Faculteit Rechtsgeleerdheid
Academiejaar 2015-2016
De verklaring van onbeslagbaarheid van de gezinswoning van de zelfstandige
Masterproef van de opleiding
‘Master in het notariaat’
Ingediend door
Bavo Gantois
(studentennummer: 01010770)
Promotor: Prof. Dr. Karen Broeckx
Commissaris: Daan De Witte
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Academiejaar 2015-2016
De verklaring van onbeslagbaarheid van de gezinswoning van de zelfstandige
Masterproef van de opleiding
‘Master in het notariaat’
Ingediend door
Bavo Gantois
(studentennummer: 01010770)
Promotor: Prof. Dr. Karen Broeckx
Commissaris: Daan De Witte
VOORWOORD Deze masterproef vormt het sluitstuk van de opleiding Master in het Notariaat aan de Uni-
versiteit Gent en betekent ook meteen het einde van mijn academische studies. Ik blik op de
voorbije jaren terug als een periode die mij enige kennis en levenswijsheid heeft bijgebracht.
Binnenkort breekt voor mij wederom een nieuw hoofdstuk aan, waar ik met de nodige ge-
drevenheid naar uitkijk.
Dit werkstuk had ik zonder de steun en medewerking van een aantal mensen niet tot stand
kunnen brengen. Graag zou ik dan ook van deze gelegenheid gebruik willen maken om
iedereen uit mijn naaste omgeving te bedanken voor de hulp en de morele steun doorheen
mijn volledige opleiding. In het bijzonder wens ik mijn vriendin te bedanken voor de niet
aflatende aanmoedigingen en haar onvoorwaardelijke steun.
Ten slotte wens ik ook mijn promotor, KAREN BROECKX, te bedanken voor het aanreiken
van het onderwerp van deze masterproef.
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1. Inleiding ..................................................................................................... 6
Doel en opzet van de wet ............................................................................ 6 Totstandkoming van de wet ........................................................................ 7 Principe van eenheid van vermogen ........................................................... 8
Hoofdstuk 2. De verklaringsakte .................................................................................... 9 Notariële vorm ............................................................................................ 9 Formaliteiten ............................................................................................. 10 Publiciteit .................................................................................................. 10 Kostprijs .................................................................................................... 11
Hoofdstuk 3. Toepassingsgebied ................................................................................... 12 Zelfstandige natuurlijke persoon .............................................................. 12 Zelfstandigen in bijberoep en gepensioneerden........................................ 12 Mandataris van een rechtspersoon ............................................................ 13
Hoofdstuk 4. De bescherming ....................................................................................... 14 Beschermde zakelijke rechten .................................................................. 14 Beschermde goederen ............................................................................... 15
Begrip hoofdverblijfplaats ............................................................................... 15 Verlies bestemming als hoofdverblijfplaats ..................................................... 16 Gemengd gebruik ............................................................................................. 17
Instemming van de echtgenoot ................................................................. 20 Schuldvorderingen waaraan de verklaring tegenwerpelijk is ................... 23
Beroepsschulden .............................................................................................. 23 Posterieure schulden......................................................................................... 25
Einde van de bescherming ........................................................................ 27 Overlijden van de zelfstandige ......................................................................... 27 Afstand van de verklaring ................................................................................ 28
Behoud van de bescherming ..................................................................... 30 Ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ............................................... 30 Verandering of stopzetting van de zelfstandige activiteit ................................ 33 Verlies hoedanigheid van zelfstandige............................................................. 33 Faillissement .................................................................................................... 33 Overdracht van de gezinswoning ..................................................................... 34
Hoofdstuk 5. Besluit ....................................................................................................... 36
Hoofdstuk 1. Inleiding Doel en opzet van de wet
1. Om het beroepsrisico van ondernemers te verminderen en zodoende de economie en
het ondernemerschap te stimuleren, introduceerde de Belgische wetgever in 2007 de moge-
lijkheid voor zelfstandigen om de zakelijke rechten op het onroerend goed waar ze hun
hoofdverblijfplaats gevestigd hebben, wettelijk te beschermen tegen inbeslagname door be-
paalde schuldeisers.1 De wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen beoogt met
deze maatregel diegenen aan te moedigen die hun wens tot oprichting van een onderneming
willen verwezenlijken zonder beroep te doen op een vennootschapsvorm met een beperkte
aansprakelijkheid. Voor deze ondernemers kan de maatregel een wereld van verschil ma-
ken, aangezien zij dan niet langer riskeren hun woonhuis te verliezen.2
2. De wettelijke regeling voorziet concreet in de mogelijkheid voor zelfstandigen om een
verklaring van onbeslagbaarheid af te leggen bij de notaris van hun keuze. Deze bijzondere
verklaring geschiedt steeds bij notariële akte en dient te worden overgeschreven op het hy-
potheekkantoor in een daartoe bestemd register. Hierdoor wordt verhinderd dat de schuldei-
ser van een beroepsschuld, die ontstaan is na deze verklaring, zijn vordering uitwint op de
woning van de zelfstandige.3
3. Er dient te worden benadrukt dat een zelfstandige met deze regeling zijn hoofdverblijf-
plaats enkel maar kan beschermen tegen de uitwinning van zijn professionele schuldeisers.
Private schuldeisers behouden daarentegen hun verhaalsrecht op het volledige vermogen
van de zelfstandige, evenzeer als schuldeisers waarvan de vordering een gemengd karakter
heeft of dateert van vóór de verklaring.4
1 Wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), BS 8 mei 2007; Verslag Douifi en Pieters, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/018, 17; K. BROECKX, “Capita selecta in het uitvoeringsrecht” in F. GEORGES (ed.), Algemene en bijzondere aspecten van het uitvoeringsrecht, Brugge, die Keure, 2010, (53) 69. 2 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 56-57; B. DE BECKER, “Privé-woning zelfstandige niet langer vatbaar voor beslag na verklaring bij notaris”, Notariaat 2007, afl. 10, 1; B. VAN-LERBERGHE en S. RUTTEN, “Het recht op nakoming en zijn grenzen” in F. GEORGES (ed.), Algemene en bijzondere aspecten van het uitvoeringsrecht, Brugge, die Keure, 2010, (25) 49; E. DIRIX en K. BROECKX, Beslag in APR, Mechelen, Kluwer, 2010, 152; T. BLOCKERYE, P. DE PAGE, T. DENOTTE, I. RICHELLE en P.-O. VAN CAUBERGH, L'investissement immobilier privé, Louvain-la-Neuve, Anthe-mis, 2010, (43) 43. 3 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 56-57; T. BLOCKERYE, P. DE PAGE, T. DENOTTE, I. RICHELLE en P.-O. VAN CAUBERGH, L'investissement immobilier privé, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, (43) 56. 4 Art. 77 wet van 25 april 2007.
6
Totstandkoming van de wet
4. De Belgische regelgeving is in een erg grote mate geïnspireerd door een gelijkaardige
bestaande wet in Frankrijk.5 Het betreft meer bepaald de in 2003 in werking getreden Loi
pour l’initiative économique (de zgn. ‘Loi Dutreil’6) die een ruime waaier van maatregelen
bevat om het zelfstandig initiatief te bevorderen. Het spreekt voor zich dat de oplossingen
en opmerkingen die de Franse rechtsleer en rechtspraak bieden, interessant kunnen zijn om
te bestuderen en eventueel over te brengen naar het Belgisch recht.
5. De wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV) is bekendgemaakt in het
Belgisch Staatsblad van 8 mei 2007. De regelen die het de zelfstandige mogelijk maken zijn
woning niet vatbaar voor beslag te verklaren traden op 8 juni 2007 in werking. Het is op-
merkelijk dat de regering op grond van art. 80 Gw. (oud) de spoedbehandeling had ge-
vraagd, met als gevolg dat er toch zeer weinig besproken werd.7 De wet bevatte initieel dan
ook tal van onvolkomenheden en onduidelijkheden, wat heeft geresulteerd in twee wetswij-
zigingen (de wet van 6 mei 20098 en de wet van 15 januari 20149), die de oorspronkelijke
regeling flink hebben bijgesteld.
6. Het wekt enigszins wat verwondering dat een dergelijke hervorming van het insolven-
tierecht niet het voorwerp uitmaakt van een autonome wet, maar opgenomen is in een uit
234 artikelen bestaande Programmawet. Vanuit een wetgevingstechnisch oogpunt kan het
toch wel verwarrend zijn dat men dit op zichzelf staand normatief geheel moet gaan zoeken
in de artikelen 72 tot 83 van een wet houdende diverse bepalingen. In de rechtsleer wordt
het dan ook betreurd dat de wetgever niet heeft geopteerd voor een autonome wet met een
eigen opschrift, zoals de Raad van State in haar advies had voorgesteld.10
5 Loi n° 2003-721 du 1er août 2003 pour l’initiative économique, Journal officiel 5 augustus 2003, 13449, waarnaar de memorie van toelichting uitdrukkelijk naar verwijst (Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 57). 6 Deze wet is vernoemd naar Renaud DUTREIL (De toenmalige Staatssecretaris voor Kleine en Middelgrote Ondernemingen, Handel, Ambacht en Vrije Beroepen), die de grondlegger is van de wet. 7 Verslag Douifi en Pieters, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/018, 21; C. ENGELS, “De niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, Brugge, Die Keure, 2009, 115 (119). 8 Wet 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen, BS 19 mei 2009. 9 Wet 15 januari 2014 houdende diverse bepalingen inzake K.M.O.’s, BS 3 februari 2014. 10 Adv.RvS nr. 41.839/1/2/4, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, (226) 240-241; A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 130; E. DIRIX, “Onbe-slagbaarheid van de woning van de zelfstandige” in X., Faillissement en Reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 2014, II.E.11-3; E. LEROY, “L’insaisissabilité de la résidence principale de l’entrepreneur individuel”, JT 2007, (753) 753; D. DECLOEDT, "De onbeslagbare woning van de zelfstandige vennootschapsbestuurder", in F. BUYSSENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat: Liber Amicorum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 558-559.
7
Principe van eenheid van vermogen
7. Eenieder is gehouden tot het nakomen van zijn verbintenissen en staat hiervoor in met
zijn gehele vermogen, dat tot gemeenschappelijk onderpand strekt van al zijn schuldeisers.
