DE STRUCTURELE EN CULTURELE KENMERKEN
VAN HET STEMGEDRAG IN VLAANDEREN
ANALYSE OP BASIS VAN POSTELECTORALE VERKIEZINGSONDERZOEK 2010
KOEN ABTS, MARC SWYNGEDOUW & JAAK BILLIET
Onderzoeksverslag
Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO)
Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek (ISPO)
CeSO/ISPO/2011-14
For academic reference only: not to be quoted without the explicit permission of the authors.
KATHOLIEKE
UNIVERSITEIT
LEUVEN
2
Koen Abts
Centrum voor Sociologisch Onderzoek
Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek
Parkstraat 45 – bus 3601 – 3000 Leuven
Tel: 32 16 323187
Marc Swyngedouw
Centrum voor Sociologisch Onderzoek
Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek
Parkstraat 45 – bus 3601 – 3000 Leuven
Tel: 32 16 323159
ISBN: 9789067841719
EAN: 9789067841719
© Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO) en de auteurs
Parkstraat 45 – bus 3601
B – 3000 Leuven
All rights reserved. Except in those cases expressly determined by law, no part of this publication may be multiplied, saved in
an automated datafile or made public in any way whatsoever without the express prior written consent of the author
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van
druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
D2011/1192/10
3
Inhoudstafel
Samenvatting 4
1. Inleiding 8
2. Data en methodologie 9
3. Hoe zijn de electoraten van de Vlaamse partijen in 2007 samengesteld? 11
4. Structurele determinanten van stemgedrag 14
5. Waardenoriëntaties in de kiezerskorpsen 22
5.1. De samenhang tussen de waardeoriëntaties 23
5.2. De verschillen tussen de kiezerskorpsen 26
5.3. De effecten van waardeoriëntaties op stemgedrag 32
6. De stembepalende thema’s 37
7. Stemmotieven: programma, partijleiding of identificatie? 40
Bibliografie 44
Bijlage 1. De samenstelling van het partijelectoraat naar leeftijd, beroepssituatie, kerkelijke betrokkenheid, opleiding, geslacht, lidmaatschap verenigingen, lidmaatschap ziekenfonds en lidmaatschap vakbond voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers 2010 (rijpercentages) 45
Bijlage 2. Meetmodel voor alle opgenomen attitudes 47
4
Samenvatting
Op het vlak van structurele kenmerken ging in 2010 het sterkste effect op stemgedrag uit van
zuilaanhorigheid – dus het lidmaatschap van mutualiteit en vakbond. Toch zijn sp.a, Open VLD
en CD&V minder dan vroeger in staat om hun mutualiteitsleden te mobiliseren. Open VLD had
in 2003 een kans op een stem van de leden van de liberale mutualiteit van 67% tegen slechts een
kans van 44% in 2007. Bij de leden van de socialistische mutualiteit is de kans op een stem voor
sp.a gedaald van 45% in 2003 naar 30% in 2010, bij de leden van de christelijke mutualiteit daalde
de kans op een stem op CD&V van 30% in 2003 naar 24% in 2010. Wat opvalt is dat N-VA
dwars door alle zuilschotten heen snijdt. De kans op een stem van de leden van de christelijke
mutualiteit op CD&V (27%) is zelfs kleiner dan de kans op een stem voor N-VA (30%).
Daarnaast heeft kerkbetrokkenheid een relatief sterke invloed, ofschoon de invloed van de
religieuze breuklijn in vergelijking tot de jaren negentig lichtjes gedaald is. De kerkse en kerkelijk
kiezers zijn nog steeds heel sterk oververtegenwoordigd onder het CD&V electoraat, wat niet
wegneemt dat CD&V toch heel wat kerkelijke en kerkse kiezers verloren heeft. Zo wist de partij
in 2003 en 2007 respectievelijk 46% en 52% van de kerkse kiezers aan te trekken, terwijl nu 35%
van de kerkse kiezers voor CD&V stemt. Een kwart van de kerkse en kerkelijke kiezers is in 2010
naar N-VA getrokken.
Ten aanzien van de verkiezingen van 2007 hebben de sociale stratificatiekenmerken –
opleidingsniveau en beroepssituatie – alsook leeftijd terug een wezenlijk effect op het stemgedrag
in 2010. De trend dat de invloed van beroep, opleiding en leeftijd op het stemgedrag vermindert
dan wel wegvalt, zet zich bijgevolg niet langer door. In zekere mate herstellen gekende patronen
zich, ofschoon er toch verschillen zijn. Op het vlak van leeftijdgroep hebben de grootste
transformaties zich voorgedaan bij het electoraat van CD&V en sp.a. De partij CD&V had in
2003 een uitgesproken oud electoraat (+65 jaar) met een stemkans van 35%, terwijl de partij nu
zowel jongeren als ouderen aanspreekt. In het geval van sp.a stemde in 2003 één op drie jongeren
op die partij, terwijl dit nu nog maar één op tien is. Wat opvalt is dat sp.a, Vlaams Belang en
Open VLD in 2010 het minder goed deden bij de jonge kiezers. Groen! heeft het op zijn beurt
heel moeilijk om oudere kiezers aan te trekken. Op het vlak van opleiding valt de sterke
oververtegenwoordiging van lager opgeleide kiezers bij CD&V en sp.a in 2010 op en verdwijnt
voor het VB de oververtegenwoordiging in deze groep. Terwijl sp.a in 2003 in sterke mate een
hooggeschoold electoraat had, spreekt de partij deze groep in 2010 heel wat minder aan. In
dezelfde lijn doet sp.a het relatief gezien beter bij de arbeiders. N-VA rekruteert op zijn beurt iets
meer bij de hogere statusposities, terwijl ook Open VLD een hogere kans op stem bij de
zelfstandigen en hoogst geschoolden heeft. In 2010 vormt een hoge opleiding tevens terug een
obstakel voor een stem voor het Vlaams Belang.
5
Wat betreft de invloed van het vakbondslidmaatschap is een opvallende vaststelling dat de kans
op een stem voor het Vlaams Belang bij de leden van de christelijke vakbond en liberale vakbond
bij de verkiezingen van 2010 een heel stuk gedaald is in vergelijking met de verkiezingen van
2007. Dit is niet het geval bij de leden van de socialistische vakbond. Zowel in 2007 als 2010 is de
kans op een Vlaams Belang stem één op vijf bij de leden van ABVV, terwijl deze kans bij de
leden van ACV en ACLVB in 2010 één op tien is.
Wat opvalt is dat de laatste vier verkiezingen het stemgedrag hoofdzakelijk gestructureerd wordt
door de houding ten aanzien van Vlaamse autonomie, van migranten en van politiek en in iets
mindere mate door de economische links-rechts scheidslijn en de houding ten aanzien van
leefmilieu. Het verschil met vorige verkiezingen is dat in 2010 het stemgedrag veel meer gestuurd
werd door de communautaire houding. De drie sterkste effecten op stemgedrag zijn, in volgorde
van belangrijkheid, de mate waarin men pleit voor Vlaamse autonomie, politiek cynisme en
negatieve houdingen ten aanzien van migranten.
Op het vlak van onbehagen (ervaring van complexiteit en sociaal wantrouwen), culturele attitudes
(individualisme, autoritarisme, etnocentrisme en repressie) en politieke attitudes (politiek
cynisme) is er grofweg volgende opdeling tussen vier groepen te maken: (1) de tolerante en
universalistische Groen! kiezers die gemiddeld het minst last heeft van de maatschappelijke
complexiteit en van sociaal wantrouwen, die het meest tolerant tegenover de Andere zijn en die
positief staan tegenover de politiek; (2) de matig tolerante centrumgroep van sp.a, CD&V en
Open VLD kiezers zijn ook positief over de werking van het politieke systeem, maar op het
culturele vlak nemen ze een tussenpositie in – ofschoon de kiezers van sp.a iets minder negatief
staan tegenover migranten; (3) de sceptische N-VA kiezers wijken op hun beurt op het vlak van
individualisme en autoritarisme niet significant af van de kiezers van CD&V en Open VLD, maar
zijn wel significant meer repressief en etnocentrisch ingesteld is, net zoals ze meer sceptisch zijn
over de werking van de politiek; en (4) de particularistische en intolerante Vlaams Belang kiezers
voelen zich het meest wantrouwig tegenover de medemens en zijn vooral heel negatief over de
migranten en over de politiek – zij combineren autoritarisme en xenofobie met politiek cynisme.
Reeds in vorige paper werd duidelijk dat heel wat N-VA kiezers omwille van politieke
verandering op de partij gestemd hebben, maar dat dit nog niet impliceert dat ze afkerig zijn van
de politiek. Het gaat eerder om een krachtig politiek scepticisme dan om een nietsontziend
politiek cynisme.
De electorale structuur op het vlak van economische attitudes is geheel verschillend. De sp.a
kiezers pleiten gemiddeld iets meer voor sociale gelijkheid dan de Groen! en Vlaams Belang
kiezers, terwijl de CD&V kiezers een centrum-linkse positie innemen. N-VA kiezers pleiten
daarentegen iets minder voor sociale herverdeling, ofschoon Open VLD de meest liberale positie
inneemt. De kiezers van Open VLD zijn er het minst van overtuigd dat de verschillen tussen
klassen en inkomens kleiner zouden moeten zijn dan nu.
6
De communautaire attitude zet de kiezers van de radicale Vlaams-nationalistische partijen
(Vlaams Belang en N-VA) apart, terwijl de kiezers van CD&V een tussenpositie innemen en de
sp.a kiezers het minst Vlaamsgezind zijn. Op het communautaire vlak situeren de kiezers van
Groen! en Open VLD zich gemiddeld tussen de sociaaldemocratische en christendemocratische
kiezers. De ethische kwestie en de milieukwestie zijn slechts in beperkte mate richtinggevend
voor het stemgedrag. Wat wel opvalt is dat de CD&V kiezers gemiddeld de meest conservatieve
positie in op het ethische vlak innemen. Ten slotte zijn de Groen! kiezers duidelijk het sterkst
betrokken zijn op het leefmilieu.
Onze resultaten van de analyses van 2003, 2007 en ook van 2010 geven aan dat het te ver gaat
om te spreken van één overkoepelende nieuwe culturele breuklijn die het hedendaagse
stemgedrag verklaart. Dat de attitudes van autoritarisme, repressief denken en individualisme
onder controle van de andere kenmerken geen effect hebben op stemgedrag wijst er op dat
omzichtig moet omgesprongen worden met noties zoals een ‘nieuwe culturele breuklijn’. Uit onze
gegevens blijkt het eerder dat er sprake is van meerdere scheidslijnen: een politieke scheidslijn
(politiek cynisme), een culturele scheidslijn (etnocentrisme), een communautaire scheidslijn
(Vlaamse autonomie), een economische scheidslijn (gelijkheidsstreven), een ecologische
scheidslijn (ecologisch denken) en een ethische scheidslijn (ethisch houding). Deze hangen wel
gedeeltelijk samen maar zijn niet tot één geheel (“breuklijn”) ter herleiden.
