Realisme en constructivisme.doc 1
Realisme en constructivisme, een verkenning en een standpunt.
1. Het thema, de probleemstelling.
Zintuiglijk waarnemen – voor waar nemen – vormt de hoeksteen voor kennis. Eertijds
speelden ook openbaring en rede ieder op zich hun rol bij het tot stand komen ervan.
Geseculariseerd is de rede teruggebracht tot een methode en een houding bij het
uitvoeren van de kenact: het respecteren als houding van een discursieve en sluitende
opbouw van de oordelen en argumenten als methode. De openbaring komt nog slechts
ten volle tot recht in de leefwereld van religieuzen en new-age-adepten.
Doch de zintuiglijke waarneming is niet zonder problemen. Wat gezien wordt is in
belangrijke mate afhankelijk van de anatomische constructie van het oog en de
achterliggende neurale werking. Door de specifieke positionering van twee ogen ontstaat
een stereoscopisch beeld van een heel beperkte oppervlak dat voor-ligt. Het is het
rusteloos aftasten, het voortdurend verspringen, de zogeheten saccades, dat de indruk
van een breed, schier grenzeloos blikveld verschaft. Het visuele levert een belangrijk
aandeel in wat van de wereld gekend is. Microscopie en telescopie, het zien van het
kleine en van het eindeloos verre blijft gefundeerd in het kijken. Het gebruik van
metaforen bevestigt dat rijkelijk, problemen en oplossingen worden gezien.
Dat het beeld van de wereld verandert als zich wijzigingen voordoen in de anatomische
inrichting, wordt door niemand betwijfeld. Een kleurblinde mens neemt grijsschakeringen
waar, een anders ingekleurde wereld dus. Het hoeft weinig verbeeldingskracht om “in te
zien” dat zich voor een organisme met opzij gerichte ogen een ander blikveld opent. Hoe
zou dat van een kameleon, die beide ogen onafhankelijk van elkaar kan laten draaien, er
uit zien? En dat van een grotsalamander waarvan de ogen gereduceerd zijn tot twee
functieloze uitstulpingen, en van de vleermuis die een beeld vormt gebaseerd op de
weerkaatsing van ultrasone geluiden, en welk beeld produceert een facetoog van het
insect, de geuren waarop mieren zich oriënteren?
Dan zijn de psychische factoren die een doorslaggevende rol spelen bij de vorming van
het waargenomen beeld nog niet eens vermeld: de vroegere ervaringen en de
verwachtingen die selectief bepalen van wat gezien wordt.
Het mag duidelijk zijn, welke exotische vormen het waargenomen beeld aanneemt, de
lichamelijke constitutie is er van doorslaggevend belang voor.
Maar als dat het geval is, hoe kan het waargenomen tafereel dan de wereld afbeelden
zoals die “daar” werkelijk is, tenzij dat ieder beeld een specifieke verperspectivering
oplevert. Ieder anatomische structuur zijn eigen beeld en eigen wereld dus.
Doch daar houdt het niet bij op: als de waarneming – de primordiale voor waar neming,
de hoeksteen zou vormen voor kennis, wat is dan het statuut of de waarde daarvan?
Realisme en constructivisme.doc 2
Verschillende houdingen zijn mogelijk. Sommigen verdedigen de these dat ondanks de
specificiteit van de waarneming toch een realistisch beeld van de wereld mogelijk blijft.
Anderen verdiepen zich in de uitwerking van de these dat alle waarneming en kennis
geperspectiveerd is. Tussen beide polen ontwikkelt zich een scala van graduele
standpunten.
2. Mogelijke elementen als objecten van bespreking
Welke elementen doen zich in het discussieveld voor? In de meest eenvoudige
constellatie zijn er dat twee: de activiteit van het waarnemen enerzijds en datgene dat
het voorwerp is van deze activiteit of het door de waarneming gegenereerde beeld
anderzijds. Dat laatste wordt door sommigen beschouwd als identisch met de wereld -
wat we zien is ook wat daar “werkelijk” is, of wat gezien wordt is niets anders noch meer
dan een construct. Opnieuw in het laatste geval komt de stellingname voor dat alles wat
waargenomen en dus gekend is een construct is (zoals in het hermeneutisch
constructivisme) of er kan nog een substraat verondersteld worden – de introductie van
een derde element - dat de instroom voorziet als basisdata voor de opbouw van het
construct (een gematigder constructivisme zoals bij Von Glaserfeld, maar ook Kant
verwijst naar het noumenale).
3. De posities, een rudimentair overzicht.
Fundamenteel staan twee posities tegenover elkaar. Het realisme neemt een wereld aan
die bestaat onafhankelijk van de waarnemer. Het constructivisme echter poneert dat alle
voor-waar-nemingen en daar aangekoppelde opvattingen constructies zijn, niet los te
Realisme en constructivisme.doc 3
denken van het organisme dat ze tot stand brengt. En ‘dat organisme’ kan daarbij zowel
begrepen worden als een lid van een soort zoals bij een mens die een andere wereld ziet
dan een vlinder, en als individu met een persoonlijke geschiedenis.
Merk op dat deze voorstelling van zaken, een realisme versus een constructivisme, op
zich evenmin neutraal is. Het verraadt het innemen van een externe of metapositie op
het probleem, een uitkijkpositie van waaruit die spanning schijnbaar onafhankelijk
geobserveerd zou kunnen worden. Bij nader inzien verraadt dat een realisme, de
aanname dat zo’n godseye-perspectief op een schijnbaar voorliggend en dus extern
probleem mogelijk zou zijn – alsof dat probleem onbetwistbaar tot de orde van ‘de
werkelijkheid’ behoort.
In een bespreking - die steeds iets tot voorwerp heeft - is zo’n perspectief niet te
vermijden. Het is de tegenhanger eigen aan het realisme van het probleem van de
reflexiviteit dat zich voordoet bij het constructivisme.
Er wordt hier niet verder aandacht aan besteed. Het zou immers verhinderen ooit tot een
verdere duiding van de verschillende posities toe te komen.
Beide fundamentele opvattingen staan in relatie tot verschillende deelterreinen. Op het
vlak van de ontologie rijst de vraag of de wereld daar als zijnstoestand werkelijk bestaat
of een construct is. Een andere vraag richt zich tot de kenbaarheid. Aangenomen dat de
wereld bestaat, wat is de kwaliteit van de kennis ervan – het onderwerp van de
epistemologie. Ten derde doet zich nog het terrein van de semantiek voor. Daarin zijn
betekenis en waarheid aan de orde.
Hieronder worden beide polen in relatie tot de verschillende aangehaalde terreinen iets
meer uitgewerkt.
Realisme en constructivisme.doc 4
3.1 De pool van het realisme
3.1.1. Op het vlak van de ontologie.
De positie dat de wereld daadwerkelijk bestaat is genuanceerd wat blijkt uit de
verscheidenheid aan opvattingen.
De minimale versie, ook wel vijgebladrealisme genoemd, erkent “iets” dat onafhankelijk
van de waarnemer bestaat. Doch dat verwijst naar niets meer dan een
ongedifferentieerde en ongeïnterpreerde ‘wereld’. Het realisme van het gezond verstand
(common sense realism) omvat meer dan dat. Daarin worden in het dagelijks leven
evidente zaken zoals bomen en stenen, de grond en de lucht als daadwerkelijke
bestaande realiteiten erkend. Het wetenschappelijk realisme gaat nog een stap verder.
Het rekent ook niet waarneembare entiteiten zoals electronen, genen en allerlei
elementen geponeerd in deugdelijk gebleken theorieën, tot het bestaande. De meest
omvattende versie neemt ook abstracties zoals getallen en waarden in het bestaande op.
