Download - EXTREME MUZIEK VOOR EXTREME MENSEN?
EXTREME MUZIEK VOOR EXTREME
MENSEN? EXPERIMENTEEL ONDERZOEK NAAR DE EFFECTEN VAN HEAVY
METAL EN DE INVLOED VAN LEEFTIJDSGENOTEN OP
ROEKELOOS GEDRAG BIJ ADOLESCENTEN
Aantal woorden: 14.490
Mortier Brecht Studentennummer: 01004419
Promotor: Prof. dr. Wim Beyers
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Psychologie, afstudeerrichting
Klinische Psychologie
Academiejaar: 2017 - 2018
Abstract
In deze studie werden de effecten van metal muziek en de impact van leeftijdsgenoten op
roekeloos gedrag bij jongeren experimenteel onderzocht. Dit onderzoek bouwde verder op de
bestaande experimentele onderzoeken van De Wilde (2007), Arijs (2012), en Mestdagh (2015),
en had als toevoeging dat er deze keer ook wordt gekeken naar de impact van
leeftijdsgenoten. Fans van extreme muziek (n = 50) en niet-fans (n = 50) werden random
verdeeld tussen de condities met metalmuziek of met popmuziek. Daarbij werd ook nog eens
een onderscheid gemaakt of de deelnemers het onderzoek alleen of met een leeftijdsgenoot
voltooiden. De trek sensatiezucht werd op voorhand gemeten, aan de hand van een
gevalideerde vragenlijst. Tijdens het spelen van het Verkeerslicht Spel, een gevalideerde
meting van roekeloos gedrag, werd de muziek aangeboden. Nadien werd nog een vragenlijst
ingevuld die de roekeloze attitudes mat. Er werden geen significante effecten gevonden van
muziek of de aanwezigheid van leeftijdsgenoten op roekeloos gedrag of roekeloze attitudes.
Uit de voormeting bleek dat niet-fans significant hoger scoorden op de trek sensatiezucht, dan
fans van metalmuziek. De resultaten uit dit onderzoek tonen aan dat het tijd wordt om meer
te kijken naar de positieve effecten die extreme muziek met zich kan meebrengen.
Dankwoord
Deze masterproef was een schrijf- en leerproces dat ik doorlopen heb met vallen en
opstaan. In dit proces stond ik niet alleen en ik wil dan graag ook een aantal mensen bedanken
voor hun bijdrage en hulp tijdens dit proces.
Als eerste zou ik mijn begeleider en promotor, Prof. Dr. Wim Beyers, willen bedanken.
Het is dankzij zijn onuitputbare geduld, eindeloos enthousiasme en wijsheid dat deze
masterproef tot stand is gekomen. Zijn opbouwende kritiek doorheen het proces van deze
masterproef heeft er voor gezorgd dat ik in staat was om alles tot een goed einde te brengen.
Uiteraard zou ik ook alle deelnemers willen bedanken die een gaatje in hun agenda
vonden om mij te helpen. Zonder hen was dit onderzoek onmogelijk.
Graag zou ik ook Tom De Wilde, Cedric Arijs en Marijn Mestdagh bedanken voor hun
voorgaande boeiende onderzoeken, die mij in dit onderwerp inleidden. Daarnaast bedank ik
ook Paul Mortier en Iza Delesie, voor het nalezen en corrigeren van deze masterproef.
Ten slotte bedank ik mijn ouders om mij alle kansen tot ontwikkeling te geven en voor
hun onvoorwaardelijke steun in alles wat ik onderneem. Zonder hen was ik hier nooit geraakt.
Inhoudstafel
Inleiding 1
Roekeloos Gedrag bij Adolescenten, de Norm?
Heavy Metal
Muziek
Kledij
Extreme Muziek als Voorbode van Roekeloos Gedrag?
Samen uit, Samen Roekeloos
Huidig Onderzoek
Het Verkeerslicht Spel als meting van roekeloos gedrag
Onderzoeksvragen en hypotheses
Methode
Steekproef
Meetinstrumenten
Sensatiezucht
Zelfrapportage roekeloos gedrag
Roekeloze attitude
Experimentele meting voor roekeloos gedrag: Verkeerslicht Spel
Procedure
3
7
7
8
9
11
13
13
14
17
17
17
17
18
18
19
20
Resultaten 22
Preliminaire Analyses 22
Toetsing van de Hypotheses 24
Discussie 27
Bespreking van de Resultaten 27
Interpretatie van de Resultaten 29
Sensatiezucht, fans en roekeloos gedrag 29
Extreme muziek, de roekeloze voorbode? 31
Samen roekeloos zijn 32
Theoretische en Praktische Implicaties 33
Sterktes en Zwaktes van dit Onderzoek 34
Suggesties voor Verder Onderzoek 35
Conclusie 36
Referenties 37
Bijlagen
1
Inleiding
Iedereen en alles leren kennen is een onmogelijke opdracht. Om toch snel te kunnen
oordelen en handelen, maken we gebruik van categorieën om de wereld rondom ons te
ordenen. Men is geneigd om de verschillen tussen categorieën te vergroten en binnen
eenzelfde categorie de verschillen te minimaliseren (Capozza & Nanni, 1986; Tajfel, 1970). We
zien deze arbitraire categorieën als homogeen (Wilder, 1986) en labelen mensen ook volgens
deze categorieën, bijvoorbeeld op basis van ras of gender (Arcuri, 1982; Taylor, Fiske, Etcoff, &
Ruderman, 1978). We hebben dus al een oordeel klaar over iemand, alvorens we hem/haar
kennen: een vooroordeel. Een vooroordeel is een affectieve respons (Cottrell & Neuberg,
2005) gericht naar individuen of een groep mensen die verschillen van de eigen groep en
geassocieerd worden met ‘gevoelens van angst, afkering en afkeuring’ (Allport, 1954/1979,
p.7). Als we een vooroordeel hebben over een groep mensen, dan hoeven we die niet allemaal
individueel te leren kennen, maar kunnen we ze allemaal in dezelfde categorie stoppen. Het
belangrijkste voordeel hierbij is dat we veel tijd winnen (Tobena, Marks, & Dar, 1999). Een
groot nadeel is dat deze vooroordelen vaak niet waar zijn omdat ze voortkomen uit ‘een
antipathie gebaseerd op foute en inflexibele generalisaties’ (Allport, 1954/1979, p.9).
In de wereld van de muziek gaat het er niet anders aan toe. Mensen die zich
identificeren met een bepaalde muzikale (sub)cultuur worden vaak door buitenstaanders
allemaal over dezelfde kam geschoren. Zo hoort men vaak: ‘alle hardcorefans zijn skinheads’ of
‘alle reggaefans roken weed’. Ook in de subcultuur van heavy metal gelden een aantal
vooroordelen. Zo zouden fans van heavy metal een neiging tot agressie hebben en een
negatieve houding hebben tegenover vrouwen (Rubin, West & Mitchell, 2001), meer drugs en
alcohol gebruiken (Lacourse, Claes & Villeneuve, 2001) en meer aan zelfdoding denken (Stack,
Gundlach & Reeves, 1994). Metalfans geven volgens sommigen letterlijk aan dat ze aan
zelfmoord denken (Scheel & Westefeld, 1999). Wat kort door de bocht kunnen we het
bovenstaande hier allemaal plaatsen onder de noemer roekeloos gedrag. Kortgezegd:
Metalheads vertonen meer roekeloos gedrag. Roekeloos gedrag definiëren we hier op
dezelfde manier als Arnett (1992): roekeloos gedrag is gedrag dat sterke negatieve gevolgen
met zich meedraagt. Metalheads is de term waarmee fans van heavy metal zichzelf benoemen.
Een andere veel gebruikte term is headbanger. De benamingen metalhead en headbanger
werden door Arnett (1991a) in de wetenschappelijke literatuur geïntroduceerd.
Bij alle (sub)culturen kan men een hele waslijst aan vooroordelen bedenken. Deze
blijken in de meeste gevallen niet te kloppen en zijn afkomstig van individuele gevallen die
2
veralgemeend worden naar de volledige groep. Ook zo bij heavy metal. In de Verenigde Staten
werd alles rond de artiest Marilyn Manson ter discussie gesteld na de schietpartij van twee
jongeren in de Columbine High School (Colorado, US). Verschillende artiesten zijn al voor een
rechter moeten verschijnen omdat er (subliminale) boodschappen in hun muziek zouden te
horen zijn, die aanzetten tot duivelsaanbidding of gewelddadig gedrag. Zo werd Judas Priest
verantwoordelijk gesteld voor de zelfdoding van twee jongeren en werd Slayer aangeklaagd als
verantwoordelijke van een moord. Gelukkig voor de muziekwereld werden de artiesten
telkens vrijgesproken (zie Goossens, 1999, voor een overzicht).
Om al de bovengenoemde problemen tegen te gaan werd in 1985 het Parents Music
Resource Center (PMRC) opgericht (Goossens, 1999). Hun voornaamste doel was om ouders
bewust te maken dat ze hun kinderen moeten steunen bij de aankoop van muziek. Ze kregen
de platenmaatschappijen zover om vrijwillig een sticker (de nu op veel albums geziene
parental advisory: explicit lyrics/content sticker) aan te brengen op albums die expliciete
inhouden hebben. Een reden hiervoor kan zijn dat artiesten in de wereld van heavy metal vaak
geen blad voor de mond nemen. Denk vooral aan scheldwoorden en vloeken, maar ook aan
controversiële thema’s. De sticker werd door vele artiesten echter in dank aanvaard. Als het
doel is om te choqueren, wordt deze sticker al snel gezien als een statussymbool (Dunn,
McFadyen, Feldman, & Wise, 2005). Veel artiesten geven toe dat ze bepaalde zaken doen om
te choqueren. Zo zegt Tom Araya (zanger/bassist van Slayer) over hun album God hates us all:
‘It’s not true, God doesn’t hate, it’s just a great album title.’ De leden van Cannibal Corpse
geven dit ook aan. Als hun albumhoes niet choqueert, dan is het doel van de hoes mislukt. De
drie eerste albumhoezen van Cannibal Corpse zijn zelfs verboden in Duitsland. Terwijl in
Duitsland het mekka voor heavy metal fans ligt: het jaarlijkse Wacken Open Air festival (Dunn
et al., 2005).
Alleen al bij de naam van een band zien we dat de thema’s die aan bod komen vooral
met dood, lijden, pijn, woede, en boosheid te maken hebben. Denk maar aan bands als Arch
Enemy, Slayer, Death, Vio-Lence en Mental Genocide. Andere thema’s die aan bod komen, kan
men bestempelen als fantasie. Zo is er een subgenre dat de naam Viking Metal draagt, met
opnieuw het eerder gewelddadige thema van plunderingen en verkrachtingen.
Ook religie is een veel voorkomend thema waarover wordt gezongen en dat vaak
controverse uitlokt. Zo krijgt bijvoorbeeld Marduk wel eens met censuur te maken. Hun show
in Minsk in 2012 werd geannuleerd omdat volgens Pavel Radzivonaw (afdelingshoofd van het
openbaar ministerie) Marduk satanisme en de dood verheerlijkt (Ty, 2012). Bandnamen als
3
Behemoth, Deströyer 666, Heaven Shall Burn, Hell, Satan en Mutant Christ tonen aan dat
voornamelijk het Christendom onder vuur ligt. Er is zelfs een subgenre, Satanic Black Metal,
dat bijna enkel maar over satanisme en de antichrist gaat. De bekendste persoon hierin is
Kristian Vikernes (beter bekend als Varg Vikernes) die in 1992 betrokken zou zijn bij minstens
drie kerkverbrandingen. Vikernes ontkent zijn betrokkenheid, maar zegt wel de daders volledig
te steunen. In 1994 werd hij veroordeeld tot 21 jaar cel voor moord op de gitarist Øystein
Aarseth van Mayhem (Witlox, 1996). Vikernes is de oprichter van Burzum en Mayhem, tot op
de dag van vandaag beschouwd als zeer invloedrijke black-metal bands (Dunn et al., 2005).
Geweld en agressie is een thema dat niet enkel in de muziek is terug te vinden, maar
ook bij de fans. Mensen die een metaloptreden voor de eerste keer aanschouwen schrikken
vaak dat het publiek zo opgejut tekeer gaat. Voor buitenstaanders lijkt het alsof de fans elkaar
te lijf gaan, in de zogenaamde ‘moshpits’. Op het eerste zicht lijkt dit een willekeurig bewegen
waarbij er zoveel en zo hard mogelijk op elkaar wordt ingebeukt. De bekende ‘Wall of Death’
zorgt ervoor dat velen eens extra moeten slikken, hierbij wordt het publiek in twee helften
verdeeld. Op het teken van de artiest stormen de twee helften op elkaar af om bij het botsen
over te gaan in een gigantische moshpit. Hoewel al deze vormen van ‘dansen’ zeer
gewelddadig lijken, zijn er veel ongeschreven regels waar elke ‘mosher’ zich aan houdt.
Niemand is verplicht om deel te nemen aan de moshpit. Er wordt nooit doelbewust geslagen.
Gezicht en onder de gordel zijn verboden gebieden. Het is eigenlijk meer een trek- en duwspel.
Daarbij worden de gevallen personen afgeschermd door mede-moshers, tot ze terug op de
been zijn. Indien er gewonden vallen worden zij ook meestal geëscorteerd naar een veilige
plaats (Tsitsos, 1999). Naast moshen is er ook headbangen. Headbangen houdt in dat de
persoon geweldig met zijn hoofd meebeweegt op het ritme van de muziek.
Eerder werd al gesteld dat metalheads meer roekeloos gedrag vertonen. Is dit echt ook
zo, of is dit eerder een vooroordeel? In wat volgt kijken we naar wat de literatuur ons kan
zeggen over roekeloos gedrag bij adolescenten. Daarnaast kijken we ook of roekeloos gedrag
uitgelokt wordt door heavy metal. Ten slotte gaan we in dit deel op zoek naar andere
mogelijke factoren die roekeloos gedrag bij jongeren beïnvloeden.
Roekeloos Gedrag bij Adolescenten, de Norm?
De overgang van kind naar volwassene wordt vaak aangeduid met de term
adolescentie of puberteit. In deze periode gaan adolescenten op zoek naar zichzelf, naar hun
ware identiteit. Erikson (1968) duidde deze periode aan met de term identiteitscrisis. Het
4
woord crisis kan hier voor misleiding zorgen, want volgens Erikson is dit een normatieve
periode die bijdraagt aan de optimale ontwikkeling van de mens. Crisis kunnen we hier
interpreteren als een conflictueuze, onzekere, emotionele hevige toestand.
In de zoektocht naar hun ware ik worden vrienden belangrijker voor de adolescent.
Adolescenten zoeken dan meestal ook samen met peers naar hun ware aard. Dit doen ze
bijvoorbeeld door te experimenteren met drank, drugs en elkaar. We zien dat we in deze
periode te maken krijgen met een opmerkelijke paradox in de ontwikkeling. Hoewel de
hersenen en het lichaam matuurder worden, zien we dat er een dramatische toename is in
morbiditeit en mortaliteit. Sommige onderzoeken suggereerden zelfs dat het sterftecijfer
tijdens de adolescentie toeneemt met 200% (Dahl, 2004). Een mogelijk verklaring voor dit
cijfer komt van Arnett (1992), die stelde dat adolescenten meer risicovol gedrag vertonen.
Adolescenten zijn bijvoorbeeld eerder geneigd om alcohol te misbruiken, illegale drugs te
nemen, onbeschermde seks te hebben en roekeloos of onder invloed te rijden dan
volwassenen en kinderen (Steinberg, 2004).
Waarom vertonen adolescenten risicovol en roekeloos gedrag? Volgens sommige
onderzoekers is dit te wijten aan de hormonale veranderingen die adolescenten tijdens de
puberteit ervaren, maar er zijn anderen die argumenteren dat er geen causaal verband is
tussen hormonen en risicovol gedrag (Dahl, 2004). Een andere mogelijke verklarende factor
kan men vinden in de persoonlijkheid. Zo zien we dat de persoonlijkheidstrekken agressie,
impulsiviteit, sensatiezucht en sociabiliteit allemaal positief geassocieerd zijn met risicovol
gedrag in de adolescentie (Arnett, 1992; Eysenck, 1990; Stanford, Greve, Boudreaux &
Mathias, 1996; Zuckerman & Kuhlman, 2000). Stanford et al. (1996) vonden dat adolescenten
die zelf aangaven impulsief te zijn, meer betrokken waren bij risicovol gedrag dan
adolescenten die minder impulsief waren. Dit werd gevonden bij jongeren die zowel in het
middelbaar onderwijs als aan de universiteit studeerden. Daarnaast vond Wagner (1993) ook
dat er een positieve relatie is tussen impulsiviteit en middelenmisbruik, veronderstellend dat
hoog impulsieve personen frequent verdovende middelen gebruiken. Zuckerman, Eysenck en
Eysenck (1978) hadden al gevonden dat adolescenten als groep het hoogst scoren op
sensatiezucht, in vergelijking met kinderen en volwassen. Pas na de adolescentie nemen de
scores op deze trek af. We zien ook dat de groep van adolescenten significant meer kans heeft
om aan roekeloos gedrag deel te nemen, dan volwassenen. Dit zowel in de echte wereld, als in
laboratoriumtaken (Defoe, Dubas, Figner, & van Aken, 2015).
