17DE JAARGANG | NUMMER 2 | MAART 2011 | €4,95
• Hulpacties na de vloed van 1825• Blokhuizen en kustlijnen• Herre Kingma en de zeedijken• Wie was ir. Wouda?
HET WATER KOMT!
COLUMN EELKE LOK
ANNA'SONTVANGST
ROTANVLECHTERRINKE BOSMA
VAN DE REDACTIECOLOFONUnderstrûpt
2
Historisch tijdschrift Fryslân is een uitgave van het KoninklijkFries Genootschap voor Geschiedenis en Cultuur/Keninklik FryskGenoatskip foar Skiednis en Kultuer. www.friesgenootschap.nl Fryslân verschijnt tweemaandelijks.
Hoofdredactie: Siebrand Krul. Eind- en beeldredactie: Marijke deBoer. Redactie: Marlies Stoter, Kerst Huisman, Meindert Seffinga,Doeke Sijens, Hans Koppen en Jan van Zijverden.
RedactieadresRedactie Fryslân Uitgeverij Waanders t.a.v. Siebrand Krul Postbus 1129 8001 BC Zwolle www.historischtijdschriftfryslan.nl • www.waanders.nlEmail: [email protected]
VormgevingFrank de Wit
Druk ÈposPress Zwolle
AdvertentiesUitgeverij Waanders / Marieke KolthofTel. 038-467 34 88, [email protected]
AbonnementenAbonnementenland Postbus 20 1910 AA UitgeestTel. 0900-ABOLAND of 0900-226 52 63€ 0,10 per minuut Fax 0251-31 04 05Site: www.bladenbox.nl voor abonneren of www.aboland.nl voor adreswijzigingen en opzeggingenLosse prijs: € 4,95
Abonnement (6 nummers): € 29,95Het abonnement kan op elk gewenst moment ingaan.Abonnementen kunnen schriftelijk tot uiterlijk twee weken voor beëindiging van het lopende abonnement worden opgezegd. Bij niettijdige opzegging wordt het abonnement automatisch verlengd.Lidmaatschap Koninklijk Fries Genootschap (Historisch TijdschriftFryslân plus Jaarboek De Vrije Fries plus ledenvoordelen) € 37,50
IllustratiesDe uitgever heeft zijn uiterste best gedaan de rechten met betrek-king tot de illustraties te regelen volgens de bepalingen van deAuteurswet. Hij die desondanks meent zekere rechten te kunnendoen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de uitgever.
Voor werken van beeldend kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie is het auteursrecht geregeld met Pictoright te AmsterdamC/o Pictoright Amsterdam 2011
© 2011 Koninklijk Fries Genootschap / Uitgeverij Waanders
Marijke de Boer (Sigerswâld, 1971) studeerdeZweeds en Fries in Groningen. Werkzaam bij OmropFryslân en Letterhoeke (Tresoar).
Kerst Huisman (Terwispel, 1940) begon als onderwij-zer, werd journalist bij de Friese Koerier, vervolgensredacteur bij de Leeuwarder Courant. Studeerdegeschiedenis in Leeuwarden en Groningen. Hij schreeftal van publicaties over de Friese geschiedenis metnadruk op sociale onderwerpen.
Hans Koppen (Batavia, 1949) is historisch-geograaf.Na een loopbaan in bestuur en management houdt hijzich bezig met het Friese cultuurlandschap en degeschiedenis van Sneek. Hij publiceerde over histori-sche en geografische onderwerpen.
Siebrand Krul (De Knipe, 1955) studeerde geschiede-nis in Groningen. Werkt sinds eind 1990 bij UitgeverijWaanders in Zwolle als coördinator/redacteur (histori-sche) boeken.
Meindert Seffinga (Easterlittens, 1961) studeerdegeschiedenis in Groningen. Werkt sinds 1988 bij hetFries Scheepvaart Museum (tot 2005 als registrator ententoonstellingsmaker en vanaf 2005 als directeur).
Doeke Sijens (Hantum, 1955) is algemeen managervan de Openbare Bibliotheek Groningen. Hij wasredacteur van het literaire tijdschrift Trotwaer ennaderhand van De Moanne. Publiceert over leden vande kunstenaarsvereniging De Ploeg en is redacteurvan het Ploegjaarboek.
Marlies Stoter (Woerden, 1960) studeerdeNederlandse taal- en letterkunde enKunstgeschiedenis in Groningen. Sinds 1999 conserva-tor kunstnijverheid bij het Fries Museum inLeeuwarden. Publiceerde over Fries zilver, Fries aarde-werk, Japans lakwerk en de VOC.
Jan van Zijverden (Waarder (ZH), 1967) studeerdemaritieme geschiedenis in Leiden en geschiedenis aande VU. Werkte bij het ScheepvaartmuseumAmsterdam, het Mariniersmuseum Rotterdam en sinds2004 als hoofd Educatie & Informatie bij het FriesMuseum. Publiceerde (maritieme) artikelen.
Op het omslag: De overstroming van 1825. Het redden van mensenin de Kleine Miente onder Oldeholtwolde, naar een werk van D.P. Sjollema. (Museum Willem van Haren)
REDACTIE
In onze kinderjaren waren de zomers eindeloos heet en de winters lang en koud. Hoe
ouder we worden, hoe meer de uitzonderingen de herinneringen kleuren. In mijn kin-
derjaren zullen heus niet elk jaar de landerijen aan ’t Meer, tussen Heerenveen en De
Knipe, onder water hebben gestaan. Aan de ‘stille kant’ van de Schoterlandse
Compagnonsvaart fietsten we
dan over het overstroomde pad,
vermoedelijk tot angst en beven
van onze ouders.
Eind jaren zestig was het
gedaan met die wateroverlast.
Een nieuw afvoerkanaal?
Het Hooglandgemaal?
Betere dijken?
Wij kinderen stonden daar niet
zo bij stil. De meeste
Nederlanders vinden water-
staatsgeschiedenis reuze boei-
end. Met recht en reden, want
de dreiging van het water is dan wel minder geworden, voortdurend is het in het
nieuws: de afsluiting van de zeewering in Harlingen, een nieuw ‘supergemaal’ voor onze
provincie, gedoe rond de verkiezingen van het Wetterskip, een nieuwe sluis in Stavoren.
In deze Fryslân een rijke variatie aan onderwerpen uit onze waterstaatsgeschiedenis.
Niet alleen rampspoed van zout water (de vloed van 1825), de bemoeienis van de over-
heid (bouw van blokhuizen), ook de lasten van zoet water (overstromingen in de veen-
derijen) worden behandeld. De waterstaatsgeschiedenis bracht ook een veelheid aan
bijzondere bouwwerken in het Friese landschap, zoals bijvoorbeeld het Woudagemaal
bij Tacozijl. Maar wie was deze Wouda? Verder vertelt oud-dijkgraaf Herre Kingma zijn
passie voor zeedijken.
Minder opvallend dan het gemaal, maar zeker zo bijzonder in het landschap zijn de
pestbosjes, beschreven aan de hand van het voorbeeld van Snikzwaag. Van heel andere
orde is het authentieke verslag van de ontvangst van Anna van Hannover in Friesland,
in 1734.
Veel plezier. <
Siebrand Krul
Ondergelopen land zuidelijk van 't Meer (De Knipe-Heerenveen) inde jaren zestig. (Collectie Feito v.d. Wal)
3
INHOUD MAART 2011
Droege fuottenDijken beschermen Friesland tegen de binnendringende zee, maar ook de afvoer van
overtollig regenwater moet goed zijn geregeld om droge voeten te houden. Dat water
verzamelt zich in de Lege Midden, die als een diepe kom midden in de provincie ligt.
Twee blokhuizen, twee stadhouders en de Friese westkustIn de 16de de eeuw waren de blokhuizen van Leeuwarden, Harlingen en Stavoren de
belangrijkste steunpunten van het centraal gezag dat de Saksische hertogen en Karel V en
Filips II over Friesland uitoefenden. Zonder die blokhuizen zou de Friese kustlijn verder naar
het oosten hebben gelegen.
Opsterlandse veenderijen onder waterDe lage veenderijen in Opsterland zijn in de 19de eeuw een aantal keren overstroomd,
met dramatische gevolgen voor de bevolking. De veenderijen leken in de winter, als het
binnenwater omhoog kwam, soms een grote binnenzee.
‘Frysland lait d’r foorlopig failig bij’Oud-dijkgraaf Herre Kingma heeft een passie voor zeedijken. Als kind ging hij met zijn vader
mee op dijkinspectie. Nu rijdt hij nog een paar keer per week naar de dijk om te kijken hoe
die er bij ligt, vooral als er harde wind is voorspeld.
‘Wie slagen wil, die slagen kan’ Het grootste werkende stoomgemaal ter wereld is genoemd naar ir. D.F. Wouda. Deze
hoofdingenieur van de provinciale waterstaatsdienst ontwierp de kathedraal van stoom en
leidde de bouw ervan, maar liet ook elders zijn sporen na, zoals in Leeuwarden.
Hulpverlening en wederopbouw na de watervloed in 1825 De watersnood van 1825 was de grootste natuurramp die Nederland in de 19de eeuw heeft
getroffen. Bijna tweederde van Friesland raakte door het zeewater bedolven. Er kwamen
verbazingwekkend snel hulpacties op gang die uitgroeiden tot een gecoördineerd
reddingsplan op regionaal niveau.
8
10
12
14
16
18
Hond in de potMosterd na de maaltijd
Plekken met verhalenPestbosjes
Kort nieuws Column Eelke LokGemengde berichten
Nieuw leven van de‘Secretaris Schumacher’
De warme ontvangst vanAnna van Hannover inFriesland
Boeken
KalenderKFG Nieuws
Verdwenen beroepenRotanvlechter
4
6
2122
24
26
30
31
32
10 14THEMA: HET WATER KOMT!
4
I
HOND IN DE POT M A R L I E S S T O T E R
In de zogeheten Kleine IJstijd, een relatief
koude periode die duurde van de 15de eeuw
tot en met de 19de eeuw, wordt de winter
gevreesd door de bewoners van Europa. Om
de zoveel jaar ligt het gewone leven maanden-
lang volledig lam vanwege de kou en onder-
vinden mens en dier de desastreuze gevolgen
aan den lijve. Gelukkig is het niet alleen kom-
mer en kwel. Op het bevroren water van rivie-
ren, kanalen, meren en zelfs op de zoute
Wadden- en Zuiderzee wordt het vervoer van
lading en passagiers overgenomen door paard
en wagen, door sleden en schaatsers. Het is
bekend dat in de winter van 1740 meer dan
honderd paard en wagens vanuit Harlingen,
over de Zuiderzee, naar Amsterdam gaan. De
nering verplaatst zich al snel naar de oevers
omdat zich daar veel mensen ophouden. In
Harlingen en tussen Stavoren en Enkhuizen, zo
staat in de krant te lezen, lijkt het alsof er een
kermis op zee wordt gehouden. Een ieder kan
krijgen wat zijn hartje begeert en dat gaat op
de eerste plaats natuurlijk om eten en drinken.
Als de warme bolletjes klaar zijn, wordt er op
een toeter geblazen zodat het schaatsende
publiek dat weet. Ook ambachtslieden etale-
ren hun waren op en langs het bevroren
water.
IJsherinneringOp het ijs worden ook goede zaken gedaan.
Zo schrijft Nieuws van de Dag op 7 februari
1887: ‘De Enkhuizers hebben verklaard, dat
de Friezen daar in een week voor f. 40.000
aan goud en zilver kochten. Overal kan men
“aardigheden ter gedachtenis” kopen, vooral
zilveren lepels met opschriften.’ Zilver is een
ijsherinnering bij uitstek, omdat dit door de
verplichte keuring met het stadsmerk als een
onomstotelijk bewijs geldt voor het volbren-
gen van de inspannende tocht heen en weer
over de Zuiderzee. In Friesland hebben daar-
om de meeste lepels, die via een inscriptie
aan zo’n ijsavontuur herinneren, dan ook een
stadsmerk van Amsterdam, Haarlem, Hoorn of
Enkhuizen. Een vroeg voorbeeld van een
chique schaatstrofee is een gladde mosterd-
pot met een klein eekhoorntje op het deksel.
De pot heeft de vorm van een ei, waarvan het
dekseltje op een afgeslagen dopje lijkt.
Gemaakt in Haarlem in 1684, de koudste win-
ter in de meteorologische geschiedenis, waar-
in het twee maanden lang duchtig bleef vrie-
zen. Als bewijs van de overtocht staat er dui-
delijk op: Den 30 jannuarius 1684 is dese
4
Mosterd na de maaltijd
Een belangrijk gevolg van het vol-
brengen van de Elfstedentocht is
dat de deelnemer bewonderd
wordt door familie, kennissen en
andere bekenden. Ook voor de
schaatsers en menners van sleden,
die vroeger de Zuiderzee oversta-
ken, ging dit op. Zonder het
wakend oog van verslaggevers en
camera’s moesten zij zelf voor de
bewijsvoering zorgen. Ze kochten
daarom aan de overkant een zilve-
ren gebruiksvoorwerp, dat mee
naar huis ging.
Boven: Aquarel uit 1838 van Philippus van Drooge (1821-1876) van de Groenlandse kermis op de Zuiderzee voorHindeloopen. Het ijsfeest duurde van 12 tot 17 februari 1838.(Museum Hidde Nijland)
Mosterdpotje met oranje-decor, aardewerk uit deperiode 1775-1800.(Het Princessehof)
5
Mosterdpot met paard en sleed gehaalt van
Amsterdam. Er volgt een gedicht:
De mosterdpot spreeckt:
Het groen schuimend pekel plas onlangs
gesplits door snelle kielen
Is nu door kil en kou als glas onbruickbaar
voor neptuinis wielen
Maar wert bebeent van ’t moedigh ros en
’t snorren van geswinde sleden
Dit maakt mij van den Amstel los en
dienstbaar aan de vriese seden.
MosterdpotDeze ijsherinnering, tegelijk een grappig ver-
toon van chauvinisme, zal pontificaal een plek
op tafel bij de schaatsheld gekregen hebben.
In de 17de eeuw is in gezinnen van enige
welstand een mosterdpot een vanzelfspre-
kend voorwerp op tafel. Ze worden dan voor-
al gemaakt van aardewerk, van steengoed en
ook van porselein in allerlei vormen en
maten, maar ook van zilver. In dit materiaal
worden ze vaak gegraveerd met alliantiewa-
pens, die getuigen van de huwelijken tussen
Friese adellijke en patricische geslachten. Een
hedendaags bruidspaar zou er raar van opkij-
ken wanneer het een mosterdpot cadeau
kreeg, maar voor Catharina van Cammingha
en Ypcke van Burmania lag een dergelijk
geschenk in de lijn der verwachting.
Kenmerkend voor alle antieke mosterdpotten
is het deksel, al dan niet voorzien van een
duimrust en een opening voor een lepeltje.
Mosterd heeft namelijk de neiging om snel
uit te drogen, verliest aan smaak en wordt
dan onbruikbaar. De uitdrukking ‘iemand om
mosterd sturen’ heeft hier mee te maken. Wie
naar de winkel gestuurd werd om mosterd te
halen was wel eventjes weg, omdat de mos-
terd vroeger vers gemaakt werd. In sommige
huishoudingen werd het in de eigen keuken
bereid met als vaste ingrediënten mosterd-
zaad, water en azijn, suiker, zout en kruiden.
Een zilveren mosterdpot is eigenlijk helemaal
niet praktisch, omdat het zuur in de mosterd
een reactie aangaat met het zilver van de pot.
Er moeten dus kleine cilindrische binnenpot-
jes bestaan hebben, die gevuld met de smaak-
maker in de zilveren pot gelaten werden.
Eekhoorn als symboolOpvallend is dat zilveren mosterdpotten uit de
tweede helft van de 17de eeuw en ook nog
aan het begin van de 18de eeuw vaak een eek-
hoorntje als dekselknopje hebben, zoals te
zien is op de mosterdpot met het mooie
gedicht. In een in eigen beheer uitgegeven
studie van W.A. Hofman uit 1985 over de
geschiedenis van de mosterdpotten wordt dit
feit wel genoemd, maar niet verklaard. Een
logische verklaring is misschien dat een eek-
hoorn zaden en vruchten verzamelt om te eten
en mosterdzaad is het belangrijkste bestand-
deel van mosterd. Daarnaast wordt de eek-
hoorn als symbool voor waakzaamheid
gebruikt, juist omdat het diertje voorzorgs-
maatregelen neemt voor later. Overdrachtelijk
gezien kan de tijd na de zomer gezien worden
als de periode na het aardse leven.
