GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Gebiedsbeheerplan ondergrond
Zwolle Centraal
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Colofon
Auteurs
A.H. van de Velde, S. Vrieswijk, A.M. Wessels (TTE)
R. Slager (3Dimensies)
M. Henssen (Bioclear)
P. Dols, A. Soels (Arcadis)
M. in ’t Veld (Tauw)
T. Meijerink (AT Osborne)
K. Weytingh (Aramis)
C. Geelen (Builddesk)
E. Dijkgraaf (Erasmus Universiteit)
R. Postma, A. Brand, C. Voortman, T. Idema (gemeente Zwolle)
Datum December 2013
Opdrachtgever Gemeente Zwolle
Project Gebiedsbeheerplan Zwolle Centraal
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Inhoudsopgave
1 Inleiding 1
1.1 Aanleiding 1
1.2 Doelstelling 2
1.3 Werkwijze 3
1.4 Leeswijzer 4
2 Gebiedsanalyse 6
2.1 Ondergrond 6
2.2 Bovengrond 1
2.3 Grondwateronttrekkingen 9
2.4 Energie 11
2.5 Grondwaterverontreinigingen 15
2.6 Gebiedsindeling 18
3 Vertrekpunten gebiedsbeheerplan 21
3.1 Technisch/inhoudelijke keuzes 21
3.2 Organisatie 27
3.3 Strategische doelstellingen 30
4 Uitwerking beschermen 32
4.1 Bescherming gebiedsgrenzen 32
4.2 Bewaking kwaliteit binnen het gebied 35
4.3 Beheermaatregelen 36
5 Uitwerking benutten 38
5.1 Zonering/Ordening 38
5.2 Gesloten systemen 40
5.3 Open systemen 41
5.4 Kleinschalige/tijdelijke grondwateronttrekkingen 44
6 Uitwerking verbeteren 46
6.1 Ontkoppeling brongebied en verontreinigd grondwater 46
6.2 Aanpak brongebied 47
6.3 Deelname 49
6.4 Bodemonderzoek en saneringsplannen 49
6.5 Afkoopsom 50
6.6 Publiekrechtelijke vrijwaring 51
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
7 Monitoring 53
7.1 Monitoring operationele doelen 53
7.2 Monitoringsplan grondwaterverontreinigingen 54
8 Financiën en communicatie 56
8.1 Financiële aspecten 56
8.2 Communicatie 59
9 Vervolgstappen 62
9.1 Vaststellen en implementeren Gebiedsbeheerplan 62
9.2 Afstemming andere beleidsvelden 64
9.3 Afstemming projecten 65
9.4 Planning van de vervolgwerkzaamheden 65
Bijlage 1: Referenties 67
Bijlage 2: Ambitieniveau 69
Bijlage 3: Ruimtelijke ontwikkelingen binnen Zwolle Centraal 75
Bijlage 4: Memo ontheffing ‘Salland pakket’ 77
Pagina 1
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Zwolle groeit en heeft de ambitie om dat op verantwoorde en duurzame wijze te doen. Ontwikke-
lingen hiertoe staan beschreven in het Structuurplan 2020. Met het Structuurplan kiest Zwolle een
koers van inbreiding om een groot deel van de groei op te vangen in bestaand stedelijk gebied, het
zogenaamde centrumgebied. Hier wordt niet gestart met een schone lei. Ontwikkelingen moeten in
worden gepast binnen bestaande structuren en kwaliteiten waaronder die van de ondergrond. Eén
van de kwaliteiten is de ruimte die de ondergrond biedt om een bijdrage te leveren aan de duurza-
me energievoorziening door middel van Warmte en Koude Opslag (WKO). Juist binnen het be-
staand stedelijk gebied botst deze kwaliteit vaak met de aanwezigheid van verontreinigingen waar-
van de oorsprong bij historische (industriële) activiteiten ligt. Complicerende factor is dat verontrei-
nigingspluimen in elkaar zijn overgelopen. Ze kunnen daardoor niet altijd aan individuele pro-
bleemveroorzakers worden toegeschreven wat vanuit het huidige beleid (gevals- en/of clusterge-
richte aanpak uit de Wet bodembescherming; Wbb) wel een vereiste is om tot een gerichte aanpak
over te gaan. Hierdoor kan niet altijd tot een efficiënte pluimaanpak worden gekomen, treedt stag-
natie van ruimtelijke ontwikkelingen op en kleven er beperkingen aan het (rond) pompen van
grondwater ten behoeve van WKO. Deze vooral beleidsmatige beperkingen vormden voor Zwolle
reden om in 2007 in de Visie op de Ondergrond (VOO) te onderzoeken hoe het ondergrondbeleid
geoptimaliseerd kon worden met als doel de ondergrond een maximale bijdrage te laten leveren
aan de duurzame ontwikkeling van Zwolle. Deze visie heeft geleid tot vijf basisprincipes (kader
‘Basisprincipes Visie op de Ondergrond’) die zijn vastgesteld door de Zwolse gemeenteraad en
daarmee het beleidsmatige vertrekpunt vormen voor het Zwolse ondergrondbeleid
In het vernieuwde Bodembeleidsplan (september 2009) zijn deze vijf basisprincipes vertaald naar
beleid waarmee een basis ligt voor een verdere concretisering van de integrale benadering van de
boven- en ondergrond. Het Bodembeleidsplan (BBP) levert een bijdrage aan de implementatie van
de basisprincipes door:
Het kader te geven voor een gebiedsgerichte benadering van bodemsanering;
De doelstelling voor sanering te koppelen aan de beoogde functies in de ondergrond;
De mogelijkheid te creëren om de aanpak van bodemverontreiniging integraal af te wegen
en af te stemmen met WKO, peilbeheer en grondwaterwinning.
Concretisering van de VOO en het BBP vindt plaats door het opstellen van Gebiedsbeheerplannen
(kader ‘Gebiedsbeheerplan’) voor daartoe aangewezen gebieden (figuur 1.1). Beheergebied Zwolle
Centraal is één van deze gebieden.
Basisprincipes Visie op de Ondergrond
1. Werken met ondergrondse bestemmingen/functies;
2. Structureel en georganiseerd gebruik maken van WKO (Warmte-/Koudeopslag) en WKO koppelen
aan grondwatersanering, waterwinning en peilbeheer;
3. Bodemsanering gebiedsgericht benaderen;
4. Natuur, recreatie, agrarische activiteiten, waterwinning en bescherming van kwalitatief hoogwaardig
grondwater met elkaar te combineren in één gebied;
5. Structureel en georganiseerd afstemmen van vraag en aanbod van (grond)water, koude en warmte.
Pagina 2
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
De gemeenteraad van Zwolle heeft besloten om voor dit gebied als eerste een GBP op te stellen
en daar de gebiedsgerichte aanpak van grondwaterverontreinigingen af te stemmen op de ge-
wenste functies van de ondergrond.
Figuur 1.1: Processchema ondergrondbeleid gemeente Zwolle
1.2 Doelstelling
Het GBP heeft als doel de bijdrage van de ondergrond in het beheergebied Zwolle Centraal aan de
duurzame ontwikkeling van Zwolle te maximaliseren. Zwolle doet dit door samen met haar onder-
grondpartners (provincie Overijssel en waterschap Groot Salland) de knelpunten als gevolg van de
aanwezigheid van grondwaterverontreinigingen weg te nemen, efficiënt gebruik te maken van de
beschikbare ondergrondse ruimte en beschikbare (financiële) middelen voor het beheer van de
ondergrond efficiënt te benutten.
Gebiedsbeheerplan
In het GBP wordt de samenhang en de afhankelijkheid van de verschillende vormen van gebruik van de
ondergrond zichtbaar gemaakt en vertaald in concrete randvoorwaarden voor de uitvoering van ingrepen
in de ondergrond. Bij een integrale gebiedsgerichte aanpak kan de grondwaterkwaliteit, de verspreiding en
beïnvloeding van bestaande grondwaterverontreiniging op gebiedsniveau worden beoordeeld. Dit houdt in
dat in het kader van het GBP soepeler kan worden omgegaan met verspreiding van verontreiniging binnen
het gebied. Een zekere ’vergrijzing’ van de grondwaterkwaliteit is binnen het beheersgebied acceptabel
mits:
Aantoonbaar is dat het huidige en geplande gebruik van de ondergrond niet wordt belemmerd
door de aanwezige grondwaterverontreiniging (of door middel van sanering of tijdelijke maatrege-
len kan worden voorkomen);
Er op de langere termijn voor het gebied als geheel aantoonbaar wordt gemaakt dat sprake is
van een trendomkering van grondwaterkwaliteit. Dit wordt per (deel)gebied in het GBP concreet
uitgewerkt. Deze uitwerking vindt plaats vanuit de betrokken beleidsdoelstellingen op basis van
de principes People, Planet en Profit;
Aangetoond wordt dat de aanpak volgens het GBP een (substantiële) bijdrage levert aan de
duurzame ontwikkeling van Zwolle.
In het GBP moet dan ook inzicht worden gegeven in de prestaties van het plan, zowel wat betreft de bo-
demsanering als de bijdrage aan de duurzame ontwikkeling (verlaging CO2-uitstoot, prestaties en verla-
ging kosten bodemsanering, aanbod warmte en koude voor bedrijven en instanties, etc.) van Zwolle.
Pagina 3
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
1.3 Werkwijze
Zwolle geeft invulling aan de doelstelling door het opstellen van een Gebiedsbeheerplan waarin
een gebiedsgerichte aanpak van grondwaterverontreinigingen en de georganiseerde toepassing
van WKO wordt uitgewerkt.
Aansluiten op beleidsontwikkelingen
Tot medio 2012 voorzag het landelijke beleid nog niet in de mogelijkheid om een gebiedsgerichte
aanpak van grondwaterverontreinigingen en de gewenste georganiseerde toepassing van WKO
mogelijk te maken. Zwolle heeft als koplopergemeente invloed kunnen uitoefenen bij de ontwikke-
ling van landelijke beleid (kader ‘Wet bodembescherming: gebiedsgerichte aanpak). De contouren
van het Gebiedsbeheerplan Zwolle Centraal zijn opgesteld voor de inwerkingtreding van nieuw lan-
delijk beleid, waarbij uiteraard rekening is gehouden met de laatste beleidsontwikkelingen.
Eén van de hoofdlijnen volgt uit de aanpassing van de Wet bodembescherming (Wbb) om de ge-
biedsgerichte aanpak van grondwaterverontreinigingen mogelijk te maken. Voor deze aanpak moet
een plan worden opgesteld dat in voorlopige beleidsnotities wordt aangeduid als ‘Wbb-beheerplan’.
Kort gezegd omvat dit plan de gebiedsafbakening, de concrete doelstellingen van het beheer en de
beoogde maatregelen om de doelstellingen te bereiken. Onderhavig Gebiedsbeheerplan omvat de
elementen voor het Wbb-beheerplan en zal als zodanig beschikt gaan worden als raamsanerings-
plan.
Wet bodembescherming: gebiedsgerichte aanpak
Op 1 juli 2012 is de wet tot wijziging van de Wet bodembescherming (Gebiedsgerichte aanpak van de
verontreiniging van het diepere grondwater) in werking getreden. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afspraak zoals deze in het ‘Convenant bodemontwikkelingsbeleid
en aanpak spoedlocaties’ is gemaakt. In het voortraject is afstemming geweest met decentrale overheden
en het bedrijfsleven. De gebiedsgerichte variant wordt daarmee een aanvulling op de bestaande gevals-
en clustergerichte varianten. In de praktijk zal de gebiedsgerichte variant in beeld komen wanneer blijkt
dat de gevals- en clustergerichte varianten niet voldoen, zoals het geval is in het centrumgebied van Zwol-
le. De hoofdlijnen van de wetswijziging van de Wbb ten behoeve van de gebiedsgerichte aanpak, zoals ze
nu zijn voorgesteld, sluiten naadloos aan op de uitgangspunten voor een gebiedsgerichte aanpak zoals
Zwolle heeft beschreven in het Bodembeleidsplan.
AmvB bodemenergie
Vanwege de gunstige effecten op de energiekosten (snelle terugverdientijden) en CO2 uitstoot is het aan-
tal toepassingen van WKO systemen de laatste jaren sterk gestegen. Met deze groei is ook de roep om
eenvoudigere regelgeving toegenomen. Daarnaast bestaat behoefte om in gebieden waar het echt druk
wordt in de ondergrond regie te kunnen voeren om zo efficiënt mogelijk van de beschikbare ondergrondse
ruimte gebruik te kunnen maken. Door het opstellen van een AmvB Bodemenergie wordt beoogd om hier
invulling aan te geven. Met de AmvB worden gemeenten bevoegd gezag voor de toepassing van gesloten
WKO systemen. Voor deze systemen geldt straks minimaal een meldingsplicht, evenals een set van al-
gemene regels waaraan de toepassing moet voldoen. Gebieden waarvan verwacht wordt dat het druk
gaat worden kunnen door gemeente en provincie als interferentiegebied aangewezen worden. Binnen
deze gebieden zullen ook gesloten systemen vergunningplichtig zijn. Zwolle wil van deze mogelijkheden
gebruik maken om tot een efficiënte toepassing van WKO binnen het Zwolle Centraal te komen. Deze
AmvB (Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen) is vanaf juli 2013 van kracht.
Pagina 4
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Een tweede hoofdlijn is de komst van de Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) bodemenergie.
Deze AmvB biedt voor die gebieden waar dat voordelen kan bieden de mogelijkheid om de toe-
passing van WKO op initiatief van gemeente en/of provincie te organiseren door deze gebieden
aan te wijzen als interferentiegebied. Bijvoorbeeld door het opstellen van masterplannen, beleids-
regels of maatwerkvoorschriften kan nadere invulling plaatsvinden.
Consortium
Nooit eerder heeft Zwolle een Gebiedsbeheerplan opgesteld en in vorm en uitvoering is dit plan
waarschijnlijk uniek in Nederland. Omdat alles nog ontdekt en uitgevonden moest worden, heeft
Zwolle ervoor gekozen om bij het opstellen van het plan een breed team van externe deskundi-
gen/specialisten (Aramis, Arcadis, AT Osborne, Bioclear, Builddesk, 3Dimensies, Erasmus Univer-
siteit, Tauw en TTE) te betrekken. Dit consortium heeft in werkgroepen verschillende vraagstukken
ten behoeve van het Gebiedsbeheerplan uitgewerkt met betrekking tot:
Beleidsmatige aspecten en juridisch kader;
Organisatie en financiën (kosten, baten, fonds);
Duurzaamheid en bodemenergie;
Bodemsanering en grondwaterkwaliteit.
De resultaten hiervan zijn steeds ingebracht in discussiesessies en workshops met gemeente en
deskundigen en vervolgens verder verfijnd. Gaandeweg het proces ontstond daarmee een geza-
menlijk beeld van de mogelijkheden voor de inhoudelijke invulling van het Gebiedsbeheerplan. De-
ze mogelijkheden zijn geschetst aan de hand van ambitieniveaus die in bijlage 2 staan opgenomen
(de uiteindelijke uitwerking is conform het tweede ambitieniveau ‘Gebiedsbeheerplan Wbb en bo-
demenergie’).
Bestuurlijke samenwerking
De gemeente Zwolle is initiatiefnemer van het Gebiedsbeheerplan. Zwolle voert het beheer over
haar ondergrond samen met haar ondergrondpartners: de provincie Overijssel en waterschap
Groot Salland. Beide partners zijn in een eerder stadium geïnformeerd over de planvorming en ge-
durende de totstandkoming van het Gebiedsbeheerplan op de hoogte gehouden van de vorderin-
gen en keuzes van Zwolle.
Doelgroep
Het Gebiedsbeheerplan bedient een brede doelgroep waarbij het accent ligt op de samenwerkende
ondergrondpartners en de gemeentelijke organisatie van Zwolle. Het plan beschrijft de essentie en
de achterliggende gedachten van Zwolle voor het gebiedsgericht grondwaterbeheer en hoe zij dat
wil gaan doen. Op sommige punten bevat het GBP al duidelijke keuzes en concrete uitwerkingen.
Dit is nodig om het Gebiedsbeheerplan te kunnen beschikken als Wbb-beheerplan. Voor andere
punten moet een concrete uitwerking nog nader in worden gevuld, bijvoorbeeld de georganiseerde
toepassing van WKO. Het GBP toont echter de samenhang en het belang van een integrale bena-
dering en biedt een basis onder de bestuurlijke samenwerking tussen gemeente, provincie en wa-
terschap.
1.4 Leeswijzer
Introductie van thema’s met daaruit voortvloeiend de gebiedsbegrenzing vindt in hoofdstuk 2
plaats. Vanuit deze begrenzing worden in hoofdstuk 3 de vertrekpunten geschetst die bepalend zijn
voor de uitvoering van het gebiedsgerichte grondwaterbeheer. In de hoofdstukken 4 t/m 6 staat de
inhoudelijke uitwerking centraal.
Pagina 5
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Uit deze uitwerkingen volgen in hoofdstuk 7 aandachtspunten ten aanzien van de monitoring van
de resultaten van het beheer, worden in hoofdstuk 8 aandachtspunten benoemd ten aanzien van
financiën en communicatie en worden in hoofdstuk 9 de vervolgacties voor het in praktijk brengen
van de gewenste aanpak geschetst.
Pagina 6
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
2 Gebiedsanalyse
In dit Gebiedsplan richten we ons op het centrumgebied van Zwolle, ‘Zwolle Centraal’ genoemd om
duidelijk te maken dat deze beheerzone fors groter is dan de Zwolse binnenstad. Hier doen zich
concrete problemen voor als het gaat om de stagnatie van ruimtelijke ontwikkelingen met als oor-
zaak grondwaterverontreinigingen en liggen kansen voor de (grootschalige) toepassing van WKO.
Om tot een concrete en passende invulling van het gewenste gebiedsgerichte beheer te komen is
het nodig om in te zoomen op dit gebied. Uit het schetsen van de dynamiek in boven- en onder-
grond en het over elkaar heen projecteren van thema’s volgt de gebiedsindeling waar het gebieds-
gerichte grondwaterbeheer zich op richt.
2.1 Ondergrond
Het ondergrondbeleid van Zwolle kent een functiegerichte benadering. Aan de hand van de grond-
waterkwaliteit en het bovengrondse gebruik is Zwolle ingedeeld in gebieden. Deze gebieden be-
schrijven de gewenste functie van de ondergrond. Functies zijn ondermeer drinkwaterwinning,
energie, en gebieden waar de industrie grondwater mag winnen. Functies en een globale gebieds-
indeling zijn geïntroduceerd in de Visie op de Ondergrond en verder geconcretiseerd in het Bo-
dembeleidsplan. De functie indeling in het Bodembeleidsplan vormt een belangrijk uitgangspunt
voor het vaststellen van de gebiedsbegrenzing van het gebiedsgerichte grondwaterbeheer.
Functies
Op grond van de huidige (verwachte) kwaliteit en de gewenste kwaliteit vanuit bovengronds ge-
bruik zijn in het Bodembeleidsplan functies aan de ondergrond toegekend. Aan deze functies zijn
risicogrenswaarden gekoppeld ten aanzien van maximale concentraties aan (verontreinigde) stof-
fen die vanuit de desbetreffende functie als acceptabel worden beschouwd. Aan het toestaan van
activiteiten in de ondergrond gaat een afweging vooraf waarin de risicogrenswaarden een onder-
steunend criterium vormen. Deze afweging staat aan de hand van een stappenplan beschreven in
het Bodembeleidsplan Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar paragraaf 5.4 van het
Bodembeleidsplan.
Voor de functie indeling maakt het Bodembeleidsplan onderscheid tussen de ondiepe (eerste wa-
tervoerende pakket) en diepe ondergrond (tweede watervoerende pakket). In aansluiting op het
landelijke Besluit Bodemkwaliteit begint de ondiepe ondergrond in het Bodembeleidsplan op glo-
baal 1,5 meter beneden maaiveld (m-mv) en eindigt hij op 20 m-mv. De diepe ondergrond omvat
het dieptetraject van 20-90 m-mv (figuur 2.1). De ondiepe ondergrond heeft voor het centrumge-
bied de functie ‘Stedelijk gebruik’ meegekregen en de diepe ondergrond ‘Energie’ (figuur 2.2). De-
ze functies richten zich op respectievelijk het mogelijk maken van diverse functies die typerend zijn
voor het stedelijk gebied (bijvoorbeeld bronbemalingen in het kader van bouwactiviteiten) en op de
benutting van de ondergrond door WKO.
Afbakening
De functie indeling uit het Bodembeleidsplan wordt als eerste afbakening van het zoekgebied voor
het beheersgebied van het gebiedsgericht grondwaterbeheer gebruikt. Voor de horizontale be-
grenzing van het beheersgebied is het vanuit het Bodembeleidsplan van belang om overlap met zo
min mogelijk functies te hebben. In het centrumgebied is dat mogelijk door de begrenzing voor het
eerste watervoerende pakket binnen de functie ‘Stedelijk gebruik’ te laten vallen.
Pagina 7
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
De begrenzing van deze functie valt voor het tweede watervoerende pakket dan automatisch bin-
nen de functie ‘Energie’. Conform het Bodembeleidsplan wordt de verticale begrenzing gevormd
door de bovenzijde van de ‘ondiepe ondergrond’ en de onderzijde van de ‘diepe ondergrond’ (diep-
tetraject 1,5-90 m-mv). Het derde watervoerende pakket wordt daarmee verder buiten beschou-
wing gelaten met als achterliggende redenen de specifieke drinkwaterfunctie (reservering ‘Salland
pakket’) (paragraaf 2.3) en vanuit de verwachting dat geen verontreinigingen aan worden getroffen
(paragraaf 2.4).
Figuur 2.1: Schematische weergave bodemopbouw (geohydrologisch model op basis van REGIS II)
Figuur 2.2: Gebiedsindeling Bodembeleidsplan voor de ondiepe (links) en diepe ondergrond (rechts)
Noordwest Zuidoost 0
25
50
75
100
125
150
0
25
50
75
100
125
150
deklaag deklaag
wvp 1 wvp 1
wvp 2 wvp 2
wvp 3
sdl
Diepte m-mv
gereserveerd voor drinkwaterwinning
‘Stedelijk gebruik’ (ondiep)
Diepte m-mv
Pagina 8
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
2.2 Bovengrond
Het bovengronds gebruik is van grote invloed op de dynamiek ondergronds die op haar beurt vaak
weer gekoppeld is aan grondwatergebruik. Grondwaterverontreinigingen zijn terug te voeren op
van oudsher bebouwde gebieden. Bij nieuw of te herontwikkelen gebieden kan juist een wens of
noodzaak bestaan om gebruik te maken van de ondergrond. Denk aan bouwputbemalingen, sane-
ringen of energiesystemen. Dit (benodigde) gebruik vormt bij de aanwezigheid van verontreinigin-
gen vaak aanleiding voor stagnatie van ontwikkelingen en meerkosten. Het huidige en toekomstige
gebruik aan maaiveld, met daaraan gekoppeld het grondwatergebruik, vormen daarmee een bepa-
lende factor in het vaststellen van de horizontale gebiedsbegrenzing.
Huidig gebruik
Binnen de functie ‘Stedelijk gebruik’ bestaat het gebied Zwolle Centraal uit verschillende buurten
en wijken met ieder hun eigen bouwperiode. De historische binnenstad vormt de oudste bebou-
wing. Nieuwe wijken zijn telkens op compacte wijze rond de binnenstad gebouwd. Hoe verder van
de binnenstad, hoe nieuwer de bebouwing. De bebouwing wordt gevormd door een combinatie van
woonwijken en bedrijventerreinen. De grootste bedrijventerreinen zijn Marslanden, Voorst A,
Voorst B, Voorsterpoort en Hessenpoort. Ze bevinden zich in respectievelijk het zuidoosten, wes-
ten en noordoosten van de stad. Binnen Zwolle Centraal zijn ook kleinere bedrijventerreinen te vin-
den. Ook op diverse plaatsen binnen de oudere woonwijken hebben in het verleden industriële ac-
tiviteiten plaatsgevonden (ondermeer langs het Zwarte water en Almelose kanaal). Op het Noor-
dereiland is bijvoorbeeld gas en lak geproduceerd. Deze oude bedrijfslocaties zijn vaak ook de
bronlocaties waar grondwaterverontreinigingen hebben kunnen ontstaan.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Om de dynamiek binnen het Gebiedsbeheerplan te schetsen zijn gebieden waar ontwikkelingen
plaats gaan vinden relevant. In figuur 2.3 zijn deze gebieden binnen de functie ‘Stedelijk gebruik’
weergegeven. In bijlage 3 is bij de ontwikkelingen een beschrijving opgenomen. In de praktijk is bij
sommige locaties sprake van ‘harde’ ontwikkelingen waar min of meer vaststaat dat ontwikkelingen
plaats gaan vinden. Andere locaties kunnen ‘zacht’ zijn. Er bestaan plannen/ideeën om (op termijn)
te gaan ontwikkelen maar plannen hiervoor moeten nog verder uitgewerkt gaan worden. Omdat het
Gebiedsbeheerplan gericht is op een lange termijn is de keuze gemaakt om één categorie ontwik-
kelingen aan te houden. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen harde en zachte ontwikkelin-
gen. De huidige economische situatie heeft laten zien dat de snelheid van ontwikkelingen sterk
afhankelijk is van het economisch tij. Uit het figuur blijkt een duidelijke clustering van ontwikke-
lingslocaties binnen de gebiedsgrenzen van Zwolle Centraal. Om de relevantie voor gebiedsgericht
grondwaterbeheer te schetsen zijn in figuur 2.3 naast de ruimtelijke ontwikkelingen ook potentiële
bronlocaties voor verontreinigingen, aangetoonde verontreinigingen en locaties waar de komende
jaren in ieder geval saneringen plaats moeten gaan vinden (spoedlocaties) weergegeven (zie ook
paragraaf 2.5). Uit het figuur blijkt een duidelijk overlap van ruimtelijke ontwikkelingen en (potenti-
eel) verontreinigd gebied. Hier kan gebiedsgericht grondwaterbeheer ertoe bijdragen dat stagnatie
van ruimtelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daarnaast biedt gebiedsgericht
grondwaterbeheer als meerwaarde kansen voor de grootschalige en georganiseerde toepassing
van WKO.
Pagina 9
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Figuur 2.3: Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de functie ‘Stedelijk gebruik’
2.3 Grondwateronttrekkingen
In figuur 2.4 is een overzicht van de belangrijkste vergunningplichtige grondwateronttrekkingen ge-
geven (>10.000 m3/jaar). Deze onttrekkingen zijn samen met eventuele beschermingszones
(drinkwaterwinning) en invloedsstralen (WKO systemen en industriële onttrekkingen) weergege-
ven. Daarnaast is aangegeven wie vanuit de vergunningplicht bevoegd gezag is, provincie of wa-
terschap. In het kader ‘Taken en bevoegdheden grondwatergebruik’ wordt nader ingegaan op deze
rolverdeling. In paragraaf 2.4 wordt verder ingegaan op bodemenergie.
De bij de onttrekkingen behorende beschermingszones en invloedsstralen vormen een aandachts-
punt bij het gebruik van de ondergrond. Benadrukt wordt dat figuur 2.4 een momentopname betreft.
Met name kleinschalige onttrekkingen zijn vaak tijdelijk van aard maar wel degelijk relevant omdat
juist deze onttrekkingen belangrijk zijn om te kunnen bouwen en juist bij deze onttrekkingen het
oppompen van verontreinigd grondwater al gauw kan leiden tot meerkosten en/of stagnatie van
ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast omvat figuur 2.4 ook een aantal onttrekkingen waar in-
vloedsstralen ontbreken (ondermeer het WKO systeem onder de Isala klinieken).
Pagina 10
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Figuur 2.4: Vergunde grondwateronttrekkingen
Naast de in figuur 2.4 weergegeven onttrekkingen vallen onder huidig gebruik daarnaast ook geslo-
ten WKO systemen. Zij maken weliswaar indirect gebruik van het grondwater (onttrekken energie)
maar zijn wel relevant in het afwegen van ondergrondbelangen. Vanwege het ontbreken van een
vergunning/melding en/of registratieplicht is echter onbekend of en waar dergelijke systemen in
Zwolle geplaatst zijn. Deze registratie is vanaf juli 2013 (AmvB bodemenergie) wel geregeld.
Taken en bevoegdheden grondwatergebruik
Taken en bevoegdheden ten aanzien van grondwatergebruik zijn gedelegeerd in de Waterwet. Binnen
Zwolle Centraal hebben gemeente, waterschap en provincie ieder hun eigen taken. Waterschap en pro-
vincie zijn aangewezen als bevoegd gezag voor grondwateronttrekkingen. Alle grondwateronttrekkingen
boven de 10 m3/uur zijn in principe vergunningplichtig. Voor industriële onttrekkingen tot maximaal
150.000 m3/jaar is het waterschap bevoegd gezag. Uitzondering vormen open WKO systemen en onttrek-
kingen ten behoeve van de menselijke consumptie (waaronder drinkwaterwinningen). Voor deze laatste
categorieën, en voor industriële onttrekkingen groter dan 150.000 m3/jaar, is de provincie bevoegd gezag.