Dit ligt besloten in de artikelen 7 en 8 van de Hypotheekwet. Het Belgisch recht neemt als
uitgangspunt aldus de eenheid van het vermogen, waardoor er voor zelfstandigen in principe
geen onderscheid wordt gemaakt tussen de beroepsschulden en de privéschulden.11
8. Bij wet kunnen er uitzonderingen worden gemaakt op dit basisbeginsel door te bepalen
dat een goed niet vatbaar is voor beslag. Enkel de zaken die zijn opgenomen in bijzondere
wetten of in art. 1408 ev. Ger. W. zijn onbeslagbaar. De wetgever voorziet op die manier in
een reeks levensnoodzakelijke goederen en noodzakelijke beroepsgoederen waarop geen
beslag kan worden gelegd.12
9. Zoals hierboven reeds werd aangehaald, zal de eenheid van het vermogen in vele ge-
vallen problematisch zijn voor ondernemers die geen beroep doen op een vennootschaps-
structuur. Doordat het onderscheid tussen het privévermogen en het beroepsvermogen niet
wordt gemaakt, kan het immers erg risicovol zijn om een zelfstandige activiteit te ont-
plooien. De beroepsschuldeisers kunnen hun aanspraken dan uitoefenen op het gehele pri-
vévermogen.13 Door het afleggen van een verklaring van niet-vatbaarheid voor beslag van
de hoofdverblijfplaats, onttrekt de zelfstandige zijn gezinswoning aan het verhaalsrecht dat
de beroepsschuldeisers hebben op zijn vermogen.14 De wettelijke regels aangaande de on-
beslagbaarheid van de gezinswoning creëren met deze correctie op de onbegrensde aan-
spraak van de schuldeisers op het persoonlijk vermogen van hun schuldenaar zo eigenlijk
een belangrijke afwijking op de artikelen 7 en 8 van de Hypotheekwet.15
11 A. COPPENS, “Niet-beslagbaarheid woning zelfstandige”, NjW 2007, (914) 920; E. LEROY, “L’insaisis-sabilité de la résidence principale de l’entrepreneur individuel”, JT 2007, (753) 754; L. VANNOOTE en I. VERHULST, “Bescherming hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, TBBR 2007, (464) 464. 12 E. LEROY, “L’insaisissabilité de la résidence principale de l’entrepreneur individuel”, JT 2007, (753) 754. 13 D. DECLOEDT, "De onbeslagbare woning van de zelfstandige vennootschapsbestuurder", in F. BUYS-SENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat: Liber Amicorum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 557. 14 T. BLOCKERYE, P. DE PAGE, T. DENOTTE, I. RICHELLE en P.-O. VAN CAUBERGH, L'investisse-ment immobilier privé, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, (43) 43. 15 Art. 73, eerste lid wet van 25 april 2007; Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 58; T. BLOCKERYE, P. DE PAGE, T. DENOTTE, I. RICHELLE, en P.-O. VAN CAUBERGH, L'investis-sement immobilier privé, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, (43) 55.
8
Hoofdstuk 2. De verklaringsakte Notariële vorm
10. De zelfstandige die zijn hoofdverblijfplaats wenst te beschermen tegen beslag door zijn
beroepsschuldeisers, moet daartoe een uitdrukkelijke verklaring afleggen bij een notaris
naar keuze. Het ontbreken van een notariële akte tast de geldigheid van de verklaring aan,
daar de vereiste van notariële vorm op straffe van nietigheid is voorgeschreven.16
11. De notaris doet er goed aan deze regeling aan de partijen toe te lichten bijvoorbeeld bij
de bespreking van een huwelijkscontract of een samenwoningscontract van een zelfstandige
of eventueel toekomstige zelfstandige. Hij zal er ook de aandacht op vestigen ter gelegen-
heid van het verwerven van een onroerend goed door een zelfstandige.17
12. De eis dat de verklaring door een openbaar ambtenaar dient te worden opgesteld, heeft
het voordeel dat, in vergelijking tot een onderhandse akte, meer zekerheid wordt geboden
omtrent de waarachtigheid van de opgenomen gegevens. De plaats en datum van de akte,
de verklaring van de zelfstandige en de handtekening van de zelfstandige worden geacht
met de waarheid overeen te stemmen.18 Enkel via een procedure van valsheid in geschrifte
kan deze notariële akte worden aangevochten. De authenticiteit van de notariële akte biedt
aldus een grote rechtszekerheid.19
13. Eigenlijk is de vereiste van een notariële akte een toepassing van het gemeen recht
betreffende de publiciteit van onroerende zakelijke rechten op het hypotheekkantoor. De
hypotheekbewaarder aanvaardt immers enkel absoluut geloofwaardige akten ter openbaar-
making. Alleen de authentieke akten bieden voldoende betrouwbaarheid, omdat zij door een
openbaar ambtenaar worden opgesteld met inachtneming van de door de wet gestelde vorm-
vereisten. Onderhandse akten bieden die rechtszekerheid niet en worden daarom geweerd.20
16 Art. 74, § 1, eerste lid wet van 25 april 2007. 17 C. DEWULF, "Over de verklaring van niet-vatbaarheid voor beslag van de hoofdverblijfplaats van een zelfstandige", in F. BUYSSENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vennoot-schapsrechtelijke clausules voor het Notariaat: Liber Amicorum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 606. 18 A. COPPENS, “Niet-beslagbaarheid woning zelfstandige”, NjW 2007, (914) 920. 19 C. DE WULF, Het opstellen van notariële akten (I), Mechelen, Kluwer, 2003, 19; C. ENGELS, “De niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, Brugge, Die Keure, 2009, 115 (128). 20 C. ENGELS, Zekerheidsrecht: Syllabus, Brugge, die Keure, 2006, 30.
9
Formaliteiten
14. De verklaring van onbeslagbaarheid moet beantwoorden aan de vormvoorschriften van
artikel 74 e.v. wet van 25 april 2007. Zo zal men het onroerend goed waarop de verklaring
slaat, gedetailleerd moeten omschrijven in de verklaringsakte. Wat de inhoud van deze ge-
detailleerde omschrijving betreft, kan worden verwezen naar artikel 141 van de Hypo-
theekwet. De notariële akte vermeldt aldus verplicht de volgende gegevens: de geografische
ligging (gemeente, straat of gehucht en politienummer), de kadastrale beschrijving die volgt
uit een recente kadastrale legger, de aard en de oppervlakte van het goed. Daarenboven dient
men een vermelding van de eigen, gemeenschappelijke of onverdeelde aard van de zakelijke
rechten die de zelfstandige bezit op het onroerend goed op te nemen.21
15. Een meer gedetailleerde beschrijving van het goed is niet vereist, behoudens bij een
gemengd gebruik van de woning. Dit betreft de omstandigheid waarbij een deel van het
onroerend goed wordt gebruikt als hoofdverblijfplaats en een deel voor beroepsdoeleinden.
In voorkomend geval zal een uitgebreide omschrijving aan de orde zijn, waarbij een duide-
lijk onderscheid wordt gemaakt tussen het woongedeelte en het beroepsgedeelte. Hierbij zal
ook worden vermeld hoeveel de oppervlakte bedraagt van elk respectievelijk deel.22
Publiciteit
16. Krachtens artikel 76 wet van 25 april 2007 moet de notariële verklaring in een hiertoe
bestemd register worden overgeschreven op het hypotheekkantoor van het arrondissement
waar het goed gelegen is.23 Voorheen was er in de artikelen 76 en 77 wet van 25 april 2007
ten onrechte sprake van ‘inschrijving’. Inmiddels is de terminologie aangepast aan de prak-
tijk, aangezien de hypotheekbewaarders deze akten steeds onderwierpen aan de formaliteit
van de overschrijving.24 Het is slechts vanaf deze overschrijving dat de verklaring tegen-
werpelijk wordt aan derden.25 De Koning kan in bijkomende vormen van openbaarmaking
voorzien.26 De minister heeft hieromtrent verklaard dat een bijkomende publiciteit er even-
tueel in zou kunnen bestaan dat de beoefenaars van een vrij beroep hun verklaring bekend-
maken via de Kruispuntbank van Ondernemingen.27
21 Art. 74, § 1, eerste lid wet van 25 april 2007. 22 Art. 75 wet van 25 april 2007. 23 Art. 76, eerste lid wet van 25 april 2007. 24 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 6. 25 Art. 77, eerste lid wet van 25 april 2007. 26 Art. 76, tweede lid wet van 25 april 2007. 27 Verslag Douifi en Pieters, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/018, 21.
10
Kostprijs
17. De regering is overeenkomstig artikel 1 van de wet van 31 augustus 189128 gemachtigd
de tarieven voor de erelonen van de notaris uit te vaardigen voor de activiteiten die hij als
openbaar ambtenaar uitoefent en de akten die hij in die hoedanigheid verlijdt.29 De wetgever
heeft evenwel, in afwachting van een initiatief van de uitvoerende macht, het ereloon van
de notaris vastgesteld op 500 EUR. Dit bedrag is telkens verschuldigd, zowel voor het op-
maken van een verklaring van niet-vatbaarheid voor beslag als voor de herroeping ervan.30
18. Wat de bijkomende kosten betreft, werd ook daar in eerste instantie in een forfaitaire
kostensom van 500 EUR voorzien, hetgeen tot verwarring leidde. Deze onduidelijkheid
wordt dankzij de wetswijziging van 2014 weggewerkt door te bepalen dat bij de vastgestelde
erelonen de werkelijke kosten voor de overschrijving of schrapping worden gevoegd.31
19. De erelonen zijn slechts eenmaal verschuldigd wanneer de verklaring of de herroeping
betrekking heeft op een zelfstandige en zijn meewerkende echtgenoot of op twee zelfstan-
digen die gehuwd zijn of wettelijk samenwonen en die gezamenlijk hun activiteit uitoefenen
in dezelfde vestigingseenheid.32 Hierbij kan worden verwezen naar artikel 74 van de wet,
dat erin voorziet dat twee echtgenoten die allebei zelfstandige zijn in de zin van de wet, hun
verklaring in eenzelfde akte kunnen afleggen.33
28 Wet 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering van de honoraria der notarissen, BS 3 september 1891. 29 A. VAN DEN BOSSCHE, “Erelonen. Onbekend en toch bemind” in L. WEYTS en C. CASTELEIN, No-tariële blikvangers, Antwerpen, Intersentia, 2007, (31) 31. 30 Art. 82, eerste en tweede lid wet van 25 april 2007. 31 Art. 82, tweede lid wet van 25 april 2007; M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 64. 32 Art. 82, derde lid wet van 25 april 2007. 33 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 64.
11
Hoofdstuk 3. Toepassingsgebied Zelfstandige natuurlijke persoon
20. De regelgeving is uitsluitend van toepassing op zelfstandigen. Hiermee wordt bedoeld
iedere natuurlijke persoon die in België een beroepsbezigheid in hoofdberoep, in bijberoep,
of een beroepsbezigheid na pensionering uitoefent uit hoofde waarvan hij niet door een ar-
beidsovereenkomst of door een statuut verbonden is.34
21. De ruime omschrijving van het begrip ‘zelfstandige’ in artikel 72 wet van 25 april 2007
werd ontleend aan art. 3 § 1 lid 1 van het K.B. nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting
van het sociaal statuut der zelfstandigen.35 De beschermde doelgroep omvat derhalve het
geheel der natuurlijke personen die zelfstandig zijn (handelaars inclusief ambulante handel,
ambachtslui, landbouwers), met inbegrip van de beoefenaren van vrije beroepen.36
Zelfstandigen in bijberoep en gepensioneerden
22. In de oorspronkelijke wettekst van 2007 was het toepassingsgebied ratione personae
van de wet beperkt tot de natuurlijke personen die in België een zelfstandige activiteit in
hoofdberoep uitoefenden. Bijgevolg konden zelfstandigen in bijberoep of gepensioneerden
met een zelfstandige activiteit aanvankelijk geen beroep doen op de bescherming.37
23. De eerste wijziging aangebracht door de wet van 6 mei 2009 bepaalde dat personen die
verschillende afzonderlijke zelfstandige activiteiten cumuleerden de verklaring konden af-
leggen, op voorwaarde dat die werkzaamheden samen een hoofdberoep uitmaakten. Die
vereiste van cumulatie is sinds de wetswijziging van 15 januari 2014 weggevallen, waardoor
een bescherming van de gezinswoning steeds mogelijk is voor zelfstandigen in bijberoep.