5
Een derde verklaring voor de toename in roekeloos gedrag tijdens de adolescentie kan
gezocht worden in de hersenen. Tijdens de adolescentie ondergaan onze hersenen zeer grote
veranderingen, ze groeien sterk en de verbindingen tussen de synapsen worden sterker (Spear,
2010). Veel onderzoekers (Casey, Getz, & Galvan, 2008; Luna, Padmanabhan, & O’Hearn, 2010;
Steinberg, 2007) stelden voor dat de verhoogde neiging om roekeloos gedrag te stellen bij
adolescenten, verklaard kon worden vanuit de gezamenlijke bijdrage van twee
hersensystemen die de besluitvorming beïnvloeden. Als eerste hebben we het
beloningsverwerkingssysteem, dat personen aanzet om op zoek te gaan naar beloning.
Kernpunten in dit systeem zijn de amygdala, de nucleus accumbens, de orbitofrontale cortex,
het ventrale striatum, de mediale prefrontale cortex en de superieure temporale sulcus (Chein,
Albert, O’Brien, Uckert en Steinberg, 2011). Daarnaast hebben we het systeem van de
cognitieve controle, dit helpt personen om hun impulsen in toom te houden. In de hersenen is
dit systeem vooral gelokaliseerd in de anterieure cingulate cortex, de orbitofrontale cortex en
de prefrontale cortex (Luna et al. 2010; Steinberg, 2008). In de prefrontale cortex zit onder
andere het beslissingscentrum, maar daar vinden ook de emotieregulatie en impulscontrole
plaats (Bechara, Damasio & Damasio, 2000). Het is ook in deze regio dat we de afweging
maken tussen de mogelijke gevolgen, risico’s en beloningen verbonden aan ons gedrag (Kelley,
Schochet & Landry, 2004). De adolescentie is een periode waarin het
beloningsverwerkingssysteem abrupt actiever wordt, terwijl het systeem van cognitieve
controle eerder gestaag, over een langere periode van tijd aan kracht wint (Steinberg, 2008).
Bij het begin van de adolescentie zien we dus dat een aantal subcorticale hersengebieden een
snelle ontwikkeling doormaken, die ons aanzetten om vooral op zoek gaan naar beloning en
onmiddellijke behoeftebevrediging. Terwijl het systeem dat mede verantwoordelijk is om onze
impulsen onder controle te houden, lang nog niet volledig ontwikkeld is.
Adolescenten beschikken dus over een (bijna) volledig volgroeid lichaam, en bepaalde
hersengebieden die al volledig ontwikkeld zijn of zeer snel ontwikkelen. De wereld ligt aan de
voeten van de adolescent. Zowel de fysieke als de mentale mogelijkheden lijken grenzeloos
voor de adolescent. Het lijkt dan ook ironisch dat het systeem in de hersenen dat ervoor moet
zorgen dat men zichzelf of anderen geen schade berokkent, nog niet volledig ontwikkeld is en
dat dit relatief laat zal gebeuren. Het is deze merkwaardige paradox van moeder natuur die
een verklaring biedt waarom adolescenten meer roekeloos gedrag vertonen dan volwassenen.
Hoewel de adolescent zich misschien wel bewust kan zijn van de risico’s die dit gedrag met zich
meebrengt, kan het zijn dat de prefrontale cortex nog niet volledig ontwikkeld is om dit gedrag
6
te inhiberen. Het is belangrijk om hierbij te vermelden dat het beloningssysteem niet constant
in een toestand van verhoogde activiteit is. Het is zo, dat als het beloningssysteem niet sterk
geactiveerd is (bijvoorbeeld als de persoon niet emotioneel opgewonden is, of als hij of zij
alleen is), dat het systeem van cognitieve controle wel sterk genoeg is om impulsen te
reguleren en roekeloos gedrag te inhiberen, zelfs bij het begin van de adolescentie (Steinberg,
2008).
Tijdens de adolescentie zien we dus een toename van roekeloos gedrag. Het is in deze
periode dat een persoon meer risicovolle gedragingen zal stellen dan eerder in het leven, als
kind, of later in het leven, als volwassene. Dit wordt letterlijk terug gevonden in het onderzoek
van Steinberg, Albert, Cauffman, Banichn, Graham en Woolard (2008). In dit onderzoek werd
er gebruik gemaakt van het Verkeerslicht Spel, waarbij men zo snel mogelijk op een plaats
dient te raken en waarbij men een keuze dient te maken: of men stopt voor een oranje licht, of
men rijdt door. Indien men stopt verliest men tijd, indien men doorrijdt kan men tijd winnen,
maar het kan ook zijn dat men in het spel wordt aangereden, waardoor er meer tijd wordt
verloren dan wanneer men remt. Steinberg et al. (2008) vonden dat participanten die nog niet
in hun puberteit zaten, minder geneigd waren om door een oranje licht te rijden, dan degenen
die er midden in zitten, of waarbij de puberteit al voorbij is. In het onderzoek van Steinberg et
al. (2008) vulden de participanten ook een zelfrapportage vragenlijst in die de sensatiezucht
onderzocht. Ze vonden dat sensatiezucht tijdens de eerste helft van de puberteit stijgt, om dan
gestaag te dalen rond de leeftijd van 16 jaar. We kunnen dus stellen dat zowel sensatiezucht,
als roekeloos gedrag piekt in de puberteitsjaren. Hoewel het onderzoek van Steinberg et al.
(2008) doet vermoeden dat het roekeloos gedrag na de puberteit afneemt, zien we bij Arnett
(2000) dat deze stijging van roekeloos gedrag langer aanwezig blijft dan gedacht. Arnett (2000)
wierp licht op een nieuwe periode, na de adolescentie, maar nog voor de volwassenheid. Hij
duidde deze periode aan als de opkomende volwassenheid of emerging adulthood. Hij vond
dat het eigenlijk in deze periode is dat personen het meest roekeloos gedrag stellen. We zien
dat tijdens deze periode het roekeloos drinkgedrag (Baer et al., 1995), roekeloos seksueel
gedrag (Lam & Lefkowitz, 2013), roekeloos geld uitgeven (Xiao et al., 2011) en gevaarlijk
(auto)rijgedrag (Pharo, Sim, Graham, Gross & Hayn, 2011) toeneemt.
Het dient echter benadrukt te worden dat jongeren en volwassenen roekeloos gedrag
stellen om de nodige arousal te bekomen, niet voor het roekeloze karakter van het gedrag op
zich (Roberti, 2004).
7
Heavy Metal
Muziek. Het definiëren van heavy metal muziek is een moeilijke opdracht, omdat er
tegenwoordig zeer veel subgenres zijn. Dit zijn aftakkingen waarvan de grondslag wel bij de
heavy metal ligt, maar die er zich van afscheiden door een eigen element aan toe te voegen.
Zo hebben we bijvoorbeeld power metal, dat wel op heavy metal lijkt, maar in dit genre ligt
het tempo doorgaans hoger. Death metal is een andere afsplitsing, hier worden de gitaren
vaak lager gestemd, en wordt de zang vervangen door lage grunts. Grunten wordt door veel
leken omschreven als ‘gewoon roepen’. Grunten is echter een zeer aparte vorm van zingen,
waarbij ook verschillende technieken bestaan. In de verschillende subgenres worden er
opnieuw aftakkingen gemaakt. Zo hebben we in het death metal genre bijvoorbeeld melodic
death metal. Hier vinden we de elementen van death metal terug, maar, zoals de naam het
zegt, wordt er meer aandacht besteed aan melodieuze composities, dan in de gewone death
metal. Voor een volledig overzicht van alle subgenres van de heavy metal, zie Figuur 1.
Figuur 1. Overzicht van alle subgenres in heavy metal, en hoe deze gerelateerd zijn met elkaar. Men kan bij elk subgenre de grondleggers van het genre zien, of groepen die door dat subgenre bekend en groot geworden zijn (Dunn et al., 2005).
8
Enkele kenmerken die in alle subgenres van heavy metal terugkomen zijn: zware
gitaren, liefst met veel distortion en overdrive op. Distortion is een speciaal geluidseffect, vaak
gebruikt bij elektrische gitaren. Dit geluidseffect zorgt ervoor dat de gitaar luider klinkt en een
meer mechanische klank krijgt. Overdrive lijkt wat op distortion, maar verschilt er van doordat
het, zoals de naam zegt, de versterker in overdrive dwingt (Hunter, 2008). Dit wordt vaker
gebruikt om een solo uit te voeren. Beide effecten worden vaak geactiveerd door een druk
met de voet op een pedaal, die verbonden is aan de gitaarversterker. Om het verschil tussen
distortion en overdrive uit te leggen zonder een gitaarversterker kan men de vergelijking met
een auto maken. Hierbij is de uitlaat die onder de auto hangt, wat distortion is bij de gitaar.
Het geluid dat de auto maakt is afhankelijk van de uitlaat die er onder hangt, net zoals het
geluid van de gitaar afhankelijk is van welke distortion pedaal op de versterker aangesloten is.
Overdrive bij gitaar kunnen we bij de auto zien als het hoger gaan in toeren. Net als de motor
van de auto, wordt de gitaarversterker geforceerd om meer vermogen te produceren, bij de
auto uitgedrukt in pk’s, bij de gitaarversterker uitgedrukt in Watt.
De zanglijnen spelen in het heavy metal genre ook een belangrijke rol. De zangers of
zangeressen, hebben meestal ook een uitgesproken stem, die wat ruw klinkt. Grunten komt
vaak voor, maar niet in elk subgenre. Daarnaast hebben we nog de opvallende ritmesectie:
basgitaar en drum, die samen zorgen voor de vele tempowissels. In elk subgenre horen we de
sterke energie die de artiest probeert over te brengen naar de fans.
Omdat er zoveel subgenres zijn van heavy metal en er andere genres zijn die erop
lijken, opteer ik hier om de term extreme muziek te gebruiken in plaats van heavy metal. Dit
om de eventuele verwarring te vermijden. Aangezien heavy metal is voortgekomen uit de
hardrock rekenen we hier hardrock ook nog tot het extreme muziekgenre. Extreme muziek
wordt gekenmerkt door chaotische, luide, zware en krachtige gitaargeluiden, met een
emotioneel geladen stem. Vaak met thema’s zoals angst, depressie en eenzaamheid (Shafron
& Karno, 2013).
Kledij. Heavy metal is meer dan enkel maar luide muziek. Volgens velen is het ook een
levensstijl (Dunn et al. 2005). Als er iemand over straat loopt met lang haar, een lederen jas,
een bandshirt, en liefst nog een zwarte broek en zware lederen schoenen, zijn we snel geneigd
te denken dat die persoon een fan is van heavy metal. Gescheurde jeans(vestjes) behoren vaak
ook tot het fanuniform.
De kleren van de heavy metal fan sluiten nauw aan bij het uniform van meerdere
motorbendes. Motorbendes staan ook nu nog bekend om hun agressie en hun drugshandel,
9
wereldwijd (Vranckx, 2016). De vete die tussen veel van die bendes loopt, zorgt geregeld voor
een handgemeen, of zelfs nog erger. Het is dus mogelijk dat de muziekliefhebber wordt
geassocieerd met deze motorbendes, en hun agressief en roekeloos gedrag en dat op die
manier het vooroordeel ontstaan is dat metalheads agressieve, roekeloze drugsgebruikers zijn.
We zien echter dat deze typische klederdracht van de heavy metal fan, die
voornamelijk in de jaren ’80 en ’90 aanwezig was, vandaag grotendeels verdwenen is. Vandaag
is een bandshirt al voldoende om te kunnen spreken van een liefhebber van het genre. De
lange haren, het leer en de jeans zien we wel nog, maar dan voornamelijk op optredens, maar
zelfs daar is er verandering. Zo zie je op een optreden van Ghost dat de personen met lang
haar en lederen jassen in de minderheid zijn. Er lopen daar zelfs mensen in maatpak rond.
Ondertussen is er ook een omgekeerde beweging aan het gebeuren. Grote
kledingketens zoals H&M verkopen nu vaak T-shirts van Guns ’n Roses, Nirvana, The Ramones
en zelfs Metallica en Slayer. Veel mensen kopen zulke T-shirts omdat het nu mode is, en
kennen vaak geen enkel nummer van deze artiesten. Dit leidt vaak tot veel frustratie bij de
metalhead, maar ook bij de modebewuste jongere, die wordt aangesproken over die T-shirts
of gecomplimenteerd wordt met zijn muzieksmaak. Het kan dus zijn dat we iemand voor een
fan van heavy metal aanzien, die dit eigenlijk helemaal niet is, aangezien de bandshirt het
enige restant is van de heavy metal outfit.
Extreme Muziek als Voorbode van Roekeloos Gedrag?
Als we de wetenschappelijke literatuur raadplegen zien we dat sommige vooroordelen
over metalheads helemaal niet zo verkeerd lijken als gedacht. Zo zien we inderdaad positieve
correlaties tussen heavy metal en schoolproblemen (Took & Weiss, 1994), agressie (Rubin et
al, 2001), externaliserende problemen (Selfhout, Delsing, ter Bogt, & Meeus, 2008),
internaliserende problemen (Schwartz & Fouts, 2003), zelfdoding (Martin, Clarke, & Pearce,
1993; Stack et al., 1994; Scheel & Westefeld, 1999), probleemgedrag (King, 1988; Singer,
Levine & Jou, 1993), en roekeloos gedrag (Arnett, 1991b; Klein et al., 1993; Roberts, Dimsdale,
East, & Friedman, 1998). Daarnaast vond Mulder (2009) dat personen die naar extreme muziek
luisterden, meer middelengebruik vertoonden. Vooral heavy metal en rap hingen samen met
middelengebruik. Hoewel correlaties informatief kunnen zijn, zeggen ze niets over causaliteit.
Een direct effect van heavy metal kan enkel onderzocht worden in een experimenteel design.
De hieronder opgesomde onderzoeken maakten allen gebruik van een experimenteel design.
10
Zoals eerder aangegeven gaan de teksten in heavy metal vaak over gewelddadige
thema’s. Deze gewelddadige teksten zorgen ervoor dat bij de luisteraar meer agressieve
schema’s worden geactiveerd (agressieve cognities) en dat de persoon zich ook agressiever
voelt (affect) (Pieschl, 2016). Nater, Krebs en Ehlert (2005) deelden proefpersonen in
afhankelijk van hun score op de trek sensatiezucht. Daarna lieten ze de proefpersonen
luisteren naar heavy metal of klassieke renaissance muziek. De groep die laag scoorde op
sensatiezucht, scoorde na het beluisteren van heavy metal hoger op rusteloosheid, activatie en
agressie dan hoogscoorders. Ook De Wilde (2007) onderzocht het effect van heavy metal. Hij
vond dat metalheads hoger scoorden op een impliciete meting van roekeloze attitudes,
gemeten met de Implicit Association Test (IAT; Greenwald, Mcghee, & Schwartz, 1998) en dat
luisteren naar heavy metal (door zowel fans als niet-fans) de impliciete en expliciete roekeloze
attitudes (gemeten aan de hand van een toestandsversie van sensatiezucht; Zuckerman, 1979)
verhoogde. Hij vond echter geen verschil in sensatiezucht tussen heavy metal fans en niet-
fans, waarmee hij Arnett (1991b) tegensprak. Dit werd gerepliceerd door Arijs (2012) in zijn
onderzoek. Ook hij vond dat jongeren hoger scoorden op de expliciete roekeloze attitude als
ze heavy metal te horen kregen, los van de muziekvoorkeur. In de onderzoeken van De Wilde
(2007) en Arijs (2012) zien we dus vooral dat de roekeloze attitudes (zowel impliciet als
expliciet) omhoog gaan onder invloed van heavy metal. Een attitude is echter niet hetzelfde als
het gedrag effectief stellen.
We zien dat de experimentele studies in de minderheid zijn en dat ze er nog niet in zijn
geslaagd om een direct verband te vinden tussen heavy metal en (roekeloos) gedrag.
Belangrijk is ook te melden dat het verhaal nooit helemaal zwart of wit is. Zo zien we dat heavy
metal enkel gelinkt is aan delinquent gedrag wanneer de ouderlijke controle laag is (Singer et
al., 1993). Ook slaagt men er niet in om risicovol gedrag te voorspellen bij heavy metal fans, als
men rekening houdt met de relaties binnen de familie (Lacourse et al., 2001; Roberts et al.,
1998). Arnett (1993) stelde dat jongeren die zich gealiëneerd voelen, zich meer aangetrokken
voelen tot muziek met controversiële, en misschien eerder duistere thema’s, waarin ze hun
frustratie kwijt kunnen. Zo zien we in Scheel en Westefeld (1999) dat luisteren naar heavy
metal een positief effect had op de gemoedstoestand van heavy metal fans. Sharman en
Dingle (2015) kwamen tot dezelfde conclusie: extreme muziek maakt heavy metal fans, tijdens
een periode waarin ze zich kwaad voelen, niet kwader, maar zorgt ervoor dat ze meer
positieve gevoelens ervaren. Een mogelijk verklaring hiervoor is dat de muziek goed samen
11
gaat met hun arousal. Extreme muziek zou dus een adaptieve manier kunnen zijn van hoe men
omgaat met negatieve emoties.
Deze stelling werd bevestigd door Howe et al. (2015). In dit onderzoek ging men op
zoek naar personen die zich in de jaren ’80 identificeerden met de heavy metal subcultuur.
Men vond dat deze personen, 30 jaar later, goed aangepast waren aan het volwassen leven.
Meer nog, ze deden het beter in vergelijking met een niet-metal vergelijkingsgroep. Daarnaast
zien we dat deze personen significant gelukkiger waren in hun jeugd, zowel vergeleken met
leeftijdsgenoten van toen, als in vergelijking met universiteitsstudenten vandaag. Ook gaf één
derde van de metalhead participanten aan, spijt te hebben van zaken in het verleden, terwijl
dit de helft bedroeg bij de niet-metal vergelijkingsgroep. Niet onbelangrijk om te vermelden is
dat de niet-metal vergelijkingsgroep het meest professionele hulp zocht voor emotionele
problemen, (69.7%), terwijl dit het laagst lag bij heavy metal muzikanten (20%). Howe et al.
