Download - Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
2 Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007
Van de redactie
Excursie
VAN DE REDACTIE
De eerste Nieuwsbrief van 2007 is weer klaar.
U zult twee nieuwe rubrieken aantreffen.
Ten eerste “Geologisch Uitstapje”, waarin we u
iedere keer een geologisch interessant gebied willen
voorstellen, waar u eventueel een keer een bezoekje
aan kunt brengen.
Verder willen we proberen om geregeld een boek te
bespreken. Hebt u zelf een idee voor deze rubrie-
ken, laat het ons dan weten
Tenslotte: We vinden het altijd prettig kopij van u
voor de Nieuwsbrief te ontvangen, ons blad is voor de
leden door de leden. Wilt u dit zo mogelijk, als het
kan digitaal, bij ons aanleveren. Graag in platte
opmaak (hoofdletters en vet wel aangeven) en
illustratie als bijlage toevoegen, dit is voor het
opmaken van de Nieuwsbrief handiger.
Voor de excursie verslagen willen we u vragen u te
beperken tot 1½ a-viertje per dagdeel (exclusief
afbeeldingen)
Dolly en Ton Stegink
Jannie Kassies.
INHOUDSOPGAVE
Van de redactie 2
Werkgroepmededelingen 3
Van het bestuur 3
Programma 2e helft 2007 4
Het Savelsbos 5
Het Teutoburgerwoud 6
Excursieverslagen 15
Het Geologisch uitstapje 23
Boekbespreking 24
Van Modder tot Leisteen 25
Sedimenten 27
Algemeen
De Nieuwsbrief verschijnt 2x per
jaar; in het voorjaar en in het najaar.
Uw kopij voor de volgende Nieuws-
brief ontvangen we graag voor
1 november 2007
Redactie
Dolly en Ton Stegink
Peeskesweg 24
7041 CB „s-Heerenberg
Tel. 0314 661608
E-mail: [email protected]
en
Jannie Kassies
Lidmaatschap
Geologie en Landschap
Leden KNNV: € 15,-
Huisgenootleden: € 5,-
Onze website
www.knnv.nl/geolandwg/
Bij de voorplaat:
Teutoburger woud
Der Blauer See
Foto: Ton Stegink
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 41 Najaar 2006 3
WERKGROEPMEDEDELINGEN
Samenstelling bestuur
Voorzitter:
Lieke Vullings
Daniëlsweg 31
6543 RB Nijmegen
024 3778885 (0612170895)
e-mail [email protected]
Secretaris:
Dolly Stegink
Peeskesweg 24
7041 CB „s Heerenberg
0314 661608 (0630544306)
e-mail: [email protected]
Penningmeester:
Loes van Etten
Regenboogstraat 177
3328 HV Dordrecht
078 6175459
e-mail [email protected]
Gironummer: 1719582
Lid:
Jan van Doorn
Postbus 92
6865 ZH Doorwerth
026 3335781
Lid: Aletta van Embden
Marskramerbaan 18
3981 TK Bunnik
030 6567325
e-mail: [email protected]
Doelstelling werkgroep
Als doelstelling van onze werkgroep is vastgelegd: de beleving en het bestuderen van de natuur, zoals
beoogd binnen de KNNV in het bredere kader van geologie en landschap. De aandacht gaat daarbij uit
naar het ontstaan van landschappen, met het reliëf, de bodem, de waterhuishouding en het grondgebruik.
Dit alles als onderdeel van het leefmilieu voor planten en dieren.
Voorwaarden voor het lidmaatschap en deelname aan excursies
Buiten de als normaal geldende voorwaarden voor lidmaatschap van verenigingen, geldt dat leden van
de werkgroep tevens lid moeten zijn van de KNNV. Adresmutaties moeten apart aan de secretaris van
de werkgroep worden doorgegeven. De werkgroep en het bestuur daarvan stellen zich niet aansprakelijk
voor claims van welke aard dan ook, bij problemen tijdens de excursies. Er worden geen verzekeringen,
van welke aard ook, afgesloten. Deelname is dus een privé verantwoordelijkheid. Verwacht wordt dat
deelnemers aan excursies hun persoonlijke gegevens paraat hebben voor het geval zich onverwachte
incidenten zouden voordoen.
Van het bestuur Tijdens de contactdag van 14 april hebben we afscheid genomen van Emile Gevers als lid van het
bestuur. Hij heeft verschillende functies bekleed sinds hij in 1999 lid werd van het bestuur, eerst als
algemeen lid, daarna als secretaris en de laatste jaren als redacteur van de Nieuwsbrief. Daarnaast
heeft hij ook nog excursies geleid. We willen hem hier nogmaals bedanken voor al het werk dat hij
voor de werkgroep heeft verzet.
Op de contactdag is ook het ontwerp van onze wervingsfolder gepresenteerd, waarvan u bij de vol-
gende Nieuwsbrief een exemplaar zult ontvangen. We hopen door middel hiervan nieuwe leden te
kunnen werven.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 4
De laatste tijd gaan er steeds meer stemmen op om vaker een bus te huren voor excursies. In het be-
stuur is dit al eerder aan de orde geweest. Een positief besluit is nog niet genomen. Door een te klein
aantal deelnemers aan de excursie en het grote aantal afmeldingen zou de prijs voor de excursies,
misschien te hoog zou worden. Afgesproken is dat we het nogmaals goed zullen bekijken en waar
mogelijk gebruik zullen gaan maken van een bus.
Mutaties Leden:
Nieuw lid: Corry Ossebaard, Bathmen
Anneke Hoff, Beek/Ubbergen
Opgezegd: Mevrouw C.A.M. Koning, Wageningen
Programma 2e helft 2007
Weekend 31 augustus, 1 en 2 september.
Excursieleider Jan van Doorn
Zoals in de vorige Nieuwsbrief al is aangekondigd gaan we dit weekend naar het Teutoburgerwoud.
Het weekend zal geleid worden door Jan van Doorn. Elders in de Nieuwsbrief vindt u een artikel dat
nader ingaat op wat we daar gaan zien.
De kosten voor het weekend zijn berekend op € 70,- per persoon. Hierbij is de gezamenlijke maaltijd
van vrijdagavond inbegrepen. Voor de hotelgasten komt hier nog een bedrag van € 50,- als waarborg-
som bij, die u later weer terug zult ontvangen. Deze bedragen moeten voor 20 mei overgemaakt
worden op: Rekeningnr. 1719582 t.n.v. de penningmeester KNNV, werkgroep geologie en landschap,
Regenboogstraat 177, 3328 HV Dordrecht. Omdat de afschrijving van de giro nog al eens op zich laat
wachten willen we u vragen voor 15 mei telefonisch of schriftelijk uw deelname bij Loes van Etten te
bevestigen, zodat we de reservering bij het hotel en de camping definitief kunnen maken.
We verblijven dit weekend in Bad Rothenfelde, een levendig stadje dat bekend staat als kuuroord.
Het ligt ongeveer 25 km. ten zuidoosten van Osnabrück .
Op vertoon van je “kurkarte” die je krijgt op de camping of in het hotel en waarvoor je toeristenbelas-
ting moet betalen, kun je tegen korting gebruik maken van verschillende kuurmogelijkheden of van
het heilzame water drinken.
We beginnen het weekend met de gezamenlijke maaltijd. We verwachten jullie hiervoor vanaf 17:00
uur in het restaurant van de camping. Rond 18:00 uur willen we dan aan tafel gaan. Aansluitend op
de maaltijd zal Jan van Doorn een lezing voor ons houden. De hotelgasten kunnen meteen door de
poort van de camping links afslaan om te parkeren. Rijd maar zo ver mogelijk door naar achteren,
dan bent u dicht bij het restaurant.
Verblijfsgegevens
De hotelgasten verblijven in:
Gästehaus Bögemann Allee-Café
Ernst-August-Staβe 1
49214 Bad Rothenfelde
http://www.boegemann.de
Het hotel ligt dicht bij het centrum van Bad Rothenfelde en op slechts 50 meter van een mooi wan-
delbos.
De prijs voor een tweepersoonskamer is € 69,- per nacht, voor een eenpersoonskamer € 37,- per
nacht. Beide inclusief ontbijt.
In het hotel bestaat alleen de mogelijkheid „s avonds een koude maaltijd te gebruiken, maar op korte
afstand zijn verschillende restaurants.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 5
Wilt u eerder komen of langer blijven dan is dit wel mogelijk, neem dan zelf tijdig contact op met het
hotel.
De kampeerders verblijven op:
Camping Campotel
Heidland 65
49214 Bad Rothenfelde
www.campotel.de
De prijs per nacht is € 8,20 voor staanplaats en auto alleen een tent €4,-. Daarnaast € 5,40 per per-
soon. Voor stroom wordt € 1,50 in rekening gebracht. Tussen 13:00 en 15:00 uur is de slagboom van
de camping gesloten. U kunt u wel inschrijven bij de receptie en alvast een leuk plekje zoeken, maar
pas om 15.00 uur mag u met de auto de camping op. De campingplaatsen zijn gereserveerd van de
29-08 tot 4-09, dus voor- of nakamperen is geen probleem.
Route beschrijving:
Komend uit de richting Hengelo (A1)volgt u de E 30, na afslag 19 komt u op de A 33. U volgt deze
tot afrit 13 richting Dissen / Bad Rothenfelde. Volg deze weg (Niedersachsenring)in de richting Bad
Rothenfelde. Bij de rotonde gaat u rechtdoor. U rijdt door tot de afslag rechts Bad Rothenfelde-
(Westfalendam). Aan het eind van de weg komt u aan de Frankfurter Straβe. Hier slaan de kampeer-
ders linksaf en volgen de borden Campotel. De hotelgasten slaan rechtsaf en volgen de Frankfurter
Straβe. Voor de wegversmalling gaat u met de weg mee linksaf en komt dan op de Münster Straβe.
Hierop neemt u de tweede straat rechts, de Wellenallee. Aan uw rechterhand ziet u Allee-Café.
Vanuit de richting Münster neemt u na het dorp Bad Laer op de rotonde de afrit linksaf naar Bad Ro-
thenfelde. U bent nu op de Münster Straβe, de derde weg rechts is de Wellenallee. Hier bevindt zich
het Allee-café.
Treinreizigers, kunnen het eenvoudigst via Deventer-Hengelo reizen. Vanuit Osnabrück kunt u met
de trein verder en uitstappen in Dissen. Hotelgasten kunnen van hieruit bellen naar het hotel en vra-
gen om, opgehaald kunnen worden. U kunt ook vanuit Osnabrück de bus nemen naar Bad
Rothenfelde. U stapt dan uit in de Munster Straβe, niet ver van het hotel.
6 oktober 2007 Het Savelsbos. Excursieleider: Jos Leeman.
Start : 10.30 uur precies
We verzamelen bij café ‟t Riekelt in Rijckholt (vlak onder Gronsveld) Rijksweg 184, 6247 AN, Rij-
ckholt Tel. 043-4081366.
Mensen die met de trein van 10.05 uur arriveren op station Maastricht worden daar opgehaald door
KNNV- leden en gaan per auto naar Rijckholt.
Wel doorgeven bij opgave.
Voor automobilisten: A2 naar Luik, afslag 57 naar Eijsden/Oost Maarland nemen en dan 1e straat
naar links Rijckholt).
Parkeren kan bij de kerk van Rijckholt en desgewenst ook bij café ‟t Riekelt.