De strijd op (gematigd) rechts tussen N-VA, CD&V en Open VLD speelt zich minder af op het
vlak van kwesties zoals de houding tegenover migranten, de visie op de aanpak van criminaliteit
of door autoritaire stellingnamen, maar wordt meer bepaald door een (lichtjes, maar toch
substantieel) verschillende visie op economie, politiek, België en ethiek. Het electoraat van N-VA
zet zich af van het electoraat van CD&V door haar meer uitgesproken Vlaamse
autonomiestreven en politiek scepticisme: hun stem is een krachtige roep om een sterker
Vlaanderen en om ingrijpende politieke verandering. N-VA is er in 2010 in geslaagd om de
ontevredenheid van de centrumrechtse (CD&V) kiezers over de communautaire en politieke
impasse te kapitaliseren. De kiezers van Open VLD nemen aan de rechterzijde van het electorale
spectrum ook een bijzondere positie in door hun meer uitgesproken liberale economische positie
en hun progressieve ethische positie.
Aan de (gematigd) linkse kant wordt de keuze voor sp.a in vergelijking met de (centrum)rechtse
partijen vooral bepaald door een sterk gelijkheidsstreven, een positievere houding tegenover
migranten en een minder uitgesproken Vlaams autonomiestreven. De keuze voor meer gelijkheid
en voor een meer tolerante samenleving in relatie tot migranten markeert de electoraten van links
(sp.a en Groen!) van alle andere partijen, terwijl ze tevens beiden minder communautair
uitgesproken zijn dan de electoraten van Vlaams Belang, N-VA en CD&V.
7
In vergelijking met sp.a wordt het Groen! electoraat vooral gekenmerkt door een kosmopolitisch
wereldbeeld dat opgehangen wordt aan de ideeën van de universele mensheid en duurzaamheid.
Hier situeert zich ook aan de linkerzijde het verschil: de stemmen op Groen! worden in
vergelijking met de stemmen op sp.a in sterkere mate bepaald door een vertrouwen in de
medemens, door een sterke betrokkenheid op het leefmilieu, door een meer uitgesproken
tolerantie tegenover migranten, door een anti-individualistische ingesteldheid en door politiek
scepticisme.
De top vijf van belangrijke problemen van het electoraat van CD&V en sp.a is dezelfde en kent
vrijwel dezelfde structuur. Voor deze kiezers zijn vooral de sociale en economische thema’s
belangrijk om op deze partijen te stemmen: werkgelegenheid, gezondheidszorg, pensioenen,
sociale zekerheid en in mindere mate criminaliteit. Ze lijken vooral bezorgd om de sleutelkwesties
van de sociale welvaartsstaat.
Naast de hen onderscheidende thema’s van staatshervorming (N-VA) en economie en
bedrijfsleven (Open VLD) is het belang dat de kiezers van N-VA hechten aan enerzijds
criminaliteit en anderzijds belastingen en begroting vrijwel gelijkaardig aan het belang dat de
Open VLD kiezers er aan toedichten. Dit illustreert dat N-VA op de rechtse agenda die
scherpstelt op belastingen en ordehandhaving in sterke mate concurreert met Open VLD. Met
Vlaams Belang concurreert N-VA – als verre tweede – op justitie en criminaliteit en migratie en
integratie.
De Vlaams Belangkiezers refereren om hun stemgedrag te motiveren slecht beperkt naar de
staathervorming, terwijl migratie en integratie enerzijds en justitie en criminaliteit anderzijds de
core business blijven. Groen! blijft op zijn beurt in de eerste plaats een ecologische partij, waarbij
sociale zekerheid en werkgelegenheid prominent op het tweede plan staan.
N-VA kiezer en Groen! zijn de programmapartijen bij uitstek geworden. N-VA vult dit aan met
een electoraat dat voor iets meer dan een kwart ook voor haar partijleider heeft gekozen en roept
om politieke verandering. Een opvallende vaststelling is dat CD&V, Open VLD en sp.a. niet
meegespeeld hebben in de strijd rond politiek leiderschap en politieke stijl. In de strijd van de
toeschouwersdemocratie hebben ze duidelijk het onderspit gedolven.
8
1. Inleiding
Welke kiezers hebben op welke politieke partij gestemd bij de federale verkiezingen van 13 juni
2010? Dat is de centrale vraag na elke verkiezing. In dit onderzoek wordt nagegaan in welke mate
de diverse partijelectoraten van elkaar verschillen op het vlak van hun structurele kenmerken
(geslacht, leeftijd, onderwijsniveau, beroepssituatie, kerkelijke betrokkenheid, mutualiteit,
vakbondslidmaatschap en lidmaatschap van verenigingen), hun beleving van de alledaagse
leefwereld (onzekerheid en sociaal wantrouwen) en hun culturele, economische en politieke
attitudes of waardeoriëntaties (autoritarisme, gelijkheidsstreven, milieubewustzijn, etnocentrisme,
individualisme, politiek cynisme, staatsstructuur en persoonsethiek). Door deze analyses moet het
mogelijk zijn een antwoord te geven op de volgende vragen. Op welke partijen hebben de
jongeren vooral gestemd bij de laatste verkiezingen? Rekruteert N-VA kiezers onder alle lagen
van de bevolking en in welke mate is het partijelectoraat verschillend van de kiezers van de
andere partijen? Welk aandeel van de CD&V kiezers zijn nog kerkse katholieken of verbonden
met de christelijke zuilorganisaties? En hoe goed scoort sp.a onder de ongeschoolde arbeiders en
Open VLD onder de zelfstandigen? En welke categorieën kiezen voor Groen! of voor het
Vlaams Belang? Kortom, in dit rapport wordt getracht inzicht te verwerven in enerzijds de
samenstelling van de verschillende partijelectoraten en anderzijds de structurele en culturele
determinanten van het stemgedrag in 2010.
Aangezien het Instituut voor Sociaal en Politiek Opinieonderzoek een lange traditie heeft in dit
type van analyses naar aanleiding van vroegere federale verkiezingen (Swyngedouw, Billiet,
Carton & Beerten, 1998; Billiet, 1998; Billiet, Swyngedouw, Depickere & Meersseman, 2001;
Goeminne, Billiet & Swyngedouw, 2007; Swyngedouw & Heerwegh, 2009) worden de huidige
bevindingen waar mogelijk vergeleken met de resultaten van de federale verkiezingen van de
laatste tien jaar, namelijk 10 juni 2007, van 18 mei 2003 en van 13 juni 1999. Op die manier is het
mogelijk trends te ontwaren. De opbouw van deze paper is als volgt. Ten eerste worden de data
en de methodologie van deze studie kort besproken. Ten tweede bekijken we de structurele
samenstelling van de afzonderlijke kiespublieken. Dit verschaft een eerste inzicht geeft in het
hedendaagse sociale profiel van de electorale achterbannen van de Vlaamse partijen. Ten derde
worden de structurele determinanten van het stemgedrag onder de loep genomen. Ten vierde
wordt nagegaan in welke mate de partijelectoraten zich op het vlak van een dertiental
waardeoriëntaties en maatschappelijke houdingen van elkaar onderscheiden. Ten vijfde proberen
we inzicht te krijgen in de mate de structurele kenmerken en de culturele attitudes onder controle
van elkaar het stemgedrag beïnvloeden. En tot slot wordt bekeken in welke mate de
stemmotivaties van de onderscheiden partijachterbannen van elkaar verschillen.
9
2. Data en methodologie
Wanneer men postelectoraal onderzoek wil opzetten dat representatief is voor het Vlaamse
electoraat – waar de stemplicht nog in zeer sterke mate nageleefd wordt – is het onmogelijk om te
starten met een enquête de dag volgend op de verkiezingen (13 juni 2010). Tijdens de
zomervakantie trekken Vlamingen immers massaal op verlof in binnen- en buitenland, wat maakt
dat de afwezigheid van heel wat geselecteerde respondenten de kans op ernstige vertekening van
de bekomen schattingen uitermate hoog maakt. De bevolkingsgroep die niet op vakantie gaat
vormt immers zowel sociaal als cultureel een bijzonder segment van de Vlaamse bevolking, en
dit is niet onafhankelijk van politieke voorkeur en stemgedrag. Om die reden heeft het ISPO-
K.U.Leuven het veldwerk voor het verkiezingsonderzoek uitgesteld tot na de zomervakantie.
Omwille van financiële redenen werd gekozen voor een combinatie van een face-to-face survey
en een postenquête. Aan de ene kant werden er in de periode 15 oktober 2010 – 24 februari 2011
711 Vlaamse kiezers door een interviewer middels een persoonlijk interview bevraagd. Deze
respondenten werden via een tweetrapsteekproef (gemeente en respondent) toevallig gekozen uit
de Vlaamse volwassen bevolking. De bevraging gebeurde bij de kiezers thuis door middel van een
face-to-face interview van om en bij de 65 minuten, uitgevoerd via een Computer Aided Personal
Interviewing (CAPI) protocol. Wanneer potentiële respondenten die ernstig ziek of dement
bleken te zijn, die niet Nederlandstalig waren, die niet stemgerechtigd bleken te zijn, op
onbestaande adressen woonden, die overleden waren niet meegerekend worden, kan de
responsgraad of het medewerkingniveau in deze studie geschat worden op 65%. Aan de andere
kant reageerden er 1190 Vlamingen in de periode 15 november – 30 april 2011 op onze
postenquête. Deze postenquête valt uiteen in twee luiken. Ten eerste betreft het een drop-off van
specifieke vragen per land aangehecht aan de European Social Survey ronde 5 bij de Vlaamse
kiezers. Het European Social Survey ronde 5 haalde daar onder leiding van Geert Loosveldt
(K.U.Leuven) een responsgraad van 54 % over geheel België (Vlaanderen, Brussel en Wallonië).1
De drop-off onder deze respondenten uitgevoerd door Abts & Swyngedouw volgens de Dillman
methode (Dillman 1978) had een responsgraad van 75 tot 79% afhankelijk van de wijze van
berekenen. Het tweede luik is een postenquête bij de respondenten die hiervoor toelating hadden
gegeven in het kader van de European Value Study 2009. De responsgraad van de face-to-face
survey European Value Study bedroeg 61 % (Abts, e.a. 2009), terwijl de postenquête onder deze
respondenten uitgevoerd volgens de Dillman methode een responsgraad van 77% haalt.