De Waterwet delegeert ook de verantwoordelijkheden ten aanzien van lozingen van grondwater. Afhanke-
lijk van het type lozingen kan naast provincie en waterschap ook de gemeente bevoegd gezag zijn voor
lozingen.
Pagina 11
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Kleine grondwateronttrekkingen
Veel van de praktische knelpunten die zich in Zwolle Centraal als gevolg van de aanwezigheid van
grondwaterverontreinigingen voordoen zijn gekoppeld aan het grondwatergebruik in de ondiepe
ondergrond.
Hier vinden de vaak kleinschalige en tijdelijke onttrekkingen plaats die nodig zijn vanuit boven-
grondse ontwikkelingen en/of beheer en onderhoud van bestaande functies. Bij deze werkzaam-
heden moet nu al rekening worden gehouden met thema’s als archeologie, niet gesprongen explo-
sieven, kabels en leidingen en wortelstelsels van (monumentale) bomen (figuur 2.5). Rekening
houden met verontreinigingen vormt een extra en complicerende factor of vormt juist de aanleiding
van een grondwateronttrekking in geval van bijvoorbeeld een sanering. Bij deze sanering moet
vervolgens weer rekening worden gehouden met effecten op de andere thema’s waaronder arche-
ologie en funderingen omdat grote veranderingen in de grondwaterstand kan leiden tot schade.
Kortom, in de ondiepe ondergrond van het stedelijk gebied is het druk en moet van alles op elkaar
afgestemd worden om vooral knelpunten voor andere functies te voorkomen. Vanuit het voorko-
men van stagnatie van ruimtelijke ontwikkelingen ligt dan ook vanuit Zwolle prioriteit om tot een
betere afstemming tussen aanwezigheid van grondwaterverontreinigingen en het gebruik van de
ondiepe ondergrond te komen.
Figuur 2.5: Drukte in de eerste meters beneden maaiveld
Grote grondwateronttrekkingen
In Zwolle Centraal bevinden zich enkele grote grondwateronttrekkingen die relevant zijn voor het
toekomstige gebiedsgerichte grondwaterbeheer. Van belang is vooral de buiten het centrumgebied
liggende drinkwaterwinning het Engelse Werk. Deze winning is vanwege het grote debiet van grote
invloed op de grondwaterdynamiek in Zwolle Centraal (zie ook paragraaf 2.5). Op de bedrijventer-
reinen Voorsterpoort en Voorst A en B bevinden zich industriële onttrekkingen waarvan de huidige
functie (industrieel gebruik) niet overeenkomt met de voorkeursfunctie zoals vastgelegd in het Bo-
dembeleidsplan (functie ‘Energie’). Dit vormt een aandachtspunt bij het vaststellen van de ge-
biedsbegrenzing.
2.4 Energie
De functie ‘Stedelijk gebruik’ heeft betrekking op de ondiepe ondergrond (eerste watervoerende
pakket). De diepe ondergrond (tweede watervoerende pakket) heeft binnen de functie ‘Stedelijk
gebruik’ automatisch de functie ‘Energie’. Voor het invulling geven aan deze gewenste functie
wordt binnen het Gebiedsbeheerplan aangesloten bij de mogelijkheden die het nieuwe beleid gaat
bieden. In het verlengde van de ‘Visie op de ondergrond’ is deze functie ondermeer gekozen om-
Pagina 12
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
dat de ondergrond een bijdrage kan leveren aan de verduurzaming van de energievoorziening
waarmee een reductie van de CO2 emissie kan worden bereikt. Deze verduurzaming is gerelateerd
aan bovengrondse functies waar een vraag naar koude en warmte bestaat.
Vanwege de bouwkundige eisen (isolatie, lage temperatuur verwarming, etc.) bieden vooral nieuwe
ontwikkelingen kansen voor toepassing van bodemenergie. Kansen liggen echter ook in het be-
staand stedelijk gebied in geval van bijvoorbeeld herstructurering.
Bodemenergie kan een positieve bijdrage leveren aan het beheer van het grondwaterkwaliteits-
vraagstuk (paragraaf 2.5). Deze bijdrage is gekoppeld aan de toepassing van open WKO systemen
waarbij sprake is van het rondpompen van grondwater. Dit type systemen wordt veelal toegepast
bij de grotere ontwikkelingen (>50 woningen of >5.000 m2 bruto vloer oppervlak kantoren). Naast
open WKO systemen bestaan ook gesloten WKO systemen waarbij geen sprake is van het rond-
pompen van grondwater. Gesloten WKO systemen worden vooral bij kleinschaligere ontwikkelin-
gen toegepast of op locaties waar de ondergrond zich niet leent voor toepassing van open WKO
systemen (zie kader ‘Open en gesloten WKO systemen’).
Vraag en aanbod
Zwolle heeft de ambitie om de gemeentebrede CO2 uitstoot terug te dringen en ziet hierin een rol
weggelegd voor WKO. In principe liggen de kansen in Zwolle Centraal bij alle ontwikkelingen zoals
weergegeven in figuur 2.4. Om WKO toe te kunnen passen moet de ondergrond daarvoor geschikt
zijn. Deze geschiktheid vormt het aanbod. Bepalend voor het aanbod zijn technische en beleids-
matige randvoorwaarden. Technische randvoorwaarden zijn ondermeer de aanwezigheid van een
Open WKO systeem
Bij WKO wordt het in de bodem aanwezige grondwater als opslagmedium voor warmte en koude gebruikt
(zie figuur). Een WKO systeem bestaat uit minimaal twee putten (een warme en een koude bron) en een
warmtewisselaar. In de zomer wordt koud grondwater opgepompt (uit de koude bron) en wordt via een
warmtewisselaar koude afgegeven aan de gebouwen ten behoeve van koeling. Het opgewarmde water
wordt geïnfiltreerd in de warme bron en kan ’s winters weer worden opgepompt voor het verwarmen van
de gebouwen. Via een warmtewisselaar wordt de warmte afgegeven aan het watercircuit in het gebouw
waarna met een warmtepomp de temperatuur verder kan worden verhoogd. Het afgekoelde grondwater
wordt weer in de koude bron geïnfiltreerd waar het blijft opgeslagen tot de zomer.
Gesloten WKO systeem
Het principe van gesloten WKO systemen is vergelijkbaar met die van open WKO systemen. In tegenstel-
ling tot open WKO systemen wordt in een gesloten WKO systeem echter geen grondwater rondgepompt
maar een mengsel van water met een koelvloeistof in een gesloten leidingwerk. De capaciteit van het sys-
teem wordt daarmee bepaald door het volume vloeistof in het leidingwerk.
Figuur: werkingsprincipe open (links) en gesloten (rechts) WKO systemen
Pagina 13
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
geschikt watervoerend pakket, een niet te hoge grondwaterstroming en geschikte geochemische
condities (waaronder redox).
Beleidsmatige randvoorwaarden omvatten vooral beperkingen ten aanzien van de bescherming
van bestaande grondwateronttrekkingen/grondwatervoorraden. Ook beperkingen ten aanzien van
de verspreiding van verontreinigingen zijn beleidsmatig van aard. Met behulp van een WKO poten-
tiekaart heeft Zwolle het aanbod voor WKO in open en gesloten systemen in Zwolle in beeld ge-
bracht. Deze potentiekaarten hebben mede de input van het Zwolse Bodembeleidsplan gevormd.
Uit de potentiekaarten volgt dat in Zwolle Centraal de ondergrond overwegend geschikt is voor toe-
passing van WKO. Voor gesloten WKO systemen wordt de geschiktheid grotendeels gekwalifi-
ceerd als ‘goed geschikt’. Vanuit provinciaal beleid geldt echter wel een verbod op toepassing van
bodemenergiesystemen in het beschermingsgebied van de drinkwaterwinning het ‘Engelse Werk’.
Deze beperking geldt ook voor de toepassing van open WKO systemen. Voor dit type systemen is
Zwolle Centraal overwegend ‘onder voorbehoud geschikt’. De potentiekaart laat daarbij de potentie
voor het tweede watervoerende pakket zien. Gezien de grotere dikte en de geringere interactie met
de bovengrond leent dit pakket zich beter voor de (grootschalige) toepassing van WKO dan het
eerste watervoerende pakket. Dit blijkt ook uit de verschillende WKO systemen die zich reeds in
het tweede watervoerende pakket bevinden (IJsseltoren, provinciehuis, etc.). Omdat het tweede
watervoerende pakket onderdeel is van gestuwd gebied wordt een voorbehoud ten aanzien van de
geschiktheid gemaakt. Plaatselijk kan sprake zijn van ongunstige condities ten aanzien van de
grondwaterstroming en redox. De al aanwezige WKO systemen laten echter zien dat deze kans in
de praktijk klein is. Wel dienen nieuwe systemen rekening te houden met bestaande systemen en
overige onttrekkingen. Daarnaast is vanuit het huidige provinciale beleid (Omgevingsvisie) niet
zondermeer het gehele tweede watervoerende pakket beschikbaar voor WKO (zie kader ‘WKO
beleid provincie Overijssel’).
Noodzaak tot organisatie?
De Zwolse potentie voor bodemenergie wordt bepaald door de confrontatie van vraag en aanbod.
Of beiden overeenstemmen is sterk afhankelijk van de beschikbare ondergrondse ruimte. Daar-
naast speelt de vraag of beleidsmatig WKO wordt toegestaan in verontreinigd gebied. Vanwege de
mogelijke verspreiding van verontreinigingen is bij ontwikkelingen in verontreinigd gebied vanuit de
huidige Wbb WKO in principe niet toegestaan. Vanuit de verruiming van de Wbb met een gebieds-
gerichte aanpak wordt, conform de wens van Zwolle zoals vastgelegd in de VOO en het BBL, toe-
passing van WKO in verontreinigd gebied wel toegestaan en mogen verontreinigingen zich binnen
de gebiedsbegrenzing verspreiden. Daarnaast zijn ook de afstemming met de bovengrond(se ruim-
te) en de energiebalans een van betekenis voor de beschikbare ondergrondse ruimte.
WKO beleid provincie Overijssel
Met het oog op de bescherming van grondstoffen voor de (toekomstige) drinkwatervoorziening heeft de
provincie Overijssel het ‘Salland pakket’ aangewezen als te beschermen pakket. Deze bescherming houdt
ondermeer in dat het in principe niet toegestaan is om in dit pakket WKO toe te passen. Als dieptetraject
voor dit pakket is een diepte van 50 meter beneden maaiveld en dieper meegegeven. In Zwolle valt deze
grens middenin het tweede watervoerende pakket en ligt het eigenlijke Salland pakket dieper (het derde
watervoerende pakket). Aangezien er binnen Zwolle veel kennis aanwezig is over de ondergrond in Zwolle
Centraal en bekend is dat het Salland pakket zich beneden de ondergrens van het tweede watervoerende
pakket (90 meter beneden maaiveld) bevindt, is het de bedoeling om voor het GBP een ontheffing te ver-
krijgen zodat voor WKO van het gehele tweede watervoerende pakket gebruik kan worden gemaakt. Voor
de ontheffing is een memo opgesteld die is opgenomen in bijlage 4.
Pagina 14
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Los van de vraag of al dan niet sprake is van verdere complicerende thema’s waaronder grondwa-
terverontreinigingen, geeft de beschikbare ondergrondse ruimte ook een indicatie van de benodig-
de organisatiegraad. Hoe minder de beschikbare ruimte, hoe groter de noodzaak tot een georgani-
seerd toepassing van WKO om efficiënt gebruik te kunnen maken van de beschikbare ruimte.
Een beperkte ondergrondse ruimte vormt aanleiding om over te gaan op georganiseerd gebruik
zodat maximaal van de beperkt beschikbare ruimte gebruik kan worden gemaakt. Vooral in drukke
kantoorgebieden en bebouwde woongebieden kan het aantal gewenste systemen te groot worden
voor de beschikbare ruimte in de ondergrond. Ongeorganiseerde toepassing kan leiden tot onge-
wenste interferentie tussen verschillende WKO systemen. Deze interferentie leidt tot rendements-
verlies, optelling van effecten op het milieu en waardevermindering van het bodemenergiesysteem.
Daarnaast kan deze interferentie ook optreden bij situaties waarbij open en gesloten systemen te
dicht op elkaar geplaatst zijn. Uit de confrontatie van vraag en aanbod volgen dan ook aandachts-
punten voor de gebiedsbegrenzing. In figuur 2.6 is de noodzaak tot organisatie weergegeven voor
de ontwikkelingen in het centrumgebied. Deels is de noodzaak gebaseerd op ‘harde data’ (be-
schikbare ondergrondse ruimte in relatie tot de vraag vanuit bouwvolume) en deels op ‘expert jud-
gement’.
Figuur 2.6 Noodzaak organisatie bij ontwikkelingen (voorkomen interferentie, optimaal gebruik ondergrond)
Kansen voor organisatie
Uit figuur 2.6 blijkt dat bij veel projecten verwacht wordt dat organisatie benodigd is om maximale
kansen te benutten.
Pagina 15
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Zonder organisatie is de kans groot dat volgens het ‘wie het eerst komt, die het eerst pompt’ princi-
pe niet efficiënt van de beperkt beschikbare ondergrondse ruimte gebruikt wordt gemaakt. Door de
toepassing van WKO te organiseren kan de efficiency worden vergroot en kunnen naar verwach-
ting ook alle grote ontwikkelingen van WKO voorzien worden. Gebiedsgericht grondwaterbeheer
biedt hiervoor aanknopingspunten. Enerzijds omdat gebiedsgericht grondwaterbeheer voorwaarde
is voor het toe kunnen passen van WKO in verontreinigd gebied en anderzijds omdat het rand-
voorwaarden meegeeft aan de toepassing van WKO. In het verlengde van de AmvB Bodemener-
gie kunnen masterplannen voor vooraf aangewezen interferentiegebieden op worden gesteld wat
de gemeente in staat stelt op te treden als regisseur. Nog een stapje verder is om de gemeente
ook als eigenaar van de WKO systemen te laten fungeren. Bedrijven en woningen binnen Zwolle
Centraal worden dan op het door de gemeente beheerde WKO net aangesloten. Door actieve stu-
ring van de gemeente wordt maximaal gebruik gemaakt van de WKO kansen in het grondwaterbe-
heergebied. Ontwikkelingen met een noodzaak tot organisatie vormen daarmee een criterium voor
het vaststellen van de gebiedsbegrenzing.
2.5 Grondwaterverontreinigingen
De (verwachte) verontreinigingssituatie nu en in de toekomst (verdere verspreiding, biologische
afbraak, etc.) kan een belemmering vormen voor het huidige en toekomstige gebruik van de on-
dergrond in Zwolle Centraal. Hier kunnen immers de bekende knelpunten optreden als gevolg van
de aanwezigheid van verontreinigingen (stagnatie ruimtelijke ontwikkelingen, beperkingen toepas-
sing van WKO, etc.). Voor het vaststellen van de gebiedsbegrenzing zijn daarom een aantal zaken
van belang. Enerzijds moet de begrenzing dusdanig worden gekozen dat zoveel mogelijk beper-
kingen als gevolg van de aanwezigheid van verontreinigingen weg worden genomen (zoveel mo-
gelijk grootschalige en overlappende verontreinigingspluimen binnen begrenzing). Anderzijds moet
de organisatorische opgave wel behapbaar blijven (hoe groter het gebied, hoe meer actoren en
hoe complexer de organisatie).
Een belangrijk onderscheidend element is de vraag of sprake is van overlappende grondwater
pluimen (of een verwachting hiervan) of dat er juist sprake is van losse pluimen of dat er helemaal
geen verontreiniging wordt verwacht. De grondwaterdynamiek vormt hierin een bepalende factor
en wordt in samenhang met het thema grondwaterverontreinigingen nader beschouwd.
Grondwaterdynamiek
Zwolle ligt op een begraven oostelijke stuwwal van de Veluwe (Regis II, TNO 2005). De on-
dergrond van Zwolle wordt daardoor gekenmerkt door afwisselend relatief hoge dekzandruggen en
lagere beekdalen. Hierdoor zijn in Zwolle verschillende grondwatersystemen aanwezig. Het water
dat vanuit het zuidwesten vanaf de Veluwe instroomt, en het water dat vanuit het oosten van hoger
gelegen gebieden instroomt, ontmoeten elkaar onder het stedelijk gebied van Zwolle waardoor er
een afbuiging van beide stromen naar het noordwesten plaatsvindt. Een deel van het water dat
vanaf de Veluwe aanstroomt wordt afgevangen door de drinkwaterwinning Het Engelse Werk; de
rest stroomt door en vloeit af in noordwestelijke richting. In principe vertegenwoordigen deze beide
stromingen dus verschillende systemen. De scheiding ertussen is echter kunstmatig en hangt af
van de plek en de intensiteit van de onttrekkingen van de drinkwaterwinning. Recent heeft een her-
inrichting van de drinkwaterwinning het Engelse Werk plaatsgevonden. Een deel van de winputten
is verplaatst in oostelijke richting waardoor ter plaatse van het park ‘Engelse Werk’ nu minder water
wordt gewonnen. Deze verplaatsing heeft grote invloed op de grondwaterdynamiek onder het be-
heergebied Zwolle Centraal.
Pagina 16
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
In de nieuwe situatie volgt de grondwaterstroming onder Zwolle Centraal nu meer het oorspronke-
lijke natuurlijke stromingspatroon. In figuur 2.7 is deze verandering globaal geschetst. In het kader
‘Drinkwaterwinning ‘Engelse Werk’ wordt dieper ingegaan op de herinrichting van de drinkwater-
winning.
Aandachtsgebied grootschalige grondwaterverontreinigingen
Het aantal locaties met bodemverontreiniging in het centrumgebied van Zwolle is naar verwachting
omvangrijk. Naast bekende spoedlocaties zijn er tientallen mogelijk vervuilde locaties, die worden
(of zijn inmiddels) onderzocht om vast te stellen of de bodem ook daadwerkelijk verontreinigd is.
Naast verontreinigingen die met onderzoek zijn aangetoond, zijn er veel locaties die op basis van
historische activiteiten verdacht zijn, maar waar nog geen onderzoek is uitgevoerd. In het kader
van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn vooral die locaties van belang van waaruit mobiele ver-
ontreinigingen zich via het grondwater kunnen verspreiden. Van deze verontreinigingen gaat im-
mers een risico uit dat ze zich tot naar een gebied met andere (lagere) risicogrenswaarden ver-
spreiden. In de praktijk gaat het dan vooral om chloorkoolwaterstoffen, afgekort CKW (PER (per-
chlooretheen),TRI (Trichlooretheen), CIS (dichlooretheen) en VC (vinylchloride) en aromaten, of-
tewel BTEX (benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xylenen). Benadrukt wordt dat in de analyse van
verontreinigingen binnen dit GBP overige verontreinigingen buiten beschouwing zijn gelaten.
Om een beeld van de mogelijke verontreinigingssituatie in Zwolle Centraal te schetsen zijn de ver-
dachte locaties ten aanzien van mobiele verontreinigingen in figuur 2.7 weergegeven samen met
bekende verontreinigingslocaties, de spoedlocaties en de (verwachte) grondwaterdynamiek. Op
basis van deze weergave is een aandachtsgebied geschetst waar verwacht wordt (expert judge-
ment) dat sprake is van omvangrijke grondwaterverontreinigingen. Dit aandachtsgebied geldt voor
zowel het eerste als tweede watervoerende pakket.
Omdat zich onder het tweede watervoerende pakket een dikke slechtdoorlatende laag bevindt
wordt niet verwacht dat verontreinigingen tot in het derde watervoerende pakket zijn doorgedron-
gen. Concreet wordt binnen dit aandachtsgebied verwacht dat verontreinigingspluimen in elkaar
zijn overgelopen en daarmee moeilijk traceerbaar zijn naar een specifieke locatie.
Drinkwaterwinning Engelse werk
Aan de zuidzijde van beheergebied Zwolle Centraal bevindt zich in het gelijknamige park de drinkwater-
winning het Engelse Werk. Jaarlijks mag Vitens hier 12,6 miljoen m3 grondwater onttrekken, waarvan 10,6
miljoen m3 uit het 2e watervoerende pakket (ca NAP -40 tot NAP -90 meter) en 2 miljoen m
3 uit het 3e
watervoerende pakket (circa NAP -120 tot NAP -160 meter). Vanwege bedreiging door grondwaterveront-
reinigingen vanuit Zwolle Centraal en de aanleg van een nieuwe spoorlijn (Hanzelijn) heeft Vitens een deel
van de drinkwaterwinning verplaatst naar het gebied Schelle Oldeneel (Schellerdijk). Vanaf 1 oktober 2010
is de vernieuwde winning in bedrijf gesteld. Het vergunningsdebiet zal per 1 oktober 2012 gereduceerd
worden tot 12 miljoen m3/jaar (bron: Gebiedsdossier – Engelse Werk, provincie Overijssel, 5 januari 2010).
De verplaatsing van de drinkwaterwinning heeft ook gevolgen voor de grondwaterstroming in Zwolle Cen-
traal. Voorheen stond een groot deel van de grondwaterstroming onder het centrumgebied van Zwolle
onder invloed van de drinkwaterwinning. Deze invloed werd gemarkeerd met een waterscheiding ter hoog-
te van de binnenstad. Met de herinrichting van de winning komt de waterscheiding zuidelijker te liggen
waardoor een minder groot gebied onder invloed van de drinkwaterwinning staat. De oorspronkelijk
noordwest gerichte natuurlijke grondwaterstroming onder het centrumgebied wordt daarmee deels her-
steld.
Pagina 17
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Vanuit de praktijk blijkt dat verontreinigingen daardoor moeilijk aan individuele veroorzakers kan
worden toegeschreven waardoor uiteindelijk de gemeente Zwolle opdraait voor de eventuele kos-
ten die moeten worden gemaakt. In dit gebied levert een gevalsgerichte aanpak dan ook grote pro-
blemen op, simpelweg omdat het niet mogelijk is om ‘gevallen’ aan te duiden. Wanneer een ge-
valsgerichte aanpak niet voldoet dan biedt de huidige Wbb de mogelijkheid van een clustergerichte
aanpak. Een clusteraanpak ligt vooral voor de hand waar de aanpak van de meerdere grondwa-
terpluimen op korte termijn gewenst is vanuit spoed in combinatie met ruimtelijke ontwikkelingen.
Een clustergerichte aanpak biedt echter niet de mogelijkheden voor (grootschalige) toepassing van
WKO zoals een gebiedsgerichte aanpak dat wel doet. Om maximaal invulling aan de Zwolse doel-
stellingen, waaronder de klimaatdoelstellingen, te geven is daarom een gebiedsgerichte benade-
ring nodig.
Interceptieputten
Winputten
Figuur 2.7: Aandachtsgebied grootschalige grondwaterverontreinigingen
Op het westelijk deel van het deelgebied ‘Stedelijk gebruik’ is een gebied met een groot aantal po-
tentiële verontreinigingsbronnen aanwezig (zie figuur 2.7). De potentiële bronlocaties bevinden zich
op een industrieterrein dat na 1987 ontwikkeld is. Hierdoor zijn de bronlocaties waarschijnlijk niet
ontwikkeld tot grootschalige grondwaterverontreinigingen. Het gebied is daarom niet meegenomen
tot het aandachtsgebied voor overlappende grondwaterverontreinigingspluimen.
Spoedlocaties
Landelijk zijn afspraken gemaakt over de aanpak van de zogenaamde spoedlocaties voor bodem-
sanering. Onderscheid wordt gemaakt in spoedlocaties met humane, ecologische en met versprei-
dingsrisico’s. De aanpak van humane spoedlocaties heeft prioriteit.
Pagina 18
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
31 december 2010 was de deadline om de humane spoedlocaties te ïdentificeren en uiterlijk 31
december 2015 moeten deze locaties zijn gesaneerd dan wel beheerst. Uiterlijk in 2015 moeten de
spoedlocaties waar sprake is van ecologische en van verspreidingsrisico’s zijn geïnventariseerd.
Binnen Zwolle Centraal bevinden zich in ieder geval 25 bekende spoedlocaties. Van deze spoedlo-
caties zijn 11 locaties spoedeisend op basis van risico’s voor de mens (humaan) en 14 locaties op
basis van verspreidingsrisico’s. Vooralsnog bevinden zich in het beheergebied Zwolle Centraal
geen spoedlocaties met ecologische risico’s. De spoedlocaties zijn weergegeven in figuur 2.7.
Omvang en toename
Met behulp van modellering en expert judgement kan per watervoerend pakket een globale schat-
ting worden gemaakt van het volume (potentieel) verontreinigd grondwater (voor CKW en aroma-
ten). Dit volume is gebaseerd op verspreidingskans en –gedrag, bodemopbouw en grondwaterdy-
namiek. Van aromaten wordt verwacht dat binnen het aandachtsgebied meer dan de helft van het
grondwater in het eerste watervoerende pakket verontreinigd is geraakt (>Streefwaarde) maar dat
slechts een beperkt deel tot in het dieperliggende tweede watervoerende pakket heeft weten door
te dringen (< 10% boven de Streefwaarde). Voor CKW is dit andersom. Verwacht wordt dat een
beperkt deel van het eerste watervoerende pakket naar verwachting verontreinigd is geraakt (circa
10% boven de Streefwaarde) en een groter deel van het tweede watervoerende pakket verontrei-
nigd is geraakt (circa 25%). In het eerste watervoerende pakket bedraagt de omvang van de I-
contour voor zowel de aromaten als voor de CKW’s naar verwachting minder dan 1% van het vo-
lume grondwater.
Voor het tweede watervoerende pakket is de omvang aan aromaten boven I-waarde verwaarloos-
baar, terwijl nu voor CKW’s de omvang circa 1% van het totale volume is en ook zal blijven in de
verschillende toekomstige scenario’s. Er heeft dus overwegend een “vergrijzing” van de grondwa-
terkwaliteit plaatsgevonden. Onder invloed van de grondwaterstroming kan dit verontreinigde vo-
lume verder groeien.
Er zijn verschillende processen denkbaar die ervoor zorgen dat concentraties aan verontreiniging
worden verlaagd en/of het volume stabiliseert. Voor het gebied Zwolle Centraal zijn de volgende
processen het meest relevant:
Saneringsactiviteiten in brongebieden: de nalevering van verontreiniging naar het grond-
water wordt verminderd, er komt minder massa aan verontreiniging in het grondwater te-
recht);
(Van nature optredende) biologische afbraakprocessen in de ondergrond: de condities
voor afbraak van aromaten en CKW’s zijn in het eerste watervoerende pakket relatief gun-
stig en voor het tweede watervoerende pakket minder gunstig;
(Georganiseerde) toepassing van WKO systemen: door het opmengen van waterstromen-
ondergronds zal ook een daling van concentraties als gevolg van verdunning optreden.
2.6 Gebiedsindeling
Vanuit de dynamiek die boven- en ondergronds in Zwolle Centraal speelt is in figuur 2.8 de hori-
zontale begrenzing weergegeven waarbinnen gebiedsgericht grondwaterbeheer uitgevoerd gaat
worden. In lijn met paragraaf 2.1 wordt voor de verticale begrenzing het dieptetraject 1,5-90 m-mv
aangehouden. De horizontale begrenzing valt binnen de functie ‘Stedelijk gebruik’ en ‘Energie’ voor
respectievelijk de ondiepe en diepe ondergrond uit het Bodembeleidsplan. Binnen de begrenzing
bevindt zich het aandachtsgebied voor grootschalige grondwaterverontreinigingen en de ontwikke-
lingen die hier overlap mee vertonen.
Pagina 19
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
De begrenzing sluit daarbij aan op één van de achterliggende doelen van het Gebiedsbeheerplan:
het zoveel mogelijk beperken van de stagnatie van ruimtelijke ontwikkelingen vanuit de aanwezig-
heid van grondwaterverontreinigingen en tegelijkertijd kansen bieden om ontwikkelingen duurzaam
te kunnen realiseren (bijvoorbeeld door de georganiseerde toepassing van WKO). Op detailniveau
wordt rekening gehouden met bestaand ondergronds gebruik (grondwatergebruik) en herkenbare
grenzen aan de hand van bovengrondse structuren (infrastructuur, woonwijken, etc.). Het resultaat
is een toekomstvaste gebiedsbegrenzing waarvoor lange termijn beleid uitgewerkt kan worden.