(2015) laten dus een positieve noot klinken in het heavy metal onderzoek.
Samen Uit, Samen Roekeloos
Er werden eerder al enkele verklaringen voor de toename van roekeloos gedrag bij
adolescenten naar voren geschoven, zoals hormonen, hersenen en persoonlijkheid. Recent
onderzoek wees echter op nog andere mogelijke verklaringen.
Adolescenten vertonen veel meer roekeloos en risicovol gedrag dan kinderen en
volwassenen (Steinberg et al., 2008; Willougby, Good, Adachi, Hamza, & Tavernier, 2013). In
de adolescentie zijn leeftijdsgenoten, en hun goedkeuring, zeer belangrijk voor de adolescent.
Zij vinden dit belangrijker dan kinderen en volwassenen (Chein et al., 2011; Gardner &
Steinberg, 2005; Steinberg & Monahan, 2007). In roekeloos en risicovol gedrag zien we dit ook
terugkomen. ‘Stoer doen voor de vrienden’, horen we vaak in de volksmond. Centifanti,
Modecki, MacLellan en Gowling (2016) vonden dat 17- en 18-jarige adolescenten risicovoller
rijgedrag stelden als er vrienden of leeftijdgenoten bijzitten. Zij bevestigden wat Doherty,
Andrey en MacGrefor (1998) al vonden, namelijk dat het risico op een fataal auto-ongeluk met
500% stijgt als er passagiers aanwezig zijn, bij bestuurders van 16 tot 19 jaar. Dit is enkel zo als
de medereizigers vrienden zijn, indien de passagiers onbekenden zijn voor de chauffeur, dan
werd dit effect niet gevonden. Het aantal auto-ongevallen ligt hoger bij adolescenten met
vrienden als passagier, dan bij adolescenten die alleen rijden, of dan bij volwassenen met
passagiers (Ouimet et al. 2010; Simons-Morton, Lerner, & Singer, 2005). Als het op criminele
feiten aankomt, worden er bij jongeren meer misdrijven gepleegd in groep, dan alleen, in
12
vergelijking met volwassen criminelen (Zimring & Laqueur, 2015). Uit bovenstaande blijkt dat
adolescenten, vergeleken met volwassenen, vaker roekeloos en risicovol gedrag in groep
stellen (Albert, Chein & Steinberg, 2013).
Onderzoek van Gardner en Steinberg (2005) toonde aan dat de invloed van
leeftijdsgenoten en vrienden op roekeloos gedrag vooral optrad bij adolescenten (13-16 jaar),
minder sterk bij jongvolwassenen (18-22 jaar) en helemaal niet bij volwassenen (24 jaar of
ouder). In dit onderzoek werden de drie leeftijdsgroepen gesplitst in twee condities en
deelnemers werden random aan een conditie toegewezen. In de ene conditie diende men het
onderzoek alleen te doen. In de andere conditie zaten de participanten per drie. Gardner en
Steinberg (2005) onderzochten het effect van leeftijd en aanwezigheid van leeftijdsgenoten op
risico’s nemen, gemeten aan de hand van het computerspel Chicken (Sheldrick, 2004). Bij
Chicken rijdt de participant in een virtuele wereld rond met een auto. Af en toe komt er een
oranje licht op het scherm, dat na een variabele tijdsinterval rood wordt en waarbij een muur
voor de auto zal verschijnen. De deelnemer dient bij het oranje licht een beslissing te maken
om te stoppen of door te rijden met kans op een botsing tegen de muur. Gardner en Steinberg
(2005) vonden dat adolescenten (13-16 jaar), en jongvolwassenen (18-22 jaar), in mindere
mate, een substantieel groter aantal risico’s namen wanneer ze geobserveerd werden door
leeftijdsgenoten. Dit effect werd niet gevonden bij volwassenen (24 jaar en ouder). Chein et al.
(2011) vonden gelijkaardige resultaten. Ook zij maakten gebruik van een alleen conditie en een
conditie met leeftijdsgenoten. Hier werd echter gebruikt gemaakt van het Verkeerslicht Spel
(The Stoplight Task; Reilly, Greenwald en Johanson, 2006). Het Verkeerslicht Spel is een
herziene versie van Chicken (Sheldrick, 2004). Ook hier dient men een beslissing te maken of
men voor het oranje licht gaat remmen of doorrijden. Doorrijden kan resulteren in een crash.
Ook zij vonden dat adolescenten en oudere participanten zich vergelijkbaar gedroegen, indien
ze in de alleen conditie zaten. Indien adolescenten geobserveerd werden door leeftijdsgenoten
(groepsconditie) dan namen ze significant meer risico’s dan in de alleen conditie. Het
vernieuwende bij Chein et al. (2011) is dat ze ook gebruik maakten van fMRI-scans tijdens hun
onderzoek. Op deze manier konden ze zien welke hersengebieden actiever worden bij het
nemen van risico’s. Zij vonden dat in de conditie met leeftijdsgenoten, maar niet in de alleen
conditie, het ventrale striatum en de orbitofrontale cortex actiever werden bij adolescenten,
als ze een risico namen. Dit effect werd niet gevonden bij oudere participanten. Het ventrale
striatum en de orbitofrontale cortex zijn twee gebieden die betrokken zijn bij het
13
beloningsverwerkingssysteem in onze hersenen, wat evidentie biedt voor de verklaring van
roekeloos gedrag vanuit de hersenen.
Een sterke cohesie in het gezin samen met het academisch succes van de adolescent
kan een beschermende factor zijn tegen roekeloze gedragingen. Een nadeel aan weinig of geen
roekeloos gedrag is dat adolescenten zo minder populair zijn bij leeftijdsgenoten. Aangezien
goedkeuring door leeftijdsgenoten zeer belangrijk is voor adolescenten, kan het verworpen
worden door leeftijdsgenoten zelf een bron van angst zijn (Suris et al. 2016) .
Adolescenten stellen dus meer risicovol en roekeloos gedrag, onder invloed van
leeftijdsgenoten, zelfs al weten ze dat de uitkomst negatief kan zijn (Smith, Chein, & Steinberg,
2014).
Huidig Onderzoek
Het Verkeerslicht Spel als meting van roekeloos gedrag. Dit onderzoek heeft als doel
om op een experimentele manier na te gaan of extreme muziek naast roekeloze attitudes
(Arijs, 2012; De Wilde, 2007) ook daadwerkelijk leidt tot het manifesteren van roekeloos
gedrag. Hierbij werd er ook gekeken of de aanwezigheid van leeftijdsgenoten een effect heeft
op de roekeloze attitudes en roekeloos gedrag. Om dit experimenteel te meten was er
uiteraard ook een valide meetinstrument voor roekeloos gedrag nodig. In eerder onderzoek
werden reeds een aantal meetinstrumenten gebruikt, die gebreken vertoonden in verband
met de validiteit. Zo gebruikte Arijs (2012) in zijn onderzoek de Balloon Analogue Risk Task
(BART, Lejuez et al. 2002). Hierbij waren de correlaties met expliciete vragenlijstmetingen van
roekeloos gedrag laag en niet significant. Daarenboven werd bij Steinberg et al. (2008) geen
leeftijdsverschil in roekeloos gedrag gevonden bij metingen met de BART, wat erop wijst dat
de BART geen valide meting van roekeloos gedrag is.
Reilly et al. (2006) onderzochten of het Verkeerslicht Spel (Stoplight Task) een goede
meting van roekeloos gedrag vormt. In dit spel wordt het risicogedrag gemeten aan de hand
van een GO/STOP taak in een virtuele rijsimulatie, waarbij de speler moet beslissen of hij het
rode of oranje licht negeert (GO) of respecteert (STOP). Het negeren van het rode of oranje
licht kan als voordeel hebben dat de speler tijd wint, maar kan ook tot gevolg hebben dat er
een aanrijding plaatsvindt, waardoor er tijd verloren gaat. Het doel van het spel is om binnen
een bepaalde tijd een eindbestemming te bereiken. Deze manier van meten sluit dicht aan bij
onze definitie van roekeloos gedrag, waarbij roekeloos gedrag sterk negatieve gevolgen met
zich meebrengt (Arnett, 1992). Merk hierbij op dat roekeloos gedrag hier ook een positief
14
gevolg kan hebben, namelijk tijdswinst. Reilly et al. (2006) vonden dat het gedrag in het
Verkeerslicht Spel correleerde met een aantal persoonlijkheidstrekken uit de vragenlijsten van
Eysenck over risicogedrag, avontuurlijkheid en impulsiviteit. Daardoor besloten ze dat het
Verkeerslicht Spel een geschikte manier was om risicogedrag te meten.
Steinberg et al. (2008) onderzochten in een uitgebreide studie de correlatie tussen
gedragscontrole en het Verkeerslicht Spel. In hun studie ontwierpen ze echter zelf hun eigen
versie van het Verkeerslicht Spel, die wij ook in deze studie gebruiken (in een Nederlandstalige
versie). Ze vonden dat het gedrag in het Verkeerslicht Spel gecorreleerd was met de
zelfrapportage van sensatie. Ze vonden deze correlatie echter niet voor de zelfrapportages van
impulsiviteit, noch met de gedragsmeting van impulsiviteit. Verder toonden ze aan dat de
gedragsmatige uiting van sensatiezucht, namelijk roekeloos gedrag (Arnett, 1992), gemeten
met het Verkeerslicht Spel, zijn hoogtepunt bereikte in de vroege adolescentie (10-15 jaar).
Chein et al. (2011) bevestigden deze bevindingen ook in hun onderzoek. Gardiner (2013) vond
in haar masterproef dat het Verkeerslicht Spel een significante predictor was voor antisociaal
risicogedrag in het echte leven. Als er echter gecontroleerd werd voor geslacht,
persoonlijkheid en leeftijd was deze correlatie niet meer significant. Doch, door de simulatie
van een alledaagse verkeerssituatie blijft het Verkeerslicht Spel een meetinstrument met een
hoge ecologische validiteit. De validiteit wordt bij dit spel zelfs nog robuuster door het
mechanisme van winst en verlies wat vaak voorkomt in situaties waarin roekeloosheid
voorkomt. In combinatie met zelfrapportages (onder de vorm van vragenlijsten) geeft het ons
een bredere meting van roekeloos gedrag en sensatiezucht. Daarnaast worden met een
gedragsmeting zoals het Verkeerlicht Spel de nadelen van zelfrapportage vermeden, zoals
bijvoorbeeld sociale wenselijkheid of antwoordbias.
Onderzoeksvragen en hypothesen. Hypothese 1. In voorgaande literatuur werd
gesuggereerd dat metalfans hoger scoorden op sensatiezucht, dan niet-fans (Arnett, 1991b;
Litle & Zuckerman, 1986; McNamara & Ballard, 1999). In dit onderzoek sluiten we ons aan bij
de recentere bevindingen van De Wilde (2007) en Arijs (2012) bij Vlaamse jongeren, die
vonden dat er geen significant verschil bestond tussen fans en niet-fans. We verwachten dus
geen hoofdeffect van het al dan niet fan zijn op de algemene sensatiezucht.
Hypothese 2. Zoals gesuggereerd door Arnett (1991) en De Wilde (2007) verwachten
we dat er een hoofdeffect is van het al dan niet fan zijn op roekeloos gedrag. We verwachten
dat fans meer roekeloos gedrag gaan vertonen in het Verkeerslicht Spel (hypothese 2a), een
15
meer roekeloze attitude gaan hebben (2b) en meer roekeloze gedragingen rapporteren bij de
zelfrapportage (hypothese 2c). Deze hypothese onderzoekt dus een groepseffect.
Hypothese 3. In navolging van Nater et al. (2005), De Wilde (2007) en Arijs (2012)
kijken we wat de effecten zijn van luisteren naar extreme muziek op roekeloos gedrag van
personen, los van hun muziekvoorkeur. We vergelijken een experimentele conditie (metalfans
en niet-fans die extreme muziek te horen krijgen) met een controleconditie (metalfans en niet-
fans krijgen rustige popmuziek te horen) waarbij er gecontroleerd wordt voor sensatiezucht.
Hierbij wordt ook de expliciete attitude van roekeloos gedrag gemeten aan de hand van een
toestandsversie van de SSS-V (Zuckerman, Eysenck & Eysenck, 1978). Roekeloos gedrag wordt
hier gemeten door het Verkeerslicht Spel. Verdergaand op de resultaten van De Wilde (2007)
en Arijs (2012) verwachten we dat metalfans en niet-fans in de experimentele conditie na het
beluisteren van extreme muziek een grotere expliciete attitude tot het stellen van roekeloos
gedrag rapporteren (hypothese 3a) en meer roekeloos gedrag vertonen (hypothese3b) dan
metalfans en niet-fans in de controleconditie. Met deze hypothese onderzoeken we dus een
conditie-effect.
Hypothese 4. Eerder onderzoek door Gardener en Steinberg (2005), Chein et al.
(2011), Albert et al. (2013) en Smith et al. (2014) vond dat adolescenten meer roekeloos
gedrag stelden als er leeftijdsgenoten aanwezig waren. In navolging van deze resultaten
vergelijken we een experimentele conditie (metalfans en niet-fans nemen deel aan het
onderzoek samen met een vriend/leeftijdsgenoot) met een controleconditie (metalfans en
niet-fans voltooien het onderzoek alleen). We verwachten dat zowel fans als niet-fans in de
experimentele conditie meer roekeloze gedragingen gaan vertonen in het Verkeerlicht Spel
(hypothese 4a) en een grotere score zullen hebben op de roekeloze attitude uit de nameting
(hypothese 4b) in vergelijking met fans en niet-fans in de controleconditie, los van de
luisterconditie. Ook hier kijken we dus of er sprake is van een conditie-effect.
Hypothese 5. In Scheel en Westefeld (1999) alsook in Sharman en Dingle (2015) bleek
dat metalfans meer positieve gevoelens ervaren bij extreme muziek. Daarom onderzoeken we
ook of er een interactie-effect bestaat tussen het beluisterde genre en de muziekvoorkeur. We
verwachten dat het effect van extreme muziek op de uiting van roekeloos gedrag
uitgesprokener zal zijn voor niet-fans dan voor metalfans (hypothese 5a). Indien hypothese 1
niet bevestigd wordt en metalfans hoger scoren op de sensatiezucht dan niet-fans, zou het
onderzoek van Nater et al. (2005) bijkomende ondersteuning geven voor deze hypothese 5a,
aangezien uit hun onderzoek bleek dat hoogscoorders op sensatiezucht rustiger waren na het
16
beluisteren van metal dan laagscoorders. We kunnen echter ook het tegengestelde
verwachten van hypothese 5a, namelijk dat het effect van popmuziek op de gedragsmeting
van roekeloos gedrag groter zal zijn voor fans van heavy metal, aangezien zij niet in de conditie
van hun voorkeur geplaatst zijn (hypothese 5b).
Hypothese 6. In navolging van Gardener en Steinberg (2005), Chein et al. (2011), Albert
et al. (2013) en Smith et al. (2014) verwachten we dat personen die samen met een
leeftijdsgenoot deelnemen aan het onderzoek meer roekeloos gedrag zullen stellen, dan
iemand die alleen meedoet. Daarbij nemen we de resultaten van Arnett (1992) en De Wilde
(2007) in acht, dat metalfans meer roekeloze gedragingen stellen. Met deze hypothese
onderzoeken we een interactie-effect van muziekvoorkeur en conditie van leeftijdsgenoten.
We verwachten dat het effect van de aanwezigheid van leeftijdsgenoten op roekeloos gedrag
versterkt wordt bij metalfans, sterker dan bij niet-metalfans.
Hypothese 7. De Wilde (2007) en Arijs (2012) vonden geen significant effect op
roekeloos gedrag bij het luisteren naar extreme muziek. Ze vonden echter wel een effect op de
attitudes met betrekking tot roekeloos gedrag. Gardener en Steinberg (2005), Chein et al.
(2011), Albert et al. (2013) en Smith et al. (2014) vonden een significant effect van de
aanwezigheid van leeftijdsgenoten op roekeloos gedrag. In deze hypothese willen we dan ook
testen of het effect van luisteren naar extreme muziek (zowel bij metalfans als niet-fans) op
roekeloze attitudes (7a) en roekeloze gedragingen (7b) versterkt wordt door de aanwezigheid
van leeftijdsgenoten. Hier onderzoeken we dus een interactie-effect van luisterconditie en
leeftijdsgenoten.
Hypothese 8. Gardener en Steinberg (2005), Chein et al. (2011), Albert et al. (2013) en
Smith et al. (2014) vonden een significant effect van de aanwezigheid van leeftijdsgenoten op
roekeloos gedrag. In deze hypothese willen we onderzoeken of de invloed van leeftijdsgenoten
uitgesprokener is bij metalfans die naar extreme muziek luisteren of bij niet-fans die naar
extreme muziek luisteren. Daarbij nemen we de resultaten van Scheel en Westefeld (1999) en
Sharman en Dingle (2015) in acht, waaruit bleek dat metalfans meer positieve gevoelens
ervaren bij het luisteren naar extreme muziek. In dit onderzoek verwachten we al dat het
effect van extreme muziek op de uiting van roekeloos gedrag uitgesprokener zal zijn voor niet-
fans dan voor metalfans (hypothese 5a). Met deze achtste hypothese onderzoeken we een
driewegsinteractie-effect tussen aanwezigheid van leeftijdsgenoten, muziekvoorkeur en
luisterconditie. We verwachten dat het effect van de aanwezigheid van leeftijdsgenoten op
roekeloos gedrag versterkt wordt bij niet-fans die in de extreme muziek luisterconditie zitten.