Gezien de nonrespons zijn er vertekeningen in de bekomen data. Tabel 1 geeft het overzicht van
de bekomen verdeling naar stemgedrag. Uit tabel 1 blijkt dat er in de steekproef een sterke
1 De gegevens over Vlaanderen en Brusselse Vlamingen zijn ons nog niet bekend. We weten wel dat in Franstalig België de responsgraad veel lager is dan in Vlaamstalig België. De totale responsgraad – mits aanname van het panelelement ervan – is het product van de twee percentages (uitgedrukt in proportie x 100).
10
oververtegenwoordiging voorkomt van N-VA kiezers en van CD&V kiezers, terwijl de Groen!
kiezers, de sp.a kiezers, de Open VLD kiezers en de kiezers die op kleine partijen gestemd
hebben licht ondervertegenwoordigd zijn. Wat opvalt is dat vooral de kiezers van het Vlaams
Belang sterk ondervertegenwoordigd zijn. In de mate van het mogelijke proberen we hieraan te
verhelpen door een weging door te voeren op basis van geslacht, leeftijd, opleiding en
stemgedrag. De weegcoëfficiënten werden geschat via een Iterative Proportional Fitting
procedure. Rekening houdend met de stemmen voor Franstalige partijen, de item nonrespons en
de niet-stemmers binnen de steekproef, bekomen we een statistisch correcte verdeling over de
verschillende partijen (voor de Vlaamse kiezers). Een tweede weegcoëfficiënt werd aangemaakt
op basis van leeftijd, geslacht en opleiding – met weglating van stemgedrag. Dit is noodzakelijk
voor bepaalde analyses waar het niet wenselijk is te wegen naar stemgedrag. In wat volgt zal
steeds aangegeven worden welke weging gebruikt werd.2 Bij alle verbanden die ter sprake komen
in dit rapport werd getest in hoever ze statistisch significant zijn en niet aan toevalsfluctuaties
kunnen toegeschreven worden.
Tabel 1: Verdeling van het stemgedrag (Vlaanderen)
Steekproefverdeling Populatie -
verdeling Ongewogen Gewogen
Frequentie Procent Frequentie Procent Procent
CD&V
N-VA
Open VLD
Sp.a
Vlaams Belang
Groen!
Andere
Blanco/ongeldig/ niet gaan stemmen
342
582
204
239
108
113
31
177
19,04
32,41
11,36
13,31
6,01
6,29
1,73
9,86
299,73
481,01
238,71
254,86
213,58
120,25
89,15
93,32
16,74
26,86
13,33
14,23
11,93
6,72
4,98
5,21
16,7
26,8
13,3
14,2
11,9
6,7
5,1
5,2
Totaal 1796 100 1790 100 100
In het verkiezingsonderzoek van 2010 werd voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers
informatie verkregen over het stemgedrag bij 95% van de 1901 ondervraagden. Bij 90
respondenten ontbreekt de informatie omdat zij niet geantwoord hebben of vergeten zijn voor
welke partij zij gestemd hebben. Zo’n 2% van de kiezers beweert voor kleinere partijen zoals Lijst
Dedecker, PVDA of een Franstalige partij gestemd te hebben. Deze worden samengebracht in
een restcategorie ‘Andere’. Dit gebeurt alleen om beter de effecten op de andere partijen te
kunnen inschatten en het is duidelijk dat aan de parameters die op deze gemengde categorie
betrekking hebben geen betekenisvolle interpretatie en waarde kan worden gehecht. De analyse
2 In de mate dat het stemgedrag en de politieke attitudes met deze weegfactoren samenhangen wordt de mogelijks systematische vertekening door nonrespons door deze poststratificatie gewichten gedeeltelijk gecorrigeerd (Stoop et al., 2010: 214-229).
11
gebeurt op de gewogen dataset zodat de exacte populatiegegevens voor het stemgedrag in 2010
worden geproduceerd. Dit heeft geen invloed op de sterkte van de waargenomen effecten.
Omwille van de politieke relevantie zullen we alle andere partijen afzonderlijk in de analyse
opnemen. Wel willen we de lezer waarschuwen de resultaten minder betrouwbaar zijn naarmate
de schattingen gebaseerd zijn op de resultaten van een kleiner aantal respondenten. Dit laatste
geldt vooral voor de partijelectoraten van Vlaams Belang en Groen!.
3. Hoe zijn de electoraten van de Vlaamse partijen in 2007 samengesteld?
In het verkiezingsonderzoek hebben we informatie over de volgende sociale kenmerken: de
leeftijd, het genoten onderwijs, het geslacht, de kerkelijke betrokkenheid, de beroepssituatie, het
lidmaatschap van vakbond en mutualiteit. Uit vroegere studies blijkt dat deze kenmerken een
substantiële rol kunnen spelen in de kans op het stemmen voor één of andere politieke partij. In
de theorievorming rond de traditionele breuklijnen en de verzuiling wordt daarnaast ook
geponeerd dat het behoren tot een sociale klasse (gemeten door beroep en genoten onderwijs), de
betrokkenheid bij de katholieke kerk en het behoren tot zuilorganisaties een effect hebben op de
voorkeur voor een politieke partij. In tabel 2 wordt de sociale en demografische samenstelling
van de verschillende Vlaamse partijelectoraten weergegeven.3
Tabel 2: De samenstelling van het partijelectoraat naar leeftijd, beroepssituatie, kerkelijke betrokkenheid, opleiding, geslacht, lidmaatschap ziekenfonds en lidmaatschap vakbond voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers 2010 (kolompercentages).*
CD&V N-VA VLD Sp.a VB Groen! (Andere) Ongeldig Totaal
Leeftijd
18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-85
11,0
9,4
12,8
16,6
17,1
33,0
10,5
16,4
17,9
21,6
15,8
17,8
12,5
14,2
19,3
13,7
15,7
24,6
7,2
12,9
20,0
19,8
19,0
21,1
7,5
12,9
19,2
25,3
17,7
17,4
12,2
34,7
26,6
14,7
7,2
4,6
(12,6)
(25,2)
(32,5)
(20,3)
(5,9)
(3,6)
10,6
13,2
12,1
21,1
15,7
27,4
10,0
15,1
18,2
19,4
15,9
21,5
Opleiding
Lager
Lager secundair
Hoger secundair
Hoger
16,6
29,9
29,4
24,1
9,9
21,5
36,6
32,0
11,9
20,8
38,6
28,7
20,0
28,6
31,3
20,0
14,6
32,0
45,1
8,3
1,0
5,4
38,0
55,6
(10,2)
(13,9)
(52,4)
(23,5)
18,0
30,6
35,0
16,4
13,6
24,5
35,8
26,0
(vervolg tabel op volgende pagina)
3 De categorie ‘Andere’ is voor de volledigheid opgenomen in de tabel. Desalniettemin zijn de schattingen omwille van het beperkt aantal respondenten in deze categorie te onbetrouwbaar om zinvolle uitspraken te doen. Daarnaast zijn er ook inhoudelijke bezwaren omdat deze categorie een heel heterogeen gezelschap van kiezers omvat, gaande van kiezers van LDD tot PVDA die dus ideologisch ver van elkaar staan.
12
Geslacht
Man
Vrouw
41,1
58,9
52,4
47,6
42,6
57,4
52,7
47,4
55,4
44,6
47,2
52,8
(69,0)
(31,1)
47,3
52,7
49,0
51,0
Kerkbetrokkenheid
Ongelovig/vrijzinnig
Andere religie
Randkerkelijk
Kerkelijk
Kerks
12,9
4,2
33,1
20,5
29,5
31,5
1,9
45,5
12,7
8,4
39,0
1,5
39,2
10,9
9,3
38,6
10,7
35,1
9,0
6,6
38,1
0,0
44,2
9,4
8,2
41,9
8,1
33,0
9,6
7,4
(40,6)
(0,0)
(4,3)
(15,4)
(3,7)
31,9
10,1
41,6
10,6
5,9
32,1
3,9
39,6
12,6
11,7
Beroep
Hoger kader, professional
Bediende, ambtenaar
Zelfstandige
Geschoolde arbeider
Ongeschoolde arbeider
Gepensioneerde **
Niet actief
29,6
13,0
11,0
8,2
23,4
4,0
10,8
35,7
20,2
8,0
11,0
17,6
1,5
6,1
30,5
15,0
15,7
8,1
19,0
0,4
11,3
24,9
12,0
5,1
17,3
34,7
1,7
4,4
13,6
20,6
8,5
15,0
35,9
1,0
5,3
58,3
13,2
4,8
3,7
11,8
0,0
8,2
(14,9)
(10,7)
(21,8)
(9,0)
(33,7)
(0,0)
(9,9)
27,1
10,2
10,5
13,5
27,1
4,9
6,6
29,7
15,7
9,8
10,9
24,4
1,8
7,6
Vakbond
Socialistische
Christelijke
Liberale
Geen lid
3,8
45,2
0,3
50,8
14,6
32,5
2,9
50,0
6,6
14,2
11,8
67,4
39,2
15,5
1,8
43,5
28,1
27,8
4,2
40,0
13,5
29,8
2,0
54,5
(22,6)
(20,0)
(6,5)
(50,9)
20,3
29,9
3,1
46,7
17,3
28,2
3,8
50,7
Mutualiteit
Christelijke
Socialistische
Liberale
Neutrale
Onafhankelijke
Andere
84,2
6,2
2,2
0,5
4,6
2,4
60,4
16,6
6,1
4,1
11,0
1,8
41,6
14,9
29,7
3,8
8,1
1,9
31,6
53,3
3,9
0,6
6,5
4,1
51,7
22,0
10,7
3,1
9,4
3,0
63,9
12,0
0,8
4,0
17,5
1,8
(42,1)
(39,1)
(2,7)
(2,0)
(11,5)
(2,7)
49,5
28,2
5,1
3,3
11,7
2,2
55,5
21,9
8,3
2,7
9,2
2,4
* Het stemgedrag voor de verschillende partijen is gewogen naar leeftijd, geslacht en opleiding. De verdeling in de totale populatie is gewogen naar leeftijd, geslacht, opleiding en stemgedrag. ** De gepensioneerden zijn in de analyse een restcategorie, het betreft de gepensioneerden waarvan geen informatie beschikbaar is over hun laatst uitgeoefend beroep. De categorie wordt gegeven voor de volledigheid. Er zijn evenwel geen inhoudelijke conclusies hieromtrent mogelijk.
In tabel 2 werden in het vet die categorieën kiezers aangeduid die beduidend over – of
ondervertegenwoordigd zijn in vergelijking met het gehele electoraat (laatste kolom). Op basis
hiervan trachten we een profiel te schetsen van elk partijelectoraat te schetsen.