3.1.2. Epistemologisch.
De wereld mag dan al onder een of andere vorm los van de observator bestaan, de vraag
of die ook kenbaar is, is van een geheel andere orde.
Het realisme antwoordt daar bevestigend op en specificeert dat de wetenschappelijke
methode daartoe het meest geschikt is. Dat vindt uitdrukking in wat Putnam formuleert
als het mirakelargument. Het succes van de wetenschappelijke praktijk kan volgens deze
redenering maar aan twee zaken te wijten zijn: ofwel dat de wereld inderdaad is zoals de
wetenschap beschrijft, ofwel… is dat succes te wijten aan mirakaleuze tussenkomsten.
Maar luidt de kritiek, als dat inderdaad de werkelijkheid weergeeft, hoe zijn de
veranderingen in de wetenschappelijke versies doorheen de geschiedenis dan te
begrijpen? En, omdat een bepaalde handeling tot een voorspelbaar resultaat leidt, mag
daaruit een waarheidsgetrouwe voorstelling van de wereld geconcludeerd worden?
Problemen dus waarop sommigen uitwegen suggereren.
Putnam zelf kiest voor een intern realisme: wat de wetenschap weergeeft is één verhaal,
één perspectief op de werkelijkheid. Van Fraassen verschuift het criterium. Succesvolle
theorieën moeten niet als waar beschouwd worden maar als empirisch adekwaat. Dat
houdt in dat er minstens één model moet voorkomen waarbij alle observatiegerelateerde
zinnen waar zijn. Het is dus waarheid onder bepaalde omstandigheden.
Fine gaat eerder de kant gekozen door Putnam op. Hij opteert daarbij niet voor een
dimensie, maar richt de focus op de lokale praktijk.
Realisme en constructivisme.doc 5
3.1.3 De semantiek.
Het wetenschappelijk semantisch realisme gaat over de waarheidswaarde van oordelen
geformuleerd binnen een wetenschappelijke theorie. Het beschrijft met andere woorden
de voorwaarden waaraan de wereld zou moeten voldoen opdat een oordeel waar zou
zijn. Bijvoorbeeld, het oordeel dat electronen van A naar B vliegen is slechts dan waar als
deze inderdaad van A naar B zouden bewegen. Maar dat impliceert niet als een
noodzakelijkheid dat electronen a) bestaan, en b) dat ze in de feitelijkheid van A naar B
vliegen.
3.2. De pool van het constructivisme.
Alle variaties gaan grosso modo terug op dezelfde vier postulaten.
Het zenuwstelsel is en werkt als een gesloten systeem. Dit laat niet toe om een externe
werkelijkheid te bevestigen noch te verwerpen. Wat zich als fenomeen voordoet,
refereert dus niet naar ‘de werkelijkheid’, maar is gerelateerd tot dat organisch systeem.
De interne samenhang en de consistentie van de overtuigingssystemen is van belang. De
heersende hiërarchie en de interdepentie van de overtuigingen, maakt dat niet eender
wat (anything goes) als construct aanvaardbaar is.
Voor verdere duiding is dezelfde opdeling als bij het realisme ook hier bruikbaar.
3.2.1. Het ontologisch aspect.
Hier rijst de vraag in hoeverre de waargenomen werkelijkheid een product van
constructieve inbreng is. Net zoals bij het realisme komen gradaties voor en deze zijn op
twee assen te rangschikken.
In vertikale richting ordent men de soorten. Men erkent op het laagste niveau dat zaken
zoals huizen, radio’s, auto’s en dergelijke, producten van menselijke tussenkomst zijn.
Op het niveau daarboven worden ook abstracties zoals getallen, waarden en concepten
als producten aanvaard. En nog een daarboven op het uiterste niveau, rekent men de
referenten (quarks bvb.) van die abstracties eveneens tot de producten van
constructieve tussenkomst.
Op een horizontale as wordt de omvang van het geconstrueerde weergegeven.
Matige constructivisten erkennen dat sommige elementen maar niet alle, geconstrueerd
zijn. Voor het sterk constructivistisch programma geldt dat al wat waargenomen en
bedacht wordt een product is. Met dien verstande echter dat een ruwe realiteit als
noodzakelijke bouwstof voor het construeren aanvaard wordt. Bakstenen mogen dan wel
producten van menselijke tussenkomst zijn, zonder een ongedifferentieerde bouwstof zijn
ze niet mogelijk.
De meest radikale groep stelt dat zelfs dat laatste een product is.
Realisme en constructivisme.doc 6
3.2.2. Epistemologisch constructivisme.
Volgens de constructivistische opvatting gaat de rationele overtuiging niet terug op een
absolute basis. Integendeel het is het product van een gemeenschap en dus relatief tot
een cultuur of een paradigma. De kennis waarover men beschikt is dus steeds
gerelateerd.
Ook hier onderscheidt een meer matige visie zich van een radikale.
De matige visie neemt een wereld aan die los bestaat van de observator maar voegt daar
onmiddellijk aan toe dat alle kennis niet anders dan een geperspectiveerd construct kan
zijn. De radikale opvatting zoals die zich voordoet in de hermeneutische praktijk, stelt
dat zelfs de aanname van een wereld onafhankelijk van een waarnemer niets anders dan
een cognitief construct kan zijn.
Het constructivisme, de hermeneutische variant in het bijzonder, worstelt met het
probleem van de reflexiviteit. Immers, als alles een construct is, dan is het
constructivisme als interpretatie ook een construct en bijgevolg relatief. Wat is onder die
omstandigheden dan nog de waarde ervan?
3.2.3. Het constructivisme op het vlak van de semantiek.
De betekenislading is sociaal geconstrueerd. Wittgenstein’s bijvoorbeeld stelt dat
betekenis van een term ontstaat in het gebruik ervan. Dat impliceert dat de betekenis uit
het verleden slechts gedeeltelijk instaat voor de actuele versie. Het gebruik geschiedt
bovendien binnen een sociale context die zelf aan fluctuaties onderhevig is, wat als een
extra determinant kan gelden voor verandering. Betekenisvorming is dus nooit af (zie het
finitisme van Bloor). Kripke benadrukt het sociale aspect. Hij stelt dat betekenis een zaak
is van sociale negotiatie. In dat verband kan ook verwezen worden naar Bruno Latour die
betekenis bloot probeert te leggen vanuit een antropologische benadering.
Tot zover een rudimentaire duiding van de hoofdposities.
4. Historische verschuivingen in de appreciatie van de wereld.
In het voorgaande werd terloops gewezen op het probleem van het god’s eye perspectief
in het realisme, een perspectief dat zelf een realistische stellingname verraadt.
Bovendien impliceert de term ‘stellingname’ meer een keuze dan een absolute
noodgedwongenheid. Zo’n keuze kan, in principe althans, genegeerd worden en daarmee
eigenlijk uitdrukking geven aan zijn constructivistische aard. Daarnaast rijst de vraag hoe
het realisme in absolute zin begrepen, in overeenstemming gebracht zou kunnen worden
met de belichaming die onvermijdelijk de blik vorm geeft.
Ook het probleem van de reflexiviteit eigen aan het constructivisme als andere pool,
bevestigt zelf, ironisch genoeg, op radikale wijze de constructivistische optie.
Realisme en constructivisme.doc 7
De relativiteit van de perceptie en voor waar neming van de wereld toont zich ook nog op
een andere manier: de veranderende appreciatie van de wereld, van de mens zelf en van
de positie van de mens in de wereld.
Op de historische tijdschaal zijn aanzienlijke zowel als meer subtiele verschuivingen
merkbaar. Enkele daarvan worden hieronder als illustratie aangehaald.
De wereld als gebeurtenis
Wordt voor een fundamenteel inhaakpunt gekozen, dan dringt “de werkelijkheid” die bij
het bestaan van een atalige hominide verondersteld kan worden, zich op.
