1
Overwegingsdocumentenmbtadviezenvandestrategischeadviesraden
OpdeOntwerp‐VSDO
(principieelgoedgekeurddoordeVlaamseregeringop23juli2010)
OpgemaaktengecoördineerddoorhetTeamDOendeVlaamsewerkgroepduurzameontwikkeling
Opbasisvaninputvandedepartementen:DAR,EWI,LNE,WVG,CJSM,MOW,WSE,L&V,O&V,RWO,iV,F&B,BZ
December2010
2
Inhoudsopgave
1. Algemeen overzicht en samenvatting van de adviezen op de ontwerp-VSDO .... 3
1.1 Algemene opmerkingen uit de strategische adviesraden ........................................... 3
1.2 Samenvatting adviezen ................................................................................................ 7
1.2.1 De SERV ..................................................................................................................... 7
1.2.2 VRWI .......................................................................................................................... 8
1.2.3 De Vlabest ................................................................................................................... 8
1.2.4 De SARC ..................................................................................................................... 9
1.2.5 MORA: Mobiliteitsraad ............................................................................................ 10
1.2.6 SARWGG Strategische adviesraad Welzijn, gezondheid en gezin .......................... 10
1.2.7 De VLOR ( onderwijsraad) ....................................................................................... 10
1.2.8 De Minaraad .............................................................................................................. 10
1.2.9 De Vlaamse woonraad .............................................................................................. 11
1.2.10 De Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen (SARiV) ....................... 12
1.2.11 De strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening Onroerend Erfgoed .............. 12
1.2.12 De SALV ............................................................................................................. 12
2. Overwegingdocument - Strategische adviesraad: SERV .................................... 14
3. Overwegingdocument - Strategische adviesraad: VRWI .................................... 34
4. Overwegingdocument - Strategische adviesraad: VLABEST ............................ 69
5. Overwegingdocument - Strategische adviesraad: SARC .................................... 81
6. Overwegingdocument - Strategische adviesraad: MORA .................................. 93
7. Overwegingdocument - Strategische adviesraad Welzijn, Gezondheid en Gezin (SARWGG) ............................................................................................................ 102
8. Overwegingdocument - Strategische adviesraad: VLOR .................................. 109
9. Overwegingdocument - Strategische adviesraad: MINARAAD ..................... 115
10. Overwegingdocument -Strategische adviesraad: Vlaamse Woonraad ............ 128
11. Overwegingdocument - Strategische adviesraad: SARiV ................................. 141
12. Overwegingdocument - Strategische adviesraad: Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening Onroerend erfgoed (SARO) ........................................... 157
13. Overwegingdocument - Strategische adviesraad: SALV .................................. 162
Bijlage: Inhoudstafel nieuwe VSDO na verwerking adviezen
3
1. Algemeen overzicht en samenvatting van de adviezen op de ontwerp‐VSDO
1.1 Algemene opmerkingen uit de strategische adviesraden
‐ De strategische adviesraden zijn het eens dat duurzame ontwikkeling een belangrijk thema is en blijft:
De cultuurraad, zeker geen traditionele speler in het kader van duurzame ontwikkeling stelt zelfs:
geen cultuur zonder duurzame ontwikkeling en geen duurzame ontwikkeling zonder cultuur.
VLABEST is tevreden dat de Vlaamse overheid via de VSDO uitgebreid aandacht besteedt aan
duurzaamheid. De Vlaamse woonraad hecht veel belang aan duurzame ontwikkeling en waardeert
de inspanningen van de Vlaamse Regering om via de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling te
komen tot een coherent en beleidsdomeinoverschrijdend beleid inzake duurzame ontwikkeling. De
SALV is positief over het ontwerp Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling (VSDO), waarin land‐,
tuinbouw en visserij, als onderdeel van een duurzaam voedingssysteem, een belangrijke plaats
toegewezen krijgen.
‐ De adviesraden vinden de ontwerpstrategie alvast vernieuwend en waardevol: De SERV onderschrijft de hoofdboodschap van de VSDO 2010: de noodzaak om via processen van
(systeem)innovatie en maatschappelijke transities het beleid te enten op structurele verandering. Dit
vergt vooral vernieuwing in de aanpak en sturing van beleidsprocessen, door meer in
partnerschappen, netwerken en andere samenwerkingsvormen te denken, te handelen en
maatregelen te nemen. De Vlabest is van oordeel dat het een ambitieus en waardevol plan is met
heel veel goede elementen. De Minaraad vindt dat Vlaanderen een stap zet in de groei naar
duurzaamheidsbeleid doordat de nieuwe VSDO het pad van de vernieuwing inslaat. De VLOR
onderschrijft de meerwaarde van de VSDO als een belangrijke en waardevolle oefening om een aantal
grote lijnen uit te zetten voor de middellange en lange termijn.
‐ De adviesraden vinden de ontwerp VSDO een inhoudelijke stap voorwaarts in sector ‐en beleidsdomeinoverschrijdend werken:
De Minaraad vindt dat er op inhoudelijk vlak ook een cruciale stap voorwaarts gezet. De VSDO durft
radicaal en allesomvattend sector‐overstijgend te denken. In Pact 2020 werd een aanzet gedaan tot
deze transversale benadering. VSDO tracht nog een stap verder te gaan. De Raad ondersteunt deze
vernieuwing. Ook de SARWGG onderschrijft de ambitie om beleidsdomeinoverschrijdend te werken.
‐ De adviesraden hechten veel belang aan de transities: De SERV vindt het tevens positief dat de VSDO bestaande transitieprocessen (plan C, Duwobo) wil
versterken en nieuwe transitieprocessen wil opstarten zodat ze met expliciete steun de Vlaamse
Regering verder kunnen worden uitgebouwd en concreet worden ondersteund. De VRWI staat
achter de integrale aanpak van duurzaamheid zoals voorgesteld in de VSDO om op basis van
systeeminnovatie en maatschappelijke transities duurzame langetermijnveranderingen te
4
bewerkstelligen. De Mobiliteitsraad Vlaanderen schaart zich volledig achter het principe van
transitiemanagement. Een vernieuwing volgens de Minaraad is de erkenning van en de keuze voor
het transitiedenken als een grote stap voorwaarts op weg naar een performant duurzaamheidsbeleid.
De VSDO erkent met name dat een klassieke beleidsbenadering onvoldoende zal zijn om de huidige en
toekomstige maatschappelijke problemen aan te pakken en dat een paradigmaverschuiving
noodzakelijk is. Ook bij de SARiV worden de langetermijnvisie en transities als zeer positief ervaren.
De SALV stelt vast dat het transitiedenken en het instrument van transitiemanagement vrij nieuw en
nog maar weinig tot niet beproefd zijn, zeker op het vlak van voedselsysteemtransitie en de land‐ en
tuinbouw als belangrijke speler daarin. De SALV is bereid om mee te werken aan initiatieven die dit
nieuwe pad helpen ontwikkelen.
‐ De strategische adviesraden onderschijven het belang van de langetermijnvisie: De Vlabest stelt bv. dat de Vlaamse regering een ‘lovenswaardige’ poging onderneemt om de lijnen
op lange termijn uit te zetten. De Mora is van oordeel dat het ontwikkelen van een visie en een
planmatige aanpak op lange termijn, voor het beleid noodzakelijke instrumenten zijn. Ook de
SARWGG meldt expliciet ‘ positief ‘ te zijn over de gekozen langetermijnbenadering.
‐ De strategische adviesraden zijn positief over de nieuwe vorm van overheidsoptreden (governance beyond government) en zijn verheugd dat deze vernieuwingen een belangrijke plaats innemen:
De VLABEST prijst vooral de vooruitstrevende bestuurlijke visies in de strategie, m.n. de ambitie om
tegen 2050 een Vlaamse overheid te creëren volledig gestoeld op de principes van duurzame
ontwikkeling (open, transparant, slagkrachtig, lerend, innoverend, vertrouwen scheppend, en in
gedeelde verantwoordelijkheid met de maatschappij). De Vlabest verwijst specifiek naar twee
elementen die dit mee moeten tot stand brengen: ‘governance beyond government, met de
introductie van het transitiedenken, en het belang van de lokale en provinciale overheden bij de
realisatie van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling. De SERV stelt dat een positief
uitgangspunt van de VSDO het benadrukken is van het belang van generieke governance aspecten.
De VRWI stelt dat de nieuwe vorm van besturen die wordt opgenomen (cf. governance beyond
‘government’) een positief punt is. Een vernieuwing volgens de Minaraad is de aandacht voor wat in
de VSDO “governance beyond government” en “network governance” genoemd wordt, belangrijk
voor de implementatie van het participatieprincipe uit de Rio Verklaring. De Vlaamse overheid erkent
in deze dat een klassieke centraal‐gestuurde en hiërarchische beleidsbenadering geen goed recept is
voor de transitie naar een duurzaam Vlaanderen.
‐ Er is een duidelijke afstemming met andere processen: De Vlabest stelt dat een belangrijke verbetering ten opzichte van de vorige strategie (2006 – 2010) is
dat er op operationeel niveau duidelijk afstemming werd gezocht met bestaande horizontale
besluitvormingsprocessen en –instrumenten (Pact 2020, ViA). De SERV waardeert het feit dat de
VSDO zich niet in de plaats wil stellen van de initiatieven die elders al lopen of genomen zijn, maar
zich in grote mate wil inschrijven in het regeerakkoord en het Pact 2020. De Minaraad vindt het een
vernieuwing dat de andere bestuurlijke processen met een langetermijnperspectief zoals het pact
2020 in een breder kader geplaatst doordat de VSDO aangeeft hoe de beleidsplanning er na 2020 uit
zal zien. 2020 wordt op die manier een tussenstap en geen eindstation in het strategisch
beleidsdenken. De strategische adviesraad internationaal Vlaanderen (SARiv) vindt het positief dat
er geen nieuwe kortetermijndoelstellingen werden opgenomen en dat aansluiting werd gezocht bij
5
bestaande initiatieven zoals het Pact 2020, het Vlaams Regeerakkoord, de Europese Strategie
Duurzame Ontwikkeling en Europa 2020. De SARiV benadrukt hoe belangrijk het is om aansluiting te
vinden bij VIA en de opvolging (indicatoren) van Pact 2020 en de VSDO te stroomlijnen.
‐ Er werd tegemoet gekomen aan eerdere opmerkingen van de raden: In het advies stelt de SERV stelt vast dat de voorgelegde VSDO 2010 een eerlijke evaluatie van de VSDO 2006 bevat en alvast heeft geprobeerd om tegemoet te komen aan enkele vastgestelde knelpunten van de vorige strategienota en belangrijke elementen van de visie die de SERV heeft ontwikkeld over de functie en inhoud die een Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling zou moeten hebben.
‐ Er is een professionelere aanpak en betrokkenheid stakeholders/adviesraden: De SERV waardeert daarnaast ook dat men de opmaak van de nieuwe strategienota veel
professioneler heeft willen aanpakken, door de voorbereiding beleidsdomeinoverschrijdend te
organiseren, het steunpunt duurzame ontwikkeling in te schakelen en betrokkenheid van
maatschappelijke actoren te organiseren (via twee stakeholderoverlegmomenten en de raadpleging
van de strategische adviesraden). De Vlabest stelt dat er reeds een cultuuromslag heeft
plaatsgevonden: de MP heeft het politiek leiderschap over de VSDO; er is een kleine maar
performante cel Duurzame Ontwikkeling die de VSDO coördineert; de werking van de WGDO (de
impact ervan zou vergroten indien ook de politiek zich hierin zou engageren); er was bij de
totstandkoming van de strategie mogelijkheid voor de stakeholders om hun inbreng te doen; er is een
monitoring‐systeem op poten gezet. De SARC ervaart de adviesvraag als positief. De culturele sector
dient zich, vanuit de visie „Cultuur IS‟, ten volle te engageren in de strategie voor duurzame
ontwikkeling. De culturele sector is een onmisbare partner voor het realiseren van de noodzakelijke
transities die in de VSDO als fundamenteel worden bestempeld voor een duurzame samenleving. De
Vlaamse Woonraad is voorts verheugd over het feit dat maatschappelijke actoren en verschillende
bestuursniveaus via de stakeholderoverlegmomenten betrokken werden bij de totstandkoming van de
ontwerpstrategie.
‐ Twijfels over het reële politieke en ambtelijke gewicht van de VSDO De SERV heeft bedenkingen bij het reële politieke en ambtelijke gewicht van de VSDO. De SARWGG vraagt zich af in welke mate de Vlaamse Regering (alsook de volgende regeringen) door deze nota gebonden zijn. De VLOR waarschuwt dat het ambitieuze, beleidsdomeinoverstijgende karakter van de VSDO botst op de visie, organisatie en financiering van de overheid en een gebrek aan een politiek draagvlak.
‐ Onduidelijke relatie met andere plannen. De SERV heeft opmerkingen bij de onduidelijke relatie met andere plannen. De SARWGG stelt zich vragen rond de overlapping met andere plannen en ijvert ervoor om de verschillende plannen te blijven stroomlijnen.
‐ Te weinig concreet en onvoldoende prioriteiten. De SERV stelt dat de strategienota ook soms te vaag en vrijblijvend is, en onvoldoende prioriteiten
legt. De VRWI is van oordeel dat de strategie zeer algemeen is en dat een kader en methodologie
ontbreekt om transities te definiëren. De raad benadrukt het belang van keuzes te maken om een
grotere transitiecapaciteit te verzekeren.
6
‐ Aanvulling met concrete acties SERV wenst aanvullingen met harde economische acties. De Mora suggereert ook enkele zeer concrete aanvullingen voor de VSDO: bv mbt goederenvervoer, verkeersveiligheid, masterplan elektrisch rijden, telewerken, verder uitbouwen en verduurzamen van het openbaar vervoer, woon‐werkverkeer en vrijetijdsverkeer. De Woonraad is van oordeel dat de ontwerpstrategie op een aantal punten nood heeft aan kwalitatieve uitdieping en het wegwerken van een aantal hiaten op inhoudelijk en methodologisch vlak. De strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening Onroerend Erfgoed stelt in een beknopt en specifiek advies dat de aandacht voor ‘duurzame ruimtelijke ontwikkeling’ ondermaats is, zeker in vergelijking met de aandacht hiervoor in het ruimtelijk beleid in Vlaanderen. De raad vraagt dan ook om alsnog aandacht te hebben voor duurzame ruimtelijke ontwikkelingen voor duurzaam erfgoedbeleid in de VSDO.
‐ Bijkomende middelen nodig en duidelijk financieel kader, gezamenlijke budgetten De SARiV is ook van mening dat de uitvoering van een ambitieus pakket doelstellingen inzake
duurzame ontwikkeling bijkomende middelen vergt. VRWI stelt dat een financieel kader ontbreekt.
De SERV stelt voor om te komen tot de operationalisering via concrete acties en maatregelen in een
rollend geïntegreerd meer‐jarenprogramma voor transitie over de grenzen van de beleidsdomeinen
heen dat zorgt voor efficiëntiewinsten, multidisciplinariteit en een accentverschuiving van
technologie‐ontwikkeling naar kennisontwikkeling en een verruiming van het begrip innovatie naar
maatschappelijke vernieuwing. Dit sluit aan bij de het voorstel van de VLABEST om gezamenlijke
budgetten te ontwikkelen.
‐ Betrokkenheid adviesraden bij de uitvoering van de VSDO SARiV vraagt dat ook aandacht wordt besteed aan de betrokkenheid van het brede middenveld bij de verdere uitvoering van de strategie en het bewaken van de vooruitgang. Verder vraagt ze ook om informatie toe te voegen over het vervolg en de wijze waarop de adviesraden hierover geïnformeerd of betrokken zullen worden De SARC stelt: Bij de participatieprocessen die worden opgezet, dienen de strategische adviesraden een plaats te krijgen. Het is enigszins verontrustend en totaal onaanvaardbaar dat ze niet vermeld zouden worden in dit hoofdstuk. Eveneens doen we nogmaals een oproep aan de overheid om de strategische adviesraden een volwaardige rol te geven in het beleidsvoorbereidend proces. De VLOR stelt: De overheid speelt een belangrijke rol en draagt verantwoordelijkheid voor de organisatie van het participatieve proces. Het volstaat immers niet om haar verantwoordelijkheid af te schuiven en het middenveld mee verantwoordelijk te stellen voor de uitvoering van de VSDO, zonder dat er een duidelijke rol omschreven wordt voor dat middenveld. In het ontwerp van VSDO wordt er nergens expliciet verwezen naar de strategische adviesraden, hoewel zij bij uitstek een overleg tussen stakeholders zijn. De erkenning en waardering van bestaande overlegstructuren en netwerken is volgens de Vlor dan ook een absolute voorwaarde.
‐ De structuur van de ontwerpstrategie aanpassen SariV vindt dat de structuur van de ontwerpstrategie vrij complex en weinig overzichtelijk is. De VRWI stelt dat de systemen in de VSDO ‘fysisch’ van aard lijken te zijn. Men kan zich ook voorstellen dat er systemen bestaan zoals ‘Duurzame Overheid’ (inclusief ethische code, doelgroepenbeleid …), ‘De transities voor Vlaanderen’, ‘Monitoring van Vlaamse duurzame ontwikkeling’, ‘Innovatie en Ondernemerschap’ (ViA: ‘De Open Ondernemer’ en ‘Innovatiecentrum Vlaanderen’ en ‘Opleiding en training’ (ViA ‘de lerende Vlaming’), ‘Logistiek’ (ViA Logistiek knooppunt Vlaanderen’) … De Minaraad stelt voor om een nieuwe structuur te hanteren met een strategisch, tactisch, operationeel en actie –niveau. De Raad doet in bijlage 3 een voorstel hoe de nieuwe VSDO‐structuur er zou kunnen uitzien: deze bevat: deel 1 blijft ongeveer hetzelfde, deel twee bevat de methode (opmaak VSDO, naar
7
leiderschap, transities). Deel 3 is de operationalisering met LT‐visie‐ LT doelstellingen, kortetermijndoelstellingen en acties.
‐ Verderzetting van steunpunt duurzame ontwikkeling In hun advies aangaande de nieuwe VSDO, werd door sommige adviesraden het belang van het Steunpunt benadrukt. Zo stelde het VRWI dat “De bijdrage van een steunpunt aan de VSDO is van essentieel belang” is. Het vraagt dat “de Vlaamse Regering zich, na evaluatie, engageert om ook in de derde generatie steunpunten beleidsrelevant onderzoek rond duurzaamheid verder te ondersteunen.” De SARiV vraagt “om de (toekomstige) rol van het Steunpunt Duurzame Ontwikkeling te expliciteren in onderhavige ontwerpstrategie”. De SERV benadrukt “de belangrijke rol die het Steunpunt Duurzame Ontwikkeling speelt in het aanbrengen van informatie en ideeën” en vraagt de verderzetting van het Steunpunt via “de Vlaamse regering, in de context van de opmaak van een meerjarenonderzoeksprogramma”.
1.2 Samenvatting adviezen
1.2.1 De SERV
In dit advies stelt de SERV stelt vast dat de voorgelegde VSDO 2010 een eerlijke evaluatie van de VSDO 2006 bevat en alvast heeft geprobeerd om tegemoet te komen aan enkele vastgestelde knelpunten van de vorige strategienota en belangrijke elementen van de visie die de SERV heeft ontwikkeld over de functie en inhoud die een Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling zou moeten hebben. De SERV onderschrijft de hoofdboodschap van de VSDO 2010: de noodzaak om via processen van (systeem)innovatie en maatschappelijke transities het beleid te enten op structurele verandering. Dit vergt vooral vernieuwing in de aanpak en sturing van beleidsprocessen, door meer in partnerschappen, netwerken en andere samenwerkingsvormen te denken, te handelen en maatregelen te nemen. De SERV waardeert het feit dat de VSDO zich niet in de plaats wil stellen van de initiatieven die elders al lopen of genomen zijn, maar zich in grote mate wil inschrijven in het regeerakkoord en het Pact 2020. De SERV waardeert daarnaast ook dat men de opmaak van de nieuwe strategienota veel professioneler heeft willen aanpakken, door de voorbereiding beleidsdomeinoverschrijdend te organiseren, het steunpunt duurzame ontwikkeling in te schakelen en betrokkenheid van maatschappelijke actoren te organiseren (via twee stakeholderoverlegmomenten en de raadpleging van de strategische adviesraden). De SERV vindt het tevens positief dat de VSDO bestaande transitieprocessen (plan C, Duwobo) wil versterken en nieuwe transitieprocessen wil opstarten zodat ze met expliciete steun de Vlaamse Regering verder kunnen worden uitgebouwd en concreet worden ondersteund. Andere positieve uitgangspunten van de VSDO zijn het benadrukken van het belang van generieke governance aspecten en de opvolging van bepaalde acties of projecten in de VSDO door middel van expliciete leerdoelstellingen. Toch meent de SERV dat er nog essentiële verbeterpunten zijn. Zo heeft de raad bedenkingen bij het reële politieke en ambtelijke gewicht van de VSDO en bij de onduidelijke relatie met andere plannen.
8
De strategienota is ook soms te vaag en vrijblijvend, en legt onvoldoende prioriteiten. Verder zijn niet alle voor duurzame ontwikkeling belangrijke aspecten inzake economie, werk en sociale ongelijkheid meegenomen. Het advies bevat tot slot enkele aanvullende, specifieke bemerkingen bij sommige voorgestelde acties.
1.2.2 VRWI
De VRWI vindt het bijzonder positief dat met de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling (VSDO) een langetermijnvisie voor 2050 werd uitgetekend en is van oordeel dat het een ambitieus en waardevol plan met heel veel goede elementen. De raad staat achter de integrale aanpak van duurzaamheid zoals voorgesteld in de VSDO om op basis van systeeminnovatie en maatschappelijke transities duurzame langetermijnveranderingen te bewerkstelligen. De VRWI benadrukt dat de sterke inzet op ‘transities’ een belangrijke vernieuwing is in de VSDO. De raad is ook positief over de participatie van relevante actoren (overheid, kennisinstellingen, economische actoren en maatschappelijke groepen) en de nieuwe vorm van besturen die wordt opgenomen (cf. governance beyond ‘government’). Toch meent de VRWI dat er nog verbeterpunten kunnen aangebracht worden in de strategie. De raad is van oordeel dat de strategie zeer algemeen is en dat een kader en methodologie ontbreekt om transities te definiëren. De raad vraagt verder om voldoende aandacht te besteden aan mogelijke interacties tussen verschillende systemen en wijst op het ontbreken van duurzaamheidmeetmethoden en een financieel kader. De raad benadrukt het belang van keuzes te maken om een grotere transitiecapaciteit te verzekeren. Het advies bevat daarnaast ook een aantal specifieke bemerkingen bij de voorgestelde acties en legt daarbij sterk de nadruk op wetenschaps‐ en innovatiebeleid.
1.2.3 De Vlabest
Het advies van Vlabest is hoofdzakelijk positief. VLABEST is tevreden dat de Vlaamse overheid via de VSDO uitgebreid aandacht besteedt aan duurzaamheid en een ‘lovenswaardige’ poging onderneemt om de lijnen op lange termijn uit te zetten. De adviesraad waardeert tevens de ruime mogelijkheid voor een inbreng vanuit de stakeholders en vanuit de strategische adviesraden. VLABEST prijst vooral de vooruitstrevende bestuurlijke visies in de strategie, m.n. de ambitie om tegen 2050 een Vlaamse overheid te creëren volledig gestoeld op de principes van duurzame ontwikkeling (open, transparant, slagkrachtig, lerend, innoverend, vertrouwen scheppend, en in gedeelde verantwoordelijkheid met de maatschappij). Dit is een heel ambitieuze en lovenswaardige doelstelling die VLABEST zeker ten volle wil steunen en waar we als strategische adviesraad een belangrijke rol zien om dit mee te realiseren. VLABEST verwijst specifiek naar twee elementen die dit mee moeten tot stand brengen: ‘governance beyond government, met de introductie van het transitiedenken, en het belang van de lokale en provinciale overheden bij de realisatie van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling. Een belangrijke verbetering ten opzichte van de vorige strategie (2006 – 2010) is dat er op operationeel niveau duidelijk afstemming is gezocht met bestaande horizontale besluitvormingsprocessen en –instrumenten (Pact 2020, ViA). Het plaatst een duurzaamheidvisie op lange termijn bovenop de bestaande processen en plaatst deze processen in perspectief als tussenstoppen i.p.v. eindpunten. VLABEST wijst ook op het feit dat voor een succesvol horizontaal beleid nood is aan een ware cultuuromslag. De raad geeft aan dat op dat vlak in Vlaanderen al aan een reeks factoren is gedacht:
9
de MP heeft het politiek leiderschap over de VSDO; er is een kleine maar performante cel Duurzame Ontwikkeling die de VSDO coördineert; de werking van de WGDO (de impact ervan zou vergroten indien ook de politiek zich hierin zou engageren); er was bij de totstandkoming van de strategie mogelijkheid voor de stakeholders om hun inbreng te doen; er is een monitoring‐systeem op poten gezet. De raad formuleert wel nog een aantal verbeterpunten mbt de betrokkenheid van de adviesraden en de lokale besturen, de omgang met migratie en etnische diversiteit, de nodige vernieuwingen in het reguleringsbeleid, DOEB en IDB (blijven te vaag). De Raad doet een aantal concrete voorstellen zoals: ontwikkel gezamenlijk budgetten; neem de horizontale thema’s mee in de strategische planning; formaliseer een partnerschapdocument; heb aandacht voor de specifieke vaardigheden en zorg voor gezamenlijke IT‐projecten.
1.2.4 De SARC
In het advies over de Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling wil de SARC de VSDO benaderen vanuit de invalshoek cultuur. De SARC ervaart de adviesvraag als positief. De vraag houdt immers een erkenning in dat cultuur een volwaardige gesprekspartner is bij het uittekenen van een strategie voor duurzame ontwikkeling in Vlaanderen. Het thema duurzame ontwikkeling is voor de cultuursector niet nieuw. Vele ideeën en invalshoeken in de Vlaamse strategie voor duurzame ontwikkeling, zoals het streven naar integratie, het bevorderen van participatie, de behoefte aan verbeelding, de nood aan innovatie en aan creatieve dynamiek, zijn voor cultuur altijd al een evidentie geweest. Het feit dat deze nu, in het kader van duurzame ontwikkeling, ook buiten het culturele, als onmisbaar bestempeld worden, is een hart onder de riem voor culturele actoren die zich hier al sinds jaar en dag voor inzetten. Dit wordt door de SARC ervaren als een erkenning van het belang van het culturele in de samenleving. Het thema eco‐cultuur en duurzame cultuur komt zowel aan bod op het ambtelijke als op het politieke niveau; het was een thema op het cultuurforum, en werd ook reeds behandeld door de SARC. Het is alvast positief dat de visie en de doorbraken geformuleerd door het Atelier ecocultuur van het Cultuurforum in de VSDO zijn opgenomen De culturele sector dient zich, vanuit de visie „Cultuur IS, ten volle te engageren in de strategie voor duurzame ontwikkeling en dit op twee manieren. Ten eerste is er de instrumentele benadering. Dit houdt in dat de culturele organisaties, ‐ ondernemingen een duurzaam beleid voeren door zorgzaam om te gaan met ecologie, verantwoord te ondernemen en te investeren. Ten tweede is er het waarden‐ en normenkader van cultuur. Dit kader bevat meerdere ruimtes : de publiek‐dialogische ruimte; de leer‐ en ervaringsruimte en de ruimte voor verbeelding. Cultuur deelt ook de beginselen van duurzame ontwikkeling meer specifiek het beginsel van gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid; het beginsel dubbele billijkheid; het integratiebeginsel; het voorzorgsbeginsel; het participatiebeginsel. Duurzaamheid moet gaan over het maken van kwalitatieve keuzes en het durven nemen van beslissingen. Eens de keuze gemaakt, moet het cultuurbeleid er vervolgens volledig voor gaan, de lat hoog leggen, consequent zijn en zichzelf kritisch evalueren. De culturele sector is een onmisbare partner voor het realiseren van de noodzakelijke transities die in de VSDO als fundamenteel worden bestempeld voor een duurzame samenleving. De benadering van duurzame ontwikkeling vanuit cultuur maakt duidelijk dat cultuur een troef is voor duurzame ontwikkeling. Evenzeer geldt dat duurzame ontwikkeling onmisbaar is voor een toekomstgericht cultuurbeleid. Met andere woorden: geen cultuur zonder duurzame ontwikkeling en geen duurzame ontwikkeling zonder cultuur
10
1.2.5 MORA: Mobiliteitsraad
De Mobiliteitsraad geeft een kort en krachtig advies en concentreert zich in haar advies vooral op de mobiliteitsaspecten. De Mobiliteitsraad Vlaanderen schaart zich volledig achter het principe van transitiemanagement. Ze is van oordeel dat het ontwikkelen van een visie en een planmatige aanpak op lange termijn, voor het beleid noodzakelijke instrumenten zijn. De mobiliteitsraad ziet een taak weggelegd voor de VSDO om Pact 2020 duurzaam uit te voeren maar daarin slaagt de VSDO niet. Er ontbreken acties om de transities te bereiken. Er zijn nog enkele algemene kritiekpunten zoals het overlap met andere beleidsdocumenten. De mobiliteitsraad suggereert ook enkele zeer concrete aanvullingen voor de VSDO bv mbt goederenvervoer, verkeersveiligheid, masterplan elektrisch rijden, telewerken, verder uitbouwen en verduurzamen van het openbaar vervoer, woon‐werkverkeer en vrijetijdsverkeer.
1.2.6 SARWGG Strategische adviesraad Welzijn, gezondheid en gezin
In een kort en algemeen advies is SARWGG positief over de gekozen langetermijnbenadering. SARWGG onderschrijft de ambitie om beleidsdomeinoverschrijdend te werken en verwacht dat de Vlaamse Overheid dit ook gaat waarmaken op het vlak van gezinsbeleid, armoedebeleid en het gezondheids‐ en milieubeleid. SARWGG stelt zich vragen rond de overlapping met andere plannen en ijvert ervoor om de verschillende plannen te blijven stroomlijnen. SARWGG vraagt zich af in welke mate de Vlaamse regering (alsook de volgende regeringen) door deze nota gebonden zijn. Ten slotte vraagt SARWGG aandacht voor de bevoegdheidsverdeling binnen België, en samenwerking en coördinatie met het federale niveau.
1.2.7 De VLOR ( onderwijsraad)
De Onderwijsraad geeft een kort advies en concentreert zich in haar advies vooral op de onderwijsaspecten, meer specifiek op Educatie voor Duurzame Ontwikkeling (EDO). De VLOR onderschrijft de meerwaarde van de VSDO als een belangrijke en waardevolle oefening om een aantal grote lijnen uit te zetten voor de middellange en lange termijn. De VLOR vraagt zich af in hoeverre de VSDO een instrument is om het regeerakkoord uit te voeren, gezien het feit dat het regeerakkoord eerst werd gemaakt, gebaseerd op VIA en dat de VSDO pas nadien werd opgemaakt. De Vlor beklemtoont dat innovatie in alle onderwijsvormen en ‐niveaus, studiegebieden en wetenschapsdomeinen moet gestimuleerd worden. De Vlor vraagt dat de lerende netwerken rond duurzame ontwikkeling in het hoger onderwijs verder uitgebouwd en ondersteund worden. De eerste ervaringen met de lerende netwerken worden immers positief geëvalueerd. Het verbaast de Vlor dat er geen expliciete beleidskeuze is gemaakt om flexibiliteit en aanpasbaarheid van schoolgebouwen op te nemen als voorwaarde voor financiering. Tot slot waarschuwt de VLOR dat het ambitieuze, beleidsdomeinoverstijgende karakter van de VSDO botst op de visie, organisatie en financiering van de overheid en een gebrek aan een politiek draagvlak. Een goede coördinatie en taakverdeling is een belangrijke voorwaarde.
1.2.8 De Minaraad
De Minaraad stelt vast dat de ontwerpstrategie formeel voldoet aan de decretale vereisten, maar dat de evaluatie van vorige VSDO beter kan. De Raad vindt dat Vlaanderen een stap zet in de groei naar duurzaamheidsbeleid doordat de nieuwe VSDO het pad van de vernieuwing inslaat. Ten eerste worden andere bestuurlijke processen met een langetermijnperspectief zoals het pact 2020 in een
11
breder kader geplaatst doordat de VSDO aangeeft hoe de beleidsplanning er na 2020 uit zal zien. 2020 wordt op die manier een tussenstap en geen eindstation in het strategisch beleidsdenken. Ten tweede is de erkenning van en de keuze voor het transitiedenken een grote stap voorwaarts op weg naar een performant duurzaamheidsbeleid. De VSDO erkent met name dat een klassieke beleidsbenadering onvoldoende zal zijn om de huidige en toekomstige maatschappelijke problemen aan te pakken en dat een paradigmaverschuiving noodzakelijk is. Ten derde is de aandacht voor wat in de VSDO “governance beyond government” en “network governance” genoemd wordt, belangrijk voor de implementatie van het participatieprincipe uit de Rio Verklaring. De Vlaamse overheid erkent in deze dat een klassieke centraal‐gestuurde en hiërarchische beleidsbenadering geen goed recept is voor de transitie naar een duurzaam Vlaanderen. Ten vierde is er op inhoudelijk vlak ook een cruciale stap voorwaarts gezet. De VSDO durft radicaal en allesomvattend sector‐overstijgend te denken. In Pact 2020 werd een aanzet gedaan tot deze transversale benadering. VSDO tracht nog een stap verder te gaan. De Raad ondersteunt deze vernieuwing. De raad formuleert een reeks aanbevelingen om de kwaliteit van de VSDO nog te verbeteren. Verbeterpunten zijn: de probleemstelling, de samenhang en de evalueerbaarheid van de strategie. De Raad stelt zich vragen in hoeverre de bestaande participatiecapaciteit bij actoren in de beleidsarena’s zal volstaan om aan de hoge verwachtingen mbt participatie te voldoen, en stelt dus voor doordacht om te springen met deze nieuwe vormen van participatie. Verder zal de Minaraad via haar Permanente Werkgroep Duurzame Ontwikkeling verder vorm geven aan haar decretale taakstelling m.b.t. duurzame ontwikkeling.
1.2.9 De Vlaamse woonraad
De Vlaamse woonraad hecht veel belang aan duurzame ontwikkeling en waardeert de inspanningen van de Vlaamse Regering om via de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling te komen tot een coherent en beleidsdomeinoverschrijdend beleid inzake duurzame ontwikkeling. De raad focust zich in zijn advies hoofdzakelijk op elementen die betrekking hebben op duurzaam wonen en bouwen. De raad wijst er namelijk op dat het belang van deze sector in de transitie naar een duurzame samenleving nauwelijks te overschatten valt. De raad is tevreden dat de strategie belang hecht aan de sociale ontwikkeling van mensen en het wegwerken van armoede en sociale uitsluiting. De Vlaamse Woonraad is voorts verheugd over het feit dat maatschappelijke actoren en verschillende bestuursniveaus via de stakeholderoverlegmomenten betrokken werden bij de totstandkoming van de ontwerpstrategie. Het verdient volgens de raad de aanbeveling om soortgelijke overlegmomenten op geregelde basis te herhalen en verder uit te diepen. De Vlaamse Woonraad vraagt een optimale afstemming na te streven tussen de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling, het aangekondigde grond‐ en pandenbeleidsplan en woonbeleidsplan Vlaanderen en diverse andere regelgeving en beleidsplannen die raakvlakken hebben met duurzaam wonen (o.a. Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, actieplan energie‐efficiëntie). Er is ook te weinig aandacht voor fundamentele dragers, zoals een duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Verder heeft de Raad vragen m.b.t. de doelstelling ‘sociale mix’ realiseren: ‘zowel tussen praktijkwerkers als in de literatuur bestaat hierover geen overeenstemming’. De kortetermijndoelstellingen geven slechts invulling aan een beperkt deel van de langetermijnvisie en strategische langetermijndoelstellingen. De Vlaamse Woonraad vraagt ook dat de doorbraak inzake woningkwaliteit en de doorbraak inzake armoede (minimumloon) integraal wordt opgenomen in de VSDO en dat wordt aangegeven door middel van welke bijkomende acties men beide wenst te realiseren. Er is ook behoefte is aan een objectief inzicht in de huidige en toekomstige woonbehoeften op een duurzaam woonbeleid te kunnen voeren. De Vlaamse Woonraad pleit voor een huursubsidiestelsel met garanties inzake woonkwaliteit. Verder duidt de woonraad erop dat sociale en economische dimensie van duurzaam bouwen niet voldoende aandacht krijgt en de aansluiting van een Vlaams instrument/maatstaf
12
duurzaam wonen en bouwen moet aansluiten bij de World Green Building Council om de nodige samenhang met internationale initiatieven op dit vlak te bekomen.
1.2.10 De Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen (SARiV)
De Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen heeft een vrij positief advies gegeven, uitgebreid en gedetailleerd, voornamelijk toegespitst op buitenlands beleid, internationaal ondernemen, ontwikkelingssamenwerking en toerisme, aangevuld met een aantal algemene opmerkingen omtrent de ontwerpstrategie, governance en de opvolging van de resultaten van deze strategie. Vlaanderen wil meer wegen op het internationaal duurzaamheidsbeleid, o.m. via de aanwezigheid van Vlaamse politieke mandatarissen op Europees en mondiaal niveau. De SARiV benadrukt het cruciale belang van deze aanwezigheidspolitiek. De SARiV is tevens verheugd te lezen dat Vlaanderen een voorbereidingsproces zal opstarten en politieke vertegenwoordiging op de Rio+20 top wil verzekeren. Ook de betrokkenheid bij nrg4SD wordt positief onthaald. Het advies vindt het positief dat er geen nieuwe kortetermijndoelstellingen werden opgenomen en dat aansluiting werd gezocht bij bestaande initiatieven zoals het Pact 2020, het Vlaams Regeerakkoord, de Europese Strategie Duurzame Ontwikkeling en Europa 2020. De langetermijnvisie en transities werden als zeer positief ervaren. SARiV benadrukt hoe belangrijk het is om aansluiting te vinden bij VIA en het stroomlijnen van de opvolging (indicatoren) van Pact 2020 en de VSDO, vooral mbt ondernemen en economie.. Het advies vraagt dat ook aandacht wordt besteed aan de betrokkenheid van het brede middenveld bij de verdere uitvoering van de strategie en het bewaken van de vooruitgang. Verder vraagt het ook om informatie toe te voegen over het vervolg en de wijze waarop de adviesraden hierover geïnformeerd of betrokken zullen worden. De SARiV is ook van mening dat de uitvoering van een ambitieus pakket doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling bijkomende middelen vergt. De SARiV heeft bedenkingen bij de structuur van de VSDO, die vrij complex is. Ze wil ook dat de rol van het steunpunt Duurzame ontwikkeling explicieter opgenomen wordt. Verder heeft de SARiV nog specifieke aanvullingen /opmerkingen bij volgende inhoudelijke thema’s: maatschappelijk verantwoord ondernemen, water en sanitatie, handel en handelsliberalisering, ondernemerschap en tewerkstelling in het Zuiden, Klimaatfinanciering, HIV/AIDS, gender, goed bestuur, gezondheidssector, gemeentelijk ontwikkelingssamenwerking en duurzaam toerisme.
1.2.11 De strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening Onroerend Erfgoed
De strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening Onroerend Erfgoed stelt in een beknopt en specifiek advies dat de aandacht voor ‘duurzame ruimtelijke ontwikkeling’ beter kan. In het ruimtelijk beleid in Vlaanderen is daar al heel wat aandacht voor. De raad vraagt dan ook om alsnog aandacht te hebben voor duurzame ruimtelijke ontwikkelingen en voor een duurzaam erfgoedbeleid in de VSDO.
1.2.12 De SALV
De SALV is positief over het ontwerp Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling (VSDO), waarin land‐, tuinbouw en visserij, als onderdeel van een duurzaam voedingssysteem, een belangrijke plaats toegewezen krijgen. De Raad stelt vast dat het transitiedenken en het instrument van transitiemanagement vrij nieuw en nog maar weinig tot niet beproefd zijn, zeker op het vlak van voedselsysteemtransitie en de land‐ en tuinbouw als belangrijke speler daarin. De SALV is bereid om mee te werken aan initiatieven die dit
13
nieuwe pad helpen ontwikkelen. Voeding maakt onderdeel uit van de primaire behoeftes. Voor de SALV is het voedingssysteem, en als cruciaal onderdeel daarvan de land‐, tuinbouw en visserij, dan ook een van de belangrijkste behoeftesystemen van onze maatschappij, waarvan de duurzaamheid dient verzekerd te worden. De salv stelt voor om een eenduidige definitie van het voedingssysteem over te nemen, een definitie van duurzame landbouw zoals gedefinieerd door de sector en een label duurzame handel op te nemen.
14
2. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad: SERV
A. INLEIDING
In dit advies stelt de SERV stelt vast dat de voorgelegde VSDO 2010 een eerlijke evaluatie van de VSDO 2006 bevat en alvast heeft geprobeerd om tegemoet te komen aan enkele vastgestelde knelpunten van de vorige strategienota en belangrijke elementen van de visie die de SERV heeft ontwikkeld over de functie en inhoud die een Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling zou moeten hebben. De SERV onderschrijft de hoofdboodschap van de VSDO 2010: de noodzaak om via processen van (systeem)innovatie en maatschappelijke transities het beleid te enten op structurele verandering. Dit vergt vooral vernieuwing in de aanpak en sturing van beleidsprocessen, door meer in partnerschappen, netwerken en andere samenwerkingsvormen te denken, te handelen en maatregelen te nemen. De SERV waardeert het feit dat de VSDO zich niet in de plaats wil stellen van de initiatieven die elders al lopen of genomen zijn, maar zich in grote mate wil inschrijven in het regeerakkoord en het Pact 2020. De SERV waardeert daarnaast ook dat men de opmaak van de nieuwe strategienota veel professioneler heeft willen aanpakken, door de voorbereiding beleidsdomeinoverschrijdend te organiseren, het steunpunt duurzame ontwikkeling in te schakelen en betrokkenheid van maatschappelijke actoren te organiseren (via twee stakeholderoverlegmomenten en de raadpleging van de strategische adviesraden). De SERV vindt het tevens positief dat de VSDO bestaande transitieprocessen (plan C, Duwo‐bo) wil versterken en nieuwe transitieprocessen wil opstarten zodat ze met expliciete steun de Vlaamse Regering verder kunnen worden uitgebouwd en concreet worden ondersteund. Andere positieve uitgangspunten van de VSDO zijn het benadrukken van het belang van generieke governance aspecten en de opvolging van bepaalde acties of projecten in de VSDO door middel van expliciete leerdoelstellingen. Toch meent de SERV dat er nog essentiële verbeterpunten zijn. Zo heeft de raad bedenkingen bij het reële politieke en ambtelijke gewicht van de VSDO en bij de onduidelijke relatie met andere plannen. De strategienota is ook soms te vaag en vrijblijvend, en legt onvoldoende prioriteiten. Verder zijn niet alle voor duurzame ontwikkeling belangrijke aspecten inzake economie, werk en sociale ongelijkheid meegenomen. Het advies bevat tot slot enkele aanvullende, specifieke bemerkingen bij sommige voorgestelde acties.
15
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. De onduidelijke relatie met andere plannen
Opmerking SERV : Die relatie moet worden uitgeklaard. Dat vergt een grondige
bezinning en debat over de plaats, rol en betekenis van strategische beleidsplannen in
Vlaanderen.
Standpunt
Dep DAR/Team DO Er is een terechte zorg –zowel binnen als buiten de Vlaamse
overheid‐ dat we vandaag te maken hebben met een veelheid van beleidsplannen. Dit is
onder andere een gevolg van beleidsvorming in een multilevel overheidsomgeving. We
werken niet met één overheid en één beleidsvisie. Vandaag wordt beleid ontwikkeld
vanuit internationale organisaties, de Europese Unie, Intern‐Belgische afspraken,
beleidsontwikkeling op gewest‐ of gemeenschapsniveau en op de provinciaal en
gemeentelijk niveau. De kunst is om vandaag verbanden te leggen, samen te werken én
de planlast te beheersen. Elke overheid moet voor het eigen beleidsniveau niettemin
prioriteiten kunnen bepalen en een visie kunnen ontwikkelen, maar moet hierbij
rekening houden met de multilevel beleidsontwikkeling.
De Vlaamse overheid wordt via Europese en internationale afspraken aangemoedigd
om een veelheid aan beleidsplannen uit te werken. De meest gekende zijn de Europa
2020‐strategie, de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling, de internationale en
Europese planning rond milieu, opgesplitst in thema’s zoals klimaat en energie,
afvalbeheer…, armoedebeleidsplannen, plannen rond gelijke kansen enz. Na deze
plannen volgen evenveel rapporteringen. Zo werd bv op de VN wereldtop in
Johannesburg beslist om nationale strategieën duurzame ontwikkeling te stimuleren,
wat daarna ook door Europa bekrachtigd werd.
Het stimuleren van een beleid mbt duurzame ontwikkeling is geen modegril of een
kortstondig verschijnsel. Duurzame ontwikkeling werd voor het eerst gedefinieerd door
de VN‐commissie Brundtland uit 1987. Het gehele streven naar een meer duurzame
ontwikkeling is een mondiaal proces. De Conferentie voor Milieu en Ontwikkeling in Rio
de Janeiro in 1992 en de VN‐Wereldtop voor duurzame ontwikkeling in Johannesburg in
2002, beiden georganiseerd door de Verenigde Naties, zijn te beschouwen als belangrijke
mijlpalen voor meer duurzame ontwikkeling. Dit werd vertaald in een Vlaams beleid
duurzame ontwikkeling en vastgelegd in het decreet van 18 juli 2008. Dit decreet bepaalt
de opmaak van Vlaamse strategieën duurzame ontwikkeling. In hun advies op het
decreet waren de Minaraad en SERV voorstander van een Vlaamse Strategie Duurzame
Ontwikkeling. Het bestaansrecht van de VSDO staat hier niet ter discussie,we sluiten
hierbij aan op een mondiale dynamiek, en Vlaamse wetgeving.
De meerwaarde van de Vlaamse strategie tav andere plannen wordt in de ontwerp
VSDO zeer duidelijk gedefinieerd. De ontwerp VSDO tracht zo veel mogelijk aan te
16
sluiten bij bestaande plannen en strategieën (oa pact 2020 en ViA) en enkel op bepaalde
aspecten aanvullend te zijn. Zo tracht de strategie nog meer de duurzaamheidaspecten
te stimuleren in pact 2020 en Via, aanvullingen te maken op hiaten (oa EDO wordt niet
opgenomen in ViA), de transitieaanpak en de daaraan verbonden governance aanpak
(governance beyond government) verder uit te werken en te introduceren en een
langetermijnvisie op te stellen. Dit zijn de belangrijkste vernieuwingen/aanvullingen in
de VSDO. Voor de monitoringtool wordt beroep gedaan op de bestaande tools, enkel
worden er aanvullende leerdoelstellingen met een lerend systeem geformuleerd voor
specifieke vernieuwend acties. Duurzame ontwikkeling is nl. een lerend en participatief
proces. Deze strategie heeft niet de pretentie allesomvattend te zijn, wel aanvullend.
Voorstel van aanpassing
‐
2. Het beperkte politieke en ambtelijke gewicht van de VSDO
Opmerking SERV
De vraag stelt zich in welke mate de VDSO werkelijk structurerend zal zijn voor de
beleidspraktijk. De strategienota bevestigt dit probleem, zegt wat er zou moeten
veranderen (meer politiek gewicht), maar bevat geen echte oplossingen.
De VSDO stelt een heleboel acties in het vooruitzicht, maar de vraag blijft in welke mate
ze echt gedragen worden door de verschillende beleidsdomeinen en de werkelijke
prioriteiten weerspiegelen. Vaak rijst de vraag in welke mate het gaat om pilootprojecten
en voorlopers (ook langs overheidskant) dan wel om breder gedragen initiatieven.
Het probleem van politiek en ambtelijk draagvlak en gewicht is een generiek probleem.
De SERV heeft in adviezen over andere plannen vastgesteld dat de noodzakelijke
governance‐structuren en aansturingsmechanismen voor regeringsbrede en
beleidsdomeinoverschrijdende plannen en initiatieven vaak onvoldoende zijn. In elk
geval ontbreken (meer harde vormen van) coördinatie en aansturing.
Standpunt
Dep DAR/Team DO : Samenwerking over de beleidsdomeinen heen is een
aandachtspunt van de adviesraden dat steeds terugkomt. Samenwerking lukt het best
als er een sense of urgency zijn of op zijn minst een win win of een gedeelde win.
Verplichte integrerende instrumenten kunnen een hefboom zijn voor samenwerking,
maar bevatten evenveel achterpoortjes om het te omzeilen of om het gewoon te
herleiden tot een standaardactiviteit. Samenwerking stimuleren heeft dikwijls te maken
met een mentaliteitswijziging. De VLabest doet enkele suggesties van vrijwillige
instrumenten (oa gemeenschappelijke budgetten) die zeker meegenomen worden in de
VSDO. De strategie duurzame ontwikkeling gaat uit van een samenwerking die niet
opgelegd of verplicht wordt. Via opportuniteiten slimme links, gezamenlijke
leerprojecten, geïntegreerde aanpakken zoals transities, wil men poorten openen. Dit zal
inderdaad in eerste instantie met de voorlopers zijn, de personen die reeds bereid zijn
17
tot samenwerking, maar de bedoeling is geleidelijk aan ook meerdere ambtenaren en
beleidsdomeinen te betrekken. Harde vromen van samenwerking en verplichtingen
lijken dikwijls een omgekeerd effect te hebben.
Mbt het politieke gewicht: de WGDO is vragende partij dat de regering enkele prioritaire
transities zou opnemen en zich daarover expliciet zou uitspreken.
Voorstel van aanpassing
‐
3. Het gebrek aan concreetheid.
Opmerking SERV:
De formulering van de acties is overwegend zeer beschrijvend tot enorm vaag of
buitengewoon vrijblijvend. De meeste acties kennen immers een zeer hoog
abstractiegehalte waardoor de werkelijke meerwaarde of output bijna niet te meten valt.
Het gaat zeer vaak over “afstemmen”, “coördineren” en “integreren”, over
“ondersteunen” en “stimuleren”, over “netwerken” en “partnerschappen” enz.
Van een aantal “acties” (bv. de genummerde acties 11, 12, 29, 49, 51, 52… ) is er zelfs geen echte
actie geformuleerd of is het niet duidelijk over welke actie het precies gaat. Voor andere
acties lijkt het gewoon een beschrijving te zijn van al lopende initiatieven zonder meer
(Bijvoorbeeld de uitvoering van lopende planningsprocessen in de acties 27, 28, 30, 31, 53, 61, 70, 71…).
Hierdoor lijkt de praktische meerwaarde van de VSDO dikwijls bijzonder beperkt, tenzij
als (overigens perfect legitiem en misschien noodzakelijk) gezagsargument om een paar
bestaande projecten te kunnen verder zetten, om enkele nieuwe initiatieven te kunnen
opzetten, of om vanuit het team duurzame ontwikkeling te kunnen „inbreken‟ in lopende processen.
Standpunt
Dep DAR/Team DO: Dat de acties vaag zijn, handelen over “afstemmen”, “coördineren”
en “integreren”, over “ondersteunen” en “stimuleren”, over “netwerken” en
“partnerschappen” enz. heeft te maken met de eigenheid van de VSDO zelf. In de
Memorie van toelichting bij het decreet stelt men:
Binnen de aanpak van de VSDO worden prioriteiten gelegd om ervaring op te doen en
kennis op te bouwen met het voeren van een gecoördineerd beleid voor duurzame
ontwikkeling in Vlaanderen, maar vooral om een stevige bijdrage te leveren aan de
mentaliteitsverandering, aan een bewustwording van aspecten van duurzame
ontwikkeling en van een nieuw denk‐ en handelingsvisie ten aanzien van overheid,
bedrijfsleven en consument.
Dit neemt niet weg dat alle acties die hierboven opgesomd worden als vaag, gescreend
zullen worden en eventueel aangepast
18
Voorstel van aanpassing
Acties worden duidelijker gedefinieerd.
4. Operationeel luik ontbreekt
Opmerking SERV:
De SERV mist in de VSDO ook een operationeel luik, waarin wordt toegelicht wie wat
tegen wanneer doet (Welke rollen en taken neemt het team duurzame ontwikkeling op
zich, welke de WGDO, waarvoor worden er nieuwe samenwerkingsstructuren opgezet en
hoe zullen die eruit zien, welke rollen en taken behoren tot het takenpakket van
bestaande interdepartelentele structuren of van bepaalde beleidsdomeinen, welke acties
zullen (moeten) worden uitbesteed, wie financiert welke actie…). Bijgevolg is ook het
realiteitsgehalte en de haalbaarheid van de acties onduidelijk. Zonder operationeel luik
zal de VSDO ook moeilijk te evalueren zijn (genummerde actie 79).
Standpunt
Dep DAR/Team DO De Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling is een strategie en
geen actieplan. In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling staat duidelijk
vermeld wat de strategienota dient te bevatten en deze elementen ( een evaluatie, een
analyse, een langetermijnvisie en doelstellingen kortermijndoelstellingen, beleidsopties
en acties) zijn opgenomen in de strategie. In de memorie van toelichting bij het decreet
wordt dit ook nog eens duidelijk gesteld: de focus ligt in de strategie op de formulering
van de visie en langetermijndoelstellingen, die vervolgens in het reguliere beleid
(plannings‐ en besluitvormingsinstrumenten) moeten doorwerken en verder moeten
worden geoperationaliseerd. Binnen de aanpak van de VSDO worden prioriteiten gelegd
om ervaring op te doen en kennis op te bouwen met het voeren van een gecoördineerd
beleid voor duurzame ontwikkeling in Vlaanderen, maar vooral om een stevige bijdrage
te leveren aan de mentaliteitsverandering, aan een bewustwording van aspecten van
duurzame ontwikkeling en van een nieuw denk‐ en handelingsvisie ten aanzien van
overheid, bedrijfsleven en consument.