17
Methode
Steekproef
De deelnemers waren 100 adolescenten en jongvolwassenen tussen de 14 jaar en 24
jaar (M = 18 jaar en 11 maanden, SD = 27 maanden). Deelnemers werden ingedeeld in ofwel
de metal ofwel de niet-metal groep door middel van een vragenlijst die ze voor de testafname
invulden (Bijlage 2). Daarnaast werden ze ook ingedeeld in de samen of alleen groep,
afhankelijk of ze iemand hadden meegebracht om ook deel te nemen of niet. De groep van
metalfans bestond uit 50 participanten, waarvan 15 meisjes en 35 jongens. De groep niet-fans
bestond ook uit 50 participanten waarvan 17 meisjes en 33 jongens. Qua opleidingsniveau was
ASO het best vertegenwoordigd in de steekproef (54.0%), gevolgd door TSO (32.0%), BSO
(9.0%) en KSO (5.0%). De participanten uit het KSO werden bij de ASO-groep gevoegd,
aangezien hun profiel daar beter bij paste dan bij TSO of BSO. In dit onderzoek kenden 96
jongeren het genre hardcore/metal, waarvan 44 aangaven zich het meest tot dit genre
aangetrokken voelen. Samen met de jongeren die zich tot meerdere genres, waaronder metal,
aangetrokken voelden vormden deze jongeren de metalgroep in het onderzoek. Gemiddeld
kenden jongeren 11 muziekgenres (SD = 3.75) en luisterden ze gemiddeld 13 uur per week
naar hun favoriete muziek (SD = 9.84). 84% van de jongeren kocht of downloadde muziek van
hun favoriete genre.
Meetinstrumenten
Sensatiezucht. Om de algemene sensatiezucht te meten voorafgaand aan het
experiment werd gebruikt gemaakt van een vragenlijst van De Wilde (2007), die werd
overgenomen uit de masterproef van Arijs (2012). Deze vragenlijst werd geconstrueerd aan de
hand van 19 items uit de originele Sensation Seeking Scale-V (SSS-V; Zuckerman et al., 1978).
Deze werd door De Wilde en later door Beyers, promotor van deze masterproef, vertaald naar
het Nederlands. De vragenlijst bestaat uit items als ‘ik ben een impulsief persoon’. De
deelnemers dienden op een 4-puntsschaal aan te duiden of deze uitspraak helemaal niet,
eerder niet, eerder wel of helemaal wel paste bij zichzelf. De betrouwbaarheid van de originele
SSS-V (Zuckerman et al. 1978) bedroeg α = .84. De test-hertest betrouwbaarheid bij een
interval van drie weken bedroeg r = .94. De betrouwbaarheid van de vertaalde versie (De
Wilde, 2007) bedroeg α = .73. In de studie van Arijs (2012) bedroeg de betrouwbaarheid α =
.87 en bij Mestdagh (2015) .76. In ons eigen onderzoek was de Cronbach’s alpha van deze
schaal α = .79.
18
Zelfrapportage roekeloos gedrag. Om de prevalentie van roekeloos gedrag in het
dagdagelijkse leven van de participant te meten werd opnieuw een vragenlijst, opgesteld door
Beyers en Arijs (2012), afgenomen voor het experiment. Deze vragenlijst werd in ons
onderzoek enkel gebruikt ter validering van de SSS-V en de experimentele meting van
roekeloos gedrag door het Verkeerslicht Spel. Beyers en Arijs (2012) stelden 14 items op die
gedrag bevragen dat mogelijk negatieve gevolgen heeft, ook al vinden jongeren zelf dit
misschien geen problematisch gedrag. Enkele items ter voorbeeld waren "gegokt voor echt
geld" of "een rood licht genegeerd". Er moest op een 5-puntsschaal worden aangeduid hoe
vaak de jongere de voorbije zes maanden het beschreven gedrag had vertoond, gaande van
geen enkele keer tot meer dan tien keer. In dit onderzoek werd net zoals bij Mestdagh (2015)
één item toegevoegd aan deze meting, namelijk “Hoe vaak heb je het afgelopen half jaar
cannabis (wiet) gebruikt op een openbare plaats?” De betrouwbaarheid van deze vragenlijst
was α = .73 in het onderzoek van Arijs (2012) en bij Mestdagh (2015) α = .79. In ons onderzoek
was de Cronbach’s alpha van deze schaal α = .75. Indien item 6 “Seks gehad zonder een
condoom te gebruiken” werd weggelaten bereikte deze vragenlijst een betrouwbaarheid van α
= .78. Gezien de gemiddelde leeftijd van de deelnemers is een relatie met een vaste partner
niet zo vreemd, waarbij seks zonder een condoom te gebruiken geen uiting meer is van
roekeloos gedrag. Er werd dan ook besloten om dit item weg te laten bij de berekening van de
schaalscore.
Roekeloze attitude. Naast de algemene sensatiezucht hadden we ook graag een beeld
van de expliciete sensatiezucht of roekeloze attitude na de experimentele fase van het
onderzoek. We maakten hiervoor gebruik van een vragenlijst opgemaakt door Beyers en Arijs
(2012). Zij selecteerden negen items uit de SSS-V van Zuckerman et al. (1978) en pasten die
aan naar een toestandsmeting. Dit wil zeggen dat de verwoording van items zo werd
aangepast dat ze de huidige toestand zouden beschrijven en meten. Een item als ‘ik doe graag
dingen, puur voor de kick’ werd bijvoorbeeld aangepast naar ‘ik wil nu iets doen, puur voor de
kick’. Net zoals bij de vragenlijst die de algemene sensatiezucht mat, werd ook hier met een 4-
puntsschaal gewerkt, gaande van helemaal niet tot helemaal wel, waarop de jongeren konden
aangeven hoe toepasselijk ze een uitspraak vonden voor zichzelf, op dit moment. Bij De Wilde
(2007) bedroeg de betrouwbaarheid van deze vragenlijst α = .75. In het onderzoek van Arijs
(2012) bereikte deze vragenlijst een betrouwbaarheid van α = .86 en bij Mestdagh (2015) α =
.81. In ons onderzoek was de Cronbach’s alpha van deze schaal α = .78.
19
Experimentele meting voor roekeloos gedrag: Verkeerslicht Spel. Om het effect van
extreme muziek en/of leeftijdsgenoten op roekeloos gedrag experimenteel te toetsen werd
gebruikt gemaakt van de Stoplight Task (Steinberg et al., 2008), of vertaald naar het
Nederlands het Verkeerslicht Spel (Mestdagh, 2015). Deze computeropdracht simuleert het
remmen voor verkeerslichten. Het doel van het spel is om binnen de vijf minuten op de
bestemming aan te komen om een prijs te verdienen, in dit spel was dit het radiostation Studio
Brussel. Onderweg komt de participant 20 kruispunten tegen waar het licht van groen op rood
of oranje kan springen. De jongere diende een beslissing te nemen om te stoppen, door op de
spatiebalk te drukken, of om door te rijden en op deze manier tijd te winnen (door een risico
te nemen). Indien de jongere ervoor koos om niet te remmen, bestond de kans dat hij of zij
werd aangereden, en verloor hij of zij hierdoor meer tijd dan bij het stoppen. Het volledige
spel was een rechte weg zonder tegenliggers en de auto reed vanzelf, de enige actie die dus
ondernomen kon worden was het stoppen of doorrijden op de 20 kruispunten. Er diende niet
gestuurd te worden of van richting veranderd te worden. Het gezichtspunt tijdens het spel was
vanuit de bestuurderspositie, waarbij bovenaan een timer te zien was. Links op het scherm kon
de participant zien hoeveel kruispunten er nog te gaan waren.
In tegenstelling tot vorige onderzoeken (Mestdagh, 2015) werd hier tijdens het spelen
van het spel door een externe geluidsbron een sample muziek aangeboden aan 90 db. De ene
sample bestond uit enkel maar extreme muziek, de andere bestond uit pophits. Een andere
toevoeging was dat het spel hier ook samen met een leeftijdsgenoot gespeeld kon worden,
afhankelijk van de conditie waarin de participant werd geplaatst. Indien men in de alleen
conditie terecht kwam, kwam men alleen naar het onderzoek en vervolledigde dit ook alleen.
In de conditie waarbij men een vriend meebracht volgen we hoe Gardener en Steinberg (2005)
te werk gingen: beide jongeren spelen om beurten het spel, terwijl de andere advies kan en
mag geven. De persoon die het Verkeerslicht Spel speelt kan dan alsnog kiezen om het advies
van zijn vriend te volgen of te negeren. Indien de participant dit wenste kon hij eerst een
demoversie van het spel spelen, alvorens aan de echte taak te beginnen. Dit was echter niet
verplicht. De taak werd volledig in het Nederlands vertaald. De uiteindelijke score was het
aantal risicovolle (door het rood rijden) beslissingen, ten opzichte van het totaal aantal
beslissingen. De scores lopen hierdoor van 0 (enkel veilige beslissingen) tot 1 (enkel risicovolle
beslissingen). Daarnaast werd ook gekeken naar de remtijd van het Verkeerslicht Spel. De
score hiervan was het tijdsverschil, uitgedrukt in milliseconden, tussen het zien van een oranje
licht en het duwen op de spatie (= remtijd).
20
Procedure
Tijdens dit onderzoek werden de deontologische regels met betrekking tot
wetenschappelijk onderzoek gerespecteerd, dit wil zeggen met respect voor de deelnemers.
De deelnemers aan dit onderzoek werden geworven via berichten op sociale media (Twitter en
Facebook). De wervende flyer (zie bijlage 1) werd ook in diverse scholen, faculteiten,
jeugdbewegingen en sportclubs verspreid. Daarnaast werden deelnemers ook aangesproken
op straat of op een metaloptreden, waarbij ze ook een flyer kregen.
Om het doel van het experiment niet prijs te geven en te voorkomen dat deelnemers
gewenste gedragingen zouden vertonen werden de deelnemers niet ingelicht over de
onderzoeksvragen. Ze kregen wel te horen dat ze een aantal vragenlijsten zouden moeten
invullen en dat er in dit onderzoek ook gewerkt werd met een computertaak en het
beluisteren van muziek. Belangrijk in dit onderzoek was dat deelnemers eventueel een vriend
of vriendin moesten meebrengen tijdens het testmoment. Dit werd hen dan ook duidelijk
meegedeeld. Wie geïnteresseerd was kon een mail sturen om verder af te spreken. Na het
maken van een afspraak kregen zij de eerste vragenlijst toegestuurd (zie bijlage 2). Sommige
deelnemers deden mee aan het experiment rechtstreeks na de uitnodiging op straat. In de
eerste vragenlijst werd gevraagd naar hun geboortedatum, opleidingsniveau of huidige
opleiding, hun e-mailadres en geslacht. We volgen het advies van Eisenberg, Gower, Brown,
Wood en Porta (2017), die stelden dat onderzoekers andere manieren om genderidentiteit te
bevragen in acht moeten nemen, in plaats van de klassieke labels steeds te gebruiken. Hierbij
zijn we bewust van de verschillende labels, hun betekenis en hoe belangrijk die zijn voor
jongeren, alsook respecteren we jonge mensen die een andere terminologie gebruiken om zich
uit te drukken. Verder werd gevraagd welke muziekgenres ze kenden en tot welk genre zij het
meeste aangetrokken waren of fan van waren. Hierdoor konden de deelnemers ingedeeld
worden in ofwel de metal groep (indien ze aangetrokken waren door het genre of er fan van
waren) ofwel de niet-metal groep. Ook werd hierin gevraagd hoeveel uur zij gemiddeld naar
muziek van hun favoriete genre luisteren en of ze de afgelopen maand muziek gekocht of
gedownload hadden van dat genre. Deze vragenlijst werd grotendeels overgenomen uit Beyers
en Arijs (2012), dit met het oog op een goede replicatie van hun voorgaande onderzoek. De
andere vragenlijsten waren metingen van sensatiezucht als persoonlijkheidstrek en de
frequentie van roekeloos gedrag bij de participant.
Deelnemers voltooiden het Verkeerslicht Spel ofwel alleen (n = 50), ofwel samen met
een leeftijdsgenoot (n = 50). Voor de leeftijdgenootsconditie hing het ervan af wie een
21
vriend(in) kon meebrengen. Indien iemand een vriend of vriendin meehad, dan werden er
twee stoelen aan de tafel met het Verkeerslicht Spel geplaatst. De deelnemers bleven de
volledige duur van het onderzoek naast elkaar zitten.
De deelnemers werden random in groepen verdeeld voor de luisterconditie, met 49
deelnemers die luisterden naar popmuziek en 51 die luisterden naar metal. In de
experimentele luisterconditie kregen de deelnemers gedurende het volledige onderzoek (van
bij het binnenkomen tot het buiten gaan)een mix van metalmuziek te horen. Deze mix duurde
echter slechts 12’30”, waardoor de mix herhaald werd tot het einde van het onderzoek. De
nummers die in de sample gebruikt werden, zijn respectievelijk ‘Painkiller’ (Tipton, Halford, &
Downing, 1990, track 1) van de groep Judas Priest, ‘Raining blood’ (Hanneman & King, 1986,
track 10) van Slayer, ‘Hybrid stigmata’ (Thoresen, Kopperud, & Mustaparta, 2001, track 4) van
Dimmu Borgir, ‘Feuer frei’ (Lindemann et al., 2001, track 5) van Rammstein, ‘Sons of northern
darkness’ (Eikemo, Horghagen, & Nævdal, 2002, track 2) van Immortal, ‘We will rise’ (Amott &
Amott, 2003, track 3) van Arch Enemy, ‘Left behind’ (Taylor et al., 2001, track 8) van Slipknot
en ‘Touch of red’ (Fridén, Gelotte,& Strömblad, 2004, track 4) van In Flames. Deze sample
houdt rekening met de verscheidenheid aan genres die bestaat binnen metal. Zo is er onder
andere heavy metal, thrash metal, black metal, industrial metal, nu metal en melodic death
metal te horen in deze sample. De controlegroep luisterde eveneens gedurende het volledige
onderzoek naar muziek. Ook hier werd een mix gebruikt die 12’30” duurde en die ook
herhaald werd tot het einde van het onderzoek. Deze sample bestond echter uit stukjes van
popnummers met een trager ritme en rustiger melodieën dan de nummers in de
experimentele conditie. De nummers die voor deze sample werden geselecteerd zijn ‘Mellon
collie and the infinite sadness’ (Corgan, 1995, disc one, track 1) van de groep The Smashing
Pumpkins, ‘Daar gaat ze’ (Wauters & Wauters, 1989, track 4) van Clouseau, ‘The scientist’
(Berryman, Buckland, Champion, & Martin, 2002, track 4) van Coldplay en ‘Trans fatty acid’
(Barlow & Rhodes, 1996, track 4) van Lamb. In beide condities werd de muziek afgespeeld via
een externe geluidsbron, tijdens het spelen van het Verkeerslicht Spel. Beide muzieksamples
zijn overgenomen uit het onderzoek van De Wilde (2007) en Arijs (2012) om resultaten
eenduidiger te kunnen vergelijken.
Kruising van de muziek-, fan- en sociale condities in een 2x2x2 design resulteerde in 8
condities met minimum 10 (metalfan-alleen-popmuziek) en maximum 16 (metalfan-alleen-
metal) deelnemers.
22
Resultaten
Preliminaire Analyses
Alle analyses werden uitgevoerd aan de hand van het Statistical Package for Social
Sciences 25 (SPSS). Hierbij werd een significantieniveau van α = .05 gebruikt voor het toetsen
van de verschillende hypothesen. Om de validiteit van onze meetinstrumenten na te gaan
keken we naar de correlaties tussen onze onderzoeksvariabelen. Een overzicht wordt
weergegeven in Tabel 1. De meting van de trek sensatiezucht in de voormeting hangt
significant positief samen met de zelfrapportage van roekeloos gedrag in de voormeting en
met de roekeloze attitude in de nameting. De meting van roekeloos gedrag met het
Verkeerslicht Spel correleerde niet significant met de andere variabelen. De remtijd uit het
Verkeerslicht Spel correleerde echter wel significant positief met de vier andere variabelen.
Roekeloos gedrag in de voormeting en roekeloze attitudes in de nameting correleerden
onderling niet significant.
Tabel 1
Gemiddeldes (M), standaarddeviaties (SD), en Correlaties tussen de Onderzoeksvariabelen
M SD 1 2 3 4
1. Sensatiezucht voor 2.69 0.36
2. Roekeloos Gedrag voor 1.11 0.59 .37***
3. Roekeloze Attitude na 2.57 0.52 .51*** .16
4. Roekeloos Gedrag na 0.41 0.25 .08 .15 .08
5. Remtijd na 1415.85 416.09 .20* .20* .20* .87***
* p < .05, **p < .01, ***p < .001.
Om te kijken of onze gebruikte muzieksamples valide waren, werd nagegaan of de
metalsample positief onthaald werd door metalfans. Op een Visueel Analoge Schaal van 10 cm
gaven de deelnemers aan hoe aangenaam ze de sample vonden die ze beluisterd hadden. Een
ANOVA met de conditie fan (metalfan of controle) en conditie muziek (metal- of popmuziek)
als onafhankelijke variabelen en aangenaamheid van de samples als afhankelijke variabele
toonde een randsignificant hoofdeffect van conditie fan [F(1,96) = 3.85, p = .053, η² = .04],
waarbij metalfans (M = 5.96, se = 0.32) beide samples aangenamer vonden dan niet-fans (M =
5.07, se = 0.32). We vonden een significant hoofdeffect van de conditie muziek, [F(1,96) =
13.48, p < .001, η² = .12], waarbij de deelnemers die de muziek in de metalconditie (M = 6.35,
23
se = 0.32) aangenamer vonden dan deelnemers in de controleconditie (M = 4.68, se = 0.32). Er
werd ook een significant interactie-effect gevonden [F(1,96) = 27.18, p < .001, η² = .22], waarbij
niet-fans de popsample (M = 5.42, se = 0.43) iets aangenamer vonden dan de metalsample (M
= 4.72, se = 0.47), terwijl de fans duidelijk de metalsample (M = 7.97, se = 0.43) veel
aangenamer vonden dan de popsample (M = 3.95, se = 0.48).