CD&V kent een ouder kiespubliek (65+ en gepensioneerd) dat een eerder lage opleiding heeft,
maar wel een doorsnede vormt van alle kiezers wat betreft beroep. Het is een nogal vrouwelijk
electoraat dat sterk geïntegreerd is in de katholieke kerk. Meer dan de helft van de CD&V kiezers
gaat nog minstens op kerkelijke feestdagen naar de kerk. Het is weinig verwonderlijk dat ze
hoofdzakelijk lid zijn van de Christelijke Mutualiteit (CM) en lid (geweest) zijn van het ACV.
Meer dan acht op tien CD&V kiezers is aangesloten bij de CM.
13
N-VA is op vele vlakken een doorsnede van de Vlaamse bevolking, maar rekruteert wel wat
minder bij de vrouwen, de laaggeschoolden en ongeschoolde arbeiders. De partij trekt alle
leeftijdscategorieën aan en is op het vlak van zuilintegratie een staal van de Vlaamse bevolking.
Het electoraat is vrijwel proportioneel vertegenwoordigd in de uiteenlopende mutualiteiten en
vakbonden, ofschoon de partijkiezers iets sterker verankerd zijn in het neutrale en vooral
onafhankelijke ziekenfonds. Het is een kiespubliek dat geen uitgesproken positie inneemt, maar
toch een eerder katholiek, maar wel randkerkelijk profiel heeft en dat een eerder hogere
beroepsstatus heeft. Hoge kader en professionals, bedienden en universitair geschoolden zijn
(lichtjes) oververtegenwoordigd, terwijl zelfstandigen, ongeschoolde arbeiders en mensen met een
lagere schooldiploma iets minder kans maken om op de partij te stemmen (vgl. Swyngedouw &
Abts, 2011a).
Open VLD kent een kiespubliek dat oververtegenwoordigd is onder de zelfstandigen, maar dat
deze verkiezingen minder goed scoorde bij de middenleeftijd van 45-54 jaar. Dat de partij minder
scoort bij arbeiders blijft wel een constante. Het is een iets meer ongelovig/vrijzinnig en een
hoog opgeleid electoraat. Wat betreft geslacht is het een sterk vrouwelijk electoraat. Open VLD
kent beduidend meer leden van de liberale mutualiteit en haar kiezers zijn duidelijk in mindere
mate lid van de vakbonden.
sp.a rekruteert in vergelijking met 2007 heel wat minder bij de jonge kiezers. De partij is
ondervertegenwoordigd bij de jongste leeftijden (18-34 jaar). De partij kent een eerder
laaggeschoold electoraat en rekruteert in belangrijke mate bij de (on)geschoolde arbeiders. De
partij is op dat vlak niet langer een doorsnede van de gehele beroepsbevolking en qua opleiding
zoals in 2007. Ook in 2010 zijn de vrijzinnige kiezers en de gelovigen van de in aantal kleinere
godsdiensten oververtegenwoordigd. Op het vlak van geslacht zijn de mannen lichtjes
oververtegenwoordigd. Niet verwonderlijk zijn ze veelal lid van de socialistische mutualiteit en
van de socialistische vakbond.
Vlaams Belang kent niet langer een uitgesproken jong kiespubliek. De partij is in 2010 vooral
sterk vertegenwoordigd in de middenleeftijd van 45 tot 54 jaar en scoort vooral goed bij diegenen
met een diploma lager of hoger secundair onderwijs, maar rekruteert bijna niet onder de
universitair geschoolden en onder de hogere kaderfuncties. De nadruk ligt op ongeschoolde en
geschoolde arbeiders. Heel wat van haar kiezers zeggen geen levensbeschouwing te hebben,
alhoewel nogal wat kiezers niettemin randkatholiek zijn. Het is een uitgesproken mannelijk
electoraat. Op het vlak van lidmaatschap van de mutualiteit vormt het Vlaams Belang een
doorsnede van de Vlaamse bevolking, maar is de relatief sterke oververtegenwoordiging van
ABVV leden wel opvallend.
Groen! is goed vertegenwoordigd in middelste leeftijdscohorten, namelijk de 25-44 jarigen.
Boven de 55 jaar kent de partij nog steeds weinig kiezers. Dit is een constante doorheen de tijd.
14
Daarnaast gaat het om een zeer hoog geschoold electoraat van hoofdzakelijk hogere kaders en
professionals. Qua levensovertuiging valt de sterke oververtegenwoordiging van vrijzinnigen en
van kiezers die stellen geen levensbeschouwing te bezitten op. Groen! is wel niet langer een zo
uitgesproken vrouwelijk electoraat. Mannen en vrouwen zijn proportioneel aanwezig en de
Groen! kiezers zijn vooral terug te vinden bij de Christelijke mutualiteit en bijna niet bij de
liberale en socialistische mutualiteit.
De samenstelling van een electoraat zegt nog niets over welke categorieën kiezers nu juist meer
geneigd zijn om voor een bepaalde partij stemmen. Die vraag beantwoorden we in de volgende
paragrafen.
4. Structurele determinanten van stemgedrag
Om het effect van de sociaaldemografische kenmerken zoals leeftijd, beroep, kerkelijke
betrokkenheid, onderwijsniveau, geslacht, lidmaatschap van mutualiteit of vakbond op de kans
op een stem voor elke partij te schatten, wordt gebruik gemaakt van een multinomiale logistische
regressieanalyse. De resultaten worden weergegeven in tabel 3 en tabel 4. Ten eerste bieden de
tabellen een overzicht van de significantie en de sterkte van het globale effect van alle
determinanten voor de federale verkiezingen van 1999, 2003, 2007 en 2010. Enerzijds blijkt uit de
resultaten in tabel 3 dat geslacht, leeftijd, opleiding, beroepssituatie, kerkelijke betrokkenheid,
mutualiteit en lidmaatschap van vakbonden een betekenisvolle invloed op het stemgedrag
hebben. Anderzijds is de sterkte van de effecten af te leiden uit de ratio L²/df. Hoe groter de
ratio, hoe sterker het effect.
Uit tabel 3 blijkt dat in 2010 het sterkste effect uitgaat van het behoren tot een bepaalde
mutualiteit. Mutualiteit wordt in het verkiezingsonderzoek samen met het kenmerk
vakbondslidmaatschap aangewend als een proxy variabele voor zuilaanhorigheid. Uit de resultaten
blijkt dat de stemkeuze bij de laatste verkiezingen in grote mate bepaald wordt door de
mutualiteit en de vakbond waarvan men lid is en dus van de zuil waarbij men het dichtste
aanleunt. Ook in 1999, 2003 en 2007 waren mutualiteit en in mindere mate
vakbondslidmaatschap belangrijke determinanten van het stemgedrag. De sterkte van het effect
van zuilaanhorigheid zit bijna op het niveau van eind jaren negentig. Het tweede sterkste effect is
het geslacht van de respondent. In vergelijking met de federale verkiezingen van 2007 is het effect
iets verminderd, ofschoon het sterker is dan in 1999 en 2003. Dit geeft aan dat mannen en
vrouwen andere keuzes maken. Kerkelijke betrokkenheid of levensbeschouwing is het derde sterkste
effect in 2010. Ook in 1999, 2003 en 2007 leverde deze variabele een significante bijdrage tot de
voorspellingskracht van het model. In vergelijking tot de jaren negentig is de invloed van de
religieuze breuklijn wel lichtjes gedaald.
15
Tabel 3: Multinomiaal logistisch model voor het stemgedrag van de Vlaamse kiezers (1999, 2003, 2007 en 2010)
1999 2003 2007 2010
Parameter df L² p L²/df L² p L²/df L² p L²/df df L² p L²/df
Intercept
Leeftijdsklasse
Geslacht
Opleiding
Beroepssituatie
Kerkelijke betrokkenheid
Mutualiteit
Vakbond
Actief verenigingen
6
30
6
18
36
30
18
24
6
33,29
78,06
17,48
57,00
73,23
160,08
237,02
98,08
21,36
<0,0001
<0,0001
0,0077
<0,0001
0,0002
<0,0001
<0,0001
<0,0001
0,0016
2,60
2,91
3,17
2,03
5,34
13,17
4,09
3,56
82,25
52,30
11,16
30,72
34,44
79,39
150,31
45,41
7,50
<0,0001
0,0071
0,0834
0,0310
0,5430
<0,0001
<0,0001
0,0052
0,2771
1,74
1,86
1,71
0,96
2,65
8,25
1,89
1,25
21,02
28,33
33,22
26,02
26,54
96,18
93,26
41,23
20,37
0,0018
0,5530
<0,0001
0,0993
0,8750
<0,0001
<0,0001
0,0157
0,0024
0,94
5,54
1,45
0,74
3,21
5,18
1,72
3,40
7
35
7
21
42
35
21
21
7
50.40
72.85
27.63
61.55
99.41
102.46
205.97
98.04
---
<0,0001
0,0002
0,0003
<0,0001
<0,0001
<0,0001
<0,0001
<0,0001
---
2.08
3.95
2.93
2.37
3.66
9.81
4.67
---
Modelfit L²=4949; df=8562; p=1,000 L²=2679; df=4926; p=1,000 L²=2769; df=5130; p=1,000 L²=4585; df=8407; p=1,000
16
Ten aanzien van de verkiezingen in 2007 kan vastgesteld worden dat opleidingsniveau, leeftijdsklasse
en beroepssituatie in hun geheel terug een wezenlijk effect hebben op het stemgedrag in 2010. Bij de
federale verkiezingen van 2007 viel het op dat deze drie variabelen niet langer van belang waren.
De trend dat de invloed van beroep en opleiding op het stemgedrag vermindert dan wel wegvalt,
zet zich bijgevolg niet langer meer voort. In 2010 is er een herstel van de sociale stratificatie van
het stemgedrag naar cohorte, opleiding en beroepsgroep, wat betekent dat het mogelijk is om de
electoraten van de diverse partijen op het vlak van leeftijd, opleiding of beroep van elkaar te
onderscheiden. Ten slotte kunnen we geen uitspraken doen over het effect van lidmaatschap van
een vrijwillige vereniging omdat deze variabele in één van de deelonderzoeken niet is opgenomen.
Een analyse op het beperkte bestand geeft evenwel aan dat er geen effect meer uitgaat van
lidmaatschap van een vrijwilligersvereniging.