Hierbij sluiten we ons aan op de Europese strategie duurzame ontwikkeling, die ook
geen gedetailleerde operationalisering opneemt (zelfs maar een lijst met mogelijke
acties!) alsook bij de aanbevelingen van de OESO die richtlijnen heeft uitgeschreven
mbt opstellen van strategieën duurzame ontwikkeling. Ook hier is er geen richtlijn dat
strategieën gedetailleerde operationaliseringen moet inhouden van wie wat tegen
wanneer moet doen. Meer nog uit onderzoek van de OESO blijkt dat effectieve
strategieën zich kenmerken doordat ze de klemtoon leggen op de verbetering van reeds
bestaande planningprocessen en ‐instrumenten en op hun onderlinge afstemming, in
plaats van een volledig nieuwe afzonderlijke strategische planning.
In Vlaanderen hanteren we voor sommige beleidsdomeinen een strakkere en meer
operationele invulling van planningen en hun operationalisering via programma’s en
rapporten. Dit wordt niet op dezelfde manier gedaan in het buitenland en wordt niet
aanbevolen door internationale instellingen (zie hoger). Daarnaast komen er nog andere
19
aspecten bij kijken. Om zulk een planningssysteem uit te schrijven en met even lijvige
jaarplannen en jaarrapporteringen te ‘onderhouden’ is de inzet van vele ambtenaren
vereist. In het kader van de nieuwe besparingen: meer doen met minder, is dit niet echt
de weg die we willen uitgaan. Zulke gedetailleerde planning vraagt een zeer grote
inspanning van het zeer klein team, zowel mbt tijd als mbt aantal personen. Er is bewust
gekozen om geen groot planningsteam uit te bouwen rond duurzame ontwikkeling. Alle
leden van het team hebben zeer concrete uitvoerende taken mbt een bepaald thema.
De tijd en energie die men steekt in het zeer gedetailleerd plannen, kan men niet steken
in het uitvoeren. Een goed evenwicht vinden tussen planning en uitvoering is
noodzakelijk. We trachten zo veel mogelijk terug te vallen op bestaande processen voor
verdere operationalisering, zodat het team zich kan concentreren op de vernieuwende
aanpak. Zoals de SERV zelf ook stelt : Het proces en de voorbereiding van deze
strategie is evenzo belangrijk als het product… De dynamiek van dit proces is volgens de
SERV wellicht juist gebaat met flexibiliteit, waarbij de „resultaten‟ van het
strategievormingsproces meervoudig kunnen zijn en dus niet noodzakelijk tegelijk op één
vast moment in één product (de strategienota) moeten worden opgenomen.
Er is een beperkte set van vernieuwende acties in de VSDO opgenomen waarover de
beleidsdomeinen niet rapporteren via een ander rapporteringsysteem. Voor deze
acties wordt in een latere fase een operationeel luik en rapporteringsysteem uitgewerkt
met bijhorende indicatoren.
Voorstel van aanpassing
Onder monitoring komt te staan: Er is een beperkte set van vernieuwende acties in de
VSDO opgenomen waarover de beleidsdomeinen niet rapporteren via een ander
rapporteringsysteem. Voor deze acties wordt in een latere fase een operationeel luik en
rapporteringsysteem uitgewerkt met bijhorende indicatoren.
In de inleiding wordt het verschil verduidelijkt tussen een strategie en een operationeel
actieplan.
5. De selectie van acties
Opmerking SERV:
Het is onduidelijk hoe en door wie de acties in de VSDO werden geselecteerd.
Standpunt
Dep DAR/Team DO: De Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling werd opgesteld in
nauw overleg tussen de verschillende beleidsdomeinen. De selectie van de acties
gebeurde ook in overleg, maar de eindselectie is telkens door het bevoegde
beleidsdomein gebeurd. Dit brengt inderdaad een onevenwicht tussen de transities en
de invulling ervan: sommige beleidsdomeinen zijn verder gegaan en hebben
ambitieuzere acties voorgesteld in vergelijking met andere.
Voorstel van aanpassing
20
/
6. Prioriteiten in de acties
Opmerking SERV:
De SERV vindt 82 (genummerde) prioritaire beleidsopties naast talrijke niet
genummerde acties echter veel voor een VSDO. Het is beter een beperkter aantal acties
te kiezen, en daar voluit voor te gaan.
Standpunt:
Dep DAR/Team DO: Het aantal prioritaire acties wordt verderbeperkt. Het zal moeilijk
worden het aantal acties op zich te beperken daar alle adviesraden, inclusief de SERV,
nog ontbrekende acties naar voor schuiven. Wel zullen een beperkt aantal acties, die niet
gerapporteerd worden via een ander plan of systeem en die vernieuwend zijn in de
rapportage van de VSDO opgenomen worden.
Voorstel van aanpassing
De prioritaire acties worden verder beperkt tot 40 ipv 82.
7. De aandacht voor economie, werk en bredere sociale aspecten.
Opmerking SERV: Niet alle voor duurzame ontwikkeling belangrijke aspecten inzake economie en werk zijn meegenomen. In vergelijking met het Pact 2020 en het WIP ontbreken vooral de meer “harde” economische doelstellingen, het bevorderen van werkbaarheid en de rol van het werkgelegenheidsbeleid in het transitiebeleid. Ook aspecten van sociale ongelijkheid en verdeling krijgen te weinig aandacht krijgen in de VSDO. Het betreft doelstelling 3 (Internationalisering: aandeel in wereldhandel, aantrekken investeringen), doelstelling 4 (Innovatie: patenten, overheidssteun voor eco‐innovatie), doelstelling 5 (Ondernemerschap: bedrijventerreinen, performante landbouw) en doelstelling 10 (Werkbaarheid: werkbaarheidsgraad, kansengroepen). Tot slot merkt de SERV op dat ook andere sociale aspecten zoals sociale ongelijkheid en verdelingsaspecten weinig aandacht krijgen in de VSDO, terwijl er een duidelijke wisselwerking is met de performantie en het functioneren van de economie en ze van wezenlijk belang zijn voor het realiseren van reële en blijvende win‐win‐win situaties.
Standpunt
‐ Dep WSE: akkoord om onder korte termijndoelstellingen de doelstelling uit Pact 2020 toe te voegen rond Werkbaarheid. Dit is in het beleid van de minister van Werk geen prioriteit dus voorstel om geen extra actie rond op te nemen. Werkbaar werk is bovendien het resultaat van inspanningen op andere beleidslijnen zoals competentiebeleid, loopbaanbeleid, ….
21
‐ Belang van werk(gelegenheidsbeleid) zit vervat doorheen de andere doelen en acties. Dit kunnen we expliciet maken door toevoeging bij de korte termijndoelstellingen in 2.1 in deel 2 (zie onderstaand voorstel van aanpassing). Daarnaast kan het ook als horizontale actie (onder 5.) worden opgenomen. Concreet kan dan verwezen worden naar de uitvoering van het Werkgelegenheids‐ en Investeringsplan (WIP). Dat bevat 4 speerpunten:
a. verhogen werkzaamnheidsgraad door faciliteren van het behoud van bestaande
en creatie van nieuwe en duurzame tewerkstelling
b. een maatpak voor iedere werkzoekende
c. het versterken van competenties van zowel werkenden als werkzoekenden
d. het bouwen aan een preventief en proactief loopbaanbeleid
‐ mbt internationale doelstellingen: zie verder punt 2.
Voorstel van aanpassing
‐ Dep WSE: onder Operationele Korte termijndoelstelling, 2.2 Sociale dimensie
toevoegen:
“Zowel de werkbaarheid van werknemers als van zelfstandigen groeit jaarlijks gemiddeld
met minstens O,5 procentpunt. De werkbaarheidsgraad voor werknemers verhoogt
daardoor tot minstens 60% in 2020, en komt voor zelfstandigen zo dicht mogelijk bij
55%. Bijzondere aandacht gaat naar vrouwen, kansengroepen en bijzonder
gezinssituaties. Hiertoe wordt in het algemeen gestreefd naar een betere afstemming
tussen arbeid en gezin.”
‐ Dep WSE: Onder operationele korte termijndoelstelling 2.1 kan onder
“Werkzaamheid” volgende tekst worden toegevoegd:
“Ondernemingen vinden in 2020 voldoende en geschikte werknemers en meer en beter
opgeleide mensen zijn aan de slag. Vraag en aanbod sluiten nauwer op elkaar aan. De
werkzaamheid is voldoende hoog en levert een essentiële bijdrage tot de
welvaartscreatie en de financiering van de sociale zekerheid. Dit vereist onder andere
een loopbaanbeleid en een competentiebeleid. De werkbaarheid is in belangrijke mate
gestegen en zorgt samen met een loopbaanbeleid en een kwalificatie‐ en
competentiebeleid voor gemiddeld langere loopbanen.”
Mbt internationale doelstellingen : zei verder punt 2
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
22
1. Werkzaamheidsgraad
Opmerking SERV:
Bij de toelichting over werkzaamheid (pagina 33) wordt vermeld dat Vlaanderen anno
2010, in het kader van het Vlaams hervormingsprogramma Europa 2020, een meer
ambitieuze werkzaamheidsgraad (76%) voorstelt dan in het Pact 2020 (70%). Dit is een
vergissing, aangezien de richtsnoeren van Europa 2020 de werkzaamheidsgraad
definiëren op basis van de groep 20‐64 jaar, en het Pact 2020 op basis van de groep 15‐
64 jaar. De SERV heeft in haar recente advies over het Vlaamse Hervormingsprogramma
Euro 2020 gevraagd dat het departement WSE de doelstellingen werkzaamheidsgraad,
zoals bedoeld in het Pact 2020, vertaalt naar de nieuwe meetlat met de groep 20‐64 jaar
(SERV, 15 september 2010).
Standpunt
WSE: Akkoord.
Voorstel van aanpassing
"In het kader van Europa 2020 stelt Vlaanderen een ambitieuze werkzaamheidsgraad van
76% (voor de groep 20‐64 jarigen) voor. Dit komt overeen met de doelstelling uit Pact
2020 (70% voor de groep 15‐64 jarigen)"
2. Aanvullen Internationalisering
Opmerking SERV:
Het hoofdstuk 2.5 “Internationale dimensie” van VSDO bespreekt enkel
ontwikkelingssamenwerking en de Millenniumdoelstellingen, en niet de elementen die
onder doelstelling 3 ‘internationalisering’ van het Pact 2020 vallen.
Standpunt
Dep: IV: Het hoofdstuk aangaande internationaal economisch beleid van het Pact 2020 heeft als doelstelling het Vlaams exportmarktaandeel te vergroten, het aantal Vlaamse internationaal actieve bedrijven opkrikken, en meer internationale investeringen binnenhalen. Dit kan stroken met de DO‐agenda, maar is niet echt de prioritaire doelstelling. Bijvoorbeeld als een vervuilend Vlaams bedrijf internationaal gaat, dan is de doelstelling van het internationaal ondernemen behaald. De enige passages uit dit hoofdstuk die betrekking hebben op duurzame ontwikkeling, met name respect voor arbeids‐ en milieunormen en het nastreven van een vrije en eerlijke wereldmarkt, werden al opgenomen in VSDO. Voor passages aangaande ‘duurzame economie’ verwijzen we naar departement EWI Dep DAR, Team DO:
23
De doelstellingen mbt internationalisering kunnen opgenomen worden indien er ook een duurzaamheisaspect aan gekoppeld kan worden. Het duurzaamheidkarakter kan opgevolgd worden door het FIT die dat in haar beheersovereenkomst heeft staan.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR, Team DO: internationale doelstellingen opnemen en aanvullen met duurzaamheidskarakter:
Vlaanderen herwint tegen 2020 zijn in de afgelopen tien jaar verloren aandeel in de wereldexportmarkt en exploreert in veel sterkere mate dan vandaag onbenut potentieel op het vlak van internationalisatie (zowel in goederen als in diensten. Tegen 2020 neemt het aantal exporterende bedrijven toe, het aantal exporterende kmo’s verdubbelt (tegenover 2007). Het aandeel van de totale Vlaamse uitvoer naar snelgroeiende markten groeit tegen 2020 tot 10%. Voor deze drie doelstellingen houden de bedrijven bij hun internationale expansie rekening met het duurzame en ethische karakter ervan. (nota: zie ook de beheersovereenkomst FIT).
3. Transformatie van de industrie
Opmerking SERV:
Voor de SERV is het op dit moment nog niet helemaal duidelijk hoever de geëngageerde
sectoren in het kader van de SGI (Agoria, Essencia, Fedustria en Fevia) staan in het opzet
om te komen tot strategische actieplannen voor transformatie van de industrie,
gebaseerd op trans‐sectorale waardeketens. Een uitspraak over de effectiviteit van de
beoogde SGI‐projecten in de versnelling van de transformatie (actie 22) komt bijgevolg te
vroeg.
Standpunt
Dep EWI:
Akkoord dat deze actie eigenlijk zou moeten uitgebreid worden tot de ontwikkeling van
projecten binnen een nieuw, geïntegreerd industrieel beleid waarin de resultaten van de
SGI kunnen worden opgenomen. Actie 22 heeft het volgens EWI enkel over de SGI als
lopend (leer)proces en doet geen uitspraak over de effectiviteit van de projecten.
Voorstel van aanpassing
Paragraaf aanpassen
4. Aanpak verruimen uitwerken innovatiestrategie
Opmerking SERV:
Actie 23 schuift afgelijnde VRWI‐regiegroepen naar voor die voor een bepaald domein
een middellangetermijn‐innovatiestrategie dienen uit te werken. De SERV vraagt om
deze aanpak te verruimen. Een geïntegreerd innovatiebeleid volgens de lijnen
24
uiteengezet in het voormelde SERV‐advies van 15 september 2010 kan hiertoe
bijdragen.
Standpunt Dep EWI: Deze discussie is niet relevant in dit kader. Er wordt naast de regiegroepen in actie 23 trouwens ook over geïntegreerd industriebeleid, de Staten‐Generaal van de Industrie, gesproken… Actie 23 beoogt een veel bredere kijk en stelt de regiegroepen als een voorbeeld waarmee geëxperimenteerd wordt; Voorstel van aanpassing: ‐
5. Probleem financiering acties
Opmerking SERV:
Slechts heel af en toe komt (het probleem van) de financiering van acties aan bod (bv.
acties 5, 10, 15, 21… Dit zou volgens de SERV beter samen behandeld worden en dus een
horizontale actie of aandachtspunt moeten zijn.
Standpunt
Dep DAR: Team DO: er wordt een nieuwe structuur voor de VSDO uitgewerkt. Sommige
linken tussen acties zullen onder het nieuwe hoofdstuk ‘dwarsverbanden’ komen te
staan. We kunnen echter niet oneindig combineren het moet nog steeds een
overzichtelijk geheel blijven met zo weinig mogelijke herhalingen.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR, Team DO: onder deel dwarsverbanden worden verschillende actis op een
andere manier geclusterd.
6. Onderzoek effectiviteit en efficiëntie van subsidies
geïntegreerd organiseren
Opmerking SERV:
Het onderzoek naar de effectiviteit en efficiëntie van subsidies (acties 10, 21, 41, 47, 49,
62, 68, en niet genummerde acties zoals inzake water (8.5.1)) kan volgens de SERV meer
geïntegreerd worden georganiseerd.
Standpunt
Dep DAR: Team DO: er wordt een nieuwe structuur voor de VSDO uitgewerkt. Sommige
linken tussen acties zullen onder het nieuwe hoofdstuk ‘dwarsverbanden’ komen te
staan. We kunnen echter niet oneindig combineren het moet nog steeds een
overzichtelijk geheel blijven met zo weinig mogelijke herhalingen.
25
Voorstel van aanpassing
Dep DAR, Team DO: onder deel dwarsverbanden worden sommige linken duidelijk
gemaakt.
7. Aanvullen slimme elektriciteitsnetten
Opmerking SERV:
De VSDO gaat tevens in op slimme netten en slimme meters inzake elektriciteit en
verwijst naar enkele lopende initiatieven (VREG‐beleidsplatform „Slimme netten‟, proefproject slimme meters). De SERV merkt op dat slimme elektriciteitsnetten veel meer
omvatten en verder gaan dan slimme meters.
Standpunt
Slimme netten gaat verder dan slimme meters, maar slim meten is wel een
noodzakelijke voorwaarde om de netten slimmer te gaan gebruiken.
De perimeter van slimme netten omvat een zestal functionaliteiten:
‐ integratie van nieuwe gebruikers
‐ operationele efficiëntie
‐ bevoorradingszekerheid en kwaliteit van levering
‐ investeringsplanning
‐ ondersteuning marktwerking
‐ verhoging betrokkenheid van energieverbruikers
Er is geen enkele functionaliteit die volledig zonder slim meten kan.
Naast baten die toe te schrijven zijn aan REG‐effecten zijn er nog andere baten
verbonden aan de invoering van slimme meters. Deze zullen opgenomen worden in de
Kosten Baten Analyse die gepland is, bijvoorbeeld kosten voor marktwerking dalen ,
klachten verminderen waardoor de kost voor leveranciers daalt, verbruik wordt
verschoven naar interessantere periodes, ...
Voorstel van aanpassing
Volgend tekstdeel wordt toegevoegd: “Onder meer op basis van de besprekingen op het
beleidsplatform ‘slimme netten’ wil de VREG een actieplan opstellen tegen eind 2011
om tot een coherenter kader te komen ter stimulering van de integratie van decentrale
productie op het net, en voor de efficiënte exploitatie van het net en de erop
aangesloten installaties. “
26
8. Maatschappelijk debat nodig rond horizontale acties
Opmerking SERV:
Het deel horizontale acties bevat een aantal uitspraken met verregaande implicaties.
Om hierrond actie te kunnen ontwikkelen is volgens de SERV meer maatschappelijk
debat nodig (bv. het concrete voorstel voor een sociale levenscyclusanalyse…).
Standpunt
Dep DAR, Team DO: Het maatschappelijk debat zal deel uitmaken van de acties
Voorstel van aanpassing
Dep DAR, Team DO: Toevoegen maatschappelijk debat bij sociale levenscyclusanalyse
9. Monitoring VSDO
Opmerking SERV:
Ook wat bijvoorbeeld de monitoring van de VSDO betreft, moet maximaal worden
aangesloten bij de beleidsindicatoren en rapportages die al opgemaakt worden in het
kader van het Pact 2020, het regeerakkoord of andere plannen en strategieën. Verder
onderstreept de SERV dat een loutere monitoring van de voortgang niet volstaat. Zo
mogelijk nog belangrijker voor de effectiviteit en efficiëntie van het beleid is dat er ook
een regelmatig evaluatie gebeurt van de redenen waarom bepaalde doelstellingen en
acties niet of niet tijdig (dreigen te) worden gerealiseerd. In die zin is het evaluatieluik
van de VSDO (actie 79) nog weinig uitgewerkt.
Standpunt
Dep DAR/Team DO: De monitoring van de VSDO zal maximaal aansluiten bij de
beleidsindicatoren en rapportages die al opgemaakt worden in het kader van het Pact
2020, het regeerakkoord of andere plannen en strategieën. Er zullen er ook regelmatig
interne evaluaties plaatsvinden als de resultaten uitblijven. Het is echter niet mogelijk
om steeds externe evaluaties te laten uitvoeren. Het opvolgen van DO van Vlaanderen
zal gebeuren via verschillende bestaande (o.a. de ‘pact 2020’ kernindicatoren) en
eventueel aanvullende indicatoren. Een mogelijke piste is de selectie van een aantal
omgevingsindicatoren gekoppeld aan de langetermijnvisie duurzame ontwikkeling van
de vernieuwde VSDO. Met de betrokken actoren wordt in de komende maanden een
actualisatie uitgewerkt.
Voorstel aanpassing:
Team DO toevoegen: Er zullen ook regelmatig interne evaluaties plaatsvinden als de
resultaten uitblijven.
Onder monitoring komt te staan: Er is een beperkte set van vernieuwende acties in de
VSDO opgenomen waarover de beleidsdomeinen niet rapporteren via een ander
27
rapporteringsysteem. Voor deze acties wordt in een latere fase een operationeel luik en
rapporteringsysteem uitgewerkt met bijhorende indicatoren.
10. Meer aandacht voor doelgroepenbeleid en maatwerk
Opmerking SERV:
Dit is belangrijk, vooral als men op gedragsverandering mikt omdat de
gedragsalternatieven . Uit onderzoek blijkt immers dat men de bevolking grosso modo
kan opdelen in groepen die zich onderscheiden in hun mogelijkheid om te veranderen
(financieel e.d.) en hun wil om te veranderen. Deze groepen moeten dan ook op een
andere manier aangepakt worden (via gerichte campagnes, intermediairen,…).
Standpunt
Dep DAR/Team DO: Het DO beleid gaat zelf geen grote campagnes opzetten en geen
doelgroepenbeleid. De methodologische inval zijn de transities en alle mogelijke
doegroepen/stakeholders die mee willen werken aan een duurzame maatschappij
kunnen hieraan deelnemen.
Voorstel van aanpassing
‐
11. Aanvullen partnerschappen MVO
Opmerking SERV:
De strategienota ziet strategische partnerschappen als hefboom voor maatschappelijk
verantwoord ondernemen. Een structurele veeleer dan een projectmatige samenwerking
tussen de overheid, sociale partners, MVO‐experten uit onderwijs en de privésector is
inderdaad cruciaal. Over de aard van de partnerschappen wordt echter niets vermeld.
Volgens de SERV is het belangrijk dat deze partnerschappen verder gaan dan informatie‐
uitwisseling en –verspreiding. Er is nood aan verdere individuele ondersteuning en aan
gepaste en toepasbare instrumenten (MVO‐scans, begeleiding rond
duurzaamheidsrapportering…). Met behulp van structurele partnerschappen kan de
Vlaamse Overheid dit realiseren. Wat het digitaal Kenniscentrum MVO betreft, vindt de
SERV de uitbreiding van het partnerschap tot een multistakeholderverhaal een goede
zaak, op voorwaarde dat er een partij wordt aangesteld die het kenniscentrum
coördineert en het overzicht bewaart.
Standpunt
Dep WSE: Het is inderdaad de bedoeling dat er gestreefd wordt naar stabiele
partnerschappen om het projectmatig/ad hoc to overstijgen. In het partnerschap moet
er gestreefd worden naar gedeelde verantwoordelijkheid en financiering door de
deelnemende partners. Het gaat dus verder dan enkel informatie‐uitwisseling.
28
Wat betreft het digitaal kenniscentrum, het blijft inderdaad wel de bedoeling dat een
partij dit coördineert. Hoe precies zal in samenspraak met de partners worden
afgesproken.
Voorstel van aanpassing
Dep WSE: Onder Actie 32 op p83 kunnen we toevoegen: “…Willen we een versnelling
hoger schakelen, wordt het tijd om structurele strategische partnerschappen op te zetten
met stakeholders die werken rond duurzaamheid, zowel binnen als buiten de overheid.
Zo kunnen we door gericht partnerschappen op te zetten acties meer effectief upscalen.”
12. Aanvulling Educatie voor Duurzame Ontwikkeling
Opmerking SERV:
Inzake “Educatie voor Duurzame Ontwikkeling" (acties 42 e.v.) merkt de SERV op dat de
minister bevoegd voor onderwijs in zijn Oriëntatienota voor het Secundair Onderwijs
“competenties voor duurzame ontwikkeling” heeft opgenomen als 9de
sleutelcompetentie (en competenties voor mentaal en lichamelijk welbevinden als 10de),
terwijl de EU maar 8 sleutelcompetenties voorziet. Dat is een belangrijke stap, het
toevoegen waard.
Standpunt Dep O&V: Voor het opstellen van de sleutelcompetenties voor het vernieuwde secundair onderwijs, is men vertrokken van de Europese lijst, die acht sleutelcompetenties identificeert. Die lijst is vergeleken met de thema’s die in de nieuwe vakoverschrijdende eindtermen voor het secundair onderwijs, die in september 2010 geÏmplementeerd zijn. Deze weerspiegelen immers een maatschappelijke consensus. Uit die vergelijking bleek dat een aantal belangrijke toekomstgerichte competenties ontbraken in de Europese lijst, w.o. competenties voor duurzame ontwikkeling. Dit is inderdaad een belangrijke stap. Voorstel van aanpassing Dep O&V: Toevoegen aan punt 45 (EDO integreren in eindtermen en competentieprofielen), onder de zin ‘Die eindtermen zijn gestructureerd rond 7 contexten enz…): De invulling die in de context van de vakoverschrijdende eindtermen aan duurzame ontwikkeling is gegeven, wordt ook meegenomen in de hervorming van het secundair onderwijs. Het curriculum in het hervormde secundair onderwijs zal opgebouwd worden aan de hand van competenties. Competenties voor duurzame ontwikkeling worden in de oriëntatienota voor het hervormen van het secundair onderwijs omschreven als toekomstgericht en essentieel voor het functioneren in onze samenleving en zijn alsdusdanig als sleutelcompetentie opgenomen.
13. Verduidelijking Educatie voor Duurzame Ontwikkeling
Opmerking SERV:
In de VSDO is vermeld: “In het technisch en beroepssecundair onderwijs kan EDO ook
gekaderd worden in de beroepsprofielen die opgemaakt worden door de SERV (bv. in het
29
kader van duurzaam wonen en bouwen.” De SERV wenst te verduidelijken dat hij enkel
de beroepscompetentieprofielen zal maken in Competent.
Standpunt
Dep O&V: Beroepscompetentieprofielen zijn de basis van waaruit beroepskwalificaties
en opleidingen voor beroepsgericht onderwijs worden ontwikkeld.
Voorstel van aanpassing
Dep O&V: Na de zin “In het technische en beroepssecundair onderwijs…(zie hierboven)
kan worden toegevoegd:
“Uit de beroepscompetentieprofielen van de SERV kunnen elementen gehaald worden
die relevant zijn om aan EDO te werken binnen het technisch en beroepssecundair
onderwijs (bv elementen die betrekking hebben op duurzaam bouwen en wonen,
productietechnieken voor papier en karton,…). “
14. Toekomstige werking Steunpunt Duurzame Ontwikkeling
Opmerking SERV:
Tot slot bevestigt de SERV de belangrijke rol die het Steunpunt Duurzame Ontwikkeling
speelt in het aanbrengen van informatie en ideeën voor de vormgeving en uitvoering van
het beleid inzake duurzame ontwikkeling. Ook in de totstandkoming van de voorliggende
strategienota heeft het steunpunt een grote bijdrage geleverd. De SERV waardeert dan
ook dat de VSDO een verderzetting van die wetenschappelijke ondersteuning in het
vooruitzicht stelt (genummerde actie 82). Wellicht is de VSDO echter niet de aangewezen
plaats om de concrete thema’s te bepalen waarrond een steunpunt duurzame
ontwikkeling in de toekomst moet werken. Dat gebeurt best na de definitieve vaststelling
van de VSDO door de Vlaamse regering, in de context van de opmaak van een
meerjarenonderzoeksprogramma.
Standpunt
Dep DAR /Team DO: Dep EWI: De Vlaamse overheid start binnenkort met een algemene evaluatie van de steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek. Afhankelijk van deze evaluatie zullen de steunpunten al of niet doorgaan met hun werking in dezelfde of een gewijzigde vorm. Indien duurzaamheid het als thema in competitie met alle andere thema’s weer haalt én als er een volwaardig consortium met een goed projectvoorstel rond duurzaamheid zich aandient, zal de Vlaamse overheid zeker een nieuw steunpunt ondersteunen. De Vlaamse overheid is een sterke voorstander van een steunpunt voor beleidsrelevant duurzaamheidsonderzoek gezien het grote belang van dit thema in haar beleid. In het themavoorstel en in de mogelijke nieuwe oproep tot kandidaatstelling om invulling te geven aan een steunpunt zal de VO zich inspannen om een goede invulling van de onderzoeksagenda voor te stellen dat aansluit bij de prioriteiten van de VSDO.
Dep DAR: Het Team Duurzame Ontwikkeling heeft op de vergadering van de interdepartementale Werkgroep Duurzame Ontwikkeling (WGDO) al een eerste voorstel gelanceerd voor de
30
verderzetting van het Steunpunt DO. Er wordt in de eerste plaats een evaluatie opgemaakt. Daarvoor is er een algemene procedure in aanmaak voor alle steunpunten (oa. met een externe en interne evaluatie) . De werkgroep duurzame ontwikkeling wenst hierbij intensief betrokken te zijn. Mbt het bepalen van beleidsprioriteiten voor het mogelijk vervolgproject, stelt de WGDO voor om enerzijds voorstellen van mogelijke thema’s en eventueel nieuwe onderzoeken te laten formuleren vanuit het huidige Steunpunt op basis van hun ervaring; om anderzijds de onderzoekslacunes door de verschillende administraties (departementen) te laten formuleren en om vervolgens een brainstorm te organiseren met de externe experten duurzame ontwikkeling en wetenschappelijke instellingen. Dit laatste om het lock‐in effect te vermijden (van de onderzoekers) en de maatschappelijke relevantie van de voorstellen te toetsen. Ook een afstemming met andere steunpunten lijkt belangrijk om dubbel onderzoek te vermijden. Dit alles kan een belangrijke input zijn voor een vervolgbestek. Het is tevens belangrijk dat het Steunpunt naar de toekomst toe (na 2011) meer inhoudelijk gaat werken, meer actiegericht (actie‐onderzoek) en gekoppeld aan de VSDO. Voorstel van aanpassing
Dep DAR/Team DO: schrappen van de mogelijke thema’s en opnemen volgende tekst:
De beheersovereenkomst met het Steunpunt loopt af in 2011. De Vlaamse overheid start binnenkort met een algemene evaluatie van de steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek. Afhankelijk van deze evaluatie zullen de steunpunten al of niet doorgaan met hun werking in dezelfde of een gewijzigde vorm. Indien duurzaamheid het als thema in competitie met alle andere thema’s weer haalt én als er zich een volwaardig consortium met een goed projectvoorstel rond duurzaamheid aandient, zal de Vlaamse overheid zeker een nieuw steunpunt ondersteunen. De Vlaamse overheid is een sterke voorstander van een steunpunt voor beleidsrelevant duurzaamheidsonderzoek gezien het grote belang van dit thema in haar beleid. Mbt het bepalen van beleidsprioriteiten voor het mogelijk vervolgproject die als input kunnen gebruikt worden voor het nieuwe bestek, stelt de administratie volgende acties voor: . ‐ Een bepaling vanuit het steunpunt van mogelijke thema’s voor vervolgonderzoeken en eventueel nieuwe onderzoeken. ‐ Een bepaling van de onderzoekslacunes mbt duurzame ontwikkeling vanuit de verschillende administraties via de WGDO. ‐ Een brainstorm met de experten duurzame ontwikkeling en wetenschappelijke instellingen om maatschappelijke onderzoekslacunes en nieuwe thema’s te bepalen. Dit laatste om het lock‐in effect te vermijden. Ook een afstemming met andere steunpunten lijkt belangrijk om dubbel onderzoek te vermijden. Het is tevens belangrijk dat het Steunpunt naar de toekomst toe (na 2011) meer inhoudelijk gaat werken, meer actiegericht en gekoppeld aan de VSDO.
15. Linken federale niveau
Opmerking SERV:
Linken met het federale niveau vaak afwezig of onvoldoende uitgebouwd.
31
Standpunt
Team DO: onder actie 69 ‘De samenwerkingsovereenkomst duurzame ontwikkeling met
de andere overheden’ wordt het belang onderschreven van de verantwoordelijkheid van
Vlaanderen om zich te engageren voor verticale beleidsintegratie. Er worden goede
contacten onderhouden met zowel de federale collega’s als met de collega’s van andere
gewesten en gemeenschappen. Dat kan verder geëxpliciteerd worden onder titel 2.3
‘Het nationaal kader’
Voorstel van aanpassing
Dep DAR / Team DO: Punt ‘2.3 Het nationaal kader’ kan volgende toegevoegd worden:
“Voor bepaalde thema’s die behandeld worden door het gecoördineerd beleid of het
inclusieve beleid voor duurzame ontwikkeling wordt nauw samengewerkt met de
federale overheid en de andere gewesten en gemeenschappen. Enkele voorbeelden:
‐ duurzame productie en consumptie
‐ het communicatie‐ initiatief ‘De Dag(en) van de Duurzame Ontwikkeling’
‐ duurzaam wonen en bouwen
‐ de internationale dossier
‐ duurzame overheidsopdrachten
‐ (aan te vullen door andere beleidsdomeinen)
16. Ruimtelijke ordening
Opmerking SERV:
Waarom is er over de band met ruimte en ruimtelijke ordening slechts één pagina met
één actie opgenomen terwijl de inschakeling van dit beleidsdomein in het beleid
duurzame ontwikkeling essentieel is?
Standpunt
Dep RWO: Het duurzaam en gelijktijdig afwegen van maatschappelijke behoeften zal in
de eerste plaats gebeuren binnen opmaak, monitoring en evaluatie van het beleidsplan
Ruimte. Het toevoegen van een actie hieromtrent komt hieraan tegemoet
Voorstel van aanpassing
Dep RWO:
p. 27, na tweede alinea: Binnen de ruimtelijke ontwikkeling vormt de duurzame
ruimtelijke ontwikkeling de uitgangshouding. Dit is vastgelegd in de Vlaamse codex
ruimtelijke ordening en wordt ook zo verder uitgewerkt doorheen het
planningssysteem. Eventuele bijstellingen van het plannings‐ en vergunningensysteem
moeten er op gericht zijn duurzame ontwikkeling beter te ondersteunen.
p.71: Actie 26a/b: opmaken van een beleidsplan Ruimte Vlaanderen. (actie nog
concreet uit te werken, putten uit groenboek)
32
17. Al dan niet opname nieuw soort planningsprocessen
Opmerking SERV:
Waarom is het werken aan een nieuw soort planningsproces enkel opgenomen voor het
ruimtelijke beleid (genummerde actie 26), en bijvoorbeeld niet voor het milieubeleid of
het mobiliteitsbeleid?
Standpunt
Dep DAR : Team DO: Het planningsproces van het Milieubeleidsplan was al bijna achter
de rug op het moment dat de VSDO startte. Mbt mobiliteitsplan: De Vlaamse regering
hechtte op 11 juni haar goedkeuring over een ontwerpbesluit tot opmaak van het
mobiliteitsplan. Dit bevat ook een participatietraject. Dit werd in september aangevuld
en voorlopig goedgekeurd. Er zal uitgegaan worden van een langetermijnvisie. Deze zal
een afstemming inhouden met andere beleidsdomeinen. Stakeholderoverlegmomenten
en inbrengen van duurzaamheid zijn concrete aandachtspunten.
Voorstel van aanpassing
De actie opmaak van een nieuw mobiliteitsplan zal aangevuld worden met de recentste
beslissingen van de Vlaamse overheid
18. Opname milieuthema’s
Opmerking SERV:
Waarom is duurzaam waterverbruik opgenomen in de VSDO en veel andere
milieuthema’s niet?
Standpunt
Dep LNE: Duurzaam watergebruik mag zeker niet ontbreken in een Vlaamse strategie
duurzame ontwikkeling, gezien de raakvlakken met de verschillende beleidsdomeinen
die er zijn zoals mobiliteit (vervoer over water), drinkwatervoorziening,
volksgezondheid, armoedebestrijding, internationaal – ontwikkelingssamenwerking met
het Vlaams Partnerschap Water voor Ontwikkeling, …
De keuze werd genomen om dit project op te nemen in het milieuthema gezien de
trekker voor het waterbeleid de minister voor leefmilieu is. Andere milieuthema’s zijn
terug te vinden onder Duurzaam bouwen, materialentransitie, energietransitie, …Ook
wordt onder de ecologische dimensie verwezen naar verschillende milieuthema’s die in
het milieubeleidsplan zijn opgenomen.
Voorstel van aanpassing
Geen aanpassing
33
19. Transformaties financieel systeem
Opmerking SERV:
Waarom komen transformaties in het ‘financieel systeem’ dat zeer determinerend is voor
het huidig economisch model niet ter sprake?
Standpunt
Dep F&B: Transformaties in het financieel systeem vallen buiten het bestek van de
bevoegdheden van de Vlaamse Regering. De regelgeving hieromtrent is eerder terug te
vinden op federaal ‐ en zelfs Europees niveau.
Voorstel van aanpassing
Geen
20. Ontbreken goederenvervoer
Opmerking SERV:
Waarom ontbreekt goederenvervoer?
Standpunt
Dep MOW: De VSDO legt voor mobiliteit een aantal algemene principes vast (zie 1.3.8)
die geheel in lijn liggen met het mobiliteitsdecreet dat streeft naar een duurzame
ontwikkeling van de mobiliteit. Het verder uitklaren hoe tot een duurzame ontwikkeling
van de mobiliteit kan gekomen worden, behoort dan ook in essentie tot de opdracht van
het mobiliteitsplan Vlaanderen en niet tot de VSDO.
Voorstel van aanpassing
/
34
3. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad: VRWI
A. INLEIDING
De VRWI vindt het bijzonder positief dat met de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling (VSDO) een langetermijnvisie voor 2050 werd uitgetekend en is van oordeel dat het een ambitieus en waardevol plan met heel veel goede elementen. De raad staat achter de integrale aanpak van duurzaamheid zoals voorgesteld in de VSDO om op basis van systeeminnovatie en maatschappelijke transities duurzame langetermijnveranderingen te bewerkstelligen. De VRWI benadrukt dat de sterke inzet op ‘transities’ een belangrijke vernieuwing is in de VSDO. De raad is ook positief over de participatie van relevante actoren (overheid, kennisinstellingen, economische actoren en maatschappelijke groepen) en de nieuwe vorm van besturen die wordt opgenomen (cf. governance beyond ‘government’). Toch meent de VRWI dat er nog verbeterpunten kunnen aangebracht worden in de strategie. De raad is van oordeel dat de strategie zeer algemeen is en dat een kader en methodologie ontbreekt om transities te definiëren. De raad vraagt verder om voldoende aandacht te besteden aan mogelijke interacties tussen verschillende systemen en wijst op het ontbreken van duurzaamheidmeetmethoden en een financieel kader. De raad benadrukt het belang van keuzes te maken om een grotere transitiecapaciteit te verzekeren. Het advies bevat daarnaast ook een aantal specifieke bemerkingen bij de voorgestelde acties en legt daarbij sterk de nadruk op wetenschaps‐ en innovatiebeleid.
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. VSDO is te algemeen
Opmerking SR
Het ontwerp van de VSDO is een ambitieus en waardevol plan met heel veel goede
elementen. De belangrijkste aspecten van duurzaamheid worden aangehaald zoals
recylage, cradle‐to‐cradle, uitputting van grondstoffen … Daartegenover staat dat de
VSDO zeer algemeen is, sommige uitdagingen onvoldoende precies omschreven, de
doelstellingen soms vaag en weinig concreet uitgewerkt.
Standpunt
Dep (DAR)/team DO
De Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling is een strategie en geen actieplan. In het
decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling staat duidelijk vermeld wat de
strategienota dient te bevatten en deze elementen ( een evaluatie, een analyse, een
35
langetermijnvisie en doelstellingen kortermijndoelstellingen, beleidsopties en acties) zijn
opgenomen in de strategie. In de memorie van toelichting bij het decreet wordt dit ook
nog eens duidelijk gesteld: de focus ligt in de strategie op de formulering van de visie en
langetermijndoelstellingen, die vervolgens in het reguliere beleid (plannings‐ en
besluitvormingsinstrumenten) moeten doorwerken en verder moeten worden
geoperationaliseerd. Binnen de aanpak van de VSDO worden prioriteiten gelegd om
ervaring op te doen en kennis op te bouwen met het voeren van een gecoördineerd beleid
voor duurzame ontwikkeling in Vlaanderen, maar vooral om een stevige bijdrage te
leveren aan de mentaliteitsverandering, aan een bewustwording van aspecten van
duurzame ontwikkeling en van een nieuw denk‐ en handelingsvisie ten aanzien van
overheid, bedrijfsleven en consument.
Hierbij sluiten we ons aan op de Europese strategie duurzame ontwikkeling, die ook geen
gedetailleerde operationalisering opneemt (zelfs maar een lijst met mogelijke acties!)
alsook bij de aanbevelingen van de OESO die richtlijnen heeft uitgeschreven mbt opstellen
van strategieën duurzame ontwikkeling. Ook hier is er geen richtlijn dat strategieën
gedetailleerde operationaliseringen moet inhouden van wie wat tegen wanneer moet
doen. Meer nog uit onderzoek van de OESO blijkt dat effectieve strategieën zich
kenmerken doordat ze de klemtoon leggen op de verbetering van reeds bestaande
planningprocessen en ‐instrumenten en op hun onderlinge afstemming, in plaats van een
volledig nieuwe afzonderlijke strategische planning.
In Vlaanderen hanteren we voor sommige beleidsdomeinen een strakke invulling van
planningen en hun operationalisering via jaarplannen en rapporten. Dit wordt niet op
dezelfde manier gedaan in het buitenland en wordt niet aanbevolen door internationale
instellingen (zie hoger). Daarnaast komen er nog andere aspecten bij kijken. Om zulk een
planningssysteem uit te schrijven en met even lijvige jaarplannen en jaarrapporteringen te
‘onderhouden’ is de inzet van vele ambtenaren vereist. In het kader van de nieuwe
besparingen: meer doen met minder, is dit niet echt de weg die we willen uitgaan. Zulke
gedetailleerde planning vraagt een zeer grote inspanning van het zeer klein team, zowel
mbt tijd als mbt aantal personen. Er is bewust gekozen om geen groot planningsteam uit
te bouwen rond duurzame ontwikkeling. Alle leden van het team hebben zeer concrete
uitvoerende taken mbt een bepaald thema. De tijd en energie die men steekt in het zeer
gedetailleerd plannen, kan men niet steken in het uitvoeren. Een goed evenwicht vinden
tussen planning en uitvoering is noodzakelijk. We trachten zo veel mogelijk terug te vallen
op bestaande processen voor verder operationalisering, zodat het team zich kan
concentreren op de vernieuwende aanpak. Zoals de SERV zelf ook stelt : Het proces en
de voorbereiding van deze strategie is evenzo belangrijk als het product… De dynamiek
van dit proces is volgens de SERV wellicht juist gebaat met flexibiliteit, waarbij de
„resultaten‟ van het strategievormingsproces meervoudig kunnen zijn en dus niet
noodzakelijk tegelijk op één vast moment in één product (de strategienota) moeten
worden opgenomen.
36
Voorstel van aanpassing
In de inleiding wordt het verschil verduidelijkt tussen een strategie en een operationeel
actieplan.
2. Geen kader en methodologie
Opmerking SR
In het document ontbreekt ook in grote mate een kader en methodologie om de transities
te definiëren, beredeneerde keuzes te maken en vervolgens tot stand te brengen.
Standpunt
Dep (DAR), team DO
De methodologie met betrekking tot transitiemanagement staat omschreven op pg 46
punt 2: bestaande transitieprocessen versterken.
Voorstel van aanpassing
De methodologie zal op een hoger niveau getild worden en in een inleidend deel mbt
methodologie samengevat en verder verduidelijkt worden.
Nieuw tekstvoorstel (compilatie van bestaande teksten en aanvullingen):
Transitiemanagement en ander langetermijnprocessen
Bij transitiemanagement vertrekt men van een systeemaanpak waarbij de drie pijlers (de
economische, de ecologische, en sociale pijler) van duurzame ontwikkeling aan bod komen
en waarbij een langetermijnperspectief, multiactorbeleid, geïntegreerd optreden van de
overheid, learning by doing en opties openhouden essentieel zijn.
Nieuwe paradigma’s zijn noodzakelijk. Transities hebben betrekking op zogenaamde
‘wicked problems’. Dit zijn problemen waar noch probleem noch oplossingen eenduidig
vastliggen en verschillen per perspectief. De basis van een transitieproces is het
vormgeven aan een interactief ‘reframing’proces waarin waarden, intenties en
veronderstellingen in onderlinge samenhang worden bijgesteld. Het gaat om het kijken
buiten de bestaande paradigma’s en de moed hebben om deze te
veranderen: of anders gezegd, het gaat om systeeminnovaties. Die hebben tijd nodig. Het
gaat tenslotte om een aantal vernieuwingen van bestaande processen, gebieden,
attitudes, paradigma’s en structuren. Daarom is een langetermijnvisie nodig. Een visie is
een verlangen van mensen naar iets wat er gaat ontstaan, waarvan mensen vinden dat
het werkelijkheid dient te worden. Een gezamenlijk verlangen bindt mensen. Het zorgt
voor comitment en creëert team spirit. Je zet je gezamenlijk in. Ego’s wijken voor het hoger
belang (Roos Vonck, Intermediar 20‐11‐2008, p33). Bij elk transitieproces en systeem
vertrekt men dus van een langetermijnvisie en een collectieve visievorming. Die wordt
beschouwd als een inspirerende, gemeenschappelijke en dynamische toekomstoriëntatie
of 'Leitbild’. De visie wordt samen met de stakeholders opgesteld en heeft een belangrijke
37
richtinggevende en leidende rol in het vernieuwingsproces. Ze moet mensen inspireren om
verder te denken en te handelen. Het is noodzakelijk voortdurend te blijven nadenken over
die toekomstoriëntatie en de achterliggende argumentatie van de keuzes van de
transitietrajecten.
Vanuit die toekomstvisie worden transitiepaden uitgewerkt. Dat zijn de verschillende
mogelijke paden (backcasting) om de toekomstvisie te verwezenlijken. Experimenten of
baanbrekende projecten zijn de eerste stappen op die paden. Die worden geformuleerd en
opgezet in samenwerking met de verschillende actoren. Uit die experimenten wordt vooral
geleerd (learning by doing) om op te schalen, te heroriënteren of om nieuwe experimenten
op te zetten. Opties openhouden is essentieel: verschillende actoren kunnen samen een
eigen optie uitwerken binnen het kader van de visie. Deze verschillende stappen worden
doorlopen samen met de stakeholders. Lange termijn visie en korte termijn handelen en
het continue schakelen tussen deze niveaus
zijn onontbeerlijk. Cruciaal hierbij is dat het niet bij een denkoefening blijft, maar ook dat
vanaf het begin al gefocust wordt op realisaties in de praktijk (een transitie begint zelden
of nooit vanaf nul).
Transitiesprocessen zijn sociale leerprocessen. Transities worden hierbij beschouwd als
zeer interactieve en participatieve zoek‐ en leerprocessen, waarbij een veelheid aan
maatschappelijke actoren met kennis en kunde om het veranderingsproces mee vorm te
geven én uit te voeren een rol spelen. Het gaat vanaf het begin om het initiëren en
vormgeven van een maatschappelijke beweging, een netwerk, dat bereid én in staat is om
heersende paradigma’s te doorbreken. Het gaat over het betrekken en doen participeren
van een breed pallet aan actoren en over het creëren van nieuwe inzichten en ideeën door
het delen van verschillende soorten kennis. We denken hierbij aan ervaringskennis,
inhoudelijke expertise, wetenschappelijke informatie, … Competenties gerelateerd aan het
ontsluiten van kennis, opbouwen van netwerken en verkopen van ideeën
vormen hiervoor de belangrijke bouwstenen.
Dat netwerkperspectief biedt de mogelijkheid om de samenleving van vandaag goed te
begrijpen en vooral hoe mensen communiceren om dingen voor elkaar te krijgen.
Diversiteit en verschil worden als een kenmerk van het netwerk gezien en niet als een te
bestrijden fenomeen. Eigenaarschap, motivatie, gedrevenheid, coalitievorming,
vertrouwen, openheid en gelijkwaardigheid zijn begrippen van toepassing op een
succesvol netwerk. De ervaring leert bovendien dat de dynamiek en continuïteit
gewaarborgd worden door reeds vroegtijdig zichtbare resultaten te tonen.
Het is belangrijk om de verwachtingen van de deelnemers, van wie verwacht wordt dat ze
input geven, vanaf het begin te managen en de deelnemers actief te betrekken bij het
nadenken over en het formuleren van vragen, inhouden en de richting van de transitie. Die
integratie van denken, beslissen en doen vergroot het noodzakelijk geachte eigenaarschap
en medeondernemerschap, waardoor de uiteindelijke resultaten van het proces sterk en
duurzaam worden. Vanaf het begin van een transitieproces moeten de krijtlijnen voor de
deelnemers helder zijn.
38
De Vlaamse overheid heeft de laatste 6 jaar haar schouders gezet onder twee lopende
transitieprocessen: transitie duurzaam materialenbeheer (plan C) en transitie wonen en
bouwen. Transitiemanagement als innovatief model voor governance heeft zijn vruchten
afgeworpen: op verschillende terreinen werd vooruitgang geboekt en de lopende
processen kunnen rekenen op een maatschappelijk draagvlak van honderden actoren:
kenniscentra, federaties, ngo’s, bedrijven, provincies, steden en gemeenten enz.
Er zijn nog omgevingen waar ervaring is opgedaan met een nieuwe aanpak gericht op
langetermijn en waarbij gedeelde verantwoordelijkheid en samenwerking met de actoren
centraal staan, zoals maatschappelijk verantwoord ondernemen, educatie voor duurzame
ontwikkeling, de Staten‐Generaal.
Om de ervaring te bundelen, de processen te verbeteren en nieuwe initiatieven te
stimuleren is een doorstroom, onderbouwing en uitwisseling nodig, zodat opvolging
mogelijk is. Daarvoor is een kennis‐ en praktijkennetwerk noodzakelijk en moeten de
nodige instrumenten ontwikkeld worden.
Actie 1: verderzetten van bestaande transitieprocessen (tekst blijft behouden)
Actie 2: Optimaliseren van bestaande instrumenten en ontwikkelen van nieuwe
instrumenten in het kader van transitiemanagement (tekst blijft behouden)
Actie 3: Uitbouwen van een kennisnetwerk rond transitie en structurering transitieaanpak
(tekst blijft behouden en is een samenvoeging van twee acties uit de ontwerpversie)
Actie 4: Ondersteuning bieden bij nieuwe transitieprocessen
Voor de systemen energie, mobiliteit, voeding, gezondheidszorg, energie, en economie
starten we met deelsystemen waarvoor kleine transitieprocessen worden opgezet, die in
een latere fase naar het hele systeem worden uitgebreid. Deze nieuwe transitieprocessen
kunnen worden gestimuleerd steunend op de ervaring van de bestaande
transitieprocessen. De experten mbt transities bij de overheid aangevuld met een
netwerk van consultants zullen ondersteuning bieden aan nieuwe transitieprocessen en
transformatieprocessen die opgestart worden op basis van maatschappelijke uitdagingen.
Vanaf begin 2011 zal men ondersteuning geven aan 2 tot 3 nieuwe transitieprocessen.
Hiertoe stelt het team Duurzame ontwikkeling een pool van consultants ter beschikking,
die het voor de beleidsdomeinen mogelijk maken om procesondersteuning te krijgen voor
het starten en verder vormgeven van een transitieproces. Belangrijk hierbij is vast te
stellen dat het niet gaat om het begeleiden van een transitieproces van A tot Z, maar dat
het ook betrekking kan hebben op een deelaspect. Te denken valt aan het organiseren van
een visievormingsworkshop, actoranalyse, ‘regiegroepvorming’, ... Het team DO vervult in
deze processen een aanjagersrol. De taak van de pool van consultants is om telkens op
maat van de noden en wensen, gerelateerd aan de fase waarin de transitie zich bevindt,
de vraagsteller te ondersteunen in het zetten van de (volgende) stap in het transitieproces.
De noden en wensen kunnen variëren van puur inhoudelijke/ methodische tot puur
procesmatige aard en uiteraard tot een combinatie van beide. Daarnaast beoogt men ook,
in functie van het groter geheel, verder te werken aan versterkte (kennis)basis ‐
competentiepool ‐ van mensen die samen handen en voeten kunnen geven aan
39
transitieprocessen in Vlaanderen (input voor actie 2). Deze actie valt in deze te
beschouwen als een bijdrage aan de verdere uitbouw van een vorm van ‘transitiekapitaal’.
De ervaring mbt de begeleiding van de nieuwe processen zal gebundeld en geëvalueerd
worden en dit zal de basis vormen van de sessie van kennisoverdracht voor medewerkers
van de werkgroep duurzame ontwikkeling en de betrokken departementen.
De methodologie die gebruikt zal worden in de begeleiding van het traject zal aangepast
worden aan de case zelf. De selectie van de systemen waarmee gestart zal worden,
wordt gedaan op basis van een aantal criteria: sense of urgency, bereidheid van het
betrokken beleidsdomein en duidelijk committent vanuit de sector (bv eerste stappen zijn
reeds gezet). Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de landbouwsector en de farmaceutische
sector.
3. Overwegend focus op overheidsactiviteiten
Opmerking SR
De VSDO focust overwegend op een verduurzaming van alle overheidsactiviteiten, waardoor overheidsitems zeer veel aandacht krijgen, terwijl er zeer weinig beschreven wordt wat de overheid samen met kennisinstellingen, de industrie en de vakbonden kan bereiken (bijv. ondernemerschap, onderwijs, opleiding). Standpunt Dep EWI /dep DAR Het doel van transities alsook van een nieuwe overheid is om net samen met de
verschillende stakeholders stappen te verwezenlijken. De VSDO stelt ook dat verdere
concretisering en operationalisering in de vorm van ’transitiepaden’ en afstemming met
beleids‐ en maatschappelijke processen, moeten in maatschappelijke overlegprocessen
ingevuld worden (p.32). Deze multi‐stakeholdersaanpak is evident, maar zal worden
vooropgesteld in toekomstige concrete acties.
Voorstel van aanpassing
Wordt ook mee opgenomen in het nieuwe methodologisch gedeelte.
4. Ontbreken steunmechanismen industrie
Opmerking SR
Steunmechanismen ontbreken om de industrie te helpen met de verduurzaming van al haar activiteiten (bijv. productie, bedrijven, sites en regio’s). Standpunt (EWI)
Het is niet de bedoeling van de VSDO om alle uitvoerende instrumenten op te nemen.
Concrete acties zullen ook uit het stakeholdersoverleg moeten volgen.
40
Voorstel van aanpassing
‐
4.Financieel kader
Opmerking SR
In het document ontbreekt een financieel kader om de ambities van de VSDO tot stand te brengen. Wat is het budget dat wordt uitgetrokken voor de realisatie van deze strategie?
Standpunt
Dep DAR/team DO :
Het budget voor de coördinerende acties van het team Duurzame ontwikkeling gaat
vooral naar opdrachten en subsidies in het kader van duurzame overheidaankopen,
duurzaam wonen en bouwen, bestaande en nieuwe transitieprocessen, nieuwe
leerprocessen en netwerken, educatie voor duurzame ontwikkeling, duurzame productie
en consumptie, het beleidsrelevant steunpunt duurzame ontwikkeling, en acties ikv
internationale processen (Rio+20). Dit bedrag bedraagt voor 2011: 870.00 euro. Dit
bedrag is krap gezien de grote uitdagingen waarvoor het duurzame ontwikkelingsbeleid
staat. Aangezien er echter door de Vlaamse overheid aanzienlijke besparingen nodig zijn,
om de begroting in evenwicht te brengen, is er op dit moment weinig perspectief om dit
budget te verhogen op korte termijn.