Figuur 2.8: Gebiedsindeling en thema’s die daarbinnen spelen
Zuidelijke begrenzing
Leidend voor de zuidelijke begrenzing is het grondwaterbeschermingsgebied van drinkwaterwin-
ning het Engelse Werk en de IJsselallee. Vanuit de drinkwaterfunctie geldt voor dit gebied al speci-
fiek beschermingsbeleid. Voor de omgang met verontreinigingen in dit gebied wordt momenteel
een apart Gebiedsbeheerplan uitgewerkt. Opname binnen het onderhavige Gebiedsbeheerplan is
daarom onnodig en onwenselijk. Bovendien is het hanteren van deze grens in aansluiting op de
gebruiksfuncties van de ondergrond in het Bodembeleidsplan. Voor respectievelijk de ondiepe en
diepe ondergrond binnen het Gebiedsbeheerplan zijn dat ‘Stedelijk gebruik’ en ‘Energie’ versus
‘drinkwater’ in het beschermingsgebied van het Engelse Werk. De IJsselallee vormt de scheiding
tussen bebouwing van voor en na 1970 en omvat tevens de scheiding tussen (mogelijk) verontrei-
nigd en niet verontreinigd gebied.
Pagina 20
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Oostelijke begrenzing
De oostelijke begrenzing loopt door de wijk Assendorp en wordt gevormd door de Hortensialaan.
Zo ontstaat een ruime bufferzone ten aanzien van mogelijke verontreinigingen. In aansluiting op
bovengrondse ontwikkelingen en de aanwezigheid van (mogelijke) verontreinigingen omvat de be-
grenzing de wijk Diezerpoort en bedrijventerrein de Vrolijkheid (via de Nieuwe Vecht).
Noordelijke begrenzing
De noordelijke begrenzing wordt gevormd door de snelweg A28. Ook wordt een deel van de wijk
Holtenbroek meegenomen, ondermeer vanwege ontwikkelingen in de A28-zone en de aanwezig-
heid van een WKO systeem bij het Deltion college.
Westelijke begrenzing
De westelijke begrenzing wordt gevormd door het Zwolle-IJsselkanaal. Een fysieke barrière tussen
voor en na 1970 bebouwd gebied. Verontreinigingen buiten de begrenzing zijn allen kleinschaliger
van aard en hiervoor bestaat bovendien de verwachting dat pluimen niet of nauwelijks in elkaar zijn
overgelopen. Van het industriegebied binnen de begrenzing staat vast dat ze ontwikkeld gaan wor-
den (Voorsterpoort) of wordt dat voor de toekomst verwacht (Voorst A).
Pagina 21
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
3 Vertrekpunten gebiedsbeheerplan
De gebiedsindeling staat vast waarmee een basis ligt voor het uitwerken van het gebiedsgerichte
grondwaterbeheer. Aan deze uitwerking liggen keuzes ten grondslag die samen het vertrekpunt
vormen voor de uitwerking (hoofdstuk 4 t/m 6).
3.1 Technisch/inhoudelijke keuzes
Om tot een concrete invulling van het gebiedsgericht beheer te komen moeten op een aantal tech-
nisch/inhoudelijke punten een aantal strategische keuzes gemaakt worden:
Bodemonderzoek;
Scheiding bron/pluim aanpak;
Sanering in relatie tot grondwaterkwaliteit gebied;
Beheermaatregelen in relatie tot grondwaterkwaliteit buiten het gebied;
Koppeling WKO en bodemsanering;
Mogelijkheden op anticiperen in geval van functiewijziging.
Hoewel ze deels een onderlinge relatie hebben, worden ze voor de leesbaarheid als aparte punten
beschreven. De onderstaande uitgangspunten zijn tot stand gekomen op basis van notities van
specialisten en een aantal discussierondes.
Bodemonderzoek
In Zwolle Centraal bevinden zich meerdere bekende brongebieden van bodemverontreiniging van
waaruit nalevering plaatsvindt naar het grondwater en waarbij verspreiding via het eerste naar het
tweede watervoerende pakket optreedt. Deze bronnen bevinden zich over het algemeen relatief
ondiep (in de eerste meters van de bodemlaag vanaf maaiveld). Ondanks dat bepaalde bronnen
bekend zijn, betekent dit niet dat deze bronnen per definitie gesaneerd worden. Dit hangt af van de
mate van spoedeisendheid. Sanering van bekende bronnen is – tot enkele meters diep – mogelijk,
maar de ervaring leert ook dat (in-situ) saneringen in de Zwolse ondergrond niet altijd even suc-
cesvol zijn. Vooral bij chloorkoolwaterstoffen (CKW) verontreinigingen is de kans aanwezig, en re-
eel, dat zich naast ondiepe bronnen ook zaklagen bevinden die tot dieper in het eerste watervoe-
rende pakket en zelfs tot in het tweede watervoerende pakket zijn doorgedrongen. Deze secundai-
re bronnen zijn moeilijk te traceren en te saneren. Naast bekende bronnen zullen er ook onbeken-
de bronnen aanwezig zijn. Ook deze bronnen kunnen de kwaliteit van het grondwater negatie be-
invloeden en kunnen tot verontreinigingen met een grote omvang hebben geleid.
Strategische keuze
Om beschikbare middelen efficiënt in te kunnen zetten wil Zwolle geen aanvullende energie steken
in het onderzoeken, traceren en afperken van individuele gevallen van verontreiniging als dat niet
leidt tot het beperken van de totale bodemproblematiek in het beheergebied Zwolle Centraal.
Scheiding bron/pluim aanpak
De gebiedsgerichte aanpak is beperkt tot het grondwater. Juist in het grondwater zullen verontrei-
nigingen door elkaar gaan lopen. Overigens moet de term ‘grondwater’ hier niet al te beperkt wor-
den opgevat. Het gaat om de bodemlaag waarin dat grondwater zich bevindt. Hierna zullen de ter-
men ‘bron’ en ‘pluim’ worden gebruikt.
Pagina 22
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
De term ‘bron’ wordt gebruikt voor de kern van de verontreiniging, zoals deze zich in de boven-
grond bevindt, en van waaruit de verontreiniging in het grondwater is ontstaan. De term ‘pluim’
heeft betrekking op de verontreiniging in het grondwater (figuur 3.1).
Figuur 3.1: Schematische weergave van een bron en pluim
In het beheergebied Zwolle Centraal zijn een groot aantal ruimtelijke ontwikkelingen voorzien (pa-
ragraaf 2.2). De verontreinigingssituatie kan bij voortzetting van de huidige aanpak leiden tot ver-
traging en zelfs stagnatie van de ruimtelijke ontwikkelingen in de stad. Voor projectontwikkelaars
vormt sanering een complex bedrijfsmatig risico, waardoor verontreinigde locaties vaak niet of pas
veel later worden ontwikkeld. Door ontkoppeling van bron en verontreinigd grondwater wordt de
herontwikkeling van verontreinigde locaties voor de projectontwikkelaar aantrekkelijker gemaakt.
De ontwikkelaar blijft weliswaar verantwoordelijk voor de bronaanpak, maar kan de aanpak van het
grondwater overdragen aan de gebiedsbeheerder. Doordat de bronaanpak voor de ontwikkelaar
eenvoudiger wordt gemaakt zal het aantal bronsaneringen naar verwachting toenemen.
Strategische keuze
Zwolle is van mening dat de bronaanpak niet vanuit het Gebiedsbeheerplan zal moeten plaatsvin-
den maar vanuit locatieontwikkelingen. De bronaanpak zal daarbij meer gestuurd worden vanuit
risicobeheer (humane risico’s en eisen uit de bouwverordening).
Sanering in relatie tot grondwaterkwaliteit gebied
Bij benutting van het grondwater geldt als kwaliteitsdoelstelling dat de betreffende functie in het
centrumgebied niet mag worden gelimiteerd als gevolg van de aanwezige concentraties aan ver-
ontreiniging. De kwaliteit die nodig is in Zwolle Centraal wordt met name bepaald door de gebruiks-
functie van dit gebied, zijnde ‘Stedelijk gebruik’ (1e wvp) en ‘Energie’ (2
e wvp).
In het kader van het Gebiedsbeheerplan is door middel van een model uitgerekend wat de volumes
verontreinigd grondwater (voor CKW en aromaten) binnen Zwolle Centraal zijn. Uit de berekenin-
gen kan worden geconcludeerd dat de huidige kwaliteit van het grondwater in principe toereikend
is voor gebruik van de toegekende functies binnen het centrumgebied. Mogelijk dat rondom nog
niet gesaneerde brongebieden nog sterk verhoogde concentraties aan verontreinigingen kunnen
voorkomen wat voor het beoogde gebruik niet voldoet. Met de voorziene aanpak van deze beken-
de brongebieden om de spoedeisendheid weg te nemen middels gerichte bronsaneringen, zal dit
risico verder dalen en gebruik van de ondergrond mogelijk worden gemaakt zonder risico’s.
Van invloed op de verspreiding vanuit brongebieden alsmede het volume verontreinigd grondwater
zijn eventueel te nemen saneringsmaatregelen.
bronzone
pluimzone
Pagina 23
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Met behulp van het model is inzichtelijk gemaakt welk effect een bepaalde gekozen aanpak zal
hebben op de omvang van het sterk en licht verontreinigde grondwater op gebiedsniveau. De uit-
gerekende scenario’s betreffen:
Autonome ontwikkeling zonder saneringsactiviteiten;
Het saneren van alleen humaan spoedeisende locaties;
Het saneren van alle spoedeisende locaties;
Het saneren van dynamische locaties.
Bij autonome ontwikkeling vindt geen sanering plaats. Dit scenario heeft tot doel om te kunnen
schetsen waar het effect van saneringsingrepen is bij de drie andere scenario’s. De drie navolgen-
de scenario’s kennen een oplopend niveau van saneringsactiviteiten. Bij het tweede scenario vindt
alleen sanering plaats van de humane spoedlocaties. Het derde scenario gaat uit van sanering van
alle spoedeisende locaties en het vierde scenario gaat uit van én sanering van alle spoedeisende
locaties én sanering bij locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden (dynamische locaties). De uitge-
voerde modelberekeningen zijn vooral bruikbaar om effecten van verschillende scenario’s ten op-
zichte van elkaar inzichtelijk te maken, en daarmee de invloed van een bepaald scenario op ge-
biedsschaal. De resultaten van de volumeberekening zijn samengevat in figuur 3.2.
Figuur 3.2: Effect saneringsopties op volume verontreinigd grondwater in 2040
(NB: de grafieken kennen een eigen schaal waarbij de schaal voor de I-waarde zich beperkt tot 2% van totaal)
Uit de resultaten blijkt dat de omvang van de sterke verontreiniging (>I-waarde) bij het referentie-
scenario (scenario 1 Autonome ontwikkeling) ten opzichte van de situatie in 2010 vrijwel gelijk blijft
(met uitzondering van VOCL in het eerste watervoerende pakket, die stijgt). Bij de lichte verontrei-
niging (>S-waarde) wordt verwacht dat ten opzichte van 2010 het volume verontreinigd grondwater
in bijna alle scenario’s voor bijna alle componenten stijgt. Alleen bij het scenario ‘dynamische loca-
ties’ wordt verwacht dat een daling optreedt (voor aromaten in het eerste watervoerende pakket).
De modelberekeningen laten daarmee zien dat het effect van de sanerende maatregelen op het
volume verontreinigd grondwater naar verwachting minimaal zullen zijn en daarmee geen noe-
menswaardige bijdrage leveren aan het verbeteren van de gemiddelde grondwaterkwaliteit in het
centrumgebied.
Strategische keuze
Zwolle concludeert dat aanvullende sanering van grondwaterpluimen voor gebruik van de onder-
grond in het centrumgebied niet nodig is. Beheermaatregelen moeten zich richten op eventuele
kwetsbare objecten binnen het gebied (bestaande onttrekkingen, WKO systemen).
Saneringsopties 2040 Streefwaarde
0%
25%
50%
75%
100%
huidig 2010 autonoom
2040
spoed
humaan
2040
spoed alle
2040
dynamisch
2040
Scenario's
% watervoerende pakket
verontreinigd
AR WVP1 VOCl WVP1 AR WVP2 VOCl WVP2
Saneringsopties 2040 Interventiewaarde
0%
1%
2%
huidig 2010 autonoom
2040
spoed
humaan
2040
spoed alle
2040
dynamisch
2040
Scenario's
% watervoerende pakket
verontreinigd
AR WVP1 VOCl WVP1 AR WVP2 VOCl WVP2
Pagina 24
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Beheermaatregelen in relatie tot grondwaterkwaliteit buiten het gebied
De kwaliteit van het grondwater binnen Zwolle Centraal voldoet reeds in grote mate aan de criteria
voor gebruik, maar deze zelfde concentraties kunnen nog wel een risico vormen op de gebieds-
grens. De risico’s van het gebiedsgerichte grondwaterbeheer betreffen met name de kans op uit-
stroom van verontreiniging aan de gebiedsgrens en het daarmee in gevaar brengen van (gevoeli-
gere) functies buiten het beheergebied (zie figuur 3.3).
Legenda
Multifunctioneel (behalve drinkwater)
Extensieve landbouw
Drinkwater
Stedelijk gebied
Legenda
Energie
Extensieve landbouw
Drinkwater
Legenda
Multifunctioneel (behalve drinkwater)
Extensieve landbouw
Drinkwater
Stedelijk gebied
Legenda
Energie
Extensieve landbouw
Drinkwater
Figuur 3.3: Functies van de aangrenzende gebieden ondiep (links) en diep (rechts)
Of er risico’s optreden aan de gebiedsgrens is sterk afhankelijk van:
de ligging van (potentiële) bronnen met hoge concentraties ten opzichte van de gebieds-
grens én;
het stofgedrag van de verontreinigingen en verspreidingsgedrag van het grondwater, én;
de activiteiten c.q. dynamiek in dit deel van Zwolle Centraal én;
de functie van het omliggende gebied (buiten Zwolle Centraal) ter hoogte van deze bron-
nen/risicogebieden.
Dit betekent dat er gebieden/gebiedsgrenzen zullen zijn die weinig of niet kritisch zijn en gebieden
die juist wel kritisch zijn. Mogelijke aanvullende sanerings- of beheersactiviteiten hoeven alleen
gericht te zijn op de risicovolle gebieden, dan wel die gebieden van waaruit een risico het meest
logisch zou kunnen ontstaan.
Of actieve ingrepen (bijvoorbeeld grondwaterbeheersing) nodig is hangt af van of nog verdere af-
braak optreedt van verontreiniging in de komende tientallen jaren in het eerste en/of tweede water-
voerende pakket.
Bij voldoende afbraak zal in de komende decennia niet of nauwelijks de gebiedsgrens worden be-
reikt door de verschillende verontreinigingspluimen. Als er al ergens beheersing nodig is dan geldt
dat voor bescherming van specifieke zones in c.q. langs het beheergebied Zwolle Centraal.
Voor risicoreductie zijn er verschillende opties:
beheersen van het grondwater dichtbij de gebiedsgrens van Zwolle Centraal (gebiedsge-
richte aanpak);
actieve aanpak van (hogere concentraties) van de verontreiniging zo dicht mogelijk bij het
sterker verontreinigde pluimgebied zelf (meer gevalgerichte of clustergerichte aanpak in
Zwolle Centraal).
Pagina 25
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Bij de gebiedsgerichte aanpak wordt het grondwater aan c.q. dichtbij de gebiedsgrens beheerst
dan wel in-situ gesaneerd. Het voordeel hiervan is dat dit pas over (zeer) lange tijd noodzakelijk is
en dan alleen in potentie, waardoor kosten op dit moment kunnen worden voorkomen. Een nadeel
is dat de beheersing c.q. sanering indien eenmaal nodig, zeer langdurig in stand moet worden ge-
houden: de aanpak zal zo lang moeten worden voortgezet totdat de laatste resten uit het sterker
verontreinigde pluimgebied de behandelingszone zijn gepasseerd.
Bij de gevalsgerichte of clustergerichte aanpak wordt dichter bij de oorspronkelijke hoge concentra-
ties de verontreiniging aangepakt c.q. beheerst. Voordeel hiervan is dat het volume dat moet wor-
den behandeld of beheerst waarschijnlijk kleiner is en daarmee ook de kosten en duur van de in-
greep korter wordt. Nadeel is echter dat deze optie alleen werkbaar en effectief is zodra er grote
mate van zekerheid is waar de verontreiniging zich bevindt, waar deze vandaan komt en hoe deze
zich gedraagt.
Om inzicht te krijgen in de kosten en de verschillen tussen de gebiedsgerichte en gevalsgerichte
aanpak zijn de kosten voor een beheersing middels schermen (onttrekking/zuivering en insitu bio-
logisch) uitgerekend. Ondanks dat de kosten voor beheersing aan de gebiedsgrens hoger zijn (als
gevolg van de langere tijdsduur en grotere omvang) zijn de kosten toch redelijk vergelijkbaar met
de kosten van op korte termijn op kleinere schaal ingrijpen. Dit komt met name omdat in de ge-
biedsgerichte aanpak maatregelen pas over langere tijd nodig zijn. Ondanks dat dit bedrag lager is,
kan het toch interessant zijn geen activiteit te ondernemen: door in te grijpen wordt geen gebruik
meer gemaakt van de potentie voor afbraak op de stroombaan. Met andere woorden: de kans is
aanwezig dat het opvangen van de verontreiniging niet nodig is.
Strategische keuze
Zwolle kiest vanuit kosteneffectiviteit voor de bescherming van de kritische gebiedsgrenzen door
middel van risicomanagement. De verspreiding naar de grenzen wordt gecontroleerd (gemoni-
toord). Mocht ingrijpen nodig zijn, dan worden beheermaatregelen op de desbetreffende grens ge-
troffen (hoofdstuk 4).
Koppeling WKO en bodemsanering
Het doel van het gebiedsgericht grondwaterbeheer in Zwolle is, vanuit WKO gezien, vooral het
scheppen van voorwaarden waarbinnen maximaal gebruik kan worden gemaakt van de energiepo-
tentie van de ondergrond. Als WKO (kostenneutraal of tegen geringe meerkosten) een bijdrage kan
leveren aan het verontreinigingsvraagstuk dan is dat mooi meegenomen. Vanuit de functies binnen
het gebied (‘Stedelijk gebruik’ en ‘Energie’) is het in principe niet nodig om te komen tot een kwali-
teitsverbetering van het grondwater. De grondwaterkwaliteit voldoet immers over het algemeen aan
de gehanteerde risicogrenswaarden (rekening houdend met aanpak van de spoedlocaties).Wel is
het van belang om te voorkomen dat verontreinigingen zich verspreiden tot buiten het beheersge-
bied en daarmee een bedreiging vormen voor de kwaliteitseisen van de bodemfuncties in de aan-
palende gebieden.
De toepassing van WKO in verontreinigd gebied kan (figuur 3.4), afhankelijk van het doel, op ver-
schillende manieren plaatsvinden. Met als doel WKO een rol te laten spelen in het saneren en/of
beheersen van verontreinigingen komen de meer technische varianten in beeld. Vooral met deze
technische functiecombinatie bestaan nog maar weinig praktijkervaringen en is het daarom op
voorhand moeilijk in te schatten welk effecten optreden bij een grootschalige toepassing. Bij regu-
liere WKO systemen wordt het grondwater uit de onttrekkingsbronnen door de warmtewisselaar
geleid, en zonder verdere beïnvloeding teruggebracht in de bodem via de infiltratiebronnen.
Pagina 26
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Bij WKO met een sanerend effect op de verontreiniging wordt soms gekozen voor behandeling van
het onttrekkingswater, voordat het water weer wordt geïnfiltreerd. Dit kan zijn het zuiveren van wa-
ter in een waterzuiveringsinstallatie of het toevoegen van toeslagstoffen aan het infiltratiewater.
Figuur 3.4: WKO in verontreinigd gebied
Bij keuze voor een van deze opties moet rekening worden gehouden met een toenemend risico
voor verstopping van de WKO bronnen. Wegens gebrek aan praktijkervaring wordt het gebruik
maken van actief sanerende WKO systemen vooralsnog als een te groot risico gezien om op grote
schaal binnen Zwolle te stimuleren.
Grootschalige toepassing van WKO systemen kan eveneens bijdragen aan mogelijk risicoreductie
op de grenzen van het gebied. Door het opmengen van waterstromen ondergronds zal ook een
daling van concentraties als gevolg van verdunning optreden. Eventueel kan bij warme bronnen
van WKO systemen, mits biologische afbraakprocessen daar ter plekke actief zijn, de afbraak licht
worden verhoogd. Opgemerkt wordt dat dit proces alleen van toepassing is in het 2e WVP, ondie-
per worden geen WKO systemen geplaatst in verband met verstoppingsproblemen. Van deze ef-
fecten zou extra gebruik gemaakt kunnen worden door de invloedstralen van systemen te vergro-
ten (vergroten debiet) of door het gericht plaatsen van een WKO systeem op een strategische plek
(net voor een kritische gebiedsgrens).
Met het vergroten van de invloedsstralen wordt dezelfde hoeveelheid energie gewonnen uit een
groter volume water. In het kader van het gebiedsplan is onderzocht wat voor effecten een derge-
lijke aanpassing heeft. Uit de berekeningen blijkt dat dit leidt tot een toename van de energiekosten
met ca. 50% vanwege het extra rond moeten pompen van grondwater. Daarnaast zijn forse extra
investeringen bij aanleg van het systeem benodigd. Om het drukverschil over het systeem niet toe
te laten nemen dient het systeem dubbel zo groot uitgevoerd te worden.
Vanuit een slimme dimensionering kan ook gekozen worden om WKO doubletten niet rechtstreeks
onder de ontwikkeling met energievraag te dimensioneren maar op een locatie die vanuit de men-
ging van de verontreiniging gunstiger is. Wanneer deze voorkeurslocatie zich te ver van de ontwik-
keling bevindt kan de variant als niet economisch/energetisch rendabel worden beschouwd van-
wege hoge leidingkosten en thermische verliezen.
Strategische keuze
Zwolle concludeert dat het faciliteren van grootschalige toepassing van WKO systemen een posi-
tief bijkomend effect kan hebben door menging van verontreinigd grondwater. Het verder actief
gebruik maken van deze systemen is alleen tegen grote meerkosten te bewerkstelligen. Hier wordt
dan ook niet actief op gestuurd.
Pagina 27
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Mogelijkheden op anticiperen in geval van functiewijziging
De mogelijkheid om nu actief te kunnen anticiperen dat in de toekomst mogelijk een verandering
van functie plaatsvindt is afhankelijk van welke functie dit wordt. Zoals eerder in deze paragraaf
aangegeven, is de verwachting dat op dit moment een aanzienlijk deel van de watervoerende pak-
ketten licht verontreinigd is. De komende jaren zal naar verwachting onder invloed van de grond-
waterstroming een verdere ‘vergrijzing’ van de grondwaterkwaliteit optreden.
Het nu al anticiperen op een mogelijk ander gebruik is niet realistisch en ook onlogisch, aangezien
de keuze voor een gebiedsgerichte aanpak inherent met zich meebrengt dat een grootschalige
verontreiniging kan ontstaan, die niet voor elk gebruik meer toepasbaar is. De meest realistische
aanpak is te stellen dat, indien de keuze is gemaakt voor een gebiedsgerichte aanpak voor Zwolle
Centraal – met de daarbij behorende sturing op gewenste c.q. benodigde kwaliteit – bij toekomstig
ander gebruik van het grondwater het water bovengronds op het kwaliteitspeil wordt gebracht dat
nodig is. Het alsnog in de toekomst gaan inzetten van acties om het grondwater in de bodem zelf
op de gewenste kwaliteit te krijgen is onrealistisch en onbetaalbaar. De kosten bestaan in dat geval
dan alleen uit het voorbehandelen van het opgepompte water voor de betreffende gebruiksfunctie.
Deze behandeling bestaat dan uit het verwijderen van – vermoedelijk – lage concentraties aan
verontreiniging
Strategische keuze
Op basis hiervan concludeert de gemeente Zwolle dat het eventueel anticiperen op een toekomsti-
ge functiewijzing van de ondergrond in het centrumgebied vanuit oogpunt van kosteneffectiviteit
geen reden is om tot aanvullende sanering binnen het beheergebied Zwolle Centraal over te gaan.
3.2 Organisatie
De gebiedsgerichte aanpak voor Zwolle Centraal heeft organisatorische implicaties voor gemeente,
provincie en waterschap. Voor de realisatie van de doelstellingen van het Gebiedsbeheerplan moe-
ten drie samenhangende aspecten nader uitgewerkt worden:
Wbb-beheerplan (grondwaterverontreinigingen);
Invulling lokale beleidsvrijheid bodemenergie (bijv. beleidsregels, verordening);
Verordening grondwateronttrekkingen.
In figuur 3.5 zijn de uit te werken aspecten in onderlinge samenhang binnen de kaders van het Ge-
biedsbeheerplan geschetst. De gepresenteerde uitwerking is grotendeels gebaseerd op concepten
van de aangekondigde nieuwe regelgeving (Wbb en AmvB Bodemenergie). Afhankelijk van de de-
finitieve vaststelling van de nieuwe regelgeving kunnen afwijkende eisen zijn opgenomen of kun-
nen bepaalde producten zelfs in het geheel niet meer opgenomen zijn.
Wbb-beheerplan
Voor het in kunnen voeren van een gebiedsgerichte aanpak is het nodig dat in het Gebiedsbeheer-
plan elementen worden opgenomen die in voorlopige beleidsnotities wordt aangeduid als het ‘Wbb-
beheerplan’. Dit plan omvat, kort gezegd, de gebiedsafbakening, de concrete doelstellingen van
het beheer en de beoogde maatregelen om de doelstellingen te bereiken. Deze elementen zijn
verwerkt in onderhavig Gebiedsbeheerplan waarmee dit plan als zodanig het bevoegd gezag Wbb
de gelegenheid geeft zich uit te spreken over de voorgenomen aanpak.
Pagina 28
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Na de instemming van het bevoegd gezag Wbb vormt het plan het kader voor de uitvoering van de
gebiedsgerichte aanpak. Wat het grondwater betreft, komt het Wbb-beheerplan in de plaats van
het reguliere saneringsplan in de zin van de Wbb. Conform de strategische keuzes van Zwolle (pa-
ragraaf 3.1) blijft voor de bron het gewone regime gelden en moeten per saneerder afspraken wor-
den gemaakt over de verdere aanpak.
Wbb-plan (grondwaterverontreinigingen)
Bevoegd gezag
-gebied > 25 ha.
->10-15 ‘gevallen’
Geval (bovengrond
Grondwaterverontreiniging
-Lopende saneringen
-’spoedlocaties’
-nieuwe ‘gevallen’
Buiten GGB-plan (regulier Wbb traject)
Wbb-beheerplan
-raamsaneringsplan (Wbb)
-obv vrijwilligheid
Grondwaterverontreiniging
-Lopende saneringen
-’spoedlocaties’
-nieuwe ‘gevallen’
afkoopregeling
Beleid
-Wet bodembescherming. (Wbb)
-Aanpassing Wbb (gebiedsgericht)
-Visie op de Ondergrond (Zwolle)
-Bodembeleidsplan (Zwolle)
Gevalsgerichte aanpak
Clustergerichte aanpak
Gebiedsgerichte aanpak
Masterplan (bodemenergie
Masterplan /
verordening
Bevoegd gezag
gesloten WKO
Bevoegd gezag
open WKO
Aanwijzen interferentiegebieden
-gesloten systemen vergunningplichtig
Aanwijzen interferentiegebieden
-afstemming open en gesloten systemen
Beleid
-Waterwet
-AmvB Bodemenergie
-Visie op de Ondergrond (Zwolle)
-Bodembeleidsplan (Zwolle)
Verordening grondwateronttrekkingen
Verordening grondwateronttrekkingen
-alle ‘overige’ grondwateronttrekkingen naast WKO
-eisen/wensen tav bestaande/nieuwe gw-onttrekkingen
Beleid
-Waterwet
-Visie op de Ondergrond (Zwolle)
-Bodembeleidsplan (Zwolle)
Bevoegd gezag Waterwet
-Open WKO systemen
-onttrekkingen
>150.000 m3/jaar
-infiltratie?? (PM: uitzoeken)
Bevoegd gezag Waterwet
-Grondwateronttrekkingen
<150.000 m3/jaar
-Lozingsvergunning
(oppervlaktewater)
Bevoegd gezag Waterwet
-Lozingsvergunning
(vuil- hemelwater riool)
Gebiedsplan
Gemeente
Provincie
Waterschap
Beleid
LEGENDAWbb-plan (grondwaterverontreinigingen)
Bevoegd gezag
-gebied > 25 ha.