Naast de beoordeling van aangenaamheid werd ook gekeken of er nummers herkend
werden uit de sample. Er werd opnieuw gebruik gemaakt van ANOVA maar deze keer was
herkenning van de nummers in de samples de afhankelijke variabele. Hierbij werd een
significant hoofdeffect van de conditie fan gevonden, [F(1,96) = 13.51, p < .001, η² = .12],
waarbij metalfans (M = 0.90, se = 0.06) aangaven meer nummers te herkennen dan niet-fans
(M = 0.61, se = 0.06). Daarnaast werd ook een significant interactie-effect gevonden [F(1,96) =
6.69, p = .011, η² = .07], waarbij metalfans aangaven meer nummers te herkennen uit de
metalsample (M = 0.93, se = 0.07) dan uit de popsample (M = 0.86, se = 0.08) en niet-fans
aangaven meer nummers te herkennen uit de popsample (M = 0.78, se = 0.08) dan uit de
metalsample (M = 0.44, se = 0.08).
Als laatste manipulatiecheck werd gekeken hoeveel nummers er correct herkend
werden. Opnieuw werd gebruik gemaakt van een ANOVA, maar nu met het aantal correct
herkende nummers als afhankelijke variabele. Ook hier werd een significant hoofdeffect van
conditie fan gevonden [F(1,96) = 25.32, p < .001, η² = .21], waarbij metalfans meer nummers
correct herkenden (M = 2.44, se = 0.21) dan niet-fans (M = 0.92, se = 0.21). Een significant
hoofdeffect van de conditie muziek [F(1,96) = 6.35, p < .05, η² = .06], toonde dat er meer
nummers uit de metalsample correct werden herkend (M = 2.06, se = 0.21) dan uit de
popsample (M = 1.3, se = 0.22). Opnieuw werd er een interactie-effect gevonden tussen de
muziekconditie en het al dan niet fan zijn [F(1,96) = 16.14, p < .001, η² = .14]. Metalfans
herkenden gemiddeld 3.43 nummers van de metalsample (se = 0.28) en 1.46 nummers van de
popsample (se = 0.32). Niet-fans herkenden gemiddeld 0.70 nummers van de metalsample (se
= 0.31) en herkenden gemiddeld 1.15 nummers van de popsample (se = 0.29). Aangezien er tot
drie maal toe een significant interactie-effect werd gevonden kunnen we besluiten dat onze
muzieksamples en indeling in fans vs. niet-fans toereikend waren.
Verder werd er gekeken naar de correlaties tussen de achtergrondvariabelen en de
onderzoeksvariabelen zoals weergegeven in Tabel 2. Geslacht correleerde significant positief
met de remtijd uit het Verkeerslicht Spel. Proefpersonen die later remden waren vaker
mannelijk. Naast deze correlatie was er geen enkele andere significant. Uit een MANCOVA met
24
de achtergrondvariabelen en de afhankelijke variabelen van dit onderzoek, bleek dat geen
enkele achtergrondvariabele een effect had op de afhankelijke variabelen. Op basis van deze
resultaten werd besloten om geen enkele achtergrondvariabele als controlevariabele op te
nemen in verdere analyses.
Tabel 2
Gemiddeldes (M), standaarddeviaties (SD), en Correlaties tussen de Primaire
Onderzoeksvariabelen en de Achtergrondvariabelen
Sensatiezucht
voor
Roekeloze
Attitudes na
Roekeloos
Gedrag na
Remtijd
na
Leeftijd (in maanden) -.05 -.15 -.17 -.19
Geslacht .19 .11 .14 .24*
Opleidingsniveau -.02 -.05 -.01 -.03
Gekende muziekstijlen .19 -.07 -.08 -.04
Aantal uur luisteren -.06 .09 .07 .08
Muziek gekocht of
gedownload -.02 -.04 .14 .18
* p < .05
Toetsing van de Hypotheses
Hypothese 1: Metalfans en sensatiezucht. Hypothese 1 werd getoetst aan de hand
van een ANOVA met als afhankelijke variabele de trek sensatiezucht en als onafhankelijke
variabele het al dan niet fan zijn van metalmuziek. Het niet-fan of fan zijn had een significant
effect op de trekscore van sensatiezucht [F(1,98) = 5.85; p < .05; η² = .06]. Niet-fans (M = 2.77,
se = 0.50) scoorden iets hoger op de trek sensatiezucht dan fans (M = 2.60, se = 0.50).
Hypothese 2: Metalfans en roekeloos gedrag. Om deze hypothese te toetsen werd
een MANCOVA gebruikt met als onafhankelijke variabele het al dan niet fan zijn van
metalmuziek en als afhankelijke variabelen de score op de zelfrapportage in de voormeting
voor roekeloos gedrag, de score op roekeloos gedrag gemeten aan de hand van het
Verkeerslicht Spel (% risico en remtijd) en de score op de roekeloze attitudes gemeten na het
experiment. Er werd gecontroleerd voor de trek sensatiezucht. Uit de multivariate toets bleek
geen significant effect van het al dan niet fan zijn (Wilk’s Lambda = 0.97, F(4,94) = 0.68, p =
.61). Ook als we niet controleerden voor de trek sensatiezucht was het effect van de conditie
fan niet significant (Wilk’s Lambda = 0.98, F(4,95) = 0.62, p = .65).
25
Hypothese 3: Extreme muziek en roekeloos gedrag. Opnieuw werd een MANCOVA
gebruikt met als afhankelijke variabelen de scores van het Verkeerslicht Spel (roekeloos gedrag
en remtijd) en de roekeloze attitudes in de nameting, en als onafhankelijke variabele de
muziekconditie (extreme muziek of popmuziek). Er werd gecontroleerd voor sensatiezucht.
Het effect van extreme muziek op roekeloos gedrag en de roekeloze attitudes was niet
significant (Wilk’s Lambda = 0.98, F(3,95) = 0.65, p = .58). Ook alle univariate toetsen waren
niet significant. Wanneer we de analyse uitvoerden zonder de controlevariabele sensatiezucht,
had de conditie opnieuw geen significant effect op de afhankelijke variabelen (Wilk’s Lambda =
0.99, F(3,96) = 0.49, p = .69).
Hypothese 4: Leeftijdsgenoten en roekeloos gedrag. Om deze hypothese te toetsen
gebruikten we een MANCOVA met als afhankelijke variabelen het roekeloos gedrag (% risico
en remtijd op het Verkeerslicht Spel) en de roekeloze attitudes uit de nameting, en als
onafhankelijke variabele de sociale conditie (alleen of samen met een vriend). De trek
sensatiezucht uit de voormeting werd opgenomen als controlevariabele. Het multivariate
effect (Wilk’s Lambda) van de aanwezigheid van leeftijdsgenoten op roekeloos gedrag was niet
significant (Wilks’ Lambda = 0.99, F(3,95) = 0.26, p = .86). Ook alle univariate toetsen bleken
niet significant. Ook als we sensatiezucht niet opnamen als controlevariabele, bleek dit effect
niet significant (Wilks Lambda = 0.98, F(3,96) = 0.64, p = .59).
Hypothese 5: Extreme muziek, fans en roekeloos gedrag. Een MANCOVA met als
afhankelijke variabelen roekeloos gedrag gemeten aan de hand van het Verkeerslicht Spel (%
risico en remtijd) en de score van de roekeloze attitudes uit de nameting, en als onafhankelijke
variabelen fan (metalfan of niet-metalfan zijn) en muziek (met condities metalmuziek of
popmuziek). Er werd gecontroleerd voor sensatiezucht. Uit de multivariate toets bleek geen
van de hoofdeffecten significant maar bleek er wel een significant interactie-effect tussen het
al dan niet fan zijn en de muziekconditie (Wilk’s Lambda = 0.91, F(3,93) = 3.03, p < .05, η² =
.09). In de univariate analyses werd dit interactie-effect echter niet bevestigd. Wanneer de
analyse opnieuw werd gedaan zonder te controleren voor sensatiezucht dan verdween het
multivariate interactie-effect (Wilks Lambda = 0.94, F(3,94) = 2.03, p = .12).
Hypothese 6: Fans, leeftijdsgenoten en roekeloos gedrag. Deze hypothese werd
getoetst aan de hand van een MANCOVA met als afhankelijke variabelen roekeloos gedrag
gemeten door het Verkeerslicht Spel (% risico en rem tijd) en de roekeloze attitudes uit de
nameting. Het al dan niet fan zijn en de conditie sociaal (alleen of met een vriend) werden
opgenomen als onafhankelijke variabelen. Er werd gecontroleerd voor sensatiezucht. Uit de
26
multivariate toets bleek er geen significant effect te zijn van het al dan niet fan zijn (Wilk’s
Lambda = 0.21, F(3,90) = 0.89, p = .89) of de conditie sociaal (Wilk’s Lambda = 0.99, F(3,90) =
0.24, p = .87), noch de interactie tussen beide condities (Wilk’s Lambda = 0.95, F(3,90) = 1.50, p
= .22). De interactie tussen de variabelen fan en sociaal bleek ook niet significant wanneer we
niet controleerden voor de trek sensatiezucht (Wilk’s Lambda = 0.95, F(3,94) = 1.54, p = .21).
Hypothese 7: Extreme muziek, leeftijdsgenoten en roekeloos gedrag. Om deze
hypothese te toetsen gebruikten we een MANCOVA met als afhankelijke variabelen het
roekeloos gedrag (% risico en remtijd op het Verkeerslicht Spel) en de roekeloze attitudes uit
de nameting. De onafhankelijke variabelen waren het al dan niet alleen deelnemen en de
variabele muziek (metal of pop). De trek sensatiezucht uit de voormeting werd opgenomen als
controlevariabele. Zowel in de multivariate analyse als in de univariate analyses werd geen
interactie-effect tussen de twee onafhankelijke variabelen gevonden (Wilks Lambda = 0.96,
F(3,93) = 1.21, p = .31). Wanneer we de analyse uitvoerden zonder de controlevariabele
sensatiezucht, werd er opnieuw in de multivariate noch in de univariate analyses een
significant interactie-effect op de afhankelijke variabelen gevonden (Wilks Lambda = 0.97,
F(3,94) = 0.96, p = .43).
Hypothese 8: Fans, extreme muziek en leeftijdsgenoten. Om deze hypothese te
toetsen werd gebruik gemaakt van een MANCOVA met de meting van roekeloos gedrag aan de
hand van het Verkeerslicht Spel (% risico en remtijd) en de meting van de roekeloze attitudes
nadien als afhankelijke variabelen. De onafhankelijke variabelen waren het al dan niet fan zijn,
het al dan niet alleen deelnemen en de conditie muziek (metalmuziek of popmuziek). De trek
sensatiezucht uit de voormeting werd opgenomen als controlevariabele. In de multivariate en
univariate toetsen bleek er geen significante driewegsinteractie te zijn tussen de
onafhankelijke variabelen in deze analyse (Wilks Lambda = 0.93, F(3,89) = 2.18, p = .10), ook als
we niet controleerden voor de trek sensatiezucht (Wilks Lambda = 0.93, F(3,90) = 2.32, p =
.08).
27
Discussie
Het voornaamste doel van deze masterproef was het onderzoek rond de effecten van
metalmuziek op roekeloos gedrag bij jongeren uit te breiden met een experimentele toetsing
van de impact van leeftijdsgenoten. In deze masterproef werd verder gebouwd op onderzoek
van De Wilde (2007) waaruit bleek dat metalfans een hogere impliciete roekeloze attitude
hebben en dat zowel fans als niet-fans na het beluisteren van metal een hogere impliciete en
expliciete roekeloze attitude hebben. Verder baseerden we ons op het onderzoek van Arijs
(2012) dat aantoonde dat het effect van heavy metal op roekeloosheid alleen maar voorkwam
bij de expliciete roekeloze attitudes maar niet bij het roekeloze gedrag zelf. Het onderzoek van
Mestdagh (2015) was voor ons ook belangrijk, omdat hij voor het eerst het Verkeerslicht Spel
gebruikt in Vlaanderen, maar geen effect vond van metalmuziek op roekeloos gedrag. Wij
breidden deze studies uit door jongeren alleen of samen met een vriend(in) te laten
deelnemen aan het onderzoek, om zo ook het in de literatuur (Albert et al., 2013; Centifanti et
al., 2016; Doherty et al., 1998; Albert et al., 2013) omschreven peer-effect op roekeloos gedrag
bij jongeren te toetsen. Onze afhankelijke variabele roekeloos gedrag werd in dit onderzoek
geoperationaliseerd met het Verkeerslicht Spel als gedragsmeting voor roekeloos gedrag.
Hierbij werd gebruikt gemaakt van twee metingen: het relatieve aantal risico’s dat werd
genomen in het spel en de tijd om te remmen. Anderzijds werd gebruikt gemaakt van een
vragenlijstmeting van expliciete roekeloze attitudes (De Wilde, 2007). De persoonlijkheidstrek
sensatiezucht werd opgenomen in dit onderzoek als controlevariabele omwille van de
mogelijke verbanden met heavy metal en roekeloos gedrag, zoals beschreven in voorgaande
literatuur (Arnett, 1991, 1993; Steinberg et al., 2008).
Bespreking van de Resultaten
In de eerste hypothese gingen we na of onze resultaten overeenstemmen met eerder
onderzoek in Vlaanderen waar er tussen metalfans en niet-fans geen significant verschil
gevonden werd met betrekking tot sensatiezucht (De Wilde, 2007; Arijs, 2012; Mestdagh,
2015). Wij vonden in dit onderzoek echter wel een significant verschil tussen fans en niet-fans.
In ons onderzoek scoorden onverwacht niet-fans significant hoger op de trek sensatiezucht
dan fans. Onze eerste hypothese dienen we dus te verwerpen. Uit onze analyses bleek dat een
hogere score op sensatiezucht samenhing met een hogere score op de zelfrapportage van
roekeloos gedrag en de nameting van roekeloze attitudes. Bij de experimentele meting van
roekeloos gedrag aan de hand van het Verkeerslicht Spel hing de trek sensatiezucht enkel
28
samen met de remtijd en niet met het relatief aantal genomen risico’s. Sensatiezucht speelt
dus een belangrijke rol in het onderzoek naar roekeloos gedrag. In andere literatuur werd vaak
gesuggereerd dat metalfans hoger scoren dan niet-fans op sensatiezucht (Arnett, 1991b; Litle
& Zuckerman, 1986; McNamara & Ballard, 1999), maar wij vinden hier een omgekeerd effect.
Met de tweede hypothese werd er gekeken of fans van metalmuziek meer roekeloos
gedrag stelden dan niet-fans, zoals gesuggereerd door Arnett (1991) en De Wilde (2007). We
verwachtten dat fans meer roekeloos gedrag zouden vertonen gemeten door het Verkeerslicht
Spel en meer roekeloze attitudes zouden hebben en zelfs meer roekeloze gedragingen zouden
rapporteren in de afgelopen zes maanden. We vonden echter geen significant effect van het al
dan niet fan zijn op roekeloos gedrag gemeten door het Verkeerslicht Spel. We dienen dus
Hypothese 2a te verwerpen. Ook Hypothese 2b en 2c kunnen we verwerpen want het al dan
niet fan zijn had geen significant effect op de roekeloze attitudes en de zelfrapportage van
roekeloos gedrag.
In de derde hypothese werd er gekeken of personen (los van muziekvoorkeur) die
metalmuziek te horen kregen, hoger scoorden op roekeloos gedrag en roekeloze attitudes dan
jongeren die popmuziek beluisterden, zoals bleek uit De Wilde (2007) en Arijs (2012). Er werd
echter geen effect gevonden van het al dan niet luisteren naar metalmuziek op roekeloze
attitudes en op roekeloos gedrag, dus dienen we Hypothese 3a en 3b te verwerpen.
Hypothesen 4, 6 en 7 gingen na of de aanwezigheid van een leeftijdsgenoot meer
roekeloos gedrag zou uitlokken en of er interacties zouden zijn tussen de aanwezigheid van
leeftijdsgenoten en het al dan niet fan zijn of de muziekconditie (metal of pop) op roekeloos
gedrag of roekeloze attitudes. In tegenstelling tot Gardener en Steinberg (2005), Chein et al.
(2011), Albert et al. (2013) en Smith et al. (2014) vonden we geen effect van de aanwezigheid
van leeftijdsgenoten op roekeloos gedrag en de roekeloze attitudes. Aangezien er geen
hoofdeffect werd gevonden van de aanwezigheid van leeftijdsgenoten dient Hypothese 4
verworpen te worden. In Hypotheses 6 en 7 werden de interactie-effecten getoetst. Tussen de
aanwezigheid van leeftijdsgenoten en het al dan niet fan zijn bleek er geen interactie op te
treden. Er is dus geen extra effect van de aanwezigheid van leeftijdsgenoten bij metalfans op
roekeloos gedrag. Hypothese 6 dienen we dus ook te verwerpen. Ook bij de toetsing van
Hypothese 7 werd geen interactie gevonden tussen de aanwezigheid van leeftijdsgenoten en
de beluisterde muziek (metal- of popmuziek). Hypothese 7 wordt dus ook verworpen.
