departement leefmilieu, natuur en energie · web viewgemeentelijk ruimtelijk structuurplan...

Provincie Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap.West-Vlaanderen - Gemeente Knokke-Heist Tielt en Dentergem

Ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

afbakening van de gebiedenvan de natuurlijke enagrarische structuur

regio Kust-Polders-Westhoeklandbouw-, natuur- en bosgebieden

“Zwinpolders”

Provincie Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap.West-Vlaanderen - Gemeente Fout! Onbekende naam voordocumenteigenschap.Tielt en Dentergem

Bijlagen bij het besluit van de Vlaamse Regering houdende de voorlopige vaststelling van het ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur regio Kust-Polders-Westhoek: Natuur-, bos- en landbouwgebieden “Zwinpolders”:- Bijlage I. Verordenend grafisch plan- Bijlage II. Verordenende stedenbouwkundige voorschriften- Bijlage III. Toelichtingsnota (tekst en kaarten)- Bijlage IV. Register van percelen waarop de regeling van planschade,

planbaten, kapitaalschade of gebruikersschade van toepassing kan zijn.

Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap.Voorontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan 212_00422_00001bijlagen

Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap.Landbouw-, natuur- en bosgebieden “Zwinpolders”” 2

Provincie Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap.West-Vlaanderen - Gemeente Knokke-Heist

ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan



“Zwinpolders”

bijlage I: verordenend grafisch plan

Provincie Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap.West-Vlaanderen – Gemeente Fout! Onbekende naam voordocumenteigenschap.Tielt en Dentergem




“Zwinpolders”

de ontwerper

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van houdende de voorlopige vaststelling van het ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur regio Kust-Polders-Westhoek: landbouw-, natuur- en bosgebieden “Zwinpolders”. Deze bijlage bevat 2 plannen.de Minister-president van de Vlaamse

RegeringVlaams minister van Financiën,

Begroting, Werk, Sport en RuimtelijkeOrdening

Kris Peeters Philippe Muyters

Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap.Voorontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan 212_00422_00001 Bijlage I: Verordenend grafisch planFout! Onbekende naam voor documenteigenschap.Landbouw-, natuur- en bosgebieden “Zwinpolders” 2





“Zwinpolders”

bijlage II: stedenbouwkundige voorschriften





“Zwinpolders”

de ontwerper

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van houdende de voorlopige vaststelling van het ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur regio Kust-Polders-Westhoek: landbouw-, natuur- en bosgebieden “Zwinpolders”.de Minister-president van de Vlaamse

RegeringVlaams minister van Financiën,

Begroting, Werk, Sport en RuimtelijkeOrdening

Kris Peeters Philippe Muyters



Verordenende stedenbouwkundige voorschriften



VoorOontwerp vangewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan



“Zwinpolders”

bijlage III: toelichtingsnotatekst


1. Inhoudsopgave

1 Inhoudsopgave...............................................................................................422 Inleiding.........................................................................................................643 Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het plan..........................754 Planningscontext...........................................................................................86

4.1 Relatie met het Ruimtelijk Structuurplan...............................................864.1.1...............................................................................................De bindende bepalingen

.................................................................................................................864.1.2.......................................................................................Het richtinggevend gedeelte

.................................................................................................................864.1.3.............Het planningsproces voor de afbakening van de gebieden van de

natuurlijke en agrarische structuur........................................................974.1.4...........................Het afbakeningsproces in de regio Kust-Polders-Westhoek

.................................................................................................................974.2 Relatie met andere beleidsbeslissingen..............................................14124.2.1........................................................Relatie met het proces voor de opmaak van

instandhoudingsdoelstellingen voor de vogel- en habitatrichtlijngebieden in het plangebied.................................................................................1412

4.3 Relatie met gemeentelijke en provinciale ruimtelijke structuurplannen.............................................................................................................1513

4.3.1.....................................Provinciaal ruimtelijk structuurplan West-Vlaanderen.............................................................................................................1513

4.3.2..................................Afbakening van het kleinstedelijk gebied Knokke-Heist.................................................................................................................14

4.3.3........................................Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Knokke-Heist.............................................................................................................1614

4.3.4.............................................................................................................BPA Fort Isabella.............................................................................................................1715

5 Analyse bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied...................18165.1 Situering van het plangebied..............................................................18165.1.1...............................................................................................................Fysisch systeem

.......................................................Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.5.1.2......................................................................................................Agrarische structuur

.............................................................................................................21195.1.3.....................................................................................................Natuurlijke structuur

.............................................................................................................24225.1.4............................................Landschappelijke structuur en onroerend erfgoed

.............................................................................................................29266 Bestaande feitelijke en juridische toestand...............................................3128

6.1 Bestaande feitelijke toestand..............................................................31286.2 Bestaande juridische toestand.............................................................3128

7 Verantwoording van het planvoorstel...........................................................307.1 Visie en gewenste ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven....................307.2 Verantwoording voor opname van de gebieden in het gewestelijk

ruimtelijk uitvoeringsplan.......................................................................318 Specifieke beoordelingen en toetsen.........................................................3835

OVoorontwerp Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan 2.12_00422_1 Bijlage IVAfbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur “Zwinpolders” 4


8.1 Onderzoek tot milieueffectrapportage................................................38358.1.1................................Omschrijving van het doel en de reikwijdte van het plan

.............................................................................................................38358.1.2.......Beschrijving en inschatting van de mogelijke milieueffecten van het

voorgenomen plan...............................................................................38358.1.3.......................................................................................Samenvattende beschrijving

.................................................................................................................408.2 Passende beoordeling ten aanzien van als speciale beschermingszones te

beschouwen gebieden.............................................................................418.2.1..........................Soorten en habitats van de speciale beschermingszones

.................................................................................................................418.2.2Evaluatie van de mogelijke betekenisvolle aantasting van de soorten en

habitats van de speciale beschermingszone............................................428.3 Veiligheidsrapportage.............................................................................438.4 Watertoets...........................................................................................4943

9 Ruimtebalans.............................................................................................504510 Stedenbouwkundige voorschriften............................................................5146

10.1....................Vertaling naar verordenende stedenbouwkundig voorschriften.............................................................................................................5146



2. Inleiding

Voorliggend document is een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan in de zin van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat (Art. 2.2.2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening):- een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan

van toepassing is;- de bijhorende stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de

inrichtingen en/of het beheer, en, desgevallend de normen, vermeld in artikel 4.1.12 en 4.1.13 van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het gronden pandenbeleid;

- een weergave van de feitelijke en juridische toestand;- de relatie met het ruimtelijk structuurplan of de ruimtelijke structuurplannen

waarvan het een uitvoering is;- in voorkomend geval, een zo limitatief mogelijke opgave van de voorschriften

die strijdig zijn met het ruimtelijk uitvoeringsplan en die opgeheven worden;- in voorkomend geval, een overzicht van de conclusies van (a) het

planmilieueffectenrapport, (b) de passende beoordeling, (c) het ruimtelijk veiligheidsrapport, (d) andere verplicht voorgeschreven effectenrapporten;

- in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, vermeld in artikel 2.6.1, een planbatenheffing, vermeld in artikel 2.6.4, of een compensatie, vermeld in boek 6, titel 2 of titel 3, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het gronden pandenbeleid;

- in voorkomend geval, een register, al dan niet grafisch, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een gebruikerschadecompensatie vermeld in het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut.

Het grafisch plan (Bijlage I) en de erbij horende stedenbouwkundige voorschriften (Bijlage II) hebben verordenende kracht. De teksten en grafische plannen van de toelichtingsnota (Bijlage III) hebben als dusdanig geen verordenende kracht, maar behouden hun waarde als inhoudelijk onderdeel van het geheel van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.De registers met betrekking tot planschade, planbaten, kapitaal- of gebruikersschadecompensatie hebben slechts een informatief karakter (Bijlage IV).



3. Doelstelling, reikwijdte en detailleringsgraad van het plan

De doelstelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan is uitvoering geven aan de richtinggevende en bindende bepalingen uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) inzake de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur zoals uitgewerkt in de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos voor de regio Kust-Polders-Westhoek.Het plan zal de daarvoor noodzakelijk bestemmingen en stedenbouwkundige voorschriften vastleggen op perceelsniveau.



4. Planningscontext4.1. Relatie met het Ruimtelijk Structuurplan4.1.1. De bindende bepalingen1

Het Vlaams Gewest bakent de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur als volgt af in gewestplannen of gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen:- 125.000 ha grote eenheden natuur of grote eenheden natuur in

ontwikkeling (in overdruk) Daarvoor is een toename van 38.000 ha natuur- en reservaatgebied (t.o.v. 1994) tot een totaal van 150.000 ha natuur- en reservaatgebied nodig.

- 750.000 ha agrarisch gebied, ruimtelijk bestemd voor de beroepslandbouw.

- 10.000 ha bijkomend bosgebied of bosuitbreidingsgebied, tot een totaal van 53.000 ha bosgebied.

- 80.000 ha natuurverwevingsgebied (in overdruk) op niet groene bestemmingen.

4.1.2. Het richtinggevend gedeelte

Ruimtelijke visie op de ontwikkeling van Vlaanderen: “Vlaanderen open en stedelijk”

Met de metafoor ‘Vlaanderen, open en stedelijk’ wil het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) een trendbreuk realiseren met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling. Deze trendbreuk beoogt de versterking van het buitengebied en het tegengaan van de versnippering door een optimaler gebruik en beheer van de stedelijke structuur.Daarom wordt de ruimtelijk structurerende werking van het fysisch systeem als principe vooropgesteld. Het fysisch systeem is ruimtelijk structurerend voor de natuurlijke structuur (inclusief de bosstructuur), de agrarische structuur, de nederzettingsstructuur en het landschap. Ruimtelijk structurerend betekent dat de huidige, intrinsieke kenmerken van het bestaand fysisch systeem het richtinggevend kader zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van de structuurbepalende functies natuur, bos, landbouw en wonen en werken op het niveau van het buitengebied.In Vlaanderen wordt de ruimtelijke structuur van het buitengebied vandaag bepaald door het samenhangend geheel (netwerk) van rivier- en beekvalleien, grote en aaneengesloten natuur- en boscomplexen, belangrijke landbouwgebieden, de nederzettingsstructuur, het landschap en de infrastructuur…

Inbedden van landbouw, natuur en bos in goed gestructureerde gehelen

Elk van de drie voor het buitengebied structuurbepalende functies – landbouw, natuur en bos – kan slechts op een duurzame wijze functioneren indien de gebieden die aan deze functie worden toegewezen, ingebed zijn in een goed gestructureerd geheel. Daarom

1 Besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 1997 houdende de definitieve vaststelling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, bekrachtigd bij het decreet van 17 december 1997 wat de bindende bepalingen betreft, en de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 en 17 december 2010 houdende de definitieve vaststelling van een herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, bekrachtigd bij de decreten van 19 maart 2004 respectievelijk 25 februari 2011 wat de bindende bepalingen betreft.



wordt het buitengebiedbeleid gedifferentieerd naar een beleid voor de natuurlijke structuur, de agrarische structuur en de nederzettingsstructuur. De natuurlijke en de agrarische structuur kunnen elkaar in bepaalde gebieden (natuurverwevingsgebieden) overlappen.Het afbakenen van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur in ruimtelijke uitvoeringsplannen moet daarom gelijktijdig en op gelijkwaardige basis gebeuren. De natuurlijke structuur kan in bepaalde gebieden ook overlappen met andere functies (recreatie, overige functies…).

4.1.3. Het planningsproces voor de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuurVan 2004 tot 2009 werkte de Vlaamse overheid in overleg met gemeenten, provincies en belangengroepen een ruimtelijke visie uit op landbouw, natuur en bos, voor dertien buitengebiedregio’s. De visie geeft op hoofdlijnen aan welke gebieden behouden blijven voor landbouw en waar er ruimte kan zijn voor natuurontwikkeling of bosuitbreiding. Ze vormt de basis voor de opmaak van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, die de bestemmingen op perceelsniveau vastleggen.Voor elk van de dertien regio's heeft de Vlaamse Regering de visievormingsprocessen afgerond met een beslissing over het actieprogramma voor de op te maken ruimtelijke uitvoeringsplannen. Voor de landbouwgebieden waar de bestemming van het gewestplan zeker behouden kan blijven, besliste de regering om de bestaande agrarische bestemmingen te herbevestigen. Op die manier is midden 2009 ca. 538.000 hectare agrarisch gebied vastgelegd. De resultaten van deze overlegprocessen zijn consulteerbaar op www.vlaanderen.be/agnas.Op 7 mei 2010 besliste de Vlaamse Regering over de verdere voortgang van het afbakeningsproces. Er is een coördinatieplatform opgericht met o.m. vertegenwoordigers van de verschillende beleidsvelden en de natuur- en landbouworganisaties. Dit platform volgt de uitvoering van de afbakening op. Het bekijkt voor welke gebieden gestart kan worden met de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen en bewaakt de gelijktijdige voortgang van de realisatie van de doelen voor landbouw, natuur én bos. De Vlaamse overheid stelde een administratieoverschrijdend team samen dat deze plannen voorbereidt en het vooroverleg met de betrokken lokale besturen en middenveldorganisaties organiseert.Het coördinatieplatform bepaald bepaalt jaarlijks in een ‘gebiedsgericht programma’ voor welke concrete gebieden er een planningsproces opstart.

4.1.4. Het afbakeningsproces in de regio Kust-Polders-WesthoekVoorliggende gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan geeft verder uitvoering aan de ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos zoals die in het kader van de uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen voor de buitengebiedregio Kust-Polders-Westhoek werd



uitgewerkt en is één van de acties uit het operationeel uitvoeringsprogramma.Voor de buitengebiedregio Kust-Polders-Westhoek werd het afbakeningsproces voor de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur opgestart in 2005.De Vlaamse Regering nam op 31 maart 2006 akte van het eindvoorstel van gewenste ruimtelijke structuur en uitvoeringsprogramma en de adviezen van de gemeenten, provincies en belangengroepen hierover.Op 31 maart 2006 nam de Vlaamse Regering kennis van deze visie en keurde ze de beleidsmatige herbevestiging van de bestaande gewestplannen voor ca. 92.500 ha agrarisch gebied én een operationeel uitvoeringsprogramma goed.

Het plangebied “Zwinpolders” is in het afbakeningsproces voor de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur regio Kust-Polders-Westhoek opgenomen in de deelruimten Vlaamse Kust en Kustpolders. De visie stelt dat de polders belangrijke gebieden zijn voor grondgebonden landbouw met aandacht voor de ecologische en landschappelijke waarde van deze gebieden.Het dijken- en krekenlandschap van de Zwinstreek moet behouden blijven en indien mogelijk versterkt in evenwicht met de omgevende landbouw.De relevante deelconcepten vanuit de gewenste ruimtelijk structuur (Gewenste Ruimtelijke Structuur Kust-Polders-Westhoek, mei 2005) voor deze deelruimten zijn hieronder aangegeven. Ecologische processen in de duin-polderovergang beschermen

- De weinige nog gave overgangen tussen duinen en polders herbergen waardevolle ecosystemen. De ecologische processen moeten tot uiting kunnen komen.

- De nog resterende duin-polderovergangen vormen een markante terreinovergang en hebben een grote landschappelijke waarde. Ze worden maximaal gevrijwaard, versterkt, herkenbaar en bouwvrij gehouden. In duin-polderovergangen wordt intensivering van het landbouwgebruik of omvorming naar recreatieve vormen van landbouw tegengegaan. Uitbreiding of nieuwe inplantingen van toeristische verblijfsinfrastructuur en geïsoleerde constructies (zendmasten, windturbines) zijn niet gewenst.

- Het bewerken van de landbouwgronden aan de binnenduinrand en het beheer van natuurwaarden moet op elkaar afgestemd worden. Herstel van schrale en duingraslanden is mogelijk in de gebieden aansluitend bij de duincomplexen, zoals in de polders aansluitend bij het Zwin.

- Aansluitend bij bepaalde duingebieden (zoals in



de Oude Hazegraspolder) is plaatselijke bebossing wenselijk.

- In deze gebieden is laagdynamisch recreatief medegebruik mogelijk.

- Het concept is van toepassing op volgende gebieden :4.16 de overgang zoutduinen-Oude

Hazegraspolder4.17 de overgang Zwinbosjes-

Hazegraspolderdijk te Knokke Groot aaneengesloten grondgebonden landbouwgebied als ruimtelijke drager in de

polders

- Grote delen van het poldergebied vormen aaneengesloten samenhangende landbouwgebieden waarin grondgebonden landbouw als ruimtelijke drager erkend en gevrijwaard wordt.

- De aaneengesloten gebieden worden zoveel mogelijk vrijgehouden van bebouwing, dit in eerste instantie ten behoeve van het in stand houden van een kwalitatieve en weinig versnipperde landbouwstructuur. Nieuwe bedrijven en herlokalisatie van bedrijven dient bij voorrang te gebeuren in aansluiting bij bestaande bebouwing. Bestaande bedrijven dienen voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te krijgen.

- Intensivering door overschakeling naar strikt grondloze activiteit is uitgesloten. De open polder wordt gevrijwaard van glastuinbouw.

- In het landbouwgebied moet gestreefd worden naar het behoud en de ontwikkeling van een raamwerk van kleine landschapselementen alsook naar het behoud en herstel van cultuurhistorische relicten en het bouwkundig erfgoed, zodat een ecologische en landschappelijke basiskwaliteit gegarandeerd wordt.

- In het landbouwgebied zijn voorzieningen mogelijk voor vormen van recreatief medegebruik met een laagdynamisch karakter.

- De nederzettingen en het omgevende landbouwlandschap moeten hun identiteit kunnen bewaren. Het groene karakter van de dorpen als kleinschalige toeristische elementen moet versterkt worden.

- Het concept is van toepassing op volgende gebieden:8.29 omgeving ruilverkavelingsgebied



Westkapelle8.31 Burkelpolder8.32 Sint-Annapolder

Behoud van de gave polderlandschappen en markante terreinovergangen

- Een aantal polderlandschappen bezitten een uitgesproken landschappelijke en cultuurhistorische waarde die vaak samenhangt met het voorkomen van aaneengesloten landbouwgebieden of ecologisch waardevolle elementen. Het is dan ook van belang de herkenbaarheid van deze nog gave polderlandschappen en hun relictelementen in stand te houden, dit zowel inzake bodemgebruik, bebouwing als kleine landschapselementen.

- Deze landschappelijke gehelen zijn opgehangen aan in stand te houden elementen als waterlopen en grachtenstelsels, kreken, dijken, hoeves, schuren, forten, bomenrijen, houtkanten, knotbomenrijen, poelen, microreliëfrijke permanente graslanden, rietlanden, bruggen, sluizen, verdedigingslinies met bunkers, ...

- De oorspronkelijke percelering, grachten-, wegen- en bedijkingspatronen en het historisch bodemgebruik zijn herkenbare landschappelijke structuren die zoveel mogelijk bewaard moeten blijven.

- De architecturale eigenheid van het bouwkundig erfgoed van de typische polderdorpen dient behouden te blijven en vormt het uitgangspunt voor vernieuwing. De polderstrook tussen duinen en snelweg vormt een te vrijwaren en open te houden gebied, als open-ruimtebuffer tussen de verstedelijkte, versnipperde kust en het binnenland.

- Het concept is van toepassing op volgend gebied:9.1 Zwinlandschap

Behoud van ecologisch waardevolle graslanden in het agrarisch poldergebied

- Delen van het poldergebied vormen aaneengesloten samenhangende landbouwgebieden waarin de landbouwactiviteit op permanente graslanden als ruimtelijke drager erkend en gevrijwaard wordt. Zowel de graslanden zelf, als de kleine landschapselementen bezitten een belangrijke ecologische kwaliteit, vaak van internationaal



belang, die bewaard moet blijven.- Er wordt gestreefd naar het in stand houden

van een microreliëfrijk weidelandschap in een raamwerk van grachtenstelsels en te ontwikkelen kleine landschapselementen, waar de landbouwactiviteit moet blijven functioneren en ondersteund wordt, maar waar de aanwezige aan grasland gekoppelde fauna en flora eveneens een plaats krijgt. Binnen dit grondgebonden landbouwgebied worden waardevolle natuur- en landschapselementen in stand gehouden en hersteld. Waterlopen worden zoveel mogelijk natuurtechnisch ingericht en op een ecologisch verantwoorde manier beheerd.

- Deze poldergebieden worden zoveel mogelijk gevrijwaard van nieuwe bebouwing. Nieuwe inplantingen van niet-grondgebonden landbouwactiviteiten, zoals glastuinbouw en intensieve veeteelt, worden uitgesloten. Structuurverbeteringen in functie van de landbouw kunnen enkel doorgevoerd worden met respect voor ecologische waarden.

- Deze poldergebieden kunnen ingeschakeld worden in een netwerk voor zacht recreatief medegebruik.

- Het concept is van toepassing op volgend gebied:10.16 omgeving Grote Keuvelhoeve en de

Kleine Geul te Knokke-Heist

Ontwikkelen van landschappelijk en ecologisch waardevolle lineaire elementen met recreatief medegebruik

- De belangrijke ruimtelijk structuurbepalende waterverbindingen moeten instaan voor de afwatering van de polders, maar moeten ook een rol opnemen binnen het integraal waterbeheer. Ze kunnen een potentieel bieden voor de ontwikkeling van watergebonden natuur- en landschapswaarden met een recreatieve functie.

- Natte en droge lineaire landschapselementen hebben potenties als landschapsecologische en recreatieve verbinding. Recreatieve mogelijkheden situeren zich op het vlak van fiets- en wandeltoerisme, en op een aantal waterlopen ook op het vlak van toervaart en roeisport, dit in evenwicht met de ruimtelijke en ecologische draagkracht. In de polders bieden dijken, kreken, vaarten en sloten goede mogelijkheden voor de versterking van de



natuurlijke en landschappelijke structuur.- Het concept is van toepassing op volgende

gebieden:13.7 Isabellavaart13.14 Nieuwe Watergang13.15 Cantelmolinie13.16 Graaf Jansdijk - Greveningedijk13.17 Zwinnevaart

Behoud en herstel van dijken krekenstructuren in het krekengebied

- Het bijzonder karakter en de landschapsecologische waarde van het dijken krekenlandschap wordt behouden en waar mogelijk versterkt, dit in evenwicht met het aanwezige landbouwgebruik.

- Het concept is van toepassing op volgend gebied:14.2 het krekengebied van de Zwinstreek

Figuur 1. Gewenste ruimtelijke structuur regio Kust-Polders-Westhoek, deelruimte Vlaamse Kust



Figuur 2. Gewenste ruimtelijke structuur regio Kust-Polders-Westhoek, deelruimte Kustpolders

Op basis van verder onderzoek en overleg worden de krachtlijnen van de ruimtelijke visie nader uitgewerkt en geconcretiseerd tot een afbakeningsplan op perceelsniveau. De opmaak van het plan gebeurt in overleg met de betrokken lokale besturen en natuur- en landbouworganisaties.Op 7 mei 2010 besliste de Vlaamse Regering dat het overlegproces voor de opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het Zwin en de Zwinpolder in 2010 opgestart wordt en dat voor de RUP’s in vogel- en habitatrichtlijngebied – afwachting van de gebiedspeciefieke instandhoudingsdoelstellingen – de inhoudelijke afstemming met speciale beschermingszones zal gebeuren op basis van een gebiedsgericht rapport (voor de vogelrichtlijngebieden) of het ontwerprapport S-IHD (voor de habitat- en overlappende vogelrichtlijngebieden) dat aangeleverd wordt door het Agentschap voor Natuur en Bos.Op 15 september 2010 vond een multilateraal overleg plaats tussen de gemeente Knokke-Heist, de provincie West-Vlaanderen, Maritieme Dienstverlening en Kust, het Agenschap voor Natuur en Bos en de Afdeling Ruimtelijke Planning. Tijdens dit overleg werd beslist het plangebied op te splitsen in 2 rup’s : “Zwin en Zwinbosjes” en Zwinpolders.Het overlegproces voor de opmaak van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Zwinpolders” loopt in principe parallel aan de opmaak van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan “Zwin en Zwinbosjes”.De startvergadering voor de opmaak van deze ruimtelijke uitvoeringsplannen vond plaats op 17 december 2010Op 1 juni 2011 werd een eerste rupvoorstel aan de actoren voorgesteld gevolgd door een knelpuntenoverleg op 19 maart 2012.