->10-15 ‘gevallen’
Geval (bovengrond
Grondwaterverontreiniging
-Lopende saneringen
-’spoedlocaties’
-nieuwe ‘gevallen’
Buiten GGB-plan (regulier Wbb traject)
Wbb-beheerplan
-raamsaneringsplan (Wbb)
-obv vrijwilligheid
Grondwaterverontreiniging
-Lopende saneringen
-’spoedlocaties’
-nieuwe ‘gevallen’
afkoopregeling
Beleid
-Wet bodembescherming. (Wbb)
-Aanpassing Wbb (gebiedsgericht)
-Visie op de Ondergrond (Zwolle)
-Bodembeleidsplan (Zwolle)
Gevalsgerichte aanpak
Clustergerichte aanpak
Gebiedsgerichte aanpak
Masterplan (bodemenergie
Masterplan /
verordening
Bevoegd gezag
gesloten WKO
Bevoegd gezag
open WKO
Aanwijzen interferentiegebieden
-gesloten systemen vergunningplichtig
Aanwijzen interferentiegebieden
-afstemming open en gesloten systemen
Beleid
-Waterwet
-AmvB Bodemenergie
-Visie op de Ondergrond (Zwolle)
-Bodembeleidsplan (Zwolle)
Verordening grondwateronttrekkingen
Verordening grondwateronttrekkingen
-alle ‘overige’ grondwateronttrekkingen naast WKO
-eisen/wensen tav bestaande/nieuwe gw-onttrekkingen
Beleid
-Waterwet
-Visie op de Ondergrond (Zwolle)
-Bodembeleidsplan (Zwolle)
Bevoegd gezag Waterwet
-Open WKO systemen
-onttrekkingen
>150.000 m3/jaar
-infiltratie?? (PM: uitzoeken)
Bevoegd gezag Waterwet
-Grondwateronttrekkingen
<150.000 m3/jaar
-Lozingsvergunning
(oppervlaktewater)
Bevoegd gezag Waterwet
-Lozingsvergunning
(vuil- hemelwater riool)
Gebiedsplan
Gemeente
Provincie
Waterschap
Beleid
LEGENDA
Figuur 3.5: Organisatie en afstemming planvormen en procedures
Masterplan bodemenergie
Op het gebied van bodemenergie gaan op organisatorisch niveau met de voorgenomen invoering
van de AmvB bodemenergie een aantal dingen veranderen. Een belangrijke verandering is dat de
gemeente vanaf juli 2013 bevoegd gezag voor gesloten WKO systemen is geworden. Voor deze
systemen geldt een meldingsplicht evenals een set algemene regels. Gebieden waarvan verwacht
wordt dat het (ondergronds) druk gaat worden, kunnen door gemeente en provincie aangewezen
worden als interferentiegebied. Dit geeft hen de mogelijkheid om regie te voeren door het opstellen
van masterplannen en/of beleidsregels. Binnen deze gebieden zijn niet alleen open WKO syste-
men vergunningplichtig maar ook gesloten WKO systemen. Hiermee wordt een instrument aange-
reikt om tot een voor bodemenergie optimale ondergrondse ordening te komen. Masterplannen
hebben geen juridische status. Door het opstellen van beleidsregels (zowel gemeente als provincie
stellen een eigen set beleidsregels op) krijgt het bevoegd gezag wel een instrument met een juridi-
sche status. Als overgegaan wordt tot georganiseerde toepassing van WKO dient dus achtereen-
volgens het betreffende gebied aangewezen te worden als interferentiegebied, dient in een visie
(masterplan) per gebied te worden aangegeven waarop sturing nodig is en zal deze visie moeten
worden vertaald naar beleidsregels.
Pagina 29
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Verordening grondwateronttrekkingen
Vanuit het huidige en toekomstige beleid zijn de taken en bevoegdheden ten aanzien van het
grondwaterbeheer verdeeld over waterschap (kleinschalige grondwateronttrekkingen), gemeente
(omgang met verontreinigingen, gesloten WKO systemen) en provincie (open WKO systemen,
grootschalige onttrekkingen waaronder drinkwater). Vanuit de effectiviteit van het gebiedsgerichte
grondwaterbeheer (met inbegrip van de georganiseerde toepassing van WKO) is het noodzakelijk
deze grondwaterbelangen en –verantwoordelijkheden op elkaar af te stemmen. In samenspraak
met de provincie en het waterschap zal daarom de Verordening grondwateronttrekkingen, de Keur
en bijbehorende beleidsregels aangepast moeten worden. Hiervoor is bestuurlijke samenwerking
vereist tussen gemeente, provincie en waterschap.
Rolverdeling
Vanuit de beschrijving van de drie uit te werken onderdelen voor het gebiedsgerichte grondwater-
beheer volgen drie belangrijke spelers, te weten de gemeente Zwolle, de provincie Overijssel en
het waterschap Groot Salland. Uitgangspunt is dat zij gezamenlijk overeenstemming bereiken over
het GBP, onderliggende visies/masterplannen en verordeningen en deze vervolgens vertalen naar
beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, die de juridische basis vormen voor
het deel van de vergunningverlening waarvoor zij bevoegd gezag zijn. Beleidsregels gelden uitslui-
tend voor het bevoegd gezag dat ze opstelt en niet voor een ander bestuursorgaan. Iedere partij
behoudt daarmee zijn eigen verantwoordelijkheid en draagt zorg voor de organisatorische invulling
die grotendeels zal aansluiten op bestaande organisatiestructuren (zie kader ‘Organisatiestructu-
ren’).
Pagina 30
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Afstemming heeft voorafgaand aan de vaststelling van het GBP plaatsgevonden. Voor zover het de
uitvoeringstaken betreft kunnen er mogelijk nog bestuurlijke arrangementen worden afgesloten,
bijvoorbeeld over het invoeren van een gezamenlijk loket en databeheer/registratie.
Voor de feitelijke uitvoering van het GBP kan een uitvoeringsorganisatie worden opgezet waarin
alle belanghebbende partijen kunnen deelnemen. Daar is op dit moment nog geen sprake van.
Mocht dit op termijn gebeuren dan zal duidelijk aangegeven moeten worden wat de doelstellingen
van deze organisatie zijn en hoe de verdeling van taken en verantwoordelijkheden is geregeld.
3.3 Strategische doelstellingen
In het Gebiedsbeheerplan wordt voor de strategische doelstellingen aangesloten bij het landelijke
beleid:
1. Beschermen van het grondwater en oppervlaktewater buiten het beheergebied;
2. Benutten van de ondergrond voor het gewenste gebruik en benutten van kansen;
3. Verbeteren van de grondwaterkwaliteit binnen het gebied ter plaatse van gebiedsontwikke-
lingen.
Organisatiestructuren
Het gebiedsgerichte grondwaterbeheer in Zwolle is een samenwerking tussen gemeente, provincie en
waterschap. Deze samenwerking kan ingebed worden in de huidige organisatiestructuur.
Gemeente
De organisatiestructuur van de gemeente Zwolle komt voort uit de bestuurlijke ambitie om de burger meer
centraal te stellen. Daarbij is ook rekening gehouden met de verschillende rollen die de gemeente heeft te
vervullen. Belangrijke zaken daar bij zijn: de scheiding tussen beleid en uitvoering/regelhandhaver, het
onderscheid tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, de regiefunctie van de gemeente en de aansturing
van de organisatie. Vanuit het oogpunt van efficiency en kwaliteit kunnen de activiteiten van het Gebieds-
beheerplan worden ondergebracht bij de eenheden die ervaring hebben met de betreffende activiteit en/of
zelfs al bestuurlijk zijn aangewezen voor de uitvoering van deze taken. Zodra het Gebiedsbeheerplan be-
schikt is, zal de uitvoeringsfase intreden, die tot opheffing van het gebiedsgericht grondwaterbeheer loopt.
De gemeente is initiatiefnemer voor het Gebiedsbeheerplan met het college/wethouder als bestuurlijk op-
drachtgever. De eenheid Ontwikkeling (ruimte en economie) is ambtelijk opdrachtgever. Ruimte en eco-
nomie kan de uitvoering van het Gebiedsbeheerplan uitzetten binnen de organisatie. Van belang is daar-
naast het onderscheid tussen Raad en College. De Raad gaat over risico, geld en randvoorwaarden terwijl
het College een meer uitvoeringsgerichte rol heeft waaronder het benoemen van besluiten.
Provincie Overijssel en Waterschap Groot Salland
Ook binnen de provincie en het waterschap zal een nadere taakverdeling plaats moeten vinden met als
uitgangspunt het aansluiten op bestaande rollen, bevoegdheden en structuren. Beiden zullen zich uit moe-
ten spreken over het Gebiedsbeheerplan, besluiten moeten nemen en vervolgens acties binnen de orga-
nisatie uit moeten zetten om het Gebiedsbeheerplan daadwerkelijk verder vorm te kunnen geven en uit-
voeren.
Pagina 31
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Bij de gebiedsaanpak staat de kwaliteit van het grondwater in het gebied in directe relatie tot de
gebruiksfuncties. Bij het beschermen ligt de focus op de kwaliteit van het grondwater aan de ran-
den van het beheergebied en op bijzondere ‘objecten’ binnen het gebied.
Voor het benutten wordt uitgegaan van het optimaal gebruiken van kansen voor de inrichting en
het gebruik van de ondergrond op basis van de aanwezige potenties. Uitgangspunten daarbij zijn
het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit bovengronds en het bevorderen van een duurzaam ge-
bruik van de ondergrond. Het verbeteren is gericht op de kwaliteit van het grondwater binnen het
beheergebied. Het gaat om lange termijn doelen.
Pagina 32
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
4 Uitwerking beschermen
Bij de gebiedsaanpak staat de kwaliteit van het grondwater in het gebied in directe relatie tot de
gebruiksfuncties. Voor de situatie in Zwolle betekent dit dat de grondwaterkwaliteit in het eerste
watervoerende pakket moet voldoen aan de risicogrenswaarden voor ‘Stedelijk gebruik’ en in het
tweede watervoerende pakket aan de risicogrenswaarden voor ‘Energie’. Bij het beschermen ligt
de focus op de kwaliteit van het grondwater aan de randen van het beheer(s)gebied en op bijzon-
dere ‘objecten’ binnen het gebied. Dit laat zich vertalen naar de volgende operationele doelen die
uit worden gewerkt in dit hoofdstuk:
Bescherming gebiedsgrenzen;
Bescherming kwetsbare objecten binnen het gebied.
4.1 Bescherming gebiedsgrenzen
Vanuit een gebiedsgerichte benadering dient voorkomen te worden dat verontreinigingen vanuit
het beheersgebied zich verspreiden tot daarbuiten. Of deze risico’s optreden is afhankelijk van:
de functies rondom Zwolle centraal (en bijbehorende risicogrenswaarden);
de ligging van (potentiële) bronnen (met hoge concentraties) ten opzichte van de gebieds-
grens;
het stofgedrag van de verontreinigingen en het verspreidingsgedrag in het grondwater;
activiteiten c.q. dynamiek in Zwolle Centraal.
Vanuit de vastgestelde gebiedsbegrenzing (hoofdstuk 3) wordt verwacht dat ten aanzien van ver-
spreiding tot buiten het gebied sprake is van enkele kritische gebiedsgrenzen. In figuur 4.1 zijn de-
ze grenzen weergegeven. Kritisch wil zeggen dat op basis van het verspreidingsgedrag van de
(potentiële) verontreinigingen en de stroomafwaarts gelegen functies op termijn een overschrijding
van de risicogrenswaarden op de aangrenzende gebieden niet uitgesloten kan worden. Oftewel, de
kritische gebiedsgrenzen zijn de gebieden waar misschien maatregelen getroffen moeten worden
om verspreidingsrisico’s tegen te gaan. Naar verwachting kunnen deze grenzen pas kritisch wor-
den over een aantal jaren waarbij door tussentijdse effecten sprake kan zijn van afname van risico
(positieve effecten WKO, natuurlijke afbraak, etc.).
Zwarte Water
Eén van de kritische gebiedsgrenzen bevindt zich nabij het Zwarte Water (stroomafwaartse functie
in Bodembeleidsplan is voor het eerste en tweede watervoerende pakket respectievelijk ‘Multifunc-
tioneel (behalve drinkwater)’ en ‘Energie’). Het aandachtsgebied voor grootschalige grondwater-
verontreinigingen reikt hier tot aan de gebiedsbegrenzing. Verwacht wordt echter dat verontreini-
gingen op deze locatie min of meer op hun plaats blijven. Drijvende kracht voor ‘het op de plaats
houden’ vormt de waterscheiding die door het Zwarte Water en de op de Voorst A gelegen (indu-
striële) grondwateronttrekkingen is ontstaan. Met behulp van monitoring zal moeten blijken in hoe-
verre de kritische grens daadwerkelijk kritisch is (hoofdstuk 7).
Drinkwaterwinning het Engelse Werk
Een bijzonder aandachtspunt vormt de drinkwaterwinning het Engelse Werk. Hoewel aanwezige
(grondwater)verontreinigingen niet mochten verplaatsen, vond verspreiding toch plaats en werd de
winning bedreigd door verspreiding van grondwaterverontreinigingen uit het centrumgebied.
Pagina 33
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Om deze dreiging te keren zijn ten zuiden van het NS-emplacement een viertal voormalige winput-
ten als interceptieputten in gebruik genomen en is een deel van het overige puttenveld verplaatst.
Door de verplaatsing van de drinkwaterwinning is de waterscheiding verplaatst in zuidelijke richting
(zie figuur 2.6). Hierdoor stroomt een groot deel van de verontreinigingen vanuit het stedelijk ge-
bied niet meer richting de drinkwaterwinning. Alleen een deel van de pluimzone van de verontreini-
ging van het nabijgelegen NS-emplacement wordt nog met behulp van de interceptieputten afge-
vangen. Verwacht wordt dat de interceptieputten op termijn stopgezet kunnen worden. Aangezien
op de langere termijn zal moeten blijken hoe de grondwaterstroming zich hier precies instelt, blijven
verontreinigingen hier vooralsnog een aandachtspunt en wordt de zuidelijke gebiedsgrens bij het
‘Engelse Werk’ dan ook aangemerkt als een kritische gebiedsgrens (figuur 4.1).
Figuur 4.1: Kritische gebiedsgrenzen
In eerste instantie kan worden volstaan met het monitoren van de verspreiding richting kritische
gebiedsgrenzen. Indien actief ingegrepen moet worden zal dit naar verwachting pas over langere
tijd zijn, waardoor investeringen voor beheer- of saneringsmaatregelen op dit moment voorkomen
kunnen worden.
Overige grenzen
Behalve bij de 2 genoemde kritische grenzen, bereiken modelmatig de (potentiële) verontreinigin-
gen over het algemeen pas gebiedsgrenzen niet of pas over tientallen jaren. Daarnaast is een
eventuele overschrijding van de verspreidingsnorm afhankelijk van de mate waarin biologische af-
braakprocessen optreden en de mate waarin opmenging van waterstromen optreedt (en daarmee
verlaging van concentraties) als gevolg van ondergronds gebruik.
Pagina 34
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Als gevolg van de verwachte WKO systemen zullen de concentraties in het diepere grondwater
van veel verontreinigde gedeelten verder dalen, zodat risico van overschrijding van de gebieds-
grens afneemt en op veel plekken verwaarloosbaar wordt. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat
op de overige grenzen geen overschrijding zal plaatsvinden. Daarnaast geldt dat in het tweede wa-
tervoerende pakket eventuele pluimen die weglopen zich overwegend verplaatsen naar een gebied
met dezelfde functie “energie” en dat derhalve aanvullende beheersing niet meteen noodzakelijk is.
Controle
In het TCB-advies ‘Gebiedsgerichte aanpak grootschalige grondwaterverontreiniging’ wordt voor
uitwerken van de monitoringsstrategie het Guidance document ‘Preventing or limitation of direct en
indirect inputs in groundwater’ genoemd. Een hoofdelement in deze benadering is het vaststellen
van zogenaamde ‘plains of compliance’ en ‘points of compliance (POC)’. Dit zijn afgesproken vlak-
ken of punten in het grondwater waar de mate van verontreiniging in het grondwater aan vooraf
vastgestelde eisen moet voldoen. POC’s worden gebruikt om te bepalen welke concentraties nog
acceptabel zijn en wanneer moet worden ingegrepen. In het guidance document worden de vol-
gende vier POC’s gehanteerd (zie figuur 4.2):
POC 0 = bron;
POC 1 = input van de verontreiniging in het grondwater;
POC 2 = controlepunt stroomafwaarts van POC1 en vóór het bereiken van een receptor;
POC 3 = controlepunt om het effect op de receptor vast te stellen.
Figuur 4.2: Principe monitoringsstrategie
Indien dit wordt vertaald naar de Zwolse situatie dan ligt POC 0 of 1 ter plekke van de hoogste
concentraties in het grondwater, nabij de bron. POC 3 ligt ter plaatse van de kritische gebiedsgren-
zen en POC 2 ligt tussen de potentieel aanwezige grondwaterverontreinigingen en de kritische ge-
biedsgrenzen. POC 0 en 1 horen bij de bronaanpak en worden derhalve door derden bepaald,
waarbij POC 1 niet hoger mag zijn dan de risicogrenswaarde van de functie ter plaatse (tenzij an-
ders overeengekomen met de gebiedsbeheerder). POC 2 en POC 3 betreffen controlepunten voor
het toetsen van de verspreidingsnorm (risicogrenswaarden stroomafwaarts gelegen gebieden).
Hierbij wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande peilbuizen in het gebied (zie ook
hoofdstuk 7).
Pagina 35
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
4.2 Bewaking kwaliteit binnen het gebied
Binnen de gebiedsafbakening van het Gebiedsbeheerplan moet de kwaliteit van het grondwater
voldoen aan de eisen die aan de desbetreffende functie (‘Stedelijk gebruik’ en ‘Energie’) binnen het
Bodembeleidsplan worden gesteld.
Om te beoordelen of de kwaliteit van het grondwater in het beheergebied Zwolle Centraal voldoet
aan de minimaal vereiste kwaliteit voor het beoogde gebruik zijn de aangetoonde concentraties
van negen bekende verontreinigingslocaties (Gasfabrieksterrein Noordereiland, NS-emplacement,
DSM Resins, Perfecta Thorbeckegracht, Schaepman, Taxicentrale Pannekoekendijk, Dellen-
Wuijts, Philips Amefo, Philips Vishay) getoetst aan de risicogrenswaarden voor ‘Stedelijk gebruik’
(1e WVP) en ‘Energie’ (2
e WVP). In tabel 4.1 is een tabel met risicogrenswaarden uit het BBP op-
genomen.
Tabel 4.1: Tabel met functiegerichte risicogrenswaarden (µg/l) uit het BBP
Stoffen ‘Stedelijk gebruik’ ‘Energie’
Benzeen 13.500 200.000
Ethylbenzeen 15.000 15.000
Tolueen 60.000 60.000
Xylenen 20.000 20.000
Naftaleen 3.000 3.000
PER 16.000 16.000
TRI 100.000 100.000
Vinylchloride 900 100.000
CIS 3.300 80.000
Over het algemeen (behoudens bij het gasfabrieksterrein) liggen de gemeten concentraties bene-
den de risicogrenswaarde voor ‘Stedelijk gebruik’ (1e WVP) en ‘Energie’ (2
e WVP). Dichtbij ver-
moedelijke dan wel bekende brongebieden met CKW bestaat er een kans dat het grondwater uit
het eerste watervoerende pakket ter plekke niet voldoet aan de risicogrenswaarden voor ‘Stedelijk
gebruik’. Voor het tweede watervoerende pakket leveren de tot op heden aangetroffen concentra-
ties van zowel de oorspronkelijke verontreinigingen als ook de daaruit gevormde intermediaire pro-
ducten (CIS en VC) met uitzondering van de locatie van de voormalige gasfabriek geen probleem
op bij de functie ‘Energie’.
De huidige kwaliteit van het grondwater in Zwolle Centraal is daarmee in principe op de meeste
plekken toereikend voor het gebruik volgens de toegekende functies. Mogelijk dat rondom niet ge-
saneerde brongebieden nog sterk verhoogde concentraties aan verontreinigingen voorkomen die
niet voldoen aan de gestelde risicogrenswaarden en daarmee het beoogde gebruik belemmeren.
Hier zal aanvullende sanering door probleembezitters moeten plaatsvinden.
Controle kwetsbare objecten
Onder kwetsbare objecten worden objecten verstaan waarvoor een kwalitatieve verslechtering of
beïnvloeding van het grondwater niet wenselijk is. In en rond het centrum van Zwolle zijn diverse
actoren te vinden die reeds gebruik maken van het grondwater, met name WKO installaties, zijn
relevant. Daarnaast zijn er nog een paar industriële onttrekkingen. Deze systemen worden gecon-
troleerd door regelmatig de grondwaterkwaliteit in het systeem te controleren.
Pagina 36
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Mogelijk zijn er plaatselijk gebieden waar sprake is van kwel. Verontreinigd grondwater kan hier
naar de oppervlakte stromen (uitdampingsrisico’s freatisch grondwater) en in open water terecht-
komen (ecologische risico’s). Deze lokale kwelgebieden zijn met name in de oostelijke helft van het
stedelijke gebied te vinden, langs het Almelose kanaal en ter hoogte van bedrijventerrein de Vro-
lijkheid. Na inventarisatie van deze plekken zal in overleg met de waterkwaliteitsbeheerder gerichte
controle moeten plaatsvinden. In de praktijk zal dit met name waterschap Groot Salland zijn. Zij
voeren het beheer over een groot deel van de lokale en regionale waterlopen waaronder het Zwar-
te Water in Zwolle.
4.3 Beheermaatregelen
Het bewaken van de grondwaterkwaliteit op een vastgelegde grens, de POC’s, heeft als doel om
het bedreigde object/gebied te beschermen tegen de mogelijke instroming van verontreinigd
grondwater en de gevolgen daarvan, op zodanige wijze dat een eventuele trendmatige ontwikke-
ling vroegtijdig onderkend wordt, en zo nodig beheermaatregelen tijdig kunnen worden getroffen.
Beheermaatregelen houden in dat actief wordt ingegrepen. De manier waarop en het moment van
de ingreep kan gekozen worden in samenhang met de plaatselijke omstandigheden, eigenschap-
pen van ondergrond en verontreiniging, en het soort object. Voorbeelden van ingrijpen zijn:
1. Geohydrologische beheersmaatregel
Een voorbeeld hiervan is een interceptiebemaling, met zuivering en/of lozing en/of gebruik van
het onttrokken grondwater. Vooral bij instroming van een pluim in het beschermingsgebied van
een (omvangrijke) grondwaterwinning is dit een aantrekkelijke optie. De pluim wordt door het
stromingsveld van de winning geconcentreerd in een steeds kleiner doorstroomd areaal, dat
steeds minder gevoelig wordt voor verstoringen van het stromingsveld.
2. Schermmaatregel
Indien het grensvlak meer uniform doorstroomd wordt in een begrensde watervoerende laag
kan hierin benedenstrooms van de bron(nen) een biologisch scherm worden geactiveerd.
Hierbij worden op / of bovenstrooms van de POC-grens hulpstoffen in het watervoerende pak-
ket gebracht die de biologische afbraak van de aanstromende verontreiniging stimuleren. De
werking van zo’n biologisch actief ‘hekwerk’ wordt gevolgd door monitoring.
3. Gestimuleerde biologische afbraak
De hulpstoffen die biologische afbraak stimuleren kunnen ook verderop bovenstrooms worden
ingebracht, bijvoorbeeld onder / of direct benedenstrooms van de bronlocaties. Omdat de reis-
tijd tussen de bron en de POC (in het algemeen) groot is, kunnen ook minder snel verlopende
afbraakprocessen een voldoende resultaat opleveren. Dezelfde ruime responstijd laat toe om,
zo nodig, de manipulatie van het systeem te intensiveren.
In alle gevallen is het voordelig om gebruik te kunnen maken van een lange tijdsperiode voor het
volgen van de ontwikkelingen, het voorspellen van de betekenis daarvan ter plaatse van de POC,
het zo nodig treffen van beheermaatregelen, het volgen van de resultaten daarvan en het zo nodig
aanpassen van de maatregelen. Dit bepleit een ruime afstand tussen de maatgevende bronlocaties
en een te bewaken POC.
Pagina 37
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Maatregelen gebiedsgrens
Er dient rekening gehouden te worden met de mogelijke inzet van 2 beheermaatregelen:
1. Aanvullende bescherming Engelse Werk. Het uitgangspunt is dat de huidige interceptiemaat-
regelen vanuit de verplichtingen op het NS-terrein gehandhaafd blijven en dus buiten het ge-
biedsplan vallen. Na verplaatsing van de drinkwaterwinning zal de grondwaterstromingsrichting
naar verwachting hier noordelijk gericht worden. Er is rekening gehouden met een aanvullende
maatregel voor de instroom van andere verontreinigingen vanuit het zuidwestelijke gebied;
2. Bescherming noordwest-grens bij het Zwarte Water.
Indien ingegrepen moet worden dient, op basis van een geohydrologische beheersing, per maatre-
gel rekening gehouden te worden met (gekapitaliseerde) kosten van ca. 5 miljoen euro. Na goed-
keuring van het Gebiedsbeheerplan wordt een risico-inventarisatie gemaakt waarin vastgesteld
wordt wat de impact is van deze risico’s en hoe ze beheerst zullen worden.
Beheermaatregelen binnen gebied
Het gebiedsgerichte grondwaterbeheer brengt beheermaatregelen met zich mee ter bescherming
van (potentieel) kwetsbare objecten zoals bestaande WKO’s en industriële onttrekkingen en op-
pervlaktewater. De beheermaatregelen kunnen heel divers zijn. Te denken valt aan:
Aanpassing materiaalgebruik en of een vergoeding voor de zuiveringskosten (onttrekkin-
gen, WKO’s);
Biologisch scherm voor bescherming oppervlaktewater;
Gerichte saneringsmaatregelen om bovenstaande ingrepen te voorkomen.
Na goedkeuring van het Gebiedsbeheerplan zullen met behulp van het voor het monitoringsplan op
te stellen grondwatermodel de kwetsbare objecten beter in beeld gebracht worden. Daarna kan
vastgesteld worden of en zo ja welke maatregelen waar genomen moeten worden. Op dat moment
kan ook vastgesteld worden hoeveel geld hiervoor gereserveerd moet worden. In hoofdstuk 7
wordt hier dieper op ingegaan.
Pagina 38
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
5 Uitwerking benutten
Voor het benutten wordt uitgegaan van het optimaal gebruiken van de kansen voor de inrichting en
het gebruik van de ondergrond op basis van de aanwezige potenties. Uitgangspunten daarbij zijn
het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit bovengronds en het bevorderen van duurzaam gebruik
van de ondergrond. Om tot optimale benutting te komen wordt door middel van regulering de toe-
passing van bodemenergie en grondwateronttrekkingen georganiseerd. Daarnaast kan dit onder-
gronds gebruik een positief effect hebben op de grondwaterkwaliteit. Dit laat zich vertalen naar
operationele doelen die verder uit worden gewerkt in dit hoofdstuk:
Faciliteren en organiseren bodemenergie (gesloten en open systemen);
CO2 reductie;
Faciliteren en organiseren stedelijk watergebruik.
5.1 Zonering/Ordening
Om maximaal ruimte te bieden aan de gewenste functies, zonder dat zij een negatieve invloed op
elkaar uitoefenen, wordt een zonering/ruimtelijke ordening van de ondergrond gedefinieerd. De
achterliggende gedachte bij deze ruimtelijke ordening is dat binnen het gebied niet langer meer
wordt gekeken naar het optimum voor de aanpak van individuele grondwateraspecten maar naar
een optimum voor het geheel aan relevante grondwateraspecten in het gebied. Specifiek voor
Zwolle Centraal betekent dit de mogelijkheid om overal WKO toe te passen en zoveel mogelijk een
uniformering van richtlijnen ten aanzien van het overige grondwatergebruik. Door een georgani-
seerde toepassing van bodemenergie (zowel gesloten als open systemen) kan de ondergrond
hiervoor optimaal benut worden. Daarmee kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de
Zwolse klimaatdoelstellingen.
Om negatieve beïnvloeding en interferentie tussen verschillende soorten van gebruik te voorkomen
en effectenstudies en beoordelingsprocedures zo eenvoudig mogelijk te houden wordt de volgende
zonering vastgelegd (zie figuur 5.1):
Stedelijke grondwateronttrekkingen zijn alleen toegestaan tot 20 m-mv (conform functie
‘Stedelijk gebruik’ BBP);
Nieuwe industriële onttrekkingen worden in principe niet meer toegestaan tenzij zelf maat-
regelen worden getroffen om de kwaliteit geschikt te maken voor het beoogde gebruik en
er geen belemmering wordt gevormd voor de WKO systemen;
Gesloten WKO systemen zijn toegestaan in de zone tot 40 m-mv;
Open WKO systemen zijn toegestaan in de zone van 40 tot ca. 90 m-mv (scheidende
laag).