Mosterdzaad wordt in de bijbel in twee evan-
geliën vergeleken met het Koninkrijk der
Hemelen. Misschien is het te ver gezocht om
hier te denken aan een symbolische relatie tus-
sen product in het voorwerp en de vormgeving
daarvan. Daar staat tegenover, dat de beeld-
taal van de 17de eeuw doordesemd is met het
christelijke gedachtegoed. In het werk van de
17de-eeuwse zilversmid Claas Baardt van
Bolsward is dit herhaalde malen aan te wijzen
en zo ook op de schotel van zijn hand, waarop
de vier jaargetijden als vier hoornen van over-
vloed zijn verbeeld. Op de schotel zijn korena-
ren, druiven en granaatappels gedreven, alle
symbolen voor het lijden en
de opstanding van Jezus. Bij
de voorstelling van de win-
ter is een kleine eekhoorn te
zien, die rechtop staat te
eten van de oogst van het
vorige seizoen. <
Links: Mosterdpot met wapens vanCatharina van Cammingha en Ypckevan Burmania, gemaakt door PieterPoelgeest, Bolsward 1666. (FriesMuseum)
Rechts: IJsherinnering in de vorm vaneen mosterdpot met gedicht, onbe-kende zilversmid, Haarlem, 1684.(Fries Museum)
Schotel met de vier jaargetijden die als vier hoornen van over-vloed zijn verbeeld met korenaren, druiven en granaatappels,gemaakt door Claas Baardt, Bolsward 1681. (Fries Museum,aankoop met steun Vereniging Rembrandt)
HHet gebied ten noorden van Joure en
Heerenveen ligt erg laag: weilanden en water
zo ver het oog reikt. Aan de westrand van dit
oude veenontginningsgebied ligt Snikzwaag,
een agrarisch lintnederzettinkje van ongeveer
zestig inwoners. De dorpskerk is in een ver
verleden afgebroken. Nu staat er alleen nog
een klokkenstoel op het kleine kerkhof.
Vroeger heette het dorp Ackronryprasuagh,
als ‘uitbuurt’ van Akmarijp werd het
omstreeks 1315 gesticht. Het ‘zwaag’ in de
naam Snikzwaag betekent weidegrond, maar
wat houdt het ‘snik’ in? Met bestuurlijke
invloed van de stad Sneek heeft dat naams-
6
PLEKKEN MET VERHALEN H A N S K O P P E N
element niets te maken. Ook niet met sche-
pen van het type snik die ‘… hier ter plaatse
een ligplaats hebben gehad of zouden zijn
afgevaren’, zoals krantenman Jacob Hepkema
rond 1900 over deze dorpsnaam orakelde.
Snik betekent ‘spits toelopend, puntig land’;
een verwijzing naar de structuur van de veen-
ontginning dus.
EpidemieOverheersend is de lage en vochtige ligging
van het gebied rond Snikzwaag. Het was hier
moeilijk boeren. Tijden van voor- en tegen-
spoed wisselden elkaar af. Bij het dorp lagen
Wie door Snikzwaag rijdt, ziet
achter de boerderijen een paar
bosjes liggen, midden tussen de
weilanden. Op het eerste gezicht
valt er niets bijzonders aan te
ontdekken. Toch dragen deze
bosjes verhalen met zich mee over
ziekte en dood, radeloosheid en
boerenverdriet.
Pestbosjes
(Foto Hoge Noorden)
7
vroeger de ‘dorpslanden’. Dat waren percelen
waarvan de opbrengst werd gebruikt voor,
onder andere, het onderhoud van de plaatse-
lijke klokkenstoel en het kerkhof. In 1699 en
1700 brachten de dorpslanden 115 gulden op.
Drie jaar later was dat niet meer dan twaalf
gulden. De jaren daarna ging het de boeren
beter: in 1713 ontving het dorp 81 gulden. In
1715 wordt Snikzwaag geconfronteerd met
misoogst of veeziekte. In dat jaar brengen de
dorpslanden namelijk slechts zestig cent in
het laatje. De dorpswelvaart rees en daalde
als het getij. Economisch moeilijke tijden
waren vaak het gevolg van besmettelijke vee-
ziektes - naast rampen als overstromingen,
langdurig slecht weer, menselijke epidemieën,
oorlogen en plunderende bendes. Friesland is
vaak bezocht door massale, dodelijke veeziek-
tes. Tijdens die epidemieën
kon het gebeuren dat méér
dan tachtig procent van het
vee stierf. Veepest was een
verzamelnaam voor ziektes
waar zowel paarden, run-
deren als varkens aan dood
gingen. Runderpest was
alleen dodelijk voor koeien.
In 1714 gingen door die
ziekte 61.000 stuks rundvee
verloren. In 1745 bezweken
123.000 koeien, in 1748
23.000. Voor boeren was
het uitbreken van een epi-
demie een ramp, en daar-
mee voor de hele plattelandsgemeenschap.
Het boerenkapitaal verdween als sneeuw
voor de zon en het opnieuw opbouwen van
de kuddes verliep uitermate moeizaam. Wie
had er nog geld om gezond en onbesmet vee
te kopen, en van wie? Velen gingen failliet,
of verlieten hun boerenplaats als een dief in
de nacht.
MassagrafHoe de ziektes ontstonden en op welke
manier die zich verspreidden: men had er
geen idee van. Ook over de bestrijding tast-
ten de boeren in het duister. Doorgaans werd
door de provinciale overheid een afmaak-
plicht afgekondigd en moesten de kadavers
direct worden begraven. Daar hielden de boe-
ren zich slecht aan. Op de opbrengst van hui-
den, vet en vlees van de gecrepeerde dieren
meenden ze toch zeker nog wel recht te heb-
ben. Een bonte stoet van rondreizende dokto-
ren, kwakzalvers en charlatans bood zich in
tijden van nood als genezers aan. Tevergeefs
natuurlijk. Pas de onderzoekingen door de
predikant Eelko Alta uit Boazum leidden tot
een keer ten goede. In 1764 ontwikkelde
deze, na uitgebreide proefnemingen, een
entstof die de runderpest terugdrong. Dat
ging langzaam, want veel boeren wilden er
niet aan. Ging dat enten niet in tegen Gods
wil? Zo rond 1780 was de runderpest ten slot-
te dan toch bedwongen. De bestrijding van
andere besmettelijke veeziekten - longkoorts,
TBC, miltvuur, tyfus en rotkoorts - nam meer
tijd. Pas ná 1853 wist men ook die ziekten
door enten te overwinnen. Het afmaken van
het vee en vervolgens verplicht begraven van
de krengen was dus lange tijd de enige reme-
die die openstond. Diep in het land, vér van
de bewoning, groef men een grote kuil.
Nadat de kadavers daarin waren gestort, wer-
den deze overdekt met ongebluste kalk of
creoline. Daarna ging er aarde overheen en
werd geriefhout op het graf geplant: elzen,
wilgen of berken. Een sloot eromheen moest
betreden door vee onmogelijk maken. De eer-
ste week werd het massagraf verplicht
bewaakt om het opgraven van huiden en
vlees te voorkomen.
PestbosjeOp den duur ontwikkelden zich op de graven
kleine bosjes; doorgaans ‘pestbosjes’
genoemd. Er moeten er nog enige tientallen
in Friesland te vinden zijn. Ook bij Snikzwaag,
iets ten noordoosten van de Leeuwarderweg,
een paar honderd meter het weiland in, zijn
nog twee pestbosjes te zien. In de volksmond
hadden pestbosjes lang een kwalijke roep: het
betreden daarvan kon iemands dood beteke-
nen. Men had gelijk, want onder een pestbos-
je kunnen ook slachtoffers liggen van een
miltvuurepidemie. Miltvuur, of antrax, wordt
veroorzaakt door een zeer besmettelijke, voor
mens en dier dodelijke bacterie. Militairen en
terreurbestrijders hebben er vanwege de kans
op bacteriologische aanslagen, zoals met de
antraxbrieven in september 2001 op de
Amerikaanse senaat, nog steeds belangstelling
voor. De miltvuurbacterie kan in de grond
zeer lang overleven. Als de omstandigheden
gunstig zijn slaat de bacterie zó weer toe. In
een pestbosje moet je niet willen komen. <
> Verder lezen:S. Barends et al, Over hagelkruisen, banpalen enpestbosjes, Matrijs, 1993K. Gildemacher en J. van der Vaart, Een rijk bezit,Matrijs, 2007J. van der Wal, Pestbosjes in Friesland: Sporen vanhistorische drama’s, in: Noorderbreedte (8-2), 1984
Vele boeren gingenfailliet, of verlieten hun
boerenplaats als een dief in de nacht
(Kaart Kerst Huisman)
Smalle tabaksdoos met op de deksel een gegraveerde voorstelling van de veepest. Het opschrift luidt:'Ag wilt niet droevig Sijn al over dese slagen Bidt god Ootmoediglijk al om sijnen genaden'. Datering onbekend. (Fries Museum)
H
THEMA S I E M V A N D E R W O U D E
Het Friese landschap kent nogal wat verschillen
in hoogte. De bossen bij Appelscha liggen op
ruim elf meter boven NAP. Naar het westen
daalt het snel: bij Heerenveen ligt het maaiveld
ongeveer een halve meter beneden NAP. Het
diepste punt, drie meter beneden NAP, ligt in
de Workumer polder ‘De Beveiliging’. Reizend
naar het noorden is het verloop iets anders.
Tussen Appelscha en Drachten ligt het land
royaal boven de zeespiegel. Bij Grou is een
daling tot ongeveer 0,7 meter beneden NAP.
Noordelijker stijgt het maaiveld weer tot zo’n
halve meter boven NAP bij Leeuwarden. Bij
Minnertsga komt het op een meter boven NAP.
De brede strook met meren en laag gelegen
land die zich uitstrekt vanaf Lemmer en
Gaasterland tot Burgum en Drachten heet de
Lege Midden. Dat gebied ligt als een diepe
kom midden in de provincie. Ten noordwesten
liggen de kleigronden in een brede strook van
Workum langs Harlingen tot aan het
Droege fuottenHet probleem van de waterafvoer
Om in Friesland zeker te zijn van
droge voeten, moeten er twee pro-
blemen zijn opgelost. In de eerste
plaats moeten er dijken zijn om het
land te beschermen tegen de bin-
nendringende zee. In de tweede
plaats moet de afvoer van overtollig
regenwater onder alle omstandighe-
den goed zijn geregeld. Aangezien
er vrijwel altijd meer regenwater
valt dan nodig is, moet er heel veel
worden afgevoerd.
8
Lauwersmeer. Deze gronden zijn ontstaan als
kwelders die door de bewoners zijn ingedijkt
als ze hoog genoeg waren opgeslibd.
Lege MiddenDe Lege Midden, die nu zo laag ligt (het
Friestalige lidwoord maakt duidelijk dat het
midden niet ‘leeg’ is, maar ‘laag’), bestond ooit
uit hooggelegen veenmoerassen. In de
Middeleeuwen zijn deze streken gekoloniseerd
en ontgonnen. Bewoning was pas mogelijk als
de waterstand beheerst kon worden. De ont-
ginners groeven daarom afwateringskanalen.
Hierdoor zakte het waterpeil inderdaad, maar
onbedoeld begon de bodem ook langzaam te
dalen. Deze bodemdaling is een proces dat
nog steeds doorgaat. Provinciale Staten bogen
zich onlangs over de verzakkende huizen in
Echten en Oosterzee; één van de gevolgen van
diepontwatering en bodemdaling. Toen het
proces van bodemdaling in de Lege Midden
nog moest beginnen, had deze streek een
goede route om het overtollige water te lozen.
Een stelsel van geulen en stroompjes loosde
zijn water op de Boorn die tussen Raard en
Jirnsum uitkwam in de Middelzee. Vanaf dat
punt ging de stroom naar het noorden, over
de Wadden naar de Noordzee. Nog altijd heet
het zeegat tussen Terschelling en Ameland het
Borndiep. Deze afvoerroute werd omstreeks
het jaar 1000 om twee redenen problematisch.
Door de bodemdaling in de Lege Midden nam
het verval af en was de aanvoer van water
minder sterk. Tegelijkertijd begon de
Middelzee te verkwelderen; de afvoer raakte
omstreeks 1100 verstopt. Het verkwelderen
van de Middelzee ging door met als sluitstuk
de inpoldering van Het Bildt in 1505. Voor de
afvoer van het water uit de Lege Midden werd
een andere oplossing gevonden. De stroom-
richting van de Boorn werd verlegd naar het
zuiden. Tussen Oude Schouw en het
Tekening van de overstroming van 1825 bij Vierhuis (bij hetTjeukemeer), door Dirk Piebes Sjollema (1760-1840). (FriesScheepvaart Museum). Waarschijnlijk is dit een afbeelding vande redding door Harmen Jans Groen uit Vierhuis. Met zijn pun-ter redde hij tientallen mensen uit woningen en boerderijenaan de boorden van het Tjeukemeer. Zijn eigen gezin bracht hijmet een punter aan boord van een turfschip. En ook mensendie na het instorten van een schuur waren gevlucht naar eenhooiberg, werden door hem naar het turfschip gebracht.
9
Terherne zijn het meest zichtbare onderdeel
van deze waterkering. Bij noordwestenwind
kon de situatie nog gevaarlijker worden. Het
water in de Noordzee werd dan tegen de kust
van Nederland opgestuwd, waardoor de eb
minder lang duurde en minder laag was.
Hierdoor werd het lozen van water onder
natuurlijk verval (spuien) soms lange tijd
onmogelijk. Deze situatie deed zich voor in
1998 toen er een combinatie van extreem veel
regen en langdurige noordwestenwind was.
De bergingscapaciteit van de Friese boezem
werd toen overschreden en polderdijken dreig-
den op grote schaal te worden overstroomd.
Rampen bleven uit omdat de wind net op tijd
ging liggen.
Friesland polderlandOndanks de forse bergingscapaciteit van de
vele meren en kanalen stonden vroeger regel-
matig grote delen van de Lege Midden in de
winter onder water. In de 19de eeuw nam die
opvangcapaciteit in snel tempo af doordat er
veel laag gelegen land werd ingepolderd.
Gemalen voerden het regenwater af. Het toe-
nemend aantal gemalen zorgde ervoor dat de
grenzen van de bergingscapaciteit steeds snel-
ler werden bereikt. Deze problemen zijn in de
20ste eeuw opgelost door de aanleg van grote
gemalen. In 1920 werd het Woudagemaal bij
Lemmer in werking gesteld. Daardoor nam het
aantal keren dat Friesland grotendeels onder
water stond wel af, maar de problemen waren
nog allerminst voorbij. Nog in 1963 stonden
grote delen van de Lege Midden onder water.
Pas na de bouw van het Hooglandgemaal bij
Stavoren in 1966 hoorden deze overstromin-
gen tot het verleden. Maar in 1998 werd pijn-
lijk duidelijk dat het gevaar steeds aanwezig
blijft. Intussen zou het een groot misverstand
zijn te menen dat Friesland zijn overtollige
water op zee loost door hier en daar een
gemaal in werking te stellen. In feite wordt
het meeste water (zestig à zeventig procent)
nog altijd onder natuurlijk verval geloosd: via
de sluizen van Lauwersoog en Harlingen. Dit
blijft een kwetsbaar systeem, met name van-
wege de dreiging van aanhoudende noord-
westenwind. De bouw van een nieuw ‘super-
gemaal’, gepland bij Lauwersoog, moet hierin
verbetering brengen. Het zal het peil van het
Lauwersmeer zo laag moeten houden dat er
altijd water gespuid kan worden vanuit
Friesland op het Lauwersmeer. <
Siem van der Woude (1953, Oosterbierum) studeerdegeschiedenis in Groningen en volgde diverse opleidin-gen op het gebied van archiefbeheer. Sinds 1980werkt hij bij het Ryksargyf (sinds 2002 Tresoar). Hij ishij teamleider van de onderzoekers en betrokken bijde digitale ontsluiting van de Sonttolregisters, ook ishij redacteur economie van de Nieuwe Encyclopedievan Friesland.
> Verder lezen:• J.P.A. Louman, Fries waterstaatsbestuur, een
geschiedenis van de waterbeheersing in Frieslandvanaf het midden van de achttiende eeuw totomstreeks 1970, proefschrift UVA, Amsterdam,2007 (http://dare.uva.nl/document/40074)
Snekermeer werd omstreeks 1100 de Wetering
gegraven. Voortaan kwam het water van de
Boorn bij Lemmer in de Zuiderzee.
De boezem van It HeitelânSinds de Middeleeuwen kent Friesland een
aantal structurele problemen bij het lozen van
zijn overtollige regenwater. Het water verza-
melde zich in de Lege Midden. De grote meren
en kanalen die hier liggen, konden heel veel
water opvangen. Ze vormden samen de Friese
boezem, een reusachtige waterberging waarin
polders en waterschappen hun overtollige
water konden bergen voor het afstroomde
naar zee. De watersporters en schaatsers profi-
teren er nog steeds van. Het water dat zich
hier verzamelde, moest afstromen naar zee,
om daar bij eb te worden geloosd. Maar een
vlotte afstroming werd verhinderd door de
hoger gelegen kleigronden in het noordwes-
ten. Afstroming was alleen mogelijk in het zui-
den, bij Lemmer en Stavoren, of in het noord-
oosten, bij de Lauwerszee. Tussenin was
afstroom alleen mogelijk door de aanleg van
kanalen naar de kust; naar Makkum, Harlingen
of Roptazijl. De capaciteit van deze kanalen
was doorgaans beperkt. Daarbij was er nog
een andere natuurlijke tegenstander, de wind.
Deze kon op meerdere manieren voor proble-
men zorgen. Bij langdurige zuidwestenwind
konden de enorme watermassa’s in het meren-
gebied worden opgestuwd naar het noordoos-
ten. Hierdoor kon het waterpeil bij Grou en
Burgum soms wel een meter stijgen. Om dit te
voorkomen is ten oosten van het Snekermeer
een waterkering aangelegd. De sluizen bij
Ondergelopen land bij Terkaple tijdens de hoogwaterperiodevan 1965/1966. Op de voorgrond het Sneekermeer met deNieuwe Slachtedijk, de waterkering tussen Terherne en Joure.De opvaarten naar de twee boerderijen zijn door deze dijkduidelijk waarneembaar.