24. Ook gepensioneerden met een toegelaten zelfstandige activiteit na pensionering kun-
nen thans de verklaring afleggen. De wetgever tracht hiermee beroepsactiviteiten na vijfen-
zestig jaar aan te moedigen.38
34 Art. 72, eerste lid wet van 25 april 2007. 35 K.B. nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, BS 29 juli 1967. 36 A. COPPENS, “Niet-beslagbaarheid woning zelfstandige”, NjW 2007, (914) 917. 37 Vr. en Antw. Kamer 2007-08, 8 april 2008, 4105 (Vr. nr. 13 P. LOGGHE). 38 Verslag namens de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden, Parl.St. Ka-mer 2013-14, nr. 5-2382/2, 3; M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 58.
12
Mandataris van een rechtspersoon
25. Oorspronkelijk was er enige verdeeldheid in de rechtsleer omtrent de vraag of bestuur-
ders, zaakvoerders en andere mandatarissen van vennootschappen al dan niet in aanmerking
komen om de verklaring van niet-vatbaarheid voor beslag af te leggen. A. CUYPERS was van
mening dat vennootschapsmandatarissen zich niet konden beroepen op de bijkomende be-
scherming van hun hoofdverblijfplaats, omdat zij al voldoende beschermd worden door de
afzonderlijke rechtspersoonlijkheid van de vennootschap.39 L. VANNOOTTE en I. VERHULST
vonden daarentegen dat zij wel van de wettelijke bescherming konden genieten, op voor-
waarde dat ze die functie op zelfstandige basis en dus niet in een ondergeschikt verband
uitoefenen40
26. Sinds de wetswijziging van 6 mei 2009 bepaalt de wet uitdrukkelijk dat de activiteit als
mandataris van een rechtspersoon wel degelijk onder het toepassingsgebied van de wet
valt.41 De memorie van toelichting bij de wetswijziging verduidelijkt dit begrip. Het omvat
de zaakvoerders, bestuurders, afgevaardigde bestuurders, vereffenaars, commissarissen en
werkende vennoten.42 De gedachte bij deze uitbreiding van het toepassingsgebied is dat
bestuurders van een rechtspersoon de facto veelal evenzeer blootgesteld zijn aan het onder-
nemingsrisico. Zowel op conventionele als op wettelijke grondslag kunnen zij immers aan-
sprakelijkheid oplopen voor de schulden van de vennootschap.43
39 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 131. 40 L. VANNOOTE en I. VERHULST, “Bescherming hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, TBBR 2007, (464) 464; E. LEROY, “L’insaisissabilité de la résidence principale de l’entrepreneur individuel”, JT 2007, (753) 755. 41 Art. 72, derde lid wet van 25 april 2007. 42 Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer 2008-09, nr. 1786/001, 64. 43 E. DIRIX, “Onbeslagbaarheid van de woning van de zelfstandige” in X., Faillissement en Reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 2014, II.E.11-7.
13
Hoofdstuk 4. De bescherming Beschermde zakelijke rechten
27. Artikel 73 wet van 25 april 2007 omschrijft de voor bescherming vatbare rechten als
“zakelijke rechten, andere dan het gebruiksrecht en het recht van bewoning, op het onroe-
rend goed waar hij zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft”. De memorie van toelichting
verduidelijkt dat elke zelfstandige de rechten van eigendom, vruchtgebruik, erfpacht en op-
stal niet vatbaar voor beslag laten verklaren.44
28. De rechten van gebruik en bewoning (art. 625 ev. BW) worden uitdrukkelijk van de
mogelijkheid tot bescherming uitgesloten. Dit valt te verklaren doordat zij zeer nauw met
de persoon van de zakelijk gerechtigde verbonden zijn, waardoor zij als dusdanig onver-
vreemdbaar en niet voor beslag vatbaar zijn.45
29. Artikel 74 wet van 25 april 2007 bevat een uitdrukkelijke regeling voor het geval de te
beschermen zakelijke rechten in onverdeeldheid zijn. Bij onverdeelde zakelijke rechten is
de uitwerking van de verklaring beperkt tot het onverdeeld aandeel waarover de zelfstandige
beschikt op datum van de akte. Bij een eventuele latere uitbreiding van de zakelijke rechten
op hetzelfde onroerend goed worden de effecten van de verklaring van rechtswege en met
terugwerkende kracht uitgebreid tot de nieuw verworven rechten.
30. Dezelfde regeling geldt bij een opsplitsing van het vruchtgebruik en de blote eigendom.
Hierbij kan worden gedacht aan de situatie van een zelfstandige die beschikt over de blote
eigendom van de hoofdverblijfplaats, waarvan zijn ouder als langstlevende echtgenoot het
vruchtgebruik heeft. Wanneer de zelfstandige een verklaring van niet-beslagbaarheid heeft
afgelegd, zal deze zich bij het overlijden van de vruchtgebruiker automatisch uitstrekken tot
de volle eigendom. Deze uitbreiding gebeurt bovendien met retroactieve kracht, zodat ook
de reeds bestaande schulden niet kunnen worden verhaald op de nieuw verworven rechten.46
44 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 58; A. CUYPERS, “De niet-beslagbaar-heid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 132; E. LEROY, “L’insaisissabilité de la résidence principale de l’entrepreneur individuel”, JT 2007, (753) 756. 45 E. DIRIX en K. BROECKX, Beslag in APR, Mechelen, Kluwer, 2010, 524. 46 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 59.
14
31. Er dient te worden opgemerkt dat de bescherming zich niet uitstrekt tot de gevallen
waarbij nieuwe rechten op een ander onroerend goed worden verkregen. Dit is bijvoorbeeld
het geval waarbij men een naastliggend perceel grond zou verwerven om er een garage op
te bouwen. Aangezien het dan niet meer om hetzelfde onroerend goed gaat, zal er geen
uitbreiding van de bescherming plaatsvinden.47
Beschermde goederen
Begrip hoofdverblijfplaats
32. Enkel het onroerend goed waar de zelfstandige zijn hoofdverblijfplaats heeft, kan on-
vatbaar voor beslag worden verklaard. Andere onroerende goederen zoals bijvoorbeeld een
tweede verblijf komen niet in aanmerking voor bescherming. De wet van 25 april 2007
verduidelijkt niet wat precies moet worden verstaan onder het begrip ‘hoofdverblijfplaats’,
maar de memorie van toelichting verwijst wel uitdrukkelijk naar het KB van 16 juli 1992
betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister.48
33. Artikel 16 van het KB van 16 juli 1992 stelt dat de bepaling van de hoofdverblijfplaats
gebaseerd is op een feitelijke situatie. Het betreft de plaats waar het gezin of de alleen-
staande gewoonlijk leeft, dit wil zeggen gedurende het grootste deel van het jaar effectief
verblijft. Waar de werkelijke hoofdverblijfplaats is, kan worden vastgesteld op basis van
verschillende elementen, met name de plaats waarheen de betrokkene gaat na zijn beroeps-
bezigheden, de plaats waar de kinderen naar school gaan, de arbeidsplaats, het energiever-
bruik, de telefoonkosten en de gewone verblijfplaats van de andere leden van het gezin.49
34. Hierbij dient te worden opgemerkt dat een tijdelijke afwezigheid zoals omschreven
staat in het KB in principe geen afbreuk doet aan de bestemming als hoofdverblijfplaats.50
Aldus wordt bijvoorbeeld aangenomen dat een tijdelijke afwezigheid om beroepsredenen
elders in het land of in het buitenland gedurende ten hoogste één jaar geen afbreuk doet aan
de continuïteit van de hoofdverblijfplaats en bijgevolg evenmin aan de bescherming.51
47 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 59. 48 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 58; M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaar-heid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 59. 49 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 58. 50 Art. 17-18 KB 16 juli 1992. 51 Cass. 3 oktober 2014, C.14.0088.N, RW 2015-16, 1024, noot M. DE CLERCQ; A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 134.
15
Verlies bestemming als hoofdverblijfplaats
35. In een arrest van 3 oktober 2014 heeft het Hof van Cassatie zich uitgesproken over de
gevolgen van de omstandigheid waarbij het onroerend goed, waarvoor een verklaring van
onbeslagbaarheid werd afgelegd, niet langer bestemd wordt als hoofdverblijfplaats. In het
concrete geval had een zelfstandige op 7 oktober 2009 een dergelijke verklaring afgelegd
voor zijn hoofdverblijfplaats te Brasschaat. Een korte tijd daarna, op 13 november 2009,
verplaatste hij zijn hoofdverblijfplaats echter naar Knokke. Bijzonder in dit geval is dat de
zelfstandige in 2011 opnieuw het onroerend goed te Brasschaat, waarvoor hij eertijds de
verklaring had afgelegd, tot zijn hoofdverblijfplaats had bestemd en enkele maanden later
op dat onroerend goed beslag werd gelegd.52
36. De onbeslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige is een uitzondering
op het principe van de ondeelbaarheid van het vermogen zoals bepaald in de artikelen 7 en
8 van de Hypotheekwet. Gelet op deze uitzonderlijke aard dient een restrictieve interpretatie
te worden voorgestaan.53 De appelrechters hebben in deze zaak dan ook terecht geoordeeld
dat de bescherming slechts geldt zolang het onroerend goed door de zelfstandige als hoofd-
verblijfplaats wordt betrokken. Indien de zelfstandige verhuist, gaat de bescherming verlo-
ren. De omstandigheid dat de zelfstandige zich later opnieuw op het vroegere adres vestigt,
heeft niet tot gevolg dat de bescherming van deze woning zonder meer opnieuw geldt. Een-
maal de bescherming is verloren, is dit definitief en is er geen andere mogelijkheid dan een
nieuwe verklaring af te leggen.54
37. Bovenstaand gegeven is een bijzonder aandachtspunt voor de notaris in het raam van
zijn adviesplicht. Men zal in het kader hiervan zelfstandigen erop moeten wijzen dat bij
verhuis de bescherming ten einde komt en er desgevallend opnieuw een verklaring zal moe-
ten worden afgelegd betreffende de nieuwe woonst.55
52 Cass. 3 oktober 2014, C.14.0088.N, NJW 2015, 66, noot A. COPPENS. 53 Cass. 3 oktober 2014, C.14.0088.N, RW 2015-16, 1024, noot M. DE CLERCQ. 54 Antwerpen (8e k.) 19 juni 2013, RW 2014-15, 185; Cass. 3 oktober 2014, C.14.0088.N, T.Not. 2015, 147, noot J. BYTTEBIER. 55 Cass. 3 oktober 2014, C.14.0088.N, T.Not. 2015, 148, noot J. BYTTEBIER.
