1
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
De Vuyst Steven
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN
afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: PROF. DR. Sven Biscop
COMMISSARIS: DR. Tim Haesebrouck
COMMISSARIS: DR. Peter Debaere
ACADEMIEJAAR 2011 - 2012
De toekomst van de NAVO tegen de achtergrond van ‘R2P’
aantal woorden: 22704
2
Voorwoord
De reden voor het schrijven van deze verhandeling is enerzijds te wijten aan een gevoel van
verontwaardiging en anderzijds aan de interesse voor de spanning tussen het humanitair
discours van grootmachten en hun ‘realpolitik’. De verontwaardiging spruit namelijk voort uit
de paradox van humanitaire militaire interventies. Deze paradox houdt in dat er dikwijls meer
menselijk leed wordt aangericht door toedoen van humanitaire militaire interventies, dan dat
er menselijk leed vermeden wordt. Daarnaast is mijn interesse in de machtspolitiek van
grootmachten opgewekt in de manier waarop zij het internationaal recht aanpassen aan hun
doelstellingen en de publieke opinie trachten te overtuigen van ‘de goede zaak’. De interesse
voor dit onderwerp is geleidelijk aan gerijpt door de lessen ‘geschiedenis van de
wereldpolitiek’ van professor Coolsaet. Mijn verontwaardiging en interesse werden onlangs
ook nog geprikkeld door de militaire interventie van de NAVO in Libië vorig jaar. Dit gaf dan
ook de doorslag voor de neerslag van deze verhandeling.
Verder rest er mij alleen nog maar het plezier om enkele mensen te bedanken. Vooreerst wens
ik mijn promotor Prof. Dr. Sven Biscop te bedanken voor de nodige begeleiding en
invalswegen die werden aangereikt tijdens het onderzoek. Daarnaast wens ik ook Ludo De
Brabander te bedanken voor zijn inspirerend engagement en aangereikte bronnen. Verder
verdienen mijn ouders eveneens een blijk van appreciatie door hun aanmoedigingen en
ondersteuning in het volbrengen van deze opdracht.
Met oprechte dankbetuiging!
Steven De Vuyst
3
Abstract
De NAVO heeft zich na de Koude Oorloog omgevormd tot een interventiestrijdkracht en
heeft daarbij zowel geografisch als inhoudelijk de limieten van haar missies verlegd. In
crisissituaties, zoals deze in Kosovo en recentelijk in Libië, heeft de NAVO dan ook haar
stempel gedrukt op de uitkomst van deze conflicten. Dit heeft controverse veroorzaakt op
twee manieren. Enerzijds omdat de NAVO zichzelf het recht toegeëigend heeft om buiten de
VN-veiligheidsraad militair in te grijpen en mandaten van de VN te overschrijden, en
anderzijds omdat de NAVO een geostrategische belangenorganisatie is die onder humanitaire
voorwendsels een militair ingrijpen kan verantwoorden. Het is dan ook de spanning tussen het
humanitair discours en de belangenagenda van de NAVO(lidstaten) die de insteek vormen
van deze verhandeling. De nieuwe norm ‘R2P’ kan dan ook aanleiding geven tot inmenging,
wanneer de NAVO, zoals in het geval van de militaire interventie in Libië, deze norm zullen
interpreteren in functie van hun veiligheidsstrategie of geostrategische agenda. Doorheen deze
verhandeling wordt de casus Libië verder uitgewerkt aan de hand van de principes van de
‘just war theory’ die door het ICISS werden opgenomen om een legitieme implementering
van ‘R2P’ mogelijk te maken. Wanneer de NAVO-operatie wordt afgewogen aan deze
criteria, dan blijkt al vrij snel dat de legitimiteit van de operatie op losse schroeven komt te
staan. ‘R2P’ kan dus nog steeds aanleiding geven tot illegale en illegitieme inmenging,
wanneer dezelfde grootmachten die tot een interventie verzoeken, zelf de militaire interventie
uitvoeren. Ondanks de nobele intenties van de architecten van de ‘R2P’-norm,blijft dit nieuwe
discours gedoemd om kwetsbaar te blijven in wereld van ongelijke machtsverhoudingen.
4
Inhoudsopgave:
I. Inleiding…………………………………………………………………………p.8
A) Explicitering Probleemstelling………………………………………………p.8
B) Opbouw Masterproef………………………………………………………..p.9
II. De NAVO van defensiegemeenschap naar interventiegemeenschap…………...p11
A) De NAVO: ‘What’s in a name?’………………………………………. p11
B) De NAVO in een nieuw kleedje……………………………………… p13
C) De Balkan: ‘Test case’ van een eerste ‘out-of-area’- operatie……….... p15
a) De NAVO toont zijn kracht…………………………………... p15
b) Waarden en belangen…………………………………………. p.17
D) Kosovo: De NAVO-interventie zonder VN-mandaat…………………. p21
a) Etnisch geweld en Grootmachtenpolitiek…………………….. p.21
b) De uitkomst van het Kosovoconflict: voor-en tegenstanders… p.26
E) De NAVO en het tweede Nieuwe Strategische Concept……………… p.28
F) Een nieuwe NAVO: een nieuw vijandsbeeld………………………….. p30
III. Humanitaire militaire interventie en de ontwikkeling van de R2P-doctrine binnen
het internationale recht………………………………………………………. ..p32
A) De som van macht en recht: een dubbele moraal………………………...p.32
B) Humanitaire interventie na de Koude Oorlog……………………………p.37
C) Een nieuwe norm: ‘The Responsibility to protect’……………………….p.40
IV. Casus Libië: een ‘out-of area-operation’ van de NAVO onder ‘R2P’………...p.52
A) Een drastische koersverandering…………………………………………p.52
B) De VN-Veiligheidsraad veroordeelt, de NAVO voert uit……………… p.55
C) R2P en resolutie 1973: Trojaans paard of geloofwaardige interventie?... p.57
D) De NAVO-operatie geëvalueerd aan de hand van de ‘Just war theory’... p.60
V. Humanitair imperialisme verpakt in mensenrechtenretoriek…………………..p.66
5
VI. Conclusie………………………………………………………………………..p.71
VII. Bijlagen…………………………………………………………………………p.74
VIII. Bibliografie……………………………………………………………………..p.76
6
Lijst van Acroniemen
VN: Verenigde Naties
VS: Verenigde Staten
R2P: Responsibility to Protect
NAVO: Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
ICISS: Internationale Commissie inzake Interventie en Staatssoevereiniteit
NGO: Niet-gouvernementele organisatie
UCK: Kosovaarse Bevrijdingsleger
AU: Afrikaanse Unie
ICG: International Crisis Group
ICC: Internationaal Strafhof
OHCA: Office for the Coordination of Humanitarian Affairs
HRW: Human Rights Watch
IOM: International Organistation for Migration
7
"Next the statesmen will invent cheap lies, putting the blame upon the nation that is
attacked, and every man will be glad of those conscience-soothing falsities, and will
diligently study them, and refuse to examine any refutations of them; and thus he will by
and by convince himself that the war is just, and will thank God for the better sleep he
enjoys after this process of grotesque self-deception."1
1. M. Twain, The Mysterious Stranger, Harper & Brothers, New York, 1916, hoofdstuk 9.
8
I. Inleiding
A) Explicitering Probleemstelling
Zal democratie spontaan tot groei komen door overzeese bommen, of zal het veeleer de kwaal
van onderdrukking bestendigen? Een terechte vraag die men kan stellen bij de actuele
geschiedenis van ‘humanitaire interventies’. Indien de ‘internationale gemeenschap’
intervenieert, dan kiest zij al dan niet bewust partij in een conflict waar de uitkomst tot voor
kort onbeslist bleef, en kan er onomwonden over inmenging worden gesproken. Inmenging
heeft naar mijn gevoel nog steeds een negatieve connotatie en doet meer denken aan koloniaal
paternalisme, dan aan zogenaamde interventies met humanitaire motieven. In tegenstelling tot
de realiteit van inmenging, voorziet het internationale recht een staat namelijk van externe
onschendbaarheid, daar het principe van niet-inmenging gewaarborgd wordt in het VN-
handvest, meer bepaald door de erkenning van de integriteit en soevereiniteit van alle staten
die lid zijn van de VN. Op die manier worden minder machtige staten juridisch gelijkwaardig
aan staten die machtiger zijn, en moeten ze overeenkomstig dit principe als zodanig
gelijkwaardig behandeld worden. Dit principe vindt bijvoorbeeld haar uitwerking in de
Algemene Vergadering van de VN, waar ieder land één stem heeft. Een bevolking heeft dan
ook volgens hoofdstuk VII van het VN-charter impliciet het alleenrecht om zelf een regering
of een despoot omver te werpen wanneer het dat zelf noodzakelijk acht. Nu is het zo dat dit
fundamentele principe binnen het internationale recht geleidelijk aan uitgehold kan worden
door de relatief recente doctrine: ‘R2P’. Deze houdt in dat de internationale gemeenschap
mag ingrijpen wanneer autocratische regimes of veronderstelde dictators de absolute
soevereiniteit als schaamlapje gebruiken om misdaden te begaan ten aanzien van hun
bevolking. Een dergelijk legitimerend en legalistisch discours legt immers een nobele en
plichtsbewuste houding op aan de internationale gemeenschap. Maar politicologisch gezien is
het interessant om te onderzoeken welke actoren baat hebben bij deze ‘R2P’-doctrine en
waarom ze nog niet zo lang geleden de ongemakkelijke term ‘humanitaire interventie’ is gaan
vervangen. Zoals de geschiedenis al zo vaak heeft bewezen, worden buitenlandse interventies
9
vaak verpakt in een retorisch omhulsel van hoogdravende en humanitaire motieven om daden
van agressie te rechtvaardigen. Daarenboven moeten militaire interventies vrijwel steeds
worden verkocht aan de publieke opinie en worden deze niet zelden begeleid en ondersteund
door desinformatie. Aangezien de NAVO zich sinds de val van de muur eveneens op het
terrein van de ‘humanitaire interventie’ begeeft, wordt de spanning tussen de doelstellingen
van een strategisch bondgenootschap van (groot)machten en het humanitaire karakter van hun
missies steeds meer het onderwerp van controverse. Voornamelijk de interventie in Kosovo
en recentelijk in Libië geven de spanning aan tussen de belangenagenda van een aantal
lidstaten en het humanitaire discours voor de legitimering van interventie. Daarom kan ‘R2P’,
in het licht van de recente geschiedenis van de NAVO, een welgekomen instrument worden
om de mondiale ambities van het bondgenootschap te realiseren. Het opzet van deze
verhandeling bestaat dan ook uit de opgave om de belanghebbende actoren nauwgezet in kaart
te brengen en hun motieven tot interventie te ontleden, verder kijkend dan de retoriek van
‘The Responsibility to Protect’.
B) Opbouw van de Masterproef
In een eerste hoofdstuk wordt de metamorfose van de NAVO belicht van defensie - naar
interventiestrijdkracht, waarbij wordt stilgestaan bij de casus Bosnië en Kosovo. De NAVO
heeft deze crisissituaties aangegrepen om zichzelf een nieuwe identiteit aan te meten in een
wereld na de Koude Oorlog. Thema’s zoals de vaak gespannen relatie tussen de NAVO en
Europa worden niet behandeld omdat de nadruk binnen dit hoofdstuk vooral ligt op de
spanning tussen het humanitair discours van de NAVO en de machtspolitieke manoeuvres van
de NAVO-lidstaten. Er wordt ook verwezen naar de opeenvolgende Strategische Concepten
van de NAVO om duidelijk te maken dat deze organisatie veel meer is dan een oorspronkelijk
Westers bondgenootschap van gelijkgezinde naties die enkel en alleen bekommerd zijn om de
veiligheid van de Euro-Atlantische regio. In een volgend hoofdstuk wordt stilgestaan bij de
problematische relatie tussen macht en recht en het beslag dat asymmetrische
machtsverhoudingen leggen op de geloofwaardigheid en efficiëntie van
internationaalrechtelijke verdragen, afspraken en normen. De evolutie van het concept
‘humanitaire interventie’ en de totstandkoming van de ‘R2P’-norm worden hier behandeld,
alsook de valkuilen die ermee gepaard gaan wanneer men geconfronteerd wordt met een
wereld van ongelijke machtsverhoudingen. Aansluitend op dit hoofdstuk worden de vorige
10
bedenkingen geïllustreerd bij de behandeling van de casus Libië. Deze humanitaire militaire
interventie op basis van ‘R2P’ bleek al heel snel een controversiële operatie te zijn omwille
van de flexibele interpretatie van de NAVO in het uitvoeren van VN- resolutie 1973. In dit
hoofdstuk wordt de spanning tussen de retoriek van humanitaire motieven, aangevoerd door
de NAVO-lidstaten, geconfronteerd met de voormalige houding van de interveniërende
partijen ten aanzien van Libië en de gehele Arabische regio. De rode draad in dit hoofdstuk
behelst dus de vraag of er sprake is van ongewettigde inmenging of van een gerechtvaardigde
interventie. In het laatste hoofdstuk wordt dan beknopt ingegaan op de discourselementen van
(humanitaire) interventie en het belang van het internationale recht in de bescherming van
zwakke staten. De rol van de media wordt ook kort aangeraakt door haar steeds grotere rol in
het mobiliseren en dikwijls desinformeren van de publieke opinie om de gedachten te doen
rijpen in functie van een militair ingrijpen. Doorheen deze literatuurstudie wordt voornamelijk
beroep gedaan op artikels en monografieën die de problematische relatie tussen
machtspolitiek en het internationale recht belichten. Het karakter van dit onderzoek is dus
kwalitatief, daar het ook dieperliggende motieven tot interventie wil onthullen en het discours
van humanitaire interventies enigszins wil deconstrueren. Het besluit zal dan op basis van de
aangereikte elementen uit de opeenvolgende hoofdstukken een antwoord pogen te formuleren
op de vraag of ‘R2P’ dan wel een nieuw Trojaanse paard is om het internationaal recht te
omzeilen en daaraan gekoppeld of de NAVO(-lidstaten) zijn (hun) belangenagenda
gedeeltelijk door middel van ‘R2P’ zal (zullen) kunnen realiseren.
11
II. De NAVO van defensie-naar interventiegemeenschap
A) De NAVO: ‘What’s in a name?’
In 1949 ondertekenen twaalf landen – België, Canada, Denemarken, Frankrijk, IJsland, Italië,
Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, het Verenigd Koninkrijk en de VS – het
Noord- Atlantisch Verdrag. Ze verenigen zich daarmee in een defensieve alliantie, met als
prioritaire doelstelling: de collectieve verdediging van het territorium tegen een eventuele
militaire aanval of invasie van de Sovjet-Unie. Centraal in het verdrag staat artikel 5: een
gewapende aanval op één van de leden zal beschouwd worden als een aanval op allen en de
lidstaten zullen hiertegen samen reageren.2 De NAVO was dus de militair-defensieve
component van de Noord-Atlantische regio tijdens de blokkenrivaliteit van de Koude Oorlog.
Deze Noord-Atlantische alliantie kwam evenwel in een identiteitscrisis terecht na de val van
de muur in 1989 en de desintegratie van de Sovjet-Unie in 1991. Toen de democratische
omwenteling in Oost-Europa een hoge vlucht nam, verdwenen stilaan ook de militair-
defensieve argumenten van de NAVO-top om de NAVO te blijven onderschrijven als een
organisatie gericht tegen een mogelijke Sovjetdreiging. Een dergelijk institutioneel
zelfbehoud moest geleidelijk aan verlaten worden, want zoniet zou de NAVO verworden tot
een anachronisme in een ‘nieuwe’ wereld. Tijdens de eerste NAVO-top in juli 1990, na de
desintegratie van de Oost-Europese communistische systemen, gaven de vertegenwoordigers
van de lidstaten dan ook te kennen dat de NAVO, ondanks het wegvallen van het
Warschaupact, moest behouden blijven. ‘The end of history’, dat zich volgens liberale
optimisten zou gaan voltrekken na het wegvallen van de bipolariteit zou in Atlantische
kringen met een zekere argwaan ontvangen worden. De NAVO moest waakzaam blijven
aangezien nieuwe conflicthaarden, die steeds de kop werden ingedrukt door het Sovjetregime,
terug naar de oppervlakte zouden komen in de nu onafhankelijke Oost-Europese staten.
Spanningen van politieke, etnische, religieuze en economische aard zouden kunnen
opflakkeren, wat terug nieuwe veiligheidsrisico’s zou meebrengen voor het
bondgenootschap.3 Daarnaast was het zo dat de onuitgesproken, niet-militaire doelstellingen
2. NATO, The North Atlantic Treaty, art.5, Washington, 4 april 1949.
3. M. Alexander, ‘De rol van de NAVO in een veranderde wereld’, in: NAVO Kroniek, nr. 2, april 1990.
12
evenzeer een hernieuwde rol van betekenis kregen nu de Sovjet-Unie niet langer bestond om
deze te contesteren. Deze doelstellingen werden een zevental jaar na de oprichting in 1956
opgevat door een aantal ministers van buitenlandse zaken van het bondgenootschap. In een
aantal aanbevelingen die in een door hen opgericht comité voor Niet-Militaire samenwerking
werden geformuleerd, adviseerden zij de hoogste raad van de NAVO, de Noord-Atlantische
Raad (NAR), om de NAVO-samenwerking op niet-militaire domeinen uit te breiden
zodoende tot een grotere eenheid te komen binnen het bondgenootschap.4 In datzelfde jaar
zou de NAR een gevolg geven aan deze aanbevelingen en initiatieven nemen om meer
politieke, economische en culturele samenwerking te realiseren. Binnen het rapport van het
niet-militaire comité werd gesteld dat een NAVO-beleid moest gevoerd worden om de
superioriteit van de vrije Westerse instellingen te promoten, ondermeer door economische
vooruitgang en menselijke welvaart uit te dragen naar de rest van de wereld.5 Het spreekt voor
zich dat dit NAVO-rapport de krijtlijnen van het stichtingsverdrag uit 1949 overschreed, daar
het de NAVO ook uitrustte met een politiek-economische opdracht buiten de verdragszone.6
Nog geen tien jaar na haar ontstaan kan men dus voorzichtig aannemen dat de NAVO al vrij
vroeg meer betekende dan een louter defensief bondgenootschap. Na de Koude Oorlog waren
het dan voornamelijk de VS die bijzonder veel belang bleven hechten aan de politiek-
economische opdracht van de NAVO. Daarenboven was het voorbestaan van de NAVO ook
een kans voor de VS om betrokken te blijven bij de veiligheidsarchitectuur van Europa. Een
blijvende militaire samenwerking, gekoppeld aan sterke economische relaties en culturele
beïnvloeding, zou na de desintegratie van het ‘Sovjet-rijk’ een aanzienlijke springplank
vormen om de geostrategische en economische belangen van de VS veilig te stellen en uit te
breiden in oostelijke richting.7 De NAVO moest en zou dus één van de geprefereerde
instrumenten blijven van het buitenlands beleid van de VS, zoals dat na de oprichting in 1949
al snel duidelijk werd.8 Net zoals de VS, zagen de andere leden van het bondgenootschap ook
4. L. De Brabander en G. Spriet, Als de NAVO de passie preekt, EPO, Berchem, p. 104.
5. NATO, Report of the Committee of Three on non-military Cooperation in NATO approved by the North
Atlantic Council, Parijs, 13 december 1956.
6 . Ibidem, artikel 61.
7 . Z. Brzezinski, Introductory Statement on NATO enlargement. Toespraak voor de ‘Senate Foreign Relations
Committee’, 9 oktober 1997.
8 . R. Coolsaet, ‘ Het Noord-Atlantish Verdrag’, in: België en zijn Buitenlandse Politiek 1830 – 2000, Uitgeverij
Van Halewijck, Leuven, 2001, pp. 377-385.
13
nieuwe kansen om het vacuüm dat net was vrijgekomen in Oost-Europa te benutten. In een
topbijeenkomst van NAVO-ministers in Kopenhagen van juni 1991, werd in duidelijke
bewoordingen het belang onderstreept van de transitie van staatsgeleide naar vrije
markteconomieën, waar investeringen en wederzijdse handel tussen de voormalige
satellietstaten van de SU en de Westerse economieën garant zouden staan voor welvaart, groei
en stabiliteit.9 Deze verklaring herbevestigt ten dele de ‘raison d’être’ van de NAVO in het
ondersteunen van de vrije markteconomie en de economische belangen van haar lidstaten. Nu
moesten er enkel nog formele stappen worden gezet om de NAVO de nodige legitimiteit te
verschaffen teneinde een ‘nieuwe’ identiteit te kunnen aannemen, aangepast aan de ‘Nieuwe
Wereldorde’.
B) De NAVO in een nieuw kleedje
Toen de S.U. was weggevallen, zou de balans van de macht overhellen naar de V.S., want het
verdwijnen van tegenmacht, zorgde naar eigen zeggen voor de militaire superioriteit van
‘Uncle Sam’. Dit ‘unipolaire moment’ zou een ‘Nieuwe Wereldorde’ inleiden, waarin een Pax
Americana ervoor zou zorgen dat overal ter wereld zou worden ingegrepen waar
democratieën en mensenrechten in het gedrang kwamen. Neoconservatieve auteurs zoals
Robert Kagan, die tevens adviseur was geweest voor het ministerie van buitenlandse zaken in
de V.S., namen geen blad voor de mond. Net door het wegvallen van de tegenmacht zou
Washington voortaan een vrijgeleide bezitten om overal ter wereld naar eigen goeddunken te
kunnen interveniëren.10
Het Amerikaanse zelfvertrouwen en de bijna messianistische
bewoordingen waarin president George W. Bush in het begin van de jaren negentig de wereld
zou toespreken waren niet mis te verstaan. De VS zouden zich achtereenvolgens engageren in
allerlei buitenlandse operaties van Panama (1989) tot Kosovo (1999). De golfoorlog van 1991
zou het startschot inluiden van Amerikaanse ‘goodwill’ om het internationale recht,
gemandateerd door de VN, af te dwingen waar ‘oorlogszuchtige dictators’ zich vergrepen aan
de macht. Het Ba’ath-regime onder Sadam Hoessein was in de jaren tachtig wel bewapend
geweest door de VS om het Iranese regime van de Ayatollahs te destabiliseren, maar zou
geenszins verhinderen dat de legitimatiegrond voor een gewapende aanval tegen Irak minder
9. NATO, Partnership with the Countries of Central and Eastern Europe, art. 6, Kopenhagen, 6-7 juni 1991.
10
. R.kagan, Balans van de macht. De kloof tussen Amerika en Europa, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003, p. 35.
14
geloofwaardig werd in de ogen van de internationale gemeenschap.11
Het was namelijk Irak
dat in de hoedanigheid van agressor Koeweit binnenviel, wat een ‘coalition of the willing’ op
de been bracht om de Koeweiti’s ter hulp te snellen. De minder nobele doelen, zoals de
controle over de bedreigde petroleumbronnen van Koeweit, zouden nergens in officiële
communiqués terug te vinden zijn.12
Saddams dictatoriale neigingen en agressiepolitiek waren
overigens voordien nooit echt een struikelblok geweest voor de VS, tot wanneer de vitale
economische belangen in het gedrang kwamen.13
De Golfoorlog was dan ook een geslaagde
‘test case’ voor de ‘Pax Americana’ en kon rekenen op veel bijval in de publieke opinie, die
op een geslaagde manier werd gesensibiliseerd door een gedeeltelijk humanitaire verpakking
van het conflict.14
De minder nobele argumenten voor dit conflict nemen natuurlijk niet weg
dat er geen internationale reactie diende te komen op Saddams agressiepolitiek, het geeft
enkel en alleen aan dat de geesten in de Atlantische ruimte waren geslepen om de
Amerikaanse buitenlandse politiek te ondersteunen en dat de NAVO ook in een zelfde
interventielogica getransformeerd diende te worden, wilde ze haar relevantie niet kwijtspelen
in een ‘nieuwe’ wereldorde. De NAVO als dusdanig was niet direct betrokken in de
golfoorlog, maar ze verleende wel indirect de nodige infrastructuur, zoals vliegbasissen en
logistieke ondersteuning om de ontplooiing van het Amerikaans militair apparaat mogelijk te
maken.15
De context voor het instrumentaliseren van de NAVO bij buitenlandse interventies
was bij deze dus geschapen en men zou er in de nabije toekomst herhaaldelijk mee
experimenteren. Het is dan ook niet toevallig dat in de nasleep van de Golfoorlog het ‘Nieuw
Strategisch Concept’ door de NAVO op 7 en 8 november 1991 werd aangenomen in Rome.
Dit was levensnoodzakelijk voor het Noord-Atlantische bondgenootschap, want volgens
Gilbert Achcar had de NAVO de keuze tussen ‘out -of -area or out- of -business’.16
De
NAVO zou zich enkel kunnen handhaven door zich een nieuwe functie toe te eigenen in een
wereld zonder Koude Oorlog. In Rome zou dan ook de basis gelegd worden voor de nieuwe
11
. M. Parenti, Against Empire, City Lights Books, San Francisco, 1997, pp. 124-129.
12
. Ibidem, p. 126.
13
. B. Cornillie en H. Declerq (eds.), In de schaduw van Saddam. Het Koerdische experiment in Irak, Bulaaq,
Amsterdam, 2003, pp. 242.246.
14
. A. Morelli, Elementaire principes van oorlogspropaganda., EPO, Berchem, 2003, pp. 61-62.
15
. L. De Brabander en G. Spriet, Op. Cit., P. 120.
16
. G. Achcar, La nouvelle guerre froide. Le monde après le Kosovo, Presses Universitaires de France, Parijs,
1999, p. 67.
15
profilering van de NAVO: een bondgenootschap dat zich opwerpt als instrument voor het
handhaven en afdwingen van vrede zowel binnen als buiten het oorspronkelijk
verdragsrechtelijk gebied ter bevordering van de veiligheid in Europa. 17
Het wegvallen van
het Warschaupact, liet de NAVO ook toe om buiten het verdragsrechtelijke gebied op te
treden of militair te interveniëren zonder schrik te moeten hebben voor represailles van een
mogelijke tegenmacht die sterk genoeg was.18
Het belangrijkste argument dat werd
aangehaald voor het nieuwe karakter van de NAVO, was de transitie in Oost-en Centraal
Europa die zowel sociale, economische als politieke tegenstellingen zou oproepen met
veiligheidsrisico’s voor de lidstaten.19
De centrifugale tendensen in Joegoslavië en de
daaropvolgende desintegratie die gepaard ging met etnisch geweld, was min of meer een
bevestiging van deze argumentatie. Maar daar bleef het niet bij, want ook buiten het Europees
continent kon men broeihaarden van conflict terugvinden zoals in het Midden-Oosten. Met de
Golfoorlog als uitgangspunt, stelde men dat de veiligheid van de Europese NAVO-zone
begon bij de stabiliteit binnen de zuidelijke en oostelijke periferie. Antiwesterse regimes uit
het Midden-Oosten, zoals het Irak van Saddam Hoessein, konden op lange termijn een
bedreiging vormen door hun militaire capaciteitsopbouw en de mogelijke aanmaak van
massavernietigingswapens.20
Het hernieuwde voluntarisme van de NAVO zou dan ook
spoedig na de top in Rome uiting krijgen in het Balkanconflict.
C) De Balkan: ‘test case’ van een eerste ‘out-of-area’-operatie
a) De NAVO toont zijn kracht
De crisis in Bosnië die duurde van 1992 tot 1995 zou de NAVO de gelegenheid geven om de daad bij
het woord te voegen. Gedurende deze crisis zou het voormalige defensiegenootschap zich ontpoppen
als een ware interventiestrijdkracht om naar verluid het multi-etnisch karakter van Bosnië te vrijwaren.