De uitvoering van de acties valt onder de beleidsverantwoordelijkheid van verschillende
beleidsdomeinen. Het budget dat nodig is voor de financiering van deze acties wordt,
binnen de toegekende kredieten, geïmputeerd op de werkingsmiddelen van de betrokken
beleidsdomeinen. Indien voor bepaalde acties toch extra middelen of personeel
noodzakelijk blijken, zal de Vlaamse Regering met een voorstel van beslissing gevat
worden.
Voor de toekomst is het zeker een mogelijkheid om het voorstel van de SERV verder te
analyseren om te komen tot de operationalisering via concrete acties en maatregelen in
een rollend geïntegreerd meerjarenprogramma voor transitie over de grenzen van de
beleidsdomeinen heen dat zorgt voor efficiëntiewinsten, multidisciplinariteit en een
accentverschuiving van technologie‐ontwikkeling naar kennisontwikkeling en een
verruiming van het begrip innovatie naar maatschappelijke vernieuwing. Dit sluit aan bij
het voorstel van de VLABEST om gezamenlijke budgetten te ontwikkelen
Voorstel van aanpassing
Toevoegen paragraaf :
Nieuwe actie:
Horizontale begrotingsprogramma’s opmaken
41
Er zal echter onderzocht worden of horizontale begrotingsvoorstellen opgemaakt kunnen
worden in de vorm van een rollend geïntegreerd meerjarenprogramma voor transitie over
de grenzen van de beleidsdomeinen heen. Voor de toekomst is het zeker een mogelijkheid
om het voorstel van de SERV verder te analyseren om te komen tot de operationalisering
via concrete acties en maatregelen in een rollend geïntegreerd meerjarenprogramma voor
transitie over de grenzen van de beleidsdomeinen heen dat zorgt voor efficiëntiewinsten,
multidisciplinariteit en een accentverschuiving van technologie‐ontwikkeling naar
kennisontwikkeling en een verruiming van het begrip innovatie naar maatschappelijke
vernieuwing. Dit sluit aan bij het voorstel van de VLABEST om gezamenlijke budgetten te
ontwikkelen die volgens de Vlabest pas kunnen vrij komen als alle betrokken stakeholders
een akkoord bereiken.
5. Link met ViA versterken
Opmerking SR
De link met ViA moet sterker worden gelegd. De echte visies van ViA worden niet duidelijk genoeg naar voren gebracht, namelijk: 1. ‘Tegen 2020 een ‘topregio’ zijn in Europa’ staat niet in de visie van dit VSDO (staat wel bij ‘Transformatie van het economische weefsel’ hoofdstuk 2.3. op pagina 54); 2. ‘Beantwoorden aan maatschappelijke uitdagingen via ‘grote projecten’ staat niet in de visie van dit VSDO, wel in hoofdstuk 39 op pagina 76).
Standpunt
Dep EWI
De ontwerp VSDO tracht zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande plannen en
strategieën. De ViA‐doorbraken en het Pact 2020 zijn als vertrekbasis gehanteerd voor de
actualisatie van de Vlaamse strategie voor duurzame ontwikkeling. De VSDO sluit als
Vlaamse regeringsdocument vanzelfsprekend aan op VIA. Het is logisch dat er synergie
tussen beide documenten is, zonder dat dit altijd expliciet wordt vernoemd.
Topregio kan hier zeker worden vernoemd en duidt op het belang van duurzaamheid in
het economische en onderzoeksbeleid op een andere manier dan in de klassieke zin van
het woord.
Voorstel van aanpassing
Dep EWI: Toevoegen Topregio in de betekenis van het belang van duurzaamheid in het
economische en onderzoeksbeleid op een andere manier dan in de klassieke zin van het
woord.
42
6. Voldoende aandacht besteden aan mogelijke interacties
tussen de verschillende systemen.
Opmerking SR
De VSDO vermeldt terecht dat een transitieproces opzetten om het volledige maatschappelijke systeem te innoveren een moeilijke oefening is en dat daarom een focus op enkele systemen zoals het energiesysteem, een mobiliteitssysteem, het voedingssysteem … noodzakelijk is. De VRWI staat achter het aanbrengen van focus maar vraagt tegelijkertijd voldoende aandacht voor mogelijke interacties tussen de verschillende systemen. De VRWI dringt daarom aan op een grondige reflectie over de inclusiviteit van het concept “duurzaamheid” en de coherentie en impact ervan tussen de verschillende systemen. Duurzaamheid in het ene systeem kan gevolgen hebben voor duurzaamheid in het andere systeem. Bijvoorbeeld, het invoeren van elektrisch rijden in het mobiliteitssysteem kan een belangrijke impact hebben op duurzaamheid in het energiesysteem (cf. vraag naar meer elektriciteit, productiewijze …) of materialensysteem (cf. levensduur van de batterijen, toxische stoffen …). Standpunt
Dep DAR/Team DO: Akkoord.
Voorstel van aanpassing
De afstemming tussen de systemen zal opgenomen worden in het deel dwarsverbanden.
7.Technische duurzaamheid
Opmerking SR
Het begrip 'technische duurzaamheid' wordt helemaal niet belicht. Nochtans kan een product maar echt duurzaam zijn als het minstens op technisch vlak duurzaam is. Dit impliceert dat het product een lange tijd kan meegaan en daarna nog eens hoogwaardig kan worden hergebruikt. De VRWI vraagt de VSDO niet dezelfde fout te maken die vaak terug te vinden is in andere documenten die over duurzaamheid gaan.
Standpunt
Dep EWI: Er is in de VSDO op verschillende punten sprake van duurzaam
materialengebruik en beheer (cradle to cradle). Op p. 44 komt het Europese Interreg
project ‘Cradle to cradle’ ter sprake, op p. 49 spreekt men over materialen in een gesloten
cyclus binnen de bouwsector, op p. 56 wordt in het kader van het ‘stimuleren van groene
economie’ gesproken over materiaalkringlopen, eco‐efficiëntiescan bij ondernemingen,
een meer gerichte ecologiepremie, een Groen Investeringsfonds. Hierin zit technische
43
duurzaamheid vervat. Voor innovatie is het zo dat in veel gevallen de specifiëring
‘technische’ wordt weggelaten omdat dit vanzelfsprekend is. Eerder wordt dit in de
uitzonderlijke gevallen waar het over niet‐technische of sociale innovatie gaat,
nadrukkelijk aangeduid en apart behandeld.
Voorstel van aanpassing
8. Keuzes maken om een grotere transitiecapaciteit te creëren
Opmerking SR
Vlaanderen moet duidelijke keuzes maken wat betreft (technologische en niet‐technologische) innovatie, ook met betrekking tot het oplossen van uitdagingen die te maken hebben met duurzaamheid. Vlaanderen kan niet in alle domeinen excelleren. In andere, voor Vlaanderen minder prioritaire domeinen kan voor het oplossen van de langetermijnvisie, gekozen worden voor buitenlandse innovaties (cf. Vlaanderen als early adopter van buitenlandse innovaties). De VRWI stelt dan ook voor dat de VSDO met betrekking tot het oplossen van het duurzaamheidsvraagstuk zich waar mogelijk en toepasbaar richt op de gemaakte keuzes wat betreft innovatie in Vlaanderen (e.g. VRWI clusters en hun 10 innovatiespeerpunten, ViA, Pact2020 …). Zowel voor de industrie en de kennisinstellingen in Vlaanderen enerzijds als voor de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in de VSDO anderzijds betekent dit immers een versterking en win‐win situatie. De VRWI stelt voor om in de VSDO een duidelijke hiërarchie aan te brengen in de voorgestelde acties en een aantal acties meer in de schijnwerper te plaatsen. De VRWI vraagt alleszins ook meer aandacht voor industriële opportuniteiten die transities bieden en hoe deze optimaal en concreet in te vullen. De aangekondigde ‘Grote projecten voor maatschappelijke vernieuwing’ in de beleidsnota Wetenschap & Innovatie van minister Lieten kunnen hiervoor worden ingezet en als hefboom dienen om een grotere transitiecapaciteit te creëren. Deze grote projecten welke Vlaanderen wenst te promoten moeten onverminderd gebaseerd blijven op de grote maatschappelijke uitdagingen, die tevens in relatie staan tot de Europese uitdagingen (i.e. “Grand Challenges”). Het bundelen van de binnen Vlaanderen beschikbare kennis (kennisinstellingen) en kunde (maatschappelijke actoren, bedrijven) zal daartoe een bijzondere meerwaarde bieden. Daarbij kunnen ook de verschillende investeringsmaatschappijen (cf. Gimv, LRM, PMV …) een belangrijke rol spelen. Tevens relevant voor de grote projecten voor maatschappelijke vernieuwing is het op 21 mei 2010 door de Vlaamse Regering aangekondigde TINA‐ (Transformatie, Innovatie en Acceleratiefonds). Het TINA‐fonds is bedoeld om het veranderingsproces van het economisch weefsel te versnellen door het financieren met risicokapitaal van structurele innovatie‐valorisatietrajecten. Standpunt Dep EWI ‐ Systeeminnovatie gaat inderdaad over alle aspecten van innovatie, zeker niet alleen
technologische innovatie omdat ook de gebruikerskant belangrijk is bjivoorbeeld. Maar
deze opmerking gaat vooral over het maken van keuzes. De overgang naar governance als
44
multi‐stakeholdergedreven proces in tegenstelling tot de klassieke regelgevende rol van
het milieubeleid (voor duurzaamheid) van bovenaf (government), lost het probleem niet
op dat er keuzes moeten gemaakt worden.
‐ De transitiebenadering is een back‐casting benadering vanuit een toekomstvisie over
een duurzame samenleving (wenselijk beeld waarover een grote consensus bestaat) met
transitiepaden die ingevuld worden door experimenten die de bestaande systeemlogica
trachten te overstijgen. Dit in tegenstelling tot een incrementeel verbeteringstraject dat
niet los komt van het bestaande (technologie)systeem (lock‐in). De methode van de VRWI
benadert deze gemeenschappelijke visievorming en innovatietrajecten (road maps). Maar
die is eenzijdig opgezet vanuit een technologische visie. Nu wordt die herijkt met een
positionering t.o.v. de ‘mega‐trends’. Dat is echter nog geen sterke visievorming die
inspireert tot vernieuwende projecten/experimenten. Daarom dat VSDO pleit voor het
opstarten van bijkomende transitiearena’s.
‐ Maar anderzijds is er het politiek proces dat speerpunten heeft gedefinieerd. Dit
gebeurde binnen de VRWI op basis van technologieverkenningen en wordt nu (partieel)
herijkt naar de ‘megatrends’ of maatschappelijke uitdagingen, echter zonder sterke
visievorming die radicale vernieuwers aanmoedigt. De innovatieregiegroepen hebben
echter de taak om innovatiestrategieën voor transformatie voor die speerpunten te
verdiepen. Die zouden daarom ook kunnen geïnspireerd worden door de transitiearena’s
die VSDO voorstelt te organiseren.
‐ Bovendien zijn experimenten/projecten niet voldoende voor systeemdoorbraken indien
ze geen kritische massa halen. Daarom is de idee van ‘grote projecten’ (vaak voor nieuwe
infrastructuren, cfr. smart grid) een perfect instrument voor systeeminnovatie. Dat zou
kunnen aangevuld worden bij de paragraaf 23 over de Innovatieregiegroepen:
‐ De capaciteit om zich als kleine regio te onderscheiden hangt in belangrijke mate af van
de capaciteit om die strategische governance uit te bouwen en alle partners te
mobiliseren rond enkele grote innovatieprojecten van maatschappelijk belang die een
nieuwe toekomst belichamen. Die ‘grote projecten’ zijn een instrument voor het
bevorderen van systeeminnovatie waardoor Vlaanderen een koploper kan zijn.
Voorstel van aanpassing
‐
9. Middelen voorzien voor het documenteren en kaderen
transitiebewegingen
Opmerking SR Voor het documenteren en kaderen van transitiebewegingen moeten middelen worden voorzien. Het starten van een transitiearena zonder duidelijke omkadering leidt immers tot steriele discussies. Deze kaders moeten regelmatig tegen het licht gehouden worden omdat de wereldcontext constant in verandering is en sterk inspirerend kan werken.
45
Standpunt Dep DAR: Er zijn opdrachten uitbesteed om vanaf 2011 de transitieprocessen en de leertrajecten te omkaderen. Dit wordt verder toegelicht in actie 4 (weergegeven hierboven bij punt 2 )
Voorstel van aanpassing
Nieuwe actie 4 zie onder punt 2.
10. Oproep tot participatie SARs
Opmerking SR
Het ontwerp van de VSDO vermeldt dat de overheid de maatschappelijke transities niet
alleen bewerkstelligen. Participatie van relevante actoren (overheid, kennisinstellingen,
economische actoren en maatschappelijke groepen) is primordiaal en vergt een nieuwe
vorm van besturen (cf. governance beyond ‘government’). Ook de VRWI vindt een breed
maatschappelijk engagement, intensieve betrokkenheid en draagvlak van doelgroepen en
stakeholders cruciaal voor de noodzakelijke transitieprocessen van duurzame
ontwikkeling.
De VRWI begrijpt dan ook niet dat de rol van Strategische adviesraden (SARs), net dé instrumenten voor participatie en consultatie, ontbreekt in de VSDO. SARs kunnen immers een belangrijke functie vervullen in een open, transparant en participatief beleidsproces zoals vereist in good governance.
Standpunt (DAR)
Terechte opmerking
Voorstel van aanpassing
Deze paragraf wordt toegevoegd: Betrokkenheid strategische adviesraden:
In het kader van de BBB hervorming werd het belang van de bestaande adviesraden zoals
SERV, MORA en MINAraad die een belangrijke functie vervullen in het Vlaamse
beleidsvoorbereidend proces, niet enkel erkend maar werden zelfs een aantal nieuwe
strategische adviesraden ingesteld.
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de noodzaak tot
betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het proces naar een Vlaamse
Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot tweemaal toe
een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de strategische adviesraden uitgenodigd
werden. De Vlaamse regering heeft tevens op 23 juli bij principiële goedkeuring van de
ontwerp VSDO beslist om advies in te winnen van alle strategische adviesraden.
Bijkomende activiteiten zijn voorzien vanuit het team duurzame ontwikkeling:
‐ Bij de finalisering van de tekst van de VSDO: minstens feedback op papier op elk van de adviezen
‐ Bij de opvolging monitoring en evaluatie van de VSDO worden de adviesraden en stakeholders regelmatig geïnformeerd (transparantie), en zeker betrokken bij projecten met leerdoelstellingen.
46
‐ Bij belangrijke dossier en beleidsvoorbereidende processen en bij de concretisering van projecten worden de adviesraden ruim op voorhand geconsulteerd.
‐ Doorstroming van informatie verzorgen van en naar de werkcommissie duurzame ontwikkeling van de minaraad ism de andere adviesraden
‐ De adviesraden betrekken bij de vernieuwende processen van governance beyond government en de transitieprocessen.
Met de adviesraden zal er ook een proces opgestart worden mbt de vraag hoe ze zelf
duurzaamheid in de toekomst meer aan bod kunnen laten komen in hun adviezen en
wat daarvoor nodig is.
11. Ontbreken van duurzaamheidmeetmethoden en openbare
rapportage
Opmerking SR
Via verschillende Key Performance Indicatoren (KPI’s) wil het ontwerp van de VSDO de stand van zaken opvolgen, maar er ontbreken duurzaamheidmeetmethoden en een openbare rapportage (bijv. Vlaams duurzaamheidjaarrapport) die voldoen aan internationale normen en de streefcijfers zijn niet altijd opgegeven (uitzonderingen bevestigen de regel), laat staan corrigerende maatregelen.
Standpunt
Dep DAR/Team DO
Er is een beperkte set van vernieuwende acties in de VSDO opgenomen waarover de
beleidsdomeinen niet rapporteren via een ander rapporteringsysteem. Voor deze acties
wordt in een latere fase een operationeel luik en rapporteringsysteem uitgewerkt met
bijhorende indicatoren.
Zoals aangegeven in de VSDO wordt duurzaamheidsrapportering ook stilaan realiteit ook
bij sommige overheidsdiensten. De toepassing van dat instrument verdient dan ook meer
aandacht maar er moet ook gewaakt worden over de coherentie en afstemming en
integratie met andere rapportage‐instrumenten. Er zullen in verschillende
beleidsdomeinen proefprojecten opgestart worden.
Voorstel van aanpassing
Onder monitoring komt te staan: Er is een beperkte set van vernieuwende acties in de
VSDO opgenomen. Voor deze acties wordt in een latere fase een operationeel luik en
rapporteringsysteem uitgewerkt met bijhorende indicatoren.
12. Geen aandacht voor het financieel systeem
Opmerking SR De voorbije jaren hebben aangetoond dat de gezondheid van het financieel systeem een cruciale factor vormt voor onze welvaart en bijgevolg een aspect is van ‘duurzame
47
ontwikkeling’. Dit aspect krijgt binnen de VSDO geen aandacht. De gezondheid van het financieel systeem houdt nochtans verband met tal van duurzaamheidsaspecten: gezondheid van de overheidsfinanciën en van de banksector, de transparantie van de financiële producten, het gedrag van consumenten
en de wijze waarop zij met financiële risico’s omgaan, de gevolgen voor het bedrijfsleven
…
Standpunt
Dep FB
De Vlaamse Regering heeft sinds het uitbreken van de financiële en economische crisis
veel aandacht geschonken aan gezonde overheidsfinanciën. Op dit vlak heeft de Vlaamse
Regering binnen België een voortrekkersrol op zich genomen.
Een besparingsplan werd uitgewerkt waarbij binnen 2 jaar tijd het Vlaamse Gewest weer
een budget in evenwicht zal kunnen voorleggen.
Een terugkeer naar het begrotingsevenwicht blijft de begrotingsdoelstelling vanaf het jaar
2011. Hiervoor zal dezelfde budgettaire discipline nodig zijn als de vorige jaren. Een
implementatie van de bij de regeringsvorming afgesproken besparingen, samen met een
strikte monitoring van de evolutie van de ontvangsten en de uitgaven, biedt de beste
garantie om de begrotingsdoelstelling vanaf 2011 te bewerkstelligen.
Hiernaast heeft de Vlaamse Regering ten tijde van de financiële en economische crisis
aanzienlijke garanties verleend aan KBC, Ethias en Dexia. Hierdoor werd het economisch
voortbestaan van een aanzienlijk deel van de banksector in Vlaanderen gegarandeerd.
Ook voor de familiale ondernemingen en vennootschappen werden de gevolgen van de
financiële en economische crisis gemilderd door de loonlastenvoorwaarde te laten
wegvallen bij de vrijstelling van successierechten. Deze voorwaarde was immers tot voor
kort vereist om van de vrijstelling van successierechten te genieten (art. 60bis W.Succ.).
Voorstel van aanpassing
‐
13. Indeling Systemen Opmerking SR
De systemen in de VSDO lijken ‘fysisch’ van aard te zijn. Men kan zich ook voorstellen dat er systemen bestaan zoals ‘Duurzame Overheid’ (inclusief ethische code, doelgroepenbeleid …), ‘De transities voor Vlaanderen’, ‘Monitoring van Vlaamse duurzame ontwikkeling’, ‘Innovatie en Ondernemerschap’ (ViA: ‘De Open Ondernemer’ en ‘Innovatiecentrum Vlaanderen’ en ‘Opleiding en training’ (ViA ‘de lerende Vlaming’), ‘Logistiek’ (ViA Logistiek knooppunt Vlaanderen’) …
Standpunt (DAR, Ilse)
48
De systemen zullen aangevuld worden met dimensies. Duurzame overheid wordt dan een
dimensie, opleiding en training valt dan onder een andere dimensie (innovatie en
educatie)
Voorstel van aanpassing
Zie nieuwe structuur in bijlage
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
14. Transities en systeeminnovatie: PPS bij transitie naar
‘open samenwerking’
Opmerking SR
Het is belangrijk dat de keuze van de noodzakelijke transities voor Vlaanderen een permanent proces wordt in overleg met alle Vlaamse stakeholders. VRWI mist in dit verband in de VSDO aandacht voor de PPS bij de noodzakelijke transitie naar ‘Open samenwerking’ (VIA: ‘de Open Ondernemer’) van ondernemingen en kennisinstellingen rond het uitbouwen van gemeenschappelijke opengestelde virtuele innovatie‐infrastructuren om multidisciplinaire innovaties over de waardeketens te realiseren.
Standpunt
Dep EWI:
De afbakening van de grote transities (mobiliteit, energie ..) is afhankelijk van een
consistente (wetenschappelijke) analyse van de functiesystemen in onze maatschappij. Zo
zal elk land met een energietransitie te maken hebben; de grote maatschappelijke
uitdagingen zijn gelijk. Maar er is ook een maatschappelijke duiding en prioritisering van
die systemen in transitie die binnen een politieke context moet opgevangen worden.
Daarbij is het ViA‐ en Pact 2020 kader het vertrekpunt voor een verdere verdieping van
visie en transitiepaden met transitieprocessen waarbij alle stakeholders moeten
gemobiliseerd worden, in de eerste plaats de voortrekkers van transformatietrajecten.
Maar omdat we die transities niet alleen kunnen lukken in Vlaanderen is afstemming met
de partnerschappen die uitgewerkt worden binnen de EU 2020 strategie richtinggevend.
We moeten dan rond die thema’s prioritair een transitievisie ontwikkelen voor
Vlaanderen.
In transitietrajecten zijn gezamenlijke experimenten en open innovatie in
gemeenschappelijke innovatie‐infrastructuren een belangrijk instrument dat verder in
het transformatiebeleid zal uitgewerkt worden.
Voorstel van aanpassing
‐
49
15. Voedingssysteem – Prioriteiten technologische
verkenningsoefening VRWI
Opmerking SR
De VRWI vraagt dat de VSDO rekening zou houden met de prioriteiten die in zijn technologische verkenningsoefening naar voor zijn geschoven met betrekking tot de verschillende systemen In verband met het voedingssysteem herinnert de VRWI aan de prioriteiten die in cluster 3 naar voor werden geschoven. Deze zijn (1) de relatie tussen voeding en gezondheid, (2) agrarische biotechnologie en (3) industriële biotechnologie. De relatie tussen voeding en gezondheid zal steeds duidelijker worden door interdisciplinair onderzoek m.b.t. voedingswetenschappen en medische wetenschappen. In de landbouw en voedingssector verwacht men door een toenemende kennis van genetica en moleculaire biologie steeds meer genetische interventies in gewassen. Op die manier kunnen gewassen worden ontwikkeld die beter aansluiten bij de noden van consumenten en industrie, waarbij ziekteresistentie, productiviteit alsook tolerantie tegenover extreme omgevingsfactoren prioritair zijn. De industriële (witte) biotechnologie is sterk in opmars met toepassingen in de voedingssector. Deze belooft een grotere efficiëntie en een duurzaam productieproces. Standpunt Dep LV Akkoord met deze opmerking, dit zal worden meegenomen in de arena voor innovaties op bedrijfs‐ en ketenniveau. Dit betekent dat de arena breed genoeg opgevat dient te worden en zo ook de deelnemende stakeholders.
Voorstel van aanpassing
‐
16. Voedingssysteem – Blijven investeren in duurzame
initiatieven
Opmerking SR Naast de biotechnologische innovatie moet de sector ook blijven investeren in duurzame initiatieven op vlak van water(her)gebruik, energiegebruik en –winning, biologische en geïntegreerde land‐ en tuinbouw, duurzame technologie, verpakking en transport, maximaliseren van cradle‐to‐cradle principe … Standpunt
Dep LV : Akkoord, het is zeker de bedoeling om succesvolle duurzame initiatieven verder
mee te nemen en indien mogelijk te optimaliseren.
Voorstel van aanpassing
‐
50
17. Energiesysteem – Hernieuwbare energie
Opmerking SR
Het is niet duidelijk op welk spoor men wil inzetten om van 1% (of 4% als biomassa en huisvuilverbranding wordt meegerekend) naar 13% te evolueren voor hernieuwbare energiebronnen. Bestaat hierover een visie, intentie, een investeringsplan? Daarnaast is er geen visie terug te vinden voor een globale energiemix (zie VSDO 3.1 Transitie Energie). Standpunt
Dep LNE (VEA)
In september 2009 werd op een ruim stakeholderoverleg toelichting gegeven bij de
potentieelinschatting hernieuwbare energie tegen 2020 die door VITO werd opgemaakt.
Daarbij werden twee scenario’s voorgelegd: een BAU‐scenario en een PRO‐scenario.
Afhankelijk van de uiteindelijke doelstelling die Vlaanderen op zich neemt kunnen deze
scenario’s toegepast worden om op de meest haalbare manier de Belgische doelstelling
van 13% hernieuwbare energie in te vullen. Qua beleidsmaatregelen wordt een
uitgebreide toelichting gegeven in de beschikbare beleidsbrieven Energie. Zo is het
duidelijk dat om aan de doelstellingen 2020 te voldoen bijkomend zal ingezet worden op
groene warmte. Een ontwerp actieplan groene warmte werd eveneens in het najaar 2009
voorgesteld aan alle betrokken stakeholders. De meeste maatregelen uit dit plan zijn
inmiddels overgenomen in de beleidsbrief energie: vb. de ontwikkeling van een
bijkomend ondersteuningsmechanisme voor groene warmte en de invoering van een
minimum aandeel hernieuwbare energie in de bouwvoorschriften, opleidingen voor
installateurs etc. Voor een volledige beschrijving van de geplande maatregelen wordt
verwezen naar de beleidsbrief energie.
Volgens de Europese richtlijn ter bevordering van de energieproductie uit hernieuwbare
energiebronnen moesten de lidstaten een nationaal actieplan aan de Europese Commissie
voorleggen voor 30 juni 2010. Het Vlaams Energie‐agentschap heeft, na overleg met
andere administraties en stakeholders, de Vlaamse bijdrage voor dit actieplan opgesteld.
Binnen het Energie‐overleg tussen de Staat en de Gewesten (Enover) is deze bijdrage,
samen met de bijdragen van de andere gewesten en de federale overheid, gebruikt om
het nationaal actieplan op te stellen.
De concrete uitvoeringsmaatregelen zullen in de loop van 2010‐2011 geïmplementeerd of
voor goedkeuring voorgelegd worden.
Deze zullen kaderen in een Vlaams actieplan dat kan gefinaliseerd worden na de bepaling
van een lastenverdeling.
Voorstel van aanpassing
Volgende zin wordt toegevoegd: (p58) … de uitbouw van netten (elektriciteit en warmte),
gebouwvoorschriften, sensibilisering enzovoort. Enkele concrete maatregelen zijn de
ontwikkeling van een bijkomend ondersteuningsmechanisme voor groene warmte, de
51
invoering van een minimum aandeel hernieuwbare energie in de bouwvoorschriften en
opleidingen voor installateurs.
18. Energiesysteem ‐ Smart Grids
Opmerking SR
Slimme elektriciteitsnetten (smart grids) gaan veel verder dan slimme meters (pagina 58).
De prioriteit die gegeven wordt aan de uitbouw van slimme toekomstgerichte
elektriciteitsnetten is meer dan terecht. De bevoegdheid van de Vlaamse overheid is echter
beperkt. Op dit vlak wordt het beleid vooral op federaal niveau aangestuurd. Hierdoor
komt de focus sterk op de slimme meters te liggen. Het maatschappelijk debat over de
slimme meters moet echter nog veel sterker gevoerd worden (functionaliteit,
maatschappelijke toegevoerde waarde, kostprijs, verdeling van de kostprijs …).
Standpunt
Dep LNE (VREG)
Slimme netten gaat verder dan slimme meters, maar slim meten is wel een
noodzakelijke voorwaarde om de netten slimmer te gaan gebruiken.
De perimeter van slimme netten omvat een zestal functionaliteiten:
‐ integratie van nieuwe gebruikers
‐ operationele efficiëntie
‐ bevoorradingszekerheid en kwaliteit van levering
‐ investeringsplanning
‐ ondersteuning marktwerking
‐ verhoging betrokkenheid van energieverbruikers
Er is geen enkele functionaliteit die volledig zonder slim meten kan.
Naast baten die toe te schrijven zijn aan REG‐effecten zijn er nog andere baten
verbonden aan de invoering van slimme meters. Deze zullen opgenomen worden in de
Kosten Baten Analyse die gepland is, bijvoorbeeld kosten voor marktwerking dalen ,
klachten verminderen waardoor de kost voor leveranciers daalt, verbruik wordt
verschoven naar interessantere periodes, ...
Voorstel van aanpassing
Volgend tekstdeel wordt toegevoegd: “Onder meer op basis van de besprekingen op het
beleidsplatform ‘slimme netten’ wil de VREG een actieplan opstellen tegen eind 2011 om
tot een coherenter kader te komen ter stimulering van de integratie van decentrale
productie op het net, en voor de efficiënte exploitatie van het net en de erop aangesloten
installaties. “
52
19. Energiesysteem ‐ Link Smart Grids en energieneutrale
gebouwen
Opmerking SR
De link tussen enerzijds smart grids en energieneutrale gebouwen (Wonen‐en‐ Bouwsysteem) is onontbeerlijk en ontbreekt in het ontwerp van de VSDO.
Standpunt
Dep LNE (VEA)
Wat energieneutrale gebouwen betreft zijn er twee aandachtspunten: vooreerst het
verbruik zoveel mogelijk beperken, vervolgens de resterende energievraag dekken door
hernieuwbare energiebronnen (abstractie makend van het derde luik in de Trias
Energetica: de resterende inzet van fossiele brandstoffen zo efficiënt mogelijk
organiseren, maar gelet op het concept “energieneutraal” valt dit luik eigenlijk weg).
Wat het aandachtspunt “verbruik beperken betreft” is er zo goed als geen link met smart
grids, hoogstens is er een, laat ons hopen aanzienlijke, verschuiving van het verbruik naar
het meest optimale ogenblik of het minst schadelijke ogenblik.
Wat het aandachtspunt energievraag (het meest doelmatig) dekken betreft, wordt er wel
een link gelegd met smart grids , met name in hoofdstuk 3.1.3, waarin juist als eerste
doelstelling van smart grids de mogelijkheid wordt aangehaald om lokale productie
mogelijk te maken.
Voorstel van aanpassing
(p57) … tot 2021 moeten vastleggen en de nodige ondersteuningsmaatregelen uitwerken. Het omvormen van het huidige elektriciteitsnet tot een slim net is hierin alvast een belangrijk element.
20. Energiesysteem ‐ Link energie‐efficiëntie en hernieuwbare
energie.
Opmerking SR
Er is te weinig aandacht voor de link tussen energie‐efficiëntie (Wonen‐en‐Bouwsysteem) en hernieuwbare energie. (cf. algemene opmerking 7: De VRWI vindt dat er meer aandacht moet zijn voor de impact en de coherentie tussen de verschillende systemen). Standpunt
Dep LNE (VEA)
Beide aandachtspunten, energie‐efficiëntie (beperking van de vraag) en hernieuwbare
energie (verhoging van het aanbod) vormen eerder complementaire elementen in het
streven naar duurzaamheid dan dat ze een link met elkaar hebben, tenzij wordt bedoeld
dat wanneer het ene het niet haalt, de andere kan inspringen om het evenwicht te
behalen. Overigens moet daarbij dan wel worden opgemerkt dat ook hernieuwbare
53
energie zo efficiënt mogelijk moet worden opgewekt, want volledige “nul” invloed op het
milieu bestaat niet. Ook productie met hernieuwbare energie kan negatieve
neveneffecten hebben tijdens het cradle‐to‐cradle proces.
Voorstel van aanpassing
‐
21.Energiesysteem ‐ Europese SET
Opmerking SR
Ten slotte, is het belangrijk om zo goed mogelijk aan te sluiten en in te spelen op het
Europese SET (Strategic Energy Technology)‐plan.
Standpunt
Dep EWI:
Het SET‐Plan is de technologiepijler van het Europese energie en ‐klimaatbeleid en dus
een element van de strategie voor duurzame ontwikkeling.
Wil Vlaanderen een rol kunnen spelen in het SET‐Plan, en zo dus zijn steentje bijdragen
aan de realisatie van de ambitieuze energie en ‐klimaatdoelstellingen van Europa, dan zou
het Vlaamse beleid beter afgestemd moeten worden met het overkoepelende Europese
beleid (heel concreet voor de deelname in het SET‐Plan, zou het Vlaams
innovatieinstrumentarium beter afgestemd moeten worden met dit SET‐Plan, de
internationalisering van het Vlaams W&I instrumentarium).
Voortbouwend op de EWI‐studie "Energietechnologie in Vlaanderen en Europese
opportuniteiten" werkt de VRWI nu aan een discussienota over de internationalisering
van het Vlaams instrumentarium.
Voorstel van aanpassing
Nieuwe actie:
Nieuwe financieringsbronnen aanspreken en afstemmen met Vlaams instrumentarium
Wil Vlaanderen een rol kunnen spelen in en bijdragen aan de realisatie van de ambitieuze
energie en –klimaat en innovatie doelstellingen van Europa en nieuwe
financieringskanalen aanspreken dan zou het Vlaamse beleid beter afgestemd moeten
worden met het overkoepelende Europese beleid. Heel concreet voor de deelname in het
SET‐Plan, zou het Vlaams innovatie‐instrumentarium beter afgestemd moeten worden met
dit SET‐Plan, dit betekent de internationalisering van het Vlaams wetenshap en innovatie
instrumentarium.
54
Voortbouwend op de EWI‐studie "Energietechnologie in Vlaanderen en Europese
opportuniteiten" werkt de VRWI nu aan een discussienota over de internationalisering van
het Vlaams instrumentarium.
Dit geldt ook voor andere financieringskanalen en Europese instrumenten zoals de
convenant of mayors, het Concerto programma, de pps calls mbt energy efficiëntie, ICT en
smart grids in het 7 de kaderprogramma, etc.
Zo kunnen grote Vlaamse projecten zoals CONCERTO niet optimaal benut worden door een
te trage procedure van de vergunningen (bv Concerto project goedkope woning in
Kortrijk). Het behandelen van deze goedgekeurde projecten als strategisch belangrijke
proefprojecten met vereenvoudigde procedures van het Vlaams instrumentarium zou een
aanzienlijke geldstroom naar Vlaanderen kunnen garanderen (gemiddeld budget van deze
projecten is 3 miljoen euro).
22.Mobiliteitsysteem ‐ omkaderen van de elektrische wagens
in een ambitieus beleid
Opmerking SR
Het Masterplan elektrisch rijden is een terechte prioriteit. Er is wel meer nood aan het omkaderen van de elektrische wagens in een ambitieus en duurzaam mobiliteitsbeleid en logistiek beleid enerzijds en een (even) ambitieus en duurzaam hernieuwbaar energiebeleid. Bijvoorbeeld wordt geen melding gemaakt van de impact van een shift naar meer elektrisch vervoer op de toename van de elektriciteitsvraag (cf. Energiesysteem) en met name via welke bronnen die vraag op termijn moet worden afgedekt. Daarenboven is een goede coördinatie met het federale niveau noodzakelijk om bijv. dubbelwerk te vermijden.
Standpunt
Dep MOW :Een groot aandeel (deels) elektrisch aangedreven voertuigen is kansrijk in de
ontwikkeling van een duurzamer transportsysteem op langere termijn. De hoge
verwachtingen die aan deze transitie gesteld worden zullen pas op langere termijn, na
2020, ingevuld kunnen worden.
De nodige acties op korte en middellange termijn zijn de acties in het kader van de Via‐
actie “Milieuvriendelijk vervoer” duidelijk aangegeven. Wel zou kunnen toegevoegd
worden dat de transitiestrategie uit dient te gaan van uitdagende en gelijktijdig ook
realistische doelstellingen t.a.v. het aandeel verkochte elektrische voertuigen (Plug In
plug‐in hybride, al dan niet met range extender en zuiver elektrisch aangedreven) in het
Vlaamse voertuigenpark en dit zowel voor de korte, middellange als lange termijn (na
2020.. Ondertussen blijft een beleid, gericht op het verminderen van het energieverbruik
en de emissies van ontploffingsmotoren, noodzakelijk. Deze ruimte wordt in het
55
voorliggende VSDO geboden, die in overeenstemming is met het voorlopig goedgekeurde
Minaplan‐4 en de erin opgenomen acties 25 en 28.
Wel zou het garanderen van een beschikbaar aanbod aan elektrische voertuigen hier
nog kunnen worden toe gevoegd‐ in eerste instantie t.b.v. de voorziene proef‐ en
demonstratieprojecten,, in tweede instantie ten behoeve van kansrijke segmenten
(overheid, taxi, stedelijke distributie), zo nodig via Europese aanbestedingsprocedures,
zoals deze in andere Europese landen zijn opgestart.
Voorstel van aanpassing
Een zin toevoegen aan de 2de pagraaf p. 71 ( het masterplan), waarin aangegeven wordt
dat dit masterplan ook de streefcijfers voor aandelen van de verschillende types
energie‐efficiënter en minder emitterende voertuigen voor de korte, middellange en
lange termijn in het Vlaamse voertuigenpark en in het jaarlijks aandeel nieuw
ingeschreven voertuigen zal bevatten, en dit in het bijzonder voor aandelen Plug In
plug‐in hybride, al dan niet met range extender en voor zuiver elektrisch aangedreven
voertuigen.
Een paragraaf toevoegen op p. 73 laatste paragraaf waarin gesteld wordt dat er
inspanningen zullen gedaan om in een eerste periode een effectief beschikbaar aanbod
aan elektrische voertuigen te garanderen, in overeenstemming met de in die periode
gewenste te stimuleren vraag.
23.Mobiliteitsysteem ‐ Duurzame logistiek
Opmerking SR
Er is geen aandacht in de VSDO voor duurzame logistiek (multimodaal transport, pijpleidingen …) en de opportuniteit daarvan voor Vlaanderen.
Standpunt
Dep (MOW) : Het uitwerken van het mobiliteitsbeleid gebeurt binnen het in opmaak
zijnde mobiliteitsplan Vlaanderen en niet binnen de VSDO evenwel rekening houdend met
het kader uitgezet door de VSDO, het mobiliteitsdecreet maar ook het in opmaak zijnde
witboek transport. Zeker voor het goederenvervoer is het belangrijk dat het Vlaamse
beleid zich inschakelt in een Europese strategie. Het witboek transport wordt verwacht
tegen eind 2010.
Dit betekent niet dat er momenteel niets wordt ondernomen om te komen tot een
duurzame ontwikkeling van de logistiek.
Voorstel van aanpassing
Het deel mobiliteit wordt aangevuld met nieuwe acties en ingedeeld als volgt:
4.3. Algemene acties mbt planning
4.4. Acties mbt het vervoersnetwerk als geïntegreerd systeem
56
4.5. Acties mbt logistiek
4.6. Acties mbt transitie naar meer milieuvriendelijke /duurzame mobiliteit (project
VSDO1)
24.Wonen‐ en bouwsysteem – definitie duurzaam gebouw
Opmerking SR
De uitdaging waarvoor de bouwsector staat ten gevolge van de nieuwe Europese richtlijn die de overheid verplicht enkel nog bijna energieneutrale gebouwen op te richten, en die de private sector vanaf 1 januari 2021 verplicht om alle nieuwe gebouwen bijna energieneutraal te maken, is onvoldoende precies omschreven. In het rapport is enkel sprake van de bouw van duurzame gebouwen zonder precies te specificeren wat men nu juist verstaat onder een duurzaam gebouw. Standpunt (DAR) DAR/Team DO: Onder duurzaam wonen en bouwen wordt verstaan: ‘wonen en bouwen volgens de principes van duurzame ontwikkeling. Duurzaam wonen en bouwen houdt rekening met gezondheidsaspecten, kwaliteit van het gebouw, compactheid, veiligheid, energieprestatie, toegankelijkheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd, waterverbruik en gebruik van duurzame en gezonde bouwmaterialen en installaties, het ruimtegebruik en de omgeving, de ligging, bereikbaarheid en aansluiting op vervoersnetwerken, de betaalbaarheid en een duurzaam personeelsbeleid. Deze definitie wordt gehanteerd binnen verschillende Vlaamse processen rond duurzaam
wonen en bouwen, zoals het transitiemanagementproces duwobo en de provinciale
steunpunten duwobo.
Momenteel bestaan er verschillende instrumenten (op Vlaams en op Europees vlak) om
duurzaamheid van verschillende types gebouwen te meten (residentiële woningen,
kantoorgebouwen, scholen, ziekenhuizen, etc.) Als gevolg van deze veelheid aan
instrumenten en mede op vraag vanuit de sector, ondersteunt de Vlaamse overheid het
initiatief om per type bouwproject objectieve en transparante meetinstrumenten uit te
werken om die projecten te kunnen beoordelen op alle aspecten van duurzaamheid.
Begin 2011 zal een eerste instrument (voor particuliere woningen) ter goedkeuring
worden voorgelegd aan de Vlaamse Regering. Het gaat om een facultatieve
instrumenten, voor zowel particulieren als voor de sector, maar deze instrumenten
worden wel het Vlaamse referentiekader voor wat verstaan wordt onder een duurzaam
gebouw.
Bij de opmaak van deze instrumenten wordt erover gewaakt dat zoveel mogelijk wordt
aangesloten op bestaande Vlaams en Europese instrumenten
Voorstel van aanpassing Toevoegen definitie duwobo, verwijzen naar maatstaf duurzame woning
57
25. Wonen‐ en bouwsysteem – link smart Grid – nieuwe
bouwprojecten
(zie ook opmerking 19 en 20)
Opmerking SR
De invoering van smart grid voor de bouwsector is zeer belangrijk, te meer daar de
bouwsector sowieso verplicht zal worden om bij grote nieuwe projecten, ingevolge de
reeds aangehaalde nieuwe Europese richtlijn, ter plaatse voor dit nieuwe project te
voorzien in hernieuwbare energie. Het lijkt aangewezen dat in het rapport wordt
aangegeven dat de smart grid zal worden gerealiseerd ingevolge het op grote schaal
voorzien van hernieuwbare energie‐installaties onder meer gekoppeld aan de realisatie
van nieuwe bouwprojecten. Vanaf 2019 zullen de verschillende overheden (en zeker de
Vlaamse omdat ze zelf bevoegd is voor het energiebeleid) hun nieuwe gebouwen in die zin
moeten aanpassen.
Standpunt DAR/Team DO: Akkoord met de opmerking De link tussen duurzaam wonen en bouwen en
de smart Grids is in de feiten reeds een aandachtspunt. In verschillende projecten die op
wijkniveau betrokken zijn bij de werkgroep duurzame wijken, worden experimenten
uitgevoerd mbt smart grids. Ook de activiteiten van de administratie in het verleden mbt
de CONCERTO call situeerden zich rond de afstemming tussen beiden. Verschillende steden
en projectontwikkelaars waren daarbij betrokken.
Voorstel van aanpassing
Er zal een paragraaf toegevoegd worden onder actie 13: afstemming met andere acties
van de VSDO
26. Wonen‐ en bouwsysteem ‐ EPC, E‐Peil
Opmerking SR Ook op het vlak van het realiseren van energieneutrale woningen werd reeds een aanvang genomen wat betreft de regelgeving door de invoer van het E‐peil. Wel dient de berekening van dit E‐peil nog bijgestuurd te worden en aangepast aan specifieke vormen van hernieuwbare energie (zoals collectieve grondwarmtepompen) en aan specifieke gebouwentypes. Het nauwer laten aansluiten van de berekening van het E‐peil bij de werkelijke energie‐efficiëntie van het gebouw, zal in belangrijke mate kunnen bijdragen tot de financierbaarheid van energiezuinige gebouwen. Ook het Energieprestatiecertificaat dient dringend bijgestuurd te worden om een betrouwbare maatstaf te worden.
58
Standpunt
Dep LNE (VEA): Momenteel bestaan er verschillen in de diverse berekeningsmethodes voor bestaande en nieuwe gebouwen hetgeen het momenteel moeilijk maakt om de berekende energieprestaties van bestaande en nieuwe gebouwen met elkaar te vergelijken. Door het ontwikkelen van een gecoördineerde methodiek, waarin zowel nieuwe als bestaande en zowel residentiële als niet‐residentiële gebouwen behandeld worden, zal een vergelijking van de energieprestaties tussen bestaande en nieuwe gebouwen mogelijk worden. Een correcte vergelijking is nodig om een goede werking in de markt van het energieprestatiecertificaat te krijgen. Bovendien zal een gecoördineerde rekenmethodiek op termijn leiden tot een rationeler gebruik van de budgettaire middelen ter ondersteuning van de energieprestatie‐ en energieprestatiecertificatieregelgeving. In 2010 werden onderhandelingen met de andere gewesten over samenwerking rond dit project opgestart, maar er is nog geen definitieve beslissing of alle gewesten aan het gezamenlijk project zullen deelnemen. in de loop van 2011 wordt een plan van aanpak voor het integratieproject opgesteld. Tegen eind 2011 zal een ontwerp van lastenboek voor de studie met als doelstelling het herwerken en herschrijven van de berekeningsmethodes en formulestructuren, opgesteld worden. Tegen eind 2011 zal dan ook moeten duidelijk zijn of aangaande dit project een samenwerkingsovereenkomst met de andere gewesten mogelijk is.
Voorstel van aanpassing
‐
27. Gezondheidsysteem – prioriteiten technologische
verkenningsoefening VRWI
Opmerking SR
De VRWI vraagt dat de VSDO rekening zou houden met de prioriteiten die in zijn technologische verkenningsoefening naar voor zijn geschoven met betrekking tot de verschillende systemen Voor het gezondheidszorgsysteem brengt de VRWI nog eens cluster 2 ‘ICT en diensten voor gezondheidszorg’ en cluster 3 ‘Gezondheidszorg – voeding ‐ preventie en behandeling’ onder de aandacht. Voor cluster 2 werden de volgende prioriteiten voor Vlaanderen geselecteerd: (1) E‐health met klemtoon op het elektronisch medisch dossier en de integratie van de verschillende zorginformatiesystemen, (2) Innovatieve zorgdiensten en producten op het vlak van informatica ten dienste van de biotechnologie, chemie en neurowetenschappen. Voor VRWI‐cluster 3 zijn volgende prioriteiten relevant: (1) Moleculaire diagnostiek en biomerkers, (2) Preventieve en therapeutische vaccins, (3) Celtherapie, (4) Moleculair biologisch onderzoek voor gerichte diagnose en therapie, (4) Translationele geneeskunde, (5) Interdisciplinariteit met toepassingen in de gezondheidszorg, (6) Relatie tussen voeding en gezondheid.
59
Standpunt
Dep WVG:
De opmerking van de adviesraad heeft betrekking op de technologische innovatie in de
zorg. De adviesraad vermeldt ondermeer E‐health, innovatieve zorgdiensten en producten
op het vlak van informatica ten dienste van de biotechnologie, chemie en
neurowetenschappen, translationele geneeskunde, enz… E‐health is wel degelijk een
belangrijk item, is uitdrukkelijk vermeld in de Beleidsnota WVG en de beleidsbrief 2010‐
2011 van WVG; een nieuw decreet is hiervoor in de maak. Het lijkt ons echter niet
noodzakelijk om hierover uit te wijden in de VSDO.
Wat de andere vermelde technologieën betreft, worden deze geïncorporeerd in het
project “Medisch Centrum Vlaanderen” of “Flanders Care”, waarvan de grote lijnen
(ondermeer nanogeneeskunde en translationeel onderzoek) expliciet vermeld staan in de
VSDO. Het lijkt ons niet nodig om deze één voor één expliciet te vermelden in de VSDO.
Flanders Care heeft als opdracht: “Op een aantoonbare wijze en door innovatie het
aanbod van kwaliteitsvolle zorg verbeteren en verantwoord ondernemerschap in de
zorgeconomie stimuleren.” Hiervoor zullen innovatieve doorbraakprojecten in de zorg
worden uitgewerkt en geïmplementeerd. Deze projecten krijgen een Flanders Care label,
dat wordt uitgereikt door het Doorbraakplatform, bestaande uit de minister bevoegd voor
gezondheid, de Minister‐President en de vice Minister‐Presidenten. Zij worden hiervoor
geadviseerd door een Zorgvernieuwingsplatform, bestaande uit vertegenwoordigers van
de zorginstellingen, de kennisinstellingen en de bedrijven. Werkgroepen bereiden het
advies van het Zorgvernieuwingsplatform voor. De stappen die worden ondernomen in
Flanders Care worden dus afgetoetst met de diverse stakeholders; hierin wordt gezorgd
voor een goede samenwerking tussen zorg, innovatie en ondernemerschap. Aangezien
Flanders Care drijft op een samenwerking tussen de verschillende domeinen, zullen de
technologische prioriteiten en innovaties in de daarvoor uitgetekende platformen verder
worden besproken en bepaald.
Voorstel van aanpassing
‐
28. Wetenschaps‐ en innovatiebeleid – uitgangspunt subsidies
Opmerking SR
Op pagina 54 van het ontwerp van VSDO wordt gesteld dat het uitgangspunt van subsidies meer en meer moet worden dat systeemgericht innoveren en de daaraan verbonden innovatiesystemen als één continuüm moeten worden gezien en dat het subsidiestramien daarvan een afgeleide moet zijn. Er moet worden onderzocht of het bestaande subsidiestramien omgebouwd kan worden tot soepele, generieke ontkokerde, flexibele mechanismen die systeeminnovaties helpen realiseren op langere termijn. De VRWI is voorstander – zoals vermeld in de VSDO ‐ dat onderzocht wordt in welke mate financieringskanalen van het IWT, AO … kunnen afgestemd worden op transitieprocessen en systeeminnovatie. Bovendien is voor transitieprocessen en systeeminnovatie ook een belangrijke rol weggelegd voor multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek.
60
Crossdisciplinaire en –institutionele O&O‐initiatieven werken immers als extra hefbomen en kunnen unieke kritische massa mobiliseren. Standpunt Dep EWI EWI zal inderdaad onderzoeken in welke mate financieringskanalen van het IWT, AO …
kunnen afgestemd worden op transitieprocessen en systeeminnovatie. Bovendien is voor
transitieprocessen en systeeminnovatie ook een belangrijke rol weggelegd voor
multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek
Voorstel van aanpassing
Geen, dit staat immers al in de VSDO.
29. Wetenschaps‐ en innovatiebeleid – Belang van
beleidsrelevant onderzoek rond duurzaamheid
Opmerking SR
De bijdrage van een steunpunt aan de VSDO is van essentieel belang. De beheersovereenkomst met het huidige steunpunt loopt tot het einde van 2011, terwijl de VSDO eindigt in 2015. Het lijkt daarom aangewezen dat de Vlaamse Regering zich, na evaluatie, engageert om ook in de derde generatie steunpunten beleidsrelevant onderzoek rond duurzaamheid verder te ondersteunen. Standpunt Dep EWI: De Vlaamse overheid start binnenkort met een algemene evaluatie van de steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek. Afhankelijk van deze evaluatie zullen de steunpunten al of niet doorgaan met hun werking in dezelfde of een gewijzigde vorm. Indien duurzaamheid het als thema in competitie met alle andere thema’s weer haalt én als er een volwaardig consortium met een goed projectvoorstel rond duurzaamheid zich aandient, zal de Vlaamse overheid zeker een nieuw steunpunt ondersteunen. De Vlaamse overheid is een sterke voorstander van een steunpunt voor beleidsrelevant duurzaamheidsonderzoek gezien het grote belang van dit thema in haar beleid. In het themavoorstel en in de mogelijke nieuwe oproep tot kandidaatstelling om invulling te geven aan een steunpunt zal de VO zich inspannen om een goede invulling van de onderzoeksagenda voor te stellen dat aansluit bij de prioriteiten van de VSDO. Dep DAR: Het Team Duurzame Ontwikkeling heeft op de vergadering van de interdepartementale Werkgroep Duurzame Ontwikkeling (WGDO) al een eerste voorstel gelanceerd voor de verderzetting van het Steunpunt DO. Er wordt in de eerste plaats een evaluatie opgemaakt. Daarvoor is er een algemene procedure in aanmaak voor alle steunpunten (oa. met een externe en interne evaluatie) . De werkgroep duurzame ontwikkeling wenst hierbij intensief betrokken te zijn. Mbt het bepalen van beleidsprioriteiten voor het mogelijk vervolgproject, stelt de WGDO voor om enerzijds voorstellen van mogelijke thema’s en eventueel nieuwe onderzoeken te laten formuleren vanuit het huidige
61
Steunpunt op basis van hun ervaring; om anderzijds de onderzoekslacunes door de verschillende administraties (departementen) te laten formuleren en om vervolgens een brainstorm te organiseren met de externe experten duurzame ontwikkeling en wetenschappelijke instellingen. Dit laatste om het lock‐in effect te vermijden (van de onderzoekers) en de maatschappelijke relevantie van de voorstellen te toetsen. Ook een afstemming met andere steunpunten lijkt belangrijk om dubbel onderzoek te vermijden. Dit alles kan een belangrijke input zijn voor een vervolgbestek. Het is tevens belangrijk dat het Steunpunt naar de toekomst toe (na 2011) meer inhoudelijk gaat werken, meer actiegericht (actie‐onderzoek) en gekoppeld aan de VSDO. Voorstel van aanpassing
Dep DAR: Schrappen van de thema’s en toevoegen volgende tekst:
De beheersovereenkomst met het Steunpunt loopt af in 2011. De Vlaamse overheid start
binnenkort met een algemene evaluatie van de steunpunten voor beleidsrelevant
onderzoek. Afhankelijk van deze evaluatie zullen de steunpunten al of niet doorgaan met
hun werking in dezelfde of een gewijzigde vorm. Indien duurzaamheid het als thema in
competitie met alle andere thema’s weer haalt én als er zich een volwaardig consortium
met een goed projectvoorstel rond duurzaamheid aandient, zal de Vlaamse overheid zeker
een nieuw steunpunt ondersteunen. De Vlaamse overheid is een sterke voorstander van
een steunpunt voor beleidsrelevant duurzaamheidsonderzoek gezien het grote belang van
dit thema in haar beleid.