Lunch tussen 13.00 en 14.00 uur in café ‟t Riekelt. (Eigen brood mag daar niet gegeten worden)
De middagexcursie is tot ongeveer 16.00 uur. Na afloop kunnen we natuurlijk nog even napraten in
café ‟t Riekelt. De bijdrage voor deze excursie bedraagt € 7,50. Over te maken voor 30 juni op reke-
ningnr. 1719582 t.n.v. de penningmeester KNNV, werkgroep geologie en landschap,
Regenboogstraat 177, 3328 HV Dordrecht.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 6
„Savelsbos‟
Jos Leeman
Het staatsnatuurreservaat Savelsbos omvat 180 ha, in de vorm van een “zeepaardje”, als een smalle
bosgordel van Gronsveld naar St.Geertruid.
Het gebied vormt de overgang tussen het niveau van St.Geertruid ( ± 120 m NAP) en dat van Grons-
veld (± 80 m NAP), waarvan het eerstgenoemde gerekend wordt tot het hoogterras en het andere tot
het middenterras van de Maas.
Het bosgebied is een „Hellingbos‟ met als belangrijkste bostype het Eiken-haagbeukenbos.
In een doorsnede bestaat het gebied, van boven naar beneden, uit Löss, Maasgrind en zand en Kalk-
steen.
In het gebied bevinden zich verlaten grindgroeven, kalksteengroeven en resten van een prehistorische
vuursteenmijn.
De excursie heeft tot doel de verbanden te laten zien tussen de vegetatie, de bodem, de gesteenten en
de invloed van de mens.We bestuderen vooral de geologische opbouw van het gebied, de geomorfo-
logie van het gebied, de verschillende grondsoorten en gesteenten.
Het ochtendprogramma bestaat uit een verkenning van het noordelijke gedeelte van het Savelsbos,
met verlaten kalksteengroeven, grindgroeven en de Scheggeldergrub. We zien varianten van het Ei-
ken-haagbeukenbos.
Het middagprogramma bestaat uit een verkenning van het midden- en zuidelijk gedeelte van het Sa-
velsbos met de resten van vuursteenmijnen bij Rijckholt en de Schone grub.
Er is veel documentatie beschikbaar over dit gebied, onder andere:
Folders van Staatsbosbeheer;
Internetsites bijv.
Nederlandse Geologische Vereniging. afdeling Limburg
Homepage met links naar: excursies, lezingen, werkgroep mineralen, publicaties en werkgroep pre-
historische vuursteenmijnen.
http://www.vuursteenmijn.nl/
Educatief project over deze prehistorische vuursteenmijn voor leerlingen van het basisonderwijs
(groep 6-8) en VMBO basisvorming.
Savelsbos wandeling 16 km
Savelsbos wandeling (NS)
Boswandeling NS (PDF: 1 262 kB)
Kalksteengroeven van Limburg (souterrains)
Het Teutoburger Woud, een heuvelrug temidden van een tectonisch landschap. Jan van Doorn
I. Inleiding
Het aardoppervlak verandert voortdurend, want de aarde is een dynamische planeet. Dit geldt zowel
voor continenten als voor afzonderlijke landschappen. De twee hoofdfactoren Geologie en Klimaat,
die hierbij een rol spelen behoren tot een tweetal systemen n.l. het endogene- en het exogene systeem.
Ieder met een eigen onafhankelijke energiebron, de motor, die de processen op gang brengt. Op deze
manier wisselen opbouw en afbraak, stijging en daling van delen van de aardkorst elkaar af.
II. Geografisch Kader
Landschappen en reliëf
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 7
Het Bekken van Neder Saksen maakt deel uit van het Noordduitse Laagland.
Zuidelijk hiervan ligt het Osna-
brücker Bergland, een
middelgebergte, erosierest van
een voormalig hoger gebergte.
Wiehen- en Wezergebergte, van
elkaar gescheiden door de Por-
ta-Westfalica, begrenzen het
Osnabrücker Bergland in het
noorden en noordoosten. Hier-
tussen liggen enkele
laagvlakten. Aan de zuidzijde
wordt dit Bergland begrensd
door de heuvelketen van het
Teutoburger Woud.
Geografisch kan het Teutobur-
ger Woud worden opgedeeld in
een noordelijk middendeel: Os-
ning genoemd, daarnaast een
oostelijk en zuidelijk deel het Egge-gebergte.
Voorheen werden deze gebieden – beide vormen ze een geologische eenheid – samen als Osning
aangeduid.
Teutoburger Woud en Egge-gebergte omsluiten in het noorden, noordoosten en oosten het Bekken
van Münster (ook wel Münsterland of Rheinische Masse genoemd).
Het Teutoburger Woud begint westelijk van de stad Rheine en vormt een ongeveer 130 km lange
heuvelketen tot Detmold. Hier begint het Egge-gebergte, dat zuidelijker bij de Paderborner Hoog-
vlakte aansluit.
III. Geologie
Continentverschuiving en Klimaatzones
De buitenste schaal van de aarde, de aardkorst, bestaat uit een mozaïek van starre, onbuigzame ge-
steenteplaten, die met de continenten op een plastisch, taai vloeibare, onderlaag bewegen.
Warmtestromingen in het aardbinnenste zijn de motor.
Sinds haar ontstaan, verandert de aarde voortdurend haar aanzien en beweegt het klimaat met haar
mee.
Ook West-Europese landen – zoals bijv. Duitsland – als deel van het Europese continent, beleefden
deze tocht. Vanaf het zuidelijk halfrond bewogen ze zich over de equator (Devoon-tijd), de regen-
wouden gordel (Carboon-tijd) en de droge woestijngordel (Perm-tijd) van het noordelijk halfrond, tot
ze hun huidige positie in de vochtig gematigde breedte zone bereikten.
Klimaatinvloeden laten sporen na, die – eenmaal versteend – getuigen zijn van klimaten uit een ver
verleden. De zogeheten Paleoklimaten.
Fossiele klimaatgetuigen maakten het mogelijk het verleden te ontraadselen.
Thans wijzen klimaatgetuigen, zoals de gesteentesoorten zout, op een droog/heet klimaat en steen-
kool op een vochtig/warm klimaat.
Kalksteenriffen (Eifel) wijzen op een equatoriaal kustgebied met o.a. koralen uit de Devoon tijd.
Gesteenteoppervlakken met krassen, op transport ontstaan door gletsjers; gesteentevormen, zoals
windkanters op winderosie in een koud droog klimaat. Beide laatste voorbeelden wijzen op ijstijd
invloeden.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 8
De drie gebergte vormende fasen.
Het Caledonisch tijdperk.
In het Siluur ± 430 miljoen jaren geleden, ontstond door botsing van de Noordamerikaanse-
Groenland Plaat met de Skandinavisch-Russische Plaat een nieuwe plaat Laurasie met het Caledo-
nisch gebergte.
Het Variscisch (Hercynisch) tijdperk.
Dit begon ± 390 miljoen jaar geleden en door een globale botsing van alle continenten werd het Su-
percontinent Pangea gevormd.
Ongeveer 260 miljoen jaar geleden begon Pangea echter uiteen te vallen – een globale gebeurtenis –
die tot op heden doorgaat.
Het Alpiene tijdperk.
± 250 miljoen jaren geleden begon met de Triastijd het Alpen tijdperk. Het verval van het Supercon-
tinent zette door tot in afzonderlijke platen.
± 120 tot 100 miljoen jaren geleden in het Mesozoïcum – (Onder-Boven Krijt) - botste Gondwana (de
Afrikaans/Adriatische Plaat) met de Eur-aziatische Continentale Plaat.
De Geologie
Teneinde een beeld van de gesteente-ondergrond te krijgen, maken we langs een denkbeeldige lijn
een verticale doorsnede. We gebruiken hiervoor Fig.2 (geologische tabel).
Hieruit komt een driedeling naar voren: (Zie tijdtabel blz. 14)
1. De eerste en oudste eenheid bestaat uit sterk geplooide tot verschilferde sedimentaire en meta-
morfe gesteenten. Hierin zijn grote lichamen van dieptegesteenten ingedrongen (bijv.: het plutoon
van Bramsche). Naar de ouderdom gerekend zijn dit de gesteenten uit het Paleozoïcum en omvat
de tijd van Pré-Cambrium tot en met Boven Carboon. Ze vormen het Grondgebergte of Paleozoï-
sche Sockel.
2. Op dit Grondgebergte liggen als 2e eenheid weinig
vervormde en verplaatste gesteenten. Deze éénheid
wordt gerekend vanaf het Boven-Carboon t/m Ter-
tiair, dus overwegend Mesozoïcum. Deze lagen
vormen het Dekgebergte.
3. De 3e eenheid tenslotte wordt gevormd door losse
Kwartaire sedimenten, die in hoofdgebieden van
de jongere IJstijd o.a. in het Noordduitse Laagland
verbreid zijn.
Algemene kenmerken:
A. Platen(Schollen)tektoniek: indirecte beïnvloe-
ding door Alpiene plooiing. Neder Saksisch
Bekken en Münsterland Bekken
B. Lineamenten: actief tektonische toringen.
C. Tektonische Structuren
A. De botsing van de Adriatische Plaat met de Eur-aziatische Continentale Plaat.
Circa 120 tot 100 miljoen jaar geleden in het Onder Krijt botste de Afrikaanse Plaat (Gondwana), met
die van de Eur-aziatische, waarbij de Alpenplooiing inzette. Er vond n.l. een algemene wisseling in
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 9
de geologische schollenontwikkeling plaats. Uit voormalige
bekkens ontwikkelden zich hoge gebieden en omgekeerd, de
zgn. Reliëfinversie. De totale tot dan toe aanwezige bekkenin-
houd bestaande uit Paleozoïsche en Mesozoïsche sediments-
gesteenten, werd gedurende de sub-hercynische bewegingen
van de Bovenkrijttijd over meerdere kilometers vertikaal uit-
geperst. Dit materiaal werd in zuidelijke richting op het Rijnse
Massief (Rheinische Masse) en in noordelijke richting op de
Pompeckische Schwelle (schwelle=drempel) geschoven.
Tegelijkertijd zette
de afbraak via ver-
werings- en erosie-
processen in.
De in het verleden
hoog gelegen Rhei-
nische Masse zonk
bij het Osning Li-
neament omlaag en werd tot Münsterlander Krijtbekken.
Hierin werden zeer dikke lagen Boven-Krijt sedimenten
neergelegd.
De N-Z gerichte druk als verre afstandswerking van de Al-
penplooiing ontmoette toevallig in het Weser- en
Osnabrücker Bergland zowel de NW-ZO als N-Z verlo-
pende storings-systemen, die al in het Palezoïcum
bestonden.
Alle wezenlijke tektonische dekgebergte-strukturen van het
Weser- en Osnabrücker Bergland laten zich herleiden tot de
reeds genoemde invloed op lange afstand van de Alpen-
plooiing.
B. Lineamenten: actief tektonische
storingen
De belangrijkste storingen van het ge-
bied zijn een 4-tal lineamenten. Dit zijn
langdurig werkende en diep in de aard-
korst reikende breuken.
In de diepe ondergrond wijzen ze met
zekerheid op steil omlaag wegduikende
breuken.
Van de 4 lineamenten zal op belang en
betekenis van het Osning lineament na-
der worden ingegaan.
De Osning-overschuiving: een scharnier
tussen de schollen.
Het bijzondere van de Osning-
overschuiving is toch wel haar tektoni-
sche positie aan de schollenrand tussen
Nedersaksisch Bekken en de Rheinische Masse. De Osning-overschuiving is daarmee een typische
vertegenwoordiger van horizontale- ofwel zijverschuivingen geworden. Het huidige aanzien kreeg de
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 10
Osning-overschuiving in het late Bo-
venKrijt. We zagen in het voorgaande
onder A, dat er reliëfinversie plaats
vond. Het Nedersaksisch Bekken werd
opgeheven. Hierbij werkte het Osning-
lineament als een scharnier, waaraan het
Nedersaksisch Bekken zich omhoog
werkte. Hierbij schoof dit gedeeltelijk op
en over de Rheinische Masse (later Bekken van
Münster) geheten.