Topografische kaart van Friesland, gemaakt in 2007. (Kaart Arjen Versloot)
D
THEMA M E I N D E R T S C H R O O R
In de 16de de eeuw waren de
blokhuizen (vestingen) van
Leeuwarden, Harlingen en Stavoren
de belangrijkste fysieke
steunpunten van het centraal gezag
dat de Saksische hertogen en na
hen Karel V en Filips II over
Friesland uitoefenden. Minder
bekend is dat de Friese kustlijn
zonder de aan de havenmondingen
gelegen blokhuizen van Harlingen
en Stavoren nog verder naar het
oosten zou hebben gelegen.
Dijken komen in Friesland al sinds de Oudheid
voor. De vroegste waren kleine dijkjes gele-
gen op de terpflanken in de kustgebieden en
bedoeld om zomers het water van de akkers
te houden. Zo’n duizend jaar geleden kwa-
men de eerste ringdijken tot stand, in feite
polderdijken die flinke happen kwelder moes-
ten beschermen tegen overstromingen vanuit
de geulen en prielen welke het kwelderland
doorsneden. Vanaf de 12de eeuw was het
nodig om ook doorlopende zeedijken (dijkrin-
gen) op te werpen. Zelfs de hoog opgeslibde
kwelders langs de kust waren immers niet
hoog genoeg om bij hoge vloeden het land te
vrijwaren van het zoute water. De meeste
dreiging trad op in het westen. Ontginning
en maaivelddaling hadden daar ten zuiden
van de lijn Wieringen-Wons korte metten
gemaakt met een hoogveengebied en er klei,
zavel en wadzanden afgezet. De aanzuigende
werking van deze verlaagde gebieden zorgde
ervoor dat het Vlie zich verder kon verbreden
en het Marsdiep uiteindelijk verbinding kon
maken met het Vlie. Als verbrede zeearm die
in contact stond met het Aelmere of
Flevomeer kon zodoende een nieuwe zeeboe-
zem, de Zuiderzee ontstaan. Vanaf 1170 leid-
den hogere temperaturen en meer neerslag
tot meer en zwaardere stormen. Met name
de westkust had daarvan te lijden, veroor-
zaakt door een combinatie van de grote
omvang van de zeeboezem en de overheer-
sende windrichting. Als het lagedrukgebied
gepasseerd was en de wind van zuidwest naar
het noordwesten ruimde, stond de volle slag
van het zeewater op de Friese westkust.
Vooral in 1287 en mogelijk eveneens in 1424
en 1464 moet sprake zijn geweest van een
aanzienlijk landverlies. Bij het onderhoud van
de zeedijk van Westergo hadden de abten
van Stavoren, Bloemkamp en Lidlum het toe-
zicht op het nakomen van de dijkplicht.
Blokhuizen als steunpuntenDe Saksers lieten al in april 1501, ‘inmaten zy
dat van oldes to doene schuldig gewest’, door
de dorpen van Franekeradeel gelegen buiten
de Slachte samen met Harlingen en
Ludingakerk de dijken bij Harlingen op dezelf-
de hoogte brengen als de Bildtdijk. Daarmee
bedoelden zij (toen nog) de noordelijke dijk
van Westergo van Dijkshoek over Wier en
Berlikum naar Beetgum. De Saksische hertogen
waren – in tegenstelling tot de Hollandse gra-
ven een eeuw eerder – zo verstandig om in
1498 naast Leeuwarden en Franeker niet het
10
Twee blokhuizen, twee stadhoudersen de Friese westkustGezicht aan het Geitstek aan het Westen van Harlingen,1741. Het toont een overzicht van het kustverdedigingswerk,de Zuiderpoort en een rondeel van het Blokhuis.(Hannemahuis)
Austinkaart van Harlingen uit 1573 met het Blokhuis en dekustverdedigingswerken. (Tresoar)
11
binnen Friesland excentrisch gelegen Stavoren,
maar juist Harlingen als hun steunpunt te kie-
zen. Ze lieten daar in 1500 ten zuiden van de
havenmond een blokhuis aanleggen en wer-
den vrijwel meteen met de grillen van de zee
geconfronteerd. De storm van oktober 1502
sloeg grote gaten in de wal van het blokhuis.
Het jaar daarop werd op last van stadhouder
Hugo van Leisnig een tweetal havenhoofden
aan de havenmond ten noordwesten van het
blokhuis aangelegd. In de jaren 1503 en 1510
troffen zij regelingen omtrent het dijksonder-
houd. Daarin werden naar ouder gewoonte
een aantal dorpen en grietenijen verantwoor-
delijk gehouden voor het onderhoud en even-
tuele herstel van vaste dijksperken.
Hachelijke liggingIn de jaren 1515-1524 kwam Friesland als eer-
ste gewest aan deze zijde van de Zuiderzee
aan Karel V. Van 1521 tot 1540 was de daad-
krachtige George Schenck van Toutenburg
diens stadhouder over Friesland en nader-
hand eveneens over de andere noordoostelij-
ke gewesten van de Nederlanden. Onder
Schenck fungeerde Friesland als het ware als
bruggenhoofd voor de Bourgondiërs. Al in
het tweede jaar van zijn stadhouderschap ver-
rees op een vergelijkbare plek in Stavoren
eveneens een blokhuis. Het was bedoeld om
de aanvoer van troepen en materieel vanuit
Holland naar Friesland te faciliteren. Intussen
waren beide blokhuizen aan zee een voortdu-
rende bron van zorg, niet zozeer vanwege
een militaire dreiging, maar vooral vanwege
hun hachelijke ligging. In de winter en het
vroege voorjaar van 1525 was het opnieuw
raak, onder andere bij Lemmer, Tacozijl,
Workum en Stavoren. Dit, nadat bij eerdere
gelegenheden, zoals in oktober 1507
(Gallusvloed), september 1509 (Cosmas- en
Damianusvloed) en november 1516
(Catharinavloed) dijken zwaar waren bescha-
digd en zelfs doorgebroken.
Zeeuwse adviseursIn 1524 was de ambtman (drost) van
Harlingen, Frits van Grombach, door de Friese
Landdag gekozen tot ‘principael dyckgraeff’
van Westergo. Samen met Antheunis Pietersz
en Geleyn Simonsz inspecteerde hij eind april,
begin mei 1525 de dijken, hoofden, steenkis-
ten en duikeldammen (houten dammen) bij
Harlingen. Daarvoor en daarna waren deze
Zeeuwse rijswerkers bij Wierum en Stavoren
aan het werk en leverden voorts hun adviezen
met betrekking tot de kustverdediging. Van
het Staverse blokhuis werd verwacht dat het
‘in toecomenden tyden grote laste soude liden
van der zee overmits dat het voerlant aldaer
met den water zeer vergaet’. Dat laatste gold
trouwens ook voor een snel afkalvend schoor
(Zeeuws: schor, oftewel kwelder) in de oksel
van de dijk ten noorden van Harlingen, aldaar
naderhand bekend als de Koemen. Eén van de
adviezen was om hier, ter vermijding van de
hoge kosten van het aanleggen van dammen,
een berm (voeteling) van rijshout ter lengte
van 180 roeden (860 meter) aan te leggen van
het Noorderhoofd tot aan een houten hoofd
op de nolle (dijkrestant dat in zee steekt) aan
de Noorderzeedijk. Het kunstwerk à drie
meter breedte en 1,20 meter hoog moest op
het ‘veerschor’ letterlijk op de grens van kwel-
der en slik worden aangelegd, zodat het zee-
water er overheen kon vloeien en zand en
ander sediment erin en erachter zou worden
gevangen.
Stiennen ManOf het hielp? Op 8 mei 1532 richtte Schenck
van Toutenburg zich opnieuw tot zijn superieu-
ren in Holland met de mededeling dat hij die
‘van Westergae’ had aangeschreven om met
hem te overleggen over het herstel van de dij-
ken ‘anders solden die huysen (blokhuizen)
Harlingen ende Staueren in toecomende tyden
last lyden’. Het liefst had Toutenburg zich naar
Holland begeven, maar de Friese bereidwillig-
heid om bij te springen was matig, zo blijkt uit
zijn schrijven. Toen het begin november 1532
opnieuw raak was, was voor Toutenburg de
maat vol. Op 7 april 1533 werd door hem in
samenspraak met president en raden van het
Hof van Friesland het zogeheten Groot
Arbitrament vastgesteld. Dit legde het funda-
ment voor het dijkonderhoud tussen Het Bildt
en Veenhuizen bij Kuinre. Een regeling die
door toedoen van Casper di (de) Robles nog
geen halve eeuw later werd geperfectioneerd
en het in feite tot 1980 uithield. We overdrijven
niet met te stellen dat de vooruitgeschoven
blokhuizen, bastions van het centraal gezag en
bedoeld om Friesland in toom te houden, er in
belangrijke mate aan hebben bijgedragen dat
de Friese kustlijn niet nog verder naar het oos-
ten is opgeschoven. Het belang van George
Schenck van Toutenburg naast die andere (lui-
tenant-) stadhouder voor het Friese dijkwezen
valt moeilijk te overschatten. Misschien moeten
we George dan ook maar met een Stiennen
Man eren, bij Stavoren lijkt mij. <
De storm van oktober1502 sloeg grote gaten inde wal van het blokhuis
Meindert Schroor (Harlingen, 1955) is geograaf en histo-ricus. Hij is medevennoot van GeografischOnderzoeksbureau Varenius te Leeuwarden. Hij ishoofdredacteur van de Nieuwe Encyclopedie van Fryslânen was van 1995 tot 2010 hoofdredacteur van Fryslân.
Portret van George Schenck van Toutenburg.
Dijkshoek onder Minnertsga. Hier sluit de Griene Dyk, deoude zeedijk van de Middelzee, aan op de Bildtdijk. (Tresoar)
D12
De veenderijen leken in de winter, als het bin-
nenwater omhoog kwam, soms een grote bin-
nenzee. Toen jonker E. de la Coste in 1822
aan koning Willem I rapporteerde over de
toestanden in de veenderijen, schreef hij:
‘Deze waterplassen zijn niet alleen van
vruchtbaarheid ontbloot, maar ook verwoes-
tend en vernielend, bij storm en vooral wan-
neer (...) het boezemwater van Friesland zich
in de zee niet kan ontlasten, maar over de
lage landen door de winden heen en weer
gedreven wordt’. Dit leidde tot het Koninklijk
Besluit van 2 september 1822, dat de veende-
rijen aan een reglement onderwierp. Het land
mocht voortaan alleen nog akkergewijs wor-
den vergraven, met behoud van stroken
grond om het uiteenslaan tot meren te voor-
komen. Bovendien moest het weer droogleg-
gen van het uitgegraven land worden aange-
moedigd. Daartoe werd een slikgeldfonds
gevormd.
THEMA K E R S T H U I S M A N
‘Van hier (Beetsterzwaag) tot Olde-
boorn is bijna alles ééne zee. Men
ziet sommige woningen tot nage-
noeg het dak in het water. Turf,
turfbokken, baggerbakken, plan-
ken, enz. drijven ginds en her’. Dat
schreef de Leeuwarder Courant in
maart 1876. Het is een weinig
bekend feit dat de lage veenderij-
en in Opsterland een aantal keren
zijn overstroomd, met dramatische
gevolgen voor de bevolking. De
hele 19de eeuw was er in de lage
veenderijen veel wateroverlast.
Uiteindelijk heeft de aanleg van
veenpolders daaraan een einde
gemaakt.
Opsterlandse veenderijen onder water
Een beeld van de overstroming van de Beetster veenderij in 1892. (Veenderijmuseum It Damshûs Nij Beets)
(Tre
soar
)
PolderOp 1 december 1841 richtte een groep
Opsterlandse veenbazen zich met een ‘harte-
kreet in den uitersten nood geschreven’ tot
het provinciaal bestuur. Het was een pleidooi
voor een snelle aanleg van de polder van het
Zesde en Zevende Veendistrict bij Terwispel,
Tijnje en Luxwoude. Die pleidooien waren al
direct na 1822 begonnen, maar het duurde
maar. Er werd gezegd dat er nog niet vol-
doende geld in de slikgeldkas was. In 1841
waren er financieel al geen bezwaren meer.
De veenbazen wezen niet ten onrechte ook
op de ton, die de regering beschikbaar stelde
voor drooglegging van de uitgeveende petga-
ten bij Nootdorp en Vrijenban. Die lagen ech-
ter dichtbij Den Haag, in tegenstelling tot het
veel grotere Zesde en Zevende Veendistrict.
Eindelijk werd in 1848 een begin gemaakt
met het graven van de Nieuwe Vaart, maar
pas in 1853 kon de ring om de polder worden
gesloten. Het drama van het Zesde en
Zevende Veendistrict herhaalde zich bij Beets.
Daar begon in 1863 een nieuwe veenderij,
nadat in 1855 al (op papier) de Groote
Veenpolder in Opsterland en Smallingerland
was gesticht. Net als voor 1853 bij Tijnje en
Luxwoude liep ook de Beetster veenderij tus-
sen 1863 en 1893 geregeld onder water.
HulpactieIn de herfst van 1875 meldde de correspon-
dent van het Nieuw Advertentieblad: ‘Door
den overvloedigen regen in de laatste dagen
gevallen, vertoonen deze streken zich als
eene zee van water en modder. Een drukke
turfvaart van Beets naar de ‘hoopsteden’
heeft plaats over de verdronken landen’. In
maart 1876 stak een straffe noordwester op,
die het water hoog de Beetster veenderij
injoeg. De hele Beetster bevolking vluchtte
naar Beetsterzwaag. De publiciteit leidde tot
een hulpactie, die ruim 2500 gulden
opbracht. De druppel die de emmer deed
overlopen was de overstroming van februari
1892. Een harde zuidwester joeg het water
hoog op. De vluchtelingen vonden onderdak
in de oude school van Beetsterzwaag. Aan
het eind van de maand gingen ze terug naar
hun woonbokken en huisjes in de inmiddels
weer drooggevallen veenderij, maar toen
vroor het hard. Het gevolg was een enorme
ellende, die rondom werd bekendgemaakt
door de Friesche Volkspartij. Er kwam een
hulpactie op gang die 24.000 gulden binnen
bracht. Ook werd een Commissie voor de
noodlijdenden in Beets opgericht, bestaande
uit drie veenbazen, twee geestelijken en de
Opsterlandse gemeentesecretaris C.C. Alberti.
Maar de mensen in Beets vonden dat toch
ook hun onderwij-
zer Tjepke Nawijn,
die vanwege zijn
belangeloze inzet
voor de armen op
handen werd
gedragen, in de
commissie hoorde.
De socialist Vitus
Bruinsma wees
erop dat maar
liefst de helft van
de commissie uit veenbazen bestond. Ook de
beide geestelijken lagen in Beets niet zo
goed, en Alberti zou enkele jaren later door
de gemeenteraad worden ontslagen vanwege
malversaties.
DijkNawijn vond dat de commissie eigenlijk beter
direct de allerarmsten aan voldoende kleding
en voedsel had kunnen helpen dan duizenden
guldens onder zich te houden. In het Friesch
Volksblad schreef hij: ‘Er wordt weer gewerkt
door de arme stakkers. En onderwijl zit een
smoordronken commissielid in de tram en
wordt te Beetsterzwaag afgehaald met zijn
wagen, waarop een rustbewaarder met hem
naar huis rijdt’. Daarmee was commissielid
Hendrik Toering, veenbaas en caféhouder,
bedoeld. Hij was ook, vanwege zijn opdringe-
rige houding jegens vrouwen, niet geliefd. Hij
klaagde Nawijn aan. De zaak diende op
6 oktober 1892 voor de rechtbank in Heeren-
veen. Nawijn werd verdedigd door mr. Pieter
Jelles Troelstra. Uit diens pleitrede: ‘In mijne
verbeelding sta ik op dit oogenblik op den
grooten weg te Beets. In mijne verbeelding
zie ik twee groote gebouwen. Het eene is de
school, waar deze sobere man het goede,
nuttige werk verricht, dat den onderwijzer
der jeugd is opgedragen. En op een kleinen
afstand staat het andere gebouw, de school
der ondeugd, en daar woont de beschuldiger,
daar leeft hij van de ellende en de dienstbaar-
heid van de arme arbeiders. Die man met zijn
grofzinnelijke lusten, die vuile man heeft nog
den moed dezen edelen man hier op de bank
der beschuldiging te brengen. (Goedkeurend
voetgetrappel bij het publiek) Pres. Stilte! Dit
staat vast - zoo vervolgt Pl.. - als de verslagen
der terechtzitting het publiek zullen hebben
bereikt, dan zit niet deze man in zijne rein-
heid, in zijne onschuld, maar die zwarte man,
die ergerlijke man, die Toering, op de bank
der beschuldiging.’ Het gaf allemaal niks.
Nawijn kreeg een boete van 50 gulden, in die
tijd een fors bedrag. Maar twee jaar later was
de dijk om de polder klaar. <
13
‘Men ziet sommigewoningen tot nagenoeg
het dak in het water’
De sluis op de Ulesprong, die in 1852 werd aangelegd. Deze was een onderdeel van de bedijking van de veenderij van het Zesdeen Zevende Veendistrict die daarvoor regelmatig werd geteisterd door overstromingen. (Collectie Kerst Huisman)
De onderwijzer TjepkeNawijn. (Veenderij-museum It Damshûs Nij Beets)
14
N
Als kind ging Herre Kingma al met zijn vader de dijk op om te kijken hoe die erbij lag. Vader was boer in
Westhoek en tevens dijkgraaf bij het waterschap Nieuw Bildt. Zoon Herre raakte erfelijk belast. Hij zette het
akkerbouwbedrijf voort en was ruim vijfentwintig jaar bestuurder bij het waterschap. Hoewel de geboren en
getogen Bilkert al vijftien jaar op een boerderij in Hallum woont, rijdt hij nog geregeld naar de dijk om pools-
hoogte te nemen.