4.2. Relatie met andere beleidsbeslissingen4.2.1. Relatie met het proces voor de opmaak van instandhoudingsdoelstellingen

voor de vogel- en habitatrichtlijngebieden in het plangebiedAlgemene situeringDe Europese Commissie verklaarde de habitatrichtlijngebieden op 7 december 2004 van “communautair belang”. De Habitatrichtlijn stelt dat de lidstaat vervolgens verplicht is om binnen de zes jaar over te gaan tot de “aanwijzing” van deze gebieden als speciale beschermingszone (SBZ), vergezeld van “prioriteiten”. Vlaanderen moet dus vóór eind 2010 alle in Vlaanderen vastgestelde habitatrichtlijngebieden definitief aanwijzen en prioriteiten vaststellen voor het in een gunstige staat houden of brengen van de Europees te beschermen habitats en soorten. De Vogelrichtlijngebieden zijn reeds formele speciale beschermingszones (SBZ-V).Op 3 april 2009 keurde de Vlaamse Regering het besluit met de procedure voor de aanwijzing van speciale beschermingszones en de vaststelling van instandhoudingsdoelstellingen definitief goed. Op 23 juli 2010 heeft de Vlaamse Regering algemene doelen voor heel Vlaanderen vastgelegd: de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen of G-IHD. De G-IHD worden momenteel verfijnd per speciale beschermingszone onder de vorm van gebiedsspecifiekespeciale instandhoudingsdoelstellingen (S-IHD).Via de opmaak van instandhoudingsdoelstellingen geeft de Vlaamse overheid invulling aan de verplichting tot definitieve aanwijzing van de speciale beschermingszones en de vaststelling van de instandhoudingsdoelstellingen. De lidstaten zijn er vervolgens toe verplicht de nodige maatregelen te nemen om deze instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. Deze plicht gaat zowel over het nemen van positieve beschermingsmaatregelen zowel als tot het nemen van maatregelen die verslechtering of verstoring tegengaan. Deze instandhoudingsdoelstellingen “behelzen zo nodig passende, specifieke of van ruimtelijke ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende, wettelijke, bestuursrechterlijke of op een overeenkomst berustende maatregelen”. Bij het nemen van die maatregelen dient rekening gehouden te worden met “de vereisten op economisch, sociaal en cultureel vlak en met de regionale en lokale bijzonderheden”.Naast de opmaak van instandhoudingsdoelstellingen en het treffen van geschikte instandhoudingsdoelstellingen moet er ook omzichtig omgegaan worden bij het beoordelen en toestaan van projecten, plannen of programma’s in of in de omgeving van Speciale Beschermingszones die effecten kunnen hebben op deze gebieden.In de speciale beschermingszones (habitat- en vogelrichtlijngebieden) zijn tal van eigenaars en gebruikers actief. Het Agentschap voor Natuur en Bos overlegt daarom intensief met gebruikersgroepen. Sinds 2007 zitten vertegenwoordigers van belangenorganisaties onder leiding van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Natuur geregeld samen om de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen in Vlaanderen te concretiseren.Gebiedsspecifieke situering.Het plangebied omvat een aantal (delen van) vogel- en habitatrichtlijngebieden, met name:



- SBZ-H BE2500001 Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin- SBZ-H BE2500002 Polders- SBZ-V BE2501033 Het ZwinDe gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen (G-IHD) worden dus per gebied verder uitgewerkt in gebiedsspecifieke instandhoudingsdoelstellingen (S-IHD) waarvoor een afzonderlijk overlegproces met de betrokken actoren is uitgetekend. Voor het betrokken gebied gaat het om volgende S-IHD-rapporten:- Rapport 30 Instandhoudingsdoelstellingen voor speciale

beschermingszones BE2500001 Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin, BE2500121 Westkust en BE2501033 Het Zwin – overlegproces vond plaats: 1e helft van 2011.

- Rapport 31 Instandhoudingsdoelstellingen voor speciale beschermingszones BE2500002 Polders, BE2500932 Poldercomplex, BE2501033 Het Zwin en BE2301134 Krekengebied –overlegproces :vond plaats 2e helft van 2012

Beide rapporten werden voor een 2e maal principieel goedgekeurd door de Vlaamse regering. De definitieve goedkeuring van alle gebiedsspecifieke instandhoudingsdoelstellingen is voorzien in de tweede helft van 2013maart 2014. Een definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan kan dan in principe ook pas na een terugkoppeling met deze definitieve S-IHD, teneinde de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen garanderen.

4.3. Relatie met gemeentelijke en provinciale ruimtelijke structuurplannen4.3.1. Provinciaal ruimtelijk structuurplan West-Vlaanderen

Volgens het provinciaal ruimtelijk structuurplan West-Vlaanderen dient in de polders de verwevenheid van landbouw en natuur versterkt te worden. Wegens de natuurlijke kwaliteiten valt een groot deel van de polders in een natuuraandachtszone die hoofdzakelijk bestaat uit graslanden, kreken, polderwaterlopen en dijken. De kleine ondersteunende landschapselementen krijgen de nodige aandacht. Het geheel wordt ook gekoppeld aan een integratie van landbouw bedrijven in het landschap. Serrecomplexen worden vermeden.Het is wenselijk dat grote delen van dit poldergebied bouwvrij gehouden worden met het oog op de kansen voor de grondgebonden landbouw. Bovendien gaat de prioriteit naar de ontwikkeling van bestaande landbouwzetels. Het is ook belangrijk dat, eveneens in complementariteit met de kust, toeristisch-recreatieve verblijfsaccommodatie gericht wordt op actieve hoeven, als een bijkomende taak voor de landbouw (recreatief medegebruik).De natuurlijke structuur van zee-strand-duinen is van internationale betekenis en moet daarom maximaal beschermd en versterkt worden. De natuurlijke zeewering voor het achterland is eveneens een belangrijk argument om de strand- en duincomplexen te ondersteunen.Toegankelijkheid van zee-strand-duinen is gewenst voor de toeristisch-recreatieve functie. De toegankelijkheid zal gedifferentieerd toegepast worden, afhankelijk van de natuurfunctie.



De open-ruimteverbindingen tussen de badplaatsen zijn structuurbepalend. Op deze plaatsen zijn de markante terreinovergangen van zee-strand-duinen-polder nog aanwezig en ze moeten absoluut gevrijwaard worden De open ruimte achter de verstedelijkte kustband moet ook bewaard blijven om verstedelijking in de polders te vermijden. Ook natuurbeheer kan open-ruimteverbindingen vrijwaren.In het provinciaal structuurplan werden volgende selecties opgenomen :- Graaf Jansdijk-Greveningedijk droge ecologische infrastructuur- Isabellavaart natte ecologische infrastructuur- Cantelmolinie natte ecologische infrastructuur- Nieuwe Watergang natte ecologische infrastructuur- Zwinnevaart natte ecologische infrastructuur- Zwin en duinen van Knokke-Heist gaaf landschap- Zwinpolders tussen Knokke-Heist en Damme gaaf landschap

4.3.2. Afbakening van het kleinstedelijk gebied Knokke-HeistMet de afbakening van de kleinstedelijke gebieden wordt invulling gegeven aan de bindende bepalingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, dat de provincie de opdracht geeft om de structuurondersteunende kleinstedelijke gebieden en de kleinstedelijke gebieden op provinciaal niveau af te bakenen.Dit provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan werd op 13 maart 2012 definitief vastgesteld.

4.3.2. Provinciale projectenDe provincie West-Vlaanderen heeft binnen de Zwinpolders verschillende projecten opgestart :Voor de omgeving van de Cantelmolinie en de Vuil Vaart- Greveninge Vaart wordt een wandelnetwerk uitgebouwd dat het Zwin verbindt met de Damse Vaart. Hierbij gaat ook aandacht uit naar de erfgoedwaarde, de waterkwaliteit, oeverinrichting en de ontwikkeling van natuurwaarden.Binnen de volledige polder worden in samenwerking met particulieren en landbouwers projecten in functie van landschapsinrichting uitgevoerd (o.a. de aanleg van poelen).Er werd een dijkenplan opgemaakt.

4.3.3. Gemeentelijk ruimtelijk structuurplan Knokke-HeistHet gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) Knokke-Heist werd goedgekeurd op 2 december 2004.



Het GRS stelt dat de polders ontwikkeld dienen te worden tot een samenhangend landbouwgebied en als drager van hoofdzakelijk grondgebonden landbouw.Het dijkenlandschap wordt grotendeels aangeduid als landbouwgebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het is de doelstelling van de gemeente Knokke-Heist om in een dergelijk specifiek gebied de landbouw een bijdrage te laten leveren tot het behoud en de ontwikkeling van landschapswaarden. Grondgebonden landbouw is hier het meest op zijn plaats. Grondloze landbouwactiviteiten krijgen geen uitbreidingsmogelijkheden. Landschappelijke inkleding is uiterst belangrijk. Nieuwe vestigingen zijn niet wenselijk waardoor het afbakenen van bouwvrije zones noodzakelijk is.Delen van de Oude en Nieuwe Hazegraspolder worden aangeduid als landbouwgebied met natuurlijke waarde waarbij de landbouwactiviteiten dienen rekening te houden met de natuurlijke kwaliteit van deze gebieden. Het bewerken van de landbouwgronden en het beheer van de natuurwaarden moeten op elkaar afgestemd te worden. Overeenkomsten zijn aangewezen tussen landbouw en natuur, gestreefd wordt hierbij naar beheerslandbouw. De mogelijkheden voor landbouw dienen beperkt te worden tot meer extensieve vormen. Het mag niet de bedoeling zijn dat de leefbaarheid van een bedrijf hierdoor in het gedrang komt. Bij het beëindigen van de landbouwactiviteiten kunnen strenge eisen gesteld worden naar nieuwe landbouwactiviteiten.De gemeente suggereert om rond Fort Isabella natuurherstel te beogen. De huidige functie van akker dient te worden stopgezet waardoor naar herstel van het oorspronkelijke landschap kan worden overgegaan.De gemeente wenst de ecologische functie van de biologisch waardevolle gebieden, de groene corridors en stapstenen te versterken. Belangrijk hierbij zijn waterrijke biotopen zoals veedrinkputten, sloten, vaarten, kleiwinningsputten en reliëfrijke graslandcomplexen. Als natuurverbindingsgebied, clusters van kleine landschapselementen en kleine natuurgebieden en bovenlokale ecologische infrastructuur worden de poldergraslanden nabij Westkapelle, de Isabellavaart, de Zwinnevaart, het Leopoldkanaal, de Cantelmolinie, de Nieuwe Watergang en de Graaf St-Jansdijk aangeduid.



4.3.4. BPA Fort IsabellaHet BPA ‘Fort Isabella werd op 23 mei 2002 gedeeltelijk goedgekeurd.Doelstellingen van dit BPA zijn :- Het behoud van de bestaande bebouwing- Het behoud van de open ruimte, maximaal beschermen van

landschappelijke en ecologische waarde- Evenwicht tussen de sectoren landbouw en natuur- Uitbreiden van natuurgebieden- Realiseren van natuurherstel ter hoogte van Oud Fort Isabella- Specifieke aandacht voor bestaande dijken



5. Analyse bestaande ruimtelijke structuur van het plangebied5.1. Situering van het plangebied

De kustvlakte, vandaag bestaande uit zeewerende kustduinen en polders, kreeg vorm in de laatste 10.000 jaar. Om gedeelten van de kust te vrijwaren van overstromingen werden ongeveer vanaf de 8ste eeuw dijken gebouwd. Dijken en duinen vormen bijgevolg belangrijke reliëfcomponenten in dit plangebied.Het plangebied situeert zich op de overgang van duinen naar polders: in het westen bevinden zich twee duinmassieven waartussen zich een fossiele strandvlakte (de Oude Hazegraspolder) oostwaarts uitstrekt. Deze door duinzanden overstoven primaire duinvallei gaat langzaam over in de eigenlijke kustpolders.Het plangebied omvat de Zwinpolders en is gelegen in de gemeente Knokke-Heist. De Zwinpolders omvatten de polders ten zuiden van het Zwin : De Nieuwe en Oude Hazegraspolder; het zuidelijk deel van de Willem-Leopoldpolder, de polder ter hoogte van de Grote Keuvelhoeve, de omgeving van Oud Fort Isabelle en de Cantelmolinie en de Grevingepolder.

Figuur 3 : Luchtfoto



Figuur 4 : Topografische kaart

Figuur 5 : gewestplan

5.1.1.2 Fysisch systeem

De kustpolders zijn een voormalig waddenlandschap dat in verschillende fasen werd ingepolderd. De naam Hazegras werd voor het eerst omstreeks 1280 vermeld. Het betrof de schorren op de linkeroever van het Zwin. In 1783 werd de Nieuwe Hazegraspolderdijk aangelegd,



waarmee 648 ha werd ingepolderd. In 1784 werd de Tweede Hazegraspoldersdijk aangelegd. De Zwinpolders zijn Nieuwlandpolders ontstaan na de indijking van het Zwin in de 18e en 19e eeuw. m.u.v. van enkele kreekruggronden in de Sint-Annapolder en bij Oud Fort Isabella (Oudland) en de kreekrestanten (Middelland-geulgronden). De poldergronden zijn schor- en kleiplaatgronden. Het kleidek is bijna overal minstens 60 cm dik en rust op een zandig of op een kleiig substraat. De geulgronden zijn afgezet in oude getijdegeulen en bestaan uit zware klei. Ze zijn laaggelegen en zeer nat en worden daarom meestal gebruikt als weiland. De site van het oude fort, de Schapersdijk en de Cantelmolinie zijn kunstmatige gronden.Het vlakke poldergebied ligt beneden het hoogwaterpeil van de zee en wordt kunstmatig droog gehouden ten behoeve van veiligheid en landbouw. Het peilbeheer heeft bijgevolg een grote invloed op de mogelijkheden voor landbouw en natuur. Via een uitgebreid netwerk van sloten, wateringen en afwateringskanalen wordt het overtollige water naar het Leopoldkanaal afgevoerd, waarna het via uitwateringssluizen bij laag tij in zee geloosd wordt. Er kan dus slechts enkele uren per etmaal worden geloosd. In dit gebied zijn vooral de Isabellavaart en de Zwinnevaart van belang voor de afwatering.Onder de polders komt bijna overal brak grondwater voor. Dit is voornamelijk een restant van marien water dat na de terugtrekking van de zee in de ondergrond is achtergebleven . Deze verzilting uit zich onder de vorm van zoute kwel. De kwel ontstaat doordat in de hoger gelegen gebieden infiltrerend regenwater het zoute water zijdelings verdrijft. In lager gelegen gebieden geeft dit aanleiding tot een opwaartse beweging van verzilt water.. Het plangebied omvat naast Nieuwlandpolders ook een Oudlandpolder nl de Grevingepolder.De polders hebben een reliëf met kreekruggen (langgerekte ruggen met hoogten van 3 tot 4 m) en komgronden (depressies met een diepte van 1 tot 2 m). De ondergrond bestaat uit veen en mariene zanden, afgedekt door (zware) zeeklei. Het reliëf van lager gelegen komgronden en hoger gelegen kreekruggen is er structurerend ten aanzien van bebouwing, wegenpatroon, bodemgebruik en beplantingen. Belangrijk is tevens het microreliëf (talrijke sloten, laantjes, poelen, depressies) in de graslanden, dat ontstaan is door lokale ontvening, uitbrikking, en beweiding. In de polders is het geheel van kreekruggen en komgronden structurerend voor het agrarisch bodemgebruik. Op de drogere kreekruggen wordt vooral aan akkerbouw gedaan. De komgronden zijn vanwege de zware klei en nattere omstandigheden vooral in gebruik als (permanent) grasland. Op de kreekruggen zijn de percelen grootschaliger, terwijl de komgronden een grilligere en kleinschaligere verkaveling kennen (tenzij er ruilverkavelingen werden doorgevoerd). De hoeves en oude verbindingswegen zijn veelal op de kreekruggen te vinden. De bebouwing is echter beperkt.De polders kennen een kunstmatige afwatering met pompstations. Het peilbeheer heeft hierbij een grote invloed op de mogelijkheden voor landbouw en natuur. De belangrijkste vaarten binnen het plangebied zijn de Isabellavaart en de Zwinvaart.



In het poldergebied langs de Nederlandse grens domineert de open ruimte. De openheid wordt naar het noorden enkel onderbroken door de bomen rond het natuurreservaat ‘het Zwin’ en door de verhoogde dijken.Het bekenstelsel waterlopenstelsel en het dijkenlandschap van de voormalige kreek- en rivierbeddingen is nog relatief goed bewaard gebleven. Er zijn meerdere kreekrestanten aanwezig binnen het plangebied. Het dijkenlandschap is niet los te zien van, enerzijds het hydrografisch net en anderzijds de verschillende inpolderingsfases en economisch/militaire verrichtingen in het verleden.Binnen het plangebied zijn nog enkele militaire relicten daterend van de tachtigjarige oorlog aanwezig. Het gaat om de sites van het Oud Fort Isabella en de Cantelmolinie. Het meest westelijk gedeelte van het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van twee duinmassieven: in het noorden de Blinckaertduinen en de omgeving van het Oud Fort Sint-Paul, in het zuiden de Kalfduinen. Tussen beide duinmassieven in strekt zich een zandige fossiele strandvlakte uit – de Oude Hazegraspolder – die oostwaarts langzaam overgaat naar de eigenlijke polders (de Nieuwe Hazegraspolder). Beide duinmassieven fungeren als infiltratiegebieden, terwijl de lager gelegen Oude Hazegraspolder de kwelzone van dat systeem vormt. De ‘Oude Hazegraspolder’ is bodemkundig in feite een binnenduinrand en is een van de best bewaarde duin-polderovergangen van onze kust. Het geheel vormt een kleinschalige landschap met een nog duidelijk duinreliëf en een afwisselende vegetatie met veel typische duinplanten.De Zwinpolders vertonen de typische openheid van een polderlandschap doorsneden met vaarten en greppels voor de ontwatering van het gebied. Door het reliëfde afwisseling van kreekruggen, komgronden schorgronden en waterlopen en de invloed van brak grondwater kennen de Zwinpolders waardevolle gradiënten van droog naar nat en van zoet tot brak. Belangrijk is tevens het microreliëf (talrijke sloten, laantjes, poelen, depressies) in de graslanden. Er zijn meerdere kreekrestanten aanwezig binnen het plangebied. Sommige kreekrestanten zijn verzilt door een historische verzilting van de polders.staan onder invloed van het zoute zeewater.



Legend

33. Schor polders

32. Poelgrond polders

29. Kustduingrond

36. Kreekrug

28. Hoge kustduin

31. Geul polders

34. Dekklei polders

01. Antropogeen

Figuur 6 Bodemkaart

De belangrijkste vaarten binnen het plangebied zijn de Isabellavaart en de Zwinvaart.

5.1.23. Agrarische structuur

Elementen van de bestaande agrarische structuur.De polders van de Zwinstreek hebben een belangrijke rol binnen de agrarische structuur op Vlaams niveau. Het betreft een groot aaneensloten landbouwgebied gaat met een duidelijke polderstructuur bestaande uit grote percelen en met goed gestructureerde bedrijven. Het plangebied is vrijwel volledig in agrarisch gebruik met 86 gebruikers en met circa veertig landbouwbedrijfszetels. De belangrijkste agrarische sectoren zijn akkerbouw en rundveehouderij. Het plangebied grenst in het zuidwesten aan een ruilverkaveling.Hoewel de Zwinpolder een structureel samenhangende agrarische structuur vormt, volgt een beknopte beschrijving van de diverse polderdelen:

De noordelijk gelegen Nieuwe Hazegraspolder is gesitueerd tussen het Zwin, de Oude Hazegraspolder, de Willem-Leopoldspolder, waar het project voor de Zwinuitbreiding wordt voorzien, en grenst zuidelijk aan de Theresiahoeve. De polder bevat voornamelijk akkers. In de polder zijn enkele landbouwbedrijfszetels gelegen langs de Hazegrasstraat, voornamelijk akkerbouwbedrijven. De noordwestelijke hoek van de Nieuwe Hazegraspolder is volgens het Duinendecreet gesitueerd in ‘voor het duingebied belangrijk landbouwgebied’. De Nieuwe Hazegraspolder ligt in vogelrichtlijngebied SBZ-V.



De Oude Hazegraspolder is gesitueerd tussen de stedelijke kern van Knokke, de Nieuwe Hazegraspolder en de zuidelijk gelegen Graaf Jansdijk.De oostelijke helft van de Oude Hazegraspolder heeft geen bebouwing, bestaat uit voedergewassen en akkerbouw, en is gelegen in vogelrichtlijngebied SBZ-V.In de westelijke helft van de Oude Hazegraspolder is een gemengd rundvee- en akkerbouwbedrijf aanwezig nabij de Graaf Jansdijk en dichter bij de stedelijke kern een paardenpension langs het Jagerspad. Deze westelijke helft van de polder bestaat uit voedergewassen en grasland. Het westelijk deel van de polder is gesitueerd in vogelrichtlijngebied SBZ-V en habitatrichtlijngebied SBZ-H en volgens het Duinendecreet in ‘voor het duingebied belangrijk landbouwgebied’.

Ten zuidwesten van de Oude Hazegraspolder onderscheiden we tussen de stedelijke kern van Knokke en de oostelijke geul bij Oud Fort Isabella achtereenvolgens de Tolpaertpolder met de omgeving van de Grote Keuvelhoeve, de Monnikenpolder en de Butspolder ten westen van Oud Fort Isabella.De westelijke Tolpaertpolder en omgeving heeft enkele zetels nabij de Kalfstraat: een landbouwbedrijfszetel - de Grote Keuvelhoeve – en een manège. De noordelijke helft van de polder kent voornamelijk akkerbouwgebruik en de zuidelijke helft graslanden. De polder is niet gelegen in vogelrichtlijngebied SBZ-V of habitatrichtlijngebied SBZ-H.De Monnikenpolder is het enige beleidsmatig herbevestigd agrarisch gebied (HAG) in het plangebied. Het betreft een akkerbouwgebied met enkele landbouwbedrijfszetels. De Monnikenpolder is niet gelegen in vogelrichtlijngebied SBZ-V of habitatrichtlijngebied SBZ-H.De Butspolder ten westen van Oud Fort Isabella is een akkerbouwgebied. Er zijn drie landbouwbedrijfszetels gevestigd nabij de Graaf Jansdijk en drie bedrijven langs de Hazegrasstraat. De polder is gelegen in vogelrichtlijngebied SBZ-V.

Ten zuidoosten van de geul bij Oud Fort Isabella onderscheiden we langs de Nederlandse grens de Willem-Leopoldspolder, de Burkel- en St-Annapolder ten zuiden van Oud Fort Isabella en de Greveninge- en St-Annapolder ten zuiden van N378.In het oosten is een deel van de Willem-Leopoldspolder gelegen tot aan de Burkeldijk dat niet in aanmerking komt voor de uitbreiding van het Zwin. Het betreft een akkerbouwgebied zonder landbouwzetels. De polder is gelegen in vogelrichtlijngebied SBZ-V.De Burkel- en St-Annapolder ten zuiden van Oud Fort Isabella tussen de Burkeldijk en de N378 vormen een akkerbouwgebied met een zevental landbouwbedrijfszetels gelegen nabij de Burkeldijk, Waterstraat, Nederenheerweg, Greveningedijk, Koekoekstraat en Hazegrasstraat. De polders zijn gelegen in vogelrichtlijngebied SBZ-V.De Greveninge- en St-Annapolder ten zuiden van N378 bestaan uit akkerbouw en grasland en er zijn een vijftal bedrijfszetels gevestigd. Deze polders zijn niet gelegen in vogelrichtlijngebied SBZ-V of habitatrichtlijngebied SBZ-H.



Legend

Aardappelen

Bieten

Fruit

Graangewassen

Grasland

Groenten

Houtachtige gewassen

Infrastructuur & objecten

Maïs

Objecten

Voedergewassen

Figuur 7 Landbouwgebruikspercelen 2012

0 - Beleidsmatig herbevestigen gewestplan voor landbouw, natuur en bos

Figuur 8. herbevestiging

Knelpunten en potentiesAls voornaamste knelpunten stellen we momenteel zonevreemde activiteiten zoals residentieel wonen en paardenhouderij vast. Bij de landbouwsector bestaat de vrees voor verzilting in de agrarische structuur door de uitbreiding van het Zwin.

De zwinpolder bevat sterke potenties. De polders vormen een gaaf landbouwgebied. De ruimtelijk agrarische structuur zorgt voor een



leefbare landbouwstructuur die garant staat voor het behoud van de open ruimte.

5.1.34. Natuurlijke structuurElementen van de bestaande natuurlijke structuurHet binnenduinrandgebied wordt gekenmerkt door zijn kleinschalige landschap met vele lijn- en puntvormige landschapselementen, zoals hagen, houtwallen, knotbomenrijen, grachten en veedrinkpoelen. Typisch voor het binnenduinrandgebied zijn ook de zogenaamde hakhoutbosjes. De vrij grote diversiteit aan boomsoorten in deze hakhoutbosjes brengt natuurlijk ook een diversiteit aan vogels met zich mee, zoals Zwartkop, Tuinfluiter, Winterkoning, Grote bonte specht, Roodborst en Buizerd. De knotbomen zijn dan weer een ideale broedplaats voor de Steenuil en onder meer Grasmus en Kneu vinden hun thuis in de doornige houtwallen van Eenstijlige meidoorn, Sleedoorn en Koe- en Dauwbraam..Op de dijken komen her en der nog zeldzame planten voor waarvan sommige tot de typische flora van het middeloud duin behoren, zoals Grote tijm, Grote gele morgenster, Gevlekte en Kleine rupsklaver, Duinruit, Glad en Geel walstro, Walstrobremraap. In het binnenduinrand gebied variëren de begraasde weiden in soortenrijkdom, gaande van biologisch zeer waardevolle duingraslanden tot permanente soortenrijke graslanden, al dan niet met microreliëf. Ook biologisch minder waardevolle cultuurgraslanden bevatten in de perceelranden relicten van droog duingrasland.Nagenoeg de volledige Oude Hazegraspolder en een gedeelte van de Nieuwe Hazegraspolder is binnen het duinendecreet opgenomen als voor de het duingebieden belangrijk landbouwgebied.