In een eerste stadium van het conflict zou de NAVO in de luwte blijven en zou ze zich beperken tot
het ondersteunen van de VN-operatie UNPROFOR. In hoofdzaak kwam dat neer op het doen naleven
van een embargo en een ‘no-fly–zone’ in combinatie met het creëren van corridors voor het leveren
17
. NATO, The Alliance’s New Strategic Concept, Rome, 7-8 november 1991.
18
. L. De Brabander en G. Spriet, Op. Cit., p.106.
19
. M. Alexander, art.cit.
20
. NATO, The Alliance’s New Strategic Concept, art. 11, Rome, 7-8 november 1991
16
van humanitaire goederen.21
Helaas zou het etnisch geweld gaandeweg verder escaleren tussen de drie
bevolkingsgroepen met een triest hoogtepunt begin 1994 op de centrale markt in Sarajevo, waar 68
mensen de dood vonden na een mortieraanval.22
Omdat Sarajevo werd belegerd door Bosnisch-
Servische troepen zou men al snel de verantwoordelijkheid voor de slachtoffers volledig toewijzen aan
de Bosnisch-Servische milities, hoewel daar geen zekerheid over bestond.23
Niet veel later zou de
NAVO een viertal Bosnisch-Servische vliegtuigen neerhalen die de ‘no-fly-zone’ hadden overtreden.
Deze represailles van de NAVO hielden geenszins een einde in van de vijandelijkheden, maar een
verdere negatieve spiraal van escalaties, met alweer een triest hoogtepunt bij een tweede mortieraanval
in Sarajevo, waar 37 mensen het leven lieten eind augustus 1995. Het was naar aanleiding van dit
gebeuren, dat op dat moment heel televisiekijkend West-Europa beroerde en dus een grote indruk
maakte op de publieke opinie, dat de NAVO haar spierballen liet rollen in ‘Operation Deliberate
Force’.24
Naar eigen zeggen zou de NAVO het militair apparaat van het Bosnisch-Servische leger
uitschakelen. Achteraf bekeken was deze militaire krachttoer, ongeveer 4000 bombardementen, niet
vereist geweest, daar het Bosnisch-Servische parlement reeds de bemiddelingsvoorstellen van
diplomatiek ontmijner Richard Holbrooke had goedgekeurd.25
Diezelfde Holbrooke zou later ook aan
de grondslag liggen van de Daytonakkoorden waarin een politieke oplossing van het conflict door alle
partijen aanvaard zou worden. Wanneer bleek dat ‘Operation Deliberate Force’ uiteindelijk niet zo
noodzakelijk was, en de NAVO eigengereid op een bijna disproportionele manier bombardementen
uitvoerde, met aanzienlijke ‘collateral damage’ tot gevolg, dan komt het gewettigde karakter van deze
operatie in het gedrang. In sommige kranten kregen deze bombardementen volgens Diana Johnstone
dan ook bezwaarlijk een humanitair etiket opgekleefd.26
De Bombardementen van de NAVO in
Bosnië, waren een eerste indicatie van de problematische relatie tussen de VN en de VS en indirect
dus ook tussen de VN en de NAVO. Voornamelijk na de mislukte VN-operatie ‘Restore Hope’ in
Somalië zouden de VS meer terughoudend en weigerachtig staan tegenover buitenlandse operaties
onder VN-vlag. De VS zouden zich tijdens een periode van herwonnen zelfvertrouwen, in een
zelfverklaarde unipolaire wereldorde, niet zomaar de les laten spellen door de VN-veiligheidsraad. In
21
. H. Piotrowski, ‘Transition to a New Era’, in: H. Piotrowski en W.C. McWilliams, The World since 1945. A
history of international relations, Lynne Rienner Publishers, Londen, 2005, pp. 497-500.
22
. In Bosnië werden territoriale disputen uitgevochten tussen Bosniakken (moslims), Bosnische Kroaten en
Bosnische Serviërs na opeenvolgende referenda die de onafhankelijkheid van Bosnië en Herzegovina hadden
uitgeroepen. Voor een uitgebreid relaas van de Bosnische crisis, zie: D. Johnstone, Fool’s Crusade,
Yugoslavia, NATO and Western Delusions, Pluto Press, Londen, 2002.
23
. M. Collon, Blufpoker. De grootmachten, Joegoslavië en de komende oorlogen, EPO, Berchem, 1998, p. 18
24
. H. Piotrowski, op. cit., p. 499.
25
. G. Spriet, ‘Tudjman wint met voorsprong’, in: Vrede, 38(1995), nr. 316, p. 36.
26
. D. Johnstone, Fool’s Crusade, Yugoslavia, NATO and Western Delusions, Pluto Press, Londen, 2002
17
de zomer van 1993 zou de VS-ambassade via een memorandum aan haar NAVO-bondgenoten laten
weten dat komende buitenlandse interventies zouden plaatsvinden ‘With the UN, whenever possible,
without it when necessary’.27
De NAVO zou zich niet langer in het gareel laten houden door een
mandaat van de VN-veiligheidsraad, maar zou zelf militair interveniëren wanneer zij dat nodig achtte,
zelfs zonder toestemming van de Veiligheidsraad.28
b) Waarden en belangen
Uiteindelijk zouden er tegen de achtergrond van dit conflict minder zichtbare motieven
hebben meegespeeld die een buitensporige militaire reactie van de NAVO-strijdkrachten had
uitgelokt. Waarden en belangen moeten daarom in een dergelijk conflict steeds tegenover
elkaar worden afgewogen. Hoezeer ook geostrategische en economische belangen een
sluimerend bestaan kennen, ze spelen wel degelijk nog altijd mee en worden nauwelijks op
een even mediatieke manier geportretteerd als het humanitaire leed dat doorgaans als een ‘just
cause’ voor militaire interventie wordt ingeroepen. Het zijn doorgaans nog altijd de
grootmachten die het wereldbeeld naar hun eigen belangenagenda proberen te kneden en de
publieke opinie op sleeptouw nemen in naam van het ‘hoger belang’.29
‘Realpolitiek’ en
‘geostrategie’ zijn geen gedateerde begrippen of historische realiteiten die enkel en alleen van
toepassing zijn op de multi-en bipolariteit van de 19e en 20
e eeuw. Joegoslavië was bij wijlen
eveneens het lijdend voorwerp van botsende geostrategische belangen van verschillende
NAVO-lidstaten. Met enige zin voor nuance kan men stellen dat humanitaire
bekommernissen en belangenpolitiek elkaar niet hoeven uit te sluiten, maar het laatste krijgt
doorgaans steeds weinig aandacht, zeker bij zogenaamde humanitaire interventies. De VS en
Duitsland hielden er dan ook een aparte agenda op na inzake de crisis in Bosnië, op basis van
eigen geostrategische belangen. Duitsland beschouwde de Balkan als zijn natuurlijke
hinterland, en was sinds het begin van de jaren tachtig al zeer bedrijvig in Joegoslavië. Het
zou achter de schermen actief de desintegratie van Joegoslavië mee helpen bepalen. Klaus
Kinkel, hoofd van de Duitse inlichtingendienst BND, had hechte banden gesmeed met
Kroatisch-nationalistische kringen en zou hun activiteiten ook alle medewerking verlenen in
27
. L. De Brabander en G. Spriet, Op. Cit., p. 123.
28
. C. Portela, Humanitarian Intervention, NATO and the International Law. Can the institution of Humanitarian
Intervention justify unauthorized action?, Berlin Information Center for Transatlantic Security, Berlijn, 2000,
p.ii.
29
. R. Coolsaet, Macht en waarden in de wereldpolitiek, Academia Press, Gent, 2010, pp. 32-40.
18
de zucht naar een onafhankelijk Kroatië.30
Duitsland zou dus bewust een politiek van
devolutie en zelfs separatisme aanmoedigen, door ondermeer het virulent Kroatische
nationalisme te ondersteunen. Volgens een aantal oudgedienden van de BND moest het
Duitse plan voor een centrifugaal Joegoslavië uitmonden in een grotere politieke invloed in de
toekomstige deelrepublieken, om een Duitse economische overheersing te realiseren in de
regio.31
Het is dan ook niet toevallig dat Duitsland als eerste de onafhankelijkheid van
Slovenië en Kroatië had erkend in januari 1992, ondanks de terughoudendheid van de
Europese Gemeenschap.32
De weloverwogen diplomatieke keuzes van Duitsland zouden
uiteindelijk de desintegratie van Joegoslavië hebben versneld, wat ondermeer ook voormalig
secretaris-generaal van de NAVO, Lord Carrington, later zou toegeven. Carrington verklaarde
dat de erkenning een tragische fout was, het startschot voor de burgeroorlog.33
In tegenstelling tot Duitsland zouden de VS de desintegratie van Joegoslavië eerder willen
vermijden, aangezien het een grotere invloed van Duitsland op het Europees continent zou
betekenen. Met de Koude Oorlog in het achterhoofd, zou het Amerikaanse buitenlands beleid
ten aanzien van Europa nog steeds in het teken staan van de doctrine: ‘to keep the Russians
out, the Americans in and the Germans down’.34
Op basis van deze strategische berekening
zouden de VS binnen Bosnië de eisen van de Bosniakken steunen tegenover de al te gretige
eisen van de Kroatische Bosniërs en de Servische belegeraars. In de realiteit hield dat in dat
de Bosniakken zich geruggensteund voelden door de VS en zich dus hard opstelden bij
onderhandelingen, waardoor meermaals een mogelijk vredesakkoord afsprong.35
Op die
manier zouden Duitsland en de VS elk op hun manier bijdragen tot de wederzijdse
opbodpolitiek van de verschillende fracties binnen Bosnië inzake territoriale eisen. Daarnaast
zouden de VS een verdeeld Europa aantreffen inzake de te volgen politiek betreffende Bosnië.
Met Duitsland zou het een plan smeden om enerzijds het wapenembargo tegen de Bosniakken
op te heffen en anderzijds de Servische stellingen te bombarderen, maar dit stuitte op
30
. Kinkel onderhield goede contacten met Franjo Tudjman, de latere leider van de Kroatische nationalisten.
Later zou Kinkel ook Duits minister worden van buitenlandse zaken. Zie: M. Collon, Op. Cit., pp. 176-187.
31
. D. Johnstone, Deception and Self-Deception. The Mixed Motives behind NATO’s War against Yugoslavia,
September 2000.
32
. H. Piotrowski, Op.Cit., p. 497.
33
. L. De Brabander en G. Spriet, Op. Cit., p. 125. Oorspronkelijk geciteerd uit: Der Spiegel, nr.29, 1995.
34
. L. De Brabander en G. Spriet, Op. Cit., p. 130.
35
. K. Kirste, Der Jugoslawienkonflikt, Universität Trier, Trier, 1998, p. 27.
19
weerstand van de Fransen en Britten die onder VN-vlag troepen op het terrein hadden.
Daarnaast zou de VS ook zonder Duitsland onderhandelen met Frankrijk, Groot-Brittannië,
Spanje en Rusland om tot een gemeenschappelijk plan te komen met veiligheidszones binnen
Bosnië.36
Enige tijd later zou het Vance-Owenplan, dat tot stand was gekomen op initiatief
van de VN en de Europese gemeenschap, door de VS gekelderd worden. Dit plan bestond
enerzijds uit politieke druk op de Serviërs, om zich terug te trekken uit de belegerde posities
rond de moslimsteden en anderzijds op een territoriaal verdeelplan dat min of meer de
kleinste gemene deler was van alle oorlogvoerende partijen. De VS zouden tijdens de
onderhandelingen van dit plan een coalitie proberen vormen tussen Bosniakken en Kroaten
tegen de Serviërs, wat terug olie op het vuur zou gooien en het plan in de prullenmand deed
belanden. De Bosniakkenleider Izetbegovic voelde zich meer dan ooit verzekerd van
unilaterale Amerikaanse steun en zou nadien de oorspronkelijke bepalingen van het Vance-
Owenplan als ontoereikend beschouwen. Bovendien werd de indruk gewekt door de VS dat
Izetbegovic op een Westerse militaire interventie zou kunnen rekenen indien de situatie op het
terrein op een voor hem nefaste manier zou evolueren.37
Deze diplomatieke manoeuvres
zouden ingegeven zijn door de manifeste onwil van de VS om een vredesplan te
onderschrijven dat niet afkomstig was van Washington. David Binder, journalist van de New
York Times zou in een interview te kennen geven dat de VS systematisch elk vredesvoorstel
dat uit Europa afkomstig was, zou blijven afwijzen. Hij beweerde zelfs dat de VS
herhaaldelijk de Europese en VN-onderhandelde vredesplannen saboteerden.38
Uiteindelijk
zou het initiatief voor het oplossen van de Bosnische kwestie dan bijna spontaan in de handen
van de VS komen te liggen, aangezien de door Washington gestimuleerde Europese
verdeeldheid niet kon resulteren in een krachtdadig en gemeenschappelijk Europees
antwoord.39
De Bosnische kwestie was daarmee ook een uitmuntende gelegenheid om de
blijvende Amerikaanse betrokkenheid op het Europees continent te garanderen en de NAVO
daartoe te instrumentaliseren. Na de mortieraanval op de markt in Sarajevo van eind augustus
1995, zou president Clinton dan ook een discours van militaire interventie hanteren om
bombardementen uit te voeren op Servische stellingen.40
Het Amerikaans voluntarisme zou de
36
. L. De Brabander en G. Spriet, Op. Cit., pp. 125-126.
37
. K. Kirste, Op. Cit., p. 29.
38
. D. Binder, The New York Times, 5 Juli 1996, geciteerd in: K. Kirste, Ibidem, p. 30.
39
. D. Johnstone, Fool’s Crusade, Yugoslavia, NATO and Western Delusions, pp. 43-44.
40
. M. Mandel, How America gets away with murder, Pluto Press, Londen, 2004, p. 67.
20
andere NAVO-bondgenoten onder druk zetten om de cohesie van het Westers
bondgenootschap niet in het gedrang te laten komen. Daarenboven zouden de VS hun
engagementen in geen geval laten verlammen door een veto in de Veiligheidsraad van
permanente leden Rusland of China. In Europa was dan weer niemand bereid om de NAVO te
laten desintegreren door verdeeldheid en besluiteloosheid omtrent de Bosnische kwestie, en
zodoende zou het militaire commando geleidelijk aan verschuiven van de VN naar de
NAVO.41
De VS zouden hiermee twee doelstellingen bereiken: enerzijds zouden ze hun rol
in de veiligheidsarchitectuur van Europa bevestigen en anderzijds zouden ze de NAVO als
enige relevante veiligheidsorganisatie op de kaart zetten ten nadele van andere
veiligheidsinstellingen en- initiatieven. De NAVO-operatie in Bosnië zou ook een eerste
geslaagde ‘test case’ zijn van een nieuwe NAVO als interventiestrijdkracht die tevens buiten
haar geografisch verdragsrechtelijke grenzen zou treden. In een daaropvolgend stadium van
het conflict, zouden de Daytonakkoorden de NAVO-aanwezigheid bijna institutionaliseren
door het opzetten van IFOR, ‘Implementation Force’, om de vereniging van een multi-etnisch
Bosnië mogelijk te maken. Deze operatie creëerde een belangrijk precedent, daar het een
eerste ontplooiing van NAVO-strijdkrachten mogelijk maakte in een ‘out-of-area’-context.
Het zou de NAVO ook legitimeren in haar nieuwe hoedanigheid als interventieorganisatie
door de deelname van alle NAVO-lidstaten, waaronder ook voormalige Warschaupact-landen,
aan IFOR. Later zou IFOR opgevolgd worden door SFOR, ‘Stabilisation Force’, waaraan
naast alle NAVO-lidstaten ook niet minder dan twintig niet-NAVO-leden deelnamen. De
legitimiteit van de operatie steeg dus rechtevenredig met het aantal deelnemende landen,
zowel buiten als binnen de NAVO.42
Het daaropvolgende jaar in maart 1996, zou secretaris-
generaal Javier Solana betekenisvolle uitspraken doen over het engagement van de VS en de
NAVO in de Balkan. Hij stelde onomwonden dat de VS onmisbaar zijn in het voorzien van
Europese veiligheid en dat het Trans-Atlantisch verbond, belichaamd door de NAVO, meer
dan ooit noodzakelijk is geworden.43
De casus Bosnië zou snel worden opgevolgd door de
Kosovocrisis, die de NAVO de gelegenheid gaf om een nog grotere betrokkenheid te
verwerven in de ‘balkanisering’ van het voormalige Joegoslavië. Net zoals de crisis in Bosnië,
zou de Kosovo-enclave de NAVO kansen bieden om zichzelf nog meer te profileren als
interventiestrijdkracht ten aanzien van de internationale gemeenschap. Het conflict in Bosnië
41
. L. De Brabander en G. Spriet, Op. Cit., p. 126. 42
. Ibidem, p. 127.
43
. J. Solana, in: Revue de l’OTAN, nr. 3, maart 1996, geciteerd in: Ibidem.
21
hield dus een belangrijke afweging in van waarden en belangen. Enerzijds was er het
geostrategische schaakspel en anderzijds de humanitaire kater van Srebrenica. Beide factoren
hebben dan ongetwijfeld ook de doorslag gegeven voor een nog groter engagement van de
NAVO-strijdkrachten in het Kosovo-conflict.
D) Kosovo: de NAVO-interventie zonder VN-mandaat
Het Kosovo-conflict was nog meer dan de Bosnische crisis een mediatiek gebeuren waar ieder
gerespecteerd intellectueel wel iets over te vertellen had, zowel ter linker als ter rechter zijde,
zowel door diegenen die voor een militaire interventie gewonnen waren, als diegenen die er
sceptisch tegenover stonden. Het behoeft dan ook geen betoog dat de publieke opinie enorm
werd geprikkeld door de schrijnende beelden en de verschrikkelijke anekdotes die zowel in de
geschreven als audiovisuele pers verschenen. Alvorens de verdere evolutie van de NAVO te
beschrijven tegen de achtergrond van een nieuwe episode in de desintegratie van Joegoslavië,
behoeft deze achtergrond toch enigszins geduid te worden om de inzet van het conflict beter
te begrijpen, zowel vanuit het standpunt van de oorlogvoerende partijen als vanuit het NAVO-
standpunt. Het is dan ook navenant dat er tijdens dit gebeuren terug krachten aan het werk zijn
geweest, die geenszins uitvoerig in de media aan bod zijn gekomen. In tegenstelling tot de
sensationele en vaak necrofiele journalistiek, gepaard gaande met een vrij manicheïstische
‘framing’ van het conflict, is een zoektocht naar een iets minder nobele waarheid, gezuiverd
van een humanitair jargon, enkel en alleen maar een poging om meer in het reine te komen
met een andere waarheid.44
a) Etnisch geweld en grootmachtenpolitiek
Kosovo was een gebied dat zich bevond op het Servische grondgebied. Het werd bevolkt
door een Albanese meerderheid die omwille van economische achterstelling een virulent
nationalisme zou ontwikkelen tegen de Servische regering. Kosovo had geen grondwettelijk
recht om éénzijdig haar onafhankelijkheid uit te roepen, dat was enkel voorbehouden aan de
verschillende republieken die samen Joegoslavië vormden. Dit was niet naar de zin van de
Kosovaren, die zich al gauw zouden afzetten tegen de Servische autoriteiten. Toen Milosévic
aan de leiding stond van een nieuw verkozen nationalistische Servische regering, zou de
44
. Voor de kracht van beelden in het mobiliseren van de publieke opinie, zie: S. Sontag, Kijken naar de pijn van
anderen, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003.
22
autonome status van Kosovo zelfs opgeheven worden, wat ervoor zou zorgen dat de situatie
politiek zou escaleren. Vanaf de jaren negentig was de repressie tegen Kosovaarse
manifestaties dan ook schering en inslag. Zowel in Servië als in Kosovo zou een
compromisloos nationalisme beginnen groeien en zouden verschillende fracties binnen de
Kosovaarse nationalistische beweging radicaliseren, zoals het UCK ( het Kosovaarse
bevrijdingsleger) medio jaren negentig.45
Het UCK zou uitgroeien tot een extreem
nationalistische organisatie met militaire inslag. Het zou regelmatig bomaanslagen uitvoeren
en burgerslachtoffers als een noodzakelijk kwaad beschouwen. In 1996 voerde het
bomaanslagen uit op vluchtelingenkampen van Serviërs in Krajina.46
Bovendien zouden bij
regelmatige offensieven op het Servische grondgebied niet-Albanese inwoners van bepaalde
‘bevrijde dorpen’ blootgesteld worden aan terreur.47
In 1998 zou het UCK eveneens de
wapens richten naar Macedonië, om naar eigen zeggen de Albanese minderheid te
beschermen. Het opzet van het UCK bestond erin om een Groot-Albanië te kunnen
verwezenlijken door het conflict in Kosovo te internationaliseren. Duitsland zou terug via
haar geheime dienst in 1996, naar analogie met de Kroatische milities in Bosnië, de UCK-
kaders opleiden en voorzien van wapens.48
De Duitse president zou in 1995 in Tirana een
akkoord ondertekenen met de Albanezen om alles in het werk te stellen voor de
zelfbeschikking van de Albanese meerderheid in Kosovo.49
Binnen de Duitse regering werd
snel een consensus gevonden om het regime van Milosevic onder druk te zetten met eventuele
militaire interventies, teneinde Kosovo zelfbeschikkingsrecht toe te kennen. Indien Milosevic
niet op de voorwaarden van de Albanezen zou ingaan, dan zou het gebied moeten omgevormd
worden tot een NAVO- protectoraat.50
Na de onafhankelijkheid van Kroatië, Slovenië en
Bosnië-Herzegovina, zou de afscheuring van Kosovo een volgende stap zijn in de
desintegratie van Joegoslavië, waar Duitsland zoals in Bosnië een grotere politieke en
economische invloed wou verwerven. Zoals bij de Bosnische crisis zouden de VS een zekere
argwaan koesteren tegenover de ambities van de Duitsers in de Balkan. Desondanks zouden
45
. Zie: M. Glenny, The Balkans: Nationalism, War and the Great Powers, New York, Viking, 2000.
46
. C. Clichet, ‘Aux origines de l’armée de Libération du Kosovo’, in: Le monde diplomatique, mei 1999.
47
. Human Rights Watch, Under Orders. War crimes in Kosovo, New York, 2001.
48
. C.Clichet, art.cit..
49
. M. Küntzel, Germany and the Kosovo. How Germany paved the way to the Kosovo War, april 2000.
50
. Ibidem
23
ze in 1998 toch gewonnen zijn voor een militaire interventie tegen Servië, aangezien de vrees
bestond dat Duitsland zich terug zou ontpoppen als grootmacht op het Europese vasteland ten
koste van de leidende rol die de VS in Europa wilde behouden op vlak van vrede en
veiligheid.51
De VS hadden ook geostrategische redenen om zich te mengen in de geleidelijke
uiteenspatting van Joegoslavië. Voormalige strategen van het Witte Huis zoals Brzezinski
stipten het belang aan van de geostrategische positie van Joegoslavië om een grotere controle
te kunnen verwerven van de zogenoemde ‘Euro-Aziatische balkan’: het gebied dat zich
uitstrekt tussen de Zwarte Zee en China, inclusief het olierijke gebied van de Kapsische Zee.
Dit moest kost wat kost een topprioriteit blijven van de buitenlandse politiek van de VS, niet
alleen om de eigen energietoevoer te controleren, maar eveneens om de energietoevoer van
andere landen te controleren in de zogenaamde ‘strategische ellips’. De aanwezigheid van de
NAVO in de Balkan zou daarom een eerste stap moeten zijn in een strategische omsingeling
van deze ellips.52
De VS zouden op hun beurt dan in navolging van Duitsland een andere
nationalistische groepering ondersteunen in Kosovo, het zogenaamde FARK.53
Tegen de
achtergrond van deze ontwikkelingen zouden de oorlogswolken niet langer op zich laten
wachten, zeker wanneer de gevechten eind 1998 in alle hevigheid terug losbarstten tussen het
UCK en het Servische leger. Binnen de NAVO was de bereidheid groot om een militaire
interventie op te zetten tegen Servië, aangezien men de kater van Srebrenica wilde vermijden
en stilaan het Duitse standpunt in overweging begon te nemen.54
Het scenario, zoals dat werd
weergegeven in allerhande Westerse media, begon zich te voltrekken volgens de klassieke
principes van de oorlogspropaganda. Er waren enerzijds de Serviërs die op een collectieve
manier werden gedemoniseerd in de persoon van Milosevic en anderzijds de Kosovaren die
collectief werden afgebeeld als slachtoffers van blinde politieke zuivering.55
Een dergelijke
portrettering is uitermate belangrijk om de publieke opinie van oorlogsplannen te overtuigen,
terwijl het tijdens een conflict op het terrein niet altijd duidelijk is wie de ‘daders’ en de
51
. D. Johnstone, deception and Self-deception. The Mixed Motives behind NATO’s War against Yugoslavia,
September , 2000.
52
. Zie: Z. Brzezinski, The Grand Chessboard, Basic Books, New York, 1997 en Z. Brzezinsky, Second Chance
Three presidents and the crisis of the American superpower, Basic Books, New York, 2007.
53
. C. Clichet, art. cit.
54
. T. Judah, ‘Kosovo's road to war’, in: Survival: Global Politics and Strategy, 41(2005), nr.2, pp. 5-18.
55
. A. Morelli, Elementaire principes van de oorlogspropaganda, EPO, Berchem, 2003, pp. 28-30.
24
‘slachtoffers’ zijn.56
In een oorlog bevinden deze zich meestal in beide kampen, maar het is
evident dat het verantwoordelijk stellen van één partij voor al het oorlogsleed een bijzonder
mobiliserende kracht kan teweegbrengen om een humanitaire militaire interventie te
rechtvaardigen. Terwijl de mensonterende praktijken van het UCK in geen geval moesten
onderdoen voor deze van het Servische leger, werden de beelden van vluchtende Kosovaren
en berichten van het bloedbad bij Racak in januari 1999 uitvergroot, terwijl de lynchpartijen
van het UCK onderbelicht werden.57
In een oorlogssituatie is het eerste slachtoffer vaak de
waarheid. Dat moest blijken toen er een grote discrepantie bestond tussen de gebeurtenissen
in Kosovo en de publieke weergave ervan in onze Westerse media. Volgens het Duitse
ministerie van buitenlandse zaken, was het UCK verantwoordelijk voor het hervatten van de
vijandelijkheden eind 1998. Het verklaarde zelfs dat de acties van de Servische
veiligheidstroepen er enkel op gericht waren om de militaire component van het UCK in de
veroverde gebieden uit te schakelen, en niet om Kosovo etnisch te zuiveren van de Albanese
bevolkingsgroep.58
Bovendien was het Duitse ministerie van buitenlandse zaken zelfs op de
hoogte van het akkoord tussen de Servische autoriteiten en het UCK, met als gevolg dat er een
gevoelige vermindering optrad van de gevechten. Men had daarom redenen om aan te nemen
dat een humanitaire catastrofe voor de Albanese burgers was afgewend.59
Ondanks deze
evoluties op het terrein in het voorjaar van 1999, zou de NAVO, met Duitsland en de VS op
kop, zich toch bedienen van argumenten om een humanitaire interventie te rechtvaardigen.
