Cursus bij les 3: spel en ontwikkeling tussen 1 en 2 jaar Bij dit stukje cursus hoort een leerpad. Dit leerpad staat op smartschool en doorloop je tijdens de les.
Thuis kun je dit leerpad zelfstandig herhalen. Je mag achteraf zelf kiezen of je de leerstof verwerkt via
de cursus of via het leerpad (bv. ter voorbereiding van een toets).
Doelen en evaluatie Op het eind van deze les kunnen jullie… ...in eigen woorden omschrijven op welke manier spelen belangrijk is voor de verschillende
ontwikkelingsgebieden van een kind tussen 1-2 (baby tot 1,5, daarna: peuter):
● jullie benoemen welke spelactiviteiten en/of spelmaterialen de fysische ontwikkeling
stimuleren
● jullie benoemen welke spelactiviteiten en/of spelmaterialen de psychische ontwikkeling
stimuleren
... zelfstandig aan het leerpad werken en hierbij de tijd in het oog houden
...bij vragen zelfstandig informatie opzoeken op het internet of hulp vragen aan de leerkracht
... zich aan de afspraken houden m.b.t. het individueel werken aan het leerpad
... na het doorlopen van het leerpad aangeven wat goed ging en wat minder (‘wat was je ervaring bij
het leerpad?’)
Tijdens het leerpad komen er oefeningen aan bod. Deze helpen je nagaan hoe goed je de leerstof begrijpt en staan niet op punten. Evaluatie van de leerinhouden zal gebeuren door middel van de observatie opdracht op het eind van deze lessenreeks. De leerinhouden maken ook deel uit van de te kennen leerstof voor de toets en het examen. Doorheen de les let de leerkracht op jouw attitude.
Het verloop van de lessen rond spel en ontwikkeling
WELKE LES WAT? HOE?
Inleidende les Spelen is ontwikkelen; Ontwikkelingsdomeinen; Ontwikkelingsfasen
Onderwijsleergesprek
Les over de zuigeling en baby
Spel en ontwikkeling tussen 0 en 1 jaar - Psychisch vlak - Fysisch vlak
Hoekenwerk
Les over de baby en peuter
Spel en ontwikkeling tussen 1 en 2 jaar - Psychisch vlak - Fysisch vlak
Individueel leerpad (digitaal)
Les over de peuter en kleuter
Spel en ontwikkeling tussen 2 en 6 jaar - Psychisch vlak - Fysisch vlak
Bingo leerspel
Afsluitende les Afsluiting lessen en voorbereiding observatie Quiz en observatieleidraad
!Opmerking: We splitsen op per leeftijdsfase, MAAR weet dat elk kind op zijn/haar tempo
ontwikkelt. Het kan dus zijn je op je stage met kinderen zult werken die bepaalde dingen pas later of
net eerder kunnen. Dit is normaal.
!Opmerking: We splitsen op per ontwikkelingsgebied (psychisch - fysisch), MAAR weet dat spelletjes
meestal de verschillende ontwikkelingsgebieden tegelijk stimuleren. Een tikspelletje zal bv. niet
alleen de motorische maar ook de sociale en morele ontwikkeling stimuleren.
Spelontwikkeling van de baby en de jonge peuter: tussen 1 en 2 jaar
(12 tot 24 maanden)
12 tot 24 maanden: de kleine ontdekkingsreiziger Het kind is tussen 1 en 2 jaar volop aan het onderzoeken, experimenteren.
Dit onderzoeken gebeurt op elk vlak van de ontwikkeling en zeker op
motorisch vlak: beweging is erg belangrijk.
Het kind overziet geen situaties. Het kan zich geen (gevaarlijke) gevolgen
voorstellen en begrijpt onvoldoende de kenmerken van voorwerpen (bv.
vaas = zwaar, kan vallen, kan stuk gaan en scherpe scherven hebben).
Daarom moet de verzorger:
- Het experimenteren toelaten en aanmoedigen. Het experimenteren beperken heeft weinig
zin, integendeel. Het kind moet kunnen experimenteren om te ontwikkelen.
- Toezicht houden tijdens het spelen
- Een veilige omgeving voorzien. Dit kan a.d.h.v. zachte materialen om over te kruipen,
traphekjes, speelgoed zonder scherpe uitsteeksels of met kleine afneembare stukjes, etc.