16
Gemengd gebruik
de 30%-regel
38. Het komt in de praktijk vrij vaak voor dat zelfstandigen hun privéwoning tegelijk gaan
gebruiken voor beroepsactiviteiten. In dat geval dient men in de notariële verklaringsakte
een duidelijk onderscheid te maken tussen het woongedeelte en het gedeelte dat gebruikt
wordt voor de beroepsactiviteit, met een vermelding van de oppervlakte van elk deel.56
39. Omvat de oppervlakte die gebruikt wordt voor de beroepsactiviteiten minder dan 30
procent van de totale oppervlakte van het onroerend goed, dan kunnen de rechten op de
gehele gezinswoning niet vatbaar voor beslag worden verklaard.57 Indien de ruimte die ge-
bruikt wordt voor beroepsdoeleinden daarentegen 30 procent of meer beslaat van de totale
oppervlakte van het onroerend goed, dan kunnen alleen de rechten op het gedeelte dat als
hoofdverblijfplaats gebruikt wordt niet vatbaar voor beslag worden verklaard, mits vooraf-
gaandelijk statuten worden opgesteld.58
40. De zelfstandige die de verklaring heeft afgelegd is verantwoordelijkheid voor de juist-
heid van de oppervlaktepercentages. De wet bepaalt uitdrukkelijk dat de bewijslast rust op
de zelfstandige die de verklaring heeft afgelegd ingeval van een betwisting hieromtrent.59
De notaris zal in principe niet ter plaatse afstappen, noch een landmeter aanstellen die de
verklaarde percentages nameet. Wel dient de notaris er de zelfstandige op te wijzen dat zijn
verklaring met de werkelijkheid moet overeenstemmen en dat de sanctie er in kan bestaan
dat ingevolge de nietige verklaring het gehele goed vatbaar wordt voor beslag.60
41. Deze 30%-regel gaf in het verleden vaak aanleiding tot betwisting in de rechtsleer. Het
was onduidelijk of enkel het bebouwde gedeelte in aanmerking kwam voor de berekening
van de totale oppervlakte, dan wel ook de onbebouwde gedeelten. Daarnaast werd de vraag
gesteld hoe de delen van het gebouw die zowel voor private doeleinden als professionele
doeleinden werden aangewend in de berekening moest worden opgenomen.61
56 Art. 75, eerste lid wet van 25 april 2007. 57 Art. 75, tweede lid wet van 25 april 2007. 58 Art. 75, derde lid wet van 25 april 2007. 59 Art. 75, in fine wet van 25 april 2007. 60 D. DECLOEDT, "De onbeslagbare woning van de zelfstandige vennootschapsbestuurder", in F. BUYS-SENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat: Liber Amicorum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 575. 61 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 136.
17
42. Inmiddels verduidelijkt de wetgever dat zowel de gehele oppervlakte van het gebouw,
berekend over alle verdiepingen die het gebouw telt, als de oppervlakte van het terrein in
rekening moet worden gebracht.62
43. Oppervlakten voor zowel privé als professioneel gebruik worden geacht in hun geheel
te worden aangewend voor beroepsdoeleinden. Deze strenge regel wordt evenwel verzacht
in die zin dat de oppervlakten waarvan de beroepsaard beperkt is tot een doorgangsfunctie,
mogen worden beschouwd als zijnde gebruikt als hoofdverblijfplaats, zolang zij geen enkele
professionele functie vervullen.63 In de parlementaire voorbereiding stelt men als voorbeeld
de gang waar de cliënten van de zelfstandige enkel ‘passeren’, zonder dat deze ruimte verder
enige professionele bestemming heeft. Zo mogen hier bijvoorbeeld geen kasten met dossiers
van de zelfstandige activiteit staan, want dan verliest de ruimte haar karakter van loutere
doorgangsfunctie.64
44. Een laatste probleempunt omtrent de berekening van de 30 %-drempel, betreft de situ-
atie waarbij de zelfstandige een onverdeeld aandeel heeft in het onroerend goed. Men kon
zich bij de initiële wettekst afvragen of de totale oppervlakte van het goed in aanmerking
diende te worden genomen of enkel een breukdeel naar evenredigheid met het onverdeeld
aandeel van de zelfstandige. De wet verduidelijkt thans dat desgevallend rekening moet
worden gehouden met de gehele oppervlakte van het onverdeelde goed.65
opmaak van statuten
45. Ingeval de gezinswoning voor meer dan 30 % wordt gebruikt voor professionele doel-
einden, dan legt de wet op dat er statuten moeten worden opgemaakt.66 Men kan zich be-
perken tot vereenvoudigde statuten, indien de voorwaarden van artikel 577-3, eerste lid, in
fine BW vervuld zijn. Dit zal het geval zijn indien de aard van het goed deze beperking
rechtvaardigt en alle eigenaars van het onroerend goed instemmen met deze beperking.67
62 Art. 75, vierde lid wet van 25 april 2007. 63 Art. 75, vierde lid wet van 25 april 2007. 64 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 5; E. DIRIX, “Onbeslagbaarheid van de woning van de zelfstandige” in X., Faillissement en Reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 2014, II.E.11-10. 65 Art. 75, vijfde lid wet van 25 april 2007; Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 5. 66 Art. 75, derde lid wet van 25 april 2007. 67 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 61.
18
46. De opmaak van de statuten bij overschrijding van de 30 %-drempel is van erg groot
belang voor de zelfstandige. Zonder deze statuten kunnen de beroepsschuldeisers zowel het
woongedeelte als het beroepsgedeelte uitwinnen, terwijl na het opstellen van de statuten
enkel het beroepsgedeelte in aanmerking komt.68
47. Initieel was in de wettekst sprake van “statuten van mede-eigendom”, doch reeds in het
advies van de Raad van State bij de totstandkoming van de wet in 2007 werd gesteld dat
een verwijzing naar mede-eigendom totaal irrelevant lijkt.69 De Kamerleden TANT en PIE-
TERS waren van mening dat het opstellen van statuten van mede-eigendom een gedeeld ei-
genaarschap vereist en dienden een amendement in om de woorden “mits men voorafgaan-
delijk statuten van mede-eigendom opstelt” te vervangen door “mits vooraf wordt bepaald
welke rechten en plichten ten bate en ten laste van elk van de delen van het onroerend goed
zullen vallen”.70 Bovendien werd in bepaalde rechtsleer gesteld dat het opmaken van der-
gelijke statuten materieel onmogelijk is bij gebrek aan appartementsmede-eigendom.71
48. Thans wordt aangenomen dat het opstellen van statuten juridisch-technisch mogelijk
is, ongeacht of het eigendomsrecht van het onroerend goed al dan niet verdeeld is over ver-
schillende personen die een concurrerend recht hebben. Er is geen enkele wetsbepaling die
stelt dat de statuten voor een bepaald goed maar kunnen worden verleden indien het aan
verschillende personen toebehoort.72 De verdeling van het eigendomsrecht is slechts vereist
opdat de vereniging van mede-eigenaars rechtspersoonlijkheid kan verwerven.73
49. Het opstellen van de statuten heeft tot doel verschillende juridische entiteiten te creëren
binnen het onroerend goed met de bedoeling dat een na de verklaring gelegd beslag alleen
nog het beroepsgedeelte kan treffen, dat dan afzonderlijk verkocht kan worden.74 Dankzij
het beroep doen op de statuten moet aldus een gedwongen verkoop mogelijk worden ge-
maakt van het beroepsgedeelte dat beslagbaar blijft.75
68 A. COPPENS, “Niet-beslagbaarheid woning zelfstandige”, NjW 2007, (914) 918. 69 Adv.RvS nr. 41.839/1/2/4, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, (226) 243. 70 Amendement nr. 7, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 3. 71 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 135. 72 A. COPPENS, “Niet-beslagbaarheid woning zelfstandige”, NjW 2007, (914) 929. 73 Art. 577-5, § 1 BW; M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduide-lijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 61. 74 Verslag Douifi en Pieters, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/018, 20-21. 75 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 59; M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaar-heid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 60.
19
50. Een kanttekening hierbij is dat de bijhorende kosten die met deze formaliteiten gepaard
gaan, de drempel voor de zelfstandige verhogen om een verklaring van onbeslagbaarheid af
te leggen.76 Bovendien kan men zich afvragen wie geïnteresseerd zal zijn om het beroeps-
gedeelte van eenzelfde woning te kopen, waar reeds een vreemde in woont.77
Instemming van de echtgenoot
51. Bijzonder voor de gehuwde ondernemer, is dat de notaris de verklaringsakte slechts
mag verlijden indien hij de instemming van de echtgenoot van deze zelfstandige heeft ver-
kregen. De zelfstandige behoeft deze instemming ongeacht het huwelijksvermogensstelsel
van de echtgenoten en ongeacht het eigen, gemeenschappelijk of onverdeeld karakter van
het onroerend goed. Zelfs indien de hoofdverblijfplaats de exclusieve eigendom is van de
zelfstandige, zal de instemming noodzakelijk zijn.78
52. De vereiste van instemming is het gevolg van een opmerking van de Raad van State,
die te kennen had gegeven dat het wenselijk zou zijn dat de echtgenoot van de zelfstandige
voldoende wordt ingelicht over de juridische gevolgen van de verklaring op het vermogen
van de echtgenoten. Onder meer moet worden gewezen op de nadelen wanneer de zelfstan-
dige, omwille van de bescherming ingevolge het afleggen van deze verklaring, niet opteert
voor een vennootschapsvorm om zijn activiteiten uit te oefenen.79 Met de vereiste instem-
ming beoogt men de echtgenoten ertoe aan te zetten om te overleggen over de eventuele
keuze tussen een vennootschapsstructuur en een verklaring van niet-beslagbaarheid.80
76 L. VANNOOTE en I. VERHULST, “Bescherming hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, TBBR 2007, (464) 464. 77 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 135. 78 Art. 74, § 2, eerste lid wet van 25 april 2007; M. DE CLERCQ, “De niet-beslagbaarheid van de gezinswo-ning van een zelfstandige, toegelicht vanuit het familiaal vermogensrecht” in W. PINTENS, J. DE MONGH en C. DE CLERCK (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 333. 79 Adv.RvS nr. 41.839/1/2/4, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, (226) 242; A. COPPENS, “Niet-beslag-baarheid woning zelfstandige”, NjW 2007, (914) 916; T. BLOCKERYE, P. DE PAGE, T. DENOTTE, I. RI-CHELLE, P.-O., VAN CAUBERGH, L'investissement immobilier privé, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, (43) 53. 80 C. DEWULF, "Over de verklaring van niet-vatbaarheid voor beslag van de hoofdverblijfplaats van een zelfstandige", in F. BUYSSENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vennoot-schapsrechtelijke clausules voor het Notariaat: Liber Amicorum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 608.
20
53. Aan welke vormvoorwaarden de instemming moet beantwoorden, wordt niet expliciet
in de wet aangegeven. Bijgevolg wordt in de rechtsleer aangenomen dat deze instemming
zowel authentiek als onderhands en zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend kan geschieden.
Hiermee past men naar analogie de regels toe betreffende de instemming van artikel 215
BW, waar artikel 74 wet van 25 april 2007 uitdrukkelijk naar verwijst.81
54. Hoewel de wet dit strikt gezien niet oplegt, zal de instrumenterende notaris deze echt-
genoot toch best in de notariële akte laten tussenkomen teneinde efficiënt te kunnen bewij-
zen dat hij aan zijn informatieplicht heeft voldaan.82 Van de notaris wordt immers verwacht
dat hij beide echtgenoten voldoende inlicht over de juridische implicaties die de verklaring
naderhand kan hebben voor het vermogen van de echtgenoten.83
55. Oorspronkelijk voorzag de wettekst niet in de mogelijkheid van een vervangende rech-
terlijke machtiging in het geval van een onrechtmatige weigering. Nochtans is het geenszins
de bedoeling van de wetgever om de echtgenoot een onoverkomelijk vetorecht te geven.
