokter’, NRC Handelsblad 24 november
2015.
Verkaik 2015
H. Verkaik, ‘Hartverscheurende reacties op foto van rouwende arts’, NOS op 3 21 maart
2015.
Zeeman 2016
G. Zeeman, ‘Second victim – Wie zorgt er voor de dokter?’, te raadplegen via
<www.zorgveilig.nl>.