12 tot 18 maanden: baby
Fysische ontwikkeling
Grove motoriek
Tussen 12 en 18 maanden beginnen baby’s te stappen en lopen. Ze verplaatsen zichzelf met steeds
minder hulp de kamer rond. Af en toe vallen of botsen ze tegen zaken. Het evenwicht is nog wankel
en de baby gaat zich optrekken (bv. aan de tafel of zetelrand) en langs meubilair schuifelen om een
goed evenwichtsgevoel te ontwikkelen. Op deze leeftijd gaat de baby zijn benen ten volle uittesten:
hij zal op/over/onder zaken klimmen en klauteren.
De ouder of verzorger kan de baby stimuleren op volgende
manieren:
- Samen met het kind wandelen op verschillende
oppervlakken (bv. schuine plank), achteruit of opzij
stappen, het kind kan al stappend een
popwagen/loopfiets/tractor vooruitduwen, het kind kan
speelgoed of materiaal aan een touw al wandelend
voorttrekken (bv. een pluche beer of lege yoghurtdoosjes),
de volwassene kan dit materiaal voorttrekken en het kind
het materialen laten volgen en proberen ‘pakken’
- Samen balanceren op een rolkussen of rijden op een
rolplank, op een grote paddenstoel’ zingen en spelen, op de voeten van volwassene staan die
rondwandelt, schommelpaard, ladderloop (met voeten tussen sporten van een ladder die
plat op de grond ligt)
- Doorkruiptunnels, grote stapelkubussen om over te klimmen, het kind lagen
‘bergbeklimmen’ : van een stapel kussens naar de stoel klauteren, van de stoel naar de zetel,
enz.
Fijne motoriek
De kleine ontdekkingsreiziger zal, nu hij kan loslopen, beide handen gebruiken om speelgoed te
grijpen waar hij maar bij kan. De baby gaat speelgoed grijpen, vastnemen en wegleggen; hij zal
speelgoed in- en uitladen en speelgoed aan- en doorgeven met beide handen. Hij zal het speelgoed
onderzoeken: voelen en aftasten, ermee kloppen, duwen, trekken en weggooien. Mits hulp kan de
baby twee dingen op elkaar stapelen (bv. 2 blokken), maar vooral het omgooien vindt hij leuk.
De ouder of verzorger kan de baby stimuleren op volgende manieren:
- Een eigen lade/box/doos met verschillende speeltjes of huisraad zodat het kind kan in- en
uitladen en terugleggen,
- babyballen met grijpgaten
- ander speelgoed om te onderzoeken: papier om te proppen en scheuren, bellen die
geblazen zijn door volwassene kapot prikken, autootjes om te duwen, blokken torens om om
te gooien, breiwerk om uiteen te trekken, zand/waterbak om met potjes in te spelen, enz.
- stevige prentenboeken om vast te nemen en pagina’s proberen om te slaan
- duimelot (kinderliedje waarbij ouder en kind samen de vingers boven elkaar bewegen)
Oog –handcoördinatie
De spierbeheersing komt geleidelijk over de armen, handen en ten slotte de vingers (bv. gooien van
een bal wordt geoefend). Dit kan worden gestimuleerd door o.a. ‘hoofd schouder knie en teen’
samen doen, balletjes rollen naar en in een emmer gooien/erin leggen (babybasketbal), oppikken van
voorwerpen (bv. een bal wegrollen, baby die erachter aan wandelt en opraapt),...
Psychische ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling:
Tussen 12 en 18 maanden gaan veel kinderen hun eerste woordje(s) zeggen. Dit kan in deze periode
groeien van één tot 50 woorden, het kind neemt woorden op als een spons. De ouders koppelen de
woorden aan wat er op dat moment gebeurt. Deze taal ontwikkeling kan gestimuleerd worden door:
- het aanreiken van nieuwe woorden in hun context (= benoemen in dagdagelijkse situatie), op
een natuurlijke manier (bv. in bad, in de winkel, tijdens het eten, enz.)