Mbt het bepalen van beleidsprioriteiten voor het mogelijk vervolgproject die als input
kunnen gebruikt worden voor het nieuwe bestek, stelt de WGDO volgende acties voor: .
‐ Een bepaling vanuit het steunpunt van mogelijke thema’s voor vervolgonderzoeken
en eventueel nieuwe onderzoeken.
‐ Een bepaling van de onderzoekslacunes mbt duurzame ontwikkeling vanuit de
verschillende administraties via de WGDO.
‐ Een brainstorm met de experten duurzame ontwikkeling en wetenschappelijke
instellingen om maatschappelijke onderzoekslacunes en nieuwe thema’s te bepalen. Dit
laatste om het lock‐in effect te vermijden. Ook een afstemming met andere steunpunten
lijkt belangrijk om dubbel onderzoek te vermijden.
Het is tevens belangrijk dat het Steunpunt naar de toekomst toe (na 2011) meer
inhoudelijk gaat werken, meer actiegericht en gekoppeld aan de VSDO.
30. Wetenschaps‐ en innovatiebeleid ‐ Rol van
wetenschappelijk onderzoek onderbelicht
Opmerking SR
De rol van wetenschappelijk onderzoek, en dan vooral van fundamenteel onderzoek, blijft doorheen de tekst onderbelicht. Ook de universiteiten en hogescholen als belangrijke actoren komen amper aan bod. Nochtans mag men verwachten dat de impact van het
62
onderwijssysteem op de beoogde transities enorm kan zijn. Het zijn immers goed opgeleide afgestudeerden en kritische wetenschappers die de beoogde transities uiteindelijk zullen helpen omzetten in de praktijk. Standpunt Dep EWI Het hoger onderwijs is inderdaad een essentiële actor voor duurzame ontwikkeling.
Sommige projecten en (structurele) partners die gesubsidieerd worden vanuit het
wetenschapscommunicatiebeleid bieden ook educatie aan rond thema’s die betrekking
hebben tot duurzaamheid en duurzame ontwikkeling. De universiteiten en
kennisinstellingen zijn ook partners van het wetenschapscommunicatiebeleid.
Er wordt onder andere veel onderzoek naar omschakeling van de economie gebaseerd op
biomassa in plaats van op fossiele bronnen, gestimuleerd. Hierbij is het hanteren van
strenge en ambitieuze duurzaamheidscriteria cruciaal (nieuwe materialen, biofuels,
cradle‐to‐cradle, gebruik van neven‐ en afvalstromen, focus op nieuwe kansen en
ondervertegenwoordigde ressources als mariene biotech (joint programming initiative –
JPI ‐rond oceanen…)
Aansluitend wordt ook onderzoek ondersteund rond omschakeling naar duurzame
chemie en bio‐geneeskunde. In dit laatste is het fundamenteel onderzoek in
nanamedicine, nanobiotech, synthetische biologie cruciaal om een transitie in de
gezondheidszorg te verwezenlijken
De Vlaamse overheid is er van overtuigd dat fundamenteel onderzoek absoluut
noodzakelijk is om innovatie te kunnen volhouden. We zullen daarom
onderzoeksfinanciering toegankelijk maken om te participeren in JPI‐onderzoek, wat
zowel fundamenteel als gericht onderzoek omvat, en dat zal het onderzoek beter laten
aansluiten op de grote uitdagingen, waarbij Europese excellentie de norm wordt en
bereikbaar voor elke academische groep.
Nog een aantal concrete voorbeelden:
‐JPI neurodegeneratieve ziektes sluit aan bij Flanders Care, gepersonaliseerde
geneeskunde
‐ EWI ondersteunt een ERA‐NET HIV, waarbij het Instituut voor Tropische Geneeskunde
partner is.
‐ UNIDO (UN Industrial Development Organisation) trustfund met EWI voor industriële
biotech.
zeker aanvullen dat ze aanwezig zijn en betrokken worden bij EDO
Voorstel van aanpassing
Kennissysteem:
63
Het onderwijs neemt inderdaad een grote verantwoordelijkheid op in het
duurzaamheidsverhaal. Niet alleen moeten jonge mensen opgeleid worden tot kritische
bijdragers aan de maatschappij, maar om de grote uitdagingen van de toekomst aan te
pakken zal de nood aan onderzoekers en aan meer WTI‐afgestudeerden in het algemeen,
toenemen. Een goed samenspel tussen lager, secundair en hoogstaand
onderzoeksgebaseerd hoger onderwijs kan hiertoe bijdragen.
Kennis: een solide ondersteuning van het fundamenteel onderzoek is cruciaal om op
langere termijn een rijke kweekbodem te bieden voor maatschappelijke en technologische
innovatie.
31. Wetenschaps‐ en innovatiebeleid ‐ Beperkte visie
Wetenschappelijk onderzoek
Opmerking SR Wanneer het dan over onderzoek gaat, dan is er bijna uitsluitend sprake van innovatie, of hoogstens van strategisch basisonderzoek. Er staat ook letterlijk te lezen dat onderzoek altijd zal moeten gestuurd worden vanuit maatschappelijke noden; Dat deze visie al te beperkt is, hoeft geen betoog. Indien men tot de ontwikkeling van innovatieve technologie wil komen die een grotere duurzaamheid moet mogelijk maken, dan is er ook en vooral kennisgrensverleggend onderzoek nodig, zeker gezien de tijdshorizon (2050) die in dit document voorgehouden wordt. Daarbij is het belangrijk dat men een voldoende open geest houdt: het is immers niet altijd voorspelbaar uit welke hoek innovaties zullen komen. Standpunt (EWI) De Vlaamse overheid is er van overtuigd dat fundamenteel onderzoek absoluut
noodzakelijk is om innovatie te kunnen volhouden. We zullen daarom
onderzoeksfinanciering toegankelijk maken om te participeren in JPI‐onderzoek, wat zowel
fundamenteel als gericht onderzoek omvat, en dat zal het onderzoek beter laten
aansluiten op de grote uitdagingen, waarbij Europese excellentie de norm wordt en
bereikbaar voor elke academische groep.
Nog een aantal concrete voorbeelden:
‐JPI neurodegeneratieve ziektes sluit aan bij Flanders Care, gepersonaliseerde
geneeskunde
‐ EWI ondersteunt een ERA‐NET HIV, waarbij het Instituut voor Tropische Geneeskunde
partner is.
‐ UNIDO (UN Industrial Development Organisation) trustfund met EWI voor industriële
biotech.
Voorstel van aanpassing
‘het holistisch systeem’:
64
Deze kennisontwikkeling wordt hoofdzakelijk gestuurd door het algemene belang en
maatschappelijke noden.
Daarnaast moet voldoende ruimte vrijgemaakt worden voor grensverleggend fundamenteel onderzoek. Duurzame innovatie en technologische vernieuwing zijn gebaseerd op nieuwe kennis. Het is niet voorspelbaar uit welke hoek innovaties in de verre toekomst zullen voortkomen. Daarom moet het belang erkend worden van basisonderzoek, met als belangrijkste actoren universiteiten, hogescholen en strategische onderzoekscentra. ‘Kennissysteem’:
Het onderwijs neemt inderdaad een grote verantwoordelijkheid op in het
duurzaamheidsverhaal. Niet alleen moeten jonge mensen opgeleid worden tot kritische
bijdragers aan de maatschappij, maar om de grote uitdagingen van de toekomst aan te
pakken zal de nood aan onderzoekers en aan meer WTI‐afgestudeerden in het algemeen,
toenemen. Een goed samenspel tussen lager, secundair en hoogstaand
onderzoeksgebaseerd hoger onderwijs kan hiertoe bijdragen.
Kennis: een solide ondersteuning van het fundamenteel onderzoek is cruciaal om op
langere termijn een rijke kweekbodem te bieden voor maatschappelijke en technologische
innovatie.
‘wetenschap en innovatie’
Wetenschappelijk onderzoek vormt de basis waarop toekomstige kenniscreatie en
innovatie is geënt. Alle mogelijke vormen van onderzoek (van fundamenteel tot
industrieel) zijn van elkaar afhankelijk en vormen cruciale onderdeel in kennissystemen.
32. Wetenschaps‐ en innovatiebeleid – Belang van
Sociologisch en sociaalpsychologisch onderzoek
Opmerking SR Daarnaast is voor duurzame ontwikkeling ook niet‐technologisch onderzoek nodig. In de VSDO gaat het immers ook om transities naar duurzaam gedrag die door mensen moeten worden gemaakt, en die een weerslag hebben op nagenoeg alle facetten van de menselijke realiteit. Sociologisch en sociaalpsychologisch onderzoek, bijvoorbeeld, is daarbij onontbeerlijk. Standpunt (EWI) Inderdaad, de mentaliteitswijziging voor een transitie naar duurzaam gedrag kan er
komen oa door een verhoging van het draagvlak voor wetenschap, technologie en
innovatie bij het grote publiek en het stimuleren van de dialoog tussen wetenschap en
maatschappij. Daar focust het beleid rond wetenschapscommunicatie op. Participatieve
wetenschapscommunicatie is hierbij een sleutelwoord. De noden en bezorgdheden van de
65
maatschappij moeten opgenomen worden in een voortdurend democratisch debat met
een steeds beter geïnformeerd publiek en met betere mogelijkheden tot collectieve keuzes.
Het blijft een feit dat sociologisch onderzoek en sociaalpsychologisch onderzoek nuttige
informatie kunnen opleveren om gedragsveranderingen teweeg te brengen
Verwijzingen in de VSDO zijn al aanwezig op:
p 75: ‘gericht op maatschappelijke en economische uitdagingen’
p 108: ‘Sociale innovatie (naast technologische innovatie) als cruciaal element voor
maatschappelijke verduurzaming’
systeeminnovatie doorheen heel de tekst
Voorstel van aanpassing
33. Wetenschaps‐ en innovatiebeleid – Belang van
Wetenschapscommunicatie
Opmerking SR Wat betreft wetenschapscommunicatie en het overtuigen van het belang van wetenschap en innovatie, komt men niet verder dan één paragraaf, terwijl dit toch een belangrijk thema is ( denk maar aan de recente pogingen om klimaatwetenschappers in diskrediet te brengen). Er is tevens nood aan eerlijke communicatie, gebaseerd op objectief cijfermateriaal over Vlaamse productieprocessen. Te vaak moet men zich baseren op internationaal onderzoek/cijfermateriaal. Vlaanderen staat immers al heel ver op vlak van duurzaamheidscriteria voor productieprocessen. De beschikbaarheid van objectief Vlaams cijfermateriaal hierover, zou dit kunnen aantonen. Standpunt Dep EWI: Akkoord met de opmerking van de VRWI. Voorstel van aanpassing
Dep EWI: Het verhogen van de wetenschappelijke geletterdheid bij een zo breed mogelijk publiek is niet enkel voorwaarde voor een kwalitatieve dialoog tussen wetenschap en maatschappij maar ook een belangrijke hefboom voor democratische en economische ontwikkeling. Zo zal een toename van kennis van en interesse voor de wetenschappelijke en technologische actualiteit leiden tot een verhoogde instroom van jongeren in wetenschappelijke en technologische richtingen, wat op zijn beurt niet enkel voor de verhoopte economische stimulans zal zorgen, maar tevens het publieke debat ten goede zal komen. Met de toegenomen impact van wetenschap en technologie op de maatschappij, wordt een ethisch debat noodzakelijk om de coherentie tussen het wetenschapsbeleid en het algemene beleid te verhogen. Omdat maatschappij en wetenschap zo vaak een andere taal spreken, is het nodig door middel van een constructieve dialoog op langere termijn vertrouwen tussen de verschillende stakeholders te ontwikkelen en te bestendigen.
66
Om van Vlaanderen blijvend een succesvolle kennismaatschappij te maken is het dan ook noodzakelijk dat maatschappelijke noden en bezorgdheden worden opgenomen in een voortdurend democratisch debat met een steeds meer betrokken en beter geïnformeerd publiek, en met betere mogelijkheden tot collectieve keuzes over wetenschappelijke en technologische kwesties en maatschappelijk verantwoord en duurzaam ondernemen. Wetenschapscommunicatie kan er toe bijdragen dat wetenschappelijke resultaten die het duurzaam ondernemen kunnen ondersteunen ter beschikking gesteld worden, dat hierover gecommuniceerd wordt. Voor jongeren en vooral meisjes zal de dimensie duurzaamheid de interesse voor wetenschappelijke en technische studie‐ en beroepsrichtingen stimuleren
34. Wetenschaps‐ en innovatiebeleid ‐ Innovatie integreren in
het globale beleid
Opmerking SR Om een succesvol innovatiebeleid voor de toekomst te kunnen voeren, moet de overheid het aspect innovatie integreren in haar globale beleid, in elk beleidsdomein, in elk beleidsdepartement. Het project Innovatief Aanbesteden dat loopt sinds 2008 en waarvan momenteel drie projecten aan de gang zijn, kan een belangrijke rol spelen voor een horizontaal innovatiebeleid en een significante bijkomende innovatiedynamiek genereren voor oplossingen van maatschappelijke uitdagingen zoals duurzaamheid. Overheidsinstanties bestellen als het ware de innovatieve oplossingen en treden hiermee op als launching customer naar andere binnen‐ en buitenlandse markten. De Vlaamse overheid moet maximaal gebruik maken van het instrument innovatief aanbesteden. Op die manier kan ze ook bijdragen tot de totstandkoming van meer duurzame vormen van economische activiteit, en via haar aanbestedingen een aantal sociale doelstellingen realiseren. Binnen deze context kunnen kennisinstellingen en bedrijven elkaar ook vinden. Standpunt
Dep EWI : Akkoord, innovatief aanbesteden kan hier als maatregel vernoemd worden; elk
beleidsdomein heeft die instrument ter beschikking om duurzame, innovatieve
aanbestedingen te doen;
Voorstel van aanpassing
Toevoegen paragraaf
35. Onderwijsbeleid en opleiding over duurzame ontwikkeling
‐ juiste attitude van kenniswerkers in Vlaanderen
opmerking SR
De VRWI stelt dat in een transitieproces om tot duurzame langetermijnveranderingen te komen nieuwe ideeën en creativiteit kernelementen zijn. Een juiste attitude van
67
kenniswerkers in Vlaanderen speelt een cruciale rol en dient te worden gestimuleerd. En daarin ontbreekt het soms in Vlaanderen. In een kennismaatschappij komt het er immers op aan zowel kennis, vaardigheden als attitudes tot ontplooiing te laten komen. Van toekomstige kenniswerkers verwachten we niet alleen een stevige basis en een kritische houding tegenover wat ze leren, maar ook de vaardigheden om zelf (systematisch) nieuwe informatie te verwerven en te integreren. Tegenover de huidige situatie in het onderwijs betekent dit een aanvulling van het bestaande, grotendeels op kennis gebaseerde onderwijs, met grotere aandacht voor ‘levenslang leren’ door competentieontwikkeling en opleiding. Hier is dus niet enkel een rol weggelegd voor secundair en hoger onderwijs maar ook voor vakbonden en werkgeversorganisaties. Ondermeer de oriëntatienota over de hervorming van het secundair onderwijs van minister Pascal Smet is een aanknopingspunt.
Standpunt
Dep (O&V)
Het standpunt over het belang van kennis, vaardigheden en attitudes kunnen we zeker
bijtreden. We willen wel graag de zinsneden ‘een juiste attitude van kenniswerkers moet
gestimuleerd worden , want daar ontbreekt het aan’ nuanceren. Wat bedoelen ze daar
precies mee? Wat is die ‘juiste’ attitude? Economische efficiëntie en de toenemende
vraag naar flexibiliteit van de werknemer spoort niet altijd met zinvol en kwaliteitsvol
werk voor de werknemer. Er moet toch zeker ook voldoende aandacht zijn voor de sociale
aspecten van DO.
Voorstel van aanpassing
Het curriculum in het hervormde secundair onderwijs zal opgebouwd worden aan de
hand van competenties, waarbij competenties geïntegreerde gehelen vormen van kennis,
vaardigheden en attitudes. Het hervormde secundair onderwijs heeft als uiteindelijke
doelstelling jongeren voldoende brede competenties mee te geven, zodanig dat zij een
zinvolle arbeidsloopbaan kunnen ontwikkelen en zich persoonlijk en sociaal ten volle
kunnen ontplooien.
36. Onderwijsbeleid en opleiding over duurzame ontwikkeling
‐ Ondernemerschap
opmerking SR
Een belangrijke voedingsbodem voor concurrentiekracht is bovendien ondernemerschap. Bedrijvigheid is essentieel voor innovatie. Maar aan ondernemerschap en de juiste drive ontbreekt het vaak bij onze kenniswerkers. Enkel door in te zetten op nieuwe ideeën en creativiteit kan Vlaanderen dus zijn competitiviteit t.o.v. de omliggende landen en opkomende nieuwe industrieën (cf. Bric, N‐11) behouden en versterken. Ook hier ligt een belangrijke taak voor het onderwijs.
Standpunt
Dep (O&V)
68
Een zelfde soort standpunt als hierboven. Onderwijs staat niet ‘ten dienste van’ de
industrie en de competitiviteit.
Er is ons inziens voldoende aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs, het zit
immers vervat in de eindtermen, zelfs al van in het basisonderwijs. In de hervorming van
het secundair onderwijs wordt het als één van de sleutelcompetenties opgenomen.
Voorstel van aanpassing
In de plannen voor de hervorming van het secundair onderwijs is ‘Initiatief, creativiteit en
ondernemerschap’ één van de tien sleutelcompetenties.
37. Diensten vs. producteneconomie
opmerking SR
In de omgevingsanalyse (pagina 4) wordt aangegeven dat onze economie moet evolueren naar ”een kennis‐ en diensteneconomie”. Ook in hoofdstuk vier ‘Horizontale acties: duurzame productie en consumptie’ (pagina 71) wordt gesteld dat er aandacht moet gaan naar de “diensteneconomie in plaats van een producteneconomie”. We willen benadrukken dat de ‘diensten‐’ en ‘producteneconomie’ niet als tegengestelden mogen gezien worden. Ook in een duurzame economie zullen er zeer veel producten nodig zijn. Het is ook niet duurzaam om de productie te verplaatsen naar andere landen en bij ons enkel diensten te ontwikkelen. Duurzame consumptie én productie moet bij ons mogelijk blijven. Dit is belangrijk voor de tewerkstelling bij ons en ook om onze toekomstige welvaart te garanderen. Een recente studie van Econopolis NV (‘Is er een toekomst voor de industrie?’) stelt immers dat het verband tussen de maaksectoren en de welvaart van een land onvoldoende wordt gelegd en dat landen (of regio’s) die hun creërende activiteiten verliezen, kwetsbaar worden. Ze verliezen export, R&D en leidende bedrijven. Succesvoorbeelden in Europa zoals bijvoorbeeld Duitsland en Zwitserland tonen aan dat het mogelijk is om de maakactiviteiten te handhaven. Er moet dan ook werk gemaakt worden in Vlaanderen om de negatieve cirkel te doorbreken. De Staten‐generaal voor de Industrie (actie 22) wil hieraan tegemoet komen en verdient alle steun. Dit neemt echter niet weg dat de visie op ‘producten’ bijgesteld moet worden. Vooral in het kader van Plan‐C worden interessante experimenten ontwikkeld inzake product‐dienstencombinaties die zeker gesteund moeten worden. Hier ligt de focus op het verkopen of leasen van de dienst die een product levert (bijv. warmte) in plaats van op de verkoop van het product zelf (bijv. stookolie). Standpunt Dep LNE, OVAM De verwoording op pagina 71 is inderdaad niet genuanceerd genoeg. De tekst wordt
aangepast.
Voorstel van aanpassing
- Er is aandacht voor een diensteneconomie in plaats van een producteneconomie economie die zich richt op innovatieve diensten, producten en processen met het oog op een duurzame ontwikkeling.
69
4. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad: VLABEST
A. INLEIDING
Het advies van Vlabest is hoofdzakelijk positief. VLABEST is tevreden dat de Vlaamse overheid via de VSDO uitgebreid aandacht besteedt aan duurzaamheid en een ‘lovenswaardige’ poging onderneemt om de lijnen op lange termijn uit te zetten. De adviesraad waardeert tevens de ruime mogelijkheid voor een inbreng vanuit de stakeholders en vanuit de strategische adviesraden. VLABEST prijst vooral de vooruitstrevende bestuurlijke visies in de strategie, m.n. de ambitie om tegen 2050 een Vlaamse overheid te creëren volledig gestoeld op de principes van duurzame ontwikkeling (open, transparant, slagkrachtig, lerend, innoverend, vertrouwen scheppend, en in gedeelde verantwoordelijkheid met de maatschappij). Dit is een heel ambitieuze en lovenswaardige doelstelling die VLABEST zeker ten volle wil steunen en waar we als strategische adviesraad een belangrijke rol zien om dit mee te realiseren. VLABEST verwijst specifiek naar twee elementen die dit mee moeten tot stand brengen: ‘governance beyond government, met de introductie van het transitiedenken, en het belang van de lokale en provinciale overheden bij de realisatie van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling. Een belangrijke verbetering ten opzichte van de vorige strategie (2006 – 2010) is dat er op operationeel niveau duidelijk afstemming is gezocht met bestaande horizontale besluitvormingsprocessen en –instrumenten (Pact 2020, ViA). Het plaatst een duurzaamheidvisie op lange termijn bovenop de bestaande processen en plaatst deze processen in perspectief als tussenstoppen i.p.v. eindpunten. VLABEST wijst ook op het feit dat voor een succesvol horizontaal beleid nood is aan een ware cultuuromslag. De raad geeft aan dat op dat vlak in Vlaanderen al aan een reeks factoren is gedacht: de MP heeft het politiek leiderschap over de VSDO; er is een kleine maar performante cel Duurzame Ontwikkeling die de VSDO coördineert; de werking van de WGDO (de impact ervan zou vergroten indien ook de politiek zich hierin zou engageren); er was bij de totstandkoming van de strategie mogelijkheid voor de stakeholders om hun inbreng te doen; er is een monitoring‐systeem op poten gezet. De raad formuleert wel nog een aantal verbeterpunten die voornamelijk betrekking hebben op bestuurlijke aangelegenheden.
70
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Betrokkenheid strategische adviesraden
Opmerking SR Het valt ook op dat in de ontwerpstrategie zelf geen enkele maal een verwijzing is opgenomen naar de strategische adviesraden, die nochtans vaak de belangrijkste partners van de overheid tot hun leden mogen rekenen
Standpunt
Dep DAR/ Team DO: Terechte opmerking.
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de
noodzaak tot betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het
proces naar een Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot
tweemaal toe een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de leden van de MINA,
SERV en SARiV werden uitgenodigd. De uitnodiging werd eveneens verstuurd aan de
secretariaten van de andere strategische adviesraden. Voor de uitvoering zelf werd
echter niets opgenomen in de ontwerp‐VSDO
Voorstel van aanpassing
Dep DAR/Team DO: Toevoegen: Betrokkenheid strategische adviesraden.
In het kader van de BBB hervorming werd het belang van de bestaande adviesraden
zoals SERV, MORA en MINAraad die een belangrijke functie vervullen in het Vlaamse
beleidsvoorbereidend proces, niet enkel erkend maar werden zelfs een aantal nieuwe
strategische adviesraden ingesteld.
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de noodzaak
tot betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het proces naar een
Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot
tweemaal toe een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de strategische
adviesraden uitgenodigd werden. De Vlaamse regering heeft tevens op 23 juli bij
principiële goedkeuring van de ontwerp VSDO beslist om advies in te winnen van alle
strategische adviesraden. Bijkomende activiteiten zijn voorzien vanuit het team
duurzame ontwikkeling:
‐ Bij de finalisering van de tekst van de VSDO: minstens feedback op papier op elk van
de adviezen
‐ Bij de opvolging monitoring en evaluatie van de VSDO worden de adviesraden en
stakeholders regelmatig geïnformeerd (transparantie), en zeker betrokken bij
projecten met leerdoelstellingen.
‐ Bij belangrijke dossier en beleidsvoorbereidende processen en bij de concretisering
van projecten worden de adviesraden ruim op voorhand geconsulteerd.
‐ Doorstroming van informatie verzorgen van en naar de permanente werkcommissie
duurzame ontwikkeling van de minaraad ism andere strategische adviesraden
71
‐ Betrokkenheid adviesraden bij de voorbereiding van RIO+20
‐ De adviesraden betrekken bij de vernieuwende processen van governance beyond
government en de transitieprocessen.
Met de adviesraden zal er ook een proces opgestart worden mbt de vraag hoe ze zelf
duurzaamheid in de toekomst meer aan bod kunnen laten komen in hun adviezen en
wat daarvoor nodig is.
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
2. Betrokkenheid lokale besturen concretiseren
Opmerking SR ‘Indien lokale en provinciale besturen echt als belangrijke partners worden gezien voor het beleid inzake duurzame ontwikkeling, dan moet er ook worden nagedacht over meer fundamentele manieren om dit te concretiseren, zoals het verder responsabiliseren van de lokale besturen voor bepaalde belangrijke onderdelen van het duurzame beleid (verschuiving taken en middelen), en het beter ondersteunen van de besturen om dit beleid vorm te geven. Kortom, er zou een duidelijke link moeten worden gemaakt met het lopende debat over de Vlaamse interne staatshervorming. Dit ontbreekt volledig in de voorliggende strategie (en ook het Groenboek interne staatshervorming is wat dat betreft te weinig ambitieus). Standpunt
Dep BZ: geen input gekregen
Voorstel van aanpassing
‐
3. Omgang met Migratie en etnische diversiteit
Opmerking SR
Er wordt in de strategie bij de visievorming veel aandacht besteed aan het belang van sociale rechtvaardigheid en inclusie. In de concrete acties vindt VLABEST echter geen enkele link met het inburgerings‐ en integratiebeleid van de Vlaamse overheid. Dit is een duidelijk hiaat in de strategie. Standpunt
dep BZ: Geen input gekregen
Voorstel van aanpassing
‐
72
4. Vernieuwingen in het reguleringsbeleid
Opmerking SR
De overheid moet volgens de visievorming het accent leggen op partnerschap, maar daarvoor moeten wel de juiste institutionele settings worden gecreëerd. Er wordt echter geen enkele link gelegd met mogelijke vernieuwingen in het reguleringsbeleid van de Vlaamse overheid (strategisch beleidskader voor betere regelgeving, nieuwe generatie regelgevingagenda’s, groen/witboeken en pre‐RIA’s, consultatiecode, actieplannen administratieve vereenvoudiging, …). Op dit vlak mist de strategie dus duidelijk een concrete vertaling van de visie. Standpunt Dep BZ: Dit is een terechte opmerking. Er zijn inderdaad verschillende raakvlakken met de voorgestelde bijsturingen in het strategisch beleidskader kwaliteitsvolle regelgeving en administratieve vereenvoudiging 2009‐2014. Dit nieuw strategisch beleidskader is gebaseerd op de evaluatieresultaten van de regelgevingsagenda, RIA, cellen Wetskwaliteit, compensatieregel en formulierenbeleid. De nota wordt in november 2010 besproken op het politieke niveau. VSDO laat deze raakvlakken onbenut. In 2009 werd nochtans een studiedag georganiseerd om deze beide beleidsagenda’s wat uitdrukkelijker met elkaar te verbinden. (Sustainability Assessment, ‘Integrating the policy agendas of Better Regulation and Sustainable Development’, Dr. Michal Sedlacko, Research Institute for Managing Sustainability (RIMAS), Vienna University of Economics and Business, http://www.steunpuntdo.be/SDO_evenementen_steunp.htm) Dep BZ: In het huidig strategisch beleidskader voor duurzame ontwikkeling zijn de nodige aanknopingspunten aanwezig om de beleidsagenda van ‘duurzame ontwikkeling’ en de beleidsagenda van ‘betere regelgeving’ beter af te stemmen . Vooral bij de verdere uitwerking van een aantal nieuwe instrumenten m.b.t. een meer duurzaam beleid is meer afstemming en samenwerking noodzakelijk. De verhouding tussen RIA en de duurzaamheidsbeoordeling is hierbij slechts één aspect. Voorstel van aanpassing ‐
5. DOEB en IDB blijven vage bewoordingen
Opmerking SR
Er is bij de ondersteunende instrumenten aandacht voor: ‐ ex‐ante impactanalyse (DOEB: ‘duurzame ontwikkeling effecten beoordeling’, dat zou moeten aansluiten bij de RIA) ‐ voor concrete instrumenten voor een duurzamer beleid op niveau van de beleidsprocessen (IDB, wat zou geïntegreerd worden in de leidraad van de Interne Audit van de Vlaamse Administratie – IAVA). Dit zijn mooie tools die internationaal reeds lang in voege zijn en hun nut hebben bewezen, maar die in Vlaanderen maar niet van de grond komen (ondanks het vele
73
onderzoek dat er rond verricht is). De strategie was een mooie gelegenheid geweest om nu echt de knoop door te hakken en deze instrumenten op de rails te krijgen (en daardoor in hun zog voor een herwaardering te zorgen van bestaande instrumenten zoals de RIA). Het blijft echter bij vage bewoordingen.
Standpunt (DAR)
Dep BZ – mbt DOEB: Dit is een terechte opmerking. Het departement BZ (en de Dienst Wetsmatiging) is betrokken (als klankbord) bij de ontwikkeling van de duurzaamheidsbeoordeling (ikv steunpunt duurzame ontwikkeling) en waakt over de link met RIA. Bij de invoering van RIA in 2005 is het steeds het uitgangspunt geweest om RIA als een instrument voor integrale effectbeoordeling te gebruiken. In het nieuwe strategisch beleidskader voor kwaliteitsvolle regelgeving en administratieve vereenvoudiging 2009‐2014 is in dit verband het volgende opgenomen: ‘In principe moeten in een RIA alle relevante effecten voor alle doelgroepen in kaart gebracht worden, waaronder ook de ‘maatschappelijke’ effecten die niet rechtstreeks aan een bepaalde doelgroep toe te schrijven zijn. Het Vlaamse RIA‐systeem is voldoende flexibel om andere sectorale etgevingstoetsen te integreren. De Vlaamse RIA’s zijn vandaag nog geen ‘integrale effectbeoordelingen’. Dit heeft verschillende oorzaken: ‐ omwille van de proportionele toepassing van RIA is het niet altijd
aangewezen om een diepgaande analyse van alle mogelijke effecten uit te voeren;
‐ niet voor alle mogelijke effecten bestaan praktische richtlijnen (handleiding, vorming) en bijhorende ondersteunende entiteiten met voldoende specifieke expertise;
‐ RIA wordt nog niet door iedereen erkend als een centraal beoordelingsinstrument voor alle mogelijke effecten van nieuwe of wijzigende regelgeving. Dit uit zich zowel in het bestaan van de verschillende procedures als in de documenten die voor deze procedures worden opgesteld;
Om de inspanningen m.b.t. effectbeoordelingen van nieuw beleid of nieuwe regelgeving maximaal te benutten, is het essentieel om RIA opnieuw als centraal beoordelingsinstrument te erkennen, mits de specifieke effectbeoordelingen ruimte krijgen voor een eigen rol in het RIA‐systeem. Bij de invoering van RIA werd dan ook beslist dat andere wetgevingstoetsen geïntegreerd worden in RIA. Deze beslissing moet bij de introductie van nieuwe beleids‐ of wetgevingstoetsen telkens herbevestigd worden. Dit gebeurde alvast bij de introductie van JOKER (Jongeren‐ en Kindeffectenrapportage). In de beleidsnota’s 2009‐2014 zijn verschillende (nieuwe) beleids‐ of wetgevingstoetsen aangekondigd: ‐ de armoedetoets in de beleidsnota Armoedebestrijding; ‐ de inclusietoets in de beleidsnota Gelijke Kansen;
74
‐ de Brusseltoets in de beleidsnota Brussel; ‐ de duurzaamheidsbeoordeling in de beleidsnota ‘Algemeen Regeringsbeleid’; ‐ de lokale besturen‐toets in de beleidsnota Binnenlands Bestuur.
Deze nieuwe toetsen kunnen een stimulans zijn voor meer beleidscoördinatie. Anderzijds mag de invoering van bijkomende wetgevingstoetsen de bestaande procedures voor besluitvorming niet overbelasten. Volgende principes hebben als doelstelling deze overbelasting te voorkomen: ‐ RIA als document: volledige integratie Bij een overlappend toepassingsgebied worden andere ex–ante toetsen maximaal geïntegreerd in de RIA. Daarom is het ook eerder in dit rapport aanbevolen om in de vroege beslissing over het gebruik van RIA ook de andere wetgevingstoetsen te betrekken. Het toepassingsgebied van verschillende wetgevingstoetsen wordt zo uniform mogelijk gehouden. Zoniet moeten er voor elke wetgevingstoets afzonderlijke procedureregels worden uitgewerkt.
‐ RIA als proces (methode): aan te bevelen en mogelijk Elke minister kan in principe zelf beslissen welke onderliggende methodiek gebruikt wordt om een ex‐ante toets uit te werken, maar een integratie met de RIA‐methodiek is aan te bevelen. Elke ex‐ante toets van nieuw beleid of regelgeving gebeurt best zo vroeg mogelijk in het besluitvormingsproces. Zoniet is het immers een loutere ‘aanvinklijst’ en heeft het geen invloed op de voorgestelde beslissing. Om die reden is ook hier een maximale afstemming met de RIA‐methodiek aangewezen. De vernieuwde JOKER is hier een voorbeeld van.
‐ RIA als procedure (ondersteuning, advies, controle): mogelijk Elke minister kan in principe zelf beslissen op welke manier, naast de integratie in het RIA‐document, de andere wetgevings‐ of beleidstoetsen geïmplementeerd wordt en in de nodige ondersteuning en controle op de naleving wordt voorzien. Toch is ook hier een afstemming mogelijk en wenselijk. Ook hier kan als voorbeeld verwezen worden naar de vernieuwde JOKER. De afdeling Jeugd van de IVA SCWJV hebben een JOKER‐handleiding opgesteld die geïnspireerd is op de bestaande RIA‐handleiding. Beide administraties hebben ook toegang tot alle aanvragen voor wetgevingsadvies. Op die manier is een integratie in RIA verzekerd, maar blijft de afdeling Jeugd verantwoordelijk voor de ondersteuning en controle op de naleving van de eigen sectorale wetgevingstoets.
Via dit rapport wordt aan de Vlaamse Regering gevraagd om RIA als centraal beoordelingsinstrument voor effectbeoordelingen voor nieuwe regelgeving en beleid te herbevestigen. Elke minister die in zijn beleidsnota een nieuwe wetgevingstoets heeft aangekondigd, stelt een implementatietraject op en bezorgt dit aan de Vlaamse minister van Bestuurszaken. Op die manier kan er bij de implementatie van het nieuwe RIA‐systeem rekening worden gehouden met deze nieuwe toetsen (aanpassing procedureregels, handleiding, vorming…).’
Dep BZ – IDB: De Dienst Wetsmatiging heeft in het verleden een leidraad reguleringsmanagement ontwikkeld. Deze leidraad vertoont gelijkenissen met de doelstellingen van het instrument ‘IDB’. In 2011 zal deze leidraad geactualiseerd worden, waarbij er voor een grotere afstemming (of zelfs integratie) met de leidraad organisatiebeheersing zal gezorgd worden.
75
Voorstel van aanpassing
Samenvatting van wat hierboven staat wordt opgenomen. Er is ook een intentie om
een gezamenlijk workshop te organiseren in februari om afstemming doeb, ria,
armoede toets, gelijke kansen toets en andere toetsen en afstemming te zoeken
6. Een succesvolle horizontale bestuurscultuur betekent
‘nood aan een ware cultuuromslag’
Opmerking SR
Een succsesvolle horizontale bestuurscultuur betekent ‘nood aan een ware
cultuuromslag’ Er zijn geen kant‐en‐klare oplossingen die de vereiste integrerende,
horizontale bestuurscultuur kunnen opwekken. Toch zijn er een aantal kapstokken die
een dergelijke aanpak kunnen promoten. De raad baseert zich op een literatuurstudie
van Christopher Pollitt van de Erasmus Universiteit.
Standpunt
Dep BZ: Cf p. 18 van de Beleidsbrief Bestuurszaken 2011
Cultuuromslag en professioneel personeelsbeleid De responsabilisering binnen BBB moet een ondersteuning zijn van een resultaatsgerichte cultuur en mag geen doel op zich zijn. Precies deze responsabilisering is één van de belangrijkste middelen om de organisatie efficiënter en resultaatgerichter te kunnen organiseren. Daarbij moet continu worden nagedacht over een afgeslankte en logische structuur. De structurele wijzigingen zijn echter pas effectief als zij gepaard gaan met een cultuuromslag, als zij gedragen zijn en als zij een duidelijke aangetoonde meerwaarde opleveren. Een vernieuwd personeelsbeleid is voor mij een belangrijke motor om efficiëntiewinsten op lange termijn te creëren. Vier concrete voorbeelden daarvan zijn de optimalisering van de personeelsplannen en de relatie ervan met het ondernemingsplan, de personeelsregelgeving, talentmanagement en een cultuur van samenwerking, die de verkokering tegengaat. Ik wil het intensief gebruik van egovernmentinstrumenten en de daling van administratieve lasten verder blijven stimuleren. Ook de interne staatshervorming is belangrijk op het vlak van efficiëntiewinsten. Ik wil volgende uitgangspunten integreren in een modern personeelsbeleid: ‐ meer resultaatsgericht gaan werken en evalueren; ‐ verder uitbouwen van talentmanagement; ‐ ruimte creëren voor initiatieven en voor het nemen van verantwoordelijkheid; ‐ een bijzonder engagement en voorbeeldfunctie van de Vlaamse Regering zelf en haar ministers, dat zich onder meer zou moeten uiten door meer overleg met de topambtenaren; ‐ vertrouwen geven en daarmee gepaard gaande mandatering en wegvallen van standaard controles (prikklok) voor een groot gedeelte van de personeelsleden van de Vlaamse overheid, afhankelijk van de maturiteitsgraad van de entiteit; ‐ horizontale organisatie: top‐down aansturing combineren met bottom‐up initiatieven;
76
‐ projecteigenaarschap verhogen; ‐ analyse van de verschillen in rechtspositie statutair en contractueel personeel en deze verschillen stapsgewijs opheffen, rekening houdend met de betaalbaarheid. De personeelsregelgeving moet worden opgesteld vanuit een visie van personeelsbeleid en moet dit beleid ondersteunen. Ik heb niet de intentie om het volledig personeelstatuut aan te passen maar wil op een pragmatische wijze enkel de concrete punten aanpakken die een essentiële hinderpaal vormen voor een modern en efficiënt personeelsbeleid. Ik zal het CAG vragen hiervoor een analyse te maken en oplossingen aan te reiken. Ook wil ik inzetten op meer expertenfuncties als ondersteuning voor de Secretaris‐generaal of de Administrateur‐generaal zodat inhoudelijk sterke mensen hun toegevoegde waarde kunnen leveren en zonder ook goede managers te moeten zijn in de hiërarchie en in verloning kunnen doorgroeien. De barrières hiervoor wil ik verlagen zodat de groep van experten een competitieve verloning en functie kunnen krijgen. De huidige mogelijkheden voor de validatie van de relevante ervaring (9 jaar – 15 jaar) wil ik daarvoor versterken. Het is essentieel dat de overheid over voldoende troeven blijft beschikken als aantrekkelijke werkgever. Dit betekent enerzijds aantrekkelijk blijven op de arbeidsmarkt, maar anderzijds vooral haar kwaliteitsvolle dienstverlening kunnen blijven verzekeren.
Voorstel van aanpassing
7. Ontwikkel gezamenlijk budgetten
Opmerking SR
Ontwikkel gezamenlijk budgetten die pas kunnen vrij komen als alle betrokken stakeholders een akkoord bereiken. Geef ‘incentives’ en beloningen voor successen. Op het financiële vlak blijft de strategie heel vaag. Het is een utopie te denken dat het streven naar een duurzamer samenleving en de opvolging daarvan kosteloos kan. Op dit moment is nog geen zicht op de budgettaire gevolgen van de strategie (nieuwe middelen, verschuiving of bundeling middelen), waardoor het geheel nogal vrijblijvend blijft. Standpunt Dep DAR: Dit voorstel zal zeker onderzocht worden vanuit de DAR mbt transities Voorstel van aanpassing
Nieuwe actie:
Horizontale begrotingsprogramma’s opmaken
Er zal echter onderzocht worden of horizontale begrotingsvoorstellen opgemaakt
kunnen worden in de vorm van een rollend geïntegreerd meerjarenprogramma voor
transitie over de grenzen van de beleidsdomeinen heen. Voor de toekomst is het zeker
een mogelijkheid om het voorstel van de SERV verder te analyseren om te komen tot
de operationalisering via concrete acties en maatregelen in een rollend geïntegreerd
meerjarenprogramma voor transitie over de grenzen van de beleidsdomeinen heen
dat zorgt voor efficiëntiewinsten, multidisciplinariteit en een accentverschuiving van
77
technologie‐ontwikkeling naar kennisontwikkeling en een verruiming van het begrip
innovatie naar maatschappelijke vernieuwing. Dit sluit aan bij het voorstel van de
VLABEST om gezamenlijke budgetten te ontwikkelen die volgens de Vlabest pas
kunnen vrij komen als alle betrokken stakeholders een akkoord bereiken.
8. Neem de horizontale thema’s mee in de strategische
planning
Opmerking SR
Neem de horizontale thema’s mee in de strategische planning van de
overheidsactoren. Bij de opmaak van de generieke elementen voor de nieuwe
beheersovereenkomsten (beslissing Vlaamse Regering op 2 april 2010) en
managementovereenkomsten (beslissing Vlaamse Regering op 18 juni 2010) zijn twee
generieke bepalingen geformuleerd voor het horizontale beleid van de Vlaamse
Regering: het verbeteren van de maturiteit van de eigen organisatie en het realiseren
van meetbare efficiëntiewinsten. Duurzaamheid is niet opgenomen.
Standpunt
Dep BZ: Voor wat betreft de terechte opmerking 'om horizontale thema's mee te nemen in de strategische planning' is zowel in het sjabloon voor de nieuwe beheersovereenkomsten 2011‐2015 als in het sjabloon voor de managementovereenkomsten twee generieke doelstellingen opgenomen die overkoepelend binnen de Vlaamse overheid gebruikt moeten worden. Bij de verbetertrajecten kiest men in samenspraak met de functioneel bevoegde minister(s) organisatiethema's waarop men gedurende looptijd van de overeenkomsten concrete acties rekening houdende met de eigenheid van de organisatie kan uitwerken. Ook duurzaamheidsthema's kunnen in dit kader gekozen worden. Duurzaamheid kan zowel deel uitmaken van het verhogen van de maturiteit van de eigen organisatie als van het realiseren van meetbare efficiëntiewinsten. Daarnaast zijn ook eigen accenten op vlak van duuurzaamheid te leggen. Duurzaamheid maakt in die zin impliciet deel uit van de twee generieke elementen voor het horizontale beleid van de Vlaamse Regering.
Voorstel van aanpassing
9. Formaliseer een partnerschapdocument
Opmerking SR
Formaliseer een partnerschapdocument met alle afspraken rond consultatie,
afstemming en samenwerking, inclusief de verdeling van verantwoordelijkheid,
afspraken rond veto en de mogelijkheid om terug te trekken, de verdeling van de
risico’s.
78
De stakeholders hebben hun zeg kunnen doen bij de opmaak van de strategie, en dat is positief. Maar daar mag het niet eindigen. Ook voor de uitvoering van het beleid moeten partnerschappen tot stand komen (‘governance beyond government’). Op dit moment is nog geen duidelijkheid geschapen over de verdere betrokkenheid bij de implementatie met en/of door het maatschappelijke veld. Dit is nochtans noodzakelijk om de dynamiek en het draagvlak staande te houden. Standpunt Dep DAR: hoe men resultaten vastlegt mbt participatie en overleg is afhankelijk van het soort participatie en overleg, de methode en de dynamiek. Zo kan men komen tot gezamenlijke agenda’s bij transitieprocessen, die men dus kan onderschrijven, doelstellingen zoals bij pact 2020, overleg dat uitmondt in afspraken met de sectoren en met die doelstellingen werden opgezet (zoals Milieubeleidsovereenkomsten) . Soms is dit niet nodig en is er voldoende inspiratie en dynamiek en vertrouwen in het proces zelf en de engagementen en betekent het formaliseren eerder een teken van wantrouwen in een zeer vertrouwelijk proces dat nog doorloopt. Er bestaan geen blauwdrukken voor participatieve processen, maatwerk en vertrouwen zijn dikwijls doorslaggevend. Voorstel van aanpassing
Geen
10. Aandacht voor de specifieke vaardigheden
Opmerking SR
Heb aandacht voor de specifieke vaardigheden die nodig zijn voor horizontaal beleid
bij de aanwervingen binnen de stafdiensten, en zorg voor gezamenlijk training en
opleiding rond deze vaardigheden. Laat ook mogelijkheden aan stafmedewerkers om
ervaring op te doen binnen verschillende organisaties.
De mobiliteit van de Vlaamse ambtenaren is nog een pijnpunt. Daarenboven wordt vaak nogal sterk de nadruk gelegd op technische vaardigheden, terwijl andere competentie (netwerking, coördinatie) meer van belang zijn om horizontale projecten te doen slagen. Dit moet een constant aandachtspunt worden binnen het HR‐beleid van de Vlaamse overheid. Standpunt
Dep BZ: Dit is niet alleen een zaak van HR beleid, de Beleidsbrief Bestuurszaken 2011 pakt deze uitdaging op (p. 19) “Door haar toegenomen complexiteit vraagt de huidige samenleving dat de Vlaamse overheid meer geïntegreerd gaat werken. Ik vraag het College van Ambtenaren‐generaal (CAG) hierbij een sleutelrol te vervullen. Het is aangewezen om voor het personeelsbeheer, de ICT‐voorzieningen, de facilitaire voorzieningen, de dienstverlening van de Managementondersteunende diensten (MOD), enz., zo veel mogelijk horizontaal samen te werken. Ik zal de nodige initiatieven nemen om dit mee op te nemen in de efficiëntietrajecten
79
Dep DAR: Horizontale samenwerking en afstemming is een decretale taak van duurzame ontwikkeling Voorstel van aanpassing
‐
11. Zorg voor gezamenlijke IT‐projecten
Opmerking SR
Zorg voor gezamenlijke IT‐projecten en mogelijkheid tot digitale uitwisseling van
data.
De Vlaamse Regering heeft een belangrijke stap gezet door de goedkeuring van het decreet betreffende het elektronisch bestuurlijk gegevensverkeer, maar VLABEST wees er in zijn advies van 13 december 2007 reeds op dat er nog heel wat werk aan de winkel is om dit ook te operationaliseren. Standpunt
Dep BZ: Cf hoofdstuk 4 van de Beleidsbrief Bestuurszaken 2011 bevat diverse initiatieven: dienstenintegrator, MAGDA 2.0, eigen Vlaamse authentieke bronnen, digitaliseren van administratieve processen op basis van inkomen Voorstel van aanpassing
Actie: Bundeling van initiatieven rond gegevensverkeer en verdere uitbouw van
gemeenschappelijke infrastructuur
Via het optimaal gebruik van de informatie uit authentieke bronnen (Rijksregister, de
Kruispuntbank van Ondernemingen en de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid)
kunnen de Vlaamse overheidsinstellingen tot een efficiënter dienstverlening komen.
Beschikbare informatie wordt niet meer via de burger opnieuw opgehaald,
administratieve last vervalt, nieuwe vormen van dienstverlening worden mogelijk en
interne beheerskosten verlagen. Het decreet van 18 juli 2008 verplicht het gebruik
van de authentieke gegevensbronnen.
Het Magda‐platform garandeert een veilige gegevensverdeling met de Vlaamse
administraties en de lokale besturen. Samen met de betrokken partners van
verschillende bestuurlijke niveaus worden oplossingen voor de ontsluiting van
authentieke gegevensbronnen uitgewerkt en het opzetten van Vlaamse authentieke
bronnen wordt ondersteund.
Verder wil het e‐procurementprogramma tegen de helft van de regeerperiode alle
overheidsopdrachten, waarvoor het technisch mogelijk is, elektronisch publiceren en
de ingediende offertes elektronisch ontvangen.
Naast de dienstverlening wordt ook in de uitbouw van gemeenschappelijke
infrastructuur voorzien zoals documentaire en samenwerkingsplatformen, een op
diensten georiënteerde architectuur, digitale handtekening etc.
80
81
5. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad: SARC
A. INLEIDING In het advies over de Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling wil de SARC de VSDO
benaderen vanuit de invalshoek „cultuur‟. Om de integratie tussen de verschillende
sectoren te benadrukken, omvat het woord „cultuur‟ hier Kunsten en Erfgoed, Sociaal‐Cultureel Werk, Media of Sport. De SARC ervaart de adviesvraag als positief.
De vraag houdt immers een erkenning in dat cultuur een volwaardige
gesprekspartner is bij het uittekenen van een strategie voor duurzame ontwikkeling
in Vlaanderen.
Het thema duurzame ontwikkeling is voor de cultuursector niet nieuw. Vele ideeën
en invalshoeken in de Vlaamse strategie voor duurzame ontwikkeling, zoals het
streven naar integratie, het bevorderen van participatie, de behoefte aan
verbeelding, de nood aan innovatie en aan creatieve dynamiek, zijn voor cultuur
altijd al een evidentie geweest. Het feit dat deze nu, in het kader van duurzame
ontwikkeling, ook buiten het culturele, als onmisbaar bestempeld worden, is een hart
onder de riem voor culturele actoren die zich hier al sinds jaar en dag voor inzetten.
Dit wordt door de SARC ervaren als een erkenning van het belang van het culturele in
de samenleving.
Het thema ecocultuur en duurzame cultuur komt zowel aan bod op het ambtelijke
als op het politieke niveau; het was een thema op het cultuurforum, en werd ook
reeds behandeld door de SARC. Het is alvast positief dat de visie en de doorbraken
geformuleerd door het Atelier ecocultuur van het Cultuurforum in de VSDO zijn
opgenomen
De culturele sector dient zich, vanuit de visie „Cultuur IS‟, ten volle te engageren in de strategie voor duurzame ontwikkeling en dit op twee manieren. Ten eerste is er
de instrumentele benadering. Dit houdt in dat de culturele organisaties, ‐
ondernemingen een duurzaam beleid voeren door zorgzaam om te gaan met
ecologie, verantwoord te ondernemen en te investeren. Ten tweede is er het
waarden‐ en normenkader van cultuur. Dit kader bevat meerdere ruimtes : de
publiek‐dialogische ruimte; de leer‐ en ervaringsruimte en de ruimte voor
verbeelding.
Cultuur deelt ook de beginselen van duurzame ontwikkeling meer specifiek het
beginsel van gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid; het beginsel
dubbele billijkheid; het integratiebeginsel; het voorzorgsbeginsel; het
participatiebeginsel. Duurzaamheid moet gaan over het maken van kwalitatieve
keuzes en het durven nemen van beslissingen. Eens de keuze gemaakt, moet het
cultuurbeleid er vervolgens volledig voor gaan, de lat hoog leggen, consequent zijn
en zichzelf kritisch evalueren.
82
De culturele sector is een onmisbare partner voor het realiseren van de
noodzakelijke transities die in de VSDO als fundamenteel worden bestempeld voor
een duurzame samenleving. De benadering van duurzame ontwikkeling vanuit
cultuur maakt duidelijk dat cultuur een troef is voor duurzame ontwikkeling.
Evenzeer geldt dat duurzame ontwikkeling onmisbaar is voor een toekomstgericht
cultuurbeleid.
Met andere woorden:
geen cultuur zonder duurzame ontwikkeling en geen duurzame ontwikkeling
zonder cultuur
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Betrokkenheid strategische adviesraden bij de
participatieprojecten
Opmerking SR
Bij de participatieprocessen die worden opgezet, dienen de strategische adviesraden
een plaats te krijgen. Het is enigszins verontrustend en totaal onaanvaardbaar dat
ze niet vermeld zouden worden in dit hoofdstuk.
Eveneens doen we nogmaals een oproep aan de overheid om de strategische
adviesraden een volwaardige rol te geven in het beleidsvoorbereidend proces.
Standpunt
Dep DAR/team DO: Terechte opmerking.
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de
noodzaak tot betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het
proces naar een Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot
tweemaal toe een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de leden van de MINA,
SERV en SARiV werden uitgenodigd. De uitnodiging werd eveneens verstuurd aan de
secretariaten van de andere strategische adviesraden. Voor de uitvoering zelf werd
echter niets opgenomen in de ontwerp‐VSDO
Voorstel van aanpassing
Dep DAR/team DO Toevoegen:
Betrokkenheid strategische adviesraden.
In het kader van de BBB hervorming werd het belang van de bestaande adviesraden
zoals SERV, MORA en MINAraad die een belangrijke functie vervullen in het Vlaamse
beleidsvoorbereidend proces, niet enkel erkend maar werden zelfs een aantal nieuwe
strategische adviesraden ingesteld.
83
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de noodzaak
tot betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het proces naar een
Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot
tweemaal toe een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de strategische
adviesraden uitgenodigd werden. De Vlaamse regering heeft tevens op 23 juli bij
principiële goedkeuring van de ontwerp VSDO beslist om advies in te winnen van alle
strategische adviesraden. Bijkomende activiteiten zijn voorzien vanuit het team
duurzame ontwikkeling:
‐ Bij de finalisering van de tekst van de VSDO: minstens feedback op papier op elk van
de adviezen
‐ Bij de opvolging monitoring en evaluatie van de VSDO worden de adviesraden en
stakeholders regelmatig geïnformeerd (transparantie), en zeker betrokken bij
projecten met leerdoelstellingen.
‐ Bij belangrijke dossier en beleidsvoorbereidende processen en bij de concretisering
van projecten worden de adviesraden ruim op voorhand geconsulteerd.
‐ Doorstroming van informatie verzorgen van en naar de permanente werkcommissie
duurzame ontwikkeling van de minaraad ism de andere strategische adviesraden
‐ betrokkenheid adviesraden bij de voorbereiding van RIO+20
‐ De adviesraden betrekken bij de vernieuwende processen van governance beyond
government en de transitieprocessen.
Met de adviesraden zal er ook een proces opgestart worden mbt de vraag hoe ze zelf
duurzaamheid in de toekomst meer aan bod kunnen laten komen in hun adviezen en
wat daarvoor nodig is.