Hoewel deze analyse een beeld geeft van de variabelen die het stemgedrag mee bepalen, is er een
gedetailleerdere analyse noodzakelijk om te zien welke categorieën van de bevolking meer of
minder geneigd zijn om op een bepaalde partij te stemmen. Om dit te achterhalen worden voor
alle categorieën van de verklarende variabelen de logistische parameters voorgesteld als netto
percentages om tot een bepaalde categorie te behoren, onder controle van alle overige
opgenomen kenmerken in het model. Tabel 3 toont de netto kansen of netto percentages om tot
een welbepaalde categorie te behoren. In de tabel staan de algemene kansen in de populatie om
op een bepaalde partij te stemmen alsook de conditionele kansen om op een bepaalde partij te
stemmen gegeven elke categorie van kiezers. Het netto-effect kan zo afgelezen worden uit de
afwijking van de conditionele kans van de algemene kans, waarbij het verschil kan worden
uitgedrukt in procentpunten. Door de ‘algemene kansen’ en de ‘conditionele kansen’ te
vergelijken, kan men de afwijkingen van het percentage stemmen uit bepaalde categorieën kiezers
ten aanzien van het totaal bereikte stemmenpercentage voor de partij berekenen. Deze effecten
zijn zuivere directe netto-effecten. In de tabel zijn de resultaten van 2003, 2007 en 2010
opgenomen om vergelijking doorheen de tijd mogelijk te maken.
Men leest de cijfers in deze tabel als volgt. Indien bij een bepaald kenmerk een streepje staat (-)
betekent dit dat er in zijn geheel genomen geen beduidende afwijking over de verschillende
categorieën in voorkeur voor partijen was. We rapporteren de toevalsfluctuaties niet. De partijen
scoren dan binnen deze categorieën van dit kenmerk hun algemene verkiezingsuitslag. Hoe leest
nu de rest. In 2010 bijvoorbeeld zien we dat CD&V een ‘algemene kans’ heeft van 17%, terwijl
de ‘conditionele kans’ in de categorie van de kerkse kiezers die minstens één keer per maand
deelnemen aan publieke kerkelijke erediensten 35% is, wat betekent dat de CD&V ongeveer 18
procentpunten hoger scoort in de categorie van de kerkse kiezers in vergelijking met het
algemeen gemiddelde of de verkiezingsuitslag van CD&V, namelijk 17% (vandaar: 35% - 17% =
18%). In de categorie van kiezers die verklaren ‘geen levensbeschouwing’ te hebben, heeft
CD&V een netto kans van 9% om een stem te halen - dit betekent dat de partij 8 procentpunten
lager scoort in deze categorie. De nettopercentages in de tabel kunnen bijgevolg het best
17
vergeleken worden met het globale gemiddelde, waarbij de afwijkingen in procentpunten moeten
geïnterpreteerd worden. Opgemerkt moet worden dat de afwijkingen absoluut zijn. Voor kleinere
partijen betekent 4 procentpunten dus relatief gezien meer dan voor grotere partijen, aangezien
het om een relatief sterkere afwijking gaat. Voor Groen! is het bijvoorbeeld een belangrijk
gegeven dat het stempercentage in 2010 zo’n 6 procentpunten hoger ligt bij de 25-34 jarigen dan
het algemeen gemiddelde van 7%. Men kan opmerken dat de globale stempercentages in 2010
van de verschillende partijen niet identiek zijn aan de cijfers vermeld in § 2. Dat is te wijten aan
het optreden van ontbrekende waarden (door het niet beantwoorden van bepaalde vragen),
waardoor sommige respondenten niet gebruikt kunnen worden in de analyses.
18
Tabel 4: Conditionele kansen om tot een partijelectoraat te behoren gegeven de sociale kenmerken (geschat op basis van multinomiale logistische regressieanalyse)
2003 2007 2010
CD&V VLD sp.a -
spirit VB Agalev N-VA
CD&V
N-VA
Open
VLD
sp.a -
spirit VB Groen! LDD CD&V N-VA
Open
VLD sp.a VB Groen!
Stemaandeel 20 23 23 17 4 5 28 19 16 19 7 6 17 27 13 14 12 7
Leeftijd
18-24j 13 24 33 19 4 5 - - - - - - 23 29 11 11 8 8
25-34j 13 30 27 19 3 3 - - - - - - 11 26 11 14 12 13
35-44j 19 22 16 20 4 4 - - - - - - 14 26 13 13 14 9
45-54j 15 19 29 15 5 4 - - - - - - 17 30 9 15 13 6
55-64j 19 24 21 16 7 9 - - - - - - 17 26 15 17 13 4
65-85j 35 20 17 15 1 4 - - - - - - 20 26 19 14 10 4
Beroepssituatie
Hoger kader, professionals - - - - - - - - - - - - 19 30 13 13 7 10
Bedienden, ambtenaren - - - - - - - - - - - - 13 35 10 12 17 6
Zelfstandigen - - - - - - - - - - - - 18 23 20 8 10 4
Geschoolde arbeiders - - - - - - - - - - - - 14 29 13 20 13 4
Ongeschoolde arbeiders - - - - - - - - - - - - 17 21 13 17 14 6
Gepensioneerden - - - - - - - - - - - - 21 29 2 23 9 1
Niet-actieven - - - - - - - - - - - - 17 22 17 9 13 9
Kerkelijke betrokkenheid
Geen 8 25 33 16 4 5 16 15 17 26 12 6 9 * 26 18 15 13 9
Vrijzinnig 3 19 34 17 9 2 12 26 24 16 12 3
Andere religie 1 39 16 17 4 14 16 3 47 12 8 0 21 12 6 31 0 16
Randkerkelijk 16 27 21 19 4 4 28 19 15 22 4 9 14 31 12 14 13 6
Kerkelijk 30 18 18 21 1 6 42 20 11 11 6 4 27 26 11 11 10 4
Kerks 46 12 19 7 3 4 52 17 6 12 3 0 35 21 10 11 11 6
(vervolg tabel op volgende pagina)
19
Opleiding
Lager 27 19 20 24 1 2 - - - - - - 17 26 11 20 12 1
Lager secundair 21 26 20 18 3 4 - - - - - - 24 27 11 14 15 2
Hoger secundair 16 24 23 17 4 6 - - - - - - 15 26 15 12 14 8
Hoger 18 23 26 9 8 6 - - - - - - 13 30 15 14 5 12
Geslacht
Man - - - - - - 25 19 13 23 4 9 15 28 11 14 13 6
Vrouw - - - - - - 31 18 18 15 9 2 19 26 15 14 11 8
Mutualiteit
Christelijke mutualiteit 30 21 17 15 5 5 38 11 13 17 9 6 24 29 10 10 12 8
Socialistische mutualiteit 6 15 45 19 2 1 15 19 27 26 4 4 6 23 10 30 9 6
Liberale mutualiteit 1 67 5 17 2 5 10 48 9 21 11 6 7 21 44 7 16 1
Andere 12 24 17 22 4 3 22 30 13 15 5 8 10 31 13 12 14 9
Vakbond
Christelijke vakbond 25 15 25 21 4 4 35 16 11 19 6 5 27 30 8 9 10 7
Socialistische vakbond 13 17 21 23 7 2 22 12 24 19 5 6 7 26 6 23 20 6
Liberale vakbond 25 32 12 10 3 2 8 44 13 35 1 0 3 24 29 8 10 9
Andere ** 38 27 21 4 2 6 32 26 13 13 2 11 - - - - - -
Geen lid 19 26 23 16 3 5 27 19 16 18 9 6 15 26 18 15 10 7
* In één van de drie deelonderzoeken is geen onderscheid gemaakt tussen ‘geen geloof’ en ‘vrijzinnig’. Dit impliceert dat voor de verkiezingen van 2010 beide categorieën voor onze analyse samengevoegd zijn in de gemengde categorie ‘geen/vrijzinnig’. ** In de analyse voor de verkiezingen van 2010 wordt de categorie ‘andere vakbond’ niet opgenomen als een aparte categorie, gezien het beperkte aantal respondenten in deze categorie en de heterogene samenstelling.
20
Tabel 4 toont enkele opvallende effecten in vergelijking met de resultaten van 2003 en 2007.
Waar CD&V in 2003 heel wat moeilijkheden ondervond om de jonge kiezer aan te spreken
(telkenmale -7% procentpunten als we de twee jongste categorieën bekijken), is dat in 2010
helemaal niet langer het geval. Zo valt het op dat CD&V opmerkelijk beter scoort bij de jongste
leeftijdsgroep (23%) en dat het tevens een grotere stemkans heeft bij de categorie van 65 plussers
(20%) dan bij de middelste leeftijdsgroepen (14%). De hoge kans op een CD&V stem bij de
oudste leeftijdsgroep in 2003 (+15 procentpunten) is in 2010 evenwel minder uitgesproken
geworden (+6 procentpunten). De partij N-VA spreekt op haar beurt ongeveer alle
leeftijdscategorieën in gelijke mate aan, ofschoon de partij het iets beter doet bij de jongeren en
bij de 45-54 jarigen (30%). Open VLD heeft opmerkelijk een hoger kans op een stem bij de
oudere kiezers (19%), maar doet het minder goed bij de categorie van 18 tot 54 jarigen. Wat
opvalt is dat ook sp.a en Vlaams Belang een lagere kans op een stem hebben bij de jongste
kiezers. Aan de ene kant is de opvallendste vaststelling dat sp.a heel wat minder aantrekkelijk is
geworden bij het jonge kiespubliek sinds 2003. Bij de federale verkiezingen van 2003 kon sp.a-
Spirit nog rekenen op een kans van één op drie stemmen in de categorie 18-24 jarigen (22% +
11%). In 2007 liep dit terug tot zowat 16% en in 2010 was het gedaald tot een dramatisch
dieptepunt van maar 11%. De partij doet het alleen bij de 55-64 jarigen opmerkelijk beter met een
nettokans op een stem van 17%. Aan de andere kant weet Groen! slechts een heel beperkt aantal
oudere kiezers aan te trekken. In de categorieën van 55 plus weet de partij maar 4% van het
electoraat aan zich te binden, terwijl Groen! een stemkans van omzeggens 13% heeft bij de
categorie van 25-34 jarigen. Ten slotte suggereert de data dat het Vlaams Belang sinds 2003
ongeveer bij alle leeftijdsgroepen verloren heeft. Terwijl de partij in de jaren negentig vooral goed
scoorde bij de jongste generaties, lijkt dit fenomeen vanaf 2003 definitief voorbij te zijn.