Triaslagen uit het noorden werden daarbij
langs de vlak invallende Osning overschuiving
op steil opgerichte Krijtlagen in het zuiden
geschoven. Bewijzen hiervan zijn in het hele
Teutoburger Woud aan de steil tot overkiepte
lagen te herkennen. En dan te bedenken, dat
deze lagen oorspronkelijk als horizontale se-
dimenten werden afgezet.
We kunnen spreken van de Osning-
storingszone, die in deVariscische (Hercyni-
sche) ondergrond (Paleozoïsche sokkel) een
steile breukzone vormt. Deze zet zich in het
dekgebergte als een
vlakke overschuiving
voort. Tussen Burg-
holzhausen en
Detmold vormt deze
Osningoverschuiving
een voortgaand zui-
delijk gericht over-
schuivingsfront.
C. Tektonische
strukturen
Hieronder vallen een
aantal tektonische
elementen, die het
gevolg zijn van ge-
steente-aanpassing op gebergtevormende krachten zoals bijv. plooiing, verbuiging of golving.
Breuken: Vlakken, waarlangs de samenhang van een gesteente is verloren gegaan.
Plooiing: Vervormingen, waarbij lagen zijn verbogen, zonder dat de samenhang is verbroken.
Anticlinaal: Plooi-rug = sattel = geometrisch begrip voor een naar boven (convex) gekromde gesteen-
tereeks.
Synclinaal: Plooidal = mulde = een naar onderen (concaaf) gekromde gesteentereeks.
Dome: Zoutkoepel = rondgevormd; pijler = langwerpig.
Flexuur: Verbuiging, S-vormige verbuiging van gesteentelagen.
Horst: Door breuken begrensd, relatief hoog gelegen deel van de aardkorst =gesteenteschol, die met
spronghoogte tegenover de naburige schol relatief opgeheven werd.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 11
Slenk=graben: Door breuken begrensd, relatief laag gelegen deel van de aardkorst = gesteenteschol,
die met spronghoogte tegenover de naburige schol relatief gedaald (weggezakt) is.
As: Denkbeeldige lijn, die de hoogste punten van een plooirug of horst verbindt (punten van de sterk-
ste kromming of gekromd vlak met elkaar verbindt); relatief vlakke opwelving.
Afschuiving: Ontstaat door schuifspanning, als het breukvlak helt = afloopt naar de gedaalde schol.
Opschuiving: Ontstaat als het breukvlak helt naar de gerezen schol.
Overschuiving: Een opschuiving onder een zeer kleine hoek, zodat de bladen a.h.w. op elkaar liggen
De Saxonische Orogenese.
Bij Prof. Faber vond ik hierover de
volgende (misschien iets verouder-
de informatie)
Het Teutoburger Woud behoort tot
de zogeheten Westfaliden (Westfa-
len). Hieronder wordt verstaan een
aantal sterk geërodeerde anticlina-
len (plooiruggen), die hoofdzake-
lijk in het Mesozoïcum (geologi-
sche middeleeuwen) ontstonden. In het verleden waren deze plooiruggen hoger, maar verwerings- en
erosieprocessen werkten hierop in de loop van de geologische geschiedenis nivellerend. Deze West-
faliden hebben als hoofdstrekking O.Z.O.-W.N.W. en worden gekoppeld aan bodembewegingen, die
in Neder Saksen hebben plaatsgevonden. Dit wordt aangeduid met de zogeheten Saxonische Oroge-
nese/Tectogenese.
De Saxonische bergvorming (orogenese) is geen zelfstandige orogenese, want er vond periodiek op-
leving plaats, met vrij lange tussenpozen. De strekking is dezelfde, als die welke in de Hercynische
gebergten waren gevormd. Deze fase wordt dan wel de Subhercynische fase genoemd. Echter, wordt
er ook wel gedacht aan een voor-fase van de Alpiene Orogenese. De term strekking is hier het rich-
tingverloop van de plooiruggen.
In de tijdspanne tussen Caledonische- en Alpiene Orogenese (gebergtevorming), hebben zich diverse
keren opwelvingen van de aardkorst voorgedaan (orogenetische activiteit). De Saxonische vond
plaats in de Boven Jura met “jongere”bewegingen aan het eind van het Krijt.
Geomorfologie van de Osning heuvelketen.
Deze heuvelketen bestaat voor het grootste deel van zijn lengteverloop uit drie aan elkaar evenwijdig
lopende asymmetrische kammen. Ook wel met de term cuesta aangeduid. Kenmerk hiervan is dat
vanaf de hoogste kam één helling flauw afloopt en de andere helling steil is. In Oost-Westfalen wor-
den ze ook wel Eggen ge-
noemd. In de regel bestaat
de middelste kam uit harde
Osning zandsteen, ont-
staan in het Onder-Krijt.
De beide buitenste – de
noord- en zuidkam – be-
staan uit kalksteen.
De zuidwestelijke kalksteen Voorkam werd in het Boven-Krijt gevormd en wordt tot de zogeheten
Plänerkalk gerekend. De Eggen uit de noordoostelijke Voorkam bestaan uit gesteenten van de Mu-
schelkalktijd. De middelste – de zandsteenkam – vormt hoofdzakelijk de Hoofdkam van het
Teutoburger Woud (Osning) d.w.z. hij bereikt de grootste hoogte en vertoont weinig onderbrekingen.
De heuvelrug kenmerkt zich door een geologische diversiteit. Deze is het gevolg van gebergte vor-
mende bewegingen, die plaats vonden in de late geologische Middeleeuwen, het Mesozoïcum. Deze
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 12
bewegingen veroorzaakten het opwelven van de
aardkorst tot een zadel of anticlinaal, die uiteindelijk
later ook nog in de lengterichting open brak. Verdere
dwarsverschuivingen deden het overige en vormen
zo een landschap, dat door geologen graag als de
meest door spronghoogten bepaalde streek van
Duitsland wordt aangeduid. Voortdurende invloed
van verweringsprocessen en latere gletsjererosie in
de IJstijd vormden uit de grove breukzijden de heu-
velachtige “middelgebergte”keten, die in zijn
huidige gedaante het Teutoburger Woud
vormt.
De tussen de harde – uit zandsteen of kalk-
steen gelegen lengtedalen – vormden de
afvoerwegen van minder resistent materiaal,
zoals kleischiefer (leisteen) en mergelklei.
Deze lengtedalen zijn plaatselijk zeer smal,
daar hoofd- en nevenkam van de Osning
dicht naast elkaar verlopen. Plaatselijk openen ze zich echter tot bredere meer of minder vlakkere
laagtes.
Naast de genoemde lengtedalen zijn er ook enige NO-ZW gerichte dwarsdalen, zoals bij Dissen en
Burgholzhausen, door de Krijtkam van het Teutoburger Woud. Het ontstaan van deze dalen gaat te-
rug op gebergtestoringen, reeds aangelegd in het Paleozoïcum. Ze werden in de Alpiene
plooiingsperiode opnieuw geactiveerd, vermoedelijk gedurende de Krijt/Tertiair overgang. Het gaat
hier dus om zwakte zones in de gebergteketen. Deze zones worden gekenmerkt door geringe resisten-
tie tegen aantasting van gesteentelagen, die zo gemakkelijk losgewrikt kunnen worden. In de loop
van miljoenen jaren waren ze daarom sterk onderhevig aan verwerings- en erosieprocessen, die geu-
len in de ondergrond uitkerfden. Tenslotte zorgde erosie door stromend water voor verdieping tot op
het huidige nivo. Voor smeltwater beladen met zand en puin afkomstig van het landijs vormden de
dwarsdalen een gemakkelijke afvoerweg. Ze schakelden de lange Osningkammen in een reeks van
talrijke “berg”toppen en ruggen aanéén. Zo ontstond de typische verschijningsvorm van het Teuto-
burger Woud.
Geomorfologie en bodemgebruik.
Terwijl de kammen tegenwoordig weer bijna zonder uitzondering met bos zijn bedekt, zijn de laagten
van de lengtedalen veelal als bouw- of weiland in gebruik. Hier vinden we niet alleen verspreid voor-
komende alleenstaande boerderijen, maar komen er tevens kleinere dorpjes en bloeiende
nederzettingen voor. In het gebied van het Lippische Woud vinden we dit patroon in de lengtedalen
echter niet. Hier resteren de grootste aaneengesloten beboste vlaktes van het Teutoburger Woud.
De genoemde Osning zandsteen van de hoofdkam heeft een dunne verweringslaag met een geringe
bodemvruchtbaarheid. Tegenwoordig is deze dan ook overwegend met naaldhout begroeid. De mees-
te beukenbestanden vinden we op de Muschelkalkruggen. Deze worden gekenmerkt door een geringe
dikte aan bodem horizonten, zijn schraal en grofstenig ontwikkeld met taai ingeschakelde kleilagen.
De verweerde mergels van de Muschelkalk (Midden-Trias) zijn vruchtbaarder en gunstiger voor de
akkerbouw. De Röt (Boven-Bontzandsteen) en Lias lagen (Onder Jura) van de noordelijke lengteda-
len van de Osning leveren zware kleibodems op. Vergeleken met de nabij gelegen zandsteen- en
Muschelkalk ketens vallen deze op door hun grotere vruchtbaarheid.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 13
Klimaat en weer in en rond het Teutoburger Woud.
Bij het onderdeel Geologie hadden we te maken met het begrip Paleoklimaat, nu staat het actuele
klimaat centraal. Het klimaat van het Teutoburger Woud wijkt niet zoveel af van het Nederlandse en
het gebied behoort dan ook tot het maritieme klimaatgebied van NW-Duitsland. Het wordt groten-
deels beïnvloed door de Atlantische Oceaan. Als gevolg van de nabijheid van Noordzee en Atlantisch
klimaatgebied wordt het Teutoburger Woud grotendeels beheerst door Atlantische luchtstromingen.
De hoofdwindrichting is westelijk en hiermee wordt vochtige lucht landinwaarts gevoerd, die in alle
jaargetijden voor neerslag zorgt. Dit geldt ook voor de gematigde temperatuur ‟s zomers en ‟s win-
ters. De overheersende zeewind zal ‟s zomers een verkoelende invloed hebben, omdat de zomerzon
het zeewater minder snel kan opwarmen. De zachte lucht in de winter is te danken aan de zee als
warmte-spaarpot en aan de invloed van de warme Golfstroom. Toch zijn er enkele factoren, die het
klimaat/weer beeld hier beïnvloeden.
1) als de afstand tot de zee groter wordt gaan landoppervlakken een rol spelen. De invloed van het
zeeklimaat wordt teruggedrongen als we van het Teutoburger Woud in oostelijke of zuidelijke rich-
ting gaan. Een landklimaat zal hier zijn invloed doen gelden voor wat betreft windkracht,
neerslaghoeveelheid en temperatuur, met warme zomers en koude winters.