De keuze voor een verticale zonering van de energiesystemen heeft een aantal redenen namelijk:
De open WKO systemen die reeds aanwezig zijn in beheergebied Zwolle Centraal bevin-
den zich allemaal in het diepe grondwaterpakket (>40 m-mv) omdat WKO vanwege redox-
condities, gestuwde lagen, etc. ondieper niet (goed) mogelijk is;
Door de verticale zonering is de kans op interferentie tussen de energiesystemen en ste-
delijk gebruik weggenomen;
De uitvoering is voor Zwolle (die vanaf juli 2013 verantwoordelijk is voor de behandeling
van meldingen en de vergunningaanvragen voor de gesloten systemen) eenvoudiger te
toetsen;
Pagina 39
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Door open WKO systemen dieper te plaatsen, zullen er minder effecten op het freatisch
grondwaterpeil optreden.
Figuur 5.1: Verticale zonering energiesystemen en stedelijk gebruik
Hiermee is interferentie tussen kleinschalige/tijdelijke (stedelijke) grondwateronttrekkingen, geslo-
ten systemen en open systemen voorkomen. De horizontale positionering wordt in het kader van
de vergunningverlening beoordeeld. Hoewel theoretisch gezien niet uitgesloten wordt dat er nog
enige thermische interferentie van open systemen met gesloten systemen kan plaatsvinden, wordt
dit effect als verwaarloosbaar en daarmee niet relevant ingeschat.
Deze zonering gaat uit van drie type grondwatergebruikers: open- en gesloten WKO systemen en
kleinschalige/tijdelijke grondwateronttrekkingen (waaronder bouwputbemalingen). Vanuit het huidi-
ge gebruik dient daarnaast nog rekening te worden gehouden met bestaande grootschalige (indu-
striële) grondwateronttrekkingen.
Afstemming bovengrond
Open en gesloten bodemenergiesystemen beïnvloeden niet alleen elkaar, maar hebben ook een
onderlinge beïnvloeding met andere activiteiten in de onder- en bovengrond. WKO krijgt vooral aan
het maaiveld in verstedelijkt gebied te maken met een toenemende concurrentie om de fysieke
ruimte, nu en richting de toekomst. Dit speelt bij de kwaliteit en inrichting van de leefomgeving aan
het oppervlak, funderingen, tunnels, parkeergarages, kabels en leidingen, maar ook bij in de bo-
dem aanwezige aardkundige en archeologische waarden. Vooral bij de (grootschalige) toepassing
van open WKO systemen geldt beïnvloeding van de grondwaterstand als een belangrijk aan-
dachtspunt.
Op voldoende diepte dimensioneren (in het onderste deel van het tweede watervoerende pakket)
vermindert sterk het risico op ongewenste effecten daarboven. Binnen een masterplan/op te stellen
beleidsregels kan op dergelijke aspecten gestuurd worden en kan ook in relatie tot de (verwachte)
verontreinigingssituatie tot een optimale ordening worden gekomen.
90
50
20
0
Open WKO (Provincie)
Bron bemaling (Waterschap)
Gesloten systemen (Gemeente)
Stedelijk gebruik
Energie
40
grens Sallandpakket
Pagina 40
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
5.2 Gesloten systemen
Door aanwijzing van het beheergebied van het Gebiedsbeheerplan als interferentiegebied voor
bodemenergie worden gesloten systemen binnen dit gebied vergunningplichtig. In de praktijk be-
treft deze vergunning de kleine individuele systemen voor woningen. Ook combinaties van dergelij-
ke kleine individuele systemen horen daartoe. Voor de gesloten systemen geldt een korte vergun-
ningprocedure omdat de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO) dit voorschrijft.
Gemeentelijke verordening
In een nog op te stellen gemeentelijke verordening gesloten systemen wordt dit verder juridisch
uitgewerkt waarbij tevens de relatie wordt vastgelegd met het Gebiedsbeheerplan en de raakvlak-
ken met andere beleidsvelden (bouwvergunning, Wet milieubeheer, Klimaat en Energie, Archeolo-
gie). In samenhang met de verordening worden beleidsregels opgesteld voor vergunningverlening.
Gesloten systemen moeten voldoen aan de algemene regels uit de AmvB bodemenergie, waarin
voorwaarden gesteld worden ten aanzien van:
Maximale retourtemperatuur;
Energiebalans;
Reductie uitstoot CO2 en NOx;
Vloeistof in gesloten systemen;
Effectenstudie;
Interferentie;
Buitengebruikstelling.
In de verordening worden specifiek een aantal aanvullende voorwaarden gesteld:
Niet dieper dan 40 m-mv;
Jaarlijks dient een opgave van het warmte- en koudegebruik gegeven te worden.
Aandachtspunten verontreinigingen
Vanuit de aanwezigheid van verontreinigingen gelden specifieke aandachtspunten bij de plaatsing
van gesloten systemen die ondermeer in Handleiding BOEG staan beschreven (NVOE, april 2010).
Toepassing van gesloten WKO systemen wordt meestal niet gehinderd door de aanwezigheid van
mobiele verontreinigingen, omdat er geen direct contact is tussen het kou-
de/warmtetransportmiddel en het grondwater. Wel moet bij de aanleg worden opgelet dat geen
ongewenste blootstelling aan verontreinigende stoffen plaatsvindt en dat een adequate verwerking
van eventueel vrijkomende (verontreinigde) grond plaatsvindt. De ondergrondse leidingen kunnen
wel in contact komen met verontreinigingen en daardoor worden aangetast. De mate van aantas-
ting is daarbij sterk afhankelijk van concentraties aan verontreinigde stoffen. Aangezien slechts een
beperkt deel van de Zwolse ondergrond naar verwachting sterk verontreinigd is (>I-waarde) wordt
verwacht dat dit aandachtspunt in de praktijk beperkt zal zijn.
Pagina 41
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
5.3 Open systemen
Aangezien binnen Zwolle Centraal van veel ontwikkelingen de ruimtelijke planvorming niet ver ge-
noeg gevorderd is, kan er nog geen uitgewerkt masterplan voor het hele gebied opgesteld worden
binnen dit GBP. De gemeente Zwolle heeft al wel een eerste inventarisatie van de
(on)mogelijkheden van open WKO systemen binnen het plangebied A28-zone uitgevoerd (22 sep-
tember 2009). Dit heeft geresulteerd in een plankaart (figuur 5.2), waarbij per deelgebied aangege-
ven wordt of en hoe alle voorziene WKO systemen het beste gerealiseerd kunnen worden. Deze
informatie dient als vertrekpunt voor toekomstige ontwerpplannen en vergunningaanvragen.
Figuur 5.2: Plankaart A28-zone
Een thermische energiebalans vormt vaak een vergunningtechnische voorwaarde voor de toepas-
sing van open WKO systemen. Deze energiebalans houdt in dat jaarrond gezien netto geen ener-
gie aan de ondergrond onttrokken of toegevoegd mag worden. Een energiebalans voorkomt een
netto opwarming of afkoeling van de ondergrond en is daarmee ook van belang voor het thermisch
rendement van het systeem. Omdat veelal sprake is van een grotere warmte- dan koudevraag (bij
woningen) of juist een grotere koude- dan warmtevraag (bij kantoren) moeten vaak aanvullende
maatregelen worden genomen (warmte of koude regeneratie). Waar op projectniveau sprake kan
zijn van een energieonbalans, kan op gebiedsniveau (met meerdere projecten) sprake zijn van een
balans mits dit onderling natuurlijk afgestemd kan worden. Een georganiseerde toepassing van
WKO, bijvoorbeeld door het opstellen van een masterplan, kan deze afstemming mogelijk maken.
Masterplannen interferentiegebieden
Binnen het beheergebied wordt voor (her)ontwikkelingsgebieden met een grote warmte- en koude-
vraag het opstellen van een masterplan verplicht gesteld. Welk criterium daarbij wordt aangehou-
den, maakt onderdeel uit van de vervolgacties van dit Gebiedsbeheerplan. Zonder masterplan
wordt binnen die gebieden geen vergunning verleend. In onderling overleg tussen provincie en
gemeente wordt vastgesteld voor welke gebieden een masterplan moet worden opgesteld.
Pagina 42
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
De masterplannen kunnen ontwikkeld worden wanneer de ruimtelijke planvorming ver genoeg ge-
vorderd is, namelijk zodra er inzicht is in de aantallen en typen gebouwen en de locaties daarvan
binnen de ontwikkelingslocatie. In figuur 5.3 zijn de gebieden aangegeven waarvoor in ieder geval
een masterplan opgesteld moet worden (rood), waarschijnlijk een masterplan opgesteld moet wor-
den (oranje) en naar verwachting geen masterplan opgesteld hoeft te worden (groen). Dit betreft
een inschatting op basis van de huidige kennis ten aanzien van de te verwachten dynamiek.
Figuur 5.3: Gebieden waarvoor masterplannen opgesteld moeten worden
Provinciale verordening
In een nog op te stellen provinciale verordening open systemen wordt dit verder juridisch uitge-
werkt waarbij tevens de generieke relatie wordt vastgelegd met het GBP. In samenhang met de
verordening worden gebiedsspecifieke beleidsregels opgesteld voor vergunningverlening. In de
verordening/beleidsregels wordt aangegeven aan welke voorwaarden een masterplan moet vol-
doen. In het masterplan wordt in ieder geval een ruimtelijke verdeling van de WKO systemen vast-
gelegd. Hierbij dient de ondergrond verdeeld te worden in gebieden waar bronnen geplaatst kun-
nen worden. In deze verdeling dient tevens aangegeven te worden waar koude en warme bronnen
geplaatst kunnen worden en waar dat niet kan of niet optimaal is. De verdeling van de ondergrond
voor WKO’s is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:
de verschillende WKO systemen in het gebied mogen elkaar niet negatief beïnvloeden
(thermisch en hydraulisch);
systemen moeten per deelgebied onafhankelijk kunnen worden gerealiseerd;
bronnen voor systemen moeten redelijk vrij kunnen worden geplaatst;
de dimensionering dient te worden afgestemd op de (verwachte) verontreinigingssituatie.
Pagina 43
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Uitwerking per deelgebied
De ruimtelijke verdeling van het masterplan wordt gebaseerd op het verwachtte ontwikkelingstra-
ject binnen het gebied. De WKO zonering sluit daarom aan bij de verschillende deelgebieden. Bin-
nen ieder deelgebied dienen zowel warme als koude bronnen geplaatst te kunnen worden. Ofte-
wel, ieder deelgebied heeft een deel van een warme zone en een deel van een koude zone. Ver-
dere detaillering op basis van de locaties van individuele gebouwen is hierbij niet mogelijk. Dit om-
dat de precieze plaatsing van de gebouwen vaak nog niet bekend is. Verder is een belangrijk uit-
gangspunt dat de zonering loodrecht op de richting van de grondwaterstroming staat. Dit leidt tot
kleinere thermische verliezen in de ondergrond.
Voor de effecten en het rendement van de verschillende WKO-systemen is de eindfase (als alle
deelplannen zijn gerealiseerd) maatgevend: in deze fase zijn de hydrologische effecten het grootst
en treedt de meeste thermische interferentie op.
Vrijheid bij plaatsing bronnen
Omdat de bebouwing binnen de deelgebieden voor de meeste deelgebieden vaak nog niet is ont-
worpen, is het belangrijk dat het masterplan de ruimte laat voor de plaatsing van de bronnen. Voor
de berekening van de thermische rendementen dient wel een aanname gedaan te worden voor de
plaatsing van de bronnen. Deze plaatsing dient dus als indicatief te worden beschouwd.
Vergunningverlening
Buiten de gebieden waarvoor masterplannen opgesteld moeten worden, inclusief een eventuele
bufferzone daaromheen, kunnen individuele systemen getoetst worden aan de regels zoals opge-
nomen in de AmvB Bodemenergie. Deze hebben o.a. betrekking op de volgende aspecten:
Maximale retourtemperatuur;
Reductie uitstoot CO2 en NOx;
Energiebalans;
Effectenstudie (grondwaterstand, stijghoogte, zetting, archeologie, groen, fundering);
Interferentie;
Buitengebruikstelling.
Systemen binnen masterplangebieden worden daarnaast getoetst aan het desbetreffende master-
plan. Alle nieuwe WKO systemen worden verplicht om jaarlijks de kwaliteit van het grondwater in
het systeem te bepalen en deze gegevens aan het bevoegd gezag te melden. Daarnaast dient
jaarlijks een opgave van het warmte- en koudegebruik gegeven te worden.
Materiaalkeuze in relatie tot verontreinigingssituatie
Net als bij gesloten WKO systemen gelden ook bij open WKO systemen aandachtspunten ten aan-
zien van materiaalgebruik en biedt ‘Handleiding BOEG’ aanknopingspunten. Het filtermateriaal
voor de onttrekkingsbronnen en infiltratiebronnen van open WKO systemen (waar geen verontrei-
niging aanwezig is) bestaat in de regel uit PVC. Veelgebruikte materialen voor de terreinleidingen
zijn PVC en PE. PVC is minder goed bestand tegen oplosmiddelen zoals VOCl. Ook zijn PE, en in
mindere mate PVC, gevoelig voor minerale oliën als benzine en diesel.
Als een WKO systeem fysiek in aanraking komt met een bodemverontreiniging bestaat het risico
dat de verontreiniging een negatieve invloed heeft op de levensduur van het filtermateriaal. Zeker
als de aangebrachte WKO leidingen zak- en/of drijflagen doorkruisen. Vooral de filterspleten kun-
nen gevoelig zijn voor hoge concentraties verontreiniging.
Pagina 44
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Om deze reden is het van belang te weten wat de invloed is van de in het grondwater aanwezige
verontreiniging op het geprefereerde materiaal voor het leidingwerk en de WKO bronnen. Voor de
materiaalkeuze in relatie tot grondwaterverontreiniging met VOCl en BTEX zijn de volgende facto-
ren van belang:
vooraf aanwezige concentraties van verontreinigende stoffen;
nivelleren van verontreinigingsconcentraties in de watervoerende laag waaruit WKO wordt
gewonnen;
effect van stilstaand versus stromend verontreinigd grondwater.
Net als bij gesloten WKO systemen geldt ook hier dat naar verwachting de concentraties aan ver-
ontreinigde stoffen in de Zwolse ondergrond slechts op enkele plaatsen (te) hoog zullen zijn
(I>waarde).
5.4 Kleinschalige/tijdelijke grondwateronttrekkingen
Vanuit de functie ‘Stedelijk gebruik’ kan bij met name ontwikkelingen sprake zijn van de noodzaak
voor een (kleinschalige en/of tijdelijke) grondwateronttrekking ten behoeve van bijvoorbeeld een
bronbemaling (en waarvan het waterschap op grond van de Waterwet over het algemeen bevoegd
gezag zal zijn). Binnen de zonering kunnen deze onttrekkingen plaatsvinden in het traject 0-20 m-
mv. Dit traject bevindt zich boven de zone waar open en gesloten WKO systemen worden toege-
staan. Dit is een bewuste keuze. Hiermee wordt zoveel mogelijk organisatorische rompslomp voor-
komen als gevolg van te maken afwegingen met betrekking tot andere (permanente) onttrekkingen
waaronder WKO. Om de organisatorische rompslomp verder te beperken worden binnen het ge-
biedsgericht grondwaterbeheer zoveel mogelijk de knelpunten als gevolg van de aanwezigheid van
verontreinigingen weggenomen door ondermeer toe te staan dat verontreinigingen zich als gevolg
van de onttrekking mogen verspreiden.
Veel van de kleinschalige en vaak tijdelijke grondwateronttrekkingen zijn gekoppeld aan het ge-
bruik van de eerste meters beneden maaiveld. Deze invloeden zijn zeer lokaal, evenals de thema’s
die hier kunnen spelen (bijvoorbeeld archeologie, kabels en leidingen, bebouwing, fundering, etc.).
Binnen het Gebiedsbeheerplan wordt daarom bewust voor gekozen om geen uniforme bepalingen
voor dit type grondwateronttrekkingen uit te werken. Conform de huidige systematiek dient per ont-
trekking een afweging te worden gemaakt of effecten op de omgeving al dan niet acceptabel zijn.
In Zwolle Centraal is archeologie bijvoorbeeld een specifiek aandachtspunt (figuur 5.4). Door ver-
laging van de grondwaterstand kunnen aanwezige archeologische waarden met een organische
samenstelling worden aangetast door blootstelling aan lucht.
Infiltratie
Bij bronneringen en onttrekkingen kan grondwater vrijkomen. Dit grondwater kan verontreinigd zijn
en mag normaliter niet zomaar worden geloosd. Vanuit de functie ‘stedelijk gebruik’ (BBP) mag
(verontreinigd) grondwater in principe binnen hetzelfde gebied worden ge(her)infiltreerd. Voor-
waarde is wel dat de kwaliteit in overeenstemming is met nader vastgestelde voorwaarden. Dit
houdt in dat grondwater van een kwaliteit die past bij activiteiten in de ondergrond in het kader van
het GBP niet hoeft te worden verwijderd, op basis van kwaliteit weer mag worden teruggebracht in
de bodem. Dit laat onverlet dat er andere praktische redenen kunnen zijn waardoor (her)infiltratie
ongewenst of onmogelijk is. Verdere uitgangspunten hiervoor, met name eventuele risico’s en infil-
tratie in relatie tot (al dan niet kritische) gebiedsgrenzen, dienen als vervolgactie van dit Gebieds-
beheerplan uit te worden gewerkt.
Pagina 45
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Figuur 5.4: Archeologische verwachtingenkaart
Pagina 46
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
6 Uitwerking verbeteren
Het verbeteren is gericht op de kwaliteit van het grondwater binnen het beheergebied. Het gaat om
lange termijn doelen. Het waarborgen van de volksgezondheid is prioriteit voor de gemeente.
Daarnaast streeft de gemeente ernaar een goede bodemkwaliteit te behouden. Op plaatsen waar
de bodem verontreinigd is, wil de gemeente de kwaliteit verbeteren in samenhang met ingrepen in
de bodem die plaatsvinden in het kader van stedelijke ontwikkeling, herstructurering, beheer, on-
derhoud en dergelijke. Hierbij zijn de functies die de bodem heeft leidend. Tegelijkertijd wil de ge-
meente de proceduretijd en administratieve lasten waar mogelijk terugbrengen om allerlei maat-
schappelijke ontwikkelingen in de bodem zoveel mogelijk de ruimte te geven. Dit laat zich vertalen
naar operationele doelen die verder uit worden gewerkt in dit hoofdstuk:
Stimuleren gebiedsgerichte bodemsanering;
Faciliteren maatsschappelijke ontwikkelingen.
6.1 Ontkoppeling brongebied en verontreinigd grondwater
De gebiedsgerichte aanpak is beperkt tot het grondwater en richt zich niet op de sanering van de
verontreinigingen in de bovenlaag van de bodem die zich boven het gebied bevindt (bovenste 1,5
meter). Daarbij gaat het om de bron of kern van de verontreiniging die zich verspreidt naar en in
het grondwater. Op de sanering van verontreinigingen in de bovenlaag van de bodem blijven de
reguliere regels van de Wet bodembescherming onverkort van toepassing.
Het feit dat het ‘gebied’ wordt gevormd door een bepaald bodemvolume, laat onverlet dat ook op
maaiveldniveau een zekere afbakening moet worden gemaakt, zij het dat deze van andere aard is.
Binnen deze afbakening bevinden zich degenen wier verontreinigingsbron heeft geleid tot het ont-
staan van een pluim in het grondwater. Dit zijn degenen die, althans indien hun geval van veront-
reiniging ernstig en spoedeisend is, kunnen participeren in de gebiedsgerichte aanpak.
Voor deelname aan het Gebiedsbeheerplan worden voor de aanpak van bron en pluim de volgen-
de uitgangspunten geformuleerd voor de ondergrond (dieper dan 1,5 m-mv):
De probleembezitter blijft verantwoordelijk voor de sanering van de ondergrond in relatie
tot functies in de bovengrond en aan maaiveld. Uitdampingsrisico’s, verspreiding van puur
product en dergelijke zullen dan ook weggenomen moeten worden;
De probleembezitter blijft verantwoordelijk voor het functioneel saneren van de onder-
grond, oftewel minimaal terugsaneren tot beneden de risicogrenswaarde voor stedelijk ge-
bruik (tot 20 m-mv) en bodemenergie (20 tot 90 m-mv).
In figuur 6.1 is de ontkoppeling van verantwoordelijkheden ten aanzien van de bron en pluim en
boven- en ondergrond binnen het Gebiedsbeheerplan gevisualiseerd. Voor stoffen waarvoor geen
risicogrenswaarde is vastgesteld wordt in principe de streefwaarde als verspreidingsnorm op de
gebiedsgrens gehanteerd. Een en ander definitief in overleg te bepalen met het bevoegd gezag.
Indien nodig/wenselijk kunnen voor relevante stoffen later risicogrenswaarden vastgesteld worden.
Pagina 47
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Figuur 6.1: Ontkoppeling verantwoordelijkheden brongebied en verontreinigd grondwater
De ontkoppeling van brongebied en verontreinigd grondwater neemt echter niet weg dat in bepaal-
de omstandigheden verantwoordelijke partijen voor de aanpak van bronlocaties de mogelijkheid
hebben om de betreffende sanering, of delen ervan, bij de gebiedsaanpak voor het verontreinigd
grondwater onder te brengen. Dit zal dan privaatrechtelijk in de op te stellen overeenkomst tussen
de gebiedsbeheerder en de betreffende partij worden geregeld. In publiekrechtelijke zin kan de
overdracht van verantwoordelijkheden worden geregeld door wijziging van de tenaamstelling van
eventueel al verleende beschikkingen, danwel door een nieuwe saneringsbeschikking direct op
naam te stellen van de gebiedsbeheerder. De vaststelling van de aard en omvang, inclusief de be-
paling van de risico’s van de verontreinigingen gebeurt in principe voor de hele verontreinigingssi-
tuatie en wel zodanig dat daarmee een beschikking ernst en spoed kan worden verleend. Het on-
derzoek naar de grondwaterverontreiniging kan daarbij in eerste instantie beperkt blijven en/of
worden ingepast in het onderzoek naar de algemene gebiedskwaliteit.
6.2 Aanpak brongebied
In het centrumgebied zijn een groot aantal ruimtelijke ontwikkelingen voorzien (hoofdstuk 2). De
verontreinigingssituatie kan bij voortzetting van de huidige aanpak leiden tot vertraging en zelfs
stagnatie van de ruimtelijke ontwikkelingen in de stad. Voor projectontwikkelaars vormt sanering
een complex bedrijfsmatig risico, waardoor verontreinigde locaties vaak niet of pas veel later wor-
den ontwikkeld.
Bovengrond 1,5 m-mv
20 m-mv
90 m-mv
STEDELIJK GEBRUIK
ENERGIE
I I
II
III IV
VI
< risicogrenswaarde (rg-waarde) functie stedelijk gebruik wegnemen risico’s bovengrondse functie en aan maaiveld wegnemen risico’s bovengrondse functie en aan maaiveld
< risicogrenswaarde (rg-waarde) functie energie < streefwaarde (s-waarde)
< streefwaarde (s-waarde)
I II III IV V V
Ondergrond V
rg-waarde
rg-waarde
s-waarde
s-waarde
Pagina 48
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Door ontkoppeling van bron en verontreinigd grondwater wordt de herontwikkeling van verontrei-
nigde locaties voor de projectontwikkelaar aantrekkelijker gemaakt. De ontwikkelaar blijft weliswaar
verantwoordelijk voor de bronaanpak, maar kan de aanpak van het grondwater overdragen aan de
gebiedsbeheerder. Doordat de bronaanpak voor de ontwikkelaar eenvoudiger wordt gemaakt zal
het aantal bronsaneringen naar verwachting toenemen.
Uitgangspunten
De uitgangspunten voor de bronaanpak bestaan uit het wegnemen van risico’s voor het beoogde
gebruik en een afdoende regeling van beheer van restverontreiniging (individueel of door afspraak
met gebiedsbeheerder). Om locaties geschikt te maken voor de beoogde herontwikkeling en/of
risico’s voor mens, plant en/of dier weg te nemen, zal de aanpak veelal bestaan uit het wegnemen
van verontreinigingkernen en/of het aanbrengen van een leeflaag, die in geval van uitdampingsrisi-
co’s wordt gecombineerd met een dampwerende voorziening (bijvoorbeeld een folie). Bij aanleg
van een ondergrondse parkeergarage wordt dieper ontgraven waardoor ‘vanzelf’ vervuiling wordt
weggenomen. Met het gebiedsgericht grondwaterbeheer wordt de aanpak van de bron eenvoudi-
ger gemaakt, waardoor het aantal bronsaneringen zal toenemen.
Rol initiatiefnemers
Bovengrondse initiatiefnemers (veroorzakers, eigenaars, projectontwikkelaars) blijven verantwoor-
delijk om maatregelen te treffen ten aanzien van de bovengrond en bronnen van grondwaterveront-
reiniging. Deze bronaanpak wordt vanuit het bevoegd gezag getoetst vanuit het oogpunt van vei-
ligheid (functiegerichte kwaliteit). De uitgangspunten voor de bronaanpak bestaan uit:
Het wegnemen van risico’s voor mens, plant en/of dier;
Bij ontwikkelingen: het geschikt maken van de locatie voor het beoogde gebruik (aanpak
bovengrond);
Het geschikt maken van de locatie voor het gebruik ondergrond. Dit laatste betekent dat in
het grondwater (nabij de bron) de concentraties moeten bij een afkoopovereenkomst vol-
doen aan de gestelde risicogrenswaarden. Indien er geen sprake is van een afkoopover-
eenkomst zal deze moeten voldoen aan de regulieren normering uit de wet Bodembe-
scherming.
Eventueel verdergaande bronverwijdering wordt aan de initiatiefnemer overgelaten. Deze kan om
technische (minder beheer, nazorg), economische (verhandelbaarheid locatie), communicatieve
(risicoperceptie, verkoop woningen) redenen besluiten om meer te doen dan vanuit het Gebieds-
beheerplan noodzakelijk wordt geacht.
Rol bevoegd gezag
Het bevoegd gezag ziet er op toe dat initiatiefnemers bij bronsaneringen functiegericht saneren.
Daarbij ziet het bevoegd gezag er op toe dat de verantwoordelijkheid voor achterblijvende veront-
reiniging geadresseerd wordt, hetzij door de initiatiefnemer zelf (op gevalsbasis), hetzij door de
overdracht van resterende inspanningen aan de gebiedbeheerder (afkoop).
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het technisch onmogelijk of niet kosteneffectief is om tot
het functiegerichte niveau te saneren. Dit is aanvaardbaar indien wordt voorzien in voldoende zorg
voor het beheer van restverontreiniging (monitoring, risicobeheersing, etc.). Meer nalevering bete-
kent ook meer inspanning en risico voor de gebiedsbeheerder. Voor zover de initiatiefnemer niet
zelf, op gevalsbasis, voorziet in de nazorg zal het bevoegd gezag er op toezien dat in dit verband
goede afspraken zijn gemaakt tussen initiatiefnemer en gebiedsbeheerder. Het, tegen vergoeding
en op basis van een overeenkomst, overdoen van het beheer van de achtergebleven verontreini-
ging wordt gezien als volwaardige maatregel.
Pagina 49
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
6.3 Deelname
In het algemeen zal het de gebiedsbeheerder een aanbod tot participatie doen, of een verzoek tot
participatie in overweging nemen, indien het gaat om een geval van verontreiniging dat ernstig en
spoedeisend is. Het betreft dan een eigenaar die verplicht kan worden of verplicht is om de bodem
te saneren, en die dus in het bijzonder interesse kan hebben voor overdracht van een deel van die
verantwoordelijkheid. Bovendien gaat het juist in die gevallen om een verontreiniging met een hoog
verspreidingsrisico. Daarbij gaat het om historische gevallen van verontreiniging (ontstaan vóór 1
januari 1987).
De gevolgen van een gebiedsgerichte aanpak van het verontreinigd grondwater zijn voor de pro-
bleemhebber veelal positief. De onzekerheden over de aanpak van de bron en pluim worden sterk
gereduceerd. Door de overdracht van verantwoordelijkheid voor de grondwaterverontreiniging kan
een probleemhebber een betrouwbare inschatting maken van de kosten van de sanering en de
risico’s die hij loopt. De inschatting is dat, gelet op deze voordelen, het merendeel van de pro-
bleemhebbers aan de gebiedsgerichte aanpak wil meedoen.
‘Nieuwe’ verontreinigingsgevallen
Voor nieuwe gevallen van verontreiniging (van na 1 januari 1987) blijft de zorgplicht van de Wbb
van toepassing. Echter, door de aanwezige omvangrijke en complexe verontreinigingssituatie van
het grondwater kan het geven van invulling aan de herstelplicht op grote praktische bezwaren stui-
ten en/of tot niet realistische oplossingen leiden. Dit zal vooral het geval zijn voor reeds geruime tijd
in de bodem aanwezige ‘nieuwe’ verontreinigingen. Voor dergelijke bijzondere situaties wordt de
mogelijkheid opengelaten om ze toch te laten meelopen met de gebiedsaanpak van het verontrei-
nigde grondwater. Indien een dergelijke situatie zich voordoet, dan zullen met de veroorzaker apar-
te afspraken moeten worden gemaakt over de realisatie van het ‘hersteldoel’. De voor het gebied
vastgestelde aanpak van het verontreinigde grondwater geldt daarbij als vertrekpunt. Dergelijke
afspraken kunnen niet worden gemaakt voor de bronlocaties van nieuwe verontreinigingen en
evenmin voor toekomstige gevallen van verontreiniging. Laatst genoemde verontreinigingen zullen
onverwijld moeten worden aangepakt.