Op het vlak van opleiding valt de sterke oververtegenwoordiging van lager opgeleide kiezers bij
CD&V en sp.a in 2010 op. De socialistische partij scoort vooral goed bij diegenen met hoogstens
een diploma lager onderwijs. In vergelijking met 2003 en 2007 is het onderwijsprofiel van het sp.a
electoraat bijgevolg ingrijpend gewijzigd. Terwijl de partij nog in sterke mate het hooggeschoolde
electoraat in 2003 wist te binden, spreekt de partij in 2010 deze groep heel wat minder aan. Wel
weet sp.a haar electorale positie bij de laagst geschoolden te consolideren en zelfs lichtjes te
versterken, wat blijkt uit het feit dat de partij een hoger kans op een stem heeft bij het electoraat
met een lage opleiding. De partij haalt bij deze groep een stemkans van één op vijf. In dezelfde
lijn doet de partij het relatief gezien ook wat beter bij de geschoolde arbeiders (20%) of
ongeschoolde arbeiders (17%), maar minder goed onder de zelfstandigen (8%) in vergelijking met
de andere beroepsgroepen. Het electoraat van CD&V is op haar beurt oververtegenwoordigd bij
diegenen met een diploma lager secundair onderwijs (24%) en ondervertegenwoordigd bij de
hoger opgeleide kiezers (13%). Opvallend is dat de partij een hogere kans heeft op een stem bij
het hoge kader (19%) in vergelijking met de categorie van lage bedienden (13%). Ook nu weer
blijkt N-VA bij ongeveer alle opleidingscategorieën ongeveer in gelijke mate te rekruteren,
ofschoon de partij een iets hogere stemkans heeft bij de universitair geschoolden en diegenen met
21
een hogeschooldiploma. Bij deze categorie stemt bijna drie op tien op N-VA. Dat de Vlaams
nationalistische partij toch iets meer de hogere statusposities (30%) aantrekt, blijkt uit het feit dat
het meer de hoge kaders, lage bedienden en geschoolde arbeiders aanspreekt en minder een appel
doet aan de ongeschoolde arbeiders (21%) en – misschien wat verrassend – de zelfstandigen
(23%). Open VLD blijft nog steeds bij uitstek een partij die bij de zelfstandigen (20%) rekruteert,
terwijl de liberale partij in 2010 ook een hogere kans op een stem bij de hoogst geschoolden
heeft. Sinds 2007 is het Vlaams Belang niet langer de partij van de laag opgeleide kiezer. Wanneer
de resultaten van nu met 2003 vergelijken, blijkt dat het Vlaams Belang haar hogere kans op een
stem bij de laag opgeleide kiezers in 2007 en 2010 is kwijtgespeeld, maar dat de partij het nog
minder goed doet bij de kiezers die een universitair of hogeschool diploma hebben. Een hoge
opleiding vormt in 2010 blijkbaar terug een obstakel voor een extreemrechtse stem. De sociale
stratificatie van de Vlaams Belang stem komt ook tot uitdrukking wanneer de stemkans naar
beroepspositie wordt bekeken. Kiezers met een kaderfuncties zijn in hun partijelectoraat sterk
ondervertegenwoordigd, terwijl lage bedienden en ongeschoolde arbeiders lichtjes
oververtegenwoordigd zijn.
Dat CD&V bijna niet rekruteert onder vrijzinnige kiezers en heel sterk oververtegenwoordigd is
bij de kerkelijke en kerkse kiezers blijkt duidelijk uit de data. Bij de kerkelijke kiezers is de
stemkans voor CD&V zo’n 27%, terwijl de kans op een CD&V gelijk is aan 35% bij de kerkse
kiezers. Kerksheid is nog steeds een sterke predictor voor de CD&V stem. Wie zichzelf als
ongelovig of vrijzinnig omschrijft, heeft ongeveer 8 procentpunten minder kans om zijn of haar
stem voor de christendemocraten uit te brengen. Dit neemt niet weg dat CD&V toch heel wat
kerkelijke en kerkse kiezers heeft verloren sinds 2003 en 2007. Zo was de kans op een stem voor
CD&V niet minder dan 46% en 52% onder de kerkse kiezers in 2003 respectievelijk 2007. Een
kwart van de kerkse en kerkelijke kiezers is in 2010 naar N-VA getrokken. Deze partij haalt in
2010 evenwel iets minder stemmen bij de kerkse kiezers. Wel is het opvallend dat N-VA bij bijna
alle levensbeschouwelijke gezindten redelijk wat stemmen haalt, ofschoon vooral de
randkerkelijke kiezers lichtjes oververtegenwoordigd zijn. Open VLD is oververtegenwoordigd
onder de kiezers die verklaren niet te geloven. Daarnaast wordt bevestigd dat sp.a
bovenproportioneel veel stemmen ronselt bij mensen van een andere religie (+17
procentpunten). Kerkelijke betrokkenheid is ten slotte geen voorname predictor meer voor een
stem op het Vlaams Belang. In vergelijking met de jaren negentig is dit effect op de Vlaams
Belang stem vrijwel volledig uitgevlakt.
Statistisch significant is dat de traditionele breuklijnen langsheen de zuilen nog niet verdwenen
zijn. Zo blijken dat leden van de Christelijke mutualiteit vooral geneigd zijn om op CD&V (24%)
en op N-VA (29%) te stemmen dan op eender welke andere partij, terwijl leden van de
socialistische respectievelijk liberale mutualiteit veel meer geneigd zijn om op sp.a (30%)
22
respectievelijk Open VLD (44%) te stemmen4 . De leden van de christelijke mutualiteit hebben
dus slechts zeven procentpunten meer kans om op CD&V te stemmen (+7 procentpunten). Een
verandering is dat de leden van de socialistische mutualiteit niet langer een grotere kans hebben
om op het Vlaams Belang te stemmen, maar dat in 2010 de leden van de liberale mutualiteit een
iets grotere kans hebben om op het Vlaams Belang te stemmen. Het meest treffend is echter de
vaststelling dat N-VA dwars door alle zuilschotten heen snijdt. Enerzijds is het N-VA electoraat
lichtjes ondervertegenwoordigd bij de leden van de liberale mutualiteit (21%) en de socialistische
mutualiteit (23%), maar is het sterker vertegenwoordigd bij de leden van het neutrale ziekenfonds
en het onafhankelijke ziekenfonds. Niet minder dan 41% van de leden van het neutrale
ziekenfonds stemt op N-VA. Anderzijds scoort N-VA ook goed bij de christelijke mutualiteit
(29%). Wat opvalt is dat N-VA een nieuwe electorale coalitie/alliantie heeft weten te creëren die
over alle traditionele ideologische grenzen heen kiezers aantrekt, ofschoon het iets minder sterk
rekruteert bij de socialistische en liberale zuil. En zeker in vergelijking met 2003 geven de
resultaten aan dat de traditionele partijen minder dan vroeger in staat zijn om haar
mutualiteitsleden te mobiliseren om voor hen te stemmen. Voor de vakbonden gaat een
vergelijkbaar verhaal op. De leden van de elke vakbond hebben een grotere kans om op de partij
van de zuilfamilie te stemmen, maar ook hier is N-VA altijd een concurrent. Een andere
opvallende vaststelling is dat de kans op een stem voor het Vlaams Belang bij de leden van de
christelijke vakbond en liberale vakbond bij de verkiezingen van 2010 een heel stuk gedaald is in
vergelijking met de verkiezingen van 2007. Dit is niet het geval bij de leden van de socialistische
vakbond: zowel in 2007 als 2010 is de kans op een Vlaams Belang stem één op vijf bij de leden
van ABVV, terwijl deze kans bij de leden van ACV en ACLVB in 2010 één op tien is.
5. Waardeoriëntaties in de kiezerskorpsen
Hoewel de structurele kenmerken invloed uitoefenen op het stemgedrag, blijkt uit voorgaande
studies dat nogal wat attitudes en waarden bepalend kunnen zijn bij de keuze voor een politieke
partij. De kiezer wordt nu eenmaal niet alleen gekenmerkt door zijn sociale afkomst, maar ook
door attitudes en waarden die bepalen hoe zij de wereld ervaren en hoe zij naar de wereld kijken.
Om het stemgedrag te verklaren zijn in de opeenvolgende verkiezingsonderzoeken, naast een
open vraag naar de reden van de keuze voor een bepaalde partij, een ganse waaier van item
batterijen opgenomen met het oog op het meten van waarden en attitudes. In dit rapport wordt
de invloed van volgende waardeoriëntaties en attitudes getoetst. In totaal gaat het om 12
concepten die in een integraal meetmodel getest zijn en voldoende geldig en betrouwbaar
bevonden zijn (zie bijlage 2). Alle schalen zijn omgezet in continue variabelen die variëren van 0
tot 10. Het gaat om volgende waardeoriëntaties:
4 Het betreft hier netto-effecten na controle van de andere kenmerken in het gepaste model. De niet-gecontroleerde effecten – die een identieke boodschap geven – kunnen gevonden worden in bijlage 1.
23
- Complexiteit: de mate waarin men de huidige samenleving complex en moeilijk te begrijpen
vindt.
- Autoritarisme: de mate waarin men vindt dat mensen zich aan traditionele waarden en normen
moeten houden en dat mensen zich moeten onderwerpen aan morele autoriteiten.
- Sociaal wantrouwen: de mate waarin men de medemens in het algemeen niet vertrouwt.
- Politiek cynisme: de mate dat men het geloof in politici en politieke partijen heeft verloren en
dat de overtuiging leeft dat politici, partijen en het politieke systeem incompetent en inherent
slecht zijn.
- Houding tegenover migranten: de mate dat men negatieve gevoelens ten aanzien van
vreemdelingen heeft.
- Economisch gelijkheidsstreven: de mate dat men een gelijkwaardige posities voor de lagere
klassen wenst en streeft naar meer gelijkheid op het vlak van inkomens.
- Ethische progressiviteit: de mate dat men tolerante standpunten inneemt op het vlak van
ethische thema’s zoals abortus en euthanasie.
- Utilitair individualisme: de mate waarin men het eigenbelang laat primeren op het belang van de
gemeenschap.
- Repressie: de mate waarin men vindt dat hard opgetreden moet worden ten aanzien van
misdadigers en criminaliteit.
- Pro België: de mate waarin men een federale Belgische staat voorstaat ten koste van meer
Vlaamse autonomie.
- Milieu Actie: de mate waarin men bereid is bepaalde acties te ondernemen om bij te dragen aan
een betere leefomgeving (zoals bijvoorbeeld een hogere prijs betalen voor minder schadelijke
producten).
- Milieubewustzijn: de mate waarin men zich bewust is van de toestand van het leefmilieu en
positief staat tegenover de bescherming van het milieu.
In bijlage 1 vindt men de precieze items die gebruikt werden om de concepten te meten, alsook
details over de analysetechnieken. Van elk van deze schalen kunnen gemiddelde scores berekend
worden, die dan over de kiezerskorpsen heen vergeleken kunnen worden. Voor onze analyse
hebben we alle schalen zodanig opgesteld dat ze van 0 tot 10 lopen.