Beschermd

Landbouw



Figuur 9 Duinendecreet

Het kleinschalig landschap van het binnenduinrandgebied vormt een schril contrast met het open en grootschalige landschap van de Zwinpolders. De kreekrestanten (Hazegatkreek, Nieuwe Watergang, Geul van Reigaartsvliet, Grote en Kleine Geul) hebben een zilt karakter en worden afgeboord met moeras- en rietvegetaties. In de erlangs gelegen graslanden zijn nog zeer waardevolle zoutminnende vegetaties aanwezig. Rond oude klei-, zand of veenontginningen en versterkingen situeren zich nog enkele kleinere natuurgebieden. De zilte plassen en kreken met de aanwezige rietvegetaties zijn geschikt voor watervogels en rietbroedvogels. De reliëfrijke graslanden zijn van belang voor overwinterende watervogels en broedende weidevogels.De Grote Geul en de Cantelmolinie, zijn belangrijk als corridor naar de Damse Vaart. De Grote Geul en aanliggende percelen vertonen nog zilte elementen (verschijningsvormen van het habitattype 1330), meer bepaald het graslandcomplex rond het deel van de Grote Geul dat zich bevindt tussen de N376 en de Greveningedijk, in combinatie met regionaal belangrijke biotoop rietland.Delen van het plangebied behoren tot het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ met gebiedscode BE2500001. De Dievegatkreek in de Willem-Leopoldpolder, de Hazegatkreek in de Nieuwe Hazegraspolder en de vallei van de Nieuwe Watergang vallen binnen de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied ‘Polders’ met gebiedscode BE2500002.Vooral de Oude Hazegraspolder is van belang voor de aanwezige duingraslanden (habitattype 2130). In het Blinckaertduinbos komt een belangrijke oppervlakte duinbos (2180) voor en ook de verspreide hakhoutbosjes zijn van dit type. Verspreid komen er duinstruwelen van duindoorn voor (habitattype 2060). De graslanden in de omgeving van de kreekrestanten herbergen zilte vegetaties (habitattypes 1310 en 1330).



Ook in de weilanden ten noorden van de kleiputten van ‘de Vrede’ bevinden zich deze habitattypes. Op de Hazegraspolderdijk, de Nieuwe Hazegraspolderdijk en de Graaf Jansdijk komen plaatselijk goed ontwikkelde vormen van het glanshaverhooiland voor (habitattype 6510). Regionaal belangrijke biotopen zijn eveneens aanwezig binnen het plangebied o.a. zilte plassen en rietkragen langs waterlopen en plassen.Wat de soorten van de Habitatrichtlijn betreft is de Boomkikker de meest relevante voor het plangebied. In Oude Hazegraspolder is actueel een relictpopulatie aanwezig. Dit is tevens de laatste populatie van de soort in West-Vlaanderen. De Meervleermuis, waarvan een kolonie aanwezig is net over de Nederlandse grens, gebruikt de grotere wateroppervlakken in het gebied om te foerageren. De Kamsalamander komt actueel niet voor in het plangebied, maar het gebied heeft wel potenties voor de soort, mits geschikte inrichting van bijv. de Oude Hazegraspolder i.f.v. de Boomkikker.Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ met gebiedscode BE2500001 is in de G-IHD opgenomen als essentieel gebied voor het realiseren van een gunstige staat van instandhouding in Vlaanderen voor de voor het gebied relevante habitattypes 2130 (duingraslanden), 2180 (duinbos) en 2190 (duinpannen) en de Boomkikker en Kamsalamander. Door het uitvoeren van natuurtechnische maatregelen en het instellen van een geschikt beheer wordt een kwaliteitsverbetering en uitbreiding van habitattypes 2130 en 2190 beoogd (land- en waterhabitat voor bovenvermelde soorten) binnen het plangebied. Er wordt ook gestreefd naar omvorming van aanplanten tot kwalitatief hoogstaand duinbos (2180), eveneens binnen het plangebied.Het SBZ-H ‘BE2500002 – Polders’ is een essentieel gebied voor het realiseren van de G-IHD van het habitattype 1310 en 1330 (zeekraalvegetaties en zilte graslanden). Beide habitatrichtlijngebieden zijn ook belangrijk voor het habitattype 6510 (glanshavergraslanden). Binnen het plangebied wordt behoud van bestaande habitatvlekken vooropgesteld.Het Vogelrichtlijngebied ‘Het Zwin’ met gebiedscode BE2501033 is belangrijk voor zowel broedende als overwinterende vogelsoorten. Voor de binnen het plangebied relevante broedvogels IJsvogel, Bruine kiekendief, Blauwborst en Kluut is het SBZ-V belangrijk voor de realisatie van de G-IHD. Het plangebied is zeer belangrijk tot essentieel voor volgende overwinterende vogelsoorten: Kluut, Kemphaan, Goudplevier, Kolgans, Grauwe gans en Wulp.IJsvogel broedt regelmatig in de omgeving van de Hazegatkreek. Kluut en Bruine kiekendief komen de laatste jaren waarschijnlijk niet meer tot broeden. Kluut broedde in het verleden (t.e.m. 2005) langs plassen en zilte graslanden langs de Hazegraskreek Hazegatkreek maar gebruikt het plangebied nu enkel als foerageergebied. Ook de Bruine kiekendief ging sterk achteruit in het gebied. Tot halfweg 2000 waren in de volledige Zwinregio jaarlijks 4 tot 5 broedparen aanwezig. Tegenwoordig lijkt de soort als broedvogel verdwenen in het plangebied. Blauwborst komt wel nog verspreid voor in rietkragen en ruigtes.



LegendMERCATOR.Habitatrichtlijngebieden_2001

MERCATOR.Vogelrichtlijngebieden_2005

Figuur 10 Habitat- en vogelrichtlijngebieden



Legendbiologisch minder waardevol

complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen

complex van biologisch minder waardevolle, waardevolle en zeer waardevolle elementen

complex van biologisch minder waardevolle en zeer waardevolle elementen

biologisch waardevol

complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen

biologisch zeer waardevol

Figuur 11 Biologische waarderingskaart

Knelpunten en potentiesDe nog aanwezige duingraslanden zijn onderhevig aan verruiging vergrassing en verstruweling. Bij vochtige duinpannen vormt verdroging een bijkomend probleem. De bedekking met habitattypische soorten is onvoldoende en de typische fauna is onvoldoende aanwezig. De bodems van de Blinckaertduinen en hun uitlopers zijn relatief kalkrijk, de bodems van de Kalfduinen zijn uitermate kalkarm. Er heerst dus in het binnenduinencomplex een kalkgradiënt van noord (kalkrijk) naar zuid (kalkarm). Dit betekent dat door een aangepast beheer op de noordelijke duinweiden kalkminnende duingraslanden en op de zuidelijke duinweiden kalkmijdende duingraslanden kunnen hersteld worden. De voornaamste knelpunten van de duinbossen zijn de beperkte hoeveelheid dood hout, het hoge aandeel exoten en de sterke verruiging. Ook hier is habitattypische fauna grotendeels afwezig.Door een geleidelijke omvorming naar inheemse loofhoutbestanden, door het verwijderen van exoten, door voorrang geven aan spontane processen kan de structuurdiversiteit en het aandeel habitattypische fauna en flora toenemen. De zoutminnende vegetaties bij de kreekrestanten zijn over het algemeen soortenarm en slechts beperkt aanwezig. Er zijn potenties



voor verdere ontwikkeling. De omgeving van het Fort Isabella kan dienen als referentie. Om de potenties maximaal tot uiting te laten komen is een verhoging van de grondwaterstand of eventueel een verlaging van het maaiveld nodig. Er kan gestreefd worden naar een mix van laaggelegen, microreliëfrijk grasland, zacht hellende oevers met een maximale gradiënt van onbegroeid tot volledig begroeid, rietkragen en open water. De actuele populatie van Boomkikker is te klein om te kunnen overleven. Het aantal waterpartijen is onvoldoende. Bovendien hebben sommige poelen een te hoge visstand en ontbreekt geschikt landhabitat in de omgeving ervan. De verbinding tussen de verschillende waterpartijen in de Oude Hazegraspolder, alsook de verbinding met het Vlaams natuurreservaat Zwinduinen en –polders is onvoldoende. Dezelfde knelpunten zijn van toepassing op de Kamsalamander.

5.1.4. 5.5 Landschappelijke structuur en onroerend erfgoedElementen bestaande landschappelijke structuurHet landschap in de Oude Hazegraspolder is vrij kleinschalig, met relatief kleine percelen, een mengeling van weilanden, akkerlanden, fragmentaire bosperceeltjes en stukken oude binnenduinen met microreliëf. De historische perceelsrandbegroeiing is hier nog veel duidelijker aanwezig dan in de omliggende open polders.De Nieuwe Hazegraspolder is een zeer open en vlak gebied met enkele landbouwbedrijven langs de Hazegrasstraat.In het poldergebied langs de Nederlandse grens domineert de open ruimte. De openheid wordt naar het noorden enkel onderbroken door de bomen rond het natuurreservaat ‘het Zwin’ en door de verhoogde dijken (bv. Internationale dijk).Dit polderlandschap is gekenmerkt door vele cultuurhistorische dijken die mede de ontstaansgeschiedenis aangeven : de Burkeldijk, de Vrede, Fort Isabella, de Graaf Jansdijk, de Dikke Dijk, de Dijk langs Reigaertsvliet, de Monnikendijk, de Kalvekeetdijk, de Greveningedijk, de Keuveldijk, de Kragendijk, Hazegraspolderdijk en de Schapersdijk – Paulusdijk.Verder wordt het gebied gekenmerkt door de aanwezigheid van waterlopen. Enerzijds restanten van natuurlijke geulen : geul van Greveninge met soms nog aansluitende lagere gronden (veelal grasland, soms al akkerland), Kleine geul – Reigaertsvliet en anderzijds gegraven kanaaltjes( Isabellavaart ).Bebouwing is in deze recent ontstane polderruimte in heel beperkte mate aanwezig onder de vorm van een aantal historische hoeves, meestal gelegen langs de talrijk aanwezige dijken (Graaf Jansdijk, Burkeldijk, Dikkedijk, …).Rond de waterrijke zone van de Geul van Reigaartsvliet, ten zuiden van de Hazegras- en Retranchementstraat, zijn een aantal waterplassen aanwezig.In de omgeving van het Fort Isabella bevinden zich ook overblijfselen van bakstenen bunkers daterend uit de eerste en tweede wereldoorlog.



Beschermde landschappen- Hazegraspolder – MB 5/09/1978:- Gedeelte Graaf Jansdijk – KB 5/05/ 1959- Cantelmolinie (lijnvormige linie met bastionpunten) – MB 18/11/1991

Beschermde monumenten:- Waterzuiveringsstation (industrieel archeologisch erfgoed) – MB

29/10/2004- Hoeve de Grote Stelle (boerenhuis, bakhuis, zomerkeuken, washuis,

hondenhok, muur schapenstal) – MB 15/10/2003- Site van oud fort Isabella en Hazegrasfort (aarden forten, sluis,

bunkers, weiland, bouwland, dijken, sloten en wegen) – MB 15/10/2003De aarden forten zijn herkenbaar aan buitencontouren (perceelsgrens), en bijkomend aan reliëf zelf (ophoging en grachten). Bovenop die oude forten zijn in WOI en WOII ook bunkers en andere militaire infrastructuur aangebracht, omwille van belang voor waterbeheersing (sluis).

- De “Witte Hoeve” – MB 15/10/2003

Beschermde stads- en dorpsgezichten, - Hazegrasstraat (er liggen verschillende grote hoeves in dit

dorpsgezicht. Sommige zijn nog actief als landbouwbedrijf) – KB 6/10/1980

Knelpunten en potentiesHet akkerlandgebruik in de omgeving van de Cantelmolinie vormt een bedreiging omwille van geleidelijke erosie van de aarden fortstructuur.De laatste jaren werden diverse hoeves opgekocht voor paardenhouderijen en paardenfokkerijen, soms in combinatie met manege. Dit heeft vaak ingrijpende gevolgen voor landschap, door grote nieuwe gebouwen (vb. overdekte rijpiste), buitenaanleg (buitenrijpiste, stapmolens, zware omheiningen en weide-afsluitingen, enz.). Daarnaast worden er ook compleet nieuwe functies en bestemmingen aan dergelijke hoeves gegeven; enkel woonfunctie schept weinig problemen, maar van zodra er vrij veel verkeer/vervoer mag verwacht worden, is dit problematisch (parking, toegang,…). De oeverzones van geulen en kanaaltjes zijn kwetsbaar indien de landbouwbewerking te dicht bij oever komt.



6. Bestaande feitelijke en juridische toestand6.1. Bestaande feitelijke toestand

De bestaande feitelijke toestand wordt grafisch weergegeven op de kaarten in bijlage bij deze toelichtingsnota.Kaart 0. Situering plangebieden

Kaart 1. Bestaande feitelijke toestand: luchtfoto met aanduidingen

6.2. Bestaande juridische toestandDe relevante elementen van de bestaande juridische toestand worden tekstueel aangegeven in de onderstaande tabel.Tabel 1. Bestaande juridische toestand

Plan Naam

Gewestplan(nen) of gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen

Gewestplan nr. 3 Brugge-Oostkust (KB 07.04.1977).

Provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen Afbakening structuurondersteunend klein stedelijk gebied Knokke-Heist (MB 13/3/2012)

Gemeentelijke plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen

Beukenlaan (MB 18/12/1992)Fort Isabella (MB 23/5/2002)Wijk Berkenlaan (BD 10/11/2011)

Verkavelingsvergunningen NUMMER.31043/18902/V/15/1 (28/1/63)31043/3411/V/411/1 (29/6/92)

Beschermde monumenten Waterzuiveringsstation – MB 29/10/2004Site van oud fort Isabella en Hazegrasfort – MB 15/10/2003Hoeve de Grote Stelle – MB 15/10/2003De “Witte Hoeve” – MB 15/10/2003

Beschermde dorpsgezichten Hazegrasstraat – KB 6/10/1980

Beschermde landschappen Hazegraspolder – MB 5/09/1978:Gedeelte Graaf Jansdijk – KB 5/05/ 1959Cantelmolinie – MB 18/11/1991

Ankerplaatsen Geen

Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) ‘Het Zwin’ met gebiedscode BE2501033.

Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ met gebiedscode BE2500001.

‘Polders’ met gebiedscode BE2500002.

Ramsargebieden Ja

Gebieden van het duinendecreet Beschermd duingebied.Voor de landbouw belangrijk duingebied.

Gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)

Grote Eenheid Natuur “Zwinstreek” (BVR 18.07.2003).

Gebieden van het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON)

Geen

Vlaamse of erkende natuurreservaten Geen

Bosreservaten Geen

Beschermingszones grondwaterwinning Geen

Bevaarbare waterlopen Geen

Onbevaarbare waterlopen Zwinnevaart – Eynsbroekvaart (categorie I)Isabellavaart – Kleine Geule (categorie I en II)Verloren Kost – Vuilevaart (categorie II)Geul van Reigaartsvliet (catergorie II)Nieuwe Watergang (categorie II en III)Cantelmolinie (categorie III)Graaf Jansdijkader (categorie III)Kalfader (categorie III)Noordknokse Dijkader (categorie III)



Plan Naam

Zuidknokse Dijkader (catergorie III)Paulusvaart (categorie III)Zeedijkader (categorie III)Talrijke polderwaterlopen

Gewestwegen N376

In of grenzend aan het gebied zijn géén gebieden van het Integraal Verwevend en Ondersteunend Netwerk (IVON), grondwaterbeschermingsgebieden, erkende of Vlaamse natuurreservaten, bosreservaten of spoorwegen gelegen die relevant zijn voor dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.De bestaande juridische toestand wordt grafisch weergegeven op de kaarten in bijlage bij de toelichtingsnota.Kaart 2 Bestaande juridische toestand: gewestplan, gewestplanwijzigingen en ruimtelijke

uitvoeringsplannen

Kaart 3 Bestaande juridische toestand: andere plannen



7. Verantwoording van het planvoorstel7.1. Visie en gewenste ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven

Krachtlijnen van de ruimtelijke visie op landbouw, natuur en bos voor het plangebied zijn:- Ecologische processen in de duin-polderovergang beschermen . De

gave overgangen van duin naar polders herbergen waardevolle ecosystemen, vormen een markante terreinovergang en hebben een grote landschappelijke waarde. Duin-polderovergangen worden maximaal gevrijwaard, versterkt en bouwvrij gehouden.

- Groot aaneengesloten grondgebonden landbouwgebied als ruimtelijke drager in de polders. Grote delen van het poldergebied vormen aaneengesloten samenhangende landbouwgebieden waarin grondgebonden landbouw als ruimtelijke drager erkend en gevrijwaard wordt.

- Behoud van de gave polderlandschappen en markante terreinovergangen. De Zwinpolders bezitten een uitgesproken landschappelijke en cultuurhistorische waarde die samenhangt met het voorkomen van aaneengesloten landbouwgebieden of ecologisch waardevolle elementen. Het is dan ook van belang de herkenbaarheid van deze nog gave polderlandschappen en hun relictelementen in stand te houden, dit zowel inzake bodemgebruik, bebouwing als kleine landschapselementen.

- Behoud van ecologisch waardevolle graslanden in het agrarisch poldergebied. Er wordt gestreefd naar het in stand houden van een micro-reliëfrijk weidelandschap in een raamwerk van grachtenstelsels en te ontwikkelen kleine landschapselementen, waar de landbouwactiviteit moet blijven functioneren en ondersteund wordt, maar waar de aanwezige, aan grasland gekoppelde, fauna en flora eveneens een plaats krijgt.

- Complexen van waardevolle graslanden als natuurkernen . Hier wordt gestreefd naar het in stand houden en ontwikkelen van een micro-reliëfrijk, vochtig en nat weidelandschap met waterplassen en moeras in een raamwerk van grachtenstelsels en te ontwikkelen kleine landschapselementen, waar de landbouw een ondersteunende rol krijgt in het beheer.

- Ontwikkelen van landschappelijk en ecologisch waardevolle lineaire elementen met recreatief medegebruik. Natte en droge lineaire landschapselementen hebben potenties als landschapsecologische en recreatieve verbinding.

- Behoud en herstel van dijken krekenstructuren in het krekengebied . Het voormalig krekengebied ten zuiden van het Zwin vormt een ecologisch waardevol en landschappelijk structuurbepalend milieu, waar door aangepast (water)beheer en buffering de natuurwaarden versterkt kunnen worden.



7.2. Verantwoording voor opname van de gebieden in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplanDe polders zijn een belangrijk landbouwgebied op Vlaams niveau. Het maximaal behoud van de landbouwgronden voor de beroepslandbouw is het uitgangspunt van de opmaak van dit ruimtelijk uitvoeringsplan.De ecologische processen die aan de basis liggen van de natuurlijke structuur in de Zwinpolders vormen de basis voor het behoud en de ontwikkeling van de natuurwaarden. De bescherming van de duinrelicten in de Hazegraspolder is hierbij van essentieel belang. Fossiele binnenduinrepen zijn eerder zeldzaam aan onze kust en bezitten belangrijke natuurwaarden.De zilte graslanden langs de kreken en vaarten vertonen een zeer specifieke fauna. De rietkragen langs waterplassen, kreken en waterlopen hebben een belangrijke functie in het kader van het realiseren van de doelstellingen voor het vogelrichtlijngebied. De bestemmingen in het ruimtelijk uitvoeringsplan ondersteunen eveneens de ecologische doelstellingen voor de habitatrichtlijngebieden.De ecologisch meest waardevolle delen van de voor de natuurlijke structuur bepalende duingebieden en graslanden worden opgenomen in het Vlaams Ecologisch Netwerk. Voor deze complexen kan men werk maken van een kwalitatieve waterhuishouding en de ontwikkeling van ecotopen langsheen waardevolle gradiënten. De karakteristieke landschapselementen en –componenten van het landschap dienen maximaal behouden en versterkt te worden om de diversiteit en de herkenbaarheid van het landschap te bewaren. Belangrijke landschapskenmerken betreffen de openheid van het gebied, de historische hoeves, dijken en afwateringskanalen, de militaire relicten (forten, Cantelmolinie en bunkers), het microreliëf van de fossiele duinen.

Volgende principes worden gehanteerd bij het opstellen van het afbakeningsplan: Ecologische processen in de duin-polderovergang beschermen .

De gave overgangen van duin naar polders herbergen waardevolle ecosystemen, vormen een markante terreinovergang en hebben een grote landschappelijke waarde. Duin-polderovergangen worden maximaal gevrijwaard, versterkt en bouwvrij gehouden. Het Blinckaertbos, de Zouteduinen en de Oude Hazegraspolder zijn essentiële gebieden voor het herstel en de instandhouding van de populatie Boomkikker, de uitbreiding en hersel van duingraslanden (het prioritair habiatittype van het Habitatrichtlijngebied) en de instandhouding van het aanwezige duinbos. De Nieuwe Hazegraspolder is eveneens van belang voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor duingrasland.Het gaat om volgende gebieden:- Gebied 1. Duinrelicten in de Oude en Nieuwe Hazegraspolder +

Blinckaertduinbos (natuurgebied met overdruk grote eenheid natuur)



- Gebied 2. Duinrelicten in de Oude Hazegraspolder tussen de Prinsenhoeve en de Paulusstraat (natuurgebied met overdruk grote eenheid natuur in ontwikkeling)

Groot aaneengesloten grondgebonden landbouwgebied als ruimtelijke drager in de polders.Grote delen van het poldergebied vormen aaneengesloten samenhangende landbouwgebieden waarin grondgebonden landbouw als ruimtelijke drager erkend en gevrijwaard wordt. Deze landbouwgebieden zijn tevens ook gave polderschappen. Het bouwvrij karakter van deze gebieden dient zoveel mogelijk behouden te blijven.De bebouwing is in deze recent ontstane polderruimte in heel beperkte mate aanwezig onder de vorm van een aantal historische hoeves, meestal gelegen langs de talrijk aanwezige dijken (Graaf Jansdijk, Burkeldijk, Dikkedijk, Hazegraspolderdijk, …)Het gaat om volgende gebieden:- Gebied 3. Oude Hazegraspolder (agrarisch gebied)- Gebied 4. Nieuwe Hazegraspolder (agrarisch gebied)- Gebied 5. De omgeving van de Hoeve Klein Reigaertsvliet en de

Grevingepolder-Sint-Annapolder (agrarisch gebied)- Gebied 6. Omgeving van de Hoeve Leenhof van Reigaertsvliet

(agrarisch gebied)- Gebied 7. Omgeving van de Kleine Keuvelhoeve (agrarisch gebied)- Gebied 8. Tolpaertpolder (agrarisch gebied)- Gebied 9. Het zuidelijk deel van de Willem-Leopoldpolder. In dit

poldergebied langs de Nederlandse grens domineert de open ruimte. De openheid wordt naar het noorden enkel onderbroken door de bomen rond het natuurreservaat ‘het Zwin’ en door de verhoogde dijken. (bouwvrij agrarisch gebied)

Behoud van ecologisch waardevolle graslanden in het agrarisch poldergebied.Er wordt gestreefd naar het in stand houden van een micro-reliëfrijk weidelandschap in een raamwerk van grachtenstelsels en te ontwikkelen kleine landschapselementen, waar de landbouwactiviteit moet blijven functioneren en ondersteund wordt, maar waar de aanwezige, aan grasland gekoppelde, fauna en flora eveneens een plaats krijgt.Het gaat om volgende gebieden : - Gebied 10. Graslanden ter hoogte van de Grote Keuvelhoeve

(agrarisch gebied met overdruk natuurverweving)- Gebied 11. Graslanden van de Vagevuurspolder) zijn belangrijk

voor het in stand houden van de zilte graslanden (agrarisch gebied met overdruk natuurverweving).