De Duitse publieke opinie werd in een mediastorm gestort waarin de berichtgeving bol stond
van vergelijkingen tussen de Serviërs en de Nazi’s. De Duitse regering, ondanks haar kennis
over de ware toedracht van de ontwikkelingen op het terrein, sprak over een humanitaire
catastrofe en over het bestaan van concentratiekampen, zoals dat in het stadion van Pristina
het geval was. Achteraf bleek deze berichtgeving totaal uit de lucht gegrepen, daar er nooit
een concentratiekamp in Pristina was geweest.60
In Rambouillet zou Milosevic het militaire
luik van het voorgestelde akkoord van de contactgroep verwerpen, aangezien de Servische
soevereiniteit zou geschaad worden door de NAVO een totale vrijgeleide te verschaffen op
56
. Ibidem, pp. 17-30.
57
. M. Collon, Blufpoker. De grootmachten, Joegoslavië en de komende oorlogen, EPO, Berchem, 1998, pp. 320-
327.
58
. A. Morelli, Op. cit., p. 30.
59
. ‘Humanitäre Intervention? Joseph Fischer hat gelogen’, in: Die Junge Welt, 24 april 1999.
60. M. Collon, Op. Cit., pp. 330-334.
25
het hele Servische grondgebied.61
Na het verwerpen van het akkoord door Milosevic, zou de
NAVO geen marge meer zien om te onderhandelen en zou het op eigen houtje, zonder
mandaat van de VN-veiligheidsraad, haar luchtoffensief voorbereiden. Toenmalig secretaris-
generaal van de NAVO, Javier Solana, verklaarde dat de doelstelling van de NAVO er uit
bestond om het lijden van de burgerbevolking in Kosovo te stoppen. Alle opties op een
onderhandelde oplossing waren uitgeput, waardoor een militaire actie de enige remedie
bleek.62
Twee jaar nadien zou de Duitse publieke televisiezender ARD alles aan het licht
brengen in een documentaire, waarin duidelijk werd gesteld dat de NAVO-operatie in Kosovo
in gang was gezet door het spuien van desinformatie en bewust gemanipuleerde
berichtgeving. De documentaire droeg de titel: ‘Het begon met een leugen’.63
Er zijn
daarenboven gegronde redenen om aan te nemen dat het conflict in Kosovo pas echt begon te
escaleren door de NAVO-bombardementen, waardoor duizenden mensen hun huizen
ontvluchtten en het Servische leger ongemeen hard terugsloeg naar de Albanese bevolking.
Door de NAVO- bombardementen op de Servische stellingen zou het UCK militair gezien
snel de overhand halen op het Servische leger en zouden de rollen omgekeerd worden,
waardoor er een massale vergelding plaatsvond tegen de Servische burgerbevolking. Dit keer
was het dan de Servische bevolking die haar huizen ontvluchtte uit vrees voor het UCK.64
De
NAVO-operatie had dus de VN-veiligheidsraad omzeild, omdat het volgens de VS niet
mogelijk was geweest om een resolutie te verkrijgen wegens het veto van Rusland en China.
Op die manier zou de NAVO zich voor de eerste keer ontpoppen als een onafhankelijke
militaire interventiestrijdkracht die voortaan ‘out of area’ kon ingrijpen met behulp van een
humanitair discours. De NAVO-aanwezigheid zou zich in Kosovo bijna institutionaliseren
door de ontplooiing van de NAVO-troepenmacht KFOR na de tien weken durende oorlog
tegen Joegoslavië.65
61
. M. Webber, ‘The Kosovo war: a recapitulation’, in: International Affairs, 85 (2009), nr.3, pp. 447-459; De
contactgroep bestond uit de landen: de VS, Duitsland, Frankrijk, Rusland, Groot-Brittannië en Italië
62
. Ibidem
63
. J. Angerer en M. Werth, Es began mit einer lüge, 8 februari 2001. 64
. Independent International Commission on Kosovo. The Kosovo Report. Conflict, International
Response, Lessons Learned, 2000.
65
. A. Cottey, ‘The Kosovo war in perspective’, in: International Affairs, 85(2009), nr. 3, pp. 593-608.
26
b) De uitkomst van het Kosovo-conflict: voor-en tegenstanders
De Onafhankelijke Internationale Commissie voor Kosovo voerde een onpartijdig onderzoek
uit naar de verantwoordelijkheid voor het falen van de diplomatie en de rol van de NAVO in
het conflict. De Commissie concludeerde dat de NAVO-interventie illegaal was, wegens het
ontbreken van een VN-mandaat, maar ze was wel legitiem omdat ze de oorlog beëindigd had
en de Albanezen had bevrijd na een periode van langdurige oppressie. Volgens de Commissie
was de NAVO wel in de fout gegaan door een gebrek aan anticipatie op de escalatie van
geweld tegen de Kosovo-Albanezen naar aanleiding van de bombardementen. De ‘collateral
damage’ werd ook kritisch onthaald, omdat er zo’n vijfhonderd gedocumenteerde slachtoffers
waren. Daarnaast werd het gebruik van clusterbommen betreurd, evenals de ecologische
schade die werd veroorzaakt door het bombarderen van industriële complexen in
verstedelijkte gebieden. De NAVO-interventie was dus volgens het rapport van de commissie
zowel geslaagd als gefaald. Ze dwong enerzijds de Servische regering haar troepen en
ordediensten uit Kosovo terug te trekken, waarmee ze een einde stelde aan de onderdrukking
van de Albanese Kosovaren, maar anderzijds kon ze de massale etnische zuiveringen niet
voorkomen, die tijdens de bombardementen zelfs werden opgevoerd.66
Het UCK zou na de
terugtrekking van het Servische leger eveneens de mensenrechten schenden door de heroverde
gebieden te zuiveren van Servische burgers, Roma’s en andere etnische minderheden, wat
door de NAVO niet werd voorkomen. Bovendien zou de eerdere overeenkomst tussen
Milosevic en bemiddelaar Holbrooke in oktober 1998 geschonden worden door het UCK in
het heropstarten van de vijandelijkheden, wat de vraag deed oprijzen of de intenties van het
UCK moreel gezien dan beter waren dan deze van het regime van Milosevic. Desalniettemin
verhinderde de NAVO een verdere escalatie van het conflict en werd een ‘spill over’ van het
conflict in naburige balkanlanden vermeden.67
Vaclav Havel had het over een NAVO-
interventie die de nationale belangen van de interveniërende staten overschreed, omdat ze
gebaseerd was op waarden, principes en het respect voor de menselijke waardigheid.68
De toenmalige secretaris-generaal van de NAVO, Javier Solana, proclameerde dat voor het
eerst in de geschiedenis een verbond van machtige staten geen oorlog voerde omwille van
66. Independent International Commission on Kosovo. The Kosovo Report. Conflict, International
Response, Lessons Learned, 2000.
67
. A. Cottey, Art. Cit.
68. P. Robinson. ‘Ready to kill but not to die: NATO strategy in Kosovo’, in: International
Journal , 54(1999), nr. 4.
27
grondgebied, maar enkel omwille van de waarden en principes waarvoor de NAVO destijds
werd opgericht.69
Volgens toenmalig Brits eerste minister Tony Blair en Javier Solana, was
het gebruik van geweld noodzakelijk om een humanitaire catastrofe te voorkomen en was de
operatie ook volledig conform aan de mensenrechtenprincipes van het VN-handvest.70
Blair voerde ook aan dat binnenlandse conflicten, die gepaard gingen met
mensenrechtenschendingen, zich over de grenzen heen zouden kunnen verspreiden, waardoor
een militair ingrijpen noodzakelijk werd. Hij onderschreef daarmee ook de argumentatie van
de NAVO.71
De voorstanders zouden het artikel 2 (4) van het VN-handvest ook anders
interpreteren, aangezien er geen schending van de territoriale integriteit plaatsvond en gewoon
levens werden gered van etnische zuivering.72
Daarenboven werd artikel 1(3), dat de
fundamentele vrijheden en mensenrechten waarborgt, aangegrepen ter legitimatie van de
interventie.73
Tegenstanders voerden dan aan dat het conflict alleen maar was ingegeven door
economische en geostrategische belangen van de interveniërende partijen, en interpreteerden
de interventie in functie van artikel 2(4) dan ook als een inbreuk op het internationale recht.
Bovendien beschouwden ze het als een gevaarlijk precedent dat willekeur en machtsmisbruik
in de hand zou werken bij toekomstige conflicten.74
Een belangrijke vaststelling die ook
verder in het verloop van deze verhandeling duidelijk wordt, is de breuklijn tussen Westerse
staten en postkoloniale staten inzake de legaliteit en legitimiteit van humanitaire interventies.
China en Rusland, samen met de niet-gebonden landen keuren het recht op humanitaire
interventies af, terwijl de meeste NAVO-lidstaten een morele plicht tot interventie bepleiten.
Bijgevolg staat de internationale gemeenschap steeds voor een dilemma. Ofwel blijft men de
soevereiniteit van staten respecteren en wordt men moreel gezien medeplichtig aan
mensenrechtenschendingen, ofwel overtreedt men het internationale recht door éénzijdig te
69. Zie: R. Thakur , The United Nations, Peace and Security, Cambridge University Press, Camebridge, 2006.
70
. M. Webber, Art. Cit.
71
. A.J. Bellamy, ‘Kosovo and the Advent of Sovereignty as Responsibility’, in: Journal
of Intervention and Statebuilding, 3(2009), nr. 2, pp. 163-184.
72. Art. 2(4) VN-handvest: “All UN member states shall refrain in their international relations from the threat
or use of force against the territorial integrity or political independence of any state, or in
any other manner inconsistent with the Purposes of the United Nations.”
73
. N.S. Rodley en B. Cali, ‘Kosovo Revisited: Humanitarian Intervention on the
Fault Lines of International Law’, in: Human Rights Law Review, 7(2007), nr. 2, pp. 275-297.
74
. A.J. Bellamy, Art. Cit.
28
interveniëren, en ondermijnt men zo de internationale rechtsorde.75
De NAVO besliste om
wel te interveniëren, en zou wegens het illegale karakter van de interventie de behoefte voelen
aan een nieuw Strategisch Concept om toekomstige (humanitaire) interventies te kunnen
legitimeren.
E) De NAVO en het tweede nieuwe strategisch concept
In april 1999 in Washington, toen de bombardementen in Kosovo volop aan de gang waren,
zou de 50e verjaardag van de NAVO worden gevierd. Er moesten sinds het eerste Nieuwe
Strategische Concept van de NAVO in 1991 terug een aantal knopen worden doorgehakt, om
de nieuwe identiteit van de NAVO voor de 21e eeuw vast te leggen. Binnen het eerste Nieuwe
Strategische Concept werd overeengekomen dat de NAVO moest blijven bestaan en dat de
alliantie meer moest gaan betekenen dan alleen maar een loutere defensieve organisatie. Twee
fundamentele knopen moesten nog worden doorgehakt. Op basis van welke autoriteit zou de
NAVO haar operaties uitvoeren en hoe rekbaar was de geografische en inhoudelijke
reikwijdte van haar operaties. De VS wilden een militaire interventie van de NAVO mogelijk
maken zonder te worden gehinderd door de verlammende veto’s van Rusland en China in de
Veiligheidsraad. Dergelijke operaties kunnen dan nog steeds in overeenstemming zijn met de
principes van het VN-handvest. De Britten volgden dit standpunt door te stellen dat alle
NAVO-operaties een basis moeten hebben in het internationale recht, maar dat dit niet altijd
via een resolutie in de Veiligheidsraad diende te gebeuren.76
VN-scretaris-generaal Kofi
Annan was niet akkoord met deze houding van de VS en Groot-Brittannië. Hij stelde dat de
Veiligheidsraad nog altijd het belangrijkste internationaal orgaan is om te beslissen over vrede
en veiligheid, zoals dat ook wordt erkend in het NAVO-verdrag en zodoende dient de NAVO
bij het gebruik van militaire middelen steeds goedkeuring te krijgen van de Veiligheidsraad in
het geval van niet-artikel-5opdrachten.77
Uiteindelijk zou de reactie van Kofi Annan in
dovemansoren vallen, daar de VS hun slag thuis haalden door in de tekst van het akkoord
ruimte te laten voor een eigenmachtig optreden van de NAVO. Er staat dus niet expliciet in
75
. Zie: J.L. Holzgrefe en R. Keohane, Humanitarian intervention. Ethical, legal and
political dilemmas, Cambridge University Press, Camebridge, 2003.
76
. Cfr. Supra, p.22.
77
. N. Butler, ‘Nato in 1999: A concept in Search of a Strategy’, in: Disarmament Diplomacy, nr. 35, 1999.
29
het tweede Nieuwe Strategisch Concept vermeld dat NAVO-missies ‘onder de autoriteit van
de Veiligheidsraad’ dienen worden uitgevoerd.78
Er werd wel aan toegevoegd dat mogelijke
niet-artikel-5-missies steeds met het nodige respect ten aanzien van de principes en doelen
van het VN-handvest zouden uitgevoerd worden.79
Inhoudelijk zouden de VS de grenzen van
toekomstige NAVO-missies willen verleggen. De wereld van de 21e eeuw kent een nieuwe set
aan bedreigingen die niet langer binnen de Europese grenzen alleen kunnen bestreden worden.
De regering Clinton gaf dan ook een brede invulling aan niet-artikel-5-missies, door zich op
het traditionele terrein van de VN te willen begeven in het uitvoeren van humanitaire
operaties in conflictgebieden zoals Afrika en het Midden-Oosten.80
Binnen Europa plaatsten
een aantal NAVO-lidstaten enig voorbehoud bij de Amerikaanse ambities, aangezien het
Amerikaanse voluntarisme hen zou kunnen meesleuren in militaristische avonturen. Frankrijk
was traditiegetrouw argwanend ten aanzien van een mogelijke politieke NAVO, waarbij de
Europese lidstaten onder invloed zouden staan van het buitenlands beleid van de VS.81
Europa
zou de omvorming van de NAVO in een mondiale interventie-alliantie voornamelijk zien in
het kader van stabiliteit en vrede binnen de Euro-Atlantische regio.82
Het gebrek aan
expliciete en duidelijk gedefinieerde geografische limieten, had geleid tot een grijze zone van
interpretatie, mede als gevolg van het gebrek aan overeenstemming tussen de Europese
lidstaten en de VS. Oproepen voor een gemondialiseerde, proactieve NAVO vielen binnen
Europa dan ook in ongenade tot wanneer twee vliegtuigen zich in de WTC-torens boorden op
11 september 2001. De VS die werden aangevallen op het eigen grondgebied, riepen dan ook
voor de eerste keer artikel 5 in van het NAVO-verdrag omdat deze terroristische aanslag naar
eigen zeggen een daad van wettige zelfverdediging rechtvaardigde. Deze interpretatie vereist
immers geen mandaat van de VN-veiligheidsraad en het zou de NAVO in stelling brengen om
het Taliban-regime in Afghanistan de oorlog te verklaren. Vanaf eind 2003 zou de NAVO het
commando van de ISAF-troepen in Afghanistan op zich nemen en kon voor het eerst
gesproken worden van een grootschalige ‘out-of-area’-operatie, ver buiten het Euro-
78
. NATO, The Washington Declaration, NAC-S(99)63, art. 4, Washington, 23 april 1999.
79
. NATO, The Alliance’s Strategic Concept, NAC-S(99)65, art. 15, Washington, 24 april 1999.
80
. A. Cottey, ‘NATO transformed: the Atlantic Alliance in a new era’, in: S. Kay, NATO and the future of
European Security, Rowman & Littlefield Publishers, Lanham, 1998, p. 53.
81
. N. Chomsky, Mislukte Staten. Machtsmisbruik en de aanslag op de democratie, EPO, Berchem, 2008, pp. 91-
95.
82
. NATO, The Alliance’s Strategic Concept, NAC-S(99)65, artikels: 29,31,41,43,47,49,53,54 en 61,
Washington, 24 april 1999.
30
Atlantische kerngebied. De NAVO zou na 2003 een mondiale actor worden, ongeacht de
Europese reserves. Dit betekende geenszins dat er nu consensus bestond tussen de VS en
Europa over het vermeende mondiale karakter van de NAVO, zoals bleek op latere
topbijeenkomsten van de NAVO in Riga en Boekarest, waar het water tussen Europa en de
VS niet zelden te diep bleek.83
F) Een nieuwe NAVO: een nieuw vijandsbeeld
Na het verdwijnen van de Sovjetdreiging moest de bestaansreden van de NAVO min of meer
heruit gevonden worden om terug relevant te kunnen worden in een nieuwe wereldorde. De
transitie van een defensie- naar een interventiestrijdkracht en de uitbreiding van de
geografische actieradius heeft daarom ook nood aan de identificatie van een nieuwe vijand, of
een reeks dreigingen die in verband kunnen worden gebracht met eenzelfde tegenstander. Al
vrij snel zou de ‘clash of Civilisations’-these van de neoconservatieve auteur Samuel
Huntington een intellectueel hulpmiddel aanreiken om de bedreigingen in het begin van de
21e eeuw te kunnen kaderen. Het discours van Huntington versluiert deels de oorzaken van
een groeiend politiek extremisme in de Arabische wereld en weet de voornaamste oorzaak
van vele tegenstellingen aan onoverkomelijke culturele verschillen tussen de Westerse
christelijke beschaving en de Islamwereld.84
Huntington hechtte dus weinig belang aan de
ongelijke politieke en economische machtsverhoudingen tussen de Westerse landen, die de
Bretton-Woodsinstellingen beheersten, en het Zuiden dat veelal afhankelijk was van hun
ontwikkelingsparadigma’s. Het ontwikkelingsdiscours van de Wereldbank, de leenpolitiek
van het Internationaal Monetair Fonds en het handelsbeleid van de Wereldhandelsorganisatie
hadden de laatste twintig jaar van de 20e eeuw een neoliberaal beleid gevoerd ten aanzien van
ontwikkelingslanden. De Structurele aanpassingsprogramma’s die werden opgelegd in ruil
voor leningen hadden catastrofale gevolgen voor de ontwikkeling van de economieën van het
Zuiden en verdiepten de tegenstellingen zowel binnen de landen zelf als tussen het Noorden
en het Zuiden. De symptomen van deze tegenstellingen manifesteerden zich veelal in etnische
conflicten, zogenaamde ‘resource wars’, een toename van terroristische netwerken,
antiwesterse bewegingen, massale migraties en de militante Islam die zich gaandeweg zou
83
. S. Biscop, ‘De NAVO: down and out in Riga en Boekarest?’, in: Samenleving en politiek, nr. 5, 2008, pp.49-
54.
84
. J. Salt, ‘Global Disorder and the Limits of Dialogue’, in: Third World Quarterly, 29(2008), nr. 4, pp. 691-710.
31
ontwikkelen als een politieke kracht.85
Het bestrijden van de terreurbeweging ‘Al Quaeda’
was dan ook het belangrijkste motief voor de NAVO-aanwezigheid in Afghanistan.
Momenteel is het meest recente Strategische Concept van 2010 nog duidelijker. ‘Nieuwe’
bedreigingen zoals georganiseerde misdaad en massamigratie omwille van ecologische
redenen worden eveneens geïdentificeerd als bedreiging voor de Euro-Atlantische zone.
NAVO- Kapitein Christopher Davis stelt openlijk dat het recentste Strategische Concept
“retained a conventional focus but acknowledged the continual spread of unconventional
challenges—such as mass migration and organized crime—and the need to keep these threats
at a distance.”86
De NAVO wordt dus een mondiale actor in een steeds duidelijkere
multipolaire wereld die de symptomen van complexe crisissituaties meer en meer bestempelt
als veiligheidsvraagstukken. Daarenboven wordt de noodzaak erkend van een
allesomvattende aanpak, de zogenaamde ‘Comprehensive Approach’, wat inhoudt dat er
eveneens aandacht moet besteed worden aan preventie, staatsopbouw en ondersteuning van
het civiele netwerk naast het militaire aspect.87
Een ander opvallend onderwerp dat meer en
meer onder de aandacht wordt gebracht, behelst de bescherming en toegang tot cruciale
energie-infrastructuur. In het Strategisch Concept van 2010 wordt het als volgt omschreven:
“Some NATO countries will become more dependent on foreign energy suppliers and in some
cases, on foreign energy supply and distribution networks for their energy needs. As a larger
share of world consumption is transported across the globe, energy supplies are increasingly
exposed to disruption.”88
In een context van slinkende fossiele brandstoffen met opkomende
machten zoals China en India, heeft de NAVO volgens Michael Rühle behoefte aan een
gemeenschappelijke strategie in het vrijwaren van de toegang tot en aanvoer van energie.89
De
NAVO-operatie in Afghanistan kan dan ook gedeeltelijk geïnterpreteerd worden in functie
van deze bekommernis. In de ‘strategische ellips’ bevinden zich heel wat voormalige Sovjet-
republieken aan de Kaspische zee die enorme reserves bezitten aan olie en gas. Om de
ontsluiting en de transit daarvan te garanderen is de stabiliteit van Afghanistan noodzakelijk
om als transitland te fungeren voor de toevoer van aardgas naar NAVO-lidstaten via de
85
. Ibidem
86. C. Davis, ‘NATO’s Next Strategic Concept. How the Alliance’s New Strategy will Reshape Global
Security’, in: Strategic Studies Quarterly, (4)2010, nr. 4, p. 36. 87
. Ibidem, p. 44.
88
. NATO, Strategic Concept: Active Engagement, Modern Defense , art. 13, Lissabon, 19 november 2010.
89.M. Rühle, ‘NATO and energy security’, in: NATO Review, 2011.
32
Indische Oceaan. Dit zou ook de afhankelijkheid van Europa doen afnemen in de aanvoer van
gas uit Rusland, wat een bijkomend geopolitiek voordeel is voor het bondgenootschap in zijn
geheel. Een akkoord werd daarom gesloten met het nieuwe regime in Afghanistan in 2008 om
de zogenaamde TAPI-pijplijn aan te leggen.90
De hierboven gereconstrueerde evolutie van de NAVO, sinds het einde van de Koude Oorlog,
toont aan dat het een alliantie is met duidelijke veiligheidsdoelstellingen die voor een groot
stuk zijn ingegeven door economische en geostrategische belangen. Het dikwijls gehanteerde
discours voor NAVO-operaties wordt dan vaak begeleid door een retoriek van humanitaire
bekommernissen waarbij minder waardige aspiraties verborgen blijven, wat niet wegneemt
dat deze wel complementair kunnen zijn.
III. Humanitaire militaire interventie en de ontwikkeling
van de R2P-doctrine binnen het internationale recht
A) De som van macht en recht: een dubbele moraal
De ontwikkeling van het internationale recht heeft op het terrein van vrede en veiligheid een
woelige geschiedenis gekend.91
Na het einde van de Eerste Wereldoorlog, het einde van de
zogenaamde eeuw van Hobsbawn, zou de Amerikaanse president Wilson op de proppen
komen met een plan voor collectieve veiligheid, de zogenaamde Volkenbond. Het collectieve
veiligheidsmechanisme van de Volkenbond zou volgens de liberale opvattingen van Wilson
een uitweg moeten bieden in een wereld waar de geest van Thomas Hobbes tot dan toe
schering en inslag was geweest. Een nieuwe wereldorde moest en zou dus volgens Wilson
ontstaan uit de as van het instabiele machtsevenwicht van de 19e eeuw. Het collectieve
beschermingsmechanisme van de Volkenbond zou alle lidstaten afzonderlijk beschermen
90
. J. Foster, ‘Afghanistan, The TAPI pipeline, and Energy Politics’, in: Journal of Energy Security, 3(2010), nr.
2.
91
. Eén van de kantelmomenten van staatsvorming binnen West-Europa was het statensysteem dat in 1648 na de
tachtigjarige oorlog te Westfalen in werking trad. Het verdrag zou één van de mijlpalen worden in de evolutie
van het concept van staatssoevereiniteit, waarbij inmenging door andere staten als illegaal zou worden
bestempeld.
33
tegen de willekeurige agressie van een andere staat, door een collectief antwoord van de
andere leden die de aangevallen staat ter hulp snellen. Een billijk principe, maar niet
toereikend om de krachtsverhoudingen na het verdrag van Versailles te pacificeren. Spoedig
zou men terug in een negatieve spiraal terechtkomen en zouden de As-mogendheden en de
Geallieerden elkaars aartsvijanden worden in een oorlog die de hele wereld meesleurde in een
irrationele polarisatie van 53 miljoen doden. Dit toont aan dat rechtsprincipes en
machtspolitiek in een problematische relatie met elkaar verwikkeld zijn. Na de oprichting van
de Verenigde Naties in 1945 wordt dit nog duidelijker. De belangrijkste verworvenheid van
dit nieuwe orgaan van collectieve veiligheid, is het VN-handvest dat de hoogste
rechtsprincipes inzake oorlog en vrede in zich draagt. De doelstelling van de VN inzake het
bewaren van de wereldvrede is dan ook terug te vinden in het 1e artikel, paragraaf 1 van het
Handvest:
“De internationale vrede en veiligheid te handhaven en, met het oog daarop: doeltreffende
gezamenlijke maatregelen te nemen ter voorkoming en opheffing van bedreigingen van vrede
en ter onderdrukking van daden van agressie of andere vormen van verbreking van de vrede,
alsook met vreedzame middelen en in overeenstemming met de beginselen van gerechtigheid
en internationaal recht, een regeling of beslechting van internationale geschillen of van
situaties die tot verbreking van de vrede zouden kunnen leiden, tot stand brengen.”
Het spreekt dus voor zich dat dit artikel unilaterale agressie van welke staat dan ook, ongeacht
het gebruikte voorwendsel, niet verenigbaar acht met zijn inhoud. Enkel het recht op
zelfverdediging, vormt een uitzondering op het verbod van geweld. Daarnaast is het zo dat in
de nasleep van de Tweede Wereldoorlog de vroegere Europese koloniale grootmachten
zodanig verzwakt uit de oorlog kwamen, dat de eis van zelfbeschikkingsrecht van de
gekoloniseerde volkeren uit het Zuiden niet onbeantwoord kon blijven. Ondanks de
krampachtige reactie van de vroegere koloniale mogendheden zoals het Verenigd Koninkrijk
en Frankrijk zou gaandeweg onafhankelijkheid worden toegekend aan hun voormalige
kolonies. Het gebruik van geweld van een koloniale staat in het verhinderen van een volk in
het verkrijgen van haar zelfbeschikking zou dan ook niet verenigbaar zijn met artikel 2,
paragraaf 4 van het VN-Handvest:
“In hun internationale betrekkingen onthouden alle leden zich van bedreiging met of het
gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een
34
staat, en van elke andere handelswijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de
Verenigde Naties.”
In die zin wordt de onderwerping van een staat door een andere staat voor de eerste maal
wettelijk aan banden gelegd door een internationaal rechtsprincipe, waarmee de dekolonisatie
een startschot kon nemen. Daarenboven impliceert dit artikel ook dat een staat
internationaalrechtelijk beschermd wordt door het principe van niet-inmenging. Dit
veronderstelt dat een staat de soevereiniteit kan uitoefenen op het eigen grondgebied zonder
daarbij belemmerd te worden door een andere staat. Voor de nieuwe staten die ontstonden
door het dekolonisatieproces, was dit een zeer belangrijk principe, aangezien het een
blijvende onafhankelijkheid kon garanderen van het voormalige moederland. In artikel 1,
paragraaf 2 van het VN-Handvest wordt dit eveneens ondubbelzinnig gestipuleerd:
“Tussen de naties vriendschappelijke betrekkingen tot ontwikkeling te brengen, die zijn
gegrond op eerbied voor het beginsel van gelijke rechten en van zelfbeschikking voor volken,
en andere passende maatregelen te nemen ter versterking van de vrede overal ter wereld.”