‘’n Paar keer in ‘e week mot ik even bij de
dyk sien, helendal at d’r harde wyn ferwacht
wort,’ zo vertelt Herre Kingma (1938). Om
half één luistert hij steevast naar de weers-
voorspelling van Piet Paulusma. ‘’n Ander
dinkt bij storm: hoe komt ’t met de dakpan-
nen, maar ik dink: hoe komt ’t met de diken?’
Volgens zijn vrouw is Herre getrouwd met de
weerman. ‘Piet het my wel ’s beld om te fra-
gen at d’r dykbewaking kwam. Nou, saai ik,
dat hangt d’r fanôf watstou my fertelst.’
DijkgraafVan 1987 tot 1994 was Herre Kingma dijk-
graaf bij het zeewerend waterschap Friesland
dat verantwoordelijk was voor het dijkbeheer
van Lauwersoog tot Schoterzijl. De centrale
post zat in Harlingen. Het waterschap telde
35 man personeel. Hij noemt het de boeiend-
ste periode uit zijn waterschapscarrière.
‘Elkeneen kon nander en ’t waar ’n apart slag
folk, dichtbij de útfoering. ’t Waar oversicht-
lik; soa worden de sinten die’t ind worden fan
de ingelanden, aigners fan besittings binnen
de diken, daadwerklik in seewering stoken.
Onder ’t mom fan: die’t ’t water deert, die’t ’t
water keert.’ Later is dat systeem veranderd
en betaalden alle Friezen mee aan de heffing.
In 1994 fuseerden kleine waterschappen
waaronder het zeewerend waterschap, boe-
zembeheer en zuiveringsbeheer tot één groot
waterschap. Na een nieuwe fusie in 2004
werd Herre Kingma opnieuw lid van het
dagelijks bestuur. In 2008 nam hij afscheid,
maar zijn passie voor de dijken is gebleven. ‘Ik
liep ’s met myn frou over de dyk bij Swarte
Haan, myn favorite plakky. Ik sâg dat d’r
water út ’t asfalt liep en dan wil ik wete wer’t
dat weg komt. At ’t regen weze sou, dan mâg
dat d’r niet deurhine komme. Na de borings
bleek dat ’t asfalt bros worren waar.’ Zelfs op
vakantie worden de dijken bezocht. Tijdens
een fietstocht op de zeedijk in het Duitse
Nord-Friesland zag hij een sluis waarbij het
water van buiten naar binnen stroomde. ‘D’r
skarrelde een om en die fon soa’n kelega fan
’t Wasseramt wel intressant en ’n rôndlaiding
THEMA M A R I J K E D E B O E R
Herre Kingma heeft een passie voor zeedijken
Frysland lait d’rfoorlopig failig bij’
‘
(Fot
o Ho
ge N
oord
en)
15
folgde. Bleek dat se ’t deden om de geul
open te houwen, want bij eb stroomde ’t slik
met.’
ZeeweringDe zeewering beschermt Friesland en de
Friezen tegen overstromingen. De veiligheid
van de dijken staat daarom altijd voorop.
‘Froeger waar d’r ’n dyksleger, frijwilligers
die’t bij storm opropen worden om sândsak-
ken te fullen. As klain jongetsy hew ik nag an
’t skeppen weest in fligende storm. Nou lêge
d’r op ferskillende plakken sândsakken in
depo’s bij de diken en is d’r gyn dyksleger
meer. At d’r ’n deurbraak draigt, wort d’r ’n
annimmer beld. Mînsen fan ’t waterskap rije
met ’n Landrover op ‘e dyk en houwe met ’n
groat soeklicht de dyk in ‘e gaten.’ Gaten in
de bovenlaag van de dijk zijn funest, daarom
worden er geregeld proeven gedaan met
optimale grassoorten. ‘Ons foorbeeld fan
bewaiding wort in ‘e rest fan ’t lând folgd. De
kombinasy fan skapen en bemeste met kûnst-
mest levert ’n dichte grâsmat op die’t de dyk
goed beskermt.’ Er worden ook proeven
gedaan met water om te kijken hoe de dijk
zich bij overslag houdt. Wat gebeurt er als
golven met twintig liter per seconde per
meter over de dijk slaan, terwijl één liter de
norm is? Zulke technische aspecten spreken
Kingma vooral aan. Zonder een technische
opleiding leerde hij in de praktijk door vra-
gen te stellen, goed te kijken en nuchter te
zijn. ‘Ik bin wel na de universiteit fan Harvard
weest om te leren hoe’t je ’n helikoptersicht
krije. Mooi, maar deur je sônde ferstand te
brúkken kom je ok ’n heel eand.’
TempelIn 1580 bestond er een zeewering van 3,85
meter hoog om de Friezen tegen het water te
beschermen. Nu, vierhonderd jaar later, meet
de dijk 9,25 meter. Met de Deltawerken moes-
ten de dijken 3,5 meter worden verhoogd.
Om de afsluiting van dat project te markeren,
kwam er in 1993 een kunstwerk bij de dijk in
Marrum, het ‘tempeltje’ van Ids Willemsma.
Dat had echter wel wat voeten in de aarde. ‘’t
Leken Johanneke Liemburg, doedestiids depu-
teerde, arig om der ’n monumint fan inter-
nasjonale allure del te setten. Ik saai, dat kin,
at ’t ôns maar gyn sint kost.’ Een commissie
koos voor een Belgisch ontwerp met beton-
nen zuilen, geïnspireerd op de Ooster-
scheldedam, dat vijf miljoen gulden moest
kosten. Commissaris Wiegel lobbyde bij de
cementindustrie. ‘Dat worde niks, want sokke
suilen souwen fansels wegsakke in ‘e dyk.
Met ’n paar kelega’s froegen wy kûnstkonsu-
lint Huub Mous wat foor andere mooglikhe-
den at d’r waren. D’r kwammen fier ontwer-
pen en úteandlik kwam ’t kûnstwerk fan Ids
d’r. Wij konnen alleen gyn subsidy meer
anfrage, dat most ’n jaar foorôf. Wij draaiden
dus sels foor de kosten op, maar dat hindert
niks. ’t Is ’n prachtig plakky dat nag altyd ’n
prot mînsen trekt.’
Paarden Het sluiten van de keermuur in Harlingen,
vorig jaar, is voor Kingma de kroon op zijn
werk, ook al was hij toen geen waterschaps-
bestuurder meer. ‘Ik waar sont 2002 nau
betrokken bij de foorberaidings en praatte
met ferskillende pertijen soa as ’t havenker-
tier, historys Harlingen en de brúnne float.
Wij binne na Skotlând weest om te kiken na
de proeven met de belasting fan fertikale
wanden. Dut stik seewering is ’n technys
hoogstandsy worren met ’n skarnierende dub-
bele damwand en ’n útbousel der’t de golfen
onder tunan
spatte.’ Een diep-
tepunt noemt hij
het verhaal van
de verdronken
paarden op het
Noarderleech bij
Marrum in 2006.
‘Ik waar op ‘t
Amelând foor ’n
fergadering en
kon gelukkig met
de boat fan half
een werom
komme. Wat ’n
gaos waar dat,
wat ’n mînsen en
al die media.
Eerst mosten die
ferdronkene beesten der weg, maar myn
angst waar dat de peerden die’t nag op ‘e
dobben stonnen allegaar over dyk dindere
souwen. Dan sou die hele dyk omploegd
worre. Na ôfloop most ik bij de burgemeester
komme foor ’n evaluasy, al had ’t waterskap
d’r niks met te maken. ’t Waar ’n saak fan de
boer en de aigner fan ’t lând, ’t Fryske Gea.
Froeger kwam ’t faker foor dat búttendyks
lând overstroomde en dat de beesten op ’n
dobbe stonnen en d’r soms ’n stikminnig fer-
dronken. Dat stik lând had gewoan indykt
worre motten.’
ZeespiegelIn de Wet op de waterkering is vastgelegd
dat eens per vijf jaar de sterkte van de dijk
wordt getoetst. Door het veranderende kli-
maat en de stijgende zeespiegel zullen de dij-
ken mogelijk nog hoger worden. Daar hoeft
Kingma zich niet meer druk over te maken, al
zal hij zijn rondes blijven maken. ‘De liefde
foor syn lând is angeboren, saai Vondel en
dat past my wel. Bij ôns liep ’t lând tot an ‘e
seedyk. Ons seun Herre, die’t overigens niet
erflik belast is met seediken, sit nou op ‘e
plaats in Westhoek. Die seedyk sou ’n mooi
lest rustplak foor myn as weze kinne.’ <
Kaart van de zee-werende waterschap-pen (uit De Frieschezeeweringen van 1825tot 1925) Voor de aan-leg van de Afsluitdijk.(Tresoar)
16
D
Bij Lemmer staat het grootste, werkende stoomgemaal ter wereld: het Ir. D.F. Woudagemaal. Dit werelderfgoed
werd in 1920 geopend, maar kreeg pas in 1947 zijn huidige naam. Aanleiding hiervoor was de pensionering van
ir. Wouda als hoofdingenieur van de provinciale waterstaatsdienst. Het is opvallend dat het gemaal de naam
kreeg van een ambtenaar en niet van een bestuurder. Niet slecht voor een kind uit een kinderrijk Gronings
onderwijzersgezin dat een moeilijke start in het leven maakte.
Dirk Frederik Wouda werd op 5 april 1880
geboren in Noordhorn als derde kind in een
gezin van zeven kinderen. Zijn vader, die
onderwijzer was, overleed toen Dirk tien jaar
oud was. Twee jaar later overleed ook zijn
moeder. Daarna werd Dirk opgevoed door
zijn grootmoeder in Baflo. Hij doorliep de
HBS in Warffum en de Rijks-HBS in Groningen
en werd daarna financieel door familievrien-
den in staat gesteld om te studeren in Delft.
De studie voor civiel-ingenieur voltooide hij in
1902 met ‘een zeer goed examen’. In januari
1903 trad hij in dienst van het Twentse water-
schap De Regge. Daar was hij belast met het
technische beheer van de Regge. Eén van zijn
eerste werken was het rechttrekken van het
riviertje. In 1908 werd hij benoemd tot inge-
nieur (en plaatsvervanger van het dienst-
hoofd) van de provinciale waterstaatsdienst
(PWS) van Friesland. De hoofdingenieur van
Overijssel beschreef in dat jaar zijn persoon-
lijkheid als volgt: ‘Door zyne finantieele
omstandigheden kon hy geen corpslid zyn.
Niettemin doet hy zich zeer goed voor … Ik
heb Wouda … leeren kennen als een zeer
bekwaam en yverig ingenieur met veel slag
en tact om met menschen om te gaan’.
Anderen beschrijven hem als een bescheiden
en sober levend mens. Als lijfspreuk koos hij:
‘Wie slagen wil, die slagen kan’. Een passend
levensmotto voor de selfmade man die
Wouda was. Uit zijn huwelijk met Klaziena
Rietma werd in juni 1908 zijn eerste zoon
geboren, in 1912 werd zijn tweede zoon
geboren, die echter een jaar later stierf.
Daarna heeft hij geen kinderen meer gekre-
gen. Zijn eerste vrouw overleed in 1941,
waarna hij in 1944 hertrouwde met Catharina
Wilhelmina Johanna Doorenbosch.
Kathedraal van stoomWouda maakte al snel een carrièresprong. Op
11 juni 1912 werd hij, na het overlijden van
de toenmalige hoofdingenieur ir. L. van
Krimpen, aangesteld tot hoofdingenieur en
daarmee tot hoofd van PWS. Het college van
Gedeputeerde Staten van Friesland nam dit
besluit op basis van de ‘zeer gunstige ervaring
die wij van den hr Wouda hebben opgedaan,
zoowel wat zijn bekwaamheid als zijn
THEMA J E L L E H A G E N
Over leven en werk van ir. Dirk Frederik Wouda
Wie slagen wil, die slagen kan’‘
Portret van Dirk Frederik Wouda. (Tresoar)
Koningin Wilhelmina en ir. Wouda bij de opening van hetgemaal in 1920. (Tresoar)
17
geschiktheid voor het ambt van ingenieur
betreft’. Wouda bekleedde de functie van
hoofdingenieur bijna 35 jaar. Zijn grondige
technische kennis, zijn kwaliteiten als ontwer-
per en zijn leidinggevende capaciteiten maak-
ten hem tot de meest geschikte man om PWS
te leiden in de eerste helft van de 20ste eeuw.
Onder zijn leiding verdubbelde het aantal
medewerkers van de dienst en werd een aan-
tal belangrijke waterstaatkundige werken uit-
gevoerd. De belangrijkste daarvan was de
bouw van het latere Woudagemaal. Wouda
heeft een doorslaggevend aandeel gehad in
de totstandkoming van deze ‘kathedraal van
stoom’. Hij ontwierp het gemaal en leidde de
bouw ervan. Het gemaal kon overtollig water
op de Friese boezem snel en in grote hoeveel-
heden lozen op de Zuiderzee. Daardoor nam
het aantal overstromingen in het gebied van
de Friese boezem sterk af. In 1998 is het
Woudagemaal op de Werelderfgoedlijst van
de Unesco gezet. De architectonische kwali-
teiten en het feit dat het gemaal het groot-
ste, nog werkende stoomgemaal ter wereld is,
hebben daarbij een belangrijke rol gespeeld.
RidderEen ander groot project van PWS was het
kanaliseren van de Linde in de jaren twintig.
Daarmee werden twee problemen opgelost:
toenemende overstromingen en afnemende
bevaarbaarheid van de rivier. Verder werd het
door het afsluiten van de Zuiderzee door de
Afsluitdijk (1932) noodzakelijk om de
Waddenzeedijken tot aan Zwarte Haan flink
te verhogen. Tot slot hadden Wouda en zijn
dienst een belangrijk aandeel in de plannen
tot verbetering van het Friese vaarwegenstel-
sel. Deze plannen (waaronder de aanleg van
het Prinses Margrietkanaal) werden uitge-
voerd na Wouda’s pensionering. Ook landelijk
was hij actief op waterstaatkundig gebied. Zo
werd hij in 1918 benoemd tot lid van de
staatscommissie die zich boog over de gevol-
gen van de afsluiting van de Zuiderzee voor
de zeedijken langs de Waddenzee. In hetzelf-
de jaar werd hij ook lid van een staatscommis-
sie die de regering adviseerde over een nieu-
we wettelijke regeling van het waterstaatsbe-
stuur. Voor zijn waterstaatkundige verdien-
sten voor Friesland en Nederland werd hij in
1926 benoemd tot ridder in de Orde van de
Nederlandse Leeuw. Normaal gesproken zou
Wouda met pensioen gegaan zijn in 1945,
maar dit werd op zijn verzoek uitgesteld. De
reden: ‘de bijzondere tijdsomstandigheden
[deden] mijn voorlopig aanblijven als hoofd
van den provincialen waterstaatsdienst
gewenscht … zijn’. Zo kon Friesland onder
zijn ervaren leiding een begin maken met de
wederopbouw van de door de oorlog zwaar
getroffen waterstaatkundige werken. In 1947
was de situatie zodanig verbeterd dat Wouda
alsnog met pensioen kon gaan. Om hem te
eren, besloten Gedeputeerde Staten om
‘Stoomgemaal Tacozijl’ om te dopen tot ‘Ir.
D.F. Woudagemaal’. Na zijn pensionering
deed Wouda op verzoek van het provinciale
bestuur nog enige jaren onderzoek in het
provinciale archief. Dit resulteerde in het –
overigens doodsaaie – standaardwerk Over de
afwatering van Friesland en haar geschiedenis
(1951).
Technisch onderwijsNaast zijn werkzaamheden als hoofdingeni-
eur was Dirk Frederik Wouda maatschappelijk
ook zeer actief, vooral in het technische
onderwijs. We mogen aannemen dat hij op
basis van zijn eigen leven zeer veel belang
hechtte aan goed technisch onderwijs.
Immers: zonder goed technisch onderwijs was
hij nooit een man van aanzien geworden. In
de periode 1912-1959 was hij bestuurslid van
de Vereniging voor middelbaar technisch en
ambachtsonderwijs in Leeuwarden, waarvan
37 jaar als voorzitter. Deze vereniging was
onder andere verantwoordelijk voor de bouw
van twee MTS’en in Leeuwarden. De eerste
MTS werd in 1915 geopend en kreeg Wouda’s
lijfspreuk in de gevel. Dit gebouw is inmiddels
afgebroken. Ook op landelijk niveau was hij
actief in de onderwijssector. Hij werd in 1919
benoemd in de landelijke Onderwijsraad
(afdeling vakonderwijs), waarvan hij ruim
veertig jaar lid bleef. Verder is Wouda onder
andere voorzitter geweest van de
Woningvereniging Leeuwarden en het
Natuurkundig Genootschap, lid van de
Leeuwarder Schoonheidscommissie en tot zijn
dood ook lid van de provinciale
Adviescommissie voor de Monumentenzorg.
Daarnaast werd hij meermalen gevraagd om
gebouwen te ontwerpen, waaronder het
gebouw van het voormalige gemeentearchief
van Leeuwarden in de Grote Kerkstraat. Dirk
Frederik Wouda overleed op 11 juni 1961 in
zijn woonplaats Leeuwarden. <
Jelle Hagen (Drachten, 1955) studeerde geschiedenisin Groningen. Hij publiceerde onder andere over oralhistory en de geschiedenis van waterschappen inFriesland en Groningen. Hij werkt sinds 1996 als archi-varis bij Wetterskip Fryslân.