De wereld ontvouwt zich in dit geval niet als een waarneembaar panorama. De
waarneming maakt deel uit van een engagement in een gebeurtenis. Die gebeurtenis
komt tot stand onder de opstuwende druk van primaire motieven in interactie van wat
zich lokaal aandient. Het krijgt tastbare vorm doorheen wat de belichaming mogelijk
maakt in de positieve zin, maar ook in de negatieve in de betekenis van beperkend (ogen
zijn in staat om een bepaald spectrum te zien maar niet het infrarood of ultraviolet dat
daarbuiten valt bijvoorbeeld). Waarneming kan beter beschouwd worden als een aspect
van de act en niet als een geïsoleerd vermogen, cognitie is gedistribueerd over de
gebeurtenis als geheel en niet als iets dat enkel bestaat binnen het brein van het
organisme.
De “werkelijkheid” is in dit geval eerder een beleving dan een geïnterpreteerd product
van waarneming. De scheiding subject - object vallen hier buiten wat gedacht, laat staan
beschouwd zou kunnen worden.
Het object ontstaat in de handeling, het subject in een semantische spanning tot het
object
Wat daarop volgt realiseert een radikale breuk met de voorgaande positionering tot de
wereld als ervaring. De bewerking van tuigen tekent een cognitieve omslag. Hoe die
geïnitieerd werd is onduidelijk en valt buiten het bereik van de huidige bespreking. Maar
hier van belang is het vaststelbaar feit dat in de hominide tak waaruit de actuele mens
voortgekomen is, een wijze van omgaan met hulpmiddelen voorkomt die zich niet in die
aard noch mate voordoet bij de naastverwante primaten die ook gebruik maken van
handelingsondersteunende middelen. De kern van de genoemde omwenteling verraadt
zich als volgt.
De globale bewerking van het hulpmiddel blijkt uiteen gevallen in opeenvolgende stappen
gericht op het realiseren van een doel in de toekomst: verbetering van het werktuig.
Daarin komt een afstandelijkheid tot uitdrukking die afwezig is bij geïncorporeerde
middelen die deel uitmaken van de handelingsdynamiek zelf. Hier toont zich het ontstaan
van een gedaante die we nu conceptualiseren als een object.
Realisme en constructivisme.doc 8
In dat handelen ontstaat dus een object en de perceptie van “iets” als object geeft vanuit
een semantische spanning ten opzichte van het dynamisch organisme, gestalte aan een
handelend subject. Let op de volgorde: het is niet het handelend subject dat het object
teweeg brengt, het is in het handelen van het organisme dat een object tot stand komt
wat op zijn beurt het organisme in de perceptie transformeert tot subject.
Dit houdt een herschikking van de waargenomen bestaanscontext of de ervaren
werkelijkheid. Het is het scharnierpunt waarop alle latere interpretaties gebaseerd zijn:
het voorkomen van object, subject en de afstandelijkheid die het beschouwen waardoor
het subject precies subject geworden is, kenmerkt. De beweging of de herpositionering is
hiermee echter niet afgelopen. Er zijn voldoende aanwijzingen die verdere
herschikkingen of positioneringen zowel als veranderingen in de betekenisinvulling
aantonen.
Het zou makkelijker en vooral veiliger geweest zijn de historische variatie pas op dit punt
te laten beginnen. Veiliger omdat de voorgaande stappen aanleiding geven tot
controverse met het gevaar het eigenlijke onderwerp naar de achtergrond te verdringen.
Maar de gemaakte keuze biedt het voordeel de continuïteit van de ontwikkeling te
benadrukken en de aandacht te vestigen op het belang van het handelen als deus ex
machina.
Zelf geïnitieerde imaginativiteit breidt de werkelijkheid uit.
De hominide die vanaf nu een positie op het voortoneel zal innemen, maakt bij het
handelen overvloedig gebruik van middelen. Dat ondersteunt niet enkel het handelen, de
voorkomende objecten konden aangewend worden als substituutstimuli om op die manier
zelf imaginativiteit tot stand te brengen. Zo worden gebeurtenissen en dingen
geassocieerd met de betekenis van andere gebeurtenissen en voorwerpen. Dat
resulteert in een verklarende en causaliteitsduidende context waardoor de wereld een
imaginatieve uitbreiding kent. Er komen ook associaties voor tussen objecten en
gebeurtenissen die in het verleden en/of op andere plaatsen van betekenis waren voor
het handelend organisme. Dergelijke associaties zijn te begrijpen als flarden van
zelfgeschiedenis die uiteindelijk de voedingsbodem zullen vormen bij het geleidelijk
ontstaan van een zelfbeeld of –identiteit1.
1 Hoe zelf geïnitieerde imaginativiteit tot stand kan komen, wordt op andere plaatsen beschreven. Zie het tweede deel van mijn doctoraatsverhandeling (2004) waarin de cognitieve dimensie van het bewustzijn wordt geëxploreerd en het essay “Van tuig tot taal” (2009) waarin taal als een geheel van operaties wordt beschreven.
Realisme en constructivisme.doc 9
De heteronoom gedistribueerde betekenisinvulling.
Filologen gespecialiseerd in het lezen van vroeg “Griekse” teksten wijzen op
betekenisinvullingen van termen die afwijken van hedendaagse interpretaties en die
samengevoegd een ander blik op de wereld of werkelijkheid blootleggen.
Het woord ‘psyche’ is gerelateerd tot meer tastbare vormen van levenssubstantie zoals
adem en het bloed, niet of veel minder tot iets ijls – ontastbaars zoals later het geval zou
worden. Psyche verkeert in dezelfde sfeer als ‘thumos’ wat beweegt, aandrijft, agiteert.
Van een man die niet langer beweegt wordt gezegd dat de thumos hem verlaten heeft.
Het herkennen, waarnemen, in het oog houden, zien werd toen gevat door het ‘noos’
(nous), een term die later eerder geassocieerd zou worden met ‘bewuste geest’ als
faculteit. Er bestaat geen concept voor zoiets als de vrije wil of de bewuste geest. Het
lichaam als soma onderscheidt zich van de psyche te begrijpen als adem. Er wordt
gedacht met de mond (het spreken). Alcius bekent dat hij niet weet wat te doen want
zijn noemata (geheel van gevoelens en gedachten) is verdeeld. Tot zover enkele
voorbeelden. Voor een boeiende bespreking wordt naar Onians (1951) en Snell (1948)
verwezen.
De betekenisverandering van woorden doorheen de geschiedenis is niet uitzonderlijk.
Maar hier van belang is dat met betekenisveranderingen ook een gewijzigde blik op de
wereld gepaard gaat.
De Illias bijvoorbeeld (maar zie ook boek Amos uit de bijbel of algemener: de tijd die
Heracleitos voorafgaat) toont nergens een subjectiviteit zoals die vandaag evidentieel
gekend is. Beschrijvingen drukken een bewustheid van de omgeving en van
gebeurtenissen uit, maar het zelf als object van overdenken is afwezig. Geen spoor van
een innerlijke bewustzijnsruimte die zich introspectief laat verkennen. Wilsdaden
overkomen het individu. Ze worden opgelegd door externe determinanten (zoals in het
geval van psychose stemmen in het hoofd daden dicteren). Woorden bereiken het
individu als pijlen of als vogels. Daden maken deel uit van de wereld als actieveld eerder
dan het er een inwerking op zou zijn van buiten af.
De verschuiving komt ook duidelijk tot uiting in het gebruik van de termen filosofie en
theorie. In de latere periode drukt filosofie een hoge waardering voor de wijsheid uit.
Theoria verwijst naar contemplatief schouwen. Doch in vroegere fasen verwijst filo naar
een vertrouwdheid met iets uit de dagelijkse omgeving. Sofia heeft te maken met een
scheppend vermogen dat zich eerder manifesteert in een ambachtelijke sfeer.