- Gebied 12. Graslanden tussen de Palingstee en de Witte Hoeve (langs de Zwinnevaart en verder noordelijk) (agrarisch gebied met overdruk natuurverweving)

- Gebied 13. Graslanden tussen de Cantelmolinie en de Grote Geul zijn belangrijk voor het in stand houden van de zilte graslanden (agrarisch gebied met overdruk natuurverweving)



- Gebied 14. Graslanden langs de Schapersdijk in voor de duinen belangrijk landbouwgebied (agrarisch gebied met overdruk natuurverweving)

- Gebied 15. Graslanden ter hoogte van de Prinsenhoeve in voor de duinen belangrijk landbouwgebied (agrarisch gebied met overdruk natuurverweving)

- Gebied 16. Omgeving Vrede (agrarisch gebied met overdruk natuurverweving)

Complexen van waardevolle graslanden als natuurkernen .Hier wordt gestreefd naar het in stand houden en ontwikkelen van een micro-reliëfrijk, vochtig en nat weidelandschap met zilte waterplassen en moeras in een raamwerk van grachtenstelsels en te ontwikkelen kleine landschapselementen, waar de landbouw een ondersteunende rol krijgt in het beheer. De aanduiding als natuurgebied is van belang voor de instandhouding van het zilt habitattype 1330 en het behoud van het areaal ervan.Het gaat om volgende gebieden : - Gebied 17. Graslanden in de omgeving van Oud Fort Isabella

(natuurgebied met overdruk grote eenheid natuur in ontwikkeling). Dit gebied is van essentieel belang voor het herstel en de instandhouding van de zilte graslanden. De Kleiputten van de ‘Oude Vrede’ vertoont een ver landinwaarts gelegen zilte poldervegetatie. De recentere kleiputten van de ‘Nieuwe Vrede’ hebben nog tamelijk steile oevers, zodat ze op botanisch vlak minder interessant zijn dan de ‘Oude Vrede’. Voor de avifauna echter is het een belangrijke broeden pleisterplaats.

- Gebied 18. Graslanden langs de Geule en Nieuwe watergang ter hoogte van de Retranchementstraat (natuurgebied met overdruk grote eenheid natuur). Deze gebieden zijn essentieel voor het herstel en de instandhouding van de zilte graslanden.

- Gebied 19. Graslanden langs de kreekrestanten in de Nieuwe Hazegraspolder zijn belangrijk voor het instandhouden van de zilte graslanden (natuurgebied met overdruk grote eenheid natuur)

- Gebied 20. Graslanden langs de Vuile Vaart ter hoogte van de Sluisstraat (natuurgebied met overdruk grote eenheid natuur). Deze percelen vertonen nog zilte elementen in combinatie met regionaal belangrijke biotoop rietland. Daarnaast zijn deze percelen ook, omwille van de lage ligging, de drassigheid en het microreliëf, geschikt als broedgebied voor Kluut, Tureluur en Grutto en geschikt als overwinterhabitat voor in belangrijke aantallen voorkomende soorten als Kolgans en Smient.

Ontwikkelen van landschappelijk en ecologisch waardevolle lineaire elementen met recreatief medegebruik.Natte en droge lineaire landschapselementen hebben potenties als landschapsecologische en recreatieve verbinding.Het gaat om volgend gebied :- Gebied 21. De Graaf Jansdijk (natuurgebied met overdruk grote

eenheid natuur en droog lineair element met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

Behoud en herstel van dijken krekenstructuren in het krekengebied .



Het voormalig krekengebied ten zuiden van het Zwin vormt een ecologisch waardevol en landschappelijk structuurbepalend milieu, waar door aangepast (water)beheer en buffering de natuurwaarden versterkt kunnen worden.Dit landcshap wordt gekenmerkt door vele cultuurhistorische dijken die mede de ontstaansgeschiedenis aangegeven.Het gaat om volgende gebieden :

- Gebied 22. Omgeving Oud Fort Isabella (overdruk site met belangrijke erfgoedwaarde)

- Gebied 23. De Cantelmolinie (overdruk nat lineair element met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 24. De Vuile Vaart (overdruk nat lineair element met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 25. Zwinnevaart – Kleine Geul – Reigaertsvliet (overdruk nat lineair element met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 26. Isabellavaart (overdruk nat lineair element met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 27. Paulusvaart (overdruk nat lineair element met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 28. Kreekrestant in het zuiden van de Nieuwe Hazegraspolder (overdruk nat lineair element met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 29. Kreekrestant in de Nieuwe Hazegraspolder ter hoogte van het radiogeleidingsstation Costa (overdruk nat lineair element met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde).

- Gebied 30. De Burkeldijk (overdruk droog lineair landschapselement met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 31. De Graaf Jansdijk – Dikke Dijk (overdruk droog lineair landschapselement met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 32. De Grevingedijk (overdruk droog lineair landschapselement met belangrijke ecologische en cultuurhistorische waarde)

- Gebied 33. De dijk langs de Zwinnevaart tussen de Palingsstee en het Leenhof van Reigaertsvliet (overdruk droog lineair landschapselement met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 34. De Keuveldijk tussen de Tolpaertpolder en de bebouwing van Knokke (overdruk droog lineair landschapselement met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 35. De dijk langs de Zeedijkader (overdruk droog lineair landschapselement met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 36. De dijk langs de Retranchementstraat (overdruk droog lineair landschapselement met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)Monnikendijk (overdruk droog lineair



landschapselement met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 37. Dijk aan Butspolder (overdruk droog lineair landschapselement met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

- Gebied 38. Dijk aan Vagevuurpolder (overdruk droog lineair landschapselement met belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde)

Gebied 3937. Het waterzuiveringsstation langs de Hazegrasstraat wordt omwille van de huidige activiteiten en zijn industriele archeologische waarden bestemd als gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen.

Gebied 4038. Het bestaande containerpark, stortterrein en dierenasiel langs de N376 wordent volledig opgenomen als gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen. De bestaande toestand vormt hierbij het uitgangspunt.

Gebied 4139. De omgeving van de hoeve Grote Stelle langs de Hazegrasstraat wordt omwille van zijn cultuurhistorische waarde bestemd als gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde.

Gebied 42. De omgeving van de oude waterzuiveringsinstallatie wordt omwille van zijn waarde van industrieel erfgoed bestemd als gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde

Gebied 430. Bestaande landbouwbedrijven, binnen de contour van het BPA Fort Isabella, behouden de in dit BPA ingeschreven voorwaarden (aanduiding in overdruk).

Gebied 441. Bestaande woningen, binnen de contour van het BPA Fort Isabella, behouden de in dit BPA ingeschreven voorwaarden (aanduiding in overdruk).



8. Specifieke beoordelingen en toetsen8.1. Onderzoek tot milieueffectrapportage

In uitvoering van artikel 4.2.5 van het decreet van 27 april 2007 houdende de wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) is voorafgaand aan de opmaak van dit ruimtelijk uitvoeringsplan een onderzoek tot milieueffectenrapportage gevoerd. Uit de beschrijving van het voorgenomen plan en de inschatting van de mogelijke milieueffecten wordt afgeleid dat het ruimtelijk uitvoeringsplan geen aanzienlijke negatieve milieueffecten zal genereren en bijgevolg niet onderworpen moet worden aan een plan-MER in de zin van het plan-MER-decreet van 27 april 2007.Het onderzoek tot milieueffectrapportage omvat volgende onderdelen die integraal in deze toelichtingsnota worden opgenomen:- Omschrijving van het doel en de reikwijdte van het plan.- Beschrijving en inschatting van de mogelijke milieueffecten van het

voorgenomen plan.- Samenvattende beschrijving met ook een inschatting van mogelijke

cummulatieve effecten

8.1.1. Omschrijving van het doel en de reikwijdte van het planDe reikwijdte van het voorgenomen plan strekt zich uit tot de nodige bestemmingswijzigingen om de beschreven visie uitvoerbaar te maken en de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. In hoofdlijnen zal het voorgenomen plan:- natuurgebieden en gebied voor nutsvoorzieningen zoals aangeduid

op de geldende plannen van aanleg hernemen- agrarische gebieden differentiëren of omzetten in:

agrarisch gebied met overdruk natuurverweving- landschappelijk waardevolle agrarische gebieden differentiëren of

omzetten in: natuurgebied agrarisch gebied bouwvrij agrarisch gebied met vlakvormige overdruk omwille van

landschappelijke en andere onroerende erfgoedwaarden agrarisch gebied met overdruk natuurverweving gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde

- ontginningsgebied met nabestemming agrarisch gebied omzetten in agrarisch gebied.

- z one voor openbaar nut omzetten in gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde

- aanduiden van waardevolle lineaire landschapselementen door middel van een overdruk. Deze overdrukken worden aangeduid op basis van de bestaande toestand en hebben het behoud en het herstel van deze landschapselementen tot doel en hebben dus een gunstig effect op het behoud van het landschap.

Tenzij uit het actorenoverleg of het ruimtelijk ontwerp goede redenen worden aangebracht, zullen volledige percelen worden aangeduid met het typevoorschrift zoals dit momenteel wordt gehanteerd voor de hoger



genoemde bestemmingen. De detailleringsgraad van het voorgenomen plan zal dus zo nauw mogelijk aansluiten bij de algemeen geformuleerde doelstellingen van het plan. Indien verfijning van de bestemmingen in een latere fase toch nodig of wenselijk blijkt, kan deze worden doorgevoerd in een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

8.1.2. Beschrijving en inschatting van de mogelijke milieueffecten van het voorgenomen planPlannen die volgens het plan-MER-decreet van 27 april 2007 van rechtswege onderworpen moeten worden aan een planmilieueffectenrapportage zijn: plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is ten aanzien van

speciale beschermingszones (art. 36ter natuurdecreet); plannen die tegelijkertijd (1) een kader vormen voor de toekenning

van vergunningen voor project-merplichtige activiteiten (volgens bijlage I, II en III BVR 10.12.2004), (2) niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau of geen kleine wijziging inhouden en (3) betrekking hebben op landbouw, bosbouw, (…) en ruimtelijke ordening.

Het voorgenomen plan is in hoofdzaak gericht op het behoud van de onbebouwde open ruimte voor de essentiële functies landbouw, natuur en bos en het behoud van erfgoedwaarden .Het RUP vormt niet het kader voor de toekenning van een vergunning voor een project opgesomd in bijlage I, II of III van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 2004 en is dus screeningsgerechtigd.

Voor wat de speciale beschermingszones betreft wordt verwezen naar hoofdstuk 7.4. van deze toelichtingsnota. Gelet op de doelstelling van het plan kan gesteld worden dat geplande bestemmingswijzigingen worden doorgevoerd om een aangepast beheer in de zin van de speciale beschermingszones mogelijk te maken en dat dus bijgevolg gesteld kan worden dat er geen betekenisvolle aantasting van de soorten en habitats van deze speciale beschermingszones kan zijn.Voor een aantal gebieden kan gesteld worden dat het om een ‘kleine wijziging’ gaat in de zin van art. 4.2.3 § 2 van het plan-MER-decreet. Het gaat om die gebieden waarvan de huidige bestemming in de plannen van aanleg hernomen wordt of om gebieden waarvan de herbestemming activiteiten zal toelaten die reeds vergunbaar waren bij de bestemming in huidige de plannen van aanleg :Voor de gebieden die thans reeds een bestemming natuurgebied hebben op de plannen van aanleg, wordt in principe deze bestemming minstens hernomen in het ruimtelijk uitvoeringsplan, tenzij op basis van de bestaande feitelijke situatie een bestemmingswijziging naar een vorm van agrarisch gebied verantwoord kan worden i.f.v. het bestaand agrarisch gebruik.Een deel van de agrarische gebieden, opgenomen in dit ruimtelijk uitvoeringsplan, hebben thans deze bestemming reeds in de bestaande plannen van aanleg. Voor deze gebieden wijzigt de bestemming niet en zijn er bijgevolg geen aanzienlijke milieueffecten te verwachten ten opzichte van het niet uitvoeren van het plan (het zgn. 0-alternatief).



Voor de screening van een aantal mer-disciplines wordt ook voor deze gebieden verwezen naar de bespreking die hierna volgt, met de adviezen van de betrokken instanties.In onderstaande screening zullen de mer-disciplines ‘fauna, flora en biodiversiteit’, ‘landschap’ en ‘mens-ruimtelijke ordening’ in detail besproken worden.

Afweging relevantie mer-disciplines

Discipline ‘mens-gezondheid en veiligheid’Advies van de dienst Veiligheidsrapportering van het departement leefmilieu,Natuur en Energie naar aanleiding van de plenaire vergaderingGelet op het feit dat : - volgens de gegevens van de dienst Veiligheidsrapportering in het

plangebied geen Seveso-inrichtingen aanwezig zijn ;- volgens de gegevens versterkt in de toelichtingsnota in het

plangebied geen Seveso-inrichtingen mogelijk zijn ;- volgens de gegevens versterkt in de toelichtingsnota in het

plangebied aandachtsgebieden aanwezig zijn, onder andere waardevolle of bijzonder kwetsbare natuurgebieden ;

- volgens de gegevens van de dienst Veiligheidsrapportering binnen een perimeter van 2 km rond het plangebied geen Seveso-inrichting aanwezig is,

betreft het plan geen relevante ruimtelijke ontwikkeling voor wat betreft het ascpect externe (mens)veiligheid en beslist de dienst Veiligheidsrapportering dat er geen ruimtelijk veiligheidsplan dient opgemaakt te worden.Advies van de dienst Veiligheidsrapportering van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie invoegen over te verwachten effecten inzake externe veiligheid en het ruimtelijk veiligheidsrapport.

Discipline ‘geluid en licht’Dit ruimtelijk uitvoeringsplan geeft geen aanleiding tot mogelijks negatieve effecten voor de disciplines ‘geluids- en lichthinder’.

Discipline ‘water’Hier wordt verwezen naar hoofdstuk 4.8 Watertoets. Voor wat het afvalwater betreft, wordt het door het voorliggend plan mogelijk gemaakt om bij gebouwen en constructies een installatie aan te leggen voor het behandelen van afvalwater.

Discipline ‘bodem’Voorliggend plan zal geen aanleiding geven tot het wijzigen van bodemtypes.

Disciplines ‘biodiversiteit’, ‘atmosfeer’, ‘klimatologische factoren’, ‘stoffelijke goederen’ en ‘mobiliteit’Gezien de doelstellingen van voorliggend plan kunnen geen significant negatieve milieueffecten voor deze disciplines verwacht worden. Hier wordt ook verwezen naar hoofdstuk 7.4 Passende beoordeling.



Om aan te tonen dat voor het voorgenomen plan verder geen significante negatieve milieueffecten heeft voor de disciplines ‘fauna, flora en biodiversiteit’, ‘landschap’, ‘mens-ruimtelijke ordening’ en ‘energie- en grondstoffenbeleid’ derhalve geen plan-MER behoeft in de zin van artikel 4.2.3 § 3 van het plan-MER-decreet zal per type bestemmingswijziging volgende methodiek worden gehanteerd:1. In welke mate verschilt het voorgenomen plan van het huidig

geldend plan, is het voorgenomen plan kader voor bijlage I/II/III projecten of is een passende beoordeling vereist?

2. Hoe gaat het voorgenomen plan om met de bestaande (referentie-) toestand?

3. Kan het voorgenomen plan aanleiding geven tot significante milieueffecten in de mer-disciplines ‘fauna, flora en biodiversiteit’, ‘landschap’, ‘mens-ruimtelijke ordening’ en ‘energie- en grondstoffenbeleid’ ?

Beoordeling mogelijke milieueffecten

A. Wijziging van (landschappelijk waardevol) agrarisch gebied naar natuurgebiedA.1. Deze bestemmingswijziging heeft tot doel de aanwezige natuurwaarden in het gebied beter te beschermen en kansen te creëren om de huidige natuurstructuur te verankeren, te bufferen en de potentiële natuurwaarden te ontwikkelen. Zo wordt uitvoering gegeven aan de natuurbehoudsdoelstellingen voor de Habitat- en Vogelrichtlijngebieden en de doelstellingen die voor het Vlaams Ecologisch Netwerk en het Integraal Verwevend en Ondersteunend Netwerk geformuleerd worden, rekening houdend met het bestaande landgebruik in deze gebieden. Deze wijzigingen maken bijgevolg een aangepast beheer in de zin van de speciale beschermingszones mogelijk. Voor deze bestemmingswijziging wordt per definitie gesteld dat ze geen aanzienlijke negatieve milieueffecten kan hebben. Een belangrijk deel van de als natuurgebied aangeduide gebieden betreffen duinrelicten. Deze gebieden bezitten nu reeds in het kader van het Duinendecreet de bescherming : voor de het duinen duingebied belangrijk landbouwduinengebied.Gelet op het voorgaande is het derhalve mogelijk te stellen dat het voorgenomen plan een bijdrage betekent tot de beheersmaatregelen binnen de speciale beschermingszones. Deze onderdelen van het voorgenomen plan vormen dus geen kader voor bijlage I/II/III-projecten en er is geen passende beoordeling vereist, vermits de bestemmingswijziging juist tot doel heeft de vermelde natuurbehoudsdoelstellingen, en in het bijzonder de Europese instandhoudingsdoelstellingen, te bevestigen, te realiseren of te faciliteren . Er kan dan ook gesteld worden dat het plan geen aanleiding geeft tot betekenisvolle aantasting, maar juist wel beoogt bij te dragen tot het realiseren van een gunstige staat van instandhouding van de betrokken habitats en soorten.A.2. Voor de wijziging naar natuurgebied wordt uitgegaan van de bestaande toestand. Het is de bedoeling om de aanwezige natuurwaarden in deze gebieden beter te beschermen en kansen te creëren om de potentiële natuurwaarden te ontwikkelen in relatie tot de natuurbehoudsdoelstellingen voor de speciale beschermingszones en de doelstellingen die voor het Vlaams Ecologisch Netwerk en het Integraal



Verwevend en Ondersteunend Netwerk geformuleerd worden, zonder het huidig ruimtelijk functioneren op korte termijn aan te tasten.A.3. Het voorgenomen plan betreft een wijziging van het bestaande kader voor vergunningen voor het aanwezige landbouwbedrijf. De bestemmingswijziging heeft geen invloed op het vergunningskader voor de zonevreemde woningen daar de beperkingen opgelegd door opname binnen de gebieden van het Duinendecreet van kracht blijven. Er zijn geen significant negatieve milieueffecten voor de disciplines ‘fauna, flora en biodiversiteit’ en ‘landschap’ te verwachten, aangezien de wijziging ingegeven is door de bestaande toestand, en het de bedoeling is de abiotische en biotische kwaliteiten van de referentiesituatie juridisch te verankeren en op lange termijn positief te beïnvloeden. Ten aanzien van de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’, zijn eveneens geen significant negatieve milieueffecten te verwachten daar de wijziging ingegeven is door de bestaande toestand. Ten aanzien van de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’, zijn door de bestemmingswijziging naar natuurgebied negatieve effecten te verwachten. Kapitaal- en gebruikersschade en eventuele mogelijkheden tot ontheffing van het bemestingsverbod in natuurgebied zijn de hier wettelijke voorziene milderende maatregelen zodat kan verwacht worden dat deze effecten niet van significant negatieve aard zullen zijn.

B. Wijziging van landschappelijk waardevol agrarisch gebied naar agrarisch gebiedB.1. De agrarische gebieden worden gedifferentieerd in functie van de landschappelijke kenmerken. Omwille van deze landschappelijke kwaliteiten (het open karakter van de Zwinpolder) worden de bebouwingsmogelijkheden binnen het agrarisch gebied beperkt : niet-grondgebonden bedrijven en glastuinbouw zijn niet toegelaten, evenals het plaatsen van middelgrote en grote windmolens. De doelstelling van deze wijzigingen is dus om de bestaande ruimtelijke kenmerken te bestendigen zonder het economisch gebruik van het landbouwgebied in het gedrang te brengen. De onderdelen van het voorgenomen plan vormen dus geen kader voor bijlage I/II/III-producten en er is geen passende beoordeling vereist.B.2. Voor de wijziging naar agrarisch gebied wordt uitgegaan van de bestaande toestand. Het is de bedoeling om de waardevolle landschapskenmerken te beschermen, zonder het ruimtelijk functioneren aan te tasten.B.3. het voorgenomen plan betreft slechts een beperkte wijziging van het bestaande agrarisch gebied en is ingegeven door de bestaande toestand. Deze bestaande toestand wordt beschouwd als de realisatie van het momenteel bestaand plan.Omwille van het feit dat de realisatie van het huidig geldend plan de verantwoording vormt voor het aanduiden van agrarisch gebied in het voorgenomen plan kunnen er geen significant negatieve milieueffecten zijn in de milieudiscipline ‘fauna, flora en biodiversiteit’.Door het omzetten van het landschappelijk waardevol agrarisch gebied naar agrarisch gebied kan een negatief effect op de discipline ‘landschap’ verwacht worden. Door het beperken van de bebouwingsmogelijkheden worden deze negatieve effecten tot een minimum beperkt.Gezien rekening gehouden wordt met het economisch gebruik van het landbouwgebied kan gesteld worden dat er ook geen negatieve



significante effecten te verwachten zijn binnen de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’.

C. Aanduiden van landschappelijke en andere onroerende erfgoedwaarden door middel van een vlakvormige overdrukC.1. Deze overdruk op de bestemmingen heeft tot doel de waarden en typische landschapskenmerken te beschermen en te versterken. Deze overdrukken zijn grotendeels een vertaling van het huidig geldend bestemmingsplan, waarop deze zones zijn aangeduid als landschappelijk waardevol. Binnen deze overdrukken worden geen nieuwe landbouwzetels toegelaten maar bestaande landbouwzetels kunnen uitbreiden. De doelstelling van deze wijziging is dus om de bestaande ruimtelijke en landschappelijke kenmerken te bestendigen zonder het economisch gebruik van het landbouwgebied in het gedrang te brengen. Deze onderdelen van het voorgenomen plan vormen dus geen kader voor bijlage I/II/III-projecten.C.2. Voor de aanduiding van de landschapskenmerken wordt uitgegaan van de bestaande toestand. Het is de bedoeling om het bestaande waardevolle landschap te beschermen, zonder het huidig ruimtelijk functioneren aan te tasten.

C. Wijziging van landschappelijk waardevol agrarisch gebied naar bouwvrij agrarisch gebiedC.1. De agrarische gebieden worden gedifferentieerd in functie van de landschappelijke kenmerken (open karakter). Omwille van deze landschappelijke kwaliteiten worden de bouwmogelijkheden geschrapt. Binnen de als bouwvrij aangeduide gebieden bevindt zich geen bebouwing. De doelstelling van deze wijziging is dus om de bestaande ruimtelijke en landschappelijke kenmerken te bestendigen zonder het economisch gebruik van het landbouwgebied in het gedrang te brengen. Deze onderdelen van het voorgenomen plan vormen dus geen kader voor bijlage I/II-projecten en er is geen passende beoordeling vereist.C.2. Voor de wijziging naar bouwvrij agrarisch gebied wordt uitgegaan van de bestaande toestand. Het is de bedoeling om de bestaande onbebouwde ruimte te beschermen, zonder het ruimtelijk functioneren aan te tasten.C.3. Hhet voorgenomen plan betreft slechts een beperkte wijziging van het bestaande agrarisch gebied en is ingegeven door de bestaande toestand. Deze bestaande toestand wordt beschouwd als de realisatie van het momenteel bestaand plan.Omwille van het feit dat de realisatie van het huidig geldend plan de verantwoording vormt voor het aanduiden van agrarisch gebied met vlakvormige overdruk omwille van landschappelijke en andere onroerende erfgoedwaarden in het voorgenomen plan zijn kunnen er geen significant negatieve milieueffecten te verwachten zijn in de milieudiscipline ‘fauna, flora en biodiversiteit’. en ‘landschap’. Gezien de doelstelling kan tevens gesteld worden dat voor de discipline ‘landschap’ de te verwachten effecten significant positief zijn. Het is de bedoeling de abiotische en biotische kwaliteiten en de erfgoedwaarde van de bestaande toestand juridisch te verankeren en op lange termijn positief te beïnvloeden. Ten aanzien van de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’, zijn eveneens geen significant negatieve effecten te verwachten aangezien het huidige gebruik behouden kan blijven.Gezien



rekening gehouden wordt met het economisch gebruik van het landbouwgebied kan gesteld worden dat er ook geen negatieve significante effecten te verwachten zijn binnen de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’.