(Fot
o Ho
ge N
oord
en)
18
Z‘Den nacht tusschen den 4 en 5
dezer was voor ons een der
hagchelijkste van ons leeftijd.
’t Was ’s avonds groot 10 uren,
werd er zeer heftig op onze deur
geklopt, waarop dadelijk een stem
volgde: “Sta spoedig op, het
zeewater komt!”’
Zo luidt het begin van een brief van Folkert
Johannes Schootstra, schoolmeester te
Ouwsterhaule onder Joure, geschreven op 12
februari 1825 aan zijn kinderen Johannes
(eveneens schoolmeester) en Antje te Harich.
De brief vervolgt: ‘Waarop Fetze [de jongste
zoon] met velen van ons buren naar de dijken
snelden om, waar het mooglijk was, het
gedreigd onheil af te weren. Dan daar geko-
men zijnde, zagen zij wel dat alle aangewen-
de moeite vruchteloos was, wijl het water
naar hunne gissing wel ter hoogte van een
voet over de dijken kwam heenrollen, waarop
ieder spoedig naar de zijnen terug keerde. Ik
en uwe moeder waren intusschen bezig om
zooveel mogelijk de goederen in de hoogte
te brengen.’ Zijn ooggetuigenverslag schetst
een beeld van een watersnoodramp dat
helaas maar al te vertrouwd is: water dat van
alle kanten binnenstroomt, huizen die op
instorten staan, vee dat verdrinkt, huisraad en
turven die ronddobberen, mensen die in
bootjes naar een hogere plaats vluchten –
meestal de dorpskerk, omdat die stevig is en
bovendien op een terp is gebouwd. De kinde-
ren Schootstra antwoorden met vergelijkbare
berichten, al hebben zij door de betrekkelijk
hoge ligging van hun woonstee geen water
in huis gehad. Maar het staat minstens enkele
voeten hoog op het land, is brak tot zout en
daalt maar langzaam. Maar goddank, stellen
zij elkaar gerust, ‘Wij zijn alle welvarend’.
THEMA F R I T S D A V I D Z E I L E R
Hulpverlening en wederopbouwna de watervloed in 1825
De overstroming van 1825. Het redden van mensen in de Kleine Miente onder Oldeholtwolde, naar een werk van D.P. Sjollema. (Museum Willem van Haren)
19
NatuurrampDe watersnood van 1825 was de grootste
natuurramp die Nederland in de 19de eeuw
heeft getroffen. Qua omvang was hij verge-
lijkbaar met de Sint Elisabethsvloed van 1421,
de Felixvloed van 1530, de Allerheiligenvloed
van 1570 en de Watersnoodramp van
1 februari 1953. Net als bij de laatstgenoemde
was er in 1825 sprake van een aanhoudende
noordwesterstorm met springtij, gecombi-
neerd met de omstandigheid dat de dijken te
laag en slecht onderhouden waren, en boven-
dien doorweekt waren vanwege de extreme
regenval in de voorafgaande maanden. De
gehele rivierdelta vanaf Dordrecht tot bezui-
den Antwerpen werd getroffen, de lage delen
van de Waddeneilanden raakten alle over-
stroomd, maar rond de Zuiderzee waren de
gevolgen pas werkelijk rampzalig. Waterland
en de Zaanstreek, de Eemvallei, de kust van de
Noord-Veluwe en vooral Overijssel en
Friesland kregen het zeer zwaar te verduren.
In Overijssel vielen de meeste slachtoffers,
ruim 300 in totaal, maar in Friesland raakte
het grootste oppervlak, bijna tweederde van
de provincie, door het zeewater bedolven en
werd het wegens het hoge zoutgehalte ook
voor jaren bedorven. In het noorden van de
provincie waren de meeste dijken sterk
genoeg om de kracht van de golven te weer-
staan. Bezuiden Harlingen bezweek onder
meer de zeedijk van het Workumer Nieuwland
en vervolgens ook de daarachter gelegen sla-
perdijk, zodat het uitgestrekte laagland van ’t
Heidenskip en verder werd overstroomd. In
het zuiden braken de dijken bij Lemmer op
vele plaatsen, en aangezien ook de
Blankenhammer Zeedijk het op acht punten
begaf, kwam het water in de Stellingwerven
zelfs van twee kanten opzetten. Hoe het alle-
maal verliep, is nauwkeurig gedocumenteerd.
De briefwisseling van de Schootstra’s is één
van de vele voorbeelden van egodocumenten,
maar er zijn ook talloze officiële rapporten en
statistieken die zich al dan niet bevinden in de
archieven van de lokale, regionale en nationa-
le hulpcomités. Bovendien bestaat er een uit-
gebreide literatuur, veelal uit de tijd zelf.
HulpverleningGezien de in onze ogen gebrekkige communi-
catie in die tijd - te voet, te paard of per zeil-
schip, dus zelfs nog zonder spoor- of tele-
graafverbinding – is het verbazend hoe snel
de hulpverlening op gang is gekomen. Deze
begon lokaal, door burenhulp en inzet van
toevallig aanwezige schippers, maar groeide
binnen enkele dagen uit tot een gecoördi-
neerde actie op regionaal niveau, spoedig
gevolgd door nationale maatregelen. In
Friesland werd de falende Commissaris des
Konings subiet terzijde geschoven en vervan-
gen door een regeringscommissaris die met
krachtige hand de leiding nam. Het dichten
Kaart met de doorbraken en overstroomde gedeelten door dewatervloed in 1825. (Tresoar)
Overzicht van de schade geleden door de watervloed in 1825in de grietenij Stellingwerf-Westeinde. Zo waren er bijvoor-beeld 31 huizen in Oudetrijne beschadigd en 127 koeien ver-dronken in Spangen. (Tresoar)
Bijna tweederde van deprovincie raakte door het
zeewater bedolven
van de gaten en het opruimen van de aange-
spoelde bende, bijvoorbeeld in de havens van
Harlingen, Hindeloopen en Stavoren, werd
voortvarend ter hand genomen. De directe
hulpverlening bestond naast het redden van
mensen uit bomen en van daken en hooi-
klampen vooral uit het verstrekken van kle-
ding en voedsel. Het distributiesysteem voor
de duizenden geëvacueerden functioneerde
20
voorzover we kunnen zien perfect. In
Weststellingwerf, waar zich 780 evacués
bevonden, werden tussen 5 en 28 februari de
volgende voorraden voedsel uitgedeeld: 2.160
halve roggebroden, 1.190 korven aardappe-
len, 17 mud grauwe erwten, 30,5 mud groene
erwten, 119,5 mud gort, 8,5 mud zout, 405
pond spek en 137,5 pond kaas. Daarnaast
werd in de eerste week nog eens een grote
partij kleding geschonken ‘door de menschlie-
vende burgerij van Wolvega’.
SchadevergoedingOok het uit de overstroomde stallen geredde
vee werd natuurlijk niet vergeten. Zo ver-
scheepte het hulpcomité te Leeuwarden twee
maanden na de ramp, op 5 april 1825, naar
hetzelfde Weststellingwerf een lading ‘bees-
ten-voeder’ bestaande uit 1.750 lijnkoeken,
1.750 raapkoeken, 70 zakken boonmeel, 70
zakken gerstemeel en 2.500 bossen stro.
Tegen die tijd was men al begonnen met de
berekening van de schadevergoeding op basis
van de opgaven van de gedupeerden. Nog in
februari was van regeringswege toestemming
gegeven voor het houden van speciale vee-
markten, waarop de boeren met het geld dat
bij de buitengewoon vrijgevige bevolking in
het land was opgehaald nieuw vee konden
kopen. Gedurende de jaren 1825 en 1826 zijn
door de ‘commissie speciaal’ in Friesland
nauwkeurige staten bijgehouden waarin per
grietenij is aangegeven welk soort vergoedin-
gen aan welke gedupeerde werd uitgekeerd.
Zo kreeg Nutterd Sierd Gouma, winkelier te
Munnikeburen, ƒ 428,80 voor zijn vernielde
woning en ƒ 26,10 voor zijn verloren huisraad.
Zijn dorpsgenoot Geert Jans Nijmeijer ontving
vergelijkbare vergoedingen, maar omdat hij
veenbaas was, kreeg hij ook nog eens twee
uitkeringen van in totaal ruim 800 gulden
voor de inkomstenderving in zijn onderne-
ming. Van dat geld werden de al ingehuurde
veenarbeiders gecompenseerd; wegens de
overstroming met brak water kon er van een
campagne dat jaar, en meestal ook in het
daaropvolgend seizoen, natuurlijk geen spra-
ke zijn. Het is niet bekend hoe de verdeelsleu-
tel voor deze schade is berekend. Geert Jans’
neef Gerrit Hendriks Nijmeijer kreeg eveneens
een vergoeding van ƒ 600 voor zijn tot werke-
loosheid gedoemde veenarbeiders, maar dat
was slechts een fractie van de totale door hem
geleden schade, die volgens zijn opgave een
bedrag beliep van ƒ 3.465.
ZeedijkenWaarschijnlijk is er, net zoals bij de vergoe-
ding van de veestapel van boeren in
Overijssel, gekeken naar de bedrijfsgrootte
van vóór de ramp. Wanneer er sprake was
van geheel vernielde woningen werd nieuw-
bouw meestal volledig vergoed. In de archie-
ven bevinden zich enkele tekeningen van
eenvoudige behuizingen, zoals een dorps-
classicistische woning in Oldelamer en een
ontwerp voor een ‘drie-onder-een-kap’ in
Nijeholtwolde. Ze lijken volgens een bepaalde
standaard te zijn ontworpen, wat driekwart
eeuw voor de invoering van de Woningwet
opmerkelijk mag heten. Maar er zijn meer
zaken tijdens de nasleep van de watervloed
van 1825, die buitengewoon eigentijds aan-
doen, zoals de discussie over de juiste wijze
waarop de zeedijken op hoogte en sterkte
zouden moeten worden gebracht, of de beste
manier om het overstromingswater van het
land af te krijgen. Het eerste punt was de
Friezen wel toevertrouwd; de dijken hebben
het sindsdien bijna overal gehouden. Maar
het probleem van de af- en uitwatering is nog
tot ver in de 20ste eeuw een hoofdrol in de
provinciale politiek blijven spelen. <
Frits David Zeiler (Bergen Noord-Holland, 1949) is histori-cus. Hij werkte lang in Overijssel, onder andere als ten-toonstellingsmaker. Hij publiceert in het bijzonder overwaterstaatsgeschiedenis.
> Verder lezen:F.H. Beiboer, De watervloed van 1825 in Friesland.Afbeeldingen van tijdgenoten, toegelicht met versla-gen van ooggetuigen, In: De Vrije Fries 64 (1984), 47-67J.C. Beijer, Gedenkboek van Nederlands watersnood,in Februarij 1825. 2 delen, ’s-Gravenhage, 1826W. Jaarsma, De Friesche zeeweringen van 1825 tot1925. Honderd jaren uit de geschiedenis van de zee-defensie in de provincie Friesland, Leeuwarden, 1933J. van Leeuwen, Geschiedkundig tafereel van denwatervloed en de overstroomingen in de provincieVriesland (…), Leeuwarden,1826F.D. Zeiler, 1825: de ‘vergeten’ watersnood, In:Tijdschrift voor waterstaatsgeschiedenis 16 (2007),19-26
Heerenveen, met in het midden de Kruiskerk, na de storm van 5 februari 1825, door D.P. Sjollema. (Fries Museum)
De overstroomde landerijen bij Wolvega op 4 februari 1825, anonieme lithografie. (Fries Museum)
KORT NIEUWS
Fascinatie voor decoratieOf je het nu hebt over je huis, je tuin of je mobieltje, in de21ste eeuw is bijna alles gepersonaliseerd. We halen onzeideeën uit glossy magazines of van toonaangevende web-sites. Toch is dat niets nieuws. Architecten, zilversmedenen kledingmakers leverden in de 16de en 17de eeuw ookop bestelling. Hun inspiratie en voorbeelden haalden zevan zogenaamde ornamentprenten. De Friese notaris enverzamelaar Nanne Ottema (1874-1955) verzamelde inzijn tijd zo’n 3.000 ornamentprenten. Een selectie uit dezecollectie wordt tentoongesteld in het prentenkabinet vanMuseum Het Valkhof in Nijmegen. Nog te zien tot en met29 mei 2011. www.oks.nl of www.museumhetvalkhof.nl
Leerlingen bedenken smokkelgame voorVerzetsmuseumHet Overval-dilemmaspel, fietsend een smokkelgame spe-len of een eigen geheimtaal maken in de studio. Het zijneen paar ideeën die leerlingen uit de tweede klas van
OSG Piter Jelles (Aldlân)in Leeuwarden bedach-ten voor de presentatievan het nieuweVerzetsmuseumFriesland op hetZaailand. De leerlingenontwikkelden hunideeën aan de hand vanveertien voorwerpen uitde collectie van het
museum. Daarnaast stelden ze een lijst met aanbevelin-gen op voor het museum. Op de lijst zijn nuttige tips terugte vinden als ‘geef bezoekers iets speciaals mee naarhuis’, maar ook punten die misschien lastiger te realiserenlijken zoals ‘gebruik vrolijke kleuren en humor’. Het pro-ject vond plaats binnen het vak Onderzoeken &Ontwerpen, een belangrijk onderdeel van het Technasium-onderwijs op Aldlân. www.friesmuseum.nl of www.aldlan.piterjelles.nl
Boeken aanvragen via smartphoneFries Historisch en Letterkundig Centrum Tresoar is weer
een flinke stap verder in detechniek. Boeken zijn vanafnu namelijk ook aan te vragen
met een smartphone. Het werktheel eenvoudig: via de mobiele
pagina van Worldcat (www.worldcat.org/m/) kunt u boe-
ken zoeken op uw smartphone. Na het invoeren van uwpostcode toont de website de dichtstbijzijnde bibliotheekdie het gevraagde boek in de collectie heeft. Als datTresoar is, kunnen mensen die in bezit zijn van een lener-spas het boek aanvragen. www.tresoar.nl
Atelier Bisschop gaat internationaalHet atelier van de Leeuwarder schilder ChristoffelBisschop (1828-1904) werd tijdelijk uitgeleend door hetFries Museum aan Teylers Museum in Haarlem voor de
expositie ‘Mythenvan het Atelier’. Desuccesvolle tentoon-stelling gaat nu opreis en staat - naeen bezoek aanMuseum HetValkhof in Nijmegen- van 11 juni tot enmet 10 oktober in
Villa Vauban Musée d’Art de la Ville de Luxembourg. Voorde liefhebbers dus nog twee kansen om deze spectacu-laire tentoonstelling te zien. www.museumhetvalkhof.nl ofwww.villavauban.lu
Op weg naar een kindermuseumHet ‘Scheeps ABC’ en ‘Kind aan boord’ zijn de centralethema’s voor het kindermuseum dat het FriesScheepvaartmuseum op dit moment realiseert. Op debovenverdieping van de oude Rooms Katholieke Thomasvan Aquino school aan de Hooiblokstraat in Sneek wordt
de Friesescheepvaartge-schiedenis toe-gankelijkgemaakt voorjong en oud.Dankzij de
aanleg van een lift is de ruimte straks voor iedereen toe-gankelijk. Direct naast het kindermuseum komt een leslo-kaal waarin de medewerkers van het museum schoolgroe-pen tot maximaal 40 leerlingen kunnen ontvangen.www.friesscheepvaartmuseum.nl
Registers van stemgerechtigden‘Registres Civique’ zijn registers van stemgerechtigden diein de Franse tijd zijn aangelegd. Het gaat om de jaren1811 en 1812. De registers van het arrondissementLeeuwarden (van Buitenpost tot Franeker) zijn voor een
deel bewaard gebleven. Sinds kort zijn ze toegankelijk viade website van Tresoar. Klik daarvoor op ‘Voorouders’ inde linkerkolom. In het register zijn alleen mannen boven21 jaar te vinden. Bij de namen staan onder andere voor-naam, patroniem en achternaam, beroep en geboorteda-tum. Een interessante bron voor historisch en genealo-gisch onderzoek. www.tresoar.nl
Friese merklappen onlineIn augustus 2011 gaat een interactieve website van startrond Friese merklappen. Gieneke Arnolli (conservatormode & textiel bij het Fries Museum) en Martha Kist (col-lectievormer geschiedenis en kunstgeschiedenis bijTresoar) zijn de drijvende krachten achter het project. Opde site komen afbeeldingen en informatie over 400 Friesemerklappen uit de collectie van het Fries Museum samen
met genealogische en andere informatie uit de databasesvan Tresoar. Deze combinatie vormt het aanknopingspuntvoor verder onderzoek. De hoge kwaliteit van het beeldmaakt het mogelijk om de motieven op de merklappenzelf uit te tekenen en te gebruiken voor eigen borduur-werk. Op de website komt ook de mogelijkheid omafbeeldingen van eigen merklappen met bijbehorendeinformatie te uploaden. Een interactieve toepassing diegenealogen, merklapkenners en borduursters op een ver-rassende en slimme manier bij elkaar gaat brengen.Martha Kist en Gieneke Arnolli bloggen wekelijks over hetproject ‘Friese merklappen online’ op http://blog.friesemerklappen.nl/.
J A N V A N Z I J V E R D E N
21
22
110 jaar geleden...