Samenvattend: de literatuur toont een individu dat zich geworpen in en deeluitmakend
van een context ervaart, niet als een duidelijk op zich staand causaal en interactief
herkenbaar element in die context, maar er deel van uitmaken op dezelfde manier als
een mier deel is van een groter geheel dat het leven van dat deel ten volle bepaalt.
Realisme en constructivisme.doc 10
Omgekeerd kan daaruit ook afgeleid worden welke wereld zo’n individu waarnam, voor
waar nam of beleefde.
De autonoom gecentreerde structuur
Tot zover werd een individu neergezet die niet zomaar dynamisch bestaat, maar de
perceptie van dat bestaan op een imaginatieve wijze uit kan breiden. In een eerste
aanzet is de beleving van dit specifiek be-staan deze van opgenomen en deel uitmakend
onderdeel te zijn van het geheel. Het geheel domineert en bepaalt het individu in alle
opzichten. Beslissingen en verklarende voorstelling worden niet door hem bedacht maar
komen tot hem vanuit de omgeving. In aanzet gebaseerd op beschrijvingen van eerdere
gebeurtenissen komt een zelfbeeld tot stand dat geleidelijk een centrum van zelf denken,
beslissen en causaal initiëren wordt. Zo komt een kanteling tot stand van een individu
opgenomen in een geheel tot een initiatief en antwoordgevend individu dat met andere
individuen het geheel constitueert.
De autonoom gecentreerde betekenisinvulling
Het effect van de voorgaande verschuiving is goed te zien bij de natuurfilosofen. Over de
duur van twee eeuwen gespreid worden alle natuurbasisverschijnselen als regelend
werkelijkheidsbeginsel naar voor geschoven. Thales stelt het water voor, Anaximens de
lucht en Heracleitos het vuur. Pythagoras introduceert met de heiligheid van het getal
een element eerder buiten die reeks natuurlijkheden, wat ook geldt voor Anaximander
die het apeiron (het onbepaalde) aanhaalt.
Van een als gedistribueerd ervaren bestaan, over het richten van de focus op
natuurverschijnsel wordt uiteindelijk de aandacht gevestigd op een menselijke activiteit
zelf. Parmenides ziet het denken als middel bij uitstek om waarheid, de werkelijkheid die
voor waar genomen wordt, te duiden. Het sofisme is echter de uitdrukking dat het
denken tot verschillende, uiteenlopende visies kan leiden. Socrates probeert de waarheid
vanuit dialogen te destilleren. In de volgende stap krijgen de principes die als peilers de
verder westerse appreciatie voor de wereld zullen onderbouwen, vorm. Volgens Plato
biedt de rede de mogelijkheid om de waarheid klaar te stellen, terwijl Aristotles de
waarneming ziet als opstap om de vormen te kennen.
Maar welke interpretatie dan ook, het wordt genomen als toegang tot de werkelijke
wereld.
Heracleitos mocht dan wel beweren dat een rivier nooit hetzelfde is, maar precies dat
steeds in beweging zijn, is de werkelijkheid waarbij de klemtoon niet op het eerste maar
wel op “de werkelijkheid” moet liggen. Veranderlijkheid is een kwaliteit van de
werkelijkheid en een heel verschillende optie dan de these dat deze onkenbaar zou zijn,
een idee dat later geïntroduceerd zou worden.
Realisme en constructivisme.doc 11
De wereld als ontvouwing van God
De wereld of dat wat werkelijk is wordt tijdens de Middeleeuwen genomen voor een
ontvouwing van de Goddelijke intentie. Niet dat deze klaar en helder te begrijpen zou
zijn, want sinds Babel is die versluierd. Het moet ontcijferd worden waartoe slechts
ingewijden in staat geacht worden. Dat zijn de leden van het kerkelijk instituut en een
beperkte verzameling savants, niet zelden alchemisten. Wie daarbuiten staat kan niet
meer doen dan het zoeken naar tekenen die schuilen in overeenkomst en verschil. Het is
zoeken naar correspondentie van wat daarboven en wat hier beneden is.
Een niet te verwaarlozen kenmerk is dat de westerse mens, hoewel reeds een
identificeerbare entiteit, zich hier nog steeds geworpen en gevat weet in de context. Het
is pas met en na de volgende stap dat hij in zijn ervaring een steeds meer afgetekende
positie zal innemen tegenover en boven de context (godseye perspectief)
Port Royal: exponent en thematisering van de bemiddeling.
Er zijn echter veranderingen op til die de wereld als voorstelling van de werkelijkheid
grondig zouden beïnvloeden. De ontvouwing of de cryptische openbaring die ontsluierd
hoorde te worden maakt geleidelijk aan plaats voor een meer naturaliserende
benadering. Daarin wordt alles vertaald tot elementen die begrijpelijk zijn met behulp
van de wetten van de natuurwetenschappen. Volgende factoren dienen slechts als
illustratie van die kering.
De mechanica door Galileï ontwikkeld met experiment en meting als kern, is niet gediend
met de Aristotliaanse potenties die de belofte inhouden tot vorm te worden ontwikkeld.
Materie, sec en strak, is wat nodig is. Dit sluit goed aan bij de beloften van de
ontdekkingsreizen. Om de stroom aan gevonden rijkdommen te verzekeren is exploitatie
nodig. Dat levert echter moeilijkheden op als blijkt dat de gevonden bronnen ingebed zijn
in een levende context. Exploitatie verloopt optimaal indien toegepast op ‘dode’ materie.
Wat taal aangaat werd die eerder beschreven als een van de ontvouwingen van god. Het
woord drukte daarbij rechtstreeks een betekenis uit. De Grammaire Generale van Port
Royal toont een radikale verandering. Taal is gebaseerd op een verzameling tekens die in
een beschrijving als materiële middelen de wereld representeren. Het woord is niet
langer een direct ontvouwde betekenis, maar een instrumenteel teken. Ook hierin toont
zich de reductie tot ding. In het verlengde daarvan wordt de omgang met instrumentele
tekens geïnstrueerd doorheen het toepassen van regels. Het aanleren van een taal is dus
een zaak van technologie geworden, niet langer een directe confrontatie met en
deelname aan het taalgebruik, de methode van de toepassing van het taalbad - hoewel
nog steeds toegepast - verliest aan belang.
Realisme en constructivisme.doc 12
Een soortgelijke ommekeer geldt overigens voor de invloed van de ontwikkelde
boekdrukkunst. De tekst die op een rechtstreekse wijze zijn betekenis te kennen gaf,
wordt in de vaardigheid van het drukken geherinterpreteerd tot elementen die in
bepaalde reeksen gezet moeten worden, het geheel van het zetsel geschikt binnen het
kader van een bladspiegel. Het wordt een technische vaardigheid, eerder dan een
uitvoering van de kunst van het manueel copiëren.
Daarmee werd het tot manipuleerbaar ding maken geïllustreerd. Het is echter slechts een
van de polen. De andere is de mens die in staat wordt geacht om de uitgevoerde
activiteiten tot een goed einde te brengen. Deze overtuiging wordt bijvoorbeeld gesterkt
door Luther, wanneer hij stelt dat de gelovige niet noodzakelijk moet vertrouwen op de
clerus voor een interpretatie van het Woord (de boodschap in de ontvouwing). Voorzien
van de goddelijke vonk (de rede) is iedere mens daartoe in staat. De vertaling van de
bijbel is ook te begrijpen als een naturaliserende ingreep. Het ontrukt de inhoud aan een
esoterische geslotenheid en stelt die beschikbaar aan ieder die kan lezen.
Vanuit een dergelijke opstelling toont de wereld zich niet langer eenduidig als een
ontvouwing van god. De werkelijkheid krijgt een steeds meer seculier-natuurlijk karakter
waarin het technisch exploiterend ingrijpen van de mens op inerte materie een rol speelt.