D Wijziging van (landschappelijk waardevol) agrarisch gebied naar agrarisch gebied met overdruk natuurverweving

D.1. De agrarische gebieden worden gedifferentieerd in functie van de bebouwingsmogelijkheden en in functie van de potenties voor natuurverweving. De natuurverwevingsgebieden zijn bouwvrije gebieden. De bebouwingsmogelijkheden worden beperkt omwille van de ecologische kwaliteiten en potenties van de gebieden. De doelstelling van deze wijzigingen is dus om de bestaande ruimtelijke kenmerken te bestendigen zonder het economisch gebruik van het landbouwgebied in het gedrang te brengen. Deze onderdelen van het voorgenomen plan vormen dus geen kader voor bijlage I/II/III-projecten en er is geen passende beoordeling vereist. De aanduiding als natuurverwevingsgebied impliceert dat voor deze gebieden natuurrichtplannen in de zin van het natuurdecreet opgemaakt kunnen worden waarin voor wat de natuurverwevingsaspecten stimulerende maatregelen uitgewerkt kunnen worden.D.2. Voor de wijziging naar agrarisch gebied met overdruk natuurverweving wordt uitgegaan van de bestaande en gewenste toestand in relatie tot de omliggende natuurfunctie. Het is de bedoeling om de bestaande onbebouwde ruimte te beschermen, zonder het huidig ruimtelijk functioneren aan te tasten. Tevens kunnen de beheerders van het gebied vrijwillig kiezen om de potenties voor natuurverweving verder te benutten.D.3. Het voorgenomen plan betreft slechts een beperkte wijziging van het bestaande agrarisch gebied en is ingegeven door de bestaande toestand. Deze bestaande toestand wordt beschouwd als de realisatie van het momenteel bestaand plan. Omwille van het feit dat de realisatie van het huidig geldend plan de verantwoording vormt voor het aanduiden van bouwvrije natuurverwevingsgebieden in het voorgenomen plan, worden er geen significant negatieve milieueffecten verwacht in de milieudisciplines ‘fauna, flora en biodiversiteit’ en ‘landschap’. Bestaande landbouwzetels zullen niet worden opgenomen in het agrarisch gebied met overdruk natuurverweving en rond de bestaande landbouwzetels worden uitbreidingsperimeters gelaten zodat gesteld kan worden dat er ook geen significant negatieve effecten te verwachten zijn binnen de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’.

F. Wijziging van ontginningsgebied met nabestemming agrarisch gebied naar agrarisch gebiedF.1. Deze bestemmingswijziging heeft tot doel de bestaande ruimtelijke kenmerken te bestendigen. Het exploiteren van het ontginningsgebied betekent een aanzienlijke ingreep in het polderlandschap. Deze bestemmingswijziging werd ingegeven door de bestaande situatie met betrekking tot het ontginnen van polderklei. Het ontginningsgebied bevindt zich in het open poldergebied langs de Nederlandse grens in de omgeving van de ankerplaats ‘Zwinlandschap’. De Zwinpolders vervullen



een belangrijke landbouwfunctie en hebben een grote landschappelijke waarde. De polders zijn hier nog niet aangetast. Het ontginningsgebied is moeilijk bereikbaar, enkel toegankelijk via lokale wegen. Het ontginningsgebied langs de Burkeldijk werd bij de opmaak van het gewestplan aangeduid als ontginningsgebied voor polderklei. In de buurt waren verschillende steenbakkerijen actief. De steenbakkerijen zijn ondertussen allemaal verdwenen. In het BOD ‘Alluviale klei van Schelde en Maasbekken & Polderklei (BVR van 20 februari 2009)’ werd dit ontginningsgebied niet langer weerhouden als te ontginnen voor polderklei maar als voorlopig te behouden ontginningsgebied als reservegebied voor vulzand. Een grondige afweging zou gebeuren op de opmaak van het BOD ‘Zand in West-Vlaanderen’. Dit BOD is tot op heden niet opgemaakt. Volgens de ‘Ontwerp Delfstoffennota Zand in Vlaanderen (januari 2013)’ bedraagt de reserve aan vulzand in West-Vlaanderen ruim 18.800.000 m³ en in Vlaanderen ruim 36.500.000 m³. Het te ontginnen volume vulzand in het betrokken ontginningsgebied (WVL027D Jansdijk) wordt geraamd op 1.230.000 m³. Vulzand heeft een relatief lage economische waarde en waarvoor verschillende alternatieven bestaan via hergebruik van allerlei bouwmaterialen. Er is een namelijk een ruim aanbod aan polderklei, ruimschoots voldoende om aan de behoefte te voldoen. Er zijn in de onmiddellijke omgeving van dit ontginningsgebied geen steenbakkerijen meer aanwezig. Gezien de ligging van het gebied, de slechte ontsluiting en de geringe omvang biedt het gebied weinig meerwaarde als ontginningsgebied voor polderklei of zand in West-Vlaanderen. De doelstelling van deze wijziging is dus om de bestaande ruimtelijke en landschappelijke kenmerken en het landbouwgebruik te bestendigen. Deze onderdelen van het voorgenomen plan vormen dus geen kader voor bijlage I/II/III-projecten en er is geen passende beoordeling vereist.

F.2. Voor de wijziging naar agrarisch gebied wordt uitgegaan van de bestaande toestand. Het is de bedoeling om de bestaande landgebruik en landschap te beschermen.F.3. Het voorgenomen plan betreft slechts een beperkte wijziging van het bestaande agrarisch gebied en is ingegeven door de bestaande toestand. Deze bestaande toestand wordt beschouwd als de realisatie van het momenteel bestaand plan.Omwille van het feit dat de realisatie van het huidig geldend plan de verantwoording vormt voor het aanduiden van agrarisch gebied in het voorgenomen plan kunnen er geen significant negatieve milieueffecten zijn in de milieudiscipline ‘fauna, flora en biodiversiteit’ en ‘landschap’. Gezien rekening gehouden wordt met het huidige gebruik van het ontginningsgebied kan gesteld worden dat er ook geen negatieve significante effecten te verwachten zijn binnen de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’.Gezien de ontwikkelingsperspectieven voor dit ontginningsgebied kan gesteld worden dat er geen negatief significante effecten te verwachten zijn binnen de discipline ‘energie- en grondstoffenbeleid’.

G. Wijziging van woongebied naar natuurgebied



G.1. Deze bestemmingswijziging heeft tot doel de aanwezige natuurwaarden in het gebied beter te beschermen en kansen te creëren om de huidige bosstructuur natuurstructuur te verankeren en te bufferen en de potentiële natuurwaarden te ontwikkelingen. Zo wordt uitvoering gegeven aan de natuurbehoudsdoelstellingen voor het Habitatrichtlijngebied en de doelstellingen die voor het Vlaams Ecologisch Netwerk en het Integraal Verwevend en Ondersteunend Netwerk geformuleerd worden, rekening houdend met het bestaande landgebruik in deze gebieden. Voor deze bestemmingswijzigingen wordt per definitie gesteld dat ze géén aanzienlijke negatieve milieueffecten kunnen hebben. In deze gebieden geldt momenteel reeds een bouwbeperking daar ze in het kader van het Duinendecreet werden aangeduid als beschermd duinengebied. Het aanduiden van natuurgebied is een vertaling van de huidige bestemming naar de juridisch vastgelegde bescherming. Gelet op het voorgaande is het derhalve mogelijk te stellen dat het voorgenomen plan een bijdrage betekent tot de beheersmaatregelen binnen de speciale beschermingszone. Deze onderdelen van het voorgenomen plan vormen dus geen kader voor bijlage I/II/III-projecten en er is geen passende beoordeling vereist.G.2. Voor de wijziging naar natuurgebied wordt uitgegaan van de bestaande toestand. Het is de bedoeling om kansen te creëren om de natuurstructuur te versterken via ecologische verbindingen en de daaraan verbonden potentiële natuurwaarden te ontwikkelingen in relatie tot de natuurbehoudsdoelstellingen voor het Habitatrichtlijngebied en de doelstellingen die voor het Vlaams Ecologisch Netwerk en het Integraal Verwevend en Ondersteunend Netwerk geformuleerd worden. In deze gebieden geldt momenteel reeds een bouwbeperking daar ze in het kader van het Duinendecreet werden aangeduid als beschermd duinengebied.G.3. Het voorgenomen plan betreft een wijziging van het bestaande kader voor vergunningen. Er is echter geen negatieve significant milieueffect voor de disciplines ‘fauna en flora’ en ‘landschap’ te verwachten, aangezien de wijziging ingegeven is door de bestaande toestand en het de bedoeling is de abiotische en biotische kwaliteiten van de referentiesituatie juridisch te verankeren en op lange termijn positief te beïnvloeden. Ten aanzien van de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’ zijn eveneens geen significante milieueffecten te verwachten aangezien het de ruimtelijke vertaling van reeds bestaande juridische beschermingen is en er nu reeds bouwbeperkingen van kracht zijn door opname binnen de gebieden van het Duinendecreet. Bij het aanduiden van de beschermde duingebieden werden reeds specifieke vergoedingen uitbetaald.

H. Wijzigingen van agrarisch gebied naar openruimtegebied met cultuurhistorische waarde en natuurverwevingH.1. Deze bestemmingswijziging heeft tot doel de bestaande ruimtelijke kenmerken te bestendigen en een juridische basis te geven voor het behoud van cultuurhistorische erfgoedwaarden, afgestemd op de ecologische waarde van het omliggende landbouwgebied met duinrelicten. Het behoud van de architecturale waarde van deze site wordt met de bestemmingswijziging verzekerd. Voor deze bestemmingswijzigingen wordt per definitie gesteld dat ze géén aanzienlijke negatieve milieueffecten kunnen hebben. Deze onderdelen



van het voorgenomen plan vormen dus geen kader voor bijlage I/II/III-projecten en er is geen passende beoordeling vereist.H.2. Voor de wijziging naar gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde wordt uitgegaan van de bestaande toestand. Het is de bedoeling om een eenduidige bescherming te geven aan het cultuurhistorisch erfgoed, rekening houdend met de natuur- en landschapswaarden van de het omliggende landbouwgebied met duinrelicten en van de site zelf. H.3. Het voorgenomen plan betreft een wijziging van het bestaande kader voor vergunningen. Er is echter geen significant negatief milieueffect voor de disciplines ‘fauna en flora’ en ‘landschap’ te verwachten, aangezien de wijziging ingegeven is door de bestaande toestand, en het de bedoeling is de abiotische en biotische kwaliteiten en de erfgoedwaarde van de referentiesituatie juridisch te verankeren en op lange termijn positief te beïnvloeden. Ten aanzien van de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’, zijn eveneens geen significante negatieve milieueffecten te verwachten aangezien het huidige gebruik behouden kan blijven en ruime mogelijkheden voor functiewijzigingen in de verordenende voorschriften werden opgenomen..

G. Wijzigingen van zone voor openbaar nut naar openruimtegebied met cultuurhistorische waardeG.1. Deze bestemmingswijziging heeft tot doel de bestaande ruimtelijke kenmerken te bestendigen en een juridische basis te geven voor het behoud van cultuurhistorische erfgoedwaarden, afgestemd op de ecologische waarde van het omliggende landbouwgebied met duinrelicten. Het behoud van de industriële waarde van deze site wordt met de bestemmingswijziging verzekerd. Voor deze bestemmingswijzigingen wordt per definitie gesteld dat ze géén aanzienlijke negatieve milieueffecten kunnen hebben. Deze onderdelen van het voorgenomen plan vormen dus geen kader voor bijlage I/II/III-projecten en er is geen passende beoordeling vereist.H.2. Voor de wijziging naar gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde wordt uitgegaan van de bestaande toestand. Het is de bedoeling om een eenduidige bescherming te geven aan het cultuurhistorisch erfgoed, rekening houdend met de natuur- en landschapswaarden van het omliggende landbouwgebied met duinrelicten en van de site zelf. H.3. Het voorgenomen plan betreft een wijziging van het bestaande kader voor vergunningen. Er is echter geen significant negatief milieueffect voor de disciplines ‘fauna en flora’ en ‘landschap’ te verwachten, aangezien de wijziging ingegeven is door de bestaande toestand, en het de bedoeling is de abiotische en biotische kwaliteiten en de erfgoedwaarde van de referentiesituatie juridisch te verankeren en op lange termijn positief te beïnvloeden. Ten aanzien van de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’, zijn eveneens geen significante negatieve milieueffecten te verwachten aangezien het huidige gebruik behouden kan blijven.

I. Aanduiden van lineaire landschapselementen door middel van een overdrukI.1. Deze overdruk op de verschillende bestemmingen heeft tot doel de waarden en typische landschapskenmerken te behouden en waar mogelijk te herstellen, in afstemming met de onderliggende bestemmingen. Deze overdrukken zijn een aanduiding op plan van de



aanwezige dijken, polderwaterlopen en kreekrestanten. De doelstelling van deze overdruk is de bestaande ruimtelijke en landschappelijke kenmerken te bestendigen zonder het gebruik van de basisbestemming in het gedrang te brengen. Deze onderdelen van het voorgenomen plan vormen dus geen kader voor bijlage I/II/III-projecten.I.2. Voor de aanduiding van de lineaire landschapselementen wordt uitgegaan van de bestaande toestand. Het is de bedoeling om het bestaande waardevolle landschap te beschermen, zonder het ruimtelijk functioneren aan te tasten.I.3. Het voorgenomen overdruk betreft slechts een beperkte wijziging van de onderliggende basisbestemming en is ingegeven door de bestaande toestand. Deze bestaande toestand wordt beschouwd als de realisatie van het momenteel bestaand plan.Omwille van het feit dat de realisatie van het huidig geldend plan de verantwoording vormt voor het aanduiden van de lineaire landschapselementen zijn er geen significant negatieve milieueffecten te verwachten in de milieudiscipline ‘fauna, flora en biodiversiteit’. en ‘landschap’. Gezien de doelstelling kan tevens gesteld worden dat voor de discipline ‘landschap’ de te verwachten effecten significant positief zijn. Het is de bedoeling de abiotische en biotische kwaliteiten en de landschappelijke waarde van de bestaande toestand juridisch te verankeren en op lange termijn positief te beïnvloeden. Ten aanzien van de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’ zijn eveneens geen significant negatieve effecten te verwachten aangezien het gebruik, gekoppeld aan de basisbestemming, behouden kan blijven.

Samenvattende beschrijvingDe bestaande agrarische gebieden worden gedifferentieerd in functie van de waardevolle landschappelijke kenmerken en potenties voor natuurverweving ter bescherming van de aanwezige natuurwaarden. Verder worden natuurbestemmingen herbevestigd en worden specifieke elementen opgenomen voor het behoud van erfgoedwaarden, afgestemd op de aanwezige natuurwaarden. Per type bestemmingswijziging werd hoger weergegeven in welke mate het voorgenomen plan kader is voor bijlage I, II of III-projecten en of een passende beoordeling is vereist. Het samengaan van al deze planonderdelen levert geen cumulatieve effecten op, aangezien deze allen dezelfde doelstelling hebben, namelijk het vrijwaren van de openruimte voor landbouw, natuur en bos, het behoud van erfgoedwaarden en het in uitvoering brengen van de beheersmaatregelen voor deze speciale beschermingszones.Voor de hoger beschreven planonderdelen werd telkens aangetoond dat er geen passende beoordeling nodig is. Het samengaan van de verschillende planonderdelen levert geen conflicten op en kan eveneens geen aanleiding geven tot een betekenisvolle aantasting van een soort of habitat.De planonderdelen die grenzen aan Nederland omvatten de bestendiging van de bestaande, (onbebouwde) agrarische gebieden. Er kan dus vanuit gegaan worden dat er geen grensoverschrijdende significante negatieve milieueffecten verwacht worden.Alle planonderdelen zijn gericht op het behouden en versterken van de bestaande ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten. Het samengaan van de



verschillende planonderdelen veroorzaakt geen ruimtelijke conflicten of bijkomende milieueffecten.Het voorgenomen plan betreft enkel beperkte wijzigingen van het bestaand kader voor vergunningen. Door het samengaan van de verschillende planonderdelen zijn geen significant negatieve milieueffecten te verwachten, aangezien de wijzigingen ingegeven zijn door de bestaande kenmerken van het gebied. De indeling van de planonderdelen is bovendien gebeurd in overleg met de betrokken actoren en gebaseerd op de bestaande toestand. Ten aanzien van de discipline ‘mens-ruimtelijke ordening’ zijn geen significant negatieve milieueffecten te verwachten omwille van de gericht ingezette ruime overgangsbepalingen en andere milderende maatregelen.

8.2. Passende beoordeling ten aanzien van als Speciale Beschermingszones te beschouwen gebiedenHet decreet Natuurbehoud bepaalt dat ieder plan dat - afzonderlijk of in combinatie met één of meerdere bestaande of voorgestelde activiteiten, plannen of programma’s - een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een als speciale beschermingszone te beschouwen gebied kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een passende beoordeling.Het gaat om gebieden die door de Vlaamse regering zijn voorgesteld of aangewezen zijn als Speciale Beschermingszone in toepassing van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG van 02.05.1979) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van 21.05.1992).

8.2.1. Soorten en habitats van de speciale beschermingszonesVolgende soorten en habitats zijn aangemeld voor de binnen het plangebied voorkomende Speciale Beschermingszones; deze gegevens zijn geactualiseerd aan de hand van het de ter goedkeuring neergelegde S-IHD-rapporten:

SBZ-H ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ :1130Estuaria1140Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten1310Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met

Salicornia-soorten en andere zoutminnende planten1320Schorren met slijkgrasvegetaties (Spartinion)1330Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)2110Embryonale wandelende duinen2120Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte

duinen)2130Vastgelegde duinen met kruidvegetaties (grijze duinen)[2150] Eu-atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (CGalluno-Ulicetea)2160Duinen met Hippophae rhamnoides2170Duinen met Salix arenaria2180Beboste duinen van het Atlantische kustgebied2190Vochtige duinvalleien3140Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische

Characeeënvegetatie



1166Triturus cristatus – Kamsalamander1014 Vertigo angustior - Nauwe korfslak1016 Vertigo moulinsiana – Zeggekorfslak1614Apium repens - Kruipend moerasscherm1903Liparis loeselii – GroenknolorchisOok voor de Bijlage III-soorten Rugstreeppad (Bufo calamita) en Boomkikker (Hyla arborea) werden doelen opgenomen in de S-IHD’s voor (delen van) het plangebied.De habitattypes 1130, 1140, 1320, 2110, 2120 en 2150 en habitatrichtlijnsoorten 1014, 1016, en 1614 en 1903 komen actueel niet voor binnen het plangebied. Binnen het plangebied werden poelen (mogelijk habitattype 3140) als type 2190 in kaart gebracht. De doelen betreffende duinhabitats moeten deels binnen het plangebied (deelgebied 12 in het rapport), deels buiten het plangebied (deelgebied 13) gerealiseerd worden. Doelen voor types 1310, 1320, 1330 situeren zich volledig buiten het plangebied.Het Besluit van de Vlaamse regering stelt tevens het herstel en de inrichting van de Oude Hazegraspolder als kerngebied voor de Boomkikker – Hyla arborea als doelstelling. Een tiental geschikte poelen dient voorzien te worden om een kernpopulatie van minimum 200 roepende mannetjes te huisvesten. Een aantal kleinere geschikte poelen in de Oude Hazegraspolder als stapsteen en verbinding met de populatie in het VNR Zwinduinen en –polders. Als verbinding tussen de grote poelen en kleine poelen in de Oude Hazegraspolder en de verbinding met de populatie in het VNR moet de kleinschalige landschap van de Oude Hazegraspolder verder uitgebouwd worden door het voorzien van struweel en KLE’s. Tevens is connectiviteit nodig met de populatie in het Nederlandse Retranchement via bestaande of nog aan te leggen dijken. In totaal gaat het om een extra oppervlakte van 20 ha land- en waterhabitat waarvan 6 ha van het habitattype 2190 en de overige 14 ha onder de vorm van poelen, kleine landschapselementen, ruigten en struwelen.Het ligt in de lijn der verwachtingen dat de voorziene bestemmingswijzigingen binnen het plangebied afdoende zullen zijn voor de realisatie van deze instandhoudingsdoelstellingen, mits de daartoe benodigde basismilieukwaliteit gegarandeerd is en mits actieve inrichtingsmaatregelen genomen worden op het terrein.Het bijstellen van de taakstelling gebeurt echter in de, per SBZ-deelgebied op te maken, managementplannen, en niet in het kader van een RUP. De IHD’s worden pas gealloceerd indien ze opgenomen zijn in een beheerplan.

SBZ-H ‘Polders’1310Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met

Salicornia-soorten en andere zoutminnende planten1330Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)6410Grasland met Molinia op kalkhoudende bodem en kleibodem (Eu-

Molinion)6430Voedselrijke ruigten



7140 Overgangs- en trilveen91E0 Overblijvende of relictbossen op alluviale grond (Alnion

glutinoso-incanae)1318Myotis dascyneme – Meervleermuis1166Triturus cristatus – KamsalamanderHet habitattype 6410 werd verkeerdelijk aangemeld binnen de Polders en komt dus ook niet voor binnen het plangebied. Ook habitattypes 6430, 7140 en 91E0 komen actueel niet voor binnen het plangebied. Volgens het ter goedkeuring neergelegde S-IHD-rapport 31 komt het habitattype 6510 Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis) (glanshaverhooiland) actueel, en waarschijnlijk ook op het moment van aanmelding, wel voor binnen het plangebied, maar is bij aanmelding niet opgegeven.Binnen het plangebied liggen twee deelgebieden van de Speciale Beschermingszone: BE2500002-17 Dievengat, Oude en Nieuwe Vrede, Oud Fort Isabella en BE2500002-18 Oude Hazegraskreek Er worden geen extra doelen voor habitats of soorten gesitueerd in deze deelgebieden van de SBZ-H Polders.

SBZ-V ‘Het Zwin’Broedvogels : IJsvogel, Grote stern, Strandplevier, Kleine zilverreiger,

Kluut, Blauwborst, Ooievaar, Zwartkopmeeuw, Bruine kiekendief, Steltkluut, Dougalls stern, Kwak, LepelaarNoordse stern, Visdief, Wespendief

Niet-broedvogels : Kleine rietgans, Kolgans, Blauwe kiekendief, Kemphaan, Kleine zwaan, Grote zilverreiger, Grauwe gans, Wulp, Goudplevier, Velduil, Lepelaar, Regenwulp

Voor volgende soorten werden doelen geformuleerd binnen het plangebied volgens de S-IHD-rapporten 30 en 31: Broedvogelsoorten van Bijlage IVBlauwborst (40 bp.), Ooievaar (26 bp.), Zwartkopmeeuw (ev. terugkeer), ,Kwak (10 bp.), Visdief (1 bp.), Kleine zilverreiger (20-30 bp.), Wespendief (enkele bp in volledige SBZ), Lepelaar (1 à 2 bp.), Grote stern (ev. terugkeer), Strandplevier (2-4 bp.), Dwergstern (enkele bp.), Kluut (20-30 bp.) Doortrekkende en overwinterende vogelsBlauwe kiekendief (5 ex.), Kemphaan (50-100 ex.), Kolgans (2.000 ex.als seizoensgemiddelde), Grote zilverreiger (enkele ex.). Tussen haakjes staan de aantallen die als doel vooropgesteld worden binnen de SBZ-V “Het Zwin”. Vaak gaat het over een behoud van bestaande populatiegemiddelden. De SBZ-V “Poldercomplex” valt buiten het plangebied.

8.2.2. Evaluatie van de mogelijke betekenisvolle aantasting van de soorten en habitats van de speciale beschermingszoneDe in het RUP voorgestelde afbakening van natuurgebied met overdruk GEN en GENO laat toe dat invulling wordt gegeven aan de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde soorten en habitats, zowel op niveau van de betreffende beschermingszones, als op gewestelijk niveau.


Lieve Vriens, 03-03-14,

Dit is de lijst van het rapport.Doelen van bijlage 2 staan hieronder.

Lieve Vriens, 03-03-14,

Geen doel voor SBZ_V Het Zwin


Zo maakt de aanduiding als natuurgebied met overdruk grote eenheid natuur (in ontwikkeling) van de duingebieden in delen van de Oude en Nieuwe Hazegraspolder de uitbreiding en een kwaliteitsverbetering van duingraslanden mogelijk (habitattype 2130). Dit ondermeer door het instellen van een geschikt beheer op graslanden die actueel geen natuurbeheer kennen. De kwaliteitsverbetering en oppervlaktetoename draagt bij tot de instandhouding van verschillende habitattypische Rode Lijst-soorten, onder meer Kleine parelmoervlinder, Heivlinder en verschillende soorten sprinkhanen en planten van de Rode Lijst die specifiek gebonden zijn aan het duinecosysteem. Het realiseren van een aaneengesloten groengebied heeft ook voor andere duinhabitats (habitattype 2160, 2170, 2180 en 2190) een positief effect.De Oude Hazegraspolder wordt als kerngebied voor het herstel van de Boomkikker naar voren geschoven in rapport 30 betreffende de instandhoudingsdoelen. Om dit herstel te bereiken is er een uitbreiding van land- en waterhabitat nodig (o.a. habitattype 2190) onder de vorm van poelen, kleine landschapselementen, ruigten en struwelen. Ook voor Kamsalamder is meer kwalitatief waterhabitat en een verbeterde connectiviteit tussen leefgebieden noodzakelijk om te voldoen aan de instandhoudingsdoelen. Het bestemmen van de graslanden in de omgeving van Oud Fort Isabella, de graslanden langs de Grote Geul ter hoogte van de N376 en de graslanden langs de Hazegraskreek als natuurgebied met overdruk GEN of GENO is van essentieel belang voor het realiseren van een gunstige staat van instandhouding van habitattypes 1310 en 1330 en regionaal belangrijke biotopen ‘zilte wateren’, ‘kamgrasland’, ‘zilverschoongrasland’ en ‘rietland’. De waterplassen en rietvegetaties bij het Oud Fort en de Burkeldijk zijn zeer belangrijk voor de instandhouding van de populaties Bruine kiekendief en Blauwborst en voor overwinterende en doortrekkende vogels. Een bestendiging en uitbreiding van het natuurgebied ondersteunt de primaire natuurfunctie en biedt de mogelijkheid het beheer hier ten volle op af te stemmen. De dijken zijn bepalend voor het dijkenlandschap in de Zwinstreek.. De weergave als droge lineaire elementen met specifieke voorschriften is gericht op het behoud van deze landschappelijke elementen. De bestemming van de Graaf Jansdijk als natuurgebied met overdruk grote eenheid natuur komt de instandhouding en kwaliteitsverbetering van glanshavergrasland (habitattype 6510) ten goede.De aanduiding van een aantal ecologisch waardevolle graslanden als agrarisch gebied met waardevolle landschappelijke kenmerken met overdruk natuurverweving heeft als doel de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige en gewenste natuurwaarden mogelijk te maken via een stimulerend beleid. Het betreft de graslanden bij de Grote Keuvelhoeve, Vagevuurspolder, tussen de Palingstee en de Witte Hoeve, tussen de Cantelmolinie en de Grote Geul., langs de Schapersdijk en ter hoogte van de Prinsenhoeve in voor de duinen belangrijk landbouwgebied. Deze graslanden zijn tevens essentieel voor de instandhouding van overwinterende vogelsoorten: Kleine rietgans, Kolgans, Grauwe gans, Kemphaan, Goudplevier en Smient. Bruine kiekendief gebruikt deze poldergraslanden als foegareergebied. Het



behoud, herstel of ontwikkeling ervan draagt bij aan het behoud van de huidige populatie. Velduil, Wulp en Blauwe kiekendief profiteren mee.