IJsveld in de havenLemmer, 9-3-1901. Onze haven is nog steeds door eenonafzienbaar ijsveld van de open zee afgesloten. Dinsdaghad men hier hoop dat de wind tegen de avond noordwerd, dat het ijs zou wegdrijven, maar woensdagmorgenbleek de toestand nog gelijk te zijn. Bijna al onze visserszijn thans binnendoor naar Stavoren vertrokken, teneindevanuit die haven hun beroep uit te oefenen. Ook destoombootdienst Groningen, via Lemmer-Amsterdam, heeftnog steeds via Stavoren plaats. (Nieuw Advertentieblad)
100 jaar geleden...
Rieten stoelen op transportNoordwolde, 18-3-1911. Er heeft weer een druk vervoerplaats van Noordwolder rieten stoelen. In drie dagen tijdszijn van het station Peperga 66 wagonladingen, in ’tgeheel 7.601 stuks, verzonden. Daarvan gingen 6.661 naarFrankrijk, 563 naar België en 377 naar verschillende plaat-sen in ’t eigen land. (Nieuwsblad van Friesland)
90 jaar geleden...
Een duivelbannerKnijpe, 19-3-121. In het armhuis der gemeenteSchoterland is de vroegere duivelbanner L.B. uit Knijpe dienaam had, als verpleegde opgenomen. Heden kwam eenboer uit een nabijgelegen dorp B. halen. Zijn vrouw wasbetsjoend. B. moest de boze geest verdrijven. De armvadergaf toestemming. B. deelde de boer mee tot vrijdag op deboerderij te moeten blijven, om met succes te kunnen wer-ken. Voor enige tijd kwam iemand van Urk B. het aanboddoen, zich op dat eiland te vestigen, waarop B. niet is inge-gaan. (De Jong’s Nieuwsblad)
80 jaar geleden...
Comité tot behoud der ZuiderzeeVolendam, 11-3-1931. Met een jaar zal de Zuiderzeeafgesloten zijn. Thans is in de afsluitdijk nog een openingvan 12 K.M. Als men deze opening niet verder ging dicht-maken, zou theoretisch de Zuiderzee behouden kunnenblijven. Er heeft zich gevormd een ‘Landelijk Comité totbehoud van de Zuiderzee’. Volgens dit comité kleven ereen groot aantal nadelen aan afsluiting van de Zuiderzee,zoals: vernietigd wordt de visserij, welke 6 à 7 miljoen ‘sjaars oplevert. Alle nevenbedrijven worden vernietigd, devishandel en de bloeiende pluimveefokkerijen verdwijnen.De eenden eten n.l. vis, het goedkope volksvoedsel, de visverdwijnt en het vreemdelingenverkeer zal snel dalen.(Nieuwsblad van Friesland)
60 jaar geleden...
Moderne schatgravers Heerenveen, 13-3-1951. Toen in 1942 onder druk van deDuitse bezetters de burgers van Nederland hun koperwerk,zink en andere metalen moesten inleveren, besloot deloodgieter Boele Bregman een aantal koperen kranen tebegraven om deze bij de bevrijding weer tevoorschijn tehalen. Na de oorlog herinnerde Bregman zich zijn ‘schat’,
maar kon ondanks velegraafpogingen de koperenkranen niet terugvinden.Pas nadat hij zijn vriendBertus Lugtmeyer hieroverinformeerde, kon laatstge-
noemde met hulp van een wichelroede (een takje van eenappelboom) de juiste vindplaats lokaliseren. (Heerenveense
Koerier)
Sic Transit Gorredijk, 20-3-151. Als men vanaf Terwispel langs hetwater, de Nieuwe Vaart, Gorredijk binnenkomt, wordt mentelkens weer getroffen door het beeld hetwelk de kalko-
vens bieden. Deze als het ware met het landschap ver-groeide kalkovens, die staan op een plaats die in de volks-mond het Warme hoekje wordt genoemd, is het lotbeschoren door slopershanden te verdwijnen. Sedert men-senheugenis stonden de ovens hier. Langer in ieder gevaldan een eeuw stuwde de grootste van de twee, de kleinsteis pas veel later bijgebouwd, zijn rook en de daarbij pas-sende geuren over Gorredijk. (Heerenveense Koerier)
50 jaar geleden...
Friese kunst uit isolatieLeeuwarden, 8-3-1961. ‘Al bent u nog niet zover dat ude moderne abstracte schilderkunst kunt waarderen, tochkunt u er, als mens van deze tijd, niet zomaar aan voorbij-gaan,’ zei de heer A. van Hulsen gisteravond. Hij verrichttede opening van een tentoonstelling in kunstzaal VanHulsen te Leeuwarden. Tentoongesteld werden werken vanKarel Appel, Corneille, Anton Heyboer en Lucebert. Doorhet tentoonstellen van werk van deze vier Nederlandseschilders kunnen de Friese kunstenaars kennis nemen vanhet werk dat nationaal en internationaal in het brandpuntstaat. Het gevaar van isolatie van de Friese kunst wordthierdoor verminderd. (Het Vrije Volk)
40 jaar geleden...
New Look in de StatenLeeuwarden, 26-3-1971. Ook nu was er weer ‘new look’.De tijd van het zwarte pak en zelfs van de witte boordbehoren allang tot het verleden. Steeds meer statenledenverschijnen in ribfluweel, in slobbertrui en zelfs met openboord en zonder stropdas. Ditmaal waren de ogen gerichtop gedeputeerde Van der Mark, die probeert een baard tekweken. Het aantal baardige leden van het achtbare colle-ge zal - als dit streven lukt - weer met één zijn vermeer-derd. (Bergumer Courant)
Ids de Jong (1959, Harderwijk) is medewerker informatie en presentatie bij Tresoar.
I D S D E J O N GCOLUMN
BetterHoewol’t it Frysk folksliet ús wat oars leart, sjongt itFryske folk net better as oare folken. En no moattejimme Nynke Laverman der net yn smite, elk folk hatsyn eigen Nynke. It Fryske lân is ek net it bêste fanfan d’ ierde. Op syn heechst like bêst as alle oarelannen, inkeld dat dy man fan Dubai it hjir kâld fynten wy it yn syn lân hyt. Dat is alles. En wy Fryskeminsken wize wol hiel bot nei ússels dat wy sa oarsen better binne, it is net sa. Wy binne gewoan inploechje minsken dat noch altyd inselde taaltsjebrabbelet, in taal dy’t we yn de rin fan de skiednislykwols ek wol lytsachte ha, mar fierder: gewoan. Ikbedoel, hjir binne dochs ek genôch PVV-stimmers.Ha we dan neat wat ús apart, oars, en miskien selsbetter makket as in oar? No, de lêste jierren mei ikmy, foar televyzjeprogramma’s foar Omrop Fryslân,wat mear ferdjipje yn dat wat hjir west hat. Weneame dat skiednis. Dat is it eins ek wol, mar it iswat oars as de jiertalle-gekte dy’t wy froeger op sko-alle hiene en de sosjologyske mjuks dy’t ús bern kri-gen. Skiednis is tsjintwurdich populêr. Wy binne, dittydskrift ek, op syk nei moaie ferhalen oer eartiids.Leafst wat dy minsken sels noch meimakke ha. Dusreedlik tichtby, it is wol skiednis, mar eins prate jooer jo eigen ferline. En witte jim no wat bliken dienhat? Dat kinne wy Friezen geweldich. Wy binne dersljocht nei. Ik kom by âlde mantsjes, glêde jongkear-dels, by brede en smelle froulju, by kantoarminskenen timmerlju, se binne der yn alle soarten. Mar se haien ding mien. Se ha der belangstelling foar en sekinne ferduveld moai en yngreven fertelle. Oer hoe’tit west hat. En at ik dan sa’n ferhaal oanhear dantink ik, (soms hear, hiel soms) dêr binne we wol inbytsje better yn as oaren. <
Eelke Lok (1950, Drachten) hat altyd sjoernalistwest, wurket no by Omrop Fryslân en makket dêrit skiednisprogramma ‘It Paad Werom’.
GEMENGDE BERICHTEN (F
oto
Hoge
Noo
rden
)
23
Neem een abonnement op Historisch Tijdschrift Fryslân en ontvang gratishet boek Hoe schrijf ik geschiedenis? Handleiding voor het schrijven vaneen familie- of streekgeschiedenis of profiteer van de introductiekorting.
In het boek Hoe schrijf ik geschiedenis?wordt uitgelegd hoe er orde aangebrachtkan worden in de veelheid aan gegevensdie u hebt verzameld. U leert hoe u eenverhaallijn kunt uitstippelen en hoe desoms droge informatie omgezet kanworden in een aantrekkelijk geheelvoor de lezers van uw tekst.
Na het succes van de eerste televisiereeks (2010) is ereen tweede reeks gestart.Wederom staat in elke uitzending een BN’er centraal,die zelf onderzoek doet in archieven naar zijn voorouders.Het bijbehorende boek is een uitmuntende en eengoed toegankelijke inleiding op het doen van stamboomonderzoek, een bezigheid waar steeds meer Nederlanders plezier in vinden.
Historisch Tijdschrift Fryslân• Geeft een modern en fris gezicht aan de Friese geschiedenis• Met goede verhalen, aansprekende onderwerpen die een relatie hebben met het heden • Verschijnt 6 x per jaar
Haal de antwoordkaart uit het blad, vul in en stuur op.U kunt zich ook aanmelden via www.historischtijdschriftfryslan.nl
Neem nu eenabonnement!
Boek bij de TV serieBekende Nederlanders speuren naar hun voorouders
Te bestellen in de boekhandelof via www.waanders.nl
GRATIS Ter waarde van € 14,95
€ 22,95
A D V E R T E N T I E
24
M A R T I N U S J . K O S T E R S
D
De ‘Secretaris Schumacher’ is de
enige, nog varende roeireddings-
boot van een type dat eind 19de
eeuw is gebouwd en dat tot halver-
wege de vorige eeuw op diverse
reddingsstations langs de
Nederlandse kust werd gebruikt.
Na vele omzwervingen is de boot
op Terschelling terecht gekomen
waar hij een belangrijke rol krijgt
in het (museale) herstel van een
reddingstraditie.
De beide toenmalige reddingsmaatschappijen
in Nederland lieten tussen 1890 en 1904 talrij-
ke, identieke boten bouwen bij de werven
Goedkoop en Slof in Amsterdam. Bij de ‘Zuid
Hollandsche’ kregen ze namen, bij de ‘Noord
Hollandsche’ nummers. De ‘Secretaris
Schumacher’, eertijds gestationeerd in Ter
Heyde, is het enige nog varende exemplaar
van dit type. Mr. J.G. Schumacher was secreta-
ris van de ‘Zuid’ van 1857-1899. De roeired-
dingsboot die in 1900 voor de ‘Zuid’ werd
gebouwd, werd naar hem genoemd en gesta-
tioneerd in een boothuis in de duinen van Ter
Heyde. Als de boot in actie kwam, werd hij op
een speciale wagen met paarden door de dui-
nen en over het strand gereden en te water
gelaten. Tussen 1900 en 1931 kwam de
‘Secretaris Schumacher’ vijfmaal in actie en
bracht in totaal 75 mensen in veiligheid. Het
redden van drenkelingen werd bemoeilijkt
door het soort kleding dat vroeger werd
gedragen; dat zoog veel water op. Op
Terschelling kwam vanaf 1904 een zuster-
schip, de ‘Nr. 13’. Dat scheepje lag in een
botenhuis aan de haven en werd via glijbal-
ken vanuit dat loodsje te water gelaten. Een
stoomsleepboot bracht de reddingsboot ‘naar
buiten’ en dan moesten de redders op de rie-
men naar het schip in nood roeien.
TerschellingDe ‘Secretaris Schumacher’ is van hout met een
dubbele bodem en daardoor onzinkbaar.
Omslaan kon hij wel, zo bleek in 1904. Dat
ongeluk kostte roeier W. Voois zijn leven. In
1943 werd de boot uit dienst gesteld en ver-
kocht doordat het station Ter Heyde vanwege
de oorlog tijdelijk werd gesloten. In opdracht
van een particulier is hij daarna verbouwd tot
een fraai ogend en goed zeilend kajuitjachtje.
Zo bleef de boot tot 2004 varen totdat men er
op Terschelling lucht van kreeg dat die te koop
was. In 2005 werd de koop gesloten. Vanuit
Hellevoetsluis ging hij op een vrachtwagen
naar Harlingen en vandaar zeilend naar
Terschelling. Dat Waddeneiland is één van de
belangrijkste reddingsstations aan de
Nederlandse kust. Veel over het roemruchte
reddingsverleden ligt opgeslagen in het
Terschellinger museum ’t Behouden Huys. De
tweede motorreddingsboot van Nederland
werd de Brandaris 1 op Terschelling, gebouwd
in 1911. Die boot verging in 1921 met man en
muis in een zware storm boven Vlieland en is
nooit teruggevonden. Bij toeval kwam het
casco van de allereerste motorreddingsboot, de
‘Mr. J.W.H. Rutgers van Rozenburg’ (gebouwd
bij Kromhout in Amsterdam en gestationeerd
in Scheveningen) in Terschellinger handen. Het
scheepje werd gerestaureerd en vaart sinds
2003 onder de vlag van museum ’t Behouden
Huys. Toen later ook de ‘Schumacher’ werd ont-
dekt, werd dat beschouwd als een kans om te
laten zien hoe het identieke Terschellinger zus-
terscheepje ‘Nr. 13’ er uit heeft gezien.
RestauratieIn de takels aan boord van het betonnings-
vaartuig ‘Terschelling’ werd niet zonder moei-
te de loden kiel gedemonteerd. In een tot
museumwerf omgedoopt oude loods aan de
haven onderging het scheepje de transforma-
tie. Menig botenliefhebber zag met pijn in
het hart de zaag in de opbouw gaan, de
motor ging eruit en het schip werd gestript
tot op het casco. Daarna begon de restaura-
Nieuw leven van de‘Secretaris Schumacher’
De roeireddingboot 'Secretaris Schumacher' deed van 1900 tot 1943 dienst. Op de foto uit 1910 is de boot op de lanceerwagente zien die door paarden werd getrokken. De tiende roeier ontbreekt.
Terschellinger reddingsgeschiedenis herleeft
tie. Eerst werd de dubbele bodem weer aan-
gebracht. Deze luchtdichte bodemruimte is
nodig om loospijpen tussen de buikdenning
(vloer) en de bodemhuid (onderkant) van het
schip aan te brengen waardoor het overko-
mende water kan worden geloosd. Ook krijgt
de boot daardoor extra drijfvermogen als ze
omslaat. De ‘Secretaris Schumacher’ is
gebouwd van teakhout, waarbij twee lagen
hout diagonaalsgewijs over elkaar zijn gelegd
met daartussen jute. Een arbeidsintensieve en
dure bouw, die later plaats maakte voor de
overnaads gebouwde sloepen en reddingsbo-
ten. Er werden nieuwe boorden geplaatst
voor de roeidollen, banken voor de tien roei-
ers gemaakt en kleine dekken op het voor- en
achterschip. De voor- en achtersteven van
deze 8,50 meter lange boten zijn identiek. Er
was geen roer; de schipper stuurde met een
riem. In zware zee hoefde de boot dan niet te
draaien en vermeed daarmee het risico van
omslaan. De schipper verplaatste zich naar de
andere boeg en de roeiers draaiden zich om.
Om veiligheidsredenen is de ‘Schumacher’ nu
wel uitgerust met een roer.
Traditie met paardenOm de boot te kunnen verplaatsen werd op
de museumwerf een bootwagen nagebouwd
waarmee de roeireddingsboten vanaf het
strand werden gelanceerd. In 2007 was het
werk klaar en kon de ‘Secretaris Schumacher’
feestelijk te water worden gelaten. Vorig jaar
was de boot trekpleister op de stand van de
KNRM op de botenbeurs Boot Holland in
Leeuwarden en roeide later dat jaar mee in
de Harlingen-Terschelling roeirace. Het liefst
laten de Terschellingers het scheepje op een
lanceerwagen met paarden over het strand
rijden om daarmee een traditie weer in ere
te herstellen. Daarvoor moest de oude manier
van aanspannen en tuigen worden opge-
spoord en aangeleerd. Een aantal eigenaren
van Friese paarden was bereid mee te doen
en het oude vakwerk te leren. In maart 2010
werd met een boerenwagen en een
Landrover op de handrem met zes paarden
ervoor op het strand begonnen. Vervolgens
werden acht en daarna zelfs tien paarden
aangespannen, toen de lege bootwagen en
ten slotte de bootwagen mèt de ‘Schumacher’
met twaalf paarden. Op 5 juni 2010 volgde
een indrukwekkende demonstratie voor bijna
4.000 toeschouwers bij het reddingsstation
Paal 8. De KNRM toonde gelijktijdig de lance-
ring van de ultramoderne ‘Frans Hogewind’.
Het contrast met het oude ambachtelijke
werk kon niet groter zijn. Het streven is om
uiteindelijk een echte lancering met paarden,
de zee in, te realiseren. Zo’n lancering is niet
zonder risico’s, omdat met spierkracht de
branding moet worden overwonnen. De ramp
op Ameland in 1979 (waar acht paarden bij
zo’n lancering verdronken) dwingt tot voor-
zichtigheid en maakt een lancering lastig te
verzekeren. Als dat lukt, zal Terschelling een
historisch gebruik weer tot leven brengen. <
De bouwtekeningen van de roeireddingboot 'Secretaris Schumacher' uit 1900. De voor- en achtersteven zijn gelijk, het scheepjewerd met een riem gestuurd.