5.1. De samenhang tussen de waardeoriëntaties
Tabel 5 geeft de samenhang tussen de diverse oriëntaties in 2010 weer. Ten eerste is er een
duidelijke cluster van matig tot relatief sterk samenhangende waardeoriëntaties waartoe
‘autoritarisme’ (autor), ‘sociaal wantrouwen’ (distr), , ‘etnocentrisme (etno), ‘politiek cynisme’
(polal), ‘repressieve aanpak van criminaliteit’ (repres) en ‘ervaring van complexiteit’ (complex). Al
deze houdingen verwijzen naar een relatief negatief beeld van de Andere – de medeburger, de
24
vreemdeling en de politiek – alsook naar een harde aanpak van afwijkend gedrag. Ten tweede is
er de economische links-rechts dimensie, waarbij het economische gelijkheidsstreven (econs)
correleert matig met ‘autoritarisme’, ‘sociaal wantrouwen’, ‘politiek cynisme’ en ‘ervaring van
complexiteit’. Ten derde hangt de houding ten aanzien van Vlaanderen/België (probel) vrijwel
met geen enkele andere attitude samen. Wel is er een zwak negatief verband tussen ‘positieve
houding ten aanzien van België’ en etnocentrisme. Ten vierde staat ethische progressiviteit (ethic)
op zichzelf, aangezien het met geen enkele andere attitude substantieel samenhangt. Ten vijfde
hangen een ‘beperkt milieubewustzijn’ en ‘individualisme’ matig samen met ‘autoritarisme’,
‘sociaal wantrouwen’, ‘etnocentrisme’, ‘politiek cynisme’ en ‘repressie’, maar is het inhoudelijk wel
te onderscheiden van de culturele attitudes die verwijzen naar negatief beeld van de Andere en
harde aanpak van afwijkend gedrag.
25
Tabel 5: Onderlinge correlaties tussen de opgenomen attitudes
Latente variabele: gestandaardiseerde factorladingen
Autor Distr Econs En
houd
En
actie Etno Indiv Polal Repres Probel Complex Ethic
Autoritarisme
Sociaal wantrouwen
Economisch gelijkheidsstreven
Milieubewustzijn
Milieuactie
Etnocentrisme
Individualisme
Politiek cynisme
Repressie
Pro België
Complexiteit
Ethische progressiviteit
1,00
0,635
0,233
0,473
-0,241
0,633
0,425
0,415
0,686
0,022
0,511
-0,045
1,00
0,256
0,346
-0,317
0,575
0,479
0,660
0,492
0,052
0,660
0,021
1,00
-0,010
-0,063
0,032
-0,046
0,261
0,117
0,061
0,262
0,055
1,00
-0,500
0,364
0,352
0,313
0,603
-0,006
0,256
-0,105
1,00
-0,401
-0,370
-0,398
-0,367
0,106
-0,242
-0,030
1,00
0,519
0,555
0,565
-0,204
0,425
0,019
1,00
0,466
0,367
-0,070
0,323
-0,015
1,00
0,509
0,007
0,573
0,026
1,00
-0,068
0,315
0,056
1,00
0,133
-0,013
1,00
-0,026
1,00
26
5.2. De verschillen tussen de kiezerskorpsen
Een eerste manier om te achterhalen in welke mate het culturele profiel van elk partijelectoraat
van de andere partijelectoraten verschilt of er op gelijkt, is door een meervoudige
vergelijkingstest. Van elke geconstrueerde schaal – die voor onze analyse zodanig opgesteld zijn
dat ze van 0 tot 10 lopen – worden de gemiddelde scores berekend die dan over de
kiezerskorpsen heen vergeleken kunnen worden. Aan de ene kant geven de waarden in tabel 6
een overzicht van de profielen van de diverse partijelectoraten aan de hand van de gemiddelde
waarden (0-10) op de onderscheiden waardeoriëntaties. Aan de andere kant wordt via een
multiple vergelijking voor elke afzonderlijke waarde en voor elke partij nagegaan of en in
hoeverre de gemiddelde score van een bepaald kiezerskorps (paarsgewijs) significant verschilt van
de gemiddelde scores van alle andere partijelectoraten. In tabel 6 wordt dit weergegeven door
middel van subscripten, waarbij de partijelectoraten per waardeoriëntatie – dus rij per rij – in de
volgorde van de grootte van de gemiddelde score geordend worden. De interpretatie gaat als
volgt. De partijelectoraten die op het vlak van een specifieke waardeoriëntatie niet significant van
elkaar verschillen, krijgen eenzelfde subscript. En naarmate de subscripten (gaande van a tot d,
bijvoorbeeld) meer van elkaar verwijderd zijn, des te meer verschillen de gemiddelden van elkaar.
Door de verschillen in subscripten per rij te vergelijken, kunnen bijgevolg de significante
verschillen tussen partijelectoraten op het vlak van een specifieke waardeoriëntatie worden
achterhaald. Hoe de resultaten in tabel 6 geïnterpreteerd dienen te worden, illustreren we aan de
hand van twee voorbeelden. Ten eerste gaan we in op de resultaten aangaande de houding ten
aanzien van migranten (etnocentrisme) in tabel 6. Uit de gemiddelde waarden en de bijhorende
subscripten blijkt dat de kiezers van Groen! (subscript a) het meest positief staan tegenover de
migranten en gemiddeld genomen significant positiever zijn dan alle andere partijelectoraten. De
gemiddelde sp.a kiezer (subscript b) is dan wel negatiever dan de Groen! kiezer (subscript a),
maar tegelijkertijd significant positiever over migranten dan de andere partijelectoraten (geen
subscript b). Vervolgens blijkt dat de CD&V kiezers (subscript c) gemiddeld op het vlak van
etnocentrisme niet significant verschilt van de kiezers van Open VLD (subscript c), maar wel
minder negatief is over migranten dan de gemiddelde N-VA kiezer (subscript d) en Vlaams
Belang kiezer (subscript e). De Vlaams Belang kiezers zijn gemiddeld het meest negatief over de
migranten, meer dan de N-VA kiezers. Ten tweede kan bijvoorbeeld worden ingegaan op de
resultaten aangaande economisch gelijkheidsstreven in tabel 6. Uit de gemiddelde waarden en de
bijhorende subscripten blijkt dat de kiezers van Open VLD (subscript a) het minst pleiten voor
een grotere inkomensgelijkheid in onze samenleving. De kiezers van N-VA (subscript b) zijn
gemiddeld wel minder economisch liberaal dan de kiezers van Open VLD (subscript a), maar wel
meer liberaal dan de kiezers van CD&V (subscript c), Groen! (subscript cd) en sp.a (subscript d).
De vergelijking van de subscripts van deze laatste partijen toont aan dat de kiezers van sp.a
gemiddeld meer pleiten voor sociale gelijkheid dan de kiezers van CD&V – juist omdat subscript
d verschilt van subscript c. Maar tezelfdertijd blijken de kiezers van Groen! een tussenpositie in te
27
nemen (subscript cd), waarbij het noch verschilt van CD&V (subscript c) noch van sp.a
(subscript d) op het vlak van gelijkheidsstreven.
In het algemeen wordt bevestigd dat de kiezers van Groen! en Vlaams Belang in de culturele
ruimte meestal de uiterste posities innemen. Beide partijelectoraten nemen vaak een unieke en
tegenovergestelde positie in, maar toch zijn er nog nuances tussen alle andere partijelectoraten die
opvallen. Kort overlopen we de (relatieve) kenmerken van alle partijelectoraten aan de hand van
hun gemiddelde scores.
28
Tabel 6: Beschrijving van de partijelectoraten aan de hand van de gemiddelde scores op de gemeten attitudes (0-10)*.
Groen! Sp.a CD&V Open VLD N-VA VB Andere Ongeldig Totaal
Sociaal wantrouwen 4,37a 5,97b 6,17b 6,03b 5,97b 7,29d 6,45bc 6,75cd 6,14
Complexiteit 4,20a 5,62c 5,62c 5,41bc 5,08b 6,38d 5,67bcd 6,17d 5,49
Economisch gelijkheidsstreven 6,87cd 6,96d 6,61c 5,78a 6,35b 6,86cd 5,29ab 6,77cd 6,53
Individualisme 3,20a 3,75b 3,98bc 4,23c 4,11c 4,91d 3,83bc 4,77d 4,11
Autoritarisme 4,92a 5,97b 6,45cd 6,27bc 6,38c 6,77d 6,01bc 6,35bcd 6,26
Repressie 5,43a 6,71b 6,83bc 7,14cd 7,31d 7,91e 7,10bcd 7,11bc 7,05
Etnocentrisme 3,31a 4,83b 5,40c 5,60c 6,00d 7,38e 5,61cd 5,98cd 5,66
Politiek cynisme 5,22a 5,67a 5,58a 5,56a 5,99b 7,82d 6,86c 7,22c 6,11
Pro België 5,73cd 6,05d 5,13b 5,57c 3,57a 3,46a 5,57bc 5,08b 4,75
Ethische progressiviteit 6,61bc 6,21b 5,66a 6,82c 6,52bc 6,43bc 6,90bc 6,17b 6,36
Milieubewustzijn 2,19a 4,29b 4,70b 4,70b 4,32b 5,34c 5,07bc 4,70bc 4,50
Milieuactie 6,35d 4,64c 4,67c 4,62c 4,44c 3,57a 3,57ab 4,15cd 4,49
* Verschil in subscript impliceert significant verschil tussen (paren van) gemiddelden (p<0.05). Subscripten dienen rij per rij vergeleken te worden.
29
De groene kiezers hebben in het algemeen het meest onderscheiden profiel: ze hebben het
meest vertrouwen in hun medeburgers, ze hebben het minst moeite van de maatschappelijke
complexiteit, ze zijn het minst individualistisch, autoritair en repressief ingesteld, ze staan het
minst negatief tegenover migranten en ze zijn bezorgdst om het leefmilieu. Hieruit blijkt dat de
groene kiezers het minst last hebben van de ingrijpende sociale veranderingen en dat ze het meest
tolerant zijn ten aanzien van afwijkend gedrag en allochtonen. Dat de keuze voor Groen! sterk
bepaald wordt door een ecologisch bewustzijn blijkt ook uit de gegevens. Hun keuze voor
duurzaamheid gaat gepaard met een keuze voor meer sociale gelijkheid. Op dit vlak is er een
overlap met het sp.a electoraat. Tezamen met de sp.a kiezers en Vlaams Belang kiezers pleiten ze
het meest voor meer sociale gelijkheid, terwijl de groene kiezers tezamen met het electoraat van
alle andere traditionele partijen het minst negatief tegenover de politiek staan.