Deze lacune werd opgevangen door de wetswijziging van 2014. Indien de echtgenoot wiens
instemming vereist is, dit zonder gewichtige redenen weigert, of indien deze echtgenoot
vermoedelijk afwezig is, onbekwaam werd verklaard of in de onmogelijkheid is zijn wil te
kennen te geven, dan kan de andere echtgenoot zich door de rechtbank van eerste aanleg en,
in spoedeisende gevallen, door de voorzitter van die rechtbank, laten machtigen om de ver-
klaring af te leggen zonder de vereiste instemming.84
56. Het ontbreken van de instemming leidt bij artikel 215 BW tot een relatieve nietigheid
en niet de absolute nietigheid.85 Dit is een logische sanctie aangezien artikel 215 BW louter
de privébelangen van het gezin beschermt en geen bepaling is die de bescherming van de
openbare orde beoogt.86
81 M. DE CLERCQ, “De niet-beslagbaarheid van de gezinswoning van een zelfstandige, toegelicht vanuit het familiaal vermogensrecht” in W. PINTENS, J. DE MONGH en C. DE CLERCK (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 335. 82 Art. 9, §1, derde lid Organieke Wet Notariaat en art. 11 Deontologische Code Notariaat; A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 136; C. ENGELS, “De niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, Brugge, Die Keure, 2009, 115 (129). 83 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 59. 84 Art. 74, § 2, tweede lid wet van 25 april 2007. 85 G. BAETEMAN, “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, 364; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersen-tia, 2010, 88. 86 G. BAETEMAN, “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, 355.
21
57. In de wet van 25 april 2007 wordt niet expliciet aangegeven welke sanctie staat op het
verlijden van de akte zonder dat men de instemming van de echtgenoot van de zelfstandige
heeft verkregen. De ratio legis van de wet legt zeer duidelijk de nadruk op de bescherming
van het gezin in combinatie met het zelfstandig ondernemen, met andere woorden de be-
scherming van private belangen. Naar analogie met artikel 215 BW mag dan ook worden
aangenomen dat het ontbreken van de instemming een relatieve nietigheid van de akte tot
gevolg heeft.87 Bijgevolg kan enkel de echtgenoot van de zelfstandige de nietigheid inroe-
pen en niet de beslagleggende schuldeiser die gehinderd wordt door de verklaring van on-
beslagbaarheid.88 Gelet op de sanctie van de relatieve nietigheid lijkt het erop dat de hande-
ling achteraf door de benadeelde echtgenoot kan worden bevestigd.89
58. Het feit dat de wet enkel de instemming van de echtgenoot van de zelfstandige eist,
lijkt tot gevolg te hebben dat de zelfstandige die wettelijk samenwoont niet de instemming
nodig heeft van zijn samenwonende partner om de hoofdverblijfplaats onvatbaar voor be-
slag te verklaren.90 Deze ongelijkheid in de wet wordt in bepaalde rechtsleer bekritiseerd.91
Blijkens artikel 1477 § 2 BW is de wetgever van mening dat niet alleen de gezinswoning
van gehuwden, maar ook deze van wettelijk samenwonenden een vergaande bescherming
dient te genieten.92 Het lijkt dan ook nogal vreemd dat de wetgever de wettelijk samenwo-
nenden zou hebben willen uitsluiten voor wat betreft de niet-vatbaarheid voor beslag.
87 M. DE CLERCQ, “De niet-beslagbaarheid van de gezinswoning van een zelfstandige, toegelicht vanuit het familiaal vermogensrecht” in W. PINTENS, J. DE MONGH en C. DE CLERCK (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 335 88 M. DE CLERCQ, “De niet-beslagbaarheid van de gezinswoning van een zelfstandige, toegelicht vanuit het familiaal vermogensrecht” in W. PINTENS, J. DE MONGH en C. DE CLERCK (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 335. 89 G. BAETEMAN, “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, 355; DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 88. 90 Verslag Douifi en Pieters, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/018, 20; A. CUYPERS, “De niet-beslagbaar-heid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 133-134. 91 C. ENGELS, “De niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, Brugge, Die Keure, 2009, 115 (130); L. VANNOOTE en I. VERHULST, “Bescherming hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, TBBR 2007, (464) 467. 92 Artikel 1477 § 2 BW dat uitdrukkelijk verwijst naar de artikelen 215, 220, § 1, en 224, § 1, 1 BW; J. RUYSSEVELDT, Samenwonenden en onroerend goed, Mechelen, Kluwer, 2007, 6.
22
Schuldvorderingen waaraan de verklaring tegenwerpelijk is
59. De bescherming tegen beslag is niet absoluut. Opdat de verklaring van onvatbaarheid
voor beslag uitwerking zou hebben, dient de vordering van de schuldeiser van de zelfstan-
dige aan twee voorwaarden voldoen. In de eerste plaats moet zij betrekking hebben op de
zelfstandige beroepsactiviteit van de debiteur. In de tweede plaats moet zij ontstaan zijn na
de overschrijving van de notariële verklaringsakte op het hypotheekkantoor.93
Beroepsschulden
60. De verklaring kan enkel bescherming bieden tegen beroepsschulden. Dit zijn schulden
die verband houden met de professionele activiteit van de zelfstandige zoals bijvoorbeeld
contractuele verplichtingen aan leveranciers en kredietinstellingen, BTW en sociale en fis-
cale schulden in zoverre zij uitsluitend betrekking hebben op de beroepsbedrijvigheid van
de zelfstandige. De memorie van toelichting stelt dat hieronder ook de bijdragen vallen die
architecten, advocaten of artsen aan hun beroepsgroep dienen te betalen alsook de verzeke-
ringspremies met betrekking tot de beroepsactiviteit.94
61. De beslagimmuniteit geldt in geen geval voor de privéschulden van de zelfstandige.
Daarnaast heeft de verklaring ook geen uitwerking tegenover gemengde schulden, die zowel
verband houden met het privéleven als de professionele activiteit van de zelfstandige. Zo is
bijvoorbeeld een woningkrediet aan een zelfstandige met het oog op de bouw van zijn
hoofdverblijfplaats, waarin hij tevens zijn professionele activiteit zal uitoefenen, een ge-
mengde schuld die kan worden vervolgd op deze hoofdverblijfplaats, ongeacht een eerdere
verklaring van niet-beslagbaarheid.95 Ook de gemengde fiscale schulden, die niet uitsluitend
betrekking hebben op de zelfstandige beroepsbedrijvigheid, vallen niet onder de bescher-
ming van de wet. Het betreft bijvoorbeeld de personenbelasting, die berekend wordt op de
beroepsinkomsten, de roerende inkomsten, de onroerende inkomsten en de diverse inkom-
sten.96 In deze situaties zal de schuldeiser onbeperkt kunnen uitwinnen op de gezinswoning
van zijn debiteur, ook al is het goed eerder niet vatbaar voor beslag verklaard.97
93 Art. 77, eerste lid wet van 25 april 2007. 94 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 60. 95 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 140. 96 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 60. 97 A contrario art. 77, eerste lid en art. 77, tweede lid wet van 25 april 2007.
23
62. De wetgever heeft in artikel 77 wet van 25 april 2007 voorzien in twee 'gronden van
onwaardigheid'. Het betreffen wettelijke uitsluitingen waarbij de zelfstandige de bescher-
ming niet kan tegenwerpen aan de schuldeiser, ongeacht of de schulden ontstaan zijn uit de
zelfstandige beroepsactiviteit.
63. In de eerste plaats heeft de verklaring geen uitwerking tegenover schuldvorderingen
die volgen uit een misdrijf, zelfs indien ze betrekking hebben op de beroepsbezigheid.98
Bedoeld worden de schuldvorderingen die voortvloeien uit een overtreding die tot een straf-
rechtelijke veroordeling, een transactie of tot een administratieve boete hebben geleid.99
64. Ten tweede heeft de verklaring geen uitwerking tegenover schuldvorderingen welke
zijn ontstaan ingevolge de artikelen 265, § 2, 409, § 2 en 530, § 2 van het Wetboek van
Vennootschappen. Het betreft de achterstallige sociale bijdragen en hun accessoria waar-
voor de bestuurders van een gefailleerde BVBA, CVBA of NV, persoonlijk en hoofdelijk
aansprakelijk zijn gesteld wegens een door hen begane grove fout die aan de basis lag van
het faillissement of omdat één van de bestuurders tijdens de voorbije vijf jaar al bij minstens
twee faillissementen met RSZ-schulden was betrokken. Deze schuldvorderingen kunnen
aldus onbeperkt worden ingevorderd op het vermogen van de zelfstandige.100
98 Art. 77, tweede lid wet van 25 april 2007. 99 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 60. 100 Art. 77, derde lid wet van 25 april 2007; A. COPPENS, “Niet-beslagbaarheid woning zelfstandige”, NjW 2007, (914) 916.
24
Posterieure schulden
65. De verklaring heeft slechts uitwerking ten aanzien van schuldeisers van wie de schuld-
vordering is ontstaan na de overschrijving op het hypotheekkantoor.101 Aan de verhaals-
rechten betreffende de schuldvorderingen die ontstaan zijn vóór de overschrijving van de
akte wordt niet geraakt. De vroegere schuldeisers hebben immers gecontracteerd op grond
van de financiële draagkracht van de zelfstandige, met inbegrip van de toen nog beslagbare
hoofdverblijfplaats.102
66. De bescherming biedt derhalve geen oplossing voor de zelfstandige in moeilijkheden
wegens reeds bestaande beroepsschulden. Bedoeld worden de schulden die hun grondslag
vinden in een rechtshandeling of een rechtsfeit uit het verleden ongeacht de datum van hun
opeisbaarheid. Zo wordt als voorbeeld in de rechtsleer aangehaald dat een verhuurder of een
leasinggever met een overeenkomst van vóór de overschrijving van de verklaring, beslag
kan leggen voor nadien vervallen huurtermijnen.103 Het volstaat dat de schuldvordering is
ontstaan alvorens de overschrijving opdat de verklaring aan de houder ervan niet tegenwer-
pelijk is. Het is dus niet vereist dat de schuldeiser een uitvoerbare titel kan voorleggen.104
67. Wat betreft een kaskrediet in rekening-courant (‘revolving krediet’) moet worden aan-
genomen dat de in aanmerking te nemen datum deze is van het toestaan van het krediet. De
verplichting van de kredietnemer tot terugbetaling van de opgenomen kredieten bestaat im-
mers vanaf dat ogenblik. Ook al hangt de terugbetalingsverplichting af van het gebruik van
het ter beschikking gestelde krediet, toch verbindt de kredietnemer zich vanaf het aangaan
van het kredietcontract tot terugbetaling van de opgenomen voorschotten en interesten.105
101 Art. 77, eerste lid wet van 25 april 2007. 102 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 139. 103 E. DIRIX, “Onbeslagbaarheid van de woning van de zelfstandige” in X., Faillissement en Reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 2014, II.E.11-17. 104 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 139; E. LEROY, “L’insaisissabilité de la résidence principale de l’entrepreneur individuel”, JT 2007, (753) 759. 105 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 138-139; C. ENGELS, “De niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige”, in Rechtskro-niek voor het Notariaat, Brugge, Die Keure, 2009, 115 (127).