8.3. VeiligheidsrapportageGelet op het feit dat : - volgens de gegevens van de dienst Veiligheidsrapportering in het

plangebied geen Seveso-inrichtingen aanwezig zijn ;- volgens de gegevens versterkt in de toelichtingsnota in het

plangebied geen Seveso-inrichtingen mogelijk zijn ;- volgens de gegevens versterkt in de toelichtingsnota in het

plangebied aandachtsgebieden aanwezig zijn, onder andere waardevolle of bijzonder kwetsbare natuurgebieden ;

- volgens de gegevens van de dienst Veiligheidsrapportering binnen een perimeter van 2 km rond het plangebied geen Seveso-inrichting aanwezig is,

betreft het plan geen relevante ruimtelijke ontwikkeling voor wat betreft het ascpect externe (mens)veiligheid en beslist de dienst Veiligheidsrapportering dat er geen ruimtelijk veiligheidsplan dient opgemaakt te worden.De Dienst Veiligheidsrapportering van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie heeft in haar advies van datum naar aanleiding van de plenaire vergadering over het voorontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan gesteld dat er geen ruimtelijk veiligheidsrapport moet opgemaakt worden en dat voor wat het aspect externe veiligheid geen verdere actie ondernomen moet worden.

8.4. WatertoetsArtikel 8 § 1 van het decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18 juli 2003 stelt dat de watertoets moet toegepast worden op alle overheidsbeslissingen inzake vergunningen, plannen of programma’s. Voorliggend gewestelijk ruimtelijke uitvoeringsplan is gericht op behoud van de onbebouwde open ruimte voor landbouw, natuur en bos. Het plangebied is gelegen in het bekken van de Brugse polders. Het bekkenbeheerplan voor de Brugse Polder is definitief vastgesteld op 30 januari 2009.Het plangebied maakt onderdeel uit van de zeepolders. Deze gebieden zijn van nature overstroombaar vanuit de zee. Het plangebied is zeer gevoelig voor grondwaterstroming. De watertoetskaart beschrijft het gebied als overstromingsgevoelig en plaatselijk is het gebied effectief overstroombaar.De duinrelicten zijn infiltratiegevoelig.Gelet op de specifieke stedenbouwkundige voorschriften die m.b.t. de waterbergingsfunctie van het gebied opgenomen zijn en die het behoud van het waterbergend vermogen garanderen, kan gesteld worden dat het plan in overeenstemming is met de doelstellingen vanuit het integraal waterbeleid.Om die reden kan geconcludeerd worden dat het plan geen betekenisvolle negatieve impact zal hebben op het watersysteem. Blijft uiteraard dat aanvragen voor stedenbouwkundige vergunningen onderworpen blijven aan de bepalingen van de watertoets en indien nodig op dat niveau bijkomende remediërende of compenserende maatregelen opgelegd kunnen worden.



9. Ruimtebalans

De invloed van de bestemmingswijzigingen in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan op de ruimteboekhouding uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) is weergegeven in volgende ruimtebalans.

Tabel 2. Ruimtebalans

Bestemmingscategorie Voor Na Verschil

Wonen 17 ha 0 ha - 17 ha

Recreatie 0,04 ha 0 ha - 0,04 ha

Reservaat en natuur 107 ha 259 ha + 152 ha

Overig groen 5,2 ha 0,8 ha - 4,4 ha

Landbouw 1602 ha 1495 ha - 107 ha

Overige bestemmingen 32 ha 9 ha - 23 ha

GEN in overdruk 93 ha2 245 ha + 152 ha

GENO in overdruk 0 ha 12 ha + 12 ha

Totaal GEN/GENO in overdruk 93 ha 257 ha + 164 ha

Natuurverweving in overdruk boven landbouw

0 ha 222 ha + 222 ha

2 Via afbakening procedure natuurdecreet ‘VEN eerste fase’ (Besluit Vlaamse Regering 18 juli 2003).



9.1. Stedenbouwkundige voorschriften

9.1. Vertaling naar verordenende stedenbouwkundig voorschriften

Verordenende stedenbouwkundige voorschriften Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriften

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘landbouw’.Artikel 1. Agrarisch gebied

Artikel 1.1 Bepalingen m.b.t. de landbouwactiviteiten

Het gebied is bestemd voor de beroepslandbouw.Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten.Gebouwen voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven, glastuinbouw en middelgrote en grote windmolens zijn niet toegelatenEen landbouwbedrijfszetel mag alleen de noodzakelijke bedrijfsgebouwen en de woning van de exploitanten bevatten, alsook verblijfsgelegenheid, verwerkende en dienstverlenende activiteiten voor zover die een integrerend deel van het bedrijf uitmaken.Verblijfsgelegenheid binnen de bestaande hoofdzakelijk vergunde gebouwen en ondergeschikt aan het landbouwbedrijf is toegelaten.

Onder landbouw wordt verstaan landbouw in de ruime zin van het woord namelijk het beroepsmatig kweken van planten of dieren voor de markt en niet voor recreatieve doeleinden.

Het kweken of houden van planten of dieren als recreatieve activiteit los van een agrarische beroepsactiviteit in hoofd- of nevenberoep en niet met oog op het produceren voor de markt wordt beschouwd als hobbylandbouw en is niet toegelaten.

“Agrarische bedrijven in hoofd- en nevenberoep zijn bedrijven die dierlijke of plantaardige producten voortbrengen voor de markt. De bedrijven zijn grondgebonden en oefenen beroepsmatig de landbouwactiviteit uit. Op het bedrijf kan een beperkte toeleverende of verwerkende activiteit voorkomen op voorwaarde dat de relatie met de landbouwactiviteit op het bedrijf substantieel is voor het voortbestaan van de toeleverende of verwerkende activiteit. Voorbeelden zijn verkoop van hoeveproducten, bewerken van eigen producten, eigen mestverwerking, hoevetoerisme. (RSV p. 397)

Omwille van het open karakter van de Zwinpolders zijn ingrepen met een grote landschappelijke impact niet toegelaten in deze polders. Het betreft de inplanting of omvorming van bestaande bedrijven naar grondloze landbouwbedrijven en serrescomplexen.

Ook het plaatsen van grote en commerciële windmolens is om landschappelijke redenen niet toegelaten. Het plaatsen van kleine windmolens, voor eigen gebruik, is wel toelaatbaar.

Bij beroepslandbouw zijn ook toegelaten zorgboerderijen en landbouweducatie voor zover dat een integrerend deel uitmaakt van een landbouwbedrijf, waterverzamelbekken op niveau van het landbouwbedrijf, kleinschalige werken om erosie te vermijden of te bestrijden...

Bij toegelaten verblijfsgelegenheid gaat het geenszins om grootschalige toeristische logies. Het voorzien in verblijfsgelegenheid moet proportioneel bekeken worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met de sectorale wetgeving. Het gaat bijvoorbeeld om hoevetoerisme, het ter beschikking stellen van slaapruimten en sanitair voor jeugdkampen of het voorzien van sanitair voor hoevekamperen.

Conform de bepalingen van artikels 4.4.4 en 4.4.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn handelingen gericht op het sociale-culturele of recreatieve medegebruik of handelingen gericht op de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden vergunbaar in het agrarisch gebied voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.Ten aanzien van de in het gebied aanwezige kleine landschapselementen gelden de algemene beschermingsmaatregelen vanuit het natuurdecreet. In die zin is het wijzigen van kleine landschapselementen afhankelijk van het verkrijgen van een natuurvergunning.Bebossing in agrarisch gebied is vergunningsplichtig op grond van artikel 35 van het Veldwetboek. Vergunningsaanvragen voor permanente bebossing moeten met de nodige omzichtigheid beoordeeld worden aangezien met dit ruimtelijk uitvoeringsplan het gebied bestemd wordt voor de landbouw. Dit geldt in mindere mate voor tijdelijke bebossing.Handelingen van algemeen belang zijn toelaatbaar op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Daaronder vallen ook de aanleg van fiets- en wandelpaden, de




herinrichting of aanpassing van lokale wegen, de aanleg van lokale nutsleidingen (elektriciteit, aardgas, drinkwater, telecommunicatie, afvalwater...).In de stedenbouwkundige voorschriften worden geen bepalingen opgenomen m.b.t. zonevreemde woningen en andere constructies, niet zijn de woningbouw. Voor deze woningen en constructies gelden de bepalingen van de artikels 4.4.10 tot 4.4.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening inzake de basisrechten voor zonevreemde constructies en zonevreemde functiewijzigingen:- Volgens deze bepalingen is het toegelaten bestaande, niet

verkrotte woningen en constructies niet zijnde woningbouw te verbouwen of te herbouwen. Bestaande woningen kunnen worden uitgebreid tot 1000 m³ en het aantal woongelegenheden blijft beperkt tot het bestaande aantal. Bij herbouw blijft het volume van de herbouwde woning beperkt tot 1000 m³, ook als het bestaande volume groter is.

- Functiewijzigingen kunnen toegelaten conform de bepalingen van artikel 4.4.23 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

Artikel 1.2 Bepalingen m.b.t. de aan landbouw verwante bedrijven

In het gebied zijn ook aan de landbouw verwante bedrijven toegelaten voor zover hun aanwezigheid in het agrarisch gebied nuttig of nodig is voor het goed functioneren van de landbouwbedrijven in de omgeving én ze gevestigd worden in bestaande hoofdzakelijk vergunde constructies. Die bedrijven moeten een directe en uitsluitende relatie hebben met de aanwezige landbouwbedrijven door afname of toelevering van diensten of producten. Primaire bewerking of opslag van producten is toegelaten. Verwerking van producten is uitgesloten, met uitzondering van mestbehandeling en mestvergisting.

Lokale toeleverende en verwerkende bedrijven met een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw, kleinhandelsbedrijven die land- en tuinbouwproducten en/of -grondstoffen verdelen en bepaalde vormen van dienstverlening zijn enkel toegelaten als functiewijziging van bestaande gebouwen in het agrarisch gebied. Nieuwe inplantingen zijn niet toegelaten in het agrarisch gebied.

Lokale toeleverende en verwerkende bedrijven met een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw zijn bedrijven die de toelevering verzorgen van landbouwgrondstoffen noodzakelijk voor of de verwerking van landbouwproducten afkomstig van de beroepslandbouwactiviteiten in de omgeving. Ze zijn klein van omvang en sluiten wat schaal betreft aan bij de omgeving. Voorbeelden zijn een lokaal conditioneringsbedrijf voor verse producten, lokale loonwerkers, kleinschalige mestverwerking. In principe kunnen dergelijke lokale toeleverende en verwerkende uitbreiden en zich inplanten op lokale bedrijventerreinen. (RSV p. 397) In het agrarisch gebied kunnen ze enkel toegelaten worden als functiewijziging in bestaande hoofdzakelijk vergunde constructies.

Regionale toeleverende en verwerkende bedrijven met een ruimtelijk-functionele relatie met de landbouw zijn bedrijven die de toelevering verzorgen van landbouwgrondstoffen noodzakelijk voor de verwerking van landbouwproducten afkomstig van de beroepslandbouwactiviteiten in de regio. Voorbeelden zijn veevoeder- en meststoffenfabrieken, slachthuizen, vleeswarenfabrieken, conservenbedrijven, groothandelsmarkten, grootschalige mestverwerking. In principe kunnen dergelijke regionale toeleverende en verwerkende bedrijven uitbreiden en nieuwe bedrijven zich inplanten op gemengde regionale bedrijventerreinen, op bedrijventerreinen voor agro-industrie en op bedrijventerreinen voor historisch gegroeide bedrijven. (RSV p. 398) Deze bedrijven zijn niet toegelaten in het agrarisch gebied, ook niet als functiewijziging in bestaande gebouwen.

Tuinaanlegbedrijven zijn enkel toegelaten als functiewijziging in bestaande gebouwen. De oppervlakte ingenomen voor opslag van materialen of het conditioneren van planten bedraagt maximum een halve hectare.

Tuincentra zijn kleinhandelsbedrijven die land- en tuinbouwproducten en/of -grondstoffen kunnen verdelen. Ze onderscheiden zich van de toeleverende en verwerkende bedrijven doordat ze niet exclusief op de beroepslandbouw gericht zijn (RSV p. 398). De bedrijven zijn niet toegelaten in het agrarisch gebied, ook niet als functiewijziging.

Als mestbehandeling en mestvergisting worden het proces beschouwd waarbij minstens 60 % van het gewicht van de te verwerken producten bestaat uit stromen direct afkomstig uit land- en tuinbouw en maximaal 40 % uit andere organische en biologische stromen. (omzendbrief RO 2006/01 van 19 mei 2006)

Agrarische (bedrijfs)gebouwen die uit de agrarische bedrijfsvoering worden uitgestoten, kunnen een functie krijgen (1) als aan de landbouw dienstverlenende bedrijven met een beperkte ruimtelijke dynamiek; (2) voor laagdynamische aan het buitengebied gekoppelde recreatieve functies; (3) als bestendiging van het wonen, los van de agrarische structuur mits het beantwoordt aan de grenzen gesteld aan zonevreemde woningen. (RSV p. 399). In praktijk is dit geregeld via de mogelijkheden voor zonevreemde constructies in de Codex RO en de mogelijkheden voor functiewijzigingen in het betreffende uitvoeringsbesluit.




Artikel 1.3 Gebiedsspecifieke bepalingen

Gebouwen voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven, glastuinbouw en middelgrote en grote windmolens zijn niet toegelaten

Omwille van het open karakter van de Zwinpolders zijn ingrepen met een grote landschappelijke impact niet toegelaten in deze polders. Het betreft de inplanting of omvorming van bestaande bedrijven naar grondloze landbouwbedrijven en serrescomplexen.

Ook het plaatsen van grote en commerciële windmolens is om landschappelijke redenen niet toegelaten. Het plaatsen van kleine windmolens, voor eigen gebruik, is wel toelaatbaar.

Artikel 1.34 Bepalingen m.b.t. de opmaak van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen

Als een gemeente voor een deel of delen van dit gebied een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opmaakt met voorschriften voor een of meer bedrijven waarvan de functie geen verband houdt met de algemene bestemming van het gebied, krijgen de voorschriften van dat plan na goedkeuring ervan voorrang op de voorschriften, opgenomen in dit plan.

Artikel 1.45 Bepalingen m.b.t. waterbeheer

Handelingen die nodig of nuttig zijn voor:- het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van de

polderwaterlopenrivier- en beekvalleien,- het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de

polderwaterlopenrivier- en beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,

- het behoud en het herstel van de specifieke functies van de polderwaterlopen met betrekking tot het waterbeheer in de polders

- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,

- het beveiligen van vergunde of vergund geachte bebouwing en infrastructuren tegen overstromingen

- het tegengaan van de verzilting van het gebiedzijn toegelaten.De in artikel 1.1 tot 1.3 4 genoemde handelingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van de polderwaterlopenrivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

In de poldersrivier- en beekvalleien is waterbeheersing een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie.Werken en handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de polderwaterlopenrivier- en beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding, herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding…Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling…Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden…In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg, inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Zuiveringsinfrastructuren zoals RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten handelingen.Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.De overige functies in polderwaterlopenrivier- en beekvalleien moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek).

Overdruk.

Deze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel 12.61 natuurverwevingsgebied in overdruk op agrarisch gebied



Verordenende stedenbouwkundige voorschriften Toelichting bij de verordenende stedenbouwkundige voorschriftenHet in overdruk aangeduide gebied is een natuurverwevingsgebied, waarbij de functies natuurbehoud en landbouw nevengeschikt zijn.In het als natuurverwevingsgebied aangeduide gebied gelden voor artikel 1.1 tot en met 1.4 de volgende bijkomende bepalingen:

- De vermelde handelingen zijn toegelaten voor zover de natuurwaarden van het gebied in stand gehouden worden.

- Alle handelingen voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en de landschapswaarden zijn toegelaten.

Ten aanzien van het uitbreiden van landbouwbedrijfszetels gelden binnen deze overdruk volgende bijkomende specifieke bepalingen :- Het uitbreiden van bestaande landbouwbedrijfszetels of –

gebouwen is toegelaten.- Het omvormen van bestaande landbouwbedrijven naar

glastuinbouwbedrijven en niet-grondgebonden landbouwbedrijven is niet toegelaten.

- Per landbouwbedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegelaten. Het oprichten van bijkomende bedrijfswoningen is niet toegelaten.

- Het verbouwen, uitbreiden of –gebouwen kan toegelaten worden indien het behoud van de voor natuurverwevingsgebied bepalende elementen en de structuurbepalende landschapselementen en -componenten verzekerd blijft.

De oprichting van andere vergunningsplichtige constructies is niet toegelaten met uitzondering van constructies in functie van het waterbeheer van het gebied.

In het natuurverwevingsgebied is het beleid gericht op de ruimtelijke ondersteuning van de verweving tussen de functies landbouw en natuur. Dat houdt ruimtelijke voorwaarden in voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige en gewenste natuurwaarden. Tegelijk moeten de ontwikkelingsmogelijkheden van de daarmee verzoenbare landbouwactiviteiten ruimtelijk ondersteund worden.

Het gebied wordt beschouwd als een natuurverwevingsgebied in de zin van het decreet Natuurbehoud en maakt in die zin deel uit van het integraal verwevend en ondersteunend netwerk (IVON). Verweving houdt in dat een duurzame instandhouding van de aanwezige natuurwaarden gegarandeerd wordt en dat elke functie behouden kan worden zonder andere functies te verdringen of door andere functies verdrongen te worden. Alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende natuurverwevingsgebieden zijn van toepassing in dit gebied. Dat houdt onder andere in dat naast de maatregelen in het decreet Natuurbehoud, vermeld in hoofdstuk IV, afdeling 4, hoofdstuk V en hoofdstuk VI, er ten aanzien van de eigenaars en grondgebruikers alleen stimulerende maatregelen kunnen worden genomen ter bevordering van:

- een natuurgerichte bosbouw en ecologisch verantwoorde bebossing, in overeenstemming met de bepalingen van het Bosdecreet;

- de bescherming en het beheer van de vegetatie van kleine landschapselementen, de fauna en de flora;

- het behoud van een voor de natuur gunstige waterhuishouding, en het tegengaan van risico van verdroging, en van aantasting van reliëf en bodem zonder dat het disproportionele gevolgen heeft voor de overige functies;

- het behoud of het herstel van voor de natuur gunstige structuurkenmerken van de waterlopen;

- de totstandkoming van een verenigbaar recreatief medegebruik.

In voorkomend geval is een vastgesteld natuurrichtplan bepalend voor de inrichting en het beheer van het gebied. Een dergelijk natuurrichtplan wordt als een afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor de bovenvermelde werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.

Serres en stallen daarentegen behoren tot de niet-toegelaten constructies.

Schuilhokken zijn eenvoudige en verwijderbare constructies met één zijde (deels) open. Een stalling daarentegen is, anders dan een schuilhok, een omsloten en overdekte ruimte, een houten of stenen gebouw dat dient tot verblijf van weidedieren en waarin één en meerdere van die dieren tijdelijk of permanent kunnen verblijven en/of gehuisvest worden.

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie ‘landbouw’.Artikel 2. Bouwvrij agrarisch gebied


Het gebied is bestemd voor beroepslandbouw.

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten. Het oprichten van constructies is niet toegelaten, behoudens overige bepalingen van dit voorschrift.

Onder landbouw wordt verstaan landbouw in de ruime zin van het woord namelijk het beroepsmatig kweken van planten of dieren voor de markt en niet voor recreatieve doeleinden.Het oprichten van gebouwen en gelijkaardige constructies is uitgesloten in het bouwvrij agrarisch gebied.

Een aantal constructies zijn vrijgesteld van stedenbouwkundige vergunning en derhalve toegelaten in het bouwvrij agrarisch gebied (art. 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010). Het gaat o.a. over constructies voor de teelt of bescherming van landbouwgewassen (bv. plastictunnels, roterend luchtmengtoestel of netten tegen hagelschade...); open afsluitingen, schuilhokken voor weidedieren...

Serres en stallen behoren tot de niet-toegelaten constructies.Schuilhokken zijn eenvoudige en verwijderbare constructies met één zijde (deels) open. Een stalling daarentegen is, anders dan een schuilhok, een omsloten en overdekte ruimte, een houten of stenen gebouw dat dient tot verblijf van weidedieren en waarin één of




meerdere van die dieren tijdelijk of permanent kunnen verblijven en/of gehuisvest worden.Conform de bepalingen van artikels 4.4.4 en 4.4.5 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn handelingen gericht op het sociale-culturele of recreatieve medegebruik of handeling gericht op de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden vergunbaar in het agrarisch gebied voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.Ten aanzien van de in het gebied aanwezige kleine landschapselementen gelden de algemene beschermingsmaatregelen vanuit het natuurdecreet. In die zin is het wijzigen van kleine landschapselementen afhankelijk van het verkrijgen van een natuurvergunning.Bebossing in agrarisch gebied is vergunningsplichtig op grond van artikel 35 van het Veldwetboek. Vergunningsaanvragen voor permanente bebossing moeten met de nodige omzichtigheid beoordeeld worden aangezien met dit ruimtelijk uitvoeringsplan het gebied bestemd wordt voor de landbouw. Dit geldt in mindere mate voor tijdelijke bebossing.Handelingen avn algemeen belang zijn toelaatbaar op basis van artikel 4.4.7. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.


Handelingen die nodig of nuttig zijn voor:- het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van

rivier- en beekvalleien,- het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier-

en beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,- het behoud, het herstel en de ontwikkeling van

overstromingsgebieden, het beheersen van overstromingen of het voorkomen van wateroverlast in voor bebouwing bestemde gebieden,


- het tegengaan van de verzilting van het gebiedzijn toegelaten.De in artikel 2.1 genoemde handelingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

In de rivier- en beekvalleien is waterbeheer(sing) een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie.Werken en handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding, herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding…Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling…Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden…In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg, inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Zuiveringsinfrastructuren zoals RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten handelingen.Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.De overige functies in rivier- en beekvalleien moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek).

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie natuur en reservaat.




Artikel 3. natuurgebied

Het gebied is bestemd voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur, het natuurlijk milieu en het bos.Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de instandhouding, het herstel en de ontwikkeling van de natuur, het natuurlijk milieu en van de landschapswaarden, zijn toegelaten.Alle volumeuitbreidingen aan vergunde of vergund geachte zonevreemde woningen in functie van de van kracht zijnde isolatienormen zijn toegelaten zonder dat het nuttig volume van de woning wordt uitgebreid.

In het natuurgebied is de hoofdfunctie natuur.Onder bos wordt begrepen: ecologisch beheerd bos als vemeld in artikel 18 en volgende van het Bosdecreet.Het aanbrengen van infrastructuren voor het beheer van het gebied als natuurgebied is mogelijk. Die infrastructuren zijn onder meer: veekerende rasters of schuilplaatsen voor dieren die ingezet worden bij het beheer van het gebied.

In het gebied zijn uitsluitend gebouwen toegelaten die noodzakelijk zijn voor het beheer van of het toezicht op het natuurgebied in kwestie, op voorwaarde dat ze niet gebruikt worden als permanente woning. Het gaat om gebouwen en constructies met een beperkte omvang (schuilplaats, bergplaats voor materiaal …). Dergelijke bebouwing kan slechts toegelaten worden voor zover ze landschappelijk inpasbaar is en in verhouding staat tot het natuurgebied.