De positie van God verschuift van de wereld als goddelijke uitdrukking naar een
natuurlijke wereld met god in de rol van schepper-heerser-observator.
Problemen met de representatie en het antwoord van Kant.
Hiervoor werd aangehaald dat taal gebaseerd is op een verzameling tekens die
aangewend kunnen worden om de wereld te representeren. Dat wil dus zeggen dat er
geen direct contact is tussen de waarnemer en de wereld (de pure vision optie), maar
dat wat de waarnemer visueel ondergaat een innerlijk beeld is van de wereld
geprojecteerd in de geest van die waarnemer (cfr. Descartes).
Het probleem met die voorstelling van zaken is duidelijk. Hoe zou men immers kunnen
weten dat de visuele indruk geen illusie is en dus de werkelijkheid niet of slechts
gedeeltelijk correct weergeeft? Descartes’ antwoord dat God ons niet zou bedriegen, is
om voor de hand liggende redenen, niet echt bevredigend.
Het empirisme dat slechts wil bouwen op elementen die zich onbetwijfelbaar aan de
zintuigen voordoen biedt evenmin soelaas. Immers, men kan wel waarnemen dat het
zand aan de zee warm is, door de oorzakelijke inwerking van de zon zelf is niet
waarneembaar.
Hoe zal men zeker zijn dat het waargenomen geen complete hallucinaties is, een product
van de fantasia?
Kant keert de zaken om. De zekerheid moet niet gezocht worden in wat werkelijk
daarbuiten is – dat onttrekt zich hoe dan ook aan directe waarneming, de zekerheid
Realisme en constructivisme.doc 13
schuilt in de structuren van de geest, in de ordenende schemata die de geest oplegt aan
de zintuiglijke indrukken. De waarneming, wat voor waar genomen wordt, is bijgevolg
een constructie.
Maatschappelijke veranderingen
Tot hiertoe werden in hoofdzaak twee perspectieven ingenomen: het heteronoom
gedistribueerde en het autonoom gecentreerde. Het eerste kenmerkte de periode pre-
Heracleitos, het tweede is al duidelijk aanwezig bij Socrates, Plato en Aristotles, de
zogeheten stamvaders van de Griekse beschaving. In hun uiteenzettingen is op duidelijke
wijze een subject als identiteit en als causaal centrum aanwezig. Maar hoe dan ook, in
beide gevallen lijkt het subject eerder deel uit te maken van de samenleving als
omvattend geheel. Dit is niet in absolute zin te begrijpen maar als accentlegging, als een
beweging in de richting van een pool de andere daarom niet geheel uitsluitend. Met
factoren zoals de mechanisering van het drukken van boeken die deze goedkoper en in
grote aantallen beschikbaar stelde van wie kon lezen en Luthers benadrukking van de
menselijke capaciteiten was reeds een beweging te zien in de richting van een grotere
appreciatie voor de autonomie van het individu.
Deze verschuiving van een individu opgenomen in de samenleving naar een autonoom
individu met en tegenover de samenleving bereikt een hoogtepunt met de Franse
Revolutie. Een van de belangrijke elementen is dat de maatschappelijke positie op grond
van afkomst moet wijken voor een economische en politieke autonomie.
Dit is uiteraard van belang voor de manier waarop men de wereld bekijkt, voor het
karakter waarmee de werkelijkheid zich toont. Tegenover de toename van de
verobjectivatie - gedacht wordt aan de eerder opmerkingen over de exploitatieve
houding die gepaard gaat met een opkomend kapitalisme, denk verder ook aan de nood
aan dode materie die meetbaar is - daartegenover komt een meer op zich staand, een
geïsoleerder en wilsautonoom subject te staan. De wereld verandert steeds meer van
een te ontraadselen openbaring waarin de mens zich opgenomen weet in de richting van
een object dat door een autonoom subject geëxploiteerd kan worden.
Problemen met de natuurfilosofie
Het wordt als vanzelfsprekend aangenomen dat de scheiding van wetenschap en filosofie
een natuurlijke opdeling is, een zaak van alle tijden.
Tot ruwweg begin van de 19de eeuw werden beide onder een noemer gevat:
natuurfilosofie. De aanduiding van wetenschapper zonder de toevoeging filosofie kwam
ook voor: les savants. Maar daarmee werd in meer algemene zin zij die kenden bedoeld,
Realisme en constructivisme.doc 14
de allesweters in de betekenis van generalisme, in tegenstelling tot de specialisten van
vandaag. Doch wat vandaag wetenschap wordt genoemd werd toen zoals gezegd gedekt
door de term natuurfilosofie. Het verschil schuilt in de pretentie.
De wetenschappers of de natuurfilosofen van toen streefden naar een verklaring die de
wereld weergaf zoals die daar echt was. Het was dus niet enkel een verklarende
beschrijving over hoe iets tot stand kwam of werkte, een accurate weergave van wat
werkelijk gebeurde.
Deze betrachting had echter te kampen met grote moeilijkheden. De discussie over
warmte, kan gelden als exponentieel voorval dat uiteindelijk zou leiden tot de opsplitsing.
Rond 1800 deden er zich over wat warmte echt was verschillende opvattingen voor. De
aanhangers van de calorische theorie verdedigden de voorstelling dat hitte zich
manifesteerde als een gewichtsloze vloeistof terwijl een andere groep de gedachte
voorstond dat warmte veroorzaakt werd door beweging. De aanhoudende betwisting
werd in 1822 onderbroken door een merkwaardig voorval. Fourrier publiceerde een
mathematische theorie die zich buiten die discussie hield, maar beschreef hoe warmte
zich in vaste stoffen gedraagt. De geformuleerde vergelijkingen lieten toe dat ‘gedrag’ te
berekenen of te voorspellen. Kortom, ongeacht het feit dat geen uitspraak werd gedaan
over wat warmte in de werkelijkheid was, kon het gedrag aan de hand van de
vergelijkingen berekend en voorspeld worden.
Het waren moeilijkheden en benaderingen zoals deze die William Whewell in de periode
1830-1840 ertoe brachten de term “scientist” te introduceren. Daarmee werden deze
onderzoekers aangeduid die zich vooral toelegden op het ontwikkelen van wetenschap,
dwz. theorieën die in de eerste plaats leiden tot een werkbaar resultaat zonder
noodzakelijk de pretentie naar voor te schuiven de realiteit weer te geven zoals die daar
echt zou zijn.
De filosofie zou zich bezig gaan houden met thema’s zoals metafysica en de fundering
van de wetenschap.
Beide, Kant en Whewell samengenomen, brengen de gedachte van een realiteitsgetrouwe
kenbare wereld danig in het gedrang.
Dit maakt standpunten van een aantal wetenschappers ten aanzien van de beperkte
wetenschappelijke pretentie begrijpelijk.
Mach ziet definities als relationeel en Poincarré wijst op het conventioneel karakter ervan.
Fleck spreekt over gelijkgezindheid (cfr. met de opvattingen van Bruno Latour).
Bridgeman beperkt zich bij het definiëren tot operaties.
Realisme en constructivisme.doc 15
Comte benadrukt het historisch variabel karakter en Kuhn doet dat op zijn eigen manier,
terwijl Feyerabend daarin nog verder gaat dan Kuhn. Foucault beschrijft de introductie
van de geestesziekte als een historisch te duiden om niet te zeggen ‘geïntroduceerd’ feit.
Bohr stelt dat de wetenschap de werkelijkheid niet weergeeft. Andersom is Einstein de
gedachte blijven aanhangen dat wetenschap dat wel degelijk doet.