In tegenstelling tot de internationaalrechtelijke waarborg van niet-inmenging en inspanningen
voor de wereldvrede, zou de geschiedenis van de tweede helft van de 20e eeuw in aanzienlijke
mate worden ontsierd door de schending van deze principes door diegenen die ze bijna op
sacrale wijze in steen hadden gebeiteld.92
Wanneer de Veiligheidsraad werd opgericht, het
nieuwe instrument van collectieve veiligheid, zou deze snel gekaapt en verlamd worden door
de bipolariteit. Los van de oorlog in Korea in 1950, wanneer de Sovjet-Unie een lege
stoelpolitiek voerde in de Veiligheidsraad, zou het collectieve veiligheidsmechanisme tijdens
de Koude Oorlog niet meer in werking treden door de steeds terugkerende veto’s van de VS
en de Sovjet-Unie. Een lange periode van immobilisme in dit hoogste rechtsorgaan dat beslist
over oorlog en vrede zou pas eindigen met de Koude Oorlog.93
Maar ondanks het uitblijven
van de oorlog tussen de twee supermachten, zouden in de marge wel bloedige conflicten
worden uitgevochten, zoals de oorlog in Vietnam of de inmenging van de VS in Zuid-
Amerika met de omverwerping van de democratisch verkozen president Allende in Chili als
triest hoogtepunt. Dit toont aan dat de grootmachten een dubbele moraal hanteren inzake
92
. Ondermeer de Franse koloniale oorlogen in Algerije en Vietnam medio jaren 50 zijn een triest voorbeeld van
ongewettigd unilateraal geweld.
93
. W.C. McWilliams, ‘Confrontation and coëxistence’, in: W.C. Mcwilliams en H. Piotrowski, Op. Cit., pp. 79-
104.
35
internationale rechtsregels. De logica van de macht beantwoordt in deze niet steeds aan de
logica van het internationale recht. In een context van dekolonisatie zouden de VS in
navolging van de ‘Containment’-doctrine overal ter wereld interveniëren waar de ‘vrijheid
van democratische volkeren’ werd bedreigd.94
Dat de VS enerzijds de volksbewegingen in
Zuid-Amerika stelselmatig hebben gesaboteerd en reactionaire staatsgrepen hebben gesteund
en anderzijds pleitbezorgers zijn van democratie en vrijheid, illustreert de spanning tussen
zelfverklaarde ethische bevlogenheid en kille geostrategische ‘realpolitik’. Het is daarom dat
de landen van het Zuiden, die nog maar een relatief kort bestaan kennen als onafhankelijke
staten, zo veel belang hechten aan het papieren schild van het Handvest van de Verenigde
Naties en meer bepaald het principe van niet-inmenging. Indien het bedoeling was van het
Westen om de mensenrechten te respecteren in hun voormalige kolonies, dan werden zij toen
niet gehinderd door huidige grenzen en soevereine dictators om dit mogelijk te maken.
Aangezien de gekoloniseerde volkeren daar weinig van hebben gemerkt, is dat naar alle
waarschijnlijkheid de reden waarom de landen van het Zuiden zo huiverachtig staan
tegenover inmenging, aldus Noam Chomsky.95
Daarnaast is de asymmetrische machtsrelatie
tussen de VN-veiligheidsraad en de Algemene Vergadering ook een indicatie van een
scheefgetrokken machtsverhouding tussen de vijf grootmachten met vetorecht en de rest van
de lidstaten die lid zijn van deze Algemene Vergadering. Desalniettemin zorgt de creatie van
een Algemene Vergadering wel voor een platform van staten die minder politieke,
economische en militaire macht bezitten door de gelijkberechtiging tussen deze staten en de
grootmachten. Elk land heeft in de algemene vergadering één stem en de democratische
legitimiteit is in elk geval meer gewaarborgd dan in de Veiligheidsraad. Alleen heeft de
Algemene Vergadering geen reële macht en kan het enkel aanbevelingen geven, die geenszins
door de Veiligheidsraad dienen opgevolgd te worden. Het gegeven van ongelijke
machtsverhoudingen dat weerspiegeld wordt in de beslissingstructuur van de VN en het
steeds terugkerende gegeven van grootmachten die de neiging hebben om hun eigen belangen
voorop te stellen, maken van de VN een imperfecte internationale organisatie.96
Het legt
94
. Tussen 1948 en 1990 zouden de VS in niet minder dan 22 landen het democratische proces tijdens
verkiezingen hebben verstoord door de systematische financiering van bepaalde kandidaten of partijen, zie:
W. Blum, Rogue State: A guide to the World’s only Superpower, Common Courage Press, Monroe, 2005, pp.
168-178.
95
. N. Chomsky, ‘Human Rights’ and American foreign Policy, Spokesman Books, Nottingham, 1978, p.18.
96
. T.G. Weiss, ‘Toward a third generation of international institutions: Obama’s UN policy’, in: The Washington
Quarterly, 32(2009), nr. 3, pp. 141 -162.
36
immers een beslag op het streven naar een internationaal rechtvaardige rechtsorde. Meestal is
het ook zo dat de grootmachten enkel op dergelijke rechtsorganen beroep zullen doen,
wanneer hen dat het beste uitkomt, met andere woorden wanneer waarden en belangen
samenvallen.97
Dit is een opvallende constante tijdens de Koude Oorlog, maar zeker na de
Koude Oorlog, wanneer de VS met of zonder behulp van de Veiligheidsraad interveniëren in
Irak en Panama, maar bijvoorbeeld niet in Israël ondanks de veroordelingen van die staat in
de Algemene Vergadering. Tijdens de Golfoorlog in 1991, wanneer de schending van het
internationale recht door Saddam Hoessein eveneens een bedreiging betekende voor de
economische belangen van de VS, kwam er een gespierde militaire reactie van de VS in
samenwerking met de VN. Toen het Irak van Saddam Hoessein een decennium voordien
etnische zuiveringsoperaties ondernam tegen de Koerden en het Iranese regime van Khomeini
trachtte te ondermijnen, zou dit geenszins aanleiding geven tot dezelfde reactie van de
internationale gemeenschap.98
Uit het voorgaande zou men dan kunnen afleiden dat er ook
geen consistente statenpraktijk is inzake interventies omwille van zuivere humanitaire
bekommernissen. Het standpunt van de zwakkere staten die zich bij gebrek aan politieke en
militaire macht enkel en alleen kunnen beroepen op het internationale recht, stellen zich dan
ook heel argwanend en zelfs vijandig op ten aanzien van dergelijke interventies. In het
slotdocument van de dertiende conferentie van staatshoofden en regeringsleiders van de
Beweging van Niet-Gebonden landen in 2003 te Kuala Lumpur klinkt het als volgt:
“De staats-en regeringsleiders bevestigen dat de Beweging zich zal blijven inzetten om de
internationale samenwerking te vergroten bij het oplossen, in volledige overeenstemming met
het Hanvest van de Verenigde Naties, van internationale problemen met een humanitair
karakter. In dit verband wijzen zij nogmaals het zogenaamde “recht” op humanitaire
interventie af, aangezien dit recht niet ingeschreven staat in het Handvest van de Verenigde
Naties of in het internationaal recht.”99
97
. P. Khanna, The second World. Empires and influence in the global order, Random, New York, 2008, p. 325.
98
. B. Cornillie en H. Declerq (eds.), In de schaduw van Saddam. Het Koerdische experiment in Irak, Bulaaq,
Amsterdam, 2003, pp. 242.246.
99
. Geciteerd in: J. Bricmont, Humanitaire interventies. Mensenrechten als excuus voor oorlog, EPO, Berchem,
2008, p.138.
37
B) Humanitaire interventie na de Koude Oorlog
De VN zou zich na het losweken van de bipolaire dwangbuis heruitvinden als internationale
organisatie in het opleggen van vrede. Tussen 1988 en 1996 zouden 29 nieuwe vredesmachten
in het leven worden geroepen, wat meer dan het dubbele was dan de voorbije 40 jaar. Het
aantal blauwhelmen zou snel een 70.000 tal bedragen in 1993. 100
Zoals hierboven reeds werd
aangehaald zou in de tijdsgeest van de postbipolaire transitie ook binnen de NAVO een
inhoudelijke verschuiving plaatsvinden van collectieve defensie naar internationale
verantwoordelijkheid in tijden van crisis, met dien verstaande dat men ook het recht zou
moeten hebben om desnoods de vrede op een militaire manier af te dwingen of op te
leggen.101
Het ‘heilige’ principe van niet-inmenging en de exclusieve soevereiniteit van staten
zou dan ook na de Koude oorlog, zowel binnen de VN-veiligheidsraad als binnen de NAVO,
onder druk komen te staan.102
Het internationale recht moest de bipolariteit nu gaan
vervangen als voornaamste stabiliserende factor binnen de wereldpolitiek. Mensenrechten
zouden de onschendbare soevereiniteit van regeringen of despoten moeten inperken, zoals dat
werd geopperd binnen het academische milieu, evenals in verschillende NGO’s die in
conflictgebieden actief waren. Bernard Kouchner, oprichter van ‘Médecins sans frontières’,
had het eerst over het recht op interventie, maar daarna meer radicaal over de plicht tot
interventie.103
De VN zou deze mensenrechtenvisie eveneens ter harte nemen tijdens de
Mensenrechtenconferentie van de VN in Wenen in de zomer van 1993. Toenmalig VN
secretaris-generaal Boutros Boutros-Ghali verwoordde het als volgt:
“The state must be the best guarantor for human rights. It is the State that the international
community should principally entrust with ensuring the protection of individuals. However,
the issue of international action should be raised when states prove unworthy of this task,
when they violate the fundamental principles laid down in the Charter of the United Nations,
and when – far from being protectors of individuals – they become tormentors. In the
circumstances the international community must take over from the States that fail to fulfil
100
. R. Coolsaet, Macht en waarden in de wereldpolitiek, Academia Press, Gent, 2010, p. 6.
101
. Cfr. Supra, pp. 22-23.
102
. L. De Brabander en G. Spriet, Op. Cit., p. 110.
103
. A. Roberts, ‘Humanitarian war: military intervention and human rights’, in: International Affairs, 69(1993),
nr. 3
38
their obligations. I am asking whether a State has the right to expect absolute respect from
the international community when it is tarnishing the noble concept of sovereignty by openly
putting that concept to a use that is rejected by the conscience of the world and by the law.”104
Drie belangrijke vuistregels werden steeds voor ogen gehouden bij het opzetten van VN-
vredesoperaties in fragiele staten: ten eerste werd toestemming verzocht van de partijen in het
conflict, ten tweede was er de neutrale houding van de vredeshandhaving en ten derde was er
het niet-gebruik van geweld. Na de Koude Oorlog zouden de VN-operaties veel verder gaan
en werd het takenpakket uitgebreid van ‘peacemaking’ naar ‘peace-enforcement’, wat het
gewapenderhand opleggen van de vrede inhield. De intrusie van de VN-troepenmacht in door
conflicten geteisterde gebieden was meer ingrijpend dan vroeger door het creëren van
humanitaire corridors, participatie in de heropbouw van staatscapaciteit, opleiding van civiele
en militaire diensten en het afdwingen van zogenaamde ‘safe havens’.105
Daarenboven zouden
ook veel ‘state building’-activiteiten uitbesteed worden aan NGO’s in het voorzien van
kennis, expertise, coördinatie en conflictpreventie. Deze zogenaamde ontwikkelingshulp werd
eveneens een wapen in het voorkomen van ‘state failure’ en mogelijke burgeroorlog.106
Volgens verschillende auteurs zoals Francis Fukuyama was dit nieuwe geloof in de
maakbaarheid van de wereld een product van de ideologische triomf op de planeconomie en
de communistische staatsstructuur.107
Een nieuwe wereldorde met de VS als welwillende
hegemon zou via de ‘Washington Consensus’ de Bretton-Woodsinstellingen en de VN
bevruchten met het ongenaakbare geloof in de werking van de vrije markt en de deregulering.
Elk conflict in het Zuiden zou in de kiem gesmoord worden door de recepten van het IMF en
de Wereldbank in het opheffen van handelsbarrières en het afslanken van economisch
staatsdespotisme in ruil voor leningen. Volgens Mark Duffield was de ontwikkelingshulp
gekoppeld aan humanitaire interventie nooit eerder zo ingrijpend als toen:
“The present international consensus on the pressing need to manage conflict and transform
society on the global periphery in a liberal direction is an important example of the
104
. Geciteerd in: R. Coolsaet, Op. Cit., p. 7.
105
. Ibidem
106
. M. Duffield, ‘Getting savages to fight barbarians: development, security and the colonial present’, in:
Conflict, Security & Development, 5(2005), nr. 2, pp. 141-159.
107
. Zie: F. Fukuyama, The end of history and the last man, Free Press, New York, 1992.
39
Reunification of aid and politics. Development now means getting inside the head to govern
the hand. ” 108
In de jaren negentig volgden de humanitaire militaire interventies elkaar in sneltempo op:
Irak, Bosnië Somalië, Haïti en Kosovo zijn maar enkele voorbeelden. Ondanks de ‘goodwill’
van de internationale gemeenschap in het hanteren van een mensenrechtendiscours om van de
wereld een rechtvaardigere en veiligere plek te maken, zijn er nooit algemene en
gemeenschappelijk aanvaarde standaarden geweest voor een unilaterale, militaire humanitaire
interventie zonder toestemming van de betrokken staat. Er is namelijk geen grondslag
voorzien in het internationale recht, noch in het gewoonterecht, daar het ontbreekt aan
consistente statenpraktijk. Het gebrek aan militaire interventie in Rwanda en Darfur, maar wel
in Irak en Somalië, is illustratief in dat geval. Hieruit kan dan worden afgeleid dat het gevaar
voor misbruik van humanitaire interventies niet ondenkbeeldig is.109
Binnen het internationale
recht botst men dan ook op twee tegenstrijdige concepten. Enerzijds is dat het niet-
inmengingprincipe of het absolute soevereiniteitsrecht van staten en anderzijds is dat de
onschendbaarheid van mensenrechten. De ontwikkeling van mensenrechten is dan ook binnen
het VN-handvest één van de belangrijkste doelstellingen zoals dat in artikel 1 en 3 wordt
vermeld. Meer bepaald is de Universele Verklaring van de rechten van de mens in 1948 de
hoeksteen geworden op het terrein van de mensenrechten. Hoewel deze verklaring een
resolutie is van de Algemene Vergadering en dus geen wettelijk bindende kracht heeft, is deze
verklaring gaandeweg overgenomen in allerlei regionale en internationale verdragen, niet
zelden onder druk van NGO’s zoals Amnesty International.110
Binnen de Universele
Verklaring van de rechten van de mens kunnen zowel burgelijke, politieke als sociale en
economische rechten onderscheiden worden. De VN beschikt dus over een belangrijk ‘soft
power –instrument’, maar ook over een handhavingsinstrument omdat veel van deze
burgerlijke en politieke rechten werden overgenomen in het BUPO- verdrag uit 1966, dat bij
de VN werd geregistreerd. Dit verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten verbindt de
verdragspartijen tot het implementeren van deze universele rechten in de nationale wetgeving
en kan hen aansprakelijk stellen wanneer ze worden geschonden of niet worden nageleefd.111
108
. M. Duffield, ‘Social reconstruction and the radicalization of development: Aid as a relation of global liberal
governance’, in: Development and Change,33 (2002), nr.5, p. 1055.
109
. A. Cliquet en N. De Moor, Leidraad Internationaal Publiekrecht, Academia Press, Gent, 2010, pp. 102-103.
110
. Ibidem, p. 79
111
. Ibidem, pp. 80-82.
40
In 1998 werd dan een nieuw rechtsorgaan in het leven geroepen dat de bekommernis om
mensenrechten nieuw leven inblies, namelijk de oprichting bij verdrag van het Internationaal
Strafhof. Dit Straftribunaal, gevestigd in Den Haag, trad in werking sinds 2002 en is bevoegd
voor een aantal misdrijven tegen de menselijkheid, waaronder genocide, oorlogsmisdaden en
misdaden tegen de mensheid.112
Zowel een openbare aanklager, een lidstaat, of de
Veiligheidsraad kunnen een procedure starten tegen een beklaagde voor het Internationaal
Strafhof. Een belangrijk detail in deze is dat er geen immuniteit bestaat voor regeringsleiders
of personen met een gelijkaardige officiële functie. De legitimiteit van het strafhof is min of
meer gehypothekeerd door het niet-lidmaatschap van ondermeer de VS en Rusland, ondanks
het ondertekenen van het statuut.113
Desalniettemin zorgt dit rechtsorgaan voor een definitieve
ommekeer in de houding van de internationale gemeenschap ten aanzien van soevereiniteit als
een ‘license to kill’.
C ) Een nieuwe norm: ‘Repsonsibility to protect’
De humanitaire militaire interventies die waren gemandateerd door de VN in de jaren 90
kregen de kritiek dat ze te laat werden opgezet en dat ze niet voldoende waren voorbereid en
uitgerust om grootschalige misdaden tegen de menselijkheid te voorkomen. De
achtereenvolgende VN-operaties in 1993 in Somalië, 1994 in Rwanda en 1995 in Bosnië,
zouden daarom onthaald worden als een mislukking. Hoewel er een breed draagvlak was voor
het mandateren van een humanitaire interventie door de VN-veiligheidsraad op basis van
hoofdstuk VII van het VN-handvest, lag de oorzaak van de veelal vertraagde en mislukte
reactie aan het ontbreken van enige rechtsgrond om het recht op een éénzijdige humanitaire
militaire interventie mogelijk te maken zonder instemming van de betrokken staat.114
Daarnaast vroeg men zich ook af hoe en vanaf wanneer dat recht op militaire interventie dan
wel moest uitgeoefend worden, en op basis van welke autoriteit. Na de niet-gemandateerde en
dus omstreden NAVO-operatie in Kosovo, die eveneens op basis van humanitaire gronden
werd opgezet, rees er een debat op in de Algemene Vergadering op vraag van toenmalig
112
. Onder misdrijven tegen de mensheid wordt voornamelijk verstaan: moord, uitroeiing, slavernij en
verkrachting.
113
. A. Cliquet en N. De Moor, Op. Cit., pp. 74-75.
114
. Zie: D. Hellema en H. Reiding, (eds.), Humanitaire interventie en soevereiniteit. De geschiedenis van een
Tegenstelling, Boom, Amsterdam, 2004.
41
secretaris-generaal Kofi Annan.115
Binnen de Algemene Vergadering tekende zich daarna een
geleidelijke polarisatie af tussen twee duidelijke kampen. Het ene kamp was pleitbezorger van
militaire interventie op basis van humanitaire gronden, terwijl het andere kamp bleef
vasthouden aan het onschendbare principe van staatssoevereiniteit.116
Uiteindelijk zou een
semantische subtiliteit het recht op interventie enigszins ontdoen van de negatieve connotatie
die het bezat, vanuit het standpunt van de voormalige gekoloniseerde staten. Het recht op
interventie werd er vervangen door de verantwoordelijkheid om te beschermen. In eerste
instantie hebben alle soevereine staten de plicht om hun eigen bevolking te beschermen, maar
indien staten aan deze plicht verzaken of daartoe niet in staat zijn, dan is het de plicht van de
internationale gemeenschap om die staat te assisteren of zelf op te treden. Daarnaast kwam de
nadruk te liggen op de slachtoffers en niet langer op diegenen die de interventie bepleitten.117
Deze terminologische en inhoudelijke verschuiving van het recht op interventie naar ‘the
responsibility to protect’ zou een aanvang nemen in de Internationale Commissie over
Interventie en Staatssoevereiniteit ( ICISS), op initiatief van de Canadese regering.118
In
februari 2001, tijdens de derde rondetafelconferentie in Londen, werd voor het eerst de term
‘R2P’ opgeworpen om deze zo min mogelijk in verband te brengen met het recht of de plicht
tot interventie, terwijl er toch een zekere plicht tot handelen zou worden weerhouden ten
aanzien van humanitaire crisissen.119
In het finaal rapport van deze commissie, in december
2001, zou er slechts op een militaire interventie beroep worden gedaan als de staat in kwestie
haar verantwoordelijkheid ten aanzien van haar landgenoten niet zou opnemen. Bovendien
zou er pas sprake zijn van een militair ingrijpen wanneer alle andere vreedzame middelen,
gaande van dialoog, bemiddeling, diplomatieke druk tot economische sancties zouden mislukt
zijn.120
De ‘responsibility to protect’ wordt dus ruim geconcipieerd en de nadruk ligt naast
‘the responsibility to react’ ook op de ‘responsibility to prevent’ en zelfs op de ‘responsibility
115
.K. Annan, Millennium Report of the Secretary-General of the United Nations, hoofdstuk 4, 2000.
116
. R. Goodman, ‘Humanitarian Intervention and Pretexts for War’, in: The American
Journal of International Law, (100)2006, nr. 1, pp. 107-114.
117
. Y. Tsai, ‘The study of diffusion and practice of international norms through
the Human Security: The case of Responsibility to Protect’, in: Asian Social Science, 6(2010), nr. 2, pp. 12-
19.
118
. ICISS, Report of the International Commission on Intervention and State Sovereignty, 2001.
119
. C. Stahn, ‘Responsibility to Protect: Political Rhetoric or Emerging Legal Norm?’, in:
The American Journal of International Law, 101(2007), nr. 1, pp. 99-120.
120
. A.J. Bellamy, ‘Realizing the Responsibility to Protect’, in: International Studies
Perspectives, 10(2010), nr. 2, pp. 111-128.
42
to rebuild’ om grootschalige schendingen tegen de menselijkheid te voorkomen.121
Binnen
deze context zou een militaire interventie als ‘last resort’ meer legitiem zijn, dan wanneer
men enkel de symptomen van een conflict op een militaire manier de kop zou indrukken. De
verdienste van dit rapport werd niet veel later opgepikt door de lidstaten van de VN-wereldtop
in 2005. In het slotdocument van deze VN-wereldtop werd de inhoudelijke en
methodologische reikwijdte van de ‘R2P-norm’ vastgelegd. Deze werd inhoudelijk beperkt tot
vier grootschalige misdaden tegen volkeren: genocide, oorlogsmisdaden, misdaden tegen de
menselijkheid en etnische zuivering. Methodologisch werden de richtlijnen van het ICISS
eveneens opgevolgd, in die zin dat de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de betrokken
staat in kwestie en dan pas bij regionale en internationale organisaties. Het jaar daarop zou de
VN-veiligheidsraad de paragrafen uit het slotdocument van de VN- wereldtop aangaande de
‘R2P-norm’ onderschrijven en bevestigen in resolutie 1674.122
Drie jaar later in 2009 zou
huidig secretaris-generaal Ban Ki-Moon het debat rond ‘R2P’ ook openen in de Algemene
Vergadering. Dit debat zou ook leiden tot een resolutie van de Algemene Vergadering waarbij
de ‘R2P-norm’ op fundamentele gronden werd goedgekeurd, mits een aantal kritieken en
voorbehoud bij enkele punten. Hoe dan ook kan men stellen dat door de behandeling van de
‘R2P’-norm in de Algemene Vergadering, deze norm veel legitimiteit geniet en een
performant instrument zou kunnen worden bij toekomstige humanitaire crisissen.123
Een
andere verdienste die het heeft, wordt door Gareth Evans als volgt verwoord:
“Indeed, even the strongest supporters of state sovereignty will admit today that no state
holds unlimited power to do what it wants to its own people. It is now commonly
acknowledged that sovereignty implies a dual responsibility: externally, to respect the
sovereignty of other states, and internally, to respect the dignity and basic rights of all the
people within the state. In international human rights covenants, in UN practice, and in state
practice itself, sovereignty is now understood as embracing this dual responsibility.”124
121
. C. Stahn, Art. Cit.
122
. Zie: G. Evans, The Responsibility to Protect: Ending mass atrocities once and for
All, Brookings Institution Press, Washington, 2008.
123
. A.J. Bellamy, ‘The Responsibility to Protect. Five years on’, in: Ethics & International Affairs, (24)2010, nr.
2, pp. 143-169.
124
. G. Evans en M. Sahnoun, ‘The Responsibility to protect. Revisiting humanitarian intervention’, in: Foreign
Affairs, 81(2002), nr. 6, pp. 100- 101.
43
Ondanks het voluntarisme van de internationale gemeenschap in het vrijwaren van menselijk
leed bij mogelijke humanitaire catastrofes, zijn de criteria voor het implementeren van de
‘R2P-norm’ geenszins ondubbelzinnig te noemen. Bij het gebruik van militaire middelen
kunnen enkele belangrijke kanttekeningen worden gemaakt. Waar ligt de grens tussen
geweldloze pogingen en het gebruik van militaire middelen in het bezweren van een
conflictsituatie? Wanneer zijn situaties extreem genoeg om militair te interveniëren en wie
heeft het ultieme gezag om geweld te autoriseren? Volgens het rapport van het ICISS moet
men voldoen aan een zestal criteria alvorens men zijn toevlucht kan nemen tot militaire
middelen. Deze criteria zijn allen afgeleid van de ‘just war theory’.125
Een eerste criterium
behelst de rechtvaardiging van een militaire interventie en dus de vereiste van een ‘just
cause’. Een ‘just cause’ kan dan, rekening houdend met de misdrijven waarvoor de R2P-norm
van toepassing is, geclaimd worden bij het grootschalig verlies van leven, met of zonder
genocide-intenties, uitgelokt door een staat of ‘state failure’. Daarnaast kan ook etnische
zuivering, die zich uit in het systematisch liquideren van een bepaalde bevolkingsgroep,
worden ingeroepen ter rechtvaardiging van een humanitaire, militaire urgentie. De lat wordt
hier heel hoog gelegd, aangezien militaire interventies net uitzonderlijk moeten zijn en dus
niet met de regelmaat van de klok mogen worden opgezet.126
Het principe van ‘Just Cause’
heeft een ontegensprekelijke morele integriteit, maar desondanks de nobele intenties, kunnen
er toch een paar opwerpingen worden gemaakt. Wie bepaalt waar en wanneer er een ‘Just
Cause’ tot ‘R2P’ kan worden ingeroepen? Sinds het in voege zijn van de ‘R2P-norm’ werd
er in tien crisissituaties beroep op gedaan. Nu eens door de internationale gemeenschap, dan
weer door één of meerdere van de vijf permanente leden van de VN-veiligheidsraad. De
crisissituaties varieerden van post-electoraal geweld in Kenia, humanitair leed in Myanmar na
de doortocht van orkaan Nargis tot de interventie in Libië om de burgerbevolking te
beschermen.127
Tussen 2005 en 2011 is het principe van ‘R2P’ op een inconsistente manier
ingeroepen geweest. Soms was er consensus over het implementeren van ‘R2P’, op andere
momenten was het dan weer omstreden of werd het afgekeurd door de rest van de
‘internationale gemeenschap’.128
Bovendien zouden er ook vier crisissituaties plaatsvinden
125
.Ibidem, p. 101.
126
. Ibidem, p. 101.
127
. A.J. Bellamy, Art. Cit., pp. 148-150. Zie de tabel in bijlage, cfr. Infra: p. 74.