Bij de analyse van Hypothese 5 werd nagegaan of er een interactie-effect optreedt
tussen het al dan niet fan zijn en de beluisterde muziek (metal- of popmuziek). Ook De Wilde
29
(2007) toetste deze hypothese, maar vond hiervoor geen bevestiging. Het effect van muziek op
roekeloos gedrag verschilt ook in deze studie niet tussen fans en niet-fans.
In Hypothese 8 tot slot werd gekeken of er sprake was van een driewegsinteractie
waarbij vooral niet-fans die zich samen met een leeftijdsgenoot in de metalmuziek conditie
bevonden veel roekeloos gedrag zouden vertonen. Dit effect werd niet gevonden. Hypothese 8
wordt dus verworpen.
Interpretatie van de Resultaten
Sensatiezucht, fans en roekeloos gedrag. Zoals al in veel voorgaande literatuur wordt
aangetoond, lijkt sensatiezucht een goede voorspeller te zijn van roekeloos gedrag. De
trekversie van de SSS-V (Zuckerman et al., 1978) die hier werd gebruikt, hing sterk samen met
de toestandsversie uit de nameting, alsook met de zelfrapportage van risicovolle gedragingen
in het afgelopen jaar. De trekversie hing ook samen met de remtijd uit het Verkeerslicht Spel,
maar niet met het relatief aantal genomen risicovolle beslissingen. Dat de trek- en
toestandsversie samenhangen biedt evidentie voor het begrip sensatiezucht als een
onderliggende persoonlijkheidstrek. De sterke samenhang tussen sensatiezucht en het aantal
gerapporteerde risicovolle gedragingen biedt evidentie voor de validiteit van de vragenlijsten
en de kwaliteit van de vertaling naar het Nederlands door De Wilde (2007). Deze bevindingen
liggen in lijn met wat Arijs (2012) en Mestdagh (2015) vonden. De interpretatie van Arnett
(1992) dat roekeloos gedrag een uiting zou zijn van de latente persoonlijkheidstrek
sensatiezucht lijkt hier ook bevestigd.
Echter spreken we Arnetts (1991b) bevinding wel tegen dat metalfans hoger op
sensatiezucht zouden scoren dan niet-fans. In dit onderzoek werd het omgekeerde gevonden,
namelijk dat niet-fans hoger scoren op sensatiezucht dan fans. Hiermee spreken we ook de
resultaten van De Wilde (2007), Arijs (2012) en Mestdagh (2015) tegen, deze vonden namelijk
geen significant verschil tussen fans en niet-fans. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ons
meetinstrument voor sensatiezucht niet vergelijkbaar is met datgene gebruikt bij andere
onderzoeken. Zowel dit onderzoek als het onderzoek van Arijs (2012) en Mestdagh (2015)
maakten gebruik van een aangepaste versie van de SSS-V van Zuckerman et al. (1978). Items
over drugs- en alcoholgebruik en seksueel gedrag werden er uitgelaten om te vermijden dat
we hetzelfde zouden bevragen als in de vragenlijst over risicogedrag tijdens het laatste
halfjaar. We vonden echter net zoals Arijs (2012) en Mestdagh (2015) geen significante
verschillen op het aantal gerapporteerde risicogedragingen.
30
Een andere mogelijke verklaring is dat de groep van niet-fans een zeer diverse groep
was, waarbij het merendeel metalmuziek kende (46 personen kenden metal/hardcore).
Daarbij voelde een groot deel (18%) zich ook aangetrokken tot metal-gerelateerde genres
(rock of punk) of tot genres die geassocieerd worden met een verhoogde sensatiezucht zoals
hiphop en rap (14%). Bovendien was er bij de niet-fans geen groot verschil tussen de
aangenaamheid van de metal- of popmuziek. Het zou dus best kunnen dat er bij de niet-fans
personen waren die metal wel graag horen, maar er geen fan van zijn. Bij Arnett (1991b)
werden de rockfans bij de metalfans geplaatst en werd een verschil gevonden tussen fans en
niet-fans, terwijl bij onderzoeken waar dit niet gebeurde (Arijs, 2012; Mestdagh, 2015) er geen
verschil werd gevonden. Een mogelijke verbetering naar toekomstig onderzoek is om niet
meer op fan van een genre te onderscheiden, maar op aangenaamheid van een sample. Een
opdeling qua aangenaamheid kan eventueel in de voormeting opgenomen worden. Een
bijkomende correlatieanalyse tussen aangenaamheid van de beluisterde muzieksamples en de
afhankelijke variabelen in ons onderzoek toonde in de fangroep die luisterde naar metal én in
de niet-fangroep die luisterde naar popmuziek een significant verband tussen aangenaamheid
en roekeloze attitudes in de nameting (r = .39 en .38, p < .05). Dit verband vonden we niet als
jongeren luisterden naar muziek die niet hun voorkeur was. Dus, als jongeren luisteren naar
hun lievelingsmuziek en die aangenaam vinden, vertonen ze meer roekeloze attitudes. Dit is
een eerste bevestiging voor bovenstaande suggestie, die natuurlijk nog verder onderzoek
vraagt.
De bevindingen van Arnett (1991b) dienen bovendien in zijn tijdsgeest gezien te
worden. In 1991 was metalmuziek nog een genre dat men actief diende op te zoeken om
ermee in aanraking te komen. Daarbij was het ook een beweging die zich afzette tegen de
maatschappij. Vandaag komt metalmuziek overal in de maatschappij voor. We kunnen stellen
dat Metallica, Slayer en Iron Maiden mainstreambands geworden zijn. Velen kunnen een
aantal nummers van hen opnoemen en nog meer jongeren hebben al van die bands gehoord.
Op Studio Brussel, de populairste jongerenradio van Vlaanderen, is er zelfs een
radioprogramma (Goe Vur in den Otto), waarbij enkel maar extreme muziek gespeeld wordt.
Daarnaast komen er veel metalbands en -nummers voor in games en films. Zelfs in het
onderwijs komt extreme muziek aan bod. In het secundair onderwijs komt in het vak muzikale
opvoeding vaak een nummer van Metallica aan bod. Extreme of metalmuziek is dus niet langer
de underdog van de maatschappij, maar is er mee verweven. Het is dus mogelijk dat het effect
31
van fan zijn van metalmuziek op sensatiezucht verdwenen is, omdat deze muziek niet meer
alleen voor excentriekelingen is.
Uit Lacourse et al. (2001) en Roberts et al. (1998) leren we tot slot dat het voorspellen
van risicovol gedrag bij metalfans niet mogelijk is als men rekening houdt met de relatie
binnen de familie. In dit onderzoek werd daar geen rekening mee gehouden, wat een
mogelijke verklaring kan bieden waarom geen effect werd gevonden. Het is mogelijk dat alle
fans een goede band hebben met hun familie, wat een beschermende factor is voor het stellen
van roekeloos gedrag.
Extreme muziek, de roekeloze voorbode? Een van de hoofdvragen van dit onderzoek
was of metalmuziek een voorspeller kan zijn van roekeloos gedrag. Het blijft een populaire
volkswijsheid te zijn dat heavy metal jongeren op het slechte pad zou brengen. In sommige
onderzoeken wordt deze bewering ondersteund (Arnett, 1991; Klein et al., 1993; Roberts,
Dimsdale, East, & Friedman, 1998, Rubin et al, 2001; Selfhout et al., 2008) terwijl ander
onderzoek extreme muziek net als een beschermende factor ziet (Howe et al., 2015; Nater et
al., 2005). In ons onderzoek werd net zoals bij Mestdagh (2015) geen link gevonden tussen het
luisteren naar extreme muziek en het stellen van roekeloos gedrag of het hebben van
roekeloze attitudes. In ander experimenteel onderzoek van De Wilde (2007) en Arijs (2012)
werd er echter wel een effect gevonden van extreme muziek op het hebben van roekeloze
attitudes. Sharman en Dingle (2015) stelden dat het luisteren naar extreme muziek voor fans
ervoor zorgt dat er meer positieve emoties worden ervaren, zelfs al zijn ze kwaad. Aangezien
de niet-fans hoger op de trek sensatiezucht scoorden dan fans en de metalmuziek ook redelijk
aangenaam vonden, is het mogelijk dat dit effect zich ook voordoet bij de niet-fans.
Verder kan het ook zo zijn dat de muziek niet als een echte stimulus werd ervaren in
het onderzoek, maar eerder als een soort ruis of achtergrondvariabele. De muziek werd door
een externe geluidsbron aangeboden aan 90dB. Hoewel dit vrij luid is, was het toch mogelijk
om te overleggen en te praten, zonder dat men diende te roepen. Het is dus mogelijk dat de
muziek eerder als achtergrondmuziek werd ervaren door deelnemers, waardoor ze er ook
weinig of geen aandacht aan schonken. Een oplossing hiervoor zou kunnen zijn dat de muziek
via een koptelefoon wordt aangeboden zoals in het onderzoek van De Wilde (2007) en Arijs
(2012), maar daarmee neem je de mogelijkheid tot overleg weg, die noodzakelijk was in onze
sociale conditie.
32
Samen roekeloos zijn. Een andere hoofdvraag en het innovatieve van dit onderzoek
was of adolescenten samen met een leeftijdsgenoot meer roekeloos gedrag vertonen en hoger
scoren op roekeloze attitudes. In tegenstelling tot de studies van Gardner en Steinberg (2005),
Chein et al. (2011), Albert et al. (2013) en Smith et al. (2014) werd in dit onderzoek geen
significant verschil gevonden tussen het alleen deelnemen of het samen deelnemen, zowel op
de metingen van roekeloos gedrag, als op het hebben van meer roekeloze attitudes. Een
mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat het beluisteren van muziek het effect van
leeftijdsgenoten op roekeloos gedrag en het hebben van een meer roekeloze attitudes
onderdrukt. Het kan zo zijn dat muziek meer positieve emoties oproept die roekeloos gedrag
en het hebben van roekeloze attitudes onderdrukken. Een andere mogelijke verklaring kan zijn
dat de drang om de som geld te halen in het Verkeerlicht Spel primeert op het stellen van
roekeloos gedrag. Het is mogelijk dat de deelnemers die deelnamen aan dit onderzoek hun
roekeloos gedrag bewust onderdrukten, omdat de beloning bij het halen van het doel
belangrijker was voor hen. De deelnemers wisten niet op voorhand dat ze sowieso de som van
10 euro zouden ontvangen. Misschien is geld een motivator die sterk genoeg is om roekeloos
gedrag te onderdrukken, of zelfs te doen verdwijnen. Een andere verklaring kan zijn dat de
persoon die eerst meekijkt met een leeftijdsgenoot en daarna het spel speelt, voorzichtiger is
bij bepaalde kruispunten, omdat zijn voorganger daar botste. Het zou dus kunnen dat een deel
van de proefpersonen die in de samen conditie zaten, een leerproces doorgemaakt hebben
waardoor ze minder risicovolle beslissingen nemen, wat op zijn beurt ertoe leidt dat er geen
significant verschil werd gevonden tussen de alleen en de samen conditie. Daarnaast werden
de deelnemers in de sociale conditie niet at random verdeeld, zoals in vorige studies. In dit
onderzoek was de samen conditie afhankelijk van de proefpersonen die een vriend(in)
meebrachten. Het is niet moeilijk om ons voor te stellen dat personen in de samen conditie
gemeenschappelijke interesses hebben en een gelijkaardige score zouden halen op een
persoonlijkheidstrek. Een mogelijke verklaring kan dus zijn dat de proefpersonen in de samen
conditie anders scoren op een derde variabele wat de resultaten kan beïnvloed hebben.
Iemand die bijvoorbeeld hoger scoort op sociale vaardigheden, kan zich empathischer
opstellen en meer rekening houden met anderen, waardoor botsingen met anderen misschien
liever worden vermeden. Tot slot kan de aanwezigheid van de proefleider een effect gehad
hebben. Zo zien we in Silva, Chein en Steinberg (2016) dat adolescenten in groep roekelozer
zijn dan adolescenten alleen, behalve als er een iets oudere volwassene (25 tot 30 jaar)
aanwezig is, dan zijn de verschillen tussen adolescenten in groep of alleen op roekeloos gedrag
33
niet significant. Aangezien de proefleider 25 jaar was tijdens de testafnames, kan dit mogelijks
een verklaring zijn waarom in dit onderzoek er geen verschil werd gevonden tussen de conditie
alleen en de conditie met een leeftijdsgenoot.
Een mogelijke verklaring waarom we (bijna) geen enkel effect vonden in dit onderzoek
kan ook te wijten zijn aan het feit dat we een brede range van leeftijd hebben in onze
steekproef. In Vlaanderen kan men vanaf 17 jaar beginnen aan het rijbewijs. Hoewel het niet
werd bevraagd, lijkt het er op dat een groot deel van de steekproef in bezit was van een
rijbewijs, of er mee bezig was. Mogelijks zijn personen die een rijbewijs hebben en vaak met
de auto rijden al geconditioneerd in die zin dat ze bij het zien van een oranje licht vlugger
zullen remmen.
Verder dienden veel van de deelnemers eerst even te wachten voor ze konden
deelnemen aan het onderzoek. Het merendeel zat op dat moment naar hun persoonlijke
muziek te luisteren met oortjes. Het is dus mogelijk dat het op voorhand beluisteren van
muziek die men aangenaam vindt een effect in dit onderzoek had. De meeste proefpersonen
waren na zo’n 10 minuten klaar met het onderzoek en hoorden dus de muzieksample maar
één keer volledig. Misschien is 10 minuten metalmuziek niet lang genoeg om roekeloos gedrag
en het hebben van roekeloze attitudes uit te lokken, zelfs niet als men dit doet samen met een
vriend of vriendin.
Theoretische en Praktische Implicaties
De theorieën die stellen dat metalmuziek meer roekeloos gedrag zou uitlokken
(Arnett, 1991; Klein et al., 1993; Roberts, Dimsdale, East, & Friedman, 1998, Rubin et al, 2001;
Selfhout et al., 2008), lijken vandaag minder of zelfs niet meer te kloppen. Het is dus mogelijk
dat de relatie tussen metalmuziek en roekeloos gedrag veranderd is, zoals gesuggereerd in
recentere literatuur (Howe et al., 2015; Nater et al., 2005). Verder kan er dieper worden
ingegaan op de rol van leeftijdsgenoten op roekeloos gedrag, in die zin dat er misschien
bepaalde voorwaarden moeten worden voldaan tussen de leeftijdsgenoten voor dit een effect
heeft op roekeloos gedrag. In dit onderzoek werd geen verschil gevonden, wat mogelijks te
verklaren is door een derde variabele die niet werd onderzocht. Misschien klopt de redenering
van sommige ouders wel dat goede vrienden een beschermende factor zijn tegen roekeloos
gedrag.
In de praktijk is het misschien tijd om de vele vooroordelen naar heavy metal toe los te
laten en toleranter te zijn naar jongeren die een voorkeur hebben voor metalmuziek,
34
aangezien in deze en andere (Mestdagh, 2015) studies geen verband werd gevonden van
metalmuziek op roekeloos gedrag. Zo dient men bij bepaalde feiten, zoals de zelfmoordpoging
van Raymond Belknap en James Vance, verder te kijken dan de muziek van de betrokken
jongeren, in dit geval de band Judas Priest. Bepaalde studies (Howe et al., 2015; Nater et al.,
2005) tonen immers aan dat naar metalmuziek luisteren een adaptieve manier kan zijn om
met negatieve emoties om te gaan. Als een jongere die zich aangetrokken voelt tot extreme
muziek bijvoorbeeld thuiskomt van school en eerst naar zijn kamer gaat om loeihard naar
metalmuziek te luisteren, is dit misschien iets positiefs. Op die manier verwerkt de jongere
misschien bepaalde negatieve emoties (bijvoorbeeld stress) op een goede manier. Kort door
de bocht is een elektrische gitaar voor deze jongere misschien een betere oplossing dan
medicatie en therapie.
Verder kan men zich er misschien voor behoeden om niet altijd te denken dat er
kattenkwaad zal worden uitgehaald als men een groepje jongeren op straat ziet. Het is
normaal dat jongeren elkaar opzoeken, want we zijn allemaal sociale dieren. Het is ook
normaal dat in de adolescentie jongeren gaan experimenteren met veel zaken, ook met en
onder elkaar. Het is dus niet nodig om onmiddellijk alarm te slaan bij jongeren in groep, want
dit is gewoon normaal gedrag dat hoort bij een optimale ontwikkeling.
Sterktes en Zwaktes van dit Onderzoek
Een sterkte van dit onderzoek is dat het gebruik maakt van een experimenteel design.
Daarbij werd gebruik gemaakt van een grote steekproef (N = 100), zodat we betere conclusies
konden trekken. Dit is ook de eerste keer dat de combinatie van leeftijdsgenoten en
metalmuziek wordt onderzocht bij fans van extreme muziek en bij niet-fans. Er werd gebruik
gemaakt van acht verschillende condities. Daarbij werd aan de deelnemers veel extra
informatie bevraagd over hun muziekkennis (hoeveel kopen ze, welke genres kennen ze
allemaal, hoeveel uren luisteren ze?). Net als bij Mestdagh (2015) maakten we gebruik van het
Verkeerslicht Spel, wat een valide meting van roekeloos gedrag lijkt te zijn. De range van onze
steekproef, bedekt bijna de volledige adolescentie, waardoor uitspraken over alle
adolescenten mogelijk zijn.
Naast deze sterktes zijn er ook een aantal zwaktes aan dit onderzoek. De deelnemers
in de sociale conditie werden niet random verdeeld, wat de resultaten kan beïnvloed hebben.
Daarnaast werd de muziek door een externe bron gespeeld, waardoor het mogelijk was voor
de deelnemers om de muziek naar de achtergrond te verplaatsen. We kunnen niet zeker
35
zeggen of de muziek bij iedereen op dezelfde manier voor een manipulatie zorgde. Veel van de
jongeren luisterden op voorhand naar hun eigen muziek, waar we geen kennis over hebben.