De ‘linguistic turn’
Veralgemenend kwamen in wat voorafging twee belangrijke fasen aan bod. De eerste zou
de metafysische thematisering genoemd kunnen worden. In deze periode worden vragen
naar de mens gesteld, naar zijn positie op de wereld, naar zijn relatie tot god, naar de
oorsprong en de aard van de natuur(lijke fenomenen). In de tweede krijgen de vragen
een heel ander voorwerp: wat is kennis, wat zijn de mogelijkheidsvoorwaarden ervoor en
wat is het statuut ervan?
In de 20ste eeuw ondergaat de laatste een verbijzondering: de aandacht voor taal als de
mogelijkheidsvoorwaarde voor kennis. Deze thematisering werd in een publicatie van
Rorty in 1967 aangeduid als de “linguistic turn”, de talige wending eerder te begrijpen als
de talige versluiering.
Daarin biedt taal mogelijkheden tot het vormen van kennis. Maar het positioneert zich
ook als een ondoordringbaar scherm tussen mens en wereld. Bovendien is taal
transsubjectief: het overstijgt het individu. Dat neemt deel aan een talige praktijk die
reeds voor hem en buiten hem of haar bestond. Als zodanig bepaalt de taal het individu
dat eerder gesproken wordt dan dat het zelf zou spreken (in de wereld brengen).
Besluit
Het kijken naar de wereld als ervaring van de werkelijkheid, kent zoals aangetoond
doorheen de geschiedenis een variabel verloop.
Dit geldt op het vlak van de organisatie wat zich bijvoorbeeld toont in de overgang van
de wereld als gebeurtenis naar deze gevuld met objecten. Dit geldt evenzeer voor de
semantische invulling: hoe de mens zich positioneert ten opzichte van al het andere en
van daaruit de wereld betekenisvol begrijpt. Het feit zelf dat deze veranderingen zich
voordoen brengt een constructieve arbeid aan het licht; er nog van afgezien dat de
waarneming onvermijdelijk een lichaamsbepaald karakter heeft en dus in sé constructief
is. Is de demonstratie van zo’n overzicht op zich niet te lezen als een stellingname in het
debat, een keuze in de richting van het constructivisme?
Maar zou men anderzijds aan zo’n veranderlijkheid voorbij kunnen gaan, alsof de
discussie zich op een ideëel niveau buiten de psychologie voltrekt?
Realisme en constructivisme.doc 16
Tot slot wordt de aandacht gevestigd op een merkwaardig fenomeen. Namelijk het feit
dat deze discussie nog voorkomt, zelfs dat het realisme hoewel meestal impliciet maar
soms ook expliciet nog gehuldigd wordt, een heropleving schijnt te kennen tijdens de
voorbij halve eeuw. Merkwaardig omdat de historische fluctuerende opvattingen en de
belichaming van de waarneming zaken zijn die moeilijk genegeerd kunnen worden.
Merkwaardig ook omdat de moeilijkheden die leidden tot een uitsplitsing van de
natuurfilosofie in filosofie en wetenschap, plots vergeten lijken hoewel de problematiek
die toen aan de basis van de herverkaveling lag nog steeds actueel is.
5. Het primaat van het realisme, de onvermijdelijkheid van het constructivisme.
Een realistische ingesteldheid ten aanzien van de waarnemingsinstroom blijkt steeds een
stap voor te zijn op eender welke becommentariërende of beschouwende interpretatie.
Dat geldt onder alle omstandigheden voor de realist, maar het is ook de facto het geval
bij de constructivist. Hij is de mening toegedaan dat iedere waarnemingsscene een
construct is, dat iedere waarneming volgt uit een actief construeren. Deze overtuiging is
zijn allereerste werkelijkheid, dat wat hij als realiteit niet betwijfelt, een realisme dus.
Om dat goed te begrijpen moet het statuut van de overtuiging gescheiden worden van de
inhoud ervan. De inhoud drukt uit dat alles een construct is. Maar dat gebeurt vanuit een
instelling alsof de wereld werkelijk zo in elkaar zit.
Het primaat van het realisme heeft allicht te maken met de waarnemingsfysiologische
werking.
Dit schema beeldt de meest eenvoudige opstelling af. Daarin doet zich een nieuw feit
voor bij een alinguïstisch organisme uitgerust met een zenuwstelsel zoals dat bij de mens
voorkomt.
De sensoriele prikkels activeren de amygdala die in stringente koppeling verkeert met de
hippocampus. Dat laatste identificeert de prikkels, probeert ze minstens te plaatsen in
relatie tot gekende - dat wil zeggen eerder ervaren - gebeurtenissen. Het resultaat
wordt teruggekoppeld naar de amygdala die de waarde ervan relateert tot de primaire
motieven (gunstig of bedreigend voor het bestaan) en de gepaste motoriek initieert.
Realisme en constructivisme.doc 17
Dit is een reflectieloos proces. De afweging tussen kwaliteiten zoals realiteit en construct
is komt niet voor. Zo’n onderscheidt hoort op dit punt niet eens tot de orde van het
bestaande. Vanuit de positie van een observator zou men kunnen zeggen dat hier een
absoluut realisme geldt, absoluut omdat enige overweging van een mogelijke andere
invalshoek compleet onbestaande is.
Is de gebeurtenis niet nieuw, dat wil zeggen verwant met eerdere ervaringen, , dan
worden bijkomende episodische elementen toegeleverd vanuit de cingulate cortex.
Eerder gevormde neurale configuraties met hun fenomenaal correlaat, worden
gereactiveerd en sturen de motiverende richting van de amygdala eventueel bij.
amygdala
Gebeurtenis
die niet
nieuw ishippocampus
Cingulate
cortex
Toelevering van
remembered
presents
Doet zich daarmee iets voor dat het statuut van de ervaring als ‘absolute werkelijkheid’
zoals eerder aangehaald, zou wijzigen?
Wat zich aanbiedt bestaat uit bijkomende data die zoals gezegd tot een bijsturing kunnen
leiden, maar wezenlijks niets wijzigen aan het direct of niet bereflecterend karakter. Een
daadwerkelijke veranderingen zou er op neerkomen dat afstandsname die tot uitdrukking
komt in een reflecterende houding tot de mogelijkheden zou behoren.
Dat doet zich voor bij een talige praktijk.
In dat geval wordt in de eerste plaats de rol van de gebeurtenis ingenomen door een
stimulus die de plaats van een andere gebeurtenis inneemt. Dit reactiveert remembered
presents, een imaginatieve arbeid die de waargenomen “wereld” reorganiseert en
aanvult.
amygdala
Gebeurtenissen
hippocampus
Cingulate
cortex
Toelevering van
remembered
presentsSubstituerende
gebeurtenissen(taal)
manipulatie van
Zo wordt op een dwingende manier de mogelijkheid (te begrijpen als vermogen)
geopend om zich niet alleen in een confrontatie met en geëngageerd te vinden in een
Realisme en constructivisme.doc 18
gebeurtenis, maar door inschakeling van het instrument (de bemiddelende substitutie)
ook elementen (herinneringen, herlevingen) te reactiveren die op die gebeurtenis
betrekking hebben. Dit grijpt plaats naast of buiten de genoemde authentieke
confrontatie en realiseert in relatie tot de semantische lading van het bemiddelende, een
observatorperspectief. Op die manier wordt de geëngageerde confrontatie aangevuld met
een be-spreking, een be-schouwing van iets. Het gaat in dat geval over iets (aboutness).
De uitvoering met het meest spectaculaire effect wordt bekomen als de
substituutstimulus gekoppeld is aan data van de manipulerende zelf. Dan observeert de
observator zichzelf.
Maar de vraag die hier van belang is, luidt of zo’n beweging waarbij zich in de ervaring
een ontdubbeling schijnt voor te doen de initiële ervaring van realisme elimineert?