Conform de bepalingen van artikel 4.4.4. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn handelingengericht op het sociale-culturele of recreatieve medegebruik vergunbaar voor zover ze door hun beperkte impact de verwezenlijking van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen.

Kleinschalige infrastructuur voor de sociale, educatieve of recreatieve functie van het natuurgebied zijn bijvoorbeeld :

- v oorzieningen gerelateerd aan het onthaal van bezoekers zoals informatieborden, wegwijzers, fietsstallingen, parkeervoorzieningen, picknicktafels, zitbanken, vuilnisbakken, …

- v oorzieningen gerelateerd aan het al dan niet toegankelijk maken van het natuurgebied voor recreatief medegebruik zoals toegangspoortjes, afsluitingen, knuppelpaden, vogenkijkhutten, …

Handelingen van algemeen belang zijn toelaatbaar op basis van artikel 4.4.7 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Daaronder vallen ook de aanleg van fiets- en wandelpaden, de herinrichting of aanpassing van lokale wegen, de aanleg van lokale nutsleidingen (elektriciteit, aardgas, drinkwater, telecommunicatie, afvalwater, …).

In de stedenbouwkundige voorschriften worden geen bepalingen opgenomen m.b.t. zonevreemde woningen en andere constructies, niet zijnde woningbouw. Voor deze woningen en constructies gelden de bepalingen van de artikels 4.4.10 tot 4.4.22 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening inzake de basisrechten voor zonevreemde constructies :

- volgens deze bepalingen is in natuurgebied enkel het bestendigen van de bestaande vergunde woningen en constructies en het verbouwen binnen het bestaande volume toegelaten. Uitbreiden is niet toegelaten.

- h erbouw binnen vergund of vergund geacht volume, met een maximum van 1000 m³ voor woningen, is enkel toegelaten na vernietiging of beschadiging door een vreemde oorzaak (bv. brand …) die de eigenaar niet kan worden toegerekend (cfr. Codex Ruimtelijke Ordening artikel 4.4.21 en 4.4.22).

Tot aan de realisatie van de bestemming gerealiseerd is, zijn per perceel alle handelingen toegelaten die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven, met uitsluiting van de oprichting van gebouwen.

Landbouwgebruik is mogelijk binnen de randvoorwaarden van de toepasselijke sectorale wetgeving (bosdecreet, natuurdecreet, mestdecreet, …).De overgangsbepaling geldt voor bestaand landbouwgebruik: bijgevolg is de ontginning van terreinen met het oog op het in landbouwgebruik nemen van deze gronden niet toegelaten.



polderwaterlopen,- het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de

polderwaterlopen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,- het behoud en het herstel van de specifieke functies van de

polderwaterlopen met betrekking tot het waterbeheer in de polders



In de polders is waterbeheersing een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen.Werken en handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de polderwaterlopen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding, herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding…Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling…Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden…In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg,




- het tegengaan van de verzilting van het gebiedzijn toegelaten.De in artikel 1.1 tot 1.4 genoemde handelingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van de polderwaterlopen niet doen afnemen.

inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Zuiveringsinfrastructuren zoals RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten handelingen.Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.De overige functies in de polderwaterlopen moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek).

Overdruk.


Artikel 3.1 2 grote eenheid natuur in overdruk over natuurgebied

Het in overdruk aangeduide gebied is een grote eenheid natuur. Dit gebied wordt aangeduid als een grote eenheid natuur (GEN) in de zin van het decreet Natuurbehoud en in die zin als een onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk. Alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende grote eenheden natuur zijn van toepassing in dit gebied.In voorkomend geval is een vastgesteld natuurrichtplan bepalend voor de inrichting en het beheer van het gebied. Een dergelijk natuurrichtplan wordt als een afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor de bovenvermelde werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.

Overdruk.


Artikel 3.2 3 grote eenheid natuur in ontwikkeling in overdruk over natuurgebied

Het in overdruk aangeduide gebied is een grote eenheid natuur in ontwikkeling.

Totdat de natuurfunctie effectief gerealiseerd is, zijn handelingen met het oog op de bestaande activiteiten toegelaten voor zover de natuurwaarden van het gebied in stand gehouden en ontwikkeld worden.

De oprichting van constructies voor deze bestaande activiteiten is niet toegelaten, met uitzondering van de oprichting van schuilhokken voor dieren voor zover de omvang ervan in verhouding staat tot de begraasbare oppervlakte.

Dit gebied wordt beschouwd als een grote eenheid natuur in ontwikkeling (GENO) in de zin van het decreet Natuurbehoud en in die zin als een onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk. Alle bepalingen van het decreet Natuurbehoud betreffende grote eenheden natuur in ontwikkeling zijn van toepassing in dit gebied.In voorkomend geval is een vastgesteld natuurrichtplan bepalend voor de inrichting en het beheer van het gebied. Een dergelijk natuurrichtplan wordt als een afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor de bovenvermelde werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.Het ruimtelijk beleid is gericht op de ruimtelijke ondersteuning van het behoud van de huidige biologische waarde en op de ontwikkeling van een hogere biologische waarde. De ruimtelijke ondersteuning houdt randvoorwaarden in voor het behoud, het




herstel en de ontwikkeling van de aanwezige ecotopen. Verder houdt de ruimtelijke ondersteuning een gefaseerde omzetting in van het grondgebruik naar een gebruik dat het herstel en de ontwikkeling van de gewenste ecotopen toelaat.Bestaande activiteiten in het gebied kunnen behouden blijven totdat de natuurbestemming gerealiseerd is. Dat is een feitelijke kwestie. De activiteiten in het gebied moeten het behoud van de reeds aanwezige natuurwaarden garanderen en mogen het herstel en de verdere ontwikkeling ervan niet hypothekeren.De oprichting van gebouwen en vergelijkbare constructies is niet toegelaten.Serres en stallen behoren tot de niet-toegelaten gebouwen en vergelijkbare constructies.

Artikel 3.34OverdrukDeze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur

Gebiedsspecifieke bepalingen met betrekking tot bestaande landbouwbedrijven binnen het BPA NR. W-21 Fort Isabella

Onverminderd de overige bepalingen van artikel 1, zijn binnen de zone aangeduid in overdruk toegelaten:Bij de bestaande agrarische bedrijfsvestiging kunnen-indien dit voor de exploitatie van het landbouwbedrijf noodzakelijk blijkt – bijkomende bedrijfsgebouwen worden toegelaten, mits de vormgeving en het materiaalgebruik aangepast is aan het bestaande en mits de uitbreiding wordt beperkt tot maximaal 20 % van het volume van alle bestaande bedrijfsgebouwen. Dit enkel indien de opvolging van het bedrijf verzekerd is.Nieuwe bedrijfsgebouwen dienen vanuit landschapsvisueel en architectonisch oogpunt geïntegreerd te worden binnen de bestaande bebouwing en omgevende landschap.De bestaande bedrijfswoning kan binnen het bestaande volume worden uitgebreid tot maximum 1000 m³. Beperkte functionele uitbreidingen onder de vorm van dakkapellen zijn toegelaten.Hoevetoerisme dient beperkt te worden tot beroepslandbouwbedrijven die minstens halfwaardig zijn. De omvang van de voorzieningen dient beperkt te worden tot maximum 200 m² : maximum 4 verblijven van maximum 50 m². Indien er geen gemeenschappelijke ruimten (bv eetplaats en keuken) worden voorzien zal het totaal ook niet meer dan 200 m² bedragen.Beperkte functionele uitbreidingen, dit onder de vorm van dakkapellen, i.f.v. het hoevetoerisme zijn toegelaten.Na beëindiging van de agrarische activiteit kan functiewijziging van de bedrijfswoning naar ééngezinswoning (dit enkel voor de bestaande bestaande bedrijfswoning en niet voor de overige bedrijfsgebouwen) worden toegelaten, met uitsluiting van handel, horeca en ambachtelijke bedrijvigheid.Deze functiewijziging kan evenwel enkel worden toegelaten voor zover ze geen afbreuk doet aan het authentieke karakter van het hoevecomplex. Bij deze functiewijziging kan het woonhuis uitgebreid worden met maximum 10% van het bestaande volume met een maximum van 700 m³. Deze uitbreiding is éénmalig. Beperkte functionele uitbreidingen onder de vorm van dakkapellen zijn toegelaten.De bestaande private ontsluitingswegenis dient behouden te worden.Bij elke stedenbouwkundige vergunningsaanvraag dient een beplantingsplan toegevoegd te worden. Er kan enkel gebruik gemaakt worden van streekeigen struik- en boomsoorten : veldiep (Ulmus minor), gewone es (Fraxinus excelsior), sleedoorn (Prunus spinosa), éénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), gewone vlier (Sambucus nigra), …De bestaande bebouwing dient behouden te blijven wat betreft structuur en substantie. Renovatiewerken en/of verbouwingswerken dienen een architecturale meerwaarde mee te geven aan de bebouwing, kaderend binnen het landschap. In geval van overmacht kunnen bestaande constructies opnieuw worden opgericht.Voor de bepalingen onder artikel geldt de vergunde of vergund geachte bebouwing op 23/05/2002 als referentietoestand.

De bebouwing binnen het natuurgebied ter hoogte van Fort Isabella behouden hun mogelijkheden zoals opgenomen in BPA nr. W-21 Fort Isabella.De bestaande toestand op het ogenblik van de goedkeuring van BPA (dd 23/05/2002) geldt als referentietoestand voor de uitbreidingsmogelijkheden. geldtIn functie van de uitbreiding




Artikel 3.45OverdrukDeze overdruk heeft geen eigen bestemmingscategorie, maar volgt de bestemmingscategorie van de grondkleur

Gebiedsspecifieke bepalingen met betrekking tot bestaande woningen binnen het BPA NR. W-21 Fort Isabella

Onverminderd de overige bepalingen van artikel 1, zijn binnen de zone aangeduid in overdruk toegelaten:Het woonhuis kan met maximum 10% van het bestaande volume uitgebreid worden met een maximum van 700 m³. Deze uitbreiding is éénmalig. Woningen waarvan het bestaande volume reeds groter is dan 700 m³ kunnen niet uitbreiden.De woningen zijn ééngezingswoningen. De bij de woning horende bijgebouwen kunnen worden in stand gehouden, uitbreiden is niet toegestaan.De bestaande private ontsluitingswegenis dient behouden te worden.Bij elke stedenbouwkundige vergunningsaanvraag dient een beplantingsplan toegevoegd te worden. Er kan enkel gebruik gemaakt worden van streekeigen struik- en boomsoorten : veldiep (Ulmus minor), gewone es (Fraxinus excelsior), sleedoorn (Prunus spinosa), éénstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), gewone vlier (Sambucus nigra), …De bestaande bebouwing dient behouden te blijven wat betreft structuur en substantie. Renovatiewerken en/of verbouwingswerken dienen een architecturale meerwaarde mee te geven aan de bebouwing, kaderend binnen het landschap. In geval van overmacht kunnen bestaande constructies opnieuw worden opgericht.Voor de bepalingen onder artikel geldt de vergunde of vergund geachte bebouwing op 23/05/2002 als referentietoestand.

De bebouwing binnen het natuurgebied ter hoogte van Fort Isabella behouden hun mogelijkheden zoals opgenomen in BPA nr. W-21 Fort Isabella.De bestaande toestand op het ogenblik van de goedkeuring van BPA (dd 23/05/2002) geldt als referentietoestand voor de uitbreidingsmogelijkheden.

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie overig groen.

Artikel 4. gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde

Artikel 4.1 Bepalingen m.b.t. het gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde

Binnen dit gebied zijn natuurbehoud landschapszorg en recreatie nevengeschikte functies.Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor deze functies zijn toegelaten.De in artikel 4.1 tot 4.6 genoemde handelingen zijn toegelaten voor zover de ruimtelijke samenhang in het gebied, de cultuurhistorische waarden, horticulturele waarden, landschapswaarden en natuurwaarden in het gebied bewaard blijven en de sociale functie niet geschaad wordt.

Het behoud van de ruimtelijke samenhang en de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied wordt als randvoorwaarde ingeschreven.Recreatie moet hier verstaan worden in verhouding tot de andere functies van het gebied. Het is een nevengeschikte functie en geen enige functie noch de enige hoofdfunctie.

Artikel 4.2 Bepalingen m.b.t. toelaatbare functiewijzigingen van bestaande bebouwing

In bestaande vergunde of vergund geachte gebouwen kunnen behalve de activiteiten voor de realisatie van de in de overige artikels vermelde functies, ook de volgende activiteiten toegelaten worden:- wonen;- nuts- en gemeenschapsvoorzieningen;- socio-culturele voorzieningen;- toeristisch-recreatieve voorzieningen;- horeca;- kantoor- of dienstenfunctie;Ten behoeve van deze functies is het toegelaten:- Bestaande vergunde of vergund geachte gebouwen te

verbouwen, uit te breiden of te herbouwen. Indien de gebouwen niet aangesloten zijn op een riolering, wordt de vergunningsaanvraag afhankelijk gemaakt van de aanleg van een installatie voor het behandelen van afvalwater.

Behoud en hergebruik van de bestaande bebouwing in het gemengd openruimtegebied met cultuurhistorische waarde is mogelijk, rekening houdend met de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van het gebied. Alle instandhoudingswerken, ook structurele aan die gebouwen zijn toegelaten, alsook het verbouwen of herbouwen.Een beperkte uitbreiding van een bestaand bouwvolume kan toegelaten worden voor zover de bouwkundige erfgoedwaarde gevrijwaard blijft, hersteld of versterkt wordt. De schaal van dergelijke uitbreidingen moet aansluiten bij de schaal van de reeds aanwezige bebouwing op de site. Een uitbreiding met 20% wordt in die context toelaatbaar geacht. Ruimere uitbreidingen of bijkomende bebouwing worden in principe niet toelaatbaar geacht, tenzij expliciet wordt aangetoond dat dit de erfgoedwaarde van de site niet in het gedrang brengt en/of past binnen het herstel van de erfgoedsite. Het advies vanuit de gewestelijke administratie bevoegd voor het onroerend erfgoed wordt als een afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van dergelijke




- Het aanbrengen van kleinschalige infrastructuur die nodig of nuttig is voor het goed functioneren van de toegelaten activiteiten.

Er moet rekening gehouden worden met de schaal en de ruimtelijke impact van deze activiteiten. Daarbij wordt, onverminderd de bepalingen van artikel 4.1, ten minste aandacht besteed aan:- de relatie met de in de omgeving aanwezige functies;- de invloed op de omgeving wat betreft het aantal te verwachten

gebruikers of bezoekers;- de invloed op de mobiliteit en de verkeersleefbaarheid;- de relatie met de in de omgeving van het gebied vastgelegde

bestemmingen.

vergunningsaanvragen.Deze handelingen m.b.t. de functies wonen, nuts- en gemeenschapsvoorzieningen, socio-culturele voorzieningen, toeristisch-recreatieve voorzieningen, horeca, kantoor- of dienstenfuncties kunnen slechts toegelaten worden op voorwaarde dat de goede ruimtelijke ordening niet wordt geschaad. Het moet proportioneel bekeken worden en ook rekening houden met de sectorale wetgeving.Dit betekent onder meer dat de ruimtelijke draagkracht van het gebied niet wordt overschreden en dat de voorziene verweving van functies noch de aanwezige of te realiseren bestemmingen in de onmiddellijke omgeving, noch de gewenste ruimtelijke structuur in het gedrang brengt of verstoort. Het naleven van deze voorwaarden moet blijken uit de beslissing van de vergunningverlenende overheid of het advies van de gemachtigde ambtenaar.Onder wonen worden zowel één- als meergezinswoningen begrepen.Onder nuts- en gemeenschapsvoorzieningen worden bv. zorgvoorzieningen of educatieve voorzieningen begrepen.Onder toeristisch-recreatieve voorzieningen worden zowel dag- als verblijfsrecreatieve voorzieningen begrepen.Kleinschalige infrastructuur die nodig of nuttig is voor deze activiteiten zijn bijvoorbeeld: beperkt aantal parkeergelegenheden, speeltuigen, infrastructuren i.f.v. speelbossen en speelweiden, kleinschalige kampeervoorzieningen (sanitair...) bv. in functie van jeugdverblijfstoerisme of hoeve- of kasteelkamperen, kleinschalige onthaalinfrastructuren (infoborden, schuilplaatsen...), terras i.f.v. horeca... Hoogdynamische dagrecreatieve activiteiten (sportvelden, golfterreinen, dierentuinen, omvangrijke speeltuinen...) of toeristische voorzieningen (grootschalige kampeervoorzieningen...) zijn niet toegelaten.


In voorkomend geval is landbouw is een nevengeschikte functie.Handelingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van de bestaande landbouwbedrijven zijn toegelaten.Een landbouwbedrijfszetel mag enkel de noodzakelijke bedrijfsgebouwen en de woning van de exploitanten bevatten, evenals verblijfsgelegenheid, verwerkende en dienstverlenende activiteiten voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaken.Nieuwe landbouwbedrijfszetels, gebouwen voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven, glastuinbouw, toeleverende, verwerkende en dienstverlenende activiteiten en landbouwverwante activiteiten zijn niet toegelaten.

Het behoud van de bestaande landbouwactiviteiten in het gebied blijft gegarandeerd.Bestaande landbouwbedrijfszetels kunnen verbouwen, herbouwen of uitbreiden, voor de ruimtelijke samenhang en de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied behouden blijft. Nieuwe landbouwbedrijfszetels zijn niet toegelaten.Onder de niet toegelaten niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven wordt verstaan agrarische bedrijven die hun landbouwproductie (plantaardig/dierlijk) uitsluitend in bedrijfsgebouwen voortbrengen. Deze bedrijven hebben slechts behoefte aan een bouwplaats voor de oprichting van hun bedrijf.

Artikel 4.4 Bepalingen m.b.t. gemeentelijke en provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen

Indien een gemeente of provincie voor delen van dit gebied een gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan opmaakt met voorschriften voor functies en activiteiten vermeld in artikels 4.2 en 4.3, krijgen de voorschriften van dat plan na goedkeuring ervan voorrang op de voorschriften opgenomen onder de artikels 4.2 en 4.3.

Er wordt aan de gemeenten en provincies de mogelijkheid gelaten om specifiek voor het eigen grondgebied op te treden en in een gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan het statuut van deze activiteiten meer gedetailleerd te regelen. In dergelijk geval nemen de voorschriften van het gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan de plaats in van de voorschriften zoals ze in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan zijn opgenomen.

Artikel 4.5 Bepalingen m.b.t. het waterbeheer


polderwaterlopenrivier- en beekvalleien,- het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de

polderwaterlopenrivier- en beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,




- het tegengaan van de verzilting van het gebied.zijn toegelaten.De in artikel 4.1 tot 4.4 genoemde handelingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van

In de poldersrivier- en beekvalleien is waterbeheer(sing) een nevengeschikte functie. In de rivier- en beekvalleien is waterbeheer(sing) een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie.Werken en handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de polderwaterlopenrivier- en beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding, herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding…Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling…Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden…In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg, inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Zuiveringsinfrastructuren zoals RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten handelingen.




polderwaterlopenrivier- en beekvalleien niet doen afnemen. Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.De overige functies in inde polderwaterlopenrivier- en beekvalleien moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek).

Indien een gemeente of provincie voor delen van dit gebied een gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan opmaakt met voorschriften voor functies en activiteiten vermeld in artikels 4.2 en 4.3, krijgen de voorschriften van dat plan na goedkeuring ervan voorrang op de voorschriften opgenomen onder de artikels 4.2 en 4.3.

Er wordt aan de gemeenten en provincies de mogelijkheid gelaten om specifiek voor het eigen grondgebied op te treden en in een gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan het statuut van deze activiteiten meer gedetailleerd te regelen. In dergelijk geval nemen de voorschriften van het gemeentelijk of provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan de plaats in van de voorschriften zoals ze in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan zijn opgenomen.

Artikel 4.5Bepalingen m.b.t. het waterbeheer

Handelingen die nodig of nuttig zijn voor:

- het behoud en herstel van het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien,

- het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie,



zijn toegelaten.

De in artikel 4.1 tot 4.4 genoemde handelingen kunnen slechts toegelaten worden voor zover ze verenigbaar zijn met de waterbeheerfunctie van het gebied en het waterbergend vermogen van rivier- en beekvalleien niet doen afnemen.

In de rivier- en beekvalleien is waterbeheer(sing) een nevengeschikte functie. In de rivier- en beekvalleien is waterbeheer(sing) een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie.

Werken en handelingen in functie van behoud en herstel van de structuurkenmerken van de rivier- en beeksystemen zijn bv. hermeandering, verbreden of herinrichten van de bedding, herwaarderen winterbed, vertragen waterstroomsnelheid, structuurvariatie in oevers en bedding…

Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling…

Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden…

In functie van het behoud, het herstel en de ontwikkeling (aanleg, inrichting, onderhoud…) van specifieke overstromingsgebieden zijn specifieke infrastructuren hiervoor zoals dijken, stuwen, pompinstallaties... toegelaten. Zuiveringsinfrastructuren zoals RWZI’s of collectoren vallen niet onder de toegelaten handelingen.

Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.

De overige functies in rivier- en beekvalleien moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.

Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.

Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren, zijnde een geheel van technieken om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen, waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen




om te komen tot "milieuvriendelijke" oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Deze technieken zijn omschreven in de Vademecums Natuurtechniek (http://www.lne.be/themas/milieu-en-infrastructuur/vademecums-natuurtechniek).

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie gemeenschaps- en nutsvoorzieningen.

Artikel 5. gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen

Het gebied is bestemd als gebied voor de volgende gemeenschapsvoorzieningen of openbare nutsvoorziening(en): waterzuivering.

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor het aanbieden van gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, zijn toegelaten.

De handelingen in kwestie kunnen worden toegelaten, ongeacht het publiek- of privaatrechtelijke statuut van de initiatiefnemer of het al dan niet aanwezig zijn van winstoogmerk.

Dit gebied behoort tot de bestemmingscategorie gemeenschaps- en nutsvoorzieningen.

Artikel 6. gebied voor gemeenschaps- en openbare nutsvoorzieningen

Het gebied is bestemd als gebied voor de volgende gemeenschapsvoorzieningen of openbare nutsvoorziening(en): containerpark.

Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor het aanbieden van gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, zijn toegelaten.

De handelingen in kwestie kunnen worden toegelaten, ongeacht het publiek- of privaatrechtelijke statuut van de initiatiefnemer of het al dan niet aanwezig zijn van winstoogmerk.

Artikel 6Bepalingen met betrekking tot natte lineaire elementen met een belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde

Aanduiding in met lijnsymbool in overdrukHet gebied behoort tot de bestemmingscategorie van de grondkleur.

De natte lineaire elementen met een belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde die met lijnsymbool zijn aangeduid, zijn te behouden lijnvormige landschapselementen.In de onmiddellijke omgeving van de natte lineaire elementen die met het symbool indicatief zijn aangeduid, zijn alle handelingen toegelaten voor :

- het behoud en herstel van functionele, ecologische en/of cultuurhistorische waarde van kreken en vaarten,

- het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de kreek- en vaartsystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie


- het tegengaan van de verzilting van de Zwinpolders.Handelingen voor de functies aangegeven in onderliggende bestemming zijn toegelaten voor zover zij de cultuurhistorische of landschapsecologische waarde van de polderwaterlopen niet in het gedrang brengen.De aanvragen voor vergunningen worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.

Een kreek, vaart wordt symbolisch aangegeven wat betekent dat de grenzen of exacte ligging van de polderwaterloop niet vastliggen. De ‘onmiddellijke omgeving’ mag geïnterpreteerd worden als de oevers en de aanliggende alluviale gronden die tot de fysische polderwaterloopbeekstructuur behoren. De bodemkaart geldt als indicatieve bepaling van die aanliggende alluviale gronden.In de polders rivier- en beekvalleien is waterbeheer(sing) een nevengeschikte functie. Daaronder worden minstens de overstromingsgevoelige gebieden aangeduid op de kaarten van de watertoets begrepen. Buiten de rivier- en beekvalleien is waterbeheersing eerder een ondergeschikte functie.Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de waterkwaliteit zijn bv. buffering van waterlopen tegen vervuiling…Werken en handelingen in functie van het verbeteren van de verbindingsfunctie van waterlopen zijn bv. het opheffen barrières, behoud van ruimte voor de ontwikkeling van natuurwaarden….Waterbouwkundige infrastructuren zoals sluizen, stuwen, bruggen, duikers, enz… worden eveneens instand gehouden en goed onderhouden in functie van de waterdoorstroming.Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige




De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover ze verenigbaar zijn met de ecologische en cultuurhistorische waarde van het gebied.Voor de reeds bebouwde of bebouwbare bestemming in grondkleur betekent dit dat alle werken, en handelingen rekening houden met:het behoud en herstel van de functionele, ecologische en/of cultuurhistorische waarde van kreken en vaarten,het behoud en herstel van de structuurkenmerken van de kreek- en vaartsystemen, de waterkwaliteit en de verbindingsfunctie.

voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.De overige functies in de poldersrivier- en beekvalleien moeten de natuurlijke dynamiek en het waterbergend vermogen van dit watersysteem respecteren. De stroomgebiedbeheersplannen en de (deel)bekkenbeheersplannen worden als afwegingselement gehanteerd bij de beoordeling van de vergunningsaanvragen voor werken, handelingen, voorzieningen, inrichtingen en wijzigingen.Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het decreet integraal waterbeleid.Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen en waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot ‘milieuvriendelijke oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de ‘Vademecums Natuurtechniek’, die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid : . Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

Artikel 7Bepalingen met betrekking tot droge lineaire landschapselementen met een belangrijke ecologische of cultuur-historische waarde

Aanduiding met lijnsymbool in overdrukHet gebied behoort tot de bestemmingscategorie van de grondkleur.