128
. Met internationale gemeenschap wordt doorgaans een pars pro toto bedoeld, daar de leden die niet in de VN-
Veiligheidsraad zetelen niet kunnen beslissen over een mogelijke gewapende interventie. Het is tevens een
handige semantische constructie om de scheefgetrokken machtsverhouding tussen de vijf permanente leden
44
waar ‘R2P’ dan weer niet werd ingeroepen.129
In twee van de negen geschetste crisissituaties,
in tabel 1 in bijlage, zou telkens één permanent lid van de VN-veiligheidsraad een beroep
doen op ‘R2P’ om te interveniëren.130
In het eerste geval werd ‘R2P’ ingeroepen door
Rusland in 2008 omwille van de vermeende etnische zuivering van Russische burgers in
Zuid-Ossetië door Georgische troepen. Rusland zou volgens de andere leden van de VN-
veiligheidsraad de claim van ‘R2P’ gebruiken om unilateraal geweld tegen Georgië te
rechtvaardigen. Dat er een ‘just cause’ was om een militaire interventie te legitimeren, werd
door de rest van de internationale gemeenschap betwist aangezien er een gebrek aan bewijzen
bestond bij het aantonen van intentioneel systematisch geweld tegen de Russische
bevolkingsminderheid in Zuid-Ossetië. Een eerste limitering van ‘R2P’ wordt hier duidelijk
door het in gebreke blijven van voldoende bewijslast.131
Een tweede geval, de doortocht van
orkaan Nargis in 2008 in Myanmar, zou door Frankrijk op de agenda worden gezet. Frankrijk
betoogde dat het regime in Myanmar onverschillig bleef bij het humanitaire leed van haar
burgers. Deze claim werd eveneens door de rest van de VN- Veiligheidsraad verworpen, wat
aangeeft dat men het recht op éénzijdige humanitaire interventie heel eng zou blijven
interpreteren. Er was geen enkel bewijs dat de regering in Myanmar de intenties had om de
slachtoffers van orkaan Nargis aan hun lot over te laten en men wou geen precedent scheppen
om overal een interventie te rechtvaardigen bij mogelijke natuurrampen.132
Hadden de
voorgaande twee gevallen op vraag van twee grootmachten toch een interventie kunnen
legitimeren, dan zou men in navolging van de illegale, illegitieme en unilaterale interventie
van de VS in Irak nog meer het spookbeeld hebben opgeroepen van ‘R2P’ als een Trojaans
paard dat zich zou mengen in de staatshuishouding van zwakkere staten, aldus Bellamy.133
De
oorlog van de VS tegen Irak in 2003 werd gedeeltelijk gelegitimeerd door ‘R2P’-gerelateerde
motieven, naast de voorwendsels van proliferatie van massavernietigingswapens en
en de rest van de staten in de Algemene Vergadering toe te dekken. Beslissingen door de VN-veiligheidsraad
worden dan doorgaans vaak gelegitimeerd door ze te omschrijven als de collectieve wil van de internationale
gemeenschap. Zie: J. Bricmont, ‘The problem with the Responsibility to protect. Bombing for a Juster
World?’, in: Counterpunch, 28 juli 2009.
129
. A.J. Bellamy, Art. Cit., p. 150. Zie de tabel in bijlage, cfr. Infra: p. 75.
130
. Cfr. Infra, p. 74.
131
. A.J. Bellamy, Art. Cit, pp. 151-152.
132
. Ibidem, p. 152.
133
. A.J. Bellamy, ‘Responsibility to Protect or Trojan horse? The crisis in Darfur
and humanitarian intervention after Iraq’, in: Ethics & International Affairs. 19 (2005), nr.2, pp. 31-54.
45
vermeende links tussen ‘Al Qaeda’ en het Ba’ath-regime.134
Dit samenspel van macht en
recht, in het mogelijks hanteren van een dubbele moraal, kan een blijvende schaduw werpen
over het rechtmatig implementeren van de ‘R2P’-norm, wat ook duidelijk wordt bij het
arbitraire karakter van interventies. Zo was de militaire humanitaire interventie in Libië een
voorbeeld van het schijnbaar willekeurige karakter van zo’n interventie, terwijl in Irak op dat
moment,en momenteel nog steeds, sprake was van een humanitaire catastrofe en endemisch
sektarisch geweld. Door het wegvallen van een sterke centrale autoriteit in Bagdad, kregen de
vele op etnische en religieus gebaseerde milities de kans om dood en verderf te zaaien in Irak.
Bovendien is de humanitaire situatie aldaar schrijnend te noemen, zoals blijkt uit volgende
passage van een ophefmakende publicatie over het ‘state ending’-proces in Irak:
“The consequences in human and cultural terms of the destruction of the Iraqi state have been
enormous: notably, the deaths of over 1 million civilians; the degradation in social
infrastructure, including electricity, potable water, and sewage systems, the targeted
assassination of over 400 academics and professionals and the displacement of
approximately 4 million refugees and internally displaced people. All of these terrible losses
are compounded by unprecedented levels of cultural devastation, attacks on national archives
and monuments that represent the historical identity of the Iraqi People.”135
Ondanks de overduidelijke bewijslast van opzettelijk geweld tegen de burgerbevolking, tegen
de achtergrond van een ontluikende humanitaire catastrofe, kwam er geen verontwaardiging
van de internationale gemeenschap , in casu de Veiligheidsraad, en werd door geen enkele
staat de ‘R2P’-norm aangegrepen om deze situatie aan te klagen. Ook in drie andere
crisissituaties zou de ‘R2P’-norm niet worden ingeroepen, zoals in tabel 2 in bijlage wordt
weergegeven.136
Deze bedenking is geenszins een pleidooi om helemaal komaf te maken met
de ‘R2P-norm’ en niks te ondernemen wanneer zich een humanitaire crisis zou gaan
voltrekken. Vaak is het zo dat er een set aan factoren is die deze of gene interventie mogelijk
maken, zoals de (on) beschikbaarheid van de nodige militaire en materiële capaciteit, aan- of
afwezigheid van belangen of het doodgewone gebrek aan consensus binnen de VN-
134. R. Thakur, ‘Iraq and the Responsibility to Protect’, in: Behind the Headlines, 62(2004), nr. 1, pp. 1-16.
135
. R.W. Baker, S.T. Ismael en T. Y. Ismael, Cultural cleansing in Iraq. Why museums were looted, libraries
burned and academics murdered, Pluto Press, Londen, 2010, p. 4.
136
. Cfr. Infra, p. 75.
46
veiligheidsraad.137
De vraag die zich dan stelt om een afweging te maken welke factoren
finaal de doorslag geven om überhaupt een militaire humanitaire interventie op te zetten, is
quasi niet te beantwoorden, het brengt enkel en alleen maar een nuance aan bij het vermeende
onbaatzuchtige karakter van militaire interventies omwille van humanitaire doeleinden.138
Wanneer nu het principe van een ‘just cause’ ontvankelijk zou worden verklaard door de VN-
veiligheidsraad, moet er vervolgens nog aan een set van vier ‘precautionary principles’
worden voldaan volgens het rapport van het ICISS.139
Deze principes zijn overigens zeer
moeilijk te controleren op hun credibiliteit en kunnen soms meer verhullen dan ze onthullen.
Een eerste principe houdt in dat de militaire ingreep moet ingegeven zijn door een ‘right
intention’. Het prioritaire doel van een militaire interventie moet dus steeds het voorkomen
van menselijk lijden zijn, ongeacht andere motieven of belangen van de interveniërende staat
of staten. Het spreekt voor zich dat dit principe in het verlengde ligt van het‘just cause’-
principe.140
Vaak zullen interveniërende grootmachten met een geslepen retoriek de publieke
opinie op sleeptouw nemen in een militair avonturisme, zonder daarbij de werkelijke
doelstelling van de interventie in de openbaarheid te brengen.141
Eens te meer kan de recentste
golfoorlog in Irak terug dienen als voorbeeld. Een neoconservatief messianisme in de Bush-
administratie zou een agressief buitenlands beleid vorm geven om Irak om te vormen tot een
democratisch lichtbaken in het Midden-Oosten. De zogenoemde massavernietigingswapens,
de link met de terreurorganisatie ‘Al Qaeda’, en een discours van aan de gang zijnde
mensenrechtenschendingen, zorgde voor een misleidende tegemoetkoming aan het principe
van de‘right intention’.142
Een dergelijk misleidend discours maant aan tot waakzaamheid en
scepsis wanneer één of een paar grootmachten op basis van deze retoriek het engagement
opnemen om de ‘R2P-norm’ te implementeren. In het geval van Rusland, dat de ‘R2P’- norm
hanteerde om unilateraal geweld tegen Georgië te rechtvaardigen, kan het principe van‘right
137. A.J. Bellamy , ‘Humanitarian intervention and the three traditions’, in: Global Society, 17(2003), nr.1, pp. 3-
20.
138
. Ibidem.
139. ICISS, Report of the International Commission on Intervention and State Sovereignty, 2001.
140
. G. Evans en M. Sahnoun, ‘The Responsibility to protect. Revisiting humanitarian intervention’, in: Foreign
Affairs, (81)2002, nr. 6, p. 102.
141. R. Goodman, ‘Humanitarian Intervention and Pretexts for War’, in: The American
Journal of International Law, (100)2006, nr.1, p. 115.
142
. R. Coolsaet, Macht en waarden in de wereldpolitiek, Academia Press, Gent, 2011, pp. 151-154.
47
intention’ de afweging aan de aanwezigheid van geostrategische belangen nauwelijks
doorstaan. Door de belangrijke geostrategische ligging van Georgië als transitland van
aardgas aan de Zwarte zee, wordt de machtspositie van Rusland aanzienlijk beknot in de
controle over de uitvoer van aardgas naar Europa.143
De Russische invloed in de voormalige
Sovjet-Unie-deelstaat zou daarenboven ondermijnd worden door een virulent Georgisch
nationalisme, dat belichaamd wordt door de Georgische premier Saakasjvili, die overigens lid
wil worden van de NAVO. Dit betekent dat de NAVO terug een voormalige invloedsfeer van
Rusland zou opnemen, wat een heel gevoelige materie is voor Moskou.144
De retoriek van de
toenmalige Russische president Medvedev in het beschermen van de Russische
bevolkingsminderheid in Zuid-Ossetië, zou dergelijke machtspolitieke overwegingen
enigszins kunnen versluieren, en een unilaterale militaire interventie ontvankelijk kunnen
maken voor de internationale gemeenschap, zonder beroep te doen op de VN-veiligheidsraad.
Zoals gezegd, zou het appelleren aan de ‘R2P’- norm niet ontvankelijk worden verklaard door
de VN-veiligheidsraad omwille van een gebrek aan bewijslast en zou de inval in Zuid-Ossetië
dan ook streng veroordeeld worden.145
Het tweede ‘precautionary principle’ is dat van ‘the last resort’. De ‘responsibility to
prevent’ moet eerst alle kansen tot succes worden gegeven alvorens men een toevlucht neemt
tot militaire middelen. In sommige gevallen is er gewoonweg geen tijd om alle mogelijk
vreedzame en diplomatieke middelen uit te testen, gezien de urgentie van de situatie, maar dat
ontslaat de internationale gemeenschap geenszins om te onderzoeken of er geen realistische
opties zijn in het oplossen van een conflict met behulp van vreedzame bemiddeling.146
Dit
principe is eveneens moeilijk ondubbelzinnig te controleren door het bestaan van mogelijke
verdoken agenda’s en strategieën. In de context van een nakende burgeroorlog kan de
strategie van één van de partijen er net uit bestaan dat zij bewust onderhandelingen wil
saboteren, om eventueel voordeel te halen uit een militaire interventie. Zo bestond de strategie
van het UCK in Kosovo net uit het verspreiden van valse informatie en uit de lucht gegrepen
uitlatingen over de Servische zuiveringsacties om zowel de publieke opinie te
verontwaardigen als een militaire interventie van de internationale gemeenschap te
143
. Ibidem, pp. 249-253.
144
. Ibidem, pp. 202-204.
145
. Cfr. Supra, p. 39.
146
. G. Evans en M. Sahnoun, Art. Cit., p. 102.
48
bespoedigen, Aldus Historica Anne Morelli. 147
Het vergt dus eveneens bereidheid om de
motieven van beide partijen juist in te schatten en te onderzoeken, zodat een vreedzame
dialoog alle kans op slagen krijgt
Het derde principe dan, behelst de inzet van ‘proportional means’, in die zin dat de schaal, de
duur en de intensiteit van de militaire operatie in overeenstemming moet zijn met het
vooropgezette doel, namelijk het voorkomen van menselijk leed. Dit principe is voornamelijk
ingegeven door de vrees voor het mogelijks schenden van de integriteit van de betrokken staat
in kwestie, en om dus de mogelijke beschuldiging van inmenging te vermijden.148
Maar wie
kan op voorhand inschatten hoe hoog de prijs is die betaald dient te worden voor een
zogenaamde evenwichtige oorlog, en wie kan de juiste gevolgen inschatten? Vaak is het zo
dat enkel de directe slachtoffers van een gewapende interventie in de statistieken worden
opgenomen, maar op langere termijn wordt de menselijke en materiële schade pas echt
zichtbaar.149
De desintegratie van het maatschappelijke weefsel, de gevolgen van de
beschadiging van levensnoodzakelijke infrastructuur, zoals de distributie van drinkbaar water,
elektriciteitsvoorziening en kwaliteitsvolle gezondheidszorg, leggen een beslag op de
heropbouw en stabiliteit van een post-conflictgebied.150
Deze bedenking sluit aan bij het laatste voorzorgsprincipe dat stelt dat er ‘reasonable
prospects’ moeten zijn. Dit veronderstelt dat de gevolgen van een militaire interventie niet
erger mogen zijn dan de gevolgen van non-interventie. Vaak is het zo dat een verdere
militarisering van het conflict mogelijks een grotere escalatie van geweld met zich mee kan
brengen en het conflict kan verdiepen.151
Zo is de situatie na de NAVO-operatie ‘Unified
Protector’ in Libië nu allerminst stabiel te noemen, aangezien vroegere centrifugale krachten
zich herenigen langs tribale en etnische lijnen. Bovendien zijn vele van deze groepen
bewapend, door de inbeslagname van Khadaffi’s wapendepots en erkennen veel van deze
147
. A. Morelli, ‘De vijand begaat bewust wreedheden, wij onopzettelijke blunders’, in: Elementaire principes
van de oorlogspropaganda, EPO, Berchem, 2003, pp. 62-66.
148
. G. Evans en M. Sahnoun, Art. Cit., p. 102.
149
. Zie: R.W. Baker, S.T. Ismael en T. Y. Ismael, Cultural cleansing in Iraq. Why museums were looted,
libraries burned and academics murdered, Pluto Press, Londen, 2010.
150
. Een studie die werd uitgevoerd door het toonaangevende Britse medische tijdschrift ‘the Lancet’ zou
besluiten dat de indirecte gevolgen van de oorlog in Irak een 600.000tal burgerslachtoffers hebben
veroorzaakt. Zie: http://web.mit.edu/CIS/pdf/Human_Cost_of_War.pdf
151
. G. Evans en M. Sahnoun, Art. Cit., p. 102.
49
groepen de autoriteit van de nieuwe overgangsraad niet. Vele Khadaffi-aanhangers
organiseren zich ook ondergronds, en dit kan de toekomst van Libië terug hypothekeren
omdat de kiemen van sektarisch en etnisch geweld ontegensprekelijk aanwezig blijven.152
De hierboven besproken voorwaarde van ‘just cause’ en de vier voorzorgsprincipes worden
allen omgeven door valkuilen omdat grootmachten steeds de neiging hebben om het
internationale recht te manipuleren of om te buigen in een door hen gewenste richting. De
optelsom van de beweegredenen tot militaire interventie in deze of gene situatie blijven dan
ook vaak gedeeltelijk versluierd. Vandaar dat het noodzakelijk is dat een militaire interventie
gedragen wordt door de voltallige Veiligheidsraad, het hoogste internationaalrechtelijk
orgaan, om met de juiste legaliteit de vereiste legitimiteit te verkrijgen om een dergelijke
interventie mogelijk te maken. Om de ‘R2P’-norm in te roepen is er dus een vereiste van
‘right authority’ om alle mogelijke verdoken belangen en (geo)politieke strategieën van
machtige staten zoveel mogelijk te neutraliseren.153
Dit neemt niet weg dat er bij het
implementeren van de ‘R2P’-norm, wanneer deze gedragen wordt door de ‘internationale
gemeenschap’, geen overtredingen tegen het mandaat van de Veiligheidsraad kunnen worden
begaan. Desalniettemin is de VN-veiligheidsraad nog steeds het aangewezen mechanisme om
te oordelen over oorlog en vrede, omdat andere formules zoals ‘ad hoc’-coalities van
machtige staten steeds in ongenade vallen door de rest van de VN-lidstaten omwille van het
ongewettigd unilateraal gebruik van geweld, dat veelal op basis van dubieuze motieven
gerechtvaardigd wordt. De omstreden NAVO-interventie van Kosovo in 1999, en
voornamelijk de ‘Coalition of the willing’ tegen Irak in 2003, zijn twee voorbeelden uit onze
recente geschiedenis, waarbij de VN-veiligheidsraad een figurantenrol werd toebedeeld en die
het imago van deze internationale organisatie een onmiskenbare deuk hebben bezorgd.154
In
andere gevallen, wanneer de Veiligheidsraad in een impasse verkeert door het vetorecht van
de permanente leden, zijn er twee institutionele keuzes voor handen. Enerzijds kan een
spoedzitting van de Algemene Vergadering bijeenkomen onder de ‘Uniting for Peace’-
procedure om alsnog een brede meerderheid te vinden om een militaire interventie goed te
152
. R. Doom, ‘Libië en de ‘Responsibility to protect’. Een Vredesduif met lood in de vleugels?’, ongepubliceerd,
15 augustus 2011.
153
. G. Evans en M. Sahnoun, Art. Cit., p. 103.
154
. T.Farer, ‘Humanitarian Intervention before and after 9/11: Legality and Legitimacy’, in: J. L. Holzgrefe
and Robert O. Keohane, (eds.), Humanitarian Intervention: Ethical, Legal, and Political Dilemmas,
Cambridge University Press, Camebridge, 2003, p. 80.
50
keuren. Anderzijds kunnen regionale organisaties binnen hun jurisdictie ook onder Hoofdstuk
VIII van het VN-charter een interventie opzetten, als zij daartoe het mandaat krijgen van de
Veiligheidsraad.155
Indien deze institutionele exit-strategieën niet werken, dan kan men
geconfronteerd worden met een moreel dilemma. Enerzijds kan men de internationale
rechtsorde ondermijnen door de VN-veiligheidsraad links te laten liggen en anderzijds kan de
VN ook schade toegebracht worden indien een grootschalig verlies van leven en menselijk
lijden plaatsvindt terwijl de VN toekijkt aan de zijlijn. Volgens Mohammed Sahnoun, één van
de voorzitters van de commissie rond staatssoevereiniteit en interventie, houdt het antwoord
op dit dilemma een onvermijdelijk scenario in, dat geenszins voor herhaling vatbaar is:
“First, if the Security Council does fail to discharge its responsibility in such a case, then
concerned individual states simply may not rule out other means to address the gravity and
urgency of the situation. It follows that there will be a risk that such interventions, without the
discipline and constraints of UN authorization, will not be conducted for the right reasons or
with the right commitment to the necessary threshold and precautionary criteria – and if that
intervention succeeds and is seen by the world to have succeeded – this outcome may have
enduringly serious consequences for the stature of the UN itself. This is essentially what
happened with the NATO intervention in Kosovo.”156
De VN-veiligheidsraad ligt dus volgens Mohammed Sahnoun en Gareth Evans steeds best aan
de grondslag van elke militaire humanitaire interventie. Zoniet loopt de VN het risico om
irrelevant te worden en kan er een precedent gecreëerd worden voor sterke staten om naar
eigen goeddunken militaire middelen in te zetten wanneer zij dit wenselijk achten, zonder
daarbij steeds rekening te moeten houden met ‘the right intention’. Andere auteurs zijn daar
niet van overtuigd. Zij ondersteunen wel de consensus onder democratische staten,
grotendeels NAVO-lidstaten, om militaire, humanitaire interventies op te zetten zonder de
steun van de VN-veiligheidsraad. Volgens Michael Walzer hebben de liberaal-democratische
staten dan ook een morele plicht om militair te interveniëren wanneer de VN-veiligheidsraad
in gebreke blijft, wil men katers zoals in Rwanda en Srebrenica vermijden.157
Simon
Chesterman gaat nog verder en bepleit zelfs dat sterke staten, die de middelen hebben en het
155
. A. Cliquet en N. De Moor, Leidraad Internationaal Publiekrecht, Academia Press, Gent, 2010, pp. 104-107. 156
. G. Evans en M. Sahnoun, Art. Cit., p. 104.
157
. M. Walzer, “The Politics of Rescue”, in: Arguing about War , Yale University Press, New Haven, 2004, pp.
67–81.
51
verlangen om burgers in conflictgebieden te beschermen, het recht moeten hebben op een
interventie en in geen geval mogen verhinderd worden door een mogelijke inbreuk op het
soevereiniteitsprincipe. Daarenboven was er na het einde van de koude oorlog een toename
van conflicten binnen staten en niet langer tussen staten, waardoor het internationale recht
irrelevant dreigde te worden om oorlogsleed te voorkomen.158
De NAVO-interventie in
Kosovo kan in deze gelden als een precedent voor een illegale militaire interventie, wegens
niet gemandateerd door de VN-veiligheidsraad, maar was in de ogen van velen legitiem om
het blinde etnische geweld een halt toe te roepen.159
Enkel China en Rusland waren allerminst
opgezet met deze NAVO-interventie, wat blijkt uit het voornemen van Rusland om deze
interventie via een resolutie te veroordelen. Maar bij het stemmen van deze resolutie was het
China en Rusland tegen de rest, wat aangeeft dat er bij zogenaamde liberale democratische
staten een consensus bestaat rond de morele plicht om te interveniëren bij urgente humanitaire
catastrofes.160
De zogenaamde niet-liberale staten zoals China, Rusland en de landen van het
Zuiden, aangesloten bij de niet-gebonden beweging, zouden deze militaire interventie
afkeuren. Dit geeft aan dat de landen van het Zuiden, en voornamelijk dan China, nog steeds
enorm veel belang hechten aan het soevereiniteitsprincipe en de huidige ‘R2P’-norm meer
zien als een Trojaans paard dan als een humanitaire interventie met ‘the right intention’.
Diana Johnstone is ook niet overtuigd van de morele motieven van liberale democratische
staten en blijft naar eigen zeggen eerder sceptisch en wantrouwig ten aanzien van
eigengereide en zelfverklaarde legitieme interventies. Met betrekking tot de balkancrisis in de
jaren 90 beweert ze zelfs dat verschillende NAVO-lidstaten, zoals Duitsland, bewust het
conflict portretteerden als een agressie van buitenaf om een buitenlandse interventie te
rechtvaardigen, terwijl het eigenlijk een intern conflict betrof dat niet onder de bevoegdheid
van het internationale recht viel. Zo was de snelle erkenning van Slovenië en Kroatië door
Duitsland niet ingegeven door de zorg om een militair conflict te vermijden, maar net om het
conflict te internationaliseren, aangezien buitenlandse militaire inmenging, met medewerking
van Duitsland, op die manier gerechtvaardigd kon worden. Hetzelfde mechanisme werd
toegepast tijdens de Kosovo-crisis, waar het Joegolavische leger het Albanese separatisme
158
. S. Chesterman, Just War or Just Peace? Humanitarian Intervention and International Law, Oxford
University Press, Oxford, 2001, p. 231.
159
. I. Clark, Legitimacy in International Society, Oxford University Press, Oxford, 2005, p. 212.
160. N. J.Wheeler, “The Legality of NATO’s Intervention in Kosovo”, in: K. Booth, (ed.), The Kosovo
Tragedy: The Human Rights Dimensions, Frank Cass, London, 2001, p. 156.
52
onderdrukte, maar bij ons werd voorgesteld als een ‘Servische agressie tegen de Albanezen’,
weliswaar op het eigen grondgebied.161
Deze argumentatie is controversieel, aangezien hier
impliciet wordt beweerd dat het recht op humanitaire interventie werd ingeroepen door staten
die indirect tot zo’n humanitaire catastrofe hadden aangestuurd, om inmenging te
rechtvaardigen. Er is dus veel controverse over de juiste autoriteit en intenties inzake
humanitaire militaire interventie, wanneer de VN er niet bij betrokken is. Het is nog maar de
vraag hoe de ‘R2P’-norm zal geïmplementeerd worden indien de Veiligheidsraad in een
impasse verkeert en er terug een coalitie van staten, of regionale organisaties zoals de NAVO,
een militaire humanitaire interventie zullen opzetten. Deze situatie heeft zich sinds de
inwerkingtreding van de ‘R2P’-norm nog niet voorgedaan. Meer nog, de eerste humanitaire
militaire interventie die onder het vaandel van ‘R2P’ zou worden opgezet in 2011 in Libië,
zou een stemming in de Veiligheidsraad overleven. Onder resolutie 1973 zou een ‘no fly zone’
worden ingesteld in het Libische luchtruim om de Libische burgers te beschermen en om
beide partijen tot een ‘staakt-het-vuren’ te brengen.
IV. Casus Libië: ‘out-of area-operation’ van de NAVO onder R2P
A) Een drastische koersverandering
In het begin van vorig jaar, januari 2011, breken onlusten uit in de Arabische wereld. De
autoritaire regimes van Tunesië en Egypte worden omvergeworpen door hun bevolkingen. In
andere landen op het Arabisch schiereiland zoals Yemen, Oman, en Bahrein breken ook
onlusten uit en volgen straatprotesten elkaar op. De Arabische lente is een feit en de
volksbewegingen geven naburige landen de fakkel van heropstanding door. Niet veel later zou
ook een opstand in Libië plaatsvinden tegen het Khadaffi-regime en zou in Syrië de oppositie
tegen president Assad vorm beginnen krijgen. Wanneer de eerste berichten van de opstand in
Libië ons bereiken, wordt gesproken over mensenrechtenschendingen en blinde represailles
tegen onschuldige burgers uitgevoerd door de Khadaffi-troepen. Al snel zou de internationale
gemeenschap Libië op de agenda plaatsten, zeker omdat men in Tunesië en Egypte geen
enkele vorm van controle had kunnen uitoefenen op de daar ontstane krachtsverhoudingen en
161
. D. Johnstone, Fool’s Crusade, Yugoslavia, NATO and Western Delusions, Pluto Press, Londen, 2002, p.
169.
53
gebeurtenissen.162
Een markant gegeven is dat de Westerse landen nogal uit hun lood waren
geslagen en dus onvoorbereid reageerden op de volksopstanden in Tunesië en Egypte. Dat
landen zoals Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië opeens de regimes veroordeelden die ze
voordien decennia lang hadden gesteund om de stabiliteit in de gebieden rond de
Middellandse Zee te verzekeren, getuigt terug van de dubbele moraal waarvan machtige
staten zich bedienen. Toen Ben Ali en Moebarak werden weggejaagd, wou men snel van
koers veranderen en de indruk wekken dat men een democratische transitie in de Maghreb al
veel langer een warm hart toedroeg. Dit was op z’n minst ongeloofwaardig te noemen, want
zo zou president Sarkozy goede contacten hebben onderhouden met Ben Ali en diens
entourage en zouden er door de minister van buitenlandse zaken, Michèle Alliot-Marie,
Franse para’s worden beloofd aan Ben Ali om de beginnende protesten in de kiem te smoren.