2) Een tweede factor is de topografie van het landschap. Zelfs kleine bodemverheffingen zullen al
invloed op de neerslag hebben. De aanwezigheid van heuvels en gebergten zorgt voor hogere neer-
slagcijfers, de zogeheten orografische neerslag. Dit leidt tot regionale verschillen in temperatuur en
neerslag. Uit onderzoek is komen vast te staan, dat het Teutoburger Woud voor wat bosgroeiplaatsen
betreft, een uitgesproken middelgebergte karakter heeft. Een luchtmassa met bepaalde hoeveelheid
vocht en temperatuur wordt ge-dwongen tegen de helling op te stromen. Hierbij zal deze lucht bij
100m stijging, gemiddeld 0,5º C in temperatuur dalen, maar de neerslaghoeveelheid zal met het stij-
gen toenemen. De met waterdamp verzadigde Atlantische luchtmassa verliest deze tegen de
hellingen. In de winter zal de neerslag meer in de vorm van sneeuw vallen en in de andere seizoenen
meer in de vorm van regen. De andere helling is dan regenarm. Het Teutoburger Woud en het Weser-
bergland hebben een gemiddelde jaarlijkse neerslag van 800 mm per m2. Het Eggegebirge met een
neerslag hoeveelheid tussen 1000 en 1500 mm per jaar. Het gemiddelde aantal dagelijkse zonuren
bedraagt ca 4. Voor de maand juni onder de 7, wat met De Bilt overeen komt. Zuidelijk deel van het
Wezerdal 6. Wat de sneeuwval betreft geldt het gemiddelde aantal dagen per jaar met een minimale
dikte van 10 cm. Boven de lijn Osnabrück-Hannover 5-10 dagen; Teutoburger Woud en Weserberg-
land gemiddeld 10-20 dagen; Eggegebergte en Zuid Weserbergland 20-40 dagen.
Vegetatie van het Teutoburger Woud.
De naam suggereert dat we zowel in verleden als heden met immense bossen te maken hebben. Ge-
weldige wouden, waar in het verleden beuken en eiken veruit de meerderheid vormden. Oerwouden,
waar op de hoger gelegen ruggen de beuk meer begunstigd door het Atlantische klimaat, dominant
was. De mens heeft in het verleden veel van deze bossen gekapt en in akkers en weiden omgezet.
Vóór deze ingreep plaats vond doorliep de natuurlijke bosvegetatie verschillende fasen. Aan de hand
van pollendiagrammen kon worden nagegaan, welke planten, wanneer en in welke mate voorkwa-
men. In het Boreaaltijdperk zo‟n 6000 v.Chr., beheersten eiken, beuken, essen en elzen de oerbossen
in de regio. Toenemende temperatuurstijging was de oorzaak, dat vanaf ca 4500 v.Chr. de rode beuk
zich kon uitbreiden. Tot aan het begin van onze jaartelling voltrok zich een continue omzetting van
eikenbossen in beuken- of gemengde beukenbosgezelschappen. De uitbreiding van de rode beuk was
mede te danken zowel aan de geomorfologie als aan de geologie voor wat betreft het hoge Muschel-
kalk aandeel. Beide boden betere voorwaarden voor de rode beuk dan voor andere bosgezelschappen.
Slechts op vochtige en meest zware bodems behielden eiken, essen en elzen de overhand. Tot het
begin van de M.E. liep de bebossing van de Osning over in de bebossing van de vlakten in de rand-
gebieden. De vruchtbare “vette” lössbodems van de Ravensberg waren voornamelijk met gemengd
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 14
beuken/eikenbos bedekt. De
zandbodem van de Senne
met licht eiken-berkenbos.
Door toename van de bevol-
kingsdichtheid in de M.E.
werd de menselijke invloed
op de bosbestanden eveneens
groter. Omstreeks 1850 ont-
stonden de zgn.
boomcultures in het Teuto-
burger Woud zoals we dat nu
nog kennen, gemengd beu-
kenbos op kalksteen.
Dennenbestanden op zandige
bodems aan de zuidhelling
van de heuvelrug, sparren-
cultures vnl. op zandsteen.
Waar de bodem rijk is aan
kalk zal op de bodem van het
eiken-beukenbos in het voor-
jaar speenkruid, helmbloem,
bosanemoon en sleutelbloem
voorkomen. Op vochtige
bodem varen en framboos
(Wiehengebergte). Op droge
grond lijsterbes, brem en
jeneverbes. Op zandsteen
niet alleen sparren, maar ook
grassen, veldbies en mossen
van de voedselarme grond.
Op zonnige zuidhellingen
(expositie) bosviooltje, sa-
lomonszegel. Arme zand-
gronden rode- en blauwe
bosbes (kalkarm-kalkloos).
Aan de voet van de hellin-
gen, door afspoeling van humus, voedingsstoffen en soms opkwellen van grondwater een rijker mili-
eu dus rijkere begroeiing. De oriëntatie van het Teutoburger Woud is W.N.W/O.Z.O en dat betekent
dat de zuidhelling een expositie t.o.v. de zon heeft. Deze helling krijgt in de loop van de dag meer
warmte toegestraald dan de noordhelling. Als gevolg van de hogere temperatuur treedt hier een hoge-
re verdamping op en zal deze helling droger zijn. Bij de noordhelling is dit juist andersom. De
zuidhelling zal nog extra droog zijn als gevolg van minder tot geen neerslag ontvangst. De huidige
verdeling van de boomsoorten in het Teutoburger Woud is: 65-70% loofbos en 30-35% naaldbos.
Onder de loofbomen zijn ± 85% rode beuk en ± 7,5% eiken. Verder ahorn, els, es en haagbeuk.
Invloed van de mens op het landschap
Het Teutoburger Woud met Voorland is een oud nederzettingsgebied met aanwijsbare nederzettings-
sporen uit zowel Meso-als Neolithicum; anders gezegd Midden- en Jonge Steentijd. In deze Steentijd
(4500 – 1800 v.Chr) was de invloed op het oerbos van het Teutoburger Woud zeer groot. De mens
liet zijn vee in de bossen grazen, waardoor dit een steeds opener karakter kreeg.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 15
Het Osning landschap is van het Mesolithicum tot aan de Vroege Bronstijd relatief dicht bevolkt ge-
weest. Sporen van een Brons- en IJzertijd (1800 – 50 v.Chr)Cultuur zijn de in het gebied van het
Teutoburger Woud bewaarde steen-of aarden grafheuvels. Hiervan zijn er enkele dozijnen nog aan-
wezig. Een ander soort heuvel, althans de resten hiervan zijn de zogeheten Volks- of Vluchtburchten
van Germanen en de oud- Saksische bevolking op verschillende bergtoppen van het Teutoburger
Woud, b.v. Iburg bij Bad Driburg en Hünenburg bij Bielefeld.
In de M.E. werd het bos stelselmatig ontgonnen. Veel gekapt hout verdween o.a. naar Nederland en
Engeland speciaal voor de scheepsbouw. Veel hout (speciaal eiken) werd toegepast bij de bouw van
vakwerkhuizen in de regio. De bossen kregen echter de grootste klap in de Industriële Revolutie,
want de energiebehoefte van de industrie was groot
Oosterbeek, 6 april 2007 Jan van Doorn
Bronvermelding afbeeldingen:
Fig. 1: B.J.Grotenhuis N.V.G., Fig. 2,4,5,6,8: Dr. Horst Klassen., Fig. 3: S.N.P.
Fig. 7,11,12: Terra Trail, Osnabrúck., Fig: 9,10: Living Landscape of Britain.
Wegens ruimtegebrek is dit artikel met toestemming van de auteur door de redactie ingekort.
Excursieverslagen
Excursie de Utrechtse heuvelrug en het Kromme Rijngebied
“Van Hoog Naar Laag” zaterdagochtend 7 oktober 2006
Excursieleider Wim Hoogendoorn
Verslag van Ton Stegink, foto‟s Hans Crone.
De hoge gronden.
De start vanaf station Maarn verliep enigszins chao-
tisch, omdat we ons op de verkeerde parkeer-plaats
hadden verzameld, maar door krachtig ingrijpen van
Aletta konden we toch redelijk snel vertrekken naar
het trefpunt restaurant St. Helenaheuvel in de Kaap-
se bossen. Hier was dhr. Hoogendoorn al aanwezig
om ons een presentatie te geven over het gebied wat
we gingen bezoeken. Het thema was: ”Van Hoog
Naar Laag”, van de top van de stuwwal naar de lage
gebieden beïnvloed door de Kromme Rijn.
De Utrechtse heuvelrug loopt van Hilversum tot
Rhenen en is ontstaan in de voorlaatste IJstijd.
Voor die IJstijd stroomden de Rijn en Maas naar het
noorden en konden zo in een breed gebied grinden
en zanden afzetten. Toen een grote ijslob vanuit het
noorden arriveerde, stuwde deze de afgezette lagen
omhoog en opzij en ontstond de stuwwal. Soms
schoof het ijs over de top van de stuwwal, vlakte
deze af en ontstond een stuwwalplateau.
Na het afsmelten van het ijs werden soms achter de
stuwwal grote meren gevormd, die in korte tijd door
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 16
de stuwwal heen braken, een “ijssmeltwaterdal” uitslepen en in het vlakke land erachter leeg-
stroomden. Zo is o.a. de Darthuizer poort ontstaan.
In de laatste ijstijd heeft het landijs ons land niet bereikt, wel kende ons land een afwisseling van
koude met relatief warme perioden. In de koude perioden was de gemiddelde temperatuur rond de 0
graden en zo kon overdag de bovenste laag van de bodem enigszins ontdooien. Het afstromende wa-
ter vormde beekjes, die zich in de bodem insneden. Zo ontstond, vaak met een geringe helling, een
sneeuwsmeltwaterdal, nu een droog dal genoemd.
We konden tijdens de wandeling een vergelijkbare situatie zien in de
holle weg, die we volgden. Bij hevige regenval loopt een stroompje
over de weg die zand en grindjes meesleept, zodat de weg steeds verder
uitdiept.
Ook ontstonden in deze periode de dekzanden. Door de vaak harde
wind en spaarzame begroeiing kon het zand uit rivierbeddingen en de
Noordzee, welke voor een groot deel droog lag, gemakkelijk gaan stui-
ven. In de luwte van de stuwwal werd het zand weer afgezet. Na de
laatste ijstijd werd het klimaat warmer en raakte de stuwwal bedekt met
dichte bossen.
Voor het jaar 1000 was de bevolkingsdruk zo laag, dat het effect op de
bossen gering was. Maar in de vroege middeleeuwen ontstonden op de
overgang van heuvelrug naar de lagere gebieden de eng- of esdorpen.
De bossen werden gekapt en er verschenen heidevelden, gebruikt voor
het weiden van de schapen en het steken van plaggen, die gebruikt wer-
den in de potstal. Door wallen met hak- en geriefhout waren de velden van elkaar gescheiden. Tijdens
de wandeling waren deze nog duidelijk herkenbaar.
Door overbegrazing erodeerde de bodem en uitgebreide zandverstuivingen waren in de 16e en 17e
eeuw gewoon. Pas in de loop van de 19e eeuw, na de ontdekking van de kunstmest werden de zand-
verstuivingen door herbebossing bedwongen, maar het zou tot het eind van de negentiende eeuw
duren, voordat de meeste woeste gronden waren omgevormd tot bossen.
De bossen leverden grondstof voor leerlooierijen (eikenschors), brandhout en, met de grootschalige
aanplant van dennen, mijnhout.
In de gouden eeuw werden aan de rand van de Heuvelrug de eerste kastelen en buitenplaatsen aange-
legd. Na het begin van de 19e eeuw, toen de weg van De Bilt naar Rhenen werd bestraat en de
bebossing zich uitbreidde, nam het aantal buitenplaatsen sterk toe en kwam voor dit gebied de naam
"De Stichtse Lustwarande" in zwang.
Na een prettige wandeling door de Kaapse bossen en een bezoek aan de uitzichttoren verzamelden we
ons in Leersum voor de lunch en de middagexcursie in het lage gebied langs het klompenpad bij
Overlangbroek.