- schootversjes (bv. op een rode paddenstoel), korte liedjes met klanknabootsing (poesje
miauw) en/of bewegingen, geluidsmateriaal (bv. een cd) met dierengeluiden, stemmen en
muziekinstrumenten, door een leeg wc-rolletjes spreken, heel korte verhaaltjes rond een
herkenbare situatie vertellen, enz.
Indien de uitspraak niet correct is, hoef je dit als ouder niet te corrigeren/onderbreken. Als verzorger
kun je wel de juiste uitspraak voordoen als jij het woord uitspreekt.
Het kind heeft op deze leeftijd een beginnende visualisatie: een voorwerp visueel voorstellen, dus
een beeld van iets in je hoofd hebben, zonder dit ook echt/concreet te zien. Dit betekent dat je met
het kind bekende, alledaagse en terugkerende prenten(boeken) kan bekijken (bv. van dieren, zonder
deze dieren ook in het echt te zien). Met het kind kun je ook foto’s van gekende personen of
gezamenlijke activiteiten bekijken.
Het kind gaat volop experimenteren met voorwerpen: zo zal het
voorwerpen en kenmerken van voorwerpen leren kennen. Alles wat zich
rond hen bevindt, is interessant. Je kunt dit stimuleren door middel van
een zandbak met potjes, schopjes en alle soorten huisraad en
voorwerpen waar je in en door kan kijken (trechter, vergiet, holle
kartonnen buis, enz.). Ook het eigen lichaam wordt ‘ontdekt’ en gebruikt
om te experimenteren: het kind zal zich amuseren met bodypaint. Op
deze leeftijd doen ze ook aan ‘actie-reactie’: ‘wat ik doe, heeft een gevolg’. Het kind houdt zich bezig
met speelgoed waarin hij kan knijpen of waarbij hij op iets kan drukken/slaan of aan iets kan trekken:
het gevolg van dit drukken/knijpen/slaan/trekken is dan bv. geluid/een prent/een lichtje/... (actie-
reactie).
Het kind bezit het vermogen tot objectpermanentie: een voorwerp is verstopt maar het bestaat wel
nog. Dit vermogen wordt op deze leeftijd sterker en kan worden gestimuleerd door verstop- en
zoek spelletjes (bv. speelgoed onder doeken verstoppen, of in een mand met
krantenpapier).Kinderen gaan nu ook op verschillende plaatsen naar een verstopt voorwerp zoeken
en iets terugvinden terwijl het verstopt werd uit het zicht van het kind.
Op deze leeftijd kan het kind ook aan uitgestelde imitatie doen: handelingen van volwassenen
imiteren over een langere periode en over verschillende contexten heen (bv. van
kinderdagverblijf naar huis). Het kind kan jou imiteren terwijl je met materiaal zoals auto’,
een telefoon, blokken, een trommel, kookgerei of muziekinstrumenten bezig bent (‘kijken
wat jij doet’).
Het kind heeft tussen 12 en 18 maanden een al wat langer volgehouden
aandacht dan voorheen en zal meer doelgericht te werk gaan. Dit is nodig
om twee dingen op elkaar te kunnen zetten, hen in een doos te steken, …
(= een doel waarbij je je aandacht voor nodig hebt). Dit kun je stimuleren
a.d.h.v. blokkendoos, insteekdozen, iets zoeken, (zeer) eenvoudige
inlegpuzzel, dozen in elkaar steken,...
Het tijdsbesef in spel moet nog geoefend worden op deze leeftijd: de kinderen proberen bv. een bal
te gooien, maar laten deze nog te vroeg los. Je kunt dit oefenen door met het kind een bal naar
elkaar te rollen en gooien.
Sociale ontwikkeling
Het kind is op deze leeftijd egocentrisch en begrijpt het perspectief van anderen nog onvoldoende
om samen te spelen: er is sprake van solitair onafhankelijk spel: het kind speelt meestal alleen.
Forceer ‘samen spelen’ dan ook niet.