We weten dus niet of het genre of de duur van het beluisteren een invloed had op onze
afhankelijke variabelen.
Suggesties voor Verder Onderzoek
De gedragsmeting van roekeloos gedrag aan de hand van het Verkeerslicht Spel lijkt
een voldoende bruikbare gedragsmeting te zijn. Het is echter aangeraden om de
experimentele manipulatie van de muziek rechtstreeks aan de deelnemers aan te bieden,
zodat we zeker zijn dat de muziek als een stimulus wordt ervaren. Dit zou bijvoorbeeld kunnen
door de muziek aan te bieden door een hoofdtelefoon of door de deelnemers bewust te
maken van de muziek en de aandacht er op te vestigen.
Een andere suggestie is om de deelnemers in de sociale conditie random te verdelen.
Een mogelijkheid hierbij is dat iedereen een vriend(in) meebrengt en dan random wordt
toegewezen aan een conditie, alleen of samen. Opnieuw kan het hier echter zijn dat er zo
onbewust een andere variabele meespeelt. Het is dus eerder aangeraden om een groep
mensen te verzamelen, zowel fans als niet-fans, en die dan random aan de conditie toe te
wijzen. Hoewel dit een uitdagende opdracht lijkt, zijn er evenementen waarbij er een grote
groep fans en niet-fans aanwezig is. Zo lijkt het mogelijk om op een optreden of festival dit
onderzoek te voeren. Een bijkomend voordeel kan dan zijn dat de muziek die op voorhand
beluisterd wordt, voor iedereen op dat optreden gelijk is.
In plaats van ervoor te zorgen dat voor het onderzoek iedereen dezelfde muziek te
horen krijgt, kan dit misschien ook gewoon bevraagd worden en opgenomen worden als
controlevariabele. Daarnaast is het aangewezen om ook te bevragen of de deelnemers in het
bezit zijn van een rijbewijs of er mee bezig zijn.
Tot slot loont het stil te staan bij de aan- of afwezigheid van de proefleider, alsook
welke effecten dit mogelijks op de resultaten zou kunnen hebben. Daarbij kan er gekeken
worden naar de leeftijd en het profiel van de proefleider.
36
Conclusie
Dit onderzoek is door de toevoeging van leeftijdsgenoten en het gebruik van acht
condities een waardevolle aanvulling op de bestaande literatuur over het effect van heavy
metal op roekeloos gedrag. Er werden geen significante effecten gevonden van muziek of de
aanwezigheid van leeftijdsgenoten op roekeloos gedrag of roekeloze attitudes. Uit de
voormeting bleek dat niet-fans significant hoger scoorden op sensatiezucht dan fans van
metalmuziek. De resultaten uit dit onderzoek tonen aan dat het tijd wordt om meer te kijken
naar de positieve effecten die extreme muziek met zich kan meebrengen.
37
Referenties
Albert, D., Chein, J., & Steinberg, L. (2013). The teenage brain: Peer influences on adolescent
decision making. Current Directions in Psychological Science, 22, 114-120. doi:
10.1177/0963721418471347
Allport, G. W. (1954/1979). The nature of prejudice. Cambridge, MA: Perseus Books.
Amott, M., & Amott, C. (2003). We will rise. On Anthems of rebellion [CD]. Hawthorne,
California, USA: Century Media.
Arcuri, L. (1982). Three patterns of social categorization in attribution memory. European
Journal of Social Psychology, 12, 271-282. doi: 10.1002/ejsp.2420120303
Arijs, C. (2012). Zijn metalheads ‘Relentless Reckless Forever’? Een experimenteel onderzoek
naar de effecten van heavy metal op roekeloos gedrag bij adolescenten. Masterproef
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Universiteit Gent.
Arnett, J. (1991a). Adolescents and heavy-metal music: From the mouths of metalheads. Youth
and Society, 23, 76-98. doi: 10.1177/0044118X91023001004
Arnett, J. (1991b). Heavy metal music and reckless behavior among adolescents. Journal of
Youth and Adolescence, 20, 573-592. doi: 10.1007/BF01537363
Arnett, J. (1992). Reckless behavior in adolescence: A developmental perspective.
Developmental Review, 12, 339–373. doi:10.1016/0273-2297(92)90013-R
Arnett, J. (1993). Three profiles of heavy metal fans: A taste for sensation and a subculture of
alienation. Qualitative Sociology, 16, 423-443. doi: 10.1007/BF00989973
Arnett, J. (2000). Emerging adulthood: A theory of development from late teens through the
twenties. American Psychologist, 55, 469-480. doi: 10.1037//0003-066X.55.5.469
Baer, J. S., Kivlahan, D. R., & Marlett, G. A. (1995). High-risk drinking across the transition from
high school to college. Alcoholism, Clinical and Experimental Research, 19, 54-61. doi:
10.1111/j.1530-0277.1995.tb01472.x
Barlow, A., & Rhodes, L. (1996). Trans fatty acid. On Lamb [CD]. Los Angeles, California, USA:
Fontana Records.
Bechara, A., Damasio, H., & Damasio, A. R. (2000). Emotion, decision making and the
orbitofrontal cortex. Cerebral Cortex, 10, 295–307. doi: 10.1093/cercor/10.3.295
Berryman, G., Buckland, J., Champion, W., & Martin C. (2002). The scientist. On A rush of blood
to the head [CD]. London, UK: Parlophone. (2001-2002).
38
Capozza, D., & Nanni, R. (1986). Differentiation processes for social stimuli with different
degrees of category representativeness. European Journal of Social Psychology, 16,
399-412. doi: 10.1002/ejsp.2420160407
Casey, B. J., Getz, S., & Galvan, A. (2008). The adolescent brain. Developmental Review, 28, 62-
77. doi: 10.1016/j.dr.2007.08.003
Centifanti, L. C. M., Modecki, K. L., MacLellan, S., & Gowling, H. (2016). Driving under the
influence of risky peers: an experimental study of adolescent risk taking. Journal of
Research of Adolescence, 26, 207-222. doi: 10.1111/jora.12187
Chein, J., Albert, D., O’Brien, L., Uckert, K., & Steinberg, L. (2011). Peers increase adolescent
risk taking by enhancing activity in the brain’s reward circuitry. Developmental Science,
14, F1-F10. doi: 10.1111/j.1467-7687.2010.01035
Corgan, B. (1995). Mellon collie and the infinite sadness. ON Mellon collie and the infinite
sadness [CD]. London, UK: Virgin Records.
Cottrell, C. A., & Neuberg, S. L. (2005). Different emotional reactions to different groups: A
sociofunctional treat-based approach to ‘prejudice’. Journal of Personality and Social
Psychology, 88, 770-789. doi: 10.1037/0022-3514.88.5.770
Dahl, R. E. (2004). Adolescent brain development: A period of vulnerabilities and opportunities.
In R. E. Dahl & L. P. Spear (Eds.), Adolescent brain development: Vulnerabilities and
opportunities (Vol. 1021, pp. 1–22), Annals of the New York Academy of Sciences. New
York, NY: New York Academy of Sciences.
De Wilde, T. (2007). Heavy metal muziek en sensatiezucht als predictoren van risicogedrag bij
laatadolescenten. Masterproef van de Faculteit Psychologie en Pedagogische
Wetenschappen, Universiteit Gent.
Defoe, I., Dubas, J., Figner, B., & van Aken, M. (2015). A meta-analysis on age differences in
risky decision-making: Adolescents versus children and adults. Psychological Bulletin,
14, 42-84. doi: 10.1037/a0038088
Doherty, S. T., Andrey, J. C., & MacGrefor, C. (1998). The situational risks of young drivers: The
influence of passengers, time of day and day of week on accident rates. Accident
Analysis and Prevention, 30, 45-52. doi: 10.1016/S0001-4575(97)00060-2
Dunn, S., McFadyen, S. (Producers/directors), Feldman, S. (Producer) & Wise, J. J. (Director)
(2005). Metal: A Headbanger’s Journey [Motion Picture]. Canada: Banger Films
39
Eikemo, O,. Horghagen, R., & Nævdal, H. (2002). Sons of northern darkness. On Sons of
northern darkness [CD]. Donzdorf, Göppingen, Germany: Nuclear Blast Records.
(2001).
Eisenberg, M., Gower, A., Brown, C., Wood, B., & Porta, C. (2017). “They want to put a label on
it:” Patterns and interpretations of sexual orientation and gender identity labels
among adolescents. Journal of Adolescent Health, 60, 27-28. doi:
10.1016/j.jadohealth.2016.10.072
Erikson, E. H. (1968). Identity, youth and crisis. Oxford: Norton & Co.
Eysenck, H. J. (1990). Genetic and environmental contributions to individual differences: The
three major dimensions of personality. Journal of Personality, 58, 245–261. doi:
10.1111/j.1467-6494.1990.tb00915.x
Fridén, A., Gelotte, B., & Strömblad, J. (2004). Touch of red. On Soundtrack to your escape
[CD]. Donzdorf, Göppingen, Germany: Nuclear Blast Records.
Gardiner, B. T. (2013). Adolescent risk-taking: The validity of stoplight as a laboratory-based
measure. Thesis master of arts in psychology at the University of Otago.
Gardner, M., & Steinberg, L. (2005). Peer influence on risk taking, risk preference, and risky
decision making in adolescence and adulthood: An experimental study. Developmental
Psychology, 41, 625-635. doi: 10.1037/0012-1649.41.4.625
Goosens, L. (1999). Effecten van populaire muziek op jongeren: Een psychologische benadering.
Niet-gepubliceerd rapport, Centrum voor Ontwikkelingspsychologie, K.U. Leuven.
Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. K. (1998). Measuring individual differences
in implicit cognition: The Implicit Association Test. Journal of Personality and Social
Psychology, 74, 1464-1480. doi: 10.1037/0022-3514.74.6.1464
Hanneman, J., & King, K. (1986). Raining Blood. On Reign in blood [CD]. New York City, New
York, USA: Def Jam Recordings.
Howe, T. R., Aberson, L. C., Friedman, S. H., Murphy, E. S., Alcazar, E., Vazquez, J. E., & Becker,
R. (2015). Three decades later: The life experiences and mid-life functioning of 1980s
heavy metal groupies, musicians and fans. Self and Identity, 14, 602-626. doi:
10.1080/15298868.1036918
Hunter, D. (2008). Effects explained: Overdrive, Distortion, and Fuzz. Geraadpleegd op 6 maart
2017 van http://www.gibson.com/News-Lifestyle/Features/en-us/effects-explained-
overdrive-di.aspx
40
Kelley, A. E., Schochet, T., & Landry, C. F. (2004). Risk taking and novelty seeking in
adolescence: Introduction to Part I. In R. E. Dahl & L. P. Spear (Eds.), Adolescent brain
development: Vulnerabilities and opportunities (Vol. 1021, pp. 27–32), Annals of the
New York Academy of Sciences. New York, NY: New York Academy of Sciences. doi:
10.1196/annals.1308.003
King, P. (1988). Heavy metal music and drug abuse in adolescents. Postgraduate Medicine, 83,
295-304.
Klein, J. D., Brown, J. D., Childers, K. W., Oliveri, J., Porter, C., & Dykers, C. (1993). Adolescents
risky behavior and mass-media use. Pediatrics, 92, 24-31.
Lacourse, E., Claes, M., & Villeneuve, M. (2001). Heavy metal music and adolescent suicidal
risk. Journal of Youth and Adolescence, 30, 321-332. doi: 10.1023/A:1010492128537
Lam, C. B., & Lefkowitz, E. S. (2013). Risky sexual behaviors in emerging adults: Longitudinal
changes and within-person variations. Archives of Sexual Behavior, 42, 523-532. doi:
10.1007/s10508-012-9959-x
Lejuez, C. W., Read, J. P., Kahler, C. W., Richards, J. B., Ramsey, S. E., Stuart, G. L., Strong, D. R.,
& Brown, R. A. (2002). Evaluation of a behavioral measure of risk taking: the Balloon
Analogue Risk Task (BART). Journal of Experimental Psychology, 8, 75-84. doi:
10.1037//1076-898X.8.2.75
Lindemann, T., Kruspe, R. Z., Landers, P. H., Riedel, O., Schneider, C., & Lorenz, C. (2001). Feuer
frei!. On Mutter [CD]. Berlin, Germany: Motor Music. (2000).
Litle, P., & Zuckerman, M. (1986). Sensation seeking and music preferences. Personality and
Individual Differences, 7, 575-577. doi: 10.1016/0191-8869(86)90136-4
Luna, B., Padmanabhan, A., & O’Hearn, K. (2010). What has fMRI told us about the
development of cognitive control through adolescence? Brain and Cognition, 72, 101-
113. doi: 10.1016/j.bandc.2009.08.005
Martin, G., Clarke, M., & Pearce, C. (1993). Adolescent suicide – music preference as an
indicator of vulnerability. Journal of the American Academy of Child and Adolescent
Psychiarty, 32, 530-535. doi: 10.1097/00004583-199305000-00007
McNamara, L., & Ballard, M. E. (1999). Resting arousal, sensation seeking and music
preference. Genetic Social and General Psychology Monographs, 125, 229-250. doi:
10.1177/102986490500900205
41
Mestdagh, M. (2015). Heavy Metal, muziek van de roekeloze headbanger? Experimenteel
onderzoek naar de effecten van Heavy Metal op jongeren. Masterproef Faculteit
Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Universiteit Gent.
Mulder, J., Bogt, T. F. M., Raaijmakers, Q. A. W., Gabhainn, S. N., Monshouwer, K. &
Vollebergh, W. A. M. (2009). The soundtrack of substance use: Music preference and
adolescent smoking and drinking. Substance Use & Misuse, 44, 514-531. doi:
10.1080/10826080802347537
Nater, U. M., Krebs, M., Ehlert, U. (2005). Sensation seeking, music preference and
psychophysiological reactivity to music. Musicae Scientiae, 9, 239-254. doi:
10.1177/102986490500900205
Ouimet, M. C., Simons-Morton, B. G., Zador, P. L., Lerner, N. D., Freedman, M., Duncan, G. D.,
& Wang, J. (2010). Using the U.S. National Household Travel Survey to estimate the
impact of passenger characteristics on young drivers’ relative risks of fatal crash
involvement. Accident, Analysis & Prevention, 42, 689-694. doi: 10.1015/j.aap.
2009.10.017
Pharo, H., Sim, C., Graham, M., Gross, J., & Hayne, H. (2011). Risky business: Executive
function, personality, and reckless behavior during adolescence and emerging
adulthood. Behavioral Neuroscience, 125, 970-978. doi: 10.1037/a0025768
Pieschl, S., & Fegers, S. (2016). Violent lyrics = aggressive listeners? Effect of song lyrics and
tempo on cognition, affect, and self-reported arousal. Journal of Media Psychology:
Theories Methods and Applications, 28, 32-41. doi: 10.1027/1864-1105/a000144
Reilly, M. P., Greenwald, M. K., & Johanson, C. (2006). The stoplight task: A procedure for
assessing risk taking in humans. Psychological Record, 56, 191-203.
Roberti, J. W. (2004). A review of behavioral and biological correlates of sensation seeking.
Journal of Research in Personality, 38, 256-279. doi: 10.1016/S0092-6566(03)00067-9
Roberts, K. R., Dimsdale, J., East, P., & Friedman, L. (1998). Adolescent emotional response to
music and its relationship to risk-taking behaviors. Journal of Adolescent Health, 23,
49-54. doi: 10.1016/S1054-139X(97)00267-X
Rubin, A. M., West, D. V., & Mitchell, W. S. (2001). Differences in aggression, attitudes toward
women, and distrust as reflected in popular music preferences. Media Psychology, 3,
25-42. doi: 10.1207/S1532785XMEP0301_02
Scheel, K. R., & Westefeld, J. S. (1999). Heavy metal music and adolescent suicidality: An
empirical investigation. Adolescence, 34, 253-273.
42
Schwartz, K.D., & Fouts, G.T. (2003). Music preferences, personality style and developmental
issues of adolescents. Journal of Youth and Adolescence, 32, 205-213. doi:
10.1023/A:1022547520656
Selfhout, M., Delsing, M., ter Bogt, T., & Meeus, W. (2007). Heavy metal and hip-hop style
preferences and externalizing problem behavior: a two wave longitudinal study. Youth
& Society, 39, 435-452.
Shafron, G. R., & Karno, M. P. (2013). Heavy metal music and emotional dysphoria among
listeners. Psychology of Popular Media Culture, 2, 74-85. doi: 10.1037/a0031722
Sharman, L., & Dingle, C. A. (2015). Extreme metal music and anger processing. Frontiers in
Human Neuroscience, 9, 272. doi: 10.3389/fnhum.2015.00272
Sheldrick, R. C. (2004). Social networks and degree of psychopathy among adolescent
offenders (Doctoral dissertation, Temple University, 1990). Dissertation Abstracts
International, 65, 1564
Silva, K., Chein, J., & Steinberg, L. (2016). Adolescents in peer groups make more prudent
decisions when a slightly older adult is present. Psychological Science, 27, 322-330. doi:
10.1177/0956797615620379
Simons-Morton, B., Lerner, N., & Qinger, J. (2005). The observed effects of teenage passengers
on the risky driving behavior of teenage drivers. Accidents Analysis & Prevention, 37,
973-982. doi: 10.1016/j.aap.2005.04.014
Singer, S. I., Levine, M., & Jou, S. (1993). Heavy metal music preference, delinquent friends,
social control and delinquency. Journal of Research in Crime and Delinquency, 30, 317-
329. doi: 10.1177/0022427893030003004
Smith, A. R., Chein, J., & Steinberg, L. (2014). Peers increase adolescent risk taking even when
the probabilities of negative outcomes are known. Developmental Psychology, 50,
1564-1568. doi: 10.1037/a0035696
Spear, L. P. (2010). The behavioral neuroscience of adolescence. New York, NY: Norton.