Excursie de Utrechtse heuvelrug en het Kromme Rijngebied “Van Hoog Naar Laag” zaterdagmiddag 7 oktober 2006
Excursieleider Wim Hoogendoorn
Verslag van Beppina Boosman, foto‟s Hans Crone
De kom van Langbroek. Na de lunchstop in Leersum daalden we af van het hoge stuwwalgebied naar de klei van het Krom-
me Rijngebied, ofwel : van gestuwde pleistocene zanden via fluvioglaciale- en dekzanden naar de
komklei van Langbroek, in de najaarszon een heerlijk grazig gebied.
Geologische geschiedenis.
Het huidige landschap is in miljoenen jaren geworden tot wat het vandaag is. Het gebied van de
Utrechtse Heuvelrug ontstond in het Pleistoceen, het huidige rivierengebied tijdens het
Holoceen.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 17
Vóór het Saalien werden door de voorlopers van Rijn en Maas dikke lagen zand en grind afgezet, met
tussenliggende laagjes slib en klei, in het Kromme Rijngebied 100m. dik.
Aan het begin van het Saalien stroomden Rijn en Maas door ondiepe dalen ter hoogte van Gelderse
Vallei en IJsseldal. Toen vanuit het noordwesten het Scandinavische landijs naderde drong een aantal
ijslobben de noord–zuid gelegen dalen binnen en stuwden de bevroren rivierafzettingen opzij en om-
hoog. Zo ontstond aan de westzijde van de “Gelderse Vallei-ijslob” de Utrechtse Heuvelrug; destijds
aanmerkelijk hoger dan tegenwoordig. Via soms brede en diepe ijssmeltwaterdalen werd het smelt-
water afgevoerd naar het lager gelegen gebied. Rijn en Maas werden door het ijs gedwongen hun
loop in westelijke richting te verleggen.
In het toendraklimaat tijdens het Weichselien stroomde het sneeuwsmeltwater aan de oppervlakte
van de ondoorlaatbare permafrostbodem af naar het lager gelegen gebied. Langs de flanken van de
stuwwal werd het meegenomen zand afgezet als sandrvlakte. Uit de droge, onbegroeide delen van de
riviervlakte werd door wind en sneeuw fijn zand meegenomen en verderop als dekzand afgezet. Het
ligt als een gordel langs de flank en aan de voet van de heuvelrug vandaag nog aan de oppervlakte.
Op sommige plaatsen “piept”een dekzandrug nog boven de dekzandvlakte uit, o.a. zuidelijk van
Darthuizen.
Het Holoceen. Verschillende factoren speelden een voorname rol in de ontstaansgeschiedenis van het
Kromme Rijngebied.
1. Klimaatverandering: warmer, meer neerslag.
2. Zeespiegelstijging.
3. Hogere grondwaterstand. Dit alles leidde tot veenvorming die in het westen begon en zich geleide-
lijk in oostelijke richting verplaatste : het basisveen, ook wel Hollandveen genoemd.
4. Rivieren, meanderend en onbedijkt speelden een grote rol; één stroombedding, die zich met kron-
kelend verloop geleidelijk in stroomafwaartse richting verplaatste. Door overstromingen werd eerst
grof materiaal afgezet: de oeverwallen, verderop slib en klei: de kommen.
De dynamiek van de rivieren veroorzaakte herhaaldelijke verplaatsingen van bedding en oeverwal.
Zo ontstond een ingewikkeld patroon van stroomrugcom-
plexen en kommen: achtereenvolgens het Werkhovense-,
Linschoter-, Houtense- en Kromme Rijnsysteem, de laatste
nog in de Romeinse tijd functionerend. Later werd de
Kromme Rijn steeds minder belangrijk als hoofdwateraf-
voer en begon dicht te slibben.
Historie. Rond de flanken van de stuwwal was er in de prehistorie al
bewoning van jagers en vissers, later begon ook de eerste
landbouw. Er zijn veel urnenvelden en ook grafheuvels
gevonden.
0 – 1000: Het kommengebied was nog onherberg-zaam en niet bewoond.
1000–1600: Nederzettingen, akkers, boskap (waar-door heidevelden ontstonden), afdamming van de
Kromme Rijn, graven van weteringen voor de afvoer van het kwelwater van de stuwwal en begin van
ontginningen, o.a. voor hakhoutplantages. Vanaf de weteringen werden aan weerszijden strookvor-
mige kavels uitgezet, elke kavel even lang en even breed, bewoning als weg- en streekdorpen: z.g.
cope-ontginning. Op belangrijke punten werden “Ridderhofsteden” gesticht: versterkte
boerenwoningen en rond Langbroek ook “woontorens”, kasteeltjes bestaande uit één toren. Het
gebied vormde met de cope-ontginningen, de essenhakhoutbossen en graslanden een overgang tussen
het open centrale gedeelte van het Kromme Rijngebied en de landgoederen aan de voet van de
heuvelrug. 1600–1800: Omvorming van woonhofsteden tot buitenplaatsen, wegen, op de heuvelrug een tram-
baantje.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 18
1800–1900: Veel buitenplaatsen temidden van hoogopgaande zware loofbossen: de “Stichtse Lustwa-
rande”. Hakhoutcultures en uitbreiding van wegennet en dorpen, toerisme en recreatie.
Hakhout en grienden. Het droge eikenhakhout komt uitsluitend voor op de heuvelrug en aan
de flanken, er is nu nog maar weinig van over. In het overgangsge-
bied vinden we vochtig eikenhakhout, maar vooral essen-hakhout.
Het is door de mens aangeplant en wordt periodiek gekapt, waardoor
brede, met mossen en korstmossen begroeide stobben ontstaan. De
mossenstand blijft alleen intact door periodiek kappen; mossen die
veel voorkomen zijn klauwtjesmos en rondbladig boogsterrenmos.
Het kappen gebeurde eerst in 7-jarige cycli: het hout werd gebruikt
voor gereedschappen, fruitstaken, helmstokken enz. Later werd ook
gekapt in 5-jarige cycli o.a. voor waterbouw. Opgeschoten eiken en
elzen werden meegehakt.
Het z.g. klompen- of laarzenpad voerde ons tussen de hakhoutbossen
door, veelal 3-jarige essen. Het pad was enigszins verhard met enkele
stenen en mede door de lage grondwaterstand van het moment goed begaanbaar.
Bodem en grondgebruik. Van de stuwwalvoet tot de Kromme Rijn vinden we van hoog naar laag achtereenvolgens:
1. Kleine stuifzandgebiedjes: duinvaaggronden met eiken- dennenbossen en heide.
2. Dekzandgebied: humuspodzol– en lage enkeerdgronden met weide- en akkerbouw, boom-
gaarden, droge eiken- en parkbossen.
3. Kom- dekzandovergang: kalkloze poldervaaggronden met weidebouw en boomgaarden.
4. Kom van Langbroek: kalkloze polder- en drechtvaaggronden met weidebouw, hakhout, es-
senbossen en landgoederen.
5. Oeverwalgronden van de Kromme Rijn: “jonge oeverwalzône”: kalkrijke ooivaaggronden met
boomgaarden en akkerbouw.
6. Enkele dekzandruggen zijn soms duidelijk in het terrein te herkennen, iets hoger, geen sloten en
een ander type verkaveling.
Het hele gebied geldt als zeer waardevol, zowel cultuurhistorisch, natuurwetenschappelijk als recrea-
tief.
In de kom van Langbroek ligt het pleistocene zand op ongeveer 140 –190 cm. diepte, waarboven 50
cm. veen.
Nadat we aan het eindpunt van onze excursie waren gekomen bedankte Lieke onze excursieleider
Wim Hoogendoorn voor de mooie en leerzame dag, waarna we in Leersum nog wat nazaten onder
het genot van een hapje en een drankje.
Excursie Winterswijk zaterdagochtend 17 maart 2007.
Excursieleider Maarten van den Bosch.
Verslag Albert Mesland
Vooroverleg met de excursieleider Maarten van den Bosch van het Geologisch Veldlaboratorium
Winterswijk had de kennis opgeleverd dat een excursie in het gebied van Winterswijk het beste per
bus en in het vroege voorjaar kon plaatsvinden. Dan hebben landschappelijke observaties de hoogste
waarde vanwege het ontbreken van het gebladerte van de loofbomen en dit gecombineerd met de
hoge zit in een bus geeft een optimale "beleving" van de geologische aspecten van het landschap. Het
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 19
bestuur had deze kennis gekoppeld aan het 20-jarig bestaan van onze werkgroep en was zo tot het
idee van deze "kostenloze"
jubileumexcursie gekomen.
Lieke Vullings kon bij het
station van Winterswijk een
veertigtal werkgroepleden en
een enkele gast welkom he-
ten op deze jubileumexcursie
van onze werkgroep. Na een
kort welkomstwoord werd
het woord gegeven aan
Maarten van den Bosch die
ons via de microfoon gedu-
rende de hele excursie
verslag deed van de geomor-
fologische, de geologische,
de cultuurhistorische, de
agrarische en zelfs cultuur-
technische aspecten van de
bijzondere landschappen
rond Winterswijk. Maarten
deelde aan het begin een
overzichtje uit van de excur-
sie. Het kaartje hieruit,
afkomstig uit M. van den
Bosch en H. Kleijer, De
ontwikkeling van het land-
schap ten oosten van
Winterswijk, maart 2003,
heb ik "schetsmatig" voor-
zien van de door de bus
gereden route
We vertrekken vanaf het station (S op het kaartje) richting Henxel.
Links is een es te zien. Dit is een stuifduin, die vanaf de vroege middeleeuwen in cultuur is geweest
en door de plaggencultuur licht is opgehoogd (enkele dm's). Deze es is een onderdeel van een gordel
van essen, die ongeveer 4 km lang is. De oppervlakte van de es heeft een paraboolvorm. De gordel
ligt op een dal, die aan de grens op 6 m en hier op 25 m diepte ligt. Het geheel is opgevuld met jong-
pleistocene beekdalafzettingen en afgedekt door Jong Dekzand.
Rotweg, (1). Links is weer een es als onderdeel van de gordel van essen te zien. De stuifduin is hier
op z'n dikst 10 m. De toppen liggen 2 à 3 m boven de omgeving. Maximaal 4 m. Het lukt niet om dit
reliëf op de foto te krijgen. De cultuurlaag is op zijn dikst 1,20 m, de feitelijke ophoging door pot-
stalmest (niet door gebruik van heideplaggen maar door moerasplaggen) is enkele decimeters. Er
lopen "holle" wegen over de es.
Rechts zijn laaggelegen percelen van ondiepe tertiaire klei met houtwallen als perceelsafscheidingen.
De stuifduinen in het dalsysteem hebben hier een omkering van het oorspronkelijke reliëf bewerkstel-
ligd. Er zijn hier wel eens zoetwaterschelpjes gevonden, wat er op wijst dat hier natte plaatsen
geweest zijn. Soms is een stuk opgehoogd met grond uit de steengroeve. In de verte stroomt rechts de
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 20
Willinksbeek. die in de vroege Middeleeuwen gegraven is. Vlak voor de kruising staat links van de
weg een natuurstenen blok van de RD (Rijksdriehoeksmeting).
Raetmansweg. Dit is een holle weg door de es met aan het eind links een jaren '30 boerderij. Het dan
volgende beekdalletje is van pleistocene oorsprong (na het Saalien).
Ratumseweg. Rechts in de bocht liggen wat zwerfstenen met één grote erbij. Overal zit hier ondiepe
keileem met zwerfstenen (bij het sportterrein van Meddo ligt er een van ongeveer 38 ton, zie aldaar,
en in Winterswijk maar afkomstig uit Meddo zelfs een van 43 ton. De laatsgenoemde is een rode
Växjögraniet)).
Links een es, rechts oude boerderijen. Het is hier in Winterswijk een landschap met reliëf en houtwal-
len. In Corle 24 m +NAP, in het ZO ('t Woold) 50 m +NAP.