In een artikel uit ‘The Guardian’ verwoordt journalist Ian Traynor het als volgt: “Overall the
French have been agnostic along the lines of ‘better the dictator you know, than the one you
don’t know.”163
Vandaar dat de reactie van Frankrijk en Groot-Brittannië ten aanzien van het
Khadaffi-regime van bij het begin vrij duidelijk was, aangezien deze twee staten wellicht niet
ongeloofwaardig wilden overkomen wanneer deze zich in de toekomst zouden beroepen op
onvervreemdbare mensenrechten en de zucht naar vrijheid en democratie om internationale
crisissen onder de aandacht te brengen. België verkeerde ook in een lastig parket, wanneer het
geleidelijk aan de democratisch transitie en het respect voor mensenrechten zou gaan
bepleiten in Libië. Toen de opstand in Benghazi werd beantwoord met buitensporige repressie
en Khadaffi meer en meer in het vizier kwam van de internationale gemeenschap, zouden op
dat moment ook Saudische troepen de protesten in Bahrein neerslaan om de Khalifa-
monarchie in stand te houden. Deze gebeurtenissen waren dan weer minder het voorwerp van
internationale verontwaardiging, en dan voornamelijk voor België en Groot-Brittannië, die
sinds jaren lang lucratieve contracten hadden afgesloten met het Saudisch regime, door het
leveren van wapens en Tacticas-pantservoertuigen.164
Dat de protesten in Bahrein voor meer
democratie en vrouwenemancipatie werden neergeslagen door Saudische wapens en
pantservoertuigen van Brits-Belgische oorsprong, was een niet te miskennen deuk in het
imago van de ‘Westerse waardengemeenschap’. Italië zou zich eveneens ongemakkelijk
162
. S. Zemni, ‘Arabisch sociaal protest van revoltes naar revoluties’, in: Samenleving en politiek, 18 (2011),
nr.3, pp. 80-87.
163
. I. Traynor, “Tunisian protests have caught Nicolas Sarkozy off guard”, in: The Guardian, 17 januari 2011.
164
. ‘België levert wapens aan dictaturen die er vreedzame betogers mee doden’, in: Knack, 19 oktober 2011.
54
voelen bij het aanklagen van mensenrechtenschendingen in Libië. Berlusconi zou op een
bepaald moment 43 miljoen euro hebben overgemaakt aan het Khadaffi-regime om er 3
gevangenissen te bouwen, die moesten dienen als uitbesteding van Europe Frontex.165
Italië
had dus afspraken gemaakt met Libië om zoveel mogelijk Sub-Saharaanse vluchtelingen in
Libië tegen te houden, zodat men de oversteek naar het Europese vasteland niet zou maken.
Aangezien Libië de ‘refugee convention’ niet heeft ondertekend, zouden veel van deze
vluchtelingen in deze gevangenissen verstoken blijven van mensenrechten.166
Steven Van
Ackere, toenmalig Belgisch minister van buitenlandse zaken, zou zelfs in het begin van de
Libische opstand letterlijk het belang van Libië blijven onderstrepen als schokdemper tegen
ongecontroleerde migratiegolven naar Europa. Alle humanitaire argumenten voor een
interventie in Libië werden daarom in het begin van de opstand in beraad gehouden, zeker
toen bleek dat België Libië zelfs had gesteund in zijn kandidatuur om lid te worden van de
VN-mensenrechtenraad.167
Als laatste protagonist in de veroordeling van het Khadaffi-regime
was er Groot-Brittanië, dat in de jaren ervoor zeer lucratieve deals had afgesloten met het
Khadaffi-regime, zoals bijvoorbeeld de toegestane concessie aan BP om het exploiteren van
grote hoeveelheden Libische olie mogelijk te maken. De toegang tot Westerse investeerders in
Libië kwam er voornamelijk in ruil voor het opheffen van het VN-wapenembargo tegen Libië.
Het was de tactische keuze geweest van Khadaffi om zich na 11 september 2001 niet tot de
‘axis of evil’ te laten rekenen door toenadering te zoeken tot de VS en Groot-Brittannië. Deze
toenadering was een klassiek voorbeeld van ‘do ut des’. Khadaffi kon zich terug
herbewapenen op de internationale wapenmarkt en investeringen aantrekken, in ruil voor het
tegenhouden van Afrikaanse vluchtelingen die op weg waren naar Europa en concessies voor
Britse, Nederlandse, Italiaanse en Franse multinationals.168
In de periode tussen 2004 en 2011
zou Khadaffi door het verkrijgen van wapens en allerlei ander oorlogsmaterieel nog meer dan
voordien de mogelijk hebben om opstandige groepen regelmatig het zwijgen op te leggen en
was er in geen geval enige bekommernis gerezen bij (West-)Europese beleidsmakers over de
democratische rechten van de Libiërs. Het was, zoals reeds gezegd, pas na het startschot van
de Arabische lente in Tunesië en Egypte, dat men bijna ogenblikkelijk het geweer van
165
. Frontex heeft als taak rond de buitengrenzen van Europa te surveilleren zodoende de influx van illegale
vluchtelingen op doortastende wijze tegen te houden. Zie: C. Shult, ‘Europe’s frontex borderguards strected to
the limit’ , in: Der Spiegel , 21 februari 2011.
166
. B. Hayes, “Dirty deals and unprincipled politics”, in: TNI, maart 2011. 167
. ‘Vanackere: ‘Dreigementen Khadaffi belachelijk’’, in: De Morgen , 21 februari 2011.
168
. B. Hayes, art.cit.
55
schouder veranderde om de situatie in Libië aan te klagen. Volgens Ruddy Doom wilde
Europa daarmee een wit schoentje tussen de deur krijgen bij de potentiële toekomstige
machthebbers, net zoals in Tunesië en Egypte waar men na enige aarzeling toch besliste om
deze revoluties te gaan ondersteunen.169
B) De VN-Veiligheidsraad veroordeelt, De NAVO voert uit
Toen de meest schokkerende beelden van de brutaal neergeslagen protesten in Sirte, Benghazi
en Misrata in maart 2011 ons bereikten, zouden regionale organisaties zoals de Afrikaanse
Unie en de Arabische Liga elk op hun beurt de VN-veiligheidsraad onder druk zetten om actie
te ondernemen. De A.U. bleef inzetten op een onderhandelde oplossing zodoende Khadaffi en
de rebellen in dialoog te laten treden om politieke hervormingen door te voeren zonder verder
bloedvergieten. De rebellen weigerden weliswaar om in overleg te treden met Khadaffi,
aangezien ze enkel en alleen maar genoegen namen met zijn aftreden.170
De Arabische Liga
zou in tegenstelling tot de A.U. wel direct inzetten op een militaire oplossing in het verder
vermijden van misdaden tegen de burgerbevolking. Begin maart verzocht de Arabische Liga
de Veiligheidsraad dan ook om een ‘no-fly-zone’ in te stellen boven het Libische
grondgebied, wat op 17 maart ook gebeurde, onder resolutie 1973. Het verzoek tot deze
resolutie werd door Frankrijk, Groot-Brittanië en Libanon ingediend en werd door 10 van de
15 leden van de Veiligheidsraad goedgekeurd. China, Rusland, India, Brazilië en Duitsland
onthielden zich.171
De VN-veiligheidsraad mandateerde voor het eerst in haar geschiedenis op
basis van de ‘R2P’-norm een humanitaire militaire interventie door resolutie 1973 uit te
vaardigen. De motivering van het beroep op ‘R2P’ was gebaseerd op de misdaden van
Khadaffi tegen de menselijkheid, toen bleek dat niet-militaire maatregelen van het ‘R2P’-
instrumentarium, onder resolutie 1970, niet konden voorkomen dat Khadaffi zijn raids tegen
opstandige burgers zou staken.172
Een ‘no-fly-zone’ werd ingesteld om de Libische
169
. R. Doom, ‘Libië en de ‘Responsibility to protect.’ Een Vredesduif met lood in de vleugels?’, ongepubliceerd,
15 augustus 201, p. 15.
170
. S. Stearns, ‘Lybian Rebels reject African Union Peace Plan’, in: Voice of America, 3 juli 2011.
171
. “Crisis In Lybia”, in: ICRtoP, zie: http://www.responsibilitytoprotect.org/index.php/crises/crisis-in-libya
172
. Binnen resolutie 1970 was een VN-wapenembargo tegen Libië opgenomen alsook een reisverbod voor de
Khadaffi-familie en sleutelfiguren van het regime. Daarnaast werden ook alle tegoeden van de Khadaffi-
familie op buitenlandse rekeningen bevroren en werd de zaak door verwezen naar het Internationaal Strafhof
voor een onderzoek naar mogelijke misdaden tegen de menselijkheid.
56
burgerbevolking te beschermen en alle lidstaten waren geautoriseerd om in samenwerking
met de Veiligheidsraad alle noodzakelijke middelen te gebruiken om bedreigde burgers te
beschermen. VN-secretaris Ban Ki-Moon was dan ook uitgelaten na de stemming van de
resolutie in de Veiligheidsraad en noemde deze beslissing historisch. Hij stelde dat:
“Resolution 1973 affirms, clearly and unequivocally, the international community's determination to
fulfill its responsibility to protect civilians from violence perpetrated upon them by their own
government.”173
De A.U. betreurde de instelling van een militaire interventie onder resolutie 1973, omdat men
naar eigen zeggen het pad voor een onderhandelde oplossing vroegtijdig had verlaten. Vanaf
19 maart dan zou een coalitie van staten, onder het commando van de NAVO, de ‘no-fly-zone’
afdwingen en zou ze gaandeweg de rebellen beginnen ondersteunen vanuit de lucht in Benghazi en
Misrata en later in Tripoli en Sirte.174
Al vrij snel zou daar kritiek op komen omdat de
NAVO-operatie ‘Unified Protector’ volgens velen het VN-mandaat overschreed. De
Arabische liga had het over een disproportioneel gebruik van geweld en China en Rusland
veroordeelden de acties van de NAVO, aangezien de humanitaire missie meer en meer het
karakter van éénzijdige inmenging begon te verkrijgen in het tot stand brengen van ‘Regime
Change’.175
Moreno O’Campo, openbare aanklager van het Internationaal Strafhof, zou
daarenboven in zijn tweede rapport, gericht aan de Veiligheidsraad, melding geven van
oorlogsmisdaden die begaan werden door zowel de Khadaffi-troepen als de rebellen. De
NAVO werd er vervolgens ook ter verantwoording geroepen omwille van de roekeloosheid
van de bombardementen die onschuldige burgers het leven zouden hebben gekost.176
Het
ondersteunen van de rebellen door hen te bewapenen, wat eveneens een schending inhield van
het VN- wapenembargo, en de bombardementen die uitgevoerd werden op de stellingen van
Khadaffi, zouden in geen geval stroken met resolutie 1973, aangezien men alle Libische
burgers diende te beschermen, dus ook diegenen die bedreigd werden door de milities van de
rebellen. Veel Libiërs zouden vluchten naar Tunesië , Egypte en Tsjaad om aan het
bloedvergieten te ontsnappen. Bovendien zouden Libiërs ook vluchten wegens een gebrek aan
173
. ‘Libya: Ban welcomes Security Council authorization of measures to protect civilians’, in: Un News Centre
18 maart 2011.
174 . De coalitie bestond uit 15 Navo-lidstaten, Zweden, Qatar, Jordanië en de Verenigde Arabische Emiraten.
175
. “Crisis In Lybia”, in: ICRtoP, zie: http://www.responsibilitytoprotect.org/index.php/crises/crisis-in-libya
176
. ICC, Second report of the prosecutor of the international criminal court to the UN security council pursuant
to UNSCR 1970 , 2011.
57
toegang tot voedingswaren, drinkbaar water en medische zorgen, zoals blijkt uit een rapport
van het OCHA van 23 juni 2011.177
De rebellen zouden in het acht maanden durende conflict
uiteindelijk de situatie naar hun hand zetten en Khadaffi op 20 oktober 2011 bij Sirte
gevangen nemen, waarna hij in verdachte omstandigheden werd geëxecuteerd. De NAVO-
operatie eindigde op 31 oktober 2011 en de Nationale Overgangsraad met Mustafa Abdul Jalil
als nieuwe vertegenwoordiger van het Libische volk, zou gaandeweg door de internationale
gemeenschap worden erkend. Het conflict in Libië kwam hiermee tot een einde, maar in de
nasleep ervan rezen er toch enkele fundamentele vragen over de legitimiteit en het
welwillende karakter van de NAVO-bombardementen.
C ) ‘R2P’ en resolutie 1973: Trojaans paard of geloofwaardige interventie?
Een cynische bedenking bij het implementeren van de ‘R2P’-norm in Libië zou de volgende
kunnen zijn: Hoe massaal moeten bepaalde misdaden tegen de menselijkheid zijn om als
genocide te worden bestempeld? Wanneer kan men spreken over een intentioneel proces van
geplande burgermoord? Het spreekt voor zich dat het verlies van elk mensenleven er één te
veel is, maar er ontstaat al vrij snel een schemerzone tussen casuïstiek en willekeur wanneer
men bepaalde gevallen zal bestempelen als humanitaire urgenties en andere niet. Zoals reeds
werd aangehaald, zouden simultaan met de militaire interventie in Libië vele andere
opstanden in de Arabische wereld brutaal neergeslagen worden. Dit gegeven mag in geen
geval een pleidooi vormen om het kind met het badwater weg te gooien, maar het mag
anderzijds ook geen aanleiding geven tot een debat dat wordt geplaagd door naïviteit, als zou
de ‘R2P’-norm het vroegere recht op humanitaire interventie vervangen door iets ‘nieuws’ en
onmiskenbaar onbaatzuchtig. Wil de ‘R2P’-norm een legitiem instrument blijven, dan mag
het niet verglijden in een ‘Responsibility to Select’- norm.178
Dit neemt niet weg dat de
internationale gemeenschap mag interveniëren wanneer niet overal tegelijkertijd militair kan
worden tussengekomen, maar het verdient wel enige argumentatie als men ergens
intervenieert en elders niet. Zo betoogt Harry Kazianis in het geval van Libië dat:
“If Gaddafi were to win, vital oil and natural resources that power large parts of Europe’s
economy would vanish for the foreseeable future with Libya possibly returning to terrorism
177
. OCHA, Lybian Arab Jamahiriya crisis: Situation Report , nr. 46, 23 juni 2011. 178
. K. Colijn, ‘De responsibility to select’, in: Vrij Nederland , 28 maart 2011.
58
with a small arsenal of chemical weapons at its disposal. Realism is the best explanation for
the motives and explanations of this intervention. Let there be no doubt, intervening powers
are looking to assist the Libyan people and ensure they are not being slaughtered at the hands
of Gaddafi. However, what drives nations such as France, Great Britain, and even the former
colonial master of Libya, Italy to intervene in such a matter is their national interest. This
may be the difference in intervening in this conflict as opposed to all the other “Arab Spring”
movements that have sprung up around the globe.”179
Kazianis’ betoog geeft dus aan dat wanneer belangen en waarden samenvallen, er een
interventie zal plaatsvinden, en waar dat niet noodzakelijk zo is, er opvallend weinig aandacht
wordt aan geschonken. Volgens Kazianis zal het ‘R2P’-instrumentarium dan enkel in werking
treden wanneer het nationale belang van machtige staten in de VN-veiligheidsraad in het
gedrang komt. Frans filosoof Bernard-Henry Lévy maakt dan terug abstractie van
zogenoemde nationale belangen en stelt dat de gewetensbezwaren van de leden van de
internationale gemeenschap als enige motieven weerhouden moeten worden om de interventie
te begrijpen.180
Alex J. Bellamy vindt de implementering van resolutie 1973 dan weer een
mijlpaal in het internationale recht, aangezien het een precedent kan scheppen voor
toekomstige militaire humanitaire interventies. Het kan de norm van ‘R2P’ optillen naar een
gewettigde statenpraktijk en indien de NAVO-operatie in Libië tot een goed einde wordt
gebracht, zal “Not only Lybia be transformed, but tyranny everywhere will put to notice”.181
Volgens Bellamy is de situatie in Libië dus een begin van een nieuwe episode in het
internationale recht, waar de ‘R2P’-norm het vroegere toegeëigende recht van humanitaire
interventie zal gaan vervangen. Dit wordt dan terug tegengesproken door Jean Bricmont, die
het een zoveelste uiting van ‘humanitair imperialisme’ vindt en het humanitaire discours
enkel en alleen maar beschouwt als een glijmiddel om de publieke opinie warm te maken voor
een militair ingrijpen, dat enkel en alleen maar ingegeven is door eigenbelang en
geopolitiek.182
Gilbert Achcar nuanceert en stelt: “I believe that from a anti-imperialist
179
. H. Kazianis, ‘Intervention in Lybia: Example of ‘R2P’ or ‘Classic Realism’?’, in: e-International Relations,
6 juni 2011.
180
. B.H. Lévy, ‘Sarkozy, Lybia and Diplomacy of Extreme Urgency’, in: Huffington Post , 11 maart 2011.
181
. A.J. Bellamy, ‘We can’t dodge the hard part stabilising Lybia’, in: The Australian, 21 maart 2011.
182
. J. Bricmont, ‘The Old Gang's All Here. Libya and the Return of Humanitarian Imperialism’, in:
Counterpunch, 8 maart 2011.
59
perspective , one cannot and should not oppose the no-fly zone, given that there is no
plausible alternative for protecting the endangered population.”183
Achcar geeft hier aan dat,
ondanks de dubbele standaarden van de Westerse staten, men niet lijdzaam mag toezien hoe
Khadaffi zich zou wreken op de rebellen. Er moest dus iets gebeuren, ook al zijn de motieven
niet steeds duidelijk en zuiver humanitair. Een dergelijke argumentatie kan volgens anderen
dan moeilijk worden volgehouden als de NAVO-strijdkrachten zich niet houden aan het VN-
mandaat door duidelijk partij te kiezen voor de oppositie. Ludo De Brabander voert zelfs aan
dat er door het verder militariseren van het conflict meer slachtoffers zijn gevallen dan
voorkomen, omdat het aanleiding heeft gegeven tot een verdere escalatie met meer
bloedvergieten tot gevolg.184
De voormalige Franse ambassadeur in Libië, Patrick Haimzadeh,
beweert zelfs in een polemisch artikel ‘les dix erreurs de L’Otan en Libye’ dat men het beeld
systematisch heeft gevoed van een Libië dat enkel en alleen wordt samengehouden door angst
en repressie. Hij nuanceert dit door te beweren dat: “Le schéma binaire du bien contre le mal
et du peuple en armes contre le dictateur isolé est donc une belle image de philosophe
parisien qui malheureusement ne correspond pas aux réalités du terrain.’’185
Pas na de
luchtaanvallen van de NAVO zou de situatie volgens Haimzadeh pas echt escaleren en
polariseren.186
Het uitvaardigen van resolutie 1973 onder de ‘R2P’-norm was legaal en zelfs legitiem, des te
meer omdat het de goedkeuring en ondersteuning genoot van de Arabische Liga. Dit zorgde er
dan ook voor dat de traditionele veto’s van China en Rusland ten voordele van
Staatssoevereiniteit achterwege bleven. Desalniettemin zou men heel wat vraagtekens
plaatsen bij de interpretatie van resolutie 1973 van de NAVO. Professor Hans Kochler,
voorzitter van IPO (International Progress Organisation), verstuurde daarom een
memorandum naar de voorzitter van de VN-Veiligheidsraad en secretaris-generaal Ban Ki-
Moon. In de eerste paragraaf van dit memorandum neemt hij de passage ‘all necessary
means’ van resolutie 1973 onder vuur. De aangespoorde partijen worden in de resolutie
uitgenodigd om ‘alle noodzakelijke maatregelen’ te nemen om ‘de burgers te beschermen’ en
om ‘de naleving van het vliegverbod te handhaven’. Volgens Kochler geven dergelijke vage
183
. S.R. Shalom, ‘Lybian Developments: Interview with Gilbert Achcar’, in: Red Pepper, maart 2011.
184
. L. De Brabander, ‘De NAVO-oorlog in Libië geslaagd?’, in: Vrede, 54 (2011), nr. 412, p. 42.
185
. P. Haimzadeh, ‘les dix erreurs de L’Otan en Libye’, in: Mediapart, 23 juni 2011.
186
. Ibidem
60
en ongedefinieerde omschrijvingen aanleiding tot misbruik, want in een internationale context
van machtspolitiek zullen onduidelijke passages steeds geïnterpreteerd worden in functie van
de belangen van de interveniërende staten. Daarom kunnen deze bepalingen volgens Kochler
nooit de basis verlenen waarop een legaal verantwoorde actie kan uitgevoerd worden.
Onduidelijke bepalingen werden dan ook al vaak gebruikt als voorwendsel voor het gebruik
van bijna ongebreideld geweld.187
Deze opmerking lijkt bevestigd te worden door de feiten,
aangezien de NAVO het mandaat van de Veiligheidsraad overtrad, door een proces van
‘regime change’ te faciliteren. Gespecialiseerde commando’s van Frankrijk en Groot-
Brittannië, in samenwerking met elitetroepen van Jordanië en Qatar hebben achter de
schermen de militaire operaties geleid, waarbij de rebellen vaak werden opgevoerd als ‘cover’
voor de publieke opinie.188
Daarenboven zouden de NAVO-bombardementen veel ‘collateral
damage’ hebben veroorzaakt en zou door het bewapenen van de rebellen de burgeroorlog in
stand worden gehouden. Volgens Ludo De Brabander had een groot aantal doden vermeden
kunnen worden als de NAVO geen veto had uitgesproken tegen een onderhandelde oplossing,
in navolging van de voorstellen van de Afrikaanse Unie.189
De gedachte dat de NAVO-
interventie volgens resolutie 1973 net het doel had om burgerslachtoffers te vermijden, maar
er uiteindelijk zou toe bijgedragen hebben dat de slachtoffertol is toegenomen, is een
oncomfortabele gedachte. Als men het NAVO-optreden in Libië dan zou aftoetsen aan de
‘just cause’-clausule en de vier ‘precautionary principles’ van de ‘just war-theory’, dan kan
men het NAVO-optreden in Libië minstens als controversieel bestempelen.
D ) De NAVO-operatie geëvalueerd aan de hand van de ‘just war theory’
De NAVO-operatie in Libië is ingegeven door een ‘just cause’, aangezien Khadaffi zelf te
kennen gaf dat hij de opstandelingen uit Benghazi geen genade zou toekennen en dat alle
andere gebieden waar opstandelingen zich schuil hielden, zouden gezuiverd worden.
Dergelijke uitspraken werden ernstig genomen en zouden de genocidaire intentie van
Khadaffi bewijzen. Ibrahim Dabbashi, permanent vertegenwoordiger voor Libië bij de VN,
187
. H. Kochler, ‘All Necessary Means’, in: IPO Information Service, paragraaf 1, 28 maart 2011.
188
. B. Starr, ‘Foreign forces in Libya helping rebel forces advance’, in: CNN World , 24 augustus 2011.
189
. L. De Brabander, art. cit., p. 44.
61
zou de VN-veiligheidsraad dan ook alarmeren voor de komende zuiveringsacties.190
Ondanks
deze aantijging van genocide, gebaseerd op de uitspraken van Khadaffi, wat een
sleutelargument was voor de VN-veiligheidsraad om in actie te treden, zouden in de eerste
week van de opstand vierentachtig doden vallen, zowel bij Khadaffi-aanhangers als
rebellen.191
Deze doden vallen uiteraard te betreuren, maar in tegenstelling tot Khadaffi’s
dreigende retoriek, werden geen bewijzen gevonden van geplande genocidaire praktijken. De
retoriek van Khadaffi werd daarom door mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights
Watch niet langer au sérieux genomen, wat nog meer het geval was toen werd ontkracht dat er
massale verkrachtingen plaatsvonden en zwarte huurlingen waren gerekruteerd om
onschuldige burgers te vermoorden.192
Deze bevindingen doen geenszins afbreuk aan de
realiteit van brutale mensenrechtenschendingen uit het verleden ten aanzien van dissidenten,
of tijdens de opstand, maar grootschalige zuiveringsoperaties bleven ondanks Khadaffi’s
dreigende grootspraak weliswaar uit. Toch zou de internationale gemeenschap op basis van de
aantijgingen van genocide beroep doen op de ‘R2P’-norm en zou de NAVO haar optreden
grotendeels rechtvaardigen door deze ‘just cause’, terwijl er, mits enig cynisme, geen
genocide plaatsvond. Daarnaast is reeds aangehaald dat een interventie in Libië werd opgezet
om ‘burgers te beschermen’, terwijl de bloedig neergelsagen opstanden in Yemen en Bahrein
werden ontzien. Ondanks het feit dat men niet overal tegelijk kan interveniëren en dat
sommige objectieve factoren bijdragen tot deze of gene interventie, doet het toch afbreuk aan
het ‘just cause’-principe aangezien volgens Hans Kochler de VN-veiligheidsraad duidelijk
gekozen heeft voor een beleid van dubbele standaarden, dat gedetermineerd lijkt te zijn door
de economische en strategische belangen van de interveniërende landen.193
De opwerping van
Kochler brengt ons automatisch bij de vraag of de interveniërende protagonisten op basis van
‘the right intention’ zijn tussengekomen om de prioritaire doelstelling van resolutie 1973 te
realiseren, namelijk: het ‘beschermen van burgers’ en in het verlengde daarvan : een
‘onmiddellijk staakt-het-vuren’. Er werd reeds aangehaald dat zowel Italië, Groot-Brittannië
en Frankrijk voornamelijk vanuit een welbegrepen belangenpolitiek Libië als een strategische
partner beschouwden in het tegenhouden van Sub-Saharaanse vluchtelingen, het mogelijk
190
. ‘Gaddafi speech was ‘code’ to begin genocide against Libyans’, in: The Telegraph, 23 februari 2011.
191
.‘84 Dead In Libya Protests In 3 Days: Human Rights Watch’, in: Huffington Post , 18 februari 2011.
192
. ‘Geen bewijzen voor Viagra- en genocideverhalen over Kaddafi’, in: De Volkskrant, 24 juni 2011; ‘HRW:
No mercenaries in eastern Libya’, in: Radio Netherlands Worldwide , 2 maart 2011.
193
. H. Kochler, Art. Cit., paragraaf 11.