25
68. Indien de hoofdverblijfplaats ten gelde wordt gemaakt door een schuldeiser aan wie de
verklaring van niet-vatbaarheid voor beslag niet tegenwerpelijk is, zullen alle schuldeisers
in de verdeling van de gelden aan bod komen. De schuldeisers aan wie de verklaring wel
tegenwerpelijk is, verliezen immers enkel de mogelijkheid om tot vervolging over te gaan,
doch niet hun vorderingsrechten in een verdeling na gedwongen uitvoering.106 De beslag-
immuniteit sluit dus niet uit dat de gebonden schuldeisers toch zullen delen in de executie-
opbrengst van dit goed.107 Hier anders over oordelen zou aan de ongebonden schuldeisers
een preferentie worden geven waarin de wet niet voorziet. De wet verhindert een uitvoerend
beslag door de gebonden schuldeisers, maar verschaft geenszins een voorrecht aan de on-
gebonden schuldeisers, noch een achterstelling van de gebonden schuldeisers.108
69. De gebonden schuldeisers zullen niet alleen in de rangregeling kunnen aantreden, zij
zullen ook hun eventuele wettelijke of conventionele preferenties kunnen doen gelden.109
Aldus wordt verdedigd dat wanneer een schuldeiser over een zgn. hypotheek ‘alle sommen’
beschikt, hij als hypothecaire schuldeiser kan aantreden voor alle schuldvorderingen en dus
ook voor deze die ontstaan zijn gedurende de periode van onbeslagbaarheid.110
70. Het kan voorkomen dat er zowel schuldvorderingen zijn die ontstaan zijn vóór de over-
schrijving van de verklaring van onbeslagbaarheid, als na de overschrijving ervan, doch dat
al deze schuldvorderingen zonder onderscheid door een hypotheek ‘alle sommen’ gewaar-
borgd zijn.111 Bij een toepassing van de bovenstaande principes kan de hypotheek gevestigd
voor een schuldvordering ontstaan vóór de overschrijving van verklaring van niet-vatbaar-
heid voor beslag wel uitgevoerd worden. Dit heeft als gevolg dat in het hier besproken geval
diezelfde schuldeiser alle sommen die door zijn hypotheek gewaarborgd zijn, zal kunnen
verhalen op de verkoopprijs van de uitgewonnen hoofdverblijfplaats.112
106 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 60; E. LEROY, “L’insaisissabilité de la résidence principale de l’entrepreneur individuel”, JT 2007, (753) 759. 107 D. DECLOEDT, "De onbeslagbare woning van de zelfstandige vennootschapsbestuurder", in F. BUYS-SENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat: Liber Amicorum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 583. 108 E. DIRIX, “Onbeslagbaarheid van de woning van de zelfstandige” in X., Faillissement en Reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 2014, II.E.11-20. 109 E. LEROY, “L’insaisissabilité de la résidence principale de l’entrepreneur individuel”, JT 2007, (753) 759. 110 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 139. 111 Art. 81bis. Hypotheekwet. 112 C. ENGELS, “De niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, Brugge, Die Keure, 2009, 115 (127).
26
Einde van de bescherming
Overlijden van de zelfstandige
71. In de oorspronkelijke wettekst werd reeds gesteld dat het overlijden van degene die de
verklaring heeft afgelegd, de herroeping van deze verklaring tot gevolg heeft.113 Evenwel
gaf de wet initieel niet uitdrukkelijk aan of deze herroeping al dan niet een retroactieve
werking had. Blijkens de parlementaire voorbereiding bij de wet van 2007 was het de be-
doeling dat door het overlijden een situatie ontstaat waarbij de activa en passiva aan de
erfgenamen worden overgedragen alsof de akte nooit heeft bestaan.114 Men was van oordeel
dat de onvatbaarheid voor beslag op een bepaald ogenblik zou moeten ophouden en dat zij
niet generaties lang zou kunnen blijven voortduren.115
72. In de rechtsleer werd aldus aangenomen dat de herroeping een terugwerkende kracht
(ex tunc) had.116 Dit werd door bepaalde auteurs bekritiseerd aangezien de schuldeisers die
met de zelfstandige hebben gecontracteerd, omwille van de hypothecaire publiciteit, ervan
op de hoogte waren dat zijn hoofdverblijfplaats hen niet tot onderpand zou dienen.117
73. De wetswijziging van 2014 heeft artikel 80 van de wet van 25 april 2007 aangevuld.
Het overlijden van de declarant leidt thans van rechtswege tot de herroeping van zijn ver-
klaring zonder terugwerkende kracht (ex nunc) waardoor de erfgenamen verder worden be-
schermd.118 In de parlementaire voorbereiding wordt gesteld dat men hiermee enerzijds een
gelijkschakeling met de hypothese van stopzetting van de zelfstandige activiteit beoogt en
dat men anderzijds de situatie van de nabestaanden niet nodeloos wenst te verzwaren.119
74. Indien een erfgenaam de zelfstandige activiteit zou verderzetten en het onroerend goed
in kwestie als gezinswoning zou benutten, dan kan men uiteraard een nieuwe verklaring
afleggen. Het spreekt voor zich dat desgevallend de bescherming, voor wat de schulden van
de erfgenaam zelf betreft, slechts zal gelden voor de toekomstige beroepsschulden.120
113 Art. 80 wet van 25 april 2007 (oud). 114 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 61. 115 Aanvullend verslag, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/024, 6. 116 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 141. 117 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 63. 118 Art. 80 wet van 25 april 2007. 119 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 7. 120 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 63.
27
Afstand van de verklaring
75. Het is geenszins de bedoeling van de wet om de hoofdverblijfplaats onveranderlijk niet-
vatbaar voor beslag te maken. Het is een louter facultatieve maatregel waarop men te allen
tijde kan terugkomen. Indien dit niet het geval zou zijn, dan zou de zelfstandige kredietmo-
gelijkheden worden ontnomen. In de praktijk zal het immers vaak voorkomen dat de afstand
van de bescherming de zelfstandige vooraf wordt opgedrongen door de kredietgever, die dit
als een voorwaarde stelt voor het verlenen van een bepaald krediet.121
76. Een verklaring van afstand gebeurt in een notariële akte, waarna de oorspronkelijke
verklaring moet worden doorgehaald in het register bij de hypotheekbewaarder. Om af te
zien van de verklaring, behoeft de zelfstandige evenzeer de instemming van zijn echtgenoot.
Deze afstand, die de eerdere verklaring met een retroactieve werking ongedaan maakt, heeft
uitwerking ten aanzien van alle schuldeisers.122
77. Gelet op de retroactieve werking van de afstand van de verklaring van onbeslagbaar-
heid, wordt het uitwinningsverbod geacht nooit te hebben bestaan. Bijgevolg wordt in de
rechtsleer gesteld dat de tijdens de periode voorafgaand aan de afstand van de verklaring
genomen beslagmaatregelen gewoon doorgang kunnen vinden.123
78. De wet stipuleert uitdrukkelijk dat het afzien van het voordeel van de verklaring in het
belang van één of meer welbepaalde schuldvorderingen, het afzien van de bescherming ten
opzichte van alle schuldvorderingen tot gevolg heeft.124 Een selectieve afstand zou een on-
gelijke situatie tussen schuldeisers teweegbrengen, terwijl de wetgever veel belang hecht
aan het principe van gelijkheid van schuldeisers. Men is dan ook van oordeel dat, omwille
van het uitzonderlijk karakter van de niet-vatbaarheid voor beslag, er geen conventioneel
voordeel kan worden toegestaan aan een individuele schuldeiser ten aanzien van andere
schuldeisers in een identieke situatie.125
121 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 136; C. ENGELS, “De niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, Brugge, Die Keure, 2009, 115 (134); E. LEROY, “L’insaisissabilité de la résidence prin-cipale de l’entrepreneur individuel”, JT 2007, (753) 754. 122 Art. 78, eerste lid wet van 25 april 2007. 123 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 137; C. ENGELS, “De niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, Brugge, Die Keure, 2009, 115 (126). 124 Art. 78, derde lid wet van 25 april 2007. 125 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 6; E. DIRIX, “Onbeslagbaarheid van de woning van de zelfstandige” in X., Faillissement en Reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 2014, II.E.11-24.
28
79. Deze beperking wordt in bepaalde rechtsleer fel bekritiseerd. Men stelt dat de krediet-
vertrekkers zich in de praktijk erg terughoudend opstellen ten opzichte van zelfstandigen
die een verklaring hebben afgelegd, zodat deze laatsten de facto vaak gedwongen worden
tot het afzien van de verklaring. Aangezien de intrekking van deze verklaring retroactief
werkt, verliest de zelfstandige desgevallend meteen zijn bescherming tegenover alle
schuldeisers.126
80. Door sommige auteurs wordt dan ook gesteld dat het toestaan van een selectieve af-
stand ten voordele van een welbepaalde schuldeiser in tijden van kredietschaarste een betere
bescherming zou bieden aan de zelfstandige. Bovendien zou dit in principe geen afbreuk
doen aan de rechtmatige verwachting van diegenen die gecontracteerd hebben in de weten-
schap dat de verklaring was afgelegd. Zij konden immers kennis nemen van de bescherming
en dus van de inperking van hun verhaalsrecht.127
81. Er dient te worden opgemerkt dat de zelfstandige pas van de bescherming kan afzien,
eens hij de verklaring heeft afgelegd. Het recht voor de zelfstandige ondernemer om zijn
privéwoning aan zijn beroepsschuldeisers te onttrekken, raakt immers de openbare orde.
Iedere verbintenis om geen verklaring af te leggen vooraleer men zich in de beschermde
rechtstoestand bevindt, is absoluut nietig.128 Deze wettelijke aanvulling was een reactie op
de praktijk van bepaalde banken om in de kredietovereenkomst de zelfstandige-kredietne-
mer de verbintenis te laten aangaan om in de toekomst geen verklaring van niet-beslagbaar-
heid af te leggen. De wetgever beoogt met de absolute nietigheid van een dergelijke 'nega-
tieve verklaring' te vermijden dat de zelfstandige, door economische noodzaak, gedwongen
zou worden te verzaken aan de bescherming voor de toekomst.129 Thans zou de kredietgever
wel kunnen vragen om van een afgelegde verklaring afstand te doen, maar kan men niet
vooraf eisen om voor de duur van de kredietovereenkomst geen verklaring af te leggen.130
126 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 63. 127 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 63. 128 Art. 73, tweede lid wet van 25 april 2007; Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer 2008-09, nr. 1786/001, 57-58. 129 D. DECLOEDT, "De onbeslagbare woning van de zelfstandige vennootschapsbestuurder", in F. BUYS-SENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat: Liber Amicorum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 562. 130 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 137.
29
Behoud van de bescherming
Ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel
82. De verklaring van onbeslagbaarheid blijft uitwerking hebben na de ontbinding van het
huwelijksvermogensstelsel, op voorwaarde dat de gezinswoning wordt toebedeeld aan de
zelfstandige echtgenoot die de verklaring heeft afgelegd. Omgekeerd, als de andere echtge-
noot eigenaar wordt, dan geldt de bescherming niet meer, zodat de schuldeisers het goed in
beslag kunnen nemen.131
83. Het behoud van de bescherming bij toebedeling aan de zelfstandige echtgenoot geldt
evenwel niet ten aanzien van de professionele schulden waarvan de invordering uitgevoerd
kan worden op het vermogen van de andere echtgenoot.132 Dit zal het geval zijn wanneer
de beroepsschuld door beide echtgenoten samen werd aangegaan of wanneer de andere echt-
genoot zich borg gesteld heeft voor een eigen schuld van de zelfstandige.133 De wetgever
beoogt met deze bepaling de gelijkheid tussen de echtgenoten te bewaren. Men wil vermij-
den dat de niet-zelfstandige echtgenoot helemaal alleen voor de genoemde beroepsschulden
moet opdraaien, terwijl de zelfstandige die de woning behoudt, zou blijven genieten van de
onbeslagbaarheid.134
84. Voor de beroepsschuldeisers van de zelfstandige ontstaat bij de ontbinding van het hu-
welijksvermogensstelsel een periode van onzekerheid, daar het niet onmiddellijk duidelijk
zal zijn in wiens kavel het onroerend goed uiteindelijk zal terechtkomen. Dit hangt af van
de vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel dat tussen de zelfstandige
en de andere echtgenoot heeft bestaan. De bescherming blijft in elk geval uitwerking hebben
zolang de goederen niet over de kavels zijn verdeeld, aangezien de kans bestaat dat de
hoofdverblijfplaats in de kavel van de zelfstandige zal terechtkomen.135
131 Art. 79 wet van 25 april 2007. 132 Art. 79 wet van 25 april 2007. 133 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 140. 134 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 61; L. VANNOOTE en I. VERHULST, “Bescherming hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, TBBR 2007, (464) 466. 135 M. DE CLERCQ, “De niet-beslagbaarheid van de gezinswoning van een zelfstandige, toegelicht vanuit het familiaal vermogensrecht” in W. PINTENS, J. DE MONGH en C. DE CLERCK (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 340; M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning ge-wijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 61.