Het huisje links met de loods was de plaatselijke smederij (die zijn nu allemaal verdwenen in de
buurtschappen). De overgang van de paardentractie naar de tractor vond in de jaren '70 plaats. Rechts
is een essengordel te zien.
Ratumsebeek. Deze beek is door de mens gegraven: de meanders zijn niet-natuurlijk. De beken zijn
jonger dan de esdekken. Buiten de dalsystemen ligt ondiep keileem op Lias (Mesozoicum). Dus hier
een zwak glooiend landschap, achtergelaten door de ijstijd.
Verder is hier overal stormschade te zien. De architectuur van de boerderijen laat zien dat boerderijen
van voor 1800 nauwelijks voorkomen.
Dwarsweg. Het gebied hier moet een Nationaal Landschapspark worden. Het beheer komt in handen
van de gemeente. Er is een verplichting om hiervoor kennis te verwerven, ook over de geologie, maar
er is geen budget voor. Dus heel mooie plannenmakerij....
Rechts ligt een "verdwaalde" stuifduin. Dan volgt rechts het gasstation voor de export naar het Ruhr-
gebied. Iets verderop staat een grenssteen (No 789). Dit exemplaar heeft een oude vervangen die uit
de 17e eeuw stamde, van zandsteen was met aan de ene kant het wapen van Munster en aan de andere
kant dat van Gelre. Dergelijke grensstenen worden tegenwoordig gestolen om als versiering te die-
nen.
De ondergrond bestaat hier uit zand van het Onder-Krijt: witte kwartszanden op 2 m diepte. Er is een
lichte welving in het landschap te zien als gevolg van een breuk in de ondergrond. Het Lias maakt in
de ondergrond hier op het breukvlak een sprong van 300 m. De welving was aan de oppervlakte oor-
spronkelijk 2 m. De breuk is door boringen te vinden.
Er staan rechts veel recreatiewoningen. De weg voert ons verder en we zien uit over de dichtgestoven
hoog gelegen smeltwatergeul (2), de breukrand verdwijnt daar en we komen in Huppel.
Waliënseweg. We komen in een vlak en open ontginningsgebied(ontgonnen met de stoomploeg, ver-
kaveling met de lineaal) uit de jaren '20, (2). Het smeltwaterdal is hier 40 m diep, dat na het
Weichselien met dekzand is opgevuld. Er zijn geen essen. Het was een kale vlakte met stuivend zand.
Rechts valt het industrieterrein van Vreden op.
Masterveldweg. In dit gebied zakt het water zomers weg (grof zand). Het valt niet mee om hier
"natte" natuur te creëren. We gaan naar 3, de andere oever van de smeltwatergeul en komen in Med-
do. Hier rijden we over ondiep tertiair. Het is een zwak golvend landschap (Saalien). De akkers zitten
vol met stenen, er is immers geen deklaag. Het is een ontginningslandschap (± 1920-1935). Daarvoor
was het heidegebied met hier en daar lage bosjes (vooral met berken).
Lemmenesweg. Rechts is nog een stukje bos dat niet ontgonnen is.
Scheurvorenweg. Rechts in de sloot is nog de podzolbodem aanwezig. Voor de rest is deze omge-
ploegd.
Beiersdiek. We rijden in zuidelijke richting, nog op het plateau maar langs de rand van de noordelij-
ke smeltwatergeul, die van Haaksbergen komt (4). In de ondiepte zit hier nog steeds tertiaire klei. Er
staat rechts nog een oud boerderijtje.
Goosensweg. We rijden met de verharding mee. Er zijn hier kleiafgravingen van steenbakkerij "de
Giffel", (5), die ± 1920 gesloten is. Links resteren nog kleiputten.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 21
Links ligt de pannendrogerij, nu een bouwval, en rechts staat het huis van de voormalige eigenaar.
Het perceel links is afgegraven ( ± 3/4 m)
Grevinkweg. Rechts ligt meteen het voetbalcomplex met de opgegraven zwerfsteen uit Scandinavië.
Links ligt het hooggelegen kerkdorp Meddo. Hier rijden we de de noordelijke smeltwatergeul "in".
Meddo. We komen in een enclave essen in de smeltwatergeul, (6). Vervolgens rijden we het plateau
weer op (enkele m's hoogteverschil). Rechts ligt in de bocht de boerderij van een "scholtenboer". De
invloed van adel en kloosters verdween in deze regio eerder dan in de andere delen van de Achter-
hoek en aan het einde van de 18de, maar vooral in de 19de eeuw, groeiden hofhorige boeren uit tot
zelfstandige, grote boeren, de scholtenboeren. Hun scholteboerderijen lijken bijna kastelen. Ze heb-
ben veel betekend voor de streek. Zij hebben o.a. voor onderwijs gezorgd. Er waren hier in de 18e en
19e eeuw meer dan 20 scholen.
Beerninkweg. We gaan over de Groenlosche Slinge, waarvan de dalopvulling 8 à 9 m diep is. De
loop ervan heeft een tektonische oorzaak, die tot het midden van het Pleistoceen actief was. Het is nu
eigenlijk een kanaal geworden (waterschapswerken uit de jaren '70). Men heeft daar spijt van gekre-
gen en daarom heeft men parallel een meanderende "oude loop" gegraven, nog geen 10 jaar geleden.
Bij het ontwikkelen van "nieuwe natuur" is er vaak een botsing tussen de natuurontwikkelaars en
geologen omdat het een vorm van tuinieren is geworden met onder meer het introduceren van nieuwe
zaken.
Groenloseweg. Links in de weg is de oever van het smeltwaterdal te herkennen aan een 2 m hoogte-
verschil, (7).
Leemkuilweg. Het Meddoscheveen is te zien (nrs. 7 en 8)
Meddoseweg. (gem. Oost Gelre)
Links zijn weilanden die bij het veengebied worden getrokken. De tertiaire klei zit er vlak onder
(binnen 1 m).
Dwarsdijk. Rechts komen jonge tertiaire afzettingen voor (Plioceen, afzetting van Lievelde) van fijn
zand.
In het bos rechtsvoor zijn (gieterij-) vormzandgroeves; het zand (korrelgrootte 100-150μm) houdt het
vocht vast en is daarom goed in een mal te zetten.
Winterswijkseweg. We rijden eerst nog op tertiaire bodem, maar verderop rijden we rechts af het
smeltwaterdal in; de geul zit hier op 140 m diepte.
Schaarweg. We rijden het waterwingebied Corle binnen. De ondergrond bestaat uit 60 m zand met
lagen klei tot 90 m en daaronder 30 m kwartszand en zwerfstenen.
Kloosterdijk. (gem. Aalten). De rand van smeltwatergeul slingert door de breukstructuur in de on-
dergrond door 't Klooster (18e eeuwse kloostertuin),(9). Er is hier stormschade. Rechts stroomt een
smal beekje over het Tertiair (zomers met schepje in de klei). Ook hier stormschade. Links een door-
gewaaide boerderij (lijkt erop dat het van ouderdom is, maar de storm heeft misschien handje
geholpen).
Kloosterdijk. (naar Bredevoort). We kijken nog uit over het smeltwaterdal (10) en rijden de helling
af de geul weer in. Rechts is tertiaire grond en links achter het bos een zandwinning. De Kloosterdijk
is erg glooiend.
Bredevoort. Landstraat ("stadspoort" in)
Links zicht op de kerk (Markt).
Door de lage ligging was Bredevoort een geschikte plek voor verdedigingswerken. Het laatste decen-
nium is Bredevoort uitgegroeid tot een boekenstad, vooral gestimuleerd om het authentieke karakter
te kunnen handhaven. Maar volgens onze excursieleider is economische betekenis twijfelachtig; het
is hobbyisme.
Misterweg. Rechts is in de verte een verhoging te zien, het plateau van Haart (buurtschap), met een
reliëf van ± 8-10 m; we rijden door een smeltwatergeul. Links is de Meenkmolen te zien. We naderen
nu onze pauzeplaats Den Tappen (12, T) in Miste.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 22
Excursie Achterhoek.
16 maart 2007, tweede dagdeel
Excursieleider: Maarten van den Bosch
Verslag van Wouter van den Bosch
Met een minder goede weersverwachting, werden we op deze dag verwend met een jubileum busex-
cursie als verrassing voor ons 20-jarig bestaan. Dat kwam goed uit, want de afstand tussen de
excursiepunten was vrij groot en met een opkomst van 39 leden is zo‟n bus dan toch wel prettig en
comfortabel. Bovendien was het guur weer. Hulde voor het bestuur!
Zo op het eerste gezicht is dit deel van de Achterhoek geen opwindend natuurgebied. Maar zoals zo
vaak moet je er wat dieper induiken om de verborgen waarden waar te nemen en te gaan waarderen.
Dit hebben we dan ook met vreugde gedaan en het bleek een even gecompliceerde als interessante
belevenis dit gebied nu eens te zien door de ogen van iemand die letterlijk wat dieper kijkt!
Inleiding.
Het excursiegebied maakt deel uit van het Oost-Nederlandse Plateau, dat in het oosten wordt be-
grensd door het wat hoger gelegen en aansluitende Duitse gebied en in het westen door een brede
glaciale smeltwatergeul. Door het gebied lopen een zestal grotere breuklijnen in NNW-ZZO richting
op korte afstand van elkaar. Dit heeft in het verleden geleid tot grote niveauverschillen, die tijdens het
Saalien grotendeels zijn gladgeschaafd door de ijsgletsjers. Deze hebben over vrijwel het gehele ge-
bied een keileempakket afgezet, dat een goede scheiding geeft tussen het door de landbouw
verontreinigde oppervlaktewater en het vele zuivere water in de diepere grondlagen.
Gemeten over de lijn van ca. 11 km van Meddo-Corle-Bredevoort tot de Duitse grens is er een hoog-
teverschil van ca. 1,5 meter, voldoende om een zevental beken van Oost naar West te laten stromen.
Deze beken volgen of wel oude breuklijnen, dan wel nieuw gegraven beddingen. In de jaren 1920 –
1930 is het gebied geheel opnieuw ingericht en geschikt gemaakt voor het boerenbedrijf. Het gebied
is redelijk vruchtbaar door een mix van klei, zand en veen en vertoont momenteel nauwelijks hoogte-
verschillen.
De middagroute.
Na de lunch bij “Den Tappen”, volgden we de excursiepunten 13 t/m 18. Hierbij werd allereerst het
Slingedal bekeken. Het is het langste van de 7 beekdalen, die door het gebied stromen in de hoofd-
richting NNW-ZZO en in dat Duitsland ontspringt. Zij monden grotendeels uit in het enorme fossiele
smeltwaterdal, dat in hoofdrichting daar loodrecht op staat. Zie het kaartje. Boringen hebben aange-
toond dat de beken in hun bestaan de lopen voortdurend hebben verlegd, vaak door natuurlijke
oorzaken, maar soms ook door agrarisch ingrijpen. Alle beken hebben zich diep in de ondergrond
ingesneden, waarbij de bodem steeds weer werd bedekt door afzettingen uit de omgeving.
Door beplanting met bomen en struiken werd het oorspronkelijke landschap plaatselijk in actuele zin
gemoderniseerd, waardoor het haar oude karakter deels verloor. Geologisch gezien is dat jammer,
maar door de agrarische inrichting zal deze ingreep niet storend werken op de niet- geologisch inge-
stelde bezoeker. Het is nu eenmaal veranderd van een oud cultuurlandschap in een agrarisch
industrieel gebied en dat heeft eigen charmes.