62
maken van wapenexport en concessies voor olie-exploitatie. Dat de motiviaties van de
initiatiefnemers Frankrijk en Groot-Brittanië enkel en alleen zouden ingegeven zijn door
oliebelangen doet de waarheid ongetwijfeld veel onrecht aan, maar het niet in rekening
brengen zou eveneens van een zekere naïviteit getuigen. Uiteindelijk zou niks er op wijzen dat
Khadaffi geen olie meer zou leveren aan Groot-Brittannië, Frankrijk en Italië wegens de
contracten die sinds 2007 waren afgesloten, maar volgens Gerbert Van Der Aa, auteur van
‘Khadaffi’s woestijn’, “was het grootste probleem met Khaddafi dat afspraken niet werden
nagekomen. Je wist eigenlijk nooit met wie je zaken deed en er was ook veel corruptie in
Libië. Die onzekerheid was misschien te groot voor hen."194
De Westerse oliebedrijven: ENI(
Italië), Total (Frankrijk), Conoco Philips (VS) en BP (Groot-Brittannië) hadden bovendien
zwaar geïnvesteerd in Libië, waardoor de vrees leefde dat bij het begin van de opstand de
olie-ontginning in de problemen zou geraken. Daarom zou een tussenkomst in het conflict
voor de nodige stabilisering kunnen zorgen en zou de latere ondersteuning van de rebellen een
betere uitgangspositie kunnen bieden voor de interveniërende staten om toekomstige olie-, gas
–en infrastructuurcontracten in de wacht te slepen.195
Bovendien zou een militair NAVO-
optreden een welgekomen gelegenheid aanreiken voor president Sarkozy in Frankrijk en
premier David Cameron in Groot-Britannië om hun gedaalde populariteit terug op te krikken
door hun eigen ‘Falklands Moment’ te benutten.196
Een andere belangenoverweging, dit keer
van de VS, is van meer geostrategische aard. De coördinatie van de militaire operaties van de
VS op het Afrikaanse continent, gebeurt nog steeds vanuit Stuttgart in Duitsland. Aangezien
de VS al langer naar een hoofdkwartier zoeken op het Afrikaanse continent en Khadaffi één
van de grootste tegenstanders was voor dat plan, zou men nu de kans krijgen om zich te
vestigen in een strategisch gelegen land als Libië wanneer Khadaffi van het toneel zou
verdwijnen. De taak van het operatiekwartier AFRICOM zou er dan uit bestaan om de strijd
tegen terroristische netwerken op te voeren. Volgens het document van de neoconservatieve
denktank ‘Heritage Foundation’ zou het ook een uitstekende gelegenheid bieden om snel te
kunnen ingrijpen met land-en zeemacht indien vitale Amerikaanse belangen op het Afrikaanse
contintent in het gedrang zouden komen.197
Daarnaast zou Khadaffi de inkomsten van zijn
194
. M.E. Khalfioui, “interview met Gerbert Van Der Aa”, in: De Wereld Morgen, 27 september 2011.
195
. L. De Brabander, Art.cit., pp. 42-43.
196
. B. Hayes, art. cit.
197
. J.J. Carafano en N. Gardiner, ‘U.S. Military Assistance for Africa: A Better Solution’, in: The Heritage
Foundation, 15 oktober 2003.
63
oliepolitiek ook aanwenden om zich minder afhankelijk te maken van de Bretton-
Woodsinstellingen. Hij speelde dan ook met het idee om een Afrikaanse Investeringsbank met
intrestvrije leningen op te richten, alsook een Afrikaans Monetair Fonds, wat de dominante
positie van de dollar in gevaar zou brengen. Het elimineren van Khadaffi bood dus meer
voordelen dan nadelen voor de buitenlandse VS-politiek.198
Al deze economische, politieke en geostrategische argumenten in beschouwing genomen,
geven een minder geloofwaardige indruk aan het motief van humanitaire interventie. Het
humanitaire discours wordt bovendien nog meer in haar geloofwaardigheid aangetast
wanneer men weet dat het ‘Westen’ voordien niet echt bekommerd was om de mensenrechten
van de Libiërs, aangezien Khadaffi tussen 2004 en 2010 een strategisch en economisch
interessante partner was geweest van de interveniërende staten. Naast het dubieuze karakter
van de ‘right intention’, zou het principe van ‘last resort’ en ‘proportional means’ immers
ook een interpretatieverschuiving ondergaan wanneer de NAVO-operatie van naderbij wordt
bekeken. Toen de NAVO overging tot het bombarderen van de stellingen van Khadaffi en
daarna het VN-wapenembargo uit resolutie 1970 overtrad door de rebellen te bewapenen,
hield het dus allerminst rekening met de proportionaliteit van de gebruikte middelen om de
beoogde doelstelling van resolutie 1973 te bereiken. Meer nog, de doelstelling werd zelfs
aangepast, in het faciliteren van ‘Regime Change’. Hans Kochler stelt dat het ontbreken van
een duidelijke definiëring van ‘alle noodzakelijke middelen’ uit Resolutie 1973, het in
principe onmogelijk maakt om de compatibiliteit en de adequaatheid van de genomen
maatregelen te toetsen aan de in de resolutie vooropgestelde doelstellingen. Deze situatie
garandeert in feite dat de betrokken staten en groepen van staten, net zoals hun militaire en
politieke leidinggevenden, buiten enig kader van controle en in totale straffeloosheid kunnen
handelen.199
Aangezien de prioritaire doelstellingen van resolutie 1973 al vrij snel door de
NAVO werden vervangen door ‘regime change’, zouden onderhandelde oplossingen voor het
conflict dan ook vrij snel verwaarloosd worden. In het kader van de ‘responsibility to prevent’
om verder menselijk leed te voorkomen, zouden de bemiddelingsvoorstellen van de
Afrikaanse Unie zowel door de NAVO, als door de rebellen geweigerd worden. Een
198
. L. De Brabander, art. cit., p. 43.
199
. H. Kochler, art.cit.,paragraaf 2.
64
mogelijke politieke en onderhandelde oplossing werd op die manier niet in overweging
genomen, wat het principe van ‘last resort’ min of meer op losse schroeven zet.200
Het laatste principe dat de toetsing moet doorstaan, betreft dan het gegeven van ‘reasonable
prospects’. Dit criterium veronderstelt dat alle militaire acties niet meer leed mogen
veroorzaken dan ze eigenlijk wilden vermijden. Men zou kunnen aannemen dat de NAVO
door het bewapenen van de rebellen en dus het verder militariseren van het conflict de
burgeroorlog meer deed escaleren in plaats van deze te verijdelen. Vele Libiërs sloegen op de
vlucht, volgens het IOM ( International Organisation for Migration) zo’n 768.372, en vele
vergeldingsacties vonden plaats, zowel door Khadaffi-getrouwen als door rebellen.201
Vele
zwarte seizoensarbeiders en immigranten werden het slachtoffer van zware
mensenrechtenschendingen en discriminatie door de rebellen, wegens de voordien verspreide
mythe van de zwarte huurlingenbrigades die zouden ingezet zijn tegen de Libische
opstandelingen.202
Bovendien zou heel wat civiele infrastructuur door de gevechten en de
bombardementen van de NAVO beschadigd zijn, wat de Libische bevolking in haar totaliteit
heeft getroffen door het gebrek aan elektriciteit, medische voorziening en waterdistributie.203
Men kan dus besluiten dat een ‘no-fly-zone’ verantwoord was om ‘burgers te beschermen’ die
slachtoffer zouden worden van Khadaffi’s repressie, maar het ondersteunen van de rebellen in
hun opstand, en daarmee partij kiezen in een binnenlands conflict kan bezwaarlijk
verantwoord worden genoemd in het kader van een ‘R2P’- opdracht en is dus minstens
controversieel te noemen. Daarenboven kan men de legitieme vraag stellen of er minder
slachtoffers zouden gevallen zijn, indien de NAVO zich niet had ingelaten met ‘regime
change’. Niettegenstaande het feit dat Khadaffi geliefd was binnen de Afrikaanse Unie,
wegens diens pan-Afrikaanse engagementen, was een bemiddelingsvoorstel van deze AU een
zekere aanzet tot een niet-militaire oplossing van het conflict. Khadaffi was hiertoe bereid,
maar de NAVO en de rebellen niet. Binnen het voorstel van de A.U., in het kader van de
‘responsibility to prevent’, worden veel geweldloze en meer proportionele middelen
200
. ‘Libyan Rebels Reject African Union Peace Plan’, in: Voice of America, 3 juli 2011.
201
. Amnesty International, The Battle for Lybia. Killings, disappearances and Torture, Londen, 2011, pp. 57-
90; IOM, Migration Crisis from Lybia, 7 november 2011.
202
. D. Zucchino, ‘Libyan rebels appear to take leaf from Kadafi's playbook’, in: Los Angeles Times, 24 maart
2011.
203
. Médécins Sans Frontières, Libya: 'Almost all of the hospitals' in Tripoli 'are receiving wounded', 25 augustus
2011.
65
aangereikt om tot een ‘staakt-het-vuren’ te komen en ‘burgers te beschermen’. Een VN-
vredesmissie op het terrein om eventuele politieke onderhandelingen tussen rebellen en het
Khadaffi-regime te begeleiden, is één van de aangereikte middelen binnen dit vredesplan.204
Frankrijk, Groot-Brittannië of de VS hadden de rebellen eventueel kunnen overtuigen om
eraan deel te nemen, maar verkozen daarentegen de militaire optie en ondersteunden de
rebellen, waardoor deze zich geruggensteund voelden en dus minder geneigd waren tot
onderhandelingen.
Khadaffi regeerde 41 jaar met ijzeren hand in Libië, waarbij mensenrechtenschendingen en
onderdrukking van dissidenten schering en inslag waren. Er zou hoe dan ook een
democratische transitie plaatsvinden, maar deze tot stand brengen door dissidente groepen
binnen een samenleving aan de macht te helpen die mogelijks evenzeer weinig affiniteit
hebben met democratie of mensenrechten, is zand in de ogen strooien van de publieke opinie,
aldus Jef Lambrecht.205
Democratie gewapenderhand importeren, is geen succesformule zoals
men dat ervaren heeft in Irak en nu in Afghanistan, het is veeleer een proces dat groeit met
vallen en opstaan en wordt meestal door een brede volksbeweging gedragen, zoals in Egypte
en Tunesië. In Libië kan in dit geval niet gesproken worden over een brede volksbeweging,
maar wel van een lokale opstand die begon in Benghazi en in aanzienlijke mate werd
ondersteund door NAVO-strijdkrachten.206
In elk geval weet men van de Nationale
Overgangsraad niet of ze democratische hervormingen genegen zijn. Daarnaast heeft men ook
geen enkele garantie dat mensenrechten nu gerespecteerd zullen worden. Dat er een vrij,
democratisch en humaan Libië zal oprijzen uit de as van het Khadaffi-tijdperk, of dat in het
andere geval het ene barbaarse regime het andere zal vervangen, blijft afwachten. Wat men
wel weet, is dat de Nationale Overgangsraad kampt met een probleem van legitimiteit,
aangezien een groot deel van de Libische bevolking de Nationale Overgangsraad niet
erkent.207
De kiemen van instabiliteit blijven dus aanwezig. Het resultaat van deze hele
humanitaire operatie is een betere politieke en economische uitgangspositie voor de
interveniërende staten in hun toekomstige afspraken met het nieuwe Libische regime en, naar
mijn mening, veel onzekerheid voor de Libische bevolking. De casus Libië biedt daarom
204
. “Libyan Rebels Reject African Union Peace Plan”, in: Voice of America, 3 juli 2011.
205
. J. Lambrecht, ‘Ten oorlog! Nu ook in Syrië!’, in: De Morgen, 15 februari 2012.
206
. B. Jones, ‘Libya and the responsibilities of power’, in: Survival, 53( 2011) , nr.3, pp. 51-60.
207
. P. Apps, ‘Factbox: Lybia’s tribal, cultural divisions’, in: Reuters, 25 augustus 2011.
66
terug stof tot discussie aan voor de geloofwaardigheid van het internationale recht en de norm
‘R2P’ in een wereld met ongelijke machtsverhoudingen.208
Daarnaast heeft de NAVO zich
terug ontpopt als een mondiale actor en heeft deze als onderaannemer van de VN-
veiligheidsraad de uitkomst van het conflict in Libië mee helpen bepalen, buiten resolutie
1973 om. De legaliteit van de operatie kan dus bezwaarlijk volgehouden worden en de
legitimiteit ervan is minstens bedenkelijk. Dat de NAVO zich gedraagt als een wolf in
schaapskleren in het tot stand brengen van de politieke en economische agenda van haar
machtigste lidstaten, onder het mom van ‘R2P’, is misschien een brug te ver. Maar dat neemt
niet weg dat een mensenrechtendiscours handig uitkomt om inmenging te rechtvaardigen,
zoals blijkt uit ontelbare voorbeelden uit het verleden.
V. ‘Humanitair imperialisme’ verpakt in mensenrechtenretoriek
Koning Leopold II richtte in september 1876 de ‘Association Internationale Africaine’ op met
een filantropisch en wetenschappelijk doel. Enerzijds wou hij de vruchten van de Westerse
beschaving delen met het Centraal-Afrikaanse hartland en anderzijds zou hij een einde maken
aan de inhumane slavenhandel. Leopold II zou zich gedeeltelijk bedienen van een humanitair
discours om Congo in zijn persoonlijk bezit te krijgen teneinde de natuurlijke rijkdommen van
het land te exploiteren ‘ter zijner persoonlijken titel’. Honderdduizenden Congolezen zouden
dan in het laatste kwart van de 19e eeuw bezwijken onder het koloniale rubber-en
plantageregime van Leopold II, die er ondermeer op basis van humanitaire voorwendsels in
was geslaagd om Congo te koloniseren.209
Het spreekt voor zich dat
mensenrechtenschendingen in het verleden dikwijls werden aangegrepen om inmenging te
rechtvaardigen, terwijl het proces van inmenging, in dit geval het 19e eeuwse imperialisme,
vaak nog grotere mensenrechtenschendingen in zich droeg. Aangezien de staten in het Zuiden
nu onafhankelijk zijn geworden door het proces van dekolonisatie, blijft de wereld nog steeds
in de greep van ongelijke machtsverhoudingen. James Ferguson stelt dan ook onomwonden
dat “The world has changed into a fundamentally reconfigured politico-spatial world order. But,
208
. N. Chomsky, ‘Zo gaat dat in de wereld van de olie’, in: De Morgen, 9 april 2011.
209
. R. Coolsaet, België en zijn buitenlandse politiek 1830-2000, Uitgeverij Van Halewijck, Leuven, 2001, pp.
145-153.
67
imperialism is undoubtedly alive and well”.210
Een verdere semantische reconstructie van het
begrip imperialisme, of van haar voorlopers doorheen de tijd, zou immers een interessante en
inzichtrijke lezing kunnen opleveren. Het zou ongetwijfeld bijdragen tot de opvatting dat de
geschiedenis nooit haar gerechten tweemaal op dezelfde manier bereidt, maar toch telkens
dezelfde ingrediënten hanteert.211 Sinds de oprichting van de VN zijn waarden als
onafhankelijkheid en soevereiniteit belangrijke, zoniet de belangrijkste waarden in de
internationale gemeenschap. Maar toch geraken de meeste voormalige kolonies nog steeds
niet in een stroomversnelling, kunnen zij geen zelfstandige economische politiek voeren en
hebben zij nauwelijks enig internationaal politiek gewicht, met uitzondering dan van de
zogenaamde BRICS-landen.212
De blijvende knechting van Derdewereldlanden aan de
Westerse staten, die de internationale financiële instellingen naar hun hand blijven zetten,
vervangen min of meer het directe kolonialisme in een informeel, versluierd imperialisme.213
Een dergelijk beleid behoeft dan ook een zekere ideologische legitimering die haar
uitdrukking vindt in een bepaald discours. Dat discours is dikwijls aan herziening toe, maar
het blijft toch een aantal elementen in zich dragen die de geschiedenis lijkt te overspannen. De
impact van een discours, en de identificatie ermee, is reeds op een uitvoerige en onthullende
manier geanalyseerd door Edward Saïd’s werk: ‘Oriëntalism’. Het heeft op een
wetenschappelijke manier de basis van de ‘Westerse’ perceptie ten aanzien van het Oosten, en
bijgevolg ook ten aanzien van het Zuiden blootgelegd. De auteur geeft dan ook aan dat het
‘Westen’ een bepaalde ‘imaginaire geografie’ heeft ontwikkeld, waardoor het zichzelf
legitimeert om bepaalde interventies te organiseren in de Derde Wereld op basis van de
geconcipieerde dualiteit van barbaarsheid en beschaafdheid.214 Met het uitgangspunt van Saïd
in het achterhoofd, zou men bijvoorbeeld het gedicht van Rudyard Kipling: ‘The White men’s
burden’, uit 1899, kunnen vergelijken met het discours van de Wereldbank van het afgelopen
decennium. Dit levert ogenschijnlijk een verschillende lezing op tussen de toenmalige en de
huidige doelstellingen van de ‘Westerse mogendheden’ ten aanzien van het onderontwikkelde
Zuiden. Maar als men het discours van de Wereldbank ten gronde analyseert, dan zijn de
210
. J. Ferguson, ‘Neoliberalism and its uses’, in: Antipode, (41)2010, nr.1, p. 169.
211
. R. Coolsaet, Macht en waarden in de wereldpolitiek, Academia Press, Gent, 2010, p. IX.
212
. De BRICS-landen bestaan uit: Brazilië, India, China en Zuid-Afrika.
213
. Zie: S. Amin, Imperialism and unequal development, Monthly Review Press, New York, 1977.
214
. E. Saïd, Oriëntalism, Londen, Penguin, 2003, pp. 1-28.
68
structurele aanpassingsprogramma’s, die voortkomen uit de ‘(post-)Washington-consensus’ ,
en het latere aangepaste ‘Poverty reduction strategy program’, beiden ingebed in een discours
van neoliberaal interventionisme, dat eveneens een ‘bepaalde beschavingsagenda’ tracht te
realiseren.215
De economische interventies van het IMF, de Wereldbank en de
Wereldhandelsorganisatie, die staten van het Zuiden in een welbepaald economisch keurslijf
dwingen, beperken in aanzienlijke mate de economische soevereiniteit van een staat in het
bepalen van prioriteiten voor ontwikkeling. Dit gegeven is een eerste vorm van zwakte
tegenover de economische en financiële macht van de rijke geïndustrialiseerde staten.
Daarnaast herbergt de ‘R2P’-norm het latente gevaar van politieke of militaire inmenging,
daar het kan ingeroepen worden door machtige staten die omwille van geostrategische
belangen een interventie kunnen bepleiten. Humanitaire prioriteiten kunnen dan in de realiteit
gebruikt worden door grootmachten om het ondermijnen van nationale soevereiniteit te
rechtvaardigen in toekomstige militaire interventies.216
Dit gegeven vormt een tweede vorm
van zwakte voor fragiele staten, daar machtige staten die beschikken over veel politieke en
militaire macht vaak het internationale recht kunnen misbruiken in functie van een specifieke
belangenagenda. Als de VS een ‘preventive strike’ uitvoeren tegen Irak in 2003 op basis van
zelfverdediging tegen mogelijke wapens van massavernietiging en daarna een bezetting
rechtvaardigen met een humanitair discours, dan zou Bangladesh evenzeer een preventieve
aanval mogen uitvoeren op het Amerikaanse grondgebeid wegens zelfverdediging.
Bangladesh zou dan ter rechtvaardiging kunnen aanvoeren dat het verminderen van de
Amerikaanse uitstoot van broeikasgassen het land niet van de kaart zal vegen door
overstromingen.217
Dit provocatief voorbeeld toont aan dat het internationale recht zou
vervangen worden door willekeur, indien de VN-Veiligheidsraad telkens omzeild zou
worden. Het toont ook aan dat Bangladesh nooit de militaire, politieke of economische macht
zal bezitten om de VS een ander energieconsumptiepatroon op te leggen, terwijl de VS wel in
de mogelijkheid zijn om eigengereid op te treden met militaire middelen. Vandaar dat het
internationale recht en de Veiligheidsraad zo belangrijk zijn in het waarborgen van het
bestaansrecht en de soevereiniteit van zwakke staten. Verder kan het zogenaamde
‘humanitaire imperialisme’ ook ingegeven zijn vanuit veiligheidsoverwegingen van een land
215
. Z. önis en F. Senses, Rethinking the emerging post-Washington consensus, Ankara, E.R.C., 2003, pp. 5-8
216
. J. Bricmont, ‘The problem with the “Responsibility To Protect”. Bombing for a juster world?’, in: Third
world quarterly, (30) 2009, nr.1.
217
. J. Bricmont, Humanitaire interventies. Mensenrechten als excuus voor oorlog, EPO, Berchem, 2008, p. 134
69
om een interventie te rechtvaardigen. In de nasleep van de terroristische aanslagen van
september 2001 wordt de oproep van ‘nation-building’, vooral in de VS, door
neoconservatieve politici en academici steeds luider. Er werd zelfs openlijk in de
Amerikaanse publieke opinie gesproken over de nieuwe imperiale last van de VS om een
veiligere wereld te creëren. De VS en hun NAVO- bondgenoten zouden naar verluid op lange
termijn baat hebben bij de interventie in regionale conflicten, om radicalisering en terrorisme
in de kiem te smoren.218
Datzelfde discours wordt dan dikwijls begeleid door humanitaire
argumenten, zoals het pleidooi van Thomas Cushman, dat stelt dat de schending van
mensenrechten in Irak onder Saddam Hoessein een prioritaire doelstelling vormde om de
oorlog in Irak te starten. Volgens Cushman hadden de VS niet alleen het recht, maar ook de
plicht om militair te interveniëren zodoende het Irakese volk van de dictatuur te verlossen.219
Uiteindelijk zou de internationale gemeenschap de interventie bestempelen als illegaal en
illegitiem en heeft deze zware gevolgen gehad voor de geloofwaardigheid van humanitaire
interventies. Gareth Evans verwoordt het als volgt: “The poorly and inconsistently argued
humanitarian justification for the war in Iraq almost choked at birth what many were hoping
was an emerging new norm justifying intervention on the basis of the principle of
‘responsibility to protect.’”220
Ken Roth van Human Rights Watch voegt eraan toe: “The
result is that at the time of renewed interest in humanitarian intervention ,the Iraq war and
the efforts to justify it even in part in humanitarian terms, risks to give humanitarian
intervention a bad name. If that breeds cynicism about the use of military force for
humanitarian purposes, it could be devastating for people in need for future rescue.”221
De
internationale gemeenschap dient dus kritisch om te gaan met verzoeken van machtige staten
tot humanitaire interventies, want niet zelden kon ze enkel maar toekijken aan de zijlijn hoe
machtige staten zich toch waagden aan eenzijdige inmenging. Bij de veroordeling van de
Amerikaanse inval in Grenada door honderd leden van de VN, zou president Reagan in 1983
verklaren dat het zijn ontbijt niet in het minst had verstoord.222
Noam Chomsky heeft het dan
218
. M.T. Berger, ‘From nation-building to state-building: The geopolitics of development, the nation-state
system and the changing global order’, in: Third world Quarterly, (27) 2006, nr. 1, pp. 5- 25.
219
.T. Cushman, A matter of principle: Humanitarian arguments for war in Iraq, University of California Press,
2005.
220. G. Evans, “When Is It Right to Fight?”, in: Survival, 46(2004), nr.3, p. 63.
221
. K. Roth, War in Iraq : not a humanitarian intervention, januari 2004, p. 2.
222
. W. Blum, Rogue State: A guide to the World’s only Superpower, Common Courage Press, Monroe, 2005, p.
186.
70
ook over een universeel gegeven wanneer hij stelt dat machtige staten niet zelden hun
militaire inmenging overgieten met retorische grootspraak over toewijding aan de hoogste
waarden. Ze dienen dan ook ter versluiering om de economische en strategische belangen van
de belangrijkste sectoren van het eigen land te dienen.223
De verantwoordelijkheid om te
beschermen kan dan wel een nobele taak zijn, maar het is altijd belangrijk om de vraag te
stellen wie om een interventie vraagt en omwille van welke redenen een interventie
gerechtvaardigd wordt. De media dragen hier een belangrijke verantwoordelijkheid in,
aangezien de portrettering van een crisissituatie vaak wordt weergegeven in een duidelijk
dualistisch kader van ‘het kwade’ tegenover ‘de onschuld’, zonder daarbij de complexiteit van
het conflict en de dieper liggende motivaties van de oorlogvoerende en interveniërende
partijen te analyseren. Zo zou Jef Lambrecht in een opiniestuk over Syrië in De Morgen de
berichtgeving aanklagen omdat: “Tegen beter weten in het simplistische verhaal wordt
volgehouden van een vreedzaam volk dat massaal en met doodsverachting in opstand komt
tegen een tiran die reageert met massamoord. Wat niet in die baseline past, wordt
genegeerd.”224
Een treffend voorbeeld om de publieke opinie op sleeptouw te nemen voor
oorlogsplannen is het verzonnen verhaal van de Amerikaanse publiciteitsfirma Hill and
Knowtown dat door Koeweit werd ingehuurd om de noodzaak van een interventie te bepleiten
tijdens het Irakese-Koeweitse conflict. De firma had een campagne uitgewerkt waarin men
liet blijken dat Irakese soldaten Koeweitse baby’s uit hun couveuses hadden gegooid, toen ze
deze toestellen kwamen stelen. Dit werd meermaals hernomen in onze berichtgeving en
sijpelde zelfs door in de VN-veiligheidsraad. Later werd aangetoond dat het hele verhaal was
verzonnen.225
De meest recente desinformatiecampagne betreft dan het vermeende karakter
van genocide en massale verkrachtingen die plaatsgrepen na de opstand in Benghazi op bevel
van Khadaffi. De mythe die de grootste indruk maakte bij de publieke opinie was het bevel
van Khadaffi om Viagra te verspreiden onder diens troepen om massale verkrachtingen uit te
voeren. Achteraf bleken er geen bewijzen te zijn van genocide en massale verkrachtingen,
zoals dat bevestigd werd door Amnesty International en het rapport van de International Crisis
Group ( ICG).226
Deze verhalen werden wel opgepikt door allerhande Westerse berichtgeving
223
. N. Chomsky, Mislukte staten. Machtsmisbruik en de aanslag op de democratie, EPO, Berchem, 2008, p.93.
224
. J. Lambrecht, ‘Ten oorlog! Nu ook in Syrië!’, in: De Morgen, 15 februari 2011.
225
. A. Morelli, Op. Cit., p.62.
226
. ‘Geen bewijzen voor viagra-en genocideverhalen over Kadaffi’, in: Volkskrant, 24 juni 2011.
71
en werden zelfs aangehaald door Hillary Clinton om een versnelde militaire interventie te
bespoedigen. Desinformatie is dus een nuttig instrument dat door oorlogvoerende en
interveniërende partijen gretig worden aangegrepen om de publieke opinie voor zich te
winnen. Het wordt dan ook vaak gehanteerd bij het opzetten van humanitaire interventies.227
VI. Conclusie
De NAVO heeft zich doorheen haar metamorfose van defensie-naar interventiestrijdkracht
een nieuw takenpakket toegeëigend, die de uitdagingen van de 21e eeuw moet aanpakken.
Sinds het wegvallen van de bipolariteit heeft het bondgenootschap zich aan de hand van
crisissituaties kunnen profileren als een interventiestrijdkracht die buiten haar oorspronkelijk
verdragsrechtelijk gebied kan optreden. Het verdwijnen van de Sovjet-Unie moest dan ook
geanticipeerd worden door een nieuwe agenda en een nieuwe strategie. In de Strategische
Concepten van 1991, 1999 en 2010 heeft de NAVO zowel geografisch als inhoudelijk de
limieten van haar operaties steeds verlegd. Ondanks het steeds meer heterogene karakter van
de NAVO, door de opname van Oost-Europese staten en de duidelijke Europees-
Amerikaanse spanningen, blijft het een performante organisatie die een steeds grotere rol wil
gaan spelen in een multipolaire wereld. Binnen het bondgenootschap worden de
geostrategische en economische belangen van de machtigste lidstaten vaak versluierd door
een discours van mensenrechten en humanitaire bekommernissen. Dit was duidelijk het geval
bij de Bosnische oorlog en het Kosovo-conflict waar oprechte morele wroeging vaak
overschaduwd werd door het geopolitieke machtsspel tussen de VS en Duitsland, waardoor de
motieven voor interventie een ambivalent karakter kregen. De NAVO zou tijdens het Kosovo-
conflict de VN omzeilen in het uitvoeren van bombardementen en zou in het recente Libische
conflict het VN-mandaat overschrijden. De problematische relatie tussen de logica van de
macht en het internationale recht wordt in deze twee gevallen terug duidelijk geïllustreerd en
duidt op een universeel patroon dat de geschiedenis van de ‘grootmachtenpolitiek’ lijkt te
overspannen. Het afwegen van het humanitaire discours aan de nationale belangen van
interveniërende staten, geeft dan vaak een minder fraai beeld van de realiteit. Dat wordt
duidelijk door het arbitraire karakter van de ingeroepen ‘R2P’-norm. In Irak heerst
227
. Zie: E.S. Herman en N. Chomsky, Manufacturing Consent: The Political Economy of the Mass Media,
Pantheon Books, New York, 1988.