Sanering met bestaande nazorgverplichtingen
Reeds gesaneerde verontreinigingen waarvoor nazorgverplichtingen gelden, kunnen een vervolg
krijgen binnen het regime van de gebiedsaanpak van verontreinigd grondwater. Nazorgplichtigen
worden dus ook in de gelegenheid gesteld om aan de gebiedsgerichte aanpak van verontreinigd
grondwater deel te nemen.
Langlopende bestaande saneringen
Voor verontreinigingen, waarvoor een (langlopende) sanering reeds in uitvoering is op het moment
dat het gebiedsbeheer voor het verontreinigde grondwater wordt ingesteld, geldt dat de aanpak
ervan kan worden ondergebracht bij de gebiedsaanpak verontreinigd grondwater. Dit geldt ook
voor verontreinigingen waarvoor de sanering nog niet is gestart, maar waar wel al een beschikking
‘ernst en spoed’ is afgegeven.
6.4 Bodemonderzoek en saneringsplannen
Pagina 50
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Om deel te kunnen nemen aan de gebiedsgerichte aanpak is een scheiding in de aanpak van bo-
ven- en ondergrond noodzakelijk. Als deze scheiding wordt toegepast zal er sprake van moeten
zijn dat de bovengrond/ het brongebied wordt aangepakt.
Dit zal moeten worden vastgelegd middels een saneringsplan met goedkeuring van het bevoegd
gezag. Het koppelen van de aanpak van de bovengrond aan de afkoop van de ondergrond is
noodzakelijk om niet achteraf met verassingen geconfronteerd te worden. Dit betekent dat bij een
saneringplan voor de bovengrond tegelijk een overeenkomst moet worden afgesloten voor de aan-
pak van de ondergrond. Andersom geldt dit ook, bij afkoop van de ondergrond zal tegelijkertijd een
saneringsplan voor de bovengrond moeten zijn ingediend en goedgekeurd.
Bij deelname aan Gebiedsbeheerplan
Ook bij een gebiedsaanpak gebeurt de sanering van het brongebied geheel conform de gevalsbe-
nadering van de Wbb. Een beschikking ‘ernst en spoed’ is nodig voor elke verontreinigingssituatie.
Ook indien vooraf zekerheid bestaat over deelname aan het gebiedsbeheer voor verontreinigd
grondwater door de saneringsplichtige. Dit om duidelijkheid te krijgen of aan de criteria voor deel-
name wordt voldaan en voor de saneringsplichtige om enige basis te hebben voor de bepaling van
zijn strategie voor het vervolg. Het onderzoek naar de verontreinigingssituatie van het grondwater
kan daarbij beperkt blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor het nemen van een besluit door
het bevoegde gezag voor de bovengrond. Uitgangspunt is dat een beperkt/ bestaand onderzoek
van het grondwater hiervoor voldoende is.
De gewenste mate van afperking zal in de praktijk vooral worden bepaald door de omvang van de
voorgenomen ondergrondse activiteiten en de ligging van het geval ten opzichte van de (kritische)
gebiedsgrenzen. In het saneringsplan wordt aangegeven hoe er functioneel gesaneerd wordt en
welke grondwaterverontreiniging overgaat naar het Gebiedsbeheerplan.
Zonder deelname aan Gebiedsbeheerplan
Voor gevallen van verontreiniging die niet in het plan zijn opgenomen, blijft de eigenaar formeel
volledig verantwoordelijk. In geval van een spoedeisend geval van verontreiniging kan hij dus –
door middel van een saneringsbevel – worden verplicht tot sanering van zijn gehele geval, inclusief
de pluim in het grondwater. Indien het een bedrijfsterrein betreft, is de eigenaar daartoe van
rechtswege verplicht.
In een dergelijk geval zal de saneringsplichtige bij het uit te voeren onderzoek ook het diepere
grondwater (de pluim) moeten betrekken. Het onderzoek naar de verontreinigingssituatie van het
grondwater zal in die situaties concreter moeten zijn en is daardoor complex als gevolg van de
naar verwachting aanwezige andere verontreinigingen. Het zal daardoor deels gebaseerd moeten
worden op expert guesses. In de beschikking ‘ernst en spoed’ kunnen dan ‘voorwaarden’ worden
opgenomen over de aanpak van de bronlocatie en die van de pluim rekening houdend met de spe-
cifieke situatie en de ingestelde gebiedsgerichte aanpak van verontreinigd grondwater.
6.5 Afkoopsom
De omvang van de afkoopsom is in hoge mate afhankelijk van het belang van de deelnemers aan
het gebiedsbeheer met een onderscheid naar belanghebbenden vanuit de nieuwe inrichting en het
toekomstig gebruik en die vanuit de saneringsverplichtingen. Bij deelname aan gebiedsbeheer zul-
len aan de overdracht van verantwoordelijkheden voor de sanering door de saneringsplichtige aan
de gebiedsbeheerder financiële consequenties worden verbonden, in de vorm van een afkoopsom.
Dit zal worden geregeld in een (privaatrechtelijke) overeenkomst.
Pagina 51
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Is een passende overeenkomst gesloten, dan zal het bevoegd gezag Wbb formeel publiekrechtelij-
ke vrijwaring geven van de verplichtingen uit de Wbb inzake het beheer, de sanering en de nazorg
van het grondwater, inclusief uitsluiting van wettelijke procedures die gelden voor de betreffende
verontreiniging. Al deze vrijwaringen zullen worden betrokken bij de vaststelling van de afkoopsom.
Dit geldt ook voor de eventueel te maken afspraken over de sanering van de bronlocatie of delen
ervan indien dit ook wordt overgedragen. De mogelijkheid bestaat ook dat de gebiedsbeheerder de
privaatrechtelijke aansprakelijkheid voor potentiële claims overneemt van de betrokkene. Ook dit
zal bij de vaststelling van de afkoopsom worden meegenomen. Lopende claims zullen in het alge-
meen niet worden overgenomen.
Afkoop volgt op het besef bij een probleemhebber dat meedoen loont. Het voordeel van meedoen,
vermeden saneringskosten en uit handen genomen beheerskosten, vormt alleen een drijfveer als
het (duurdere) alternatief geloofwaardig is. Een vervolgens gevraagde bijdrage aan collectief be-
heer moet in verhouding staan tot de (hypothetische) besparing. Probleemhebbers ervaren ‘rede-
lijkheid’, ‘haalbaarheid’ en ‘voordeel’ van eenzelfde financiële bijdrage uiteenlopend. Redelijkheid in
samenhang met het besef van veroorzaking, noodzaak tot actie etc. Haalbaarheid in termen van
het kunnen ophoesten van een bedrag (marginaal bedrijf versus ontwikkelaar van toplocatie).
Voordeel in termen van het alternatief (zou ik überhaupt iets moeten) of economische kansen (ver-
handelbaarheid locatie, ontwikkelingsperspectief). Er kunnen daarom geen absolute uitkomsten
vooraf worden vastgesteld.
Maatwerk
De gemeente Zwolle stelt dan ook geen generieke afkoopregeling op. Mede gezien het overzien-
bare aantal locaties dat naar verwachting mee gaat doen in de loop der tijd zal per locatie door
middel van maatwerk de afkoopsom vastgesteld worden.
De afkoopsom zal worden bepaald naar rato van verantwoordelijkheid. De uiteindelijke afkoopsom
zal bestaan uit een percentage over de geschatte saneringskosten, afhankelijk van de volgende
factoren:
Moment van verwerving (hoe ouder, hoe hoger de bijdrage);
Afstand t.o.v. de (horizontale en/of verticale) grens (hoe dichter bij de grens, hoe hoger de
bijdrage);
Het belang van de gemeente t.a.v. bijvoorbeeld duurzaamheid.
6.6 Publiekrechtelijke vrijwaring
In de Wbb is geen verplichting opgenomen voor eigenaren om te participeren in de gebiedsgerich-
te aanpak dan wel daaraan een financiële bijdrage te leveren. De aangepaste Wbb behelst wel een
belangrijke stimulans om te participeren in de gebiedsgerichte aanpak. Wie participeert, krijgt de
gelegenheid om zijn verantwoordelijkheid voor de verontreiniging in het grondwater over te dragen
aan de gebiedsbeheerder. Hij behoeft wel zorg te dragen voor de sanering van de bron in de bo-
vengrond. In het kader van de overdracht van de pluim zullen omtrent de aanpak van de bron af-
spraken worden gemaakt. Hierdoor drukt de verontreiniging van het grondwater niet langer op het
perceel. Bovendien kan de betrokken eigenaar door deze aanpak in zijn totaliteit goedkoper uit zijn.
Met de opname van de betrokken verontreiniging in het vastgestelde plan gaat de verantwoorde-
lijkheid voor de sanering ervan van rechtswege over naar de gebiedsbeheerder. Opname kan zo-
Pagina 52
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
wel geschieden bij de voorbereiding van het plan als na vaststelling van het plan. In het eerste ge-
val gaat de verantwoordelijkheid over zodra het plan is vastgesteld en onherroepelijk is geworden.
In het tweede geval gaat de verantwoordelijkheid over zodra de betrokken wijziging van het plan
onherroepelijk is geworden.
Overeenkomst
Aan de opname van een verontreiniging in het plan zal een overeenkomst met de betrokken eige-
naar (van het perceel waar de bron van de pluim gelegen is) vooraf gaan. Immers pas als een der-
gelijke overeenkomst is afgesloten, zullen B&W bereid zijn om de tot het geval van verontreiniging
behorende verontreinigingspluim in het grondwater op te nemen in het beheerplan en om aldus de
verantwoordelijkheid voor de sanering van die verontreiniging over te nemen.
Van een dergelijke overeenkomst zal ook een financieel arrangement deel uitmaken, inhoudend
dat de betrokkene een bijdrage levert in de kosten die B&W voor de sanering zullen maken.
Met de overname van de (publiekrechtelijke) verantwoordelijkheid voor de sanering van de veront-
reiniging is niet tevens de civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de gevolgen van die verontreini-
ging overgenomen. Het staat het bevoegd gezag in principe vrij om ook die aansprakelijkheid ge-
heel of gedeeltelijk over te nemen. Het civielrecht biedt daar de mogelijkheid toe. In voorkomende
gevallen dient dit nader uitgewerkt te worden.
Pagina 53
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
7 Monitoring
Het Gebiedsbeheerplan heeft als doel om de bijdrage van de ondergrond aan de duurzame ont-
wikkeling van Zwolle te maximaliseren. Conform het Bodembeleidsplan (zie kader ‘Gebiedsbe-
heerplan’ in paragraaf 1.1) moet dan ook inzicht worden gegeven in de prestaties van het plan,
zowel wat betreft de bodemsanering als de bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van Zwolle. In
het verlengde van het Gebiedsbeheerplan Zwolle Centraal dient daarom een monitoringsprogram-
ma uit te worden gewerkt. In dit hoofdstuk staan de hoofdlijnen hiervan centraal.
7.1 Monitoring operationele doelen
Het gebiedsgerichte grondwaterbeheer voert verder dan de omgang met grondwaterverontreinigin-
gen alleen. Het monitoringsprogramma dient daarom een integraal karakter te krijgen waaruit de
resultaten van het gebiedsgericht grondwaterbeheer over de hele linie blijken: verlaging van de
CO2-uitstoot, prestaties en kosten van de bodemsanering, gerealiseerde ontwikkelingen, etc. Voor
de monitoring van deze thema’s kan grotendeels worden aangesloten bij bestaande inventarisa-
ties. In het kader van Waterwet vergunningen wordt bijvoorbeeld al op de werking van WKO sys-
temen gemonitoord en wordt bijgehouden welke tijdelijke onttrekkingen plaatsvinden en wat het
debiet van het rondgepompte grondwater is. In onderling overleg zal de monitoring verder ingevuld
moeten worden. In tabel 7.1 is hiertoe een aanzet gegeven. Bij de monitoring wordt niet alleen het
voortschrijdend inzicht betrokken, zoals opgedaan binnen het Gebiedsbeheerplan, maar ook ken-
nis en inzichten uit landelijke programma’s, zoals bijvoorbeeld het onderzoeksprogramma ‘Meer
met bodemenergie’, waarin de gemeente Zwolle één van de participanten is geweest.
Tabel 7.1: Meten voortgang
Doelstelling Meten voortgang
Bewaking gebiedsgrenzen en kwali-
teit binnen gebied
Op basis van monitoringsprogramma en aangeleverde analysege-
gevens nieuwe WKO systemen
Stimulering bodemenergie Op basis van registratie aantal open en gesloten systemen
CO2-reductie Op basis van verplichte jaarrapportages bij vergunningverlening
WKO systemen
Voortgang bodemsaneringsoperatie Aantal gesaneerde locaties en deelname aan GBP
Evaluatie en bijsturing
Met regelmaat zal een voortgangsoverleg plaatsvinden tussen de initiatiefnemer (gemeente Zwol-
le) en de bevoegde gezagen (Wbb, Waterwet, AmvB bodemenergie) over de uitvoering van het
GBP. De initiatiefnemer dient in beginsel de eerste 15 jaar eenmaal per drie jaar een voortgangs-
rapportage in bij de bevoegde gezagen. Daarin wordt aangegeven hoe de voortgang van de maat-
regelen in het beheergebied is en wat de effecten daarvan zijn op het beheer en de benutting van
het grondwater in het beheergebied. Indien blijkt dat de gestelde ambities en doelstelling niet haal-
baar zijn, vindt overleg plaats tussen de initiatiefnemer en de bevoegde gezagen over bijstelling
van de maatregelen en/of de ambities en de doelstellingen en/of over het bijstellen van de maatre-
gelen. Naar verwachting wordt na 15 jaar de frequentie van de voortgangsrapportage terugge-
bracht naar eens per vijf jaar.
Pagina 54
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
7.2 Monitoringsplan grondwaterverontreinigingen
Voor het kunnen beschikken van onderhavig Gebiedsbeheerplan als zijnde een ‘Wbb-beheerplan’
dient aanvullend dieper op de monitoringstrategie van het verontreinigd grondwater in te worden
gegaan. Het bewaken van de grondwaterkwaliteit (gehalte, stofvracht) op een vastgelegde grens,
de POC’s, heeft als doel het bedreigde object/gebied te beschermen. Zodanig dat een eventuele
trendmatige ontwikkeling vroegtijdig onderkend wordt, en zo nodig beheermaatregelen tijdig kun-
nen worden getroffen. Het ontwerp van het monitoringsnetwerk, de actiewaarden en responsmaat-
regelen worden gebaseerd op inzichten in de grondwaterstroming en stofgedrag. Vaak kan met
globale inzichten in het gedrag van het systeem worden volstaan: het gaat om gedrag op macro-
schaal, de responstijd van het systeem is traag. Nauwkeuriger onderzoek en modellering worden
noodzakelijk op het moment dat er daadwerkelijke risico’s dreigen (bij POC’s) en maatregelen /
ingrepen overwogen moeten worden. Gezien de trage systeemrespons kan vaak gewerkt worden
met een beperkt aantal waarnemingen in de tijd, voor een beperkt aantal (gids)parameters.
Systeemkennis
Monitoring houdt meer in dan bemonstering van peilbuizen en het daarmee volgen van verontreini-
gingen in het grondwatersysteem. De monitoring wordt ook gebruikt om processen die in de on-
dergrond optreden (positief dan wel negatief) te volgen en zodoende noodzakelijke systeemkennis
op te bouwen. Deze kennis kan ertoe leiden dat de monitoringsinspanning op termijn kan worden
geoptimaliseerd of geminimaliseerd, wat een kostenbesparing kan betekenen. Op basis van kennis
van de ondergrond en geohydrologie, stofgedrag en natuurlijke (chemische en biologische) pro-
cessen kunnen stoftransport en concentratieverloop worden voorspeld. Met dit inzicht kunnen het
monitoringsnetwerk en -intensiteit, optimaal worden bepaald. Het systematisch verzamelen en ver-
beteren van deze inzichten maakt deel uit van het gebiedsbeheer. Desgewenst worden daartoe
modellen ontwikkeld of wordt de potentie voor natuurlijke afbraak onderzocht.
Monitoringsplan
De strategie, werkwijze en actiewaarden worden vastgelegd in een monitoringsplan. Het monito-
ringsplan heeft een drietal functies:
1. het signaleren van afwijkingen bij de POC’s die (kunnen) leiden tot beheermaatregelen;
2. het periodiek rapporteren op basis van de relevante wet- en regelgeving (onder andere Wbb,
KRW /GWR);
3. het steeds up to date houden van het verontreinigingsbeeld en verspreidingsgedrag, ook ter
informatie van derden.
Na vaststelling van het Gebiedsbeheerplan zal door de gebiedsbeheerder een monitoringsplan
opgesteld worden. Dit monitoringsplan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan het bevoegd gezag
Wbb. De resultaten van de monitoring worden aan het bevoegd gezag gerapporteerd. Het monito-
ringsplan wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig bijgesteld op basis van de situatie van dat
moment en de ervaring van de voorgaande periode.
Inventarisatie peilbuizen
Bij de inrichting van het monitoringsnetwerk zal zo veel mogelijk gebruik gemaakt worden van be-
staande peilbuizen en bemonstering van WKO-systemen. Voordat een monitoringsplan opgesteld
kan worden zal dan ook eerst een inventarisatie van beschikbare peilbuizen moeten plaatsvinden.
Op basis van de inventarisatie kan vervolgens bepaald worden waar het netwerk uitgebreid moet
worden met nieuw te plaatsen peilbuizen. Naar verwachting zullen in ieder geval op de kritische
gebiedsgrenzen peilbuizen bijgeplaatst moeten worden.
Pagina 55
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Aangezien de verontreiniging de grens bij het Engelse Werk al heeft bereikt is hier direct sprake
van POC3 meetpunten. Voor het Engelse Werk is een deel van de meetpunten al aanwezig, een
deel zal bijgeplaatst moeten worden (ca. 5 stuks). Voor de monitoring van de kritische grens ter
hoogte van het Zwarte Water zullen in eerste instantie een drietal POC3 meetpunten geplaatst
moeten worden. Voor de rest van het gebied wordt het verspreidingspatroon gecontroleerd met
bestaande peilbuizen en door middel van kwaliteitsgegevens die beschikbaar komen van nieuwe
open WKO systemen.
Grondwatermodel
Om een goed monitoringsplan op te kunnen stellen en in de tijd bij te kunnen sturen is het van be-
lang om te weten hoe de verontreinigingen zich in de toekomst zullen verspreiden. Hiervoor is een
goed inzicht in de grondwaterstromingsrichting en snelheid benodigd. Door het opzetten van een
grondwatermodel voor het hele gebied kan dit inzicht verkregen worden en kan op basis van infor-
matie die gedurende het beheer binnenkomt het model verder verfijnd en verbeterd worden. Hier-
door ontstaat een steeds accurater beeld waardoor naar verwachting steeds meer op modelvoor-
spellingen vertrouwd kan worden. Op termijn kan daadoor de monitoringsinspanning teruggebracht
worden.
Pagina 56
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
8 Financiën en communicatie
Vanuit de inhoudelijke uitwerking van het gebiedsgerichte grondwaterbeheer (hoofdstukken 4 t/m
6) vloeien aandachtspunten ten aanzien van financiën, communicatie en evaluatie voort. Deze
aandachtspunten richten zich vooral op de organisatie van het gebiedsgerichte beheer. Het beheer
brengt kosten met zich mee die gefinancierd moeten worden uit de baten van deelnemende partij-
en. Vanwege de omvang van het gebied, de vele thema’s die er spelen en daarmee de veelheid
aan actoren die (in)direct te maken hebben met het toekomstige beheer, vormt communicatie een
belangrijk thema. Aandachtspunten voor deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk benoemd. Ze
geven de betrokken actoren bij het gebiedsgerichte grondwaterbeheer van Zwolle Centraal, met de
gemeente Zwolle in het bijzonder, nader inzicht in de uit te werken vervolgacties.
8.1 Financiële aspecten
Kosten
Voor een eerste inschatting van de gebiedsgerichte beheerkosten wordt gebruik gemaakt van een
eenvoudig kostenmodel dat is opgesteld in de ‘Handreiking II gebiedsgericht beheer van verontrei-
nigd grondwater’ (SKB, oktober 2007) en weergegeven in tabel 8.1. Het model is geijkt op een aan-
tal gebieden in Nederland waarvoor gegevens beschikbaar waren.
Tabel 8.1: Kostenmodel beheerkosten basispakket gebiedsgericht grondwaterbeheer
Activiteit Kans Stuks* Prijs per eenheid (€) Frequentie Kosten (€)
Aanleg peilbuis elke 10 jaar 1 2 2.500 0,1 500
Monitoren per jaar incl. analyses 1 4 150 1 600
Rapporteren 1 1 100 1 100
Maatregelen 0,25 1 50.000 0,1 1.250
Kosten per 100 m. per jaar 2.450
Kosten per m. per jaar 25
* Stuks: aantal eenheden per 100 meter lengte gebiedsbegrenzing
Onder beheerkosten worden in het model verstaan de totale uitvoeringskosten van het beheer dus
inclusief planvorming, monitoring en zonodig maatregelen, directievoering en toezicht. De kosten
van bronsaneringen worden in deze beschouwing niet aangemerkt als beheerkosten, deze moeten
separaat gefinancierd worden, in principe door de probleemhebber of in het kader van ontwikke-
ling. Het model geeft een goede eerste indicatie van de minimale beheerkosten, dat wil zeggen van
de kosten die zeker gemaakt zullen worden bij een basisvorm van grondwaterbeheer voor het ge-
hele gebied. De kosten van ambtelijk beheer (apparaatskosten) zijn hierbij niet inbegrepen. Een
structurele inspanning van 0,25 à 0,5 fte per jaar en voor een beheersgebied van 80 hectare (ha)
(gemiddelde omvang) betekent een kostenpost van €300 - 600 per 100 meter begrenzing per jaar.
Dit is een additioneel bedrag van 10 à 20% ten opzichte van de geraamde beheerkosten volgens
tabel 8.1.
Toepassing van dit kostenmodel op het beheergebied Zwolle Centraal geeft een eerste kostenin-
schatting zoals weergegeven in tabel 8.2. Aangezien het beheergebied vele malen groter is dan 80
ha wordt voor de apparaatskosten uitgegaan van een additioneel bedrag van ca. 30% van de ge-
raamde beheerkosten.
Pagina 57
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Tabel 8.2: Inschatting kosten gebiedsgericht grondwaterbeheer Zwolle Centraal
Onderdeel Kosten (€)
Beheerkosten per jaar (omtrek ca. 15.000 meter) 375.000
Apparaatskosten per jaar (opslag ca. 30%) 125.000
Totaal per jaar 500.000
Netto Contante Waarde voor 100 jaar (kapitalisatiefactor 25) 12.500.000
Fallbackmaatregelen zijn niet in het kostenoverzicht meegenomen. Door monitoring zal tijdig blij-
ken of deze maatregelen noodzakelijk zijn, zodat dan dekking gevonden kan worden. Vooralsnog
moet worst case rekening gehouden met kosten zoals weergegeven in tabel 8.3. Na goedkeuring
door college en raad wordt een risico-inventarisatie gemaakt, waarin vastgesteld wordt wat de im-
pact is van deze risico’s en hoe ze beheerst zullen worden.
Tabel 8.3: Inschatting fallbackmaatregelen op kritische gebiedsgrens
Onderdeel Kosten (€)
Grens Engelse werk (150.000 euro/jaar, kapitalisatiefactor 25) 3.750.000
Grens aan noordwest zijde (150.000 euro/jaar, kapitalisatiefactor 25) 3.750.000
Netto Contante Waarde voor 100 jaar (kapitalisatiefactor 25) 7.500.000
Uitvoeringstaak gesloten WKO systemen
De gemeente is vanaf juli 2013 bevoegd gezag voor vergunningen en meldingen voor gesloten
WKO systemen (AmvB bodemenergie). Deze nieuwe taak voor gemeenten brengt kosten met zich
mee. Voor de dekking van de kosten van de nieuwe gemeentelijke taak met betrekking tot vergun-
ningverlening is een legesheffing mogelijk. Voor de dekking van taken met betrekking tot meldin-
gen, handhaving en toezicht is dit niet mogelijk en zal dus op een andere wijze dekking moeten
worden gevonden door de gemeenten. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu zal hiervoor in
ieder geval geen middelen beschikbaar stellen. In het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhouding
(tussen Rijk, VNG en IPO) zal dit geregeld moeten worden. Invulling hiervan zal gemeentebreed
moeten gebeuren en is dan ook niet direct gekoppeld aan het financieel beheer van het Gebieds-
beheerplan.
Uitvoeringstaak Waterwet
Valt onder de reguliere werkzaamheden van provincie en waterschap. Uitgangspunt is dat dit door
beide partijen zelf financieel afgedekt wordt.
Baten
Voor de gebiedsaanpak voor verontreinigd grondwater gelden in principe dezelfde mogelijkheden
als voor de gevalsaanpak. Mogelijkheden om een beroep te doen op een tegemoetkoming in de
kosten voor de aanpak zijn onder andere:
De Bedrijvenregeling;
Subsidies;
Cofinanciering;
Bijdragen vanuit ISV en financiële arrangementen met het ministerie van IenM.
De eventuele tegemoetkoming in kosten is echter van diverse factoren afhankelijk. Daarnaast zal
sprake zijn van een inbreng aan financiële middelen door de deelnemers aan het GBP.
Pagina 58
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Door het Expertisecentrum van de gemeente Zwolle is een eerste inschatting gemaakt van locaties
die mee zullen doen aan het gebiedsplan en wat de gemiddelde bijdrage zou kunnen zijn (zie tabel
8.4).
Tabel 8.4: Inschatting afkoopsommen
Type Aantal Gemiddelde bijdrage (€) Totaal (€)
Onderzoekslocaties 17 25.000 425.000
Spoed Wbb 5 40.000 200.000
Saneringsplicht 3 - 125.000
Vrijwillig* 10 - 1.158.000
Bedrijvenregeling 113 - 1.080.000
Subtotaal 50 2.988.000
Gasfabriek** 1 - 2.700.000
Totaal 5.688.000
* Herontwikkeling
** Incl. afkoop saneringopgave diep grondwater
Fondsvorming
Van belang is slechts dat de betrokken overheid die bereid is de gebiedsgerichte aanpak op zich te
nemen, voldoende middelen weet te genereren om de afspraken die zijn gemaakt ter zake van de
afkoop van de bodemverontreiniging en het overnemen van de saneringsverplichting te realiseren.
Fondsvorming kan daarvoor een positief instrument zijn. Betaalde afkoopsommen worden daarom
in een fonds of voorziening gestort.
Staatssteun en de afkoopregeling
Indien de Gemeente Zwolle de kostenbesparingen door gebiedsgerichte sanering (deels) ten goe-
de laat komen aan saneringsplichtige organisaties kan de discussie ontstaan dat dit verkapte
‘Staatssteun’ betreft. Immers, waarom hoeft een schildersbedrijf binnen het beheergebied niet
meer de volledige saneringskosten te betalen, terwijl een schildersbedrijf in Berkum deze wel be-
taalt?
Europees beleid biedt hiervoor aanknopingspunten. De Europese Commissie heeft vastgesteld in
welke mate en in welke omstandigheden zij steunmaatregelen toestaat die (decentrale) overheden
ontwerpen ter bescherming van het milieu en ter bevordering van duurzame ontwikkeling
(communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming - 2008/C 82/1, van kracht
vanaf 2 april 2008). Milieusteun moet, tenzij de maatregel aan de voorwaarden voor vrijstelling vol-
doet, vooraf worden gemeld bij de Commissie. Als aan de voorwaarden van de richtsnoeren wordt
voldaan, staat de Commissie de steun in vrijwel alle gevallen toe. Het toegestane steunbedrag is
gebaseerd op de extra investeringskosten die nodig zijn om het niveau van milieubescherming te
bereiken, en niet op de volledige investeringskosten.
Strikt formeel kan gemeente Zwolle de afkoopregeling alleen insteken volgens het ‘niet meer dan
anders’-principe. Er zijn echter uitzonderingsregels, vooral als de steun is gericht op het behalen
van doelstellingen die het algemeen economisch belang dienen en voor milieubescherming. Ook
kan de discussie worden gevoerd over de stelling dat ‘niet meer dan anders’ bij gebiedsgerichte
sanering betekent: de kosten voor gebiedsgericht saneren. Daarbij wordt de bovengrond, daar
waard nodig, wel door de probleemhebbers gesaneerd, dit valt immers niet standaard in de ge-
biedsgerichte aanpak.