2. Cultuur is een partner voor de transitie sociale
rechtvaardigheid
Opmerking SR
Duurzame ontwikkeling is een gedeelde verantwoordelijkheid. Streven naar
duurzame ontwikkeling is niet alleen een opdracht voor de overheid, maar ook voor
de culturele sector. De Sarc neemt als voorbeeld de transitie van de sociale pijler die
opgenomen werd in de VSDO. De raad stelt dat de culturele sector een onmisbare
partner is voor het realiseren van de noodzakelijke transities die in de VSDO als
fundamenteel worden bestempeld voor een duurzame samenleving. Het gaat vooral
om de transities sociale rechtvaardigheid, het vrijwaren van de ecologische
draagkracht, het ontwikkelen van kennis, een „eerlijke wereld‟ en een transparante,
vertrouwenwekkende overheid.
Standpunt
Dep CJSM:Met het Cultuurforum werd een duidelijke stap gezet om de culturele
sector volwaardig te betrekken in een lange termijnvisie over het beleid, met
duurzaamheid als belangrijk gegeven. De sector is zich ten volle bewust van de rol
84
die zij hierin speelt, en wordt daarin ondersteund door het departement CJSM, die
zorgt voor een opvolging van de Doorbraken die in het Cultuurforum werden
vooropgesteld. Een eerste terugkoppeling wordt voorzien in juni 2011, opnieuw in
samenspraak met de sector.
Voorstel van aanpassing
/
3. Cultuur staat voor openheid en solidariteit
Opmerking SR
Vlaanderen wil een plaats in de top 5 van Europese landen als solidaire, open regio.
Eén van de parameters die in de VSDO wordt ingeschreven is de actieve participatie
aan het verenigingsleven en het vrijwilligerswerk. De SARC, die eerder al een
pleidooi hield voor een blijvende en doeltreffende ondersteuning van beiden, zal
erover waken dat de overheid voldoende middelen ter beschikking stelt om de
betrokkenen in de gelegenheid te stellen dit waar te maken.
Standpunt
Dep. CJSM :Via het Decreet Lokaal Cultuurbeleid ondersteunt de Vlaamse overheid
de lokale besturen in de uitvoering van hun cultuurbeleid. Door de lokale
overheden, bibliotheken en culturele centra te ondersteunen wordt voor
laagdrempeligheid gezorgd.
Ook door in te zetten op de ondersteuning van evenementen als Erfgoeddag en
Week van de Smaak, die vaak een ruimer publiek bereiken, moet de
participatiegraad verhoogd worden.
Begin 2011 worden de resultaten voorgesteld van de participatiesurvey van het
Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek Cultuur, jeugd en sport.
In de regio Aalst wordt een proefproject opgezet rond de Vlaamse vrijetijdspas,
waarbij de focus zal liggen op het toeleiden van mensen in armoede naar cultuur.
Er wordt onderzocht of subsidiereglementen “gelijkekansengevoelig” kunnen
gemaakt worden, met toegankelijkheids‐, anti‐discriminatie‐ en
diversiteitsclausules.
Voorstel van aanpassing
/
85
4. Cultuur steunt het streven naar een efficiënte en
kwaliteitsvolle overheid
Opmerking SR
De SARC schaart zich achter de operationele korte termijndoelstelling voor een
efficiënte en kwaliteitsvolle overheid die maatschappelijke betrokkenheid en
verantwoordelijkheid hoog in het vaandel voert.
In dit verband verwijzen we naar de herhaalde oproepen in het SARC Memorandum
voor een beleidsdomeinoverstijgende samenwerking en de samenwerking tussen de
verschillende sectoren. De SARC herhaalt in dit verband zijn pleidooi voor 1
homogeen beleidsdomein = 1 minister. De SARC schaarde zich volmondig achter het
initiatief waarbij alle strategische adviesraden een gezamenlijke brief hebben gericht
aan de Vlaamse minister voor Institutionele Hervormingen. In de inleiding bij deel 3
ACTIES van de VSDO wordt trouwens naar de visie van de adviesraden hierover
verwezen.
Standpunt
Dep BZ: Volgens de bevoegdheidsomschrijving van de VR is er geen minister
bevoegd voor institutionele hervormingen. De wens van 1 BD/minister is een zeer
goed vertrekpunt maar in de praktijk niet altijd realiseerbaar.
Voorstel van aanpassing
‐
5. Culturele sector is bereid mee te werken aan de structuur
voor delen van leerervaringen
Opmerking SR
Verandering teweeg brengen vraagt niet alleen inspanningen maar ook structuren
om die inspanningen te laten doorstromen en effect te laten sorteren. Wanneer de
overheid zou besluiten om een permanente structuur op te zetten om de leerervaring
te verzamelen en methodologieën en deskundigheid aan te bieden inzake duurzame
ontwikkeling, is de culturele sector bereid om de opgebouwde deskundigheid met
anderen te delen. We denken onder meer aan de ervaring met methodieken voor
volwasseneneducatie, bestrijden van kansarmoede, bevorderen van participatie en
maatschappelijke betrokkenheid, werken met bijzondere doelgroepen, jongeren en
de jeugdsector, bevorderen van sport, cultuurbeleving, mediageletterdheid.
Het is aan de overheid om die know how niet te negeren en de culturele sector uit te
nodigen.
86
Standpunt
Dep CJSM: Binnen het departement CJSM loopt momenteel een project in verband
met intern kennismanagement. Aspecten van de daar opgedane expertise kunnen
mogelijk worden aangewend door de verschillende sectoren.
Voor de concrete uitwerking zou onderzocht kunnen worden een online forum op te
richten waarop organisaties uit heel Vlaanderen met elkaar kunnen communiceren
en ervaringen kunnen uitwisselen. De oprichting van dit forum is een denkpiste die
verder onderzocht kan worden in samenwerking met de steunpunten.
Dep DAR: Er zal inderdaad een structuur opgericht worden om leerervaringen te
verzamelen en uit te wisselen. De ervaring vanuit de cultuursector zal zeker van pas
komen. Het project ecocultuur werd reeds aangeduid als een ‘leerproject’.
Voorstel van aanpassing
‐
6. Cultureel leren = levenslang leren = duurzaamheid in de
praktijk. De culturele sector heeft mbt leren ook een toekomstperspectief, wat blijkt uit de
visie van het Cultuurforum2 over leren: “Leren in en door cultuur, of cultureel leren,
maakt de kern van levenslang en levensbreed leren uit. In 2020 is leren in en door
cultuur in Vlaanderen een absolute topprioriteit. Daarom investeren we in een ruim
en divers aanbod van kunst en cultuur met een hoge kwaliteit. Dat aanbod is
maximaal bereikbaar, begrijpbaar en genietbaar voor zoveel mogelijk mensen. We
zetten sterk in op het stimuleren van culturele competenties en het ondersteunen
van vrijwillig en spontaan leren. Daartoe maken we werk van een brede en krachtige
leer‐ en leefomgeving, via sterke netwerken tussen cultuur en kunst, onderwijs,
welzijn, jeugd en media, en dat op lokaal, bovenlokaal en internationaal vlak.
Zo geven we iedereen de kans om een leven lang met plezier te leren.”
Standpunt
Dep OV :Standpunt kan vanuit de EDO‐visie (dep OV) worden bijgetreden.
Voorstel van aanpassing
Dep OV :Toevoegen bij punt 48 (Vorming en Opleiding): De culturele sector kan
vanuit haar eigen invalshoek ook een bijdrage leveren tot (aspecten van) EDO. De
sector zet immers sterk in op het stimuleren van culturele competenties en het
ondersteunen van vrijwillig en spontaan leren. (cfr. Cultuurforum)
87
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
7. Verder uitwerken instrumentele benadering in
samenspraak met culturele organisaties
Opmerking SR
De instrumentele elementen, onder de noemer „aandacht voor ecologie‟ houdt in
dat de culturele organisaties, ‐ ondernemingen een duurzaam beleid voeren door
zorgzaam om te gaan met ecologie, verantwoord te ondernemen en te investeren.
Eveneens vergroten ze het draagvlak voor duurzame ontwikkeling en bevorderen er
de bewustwording van via allerhande initiatieven in het sociaal‐cultureel werk, de
media, de kunsten en erfgoed sector en de sport. Er kan in samenspraak nagegaan
worden hoe de culturele organisaties, ‐ ondernemingen, ‐clubs verder
ingeschakeld kunnen worden.
Standpunt
Dep CJSM: Een eerste stap in deze zal de concrete uitwerking van het Atelier
Ecocultuur van Cultuurforum 2020 zijn. (zie ook punt 13) Met de knowhow die
daarbij uitgebouwd wordt, kan de hele sector versterkt worden in de cruciale rol die
ze speelt bij de bewustmaking rond duurzaamheid.
Er wordt onderzocht welke alternatieve financieringsinstrumenten haalbaar zijn in
de culturele infrastructuursector, met financiering van energiebeperkende
maatregelen.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR: toevoegen: Verschillende soorten stakeholders zijn betrokken bij de
transitieprocessen : kennisinstellingen, de industrie en de vakbonden, de NGO’s,
sociaal‐culturele organisaties, de individuele bedrijven, overheden van verschillende
niveaus en beleidsdomeinen…
8. Cultureel patrimonium, architectuur en erfgoed binnen de
transities
Opmerking SR
De culturele sector kan zich inschakelen in transitiepaden en zich afstemmen op
specifieke beleids‐ en maatschappelijke processen. Enkele voorbeelden:
‐ respect afdwingen voor het culturele patrimonium,
‐ aandacht voor de architecturale waarde in de bouw (transitie bouwen en wonen),
‐ het systeem van de herbestemming van gebouwen, van erfgoed, van materialen
etc. opnemen in VSDO,
‐ bijdragen tot het in stand houden van onroerend erfgoed (materialen transitie).
88
Standpunt
Dep DAR: Het opnemen van de culturele sector zal een aandachtspunt worden voor
beide transitieprocessen en voor de nieuwe op te starten processen.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR: toevoegen: Verschillende soorten stakeholders zijn betrokken bij de
transitieprocessen : kennisinstellingen, de industrie en de vakbonden, de NGO’s,
sociaal‐culturele organisaties, de individuele bedrijven en ondernemingen,
overheden van verschillende niveaus en beleidsdomeinen…
Er wordt een extra paragraaf toegevoegd mbt cultureel erfgoed :
Duurzaam erfgoedbeleid:
Om de huidige knelpunten op te lossen en om een antwoord te bieden op de
hedendaagse uitdagingen en ontwikkelingen, is het onvermijdelijk in een nieuwe
decretale basis te voorzien.
Dit vernieuwde onroerend erfgoeddecreet heeft tot doel om efficiënte en effectieve
instrumenten aan te reiken om het behoud en het beheer van de onroerend
erfgoedwaarden duurzaam te verzekeren. Een bijzondere aandacht gaat naar
draagvlakverbreding voor onroerend erfgoedzorg, en dit zowel bij de burger, bij
organisaties als in het Vlaamse beleid in het algemeen.
Het vergroten van draagvlak is één van de prioritaire ambities. Deze ambitie wordt
onder meer waargemaakt door versterkt overleg. Zoals bepaald in het
regeerakkoord gaan we ook de versnippering binnen het domein onroerend erfgoed
radicaal tegen. In dat decreet krijgt het vaak gebruikte begrip onroerend erfgoed
eindelijk een juridische basis, waardoor de nadruk wordt gelegd op een globale
benadering van de verschillende erfgoedvormen. Tegelijk blijven we echter aandacht
hebben voor de grote verscheidenheid aan erfgoedvormen binnen hun historische
leefomgeving en de verschillende noden die daaraan verbonden zijn. Deze integrale
benadering, waarbij de holistische invulling van het begrip landschap het kader
vormt, biedt de mogelijkheid tot integratie van onroerend erfgoed in andere
beleidsdomeinen.
9. Rol media
Opmerking SR
Tenslotte vermelden we de rol die de media kunnen spelen in de bewustwording over
duurzame ontwikkeling. Zo is mediageletterdheid een fundamenteel onderdeel van
sociale integratie en het vermijden van sociale uitsluiting.
Standpunt
Dep CJSM: Zoals voorzien in de beleidsnota 2009‐2014 wordt een kenniscentrum
mediawijsheid opgericht, in samenwerking met vertegenwoordigers uit het veld.
Verschillende projecten worden nu al gesubsidieerd, bijvoorbeeld Kranten in de
Klas, maar op termijn is het de bedoeling dat er een echt Vlaams Kenniscentrum
voor Mediawijsheid van start zal gaan.
89
Momenteel wordt een inventaris opgemaakt van de bestaande Vlaamse initiatieven
en een benchmark van buitenlandse projecten, die zullen verzameld worden en
vertaald voor dagdagelijks gebruik.
Bij Steunpunt Locus loopt op dit moment een project rond de rol van bibliotheken
bij informatiegeletterdheid, waar ook mediawijsheid ruim aan bod komt.
Mbt Media en beheersovereenkomst VRT: Voorlopig is er geen plan om duurzame
ontwikkeling expliciet op te nemen in de beheersovereenkomst, maar er wordt
contact opgenomen met de VRT om te kijken of zij daar een
duurzaamheidsambtenaar hebben en eventueel in samenspraak met hem een item
duurzaamheid toe te voegen. Dat gaat dan waarschijnlijk voornamelijk over
ecologie.
Wat participatie betreft is er uiteraard een belangrijk item over de cel diversiteit van
VRT en kan ook de toegang voor elke burger tot het aanbod van de openbare
omroep daarbij gerekend worden.
Dep OV: Vanuit dep OV vinden we dit wel een terechte opmerking. Bij het punt in
de VSDO over sensibilisering, communicatie,… gaat het enkel over communicatie
naar de Vlaamse ambtenaren en de website DO. Misschien kan hier wel iets over
het gebruik van de media in het algemeen worden toegevoegd.
In het advies van de SARC wordt wel snel de stap gezet van de rol van de media naar
‘mediageletterdheid’ – wat eigenlijk inhoudt dat men de rol van die media kritisch
gaat bekijken. Die stap is niet noodzakelijk snel gezet.
In het leerplichtonderwijs is ‘mediawijsheid’ trouwens een onderdeel van de
vakoverschrijdende eindtermen.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR: onder interen en externe communicatie: toevoegen: ‘ Met betrekking tot
de rol van de Media zal er onderzocht worden hoe kan samengewerkt worden met
de media om duurzaamheid meer in de publieke belangstellingssfeer te krijgen. Er
worden op alle fronten initiatieven genomen.. Duurzame ontwikkeling zal echter
niet expliciet opgenomen worden in de beheersovereenkomst van de VRT, maar er
wordt contact opgenomen met de VRT om te bekijken of er een item duurzaamheid
kan toegevoegd worden. ‘
‐
10. Beweging als schakel voor de gezondheidstransitie
Opmerking SR
‐ aandacht vragen voor voldoende lichaamsbeweging als essentiële schakel in de
gezondheidszorgtransitie
90
Standpunt
Dep WVG: ok
Voorstel van aanpassing
dep WVG
Het eten van gezonde voeding en meer beweging maakt deel uit van preventie en is
er één van de onderdelen van. Het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en
Ziektepreventie besteed hieraan alle aandacht. Het is een expertisecentrum dat
gebruiksklare pakketten ontwikkelt die wetenschappelijk onderbouwd zijn en het
werk van de professionele gezondheidswerker ondersteunen. Ze werken tevens
samen met de Logo’s. Beleidsdomein WVG erkent zeker het belang hiervan en
spendeert hier aandacht aan. Lichaamsbeweging wordt nu al apart in de VSDO al
aangestipt in de gezondheidstransitie – preventie: “Het gezondheidsbeleid (inclusief
geestelijke gezondheid) is in eerste instantie gericht op preventie (o.a. via de
promotie van gezonde levenswijzen met voldoende lichaamsbeweging en het
streven naar een gezonde leefomgeving), biedt kwaliteitsvolle, betaalbare,
toegankelijke zorg, maakt gebruik van wetenschappelijke en technologische kennis
en respecteert de individuele keuzes van patiënten;…”
Lichaamsbeweging kan ook niet los worden gezien van gezonde voeding, minstens
even belangrijk. Het zou te eenvoudig zijn om er dit apart in te zetten, aangezien dit
afhangt van andere factoren, met op de eerste plaats de prijs van gezonde voeding.
Het is duurder om gezond te eten dan ongezond te eten.
11. Betrokkenheid cultuur bij beleidsplan Ruimte
Opmerking SR
In het kader van meer en betere samenwerking over de beleidsdomeinen heen, kan
de culturele sector bij een aantal bestaande of nieuwe transitieprocessen betrokken
worden. Bijvoorbeeld: beleidsplan Ruimte: de Vlaamse Sportraad bereidt een advies
voor over sport en ruimtelijke ordening. Daarnaast is er ook de impact van
bibliotheken, musea, culturele centra en jeugdcentra, speelpleinen etc.
Standpunt
Dep RWO: uitgebreide betrokkenheid van niet‐traditionele ruimtepartners zal
ingepast worden in de uitwerking van het zgn. partnerschapsmodel. De
voorgestelde link tussen VSDO en beleidsplan Ruimte houdt tevens het informeren
en consulteren van de 13 beleidsdomeinen in.
Voorstel van aanpassing
Zie voorstel toevoeging beleidsplan Ruimte binnen VSDO (advies SARO)
91
12. Atelier ecocultuur in praktijk omzetten
Opmerking SR
De overheid dient het engagement om bepaalde voorstellen van de cultuursector
met betrekking tot samenwerking, zoals die geformuleerd zijn door het atelier
Ecocultuur3, waar te maken. Het feit dat Ecocultuur als opstap voor een transitie
naar een duurzame maatschappij wordt vermeld in de VSDO is een stap in de goede
richting.
Standpunt
Dep CJSM: De strategische doelstelling Ecocultuur opent kansen om cultuur
volwaardig in te zetten in het werken aan een duurzame maatschappij, maar staat
nog in de kinderschoenen. Dat opent tegelijk uiteraard heel wat mogelijkheden. Nog
dit jaar zal dan ook worden gestart met de concrete invulling van het project vanuit
de domeincoördinatie van het departement CJSM. In eerste instantie zal de nadruk
worden gelegd op bewustwording rond de CO‐problematiek in de culturele sector,
onder meer door een audit van de infrastructuur. Ook zal een overzicht gemaakt
worden van de know how die er momenteel al aanwezig is in de sector.
Voorstel van aanpassing
Toevoegen onder actie: Doorbraken binnen de cultuursector voor een duurzame
samenleving: De strategische doelstelling Ecocultuur opent kansen om cultuur
volwaardig in te zetten in het werken aan een duurzame maatschappij, maar staat
nog in de kinderschoenen. Dat opent tegelijk uiteraard heel wat mogelijkheden. Nog
dit jaar zal dan ook worden gestart met de concrete invulling van het project. In
eerste instantie zal de nadruk worden gelegd op bewustwording rond de CO‐
problematiek in de culturele sector, onder meer door een audit van de infrastructuur.
Ook zal een overzicht gemaakt worden van de know how die er momenteel al
aanwezig is in de sector.
13. Voorbereiding Wereldconferentie Duurzame
Ontwikkeling
Opmerking SR
Voorbereiding Wereldconferentie Duurzame Ontwikkeling (United Nations
Conference on Sustainable Development – UNCSD) in 2012: de SARC is graag bereid
een bijdrage te leveren aan het seminarie dat hiervoor eventueel zal worden opgezet
en waarbij ook de adviesraden zouden worden betrokken.
Standpunt
92
Dep DAR: Het team DO zal alle adviesraden betrekken bij de voorbereiding van
RIO+20.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR: ‐ toevoegen aan lijst mbt betrokkenheid adviesraden :
De adviesraden betrekken bij de voorbereiding van RIO+20
93
6. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad: MORA
A. INLEIDING
De Mobiliteitsraad geeft een kort en krachtig advies en concentreert zich in haar advies vooral
op de mobiliteitsaspecten. De Mobiliteitsraad Vlaanderen schaart zich volledig achter het
principe van transitiemanagement. Ze is van oordeel dat het ontwikkelen van een visie en een
planmatige aanpak op lange termijn, voor het beleid noodzakelijke instrumenten zijn. De
mobiliteitsraad ziet een taak weggelegd voor de VSDO om Pact 2020 duurzaam uit te voeren
maar daarin slaagt de VSDO niet. Er ontbreken acties om de transities te bereiken. Er zijn nog
enkele algemene kritiekpunten zoals het overlap met andere beleidsdocumenten. De
mobiliteitsraad suggereert ook enkele zeer concrete aanvullingen voor de VSDO (bv mbt
goederenvervoer, verkeersveiligheid, masterplan elektrisch rijden, telewerken, verder
uitbouwen en verduurzamen van het openbaar vervoer, woon‐werkverkeer en
vrijetijdsverkeer.)
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Overlap met andere plannen
Opmerking SR
De VSDO overlapt met een hele reeks andere beleidsdocumenten, ‐plannen en –
programma’s met deels dezelfde thema’s en doelstellingen. Dat creëert niet enkel
een coördinatieprobleem, maar creëert ook verwarring over welk plan of document
op welk moment de bovenhand krijgt. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk hoe de
VSDO zich hiërarchisch verhoudt tot het Pact 2020 en Vlaanderen in Actie (ViA).
De MORA sluit zich aan bij het standpunt van de SERV om te stellen dat de VSDO
dreigt om het zoveelste strategisch beleidsplan in Vlaanderen te vormen. Een
beleidsplan dat bovenop de stapel bestaande (ontwerpen van) strategische
beleidsdocumenten, plannen en programma’s zoals Pact 2020, Vlaanderen in Actie,
Werkgelegenheids‐ en Investerings‐Programma (WIP), Mina‐plan 4, enz. komt.
Standpunt
Er is een terechte zorg –zowel binnen als buiten de Vlaamse overheid‐ dat we
vandaag te maken hebben met een veelheid van beleidsplannen. Dit is onder andere
een gevolg van beleidsvorming in een multilevel overheidsomgeving. We werken niet
met één overheid en één beleidsvisie. Vandaag wordt beleid ontwikkeld vanuit
internationale organisaties, de Europese Unie, Intern‐Belgische afspraken,
beleidsontwikkeling op gewest‐ of gemeenschapsniveau en op de provinciaal en
94
gemeentelijk niveau. De kunst is om vandaag verbanden te leggen, samen te werken
én de planlast te beheersen. Elke overheid moet voor het eigen beleidsniveau
niettemin prioriteiten kunnen bepalen en een visie kunnen ontwikkelen, maar moet
hierbij rekening houden met de multilevel beleidsontwikkeling.
De Vlaamse overheid wordt via Europese en internationale afspraken aangemoedigd
om een veelheid aan beleidsplannen uit te werken. De meest gekende zijn de Europa
2020‐strategie, de Europese strategie voor duurzame ontwikkeling, de internationale
en Europese planning rond milieu, opgesplitst in thema’s zoals klimaat en energie,
afvalbeheer…, armoedebeleidsplannen, plannen rond gelijke kansen enz. Na deze
plannen volgen evenveel rapporteringen. Zo werd bv op de VN wereldtop in
Johannesburg beslist om nationale strategieën duurzame ontwikkeling te stimuleren,
wat daarna ook door Europa bekrachtigd werd.
Het stimuleren van een beleid mbt duurzame ontwikkeling is geen modegril of een
kortstondig verschijnsel. Duurzame ontwikkeling werd voor het eerst gedefinieerd
door de VN‐commissie Brundtland uit 1987. Het gehele streven naar een meer
duurzame ontwikkeling is een mondiaal proces. De Conferentie voor Milieu en
Ontwikkeling in Rio de Janeiro in 1992 en de VN‐Wereldtop voor duurzame
ontwikkeling in Johannesburg in 2002, beiden georganiseerd door de Verenigde
Naties, zijn te beschouwen als belangrijke mijlpalen voor meer duurzame
ontwikkeling. Dit werd vertaald in een Vlaams beleid duurzame ontwikkeling en
vastgelegd in het decreet van 18 juli 2008. Dit decreet bepaalt de opmaak van
Vlaamse strategieën duurzame ontwikkeling. In hun advies op het decreet waren de
Minaraad en SERV voorstander van een Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Het bestaansrecht van de VSDO staat hier niet ter discussie,we sluiten hierbij aan op
een mondiale dynamiek, en Vlaamse wetgeving.
De meerwaarde van de Vlaamse strategie tav andere plannen wordt in de ontwerp
VSDO zeer duidelijk gedefinieerd. De ontwerp VSDO tracht verbanden te leggen (de
zg smart links) De ontwerpVSDO tracht zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande
plannen en strategieën (oa pact 2020en ViA) en enkel op bepaalde aspecten
aanvullend te zijn. Zo tracht de strategie nog meer de duurzaamheidaspecten te
stimuleren in pact en Via, aanvullingen te maken op hiaten (oa EDO wordt niet
opgenomen in ViA), de transitieaanpak en de daaraan verbonden governance
aanpak (governance beyond government) verder uit te werken en te introduceren en
een langetermijnvisie op te stellen. Dit zijn de belangrijkste
vernieuwingen/aanvullingen in de VSDO. Voor het monitoringtool wordt beroep
gedaan op de bestaande tools, enkel worden er aanvullend leerdoelstellingen met
een lerend systeem geformuleerd voor specifieke vernieuwend acties. Duurzame
ontwikkeling is nl een lerend en participatief proces. Deze strategie heeft niet de
pretentie allesomvattend te zijn, wel aanvullend.
Voorstel van aanpassing
‐.
95
2. Weerhouden acties onvoldoende voor de transities
Opmerking SR
De Mobiliteitsraad Vlaanderen schaart zich volledig achter het principe van tran‐
sitiemanagement. De voorgestelde VSDO is echter een gemiste kans om een be‐
leidsoverschrijdend aanpak voor te stellen. De weerhouden acties dragen
onvoldoende bij tot het opzetten van de nodige transitiesystemen opdat de
doelstellingen van Pact 2020 op een duurzame manier verwezenlijkt worden.
Standpunt
De Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling werd opgesteld in nauw overleg tussen
de verschillende departementen. De selectie van de acties gebeurde ook in overleg,
maar de eindselectie is telkens door het bevoegde departement gebeurd. Dit brengt
inderdaad een onevenwicht tussen de transities en de invulling ervan: sommige
departementen zijn verder gegaan en hebben ambitieuzere acties voorgesteld ivm
andere departementen.
Dit heeft veelal te maken met het feit dat sommige beleidsdomeinen hierin reeds
verder gevorderd zijn dan anderen. Het is dan ook logisch dat er een onevenwicht
bestaat tussen projecten die als ‘ ambitieuzer’ worden omschreven en anderen die
zich nog in de opstartfase bevinden.
Voorstel van aanpassing
We trachten aanvullingen te doen daar waar nodig om de transitie te stimuleren… Er
is een specifieke actie toegevoegd met die bedoeling (actie 4)
3. Hiaten op het vlak van mobiliteit
Opmerking SR
Zeker wat betreft het beleidsdomein mobiliteit stelt de MORA vast dat de VSDO
belangrijke hiaten vertoont: vernieuwende transitiesystemen rond mobiliteit werden
niet uitgewerkt. De Mobiliteitsraad vindt de VSDO een gemiste kans om
transitiesystemen rond mobiliteit uit te werken waarbij het departement Openbare
Werken en Mobiliteit de trekker zou kunnen zijn die andere departementen
enthousiasmeert voor haar initiatieven.
Standpunt
Dep MOW: De VSDO legt voor mobiliteit een aantal algemene principes vast (zie
1.3.8) die geheel in lijn liggen met het mobiliteitsdecreet dat streeft naar een
duurzame ontwikkeling van de mobiliteit. Het verder uitklaren hoe tot een
duurzame ontwikkeling van de mobiliteit kan gekomen worden, behoort dan ook in
essentie tot de opdracht van het mobiliteitsplan Vlaanderen en niet tot de VSDO.
96
Voorstel van aanpassing
Het deel mobiliteit wordt aangevuld met nieuwe acties en ingedeeld als volgt:
4.3. Algemene acties mbt planning
4.4. Acties mbt het vervoersnetwerk als geïntegreerd systeem
4.5. Acties mbt logistiek
4.6. Acties mbt transitie naar meer milieuvriendelijke /duurzame mobiliteit (project
VSDO1)
4. Onvoldoende aanzetten om transitiemanagement te
integreren, coördinatierol op te nemen
Opmerking SR
Hiermee wordt een zwakte van de VSDO blootgelegd. De strategie schuift begrippen
als governance, beter bestuurlijk beleid, naar voor maar slaagt er onvoldoende in om
ze con‐creet in te vullen.
De VSDO zou moeten vetrekken vanuit de analyse hoe de horizontale,
beleidsdomeinover‐schrijdende samenwerking nu verloopt om dan voorstellen te
maken om dit te verbeteren. Kortom, de VSDO vertoont geen ambitie om een
beleidsoverschrijdend coördinatierol op te nemen opdat alle betrokken actoren
daadwerkelijk doordrongen worden van het belang van duurzame ontwikkeling en
dit in hun handelingen integreren.
De VSDO slaagt er niet in om voldoende aanzetten te formuleren die bij de Vlaamse
administratie bestuurlijke verandering via (ver)nieuwe(nde) transitiesystemen
verwezenlijkt.
Standpunt
Dep DAR: De acties om specifieke transities te stimuleren via de VSDO situeren zich
vooral in actie 1‐4 ( principes governance beyond government, kennisnetwerk,
ontwikkelen instrumenten, structurering transitieaanpak), het leertraject actie 78,
en slimme links als permanent aandachtspunt. Deze acties hebben de bedoeling de
kennis mbt transitiemanagement, en vernieuwende aanpakken te verspreiden,
kennis te delen, te leren van bestaande ervaringen, nieuwe(transitie) processen op
te starten, en instrumenten voor transities te ontwikkelen. Deze acties gaan van
start vanaf eind 2010.. De bedoeling is wel degelijk dat via deze acties de nodige
transities gestimuleerd worden, en de nodige bestuurlijke voorwaarden voor deze
transities voorzien worden. Het is echter niet de ambitie van de VSDO om de ganse
bestuurlijke omslag op zulke korte tijdsspanne te realiseren. Er worden enkele
zaadjes gepland.
Voorstel van aanpassing
Er zal een deeltje bij transities toegevoegd worden over het geïntegreerd
overheidsbeleid
97
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
5. Meer integreren van acties mbt mobiliteit van Via
Opmerking SR
Het is jammer dat de voorstellen die de regering in het kader van ‘Vlaanderen in
Actie ‐ Doorbraken 2020’ maakt niet meer opgenomen werden in de VSDO. Het
actieplan van ViA combineerde nochtans projecten rond multimodale transferia,
multimodaal makelen en logistiek met toegevoegde waarde
Standpunt
Dep DAR+ Dep MOW: De acties van Via werden gescreend en opgenomen in de
nieuwe tekst.
Voorstel van aanpassing
Het deel mobiliteit wordt aangevuld met volgende acties:
4.3. Algemene acties mbt planning
Opmaak van een nieuw Mobiliteitsplan Vlaanderen
4.4. Acties mbt het vervoersnetwerk als geïntegreerd systeem
Bestaande en nieuwe vormen van gezamenlijk vervoer aanmoedigen
Voor het woon‐werkverkeer evalueren we het pendelfonds
De uitbouw van een complementair, geïntegreerd en gebiedsdekkend
vervoersysteem voor personen met beperkte mobiliteit of handicap (SD31SL4)
Integratie van duurzaamheidsbeoordeling in een gedragen planningsproces
Verkeersveiligheid bevorderen door het uitvoeren van het verkeersveiligheidsplan
(regeerakkoord)
Verkeersveilige infrastructuur
Vlotte verkeersinfrastructuur (SD30 SL2)
Uitbouw Fietsroutenetwerk (SD33SL3)
Tramprojecten in alle Vlaamse Provincies (SD33SL12)
Investeringen in een betere doorstroming voor het openbaar vervoer worden
voortgezet (SD33SL14)
4.5. Acties mbt logistiek
Van de logistieke keten en onderzoek innovatieve concepten in de logistiek (Flanders
Logistics) (SD32SL 1 & 2)
Stedelijke distributie (SD32SL4)
98
4.6. Acties mbt transitie naar meer milieuvriendelijke /duurzame mobiliteit (project
VSDO1)
Optimaliseren opstellen en uitvoeren Masterplan elektrisch rijden
Innovatieve Demonstratieprojecten (en masterplan) in duurzame mobiliteit
(genummerde actie in VSDO)
Het stimuleren van de aankoop van vervoermiddelen die minder uitstoten
6. Uitdagingen mobiliteitsbeleid en betrokkenheid ander
beleidsdomeinen
Opmerking SR
De MORA betreurt dat er niet aangeven wordt wat de uitdagingen voor het
mobiliteitsbeleid zijn en hoe de andere beleidsdomeinen het beleidsdomein
mobiliteit bij die uitdagingen kunnen of zullen gaan helpen. De VSDO slaagt er niet
in om voldoende aanzetten te formuleren die bij de Vlaamse administratie
bestuurlijke verandering via (ver)nieuwe(nde) transitiesystemen verwezenlijkt.
Standpunt
Dep MOW: De uitdagingen op lange termijn voor het mobiliteitsbeleid zullen
uitgewerkt worden in het mobiliteitsplan Vlaanderen. Dit project is ook opgenomen
in de VSDO. Het zou niet logisch zijn mocht de VSDO zich nu al in de plaats van de
gewestelijke planningscommissie uitspreken over de uitdagingen voor het
mobilteitsbeleid. Het mobiliteitsdecreet voorziet trouwens dat het toekomstig
mobiliteitsplan Vlaanderen dient gericht te zijn op een duurzame ontwikkeling van
de mobiliteit. Volgens het mobiliteitsdecreet dient het mobiliteitsplan ook aan te
geven wat de verwachtingen zijn ten aanzien van de andere beleidsdomeinen of
beleidsniveaus. Ook op dit vlak zou het dus voorbarig zijn mocht de VSDO zich daar
nu al over uitspreken.
Voorstel van aanpassing
Geen: de tekst m.b.t. het mobiliteitsplan Vlaanderen is voldoende duidelijk
7. Masterplan elektrisch rijden
Opmerking SR
Als voorbeeld van een gemist kans om een echt vernieuwend transitiesystemen uit
te werken, geldt zeker de voorgestelde transitie naar meer milieuvriendelijke
mobiliteit via het opstellen en uitvoeren van een masterplan elektrisch rijden.
De voorstellen draaien vooral rond het voertuig zelf. Er wordt voorbijgegaan aan de
mogelijke rol van dergelijke wagen in een vernieuwend duurzaam
mobiliteitssysteem:
99
• Oplossingen voor het tot op heden vooral solistisch autogebruik en autobezit
worden niet onderzocht.
• De bespreking van de ruimtelijke impact van mogelijke nieuwe types van
elektrische voertuigen (één‐ of tweezitters, scooters, fietsen…) en het inpassen ervan
in de leefomgeving of het stedelijk weefsel ontbreekt.
• De link met multimodale polen en de aansluiting op het openbaar vervoer via
onder meer de noodzakelijke oplaadpunten wordt niet gelegd.
• Er wordt niet gesproken over het energiegebruik van deze voertuigen en de
mogelijke koppeling aan groen stroominitiatieven.
• De reflectie rond de productie van de wagens, de nodige materialen, vernieuwende
productieprocessen, toepassen van cradle‐to‐cradle concepten of nieuwe
arbeidsprocessen ontbreekt.
• het verdelen van taken en middelen tussen de verschillende betrokken actoren
(overheden, automotive en andere industrieën, sociale netwerken, gebruikers‐
verenigingen, enz…)
Standpunt
Dep MOW: Een groot aandeel (deels) elektrisch aangedreven voertuigen is kansrijk
in de ontwikkeling van een duurzamer transportsysteem op langere termijn. De hoge
verwachtingen die aan deze transitie gesteld worden zullen pas op langere termijn,
na 2020, ingevuld kunnen worden.
De nodige acties op korte en middellange termijn zijn de acties in het kader van de
Via‐actie “Milieuvriendelijk vervoer” duidelijk aangegeven. Wel zou kunnen
toegevoegd worden dat de transitiestrategie uit dient te gaan van uitdagende en
gelijktijdig ook realistische doelstellingen t.a.v. het aandeel verkochte elektrische
voertuigen (Plug In plug‐in hybride, al dan niet met range extender en zuiver
elektrisch aangedreven) in het Vlaamse voertuigenpark en dit zowel voor de korte,
middellange als lange termijn (na 2020).. Ondertussen blijft een beleid, gericht op
het verminderen van het energieverbruik en de emissies van ontploffingsmotoren,
noodzakelijk. Deze ruimte wordt in het voorliggende VSDO geboden, die in
overeenstemming is met het voorlopig goedgekeurde Minaplan‐4 en de erin
opgenomen acties 25 en 28.
Wel zou het garanderen van een beschikbaar aanbod aan elektrische voertuigen
hier nog kunnen worden toe gevoegd‐ in eerste instantie t.b.v. de voorziene proef‐
en demonstratieprojecten,, in tweede instantie ten behoeve van kansrijke
segmenten (overheid, taxi, stedelijke distributie), zo nodig via Europese
aanbestedingsprocedures, zoals deze in andere Europese landen zijn opgestart.
Voorstel van aanpassing
Dep MOW: Een zin toevoegen aan de 2de pagraaf p. 71 ( het masterplan), waarin
aangegeven wordt dat dit masterplan ook de streefcijfers voor aandelen van de
verschillende types energie‐efficiënter en minder emiterende voertuigen voor de
korte, middellange en lange termijn in het Vlaamse voertuigenpark en in het
jaarlijks aandeel nieuw ingeschreven voertuigen zal bevatten, en dit in het bijzonder
100
voor aandelen Plug In plug‐in hybride, al dan niet met range extender en voor zuiver
elektrisch aangedreven voertuigen.
Een paragraaf toevoegen op p. 73 laatste paragraaf waarin gesteld wordt dat er
inspanningen zullen gedaan om in een eerste periode een effectief beschikbaar
aanbod aan elektrische voertuigen te garanderen, in overeenstemming met de in die
periode gewenste te stimuleren vraag.
Er wordt een geactualiseerde tekst ingevoegd
8. Milieuvriendelijke stadsdistributie
Opmerking SR
Eenzelfde soort reflectie ontbreekt eveneens rond logistiek en goederenvervoer:
slechts heel kort wordt de milieuvriendelijke stadsdistributie aangehaald… Alleen is
dit geen aanzet tot een logistiek transitiesysteem. Het moet daarvoor kaderen in
een groter geheel waarbij wenselijkheden en complementariteit van weg‐, spoor‐ en
binnenwatervervoer wordt bepaald. Waarbij de proefprojecten met LZV
gecombineerd worden met kleinschaligere duurzame logistiek initiatieven en de
optimale lokalisatie van eenieder wordt opgenomen.
Standpunt
Dep MOW: In het kader van Flanders logistics is duurzaamheid een thema dat in
verschillende pijlers aan bod komt: binnen FISN (Flanders INland Shipping Network)
wordt gewerkt aan de uitwerking van het 3 E binnenvaartconvenant, binnnen FPA
(Flanders Port Area) worden acties uitgewerkt om havens te ontwikkelen tot
duurzame knopen in de logistieke ketting en binnen FLL (Flanders Land Logistics) is er
een werkgroep opgezet rond ‘groene logistiek’ en komt het thema duurzaamheid
ook aan bod. Het is een bewuste keuze om bottom up, vanuit ervaringen en
knelpunten op het terrein, concrete acties te ondernemen of concrete knelpunten
aan te pakken, veeleer dan een ‘logistiek transitiesysteem’ uit te werken. Deze
aanpak ligt overigens geheel in de lijn van het transitiemanagement dat vertrekt
vanuit een bottom up aanpak van concrete goed afgelijnde problemen en daarbij op
zoek gaat naar oplossingsrichtingen.
Voorstel van aanpassing
De belangrijkste duurzame acties worden meegenomen in de VSDO (zie ook onder
punt 5)
101
9. Telewerken
Opmerking SR
Ten slotte ontbreken in de voorgestelde acties en transitiesystemen enige reflectie
rond telewerken, verder uitbouwen en verduurzamen van het openbaar vervoer,
woon‐werkverkeer en vrijetijdsverkeer.
Standpunt
Dep MOW: Het oplossend vermogen van telewerken maar ook van het openbaar
vervoer in de mobiliteitsproblematiek evenals de verduurzaming ervan komen aan
bod in het mobiliteitsplan Vlaanderen en dit zoals bepaald door het
mobiliteitsdecreet rekening houdend met de vijf strategische doelstellingen voor het
mobiliteitsbeleid.
Voorstel van aanpassing
‐
102
7. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad Welzijn, Gezondheid en Gezin (SARWGG)
A. INLEIDING
In een kort en algemeen advies is SARWGG positief over de gekozen langetermijnbenadering.
SARWGG onderschrijft de ambitie om beleidsdomeinoverschrijdend te werken en verwacht dat
de Vlaamse Overheid dit ook gaat waarmaken op het vlak van gezinsbeleid, armoedebeleid en
het gezondheids‐ en milieubeleid.
SARWGG stelt zich vragen rond de overlapping met andere plannen en ijvert ervoor om de
verschillende plannen te blijven stroomlijnen. SARWGG vraagt zich af in welke mate de Vlaamse
regering (alsook de volgende regeringen) door deze nota gebonden zijn. Ten slotte vraagt
SARWGG aandacht voor de bevoegdheidsverdeling binnen België, en samenwerking en
coördinatie met het federale niveau.
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Overlap met andere plannen en nood aan stroomlijning
Opmerking SR
De SAR WGG hoopt dat de nota "VSDO" geen plan is naast andere (Vlaamse) (middel) langetermijnbeleidsplannen. Naast het regeerakkoord van de Vlaamse Regering, de beleidsnota's van de ministers, actieplannen zoals het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, het Pact2020 en de acties die ontwikkeld worden binnen Vlaanderen in Actie zoekt de raad naar de plaats van deze VSDO.
Standpunt
Dep DAR/Team DO: Er is een terechte zorg –zowel binnen als buiten de Vlaamse
overheid‐ dat we vandaag te maken hebben met een veelheid van beleidsplannen.
Dit is onder andere een gevolg van beleidsvorming in een multilevel
overheidsomgeving. We werken niet met één overheid en één beleidsvisie. Vandaag
wordt beleid ontwikkeld vanuit internationale organisaties, de Europese Unie,
intern‐Belgische afspraken, beleidsontwikkeling op gewest‐ of gemeenschapsniveau
en op de provinciaal en gemeentelijk niveau. De kunst is om vandaag verbanden te
leggen, samen te werken én de planlast te beheersen. Elke overheid moet voor het
eigen beleidsniveau niettemin prioriteiten kunnen bepalen en een visie kunnen
103
ontwikkelen, maar moet hierbij rekening houden met de multilevel
beleidsontwikkeling.
De Vlaamse overheid wordt via Europese en internationale afspraken
aangemoedigd om een veelheid aan beleidsplannen uit te werken. De meest
gekende zijn de Europa 2020‐strategie, de Europese strategie voor duurzame
ontwikkeling, de internationale en Europese planning rond milieu, opgesplitst in
thema’s zoals klimaat en energie, afvalbeheer…, armoedebeleidsplannen, plannen
rond gelijke kansen enz. Na deze plannen volgen evenveel rapporteringen. Zo werd
bv op de VN wereldtop in Johannesburg beslist om nationale strategieën duurzame
ontwikkeling te stimuleren, wat daarna ook door Europa bekrachtigd werd.
Het stimuleren van een beleid mbt duurzame ontwikkeling is geen modegril of een
kortstondig verschijnsel. Duurzame ontwikkeling werd voor het eerst gedefinieerd
door de VN‐commissie Brundtland uit 1987. Het gehele streven naar een meer
duurzame ontwikkeling is een mondiaal proces. De Conferentie voor Milieu en
Ontwikkeling in Rio de Janeiro in 1992 en de VN‐Wereldtop voor duurzame
ontwikkeling in Johannesburg in 2002, beiden georganiseerd door de Verenigde
Naties, zijn te beschouwen als belangrijke mijlpalen voor meer duurzame
ontwikkeling. Dit werd vertaald in een Vlaams beleid duurzame ontwikkeling en
vastgelegd in het decreet van 18 juli 2008. Dit decreet bepaalt de opmaak van
Vlaamse strategieën duurzame ontwikkeling. In hun advies op het decreet waren de
Minaraad en SERV voorstander van een Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Het bestaansrecht van de VSDO staat hier niet ter discussie,we sluiten hierbij aan op
een mondiale dynamiek, en Vlaamse wetgeving.
De meerwaarde van de Vlaamse strategie tav andere plannen wordt in de ontwerp
VSDO zeer duidelijk gedefinieerd. De ontwerp VSDO tracht zo veel mogelijk aan te
sluiten bij bestaande plannen en strategieën (oa pact 2020 en ViA) en enkel op
bepaalde aspecten aanvullend te zijn. Zo tracht de strategie nog meer de
duurzaamheidaspecten te stimuleren in pact en Via, aanvullingen te maken op
hiaten (oa EDO wordt niet opgenomen in ViA), de transitieaanpak en de daaraan
verbonden governance aanpak (governance beyond government) verder uit te
werken en te introduceren en een langetermijnvisie op te stellen. Dit zijn de
belangrijkste vernieuwingen/aanvullingen in de VSDO. Voor de monitoringtool
wordt beroep gedaan op de bestaande tools, enkel worden er aanvullend
leerdoelstellingen met een lerend systeem geformuleerd voor specifieke
vernieuwend acties. Duurzame ontwikkeling is namelijk een lerend en participatief
proces. Deze strategie heeft niet de pretentie allesomvattend te zijn, wel
aanvullend.
Voorstel van aanpassing
‐
104
2. Tevreden over Duurzaam Langetermijnbeleid
Opmerking SR
WGG is tevreden dat Vlaanderen een duurzaam langetermijnbeleid wil ontwikkelen.
Standpunt
Voorstel van aanpassing
3. SARWGG onderschrijft ambitie
beleidsdomeinoverschrijdend te werken en geeft verdere
aanbevelingen
Opmerking SR
Beleidsdomeinoverschrijdend werken is noodzakelijk in het uitwerken van een
gezinsbeleid, gezondheidsbevorderend beleid en armoedebeleid om gelijktijdig op woon‐
, zorg‐, werk‐ en inkomensnoden in te spelen, en desgevallend op opvoedings‐, justitiële
en schuldproblemen.
Stimuleer een gezonde levensstijl en voer een integraal economisch beleid met oog voor
armoedepreventie.
De raakpunten zijn geïdentificeerd, nu moet een samenwerkingskader en
coördinatiestructuur ontwikkeld worden. Specifiek voorbeeld:milieu en gezondheid
houden verband (cfr. milieugerelateerde gezondheidsaandoeningen) waardoor milieu‐
en gezondheidsdoelstellingen gekoppeld moeten worden.
Standpunt
Dep WVG: De adviesraad kaart een belangrijk punt aan: de
beleidsdomeinoverschrijdende samenwerking, waarop ook in het regeerakkoord de
klemtoon ligt.
a. Armoede: het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010‐2014 werd op 2
juli 2010 goedgekeurd. In het actieplan worden doelstellingen geformuleerd
voor elk van de sociale grondrechten (participatie, maatschappelijke
dienstverlening, inkomen, gezin, onderwijs, vrijetijdsbesteding, werk, wonen
en gezondheid). Elk lid van de Vlaamse Regering zal tijdens deze legislatuur
werken aan de realisatie van deze doelstellingen. Het actieplan wordt
jaarlijks opgevolgd via voortgangsrapporten. Het eerste voortgangsrapport
in 2011 zal een verdere concretisering van de doelstellingen bevatten. In
2012 volgt een grondige evaluatie en bijsturing van het actieplan. Iedere
Vlaamse minister heeft binnen zijn beleidsdomein één of meer
aandachtsambtenaren voor armoedebestrijding, die verantwoordelijk zijn
voor de voorbereiding en de voortgangscontrole van het actieplan. Het
105
Actieplan komt dus echt tot stand in samenwerking tussen alle
beleidsdomeinen en alle domeinen zijn tevens verantwoordelijk voor de
uitwerking ervan.
b. Milieu en gezondheid.
Binnen beleidsdomein WVG houdt het team “milieugezondheidszorg”
hiermee bezig, meer bepaald met de relatie tussen bepaalde
milieutoestanden en gezondheid:
i. de kwaliteit van de omgevingslucht;
ii. de kwaliteit van het drinkwater, putwater, oppervlaktewater,
grondwater;
iii. bodemverontreiniging;
iv. ongezonde woningen;
v. zwembaden en open zwemgelegenheden;
vi. kampeerterreinen;
vii. begraafplaatsen en ziekenhuishygiëne.
Om die activiteiten te kunnen uitvoeren, beschikt de afdeling over een
buitendienst in elke provincie. Vele tussenkomsten gebeuren ook in
opdracht van provincies of gemeenten.
Daarnaast is er het Vlaams Medisch Milieukundig Netwerk. Sinds 2004 zijn
14 Medisch Milieukundigen in Vlaanderen actief. Zij vormen elk in hun eigen
regio het lokaal vangnet en signaleringspunt voor vragen, klachten en
ongerustheden. Dat kan zowel gaan over lokale milieugerelateerde
gezondheidsproblemen (bv. allergie en astma bij blootstelling aan schimmel
binnenshuis ...) als over lokale milieuproblemen met een mogelijk negatief
effect op de gezondheid (bv. schimmel, asbest, industriële activiteiten,
stortplaatsen, GSM‐masten, eikenprocessierupsen ...). Het team
Milieugezondheidszorg functioneert binnen het Vlaams Medisch
Milieukundig Netwerk, in samenwerking met de collega's van het
departement Leefmilieu, Natuur en Energie en de Medisch Milieukundigen
bij de Logo's .
De vraag naar samenwerking (en meer samenwerking) is zeker terecht. De
samenwerking is dus al ingekapseld in de bestaande diensten.
Voorstel van aanpassing
‐
106
4. Participatie middenveld en adviesraden bij monitoring en
evaluatie
Opmerking SR
SARWGG verwacht dat de participatie van het middenveld ook bij de monitoring en
(tussentijdse) evaluatie van de VSDO betrokken worden. SARWGG ziet hierbij een
belangrijke rol van de adviesraden in Vlaanderen.
Standpunt
Dep DAR: Terechte opmerking.
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de
noodzaak tot betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het
proces naar een Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot
tweemaal toe een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de leden van de
MINA, SERV en SARiV werden uitgenodigd. De uitnodiging werd eveneens
verstuurd aan de secretariaten van de andere strategische adviesraden. Voor de
uitvoering zelf werd echter niets opgenomen in de ontwerp‐VSDO . De
betrokkenheid bij monitoring en evaluatie maakt deel uit van een pakket van acties
waarvoor de adviesraden betrokken zullen worden.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR/Team DO: Toevoegen: Betrokkenheid strategische adviesraden.
In het kader van de BBB hervorming werd het belang van de bestaande adviesraden
zoals SERV, MORA en MINAraad die een belangrijke functie vervullen in het Vlaamse
beleidsvoorbereidend proces, niet enkel erkend maar werden zelfs een aantal nieuwe
strategische adviesraden ingesteld.
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de noodzaak
tot betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het proces naar een
Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
c. Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot
tweemaal toe een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de
strategische adviesraden uitgenodigd werden. De Vlaamse regering heeft
tevens op 23 juli bij principiële goedkeuring van de ontwerp VSDO beslist om
advies in te winnen van alle strategische adviesraden. Bijkomende
activiteiten zijn voorzien vanuit het team duurzame ontwikkeling:
d. Bij de finalisering van de tekst van de VSDO: minstens feedback op papier op
elk van de adviezen
e. Bij de opvolging monitoring en evaluatie van de VSDO worden de
adviesraden en stakeholders regelmatig geïnformeerd (transparantie), en
zeker betrokken bij projecten met leerdoelstellingen.
107
f. Bij belangrijke dossier en beleidsvoorbereidende processen en bij de
concretisering van projecten worden de adviesraden ruim op voorhand
geconsulteerd.
g. Doorstroming van informatie verzorgen van en naar de commissie
duurzame ontwikkeling van de minaraad ism de andere strategische
adviesraden
h. Betrokkenheid adviesraden bij de voorbereiding van RIO+20
i. De adviesraden betrekken bij de vernieuwende processen van governance
beyond goverment en de transitieprocessen.
Met de adviesraden zal er ook een proces opgestart worden mbt de vraag hoe ze
zelf duurzaamheid in de toekomst meer aan bod kunnen laten komen in hun
adviezen en wat daarvoor nodig is.
5. Politieke draagvlak en gebondenheid onduidelijkheid.
Alternatief?
Opmerking SR Het is voor de Raad niet duidelijk in welke mate de (volgende) Vlaamse regering(en) en ministers gebonden zijn aan deze nota. In die zin vraagt de SARW GG of een alternatief werd overwogen waarbij de VSDO niet in acties wordt beschreven maar herleid wordt tot een missietekst waaraan beleidskeuzes kunnen worden getoetst.
Standpunt
Dep DO/team DO: Wat in de VSDO komt te staan werd decretaal vastgelegd. Er zijn
andere instrumenten die het inclusieve beleid van de beleidsdomeinen toetsen
zoals het IDB instrument voor duurzaam beleid. Dat instrument toetst de keuzes van
de beleidsdomeinen in verschillende stadia van de beleidscyclus op de
duurzaamheidsaspecten.
Voorstel van aanpassing
‐
6. Bevoegdheidsverdeling gemeenschappen, gewesten,
federaal
Opmerking SR
In het kader van het beleidsdomeinoverschrijdend werken, merkt de SARWGG ook op
dat in de voorliggende nota VSDO niet steeds rekening gehouden wordt met de
huidige bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de Gewesten en
Gemeenschappen.
Nochtans is de raad ervan overtuigd dat voor sommige transities een goede
samenwerking en coördinatie met het federale niveau nodig is. Het is goed dat
Vlaanderen binnen de grenzen van de eigen bevoegdheden een duurzaam beleid
108
ontwikkelt, maar ook de samenwerking en het overleg met de andere overheden
moet opgezocht worden om mogelijke interferenties te voorkomen of uit te klaren.
Een actief afstemmingsbeleid is tussen de Gemeenschappen/Gewesten en de
Federale overheid is noodzakelijk.