De droge lineaire elementen met een belangrijke ecologische of cultuurhistorische waarde die met lijnsymbool zijn aangeduid, zijn te behouden lijnvormige landschapselementen.In de onmiddellijke omgeving van de natte lineaire elementen die met het symbool indicatief zijn aangeduid, zijn alle handelingen toegelaten voor :- het behoud en herstel van functionele, ecologische en/of

cultuurhistorische waarde van de dijken,- het tegengaan van de verzilting van de Zwinpolders.

Handelingen voor de functies aangegeven in onderliggende bestemming zijn toegelaten voor zover zij de cultuurhistorische of landschapsecologische waarde van de polderwaterlopen niet in het gedrang brengen.In de onmiddellijke omgeving van de droge lineaire landschapselementen die met het symbool indicatief zijn aangeduid, zijn alle handelingen toegelaten voor :het behoud en herstel van de functionele, ecologische en/of cultuurhistorische waarde van de dijken.De aanvragen voor vergunningen worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover ze verenigbaar zijn met de ecologische en cultuurhistorische waarde van het gebied.Voor de reeds bebouwde of bebouwbare bestemming in grondkleur betekent dit dat alle werken, en handelingen rekening houden met:het behoud en herstel van de functionele, ecologische en/of cultuurhistorische waarde van de dijken.

Een dijk wordt symbolisch aangegeven wat betekent dat de grenzen of exacte ligging van de dijk niet vastliggen. De ‘onmiddellijke omgeving’ mag geïnterpreteerd worden als de dijk en eventueel aangrenzende gracht.Het profiel van de dijken dient zo goed mogelijk bewaard te blijven door een passend landbouwgebruik (graslandgebruik) en beheer van de percelen gelegen op de dijk en een landschappelijk en ecologisch verantwoorde aanleg en onderhoud van wegen.Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het integraal waterbeleid.Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen en waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot ‘milieuvriendelijke oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de ‘Vademecums Natuurtechniek’, die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid : http://www.lne.be/themas/milieu-en-onderzoek/vademecums-natuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

Artikel 8 Bepalingen met betrekking tot sites met een belangrijke erfgoedwaarde




Aanduiding met vlaksymbool in overdrukHet gebied behoort tot de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Binnen deze aanduiding in overdruk dient bij iedere vergunningsaanvraag voor handelingen die een wijziging van het reliëf zouden kunnen inhouden het advies van Onroerend Erfgoed te worden ingewonnen.De aanvragen voor vergunningen worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover ze verenigbaar is met de landschappelijke en erfgoedwaarde.

De site van Fort Isabella is symbolisch aangegeven wat betekent dat de grenzen of exacte ligging niet vastliggen.Het reliëf in de omgeving van de site Fort Isabella dient zo goed mogelijk bewaard te blijven door een passend landbouwgebruik (graslandgebruik) en beheer van de percelen.Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het integraal waterbeleid.Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen en waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot ‘milieuvriendelijke oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de ‘Vademecums Natuurtechniek’, die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid : http://www.lne.be/themas/milieu-en-onderzoek/vademecums-natuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

Artikel 9 Vlakvormige overdrukken omwille van landschappelijke en andere onroerend erfgoedwaarden

De op de overdruk vermelde nummers 1 tot en met 3 stemmen respectievelijke overeen met de onderstaande stedenbouwkundige voorschriften artikel 9.1 tot en met artikel 9.6.

Aanduiding in overdrukHet gebied behoort tot de bestemmingscategorie van de grondkleur.

Artikel 9.1 Omgeving van Oud Fort Isabella Bepalingen met betrekking tot erfgoedoverdruk

Binnen de met deze overdruk aangeduide zone dient het reliëf zo goed mogelijk bewaard te blijven door een passend landbouwgebruik (graslandgebruik) en beheer van de percelen.Het beheer en de beheerplannen binnen deze zone dienen het behoud van deze landschapskenmerken in voldoende mate te verzekeren.De aanvragen voor vergunningen worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover ze verenigbaar is met de landschappelijke en erfgoedwaarde.Handelingen in functie van het behoud en herstel van dit landschapskenmerk zijn toegelaten. Handelingen die dit landschapskenmerk in het gedrang zouden kunnen brengen, zoals het

inplanten van nieuwe landbouwbedrijfszetels zijn niet toegelaten.

Volgende handelingen zijn toegelaten:- het herbouwen, verbouwen of uitbreiden van bestaande

vergunde of vergund geachte landbouwbedrijfszetels;- het aanplanten van nieuwe houtige KLE’s- alle noodzakelijke handelingen in functie van het waterbeheer

van het gebied.

De site van Fort Isabella is symbolisch aangegeven wat betekent dat de grenzen of exacte ligging niet vastliggen.Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het integraal waterbeleid.Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen en waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot milieuvriendelijke oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de ‘Vademecums Natuurtechniek’, die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid : http://www.lne.be/themas/milieu-en-onderzoek/vademecums-natuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.De afweging of het herbouwen, verbouwen of uitbreiden van bestaande vergunde of vergund geachte landbouwbedrijfszetel toegelaten kan worden gebeurt op het niveau van de behandeling van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning cf. de algemene beoordelingscriteria zoals omschreven in de Vlaamse codex ruimtelijke ordening (art. 4.3.1 tot 4.3.8). De aanwezigheid van bebouwing betekent derhalve geen absoluut recht om een landbouwbedrijfszetel te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden.

Aanduiding met vlaksymbool in overdrukHet gebied behoort tot de bestemmingscategorie van de grondkleur.



Binnen deze aanduiding in overdruk dient bij iedere vergunningsaanvraag voor handelingen die een wijziging van het reliëf zouden kunnen inhouden het advies van Onroerend Erfgoed te worden ingewonnen.De aanvragen voor vergunningen worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming.De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover ze verenigbaar is met de landschappelijke en erfgoedwaarde.

De site van Fort Isabella is symbolisch aangegeven wat betekent dat de grenzen of exacte ligging niet vastliggen.Het reliëf in de omgeving van de site Fort Isabella dient zo goed mogelijk bewaard te blijven door een passend landbouwgebruik (graslandgebruik) en beheer van de percelen.Voor bebouwing bestemde gebieden zijn o.m. woongebieden en bedrijventerreinen… De specifieke stedenbouwkundige voorschriften in de plannen van aanleg of ruimtelijke uitvoeringsplannen geven uitsluitsel over welke (delen van) gebieden als “voor bebouwing bestemd” beschouwd moeten worden.Vergunningsaanvragen worden onderworpen aan een watertoets in de zin van het integraal waterbeleid.Indien mogelijk en opportuun worden bij voorkeur de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd bij de aanleg van waterbeheersinfrastructuren. Met ‘technieken van natuurtechnische milieubouw’ wordt verwezen naar een geheel van technieken die gebruikt kunnen worden om bij de inrichting (en het beheer) van infrastructuurwerken (wegen en waterlopen) bestaande natuurwaarden zoveel als mogelijk te behouden of ze te ontwikkelen of te versterken, en meer algemeen om te komen tot ‘milieuvriendelijke oplossingen voor ruimtelijke ingrepen. Een beschrijving van en toelichting bij dergelijke technieken is te vinden in de ‘Vademecums Natuurtechniek’, die onder meer te raadplegen zijn op de website van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid : http://www.lne.be/themas/milieu-en-onderzoek/vademecums-natuurtechniek. Op basis van onderzoek en ervaring worden deze Vademecums regelmatig geactualiseerd.

Aanduiding in overdrukHet gebied behoort tot de bestemmingscategorie van de grondkleur.Artikel 9.2 Open landbouwgebied met belangrijke landschappelijke waarde

Binnen de met deze overdruk aangeduide zone dienen het open landbouwgebied en de waardevolle zichten die daarvan het gevolg zijn behouden te blijven.Handelingen in functie van het behoud en herstel van dit landschapskenmerk zijn toegelaten. Handelingen die dit landschapskenmerk in het gedrang brengen, zoals het inplanten van nieuwe landbouwbedrijfszetels en de aanplant van nieuwe houtige KLE’s met uitzondering van erfbeplanting, zijn niet toegelaten.


vergunde of vergund geachte landbouwbedrijfszetels;- het aanplanten van nieuwe houtige KLE’s rondom bestaande en

nieuw vergunde gebouwen.- alle noodzakelijke handelingen in functie van het waterbeheer

van het gebied.

De afweging of het herbouwen, verbouwen of uitbreiden van bestaande vergunde of vergund geachte landbouwbedrijfszetel toegelaten kan worden gebeurt op het niveau van de behandeling van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning cf. de algemene beoordelingscriteria zoals omschreven in de Vlaamse codex ruimtelijke ordening (art. 4.3.1 tot 4.3.8). De aanwezigheid van bebouwing betekent derhalve geen absoluut recht om een landbouwbedrijfszetel te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden.

Aanduiding in overdrukHet gebied behoort tot de bestemmingscategorie van de grondkleur.Artikel 9.5 Oude Hazegraspolder

Het kleinschalige landschap van de duinrelicten dient te worden gevrijwaard.

Handelingen in functie van het behoud en herstel van dit landschapskenmerk zijn toegelaten. Handelingen die dit landschapskenmerk in het gedrang zouden kunnen brengen, zoals het

inplanten van nieuwe landbouwbedrijfszetels zijn niet toegelaten.


vergunde of vergund geachte landbouwbedrijfszetels;

De afweging of het herbouwen, verbouwen of uitbreiden van bestaande vergunde of vergund geachte landbouwbedrijfszetel toegelaten kan worden gebeurt op het niveau van de behandeling van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning cf. de algemene beoordelingscriteria zoals omschreven in de Vlaamse codex ruimtelijke ordening (art. 4.3.1 tot 4.3.8). De aanwezigheid van bebouwing betekent derhalve geen absoluut recht om een landbouwbedrijfszetel te herbouwen, te verbouwen of uit te breiden.



- het aanplanten van nieuwe houtige KLE’s- alle noodzakelijke handelingen in functie van het waterbeheer

van het gebied.

10.2 Op te heffen stedenbouwkundige voorschriftenHet gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan vervangt het gewestplan. Het gewestplan wordt opgeheven voor wat betreft de onderdelen die overlappen met de gebieden opgenomen in dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.De bepalingen van het BPA Fort Isabella blijven behouden en worden niet opgeheven.



voorontwerp van Ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur


“Zwinpolders”

Bijlage IV: Register van percelen waarop de regeling van planschade, planbaten,

kapitaalschade of gebruikersschade van toepassing kan zijn



Inhoudsopgave1 Inhoudsopgave..............................................................................................67592 Inleiding........................................................................................................68603 Toelichting bij het register...........................................................................69613.1 Planschade.................................................................................................6961

3.1.1 Het begrip planschade.....................................................................69613.1.2 Het bedrag van de vergoeding.........................................................69613.1.3 Toekenning van planschadevergoeding...........................................69613.1.4 Uitzonderingen en vrijstellingen......................................................69613.1.5 Meer informatie over planschade.....................................................6961

3.2 Planbaten...................................................................................................70623.2.1 Het begrip planbaten.......................................................................70623.2.2 Het bedrag van de heffing................................................................70623.2.3 Inning van de planbatenheffing........................................................70623.2.4 Uitzonderingen en vrijstellingen......................................................70623.2.5 Meer informatie over planbaten.......................................................7062

3.3 Kapitaalschade...........................................................................................70623.3.1 Het begrip kapitaalschade...............................................................70623.3.2 Het bedrag van de kapitaalschadecompensatie...............................71633.3.3 Toekenning van de kapitaalschadecompensatie..............................71633.3.4 Voorwaarden....................................................................................71633.3.5 Meer informatie over kapitaalschadecompensatie...........................7163

3.4 Gebruikersschade......................................................................................71633.4.1 Het begrip gebruikersschade...........................................................71633.4.2 Het bedrag van de gebruikerscompensatie......................................71633.4.3 Toekenning van de gebruikerscompensatie.....................................71633.4.4 Voorwaarden....................................................................................72643.4.5 Meer informatie over gebruikerscompensatie.................................7264

4 Legende........................................................................................................73655 Disclaimer.....................................................................................................7466



Inleiding

Een nieuw plan dat een grond een nieuwe of aangepaste bestemming geeft, kan de waarde van die grond beïnvloeden. Planschade, kapitaalschade en gebruikersschade zijn financiële regelingen waarbij de overheid de waardevermindering van gronden als gevolg van een planwijziging vergoedt. Bij de planbatenregeling betaalt de burger een belasting op de meerwaarde die gronden krijgen door een planwijziging.Overeenkomstig artikel 2.2.2.,§1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening moet een ruimtelijk uitvoeringsplan een register bevatten van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd of een overdruk wordt aangebracht die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, een planbatenheffing of een kapitaal- of gebruikerssschadecompensatie. Een grafisch register in die zin is weergegeven op de kaart in deze bijlage.Dit document verschaft uitleg over de items planschade, planbaten, kapitaalschade en gebruikersschade die in het grafisch register worden opgenomen.Het register heeft slechts een informatieve en indicatieve betekenis. Bij de planopmaak wordt geen onderzoek verricht naar de eigendomsstructuur van de percelen, naar de aanwezigheid van mogelijke vrijstellingen van planbatenheffing noch naar het voorhanden zijn van uitzonderingsgronden inzake de genoemde vergoedingen. Op de voorlaatste bladzijde van deze bijlage is de legende van het register te vinden.



Toelichting bij het register

Planschade

Het begrip planschadeDe planschaderegeling is een vergoedingsregeling voor eigenaars van gronden die door een bestemmingswijziging minder waard worden. Het moet gaan om een bestemmingswijziging waarbij de grond vóór de wijziging bebouwbaar was, terwijl bouwen of verkavelen na de wijziging niet meer toegelaten is.

Het bedrag van de vergoedingDe planschadevergoeding bedraagt 80% van de waardevermindering van de grond als gevolg van de bestemmingswijziging.

Toekenning van planschadevergoedingEen planschadevergoeding wordt niet automatisch toegekend. De eigenaar die er recht op meent te hebben, dient een planschadevordering in bij de rechtbank van eerste aanleg. De rechtbank beoordeelt of aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan en stelt een deskundige aan die een raming maakt van de geleden schade (de waardevermindering).De aanvraag voor planschadevergoeding moet worden ingediend binnen het jaar, na:verkoop van de grond of inbreng in een vennootschap;weigering van een vergunning;aflevering van een negatief stedenbouwkundig attest.Het recht op planschadevergoeding vervalt vijf jaar na de inwerkingtreding van het plan.

Uitzonderingen en vrijstellingenEen planschadevergoeding wordt slechts toegekend onder voorwaarden. De belangrijkste voorwaarden zijn:het perceel moet gelegen zijn aan een uitgeruste weg;enkel de eerste 50 meter vanaf die weg komt in aanmerking voor een

planschadevergoeding.Er gelden een aantal uitzonderingen waarin geen planschade verschuldigd is. Zo is er geen recht op een planschadevergoeding in volgende gevallen:bij een bouwverbod dat voortvloeit uit een onteigeningsbeslissing;wanneer de waardevermindering minder dan 20% bedraagt van de

waarde van het perceel.

Meer informatie over planschadeMeer informatie over de planschaderegeling is te vinden in artikel 2.6.1 tot en met 2.6.3. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De codex



kan geraadpleegd worden op www.ruimtelijkeordening.be onder de rubriek wetgeving.

Planbaten

Het begrip planbatenDe planbatenheffing is een belasting op de meerwaarde die een grond krijgt door een bestemmingswijziging. Dat is het geval bij bestemmingswijzigingen waarbij onbebouwbare gronden herbestemd worden tot woonzone, zone voor bedrijvigheid of recreatiezone.

Het bedrag van de heffingDe planbatenheffing bedraagt tussen 1% en 30% van de geschatte meerwaarde van het perceel. De meerwaarde wordt onderverdeeld in opeenvolgende schijven waarop een stijgend percentage tussen 1 en 30 van toepassing is. Hoe groter de meerwaarde, hoe meer die dus belast wordt.

Inning van de planbatenheffingDe eigenaar van een perceel waarop een planbatenheffing rust ontvangt een aanslagbiljet van de Vlaamse Belastingsdienst. Een heffingsplichtige kan bij de Vlaamse belastingsdienst een bezwaar indienen tegen de aanslag. De voorwaarden zijn vermeld op het aanslagbiljet.De planbaten worden in principe slechts betaald op het moment dat de meerwaarde wordt gerealiseerd (bijvoorbeeld bij verkoop van de grond of het bebouwen van de grond). Wie vroeger betaalt kan echter een vermindering krijgen.

Uitzonderingen en vrijstellingenOp de planbatenregeling gelden een aantal uitzonderingen. Dit zijn de belangrijkste:er is geen planbatenheffing verschuldigd wanneer de

bestemmingswijziging die planbaten veroorzaakt op minder dan 25% van het perceel betrekking heeft of op minder dan 200 m²;

percelen waarop een vergunde zonevreemde woning of bedrijf staat zijn vrijgesteld van planbatenheffing indien de grond wordt bestemd voor woningen of bedrijven;

er is geen planbatenheffing verschuldigd wanneer de bestemmingswijziging niet tot gevolg heeft dat voor de grond een verkavelingsvergunning of een stedenbouwkundige vergunning kan verkregen worden.

Meer informatie over planbatenMeer informatie over de planbatenregeling is te vinden in artikel 2.6.4. tot een met 2.6.19. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. De codex kan geraadpleegd worden op www.ruimtelijkeordening.be onder de rubriek wetgeving.



Kapitaalschade

Het begrip kapitaalschadeKapitaalschade is de schade die de eigenaar van een landbouwgrond ondervindt als gevolg van:een bestemmingswijziging van “landbouw” naar “natuur”, “bos” of “overig

groen”;het in een plan opnemen van een overdruk die de economische

aanwending van landbouwgrond beïnvloedt;het opleggen van een erfdienstbaarheid die de economische aanwending

van landbouwgrond beïnvloedt.Voor kapitaalschade kan een kapitaalschadecompensatie worden gevraagd.

Het bedrag van de kapitaalschadecompensatieDe compensatie voor kapitaalschade bedraagt 80% van de waardevermindering.

Toekenning van de kapitaalschadecompensatieDe kapitaalschadecompensatie wordt niet automatisch toegekend. De eigenaar die er recht op meent te hebben dient een aanvraag in bij de Vlaamse Landmaatschappij.De aanvraag moet ingediend worden binnen het jaar na de inwerkingtreding van het plan.

VoorwaardenHet perceel heeft een oppervlakte van ten minste 0,5 hectare of behoort tot een groep percelen van dezelfde eigenaar met een totale oppervlakte van tenminste 0,5 hectare.Het perceel moet geregistreerd zijn in het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem van de landbouwadministratie.

Meer informatie over kapitaalschadecompensatieDe regeling over de kapitaalschadecompensatie is te vinden in artikel 6.2.1. tot en met 6.3.3. van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het gronden pandenbeleid. De modaliteiten, randvoorwaarden en wijze waarop de vergoedingen bepaald worden zijn geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 houdende de oprichting van de kapitaalschadecommissies en tot regeling van de kapitaalschadecompensatie.Zowel het Decreet gronden pandenbeleid als het besluit over de kapitaalschaderegeling zijn terug te vinden op www.ruimtelijkeordening.be onder de rubriek wetgeving.De contactgegevens van de VLM zijn terug te vinden via www.vlm.be. E-mail naar [email protected]



Gebruikersschade

Het begrip gebruikersschadeGebruikersschade is de economische schade die de gebruiker van een landbouwgrond ondervindt als gevolg van:een bestemmingswijziging van “landbouw” naar “natuur”, “bos” of “overig

groen”;het in een plan opnemen van een overdruk die de economische

aanwending van landbouwgrond beïnvloedt;het opleggen van een erfdienstbaarheid die de economische aanwending

van landbouwgrond beïnvloedt.Voor gebruikersschade kan een gebruikerscompensatie worden gevraagd.

Het bedrag van de gebruikerscompensatieHet bedrag wordt geval per geval berekend op basis van de gegevens die over een perceel en het bedrijf in kwestie zijn opgenomen in het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem (GBCS) van de Vlaamse administratie.

Toekenning van de gebruikerscompensatieDe gebruikerscompensatie wordt niet automatisch toegekend. De gebruiker van landbouwgrond die er recht op meent te hebben, dient een aanvraag in bij de Vlaamse Landmaatschappij.De aanvraag moet ingediend worden binnen het jaar na de inwerkingtreding van het plan.

VoorwaardenHet perceel heeft een oppervlakte van ten minste 0,5 hectare of behoort tot een groep percelen van dezelfde gebruiker met een totale oppervlakte van tenminste 0,5 hectare.Het perceel is geregistreerd in het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem van de landbouwadministratie.De gebruiker heeft een persoonlijk of zakelijk recht op de grond.De gebruiker is als landbouwer geïdentificeerd in het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem.De gebruiker kan het effectieve gebruik van de grond aantonen op het moment van de inwerkingtreding van het plan.

Meer informatie over gebruikerscompensatieDe regeling over de gebruikerscompensatie is te vinden in het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut. De modaliteiten, de randvoorwaarden en de wijze waarop de vergoedingen bepaald worden zijn geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juli 2009 houdende vaststelling van een kader voor gebruikerscompensatie bij



bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden van openbaar nut.Zowel het decreet als het besluit van de Vlaamse Regering over gebruikerscompensatie zijn te vinden op www.codex.vlaanderen.be. Geef op het zoekscherm de term ‘gebruikerscompensatie’ in bij ‘zoeken op woorden in het opschrift’.De contactgegevens van de VLM zijn terug te vinden via www.vlm.be. E-mail naar [email protected].



Legende



Disclaimer

Deze kaart is het register, zoals bedoeld in artikel 2.2.2. §1, eerste lid, 7° en 8° van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, van de percelen waarop een bestemmingswijziging wordt doorgevoerd die aanleiding kan geven tot een planschadevergoeding, een planbatenheffing, een kapitaalschadecompensatie of een gebruikerscompensatie.

- De regeling over de planschade is te vinden in artikel 2.6.1 en volgende van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

- De regeling over de planbatenheffing is te vinden in artikel 2.6.4 en volgende van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.

- De regeling over de kapitaalschadecompensatie is te vinden in artikel 6.2.1. en volgende van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het gronden pandenbeleid.

- De regeling over de gebruikerscompensatie is te vinden in het decreet van 27 maart 2009 houdende vaststelling van een kader voor de gebruikerscompensatie bij bestemmingswijzigingen, overdrukken en erfdienstbaarheden tot openbaar nut.

Dit register geeft, conform de geciteerde wetgeving, de percelen weer waarop een bestemmingswijziging gebeurt die aanleiding kan geven tot vergoeding of heffing. De opname van percelen in dit register houdt dus niet in dat sowieso een heffing zal worden opgelegd of dat een vergoeding kan worden verkregen. Voor elk van de regelingen gelden voorwaarden, uitzonderings- of vrijstellingsgronden die per individueel geval beoordeeld worden. Het register kan dus geen uitsluitsel geven over de toepassing van die voorwaarden, uitzonderings- of vrijstellingsgronden.

Dit register werd aangemaakt door het plan zoals het gold vóór de bestemmingswijziging digitaal te vergelijken met het huidige plan. In een aantal gevallen verschilt de cartografische ondergrond waarop de bestemmingen werden ingetekend in het oude en het nieuwe plan. Daarom kunnen bij de digitale vergelijking beperkte fouten optreden. Het register moet met dat voorbehoud geraadpleegd worden.

Meer informatie over het register is opgenomen in de toelichting die eveneens in deze bijlage van het RUP is opgenomen. De tekst van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en van het decreet gronden pandenbeleid kan geraadpleegd worden op www.ruimtelijkeordening.be, rubriek wetgeving. De tekst van het decreet gebruikerscompensatie kan geraadpleegd worden op www.codex.vlaanderen.be, zoekterm “gebruikerscompensatie” in het invulveld ‘zoeken op woorden in het opschrift’.


departement leefmilieu, natuur en energie · web viewgemeentelijk ruimtelijk structuurplan...

Documents