Pagina 59
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Voorafgaand aan de oprichting van een fonds ten behoeve van de gebiedsgerichte aanpak (af-
koopregeling) dient een toets plaats te vinden van de mogelijkheden tot uitzondering op het verbod
op Staatssteun, de wijze waarop verrekening plaats kan vinden (bv. korting of subsidieregeling). Dit
door toetsing aan de richtsnoeren en de minimis-regel die staatssteun tot bepaalde drempelwaar-
den toestaat tbv milieudoelstellingen. Deze toets stelt mogelijk randvoorwaarden aan de afkoopre-
geling en geeft daarmee richting aan de wijze waarop het fonds kan worden ingericht.
8.2 Communicatie
Om draagvlak te creëren voor het in te stellen gebiedsbeheer in de zone Zwolle Centraal en om
bereidheid te krijgen bij partijen om actief deel te nemen in het gebiedsbeheer, is een goed door-
dachte communicatiestrategie van belang. Hier vroegtijdig en in ruime mate in investeren zal zich
in de loop van het proces uitbetalen. De gemeente stelt een communicatieplan op waarin in ieder
geval de onderstaande aspecten aan bod zullen komen.
Voorlichting en publiciteit
Dit is een essentieel onderdeel van de gebiedsgerichte aanpak omdat vele actoren in het gebied
waarschijnlijk liever zouden zien dat de bronnen en pluimen snel worden verwijderd. Een goede
communicatiestrategie is dan essentieel om duidelijk te maken dat de gekozen gebiedsgerichte
strategie vanuit verschillende invalshoeken ook een verantwoord alternatief is en niet alleen voor
de gemeente Zwolle maar ook voor de actoren zelf kansen biedt.
De vaststelling en eventuele wijzingen van het Gebiedsbeheerplan volgt de in afdeling 3.4 van de
Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure. Het ontwerp wordt ter visie gelegd met de mo-
gelijkheid bezwaar en beroep aan te tekenen. Basis informatievoorziening van belanghebbenden
vindt plaats tijdens de ter visie ligging van het ontwerp- en definitieve besluit inzake het Gebieds-
beheerplan. Belanghebbenden worden op het ter inzage liggen van de stukken geattendeerd via
advertenties in een huis-aan-huis weekblad. Daarnaast geeft de gemeente Zwolle voor het infor-
meren van belanghebbenden, zoals bewoners, bedrijven en projectontwikkelaars voorlichting.
Voor een goed gebiedsgericht beheer is het van belang dat toekomstige eigenaren en gebruikers
goed op de hoogte zijn van de beheermaatregelen. Hierbij dient ook helder te zijn welke handelin-
gen wel en niet zijn toegestaan. Dit betekent dat een goede informatievoorziening van belang is.
Hiervoor zal specifiek voorlichtingsmateriaal worden gemaakt, waaruit de werking van het beheer
naar voren komt.
De gemeente Zwolle inventariseert of er behoefte is aan verdere informatievoorziening, bijvoor-
beeld in de vorm van voorlichtingsbijeenkomsten, nieuwsbrieven of via internet. Ook tijdens het
beheer bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid tot het stellen van vragen e.d. bij een
‘helpdesk’. De gemeente is te alle tijde beschikbaar als eerste aanspreekpunt.
Een belangrijk aandachtspunt bij de voorlichting vormt dat bewoners, bedrijven en projectontwikke-
laars goed geïnformeerd zullen worden over eventuele risico’s van de bodemverontreiniging. Bin-
nen het beheersgebied zullen naar verwachting ook ‘illegale’ onttrekkingen aanwezig zijn. Dergelij-
ke onttrekkingen kunnen risico’s vergroten omdat de onttrekker onbekend is met het feit dat veront-
reinigd grondwater aanwezig is en/of binnen het gebied wordt verspreidt.
Pagina 60
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Risicocommunicatie
Risicocommunicatie is pro-actieve communicatie met burgers over milieu- en veiligheidsrisico’s.
Het omvat: de risico’s waaraan burgers zijn blootgesteld en de maatregelen die zijn of worden ge-
troffen om de betreffende risico’s te controleren. Van belang om te beseffen is het bestaan van een
perceptieprobleem: op wat deskundigen gevaarlijk vinden reageren burgers vaak laconiek en om-
gekeerd.
Hier goed mee om gaan betekent dat je niet uitsluitend communiceert over wat objectief gezien
gevaarlijk is – waartoe vaak de neiging bestaat – maar ook over wat burgers gevaarlijk vinden en
waarover zij zich zorgen maken. Het betreffende onderwerp is vaak complex en ongrijpbaar voor
ze waardoor ze het risico niet vrijwillig willen ondergaan. Bodemverontreiniging is hiervan een
voorbeeld. Mensen hebben er niet om gevraagd maar worden ermee geconfronteerd.
Indien burgers zich grote zorgen maken, ook al is dat objectief gezien onterecht, kan de maat-
schappelijke druk zo hoog oplopen dat het politiek lastig wordt om geen maatregelen te treffen, ook
al zijn deze uit veiligheidsoogpunt niet strikt noodzakelijk en wil je ze daarom in principe niet nemen
(bijvoorbeeld extra peilbuizen, verdergaand saneren, et cetera). Met name in het onderhavige ge-
val kan dit een rol spelen, omdat op eerder opgeroepen beelden (ernstig en urgent) en gewekte
verwachtingen (multifunctioneel saneren) wordt teruggekomen.
Mogelijk nog belangrijker als het gaat om de risico’s van bodemverontreiniging is dat mensen
vooral bang zijn voor het effect daarvan op de waarde van hun bezit. In de risicocommunicatie zal
hiermee rekening moeten worden gehouden, door niet alleen aan te geven wat er in de grond
zit/blijft, wat daaraan wordt gedaan en wat de milieu- en volksgezondheidsrisico’s zijn, maar ook in
te gaan op hoe de kosten zullen worden betaald en welke overige financiële gevolgen er zijn en
hoe hiermee wordt omgegaan. Belangrijk om te weten is dan dat mensen vooral in opstand komen
als ze het gevoel hebben dat de lusten en lasten van een maatregel of gebeurtenis verkeerd zijn
verdeeld. En dat speelt hier een belangrijke rol want de volgende reactie is gezien het voorgaande
voorspelbaar: “de overheid spaart enorme kosten uit door niet alle bodemverontreiniging weg te
halen en wij draaien ervoor op omdat onze huizen minder waard worden”. Hierover zal vooraf-
gaand aan de communicatie moeten worden nagedacht. De verdeling van lusten en lasten verdient
expliciet aandacht vanuit het oogpunt van de burger, zodat de risicocommunicatie eveneens expli-
ciet antwoord geeft op de burgervraag ‘what’s in it for me?’
Stappenplan risicocommunicatie
Een risicocommunicatietraject bevat de volgende zes stappen:
1. Het in kaart brengen van het risico-object of de risicovolle situatie;
2. Het in kaart brengen van de betrokkenen bij het object of de situatie;
3. Het definiëren en analyseren van de doelgroep(en) voor communicatie;
4. Het bepalen van het communicatiedoel en de communicatiemiddelen;
5. Het uitwerken van de communicatiemiddelen;
6. De communicatie uitvoeren, evalueren en bijsturen.
Informatievoorziening
Veel is bekend over de ondergrond, veel partijen hebben ermee te maken en naar verwachting
wordt het in de toekomst steeds drukker. Er moet steeds meer rekening worden gehouden met
andere belangen. Dit kan alleen wanneer bekend is wat de andere belangen zijn. Ieder belang cor-
respondeert met een ondergrondse ruimteclaim. De basis om hiermee verantwoord om te gaan is
gelegd in het Gebiedsbeheerplan.
Pagina 61
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Door het publiekelijk beschikbaar stellen van ondergrondinformatie kan iedere partij die iets wil met
de ondergrond proactief en in samenspraak met de gebiedsbeheerder komen tot een voor alle par-
tijen wenselijke ondergrondse inrichting.
Kadastrale registratie
Op grond van artikel 55 van de Wbb en de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (Wkpb)
worden de door het bevoegd gezag Wbb genomen besluiten geregistreerd in de landelijke voorzie-
ning (Kadaster online). De besluiten worden alleen ingeschreven als er een publiekrechtelijke be-
perking (overschrijding > I in de grond) op een perceel of een gedeelte van een perceel geldt. Op
deze wijze wordt deze bodeminformatie voor iedereen toegankelijk gemaakt. Uit de kadastrale
aantekening blijkt dat een beschikking is afgegeven waarin een uitspraak is gedaan over de veront-
reiniging van de bodem en in het geval van een spoedeisende verontreiniging, wanneer deze wordt
gesaneerd. Daarnaast worden ook beschikkingen op het evaluatieverslag en het nazorgplan in de
landelijke voorziening geregistreerd. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in het kader van arti-
kel 13 Wet bodembescherming (Zorgplicht) er geen plicht bestaat om in de landelijke voorziening
te registreren. Binnen de gemeente Zwolle worden zorgplichtgevallen wel geregistreerd wanneer
de verontreiniging niet volledig verwijderd kan worden.
Indien een perceel bij het Kadaster geen aantekening kent op grond van artikel 55 van de Wbb,
betekent dit niet zondermeer dat het perceel niet is verontreinigd. Een verontreiniging op een per-
ceel kan namelijk nog niet bekend zijn of er is nog geen besluit over genomen, waardoor deze niet
bij het Kadaster geregistreerd is. Daarnaast kan een perceel beperkt of uitsluitend in het grondwa-
ter verontreinigd zijn op grond waarvan een aantekening bij het Kadaster niet wordt gemaakt. Ka-
dastrale aantekeningen geven dus geen volledig uitsluitsel over de bodemkwaliteit van een per-
ceel. Meer informatie over de bodemkwaliteit van een perceel is het vinden in het gemeentelijk bo-
deminformatiesysteem.
Bodeminformatiesysteem
De gemeente Zwolle beheert informatie over de kwaliteit van de bodem en potentieel verontreinig-
de locaties in een bodeminformatiesysteem. Een deel van de bodeminformatie is vanaf 2009 be-
schikbaar via het landelijke systeem www.bodemloket.nl. Bodeminformatie kan echter ook direct bij
de gemeente worden opgevraagd. De afdeling Frontoffice verzorgt de aanvragen van makelaars
(aanvragen via e-mailadres: [email protected]). Particulieren of bedrijven kunnen met hun vra-
gen terecht bij de afdeling Omgevingsadvies.
In het bodeminformatiesysteem zijn bekende gevallen van bodemverontreiniging en potentieel ver-
dachte locaties (op basis van de huidige of voormalige bedrijfsactiviteiten) opgenomen, maar ook
beschikbare bodemonderzoeksgegevens van onverdachte locaties. De bodeminformatie is afkom-
stig uit de dossiers van het fysieke bodemarchief. Bodeminformatie kan voor verschillende doel-
einden worden gebruikt. Zo kan deze informatie mede bepalend zijn of een bodemonderzoek ver-
plicht is voor bijvoorbeeld het aanvragen van een bouwvergunning. Ook is deze informatie van be-
lang bij de aankoop van een perceel.
Website ondergronds ruimtegebruik
De gemeente Zwolle gaat een website ontwikkelen om ondergrondinformatie toegankelijk te ma-
ken. Hier wordt weergegeven waar welke thema’s in de ondergrond spelen. Waar het druk is en
waar nog ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Digitale ontsluiting maakt het daarnaast mogelijk om
informatie periodiek te verversen. De ondergrond is dynamisch en het ondergrondgebruik veran-
dert constant.
Pagina 62
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
9 Vervolgstappen
In de voorgaande hoofdstukken zijn de hoofdlijnen van het gebiedsgerichte grondwaterbeheer in
Zwolle Centraal geschetst. Deze hoofdstukken beschrijven vooral de essentie van de voorgestelde
aanpak en de achterliggende gedachten die de gemeente Zwolle als initiatiefnemer hierbij heeft.
Om de voorgestelde aanpak in praktijk te brengen is instemming van de gemeenteraad van Zwolle
nodig. Met deze instemming wordt toestemming gegeven om volgens de in dit Gebiedsbeheerplan
beschreven hoofdlijnen het gebiedsgerichte grondwaterbeheer verder vorm te geven. Onderhavig
Gebiedsbeheerplan is namelijk geen kant en klaar plan van aanpak. Om gebiedsgericht grondwa-
terbeheer in praktijk te brengen zijn vervolgstappen nodig.
9.1 Vaststellen en implementeren Gebiedsbeheerplan
Organisatie en beleid
Voor de uitvoering van gebiedsgericht grondwaterbeheer zullen organisatorisch en beleidsmatig
gezien een aantal stappen worden doorlopen. Daarbij kent de gebiedsgerichte aanpak drie belang-
rijke spelers, namelijk de gemeente Zwolle, de provincie Overijssel en het waterschap Groot Sal-
land. Iedere partij zal zijn eigen verantwoordelijkheid behouden en zorg dragen voor de organisato-
rische invulling. Hieronder is voor iedere stap een opsomming gegeven van wie waar verantwoor-
delijk voor is:
Stap 1: Vaststellen overkoepelend GBP (onderhavig plan; gemeente, provincie en waterschap)
-Als basis voor raamsaneringsplan Wbb (gemeente);
-Als basis voor masterplan/beleidsregels bodemenergie (gemeente en provincie);
-Als basis voor Verordening grondwateronttrekkingen (gemeente, provincie, waterschap).
Stap 2: Besluit vaststelling interferentiegebied(en) bodemenergie (gemeente en provincie)
-Gemeentelijke Verordening en beleidsregels gesloten systemen;
-Provinciale Verordening en beleidsregels open systemen.
Stap 3: Verordening grondwateronttrekkingen (gemeente, provincie, waterschap)
-Aanpassen Verordening/Keur grondwateronttrekkingen/infiltraties, beleidsregels
(waterschap);
-Aanpassen Verordening grondwateronttrekkingen/infiltraties, beleidsregels (provincie);
-Opstellen Verordening infiltratie, beleidsregels (gemeente).
Stap 4: Uitvoering (onder regie van de gemeente)
-Periodieke afstemming/evaluatie (gemeente, provincie, waterschap)
Monitoringsplan
Voor de monitoring wordt een monitoringsplan opgesteld. Er wordt geïnventariseerd welke gege-
vens voor de monitoring benodigd zijn, bij welke partijen zij aanwezig zijn om zodoende eventuele
kennisleemten vast te kunnen stellen.
Vanuit het gebiedsgerichte grondwaterbeheer is het primair van belang om tot een monitoringsstra-
tegie voor de omgang met grondwaterverontreinigingen te komen. Hiertoe wordt een grondwater-
model opgezet. Met dit model kan inzicht verkregen worden in grondwaterstromingsrichting en
Pagina 63
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
snelheid in het gebied en daarmee hoe verontreinigingen in de toekomst zullen verspreiden. Op
basis van informatie die gedurende het beheer binnen komt kan het model verder verfijnd en ver-
beterd worden. Op termijn kan daardoor de monitoringsinspanning teruggebracht worden. Parallel
aan het opzetten van een grondwatermodel wordt een inventarisatie van beschikbare peilbuizen en
meetgegevens (stijghoogten en kwaliteit) uitgevoerd. Met behulp van het grondwatermodel en de
inventarisatie kan bepaald worden welke peilbuizen gebruikt gaan worden voor de monitoring van
het beheergebied en waar het monitoringsnetwerk uitgebreid wordt met nieuw te plaatsen peilbui-
zen.
Op basis van het opgezette grondwatermodel en de inventarisatie kan een monitoringsplan voor de
omgang met grondwaterverontreinigingen opgesteld worden. Een belangrijk onderdeel van de mo-
nitoring is het bewaken van de grondwaterkwaliteit op een vastgestelde grens met als doel om het
bedreigde object/gebied te beschermen tegen de mogelijke instroming van verontreinigd grondwa-
ter en de gevolgen daarvan. De monitoring moet op een zodanige wijze uitgevoerd worden dat een
eventuele trendmatige ontwikkeling vroegtijdig onderkend wordt, en zo nodig beheermaatregelen
tijdig kunnen worden getroffen.
Het definitieve monitoringsplan voor de omgang met grondwaterverontreinigingen zal ter goedkeu-
ring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag Wbb. De resultaten van de monitoring worden aan
het bevoegd gezag gerapporteerd. Het monitoringsplan wordt periodiek geëvalueerd en waar nodig
bijgesteld op basis van de situatie van dat moment en de ervaring van de voorgaande periode.
Beschermen/vastleggen van diepe peilbuizen
Voor de monitoring zullen o.a. diepe peilbuizen gebruikt worden. Het plaatsen van dergelijke peil-
buizen is kostbaar. De kans is aanwezig dat de monitoringspeilbuizen als gevolg van bijvoorbeeld
graafwerkzaamheden verdwijnen of kapot gaan. Om dit te voorkomen zal gekeken worden of de
diepe peilbuizen vastgelegd kunnen worden in een algemene database.
Financiering
Voor de financiering van het Gebiedsbeheerplan zal een fonds opgezet moeten worden. Daarnaast
zal intern de afkoopprocedure nog verder uitgewerkt moeten worden. Hierbij zal rekening worden
gehouden met de opzet en weegfactoren zoals deze zijn opgenomen in het Gebiedsbeheerplan.
Nadat de uiteindelijke afkoopprocedure is vastgesteld kan deze worden toegepast bij de onder-
handelingen.
Risicosessie
Het Gebiedsbeheerplan voor het centrumgebied van Zwolle is één van de eerste gebiedsbeheer-
plannen van Nederland. Hierdoor is nog niet zo veel bekend over eventuele financiële risico’s die
kunnen optreden ten aanzien van beheer en fallbackmaatregelen. De gemeente Zwolle is daarom
van plan om nadat het Gebiedsbeheerplan is vastgesteld met deskundigen binnen en buiten de
gemeentelijke organisatie een ‘risico sessie’ te houden.
Tijdens deze sessie zal samen met andere betrokken partijen gediscussieerd/gebrainstormd wor-
den over de eventuele risico’s die kunnen optreden en hoe deze afgedekt kunnen worden. Afhan-
kelijk van de uitkomst van de sessie zal worden vastgesteld wat het vervolg zal zijn.
Communicatie
De gemeente stelt een communicatieplan op waarin in ieder geval de onderstaande aspecten aan
bod zullen komen:
Voorlichting en publiciteit;
Risicocommunicatie;
Pagina 64
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Informatievoorziening.
Het communicatieplan wordt afgestemd met de provincie en het waterschap.
9.2 Afstemming andere beleidsvelden
De gebiedsgerichte aanpak voor het gebied Zwolle Centraal is een integrale aanpak waarbij raak-
vlakken zijn met tal van thema’s die spelen in Zwolle. Een vervolgstap is om de afstemming met
deze thema op beleidsmatig niveau op te pakken. Een analyse van de relevante beleidsvelden
moet nog plaatsvinden. Vooralsnog worden in ieder de volgende beleidsvelden die binnen Zwolle
spelen als relevant beschouwd. Overigens ligt het voor de hand dat een dergelijke analyse ook bij
provincie en waterschap plaatsvindt.
Waterbeheer
Continue afstemming met het Waterplan van de gemeente is noodzakelijk. Daarnaast spelen voor-
alsnog al twee specifieke aandachtspunten:
Commissie Veerman
In 2008 is een rapport van de Deltacommissie verschenen. In het rapport zijn een aantal aanbeve-
lingen opgenomen ten aanzien van de stijging van de zeespiegel als gevolg van de klimaatsveran-
dering. Voor het IJsselmeergebied adviseert de commissie om het waterpeil van het IJsselmeer te
verhogen tot max. 1,5 meter zodat tot na 2100 het water onder vrij verval kan worden gespuid op
de Waddenzee. Omdat het Zwarte Water in het centrumgebied in contact staat met het IJsselmeer
hebben maatregelen ook invloed op het waterbeheer in Zwolle en indirect ook op het gebiedsge-
richte grondwaterbeheer. Op dit moment is niet bekend wanneer bekend is welke maatregelen no-
dig zijn om de verhoging van het IJsselmeerpeil te kunnen realiseren. Om vroegtijdig te kunnen
anticiperen gaat Zwolle na vaststelling van het Gebiedsbeheerplan een sessie inplannen met alle
betrokken partijen. Bij deze sessie zal vastgesteld worden in hoeverre het Gebiedsbeheerplan past
binnen het advies van de commissie Veerman en/of er nog aanvullende maatregelen getroffen
moeten worden.
Infiltratiekratten
In het centrum van de Zwolle zijn voor de infiltratie van regenwater infiltratiekratten aanwezig in de
bodem. Een deel van deze kratten liggen gedeeltelijk onder de grondwaterspiegel met als gevolg
dat ter plaatse van deze kratten voorkeursstroombanen ontstaan. Belangrijk aandachtspunt hierbij
is dat indien hier grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn, deze via de voorkeursstroombanen
gemakkelijker kunnen verspreiden. Bij de uitwerking van het gebiedsgerichte grondwaterbeheer
moet hier rekening mee worden gehouden. Als vervolgactie zal de relatie van het gebiedsgerichte
grondwaterbeheer met het stedelijke waterbeheer verder in beeld worden gebracht.
Klimaat & Energie
Het gemeentelijk Klimaatplan is een integraal programma voor (duurzame) energie, klimaatbesten-
dige ontwikkeling, en CO2-reductie. Er zijn grote investeringen gemoeid bij het programma, waar-
voor een strategie moet worden uitgewerkt die de economische ontwikkeling van gebieden ver-
sterkt en bestand is tegen, of juist gebruik maakt van economische recessies. Het gemeentelijk
Klimaatplan zorgt ervoor dat de klimaatopgave integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen
wordt. Vanuit het Gebiedsbeheerplan zal pro-actief gecommuniceerd moeten worden richting de
betrokkenen bij de uitvoering van het Klimaatplan. Waar mogelijk moet maximale synergie bereikt
Pagina 65
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
worden. Voorkomen moet worden dat sommige maatregelen onvoorziene negatieve effecten heb-
ben op het Gebiedsbeheerplan.
Ruimtelijke ordening
Eén van de belangrijkste principes uit de Visie op de Ondergrond is het werken met ondergrondse
functies (in relatie tot de bovengrondse functies). Door deze vast te leggen en onderdeel uit te la-
ten maken van de ruimtelijke ordening wordt de inbreng van de principes uit de Visie op de Onder-
grond beter geborgd in gebiedsontwikkelingen en projecten.
9.3 Afstemming projecten
In en nabij het gebied Zwolle Centraal zijn verschillende projecten in uitvoering. Van belang is dat
voor de uitvoering van het Gebiedsbeheerplan afstemming plaatsvindt. Bijvoorbeeld met:
Het gebiedsdossier Engelse Werk;
De collectieve, integrale aanpak van de grondwaterverontreiniging afkomstig van het NS
emplacement;
De ontwikkelingen in de spoorzone;
De herontwikkeling van de A28-zone en het Noordereiland/ Schaepman;
De herstructurering van de Diezerpoort en Holtenbroek.
9.4 Planning van de vervolgwerkzaamheden
Zoals hiervoor al is beschreven zullen er nog verschillende werkzaamheden uitgevoerd moeten
worden nadat het GBP is vastgesteld. In de onderstaande tabel 9.1 is een planning opgenomen
van deze verschillende werkzaamheden.
Tabel 9.1: Planning vervolgwerkzaamheden
Omschrijving Wie Planning
Vaststellen GBP (indienen, ter inzage
leggen, etc.) inclusief financiering
gem. Zwolle, prov. Overijssel,
waterschap Groot Salland
2 helft 2013
Uitwerken monitoring in monitoringsplan gem. Zwolle Najaar 2013/voorjaar 2014
Vaststellen monitoringsplan gem. Zwolle 2014
Sessie risicobeheersing gem. Zwolle 2014
Uitwerken communicatieplan gem. Zwolle, prov. Overijssel,
waterschap Groot Salland
2014
Sessie resultaten Commissie Veerman gem. Zwolle n.t.b.
Evaluatie GBP gem. Zwolle, prov. Overijssel,
waterschap Groot Salland
Jaarlijks
Pagina 66
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Pagina 67
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Bijlage 1: Referenties
PM
Pagina 68
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Pagina 69
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Bijlage 2: Ambitieniveau
Een integrale en gebiedsgerichte aanpak betekent werken aan doelen voor het gebied en niet van-
uit normen. De doelen zijn door de gemeente Zwolle bij aanvang van het project niet hard om-
schreven, maar zouden kunnen worden samengevat als het bereiken van een zo hoog mogelijke
duurzaamheid (zie kader ‘Wat is duurzaamheid?’) in het gebied.
De mate van duurzaamheid, het te bereiken duurzaamheidsniveau, is een keuze die vooraf ge-
maakt moet worden. Welke duurzaamheid bereikt kan worden hangt niet zozeer af van technische
als wel van organisatorische en financiële randvoorwaarden. Technisch vormt het geen probleem
om maximaal binnen verontreinigd gebied gebruik te maken van bodemenergie. Organisatorisch
vormt het echter een uitdaging om alle betrokken partijen op één lijn te krijgen en te houden. Duur-
zaamheid draait immers om een langdurig en stabiel evenwicht. Duurzaamheid betekent afstem-
ming van plannen die horen bij het planproces. Hoe hoger de graad van duurzaamheid hoe com-
plexer de verwevenheid wordt van de planprocessen. De intensiteit van de samenwerking bepaalt
het te bereiken doel is de basisgedachte (zie kader ‘Basisgedachte’).
Voor het vaststellen van een reëel ambitieniveau kiezen we in deze paragraaf drie niveaus van
samenwerking/integratie van planprocessen. Ieder niveau van samenwerking maakt een andere
invulling van de gebiedsgerichte aanpak mogelijk en leidt tot een andere invulling van duurzaam-
heid. Door te schetsen welke resultaten bereikt kunnen worden, bij welke mate van samenwerking,
kan vastgesteld worden welke inspanning benodigd is om de doelen te bereiken. Op basis hiervan
kan vervolgens een haalbaar ambitieniveau voor het gebied (en betrokken organisaties) bepaald
worden.
De ambitieniveaus worden globaal beschreven om een gevoel te krijgen welke mogelijkheden er
ontstaan en omgekeerd om een gevoel te geven welke organisatorische inspanningen er nodig zijn
om die mogelijkheden te realiseren. In de ambitieniveaus wordt dan ook met name gevarieerd met
verschillende “organisatievormen”, waarbij gefocust wordt op de belangrijkste thema’s bodem en
energie in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling. In figuur b1.1 zijn de ambitieniveaus schematisch
weergegeven. In de navolgende paragrafen worden ze verder beschreven. De verschillende ambi-
tieniveaus kunnen ook gezien worden als fases die elkaar opvolgen.
Wat is duurzaamheid?
Duurzaamheid is een langdurig en stabiel evenwicht tussen de drie P’s: people (mensen en welzijn), pla-
net (planeet en ecosysteem) en profit (economische welvaart). Langdurig en stabiel wil zeggen dat ook op
termijn (bijvoorbeeld over 30 jaar) nog steeds sprake is van een evenwicht tussen deze 3 P’s.
Basisgedachte
Duurzaamheid betekent samenwerken, hoe intensiever de samenwerking hoe groter de te bereiken duur-
zaamheid maar ook hoe groter de complexiteit om het te realiseren.
Pagina 70
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Figuur b1.1: Schematische weergave van de ambitieniveaus
Ambitieniveau 1: Gebiedsbeheerplan Wbb
Vanuit de juridische en beleidsmatige aspecten is dit niveau vertaald naar het uitgangspunt dat
gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden om gebiedsgericht te werken die de toekomstige
wetgeving (met name de aanpassing van de Wbb) gaat bieden. Om deze variant te realiseren zal
er een plan moeten worden opgesteld dat in voorlopige beleidsnotities wordt aangeduid als het
“Wbb-beheerplan”. Dit plan omvat, kort gezegd, de gebiedsafbakening, de concrete doelstellingen
van het beheer en de beoogde maatregelen om die doelstellingen te bereiken. Het plan biedt het
bevoegd gezag Wbb de gelegenheid zich uit te spreken over de voorgestane aanpak. Na de in-
stemming van het bevoegd gezag Wbb vormt het plan het kader voor de uitvoering van de ge-
biedsgerichte aanpak. Het plan en het kader liggen in lijn met het Bodembeleidsplan van Zwolle en
kunnen er moeiteloos op aansluiten.
Wat het grondwater betreft, komt het Wbb-beheerplan in de plaats van het reguliere saneringsplan
in de zin van de Wbb. Er vindt een ontkoppeling plaats van de grondwaterkwaliteit in het ondiepe
en het diepe deel van de ondergrond. De verantwoordelijkheid voor het diepe deel kan door parti-
culieren worden afgekocht waardoor deze wordt overgenomen door de gemeente Zwolle. Deze
vormt hiervan een fonds waarmee het beheer van de diepe ondergrond wordt bekostigd. Het be-
heer bestaat minimaal uit voorkomen van verspreiding over de systeemgrenzen en monitoring.