Standpunt
Dep DAR/Team DO: De federale overheid was uitgenodigd op de
stakeholderoverleg‐momenten (en aanwezig) en er is regelmatig contact met zowel
het planbureau, de PODDO als met de FRDO. Ook in het kader van de uitvoering van
bepaalde projecten zoals duurzaam wonen en bouwen is er contact met de andere
gewesten en de federale overheid. Het is niet duidelijk waar in de tekst er geen
rekening gehouden werd met de bevoegdheidsverdeling.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR/Team DO: Nationaal niveau uitbreiden naar federaal en intergewestelijk
/gemeenschapsniveau
109
8. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad: VLOR
A. INLEIDING
De Onderwijsraad geeft een kort advies en concentreert zich in haar advies vooral op de onderwijsaspecten, meer specifiek op Educatie voor Duurzame Ontwikkeling (EDO). De VLOR onderschrijft de meerwaarde van de VSDO als een belangrijke en waardevolle oefening om een aantal grote lijnen uit te zetten voor de middellange en lange termijn. De VLOR vraagt zich af in hoeverre de VSDO een instrument is om het regeerakkoord uit te voeren, gezien het feit dat het regeerakkoord eerst werd gemaakt, gebaseerd op VIA en dat de VSDO pas nadien werd opgemaakt. Tot slot waarschuwt de VLOR dat het ambitieuze, beleidsdomeinoverstijgende karakter van de VSDO botst op de visie, organisatie en financiering van de overheid en een gebrek aan een politiek draagvlak. Een goede coördinatie en taakverdeling is een belangrijke voorwaarde.
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Participatie middenveld en adviesraden
Opmerking SR
De overheid speelt een belangrijke rol en draagt verantwoordelijkheid voor de
organisatie van het participatieve proces. Het volstaat immers niet om haar
verantwoordelijkheid af te schuiven en het middenveld mee verantwoordelijk te
stellen voor de uitvoering van de VSDO, zonder dat er een duidelijke rol omschreven
wordt voor dat middenveld. In het ontwerp van VSDO wordt er nergens expliciet
verwezen naar de strategische adviesraden, hoewel zij bij uitstek een overleg tussen
stakeholders zijn. De erkenning en waardering van bestaande overlegstructuren en
netwerken is volgens de Vlor dan ook een absolute voorwaarde.
Standpunt
Dep DAR: Terechte opmerking.
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de noodzaak
tot betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het proces naar een
Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot
tweemaal toe een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de leden van de MINA,
SERV en SARiV werden uitgenodigd. De uitnodiging werd eveneens verstuurd aan de
secretariaten van de andere strategische adviesraden. Voor de uitvoering zelf werd
echter niets opgenomen in de ontwerp‐VSDO
Voorstel van aanpassing
Dep DAR: Toevoegen: Betrokkenheid strategische adviesraden.
110
In het kader van de BBB hervorming werd het belang van de bestaande adviesraden
zoals SERV, MORA en MINAraad die een belangrijke functie vervullen in het Vlaamse
beleidsvoorbereidend proces, niet enkel erkend maar werden zelfs een aantal
nieuwe strategische adviesraden ingesteld.
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de
noodzaak tot betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het
proces naar een Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot
tweemaal toe een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de strategische
adviesraden uitgenodigd werden. De Vlaamse regering heeft tevens op 23 juli bij
principiële goedkeuring van de ontwerp VSDO beslist om advies in te winnen van alle
strategische adviesraden. Bijkomende activiteiten zijn voorzien vanuit het team
duurzame ontwikkeling:
‐ Bij de finalisering van de tekst van de VSDO: minstens feedback op papier op elk van de adviezen ‐ Bij de opvolging monitoring en evaluatie van de VSDO worden de adviesraden en stakeholders regelmatig geïnformeerd (transparantie), en zeker betrokken bij projecten met leerdoelstellingen. ‐ Bij belangrijke dossier en beleidsvoorbereidende processen en bij de concretisering van projecten worden de adviesraden ruim op voorhand geconsulteerd. ‐ Doorstroming van informatie verzorgen van en naar de werkcommissie duurzame ontwikkeling van de minaraad ism andere strategische adviesraden ‐ De adviesraden betrekken bij de vernieuwende processen van governance beyond goverment en de transitieprocessen. Met de adviesraden zal er ook een proces opgestart worden mbt de vraag hoe ze zelf
duurzaamheid in de toekomst meer aan bod kunnen laten komen in hun adviezen en
wat daarvoor nodig is.
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
2. Innovatie in alle onderwijsvormen en –niveaus
Opmerking SR
In de visie van het ontwerp van de VSDO wordt innovatie breed omschreven. Deze
brede benadering wordt echter niet vertaald in de acties. Daar wordt de klemtoon
vooral gelegd op de klassieke wetenschappelijke en technologische innovatie. De
Vlor beklemtoont dat innovatie in alle onderwijsvormen en ‐niveaus, studiegebieden
en wetenschapsdomeinen moet gestimuleerd worden.
Standpunt
Departement OV
De Vlor zegt terecht dat innovatie niet mag beperkt worden tot een louter
technologische en wetenschappelijke invulling. Aangezien het begrip EDO een
111
innovatieve aanpak veronderstelt, wordt er in de VSDO voldoende aandacht besteed
aan innovatie in de brede zin.
Voorstel van aanpassing
/
3. Bredere rol van het hoger onderwijs
Opmerking SR
De rol van het hoger onderwijs om te beantwoorden aan maatschappelijke
uitdagingen mag niet beperkt worden tot de ‘grote projecten’. Via dienstverlening en
lerende netwerken kan er ook heel wat expertise ten dienste gesteld worden van de
samenleving.
Standpunt
Dep OV
De rol van Hoger Onderwijs mag inderdaad niet beperkt worden tot de ‘grote
projecten’. De instellingen van het Hoger onderwijs kunnen hun banden met het
lokale bedrijfsleven, de gemeenschap, de maatschappij en andere stakeholders
versterken bij het werken rond duurzaamheid. Via gemeenschappelijke projecten en
partnerschappen en door het inschakelen van studenten en staf kunnen hoger
onderwijsinstellingen samenwerken met al deze actoren om zo de overdracht van
kennis en houdingen te vergemakkelijken.
Hoger onderwijs levert op minstens vier vlakken een bijdrage aan duurzame
ontwikkeling.
a. onderwijs als opleider van huidige en toekomstige generaties;
b. de productie en de transfer van kennis;
c. onderwijsinstellingen als organisaties die via de interne bedrijfsvoering
kunnen bijdragen aan duurzame ontwikkeling;
d. invloedrijke partner in lokale, nationale en internationale netwerken.
Team DO: In de VSDO staat de tekst: Instellingen voor hoger onderwijs kunnen
ondersteund worden bij het integreren van EDO in de competentieprofielen en het
curriculum, onder meer via lerende netwerken. Verder in de tekst staat meer tekst
over de lerende netwerken en hoger onderwijs.
Voorstel van aanpassing
/
112
4. Vraag ondersteuning lerende netwerken
Opmerking SR
De Vlor vraagt dat de lerende netwerken rond duurzame ontwikkeling in het hoger
onderwijs verder uitgebouwd en ondersteund worden. De eerste ervaringen met de
lerende netwerken worden immers positief geëvalueerd.
Standpunt
Dep LNE, cel EDO
Via het Vlaamse EDO‐overlegplatform en meer gericht nog via het project
Ecocampus wordt de vinger aan de pols gehouden bij het hoger onderwijs om de
noden en de wensen voor extra lerende netwerken te detecteren. Wanneer een
trekker‐docent en een aantal geïnteresseerde collega’s uit verschillende associaties
gevonden zijn, kan een lerend netwerk opgestart worden. Via het project
Ecocampus kan logistieke en organisatorische ondersteuning geboden worden. Toch
blijft het belangrijk dat het een lerend netwerk blijft van docenten voor docenten
met voldoende eigen inbreng.
Voorstel van aanpassing
Dep LNE, cel EDO: Actie 46: Lerende netwerken oprichten en ondersteunen.
Wanneer de nood en wens bestaande is, kunnen nieuwe thematische lerende
netwerken worden opgericht. De bestaande lerende netwerken worden logistiek en
organisatorisch ondersteund bij voldoende eigen inbreng vanuit de docenten of de
associaties.
5. Drie dimensies van EDO
Opmerking SR
De Vlor wijst dan ook op twee recente adviezen die toelaten dwarsverbanden te
leggen met de sociale dimensie van EDO en die op geen enkele manier verwerkt zijn
in het ontwerp van VSDO: gelijke kansen op duurzame geletterdheid en
gezondheidsbevordering op scholen.
Standpunt
Dep OV
Verschillende thema’s maken het mogelijk dwarsverbanden te leggen met EDO. In
het luik EDO in de VSDO willen we echter de geïntegreerde aanpak van sociale,
economische en milieuaspecten benadrukken. Vandaar dat niet is ingegaan op
mogelijke onderdelen van EDO. Uiteraard kunnen zowel geletterdheid als
gezondheidsbevordering ingangen vormen om rond (E)DO te werken. De door de
VLOR vermelde thema’s zijn wel relevant voor aspecten van preventie in de VSDO.
Vandaar dat er verwijzingen worden opgenomen naar deze adviezen. (zie verder)
(Opm: In ‘duurzame’ geletterdheid verwijst het woord ‘duurzaam’ naar het in staat
stellen van mensen om levenslang te leren en daarbij de motor te zijn voor hun
113
eigen ontwikkeling. Dit is dus een andere invulling dan in de VSDO wordt
gehanteerd.)
Voorstel van aanpassing
Dep OV:Toevoegen van een verwijzing naar gelijke kansen op duurzame
geletterdheid en gezondheidsbevordering op scholen.
We vinden dit niet passen in de paragrafen over EDO, daarom hebben we verder
gekeken in de VSDO.
Een mogelijke toevoeging zou zijn op p. 108 van de VSDO: “gezondheidsbeleid
gericht op preventie – investeren in het opvoeden van kinderen”. Hier wordt
opvoeding beperkt tot ouders en opvoeders, maar ook het onderwijs heeft een rol
te spelen inzake preventie. Op deze pagina zou een voetnoot kunnen ingevoegd
worden met daarin het volgende: “Het Advies ‘Gezondheidsbevordering op school’
van de VLOR van 26 maart 2009 verwijst naar het belang van een preventief
gezondheidsbeleid en een brede invulling van wat gezondheid is, namelijk meer dan
de afwezigheid van ziekte of gebreken, een toestand van een zo optimaal mogelijk
fysiek, mentaal en sociaal welbevinden. Bovendien legt men de nadruk op een
participatieve aanpak met betrokkenheid van leerkrachten, ouders en leerlingen en
externe partners.”
M.b.t. geletterdheid: dit kan toegevoegd worden bij Vlaams Actieplan
Armoedebestrijding (8.3), eerder dan bij EDO. Hier kan ook een voetnoot
toegevoegd worden: “In haar advies ‘Naar een duurzame geletterdheid’ van 25
maart 2010 wijst de VLOR op de noodzaak om de doelstellingen van het Plan
Geletterdheid te integreren in het Vlaams actieplan Armoedebestrijding met het
oog op een geïntegreerde aanpak. Ook hier is een preventieve aanpak van cruciaal
belang”.
6. Flexibiliteit en aanpasbaarheid van schoolgebouwen
Opmerking SR
Het verbaast de Vlor dat er geen expliciete beleidskeuze is gemaakt om flexibiliteit en aanpasbaarheid van schoolgebouwen op te nemen als voorwaarde voor financiering. Daarnaast stelt de Vlor vast dat er minder onderwijsinfrastructuur kan gerealiseerd
worden omwille van de kosten die verbonden zijn aan de bijkomende eisen van de
overheid op het vlak van milieunormen voor infrastructuur en door het feit dat het
budget voor onderwijsinfrastructuur niet evenredig stijgt.
Standpunt
Dep OV
De beleidsnota van O&V besteedt heel wat aandacht aan de duurzaamheid van
schoolgebouwen (zie SD 8: Investeren in duurzame en moderne infrastructuur).
114
Specifiek in het kader van het Design, Build, Finance and Maintain project wordt een
inhaaloperatie op het vlak van scholengebouw beoogd met aandacht voor
duurzaamheid en milieuvriendelijkheid. Deze scholen zullen 30% energiezuiniger zijn
en een aantal zullen passiefscholen zijn.
Zoals de VLOR zelf opmerkt, mag het investeren in duurzaamheid de bouwprojecten
niet in de weg staan die nu al lang op de wachtlijst staan. Zeker in deze moet
rekening worden gehouden met de budgettaire beperkingen.
Voorstel van aanpassing
/
7. Onderwijs gericht op DUWOBO
Opmerking SR
Het is van groot belang dat de sociale partners aspecten van duurzaamheid omschrijven in de beroepscompetentieprofielen. Op die manier worden duurzaamheidsaspecten gegarandeerd meegenomen in de beroepsgerichte opleidingen. Een tweede bedenking die de Vlor wenst te maken is dat de aspecten van duurzaamheid niet alleen in de curricula van de bouwgerichte opleidingen verwerkt moeten worden. In het advies over nieuwe structuuronderdelen van het secundair onderwijs van 24 maart 2009 stelt de Vlor dat het aspect “duurzaamheid” algemene ingang in het onderwijs kent en dat het van toepassing is op alle opleidingen.
Standpunt
Team DO: Momenteel wordt er gewerkt aan het herzien van de
beroepscompetentieprofielen die betrekking hebben op de bouwsector, in
samenwerking met het transitieplatform duurzaam bouwen en wonen. Er wordt
zelfs voorzien dat voor de bouwprofielen dit proces al klaar zou moeten zijn tegen
het begin van 2011. In tweede instantie zullen de competent‐fiches (de
beroepscompetentieprofielen) nog moeten omgewerkt worden naar
beroepskwalificaties. De beroepscompetentieprofielen zullen ook gebruikt worden
als basis om opleidingsprofielen uit te werken. Onder punt 1.2 ‘EDO integreren in
eindtermen en competentieprofielen’ wordt hiervan vermelding gemaakt.
Het opstellen van beroepscompetentieprofielen is de bevoegdheid van de sociale
partners binnen het kader van de SERV. Gezien de coördinerende bevoegdheid van
de SERV lijkt het aangewezen dit met deze strategische raad op te nemen.
(voor meer uitleg zie serv advies).
Voorstel van aanpassing
/
115
9. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad: MINARAAD
A. INLEIDING
De Minaraad stelt vast dat de ontwerpstrategie formeel voldoet aan de decretale vereisten, maar dat de evaluatie van vorige VSDO beter kan. De Raad vindt dat Vlaanderen een stap zet in de groei naar duurzaamheidsbeleid doordat de nieuwe VSDO het pad van de vernieuwing inslaat. Ten eerste worden andere bestuurlijke processen met een langetermijnperspectief zoals het pact 2020 in een breder kader geplaatst doordat de VSDO aangeeft hoe de beleidsplanning er na 2020 uit zal zien. 2020 wordt op die manier een tussenstap en geen eindstation in het strategisch beleidsdenken. Ten tweede is de erkenning van en de keuze voor het transitiedenken een grote stap voorwaarts op weg naar een performant duurzaamheidsbeleid. De VSDO erkent met name dat een klassieke beleidsbenadering onvoldoende zal zijn om de huidige en toekomstige maatschappelijke problemen aan te pakken en dat een paradigmaverschuiving noodzakelijk is. Ten derde is de aandacht voor wat in de VSDO “governance beyond government” en “network governance” genoemd wordt, belangrijk voor de implementatie van het participatieprincipe uit de Rio Verklaring.1 De Vlaamse overheid erkent in deze dat een klassieke centraal gestuurde en hiërarchische beleidsbenadering geen goed recept is voor de transitie naar een duurzaam Vlaanderen. Ten vierde is er op inhoudelijk vlak ook een cruciale stap voorwaarts gezet. De VSDO durft radicaal en allesomvattend sectoroverstijgend te denken. In Pact 2020 werd een aanzet gedaan tot deze transversale benadering. VSDO tracht nog een stap verder te gaan. De Raad ondersteunt deze vernieuwing. De raad formuleert een reeks aanbevelingen om de kwaliteit van de VSDO nog te verbeteren. Verbeterpunten zijn: de probleemstelling, de samenhang en de evalueerbaarheid van de strategie. De Raad stelt zich vragen in hoeverre de bestaande participatiecapaciteit bij actoren in de beleidsarena’s zal volstaan om aan de hoge verwachtingen rond participatie te voldoen, en stelt dus voor doordacht om te springen met deze nieuwe vormen van participatie. Verder zal de Minraad via haar Permanente Werkgroep Duurzame Ontwikkeling verder vorm geven aan haar decretale taakstelling m.b.t. duurzame ontwikkeling.
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Kwaliteit van de evaluatie
Opmerking SR
De kwaliteit van de evaluatie van de vorige VSDO (pp.20‐ 22) kan verbeterd worden.
Zo blijft het onduidelijk wat de aanpak van de evaluatie was en zou het
evaluatierapport toegankelijk moeten zijn voor alle betrokken actoren. Tenslotte is
het ook onduidelijk hoe in de VSDO2 rekening wordt gehouden met de
aandachtspunten van pagina 22.
116
Standpunt
Dep DAR/Team DO: De Minaraad stelt dat de kwaliteit van de evaluatie kan
verbeteren. De kwaliteit van een evaluatie hangt samen met de kwaliteit van de
aanbevelingen en resultaten. Vraag is of de Minaraad het niet eens is met de
aanbevelingen.
Over de aanpak van de evaluatie staat een volgende paragraaf gemeld in de VSDO:
“Daarvoor werd, onder begeleiding van het steunpunt duurzame ontwikkeling, een
brede schriftelijke bevraging gedaan bij de Vlaamse beleidsdomeinen, de
belangrijkste organisaties uit het middenveld, de secretariaten van alle strategische
adviesraden en experten en wetenschappers duurzame ontwikkeling. In wat volgt
wordt de totale groep ‘de stakeholders’ genoemd. Ook adviezen van de SERV en de
Minaraad werden mee opgenomen.”
Gezien de lengte van de VSDO hebben we kort en kernachtig willen zijn en dat willen
we ook blijven. Deze paragraaf bevat voldoende informatie. Andere adviesraden
spreken van een goede en eerlijke evaluatie.
Mbt aandachtpunten pg 22:
Hoe werd rekening gehouden met de aanbevelingen?
‐ Meer gewicht
‐ Meer integratie en afstemming met andere processen(bv pact)
‐ Betere prioriteitenstelling (gebeurt door de zonnetjes
‐ bestuurlijke verbeteringen, onder andere bij de totstandkoming
‐ Focus op transities
‐ Gerichter selectie Operationele projecten
Op pagina 21 van de VSDO kunnen we een antwoord vinden op de vraag van de
Minaraad:
“In deze nieuwe VSDO werd alvast rekening gehouden met de acties van Pact2020
en hoe de acties zich daarmee verhouden. Verder wordt tegemoet gekomen aan het
advies om de prioriteiten beter af te bakenen, een langetermijnvisie te ontwikkelen,
transitiemanagement centraal te stellen, actieve participatie van doelgroepen en
stakeholders te bewerkstelligen en governance aspecten duidelijk te beklemtonen.
Bij de prioriteitenstelling van de acties werden deze geselecteerd voor de VSDO die
een verdere integratie tussen beleidsdomeinen bewerkstelligen, een mogelijke
transitie en een vernieuwende aanpak met stakeholders nastreven. “
Nog ter aanvulling op deze paragraaf:
‐Mbt focus op transities: we denken dat transities aan bod komen in de VSDO.
‐ Mbt totstandkoming: er werden twee stakeholdermomenten ingericht waarop de
Minaraad ook uitgenodigd was, en de wetenschappelijke inbreng werd verzorgd
door het steunpunt duurzame ontwikkeling.
Voorstel van aanpassing
117
We zullen de hoger geciteerde paragraaf als laatste punt zetten in plaats van na de
bespreking van input van de adviesraden, en aanvullen met de hoger vernoemde
extra punten.
2. Omgevingsanalyse mist link met Vlaamse context
Opmerking SR
In de VSDO wordt er dan ook een adequate omgevings‐ en trendanalyse gemaakt
van het wereldsysteem. Wat de VSDO echter mist is een inbedding, in deze
wereldanalyse, van de Vlaamse context.
Standpunt
DO: De omgevingsanalyse werd opgesteld door steunpunt dus de vraag werd aan
hen gesteld
Voorstel van aanpassing
Voorstellen voor verbeteringen door steunpunt nog geen input toegekregen van het
steunpunt!!
3. Langetermijndoelstellingen ontbreken
Opmerking SR
Belangrijk punt om de samenhang te verbeteren zijn het toevoegen van
langetermijndoelstellingen aan de VSDO, als instrument tussen de langetermijnvisie
en de
kortetermijndoelstellingen.
Standpunt
Dep DAR/Team DO : De Visie werd geformuleerd voor 2050. Een visie is normatief.
Het heeft geen zin om zeer concrete, meetbare doelstellingen te formuleren tegen
2050 (zoals ook uitgelegd in de VSDO). De externe, onverwachte factoren (bv
energieprijs, terrorisme, natuurrampen, politieke machtsverhoudingen) bepalen te
veel ons toekomstbeeld op zulke lange periode. De stelling dat visies geen
voorspellingen zijn, geen beredeneerde extrapolatie of forecasting , wordt ook
gedeeld door vooraanstaande vernieuwende bestuursdeskundigen en wordt ook
vrij breed omschreven in het handboekje: Tien tips voor slimme sturing van Caroline
Van Leenders; alsook door prof. Jan Rotmans en door Roos Vonck in Intermediair
20‐11 2008, p 33.
“Kiezen voor duurzaamheid vraagt om systeeminnovaties. Die hebben tijd nodig.
Het gaat ten slotte om de vernieuwing van bestaande producten, processen,
gebieden of structuren. Dat kost tijd. Vaak wel tien tot 40 jaar. Dus moet je een
toekomstvisie hebben om te bepalen waarmee je vandaag moet beginnen. Een visie
is een verlangen, een verlangen van mensen van iets wat er gaat ontstaan. Waarvan
118
mensen willen dat het werkelijkheid wordt. Een gezamenlijk verlangen verbindt. Het
zorgt voor committment en creëert teamspirit. Je zet je gezamenlijk in. Er is geen
onderlinge competentiestrijd. Ego’s wijken voor het hoger belang”.
Het berekenen (meestal via forecasting) van doelstellingen op langtermijn vraagt
zeer veel tijd, middelen, expertise en is zeer weinig correct. De aannames en
onzekerheden worden zeer groot. Door het formuleren van doelstellingen op
langetermijn , wordt er tijd en energie gestoken in iets wat niet te berekenen valt.
Dit is ook de ervaring geweest met bestaande transitieprocessen zoals duurzaam
wonen en bouwen.
Voor de middenlangetermijndoelstellingen werd teruggevallen op bestaande
doelstellingen; zoals de raden gevraagd hebben in het verleden. Zoals de Minaraad
terecht stelt in haar advies: 2020 wordt op die manier een tussenstap en geen
eindstation in het strategisch beleidsdenken. De meeste doelstellingen onder punt 2
zijn dus een tussenstap.
Voorstel van aanpassing
Titel veranderen: Kortetermijn vervangen door ‘korte en
middenlangetermijndoelstellingen’
4. Nieuwe structuur voor de VSDO
Opmerking SR
De Minaraad stelt voor om een nieuwe structuur te hanteren met een strategisch,
tactisch, operationeel en actie –niveau.
De Raad doet in bijlage 3 een voorstel van hoe de nieuwe VSDO‐structuur er zou
kunnen uitzien: deel 1 blijft ongeveer hetzelfde, deel twee bevat de methode
(opmaak VSDO, naar leiderschap, transities). Deel 3 is de operationalisering met LT‐
visie, LT doelstellingen, KT‐doelstellingen en acties.
Standpunt
Dep DAR/Team DO: In feite zitten deze niveaus: strategisch, tactisch, operationeel
en actie–niveau, al in de strategie. We brengen een schema in om dit te
verduidelijken. Belangrijker is een goede logische opbouw te hebben van de
strategie. In andere adviesraden werd gevraagd om de structuur helderder te
maken. Er wordt een nieuw voorstel van indeling opgemaakt (per systeem en
dimensie) om vooral het deel acties (operationeel deel) een duidelijkere structuur te
geven. De methodologische aanpak zal een apart deel worden,tussen de
langetermijnvisie en de systemen en dimensies. Dit deel zal echter ook wel acties
bevatten.
Voorstel van aanpassing
Invoegen schema dat de verbanden legt tussen de hoofdstukken van de VSDO.
119
Er wordt een nieuw voorstel van indeling opgemaakt (per systeem en dimensie), zie
bijlage.
5. Evaluatie via doelstellingen, indicatoren en tijdspad
Opmerking SR
Elk van deze niveaus (strategisch, tactisch, operationeel en actie) kan omgezet
worden in doelstellingen. Goede doelstellingen worden actief geformuleerd. De
graad van succes wordt vastgesteld door evaluatie. Om de strategische doelstelling
“een duurzame Vlaamse samenleving in een duurzaam wereldsysteem in 2050” te
halen, moet elke component van het beleidspad onderworpen kunnen worden aan
evaluaties. Dergelijke evaluaties vereisen adequate indicatoren. Een evaluatie moet
dus gelinkt zijn aan het beleidspad en heeft een timing.
Standpunt
Wat de Minaraad vraagt is om een gedetailleerd beleidsplan te maken, met op elk
niveau en voor elke doelstelling (ook voor de acties) indicatoren en een tijdspad. We
wensen hierbij te stellen dat de Vlaamse strategie een strategienota is en geen
actieplan (zie ook verder in volgende vraag). Een goed evenwicht vinden tussen
planning en uitvoering is noodzakelijk. We trachten zo veel mogelijk terug te vallen
op bestaande processen:
‐ Mbt indicatoren sluiten we aan op pact 2020 en regeerakkoord.
‐ Mbt visie: men kan de visie ook beschouwen als een optelling van doelstellingen
op langetermijn, wat de Minaraad in haar schema trouwens ook voorstelt. Op
dit niveau zijn echter geen indicatoren gewenst (zie ook hoger)!!
‐ De kortetermijndoelstellingen en middenlangetermijndoelstelling: wordt
geëvalueerd via het pact 2020
‐ Acties werden reeds in de vorm van doelstellingen geformuleerd: ze zullen hier
nogmaals op gescreend worden
‐ Er is een beperkte set van vernieuwende acties in de VSDO opgenomen. Voor
deze acties wordt in een latere fase een operationeel luik en
rapporteringsysteem uitgewerkt met bijhorende indicatoren.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR:
‐ ‐ Invoegen schema dat de verbanden legt tussen de visie / LT‐doesltellingen en
de acties van de VSDO.
‐ Onder monitoring komt te staan: Er is een beperkte set van vernieuwende acties
in de VSDO opgenomen. Voor deze acties wordt in een latere fase een
operationeel luik en rapporteringsysteem uitgewerkt met bijhorende
indicatoren.
120
6. Allesomvattend plan
Opmerking SR
De Raad heeft een oefening gemaakt om hiaten op te sporen Daarbij worden alle
componenten opgelijst (omgevingsanalyse, langetermijndoelstellingen,
middenlangtermijndoelstellingen, kortermijndoelstellingen en acties, en de
verbanden ertussen) en de raad pleit er dan ook voor dat de VSDO‐beleidsmakers
een vergelijkbare
oefening zouden doen, om zo de samenhang te garanderen. Zo kan bekeken worden
of de omgevingsanalyse volledig is, alle doelstellingen opgenomen zijn (ontbreken er
geen doelstellingen over een bepaald item) of alle componenten van het TM gedekt
zijn door adequate operationalisering op lager niveau en of alle acties in de VSDO
opgenomen werden. Het voorbeeld werd uitgewerkt voor het thema biodiversiteit.
Standpunt
Dep DAR:
De Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling is een strategienota en geen
operationeel actieplan. We concretiseren naar acties, maar we operationaliseren
niet naar taken, planning, timing en volledigheid op actieniveau. In het decreet ter
bevordering van duurzame ontwikkeling staat duidelijk vermeld wat de
strategienota dient te bevatten en deze elementen ( een evaluatie, een analyse, een
langetermijnvisie, kortermijndoelstellingen, beleidsopties en acties) zijn opgenomen
in de strategie. In de memorie van toelichting bij het decreet wordt dit ook nog eens
duidelijk gesteld: de focus ligt in de strategie op de formulering van de visie en
langetermijndoelstellingen, die vervolgens in het reguliere beleid (plannings‐ en
besluitvormingsinstrumenten) moeten doorwerken en verder moeten worden
geoperationaliseerd. Binnen de aanpak van de VSDO worden prioriteiten gelegd om
ervaring op te doen en kennis op te bouwen met het voeren van een gecoördineerd
beleid voor duurzame ontwikkeling in Vlaanderen, maar vooral om een stevige
bijdrage te leveren aan de mentaliteitsverandering, aan een bewustwording van
aspecten van duurzame ontwikkeling en van een nieuw denk‐ en handelingsvisie ten
aanzien van overheid, bedrijfsleven en consument.
Hierbij sluiten we ons aan op de Europese strategie duurzame ontwikkeling, die ook
geen gedetailleerde operationalisering opneemt (zelfs maar een lijst met mogelijke
acties!) alsook bij de aanbevelingen van de OESO die richtlijnen heeft uitgeschreven
over het opstellen van strategieën voor duurzame ontwikkeling. Ook hier is er geen
richtlijn dat strategieën gedetailleerde operationaliseringen moet inhouden van wie
wat tegen wanneer moet doen. Meer nog uit onderzoek van de OESO blijkt dat
effectieve strategieën zich kenmerken doordat ze de klemtoon leggen op de
verbetering van reeds bestaande planningprocessen en –instrumenten, en op hun
onderlinge afstemming, in plaats van een volledig nieuwe afzonderlijke strategische
planning.
121
In de langetermijnvisie tracht de VSDO allesomvattend te zijn. De meest cruciale
elementen van onze maatschappij worden daar behandeld. Ook de biodiversiteit
komt daar aan bod.
Bij de concretisering naar acties werden echter prioriteiten gelegd. Zo werd voor
de meeste concrete milieuaspecten verwezen naar het minplan en werd vooral het
accent gelegd op acties waarbij de drie pijlers aanwezig zijn. Er werd op vraag van de
raden geen allesomvattend plan uitgewerkt. Indien we de acties op zulk detailniveau
(bv voorstel minaraad : afbakening VEN/IVON, beheersovereenkomsten etc.) mbt
biodiversiteit, water, lucht, klimaat, mobiliteit, economie, armoede, gezondheid
etc. op deze manier zouden invullen dan wordt deze strategie de optelsom van alle
plannen die er bestaan (minaplan, afvalplannen, waterbeleidsplannen, klimaatplan,
plan voor armoedebestrijding, mobiliteitsplan….). Als we daarenboven alle acties
met concrete timing moeten opnemen (zoals gevraagd door de minaraad), dan
wordt dit een zeer omvangrijke strategie en een academische oefening zonder
‘drive’. We komen op deze manier tot een sturend, strak planningsysteem dat geen
ruimte heeft tot flexibiliteit, en wat ook in het verleden duidelijk is geweest: geen
enkele inspiratie geeft om vernieuwend aan de slag te gaan. We hebben gekozen
om daar waar er plannen bestaan, te verwijzen naar deze plannen. In Vlaanderen
hanteren we voor sommige beleidsdomeinen een strakke invulling van planningen
en hun operationalisering via jaarplannen en rapporten. Sommige raden volgen dit
strak planningssyteem echter nog steeds. We kunnen in de VSDO niet alle acties
opnemen van alle beleidsdomeinen en die ook nog gaan operationaliseren en
opvolgen in een apart systeem. Daarnaast komen er nog andere aspecten bij kijken.
Om zulk een planningssysteem uit te schrijven en met even lijvige jaarplannen en
jaarrapporteringen te ‘onderhouden’ is de inzet van vele ambtenaren vereist. In
het kader van de nieuwe besparingen is dit niet de weg die we willen uitgaan. Zulke
gedetailleerde planning vraagt een zeer grote inspanning van het zeer kleine team,
zowel qua tijd als aantal personen. Er is bewust gekozen om geen groot
planningsteam uit te bouwen rond duurzame ontwikkeling. Alle leden van het team
hebben zeer concrete uitvoerende taken rond bepaalde thema’s. De tijd en energie
die men steekt in het zeer gedetailleerd plannen, kan men niet steken in het
uitvoeren. Een goed evenwicht vinden tussen planning en uitvoering is noodzakelijk.
We trachten zo veel mogelijk terug te vallen op bestaande processen voor verder
operationalisering, zodat het team zich kan concentreren op de vernieuwende
aanpak. Zoals de SERV ook stelt: Het proces en de voorbereiding van deze strategie
is even belangrijk als het product… De dynamiek van dit proces is volgens de SERV
wellicht juist gebaat met flexibiliteit, waarbij de resultaten van het
strategievormingsproces meervoudig kunnen zijn en dus niet noodzakelijk tegelijk
op één vast moment in één product (de strategienota) moeten worden opgenomen.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR: Invoegen schema dat de verbanden legt tussen de langetermijnvisie,
middenlangetermijn‐ enkortetermijndoelstellingen en acties.
122
Invoegen: in de inleiding komt een verduidelijking over het verschil tussen een
strategie en een operationeel actieplan (tekst zoals hierboven weergegeven).
Dep LNE: Aanpassing passage mbt Milieubeleidsplan:
(p101) … er ook beleid noodzakelijk dat zich zuiver op de ecologische dimensie en het
leefmilieu richt. Het kan Daarbij gaan om het waarborgen van de biodiversiteit, het
verlagen van de CO2‐ uitstoot, het afval‐ en materialenbeleid, het verzekeren van
propere lucht en water. Het is niet de bedoeling het leefmilieubeleid pur sang in deze
strategie op te nemen. Daarvoor wordt verwezen naar het Milieubeleidsplan 4
(2011‐2015), dat aan de hand van doelstellingen en maatregelen het hoofd biedt
aan de zeer uiteenlopende aspecten van de milieuproblematiek. Het
milieubeleidsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Naast een terugblik en een vooruitblik wordt een evenwaardige plaats toebedeeld aan de langetermijndoelstellingen, de overheidsinterne engagementen, de plandoelstellingen, de milieuthema’s en tenslotte maatregelenpakketten. Elk onderdeel staat op zich, maar is ook onderling verbonden waarbij het concept ‘groene economie’ er doorheen loopt. Samen vormen ze het decretaal voorziene ‘actieplan’. Inhoudelijk richt het zich op de thema’s milieuverantwoorde productie en consumptie, klimaat, lucht, water en waterbodems, afval- en materialenbeleid, bodemverontreiniging, bodembescherming, natuurlijke rijkdommen en ondergrond, biodiversiteit, mest en lokale leefkwaliteit.
NOOT: We zien dit niet opgenomen als actie maar als begeleidende tekst.
7. De keuze voor “governance” dient zorgvuldig uitgevoerd te
worden
Opmerking SR
De Raad is positief dat er voor gekozen wordt om nieuwe bestuursvormen een
prominente plaats te geven in de VSDO. Maar tegelijkertijd is de Raad bezorgd over
de goede implementatie van deze keuze. Op talrijke plaatsen wordt in de VSDO de
kaart getrokken van coöperatie. De Raad stelt zich vragen in hoeverre de bestaande
participatiecapaciteit bij actoren in de beleidsarena’s zal volstaan om aan de hoge
verwachtingen van de DAR te voldoen. Dit probleem kan op verschillende manieren opgelost worden:1. Door extra middelen vrij te maken om aan
capaciteitsopbouw te doen; 2. Door bestaande middelen voor capaciteitsopbouw te
verschuiven; 3.
Door zuinig om te springen met capaciteitsintensieve vormen van bestuur.
Standpunt
Dep DAR/ Team DO: De vraag om mee te participeren en deel te nemen aan het
beleid en de uitvoering ervan, komt in zeer vele adviesraden terug. Meer nog de
meeste adviesraden wensen actiever betrokken te worden in verschillende
beleidsstappen, processen en arena’s. In dat opzicht zal er nog een extra passage
toegevoegd worden aan de VSDO, die de participatiegraad nog zal verhogen.
123
De beleidsarena’s zijn vrijblijvende processen en aanwezigheid is geen vereiste. Het
is een aanbod en een opportuniteit. We zullen dit aanbod wel trachten te structuren
en geruime tijd op voorhand kenbaar te maken, zodat iedereen met de beschikbare
informatie zijn prioriteiten kan leggen mbt participatie.
Er zijn geen middelen ter beschikking op dit moment om de participatiecapaciteit te
verhogen, in de veronderstelling dat de Minaraad doelt op financiële middelen die
de tijdsinvestering van de personen die participeren aan activiteiten, te vergoeden.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR/Team DO: Er komt een extra paragraaf bij rond de betrokkenheid van de
adviesraden:
Betrokkenheid strategische adviesraden.
In het kader van de BBB hervorming werd het belang van de bestaande adviesraden
zoals SERV, MORA en MINAraad die een belangrijke functie vervullen in het Vlaamse
beleidsvoorbereidend proces, niet enkel erkend maar werden zelfs een aantal nieuwe
strategische adviesraden ingesteld.
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de
noodzaak tot betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het
proces naar een Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot
tweemaal toe een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de strategische
adviesraden uitgenodigd werden. De Vlaamse regering heeft tevens op 23 juli bij
principiële goedkeuring van de ontwerp VSDO beslist om advies in te winnen van alle
strategische adviesraden. Bijkomende activiteiten zijn voorzien vanuit het team
duurzame ontwikkeling:
‐ Bij de finalisering van de tekst van de VSDO: minstens feedback op papier op elk
van de adviezen
‐ Bij de opvolging monitoring en evaluatie van de VSDO worden de adviesraden en
stakeholders regelmatig geïnformeerd (transparantie), en zeker betrokken bij
projecten met leerdoelstellingen.
‐ Bij belangrijke dossier en beleidsvoorbereidende processen en bij de concretisering
van projecten worden de adviesraden ruim op voorhand geconsulteerd.
‐ Doorstroming van informatie verzorgen van en naar de permanente
werkcommissie duurzame ontwikkeling van de minaraad ism andere strategische
adviesraden
‐De adviesraden betrekken bij de vernieuwende processen van governance beyond
goverment en de transitieprocessen.
Met de adviesraden zal er ook een proces opgestart worden mbt de vraag hoe ze zelf
duurzaamheid in de toekomst meer aan bod kunnen laten komen in hun adviezen en
wat daarvoor nodig is.
124
8. Bijkomende onderzoeken noodzakelijk mbt bestuurstypen
Opmerking SR
De Raad adviseert om doordacht om te springen met de variatie aan
bestuursvormen die ‘governance beyond government’ mogelijk maakt. Hiertoe
moet:
• Een inventaris gemaakt worden van types bestuursvormen. Zo zijn coproductie,
consultatie en informatieverstrekking die verschillende vormen van participatie;
• Voor elk bestuurstype sterktes en zwaktes opgelijst worden;
• Voor elk bestuurstype bepaald worden in welke omstandigheden het geschikt
is;
• Onderzocht worden voor welke bestuurstypes er belangrijke capaciteitstekorten
zijn.
Standpunt
Dep BZ: De vernieuwde relaties tussen burger en bestuur is het onderwerp van 1
van de 4 clusters van het onderzoeksprogramma van het Steunpunt Bestuurlijke
Organisatie Vlaanderen 2007‐2011. Die cluster omvat 2 onderzoekslijnen:
‐ burgerparticipatie in Vlaamse steden waarin praktijken en opvattingen over
participatieve stedelijke democratie worden onderzocht
‐ interactief beleid van de Vlaamse overheid waarin de optimalisering van
participatie aan de verschillende types van interactief beleid wordt onderzocht
Deze onderzoeken bevat overzichten en brengen voor‐ en nadelen in kaart.
Daarnaast kunnen ook buitenlandse praktijkvoorbeelden, zoals deze gepresenteerd
in het kader van de European Public Sector Award interessante inspiratie voor
concreet georiënteerde beleidsvoorstellen bieden.
Voorstel van aanpassing
‐
9. Oprichting Permanente werkcommissie Duurzame
ontwikkeling
Opmerking SR
De opdracht van de Minaraad met betrekking tot duurzame ontwikkeling wordt
omschreven in het decreet ter oprichting van de strategische adviesraad “Milieu‐ en
Natuurraad van Vlaanderen” in artikel 11.2.1 §1.: “(…)advies uit brengen over de
hoofdlijnen van het milieubeleid of over het beleid betreffende het milieuaspect van
duurzame ontwikkeling.”
De Minaraad gaat er van uit dat duurzame ontwikkeling, als concept, haar
meerwaarde verliest wanneer ieder beleidsdomein –c.q. domeinadviesraad‐ blijft
125
denken vanuit de eigen benadering of “koker”. Daarom is het nodig dat de Minaraad
aan zijn eigen decretale opdracht een zinnige –en althans niet te bekrompen‐
invulling geeft. Dit brengt met zich mee dat de raad in principe uitspraak moet
kunnen doen over kwesties die zich t.a.v. andere sectoren afspelen, maar die, over
de lange termijn een strategische milieucomponent bevatten. Voorbeelden zijn
“groene” economie, “vergroening” van de fiscaliteit, Instandhoudingsdoelstellingen
met weerslag op alle rurale sectoren.
In de nabije toekomst zal de nieuw op te richten Permanente Werkcommissie
Duurzame Ontwikkeling vorm geven aan de niche van de Minaraad inzake
duurzame ontwikkeling. De brede vertegenwoordiging van actoren in de Minaraad,
is hierbij een belangrijke kans.
Standpunt
Dep DAR/Team DO: Deze werkcommissie is een actiepunt van de beleidsnota en is
dus een positieve evolutie. De beleidsnota duurzame ontwikkeling stelt:
“Op korte termijn wordt ook de decretaal voorziene Permanente Werkcommissie
duurzame ontwikkeling binnen de strategische adviesraad Minraad effectief
opgericht. Deze zal een belangrijke rol spelen in het overleg tussen maatschappelijke
stake holders op het vlak van duurzame ontwikkeling.”
Het departement DAR wenst hierover en over de betrokkenheid van andere
adviesraden een dialoog op te starten. De Minaraad zal vooral waken over de
milieudimensie van duurzame ontwikkeling. Betrokkenheid van alle andere raden is
dus gewenst, daar alle raden duurzaamheid onderschrijven (zie adviezen andere
raden).
Voorstel van aanpassing
Er zal vanuit de DAR een samenwerking zijn met deze permanente werkcommissie
DO. Dit werd hoger reeds opgenomen in de nieuwe paragraaf rond betrokkenheid
adviesraden. De betrokkenheid van andere adviesraden is gezien de interesse een
noodzaak.
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
10. Actie 11 niet duidelijk geformuleerd
Opmerking SR
Uit actie 11 (p. 49) kan de Raad niet afleiden wat de overheid plant te
doen. Ze lijkt eerder als visie geformuleerd te zijn in plaats van als actie.(nieuwe
vormen van samenwonen…)
Standpunt
Dep DAR: Akkoord met een duidelijkere formulering
126
Voorstel van aanpassing
Titel aanpassen: Nieuwe vormen van samenwonen en aanpasbaar, flexibel en
demontabel bouwen: opvolgen experimenten en bepalen bottlenecks
In tekst aanvullen:
Binnen de transitiearena duurzaam wonen en bouwen is er een werkgroep actief
rond nieuwe vormen van samenwonen en aanpasbaar, levenslang wonen. Deze
werkgroep volgt verschillende cases van samenwonen op met de bedoeling de
bottlenecks te beschrijven, zowel op maatschappelijk als beleidsniveau. Dit leidt tot
een knelpuntennota en aanbevelingen voor de Vlaamse overheid, die daarmee dan
aan de slag kan gaan.
11. Evaluatiemethode voor einde legislatuur nu bepalen
Opmerking SR
Tot slot adviseert de Raad om in de VSDO aan te kondigen hoe deze VSDO aan het
einde van deze legislatuur zal geëvalueerd worden. Deze aankondiging moet verder
gaan dan het stellen dat het Steunpunt Duurzame Ontwikkeling (of een andere
partij) deze evaluatie zal doen. Een evaluatiebeleid moet nadenken over welke
ambities uit de VSDO tegen 2014 gerealiseerd moeten zijn en hoe die ambitie
gerealiseerd kan worden.
Standpunt
De verdere operationalisering, alsook de bepaling van de aanpak van de evaluatie
vormen geen onderdeel van de VSDO, daar dit een strategienota is (zie hoger).
Voorstel van aanpassing
geen
12. Instrument opnemen dat duurzaamheid kan
monitoren
Opmerking SR
De raad adviseert om in de VSDO een instrument te bepalen dat duurzaamheid kan
monitoren. Om duurzaamheid te kunnen evalueren, heb je een geschikt
monitoringsinstrument nodig. Als alternatief voor BNP worden er indicatoren als
‘binnenlandse vooruitgang’ voorgesteld. De Raad verwijst hiervoor naar een bijdrage
van professor T. Jackson in haar jaarverslag van 2005 en naar recenter studiewerk.4
Standpunt
Dep DAR//Team DO :Het team DO heeft samen met LNE, EWI, het Comité van de
Regio’s en nrg4SD een conferentie in het kader van het Belgische EU‐
127
voorzitterschap georganiseerd rond het thema ‘GDP and Beyond’, met focus op de
toepasbaarheid op het regionale niveau van indicatoren die voorbij het BBP gaan.
De Vlaamse bijdrage vertrok van de bestaande indicatoren van de Studiedienst (cfr.
Pact 2020) en de ontwikkelingen geïnitieerd door de Europese Commissie.
Vlaanderen volgt de ontwikkelingen op het Europese niveau dan ook op de voet (zie
COM(2010)132 over Europese milieu‐economische rekeningen) met het oog op
doorvertaling en toepassing op Vlaams niveau.
Samen met de Studiedienst van de Vlaamse regering zal het Team DO een
monitoringsinstrument voor de langetermijn doelstellingen uit de VSDO opstellen.
Voorstel van aanpassing
‐
128
10. Overwegingdocument ‐Strategische adviesraad: Vlaamse Woonraad
A. INLEIDING
De Vlaamse woonraad hecht veel belang aan duurzame ontwikkeling en waardeert de
inspanningen van de Vlaamse Regering om via de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling te
komen tot een coherent en beleidsdomeinoverschrijdend beleid inzake duurzame ontwikkeling.
De raad focust zich in zijn advies hoofdzakelijk op elementen die betrekking hebben op
duurzaam wonen en bouwen. De raad wijst er namelijk op dat het belang van deze sector in de
transitie naar een duurzame samenleving nauwelijks te overschatten valt.
De raad is tevreden dat de strategie belang hecht aan de sociale ontwikkeling van mensen en
het wegwerken van armoede en sociale uitsluiting.
De Vlaamse Woonraad is voorts verheugd over het feit dat maatschappelijke actoren en
verschillende bestuursniveaus via de stakeholderoverlegmomenten betrokken werden bij de
totstandkoming van de ontwerpstrategie.
De raad is anderzijds van oordeel dat de ontwerpstrategie op een aantal punten nood heeft aan
kwalitatieve uitdieping en het wegwerken van een aantal hiaten op inhoudelijk en
methodologisch vlak.
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Participatie: oproep tot stakeholderoverleg op geregelde
basis
Opmerking SR
De Vlaamse Woonraad is tevreden over het feit dat maatschappelijke actoren en
verschillende bestuursniveaus via de stakeholderoverlegmomenten betrokken
werden bij de totstandkoming van de ontwerpstrategie. Het verdient aanbeveling
om soortgelijke overlegmomenten op geregelde basis te herhalen en verder uit te
diepen. Dit bijvoorbeeld naar aanleiding van een eventuele herziening van de
strategie of bij een rapportering over de uitvoering ervan.
Standpunt (DAR)
Terechte opmerking, die ook terugkomt in adviezen van andere raden.
Voorstel van aanpassing
129
Dep DAR/Team DO: Toevoegen: Betrokkenheid strategische adviesraden.
In het kader van de BBB hervorming werd het belang van de bestaande adviesraden
zoals SERV, MORA en MINAraad die een belangrijke functie vervullen in het
Vlaamse beleidsvoorbereidend proces, niet enkel erkend maar werden zelfs een
aantal nieuwe strategische adviesraden ingesteld.
In het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling werd duidelijk de
noodzaak tot betrokkenheid van de strategische adviesraad omschreven in het
proces naar een Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Bij de opmaak van de VSDO, heeft de overheid het initiatief genomen om tot
tweemaal toe een stakeholderoverleg te organiseren, waarbij de strategische
adviesraden uitgenodigd werden. De Vlaamse regering heeft tevens op 23 juli bij
principiële goedkeuring van de ontwerp VSDO beslist om advies in te winnen van
alle strategische adviesraden. Bijkomende activiteiten zijn voorzien vanuit het team
duurzame ontwikkeling:
‐ Bij de finalisering van de tekst van de VSDO: minstens feedback op papier op elk van de adviezen ‐ Bij de opvolging monitoring en evaluatie van de VSDO worden de adviesraden en stakeholders regelmatig geïnformeerd (transparantie), en zeker betrokken bij projecten met leerdoelstellingen. ‐ Bij belangrijke dossier en beleidsvoorbereidende processen en bij de concretisering van projecten worden de adviesraden ruim op voorhand geconsulteerd. ‐ Doorstroming van informatie verzorgen van en naar de werkcommissie duurzame ontwikkeling van de minaraad ism andere strategische adviesraden ‐ De adviesraden betrekken bij de vernieuwende processen van governance beyond goverment en de transitieprocessen. Met de adviesraden zal er ook een proces opgestart worden mbt de vraag hoe ze
zelf duurzaamheid in de toekomst meer aan bod kunnen laten komen in hun
adviezen en wat daarvoor nodig is.
2. Afstemming met andere regelgeving en beleidsplannen
Opmerking SR
De Vlaamse Woonraad vraagt een optimale afstemming na te streven tussen de
Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling, het aangekondigde grond‐ en
pandenbeleidsplan en woonbeleidsplan Vlaanderen en diverse andere regelgeving
en beleidsplannen die raakvlakken hebben met duurzaam wonen (o.a. Ruimtelijk
Structuurplan Vlaanderen, actieplan energie‐efficiëntie).
Standpunt
Dep RWO: Een terechte opmerking van de Woonraad: afstemming tussen de
verschillende beleidsplannen is inderdaad essentieel.
(Bemerking inzake terminologie: bij voorkeur verwijzen naar "beleidsplannen" in het
algemeen, en dus niet naar "grond‐ en pandenbeleidsplan en woonbeleidsplan
Vlaanderen".)
Voorstel van aanpassing
‐
130
3. Evaluatie en bijsturing
Opmerking SR
Het decreet duurzame ontwikkeling stelt dat de VSDO een evaluatie van de uitvoering van de voorgaande strategienota dient te bevatten. De evaluatie van de voorgaande VSDO is beperkt uitgewerkt in voorliggende ontwerpstrategie. De Vlaamse Woonraad dringt aan op een grondige monitoring en evaluatie van de doestellingen en acties van de nieuwe VSDO. Dit met het oog op een eventuele bijsturing ervan. Standpunt (DAR)
DAR: er wordt een monitorsysteem opgezet dat doelstellingen en acties zal
opvolgen, aansluitend bij andere systemen die bv. voor Via of regeerakkoord werden
opgemaakt, zodat dubbel werk vermeden wordt.
Voorstel van aanpassing
‐
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
4. Langetermijnvisie: ‘transitie wonen en bouwen’ is geen
daadwerkelijke visie
Opmerking SR
De langetermijnvisie is eerder een opsomming van diverse aandachtspunten en randvoorwaarden dan een daadwerkelijke visie. De Vlaamse woonraad meent dat een visie gebaseerd op de Vlaamse Wooncode en de visie van het transitiemanagement Duurzaam Wonen en Bouwen (DuWoBo)een beter houvast biedt. De Vlaamse Woonraad stelt voor om de visie betreffende duurzaam wonen en bouwen als volgt te herformuleren: “In 2050 beschikt iedereen over een aangepaste woning, van goede kwaliteit, met een geringe impact op het leefmilieu, in een aangename woonomgeving, tegen een betaalbare prijs en met woonzekerheid.”
Standpunt (DAR, Steunpunt DO)
Dep DAR: als vertrekbasis voor de visietekst mbt wonen en bouwen werd nu net de
LT‐visie van het transitieproces Duurzaam wonen en Bouwen genomen. De
aanvullingen zijn aanvullingen die gemaakt werden op het stakeholderoverleg.
Voorstel van aanpassing
‐
131
5. Langetermijnvisie duwobo: realiseren sociale mix
wezenlijke bijdrage tot transitie naar een duurzame
samenleving?
Opmerking SR
Er is niet van alle elementen in de langetermijnvisie ‘transitie wonen en bouwen’
aangetoond dat zij een wezenlijke bijdrage leveren tot een duurzame samenleving.
De raad verwijst hieromtrent naar de doelstelling ‘sociale mix’ realiseren: ‘zowel
tussen praktijkwerkers als in de literatuur bestaat hierover geen overeenstemming’.
Standpunt
Dep Wvg:
Het beleidsdomein dat het vaakst het begrip “sociale mix” hanteert, is
beleidsdomein RWO. Het is allicht best dat zij hierop reageren.
Het creëren van een sociale mix is inderdaad controversieel en heeft voor‐ en
nadelen. Ten eerste is er de vrije markt: mensen kunnen nog altijd gaan wonen in
België waar ze willen en daar heeft de overheid geen vat op. De staat van het
patrimonium, de huur‐ en verkoopprijzen zullen dus sowieso voor concentraties
zorgen. De overheid heeft er wel min of meer vat op indien het gaat over sociale
huisvesting; de term “sociale mix” komt dan ook meestal in deze context aan bod.
De sociale huisvesting kan er inderdaad voor zorgen, op letten, dat ze geen
concentratie meer creëert van bvb 1000 woningen op een zeer kleine oppervlakte,
wat enkel voor problemen inzake leefbaarheid kan zorgen. Een spreiding van
woningen van kleinere eenheden, “ingewerkt” in andere wijken, lijkt dan beter.
Sociale mix creëren aan de hand van sociale huisvesting kan zeker werken, op
voorwaarde dat:
j. er nog steeds voldoende aandacht gaat naar de aanpak van armoede, die
niet verdwijnt door geografische spreiding en de basis is van de problemen.
k. er nog steeds voldoende aandacht gaat naar begeleiding van sociale
huurders, om leefbaarheidsproblemen te voorkomen
l. er genoeg sociale woningen zijn
m. ermee wordt rekening gehouden aan de basis, zijnde, bij stadsplaninng. In
de planning moet er een mengeling van woningtypes, private en sociale
koop‐en huurwoningen.