Er zijn geen data bekend die zouden aantonen dat de neurale werking op dat vlak
gewijzigd zou zijn. Er is bijgevolg geen enkele reden om aan te nemen dat de sensoriele
instroom op dat allereerste moment van confrontatie niet langer het karakter van een
absoluut realisme zou hebben. De waarneming instantieert zich op dat punt nog steeds
als een realisme.
Maar wat is die schijnbare ontdubbeling dan, de afstandsname die toelaat om te spreken
over, die toelaat om scenario’s aan te bieden als alternatief voor het absolute realisme,
scenario’s waarin een waargenomen wereld het karakter van een construct draagt?
Het is, zoals in de voorgaande beschrijving van de totstandkoming van de observator,
het effect van een manipulatie die
a) toegepast wordt op en dus ook volgt op de initiële werking (hoe klein de tijdsdilatie
ook), en
b) eens de manipulatieve vaardigheid geautomatiseerd, een perspectief op de wereld
realiseert dat op het vlak van het fenomenale zich niet aanbiedt als een kiesbaar
alternatief, maar een verplichte wijze van “kijken” installeert.
Vandaar de dubbelheid allicht: de instroom draagt in eerste instantie - neurofysiologisch
gedetermineerd - het statuut van de werkelijkheid met hoofdletter, ook al is men er zich
in een onvermijdelijke achterafbeschouwing van bewust dat deze werkelijkheid niets
anders dan een belichaamd construct kan zijn.
Maar wat voor soort probleem is dat waarbij de initiële toestand – iedere initiële toestand
– onvermijdelijk realistisch is, terwijl het beschouwend inzicht, de deductie vanuit
gekende feiten (dat bijvoorbeeld het visueel apparaat slechts gevoelig is voor een
Realisme en constructivisme.doc 19
beperkte strook van het elektromagnetisch spectrum) al even onvermijdelijk tot een
constructivistische conclusie leidt?
Een mogelijke oorzaak van de aangevoelde onverenigbaarheid, schuilt allicht in de totale
overgave aan de interne logica aan de talige reorganisatie van de ‘wereld’. Want in zo’n
inrichting is geen plaats voor een wederzijdse aanwezigheid van realisme en
constructivisme. Het is het klassieke probleem van het uitgesloten midden waarbij iets
niet tegelijk kan zijn en niet zijn. Het laat zich echter oplossen doorheen het bijna even
klassieke inzicht door Ryle belicht als een category mistake. Beide kwalificaties, realisme
en constructivisme, horen bij ander inhaakpunt en zijn van een andere orde. Het eerste
is als het oog dat zich zelf niet kan zien en de instroom neemt voor wat hij is. Dat sluit
echter niet uit dat de drager van het oog, voorzien van het geschikte instrumentarium
(taal), de mogelijkheid kan openen tot beschrijven en in die beschrijving de relativiteit
van oog en de kwaliteit van het waargenomen product te onderkennen.
6. Tot slot: enkele opmerkingen en een standpunt.
Het erkennen van de belichaamde verperspectivering van de waarneming en bijgevolg
van kennis, dringt zich als een onvermijdelijkheid op.
Maar de hermeneutisch constructivistische interpretatie daarvan levert het onwezenlijk
gevoel op zich in een spiegelpaleis te bevinden. De verdedigde standpunten - dat taal
privé is in de zin dat de betekenis van een woord hoogst individueel bepaald en
gebonden is aan de eigen ervaringsgeschiedenis, dat de mens cognitief gesloten is,
encased zoals het Von Glaserfeld het verwoordt, dat die mens nooit ten volle kan delen in
de kennis en de ervaring van de andere, noch zichzelf in diezelfde zin bloot kan geven…
deze standpunten zijn ten volle overtuigend. Tegelijk doet deze positie onwezenlijk aan.
Het lijkt de lezer te vatten in een sofistisch geconstrueerde luchtspiegeling.
Die luchtspiegeling kan verbroken worden door bij wijze van gedachtenexperiment zich
een voorstelling te vormen van een atalige wereld vol gebeurtenissen in onderscheid met
een talige vol objecten. Anders verwoord: welke “werkelijkheid” zou zich aan een
hypothetische, alinguïstische hominide voordoen?
Die ‘wereld’ zou veeleer de instantiatie zijn van een geëngageerde, primair gemotiveerde
actie in een gebeurtenis. Een gebeurtenis die op zijn beurt een functie is van de
inwerking van de genoemde primaire motieven die zich manifesteren doorheen een
specifieke belichaming. En de genoemde inwerking is geëngageerd in datgene wat op dat
ogenblik extern aan het omhulsel van het organisme lokaal aanwezig is, datgene dat de
Umwelt instantieert. De cognitie van dat organisme zou onder die omstandigheden geen
als geïsoleerd te beschouwen hoedanigheid zijn die – zoals cognitie vandaag bijna
Realisme en constructivisme.doc 20
exclusief begrepen wordt - niet geheel samenvalt met het lichamelijke en zich vanuit die
aangevoelde verschuiving tegenover de wereld positioneert. Het zou daarentegen niet
anders noch meer zijn dan een aspect of een dimensie zijn van het handelend in de
gebeurtenis verkeren. Zo gezien kan cognitie niet in het organisme gesitueerd worden
alsof het lichaam zou fungeren als een capsule. Opgaand in de structurele koppeling is de
cognitie gedistribueerd over het organisme dat een identiteit vormt met de gebeurtenis
(die wordt slechts tot gebeurtenis af- en onderscheiden in een achteraf beschrijving).
Zo’n beschrijving2 waarin de atalige zijnswijze zich van de talige onderscheidt, brengt de
relativiteit van het hermeneutisch constructivisme - van iedere positie in die discussie
overigens - aan het licht. Want de hele discussie en de daaruit voortvloeiende
problematiek kan slechts bestaan als een puur cognitieve benadering die alleen maar
vanuit de condities voortvloeiend uit de taligheid tot stand kan komen. Andersom
geformuleerd: zonder de uitbreidende mogelijkheden en specifieke beperkingen die
voortvloeien uit de introductie en het gebruik van taal, zou deze discussie en de daarmee
gepaard gaande specifieke problematiek niet (eens) bestaan. Voor een organisme dat
niet talig in de wereld staat, komt deze problematiek niet voor, niet onder de vorm van
een negatieve formulering (het niet kennen ervan) maar zonder meer als niet bestaande.
Dit inzicht kan tot ontspanning leiden voor diegene die op taal gebaseerde kennis als een
- weliswaar niet negeerbare - dimensie van een primordiaal dynamisch deelnemen aan
de wereld wil beschouwen. Dat houdt in dat alle effecten van taligheid, hoe alles
doordringend en versluierend en onomkeerbaar in de ervaring deze ook mogen zijn, een
dimensie of een aspect zijn van het handelend aan de “wereld” deelnemen dat van
primordiale orde is.
Deze optie wordt echter als een onmogelijkheid buiten spel gezet door de vertolker van
een hermeneutisch constructivisme want zo wordt gesteld: ook deze voorstelling van
zaken is zelf niets anders dan een construct.
Men zou daar anekdotisch op kunnen reageren door op te merken dat de beschrijving
van de werking van de lever beschouwd kan worden als een construct, een beschrijving
vanuit een welbepaald gezichtspunt en niet vanuit een ander, een beschrijving onder
bepaalde omstandigheden, en niet vanuit andere. Is deze beschrijving daarom ook
identisch aan “de werking van de lever”. Wat is de relatie tussen de werking en de
beschrijvende interpretatie? Maakt het feit van de relatieve perspectivering de werking
ervan ongedaan?
Er zijn twee posities mogelijk.
2 Die benadering toont een “zekere” affiniteit met beschrijvingen die in teksten van de antropoloog T. Ingold voorkomen. Zie bijvoorbeeld “Rethinking the animate, re-animating thought”, 2006, Ethnos, vol. 71:1, p. 9-20.