In het landschap zijn enige hoogteverschillen zichtbaar. Het Saalien heeft de oorspronkelijke niveau-
verschillen grotendeels glad gestreken en na de agrarische herinrichting tussen 1920 en 1930 heeft
zich een redelijk vlak agrarisch landschap ontwikkeld met hier en daar een beek, een heuvelrug en
stuifduinen. Het gebied is dooraderd met talloze kleine weggetjes die landerijen en boerderijen ver-
binden en lastig zijn voor bussen. Voor de niet geologisch geïnteresseerde bezoeker ziet het er niet
onaardig, maar ook niet spannend uit. Maar de geologische waarden moet je echt opzoeken. Toch zal
de breder geïnteresseerde bezoeker opmerken dat met name in het gebied van de Boven Slinge en de
Kottense beek prachtige stuifduinen en de diep verscholen beken voorkomen, die je elders niet ziet.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 23
Door de vaak diepe insnijding komen met name in het Oostelijke deel, zeer oude mineralen met bij
voorbeeld kalk in het water. Ik herinner mij dat we hier in de naoorlogse jaren NJN- kampen hielden
waarin een zeer bijzondere flora en fauna werd aangetroffen, met onder andere orchideeën en medi-
cinale bloedzuigers.
Wegens het koude weer kwam het panorama vanuit de uitkijktoren niet goed tot zijn recht. Gelukkig
kon de heer Van den Bosch ons door zijn uitgebreide kennis van het gebied wijzen op de vele aard-
kundige bijzonderheden die, verborgen achter de agrarische economie, voor de kenner toch nog
steeds zichtbaar zijn.
De beken.
Door hun diepe insnijding, soms tot op het Onder krijt, bevat het water vaak speciale mineralen,
waarvoor de flora gevoelig is. Maar vooral zijn zij belangrijk voor de watervoorziening van het ge-
bied. Dat is ook de reden dat veel beken niet alleen door natuurlijke oorzaken maar ook door de mens
een andere bedding hebben gekregen. Ze dragen daarmee bij aan een zo goed mogelijke watervoor-
ziening van de landerijen, alsmede aan het noodzakelijke drinkwater voor de bewoners van het
gebied. We hebben een natuurlandschap verloren en er een cultuurlandschap voor teruggekregen.
Maar de liefhebber komt nog steeds aan zijn trekken. Zij het met enige moeite. Ik zou willen aanbe-
velen het gebied nog eens een paar keer te bezoeken in verschillende jaargetijden. Om zo de goed
verborgen geheimen van dit land beter te leren kennen.
De waterhuishouding.
In de diepere ondergrond van het gebied schuilt een enorme hoeveelheid grondwater in vele en dikke
watervoerende lagen. Dit water wordt deels gebruikt voor landbouw en menselijk behoeften, doch
moet vooral worden geschat als een voorraad nog onbedorven water, waar elders grote bedragen
moeten worden vrijgemaakt om vervuild grondwater te reinigen. En dat heeft zijn grenzen. De kei-
leemlaag draagt zorg voor een scheiding tussen beide watersoorten.
Tenslotte.
We maakten met onze excursieleider, de heer M. van den Bosch, een zeer bijzondere tocht door dit
voor ons land toch wel uitzonderlijke excursiegebied. Gelukkig is Maarten van den Bosch zeer goed
thuis in dit gebied, want als je de geologische bijzonderheden niet kent, zie je ze ook niet! Maar daar
heeft de reconstructie ook veel aan bijgedragen. Het koude weer en de grote afstanden maakten de
tocht per bus wel zeer aantrekkelijk, hoewel ik persoonlijk het directe contact met de bodem wel wat
miste. We maakten een prachtige tocht.
Zomers geologisch uitstapje.
Zoals u in het stukje van de redactie al hebt kunnen lezen, hebben we een nieuwe rubriek: Het geolo-
gisch uitstapje. Deze keer geschreven door Lieke Vullings.
Bestemming: Natuurhistorisch monument De Kaloot.
(ten oosten van Vlissingen, tussen de Sloehaven en kerncentrale Borsele)
Bijzonderheden
Waarschijnlijk het meest fossielrijke strand in Nederland, een waar El Dorado.
Vondsten mogelijk van haaientanden en tweekleppige schelpen. Zo‟n 600 soorten mollusken zijn er
gevonden, ook fossiele zoogdierresten. Sommige vondsten zijn uit Eoceen (50 miljoen jaar gelden)
andere uit Pleistoceen.
Op de afbeelding links Neptunea antiqua, een arctisch schelpje. Typerend voor Midden Laat Plioceen
(2,5 tot 3 miljoen jaar oud)
Op de afbeelding rechts een bevertand uit het Eemien. De lengte is circa 1 cm.
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 24
Het strand is dus zowel aardkundig (7 verschillende fossielen
pakketten) als ecologisch waardevol.
Ga wanneer je kunt want dit bijzondere strand wordt ernstig
bedreigd.
De gemeente wil er container- terminals bouwen.
De eerste plannen zijn afgeschoten maar in 2004 opnieuw
ingediend en voor zover bekend ook nu nog niet van de baan.
Er worden regelmatig excursies gegeven, maar dat kun je het beste zelf even
uitzoeken als je van plan bent er naar toe te gaan.
Verdere informatie kun je vinden in het boek “Eigenaardig Nederland” van de
KNNV- uitgeverij.
Als je dit boek niet hebt, kun je er natuurlijk een gedeelte van kopiëren. Waar-
schijnlijk heeft elk goed natuurmuseum er een in zijn bibliotheek.
Boekbespreking “Leestekens in het landschap”.
Dit boek is een handig naslagwerkje, dat gebruikt kan worden bij het schrijven van excursieversla-
gen. Er worden 188 kleine landschapselementen kort en krachtig in beschreven.
Het voordeel is dat je zelf niet eindeloos hoeft te ploeteren op een heldere omschrijving, het schrijven
van een verslag is dan niet zo‟n klus.
Het boek is gedeeltelijk bruikbaar bij verslagen van geologie-excursies, er zijn omschrijvingen van
een aantal aardkundige elementen. De geologie heeft echter ook een groot aantal eigen termen die
buiten het bestek van dit boek vallen.
Het uitgangspunt van het boek is het landschap als bron van historische kennis en de bijdrage die
kleine landschapselementen leveren aan bijzondere ecosystemen.
Het is een heruitgave van een lexicon dat al eerder op de markt was, maar ook al jaren uitverkocht
was. Het is een aantrekkelijke uitgave, mooi papier, mooie illustraties en een prettige indeling.
Het boek is te bestellen bij Landschapsbeheer Nederland – Postbus 9756 – 3563 AT Utrecht – websi-
te: www.landschapsbeheer.nl
ISBN– 13-9789071245206
Het kan via de website besteld worden. Het kost Euro 17.50
Mogelijk zijn er ook bibliotheken die het in hun bezit hebben.
Een voorbeeld uit het boek is:
Pingoruïne.
Omschrijving: Terreinverlaging die na een ijstijd ontstaat door het smelten van een in de ondergrond
aanwezige ijsmassa.
Ontstaan en functie: Tijdens de laatste fase van het geologisch verleden (120.000 tot 10.000 jaar ge-
leden) was Nederland nauwelijks begroeid. De wind kreeg vat op het
bodemmateriaal waardoor zogenaamde uitblazingsgaten konden ontstaan. Pingoruïnes zijn restanten
van pingo‟s en zijn in dezelfde periode als de uitblazingsgaten ontstaan. Een pingo is een heuvel die
ontstaat als de ondergrond permanent bevroren is en grond wordt opgeperst door een uitdijende ijs-
lens. IJslenzen konden ontstaan op plaatsen waar het grondwater onder druk stond. Bij het dooien of
openbarsten van de ijslens gleed de erop aanwezige grond naar beneden. De zo gevormde omwalde
laagte wordt aangeduid als pingoruïne.
Ligging en streeknamen: Pingo-ruïnes komen voor in Noord-Nederland (waar het landijs tijdens de
ijstijden aanwezig was) Soms worden ze wel dobbe of poel genoemd. Ook in Zuid-Nederland zijn
exemplaren bekend. Grote concentraties pingoruïnes en uitblazingsgaten kan men aantreffen in Gro-
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 25
ningen, Friesland en Drenthe, bijvoorbeeld op de Duurwoldse heide. Ook elders op de zandgronden
komen dergelijke fenomenen voor.
Het sluit af met een kopje „Meer weten‟, waarbij naar andere literatuur verwezen wordt.
Graft. Omschrijving: Steilrand, die een helling verdeeld in terrassen
Ontstaan en functie: Graften ontstonden door erosie tegen een heg. Evenwijdig met de hoogtelijnen
of dwars op de richting van een dal werd een heg aangeplant, die erosiemateriaal tegenhield. Aan de
bovenzijde van de heg hoopte zich materiaal op, aan de onderzijde vond erosie plaats en het resultaat
was de vorming van terrassen. De begroeiing op die steilranden werd kort en dicht gehouden. Ver-
wijdering of verwaarlozing van de beplanting op de graft kan de terrassen doen wegspoelen (erosie)
Andere functies zijn: veekering, perceelsscheiding, bescherming tegen weersinvloeden en gerief-
houtwinning.
Lezing en streeknamen: Graften komen vooral in Zuid Limburg voor. Daar worden ze ook wel graaf
of hellingknik genoemd. Verder komen enkele graften voor aan de noordzijde van de Utrechtse Heu-
velrug (bij Achterberg) en in de omgeving van Nijmegen.
Over Fylladen en Fyllieten
Na ons interessante weekend op de Hoge Veenen bleek, dat er nog vragen waren over afzettings- en
metamorfe gesteenten en over de verschillende benamingen voor die gesteenten.
De heer Sintubin, beschrijver van o.a. de geologische wandeling langs het riviertje de Ninglinspo
wilde voor ons een duidelijke beschrijving maken over gesteentevorming en de terminologie in de
verschillende talen.
Deze termen komen in de volgende Nieuwsbrief, uitgezonderd die over de Fylladen.
Van Modder tot Leisteen
– een correcte terminologie voor fijnkorrelige sedimenten en gesteenten –
Door: Manuel Sintubin
Geodynamics & Geofluids Research Group, Katholieke Universiteit Leuven, Celestijnenlaan 200E,
B-3001 Leuven
[email protected], geo.kuleuven.be/G&G/
Inleiding
De classificatie van clastische of detritische sedimenten en gesteenten† gebeurt in de eerste plaats op
basis van de korrelgrootte en vervolgens op basis van de mineralogie. Dit hangt echter vaak samen.
Zo zullen fijnkorrelige sedimenten, naast fijnkorrelig kwarts en veldspaat, in belangrijke mate opge-
bouwd zijn uit kleimineralen.
Voor deze fijnkorrelige sedimenten en gesteenten is er een uitgebreide terminologie tot stand geko-
men. De betekenis van de verschillende termen verschilt echter in de verschillende talen, wat
uiteindelijk tot heel wat verwarring heeft geleid. In het geval van de fijnkorrelige sedimenten en ge-
steenten heeft de terminologie niet enkel te maken met de korrelgrootte en de mineralogie maar
bovendien met de veranderingen in de interne opbouw van het gesteente, ook wel het maaksel ge-
noemd. Deze veranderingen in het maaksel doen zich voor onder invloed van druk en temperatuur.