Gemeenten moeten ook woningen voorzien die een bepaald type bewoner toelaat:
ouderen, personen met een handicap, personen met psychische/psychiatrische
problemen, daklozen en ex‐gedetineerden. Zowel de sector personen met een
handicap als de sociale huisvestingssector denken dat een leefgemeenschap
“begeleid wonen” gerust kan gehuisvest worden in een sociaal wooncomplex, indien
de bewoners dan, net zoals elders, begeleid worden door een welzijnsvoorziening.
Dep. RWO : Akkoord met de opmerking van de Woonraad: de verwijzing naar het begrip sociale mix dient te worden geschrapt.
132
Voorstel van aanpassing
Dep WSE: randvoorwaarden sociale mix opnemen
DEP RWO: sociale mix schrappen
6. Langetermijnvisie duwobo: nood aan objectief beeld
huidige en toekomstige woonbehoeften
Opmerking SR
In het kader van de langetermijnvisie ‘transitie wonen en bouwen’ merkt de raad op
dat er behoefte is aan een objectief inzicht in de huidige en toekomstige
woonbehoeften op een duurzaam woonbeleid te kunnen voeren.
Standpunt RWO:
Dep RWO: Terechte opmerking van de Woonraad: korte passage opnemen inzake
het belang van beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek.
Voorstel van aanpassing
Dep RWO: Toevoegen: De hoofdopdracht van het beleidsrelevant wetenschappelijk
onderzoek voor het beleidveld wonen is het verwerven van inzicht in de
ontwikkelingen op de Vlaamse woningmarkt en de verklaringen achter deze
ontwikkelingen. De beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de woningen
zijn hierbij centrale vragen. Via onderzoek worden in eerste instantie gegevens
verzameld en geanalyseerd. De bevindingen worden enerzijds vertaald in indicatoren
die toelaten de evolutie op de woningmarkt op te volgen en anderzijds in prognoses
die het mogelijk maken om de toekomstige vraag naar woningen in te schatten
(kwantitatieve raming van de toekomstige woonbehoeften).
7. Langetermijnvisie duwobo: duurzame ruimtelijke
ontwikkeling
Opmerking SR
Lange termijnvisie ‘transitie wonen en bouwen’: te weinig aandacht besteed aan
generieke en fundamentele dragers, zoals een duurzame ruimtelijke ontwikkeling.
Standpunt
Dep RWO : Duurzame ruimtelijke ontwikkeling is het uitgangspunt voor ruimtelijke
ordening volgens de Vlaamse codex ruimtelijke ordening. Doorheen de ruimtelijke
processen wordt dit op gepaste wijze in praktijk omgezet. Het volstaat om in de
verschillende transitietrajecten voldoende aandacht te vragen voor de ruimtelijke
gevolgen van de transitie, in dit geval bouwen en wonen.
Voorstel van aanpassing ‐
133
8. Strategische langetermijndoelstellingen: meer
gestructureerd en vollediger uitwerken
Opmerking SR
Vertrekkende van de langetermijnvisie visie dienen vervolgens de diverse
strategische langetermijndoelstellingen te worden uitgewerkt.
Een aantal van deze doelstellingen zit nu al vervat in de ontwerptekst, maar het
verdient aanbeveling dit meer gestructureerd en vollediger uit te werken (bv. welke
zijn de strategische lange termijndoelstellingen inzake het verminderen van de
impact op het leefmilieu? inzake het realiseren van de betaalbaarheid? inzake een
aangename woonomgeving en vermenging van functies? …).
Standpunt
Dep DAR, steunpunt DO: Nog geen input gekregen van het steunpunt
Voorstel van aanpassing
‐
9. Strategische langetermijndoelstellingen: integreren
streefdoelen en paden ‘Vlaanderen in de Steigers’
Opmerking SR
De ontwerp VSDO maakt slechts in beperkte mate gebruik van de streefdoelen en paden naar duurzaam wonen en bouwen die door het transitiemanagement DuWoBo werden uitgewerkt in de visienota ‘Vlaanderen in de steigers’. Zonder zich over de volledige inhoud van deze transitieagenda te willen uitspreken, meent de Vlaamse Woonraad dat een aantal van de in deze visienota opgenomen transitiepaden en bijhorende strategielijnen nadere uitwerking verdienen in de VSDO.
Standpunt
Dep DAR: De teksten opgenomen in de ontwerp VSDO zijn volledig gebaseerd op het
transitieproces duurzaam wonen en bouwen en zijn een uitwerking van de
transitieagenda, daar we zelf dit proces coördineren en zelf de teksten van de
ontwerp VSDO hebben geschreven. . We zullen het transitieproces nog een
prominentere plaats geven, met bijhorende paden en de relatie ertussen en het
afgelegde traject situeren.
Voorstel van aanpassing
Er wordt een bijkomende tekst opgenomen
134
10. Kortetermijndoelstellingen: te beperkt t.o.v.
langetermijnvisie en strategische
langetermijndoelstellingen
Opmerking SR
De ontwerpstrategie vermeldt drie operationele kortetermijndoelstellingen inzake wonen en bouwen (blz. 37, §2.10): − tegen 2020 daalt het energiegebruik (o.a. door isolatie, de vervanging van enkel glas en inefficiënte verwarmingsinstallaties en innovaties in de sector); − tegen 2020 beantwoorden nieuwbouwwoningen aan de optimale energieprestatienorm; − tegen 2020 breidt het sociaal woonaanbod uit met 65.000 eenheden. De Vlaamse Woonraad onderschrijft het belang van deze doelstellingen (cf. infra: 4. Doorbraken ViA en Pact 2020). De Vlaamse woonraad merkt evenwel op dat deze operationele doelstellingen slechts invulling geven aan een beperkt deel van de zelf gestelde visie en strategische doelstellingen (cf. blz. 30, §1.3.10). Zo worden bijvoorbeeld geen operationele doelstellingen opgenomen over de wijze waarop men wil komen tot compact ruimtegebruik (afstemming tussen wonen, ruimtelijke ordening en mobiliteit), levende wijken en steden, aantrekkelijke architectuur, enz. Standpunt RWO en MOW
Dep RWO: zie toevoeging nav advies SARO generiek beleid RO + link tussen VSDO en
Beleidsplan Ruimte
Dep MOW: Het mobiliteitsdecreet stelt vijf strategische doelstellingen voorop inzake
mobiliteit waarvan één betrekking heeft op het verbeteren van de leefbaarheid. Het
verbeteren van de leefbaarheid moet de aantrekkelijkheid van de stedelijke
gebieden verhogen. De wijze waarop deze doelstelling zal ingevuld worden, wordt
uitgeklaard in het in opmaak zijnde mobiliteitsplan Vlaanderen.
Voorstel van aanpassing
11. Doorbraken VIA en pact 2020: integraal opnemen
doorbraak m.b.t. verhoging woonkwaliteit + aangeven
d.m.v. welke acties deze gerealiseerd wordt
Opmerking SR
De doorbraak met betrekking tot de verhoging van de woningkwaliteit wordt in de ontwerpstrategie herleid tot de bouw van de in het decreet grond‐ en pandenbeleid voorziene 43.000 sociale huurwoningen, 21.000 sociale koopwoningen en 1.000 sociale kavels. Uit de nulmeting van de kernindicatoren Pact 2020 (blz. 184‐185) blijkt echter dat bijna een kwart van de bevolking in het Vlaamse Gewest (ca. 1,5 miljoen inwoners) zegt in 2007 in een huis met twee of meer structurele problemen
135
te wonen, een gebrek te hebben aan basiscomfort en/of een gebrek aan ruimte. Dat aandeel is tussen 2006 en 2007 toegenomen. De grootste kwaliteitsproblemen stellen zich op de private huurmarkt. De geplande bouw van 65.000 bijkomende sociale woningen zal –hoe belangrijk ook– niet volstaan om de ambitie inzake de verbetering van de woningkwaliteit uit het Pact 2020 volledig waar te maken. De Vlaamse Woonraad vraagt daarom dat de doorbraak inzake woningkwaliteit integraal wordt opgenomen in de VSDO en dat wordt aangegeven door middel van welke bijkomende acties men deze wenst te realiseren. Dit is van belang omdat in de onderste segmenten van de woningmarkt vaak sprake is van een gecumuleerde problematiek (slechte woonkwaliteit, sociale achterstelling, problemen met de betaalbaarheid enz.).
Standpunt
Dep RWO: De doorbraak met betrekking tot woningkwaliteit wordt in de
ontwerpstrategie (p.45, 2.2. ‘Sociale dimensie – Armoede’) herleid tot de bouw van
in het decreet G&P voorziene 43.000 sociale huurwoningen, waardoor die zich zou
beperken tot één segment van de woningmarkt, nl. de sociale huurmarkt.
De doorbraak dient o.i. te worden verruimd enerzijds tot de implementatie van het
decreet grond‐ en pandenbeleid in ál zijn facetten. Wij verwijzen in het bijzonder
naar boekdeel 3: activering van gronden en panden waar het voornamelijk om
aanpak bestaand patrimonium gaat, i.f.v. duurzame verdichting en
kwaliteitsverbetering in eerste instantie. Tegelijk moet de realisatie van minstens
43.000 sociale huurwoningen (ook de 21.000 sociale koopwoningen en 1.000 sociale
kavels) tegen 2020 ‐ cf. boekdeel 4 ‐ ook voldoen aan de geldende kwaliteitseisen:
woontechnisch en ecologisch.
En anderzijds zijn er op de woningmarkt ook nog de segmenten van de private
huurmarkt en de eigendomsmarkt. De Woonraad merkt terecht op dat de
kwaliteitsproblemen zich het meest prangend stellen op de private huurmarkt. Een
meersporenbeleid is dus aangewezen. Het betreft de integratie van de premiestelsels
(renovatiepremie en VAP) die zich voornamelijk situeren op de eigendomsmarkt. Op
de private huurmarkt betreft het enerzijds het sanctionerend beleid via de
handhaving van de minimumkwaliteitsnormen (optimaliseren van het
instrumentarium). Het stimulerend beleid anderzijds betreft de uitbouw van de
sector van de sociale verhuurkantoren en de verruiming van het huursubsidiestelsel
met garanties voor woonkwaliteit.
Voorstel van aanpassing
Dep RWO: Armoede In 2020 ligt het aandeel inwoners dat leeft in armoede en
geconfronteerd wordt met sociale uitsluiting laag in vergelijking met de best
presterende EU27‐landen (13,4 % van de Vlamingen leeft onder de financiële
armoederisicodrempel, België staat op de 11e plaats van de EU27‐landen). Dat
houdt in dat in 2020 in Vlaanderen elk gezin ongeacht de samenstelling, minstens
een inkomen heeft dat de Europese armoederisicodrempel bereikt. In 2020 is er een
duidelijk resultaat merkbaar van een intensieve bestrijding van armoede en sociale
uitsluiting op meerdere gebieden. Het betreft resultaten van investeringen in sociale
woningen, onderwijs en opleiding van kansengroepen, ziektepreventie bij
136
kansengroepen… Deze inspanningen resulteren o.m. in een halvering van het aantal
kinderen dat geboren wordt in armoede, een beperking van de laaggeletterheid tot
3% en op het vlak van huisvesting in een substantiële verhoging van de
woonkwaliteit in 2020 door halvering t.a.v. 2006 van het aandeel van de bevolking
dat een woning betrekt met twee of meer structurele gebreken en/of een gebrek aan
basiscomfort. o.a. door de creatie van minstens 43.000 bijkomende sociale
huurwoningen zoals bepaald in het decreet grond‐ en pandenbeleid. De doorbraak
m.b.t. huisvesting krijgt vorm door de implementatie van het decreet grond‐ en
pandenbeleid in ál zijn facetten; m.n. de stimuli en bindende maatregelen m.b.t. de
activering van gronden en panden en tegelijk door de realisatie van minstens 43.000
sociale huurwoningen, 21.000 sociale koopwoningen en 1.000 sociale kavels; tegen
2020. (doelstelling 13 van het Pact 2020).
Omdat de kwaliteitsproblemen zich echter het meest prangend stellen op de private
huurmarkt en de eigendomsmarkt, is een meersporenbeleid aangewezen. Het
betreft de integratie van de premiestelsels (renovatiepremie en VAP) die zich
voornamelijk situeren op de eigendomsmarkt. Op de private huurmarkt betreft het
enerzijds het sanctionerend beleid via de handhaving van de
minimumkwaliteitsnormen (optimaliseren van het instrumentarium). Het
stimulerend beleid anderzijds betreft de uitbouw van de sector van de sociale
verhuurkantoren en de verruiming van het huursubsidiestelsel met garanties voor
woonkwaliteit.
In Vlaanderen moet iedere burger kunnen genieten van welzijn en welvaart in een
samenleving waarbij segregatie en uitsluiting in al zijn vormen worden
teruggedrongen. (Vlaams Actieplan Armoedebestrijding, Pact 2020).
Het doel op lange termijn is armoede en sociale uitsluiting uit te roeien in
Vlaanderen en ook bij te dragen tot het wereldwijd uitroeien van armoede.
(Millenniumdoelstelling 1, Johannesburg, Europese Raad van Lissabon)
12. Doorbraken VIA: opnemen doorbraak ‘in 2020 beschikt elk
gezin in Vlaanderen ministens over een inkomen dat de
Europese armoededrempel bereikt + acties om dit te
realiseren
Opmerking SR
De Vlaamse woonraad vraagt om de doorbraak ‘in 2020 beschikt elk gezin in
Vlaanderen ministens over een inkomen dat de Europese armoededrempel bereikt’
op te nemen in de VSDO, aangezien die doorbraak onrechtstreeks betrekking heeft
op duurzaam wonen.
In 2007 bedroeg het armoederisico in Vlaanderen 10,9%. Het armoederisico bij huurders (21,9%) is bijna drie maal hoger dan bij eigenaars (7,9%). De woonkosten nemen een hele hap uit het gezinsbudget. Eén op vijf (18%) private huurders beschikt over een equivalent resterend inkomen van minder dan 500 euro per maand. Dat is onvoldoende is om menswaardig te leven.
137
De raad vraagt daarnaast ook dat wordt aangegeven door middel van welke bijkomende acties men deze wenst te realiseren.
Standpunt
Dep WVG: Deze ViA‐doorbraak of doelstelling is expliciet opgenomen onder de
kortetermijndoelstellingen van de nieuwe VSDO, 2.2. Sociale dimensie p.32. De
Vlaamse Regering wenst dit te realiseren door de 194 acties van het nieuwe Vlaams
Actieplan Armoedebestrijding. Deze allen overnemen in de VSDO is niet wenselijk.
Het is de bevoegdheid van RWO om eventueel specifieke acties op te nemen die
men zal ondernemen (al dan niet vermeld in het Vlaams Actieplan
Armoedebestrijding) inzake woonkost. (zie ook antwoord op punt 14)
Voorstel van aanpassing
Korte omschrijving wat waar toegevoegd werd. Indien er niets wordt toegevoegd,
dan laat men dit open
13. Pleidooi voor een huursubsidiestelsel met garanties
inzake woonkwaliteit
Opmerking SR
Aansluitend bij opmerking 11. De Vlaamse Woonraad pleit voor een
huursubsidiestelsel met garanties inzake woonkwaliteit
Standpunt
Dep RWO: In navolging van het voorlopige standpunt: een dergelijke specifieke
maatregel (beleidskeuze) hoort o.i. niet thuis in een visietekst. Niettegenstaande de
verruiming van het huursubsidiestelsel met garanties voor woonkwaliteit integraal
deel uitmaakt van het stimulerend beleid binnen het woonbeleid (cf. item 11).
Voorstel van aanpassing ‐
14. Acties: focus ligt te sterk ecologische dimensie,
ontbreken sociale aspecten duurzaam wonen en bouwen
Opmerking SR
De ontwerpstrategie bevat 9 acties die het transitieproces duurzaam wonen en bouwen vorm moeten geven (blz. 45‐49, §2.1). De Vlaamse Woonraad meent dat dit op zich zinvolle acties kunnen zijn. De Vlaamse Woonraad stelt echter vast dat de voorgestelde acties inzake bouwen en wonen (blz. 45‐49, §2.1) vooral betrekking hebben op de ecologische dimensie.
138
Met uitzondering van actie 11 (nieuwe woonvormen) komt de sociale dimensie weinig aan bod. Dit wordt enigszins opgevangen door de verwijzing naar de uitvoering van het Vlaams actieplan armoedebestrijding (blz. 95‐96, §8.3). Hierin worden diverse acties opgesomd die bv. de toegang tot betaalbaar wonen en betaalbare energie moeten bevorderen. Door dit via een algemene verwijzing in een afzonderlijke paragraaf te vermelden, lijkt het echter alsof dit van ondergeschikt belang is in het kader van duurzaam bouwen en wonen. Het tegendeel is echter waar: de oudste, minst kwalitatieve, meest energieverslindende woningen worden veelal bewoond door de meest kwetsbare bevolkingsgroepen. Bijzondere aandacht voor de sociale dimensie van duurzaam wonen is dus noodzakelijk (bv. eisen m.b.t. energieprestaties van woningen verzoenen met de betaalbaarheid en de garantie op een minimale woonkwaliteit). De Vlaamse woonraad beveelt aan om bijkomende acties op te nemen die expliciet verwijzen naar de sociale dimensie van duurzaam bouwen.
Standpunt DAR, RWO, WVG:
RWO: nagaan bij woonbeleid. Voorlopig voorstel: valt onder taken WVG.
Antwoord van de administratie DAR: Binnen het Team DO van DAR wordt duurzaam
wonen en bouwen geïntegreerd benaderd. Het team hanteert (samen met
verschillende andere processen rond duwobo) de volgende definitie: ‘wonen en
bouwen volgens de principes van duurzame ontwikkeling. Duurzaam wonen en
bouwen houdt rekening met gezondheidsaspecten, kwaliteit van het gebouw,
compactheid, veiligheid, energieprestatie, toegankelijkheid, aanpasbaarheid en
flexibiliteit in de tijd, waterverbruik en gebruik van duurzame en gezonde
bouwmaterialen en installaties, het ruimtegebruik en de omgeving, de ligging,
bereikbaarheid en aansluiting op vervoersnetwerken, de betaalbaarheid en een
duurzaam personeelsbeleid’.
De Sociale aspecten zoals toegankelijkheid, gezondheid, betaalbaarheid, flexibiliteit
in de tijd etc. worden daarbij evenwaardig behandeld als de economische en
ecologische aspecten. Dit blijkt ook uit verschillende praktijkvoorbeelden, o.m. rond
duurzame wijken. Het evenwaardig behandelen van de drie pijlers van duurzame
ontwikkeling is overigens een doorslaggevend criterium voor het toekennen van
subsidies door het Team Duurzame Ontwikkeling van waaruit belangrijke duwobo‐
processen als het transitiemanagementproces duwobo, de ondersteuning van vijf
provinciale steunpunten duwobo en de ontwikkeling van de Vlaamse maatstaf
duurzame woning worden gesubsidieerd. M.b.t. subsidies werden o.a. reeds subsidies
rond participatie, duurzame wijken, cohousing, levenslang wonen en kangoeroe
wonen toegekend.
Dep WVG: Verder zal er een verdere afstemming komen tussen het armoedebeleid
en het DO beleid. Dit kan door verwijzing naar het Vlaams Actieplan
Armoedebestrijding.
Voorstel van aanpassing
Geen
139
15. Acties: ontbreken economische aspecten duurzaam
wonen en bouwen
Opmerking SR
Actie 13 stelt dat de bouwsector aandacht dient te hebben voor mens en milieu, en goed moet presteren op economisch vlak. De Vlaamse Woonraad onderschrijft deze doelstelling, maar vindt in de ontwerpstrategie weinig maatregelen terug die aangeven hoe deze ambitie zal worden waargemaakt –onder meer wat betreft de economische aspecten. De Vlaamse woonraad beveelt aan om bijkomende acties op te nemen die expliciet verwijzen naar de economische dimensie van duurzaam bouwen.
Standpunt EWI, WSE
Dep akkoord met de voorstellen van de woonraad in deze: De uitdaging waarvoor de bouwsector staat ten gevolge van de nieuwe Europese richtlijn die de overheid verplicht enkel nog bijna energieneutrale gebouwen op te richten, en die de private sector vanaf 1 januari 2021 verplicht om alle nieuwe gebouwen bijna energieneutraal te maken, is onvoldoende precies omschreven. In het rapport is enkel sprake van de bouw van duurzame gebouwen zonder precies te specificeren wat men nu juist verstaat onder een duurzaam gebouw. Een ambitieuze normering en regelgeving is net een belangrijke troef voor de competitiviteit van onze bedrijven en de Vlaamse overheid kan via innovatief aanbesteden een belangrijke rol spelen in het creëren van nieuwe markten die tevens verankerd zijn in Vlaanderen (cf. energiezuinige sociale woonwijken).
Voorstel van aanpassing
Opnemen definitie duurzaam bouwen, opnemen richtlijn, opnemen actie innovatief
aanbesteden.
16. Actie: een maatstaf voor duurzame bouwprojecten
Opmerking SR
De Vlaamse Woonraad merkt op dat bestaande duurzaamheidslabels (bv. BREEAM16) op heden reeds facultatief toegepast worden voor de oprichting van gebouwen in Vlaanderen, ook door buitenlandse ondernemingen die hiermee internationaal vertrouwd zijn. Het is essentieel dat deze bestaande labels in de toekomst ook nog in Vlaanderen kunnen worden gehanteerd. De aansluiting van dit Vlaamse instrument bij de World Green Building Council is dan ook wenselijk om de nodige samenhang met internationale initiatieven op dit vlak te bekomen. Het is van belang dat dit een facultatief systeem blijft.
Standpunt
Dep DAR: De instrumenten (maatstaven) die Vlaanderen ontwikkelt moeten
inderdaad aansluiten bij de reeds bestaande instrumenten (voor kantoren, scholen,
woningen) op Vlaams en Europees vlak en moet de ruime ervaring optimaal
benutten en integreren.
140
De aansluiting bij de World Green Building Council is momenteel in oprichting: de
bouwsector heeft zich op grote schaal geëngageerd (meer dan 500 geïnteresseerde
bedrijven, projectontwikkelaars, architecten, organisaties en kennisinstellingen,
federaties) en georganiseerd en werkt in samenwerking met de verschillende
overheidsinstanties (ook de Vlaamse) aan de oprichting van een Local Sustainable
Building Council, aansluitend bij de World Green Building Council en andere
internationale initiatieven.
De Vlaamse maatstaven wordt een facultatief instrument voor zowel particulieren
als voor de sector (bouwondernemingen, architecten, projectontwikkelaars
enzovoort).
Voorstel van aanpassing
Korte omschrijving wat waar toegevoegd werd
Deze elementen waren reeds opgenomen onder actie 14: Ontwikkelen van een maatstaf en afwegingsinstrumenten (inclusief materialenafweging) voor duurzame bouwprojecten, structurering van de toepassing ☼ De verwijzing naar het facultatieve karakter van de instrumenten werd opgenomen onder deze actie
11. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad: SARiV
A. INLEIDING
De Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen heeft een vrij positief advies gegeven, uitgebreid en gedetailleerd, voornamelijk toegespitst op buitenlands beleid, internationaal ondernemen, ontwikkelingssamenwerking en toerisme, aangevuld met een aantal algemene opmerkingen omtrent de ontwerpstrategie, governance en de opvolging van de resultaten van deze strategie. Vlaanderen wil meer wegen op het internationaal duurzaamheidsbeleid, o.m. via de aanwezigheid van Vlaamse politieke mandatarissen op Europees en mondiaal niveau. De SARiV benadrukt het cruciale belang van deze aanwezigheidspolitiek. De SARiV is tevens verheugd te lezen dat Vlaanderen een voorbereidingsproces zal opstarten en politieke vertegenwoordiging op de Rio+20 top wil verzekeren. Ook de betrokkenheid bij nrg4SD wordt positief onthaald. Het advies vindt het positief dat er geen nieuwe kortetermijndoelstellingen werden opgenomen en dat aansluiting werd gezocht bij bestaande initiatieven zoals het Pact 2020, het Vlaams Regeerakkoord, de Europese Strategie Duurzame Ontwikkeling en Europa 2020. De langetermijnvisie en transities werden als zeer positief ervaren. SARiV benadrukt hoe belangrijk het is om aansluiting te vinden bij VIA en het stroomlijnen van de opvolging (indicatoren) van Pact 2020 en de VSDO. Het advies vraagt dat ook aandacht wordt besteed aan de betrokkenheid van het brede middenveld bij de verdere uitvoering van de strategie en het bewaken van de vooruitgang. Verder vraagt het ook om informatie toe te voegen over het vervolg en de wijze waarop de adviesraden hierover geïnformeerd of betrokken zullen worden. De SARiV is ook van mening dat de uitvoering van een ambitieus pakket doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling bijkomende middelen vergt.
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Structuur van de VSDO Opmerking SR
Het komt de Raad voor dat de structuur van de ontwerpstrategie vrij complex en
weinig overzichtelijk is. Deel 3 Acties bevat een veelheid aan acties, gegroepeerd per
beleidssector, maar de samenhang en het ingrijpen van de acties op elkaar wordt
niet altijd goed geduid. Waarom bepaalde acties werden opgenomen en andere niet,
is evenmin duidelijk. De Raad pleit ervoor om in de nota concreter te zijn wat betreft
de ambities en nog beter aansluiting te zoeken bij de economische en sociale trends
binnen onze samenleving. In de tekst komen ook een aantal beschrijvende
herhalingen voor die kunnen worden weggelaten, bv. door duidelijkere
kruisverwijzingen in de tekst. De Raad suggereert om te starten met een schema dat
een eerste overzicht biedt en de verbanden aangeeft.
Het is tevens verwarrend dat men bij het uiteenzetten van diezelfde
langetermijnvisie en transities aangeeft dat de verdere concretisering in de vorm van
“transitiepaden” in maatschappelijke overlegprocessen moeten ingevuld worden,
daar deel drie concrete acties bevat. De Raad begrijpt dat men vanuit het oogpunt
van monitoring ervoor heeft geopteerd om de acties op te delen in drie categorieën
en dit ook zo visueel weer te geven. Dit bemoeilijkt echter de leesbaarheid en de
samenhang van de tekst. Misschien kan men, zoals dit gebeurde bij de acties met
leerdoelstellingen, aan het einde van de ontwerpstrategie een oplijsting maken van
alle acties. De Raad stelt bovendien vast dat de ontwerpstrategie talrijke acties
bevat zonder duidelijke prioriteitenstelling. Men probeert hieraan enigszins
tegemoet te komen door één van de drie soorten acties weer te geven als prioritaire
acties. Het is de Raad echter niet altijd duidelijk waarom bepaalde acties als
prioritair worden gekwalificeerd en andere niet.
Op pagina 80 ontbreken er referenties bij de voetnoten in de tekst.
Standpunt
Dep DAR: Akkoord
Voorstel van aanpassing
Er wordt een nieuwe structuur uitgewerkt en toegepast gebaseerd op de systemen
en dimensies. Er wordt een schema toegevoegd dat de relaties weergeeft tussen
visie, doelstellingen en acties. Er wordt een tabel toegevoegd die alle acties
weergeeft.
Referenties worden aangevuld.
2. Rol Steunpunt Duurzame Ontwikkeling
Opmerking SR
Zowel bij de evaluatie van de eerste strategie als bij de totstandkoming van de
nieuwe ontwerpstrategie leverde het Steunpunt Duurzame Ontwikkeling een
bijdrage. De Raad pleit ervoor om de (toekomstige) rol van het Steunpunt Duurzame
Ontwikkeling te expliciteren in onderhavige ontwerpstrategie.
Standpunt
Dep EWI: De Vlaamse overheid start binnenkort met een algemene evaluatie van de steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek. Afhankelijk van deze evaluatie zullen de steunpunten al of niet doorgaan met hun werking in dezelfde of een gewijzigde vorm. Indien duurzaamheid het als thema in competitie met alle andere thema’s weer haalt én als er zich een volwaardig consortium met een goed projectvoorstel
rond duurzaamheid aandient, zal de Vlaamse overheid zeker een nieuw steunpunt ondersteunen. De Vlaamse overheid is een sterke voorstander van een steunpunt voor beleidsrelevant duurzaamheidsonderzoek gezien het grote belang van dit thema in haar beleid. In het themavoorstel en in de mogelijke nieuwe oproep tot kandidaatstelling om invulling te geven aan een steunpunt zal de VO zich inspannen om een goede invulling van de onderzoeksagenda voor te stellen dat aansluit bij de prioriteiten van de VSDO.
Dep DAR: De beheersovereenkomst met het Steunpunt loopt af in 2011. Er wordt
een evaluatie opgemaakt en eventueel een nieuwe procedure opgestart voor een
tweede steunpunt duurzame ontwikkeling. Mbt de evaluatie is er een algemene
procedure in aanmaak voor alle steunpunten (oa met een externe en interne
evaluatie) . De werkgroep duurzame ontwikkeling wenst hierbij intensief betrokken
te zijn. Mbt het bepalen van beleidsprioriteiten voor het mogelijk vervolgproject die
als input kunnen gebruikt worden voor het nieuwe bestek, stelt de WGDO volgende
acties voor: .
‐ Een bepaling vanuit het steunpunt van mogelijke thema’s voor
vervolgonderzoeken en eventueel nieuwe onderzoeken.
‐ Een bepaling van de onderzoekslacunes mbt duurzame ontwikkeling vanuit de
verschillende administraties via de WGDO.
‐ Een brainstorm met de experten duurzame ontwikkeling en
wetenschappelijke instellingen om maatschappelijke onderzoekslacunes en nieuwe
thema’s te bepalen. Dit laatste om het lock‐in effect te vermijden. Ook een
afstemming met andere steunpunten lijkt belangrijk om dubbel onderzoek te vermijden.
Het is tevens belangrijk dat het Steunpunt naar de toekomst toe (na 2011) meer
inhoudelijk gaat werken, meer actiegericht en gekoppeld aan de VSDO.
Voorstel van aanpassing
Schrappen van de mogelijke thema’s en opnemen volgende tekst:
De beheersovereenkomst met het Steunpunt loopt af in 2011. De Vlaamse overheid
start binnenkort met een algemene evaluatie van de steunpunten voor
beleidsrelevant onderzoek. Afhankelijk van deze evaluatie zullen de steunpunten al
of niet doorgaan met hun werking in dezelfde of een gewijzigde vorm. Indien
duurzaamheid het als thema in competitie met alle andere thema’s weer haalt én als
er zich een volwaardig consortium met een goed projectvoorstel rond duurzaamheid
aandient, zal de Vlaamse overheid zeker een nieuw steunpunt ondersteunen. De
Vlaamse overheid is een sterke voorstander van een steunpunt voor beleidsrelevant
duurzaamheidsonderzoek gezien het grote belang van dit thema in haar beleid.
Mbt het bepalen van beleidsprioriteiten voor het mogelijk vervolgproject die als
input kunnen gebruikt worden voor het nieuwe bestek, stelt de adminsitratie
volgende acties voor: .
‐ Een bepaling vanuit het steunpunt van mogelijke thema’s voor
vervolgonderzoeken en eventueel nieuwe onderzoeken.
‐ Een bepaling van de onderzoekslacunes mbt duurzame ontwikkeling vanuit de
verschillende administraties via de WGDO.
‐ Een brainstorm met de experten duurzame ontwikkeling en wetenschappelijke
instellingen om maatschappelijke onderzoekslacunes en nieuwe thema’s te bepalen.
Dit laatste om het lock‐in effect te vermijden. Ook een afstemming met andere
steunpunten lijkt belangrijk om dubbel onderzoek te vermijden.
Het is tevens belangrijk dat het Steunpunt naar de toekomst toe (na 2011) meer
inhoudelijk gaat werken, meer actiegericht en gekoppeld aan de VSDO.
3. Internaliseren van externe kosten in alle transities
Opmerking SR
De Raad merkt op dat in de langetermijnvisie, gebaseerd op transities, aandacht
gaat naar de internalisering van de kosten. Deze worden echter enkel vermeld onder
het luik voedseltransitie en mobiliteit en blijven beperkt tot vliegtuigverplaatsingen.
De Raad is van oordeel dat deze uitdaging op nagenoeg alle transities van
toepassing is.
Standpunt
Dep DAR: Akkoord
Voorstel van aanpassing
Dep DAR: Internalisering van kosten wordt verder opgenomen onder de leidend
principes van duurzame productie en consumptie
4. Aanvullen en verruimen van de omgevingsanalyse
Opmerking SR
Inzake globalisering is het aangewezen om ook de internationalisering van het
financieel systeem te vermelden. Daarnaast kan ook worden vastgesteld dat globale
overlegkaders, zoals de Wereldhandelsorganisatie, de G20, het Internationaal
Monetair Fonds e.a., aan belang winnen, evenals de afstemming tussen grote
economische blokken zoals de EU, de Noord‐Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst
(NAFTA), Mercosur12 en de Associatie van de Zuidoost‐Aziatische landen (ASEAN).
Het is een uitdaging voor de EU om hierin haar plaats te vinden. Ook Vlaanderen
moet hiermee in toenemende mate rekening houden aangezien het beleid vaak op
die globale schaal i.p.v. in een Europees kader wordt bepaald. Onder het luik
armoede en uitsluiting van de omgevingsanalyse is wel sprake van migratie, een
bevoegdheid waardoor vooral de federale overheid wordt gevat, maar niet van de
integratieproblematiek waarvoor Vlaanderen verantwoordelijk is. Inzake vergrijzing
wordt gewezen op onvoldoende geboortes en immigratie. Toch blijkt uit de laatste
cijfers van het NIS een bevolkingsstijging van ongeveer 0,7% op jaarbasis in 2007, en
dit vooral dankzij een belangrijke immigratie (ongeveer 0,5%) en licht stijgende
geboorteaantallen. Bij het onderdeel van de omgevingsanalyse over
volksgezondheid kan ook nog gewezen worden op de uitdagingen van pandemieën
(zoals SARS, Mexicaanse griep, enz.) die door toegenomen globalisering, mobiliteit
en migratie aan impact winnen. Daarnaast wordt melding gemaakt van lepra en tbc,
maar niet van HIV/Aids, terwijl Vlaanderen hoofdzakelijk voor dit laatste aandacht
heeft in zijn ontwikkelingsbeleid.
Standpunt
Toevoeging over globalisering uitvoeren in de omgevingsanalyse.
Eventueel een toevoeging over de integratieproblematiek en de verwijzing naar
onvoldoende geboortes en immigratie verwijderen. Toevoegen verwijzing
pandemieën en HIV/AIDS.
5. Aanvullen materialen transitie (omgevingsanalyse)
De Raad is van mening dat bij de materialentransitie men niet enkel oog moet
hebben voor het hergebruik van materialen (cf. “cradle to cradle”), maar eveneens
voor de duurzame ontginning en transport van ruwe grondstoffen.
Standpunt
Dep DAR/Team DO: Mag aangevuld worden
Voorstel van aanpassing
Dep DAR/Team DO: Aanvullen met het belang van het in rekening brengen van de
levenscyclusanalyse (zowel sociaal als ecologisch) bij de materialentransitie,
waarvan ontginning en transport een onderdeel vormen.
Dep LNE/ OVAM: Materialentransitie gaat ook over het verlagen van de milieu‐
impact van materiaalketens over de ganse levenscyclus (en niet enkel in de
afvalfase). Dit betekent dat bijvoorbeeld in kader van groen aankoopbeleid ook
rekening moet worden gehouden met de impact die optreedt in de ontginningsfase
en tijdens het transport of dat bij het in kaart brengen van de milieuvoordelen van
recyclage ook moet worden rekening gehouden met de vermeden impact die
ontstaat bij de ontginning van primaire materialen. Daarnaast moeten we bij
bijvoorbeeld groen aankoopbeleid ook oog hebben voor de sociale effecten, zoals die
bjivoorbeeld optreden tijdens de ontginning.
6. Aanvullen operationele doelstelling Opmerking SR
De Raad stelt vast dat de internationale dimensie in het luik “de operationele
doelstellingen” te eenzijdig is opgevat en hoofdzakelijk focust op
ontwikkelingssamenwerking in tegenstelling tot de langetermijnvisie m.b.t. de
internationale dimensie. Deze opmerking geldt tevens voor de operationele
kortetermijndoelstellingen omtrent duurzame economie. De Raad vraagt om deze
passages aan te passen en te verruimen.
Standpunt
Dep IV: De focus op ontwikkelingssamenwerking is ingegeven vanuit de afweging
dat enkel passages worden opgenomen die effectief inzetten op het kruisverband
tussen de ecologische, economische en sociale pijler.
Voor wat betreft internationaal ondernemen en buitenlands beleid zijn alle
duurzame initiatieven uit de beleidsnota reeds opgelijst.
Voorstel van aanpassing:
/
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
7. Aanvullen duurzame economie
Opmerking SR
Wat het luik duurzame economie betreft, pleit de Raad ervoor om hierin ook
aandacht te hebben voor de geformuleerde doelstellingen voor het internationaal
ondernemen in het Pact 2020. Deze ontbreken momenteel in de tekst.
Standpunt
Dep: IV: Het hoofdstuk aangaande internationaal economisch beleid van het Pact 2020 heeft als doelstelling het Vlaams exportmarktaandeel te vergroten, het aantal Vlaamse internationaal actieve bedrijven opkrikken, en meer internationale investeringen binnenhalen. Dit kan stroken met de DO‐agenda, maar is niet echt de prioritaire doelstelling. Bijvoorbeeld als een vervuilend Vlaams bedrijf internationaal gaat, dan is de doelstelling van het internationaal ondernemen behaald. De enige passages uit dit hoofdstuk die betrekking hebben op duurzame ontwikkeling, met name respect voor arbeids‐ en milieunormen en het nastreven van een vrije en eerlijke wereldmarkt, werden al opgenomen in VSDO. Voor passages aangaande ‘duurzame economie’ verwijzen we naar departement EWI Voorstel van aanpassing
Dep DAR/Team DO: De doelstellingen kunnen opgenomen worden indien er ook een duurzaamheidsaspect aan gekoppeld kan worden. Het duurzaamheidkarakter kan opgevolgd worden door het FIT die dat in haar beheersovereenkomst heeft staan. Opnemen als volgt: “Vlaanderen herwint tegen 2020 zijn in de afgelopen tien jaar verloren aandeel in de wereldexportmarkt en exploreert in veel sterkere mate dan vandaag onbenut
potentieel op het vlak van internationalisatie (zowel in goederen als in diensten. Tegen 2020 neemt het aantal exporterende bedrijven toe, het aantal exporterende kmo’s verdubbelt (tegenover 2007). Het aandeel van de totale Vlaamse uitvoer naar snelgroeiende markten groeit tegen 2020 tot 10%. Voor deze drie doelstellingen houden de bedrijven bij hun internationale expansie rekening met het duurzame en ethische karakter ervan. “ (nota: zie verder staat ook in de beheersovereenkomst FIT)
8. Aanvullen ‘economisch weefsel’
Opmerking SR
Bij het onderdeel “Deel 3 Actie 2.3 Transformatie van het economisch weefsel” mist
de Raad een duidelijke verwijzing naar Europa 2020. Duurzame economische groei is
nochtans één van de prioriteiten voor Europa 2020, waaromtrent ook acties zijn
geformuleerd. Dit onderdeel staat bovendien enkel stil bij de klassieke economie,
terwijl er voor de sociale‐ en diensteneconomie ook uitdagingen en acties op het vlak
van duurzaam ondernemen kunnen worden geformuleerd.
Standpunt
Dep WSE: Binnen actie 23 zit de SE impliciet reeds vervat. Innovatie, zoals tevens in
het Vlaams Regeerakkoord vermeld als hefboom voor Vlaanderen in Actie en een
economische transitie beslaat “transformatie door innovatie, economisch, sociaal,
ecologisch en maatschappelijk duurzaam en verantwoord.” Innovatie is ook voor de
Sociale Economie cruciaal en er wordt de komende legislatuur sterk op ingezet.
Bijvoorbeeld, WSE lanceerde recent een innovatiecall voor de Sociale Economie.
Daarnaast heeft Minister Lieten aan de VRWI gevraagd 3 regiegroepen innovatie op
te richten. De regiegroepen worden uitgenodigd om een strategische
innovatieagenda voor de middellange termijn uit te tekenen. Deze bevat duidelijke
strategische en operationele doelstellingen, meetindicatoren en een stappenplan
om de maatschappelijke en economische uitdagingen in kwestie aan te pakken. Eén
van deze regiegroepen betreft Sociale innovatie. Hier is een subregiegroep Sociaal
Ondernemerschap actief waarbij de Sociale Economie als voorbeeldsector fungeert.
Het is niet de bedoeling om sociale economie als een aparte sector te positioneren.
In tegendeel. Sociale Economie wil mensen met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt een duurzame job aanbieden, met doorstroom naar de reguliere
economie als het kan. Het streven naar evenwicht tussen de 3P’s is inherent aan de
sociale economie. Tegelijkertijd zet het beleid in op innovatie en de kansen die de
sociale economie biedt. Er zijn in het verleden heel wat tewerkstellings‐ en
ondersteuningsmaatregelen ontwikkeld, ook door de reguliere economie. Daarom
wordt op dit ogenblik hard gewerkt om al deze maatregelen op elkaar af te
stemmen, rekening houdend met de Europese regels omtrent staatssteun. Zo wordt
de reguliere economie een beetje ‘socialer’. Nog een manier om de sociale
economie niet als een aparte sector te profileren, komt tot uiting in het beleid om
de reguliere economie socialer/duurzamer te maken, bijv. via het MVO beleid en het
ondersteunen van coöperaties.
Voorstel van aanpassing
Toevoegen verwijzing EU 2020 onder 2.3 Transformatie van het economisch weefsel
Dep WSE: expliciteren: Ook in de sociale economie wordt werk gemaakt van een
innovatiestrategie en dat het hele ondersteuningsaanbod van de sociale economie
wordt aangepast aan de noden van sociale ondernemers (ruimer dus dan sociale
economie) en afgestemd met de economische ondersteuningsstructuur.
9. Aanvullen MVO
Opmerking SR
Tevens ontbreekt naar het aanvoelen van de Raad in het onderdeel “4.1
maatschappelijk verantwoord ondernemen” een duidelijke verwijzing naar het
belang van maatschappelijk verantwoord internationaal ondernemen. In de
Strategische Organisatiedoelstelling 3 van de beheersovereenkomst met het Vlaams
Agentschap voor internationaal Ondernemen (FIT): “Het agentschap stimuleert de
kennis over het duurzaam en ethisch internationaal ondernemen bij zijn eigen
personeelsleden en moedigt, in het kader van maatschappelijk verantwoord
ondernemen, de bedrijven aan om bij hun internationale expansie rekening te
houden met het duurzame en ethische karakter ervan.” De Raad is van oordeel dat
de overheid bedrijven die internationaal actief zijn moet stimuleren om het
duurzame en ethische karakter van hun activiteiten in rekening te houden. Zo is het
in Nederland vast beleid om overheidssteun te ontzeggen aan Nederlandse bedrijven
die gebruik maken van kinderarbeid.
Standpunt
Dep WSE: Een bedrijf dat rekening houdt met de principes van MVO probeert dit in
principe altijd toe te passen: of het nu lokaal of internationaal werkzaam is. Binnen
het MVO‐beleid van WSE wordt nu reeds ingezet op dit internationale luik: er is een
lerend netwerk rond duurzaam internationaal ketenmanagement actief binnen de
MVO‐sessies die we organiseren.
Dep IV maakt melding van 2 subsidies die door FIT worden toegekend in het kader
van duurzaam ondernemen:
De subsidie "haalbaarheidsstudies" betaalt 50% van de kost voor het opstellen van
een haalbaarheidsstudie voor een milieu of bouwproject in een ontwikkelingsland
(OESO lijst). Het project dient duurzaam te zijn en de ontwikkeling van het land in
kwestie vooruit te helpen.
besluit VR haalbaarheidsstudies
Ook de subsidie "uitrustingsgoederen" beperkt zich tot leveringen aan
ontwikkelingslanden. We betalen daarbij 35% voor de levering van Vlaamse
uitrustingsgoederen aan ontwikkelingslanden, of zelfs 50% indien het om een MOL‐
land gaat. Ook hier dient de uitrusting de duurzame ontwikkeling van de lokale
economie ten goede te komen.
besluit VR uitrustingsgoederen
Voorstel van aanpassing
Dep WSE: we voegen een zin toe op p82:
“…Duurzaam of maatschappelijk verantwoord ondernemen veronderstelt een
geïntegreerde lange termijn strategie op bedrijfsniveau, nieuwe partnerschappen,
meer transparantie en nieuwe productie‐ en consumptiepatronen, zowel voor
organisaties die lokaal als internationaal opereren. …”
10. Water en sanitatie
Opmerking SR
SARiV merkt op dat niet alleen gezond en betaalbaar voedsel, maar sinds kort ook
het recht op veilig en drinkbaar water en op sanitaire voorzieningen erkend zijn als
mensenrecht. Het verwondert de Raad bovendien dat men niet meer verwijst naar de
doelstelling van het Vlaams Partnerschap Water voor Ontwikkeling om tegen 2015
zes miljoen mensen van drinkwater te voorzien. Dit was immers één van de projecten
opgenomen in de operationalisering van de eerste strategie (projectfiche 7). De Raad
betreurt dat dit project niet opnieuw is opgenomen, vermits deze uitdaging nog niets
aan relevantie heeft verloren, getuige de nood aan drinkbaar water in het door
overstromingen geteisterde Pakistan.
Standpunt
Departement LNE: Zoals de Raad stelt is de doelstellingen van het Vlaams
Partnerschap Water voor Ontwikkeling een belangrijk engagement. Op suggestie
van de Raad nemen we een verwijzing op naar het VPWvO in dit onderdeel. Ook
voor het VPWvO is de Vlaamse minister van leefmilieu de trekker.
Voorstel van aanpassing
Dep LNE: Verwijzing naar Vlaams Partnerschap Water voor Ontwikkeling.
Toevoegen:
Drinkwatervoorziening en sanitatie buiten Vlaanderen
Het Vlaams Partnerschap Water voor Ontwikkeling1 wil de samenwerking blijven versterken tussen alle Vlaamse betrokkenen in de watersector en de internationale samenwerking om tegen 2015 zes miljoen mensen in het Zuiden van drinkwater en/of van sanitatie te voorzien. Blijvende uitdagingen zijn het verbreden van het draagvlak, het motiveren van nieuwe partners, inzetten van de geschikte Vlaamse expertise en het voorzien van voldoende middelen.”
11. Internationale dimensie
Opmerking SR
De VSDO formuleert enkele horizontale acties omtrent de internationale dimensie
onder de noemer “duurzame ontwikkeling in het beleid aangaande Vlaamse
internationale samenwerking”. De Raad beklemtoont dat duurzame ontwikkeling
een transversaal thema is voor de Vlaamse internationale samenwerking en dit als
zodanig ook beter wordt vermeld in de ontwerpstrategie.
Standpunt
Dep Iv: wordt aangevuld
Voorstel van aanpassing
“Duurzame ontwikkeling is een transversaal thema voor de Vlaamse internationale
samenwerking” toevoegen aan de internationale dimensie.
12. Handel en handelsliberalisering
Opmerking SR
De Raad kan zich scharen achter de actie “hulp voor handel en
handelsliberalisering die rekening houdt met ontwikkelingslanden” waarbij
Vlaanderen pleit voor het rekening houden met de ontwikkelingsniveaus en –
behoeften van de partnerlanden via een grote flexibiliteit en het aanreiken van niet‐
wederkerige alternatieven. Tevens moet de keuze van de partnerlanden worden
gerespecteerd wat betreft de opname in de onderhandelingen van bindende
bepalingen inzake thema’s die niet vereist worden door de wereldhandelsorganisatie
of het Cotonou‐akkoord.
Standpunt
Dep IV: Dit behoeft geen aanpassing, want dit staat reeds letterlijk in de tekst. Zie
goedgekeurde document ‘20100723 ‐ VSDO ‐ def gdk VR’, onderaan blz. 80, actie 49
‘Hulp voor handel en handelsliberalisering die rekening houdt met ontwikkelings‐
landen’: “Afhankelijk van de ontwikkelingsniveaus en –behoeften van de
partnerlanden, pleit Vlaanderen ervoor dat een grote flexibiliteit wordt gehanteerd
en niet‐wederkerige alternatieven worden aangereikt, en dat de keuze van de
1 www.watervoorontwikkeling.be
partnerlanden wordt gerespecteerd wat betreft de opname in de onderhandelingen
van bindende bepalingen inzake thema’s die niet vereist worden door de WTO of het
Cotonou‐akkoord”.
Voorstel van aanpassing
/
13. Actie over ondernemerschap en tewerkstelling in het
Zuiden
Opmerking SR
De Raad vraagt om de actie “ondernemerschap en tewerkstelling in het Zuiden” ook
daadwerkelijk als een actie te formuleren. De Raad kan zich vinden in deze actie,
maar is van oordeel dat men m.b.t. het bevorderen van de creatie van tewerkstelling
in de formele en informele tewerkstelling moet differentiëren. Vlaanderen moet in de
eerste plaats inzetten op de creatie van formele tewerkstelling. Informele
tewerkstelling staat niet op hetzelfde niveau als formele tewerkstelling.
Standpunt
Dep IV: absoluut niet akkoord met deze opmerking. Zowel informele als formele
tewerkstelling zijn belangrijk.
In Zuidelijk Afrika is de graad van tewerkstelling in de formele tewerkstelling vrij
laag. Zowat drie vierden van de tewerkgestelden zijn onbetaalde familiearbeiders of
zelfstandige werkers waarvan de meerderheid actief is in de landbouw. Het
uitsluiten van informele tewerkstelling staat gelijk aan het misprijzen van de
familiale landbouw, die enorme voordelen biedt voor wat betreft voedselzekerheid.
Voorstel van aanpassing
TEAM DO: Een actie maken van ‘ondernemerschap en tewerkstelling in het Zuiden’
14. Klimaatfinanciering
Opmerking SR
De aanpassing aan de klimaatverandering integreren in ontwikkelingsprogramma’s
is volgens de ontwerpstrategie een prioritaire actie. De Raad mist wel een verwijzing
naar de noodzakelijke klimaatfinanciering voor de aanpassing aan de gevolgen van
de klimaatverandering en het stimuleren van een lage koolstofontwikkeling in
ontwikkelingslanden.
Standpunt
Standpunt hieromtrent is nog niet vastgelegd door de regering
Voorstel van aanpassing
/
15. HIV/AIDS
Opmerking SR
De Raad ondersteunt de actie “project HIV”, maar beklemtoont dat de titel van de
actie weinigzeggend is en dient vervolledigd, bv. bijdragen tot de wereldwijde strijd
tegen HIV/aids. Er worden voor de actie geen concrete initiatieven of doelstellingen
ontwikkeld. De Raad stelt zich bovendien de vraag wat het verband is met het
operationele project waarin wel concreet werd aangekondigd dat men een
strategienota ging opstellen over de verbetering van de gezondheidszorg in het
Zuiden en hierbij aansluitend een kortetermijnactieplan ging ontwikkelen. De Raad
zou dit graag verduidelijkt zien.
Standpunt
Dep IV:Het lijkt op dit moment interessanter en nauwer aansluitend bij de huidige
tendensen binnen de strijd tegen deze ziekte om een andere, en bredere invulling
aan het opstellen van de strategienota te geven. Daarbij zou de thematiek van
concentratie op de strijd tegen HIV/AIDS in een omvangrijker aanpak van de strijd
voor gelijke toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid en rechten ingebed
worden. Gezien Vlaanderen haar samenwerking geografisch concentreert op
Zuidelijk Afrika – een regio waarbinnen bijna alle landen met een hyperepidemie
van HIV/AIDS geconfronteerd worden ‐ zal er automatisch veel aandacht gaan naar
het verder zetten van de strijd tegen HIV/AIDS en de bijdrage van de verschillende
Vlaamse actoren daarbij. De winst die inmiddels kan geboekt worden door bvb. een
strategische invulling en een grotere concentratie van de steun aan de landen via de
nieuwe landenstrategienota’s wordt zeker genomen. Ook de vernieuwing van het
samenwerkingsakkoord met UNAIDS voor de periode 2011‐2014 moet in dit licht
gezien worden. Ook binnen de WHO werkt Vlaanderen aan een steeds grotere
concentratie op het thema van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
met een geografische oormerking voor Zuidelijk‐Afrika.
Voorstel van aanpassing
Dep IV: Toevoegen:
Gezien Vlaanderen haar samenwerking geografisch concentreert op Zuidelijk Afrika
– een regio waarbinnen bijna alle landen met een hyperepidemie van HIV/AIDS
geconfronteerd worden ‐ gaat er automatisch veel aandacht naar het verder zetten
van de strijd tegen HIV/AIDS en de bijdrage van de verschillende Vlaamse actoren in
deze context. Daarbij zal de thematiek van concentratie op de strijd tegen HIV/AIDS
in een omvangrijker aanpak van de strijd voor gelijke toegang tot seksuele en
reproductieve gezondheid en rechten ingebed worden. Ook de vernieuwing van het
samenwerkingsakkoord met UNAIDS voor de periode 2011‐2014 moet in dit licht
gezien worden. Ook binnen de WHO werkt Vlaanderen aan een steeds grotere
concentratie op het thema van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten met
een geografische oormerking voor Zuidelijk‐Afrika. In plaats van “Een belangrijke
acute uitdaging op dat vlak ligt in onze concentratielanden in zuidelijk Afrika bij de
strijd tegen hiv/aids. Het is dan ook van belang dat Vlaanderen daar een aanzienlijk
deel van zijn inspanningen en knowhow op richt. Daarbij moet ook voldoende
aandacht gaan naar een zo efficiënt en effectief mogelijke inzet van die middelen en
dus naar het bundelen en afstemmen van de mogelijkheden die er in Vlaanderen zijn
om een significante bijdrage te leveren bij de internationale strijd in het Zuiden en
meer bepaald in Zuidelijk Afrika tegen deze pandemie.”