De oudste motorreddingboot ter wereld, de 'Jhr. J.W.H. Rutgersvan Rozenburg' (1907) maakt educatieve reisjes onder de vlagvan het museum 't Behouden Huys. (Foto J.H. Heuff)
In de zomer van 2010 werden er onder grote publieke belangstelling demonstraties gegeven van het trekken van de'Secretaris Schumacher' door de duinen en over het strand door twaalf Friese paarden. (Foto J.H. Heuff)
Martinus J. Kosters (Terschelling, 1941) is voorzittervan de Stichting Behoud Oudste Motorreddingbootter Wereld.
25
26
B E A R N B I L K E R
A
Dorothy Dyves schreef over de inwoners van Friesland op 11 mei 1734 dat ze er werkelijk goed uitzagen. Dorothy
Dyves was de hofdame van Britse prinses Anna van Hannover, die na haar huwelijk met de Friese stadhouder
Willem Karel Hendrik Friso verhuisde van Londen naar Leeuwarden. Dorothy Dyves kijkt haar ogen uit in
Leeuwarden en schrijft over haar ervaringen in brieven aan haar familie in Engeland. Ook voor de stad
Leeuwarden was het heel bijzonder dat een koninklijke prinses zich vestigde in het Stadhouderlijk Hof.
Anna van Hannover werd geboren op
2 november 1709 op het kasteel
Herrenhausen bij Hannover. Zij verhuisde met
haar ouders naar Engeland toen haar groot-
vader Georg Ludwig van Hannover in 1714,
na het plotseling overlijden van Queen Anne,
benoemd werd tot haar opvolger. Toen haar
vader George II koning werd, kreeg Anna de
titel ‘Princess Royal’. Willem Karel Hendrik
Friso werd geboren op 1 september 1711 in
Leeuwarden. Hij was de zoon van de Friese
stadhouder Johan Willem Friso van Nassau-
Dietz en Maria Louise van Hessel-Kassel. Zijn
vader heeft hij niet gekend, want die was
voor zijn geboorte al verdronken bij
Moerdijk. Zijn moeder – die door de Friezen
liefkozend Marijke Meu werd genoemd – was
een sterke persoonlijkheid. Zij wilde er voor
zorgen dat haar zoon een sterke positie zou
verwerven. In Holland en Zeeland was na het
overlijden van de kinderloze stadhouder
Willem III geen opvolger benoemd. Van 1702
tot 1747 was er geen stadhouder in Den
Haag. De titel ‘prins van Oranje’ werd geërfd
door de Friese Nassaus, die voortaan prinsen
van Oranje en van Nassau werden genoemd.
Van 1702 tot 1747 resideerden de Oranjes dus
niet in Den Haag, maar in Leeuwarden.
HuwelijkMaria Louise van Hessen-Kassel voorzag dat
haar zoon ooit stadhouder van de hele
Republiek der Verenigde Nederlanden zou
De warme ontvangst van Anna van Hannover in Friesland‘They are really very well looking people’
Anna vanHannover, doorJ.V. Tischbein,1751. (FriesMuseum,geschonkendoor KoningWillem III)
27
kunnen worden. Ze zorgde er daarom voor
dat hij een gedegen opleiding kreeg aan de
universiteit van Franeker. En ook bij de keuze
van een partner voor haar zoon zette zij niet
laag in. De keuze viel op de ‘Princess Royal’,
de oudste dochter van de Britse koning, Anna
van Hannover. De Friese stadhouder was
beneden de stand van een koninklijke prinses,
maar het perspectief op het stadhouderschap
van de gehele Republiek deed haar besluiten
om toch op het voorstel uit Leeuwarden in te
gaan. Het huwelijk werd gepland in novem-
ber 1733. Willem Karel Hendrik Friso stak de
Noordzee over en kwam te Londen aan om
zijn bruid voor het eerst te ontmoeten. Hij
werd echter prompt ziek en het herstel duur-
de enige maanden. Pas op 25 maart 1734 kon
er getrouwd worden. Na de huwelijksfeesten
vertrok het paar per schip naar Holland. In
Den Haag was de ontvangst bepaald niet har-
telijk. De Hollandse regenten, die al 21 jaar
zonder stadhouder regeerden, wilden geen
terugkeer naar vroeger en waren bovendien
bang voor inmenging van de Engelse koning.
In het anti-orangistische Amsterdam was de
ontvangst eveneens zeer koel.
Enthousiaste ontvangstIn Friesland was het enthousiasme groter. Over
de ontvangst in Harlingen en Leeuwarden zijn
we goed op de hoogte dankzij de brief van
hofdame Dorothy Dyves, die meereisde in het
gevolg van prinses Anna. Dorothy was al jong
aan het hof gekomen en behoorde tot de
‘inner circle’ van de families die werkten aan
het Engelse hof. Dorothy zou de Princess Royal
begeleiden naar Leeuwarden en daarna terug-
keren naar Engeland. Vanuit Leeuwarden
schreef ze over haar ervaringen brieven aan
haar tante lady Charlotte Clayton, die hofda-
me was van koningin Caroline, de moeder van
prinses Anna. Het zijn levendige brieven, met
veel geroddel over de andere hofdames, maar
ze schrijft ook over wat ze onderweg allemaal
had meegemaakt. De eerste brief dateert van
11 mei 1734, de dag dat het prinselijk paar
arriveerde in Leeuwarden. ‘We staken de
Zuyderzee vanaf Amsterdam over in 22 uur.
Veel van de passagiers waren zeeziek, maar ik
dus helemaal niet. De prinses zag dat ze haar
de waarheid hadden verteld, dus die lag de
hele tijd lezend in bed, en daardoor voelde zij
zich aardig goed. Zo kwamen we in Harlingen
aan. Daar werd aangelegd. En we vervolgden
onze weg in jachten, van zaterdagmiddag tot
dinsdagochtend. Dat kwam omdat de dingen
nog niet klaar waren voor de public entry - de
openbare ontvangst.’ De verwelkoming vanuit
Leeuwarden was bij Ritsumazijl ten westen
van de stad. ‘We kwamen met koetsen aan in
Leeuwarden. Het was inderdaad allemaal erg
mooi. De koetsen waren tamelijk nieuw en de
paarden waren the finest die ik ooit gezien
had. Omdat ikzelf onderdeel was van de
optocht, kan ik u er slechts een beetje verslag
van geven, maar wat ik weet, daarmee zal ik u
lastig vallen.’ Er was eerst een koets die vooraf
ging met daarin some of the States, dat wil
zeggen gecommitteerden uit Gedeputeerde
Staten, het Hof en de Rekenkamer van
Friesland (…) ‘gevolgd door Hare Koninklijke
Hoogheid en de Prins van Oranje, in een
mooie open koets met acht paarden. Na óns
kwam de Maid of Honour. Na deze serie koet-
sen, werden we gevolgd door bijna honderd
herenkoetsen.’ Met de Maid of Honour
bedoelde Dorothy de eerste hofdame van
Maria Louise van Hessen-Kassel, de schoon-
moeder van prinses Anna. Deze hofdame was
niet alleen de kleedster, maar moest ook aller-
lei andere werkzaamheden verrichten, omdat
er geen andere vrouwelijke dienaressen
waren. Maria Louise wordt door Dorothy
Dyves consequent aangeduid als de ‘Princess
of Frieze’. Dat kan te maken hebben met het
feit dat zij ook wel prinses Friso genoemd
werd, waarmee werd aangeduid dat ze de
weduwe was van prins Johan Willem Friso. De
titel Prinses van Friesland bestond niet.
VreugdevuurOver de intocht in Leeuwarden schrijft
Dorothy: ‘Van de poort van Friesland tot de
kleedkamer van het Stadhouderlijk Hof stond
een lange rij wachters.’ Dorothy zal ongetwij-
feld de Vrouwenpoort hebben bedoeld. De
rijen wachters aan beide zijden van de straten
vormden een erehaag voor het koninklijk
‘Van de poort vanFriesland tot de
kleedkamer van hetStadhouderlijk Hof stondeen lange rij wachters’
Dubbelportret van stadhouder Willem IV en zijn echtgenote Anna van Hannover, vervaardigd rond 1740. (Historisch CentrumLeeuwarden)
28
gezelschap. Ze schrijft ook dat ‘They were
firing just under our noses.’ Als vreugdeteken
schoten de wachters hun geweren af, maar
‘het was zo dichtbij, dat er verschillende rui-
ten van de koetsen gebroken zijn.’ Het vuur-
werk dat ’s avonds ter ere van het bruidspaar
werd afgestoken moet indrukwekkend zijn
geweest. ‘Die avond werd het feest afgeslo-
ten met het mooiste vuurwerk dat ik ooit
gezien heb. Maar het duurde zó lang, dat het
al twee uur geweest was, toen de prinses
naar bed ging en bijna vier uur, voordat ik
naar bed ging.’ Ook de Friezen vielen in de
smaak. ‘Gisteravond hadden we ontvangst.
De mensen zagen er werkelijk goed uit (‘They
are really very well looking people’) en ze
waren heel mooi in de kleren, met veel kant
en zonder goud of zilver. (…) Het gedrag van
H.K.H. behaagde hen. Handkussen werden er
niet gegeven. Zij onderhield zich ongeveer
een halfuur met de gasten en trok zich toen
terug, net als in Engeland.’ (…) De volgende
dag maakte het gezelschap zijn opwachting
bij Maria Louise. Nu het Hof werd betrokken
door het jonge paar, was zij verhuisd naar het
Princessehof. ‘Woensdag is hier de dag van de
ontvangsten. We krijgen allemaal orders hoe
we ons moeten kleden. We hebben een koets
en een livrei tot onze beschikking als we uit-
gaan. (…) We moeten nu alle tien wachten in
onze koetsen om naar de Princess of Frieze te
gaan, hoewel het maar een halve straatlengte
is wat de afstand betreft.’ Dorothy vindt
Maria Louise ‘erg vriendelijk. We moesten
allemaal gaan zitten en we bleven er onge-
veer een half uur. Toen moesten we weer ver-
trekken, alsof het een bezoek was.’
Stadhouderlijk HofDe volgende passage in de brief gaat over het
personeel van het Stadhouderlijk Hof. ‘De
bedienden van de Prins van Oranje kwamen
de eerste dag de hele dag mijn kamer maar
binnen.’ Ze maakte hen duidelijk dat het
’s middags wel mocht, maar dat ze de ochtend
voor zichzelf wilde houden. Daarna werd het
stuk rustiger. De Engelse hofdames hadden
ook mensen bereid gevonden hun kamers
schoon te houden en om hun was te doen.
Volgens Dorothy was dat helemaal niet duur.
Het eten was goed. Ze hadden de beschikking
over een eigen tafel voor acht personen, maar
dan mochten ze altijd één extra uitnodigen
aan tafel om bij hen te komen dineren. Hun
tafel was kennelijk gezellig, want er waren
altijd wel kandidaten voor die extra stoel. Ze
werden voortdurend door twee mannen
bediend. Er stond geen wijn op tafel, maar ze
konden er naar vragen en dan kregen ze een
kleine hoeveelheid. Dorothy schrijft: ‘Onze
logies is denk ik erg goed. Maar de Prins van
Oranje verontschuldigde zich bij ons, dat hij
ons niet beter kon huisvesten, maar het was
maar voor een poosje en we zouden ergens
anders veel meer ruimte krijgen.’ De lange
brief van 11 mei 1734 wordt afgesloten, met
een opmerking over een aardige heer, die
haar Frans leert en ze vermeldt ook nog dat
de prinses binnenkort wel weer terug zal
keren naar Engeland en dat het hele gezel-
schap dan mee terug gaat.
Gekuiste brievenDe volgende brief dateert van 29 mei 1734.
Die gaat meer over haar eigen beslommerin-
gen en vooral over haar collega’s. Ze schrijft
zijdelings over de Princess Royal. Opvallend is
dat Anna van Hannover niet Princess of
Orange wordt genoemd. Het blijft H.R.H. (Her
Royal Highness) of Princess Royal. Dit is geen
officiële titel, maar meer een predikaat dat is
voorbehouden voor de oudste dochter van de
koning. In de Nederlandse vertalingen in die
tijd weet men er niet altijd raad mee. Zo
wordt de ze in de doopboeken van de Grote
Kerk van Leeuwarden ‘kroonprinses’
genoemd. Een foute vertaling. In andere
documenten komt ze voor als ‘koninklijke
prinses’ en dat doet meer recht aan de oor-
spronkelijke term. De prinses wordt in de
brief van 29 mei sprekend opgevoerd als er
geschreven wordt over het aanstaande ver-
blijf in Den Haag. Daar zullen ze over enkele
weken naar toe gaan, om er tien of twaalf
dagen te verblijven. Vervolgens zullen ze
‘De mensen zagen erwerkelijk goed uit en zewaren heel mooi in de
kleren, met veel kant enzonder goud of zilver’
Anna en Willem betrokken het Stadouderlijk Hof. Volgens de brieven van Dorothy Dyves was het eten er goed en mochten eraltijd gasten aanschuiven. Deze tekening maakte Cornelis Pronk rond 1750 en toont het Stadhuis en Stadhouderlijk Hof.(Historisch Centrum Leeuwarden)
prinses had nogal heimwee naar Engeland.
Wanneer de hofdames brieven kregen van
het thuisfront, dan wilde de prinses die ook
allemaal lezen. De hofdames moesten ze op
een tafeltje klaar leggen en nadat de prinses
ze had gelezen werden ze terug gelegd.
‘Dus…als u iets wilt schrijven waarvan u het
liever niet hebt dat de prinses het leest, stuur
me dan een dubbele brief, zodat ik haar de
eerste brief kan laten lezen…’. De prinses
kreeg de gekuiste exemplaren te zien.
Orgel als geschenkDe eerste tijd moest Anna erg wennen aan
het verblijf in Leeuwarden. Zoals Dorothy al
schreef, vertrok ze in juni naar Londen, toen
haar man bij het Staatse leger in Duitsland
verbleef. Anna bleef maandenlang in Londen.
Na aandringen van haar familie keerde ze in
november terug naar Leeuwarden. En dan
begint het lange samenzijn van Anna en
Willem, die in 1747 benoemd wordt tot erf-
stadhouder Willem IV der Nederlanden. Ze
verhuisden toen naar Den Haag. Tussen 1733
en 1747 woonden ze in Leeuwarden. Anna
paste zich goed aan en werkte hard. Ze
bemoeide zich bijvoorbeeld intensief met de
verbouwing van het Stadhouderlijk Hof. Ook
oversteken naar Londen. Dorothy zegt dat
het heel leuk is met de prinses: ‘We spreken
veel met elkaar, want we zien elkaar veel
alleen.’ De laatste opmerking is opvallend. De
gaf ze een belangrijke impuls aan de cultuur
van Leeuwarden. Anna van Hannover hield
van muziek. Ze organiseerde vele concerten
en trad zelf ook op als klaveciniste. Ze had in
Londen les gehad van hofcomponist Georg
Friedrich Händel. Het orgel van de Waalse
Kerk in Leeuwarden is door Anna geschonken.
Het is een directe herinnering aan het verblijf
van de koninklijke prinses in Leeuwarden. <
Deze aangepaste tekst is een deel uit de lezing gehou-den tijdens het Anna van Hannoverfestival inLeeuwarden in november 2009. Er is een boekje meteen stadswandeling door Leeuwarden met aandachtvoor de sporen van de Nassaus. Het boekje is te koop inhet Historisch Centrum Leeuwarden en bij de VVV voor7,50 euro.
29
Bearn Bilker (Marrum, 1952) is sinds 2001 burgemees-ter van Kollumerland c.a. en kenner van Duitse vor-stenhuizen. Hij schreef diverse publicaties op hetgebied van koningshuizen, Friese Nassaus en is mede-werker van het Friesch Dagblad, Royalty DigestQuarterly en het televisieprogramma ‘Blauw Bloed’.