Het kind is zich wel bewust van anderen en er kan interactie zijn:
- Het ander kind als ‘speelobject’ (iets dat ze ‘onderzoeken’) maar niet als iemand om samen
mee te spelen, de ander wordt niet opgenomen in het spel
- Imitatie van volwassenen: ‘kijken wat jij doet’ (imitatie- zie eerder bij cognitieve
ontwikkeling)
- Het kind gaat actief geborgenheid bij materialen of bij volwassenen zoeken: een
speelkussen, kleedje, gordijntje om achter te kruipen, een troetellap, pop, pluche
knuffeldieren of de schoot van een volwassene
Dynamisch-affectieve ontwikkeling
Het kind heeft een grote motivatie om de wereld rond zich te ontdekken en te experimenteren. Het
kind uit zijn gevoelens nog fysiek (bv. duwen bij boosheid), het is de volwassene die de gevoelens bij
het kind gaat benoemen. Het kind begint te beseffen dat de eigen emotionele reacties verschillen
van anderen en toont tekenen van empathie (bv. knuffelen, een speelgoedje geven).
Morele ontwikkeling
Het kind begrijpt ‘nee’, maar kan zelf geen grenzen stellen: tijdens spelen is toezicht nodig en de
ouder bepaalt de grenzen (‘nee’) voor het kind, die regelmatig worden herhaald. Het kind vergeet
deze immers snel weer en heeft de duidelijkheid en nabijheid van de ouders nodig. Uitleggen van
een ‘nee’ of van grenzen heeft eerder weinig effect: het kind begrijpt beter de toon waarop iets
gezegd wordt.
18-24 maanden (peuter)
Fysische ontwikkeling
Grove motoriek:
De benen van het kind worden langer, krijgen meer spieren en worden nog
meer uitgetest: het kind gaat rennen, huppelen, op een driewieler fietsen,
verschillende dieren nadoen, klimmen en klauteren (bv. op een klimrek),
beginnend springen/op en neer wippen en op zijn/haar teentoppen lopen.
Niet alleen de benen worden uitgetest, met het hele lichaam en met
zijn/haar evenwicht gaat het kind op ontdekkingstocht. Voorbeeldjes zijn
het uitproberen van de schoenen van mama/papa, spin in web spelen (=
met breiwol een web maken waardoor kind zich moet bewegen), ergens aan hangen (bv. handen van
de ouders), op handen en voeten staan, draaien in een peuterschommel, hangmat of deken, enz.
Het kind begint ook te bewegen op rijm/muziek, je kunt het kind hierbij vrij laten dansen op muziek,
of dansjes doen met het kind met max. 2-3 bewegingen in een dans. Veel bewegingen na elkaar zijn
nog te moeilijk.
Bestaande vaardigheden worden geperfectioneerd (bv. op en neer wippen): in spel zal het kind vaak
dezelfde bewegingen herhalen om deze te perfectioneren. Om de zoveel tijd is er ook een terugval
naar een vorige fase en gaat kind nog eens kruipen. Laat dit toe en leg verschillende zachte
voorwerpen (kussens, pluche dieren, dekens,…) op de grond om het kruipen een uitdaging te maken
(evt. mee kruipen, het kind proberen te tikken).
Fijne motoriek:
De vingers worden dunner en handiger en worden gestimuleerd d.m.v. vingerverven, met grote
dikke waskrijtjes (vaak nog ongecontroleerd) op papier krabbelen/krassen en in/opsteekmateriaal.
Het stapelen en omgooien en het lostrekken gaat verder. Blokken, stapelkubussen en breiwerk zijn
hierbij leuk materiaal.
Ook het experimenteren met materialen wordt verder gezet: laat het kind experimenteren met deeg
/brooddeeg/plasticine of zachte boetseerklei (koekvormpjes, plastic bestek, een deegrol; erin
knijpen, plat slaan, van vorm
veranderen, samen bv. tot bal rollen,
lange worst maken, enz.), ook een
zand- en waterbak vindt het kind erg
fijn.
Oog-hand coördinatie
De peuter begint materiaal te mikken in een mand of doos en kan dit verder oefenen via
babybasketbal (met schuimrubber bal mikken in een mand/doos). Ook het rollen en gooien van een
bal(lon) naar elkaar wordt verder geoefend (gooien en vangen). Het kind kan al beter papier omslaan
en gaat bladen omslaan in (stevige prentenboeken). Dunnere pagina’s gaan vaak nog scheuren.