72
bijvoorbeeld nog steeds instabiliteit en kan een legitieme grond voor ‘R2P’ worden
ingeroepen door de schrijnende humanitaire omstandigheden en het onvermogen van het
nieuwe regime om dit te verhelpen. Niettemin blijft een internationale humanitaire reactie op
basis van het ‘R2P’- instrumentarium achterwege. Terwijl in Oman, Yemen en Bahrein
straatprotesten op een vaak even repressieve manier de kop werden ingedrukt als in Libië,
werd besloten om enkel het ‘R2P’– proces in werking te doen treden in Libië. Waarden en
belangen moeten dus blijvend afgewogen worden om de legitimiteit van een interventie te
kunnen inschatten. Daarenboven kan het eigengereide karakter van militaire interventies zoals
in Kosovo het internationale recht ondermijnen door precedenten te creëren voor machtige
coalities van staten die op een willekeurige manier gaan interveniëren, zoals ‘the coalition of
the willing’ in 2003. Rusland die unilaterale militaire agressie wil rechtvaardigen tegen
Georgië of de VS die Irak binnenvallen om er de democratie te installeren, zijn dan ook
gebeurtenissen die de geloofwaardigheid en de morele integriteit van een nieuw discours van
‘humanitaire interventie’, belichaamd door ‘R2P’, schade hebben toegebracht. Waakzaamheid
blijft dus geboden bij verzoeken tot humanitaire interventies door machtige staten, zelfs
wanneer deze verzoeken gedragen worden door een meerderheid van de Veiligheidsraad,
zoals resolutie 1973, die de ‘no-fly-zone’ in Libië autoriseerde. Het verzoek tot een militair
ingrijpen van Frankrijk en Groot-Brittannië werd zelfs ondersteund door de Arabische Liga,
wat de operatie een bijkomende mate van legitimiteit verschafte. De legitimatie vooraf
betekende geenszins dat de operatie nadien nog door vele voorstanders van de ‘no-fly-zone’
als legitiem werd beschouwd. De voorzorgscriteria die volgens het rapport van het ICISS de
‘R2P’-norm moesten schragen, werden in de ogen van velen door de NAVO niet nagekomen.
Het ondersteunen van de rebellen, de afwijzing van politieke bemiddeling door de Afrikaanse
Unie, het opportunisme in de plotse koerswijziging ten aanzien van het Khadaffi-regime, en
het land dat nu ten prooi valt aan instabiliteit, geven een heel andere betekenis aan het
humanitaire opzet van de operatie. Ondanks het feit dat de (voorzorgs)criteria van het ICISS
niet werden opgenomen in het ‘Outcome Document’ van de VN-wereldtop in 2005, blijft de
operatie van de NAVO in Libië een usurpatie van het VN-mandaat. Omdat de aanleiding tot
het disproportioneel gebruik van geweld ingebakken zit in de zinsnede ‘to use all necessary
means’ van resloutie 1973, rechtvaardigt het nog steeds niet de finaliteit van de operatie die
van meet af aan duidelijk werd ingegeven door regimeverandering. ‘R2P’ kan dus nog steeds
veranderen in een ‘Trojaans paard’ wanneer een VN-mandaat wordt uitgevoerd door dezelfde
machtige staten die tot interventie hebben aangespoord. Bovendien heeft de NAVO in haar
Nieuw Strategisch Concept van 1999 ruimte gelaten voor een unilaterale interventie van de
73
NAVO, daar er niet expliciet wordt gestipuleerd dat alle NAVO-operaties een mandaat van de
Veiligheidsraad vereisen. Daarnaast zou sinds de aanslagen van 11 september 2001 de
creatieve interpretatie van de VS onderschreven worden in het inroepen van artikel 5, door
zich te engageren in Afghanistan om het Taliban-regime omver te werpen. De NAVO
opereerde hierdoor voor de eerste keer zeer ver buiten haar oorspronkelijke verdragszone om
de veiligheid van haar lidstaten te garanderen. Een nieuw set aan bedreigingen werd dan ook
opgenomen in de Nieuwe Strategische Concepten van 1999 en 2010 om de aanwezigheid in
Afghanistan en in de rest van de wereld te rechtvaardigen. Meer en meer problemen van niet-
militaire oorsprong kwamen zo in het takenpakket van de NAVO terecht. Energieveiligheid,
de controle van ecologische migratie, en de bestrijding van terroristische netwerken zijn nu
nieuwe speerpunten in de veiligheidsstrategie van de NAVO. ‘R2P’ kan dan ook een
welgekomen retorisch instrument worden voor de NAVO om toekomstige interventies op te
zetten voor een nieuw engagement in het teken van haar veiligheidsstrategie. Zoals er een
onlosmakelijk verband bestaat tussen de aanwezigheid in Afghanistan en de energiepolitiek
van de NAVO in de constructie van de TAPI-pijplijn, zo is er ook een verband tussen de
interventie van de NAVO in Libië en de continuïteit van energietoevoer in het teken van
energieveiligheid. Door de brede invulling van het concept veiligheid in combinatie met het
militair-strategisch karakter van het bondgenootschap, kan een mondiale NAVO haar
operaties in de toekomst eventueel versluieren met een ‘R2P’-discours. Net zoals in Libië
heeft de NAVO aangetoond dat ze eigenmachtig kan optreden en dat ze het VN-mandaat op
basis van ‘R2P’ naar haar eigen hand kan zetten. De NAVO heeft nu dus naast de
toegeëigende mogelijkheid van een eenzijdig militair ingrijpen ook een nieuw discours ter
beschikking om haar veiligheidsstrategie te realiseren en te legitimeren. De toekomst van
‘R2P’ kan dus in aanzienlijke mate gekaapt worden door coalities van machtige staten, zoals
de NAVO, tenzij de legale en legitieme implementering van‘R2P’ de geostrategische
doelstellingen van de NAVO kan complementeren.
74
VII. Bijlagen:
Tabel 1: De negen crisissituaties waarbij de ‘R2P’-norm werd ingeroepen sinds 2005.228
228
. Overgenomen uit: A.J. Bellamy, ‘The Responsibility to Protect. Five years on’, in: Ethics & International
Affairs, (24)2010, nr. 2, pp. 149-150.
75
Tabel 2: De vier crisissituaties waarbij de ‘R2P’-norm niet werd ingeroepen sinds 2005.229
229
. Overgenomen uit: Ibidem, p.150.
76
VIII. Bibliografie:
A) Artikels
Alexander, (M.) ‘De rol van de NAVO in een veranderde wereld’, in: NAVO Kroniek, nr. 2,
april 1990.
Bellamy (A. J.), ‘Kosovo and the Advent of Sovereignty as Responsibility’, in: Journal
of Intervention and Statebuilding, 3(2009), nr. 2.
Bellamy (A.J.), ‘Realizing the Responsibility to Protect’, in: International Studies
Perspectives, 10(2010), nr. 2.
Bellamy (A.J.), ‘The Responsibility to Protect. Five years on’, in: Ethics & International
Affairs, 24(2010), nr. 2.
Bellamy (A.J.), ‘Responsibility to Protect or Trojan horse? The crisis in Darfur and
humanitarian intervention after Iraq’, in: Ethics & International Affairs. 19 (2005), nr.2.
Bellamy (A.J.) , ‘Humanitarian intervention and the three traditions’, in: Global Society,
17(2003), nr.1.
Berger (M.T.), ‘From nation-building to state-building: The geopolitics of development, the
nation-state system and the changing global order’, in: Third world Quarterly, (27) 2006, nr.
1, pp. 5- 25.
Biscop (S.), ‘De NAVO: down and out in Riga en Boekarest?’, in: Samenleving en politiek,
15(2008), nr. 5.
Bricmont (J.), ‘The problem with the “Responsibility To Protect”. Bombing for a juster
world?’, in: Third world quarterly, (30) 2009, nr.1.
77
Butler (N.), ‘Nato in 1999: A concept in Search of a Strategy’, in: Disarmament Diplomacy,
nr. 35, 1999.
Chomsky (N.), ‘Zo gaat dat in de wereld van de olie’, in: De Morgen, 9 april 2011.
Clichet (C.), ‘Aux origines de l’armée de Libération du Kosovo’, in: Le monde diplomatique,
mei 1999.
Colijn (K.), ‘De responsibility to select’, in: Vrij Nederland , 28 maart 2011.
Cottey (A.), ‘The Kosovo war in perspective’, in: International Affairs, 85(2009), nr. 3
Davis (C.) ‘NATO’s Next Strategic Concept. How the Alliance’s New Strategy will Reshape
Global Security’, in: Strategic Studies Quarterly, (4)2010, nr. 4.
De Brabander (L.), ‘De NAVO-oorlog in Libië geslaagd?’, in: Vrede, 54 (2011), nr. 412.
Doom (R.), ‘Libië en de ‘Responsibility to protect’. Een vredesduif met lood in de vleugels?’,
ongepubliceerd, 15 augustus 2011.
Duffield (M.) ‘Getting savages to fight barbarians: development, security and the colonial
present’, in: Conflict, Security & Development, 5(2005), nr. 2.
Duffield (M.), ‘Social reconstruction and the radicalization of development: Aid as a relation
of global liberal governance’, in: Development and Change,33 (2002), nr.5.
Evans (G.), “When Is It Right to Fight?”, in: Survival, 46(2004), nr.3.
Evans (G.) en Sahnoun (M.), ‘The Responsibility to protect. Revisiting humanitarian
intervention’, in: Foreign Affairs, 81(2002), nr. 6.
Ferguson (J.), ‘Neoliberalism and its uses’, in: Antipode, (41)2010, nr.1
78
Foster (J.), ‘Afghanistan, The TAPI pipeline, and Energy Politics’, in: Journal of Energy
Security, 3(2010), nr. 2.
Goodman (R.), ‘Humanitarian Intervention and Pretexts for War’, in: The American
Journal of International Law, (100)2006, nr. 1.
Jones (B.), ‘Libya and the responsibilities of power’, in: Survival, 53( 2011) , nr.3.
Judah (T.), ‘Kosovo's road to war’, in: Survival: Global Politics and Strategy, 41(2005),
nr.2.
Lambrecht (J.), ‘Ten oorlog! Nu ook in Syrië!’, in: De Morgen, 15 februari 2012.
Roberts (A.), ‘Humanitarian war: military intervention and human rights’, in: International
Affairs, 69(1993), nr. 3.
Robinson (P.), ‘Ready to kill but not to die: NATO strategy in Kosovo’, in: International
Journal , 54(1999), nr. 4.
Rodley (N.S.) en Cali (B.), ‘Kosovo Revisited: Humanitarian Intervention on the Fault Lines
of International Law’, in: Human Rights Law Review, 7(2007), nr. 2.
Salt (J.), ‘Global Disorder and the Limits of Dialogue’, in: Third World Quarterly, 29(2008),
nr. 4.
Spriet (G.), ‘Tudjman wint met voorsprong’, in: Vrede, 38(1995), nr. 316.
Stahn (C.), Responsibility to Protect: Political Rhetoric or Emerging Legal Norm?’, in:
The American Journal of International Law, 101(2007), nr. 1.
Thakur, (R.), ‘Iraq and the Responsibility to Protect’, in: Behind the Headlines, 62(2004), nr.1
Tsai (Y.), ‘The study of diffusion and practice of international norms through the Human
Security: The case of Responsibility to Protect’, in: Asian Social Science, 6(2010), nr. 2.
79
Webber (M.), ‘The Kosovo war: a recapitulation’, in: International Affairs, 85 (2009), nr.3.
Weiss (T.G.), ‘Toward a third generation of international institutions: Obama’s UN policy’,
in: The Washington Quarterly, 32(2009), nr. 3.
Zemni (S.), ‘Arabisch sociaal protest van revoltes naar revoluties’, in: Samenleving en
politiek, 18 (2011), nr. 3.
(Anoniem), ‘Humanitäre Intervention? Joseph Fischer hat gelogen’, in: Die Junge Welt, 24
april 1999.
B) Boeken
Achcar (G.), La nouvelle guerre froide. Le monde après le Kosovo, Presses Universitaires de
France, Parijs, 1999.
Amin (S.), Imperialism and unequal development, Monthly Review Press, New York, 1977.
Baker (R.W.), Ismael (S.T.) en Ismael (T.Y.), Cultural cleansing in Iraq. Why museums were
looted, libraries burned and academics murdered, Pluto Press, Londen, 2010.
Blum (W.), Rogue State: A guide to the World’s only Superpower, Common Courage Press,
Monroe, 2005.
Booth (K.), (ed.), The Kosovo Tragedy: The Human Rights Dimensions, Frank Cass, London,
2001.
Bricmont (J.), Humanitaire interventies. Mensenrechten als excuus voor oorlog, EPO,
Berchem, 2008.
Brzezinski (Z.), The Grand Chessboard, Basic Books, New York, 1997.
80
Brzezinsky (Z.), Second Chance. Three presidents and the crisis of the American superpower,
Basic Books, New York, 2007.
Chesterman (S.) Just War or Just Peace? Humanitarian Intervention and International Law,
Oxford University Press, Oxford, 2001.
Chomsky (N.), ‘Human Rights’ and American foreign Policy, Spokesman Books,
Nottingham, 1978.
Chomsky (N.), Mislukte Staten. Machtsmisbruik en de aanslag op de democratie, EPO,
Berchem, 2008.
Clark (I.), Legitimacy in International Society, Oxford University Press, Oxford, 2005.
Cliquet (A.) en De Moor (N.), Leidraad Internationaal Publiekrecht, Academia Press, Gent,
2010.
Collon (M.), Blufpoker. De grootmachten, Joegoslavië en de komende oorlogen, EPO,
Berchem, 1998.
Coolsaet (R.), België en zijn buitenlandse politiek, 1830-2000, Uitgeverij Van Halewijck,
Leuven, 2001.
Coolsaet (R.), Macht en waarden in de wereldpolitiek, Academia Press, Gent, 2010.
Cornillie (B.) en Declerq (H.) (eds.), In de schaduw van Saddam. Het Koerdische experiment
in Irak, Bulaaq, Amsterdam, 2003.
Cushman (T.), A matter of principle: Humanitarian arguments for war in Iraq, University of
California Press, 2005.
De Brabander (L.) en Spriet (G.), Als de NAVO de passie preekt, EPO, Berchem, 2009.
81
Evans (G.), The Responsibility to Protect: Ending mass atrocities once and for All, Brookings
Institution Press, Washington, 2008.
Fukuyama (F.), The end of history and the last man, Free Press, New York, 1992.
Glenny (M.), The Balkans: Nationalism, War and the Great Powers, New York, Viking,
2000.
Hellema (D.) en Reiding (H.) (eds.), Humanitaire interventie en soevereiniteit. De
geschiedenis van een Tegenstelling, Boom, Amsterdam, 2004.
Holzgrefe (J.L.) en Keohane (R.), Humanitarian intervention. Ethical, legal and
political dilemmas, Cambridge University Press, Camebridge, 2003.
Human Rights Watch, Under Orders. War crimes in Kosovo, New York, 2001.
Johnstone (D.), Fool’s Crusade,Yugoslavia, NATO and Western Delusions, Pluto Press,
Londen, 2002.
Kagan (R.), Balans van de macht. De kloof tussen Amerika en Europa, De Bezige Bij,
Amsterdam, 2003.
Kay (S.), NATO and the future of European Security, Rowman & Littlefield Publishers,
Lanham, 1998.
Khanna (P.) The second World. Empires and influence in the global order, Random, New
York, 2008.
Kirste (K.), Der Jugoslawienkonflikt, Universität Trier, Trier, 1998.
Mandel (M.), How America gets away with murder, Pluto Press, Londen, 2004.
Morelli (A.), Elementaire principes van oorlogspropaganda, EPO, Berchem, 2003.
82
Onis (Z.) en Senses (F.), Rethinking the emerging post-Washington consensus, Ankara,
E.R.C., 2003.
Parenti (M.), Against Empire, City Lights Books, San Francisco, 1997.
Piotrowski (H.) en McWilliams (W.C.), The World since 1945. A history of international
relations, Lynne Rienner Publishers, Londen, 2005.
Portela (C.), Humanitarian Intervention, NATO and the International Law. Can the institution
of Humanitarian Intervention justify unauthorized action?, Berlin Information Center for
Transatlantic Security, Berlijn, 2000.
Saïd (E.), Oriëntalism, Londen, Penguin, 2003.
Sontag (S.), Kijken naar de pijn van anderen, De Bezige Bij, Amsterdam, 2003.
Thakur ( R.), The United Nations, Peace and Security, Cambridge University Press,
Camebridge, 2006.
Twain (M.), The Mysterious Stranger, Harper & Brothers, New York, 1916, hoofdstuk 9.
Walzer (M.), “The Politics of Rescue”, in: Arguing about War , Yale University Press, New
Haven, 2004.
Herman (E.S.) en Chomsky (N.), Manufacturing Consent: The Political Economy of the
Mass Media, Pantheon Books, New York, 1988.
C) Officiële Documenten
Amnesty International, The Battle for Lybia. Killings, disappearances and Torture, Londen,
2011.
83
Annan (K.), Millennium Report of the Secretary-General of the United Nations, hoofdstuk. 4,
2000, zie: http://www.un.org/millennium/sg/report
ICC, Second report of the prosecutor of the international criminal court to the UN security
council pursuant to UNSCR 1970 , 2011, zie:
http://reliefweb.int/sites/reliefweb.int/files/resources/UNSCreportLibyaNov2011ENG1.pdf
ICISS, Report of the International Commission on Intervention and State Sovereignty, 2001,
zie: http://www.iciss.ca/report-en.asp
Independent International Commission on Kosovo. The Kosovo Report. Conflict,
International Response, Lessons Learned, 2000, zie:
http://reliefweb.int/sites/reliefweb.int/files/resources/F62789D9FCC56FB3C1256C1700303E
3B-thekosovoreport.htm
IOM, Migration Crisis from Lybia, 7 november 2011, zie: http://www.migration-
crisis.com/libya/reports/view/589
NATO, The North Atlantic Treaty, art.5, Washington, 4 april 1949, zie:
http://www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_17120.htm?selectedLocale=en
NATO, Report of the Committee of Three on non-military Cooperation in NATO
approved by the North Atlantic Council, Parijs, 13 december 1956, zie:
http://www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_17481.htm?selectedLocale=en
NATO, Partnership with the Countries of Central and Eastern Europe, art. 6, Kopenhagen, 6-
7 juni 1991, zie: http://www.nato.int/cps/en/SID-229A8991
0ECBA982/natolive/official_texts_23858.htm
NATO, The Alliance’s New Strategic Concept, Rome, 7-8 november 1991, zie:
http://www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_23847.htm?selectedLocale=en
NATO, The Washington Declaration, NAC-S(99)63, art. 4, Washington, 23 april 1999, zie:
http://www.nato.int/docu/pr/1999/p99-063e.htm
84
NATO, The Alliance’s Strategic Concept, NAC-S(99)65, art. 15, Washington, 24 april 1999,
zie: http://www.nato.int/cps/en/natolive/official_texts_27433.htm
NATO, Strategic Concept: Active Engagement, Modern Defense , art. 13, Lissabon, 19
november 2010, zie:
http://www.nato.int/nato_static/assets/pdf/pdf_publications/20120214_strategic-concept-
2010-eng.pdf
OCHA, Lybian Arab Jamahiriya crisis: Situation Report , nr. 46, 23 juni 2011, zie:
http://www.mineaction.org/downloads/1/OCHA%20Situation%20Report%20No%2046%20
%20Libyan%20Arab%20Jamahiriya%2016%20to%2023%20June%202011.pdf
Z. Brzezinski, Introductory Statement on NATO enlargement. Toespraak voor de‘Senate
Foreign Relations Committee’, 9 oktober 1997, zie:
http://www.fas.org/man/nato/congress/1997/97101003_wpo.html
D) Internetbronnen
Angerer (J.) en Werth (M.), Es began mit einer lüge, 8 februari 2001, zie: http://www.ag-
friedensforschung.de/themen/NATO-Krieg/ard-sendung.html
Apps (P.), ‘Factbox: Lybia’s tribal, cultural divisions’, in: Reuters, 25 augustus 2011, zie:
http://www.reuters.com/article/2011/08/25/us-libya-tribes-idUSTRE77O43R20110825
Bellamy (A.J.), ‘We can’t dodge the hard part stabilising Lybia’, in: The Australian, 21 maart
2011, zie: http://www.theaustralian.com.au/news/opinion/we-cant-dodge-the-hard-part-
stabilising-libya/story-e6frg6zo-1226025034896
85
Bricmont (J.), ‘The Old Gang's All Here. Libya and the Return of Humanitarian Imperialism’,
in: Counterpunch, 8 maart 2011. Zie: http://www.counterpunch.org/2011/03/08/libya-and-
the-return-of-humanitarian-imperialism/
Carafano (J. J.) en Gardiner (N.), ‘U.S. Military Assistance for Africa: A Better Solution’, in:
The Heritage Foundation, 15 oktober 2003, zie:
http://www.heritage.org/research/reports/2003/10/us-military-assistance-for-africa-a-better-
solution
Haimzadeh (P.) ‘les dix erreurs de L’Otan en Libye’, in: Mediapart, 23 juni 2011, zie:
http://blogs.mediapart.fr/edition/les-invites-de-mediapart/article/230611/les-dix-erreurs-de-
lotan-en-libye
Hayes (B.), “Dirty deals and unprincipled politics”, in: TNI, maart 2011, zie:
http://www.tni.org/interview/dirty-deals-and-unprincipled-politics
HRW: No mercenaries in eastern Libya, in: Radio Netherlands Worldwide , 2 maart 2011, zie:
http://www.rnw.nl/africa/article/hrw-no-mercenaries-eastern-libya-0
Johnstone (D.), Deception and Self-Deception. The Mixed Motives behind NATO’s War
against Yugoslavia, September 2000, zie: http://www.emperors
clothes.com/articles/Johnstone/balk.htm
Kazianis (H.) ‘Intervention in Lybia: Example of ‘R2P’ or ‘Classic Realism’?’, in: e-
International Relations, 6 juni 2011, zie: http://www.e-ir.info/2011/06/06/intervention-in-
libya-example-of-%E2%80%9Cr2p%E2%80%9D-or-classic-realism
Khalfioui (M.E.) “interview met Gerbert Van Der Aa”, in: De Wereld Morgen, 27 september
2011, zie: http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/09/27/het-dankzij-de-navo-dat-de-
rebellen-hebben-gewonnen
Kochler, (H.) ‘All Necessary Means’, in: IPO Information Service, paragraaf 1, 28 maart
2011, zie: http://www.i-p-o.org/IPO-nr-UN-Libya-28Mar.htm
86
Küntzel (M.), Germany and the Kosovo. How Germany paved the way to the Kosovo War,
april 2000, zie: http://www.matthiaskuentzel.de/contents/germany-and-the-kosovo
Lévy (B.H.), ‘Sarkozy, Lybia and Diplomacy of Extreme Urgency’, in: Huffington Post , 11
maart 2011, zie:
http://www.huffingtonpost.com/bernardhenri-levy/sarkozy-libya-diplomacy_b_834951.html
Médécins Sans Frontières, Libya: 'Almost all of the hospitals' in Tripoli 'are receiving
wounded', 25 augustus 2011, zie: http://www.msf.org/msf/articles/2011/08/voice-from-the-
field-tripoli-libya.cfm
Roth (K.), War in Iraq : not a humanitarian intervention, januari 2004, p. 2, zie:
http://www.unhcr.org/refworld/pdfid/402ba99f4.pdf
Rühle (M.), ‘NATO and energy security’, in: NATO Review, 2011, zie:
http://www.nato.int/docu/review/2011/Climate-Action/Energy_Security/EN/index.htm
Shalom (S.R.), ‘Lybian Developments: Interview with Gilbert Achcar’, in: Red Pepper, maart
2011. Zie: http://www.redpepper.org.uk/libyan-developments-interview-with-gilbert-achcar
Shult (C.), ‘Europe’s frontex borderguards strected to the limit’ , in: Der Spiegel , 21 februari
2011, Zie: http://www.spiegel.de/international/europe/0,1518,746793,00.html
Stearns (S.), ‘Lybian Rebels reject African Union Peace Plan’, in: Voice of America, 3 juli
2011, zie: http://www.voanews.com/english/news/africa/Libyan-Rebels-Reject-African-
Union-Peace-Plan-124938949.html
Starr (B.) ‘Foreign forces in Libya helping rebel forces advance’, in: CNN World , 24
augustus 2011, zie: http://articles.cnn.com/2011-08-24/world/libya.foreign.forces_1_rebel-
forces-special-forces-rebel-units?_s=PM:WORLD
The Lancet, Human Cost of War in Iraq, zie:
http://web.mit.edu/CIS/pdf/Human_Cost_of_War.pdf
87
Traynor (I.), “Tunisian protests have caught Nicolas Sarkozy off guard”, in: The Guardian, 17
januari 2011, zie: http://www.guardian.co.uk/world/2011/jan/17/tunisian-protests-sarkozy-off-
guard
Zucchino (D.), ‘Libyan rebels appear to take leaf from Kadafi's playbook’, in: Los Angeles
Times, 24 maart 2011, zie: http://articles.latimes.com/2011/mar/24/world/la-fg-libya-
prisoners-20110324
Anoniem, ‘België levert wapens aan dictaturen die er vreedzame betogers mee doden’, in:
Knack, 19 oktober 2011, zie: http://www.knack.be/nieuws/belgie/belgie-levert-wapens-aan-
dictaturen-die-er-vreedzame-betogers-mee- doden/article-1195119759052.htm
Anoniem, ‘‘Vanackere: ‘Dreigementen Khadaffi belachelijk’’, in: De Morgen , 21 februari
2011. Zie:
http://www.demorgen.be/dm/nl/990/Buitenland/article/detail/1225488/2011/02/21/Vanackere
-Dreigementen-Kadhafi-belachelijk.dhtml
Anoniem: “Crisis In Lybia”, in: ICRtoP, zie:
http://www.responsibilitytoprotect.org/index.php/crises/crisis-in-libya
Anoniem, ‘Libya: Ban welcomes Security Council authorization of measures to protect
civilians’, in: Un News Centre, 18 maart 2011, Zie:
http://www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=37809&Cr=Libya&Cr1
Anoniem, ‘Gaddafi speech was ‘code’ to begin genocide against Libyans’, in: The Telegraph,
23 februari 2011, Zie:
http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/africaandindianocean/libya/8342349/Gaddafi-
speech-was-code-to-begin-genocide-against-Libyans.html
Anoniem, ‘84 Dead In Libya Protests In 3 Days: Human Rights Watch’, in: Huffington Post ,
18 februari 2011, zie: http://www.huffingtonpost.com/2011/02/18/84-dead-in-libya-
protests_n_825466.html
88
Anoniem, ‘Geen bewijzen voor Viagra- en genocideverhalen over Kaddafi’, in: De
Volkskrant, 24 juni 2011, zie:
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/5444/Buitenland/article/detail/2457071/2011/06/24/Geen-
bewijzen-voor-Viagra--en-genocideverhalen-over-Kaddafi.dhtml