Zij treden op tengevolge van de toename in begraving in een sedimentair bekken of tengevolge van
gebergtevorming. De specifieke omvorming van het interne maaksel van deze fijnkorrelige sedimen-
ten en gesteenten heeft alles te maken met de karakteristieke vorm van de kleimineralen. Kleiminera-
len kunnen immers beschouwd worden als kleine plaatjes die steeds de neiging hebben zich loodrecht
te oriënteren op de belangrijkste drukrichting. Alle kleimineralen gaan zich dan ook onderling oplij-
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 26
nen met een uitgesproken planaire anisotropie tot gevolg. Dit anisotrope maaksel noemen we de ge-
steentesplijting, en geeft ook aanleiding tot een karakteristieke fysische eigenschap van dergelijke
fijnkorrelige gesteenten, namelijk de goede splijtbaarheid. In de resulterende terminologie vinden we
dan ook niet enkel sedimentologische karakteristieken terug, maar ook metamorfe en tektonische
karakteristieken, voor zover deze sedimenten aan deze processen onderworpen werden. In dit opzicht
verschilt deze terminologie in belangrijke mate van deze voor bijvoorbeeld zandstenen en kalkstenen.
Zoals al vermeld, is er heel wat verwarring rond het gebruik van de terminologie voor fijnkorrelige
sedimenten en gesteenten. Verschillende termen worden vaak niet correct gebruikt, terwijl andere
termen eigenlijk niet bestaan in het Nederlands en waarvan het gebruik dan ook dient te worden ver-
meden. Het is de bedoeling van deze nota om een overzicht te geven van de correcte Nederlands-
talige terminologie met betrekking tot fijnkorrelige sedimenten en gesteenten. Alvorens we dit over-
zicht geven, wensen we, voor een beter begrip van de verschillende termen, echter eerst even kort de
evolutiegeschiedenis van een modder tot een leisteen te schetsen.
Van modder tot leisteen
Als een kleisuspensie sedimenteert, vormt er zich een modder. Doorgaans wordt zo‟n modder geken-
merkt door een vrij open interne opbouw die het best kan worden vergeleken met een kaartenhuisje.
De kleimineralen vertonen een willekeurige oriëntatieverdeling. Deze modder heeft een belangrijke
porositeit. Vrij snel zal dat onstabiele kaartenhuisje onder invloed van het gewicht van de boven-
liggende sedimenten ineenstorten. De plaatvormige kleimineralen ondergaan een mechanische rotatie
en leggen zich allemaal ongeveer horizontaal. De porositeit wordt sterk gereduceerd en het water
wordt eruit geperst. Zo ontstaat een eerste anisotropie in het maaksel, parallel aan de gelaagdheid. Bij
verdere begraving van deze kleirijke sedimenten gaan diagenetische processen zorgen voor een lithi-
ficatie. Naast een verdere fysische compactie zal ook de kleimineralogie veranderen. Het resulterende
gesteente is een schalie. Deze wordt gekenmerkt door een gelaagdheidsparallel anisotroop maaksel,
dat een eerste gesteentesplijting vertegenwoordigt. Het gesteente vertoont een goede splijtbaarheid
volgens deze vlakken.
De volgende stap in de evolutiegeschiedenis doet zich voor tijdens een gebergtevorming in laag-
gradige metamorfe omstandigheden (200 tot 400°C, 5 tot 15km diepte).Tektonische krachten gaan nu
de gesteenten in het sedimentaire bekken vervormen. De plaatvormige kleimineralen, gelegen vol-
gens de gelaagdheid, worden nu onder invloed van subhorizontale, compressieve tektonische krach-
ten, onstabiel en gaan zich zodanig herori-
enteren dat ze zoveel mogelijk loodrecht
op de hoofdvervormingsrichting komen te
liggen. Tal van processen, zoals het op-
plooien (buckling) van de micaplaatjes,
het differentieel oplossen en neerslaan, of
de nieuwgroei van mica‟s volgens de
nieuwe oriëntatie, zullen een transformatie
teweegbrengen van het volledige maaksel.
Eerst zal het initiële schaliemaaksel wor-
den vernietigd. Dit resulteert in een
argilliet die geen duidelijke gesteentesplij-
ting meer vertoont. Vervolgens wordt een
nieuw, tektonisch maaksel gevormd door-
dat de mica‟s systematisch de nieuwe
oriëntatie gaan aannemen. Zo ontstaat een
nieuwe, tektonische gesteentesplijting.
Deze gesteentesplijting is zeer uitgesproken door de bijna perfecte oplijning van de mica‟s. We noe-
men dit een leisteensplijting of kortweg een leisplijting. Het gevormde gesteenten is een leisteen. Dit
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 27
gesteente vertoont een uitstekende splijtbaarheid en wordt dan ook aangewend voor de aanmaak van
natuurlijke dakleien.
Dit proces kan zich nu tijdens verschillende fasen van gebergtevorming herhalen. Telkens zal een
oorspronkelijke gesteentesplijting omgevormd worden naar een nieuwe gesteentesplijting. De over-
gang gaat steeds gepaard met het verlies van het typische anisotrope karakter van het gesteente. Het
gesteente wordt weerom massief en vertoont geen splijtbaarheid meer. Het interne splijtingsmaaksel
wordt dan gekenmerkt door een crenulatie.
Het gesteente kan ook een andere weg inslaan, de weg van een toenemende metamorfose. Bij toene-
mende temperatuur gaan de mica‟s in het splijtingsmaaksel nu verder aangroeien. In een eerste
stadium behoudt het gesteente zijn uitgesproken leisplijting maar krijgen de splijtingsvlakken door de
groter geworden mica‟s een zilverglans. Het resulterende gesteente noemen we een fylliet. Bij nog
hogere temperaturen en drukken worden de mica‟s nog groter, en worden ze zelfs herkenmaar met
het blote oog, en krijgt het gesteente een kristallijn karakter. Een schist is gevormd. Door de aangroei
van de mica‟s en andere mineralen verliest dit gesteente de karakteristieke leisplijting. Deze wordt
vervangen door een schistositeit, gekenmerkt door golvende, onregelmatige splijtingsvlakken. Neemt
de metamorfose nog toe, dan kan er zich een mineraal-segregatie voordoen ter vorming van een sterk
gefolieerd kristallijn gesteente, welke we een gneiss noemen. Ook een gedeeltelijke opsmelting van
het gesteente, anatexis, is verder mogelijk.
Fyllade ?
De term fyllade is een eerste term die we in het Nederlands eigenlijk dienen te vermijden. De Engelse
term phyllade heeft betrekking tot een fylliet. De Franse term phyllade wordt dan weer aangewend
voor de omschrijving van grove leistenen of leistenen die splijten in dikkere platen. Zo zouden bij-
voorbeeld de leistenen van het Salmiaan in de omgeving van Vielsalm kunnen worden omschreven
met deze Franse term.
† We gebruiken de term sediment als we het over de ongeconsolideerde variant hebben en de term gesteente als we het
over de geconsolideerde, gelithifieerde variant hebben.
SEDIMENTEN.
Wouter van den Bosch.
G.E.A. No. 4 van 2006 start met een verhaal over “Edelstenen ven de Wannenköpf” in de Eifel , met
name Topaas en Korund. Prachtige microfoto‟s van maximaal 2mm grote stukken markeren het spe-
cialistische artikel. Vervolgens een verhaal over het “handdier” van Thüringen, een fossiel waarvan
alleen de pootafdrukken bekend zijn. Fantasierijke reconstructies van deze raadsels uit het Trias heb-
ben tot diverse pogingen geleid, die echter onderling nogal verschillen. Wachten op de enig echte dus
maar. Vervolgens het verslag van een kleurstoffenexpositie in het Allard-Pierson museum in 2006,
waarbij het gebruik van minerale kleurstoffen in de oudheid wordt toegelicht. Prima gedocumenteerd
verhaal. Dan een goed verhaal over de inslagkrater van een meteoriet, ca 15 miljoen jaar geleden in
huidige Mioceen van Zuid Duitsland bij Nördlingen. Het ding moet een diameter van ca. 1 km heb-
ben gehad en maakte een krater van 11 km diameter. In wijde omtrek en diepte werd materiaal sterk
verhit, verdampte, rekristalliseerde, smolt en veranderde van samenstelling. Kortom, een bron van
verzamelbare mineralen! Of… een puinhoop. Vervolgens een vrij theoretisch verhaal over de Belgi-
sche Devoonstratigrafie. Vernieuwd veldwerk was de basis voor nieuwe geologische kaarten, die van
grote kwaliteit schijnen te zijn. Naast een verhaal over Miocene zee-egels en de overlevingskansen
van diverse diergroepen, gerelateerd aan hun gemiddelde levensduur. Daarbij hadden Mens en Al-
bertosaurus de beste overlevingskansen in hun jeugd. Tenslotte sluit ik af met een prachtig verhaal
over de Würtzburger Lügensteine. Waarbij een hooggeplaatste, doch weinig geliefde ziekenhuisdirec-
teur werd geconfronteerd met kunstig nagemaakte en zelf bedachte “fossielen”. Het artikel maakt niet
KNNV Werkgroep Geologie en Landschap
Nieuwsbrief 42 Voorjaar 2007 28
duidelijk of de grappenmakers zijn gestraft en wie zij eigenlijk waren. Een mooi staaltje van 18e
eeuwse wetenschapsbeoefening!
Grondboor & hamer. No. 5/6 van 2006 start met plooipatronen in de uiterwaarden van onze grote
rivieren. Het blijkt dat sinds 1995 door de hoge waterafvoer in Alpen en Rijngebied het zandbed on-
der de begroeiingslaag verzadigd is geraakt met water, waardoor de bovenlaag min of meer is gaan
drijven. Kleine verschillen in de waterdruk kunnen dan plaatselijk grondverschuivingen veroorzaken,
waardoor plooiingen ontstaan.
In Waxweiler in de Eifel is weer een nieuw geologisch museum geopend, waarin met name het On-
der-Devoon wordt getoond. Daarmee wordt de toegang tot het Eifeldevoon weer een stap dichter bij
de denkende en bezoekende mensheid gebracht. In Zwolle is het bekende Ecodrome uitgebreid met
een bijna levensechte mammoetreplica. En hij is bijna echt, afgezien van zijn kunst-slagtanden en
synthetisch haar, dat in 240 lapjes van een vierkante voet in Amerika is besteld om te worden gelijmd
op het demontabele karkas van glasvezeldoek. Ik heb hier geen goed gevoel bij. Verder wordt stilge-
staan bij de opening van 2 nieuwe aardkundige excursiepunten. Het eerste is de Schoonenburgsche
Heuvel in de Alblasserwaard en bestaat uit een rivierdonk in een sokkel van veen. De donk is ont-
staan in een vlechtend rivierpatroon aan het einde van de Weichsel-ijstijd. Die rivier ging later
kronkelen in een moerasgebied, waarin het veen ontstond. Het andere is een stuifzandgebied bij
Soest, de Lange en Korte Duinen. Het wordt omschreven als een grote zandbak, omringt door naald-
bomen. Maar, zoals gebruikelijk, de echte waarde zit hem in de details, die waarschijnlijk slechts
gezien worden door hen die hebben leren kijken. Verder een belangwekkend artikel over Calciet, een
kristallijne vorm van Calciumcarbonaat en daarmee één van de meest algemeen voorkomende mine-
ralen. Grote kalkafzettingen, marmer en feeërieke grottenstelsels hebben meer bekendheid bij
dezelfde chemische samenstelling. Maar ook in de opbouw van planten en dieren is de stof van groot
belang. Wist U dat de ooglenzen van sommige Trilobieten uit Calciet bestaan? Prima artikel. Het
slotverhaal is gewijd aan Palmoxylon, een fossiele vorm van palmhout, dat wordt gevonden in Twen-
te, de Achterhoek en aangrenzende gebieden in Duitsland. Mogelijk is het afkomstig uit Miocene
bruinkoollagen in Duitland. Bij het artikel zijn een groot aantal fantastisch mooie foto‟s geplaatst die
de poriestructuur duidelijk weergeven.