Realisme en constructivisme.doc 21
Ofwel wordt naast het voorkomen van de belichaamde constructiviteit, het alles
overheersend primaat van de talige bepaling erkend in de zin dat men er zich geheel aan
onderwerpt. Daarmee aanvaardt men de gevangenheid in de talige ervaring waarin “le
sujet est toujours et en toutes circonstances parlé” in absolute zin.
Ofwel erkent men de primordialiteit van het handelend in de wereld zijn dat gepaard gaat
met een onvermijdelijk geworden bepalende invloed van de talige bemiddeling. Beide zijn
als determinant aanwezig, het een in het ander woekerend in een onderling variabele
machtsverhouding naargelang de omstandigheden. De talige onvermijdelijke versluiering
kan niet ontkend worden, maar het dynamisch primair gemotiveerd bestaan nog minder.
Het is niet omdat de mens tot talig wezen geworden is, dat zijn hormonale stimulering
plots radikaal veranderd zou zijn of dat de lever niet langer doet waartoe die zich
geleidelijk ontwikkelde – wat niet uitsluit dat de door taal tot keuze in staat gestelde
mens de oorspronkelijke functionaliteit van de lever door een overmatig alcoholgebruik
kan ontredderen.
Laten we echter wel wezen, het is een discussie die slechts een heel beperkt publiek
beroert. Het beperkt zich tot diegenen die zich om een of andere reden buigen over het
probleem van het statuut van kennis en van wetenschap in het algemeen. De
meerderheid neemt de wereld zoals die waargenomen wordt evident voor waar. En als
zich uitzonderlijk iets zich mocht voordoen als een illusie, dan heeft dat eerder de aard
van een curiosum die in de sfeer van het goochelen en de theaterhypnose thuishoort.
Een andere punt geldt het gebruik van de term “de werkelijkheid”, in het bijzonder in de
relatie tot kennis. Waar verwijst de term naar?
Niet naar een levend organisme of naar een particulier object maar in de meest
algemene zin begrepen is het een concept dat betrekking heeft op een ruimtelijk kader
met een kwalitatieve invulling. Het kader zou bijvoorbeeld eindig in omvang kunnen zijn
en op diffuse wijze overvloeien in een soort ‘niets’ dat op dezelfde manier begrepen kan
worden als het “niets” dat zich voorbij de oneindigheid lijkt uit te strekken. Als recipiënt
zou het kwalitatief ingevuld kunnen zijn met gebeurtenissen of met dingen of met een
amalgaam van beide. Tot zover de meest eenvoudige conceptualisering van een
werkelijkheid. Waarmee bedoeld wil worden dat dit een voorstelling van zaken is, een
construct op dezelfde manier als het concept geest kan staan voor een amalgaam van
geheel verschillende vaardigheden en effecten maar dat echter als “geest” nergens
voorkomt. Het is in die zin een aanduiding voor een fictie.
Maar zo gezien, rijst de vraag wat de relatie tot kennis dan wel mag inhouden.
Realisme en constructivisme.doc 22
Nog een probleem is dat van de recursiviteit binnen het kader van het constructivisme in
het algemeen.
Wanneer een mens over zichzelf beweert een mens te zijn, dan is dat een correct
oordeel. Wanneer een Kretenzer stelt dat alle Kretenzers leugenaars zijn, dan is er wel
iets dat wringt. Ofwel zijn alle Kretenzers inderdaad onverbeterlijke leugenaars en heeft
de man in kwestie een juist oordeel geformuleerd. Maar dan is dat in tegenspraak met
zijn afkomst als Kretenzer en wordt zijn oordeel vals.
Iets soortgelijks doet zich voor in het geval een verdediger van het hermeneutische
constructivisme aanhaalt dat alle cognitie verperspectiveerd is. Dat oordeel zelf is van op
metaniveau beoordeeld ook voorwerp van perspectivering, zo ook de hier voorgaande
formulering en zo maar verder in een eindeloos regressieve beweging. De vraag rijst hoe
men zich daar uit kan redden indien men zich volledig aan de determinering van de
taligheid onderwerpt?
Als afronding rest nog de formulering van het standpunt dat zich eigenlijk in het
voorgaande al laat lezen.
De volle onderwerping aan de cognitieve modaliteit, in het bijzonder waar die gebaseerd
is op taal, het zich gevangen laten zetten in en door de interne logica van het talig
constructivisme als was het een onontkoombare fataliteit, plaatst een erkenning van de
feitelijke intersubjectiviteit3 die zich op het vlak van het samen zijn en handelen
primordiaal voordoet, buiten bereik.
Deze aanvaarding doet het voorkomen alsof het individu zich in een luchtbel bevindt,
radicaal geïsoleerd van de anderen. De talige betekenissen waarvan ieder individu drager
is, zijn daarin compleet privaat gevormd door de hoogst individuele en particuliere
geschiedenis. Deze mens is encased zoals Von Glaserfeld het verwoordt, Sartre spreekt
over enfermeté, de mens gevangen in zijn eigen bestaansvlies. Het concept solipsisme is
symptomatisch voor de geassumeerde cognitieve insluiting. Want zou die aanname niet
voorkomen, dat zou ook de voorstelling van zaken die met de term solipsisme aangeduid
wordt, niet gedacht kunnen worden.
Maar zijn het niet precies die specifieke cognitieve mogelijkheden gebaseerd op talige
imaginativiteit, die reflectie binnen bereik brengen? Die mogelijkheden, eerder
3 De gebruikelijke invulling van het begrip intersubjectiviteit is veelbetekenend. Honderich (The Oxford companion to philosophy, 1995) verwijst naar “…the status of being somehow accessible to at least two minds or subjectives” en Trevarthen (in The MIT encyclopedia of cognitive sciences, 1999) schrijft in de aanzet van zijn bijdrage “…the process in which mental activity – including conscious awareness, motives and intentions, cognitions and emotions – is transferred between minds.” De kern situeert zich duidelijk in de geest en mentale activiteit waarmee het dualisme en de obsessie met kennis zich onbetwistbaar toont. Maar verder in zijn ruime bijdrage erkent Trevarthen ook een primaire intersubjectiviteit, een protoconversationele modus die zich in de vroegste kindertijd voordoet hoewel het gezamelijk kennen en delen van inzicht toch nooit veraf is.
Realisme en constructivisme.doc 23
vaardigheden, transformeren de atalige blinde vorm van intersubjectiviteit voorkomend
bij organismen die samen betrokken zijn in een lokale gebeurtenis, tot een
beschouwbare toestand. Hoe zou deze beschouwende houding de primordiale
intersubjectiviteit kunnen elimineren? Integendeel, een beschouwend oog voor die
intersubjectiviteit kunnen ontwikkelen, verleent die extra diepgang.
De talige vaardigheid is een verrijkende modus ontwikkeld vanuit het primordiaal
bestaan. Het transformeert het maar substitueert het niet.
Individuen mogen dan wel cognitief geïsoleerd zijn ten opzichte van elkaar en enkel deze
dimensie “ziend” ook vereenzaamd, in de feitelijkheid van het bestaan demonstreren ze
onophoudelijk een alles doordringende intersubjectief samen bestaan.
Zo kwamen eigenlijk twee problemen aan bod.
Het eerste schuilt openlijk in de titel: een stellingname in het debat realisme –
constructivisme. Het tweede thema prononceert zich naargelang de uiteenzetting
vordert. Daarin wordt de aard van de probleemstelling zelf ontsluierd. Het is een
probleem op het vlak van kennis, een verengde kijk die niet verward mag worden met
het bestaan zelf van waaruit kennis als een dimensie of een aspect ondersteund door het
talig instrument oprijst.