Psychische ontwikkeling
Cognitief
Het kind gebruikt woorden om aan te geven wat hij wil en nodig heeft: de woordenschat wordt
verder uitgebreid en tegen 24 maanden is de woordenschat soms al gegroeid tot 200 woorden,
waarmee het kind ‘tweewoordzinnen’ maakt. Er is ook meer lichaamsbewustzijn: het kind kan beter
de eigen en anderen hun lichaamsonderdelen lokaliseren en benoemen. De woordenschat kun je
stimuleren door gesprekjes aan te gaan met het kind (simpele vraagjes stellen, voorwerpen tonen en
benoemen tijdens dagdagelijkse situaties zoals in de winkel, tijdens het eten, het badmoment enz.).
Ook prentenboeken en samen dierengeluiden oefenen en raden zijn leuke activiteiten.
Het kind wordt in staat tot mentale representatie/voorstelling ( = zich beelden en
situaties/acties/gebeurtenissen in hun hoofd voorstellen en begrijpen) en de fantasie neemt toe.
- De kinderen worden beter in het oplossen van simpele problemen omdat ze meer in hun
hoofd experimenteren met acties. Ze denken er meer over na dan ze in het wilde weg gaan
uitproberen (=trial and error). Bijvoorbeeld: het kind trekt een nieuw autootje met treklint
achter zich aan en het autootje botst tegen de muur. Het kind gaat even stoppen,
‘nadenken’, en dan het speelgoed in een andere richting vooruit trekken, i.p.v. aan het lint
trekken tot het lukt (trial and error).
- Hierdoor worden ze ook beter in verstopspelletjes (‘waar zou het voorwerp kunnen liggen?’)
- mentale representatie/voorstelling zorgt ervoor dat simpele ‘doe-alsof’ spelletjes /make-
believe play mogelijk worden: hierbij gaat het kind alledaagse acties uitbeelden, bv. met
speelgoedzaagje in een stoeltje ‘zagen’, een pop in bad steken en dan in bed leggen, ...
- Prentenboeken, verhaaltjes en foto’s stimuleren eveneens de mentale representatie
Ook ordenen wordt stilaan verworven, het ordenen van verschillende soorten (bv. ballen bij elkaar,
beren bij elkaar, stoelen bij elkaar enz. …).
Sociaal
Het kind gaat alleen spelen, er is wel een toeschouwerrol: het kind gaat toekijken naar het spel van
anderen (“wat doe je nu? Wat doe ik nu?”). Ook een handpop kan hierbij gebruikt worden, waarnaar
het kind kan kijken.
Het kind gaat de eigen speeltjes, de dingen waar hij van houdt, herkennen. Delen gebeurt af en toe,
maar lukt vaak niet. Het kind is eerder bezitterig en gaat speeltjes onverwachts terugeisen.
Door het voorbeeld van volwassenen te volgen, ontwikkelt het kind bepaalde juiste emotionele en
sociale reacties (= beginnend ontwikkelend sociaal referentiekader). Het kind kijkt naar de
volwassenen om te leren hoe hij/zij moet reageren op iets. De volwassene kan dit stimuleren door
het gebruik van een handpop, het vertellen van korte verhaaltjes, het meedoen in beginnend ‘doe-
alsof spel’,...
Dynamisch affectief
Op deze leeftijd wordt de peuter zich meer bewust van zichzelf. Hij wil
meer dingen zelf doen en nu begint de 'ik kan het zelf' fase. Dit wordt
ook wel de start van de 'koppigheidsfase' genoemd.
Laat het kind enerzijds zelf dingen uitproberen, ook al lukt het nog
niet bv. zelf kleren uitkiezen, zelf een bepaald speelgoed proberen te
nemen, zelf eten, enz. Geef het kind hierbij complimentjes. Geef
anderzijds niet toe aan woedebuien van het kind (bv. wanneer het iets
wil in de speelgoedwinkel). Hou je aan de regels: een nee blijft een nee. Herhaal de regel voor het
kind terwijl je het op ooghoogte duidelijk aanspreekt. Met geduld en troost van de verzorger raakt
het kind uit de woedebui.
Moreel
Samen met de groeiende taal heeft het kind iets meer zelfcontrole. Toch kan het kind zelf geen
grenzen stellen: als ouder of verzorger moet je dit doen. Bovendien moet je de regels regelmatig
herhalen.