30
85. In de oorspronkelijke wettekst sprak men over de ontbinding van ‘het huwelijksstelsel’
en de bijhorende memorie van toelichting had het over de ontbinding van het ‘huwelijk’.136
Dit gaf aanleiding tot enige verwarring. Het was immers niet duidelijk of enkel de situatie
van het einde van het huwelijk werd beoogd of tevens de wijziging van het huwelijksver-
mogensstelsel, die evenzeer een toebedeling van de gezinswoning kan inhouden. De wet
verduidelijkt thans dat ook wijzigingen aan het huwelijksvermogensstelsel en de gerechte-
lijke scheiding van goederen onder het toepassingsgebied van deze bepaling vallen.137
86. De echtgenoten kunnen er vrijwillig voor kiezen om in plaats van het wettelijk stelsel
over te schakelen naar een stelsel van zuivere scheiding van goederen. Daarnaast kunnen de
echtgenoten ook de gerechtelijke scheiding van goederen vorderen “wanneer uit de wan-
orde in de zaken van de andere echtgenoot, zijn slecht beheer of de verkwisting van zijn
inkomsten blijkt dat de instandhouding van het stelsel de belangen van de eisende echtge-
noot in gevaar brengt”.138 Na het doorlopen van deze procedure ontstaat er eveneens een
stelsel van zuivere scheiding van goederen, waarbij de hoofdverblijfplaats in één van de
twee kavels wordt geplaatst.139 Uiteraard is het in deze situaties van belang te weten in
welke omstandigheid de verklaring van onbeslagbaarheid vervalt, dan wel een verdere uit-
werking heeft. Het lijkt dan ook logisch dat artikel 79 wet van 25 april 2007 in deze gevallen
van toepassing is, aangezien de instandhouding van het huwelijk het enige verschil is met
de hypothese van echtscheiding.
87. Bij de vereffening en verdeling van het gemeenschapsstelsel kunnen de echtgenoten
vragen om de gezinswoning bij voorrang te ontvangen, eventueel mits betaling van een op-
leg. Deze preferentiële toewijzing kan worden gevraagd door de langstlevende echtgenoot
(artikel 1446 BW) of door beide echtgenoten in geval van echtscheiding, scheiding van tafel
en bed of scheiding van goederen (artikel 1447 BW).140
136 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 61. 137 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 6-7; M. DE CLERCQ, “De onbe-slagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 61. 138 Artikel 1470 BW; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 251. 139 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 252. 140 G. BAETEMAN, “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, 377; W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH en K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersen-tia, 2010, 318.
31
88. De zelfstandige zou de niet-vatbaarheid voor beslag kunnen inroepen als een argument
met het oog op het bekomen van de preferentiële toewijzing van de gezinswoning. Indien
het beslag door een beroepsschuldeiser dreigt ingeval de hoofdverblijfplaats niet in de kavel
van de zelfstandige zou worden gelegd, dan zal de niet-vatbaarheid voor beslag de gezins-
belangen ten goede komen. Dit kan bijgevolg een element vormen dat door de rechtbank in
acht zal worden genomen bij de beslissing omtrent de preferentiële toewijzing.141
141 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 61; M. DE CLERCQ, “De niet-beslagbaarheid van de gezinswoning van een zelfstandige, toe-gelicht vanuit het familiaal vermogensrecht” in W. PINTENS, J. DE MONGH en C. DE CLERCK (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 340.
32
Verandering of stopzetting van de zelfstandige activiteit
89. De bedoeling van de wetgever is het initiatief tot zelfstandig ondernemerschap bevor-
deren, ongeacht de concrete activiteit. Logischerwijs zal de bescherming blijven doorlopen
bij een verandering van de zelfstandige activiteit. Derhalve zal ze gelden zowel ten aanzien
van beroepsschulden uit de voorgaande activiteit als uit de nieuwe activiteit.142 In het geval
van stopzetting van de zelfstandige activiteit is het vanzelfsprekend dat er enkel beroeps-
schulden zijn uit de voorheen gevoerde activiteit, zodat de verklaring geen gevolgen meer
heeft voor na de stopzetting aangegane schulden.143
Verlies hoedanigheid van zelfstandige
90. De verklaring blijft uitwerking hebben voor het verleden wanneer de begunstigde de
hoedanigheid van zelfstandige verliest.144 De zelfstandige die van statuut verandert en loon-
trekkende of ambtenaar wordt, behoudt aldus het genot van de bescherming. Uiteraard zul-
len de nieuwe schuldvorderingen evenwel geen verband kunnen houden met de zelfstandige
beroepsbezigheid en aldus niet onder de bescherming vallen.145
Faillissement
91. De verklaring behoudt haar uitwerking na verlies van de hoedanigheid van zelfstandige
ten gevolge van een faillissement.146 Blijkens de memorie van toelichting is het behoud van
de bescherming verantwoord teneinde de gefailleerde zelfstandige niet voor de onmogelijke
keuze te plaatsen tussen een nieuwe tewerkstelling als loontrekkende of ambtenaar en het
behoud van de bescherming van zijn hoofdverblijfplaats.147 Er mag ook hier logischerwijs
worden aangenomen dat het behoud van de bescherming voor de gefailleerde zelfstandige
alleen geldt t.a.v. zijn vroegere professionele schulden en niet voor de nieuwe schulden die
hij als loontrekkende of ambtenaar aangaat.148 Er dient ook te worden opgemerkt dat de
curator niet in de plaats van de gefailleerde kan treden om diens verklaring in te trekken.149
142 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 136. 143 Art. 77, in fine wet van 25 april 2007; M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning ge-wijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 62. 144 Art. 77, vierde lid, wet van 25 april 2007. 145 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 6; A. COPPENS, “Niet-beslagbaar-heid woning zelfstandige”, NjW 2007, (914) 919. 146 Art. 77, vierde lid, wet van 25 april 2007. 147 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 60. 148 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 141-142. 149 Art. 78, tweede lid, wet van 25 april 2007.
33
Overdracht van de gezinswoning
92. De onbeslagbaarheid houdt in principe op te bestaan wanneer de zelfstandige zijn za-
kelijke rechten op de hoofdverblijfplaats overdraagt aan een derde. De bescherming blijft
evenwel gehandhaafd voor de zelfstandige die zijn gezinswoning verkoopt om met de op-
brengst ervan een nieuwe hoofdverblijfplaats aan te kopen, mits hierbij aan een aantal for-
maliteiten wordt voldaan. Desgevallend treedt er op grond van de wet een zakelijke subro-
gatie op door vervanging van het oorspronkelijk referentiegoed in een geldsom, welke op
haar beurt wordt vervangen door een nieuwe hoofdverblijfplaats.150
93. De wettekst regelt uitsluitend de hypothese van wederbelegging van de uit de verkoop
verkregen prijs. Een vervroegde wederbelegging waarbij eerst een nieuwe woning wordt
aangekocht, die slechts als hoofdverblijfplaats wordt gebruikt nadat de oorspronkelijke wo-
ning is verkocht, kan niet genieten van de bescherming van een bestaande verklaring.151
94. Indien de gezinswoning wordt verkocht, dan treft de onbeslagbaarheid de verkoopprijs
op voorwaarde dat de verkregen geldsommen binnen een termijn van één jaar worden we-
derbelegd in een onroerend goed waar de zelfstandige zijn hoofdverblijfplaats vestigt. In-
dien niet tijdig een nieuwe hoofdverblijfplaats wordt aangekocht, vervalt de bescherming
van de verklaring en kan de uitvoering op de gelden worden vervolgd.152 Voor de bereke-
ning van deze termijn wordt als aanvangsdatum de dagtekening van de notariële akte geno-
men. Door het verlijden van de akte met haar onbetwistbare vaste datum als vertrekpunt te
nemen, beoogt de wetgever bewijsproblemen te vermijden.153
95. Voor het behoud van de bescherming is vereist dat de opbrengst van de verkoop van
de eerste hoofdverblijfplaats bewaard blijft in handen van de notaris die de verkoopakte
heeft verleden. Ingeval de akte door verschillende notarissen wordt verleden, worden de
geldsommen bewaard in handen van de notaris die is aangewezen door de zelfstandige die
de verklaring heeft afgelegd. Dit hoeft niet noodzakelijk de houder van de minuut te zijn.154
150 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 142; V. SAGAERT, Zakelijke subrogatie, Antwerpen, Intersentia, 2003, 357. 151 A. CUYPERS, “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, (130) 142. 152 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 62. 153 Art. 81 § 1, eerste lid wet van 25 april 2007; Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 7. 154 Art. 81 § 1, tweede lid wet van 25 april 2007.
34
96. Opdat de wettelijke bescherming zou overgaan op de nieuwe gezinswoning, moet de
akte van aankoop een clausule van wederbelegging van de fondsen bevatten.155 Deze ver-
klaring is onderworpen aan de geldigheids- en publiciteitsvoorwaarden zoals omschreven
in de artikelen 74, 75 en 76 van de wet en zal bijgevolg verplicht notarieel verleden worden,
overgeschreven worden op het hypotheekkantoor van het arrondissement waar het goed is
gelegen en in voorkomend geval de instemming van de echtgenoot bevatten.156
97. Een strikte toepassing van de principes zou ertoe leiden dat de nieuwe hoofdverblijf-
plaats slechts ten belope van een evenredig aandeel niet vatbaar voor beslag zou zijn. Omdat
zulks niet beantwoordt aan de doelstelling van de maatregel, wordt in de wet verduidelijkt
dat de nieuwe hoofdverblijfplaats volledig onvatbaar is voor beslag, ook al doet de zelfstan-
dige een opleg met andere middelen. De wetgever heeft het dus mogelijk gemaakt dat de
aankoop van het nieuwe onroerend goed mede met andere fondsen wordt gefinancierd. Zelfs
indien de prijs van de nieuw verworven gezinswoning hoger is dan de fondsen verkregen
uit de verkoop van de vorige hoofdverblijfplaats, wordt toch het volledige onroerend goed
niet vatbaar voor beslag verklaard. Dit zal evenwel niet het geval zijn indien een schuldeiser
kan bewijzen dat deze operatie een opzettelijke vermindering van de solvabiliteit beoogt.157
98. De regeling van de wederbelegging moet ook worden gerespecteerd bij een verkoop na
uitvoerend beslag door schuldeisers aan wie de verklaring niet tegenwerpelijk was.158 In dat
geval zullen enkel de gunstig gerangschikte schuldeisers ten opzichte van wie de verklaring
geen uitwerking heeft onmiddellijk worden terugbetaald ten belope van hetgeen hen toe-
komt zoals blijkt uit de rangregeling. Wat de schuldeisers betreft ten aanzien van wie de
verklaring wel uitwerking had, geldt de beschermingsregeling van de wederbelegging.159
Het deel van de verkoopprijs dat op basis van de rangregeling voor hen is bestemd, wordt
dan niet vatbaar voor beslag, op voorwaarde dat de wederbelegging geschiedt binnen de
termijn van één jaar te rekenen vanaf de akte van definitieve toewijs.160
155 Art. 81 § 1, derde lid wet van 25 april 2007. 156 Art. 81 § 1, vijfde lid wet van 25 april 2007. 157 Art. 81 § 1, derde lid wet van 25 april 2007; Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 7; E. DIRIX, “Onbeslagbaarheid van de woning van de zelfstandige” in X., Faillissement en Reor-ganisatie, Mechelen, Kluwer, 2014, II.E.11-12. 158 Art. 81 § 2 wet van 25 april 2007. 159 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 8. 160 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 63.