16. Gender
Opmerking SR
De tekst zegt niets over het transversale thema gender, dat volgens de Raad van
groot belang is voor een duurzame ontwikkelingssamenwerking
Standpunt
Dep DAR: cel Gelijke Kansen: De tekst vermeldt op pagina 100 onder 8.4 dat ‘…aan
een transversaal gelijkekansenbeleid wordt gewerkt via de toepassing van de open
coördinatiemethode (OCM), getrokken en gevoed door de Commissie Gelijke Kansen.
De intentie is dat een genderperspectief tesamen met een seksuele identiteits‐, een
toegankelijkheids‐ en een handicapperspectief systematisch geïmplementeerd wordt
in alle Vlaamse beleidsdomeinen.’ We achten een genderperspectief dus niet alleen
belangrijk, we werken ook reeds aan een het mainstreamen van gender binnen de
hele Vlaamse overheid. Het project “Gender’ dat tijdens de vorige VSDO werd
ontwikkeld en uitgevoerd richtte zich met name op het initiëren van een
gendermainstreaming binnen de operationele projecten van het beleid voor
duurzame ontwikkeling. We erkennen niettemin dat de tekst van de VSDO het
belang van gendermainstreaming meer mag benadrukken (zie hiervoor onderstaand
voorstel). De aansluiting van de VSDO bij VIA en het stroomlijnen van de opvolging
door middel van indicatoren van Pact 2020 maakt dat ook deze twee
beleidsinstrumenten een minimale gendergevoeligheid moeten vertonen.
Voorstel van aanpassing
Dep DAR/Gelijke kansen(8.4, p. 100, 4de alinea) toevoegen “In het streven naar
duurzame ontwikkeling is het meenemen van een genderperspectief, en aldus
verankeren van gender als een transversaal thema in het beleid, onontbeerlijk.”
17. Goed bestuur uit de Vlaamse internationale
samenwerking
Opmerking SR
De tekst zegt niets over het transversale thema goed bestuur uit de Vlaamse
internationale samenwerking, dat volgens de Raad van groot belang is voor een
duurzame ontwikkelingssamenwerking
Standpunt
Dep IV: Het is niet de bedoeling om in het kader van de VSDO een volledig overzicht
te bieden van het Vlaamse beleid aangaande OS. VSDO is de referentie voor DO in
Vlaanderen en niet de referentie voor OS in Vlaanderen.
Voorstel van aanpassing
/
18. Preciseren verwijzing gezondheidssector
Opmerking SR
Wat gezondheid betreft, de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking legt de nadruk op
voedselzekerheid en landbouw, alsook op technische vorming en werkgelegenheid
voor jongeren. Deze worden niet expliciet vermeld.
Standpunt
Dep IV: Het is niet de bedoeling om in het kader van de VSDO een volledig overzicht
te bieden van het Vlaamse beleid aangaande OS. VSDO is de referentie voor DO in
Vlaanderen en niet de referentie voor OS in Vlaanderen.
Voorstel van aanpassing
/
19. Gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking
Opmerking SR
De Raad merkt ten slotte op dat de actie omtrent “de convenants gemeentelijke
ontwikkelingssamenwerking” erg beschrijvend is geformuleerd, terwijl deze vorm
van ontwikkelingssamenwerking door het HIVA in 2008 werd geëvalueerd en er toch
concrete acties ter verbetering voor de toekomst kunnen worden geformuleerd. De
Raad vraagt om deze actie concreter en ambitieuzer te formuleren.
Standpunt
Dep IV: Eventuele veranderingen aan de convenant hangen samen met het
groenboek en de interne staatshervorming. De resultaten daarvan zijn nog niet
gekend.
Voorstel van aanpassing
/
20. Duurzaam toerisme
Opmerking SR
De Raad doet de suggestie om bij de actie “duurzaam toerisme aanmoedigen”
duidelijk aan te knopen bij de drie pijlers van duurzaam toerisme die ook op
Europees vlak toonaangevend zijn: economische welvaart, sociale rechtvaardigheid
en cohesie en de bescherming van het milieu en de cultuur.
Bij de vermelding dat de Vlaamse overheid initiatieven opzet om een duurzame
bedrijfsvoering bij toeristische ondernemingen te stimuleren, kan men verwijzen
naar de Global Code of Ethics van de Wereldorganisatie voor Toerisme van de
Verenigde Naties.
In lijn met de beleidsnota toerisme 2009‐2014 kan men tevens expliciteren dat
Toerisme Vlaanderen een voorbeeldfunctie vervult op vlak van duurzame
bedrijfsvoering.
Andere suggesties van de Raad omtrent duurzaamheid zijn: (i) meer gebruik maken
van het lidmaatschap van het Europees netwerk voor een competitief en duurzaam
toerisme (NECSTour), (ii) duurzame mobiliteitsplannen ontwikkelen voor toeristische
attracties, (iii) de duurzaamheid van het product bij marketingactiviteiten promoten,
(iv) op een kennisplatform over toerisme de uitwisseling van “best practices” inzake
duurzaamheid stimuleren, (v) reisagentschappen aanmoedigen om accommodaties
die energie – en waterbewust zijn onder de aandacht van de klant te brengen, (vi)
duurzaamheid expliciet integreren als één van de criteria bij de prijs “de Gouden
Vakantiemaker”, (vii) financiële stimuli koppelen aan vakantiemakers die investeren
in energieschone faciliteiten, enz.
Omwille van de duidelijkheid kan men in de ontwerpstrategie expliciet melding
maken van het Steunpunt Vakantieparticipatie.
Het komt de Raad voor dat men tevens de internationale dimensie van het
duurzaam toerisme in de ontwerpstrategie in de verf kan zetten. Gezien Vlaanderen
een pioniersrol m.b.t. Toerisme voor Allen vervult en ook de Europese Unie de
klemtoon legt op sociaal toerisme, kan Vlaanderen een trekkersrol op zich nemen.
Ten slotte raakt toerisme ook duidelijk aan de geformuleerde actie “nieuwe
waardecreatie via stilte, rust en ruimte” uit de ontwerpstrategie. De Raad vraagt om
dit verband met toerisme in de tekst te expliciteren.
Standpunt
Dep IV, Toerisme : akkoord
Voorstel van aanpassing
Dep IV, Toerisme Tekst veranderen:
Duurzaam toerisme aanmoedigen
De Vlaamse overheid zet initiatieven op om een duurzame bedrijfsvoering bij
toeristische ondernemingen en binnen Toerisme Vlaanderen te stimuleren, het
gebruik van duurzame transportmiddelen te bevorderen en de consument meer
bewust te maken van het belang van duurzaamheid. De ontwikkeling en promotie
van duurzame toeristische producten moeten van Vlaanderen een duurzame
toeristische bestemming maken. Voor Toerisme Vlaanderen is een Duurzame
Ontwikkeling van Toerisme in een land, regio of een toeristische bestemming, het
streven naar een evenwicht in de relatie tussen economische, ecologische en socio‐
culturele aspecten. Voor de uitvoering van deze opdracht hanteert zij verschillende
beleidsinstrumenten zoals the Global Code of Ethics van de UNWTO.
De Groene Sleutel is een internationaal keurmerk voor milieuvriendelijke toeristische
accommodaties. Campings, jeugdlogies, attracties, hotels en gastenkamers kunnen
een ‘Groene Sleutel’‐label aanvragen. Daartoe moeten ze een ambitieus milieubeleid
voeren, maar ook duidelijke actieplannen opstellen. De Groene Sleutel wordt verder
gepromoot, zowel bij de ondernemers als bij de toerist.
Alle Vlamingen moeten op een volwaardige en door henzelf gekozen wijze kunnen
participeren aan het toerisme. Het ‘Toerisme voor Allen’‐aanbod wordt verder
uitgebouwd zodat Vlaanderen kan beschikken over voldoende kwalitatieve en
betaalbare vormen van jongeren‐, groeps‐ en gezinslogement, zoals familiehotels,
gastenkamers, plattelandstoerisme, jeugdkampplaatsen en kampeerplaatsen.
Daarbij krijgt een brede waaier van doelgroepen elk een specifieke benadering:
personen met financiële beperkingen, personen met fysieke beperkingen en ouderen,
jongeren en gezinnen met kinderen.
Het Steunpunt Vakantieparticipatie van Toerisme Vlaanderen ontwikkelt een
vakantieaanbod voor mensen die in armoede leven aan sociale tarieven, zowel in de
vorm van daguitstappen, groepsverblijven en georganiseerde vakanties als
individuele vakanties. Om het toeristische aanbod in Vlaanderen toegankelijk te
maken voor mensen met een handicap, ouderen en zieken verleent de Vlaamse
overheid toegankelijkheidspremies aan logiesverstrekkers die hun accommodatie
toegankelijker maken. Hierin kan Toerisme Vlaanderen in Europa een trekkersrol
spelen.
12. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad: Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening Onroerend erfgoed (SARO)
A. INLEIDING
De strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening Onroerend Erfgoed stelt in een beknopt en
specifiek advies dat de aandacht voor ‘duurzame ruimtelijke ontwikkeling’ ondermaats is, zeker
in vergelijking met de aandacht hiervoor in het ruimtelijk beleid in Vlaanderen. De raad vraagt
dan ook om alsnog aandacht te hebben voor duurzame ruimtelijke ontwikkelingen voor
duurzaam erfgoedbeleid in de VSDO.
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Integreer Duurzame Ruimtelijke Ontwikkeling in VSDO
Opmerking SR
SARO vraagt om het aspect van ‘duurzame ruimtelijke ontwikkeling’ alsnog te
integreren in de VSDO. SARO is bereid om hieraan constructief bij te dragen.
Standpunt
Dep RWO: Duurzame ruimtelijke ontwikkeling is reeds verankerd in de relevante
transitietrajecten. SARO heeft een punt dat het doelstellingartikel van VCRO niet
voorkomt. Dit kan ruimer aan bod komen.
RWO is akkoord om de opmaak van het beleidsplan Ruimte en de ambitieuze
doelstellingen op te nemen voor zover dit geen aanleiding geeft tot tijdrovende
bijkomende rapportering. Een bijkomende actie kan worden ingevoegd in
hoofdstuk 3.3
Voorstel van aanpassing
p. 27, na tweede alinea: Binnen de ruimtelijke ontwikkeling vormt de duurzame
ruimtelijke ontwikkeling de uitgangshouding. Dit is vastgelegd in de Vlaamse codex
ruimtelijke ordening en wordt ook zo verder uitgewerkt doorheen het
planningssysteem. Eventuele bijstellingen van het plannings‐ en
vergunningensysteem moeten er op gericht zijn duurzame ontwikkeling beter te
ondersteunen.
p.71: Actie 26a/b: toevoegen:
Opmaken van een beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
De opmaak van het beleidsplan Ruimte Vlaanderen is een taak van het beleidsveld
ruimtelijke ordening. De actie binnen de Vlaamse strategie Duurzame Ontwikkeling
is gericht op het ruim betrekken van alle Vlaamse beleidsdomeinen en de
strategische adviesraden op de gepaste momenten in het overlegproces.
Gedragen ruimtelijk beleid komt tot stand in samenspraak met de ruimtegebruikers.
We noemen dat coproductie. Dat is tweerichtingsverkeer. De ruimtelijke ordening
formuleert mogelijke antwoorden op de ruimtevragen en doet een afweging.
De afgelopen jaren is systematisch gepleit voor het hanteren van een
partnerschapsmodel in het afwegingsproces van ruimtelijke ordening. Het
partnerschapsmodel moet coproductie mogelijk maken bij de totstandkoming van
een Beleidsplan Ruimte. Alle partners of belanghebbenden worden in dergelijk
dialoogmodel als gelijkwaardig beschouwd om op een gelegitimeerde wijze
territoriale keuzes te bekomen.
Kenmerken van dit partnerschapsmodel zijn:
Iedere belanghebbende wordt voldoende geïnformeerd over de werkzaamheden voor het Beleidsplan Ruimte;
iedere belanghebbende kan een eigen inhoudelijke, ruimtelijk relevante en grondig onderbouwde input geven in het overlegproces;
in het overlegproces gebeurt een afweging die het belang van de belanghebbenden overstijgt;
iedere belanghebbende neemt niet vrijblijvend deel, maar neemt engagementen over de inzet van middelen in functie van de realisatiegerichtheid van een uitvoeringsagenda voor een Beleidsplan Ruimte. Het engagement veronderstelt zowel acties, monitoring als evaluatie van de beleidsimplementatie.
Het partnerschapsmodel gaat daardoor uit van een sterke mate van
responsabilisering van de maatschappelijke actoren die het ruimtelijk beleid verder
gestalte geven in hun dagdagelijkse werking.
In het kader hiervan moeten de traditionele, maar ook nieuwe stakeholders
samengebracht worden in een gestructureerd overlegproces. Alle partners of
belanghebbenden komen in een dergelijk dialoogmodel op evenwaardige wijze aan
bod: andere beleidsdomeinen en bestuursniveaus, middenveld, internationale
partners, bevolking, wetenschappelijke wereld, vakwereld, adviesorganen en de
beleidsmakers.
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
2. afstemming VSDO met nieuw beleidsplan Ruimte
Opmerking SR
In het nieuw beleidsplan ruimte zal duurzame (ruimtelijke) ontwikkeling een
belangrijke invalshoek moeten zijn. SARO vraagt aldus een goede afstemming na te
streven tussen de Vlaamse Strategie duurzame ontwikkeling en het nieuw
beleidsplan ruimte.
Standpunt
Dep RWO is het eens met de opmerking, en stelt voor om een bijkomende actie toe
te voegen onder H 3,3
Voorstel van aanpassing
zie hoger
3. Belangrijke ruimtebehoeften zijn niet meegenomen
Opmerking SR
Slechts enkele fragmenten inzake ruimtelijke ordening komen in de strategienota aan bod: namelijk wonen, bouwen en mobiliteit. Geen vermelding landbouw, energie etc. Andere ruimtebehoeften worden niet meegenomen waardoor aan de kern van wat ruimtelijke ordening is – het duurzaam en gelijktijdig afwegen van die behoeften – wordt voorbij gegaan.
Standpunt
Dep RO: Het duurzaam en gelijktijdig afwegen van maatschappelijke behoeften zal
in de eerste plaats gebeuren binnen opmaak, monitoring en evaluatie van het
beleidsplan Ruimte. Het toevoegen van een actie hieromtrent komt hieraan
tegemoet
Voorstel van aanpassing
Zie hoger
4. Geïntegreerde duurzaamheidsbeoordeling
Opmerking SR
Gelet op de wisselwerking tussen diverse beleidsdomeinen is SARO alvast voorstander van een geïntegreerde duurzaamheidbeoordeling die vooral inzet op het faciliteren van positieve veranderingen in plaats van zich te beperken tot het mitigeren van negatieve effecten. Focus op vermijden van effecten vervangen door nadruk op het bereiken van doelstellingen.
Standpunt
Dep DAR/team DO: akkoord
Voorstel van aanpassing
Actie 73 aanvullen met: De geïntegreerde duurzaamheidbeoordeling zal ook inzetten op het faciliteren van positieve veranderingen naast de aandacht op het mitigeren van negatieve effecten. Naast het vermijden van effecten zal de nadruk ook liggen op het bereiken van doelstellingen.
5. Nood aan debat over duurzaamheidscriteria
Opmerking SR
Er is nood aan een open debat over duurzaamheidscriteria. Dit mag niet ingevuld
worden vanuit de ivoren toren van een centrum of steunpunt duurzaamheid maar
dient bottom‐up gesteund te zijn op brede maatschappelijke consensus. Een
structureel overleg tussen SARO en het steunpunt duurzame ontwikkeling lijkt
daarom meer dan aangewezen.
Standpunt
Dep RWO: De aangeleverde methodiek voor de duurzaamheidsbeoordeling is een
intersubjectieve benadering, waardoor de vrees van een topdown geïsoleerde
benadering onterecht is. Een goede keuze van de te bevragen actoren is uiteraard
essentieel en moet representatief zijn. Het is immers de bedoeling een draagvlak te
creëren voor zowel het op te maken beleidsplan Ruimte als de
duurzaamheidsbeoordeling ervan.
Voorstel van aanpassing
‐
6. Aandacht duurzaam erfgoedbeleid
Opmerking SR
De Strategienota gaat niet in op duurzaam erfgoedbeleid. De Raad vraagt om dit in
de strategienota verder uit te werken en verwijst naar de conceptnota onroerend
erfgoeddecreet (versie 22 juli 2010).
Standpunt
Dep RWO: Duurzaam erfgoedbeleid zal bekeken worden in het onroerend
erfgoeddecreet, zoals voorgesteld in de conceptnota van het onroerend
erfgoeddecreet. Er kan een passage over de ambitie van het onroerend
erfgoeddecreet worden ingevoegd.
Voorstel van aanpassing
Dep RWO: Toevoegen: Duurzaam erfgoed:
Om de huidige knelpunten op te lossen en om een antwoord te bieden op de hedendaagse uitdagingen en ontwikkelingen, is het onvermijdelijk in een nieuwe decretale basis te voorzien. Dit vernieuwde onroerend erfgoeddecreet heeft tot doel om efficiënte en effectieve instrumenten aan te reiken om het behoud en het beheer van de onroerend erfgoedwaarden duurzaam te verzekeren. Een bijzondere aandacht gaat naar draagvlakverbreding voor onroerend erfgoedzorg, en dit zowel bij de burger, bij organisaties als in het Vlaamse beleid in het algemeen. Het vergroten van draagvlak is één van de prioritaire ambities. Deze ambitie wordt onder meer waargemaakt door versterkt overleg. Zoals bepaald in het regeerakkoord gaan we ook de versnippering binnen het domein onroerend erfgoed radicaal tegen. In dat decreet krijgt het vaak gebruikte begrip onroerend erfgoed eindelijk een juridische basis, waardoor de nadruk wordt gelegd op een globale benadering van de verschillende erfgoedvormen. Tegelijk blijven we echter aandacht hebben voor de grote verscheidenheid aan erfgoedvormen binnen hun historische leefomgeving en de verschillende noden die daaraan verbonden zijn. Deze integrale benadering, waarbij de holistische invulling van het begrip landschap het kader vormt, biedt de mogelijkheid tot integratie van onroerend erfgoed in andere beleidsdomeinen.
13. Overwegingdocument ‐ Strategische adviesraad: SALV
A. INLEIDING
De SALV is positief over het ontwerp Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling (VSDO), waarin landbouw, tuinbouw en visserij, als onderdeel van een duurzaam voedingssysteem, een belangrijke plaats toegewezen krijgen. De Raad stelt vast dat het transitiedenken en het instrument van transitiemanagement vrij nieuw en nog maar weinig tot niet beproefd zijn, zeker op het vlak van voedselsysteemtransitie, met de land‐ en tuinbouw als belangrijke speler daarin. De SALV is bereid om mee te werken aan initiatieven die dit nieuwe pad helpen ontwikkelen. Voeding maakt onderdeel uit van de primaire behoeftes. Voor de SALV is het voedingssysteem, en als cruciaal onderdeel daarvan de landbouw, tuinbouw en visserij, dan ook een van de belangrijkste behoeftesystemen van onze maatschappij, waarvan de duurzaamheid dient verzekerd te worden.
B. ALGEMENE OPMERKINGEN
1. Eenduidig definiëren begrip voedingssysteem Opmerking SALV: De Raad vraagt het begrip voedingssysteem eenduidig te definiëren en stelt voor de definitie van duurzaam voedingssysteem te gebruiken zoals gehanteerd door de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (FRDO): Een duurzaam voedingssysteem garandeert het recht op voedsel, respecteert het principe van voedselsoevereiniteit, zorgt voor voldoende en gezond voedsel voor iedereen wereldwijd tegen een aanvaardbare prijs, zorgt ervoor dat de eindprijs van een product niet alleen alle productiekosten, maar ook alle externe sociale en milieukosten internaliseert. Dit systeem gebruikt grondstoffen en hulpbronnen (met inbegrip van arbeid en natuurlijke hulpbronnen zoals bodem, water en biodiversiteit) “at their rate of recovery” en respecteert de culturele eigenheid van voeding. Alle actoren uit de keten en de overheid moeten een bijdrage leveren om dit duurzaam voedingssysteem mogelijk te maken. (bron:http://www.belspo.be/frdocfdd/DOC/pub/ad_av/2010/2010a03n.pdf) Standpunt
Dep L&V: Akkoord
Voorstel van aanpassing
Dep L&V: tekst wordt aangevuld p30 punt 1.3.9 Voedseltransitie waar voedselsysteem
wordt beschreven volgens deze definitie.
2. Catalogeren voedingssysteem Opmerking SALV: De voorliggende ontwerp VSDO catalogeert het voedingssysteem enkel onder „systeem
met meeste milieu‐impact‟, wat voor de SALV te beperkend is.
Standpunt :
Dep L&V : Zie bredere definitie voedingssysteem p30 punt 1.3.9
Voorstel van aanpassing: /
3. Betrokkenheid bij andere systemen
Opmerking SALV: De SALV merkt ook op dat land‐ en tuinbouw en visserij niet alleen producenten zijn van voeder of voedsel, maar ook van grondstoffen voor industriële materialen (bijvoorbeeld vlas, katoen, rubber) en voor energie (bijvoorbeeld energiegewassen). Als dusdanig zijn land‐ en tuinbouw en visserij dan ook betrokken bij de duurzaamheid in die respectievelijke systemen. De transitie van het voedingssysteem is voor land‐ en tuinbouw een belangrijke transitie. De Raad meent evenwel dat land‐, tuinbouw en visserij ook beïnvloed worden en zelf invloed hebben op andere systemen in transitie, zoals het energiesysteem, het materialensysteem en het gezondheidssysteem. De verschillende systemen moeten ook in onderlinge samenhang bekeken worden. Inzonderheid wenst de Raad te wijzen op de ontwikkelingen naar een bio‐gebaseerde economie, die zich als alternatief aandient voor een op fossiele brandstoffen gebaseerde economie en op de mogelijke impact ervan op de duurzaamheid van het voedingssysteem. Standpunt :
Dep L&V : Akkoord
Voorstel van aanpassing: /
4. Definitie duurzame land‐ en tuinbouw
Opmerking SALV : De Land‐ en tuinbouw vormen als producent een essentiële schakel in een duurzaam voedingssysteem. In dat opzicht wenst de Raad te wijzen op een definitie voor duurzame land‐ en tuinbouw zoals geformuleerd in een gemeenschappelijke visietekst van het Vlaams Overleg Duurzame Ontwikkeling (VODO) en Boerenbond. Voor de Raad
is deze definitie complementair aan de visie op een duurzaam „voedselsysteem‟ (sic, pagina 30 uit de ontwerp VSDO) in 2050. De hoofdfunctie van duurzame landbouw is het produceren van voedsel zodanig dat in de basisbehoeften van elke burger kan worden voorzien. Duurzame landbouw hanteert praktijken die economisch efficiënt zijn, de ecologische draagkracht respecteren en sociaal aanvaardbaar zijn voor de huidige generatie, zonder de kansen van toekomstige generaties te hypothekeren. De
economische dimensie van duurzame landbouw houdt in dat producenten daarvoor een eerlijke prijs krijgen en een leefbare toekomst zien. Hiervoor is gegarandeerde toegangnodig tot productiefactoren: bodem, water, agro‐biodiversiteit, kredieten,… Standpunt: Dep L&V : Akkoord
Voorstel van aanpassing: Hoger vermeld definitie wordt meegenomen in verdere uitwerking acties VSDO
C. SPECIFIEKE OPMERKINGEN
21. Gesloten kringlopen per deelcontinent
Opmerking SALV: Voor de SALV zijn gesloten kringlopen per deelcontinent tegen 2050, zoals de ontwerp VSDO vermeldt, zoveel mogelijk na te streven in het kader van een duurzaam voedingssysteem. De Raad wijst er wel op dat dit niet voor alle producten een realistische doelstelling is (bijvoorbeeld koffie, cacao, bananen…).
Standpunt:
Dep L&V: Zoals de Raad stelt is het de bedoeling om de kringlopen zo kort mogelijk te houden teneinde een voldoende mate van zelfvoorziening per deelcontinent te waarborgen en de milieu‐impact van de productie en het transport van voedingsproducten te beperken.
Voorstel van aanpassing : /
22. Label eerlijke handel voor regionale producten
Opmerking SALV:
De SALV wenst te verduidelijken dat, zoals ook aangegeven in het SALV‐advies over de
beleidsnota Landbouw en Visserij 2009‐2014, handel op zich geen slechte zaak is.
Weliswaar is voor de SALV het behoud van de communautaire preferentie voor eigen
producten in de context van een toenemende (wereld‐)markttoegang een prioritair
objectief. In zijn advies toonde de Raad zich voorstander van een label eerlijke handel
voor regionale Europese productie.
Standpunt :
Dep L&V: Akkoord komt overeen met visie duurzame productie en consumptie zoals
weergegeven onder 4. Horizontale acties Duurzame productie en consumptie en de
lange termijn visie onder punt 1.3.5. De internationale dimensie.
Voorstel van aanpassing: /
23. Andere schakels in het voedingssysteem
Opmerking SALV: De operationele korte termijndoelstelling voor het voedingssyteem vermeldt de doelstellingen met betrekking tot land‐ en tuinbouw uit het PACT2020 en het Actieplan Voeding en Beweging 2009‐2015. Om te komen tot een duurzaam voedingssysteem in 2050 zijn land‐, tuinbouw en visserij uiteraard een essentiële, maar zeker niet de enige speler in het voedingssysteem. De andere schakels in de keten (toelevering, voedingsindustrie, handel, distributie en consument) dienen eveneens in beschouwing genomen te worden. Standpunt : Dep L&V: Akkoord,wordt meegenomen in de arena voor innovaties op bedrijfs‐ en ketenniveau Voorstel van aanpassing: /
24. Transitieprocessen op te starten in systemen of deelsystemen: platteland, land‐ en tuinbouw en visserij
Opmerking SALV: De Raad is verheugd vast te stellen dat de ontwerp VSDO aangeeft transitieprocessen op te zullen starten in platteland, land‐ en tuinbouw en visserij teneinde zo mee de doelstellingen van duurzaamheid voor het voedingssysteem te realiseren. Heel concreet wordt er bijvoorbeeld melding gemaakt van het feit dat er in de loop van de VSDO een arena zal opgezet worden over duurzame innovaties op bedrijfs‐ en ketenniveau. De Raad stelt vast dat een aantal lopende initiatieven opgelijst worden die de basis vormen voor systeeminnovatie in de land‐, tuinbouw en visserij. De Raad wenst erop te wijzen dat in de omschakeling naar een duurzame land‐, tuinbouw en visserij, de VSDO zich niet mag beperken tot de genoemde initiatieven (biolandbouw, handelspraktijken in de keten, glastuinbouwbedrijvenzones, duurzame zeevisserij en een CO2‐, water‐ en afvalneutrale voedingsnijverheid). Er lopen nog andere initiatieven en er zullen uit de transitiearena nog bijkomende projecten en aandachtspunten naar voor komen die verband houden met alle dimensies van duurzaamheid. De Raad is voorstander van actieve stroomlijning en bevordering van de onderlinge samenhang van alle initiatieven tot een coherent geheel. Daartoe is de oprichting van een transitiearena een goed instrument. De verdere transitie naar een duurzame land‐, tuinbouw en visserij heeft behoefte aan kennisopbouw en de opstart van nieuwe participatieve processen. De Raad oordeelt dat de uitbouw van een kennisnetwerk rond transitiemanagement en de opzet van nieuwe vormen van multiactorenaanpak, zoals aangegeven in de ontwerp VSDO (community of practice en community of knowledge), ook voor land‐, tuinbouw en visserij nuttige instrumenten kunnen zijn. Bijkomend wenst de Raad te wijzen op het belang van visievorming en het uitdragen van die visie. Om het vooropgestelde toekomstbeeld werkelijk te kunnen bereiken moet naast een transitiearena, voorbeeldprojecten en andere acties ook ingezet worden op communicatie naar consument en burger.
Standpunt: Dep L&V: Akkoord,wordt meegenomen in de arena voor innovaties op bedrijfs‐ en ketenniveau
Voorstel van aanpassing: /
25. Transities met impact op land‐, tuinbouw en visserij
Ter info: De SALV wenst te verwijzen naar zijn projectoproep “Carbon footprint van de Vlaamse veehouderij: meten is weten” waarin aan de Vlaamse onderzoeksinstellingen gevraagd wordt om werk te maken van een gedragen meetinstrument om de CO2‐voetafdruk van de veehouderij in Vlaanderen vanuit een ketenbenadering te kunnen bepalen. Een dergelijk meetinstrument is op zich geen transitie, maar kan wel een significante bijdrage leveren tot de kennisopbouw rond (energie)transitie van de primaire sector, en bij uitbreiding van de ganse voedingsketen.
Voorstel van aanpassing: /
Hierna volgt de aangepaste tekst voor hoofdstuk 3.2.
Platteland, landbouw, visserij en voeding in verandering.
3.2. Platteland, landbouw, visserij en voeding in
verandering
De landbouwsector heeft de voorbije 20 jaar belangrijke veranderingen ondergaan. Op de landbouwbedrijven wordt veel meer rekening gehouden met milieuaspecten en sociale aspecten. Biolandbouw, korte keten initiatieven, agromilieumaatregelen, zorgboerderijen en agrotoerisme zijn ontwikkelingen die aangeven dat de sector op die veranderingen inspeelt. Het Vlaamse beleid heeft een niet te onderschatten rol gespeeld bij het initiëren van deze nieuwe ontwikkelingen en de acceptatie binnen de sector. Ook het landbouwbeleid heeft een grondige verandering ondergaan met de McSharry hervorming in 1992, Agenda 2000 (2000) en de Hervorming van het GLB in 2003, de Health check (2008). Een volgende beleidshervorming kondigt zich aan voor 2013. Op vlak van visievorming zijn er de voorbije jaren verschillende initiatieven geweest die visies en scenario’s voor toekomstige ontwikkelingen in de landbouw en het platteland hebben neergelegd. ‐ Dierlijke productie ‐ vzw DP21 (2001) ‐ Op grond van morgen ‐ Stedula (2005) ‐ Milieuscenario’s ‐ VMM MIRA (2000, 2009) ‐ Plattelandsscenario’s ‐ VLM (2005) ‐ Inzetten op de toekomst 2016 ‐ Boerenbond (2006) ‐ Witboek landbouwonderzoek ‐ Platform voor Landbouwonderzoek (2009) Hoewel die visieprocessen vanuit verschillende achtergronden en finaliteiten zijn gestart, komt duurzame landbouw, dat is landbouw die rekening houdt met de economische, milieu‐, sociale en internationale aspecten en toekomstige generaties, als
rode draad naar voor. Op vlak van visievorming is er, in de komende periode, niet meteen nood aan nieuwe initiatieven. Het meest recente visievormingsinitiatief is dat rond de visievorming van
Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) na 2013. Dit is een uitgebreid project binnen
het Departement Landbouw en Visserij met een grote aandacht voor de afstemming
tussen landbouw en milieu (klimaat, water, biodiversiteit). Het visieproject wil input
leveren aan de komende discussie op EU‐vlak. De reden van dit project ligt bovendien in
de noodzaak om de landbouwsector voor te bereiden op een verwachte herziening van
het GLB vanaf 2013.
De reden van dit project ligt in de noodzaak om de landbouwsector voor te bereiden op
een verwachte herziening van het GLB vanaf 2013. Veranderende beleidsuitdagingen ‐
zoals klimaatverandering, een stijgende wereldvoedselvraag, hoge prijsvolatiliteit‐,
budgettaire druk op de Europese landbouwuitgaven en de verdere
vermaatschappelijking van het landbouwbeleid maken een bijsturing van het GLB zeer
waarschijnlijk. De Europese Commissie is zich daarvan bewust en plant daarom eind
2010, een mededeling over de toekomst van het landbouwbeleid en de krachtlijnen van
de volgende hervorming. De beslissingen aangaande de hervorming van het GLB na
2013 op EU‐niveau worden in de loop van 2013‐2014 omgezet in Vlaamse regelgeving.
3.4.1. Transitiepaden: van visie(s) naar strategie
Door middel van verschillende wegen (of strategieën) worden deze nieuwe visies door
de overheid en de verschillende stakeholders uitgevoerd.
Uitbouwen van een Vlaams Plattelandsbeleid
De visietekst ‘Op weg naar een Vlaams plattelandsbeleidsplan’ met het eraan
gekoppelde actieprogramma vormt de basis voor verdere discussie over het
plattelandsbeleid. Als horizontaal beleidsveld streeft het platteland naar integrale
oplossingen op maat van de Vlaamse plattelandsregio’s, waarbij duurzaamheid een
belangrijke toetssteen vormt. Dat beleid werkt op drie sporen.
Het eerste spoor wil plattelandsthema’s en hiaten signaleren en bespreekbaar maken in
het beleid. Hiervoor formuleert het IPO, het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg,
adviezen rond plattelandsthema’s. Om de doorwerking en integraliteit te garanderen
komen ze tot stand met alle betrokken beleidsdomeinen, sectoren en bestuursniveaus.
Als tweede spoor pakken nieuwe horizontale projectinitiatieven op Vlaams niveau
prioritaire thema’s aan. Belangrijke thema’s waarrond gewerkt kan worden, zijn
ondermeer armoede op het platteland, zorg en kinderopvang, onroerend erfgoed en
cultuur, .... Krachtlijnen bij de lancering van de oproepen zijn innovatie, het inzetten op
de ondernemerszin, de duurzaamheid van projecten en de synergie van
beleidsdomeinoverschrijdende samenwerking.
In het derde spoor worden de gebiedsgerichte en projectmatige aanpak verder
uitgebouwd. Projecten maken op een geïntegreerde wijze zowel economische, sociale
als ecologische doelstellingen waar en geven aanleiding tot een eigen identiteit en
leefbaarheid van het gebied.
De projecten in het kader van de gebiedsgerichte werking van As 3 en As 4 (LEADER) van
het huidige Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007‐2013 beogen de verbetering van
de leefkwaliteit op het platteland en de diversificatie van de plattelandseconomie.
Lokale initiatieven worden ingediend bij de provincies of bij de plaatselijke groepen van
de 10 Leadergebieden in Vlaanderen en krijgen na goedkeuring Europese, Vlaamse en
provinciale steun. Op die manier kan het plattelandsbeleid van onderuit gestalte krijgen
via dorpskernvernieuwing en ‐ontwikkeling, toeristische of recreatieve acties, de
organisatie van intermediaire dienstverlening door diverse plattelandsactoren, het
opzetten van basisvoorzieningen voor doelgroepen om onder meer om de onder druk
staande sociale cohesie op het platteland te versterken en de instandhouding en
opwaardering van het landelijk erfgoed.
In 2012 start de voorbereiding voor de opmaak van PDPO III, het derde programma voor
plattelandsontwikkeling, dat de periode 2014‐2020 zal omvatten. De resultaten van de,
door de EU verplichte, Mid Term Evaluatie eind 2010 zullen als basis dienen voor de
voorbereiding van PDPO III en eventuele aanpassingen aan PDPO II. Het duurzame
karakter van het Vlaamse platteland kan door het bijsturen van het PDPO versterkt
worden via landbouwinvesteringen, beheersovereenkomsten, diversificatie van
landbouwbedrijven en specifieke plattelandsmaatregelen. In overleg met alle betrokken
partners zal een voorstel voor een evenwichtig en sterk Vlaams programma opgemaakt
worden dat oplossingen aanreikt voor de noden van het Vlaamse platteland en zijn
landbouw. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de bestaande langetermijnvisies.
Vlaams actieplan voeding en beweging 2009 ‐ 2015
Om de gezondheidsdoelstelling rond voeding en beweging te realiseren wil het Vlaams
actieplan voeding en beweging 2009‐2015 alle Vlamingen aanzetten tot meer beweging
en evenwichtiger eten. Het is erop gericht gezonde eet‐ en bewegingsgewoonten aan te
leren en te onderhouden en een gezond gewicht te behouden en overgewicht te
voorkomen. Het Vlaams actieplan voeding en beweging zet de lijnen uit waarlangs het
Vlaamse preventiebeleid rond die thema's verder zal worden uitgebouwd van 2009 en
met 2015. Het actieplan stelt 6 strategieën voorop, met daarin telkens aandacht voor
educatieve acties, aanpassingen in de omgeving, beleidsmaatregelen en
deskundigheidsbevordering. Met die strategieën bereikt het actieplan verschillende
doelgroepen zoals kinderen, jongeren, gezinnen, sociale risicogroepen, ouderen, leden
van socioculturele organisaties en de werkende bevolking.
3.4.2. Ondersteunen van innovatieve initiatieven binnen de
landbouw en visserij
Binnen landbouw zijn er al een aantal innovatieve initiatieven lopende die de basis
vormen van systeeminnovaties.
Biolandbouw
Het stimuleren van de binnenlandse productie van bioproducten is een centraal
onderdeel van het Strategisch Plan Biologische Landbouw 2008‐2012 dat tijdens de
komende regeerperiode in nauwe samenwerking met Bioforum Vlaanderen,
Boerenbond en Algemeen Boerensyndicaat verder uitgevoerd zal worden. De acties van
het Strategisch Plan zijn gebundeld per hefboom. Met deze acties en hefbomen wordt
gestreefd om volgende ambities uit het strategisch plan waar te maken: de sector groeit
en vindt aansluiting bij de Europese dynamiek , de mogelijkheden die de markt biedt aan
de sector worden volwaardig ingevuld, er is wederzijds respect en aanvaarding tussen
de sector en de andere actoren, de sector draagt bij tot de verduurzaming van de
landbouw en maatschappij. Een belangrijke klemtoon in het beleid voor biologische
landbouw in Vlaanderen voor de volgende jaren is dat de binnenlandse productie van
biologische producten tegemoet kan komen aan het groeiende marktpotentieel.
Gedragscode goede handelspraktijken in de keten
Vanuit de landbouworganisaties zijn verschillende initiatieven opgestart die ertoe
bijdragen dat deze transitiepaden verder worden ondersteund. Het besef dat de
voedselketen zo sterk is als zijn zwakste schakel en de wil van alle betrokken partners
om een lange termijnoplossing te vinden voor de prijzenproblematiek, resulteerde in
een gedragscode voor goede handelspraktijken. Deze gedragscode werd ondertekend
door alle betrokken schakels in de voedingsketen, gaande van de federatie van de
veevoederindustrie (BEMEFA), de landbouworganisaties (ABS, Boerenbond en FWA), de
federaties van de voedingsindustrie (Fevia) en van de distributiesector (FEDIS) en
Unizo/UCM en vormt de basis voor het ketenoverleg.
Duurzame innovaties
In de loop van de uitvoering van de VSDO zal een arena worden opgezet over duurzame
innovaties op bedrijfs‐ en ketenniveau, welke beleidsmaatregelen belemmeren niches
om door te groeien en wat kan er gedaan worden, welke nieuwe niches kunnen nog
worden opgezet en hoe. Om innovaties ingang te doen vinden zijn er verschillende
instrumenten voorhanden zoals het Vlaams landbouwinvesteringsfonds, voorlichting,
demonstratieprojecten. Het Vlaams landbouwinvesteringsfonds zal zich verder
ontwikkelen als motor voor innovatie en transitie in de landbouwsector.
Overleg met en tussen stakeholders, leidend tot samenwerking
Door middel van overleg tussen de verschillende stakeholders verbetert men
wederzijdse de inzichten, begrijpt men elkaars analyse en kunnen initiatieven ontstaan
voor gezamenlijke acties. De gezamenlijk opgemaakte tekst tussen VODO en BB
behandelt de grote principes die een duurzaam landbouwbeleid moet respecteren. In de
tekst is er ruimte om de verschillende aspecten van duurzaamheid, zowel de
economische dimensie als de sociale en ecologische komen duidelijk aan bod. Die tekst
vormt een belangrijke basis voor verder overleg.
Een CO2‐, water‐ en afvalneutrale voedingsnijverheid
Zoals afgesproken binnen de Staten‐Generaal voor de industrie, is het de bedoeling om
de Vlaamse voedingsnijverheid te laten evolueren (of transformeren) naar een sector
met minimale impact op het milieu in 2030. Er wordt gestart met een
haalbaarheidsstudie waarna pilootprojecten bij voorloperbedrijven (ook KMO's) moeten
zorgen voor een verder uitdragen van het concept. Een belangrijke rol is hierbij
weggelegd voor de sectororganisaties en onderzoeksinstellingen van de sector zelf. Dit
project kadert binnen de opmaak van een nieuw doelgroepprogramma vanaf 2011 met
de voedingssector (FEVIA‐Vlaanderen en UNIZO).
Op vraag van de SALV heeft de Minister‐president aan de administratie de opdracht
gegeven een onderzoeksproject uit te schrijven over de “Carbon footprint van de
Vlaamse veehouderij: meten is weten”. Dit meetinstrument moet de CO2‐voetafdruk
van de veehouderij in Vlaanderen vanuit een ketenbenadering kunnen bepalen. Een
dergelijk meetinstrument is op zich geen transitie, maar kan wel een significante
bijdrage leveren tot de kennisopbouw rond (energie)transitie van de primaire sector, en
bij uitbreiding van de ganse voedingsketen.“
Glastuinbouwbedrijvenzones (project VSDO1)
De glastuinbouwsector is, ondanks haar beperkte oppervlakte, een sterke economische
sector in Vlaanderen maar ook een grote energieverbruiker. De sector is kapitaal‐ en
arbeidsintensief. De doelstelling bestaat erin om de sector glastuinbouw op termijn te
voorzien van duurzame, en in de praktijk haalbare, technologie op het vlak van
energiebesparing, warmtekrachtkoppeling en op het vlak van het gebruik van meer
duurzame energiebronnen. Hiervoor is een planmatige aanpak nodig. Via innovaties op
het vlak van energie (en ruimte) dient op termijn met nieuwe technologie een
“duurzaam regionaal geteeld product” met een zo hoog mogelijke efficiëntie van
brandstoffen geteeld te worden.
Duurzame zeevisserij
Voor visserij voorziet de Europese Commissie een hervorming in 2013 die er moet voor
zorgen dat de visserij tegen 2020 opnieuw performant en duurzaam is op economisch,
sociaal en ecologisch vlak. Daartoe is de Europese Commissie bereid alle onderdelen van
het GVB in vraag te stellen om te zoeken naar alternatieven en duurzame oplossingen
voor de gerezen problemen. Vanuit een ecologische draagkracht van de zee, de
economische uitgangspunten van de reders en de maatschappelijke verantwoording
voor het beschikbaar stellen van natuurlijke bronnen wordt intens gewerkt aan het
verduurzamen van de sector. De voorbije 5 jaar is door het uit de vaart nemen van
vaartuigen, de vangstcapaciteit van de zeevisserijvloot afgebouwd met ruim 30% en
daardoor beter in evenwicht gebracht met de toegestane vangstmogelijkheden (quota).
Bijlage: Inhoudstafel nieuwe VSDO na verwerking adviezen
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ...................................................................................................................... 172
Voorwoord .......................................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Inleiding .............................................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
DEEL 1: KADER ............................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1. Omgevingsanalyse duurzame ontwikkeling ..... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.1. Globalisering ................................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.2. Armoede en sociale uitsluiting ................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.3. Vergrijzing, een Europees fenomeen ......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.4. Klimaatverandering .................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.5. Toenemende mobiliteit ................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.6. Uitputting van grondstoffen ....................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.7. Verlies aan biodiversiteit ................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.8. Volksgezondheid ............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2. Een kader voor de Vlaamse strategie duurzame ontwikkelingFout! Bladwijzer niet gedefini
2.1. Wat is duurzame ontwikkeling? ......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.2. Het internationale kader ..................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.2.1. Verenigde Naties .......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.2.1.1. Wereldtoppen voor Duurzame OntwikkelingFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.2.1.2. De Commissie voor Duurzame Ontwikkeling van de VNFout! Bladwijzer niet gedefi
2.2.1.3. De Millenniumdoelstellingen van de Verenigde NatiesFout! Bladwijzer niet gedefini
2.2.2. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)Fout! Bladwijzer n
2.2.3. Network of regional governments for sustainable developmentFout! Bladwijzer niet gedef
2.2.4. Europese Unie .............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.2.4.1. Europa 2020 ........................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.2.4.2. De Europese strategie voor duurzame ontwikkeling (EUSDO)Fout! Bladwijzer niet g
2.3 Het nationale kader ............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.4 Het Vlaamse kader .............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.4.1 Het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkelingFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.4.2 Het Regeerakkoord 2009-2014 .......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.4.3 Vlaanderen in Actie (ViA) en Pact 2020 ........... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.4.4 De eerste Vlaamse strategie duurzame ontwikkeling (2006 -2010)Fout! Bladwijzer niet gedefi
2.4.5 Vlaams Parlement .............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3 Evaluatie van de uitvoering van de voorgaande strategieFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.1 Belangrijke bevindingen ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.2 Hoe kan het belang van de VSDO in de toekomst toenemen?Fout! Bladwijzer niet gede
3.3 Conclusie .......................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
DEEL 2 VISIE .................................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1. Langetermijnvisie duurzame ontwikkeling ...... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.1. De noodzaak van een langetermijnvisie in het kader van duurzame ontwikkelingFout! Bladwijz
2.2. Systeeminnovatie en transities ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3. Langetermijnvisie duurzame ontwikkeling gebaseerd op transitiesFout! Bladwijzer niet gedefi
2.3.1. Transitie wonen en bouwen ......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.2. Materialentransitie ........................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.3. Energietransitie ............................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.4. Mobiliteitstransitie ....................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.5. Voedseltransitie ............................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.6. Gezondheidszorgtransitie ............................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.7. Het holistische kennis en leersysteem .......... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.8. Economische ontwikkeling .......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.9. De sociaal-culturele ontwikkeling ................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.10. De ecologische draagkracht ......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.11. De internationale dimensie ........................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.3.12. De institutionele dimensie ............................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
DEEL 3 Methodologische aanpak en acties ..................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1. Transities: Systeeminnovatie en transitiemanagement als sleutelelementen van een Vlaams beleid voor duurzame ontwikkelingFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Optimaliseren van bestaande instrumenten en ontwikkelen van nieuwe instrumenten in het kader van transitiemanagement (actie 1)Fout! Bladwijzer niet gedefinieer
Uitbouwen van een kennisnetwerk rond transitie en structurering transitieaanpak (actie 2) .................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Ondersteuning bieden bij nieuwe transitieprocessen (actie 3)Fout! Bladwijzer niet gedefinieer
2. Een nieuwe overheid: governance beyond governmentFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Principes van governance beyond government toepassen (actie 4)Fout! Bladwijzer niet gedefi
3. Betrokkenheid stakeholders ............................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Participatieprocessen opzetten .................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Kennisnetwerk participatie (actie 5) .................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Aanreiken van inspirerende praktische voorbeelden van radicale veranderingen (actie 6) Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Nieuwe waardecreatie via stilte, rust en ruimte (actie 7)Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Strategische adviesraden ............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Betrokkenheid strategische adviesraden (actie 8) en andere stakeholdersFout! Bladwijzer niet
4. Opvolging, monitoring en evaluatie ................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Omgevingsmonitor duurzame ontwikkeling (actie 9)Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Monitoring VSDO en nieuw opvolgingssysteem gericht op leren (actie 10)Fout! Bladwijzer nie
DEEL 4: Systemen, dimensies en acties .......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1. Wonen en Bouwensysteem ................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.1 Langetermijnvisie ............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
1.3. Acties: Transitie duurzaam wonen en bouwen (project VSDO1)Fout! Bladwijzer niet gedefinieer
Structurele ondersteuning van de transitienetwerken duurzaam wonen en bouwen (DUWOBO), (actie 11) ......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Ontwikkelen van een maatstaf en afwegingsinstrumenten (inclusief materialenafweging) voor duurzame bouwprojecten, structurering van de toepassing (actie 12) ......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Opzetten van proefprojecten duurzame wijken (actie 13)Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2. Materialensysteem ............................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.1 Langetermijnvisie .................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
2.2 De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefiniee
2.3 Acties: materialentransitie ................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Structurele ondersteuning van Plan C (actie 14)Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Uitbouwen van portfolio van concepten, activiteiten en praktijkexperimenten (actie 15) ............................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3. Energiesysteem .................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.1. Langetermijnvisie ................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefinie
3.3. Acties: Energietransitieproces initiëren ............ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Een Vlaamse energietransitie (actie 16) ........... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.4. Acties energie met middellange termijnperspectiefFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
3.5. Acties: Slimme netten ......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
4. Mobiliteitssyteem ................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
4.1. Langetermijnvisie ................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
4.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefinie
4.3. Algemene acties mbt planning .......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
4.4. Acties mbt het vervoersnetwerk als geïntegreerd systeemFout! Bladwijzer niet gedefinieer
4.5. Acties mbt logistiek .............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
4.6. Acties mbt transitie naar meer milieuvriendelijke /duurzame mobiliteit (project VSDO1) .............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
5. Voedingssysteem .................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
5.1. Langetermijnvisie ................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
5.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefinie
5.3. Acties: Platteland, landbouw, visserij en voeding in veranderingFout! Bladwijzer niet gede
5.4. Acties: Transitiepaden: van visie(s) naar strategieFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Duurzame landbouwinnovaties (actie 17) ......... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
5.5. Acties: Ondersteunen van innovatieve initiatieven binnen de landbouw en visserij ................................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Duurzame zeevisserij (actie 18) ......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
6. Gezondheidszorgsysteem .................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
6.1. Langetermijnvisie ................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
6.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefinie
6.3. Acties: Flanders care .......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Flanders Care (actie 19) .................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
6.4. Acties:zorg en gezondheidszorg ....................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
7. Holistisch kennis- en leersysteem .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
7.1. Langetermijnvisie ................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
7.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefinie
7.3. Acties: Wetenschap en innovatie (project VSDO 1)Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
7.4. Acties: Educatie voor duurzame ontwikkeling (project VSDO1)Fout! Bladwijzer niet gedefi
Het EDO-overlegplatform van actoren (actie 20)Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
EDO-coördinatie en procesbegeleiding opzetten (actie 21)Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
EDO integreren in eindtermen en competentieprofielen (actie 22)Fout! Bladwijzer niet gedefi
Lerende netwerken oprichten en ondersteunen mbt EDO (actie 23)Fout! Bladwijzer niet gedef
8. Economische dimensie ................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
8.1. Langetermijnvisie ................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
8.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefinie
8.3 Acties: Transformatie van het economische weefselFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Staten-Generaal voor de Industrie (actie 24) .... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Regiegroepen oprichten en strategische innovatiekeuzes binnen Europa (actie 25) Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
8.4. Acties: Maatschappelijk verantwoord ondernemen (project VSDO1)Fout! Bladwijzer niet g
Partnerschappen als hefboom voor MVO (actie 26)Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
9. Socio- culturele dimensie .............................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
9.1. Langetermijnvisie ................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
9.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefinie
9.3. Acties: Ecocultuur als opstap voor een transitie naar een duurzame maatschappij .................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Doorbraken binnen de cultuursector voor een duurzame samenleving (actie 27)Fout! Bladwijz
9.4. Acties: Kinderopvang .......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
9.5. Acties :Ouderenbeleid ......................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
9.6. Acties: Armoedebestrijding ................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Het Vlaamse actieplan armoedebestrijding en het Permanent Armoedeoverleg (actie 29) ............................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
9.7. Acties: Gelijke kansen en gelijke behandeling Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
9.8. Acties: Duurzaam erfgoedbeleid: ...................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
10. Ecologische dimensie .................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
10.1. Langetermijnvisie ............................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
10.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefini
10.3. Acties: Milieudimensie ...................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
11. Internationale dimensie ............................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
11.1. Langetermijnvisie ............................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
11.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefini
11.3. Acties: DO in het beleid voor Vlaamse internationale samenwerkingFout! Bladwijzer niet
11.4. Acties ten aanzien van de EU, de VN en de OESOFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Optimale voorbereiding van de Wereldconferentie DO (actie 30)Fout! Bladwijzer niet gedefin
11.5. Indicatoren op internationaal niveau beyond GDPFout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
12. Institutionele dimensie ................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
12.1. Langetermijnvisie 2050 ..................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
12.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefini
12.3. Acties: good governance .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
12.4. Acties: duurzaamheid in strategie en visie en werkgeversfunctieFout! Bladwijzer niet ged
12.5. Acties: Energie zorg in de Vlaamse overheidgebouwenFout! Bladwijzer niet gedefinieerd
12.6. Acties: Milieuzorg in het voertuigenpark ........ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
12.7. Acties: Duurzame overheidsopdrachten ........ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Uitwerken van voldoende ambitieuze en gedragen duurzaamheidscriteria (actie 31) ............................................................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Uitbouw van een helpdesk voor duurzame overheidsopdrachten bij de Vlaamse overheid en ondersteuning van een helpdesk voor duurzame overheidsopdrachten voor lokale overheden (actie 32)Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
12.8. Acties: Verduurzamen van vastgoed en gebouwenpatrimonium (eigen en gesubsidieerde gebouwen) ............................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
12.9. Acties: Ethisch beleggen .................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Onderzoek voor duurzaam beleggen binnen de pensioenfondsen (actie 33)Fout! Bladwijzer nie
12.10. Acties: PPS verduurzamen ............................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
PPS verduurzamen (actie 34) ............................ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
12.11. Acties: subsidies met een negatieve impact op de duurzaamheidFout! Bladwijzer niet g
Onderzoek naar subsidies met een negatieve impact op de duurzaamheid (actie 35) Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
12.12. Inzetten integrerende duurzaamheidinstrumenten bij de overheidFout! Bladwijzer niet g
Impactanalyse (actie 36) .................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
12.13. Acties: Duurzaam optreden van steden, gemeenten en provinciesFout! Bladwijzer niet
De samenwerkingsovereenkomst met steden, gemeenten en provincies zet versterkt in op duurzaamheid (actie 37) ............ Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Ontwikkelingspoor duurzame stad (actie 38) .... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
13. Duurzame ontwikkeling in ruimtelijke ordening (project VSDO1)Fout! Bladwijzer niet gedefinie
13.1. Langetermijnvisie ............................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
13.2. De operationele middenlange en kortetermijndoelstellingenFout! Bladwijzer niet gedefini
13.3. Acties ................................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Gedragen ruimtelijk planningsproces, gebaseerd op DO (actie 39)Fout! Bladwijzer niet gedef
14. Dwarsverbanden .......................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
14.1. Tussen systemen en dimensies ...................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
14.2. Slimme links ....................................................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Slimme links als permanent aandachtspunt bij de WGDO (actie 40)Fout! Bladwijzer niet gede
14.3. Horizontale acties: duurzame productie en consumptie (project VSDO1)Fout! Bladwijzer
Sociale levenscyclusanalyse (actie 28) ............. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.