Stack, S., Gundlach, J., & Reeves, J. L. (1994), The Heavy Metal Subculture and Suicide. Suicide
and Life-Threatening Behavior, 24, 15–23. doi:10.1111/j.1943-278X.1994.tb00659.x
Stanford, M. S., Greve, K. W., Boudreaux, J. K., & Mathias, C. W. (1996). Impulsiveness and risk-
taking behavior: Comparison of high-school and college students using the Barratt
Impulsiveness Scale. Personality and Individual Differences, 21, 1073–1075. doi:
10.1016/S0191-8869(96)00151-1
43
Steinberg, L. (2004). Risk taking in adolescence: What changes and why? In R. E. Dahl & L. P.
Spear (Eds.), Adolescent brain development: Vulnerabilities and opportunities (Vol.
1021, pp. 51–58), Annals of the New York Academy of Sciences. New York, NY: New
York Academy of Sciences.
Steinberg, L. (2007). Risk taking in adolescence: New perspectives from brain and behavioral
science. Current Directions in Psychological Science, 16, 55-59. doi: 10.1111/j.1467-
8721.2007.00475.x
Steinberg, L. (2008). A social neuroscience perspective on adolescent risk-taking.
Developmental Review, 28, 78-106. doi: 10.1016/j.dr.2007.08.002
Steinberg, L., Albert, D., Cauffman, E., Banichn M., Graham, S., & Woolard, J. (2008). Age
differences in sensation seeking and impulsivity as indexed by behavior and self-
report: Evidence for a dual systems model. Developmental Psychology, 44, 1764-1778.
doi: 10.1037/a0012955.
Steinberg, L., & Monahan, K. (2007). Age differences in resistance to peer influence.
Developmental Psychology, 43, 1531-1543. doi: 10.1037/0012-1649.43.6.1531
Suris, J. C., Akre, C., Barrense-Dias, Y., & Berchtold, A. (2016). Does doing the right thing pay?
Comparing youths who abstain from risk behaviors to their risk-taking peers. Journal of
Adolescent Health, 58, S111-S111. doi: 10.1016/j.jadohealth.2015.10.233
Tajfel, H., (1970). Experiments in intergroup discrimination. Scientific American, 223, 96-102.
doi: 10.1038/scientificamerican1170-96
Taylor, C., Jordison, J., Gray, P., Fehn, C., Root, J., Jones, C., Crahan, S., Thomson, M., & Wilson,
S. (2001). Left behind. On Iowa [CD]. New York City, New York, USA: Roadrunner
Records.
Taylor, S. E., Fiske, S. T., Etcoff, N. L., & Ruderman, A. J. (1978). Categorical and contextual
bases of person memory and stereotyping. Journal of Personality and Social
Psychology, 36, 778-793. doi: 10.1037//0022-3514.36.7.778
Thoresen, S. T., Kopperud, S. A., & Mustaparta, Ø. J. (2001). Hybrid stigmata: The apostasy. On
Puritanical euphoric misanthropia [CD]. Donzdorf, Göppingen, Germany: Nuclear Blast
Records. (2000).
Tipton, G., Halford, R., & Downing, K. K. (1990). Painkiller. On Painkiller [CD]. New York City,
New York, USA: Columbia Records
44
Tobena, A., Marks, I., & Dar, R. (1999). Advantages of bias and prejudice: An exploration of
their neurocognitive templates. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 23, 1047-
1058. doi: 10.1016/S0149-7634(99)00036-6
Took, K. J., & Weiss, D. S. (1994). The relationship between heavy metal and rap music on
adolescent turmoil: real or artifact? Adolescence, 29, 613-621.
Tsitsos, W. (1999). Rules of rebellion: Slamdancing, moshing and the American alternative
scene. Popular Music, 18, 397-414. doi: 10.1017/S0261143000008941
Ty, A. (2012). Marduk show in Minsk shut down for “preaching Satanism” and being an
“affront to Christian Values”. Metal underground. Geraadpleegd op 4 juli 2016, van
http://www.metalunderground.com/news/details.cfm?newsid=80730
Vranckx, F., (2016). “Bevolking mag geen sympathie krijgen voor motorbendes: Dit zijn
criminelen”. Het Belang van Limburg. Geraadpleegd op 4 juli 2016, van
http://www.hbvl.be/cnt/dmf20160120_02079647/bevolking-mag-geen-sympathie-
krijgen-voor-motorbendes-dit-zijn-criminelen
Wagner, E. F. (1993). Delay of gratification, coping with stress, and substance use in
adolescence. Experimental and Clinical Psychopharmacology, 1, 27–43. doi: 10.1037/
1064-1297.1.1-4.27
Wauters, K., & Wauters, K. (1989). Daar gaat ze. On Hoezo? [CD]. Kobbegem, Belgium: HKM
Records.
Wilder, D. A. (1986). Social categorization: Implications for creation and reduction of
intergroup bias. In L. Berkowitz L (Ed.), Advances in experimental social psychology,
Vol. 19 (pp. 291-355). San Diego, CA: Academic Press.
Willoughby, T., Good, M., Adachi, P. J., Hamza, C., & Tavernier, R. (2013). Examining the link
between adolescent brain development and risk taking from a social-developmental
perspective. Brain and Cognition, 83, 315-323. doi: 10.1016/j.bandc.2013.09.008
Witlox, B. (1996). Jailhouse Rock. Metal Hammer, 14, 34-37.
Xiao, J. J., Tang, C., Serido, J., & Shim, S. (2011). Antecedents and consequences of risky credit
behavior among college students: Application and extension of the theory of planned
behavior. Journal of Public Policy and Marketing, 30, 239-245. doi:
10.1509/jppm.30.2.239
Zimring, F. E., & Laqueur, H. (2015). Kids, groups and crime: In defense of conventional
wisdom. Journal of Research in Crime & Delinquency, 52, 403-413. doi:
10.1177/0022427814555770
45
Zuckerman, M. (1979). Sensation seeking: Beyond the optimal level of arousal. Hillsdale NJ:
Lawarence Erlbaum.
Zuckerman, M., Eycenck, S., & Eysenck, H. J. (1978). Sensation seeking in England and America:
Cross-cultural, age, and sex comparisons. Journal of Consulting and Clinical Psychology,
46, 139-149. doi: 10.1037//0022-006X.46.1.139
Zuckerman, M., & Kuhlman, D. M. (2000). Personality and risk-taking: Common bisocial factors.
Journal of Personality, 68, 999–1029. doi: 10.1111/1467-6494.00124
Bijlagen
Bijlage 1: Wervende flyer met basisinformatie onderzoek
Bijlage 2: Vragenlijst vooraf
Bijlage 3: Vragenlijst achteraf
Bijlage 1: Wervende flyer met basisinformatie onderzoek
Beste muziekliefhebber,
In het kader van mijn masterproef ben ik op zoek naar een grote groep 16-, 17-, 18- en 19-jarigen, die fan
zijn van het metalgenre en minstens evenveel mensen die geen fan zijn van dit genre. Indien u een vriend
of vriendin hebt die het ook ziet zitten om deel te nemen aan dit onderzoek, dan mag u die zeker
meebrengen! Het onderzoek kan dus zowel alleen als samen met één vriend voltooid worden.
Waarom?
Een experiment aan de faculteit Psychologische en Pedagogische Wetenschappen (Henri
Dunantlaan 2, 9000 Gent).
Wat?
Het experiment duurt ongeveer 45 minuten en bestaat uit het luisteren naar muziek, een
computertaak samen met een vriend/vriendin en het invullen van een vragenlijst.
Wanneer?
Indien je geïnteresseerd bent aarzel dan niet om een mail te sturen, een testmoment wordt dan
overeen gekomen. De testafname kan doorgaan tussen mei 2017 en juni 2017.
Heb je interesse en voldoe je aan de voorwaarden? Twijfel dan niet om contact op te nemen of meer info te
vragen via [email protected]!
Ken je misschien nog andere mensen die geïnteresseerd kunnen zijn? Breng deze dan zeker op de hoogte
en vraag hen ook deel te nemen.
Bijlage 2: Vragenlijst vooraf
ACHTERGRONDGEGEVENS:
Al de gegevens die hieronder worden ingevuld worden vertrouwelijk behandeld en worden niet aan derden verstrekt. U wordt volledig anoniem opgenomen in dit onderzoek, dat wil zeggen dat uw identiteit aan niemand anders dan de onderzoekers wordt bekend gemaakt.
DATUM VAN VANDAAG: Dag…………Maand…………Jaar………… GEBOORTEDATUM: Dag…………Maand…………Jaar………… GESLACHT: ……………………………………………………… OPLEIDINGSNIVEAU : ASO / TSO / BSO / KSO E-MAIL ADRES (belangrijk voor contact en koppeling data): …………….......................................... PROEFPERSOON (in te vullen door de proefleider): ……………………............ 1) Welke van de volgende muziektrends/stijlen ken je? Kleur het bolletje van degene die je kent ( of maak ze vet op de computer ) : o House/techno o Hip hop/rap o Hardcore/metal o Punk o New wave o Grunge o Alternatief o Reggae o Pop o Blues o Klassiek o Rock o Folk o Latin o Drum and Bass o Electro-House o andere:……………………………………………………........................................ 2) Voel jij jezelf tot één van de trends/stijlen aangetrokken? En zo ja, tot dewelke? (Als je tot meerdere genres bent aangetrokken vul dan het genre in waartoe je het meest bent aangetrokken) …………………………………………………………………... 3) Zou je jezelf een fan van dit genre noemen? JA/NEEN 4) Hoeveel tijd besteed je ongeveer per week aan het luisteren naar de muziek van dit genre (aantal uren)? ………………………… uur. 5) Heb je de afgelopen maand muziek van dit genre gekocht of gedownload? ...................................................................................................
IK EN MIJN VOORKEUREN
Gelieve onderstaande vragen te beantwoorden op een zo eerlijk mogelijke manier. Er zijn geen juiste of foute antwoorden mogelijk, de vragenlijst meet ALGEMENE individuele voorkeuren die kunnen verschillen tussen personen. Bij elke uitspraak kan je aanduiden of deze helemaal niet, eerder niet, eerder wel of helemaal wel bij je persoonlijkheid past. Er mag slechts één mogelijkheid worden aangeduid per uitspraak. Gelieve geen uitspraken over te slaan. Op de digitale versie kan je je antwoordalternatief aanduiden door het cijfer Vet en onderlijnd te maken.
1 Helemaal niet
2 Eerder niet
3 Eerder wel
4 Helemaal wel
1. Ik hou ervan om nieuwe en spannende ervaringen en sensaties op te doen, ook al zijn deze een beetje beangstigend.
1 2 3 4
2. Ik hou ervan om dingen te doen gewoon voor de kick die ik ervan krijg. 1 2 3 4
3. Soms doe ik "gekke" dingen alleen omdat ik het leuk vind. 1 2 3 4
4. Soms vind ik het leuk om dingen te doen die een beetje beangstigend zijn.
1 2 3 4
5. Ik geniet ervan om in nieuwe situaties terecht te komen waarin ik niet kan voorspellen hoe dingen zullen aflopen.
1 2 3 4
6. Ik zou alles wel eens één keer willen proberen. 1 2 3 4
7. Ik verkies vrienden die op een spannende manier onvoorspelbaar zijn. 1 2 3 4
8. Ik hou van "wilde" en ongeremde feestjes. 1 2 3 4
9. Ik zou graag het soort leven willen waarin je veel onderweg bent en veel reist, met veel veranderingen en spannende dingen.
1 2 3 4
10. Ik ben een impulsief persoon. 1 2 3 4
11. Ik vind het leuk om in mijn eentje een vreemde stad of een dorp te verkennen, ook al zou ik kunnen verdwalen.
1 2 3 4
12. Ik zou het leuk vinden om op reis te gaan zonder vooraf te plannen wat ik wanneer en waar zal doen.
1 2 3 4
13. Voordat ik aan een moeilijke taak begin, maak ik zorgvuldige plannen. 1 2 3 4
14. Ik besteed zelden veel tijd aan het gedetailleerd plannen van iets wat ik ga doen.
1 2 3 4
15. Ik heb de neiging om aan een nieuwe taak te beginnen zonder veel plannen te maken over hoe ik die taak ga aanpakken.
1 2 3 4
16. Meestal denk ik na over wat ik ga doen voordat ik iets onderneem. 1 2 3 4
17. Ik doe vaak dingen in een opwelling. 1 2 3 4
18. Vaak word ik zo meegesleept door nieuwe en spannende dingen of ideeën, dat ik niet nadenk over mogelijke nadelige gevolgen.
1 2 3 4
19. Ik ben snel geneigd om mijn interesses te veranderen. 1 2 3 4
WAT IK DOE
Gelieve onderstaande vragen te beantwoorden op een zo eerlijk mogelijke manier. De vragenlijst meet de frequentie van enkele gedragingen die kan verschillen tussen personen. Bij elke uitspraak kan je aanduiden hoe vaak je het genoemde gedrag gesteld hebt het AFGELOPEN HALF JAAR. Er mag slechts één mogelijkheid worden aangeduid per uitspraak. Gelieve geen uitspraken over te slaan. Op de digitale versie kan je je antwoordalternatief aanduiden door het cijfer Vet en onderlijnd te maken. Er wordt nogmaals benadrukt dat de vragenlijsten volledig anoniem verwerkt worden. Je persoonlijk gegevens worden losgekoppeld van de data.
Bij het antwoorden kan je kiezen uit volgende mogelijkheden:
0 Geen enkele keer
1 Slechts één keer
2-5 Twee tot vijf keer
6-10 Zes tot tien keer
>10 Meer dan tien
keer
Hoe vaak heb je het afgelopen half jaar…
1. Met een auto gereden of in een auto meegereden zonder een veiligheidsgordel te dragen.
0 1 2-5 6-10 >10
2. Gespiekt tijdens een toets of examen. 0 1 2-5 6-10 >10
3. In het donker gefietst zonder lichten. 0 1 2-5 6-10 >10
4. Gegokt voor echt geld. 0 1 2-5 6-10 >10
5. Gefietst of zelf met de auto gereden terwijl de muziek zo luid stond dat je het verkeer rondom je niet meer hoorde.
0 1 2-5 6-10 >10
6. Seks gehad zonder een condoom te gebruiken. 0 1 2-5 6-10 >10
7. Met een auto gereden, ook al had ik op dat moment nog geen geldig rijbewijs.
0 1 2-5 6-10 >10
8. Afgesproken met mensen die je enkel kent via internet. 0 1 2-5 6-10 >10
9. Gebeld of sms-berichten gestuurd terwijl je reed met de fiets of auto.
0 1 2-5 6-10 >10
10. Zoveel gedronken dat je niet meer wist wat je deed. 0 1 2-5 6-10 >10
11. Alleen meegelift met een onbekend persoon. 0 1 2-5 6-10 >10
12. Seks gehad met iemand die je nog niet goed kent. 0 1 2-5 6-10 >10
13. Een rood licht genegeerd (te voet, met de fiets, of met de auto). 0 1 2-5 6-10 >10
14. Iets kleins gestolen terwijl er een risico was om betrapt te worden.
0 1 2-5 6-10 >10
15. Cannabis (wiet) gebruikt op een openbare plaats. 0 1 2-5 6-10 >10
Bijlage 3: Vragenlijst nadien
PROEFPERSOON:(laten invullen door de proefleider) ..........................................
IK, HIER EN NU
Gelieve onderstaande vragen te beantwoorden op een zo eerlijk mogelijke manier. Er zijn geen juiste of foute antwoorden mogelijk, de vragenlijst meet individuele voorkeuren die kunnen verschillen tussen personen. Bij elke uitspraak kan je aanduiden of ze OP DIT MOMENT helemaal niet, eerder niet, eerder wel of helemaal wel bij je persoonlijkheid past. Er mag slechts één mogelijkheid worden omcirkeld per uitspraak. Gelieve geen uitspraken over te slaan.
1
Helemaal niet
2
Eerder niet
3
Eerder wel
4
Helemaal wel
1. Ik wil nu nieuwe en spannende dingen doen, ook als ze een beetje
beangstigend zijn.
1 2 3 4
2. Ik wil nu iets doen, puur voor de kick. 1 2 3 4
3. Ik heb nu zin om iets “geks” te doen, alleen voor het plezier. 1 2 3 4
4. Ik wil nu iets doen dat een beetje beangstigend is. 1 2 3 4
5. Ik zou er nu van genieten om in een nieuwe situatie terecht te komen
waarin ik niet kan voorspellen hoe dingen zullen aflopen.
1 2 3 4
6. Ik zou nu graag naar een “wild” en “ongeremd” feestje gaan. 1 2 3 4
7. Ik zou nu graag het soort leven willen waarin je veel onderweg bent en
veel reist, met veel veranderingen en spannende dingen.
1 2 3 4
8. Ik zou nu graag in mijn eentje een vreemde stad of een dorp
verkennen, ook al zou ik kunnen verdwalen.
1 2 3 4
9. Ik zou het nu leuk vinden om op reis te gaan zonder vooraf te plannen
wat ik wanneer en waar zal doen.
1 2 3 4
Tot slot nog enkele vraagjes: Herkende je nummers uit de sample die je zonet hoorde? JA/NEE. Indien ja,
probeer dan zoveel mogelijk titels en uitvoerders te geven.
……………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………
Duid op onderstaande lijn met een kruisje aan hoe aangenaam je het luisteren naar de nummers uit de
sample vond.
Niet aangenaam Erg aangenaam