35
Hoofdstuk 5. Besluit 99. De initiële wetgeving bevatte uiteindelijk veel meer interpretatieve en praktische pro-
blemen dan de wetgever vermoedelijk had kunnen denken. Een grondige bespreking van de
bepalingen had wellicht toch enige onzorgvuldigheden kunnen blootleggen. Uiteindelijk
zijn de belangrijkste onzekerheden en onduidelijkheden door de wetswijzigingen van 2009
en 2014 uit de wereld geholpen, wat de rechtszekerheid ten goede komt.
100. De bescherming van het gezinsleven door de onbeslagbaarheid van de hoofdverblijf-
plaats wordt met deze regeling als de oplossing naar voor geschoven om op een veilige
manier een zelfstandige activiteit uit te oefenen. Hoewel het een mooie poging is om het
zelfstandig ondernemen in ons land aan te moedigen, biedt de wet geen mirakeloplossing.
Dergelijke maatregelen kunnen soms verkeerdelijk de illusie wekken dat het mogelijk is om
te ondernemen zonder risico’s te nemen. Zo noemde Prof. J. RONSE de beperkte aansprake-
lijkheid een leugen voor de ondernemer, aangezien grote schuldeisers zoals kredietinstel-
lingen steeds zekerheden bedingen.161 Dezelfde bedenking kan worden gemaakt worden bij
de onbeslagbaarheid van de gezinswoning.
De minister waarschuwde bij de totstandkoming van de wet reeds dat de zelfstandige die
zijn hoofdverblijfplaats niet vatbaar voor beslag laat verklaren, een andere waarborg zal
moeten bieden om krediet te kunnen verkrijgen.162 De zelfstandige die een beroep wil doen
op de onbeslagbaarheid ter bescherming van zijn gezinswoning, zal echter vaak diegene zijn
die over minder kapitaal beschikt. Het is net deze zelfstandige die een lening van de bank
nodig zal hebben om zijn activiteit uit te oefenen. Geen enkele kredietinstelling zal evenwel
bereid zijn om krediet te verstrekken zonder afdoende zekerheidsstelling. Vaak zal de wo-
ning hiertoe de enige optie zijn. De kredietbehoeftige zelfstandige beschikt dan over de mo-
gelijkheid om een reeds afgelegde verklaring ongedaan te maken, maar hiermee lopen de
kosten al gauw op voor het opstellen, publiceren en intrekken van de verklaring.163
161 J. RONSE, “Waarheid en leugen omtrent de onderneming met beperkte aansprakelijkheid” in K. GEENS, Gebruykt dese mynen arbeit tot uwen besten. Verspreide geschriften Jan Ronse, Antwerpen, Biblo, 2009, 489. 162 Wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), BS 8 mei 2007; Verslag Douifi en Pieters, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/018, 17. 163 D. DECLOEDT, "De onbeslagbare woning van de zelfstandige vennootschapsbestuurder", in F. BUYS-SENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat: Liber Amicorum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 564.
36
101. Volgens sommige auteurs vormt het verbod op een selectieve afstand ten behoeve van
welbepaalde schuldvorderingen een belangrijke hindernis in de praktijk. Zo stelt M. DE
CLERCQ dat de mogelijkheid van het toestaan van een individuele uitzondering ten voordele
van een welbepaalde schuldvordering een betere bescherming zou bieden aan de zelfstan-
dige. Wanneer de zelfstandige overweegt om een reeds afgelegde verklaring en de daaruit
voortvloeiende bescherming op te geven ten voordele van een bepaalde schuldeiser, dient
men er toch van uit te gaan dat hij haast geen andere keuze heeft. Bovendien zou dit geen
afbreuk doen aan de rechtmatige verwachting van diegenen die gecontracteerd hebben in de
wetenschap dat de verklaring was afgelegd. Zij konden immers kennis nemen van de be-
scherming en dus van de inperking van hun verhaalsrecht.164
102. De hierboven uiteengezette nadelen leiden ertoe dat de verklaring van onbeslagbaar-
heid in de praktijk weinig concrete toepassing vindt. De volgende cijfers kan men terugvin-
den in de berichtgeving hieromtrent van het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen: in het
jaar 2007 werden 419 verklaringen afgelegd, in het jaar 2008 werden 854 verklaringen af-
gelegd, in het jaar 2009 werden 891 verklaringen afgelegd, in het jaar 2010 werden 866
verklaringen afgelegd, in het jaar 2011 werden 735 verklaringen afgelegd, in het jaar 2012
werden 622 verklaringen afgelegd en in het jaar 2013 werden er 689 verklaringen afgelegd
(tot en met 30 november 2013).165 Aldus kan worden geconcludeerd dat de wetgeving in
zijn huidige vorm tot op heden niet de verhoopte verwachtingen heeft kunnen inlossen.
164 M. DE CLERCQ, “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduidelijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, (58) 63-64. 165 Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 3.
37
BIBLIOGRAFIE
1. WETGEVENDE EN REGLEMENTAIRE BEPALINGEN
Wet 16 maart 1803 (25 ventôse jaar XI) op het notarisambt, Bull. 258, nr. 2440.
Wet 31 augustus 1891 houdende tarifering en invordering van de honoraria der notarissen, BS 3 september 1891.
Loi n° 2003-721 du 1er août 2003 pour l’initiative économique, JO 5 augustus 2003, 13449.
Wet 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), BS 8 mei 2007.
Wet 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen, BS 19 mei 2009.
Wet 15 januari 2014 houdende diverse bepalingen inzake K.M.O.’s, BS 3 februari 2014.
K.B. nr. 38, 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, BS 29 juli 1967.
KB 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, BS 15 augustus 1992.
Deontologische code van 22 juni 2004 vastgesteld door de Nationale Kamer van notaris-sen, BS 3 november 2005.
Aanvullend verslag, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/024, 1-7.
Adv.RvS nr. 41.839/1/2/4, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 226-308.
Amendement nr. 7, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 3.
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/001, 56-62.
Verslag Douifi en Pieters, Parl.St. Kamer 2006-07, nr. 2873/018, 17-22.
Vr. en Antw. Kamer 2007-08, 8 april 2008, 4105 (Vr. nr. 13 P. LOGGHE).
Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer 2008-09, nr. 1786/001, 63-65.
Memorie van toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3073-3074/1, 4-8.
Verslag namens de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenhe-den, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 5-2382/2, 1-4.
38
2. RECHTSPRAAK
Cass. 3 oktober 2014, C.14.0088.N, RW 2015-16, 1022-1025, noot M. DE CLERCQ.
Cass. 3 oktober 2014, C.14.0088.N, T.Not. 2015, 146-148, noot J. BYTTEBIER.
Cass. 3 oktober 2014, C.14.0088.N, NJW 2015, 66-68, noot A. COPPENS.
Antwerpen (8e k.) 19 juni 2013, RW 2014-15, 185.
3. RECHTSLEER a) Boeken
BLOCKERYE, T., DE PAGE, P., DENOTTE, T., RICHELLE, I. en VAN CAUBERGH P.-O., L'investissement immobilier privé, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2010, 162 p.
DE WULF, C. Het opstellen van notariële akten (I), Mechelen, Kluwer, 2003, 956 p.
DIRIX, E. en BROECKX, K., Beslag in APR, Mechelen, Kluwer, 2010, 656 p.
ENGELS, C. Zekerheidsrecht – Syllabus, Brugge, die Keure, 2006, 342 p.
PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J., en VANWINCKELEN, K., Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345 p.
RUYSSEVELDT, J., Samenwonenden en onroerend goed, Mechelen, Kluwer, 2007, 124 p.
SAGAERT, V., Zakelijke subrogatie, Antwerpen, Intersentia, 2003, 792 p.
b) Bijdragen in tijdschriften
BAETEMAN, G., “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, 335-381.
COPPENS, A. “Niet-beslagbaarheid woning zelfstandige”, NjW 2007, 914-921.
CUYPERS, A., “De niet-beslagbaarheid van de hoofdverblijfplaats van de zelfstandige”, RW 2007, 130-144.
DE BECKER, B., “Privé-woning zelfstandige niet langer vatbaar voor beslag na verkla-ring bij notaris”, Notariaat 2007, afl. 10, 1-5.
DE CLERCQ, M., “De onbeslagbaarheid van de gezinswoning gewijzigd en verduide-lijkt”, Not.Fisc.M. 2014/3, 58-65.
LEROY, E., “L’insaisissabilité de la résidence principale de l‟entrepreneur individuel”, JT 2007, 753-762.
39
VANNOOTE, L. en VERHULST, I., “Bescherming hoofdverblijfplaats van de zelfstan-dige”, TBBR 2007, 464-467.
c) Bijdragen in verzamelwerken en reeksen
BROECKX, K., “Capita selecta in het uitvoeringsrecht” in F. GEORGES (ed.), Algemene en bijzondere aspecten van het uitvoeringsrecht, Brugge, die Keure, 2010, 53-77.
DE CLERCQ, M., “De niet-beslagbaarheid van de gezinswoning van een zelfstandige, toegelicht vanuit het familiaal vermogensrecht” in W. PINTENS, J. DE MONGH en C. DE CLERCK (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 329-342.
DECLOEDT, D., "De onbeslagbare woning van de zelfstandige vennootschapsbestuur-der", in F. BUYSSENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat: Liber Amicorum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 557-604.
DEWULF, C., "Over de verklaring van niet-vatbaarheid voor beslag van de hoofdverblijf-plaats van een zelfstandige", in F. BUYSSENS, K. GEENS, H. LAGA, B. TILLEMAN en A.-L. VERBEKE, Vennootschapsrechtelijke clausules voor het Notariaat: Liber Amico-rum Prof. Dr. Luc Weyts, Brussel, Larcier, 2011, 605-616.
DIRIX, E., “Onbeslagbaarheid van de woning van de zelfstandige” in X., Faillissement en Reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 2014, II.E.11-1 - II.E.11-26.
ENGELS, C., “De niet-vatbaarheid voor beslag van de woning van de zelfstandige”, in Rechtskroniek voor het Notariaat, Brugge, Die Keure, 2009, 115-142.
RONSE, J., “Waarheid en leugen omtrent de onderneming met beperkte aansprakelijk-heid” in K. GEENS, Gebruykt dese mynen arbeit tot uwen besten. Verspreide geschriften Jan Ronse, Antwerpen, Biblo, 2009, 489-519.
VAN DEN BOSSCHE, A., “Erelonen. Onbekend en toch bemind” in L. WEYTS en C. CASTELEIN, Notariële blikvangers, Antwerpen, Intersentia, 2007, 31-59.
VANLERBERGHE, B. en RUTTEN, S., “Het recht op nakoming en zijn grenzen” in F. GEORGES (ed.), Algemene en bijzondere aspecten van het uitvoeringsrecht, Brugge, die Keure, 2010, 25-51.
40