Voor de bron blijft het gewone regime gelden en moeten per saneerder afspraken worden gemaakt
(mede in relatie tot de afkoopsom). In het kader van het Wbb-beheerplan zal dus ook een afkoop-
regeling moeten worden uitgewerkt.
Bodemverontreiniging is geen blokkade meer waarmee wordt bewerkstelligd dat in heel Zwolle
Centraal WKO in principe mogelijk is. Er is geen onderzoek nodig naar de aanwezigheid van
grondwaterverontreiniging of de eventuele aantrekking daarvan. Het initiatief wordt aan de markt
overgelaten. Alleen grote ontwikkelingen komen hierdoor in aanmerking voor toepassing. Er geldt
wel ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’. Dit leidt in drukke gebieden tot een beperkte benutting.
Niveau 3
Niveau 2
Niveau 1 GBP
AMVB ‘bodemenergie’
Bestemmingsplan ondergrond
+ bouwverordening
FASE- +
+
Pagina 71
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Ambitieniveau 2: Gebiedsbeheerplan Wbb en bodemenergie
Vanuit juridisch en beleidsmatig oogpunt biedt de nieuwe AMvB bodemenergie goede aankno-
pingspunten voor dit model. De nieuwe AMvB bodemenergie gaat via de mogelijkheid om interfe-
rentiegebieden aan te wijzen, instrumenten verschaffen om te sturen op de plaatsing van open en
gesloten WKO systemen vanuit het optimaal gebruik van de ondergrond.
Om tot de uitwerking van interferentiegebieden te komen zullen drie (beleids)acties moeten worden
uitgevoerd:
Strategische uitwerking in een masterplan samen met de provincie. Hierbij zal ook op be-
leidsmatig niveau de afstemming en synergie met het Wbb-beheerplan moeten worden
benoemd.
Juridische uitwerking: Het uitwerken van een gemeentelijke en provinciale verordening en
relatie vastleggen met Wbb-beheerplan
Uitvoeringsbeleid: In samenhang met de verordening opstellen van beleidsregels voor ver-
gunningverlening die door zowel gemeente als provincie moeten worden goedgekeurd.
Voor dit ambitieniveau wordt uitgegaan dat naast het aanwijzen van het beheergebied als interfe-
rentiegebied ook een Wbb-beheerplan (variant Wbb- georiënteerd) wordt opgesteld. Door de geor-
ganiseerde toepassing van WKO kan een hoger rendement worden gehaald dan bij ambitieniveau
1.
Evenals bij ambitieniveau 1, is WKO ook in het gehele centrumgebied in principe mogelijk. Er is
geen onderzoek nodig naar de aanwezigheid van grondwaterverontreiniging of de eventuele aan-
trekking daarvan. In tegenstelling tot ambitieniveau 1 wordt de inrichting van ‘het WKO systeem’
echter ruimtelijk georganiseerd. Dit leidt tot een grotere benutting van de beschikbare ondergrond-
se ruimte. Om dit te bereiken moeten in drukke ontwikkelingsgebieden masterplannen worden op-
gesteld.
Kwalitatieve beoordeling ambitieniveau 1
Voordelen:
• De nieuwe regelgeving met betrekking tot gebiedsgerichte aanpak sluit goed aan. Mogelijk kan vanuit
IenM het gebied Zwolle Centraal worden aangemerkt als pilot voor gebiedsgericht grondwaterbeheer;
• De ambities met betrekking tot gebiedsgericht beheer kunnen worden ingevuld;
• Er behoeven minder procedures te worden doorlopen. Het aantrekken van naburige grondwaterver-
ontreiniging is geen bezwaar mits deze binnen Zwolle Centraal blijven;
• Vanwege de lagere bodemsaneringskosten vinden er meer ruimtelijke ontwikkelingen plaats.
Nadelen:
• Grootste bedreiging is dat geplande aanpassing en uitbreiding van de regelgeving niet doorgaat of in
sterk gewijzigde vorm. Ook kan het nog enige tijd duren voordat de aanpassingen en uitbreiding van
de regelgeving daadwerkelijk in werking treden;
• Sturen op efficiëntie van de inzet van WKO in combinatie met RO is niet mogelijk;
• Alleen effect voor grote nieuwbouwprojecten;
• Mogelijke interferentie tussen WKO systemen kan niet worden voorzien waardoor latere projecten
geen WKO kunnen toepassen;
• Beperkte vermindering van de onvermijdbare CO2-emissie;
• Tekort aan dakoppervlak bij kantoren (bij PV als compensatie).
Pagina 72
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
De gemeente treedt op als regisseur en ontwikkelt bindende masterplannen. Dit heeft tot resultaat
dat de ontwikkelende partijen verplicht worden te onderzoeken of combinaties met andere (toe-
komstige) plannen in de (directe) omgeving zinvol zijn. Als gevolg hiervan kan voor het merendeel
van de geplande (ver)nieuwbouw van woningen en voorzieningen WKO worden toegepast.
Ambitieniveau 3: Ondergronds bestemmingsplan
Voor de verbreding naar een algehele duurzaamheidsafweging en voor het afdwingbaar maken
van efficiënt gebruik van de ondergrond zal gebruik moeten worden gemaakt van andere instru-
menten dan de “bodeminstrumenten”. Om deze variant te realiseren zullen ook bindende RO-
instrumenten en aanpassingen van de bouwregelgeving moeten worden ingezet.
Te denken valt aan de volgende (beleids)acties:
Opstellen van een beleidsvisie duurzame ontwikkeling dat de uitgangspunten en doelstel-
lingen moet gaan concretiseren gericht op het centrumgebied
Vaststelen van een bestemmingsplan ondergrond voor Zwolle Centraal in combinatie met
een systeem van aanlegvergunningen. Structuurvisie is te weinig bindend om de duurza-
me ontwikkeling afdwingbaar te maken
Aanscherpen van EPL (indien onderdeel beleidsvisie), aanvullende voorwaarden en voor-
schriften in bouwvergunningen opnemen.
Het uitgangspunt bij deze variant is dat maximale duurzaamheid wordt bereikt door maximale regie
(en samenwerking). Door middel van bijv. een Duurzaam DienstenBedrijf wordt “geld verdiend”
waarmee de (bodemsanerings)kosten betaald kunnen worden. Op termijn kunnen “winsten” geïn-
vesteerd worden in verdere kwaliteitsverbetering of duurzaamheidsimpulsen. Om maximale duur-
zaamheid voor elkaar te krijgen kan ook gedacht worden aan het aanpassen van de EPL.
De gemeente is eigenaar van een warmte en koude net (op basis van WKO systemen) en voorziet
de woningen en voorzieningen van een aansluiting (is geen afnameplicht). Hiermee kan iedereen
op WKO worden aangesloten en kunnen ook de bestaande woningen en kantoren gebruik maken
van WKO.
Kwalitatieve beoordeling ambitieniveau 2
Voordelen:
• De nieuwe regelgeving met betrekking tot bodemenergie sluit goed aan;
• In combinatie met de nieuwe regelgeving voor gebiedsgerichte aanpak kunnen de ambities met be-
trekking tot gebiedsgericht beheer en met betrekking tot het sturen op efficiëntie van de inzet van
WKO in combinatie met RO, worden ingevuld;
• Door het opstellen van bindende masterplannen worden ontwikkelaars gedwongen rekening te hou-
den met toekomstige plannen en kunnen latere projecten of projecten die afzonderlijk te klein zijn voor
WKO toch meedoen;
• Voldoende dakoppervlak beschikbaar om het (kleinere) resterende deel van de onvermijdbare CO2-
emissie te kunnen compenseren met PV-panelen.
Nadelen:
• Grootste bedreiging is dat geplande aanpassing en uitbreiding van de regelgeving niet doorgaat of in
sterk gewijzigde vorm. Ook kan het nog enige tijd duren voordat de aanpassingen en uitbreiding van
de regelgeving daadwerkelijk in werking treden;
• Sturen kan wel maar de meest duurzame oplossing kan nog niet worden afgedwongen.
Pagina 73
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Keuze ambitieniveau
Uitgaande van de huidige instrumenten en van de aangekondigde regelgeving met betrekking tot
gebiedsgerichte aanpak en bodemenergie, zijn alle varianten vanuit beleidsmatige en juridisch
oogpunt in principe uitvoerbaar. Het op kosten zetten van de ambitieniveaus is gezien de diversiteit
en verweving van boven- en ondergrondaspecten lastig: naast de saneringskosten worden immers
ook kostenreducties behaald op andere fronten. Deze zijn dan ook kwalitatief ingeschat.
Per ambitieniveau is door de werkgroep bij de verschillende disciplines vastgesteld of deze goed,
wel of moeilijk haalbaar zijn op het gebied van eenvoud en efficiëntie. In de onderstaande twee
tabellen zijn de resultaten hiervan met kleuren weergegeven (groen = goed haalbaar, oranje =
haalbaar, rood = moeilijk haalbaar).
Tabel b1.1: Haalbaarheid variant per discipline op het gebied van eenvoud
Niveau Beleid WKO Bodem Organisatie Financiën Politiek
1
2
3
Tabel b1.2: Haalbaarheid variant per discipline op het gebied van efficiëntie (ambitie/rendement)
Niveau Beleid WKO Bodem Organisatie Financiën Politiek
1 - - -
2 - - -
3 - - -
- = niet relevant
Niveau 3 is momenteel nog te ambitieus om te realiseren, scoort daarom ook hoog op het gebied
van efficiëntie, maar heeft een lage score op het gebied van eenvoud. Niveau 1 is relatief eenvou-
dig te realiseren, maar het ambitieniveau is wel wat beperkt. Door het toevoegen van een georga-
niseerde toepassing van WKO wordt niveau 2 bereikt. Aangezien dit aansluit op één van de basis-
principes van de gemeente Zwolle (Visie op de ondergrond; hoofdstuk 1), wordt dit ambitieniveau
het vertrekpunt voor het Gebiedsbeheerplan.
Kwalitatieve beoordeling ambitieniveau 3
Voordelen:
• Alle ambities kunnen worden gerealiseerd en zonodig kunnen duurzame oplossingen worden afge-
dwongen;
• Opent de weg naar CO2-neutraal in de toekomst;
• Maximale bijdrage van WKO aan sanering; hierdoor ook kostenreductie op de sanering mogelijk;
• De daken zijn beschikbaar voor andere functies zoals groene daken;
• Geen onvermijdbare CO2;
• Lagere totale kosten.
Nadelen:
• Beleidsmatig is nog een zwaar traject te doorlopen waarbij ook bestuurlijk de moeilijkste keuzes ge-
maakt zullen moeten worden;
• Bij de uitvoering zal ook de planning van andere beleidsvelden (bijvoorbeeld wanneer staat aanpas-
sing bestemmingsplan gepland) waarschijnlijk sterk leidend zijn.
Pagina 74
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Ambitieniveau 3 kan gezien worden als een vervolgfase op 2 en komt mogelijk op termijn in beeld.
Met niveau 2 denkt Zwolle een juiste balans tussen eenvoud/beheerbaarheid en ambi-
tie/rendement te kunnen bereiken.
Pagina 75
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Bijlage 3: Ruimtelijke ontwikkelingen binnen Zwolle Centraal (op basis van informatie uit 2010)
In deze bijlage is een beschrijving op hoofdlijnen opgenomen van de ruimtelijke ontwikkelingen die
naar verwachting plaats zullen gaan vinden in het beheergebied. Hierbij is uitgegaan van de ont-
wikkelingen die mee zijn genomen bij de verschillende scenario’s waarmee de effecten van WKO
zijn gemodelleerd (Tauw, september 2009). Dit betreft uiteraard een momentopname.
Voorsterpoort (Oost)
In dit deelgebied zijn nu nog ambachtelijke bedrijven, twee scholen, een woonboulevard en kanto-
ren (waaronder de IJsseltoren van ABN AMRO) gevestigd. Ook is een groot braakliggend terrein
aanwezig (noordoost), namelijk de Beers/Storklocatie. Op de kopse kanten van het deelgebied
worden nieuwe kantoorcomplexen gebouwd. Tussen de twee grotere kantoorlocaties komt ten
noorden van de Grote Voort een langwerpig gebouw. Dit zogenaamde Handelsgebouw gaat een
parkeergarage herbergen, evenals een mix van winkels, vrijetijdsvoorzieningen en kantoren.
Ten zuiden en noorden van dit lint verrijst een mix van grootschaliger detailhandel, kantoren en
vrijetijdsvoorzieningen.
Het oostelijk deel van het deelgebied Voorsterpoort is gelegen tussen de woonwijk Kamperpoort
(zuidelijk van de A28) en bedrijventerrein Voorst A ten noorden ervan. Dit gebied is voornamelijk in
gebruik als locatie voor diverse scholen. Verder zijn er een evenementen- en sportaccommodatie
(WRZVhallen), een niet meer in gebruik zijnde begraafplaats en wat woningen aan de Buitengast-
huisstraat (het hofje zuidelijk van de WRZV-hallen) aanwezig. Het programma van de toekomstige
inrichting is nog niet precies bekend en is mede afhankelijk van ontwikkelingen die in de toekomst
rondom het gebied gaan plaatsvinden. Het gebied is tevens gereserveerd voor de twee alternatie-
ve locaties voor de IJsselhallen.
Prinsenpoort
Voor dit deelgebied zijn enkele kantoren en 150 woningen gepland. De kantoren worden zoveel
mogelijk langs de noordkant gebouwd, dus zoveel mogelijk langs de A28, de IJsselallee en de
Spoolderparkweg. De woningen worden meer ‘landinwaarts’ aangelegd.
Holtenbroek Zuid
In Holtenbroek Zuid liggen vooral scholen, kantoren, maatschappelijke instellingen en een beperkt
aantal woningen (Monteverdilaan). Dit deelgebied ligt tussen de woonwijken Dieze en Holtenbroek.
Ook voor dit deelgebied zijn de toekomstige plannen nog niet ontwikkeld. Wel is een globaal plan
voor dit deelgebied in gedachten: het gebied is, aansluitend op haar centrale ligging in de stad,
ontworpen als gemengd Stedelijk gebied met maatschappelijke functies, kleinschalige kantoren en
eventueel woningbouw. Het gebied krijgt een stedelijke uitstraling door een hoge dichtheid en in-
novatief meervoudig ruimtegebruik. De A28 zone wordt in het oosten beëindigd door een hoge
kantoortoren van circa 60 meter aan de Middelweg.
Esdoornstraat
Deze deellocatie bestaat uit de huidige Opstandingskerk, het terrein van het verzorgingstehuis aan
de Esdoornstraat en de school CIBAP. Het terrein rondom de Opstandingskerk is bestemd voor
nieuwbouw van de kerk, appartementen (106 stuks) en een brandweerkazerne. Het terrein van de
school CIBAP zal waarschijnlijk ontwikkeld worden tot woningen en appartementen. Voor het ver-
zorgingstehuis is vervangende nieuwbouw gepland.
Pagina 76
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Binnenstad
In de Binnenstad bevinden zich diverse locaties die in aanmerking komen voor herontwikkeling.
Voor de Burgemeester Roelenweg bestaan bijvoorbeeld plannen om op het voormalige Riagg ter-
rein 450 wooneenheden en ca. 2.000 m2 zorg te realiseren. Ook zullen op het Noordereiland de
nodige ontwikkelingen plaats gaan vinden. Het Noordereiland bevindt zich binnen de stadsgrach-
ten van Zwolle en vormt het noordelijke deel van de binnenstad. De huidige kwaliteit is beperkt. De
inzet van de herontwikkeling van het Noordereiland is dan ook het gebied zodanig van functies en
bebouwing te voorzien, dat het gaat functioneren als een passend onderdeel van de historische
binnenstad van Zwolle. Op deze locatie worden de komende jaren woningen gebouwd (veelal ap-
partementen), die bij het centrumstedelijk woonmilieu passen.
Kamperpoort
De Kamperpoort is nu vooral in gebruik voor wonen. Tevens heeft dit deelgebied een commerciële
functie, vanwege de aanwezigheid van de IJsselhallen. In de komende jaren wordt een deel van de
woningen gesloopt en worden er extra woningen bijgebouwd. Naast woningbouw worden ook
commerciële functies en een kantoorgebouw gerealiseerd. In het kader van de herstructurering is
het gebied opgedeeld in 16 sublocaties. De drie belangrijkste zijn Fenix, Kop van Hoogstraat en
Willemspoort. De andere subgebieden worden in een latere fase van de herstructurering ontwik-
keld.
Spoorzone
De Spoorzone ligt aan de westzijde van het NS station en omvat een omvangrijk gebied. De
Spoorzone heeft nu nog weinig samenhang maar de gemeente en een groot aantal partners van
Zwolle, zoals de provincie, het Rijk en partijen uit de openbare vervoer sector, zien grote kansen
voor dit gebied. Door samen te werken bestaat de verwachting dat de Spoorzone over een aantal
jaren een samenhangend en aantrekkelijk gebied kan zijn waar wonen, werken en recreatie een
belangrijke plaats hebben. Veel meer dan nu kan de Spoorzone een verbindende zone zijn tussen
Zwolle-Zuid en de rest van de stad (bron: www.zwolle.nl).
Diezerpoort
Binnen het deelgebied Diezerpoort zal herstructurering plaatsvinden. Voor een belangrijk deel zal
deze herstructurering in Dieze Oost plaatsvinden. Deze wijk is toe aan een opknapbeurt en duur-
zaamheid speelt daarbij een belangrijke rol. De wijk bestaat overwegend uit huurwoningen in gale-
rij- en portiekflats. Samen met de Zwolse woningbouwcorporaties SWZ en deltaWonen heeft de
gemeente Zwolle in een duurzaamheidsvisie de kansen voor duurzame herstructurering verkend.
Voorst A
Voorst A is momenteel in gebruik als industrie- en kantorengebied. Twee bedrijven in dit deelge-
bied (Scania en Abbott) hebben aangegeven in de toekomst voor hun bedrijfsactiviteiten een
WKO-installatie te willen toepassen. Onbekend is in hoeverre in dit deelgebied bovengrondse ont-
wikkelingen zullen gaan plaatsvinden.
Pagina 77
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Bijlage 4: Memo ontheffing ‘Salland pakket’
De provincie Overijssel heeft voor de bescherming van grondstoffen voor de (toekomstige) drink-
watervoorziening diepe pakket van Salland ingesteld als boringsvrije zone. Deze bescherming
houdt ondermeer in dat het in principe niet toegestaan is om in dit pakket WKO toe te passen. Als
dieptetraject voor de boringsvrije zone is een diepte van 50 meter beneden maaiveld en dieper
meegegeven (zie figuur b4.1).
Figuur b4.1: Schematische weergave boringsvrije zone
In Zwolle valt deze grens middenin het tweede watervoerende pakket en ligt het eigenlijke Salland
pakket (het derde watervoerende pakket) dieper. Aangezien er binnen Zwolle veel kennis aanwe-
zig is over de ondergrond en bekend is dat het Salland pakket zich beneden de ondergrens van het
tweede watervoerende pakket (90 m-mv) bevindt, is het de bedoeling om voor het Gebiedsbeheer-
plan een ontheffing te verkrijgen zodat voor WKO van het gehele tweede watervoerende pakket
gebruik kan worden gemaakt. Op verzoek van de gemeente Zwolle heeft TTE daarom deze notitie
opgesteld waarin is aangetoond dat de diepte van de ondergrens van het tweede watervoerende
pakket onder Zwolle dieper is dan 50 m-mv.
Beschikbare boringen
De ondergrens van het tweede watervoerende pakket is vastgesteld met behulp van boringen uit
het DinoLoket met een einddiepte van tenminste 80 meter en boorbeschrijvingen van zes diepe
boringen van Grontmij die zijn geplaatst in het centrum van Zwolle. Aan de hand van de boorbe-
schrijvingen is de diepte van de top van de kleilaag vastgesteld die de ondergrens van het tweede
watervoerende pakket vormt. In figuur b4.2 is de ligging van de opgevraagde boringen weergege-
ven.
0
20
90
50
boringsvrije zone (gereserveerd voor dw-winning)
m-mv
Pagina 78
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Figuur b4.2: Overzicht beschikbare boringen DinoLoket (einddiepte groter dan 80 meter) en Grontmij
Modellering ondergrens WVP2
Vervolgens is met behulp van het geologisch software pakket Rockware ondergrens van het twee-
de watervoerende pakket rondom 90 m-mv vastgesteld voor de geselecteerde meetpunten (78
stuks). Aan het einde van deze bijlage is in een tabel het resultaat van de modellering per boring
samengevat. De diepte van het tweede watervoerende pakket is daarbij met behulp van het actu-
eel hoogte bestand (AHN) omgezet van meter NAP naar meter beneden maaiveld (m-mv). Vervol-
gens is met behulp van geostatistiek achtereenvolgens de ondergrens van het tweede watervoe-
rende pakket gemodelleerd voor heel Zwolle (zie figuur b4.3) en voor het centrumgebied van Zwol-
le (zie figuur b4.4 op de volgende pagina).
Conclusie
Uit de resultaten van de modellering van de ondergrens van het tweede watervoerende pakket
blijkt dat onder de gehele gemeente Zwolle de ondergrens van het tweede watervoerende pakket
dieper dan 50 m-mv aanwezig is. Indien wordt ingezoomd naar het centrumgebied van Zwolle blijkt
dat het tweede watervoerende pakket tot een diepte van circa 90 m-mv aanwezig is. De diepte-
grens voor de boringsvrije zone van 50 m-mv lijkt daarom binnen de gemeente Zwolle niet van
toepassing te zijn.
Pagina 79
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Figuur b4.3: Ondergrens WVP2 (m-mv) in de gemeente van Zwolle
Figuur b4.4: Ondergrens WVP2 (m-mv) in het centrumgebied van Zwolle
Pagina 80
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Tabel b4.1: Overzicht van de boringen uit Dinoloket en Grontmi Bron Naam X Y Mv
(mNaP)
Einddiepte
boring
(m)
Ondergrens
WVP 2
(mNAP)
Ondergrens
WVP 2
(m-mv)
Grontmij 700 203141 503507 2.2 100.0 95.0 -92.7
Grontmij 701 202913 503349 2.2 100.0 88.1 -85.9
Grontmij 702 203275 503215 2.2 100.0 87.9 -85.7
Grontmij 703 203493 503463 2.2 100.0 94.4 -92.2
Grontmij 704 203226 503597 2.2 100.0 91.0 -88.8
Grontmij 705 202949 503170 2.2 100.0 98.7 -96.5
DinoLoket B21D0098 198900 500300 0.98 205.0 93.6 -92.6
DinoLoket B21D0099 195415 505805 0.37 260.0 110.7 -110.3
DinoLoket B21D0104 197440 511180 -0.11 132.0 95.7 -95.8
DinoLoket B21D0105 194725 504575 0.47 149.0 122.0 -121.5
DinoLoket B21D0109 194880 504054 3 115.0 106.6 -103.6
DinoLoket B21D0111 196495 504668 1.84 114.0 112.1 -110.3
DinoLoket B21D0115 196325 508100 -0.15 111.0 104.0 -104.2
DinoLoket B21G0009 209450 511048 1 150.0 85.3 -84.3
DinoLoket B21G0276 201660 501320 0.8 231.8 102.9 -102.0
DinoLoket B21G0287 201470 501540 1.09 231.8 116.0 -114.9
DinoLoket B21G0289 204520 503870 1.3 100.5 68.6 -67.3
DinoLoket B21G0292 200250 503270 1.6 128.8 98.1 -96.5
DinoLoket B21G0300 209625 506160 0.8 93.5 80.8 -79.9
DinoLoket B21G0320 200900 503050 0.2 87.0 82.4 -82.2
DinoLoket B21G0335 204040 502730 1.5 87.7 69.0 -67.5
DinoLoket B21G0390 203045 510024 2.32 179.0 95.6 -93.3
DinoLoket B21G0466 201415 501305 1 174.0 117.7 -116.7
DinoLoket B21G0470 207400 509825 0.21 105.0 88.9 -88.7
DinoLoket B21G0471 209600 503150 1.31 126.0 49.9 -48.6
DinoLoket B21G0477 207275 501650 0.45 108.0 94.3 -93.8
DinoLoket B21G0483 202340 500850 1.9 182.0 82.3 -80.4
DinoLoket B21G0491 201600 502890 1.47 210.0 107.4 -105.9
DinoLoket B21G0492 200010 500990 3.1 252.0 102.4 -99.3
DinoLoket B21G0494 208080 504990 0.6 120.0 85.8 -85.2
DinoLoket B21G0496 202200 502080 0.75 100.0 98.2 -97.4
DinoLoket B21G0498 201996 501870 0.9 97.0 92.9 -92.0
DinoLoket B21G0499 202040 501855 1.1 100.0 94.7 -93.6
DinoLoket B21G0500 201030 501370 2.7 175.0 89.3 -86.6
DinoLoket B21G0501 201190 501150 3.28 184.0 92.8 -89.5
DinoLoket B21G0502 201080 501360 4.35 304.0 88.0 -83.7
DinoLoket B21G0509 201450 501230 1 77.5 117.6 -116.6
DinoLoket B21G0518 201600 500600 1.5 104.0 94.3 -92.8
DinoLoket B21G0519 207630 502320 2.25 99.5 97.6 -95.3
Mv
Einddiepte
Ondergrens
Ondergrens
Pagina 81
GEBIEDSBEHEERPLAN ZWOLLE CENTRAAL
Bron Naam X Y
(mNaP)
boring
(m)
WVP 2
(mNAP)
WVP 2
(m-mv)
DinoLoket B21G0520 200575 501500 3.2 160.0 113.0 -109.8
DinoLoket B21G0521 202200 501800 1.25 98.8 95.8 -94.5
DinoLoket B21G0522 202125 501820 1.25 99.0 94.7 -93.5
DinoLoket B21G0524 202280 501960 0.9 99.5 90.2 -89.3
DinoLoket B21G0525 202340 501870 0.5 86.0 74.3 -73.8
DinoLoket B21G0526 202129 505426 0.61 120.0 81.9 -81.2
DinoLoket B21G0530 205130 502570 0.5 100.3 87.2 -86.7
DinoLoket B21G0531 202615 500500 1.3 163.0 105.1 -103.8
DinoLoket B21G0532 202000 500325 1.57 181.0 81.7 -80.1
DinoLoket B21G0533 203015 500725 1.1 151.0 73.8 -72.7
DinoLoket B21G0546 201465 503425 2 144.0 90.6 -88.6
DinoLoket B21G0549 201775 501950 0.5 92.5 90.9 -90.4
DinoLoket B21G0551 202245 502186 0.8 91.3 89.6 -88.8
DinoLoket B21G0555 202529 502085 2 95.2 94.4 -92.4
DinoLoket B21G0558 202410 501953 0.4 90.4 85.1 -84.7
DinoLoket B21G0560 202146 502029 0.5 92.8 91.3 -90.8
DinoLoket B21H0042 213760 506210 1.9 196.5 104.5 -102.6
DinoLoket B21H0045 213160 502170 2.98 245.0 37.7 -34.7
DinoLoket B21H0067 213200 508675 1.6 139.0 62.9 -61.2
DinoLoket B21H0075 210700 503230 1.25 200.0 43.9 -42.7
DinoLoket B27B0242 196350 496250 9.7 250.0 111.8 -102.1
DinoLoket B27B0292 197444 496537 14.33 91.0 86.3 -72.0
DinoLoket B27E0005 201212 498360 3.59 122.0 69.5 -65.9
DinoLoket B27E0063 204060 497920 2.66 160.0 110.1 -107.5
DinoLoket B27E0070 204030 498020 2.6 145.0 104.0 -101.4
DinoLoket B27E0116 200110 494700 12 115.2 105.7 -93.7
DinoLoket B27E0124 201495 495900 5.4 80.0 80.0 -74.6
DinoLoket B27E0138 200220 495500 39.16 202.5 192.4 -153.2
DinoLoket B27E0139 200200 494900 26.92 200.0 144.3 -117.4
DinoLoket B27E0148 203860 498040 2.9 100.0 80.3 -77.4
DinoLoket B27E0149 203920 497920 2.7 100.0 91.2 -88.5
DinoLoket B27E0161 201625 496150 4.9 89.0 88.0 -83.1
DinoLoket B27E0164 201430 495850 5.4 99.5 99.4 -94.0
DinoLoket B27E0167 201615 496230 4.9 91.2 90.9 -85.9
DinoLoket B27E0204 204010 497980 2.7 82.0 110.7 -108.0
DinoLoket B27E0208 201700 494320 4.9 106.0 77.1 -72.2
DinoLoket B27E0211 203080 499430 1.41 264.0 63.1 -61.7
DinoLoket B27F0084 210350 497225 1.72 96.0 53.9 -52.2
DinoLoket B27F0087 210200 496570 1.8 90.3 31.2 -29.4