> Verder lezen:Katherine Thomson, Memoirs of ViscountessSundon, Mistress of the Robes of Queen Caroline,consort of George II, including letters, Volume II,London 1847 (reproduction of the original 2007)
Zinnebeeldige voorstelling vanhet huwelijk van stadhouderWillem IV in met Anna vanHannover in 1734, gemaaktdoor Arnoldus Houbraken enMattijs Pool in 1734. (HistorischCentrum Leeuwarden)
Ruiterportret van Willem IV Karel Hendrik Friso, prins vanOranje en Nassau, rond 1740 vervaardigd door JacobFolkema. (Historisch Centrum Leeuwarden)
30
Bedehuizen; Kerken in Makkumvan Baptisten, Doopsgezinden,Gereformeerden en KatholiekenDolf van Weezel ErrensMakkumer Sier nummer 6, StichtingTichelaars Historisch Bezit, Makkum, 2010144 pp. isbn 9781616278656
Gelovigen hebben vaak belangstelling voorde geschiedenis van de eigen kerk. Het bij-zondere van Bedehuizen is dat Dolf vanWeezel Errens de geschiedenis van de kerk-gebouwen van maar liefst vier verschillen-de geloofsstromingen op een rijtje heeftgezet. Het gaat om de kerkgebouwen vanbaptisten, doopsgezinden, gereformeerdenen katholieken uit Makkum. Met het eerderverschenen deel 4 uit de serie ‘MakkumerSier’, van Herman van den Ende over deprotestantse gemeente in Makkum, zijndaarmee alle kerkgebouwen in Makkumgedocumenteerd. Dat is een bijzondergegeven. Van elk kerkgebouw probeert VanWeezel Errens grofweg steeds dezelfdeinformatie te presenteren: een korte
geschiedenis van de stroming, achtergron-den bij de bouw of verbouwing van eenkerk, de architect, een beschrijving van dekerk en gegevens over bijzonderhedenzoals orgel, klokkentoren, doopvont en ver-lichting. Voor wie het boek ‘horizontaal’leest, ontstaat een prachtig beeld van vierverschillende geloofsgemeenschappen ende invloed van hun geloofsbeleving op deinrichting en uiterlijke vormgeving van hunkerkgebouw. Ondanks alle verschillen valtop dat in de meeste gevallen kosten nochmoeite worden gespaard om een represen-tatief gebouw neer te zetten. Liefhebbersvan architectuurgeschiedenis lezen hetboek waarschijnlijk liever ‘verticaal’, waar-bij zij vooral hun hart op kunnen halen bijde beschrijving van de gebouwen. Dat isvoor de minder geoefende lezer zware kost,zeker omdat een begrippenlijst ontbreekt.Het wemelt van zinnen als: ‘De bakstenenoostgevel aan de straatzijde is grotendeelsgeopend met negen hoge smalle, rechtgesloten vierruits strokenramen (ook wel‘laddervensters’ genoemd) van afzelia-hout
en die als een vlies gespannen lijkt en tus-sen diepe muurdammen, met aan debovenzijde om-en-om, stalen uitzetramen.’De combinatie van overvloedig jargon enlange, soms slordige zinnen komen de lees-baarheid van het boek niet ten goede. Daarstaat tegenover dat het boek een schat aanwetenswaardigheden bevat. Neem nu bij-voorbeeld de ‘verbanking’ in de gerefor-meerde kerk. Vanaf 1920 werd daar een zit-plaatsenbeleid gevoerd waarbij completebanken aan families werden toegewezen.Of de levendige handel in tweedehandskerkmeubilair. De voorganger van de bap-tistenkerk reisde in 1955 persoonlijk staden land af op jacht naar tweedehands ban-ken voor de nieuwe kerk. En ooit gewetendat de eerste baptisten bij gebrek aan eenkerk en doopbassin in de Zuiderzee werdengedoopt? Saillant is de verklaring voor deonsamenhangende en soms hilarischesamenstelling van de glas-in-lood voorstel-lingen op de ramen in de katholieke kerkvan Makkum. Mede dankzij dit soortwetenswaardigheden een aantrekkelijk
boek voor wie een beeld wil krijgen vanruim anderhalve eeuw kerkenbouw in een -zonder Makkum tekort te willen doen -doorsneeplaats in Friesland. <
Reboelje yn KollumerlânRommert TjeerdsmaFriese Pers Boekerij, Leeuwarden, 2010206 pp. isbn 9789033009129
Patriot EabeleKeuning en deOranjegezinde JanBinnes hadden opschool al vaak ruzieen staan tijdens hetKollumer Oproervan 1797 lijnrechttegenover elkaar. In
de Friestalige historische roman Reboeljeyn Kollumerlân schetst RommertTjeerdsma een beeld van het dagelijksleven in de Franse tijd.
De King-familie; Geschiedenis van eenpepermuntjeJef de JagerFriese Pers Boekerij, Leeuwarden, 2010159 pp. isbn 9789033009365
Een eeuw nadat de pepermunt inEngeland was uitgevonden, zorgdeNicolaas de Vries uit Sneek er omstreeks
1900 voor dat per-permuntjes inNederland een ragewerden. In De King-familie beschrijftcultureel antropo-loog Jef de Jager degeschiedenis van
het familiebedrijf en het pepermuntmerkKing (Kwaliteit In Niets Geëvenaard). Overde eerste rolverpakking, het medicinaletintje en de sociale functie van het peper-muntje, over de King-atlas, de dropbon-bon Italiano, de ontwikkelingen en con-flicten binnen het bedrijf en de familie enten slotte de overname in 1987.
Folgeren; Mensen door de tijdDouwe de Graaf(Internet)uitgeverij Elikser,Leeuwarden, 2010230 pp. 9789089542571
Drachten en omgeving is bij uitstek hetwerkterrein van Douwe de Graaf. In zijnnieuwste boek beschrijft hij het dagelijksleven in Folgeren, een buurtschap directonder de rook van Drachten. Het verhaalvan Folgeren begint rond 1920 en isgebaseerd op interviews, archiefstukkenen krantenartikelen. Folgeren is nu aanDrachten vastgegroeid, maar dat was ooit
anders.Vroeger washet eentamelijkeigengereidbuurtschapwaar deinwoners alsmotto had-den: ‘wyrêde ús selswol’.
Wat west is; De cultuurhistorischeachtergrond van natuurgebieden inWeststellingwerfKarst A. BerkenboschBornmeer, Gorredijk, 2010224 pp. isbn 9789056152574
Wat west is is geen boek over flora enfauna. Het is een boek over het historischgrondgebruik waaruit de natuurgebiedenin Weststellingwerf zijn ontstaan. KarstBerkenbosch baseert zich daarbij opbestaande bronnen, historisch kaart-materiaal en interviews met vaak oudereinwoners van het gebied die een persoon-lijke bijdrage hebben geleverd aan de vorming ervan. Berkenbosch laat nietalleen zien wat is geweest, maar ook wat de natuur van Weststellingwerftegenwoordig te bieden heeft.
De rode dominee; A.S. TalmaLammert de Hoop en Arno BornebroekBoom, Amsterdam, 2010352 pp. isbn 9789461051103
‘Ongekroondekampioen van deprotestantsearbeiders’ koptdagblad Trouwop 22 januari2011. Het betrefteen artikel overde biografie vandominee en
minister van Landbouw voor de ARPAritius Sybrandus (Syb) Talma (1864-1916). In De rode dominee beschrijvenLammert de Hoop en Arno Bornebroek decarrière van de wegbereider van het CNVen één van de grondleggers van het soci-ale zekerheidsstelsel in Nederland. Overhoe de predikant zijn rivaal Pieter JellesTroelstra bij de verkiezingen verslaat en inde Tweede Kamer komt, over zijn enormewerklust als minister van Landbouw,Nijverheid en Handel en hoe hij uiteinde-lijk om gezondheidsredenen de politiekverlaat en weer aan de slag gaat als pre-dikant.
Fon Jelde; Opstellen van D.J. Henstraover middeleeuws Frisia Redactie A.T. PopkemaBarkhuis, Eelde, 2010370 pp. isbn 9789077922804
De Friezen waren de belangrijkste handelaren en zeevaarders vanNoordwest-Europa van de 7de tot halverwege de 9de eeuw na Christus.‘Frisia’ was dan ook één van de eerstegebieden in West-Europa met een geld-stelsel, een onderwerp waarop Dirk JanHenstra in 2000 promoveerde. Centralethema’s in deze bundel artikelen zijn deontwikkeling van regionale geldstan-daards in middeleeuws Frisia, het inzettenvan kennis van de geldstandaards voorbrondatering en voor de geschiedenis van het grafelijk gezag in Frisia.
BOEKEN J A N V A N Z I J V E R D E N
KORT
Ontwerp voor de voorgevel van de katholieke kerk door J.F. Scheepers in 1859.
KA
LEN
DER
31
16 maartJournalistiek in de jaren zestig en zeventigDiscussieavond over de verslaglegging van de roerigejaren zestig door de kranten in Leeuwarden. Inleidingdoor Jan van der Hoek (Het Vrije Volk). Discussie metjournalisten van toen Pieter de Groot (LeeuwarderCourant), Hannah Ludwig (Het Vrije Volk) en JohannekeLiemburg (Leeuwarder Courant). www.gemeentearchief.nl
18 maart, 1 en 15 april Leeuwarden ToenAd Fahner en Jesse Wassenaar halen met hun gastenpersoonlijke herinneringen op aan het verleden vanLeeuwarden voor het radioprogramma ‘LeeuwardenToen’. Iedereen die dat leuk vindt, kan de opnamen bij-wonen. www.gemeentearchief.nl
tot en met 19 maartMiskend natuurtalent? Tentoonstelling rond het houtsnijwerk, boetseerwerk ende scheepsmodellen van de Dokkumer turfschipperszoonGerrit Visser (1911-1998). Met begeleidende publicatie.www.museumdokkum.nl
29 maartDe LemmerbootLezing door Wietse Jager over De Lemmerboot (1870-1959), de veerverbinding tussen Amsterdam en Lemmer.www.willemvanharen.nl
2 en 3 aprilMuseumweekendEen weekend vol bijzondere activiteiten in de Friesemusea met als centraal thema ‘Laat je trakteren’.www.museumweekend.nl
3 aprilMuziek in the seventiesWobbe van Seijen en Ritsko van Vliet jr. vertellen overhet muziekleven en de platencultuur in Leeuwarden inde jaren zestig en zeventig. Ritsko neemt plaats achterde pick-up en draait plaatjes van toen. Sido Martensbrengt enkele (oude en nieuwe) nummers live ten geho-re. www.gemeentearchief.nl
tot en met 3 aprilKakiemonTentoonstelling met keramiek uit Japan van het aller-hoogste niveau, vervaardigd door verschillende genera-ties van de familie Kakiemon. Een eenmalige gelegen-heid om de kostbare, vroege stukken samen te zien methedendaagse meesterwerken van de veertiende genera-tie Kakiemon. www.princessehof.nl
4 april en 2 meiWaddenlezingenSerie lezingen over het Waddengebied vanwege het krij-gen van de status van Werelderfgoed op de UNESCO-werelderfgoedlijst. Een initiatief van de Waddenacademieen de Nationale UNESCO commissie i.s.m. Tresoar enFries Museum. www.friesmuseum.nl en www.tresoar.nl
7 aprilVan Heilig water tot RapenburgRondwandeling op en rond de terp waarop het buurt-schap Almenum ligt. Met speciale aandacht voor destraatnamen in het dorp. Woonden er zigeuners in deRomastraat en waar komt de naam Hofstraat vandaan?www.hannemahuis.nl
8 aprilRK ZorgMinisymposium ter gelegenheid van het verschijnen vanEen boterham met geraspte kaas. Katholieke zorg inLeeuwarden 1580-2000 door Corien Rattink.Verschillende experts houden korte lezingen over armen-zorg. www.gemeentearchief.nl
17 aprilDe Verlengde Schrans en omgevingLezing over de Verlengde Schrans en omgeving aan dehand van veel oud beeldmateriaal door Johan Dalstra.www.gemeentearchief.nl
21 aprilHarlinger schrijvers & schrijfstersGerry Kuijper vertelt over bekende schrijvers en schrijf-sters uit Harlingen. Simon Vestdijk, Klaas Norel, CeesWilkeshuis en Anna Louisa Bosboom-Toussaint passerenuiteraard de revue. www.hannemahuis.nl
21 aprilHarlinger zeelieden en hun gezinnen tijdens WO IILezing door Johan van der Wal over de gevolgen van deVaarplicht tijdens WO II voor de gezinnen van Harlingerzeelui. Hoe de Friezen massaal zegeltjes plakten om zee-mansgezinnen te steunen en over het illegale steunfonds‘De Zeemanspot’. www.hannemahuis.nl
1 meiDomela NieuwenhuisLezing door Johan Frieswijk over de socialistische domi-nee uit Harlingen. www.hannemahuis.nl
1 meiDriekwart eeuw vliegen in LeeuwardenTjebbe de Jong, auteur van Voor vriend en vijandparaat, de geschiedenis van Vliegbasis Leeuwardenvertelt over dit belangrijke facet uit de Leeuwardergeschiedenis. www.gemeentearchief.nl
Excursie naar Anholt en MoylandDit jaar wordt voor de leden van het Koninklijk FriesGenootschap een ééndaagse reis georganiseerd naarDuitsland. De reis is van een geheel andere aard dan delaatste reis naar Ostfriesland. Vlak over de Nederlandsegrens, even voorbij Emmerich, ligt de grote waterburchtAnholt, privé-eigendom en residentie van de prins vanSalm-Salm. Het slot dateert uit de Middeleeuwen, maar isin de 17de en 18de eeuw uitgebreid tot het huidige grotecomplex. In 1945 raakte het zwaar beschadigd, maarwerd sindsdien weer opgebouwd. In het museum is onderandere een grote privé-collectie schilderijen onderge-bracht (circa 700 stuks). Er zijn belangrijke werken bij vanNederlandse schilders uit de 17de eeuw, zoals Rembrandt,Jan van Goyen en Gerard ter Borch. Aan de overkant vande Rijn, 25 kilometer zuidelijker, ligt slot Moyland, een cul-tureel centrum van internationale betekenis. Het middel-eeuwse kasteel is in de 19de eeuw in neogotische stijlverbouwd en raakte in de Tweede Wereldoorlog zwaarbeschadigd. Het werd na restauratie in 1997 als kunstmu-seum in gebruik genomen. De permanente expositiebestaat uit de enorme en unieke verzameling van degebroeders Van der Grinten, met beeldende en toegepastekunst uit de 19de en 20ste eeuw. Daarnaast is er degrootste collectie kunst van de beeldhouwer Joseph Beuyste zien, één van de invloedrijkste Europese kunstenaars uitde tweede helft van vorige eeuw. Evenals slot Anholtwordt slot Moyland omgeven door uitgestrekte tuinen,met een beeldenpark en een kruidentuin.
De reis zal plaatsvinden op een zaterdag in september.De exacte datum en overige bijzonderheden komen inhet volgende nummer van Fryslân.
Het tijdschrift en de vereniging achterhet tijdschriftHet Koninklijk Fries Genootschap voor Geschiedenis enCultuur/ Keninklik Frysk Genoatskip foar Skiednis enKultuer is de vereniging voor iedereen met belangstellingvoor de geschiedenis en cultuur van Fryslân. HetGenootschap heeft een traditie die teruggaat tot deoprichting in 1827, maar is er in de eerste plaats voor demensen van hier en nu, voor de inwoners van Frieslanden voor hen die zich met Fryslân verbonden voelen. HetFries Genootschap geeft naast Historisch TijdschriftFryslân ook het wetenschappelijk jaarboek De Vrije Friesuit, en organiseert allerlei activiteiten op historischgebied, zoals excursies, lezingen en symposia. MetHistorisch Tijdschrift Fryslân laat het Fries Genootschapzien dat de geschiedenis van Fryslân een spannend ver-haal is, dat nooit is afgelopen. Door de verbinding metde actualiteit te leggen maakt het tijdschrift duidelijk datwie het Fryslân van nu wil begrijpen, het verleden moetkennen.
Lid wordenVoor € 37,50 per jaar bent u lid van het Koninklijk FriesGenootschap. Niet alleen ontvangt u dan HistorischTijdschrift Fryslân en De Vrije Fries, u hebt ook gratis toe-gang tot het prachtige Fries Museum en tot de activitei-ten van het Genootschap. Wie iets met Fryslân heeft, islid van het Genootschap! <
KALENDER KFG NIEUWSJ A N V A N Z I J V E R D E N
VERDWENEN BEROEPEN M A R G R E E T V A N D E R Z E E
Rotan meubels, zoals kuipstoelen en lage salon-
tafels, waren in de jaren vijftig en zestig van de
vorige eeuw in menig interieur te vinden. Ook
de gevlochten wieg stond in veel kinderkamers.
Veel van die meubels werden decennia later
afgedankt. Soms is een verdwaald exemplaar in
een tweedehands winkel te vinden. De kans is
groot dat al die meubels in het zuidoosten van
de provincie zijn gemaakt: Noordwolde kende
veel vlechters die ze in huiselijke kring maak-
ten. Later, na de komst van de Rietvlechtschool
in 1912, ontstond er een ware industrie van
rotanmeubels in Noordwolde. Rinke Bosma
(1929-2009) is nooit uit Noordwolde wegge-
weest. Hij volgde de opleiding rietvlechter aan
de Rijks Rietvlechtschool in Noordwolde in de
oorlogsjaren. Al op zijn vijftiende werkte hij in
de rotan en heeft zich vervolgens bij verschil-
lende werkgevers zoals de gebroeders Mulder,
Louwrink, gebroeders Jonkers, Ekhard en Trio
verder in het vak bekwaamd. Zijn laatste, lange
dienstverband was bij Lammert van
Nieuwenhoven aan de Nieuweweg in
Noordwolde. Het was niet ongewoon dat een
werkgever de vakman op straat opwachtte om
hem meer te bieden dan de concurrent. Zo
werd er regelmatig van baas gewisseld. Na
werktijd in de fabriek hield het vlechten in
Noordwolde niet op. In verduisterde schuurtjes
werd in heel het dorp nog druk verder gevloch-
ten, hiermee verdienden ze net dat extra plakje
kaas. Rinke Bosma hield van de rotan én van
schaken. Waarschijnlijk bedacht hij juist onder
het handwerk de schaakpuzzels. Op de foto is
Rinke Bosma bezig met een lectuurmand die
later onder een tafel werd gemonteerd. Voor
de meubelbeurs in Utrecht is hij omstreeks 1965
zo ijverig aan het werk op de foto gezet. In die
tijd waren er nog zo’n zestig kleine en grote
bedrijven actief in de rotan. Na 1975 ging het
snel bergafwaarts. De industrie in Noordwolde
is geheel verdwenen, maar het ambacht leeft
nog steeds. <
Rotanvlechter
(Met dank aan het Vlecht-museum Noordwolde en PietBosma).
Margreet van der Zee (Sneek, 1967) is sinds 2003 conservator van Museum Joure.