Het gemiddelde Vlaams Belang electoraat wijkt meestal significant af van alle andere
partijelectoraten. De gemiddelde Vlaams Belang kiezer heeft het meest last van de moderniteit
en is tevens het meest intolerant. Zij zijn het meest wantrouwig en ondervinden het meest
problemen met de maatschappelijke complexiteit, terwijl ze ook het meest autoritair,
individualistisch, repressief, etnocentrisch en politiek cynisch ingesteld zijn. Net zoals ze weinig
moeten hebben van de multiculturele samenleving en de gevestigde politiek, spreekt het
duurzaamheidvertoog hen ook weinig aan. Ze zijn alvast het minst bezorgd om het leefmilieu
alsook het minst bereid om acties voor een beter leefmilieu te ondernemen. Uit tabel 6 blijkt dat
het Vlaams Belang electoraat alleen op het vlak van economisch gelijkheidsstreven en van
ethische houding niet opvallend afwijkt van de meeste andere partijen, terwijl de CD&V kiezers
gemiddeld genomen niet significant minder autoritair zijn dan het Vlaams Belang electoraat.
De gemiddelde N-VA kiezers hebben een aparte positie in het electorale landschap op het vlak
van economisch gelijkheidsstreven, etnocentrisme en politiek cynisme. De kiezers van N-VA
pleiten gemiddeld genomen minder voor sociale gelijkheid dan de kiezers van de traditionele
partijen en Vlaams Belang, maar zijn wel iets minder liberaal dan de Open VLD kiezers, terwijl de
N-VA kiezers gemiddeld ook meer negatief staan tegenover migranten en tegenover politiek dan
de kiezers van de traditionele partijen, ofschoon het electoraat van het Vlaams Belang op het vlak
van etnocentrisme en politiek cynisme het meest uitgesproken is. Dit lijkt te illustreren dat N-VA
er in geslaagd is om het scepticisme omtrent de multiculturele samenleving en het politieke
systeem te kapitaliseren. Er klinkt een roep om radicale verandering door (vgl. Swyngedouw &
Abts, 2011a). Weinig verwonderlijk zijn de N-VA kiezers tezamen met de Vlaams Belang kiezers
het meest Vlaamsgezind. Op het vlak van een repressieve aanpak van criminaliteit nemen de N-
VA kiezers ook een tussenpositie in tussen Vlaams Belang en de meeste traditionele partijen,
maar is hun profiel gelijkaardig als datgene van de Open VLD kiezers. Op het vlak van
individualisme en autoritarisme gelijken kiezers van N-VA, Open VLD en CD&V op hun beurt
op elkaar: de kiezers van Groen! en sp.a zijn minder autoritair en individualistisch ingesteld,
terwijl de kiezers van Vlaams Belang het net meer zijn. Tevens wordt duidelijk dat het N-VA
30
electoraat niet conservatief is op het ethische vlak – hier neemt CD&V een unieke positie in. En
ook op het vlak van sociaal wantrouwen, milieubewustzijn en milieuactie neemt het electoraat van
N-VA geen bijzondere positie in: er is een overlap met de kiezers van de traditionele partijen,
alleen de kiezers van Groen! en Vlaams Belang wijken in hier significant af.
In het electorale landschap zijn de CD&V kiezers het meest conservatief op het vlak van
ethische thema’s zoals abortus of euthanasie. Op dit vlak nemen ze een unieke positie in. Dit
geldt ook voor hun Vlaamsgezindheid: ze zijn opvallend meer Vlaamsgezind dan de kiezers van
de andere traditionele partijen, maar wel minder dan de kiezers van N-VA of Vlaams Belang.
Voorts wijkt het CD&V electoraat op enkele vlakken significant af van het N-VA electoraat: (1)
de gemiddelde CD&V kiezers is linkser ingesteld, ze nemen een centrumlinkse positie in op het
vlak van het streven naar meer sociale gelijkheid tussen enerzijds de sp.a kiezers en anderzijds de
kiezers van N-VA en Open VLD; (2) de CD&V kiezer is gemiddeld ook minder intolerant
tegenover de Andere en sceptisch over de politiek – ze zijn minder repressief, etnocentrisch en
politiek cynisch dan de gemiddelde N-VA kiezer. Ook op andere vlakken valt de centrumpositie
van het electoraat op: ze wijken niet af van sp.a, Open VLD en N-VA op het vlak van sociaal
wantrouwen, individualisme, milieubewustzijn of milieuactie. Wat opvalt is de sterke overlap
tussen de electoraten van CD&V en Open VLD, wat blijkt uit het beperkt aantal significante
verschillen: het CD&V electoraat is alleen heel wat minder rechts op het vlak van economische
ongelijkheid, iets meer Vlaamsgezind en heel wat meer ethisch conservatief. De verschillen met
sp.a zijn groter. Zo is het gemiddelde CD&V electoraat significant minder links gezind op het
economische vlak en meer autoritair, etnocentrisch, Vlaamsgezind en ethisch progressief dan de
gemiddelde sp.a kiezers.
De Open VLD kiezers hebben – tezamen met de sp.a kiezers – het minst uitgesproken profiel.
Alleen op het economische vlak nemen ze een unieke positie in. Ze zijn op het economische vlak
het meest liberaal: ze zijn er minder dan de kiezers van alle andere partijen van overtuigd dat de
klassenverschillen kleiner zouden moeten zijn dan nu en dat de verschillen tussen de inkomens
moeten verkleinen. Voor de rest is er een sterke overlap met de CD&V kiezers en N-VA kiezers.
De Open VLD kiezers zijn gemiddeld even individualistisch, autoritair, repressief en
milieubewust. De CD&V kiezers zijn wat meer Vlaamsgezind en ethisch conservatief, terwijl de
N-VA kiezers gemiddeld genomen wat minder economisch liberaal zijn en wat meer
etnocentrisch, politiek cynisch en veel meer Vlaamsgezind zijn.
De gemiddelde sp.a kiezer bezet in het electorale landschap een positie tussen enerzijds Groen!
en anderzijds CD&V (en Open VLD). Op het vlak van de houding ten aanzien van migranten
zijn ze gemiddeld iets minder tolerant dan de Groen! kiezers, maar meer tolerant dan alle andere
partijelectoraten. Wat betreft alle andere waardeoriëntaties gelijken ze op sommige vlakken sterk
op de Groen! kiezers en op andere vlakken op de kiezers van CD&V (en Open VLD). Aan de
ene kant sluiten ze in hun opvattingen omtrent sociale gelijkheid, over politiek, over Belgische
31
staatsstructuur en ethiek aan bij de Groen! kiezers, maar verschillen ze op alle andere vlakken
ervan. Uit de gegevens blijkt dat de sp.a kiezers gemiddeld genomen iets minder tolerant zijn en
minder denken in termen van duurzaamheid dan de gemiddelde Groen! kiezers. Aan de andere
kant is er geen significant verschil op het vlak van sociaal wantrouwen, complexiteitservaring,
individualisme, repressief denken, politiek cynisme en milieubewustzijn met de gemiddelde
CD&V kiezers – en vaak ook de Open VLD kiezers. Het verschil met het electoraat van N-VA
en Vlaams Belang is daarentegen wel duidelijk. Op het vlak van culturele, economische en
politieke attitudes is er hier geen enkele overeenstemming.
Op basis van deze analyse kunnen we een aantal conclusies trekken over de Vlaamse kiezers. Ten
eerste is er een opdeling naar maatschappelijk onbehagen: de kiezers van Groen! voelen zich het
minst onbehaaglijk, terwijl de Vlaams Belang kiezers het meest last hebben van de
maatschappelijke complexiteit en van sociaal wantrouwen, terwijl alle andere partijelectoraten een
middenpositie innemen. Ten tweede is de electorale structuur op het vlak van economische
attitudes geheel verschillend. De sp.a kiezers pleiten gemiddeld iets meer voor sociale gelijkheid
dan de Groen! en Vlaams Belang kiezers, terwijl de CD&V kiezers een centrum-linkse positie
innemen. N-VA kiezers pleiten daarentegen iets minder sociale herverdeling, ofschoon Open
VLD de meest liberale positie inneemt. Ten derde is er op het vlak van culturele attitudes
(individualisme, autoritarisme, etnocentrisme en repressie) grofweg volgende opdeling tussen vier
groepen te maken: de gemiddelde Groen! kiezer is het meest tolerant tegenover de Andere,
terwijl de kiezers van sp.a, CD&V en Open VLD een tussenpositie innemen – ofschoon de
kiezers van sp.a iets minder negatief staan tegenover migranten. De N-VA kiezer wijkt op zijn
beurt op het vlak van individualisme en autoritarisme gemiddeld niet significant af van de kiezers
van CD&V en Open VLD, maar zijn wel significant meer repressief en etnocentrisch ingesteld.
Het meest intolerant zijn evenwel de kiezers van Vlaams Belang. Ten vierde is er de scheidslijn
van politiek cynisme. Hier blijken de kiezers van alle traditionele partijen plus Groen! gemiddeld
het meest positief tegenover het politieke systeem te staan, terwijl de N-VA kiezers meer
sceptisch zijn. Reeds in een vorige studie werd duidelijk dat heel wat N-VA kiezers omwille van
politieke verandering op de partij gestemd hebben, maar dat dit nog niet impliceert dat ze afkerig
zijn van de politiek. Het gaat eerder om een krachtig politiek scepticisme dan om een
nietsontziend politiek cynisme. Treffend is hier dat de kiezers van de kleine partijen en de kiezers
die blanco of ongeldig gestemd hebben nog negatiever zijn, maar dat de Vlaams Belang kiezers
gemiddeld het meest cynisch over de politiek zijn. Ten vijfde zet de communautaire attitude de
kiezers van de radicale V-partijen (Vlaams Belang en N-VA) apart, terwijl de kiezers van CD&V
een tussenpositie innemen en de sp.a kiezers het minst Vlaamsgezind zijn. De kiezers van Open
VLD en Groen! situeren zich gemiddeld tussen de liberale en christendemocratische kiezers. Ten
slotte nemen de CD&V kiezers gemiddeld de meest conservatieve positie in op het ethische vlak,
terwijl de Groen! kiezers duidelijk het sterkst betrokken zijn op het leefmilieu.
32
5.3. De effecten van waardeoriëntaties op stemgedrag
De verschillen tussen de partijelectoraten sluiten grotendeels aan bij de verwachtingen, maar de
vraag blijft welke waardeoriëntaties de meeste invloed hebben gehad op het stemgedrag in 2010.
In tabel 7 wordt er nagegaan in welke mate elke waardeoriëntatie een effect heeft op het
stemgedrag wanneer er gecontroleerd wordt voor de structurele kenmerken. De p-waarden in
tabel 7 geven aan welke waardeoriëntaties een netto-effect hebben in 1999, 2003, 2007 en 2010.
De significante effecten hebben een p<0,01. Uit tabel 7 kan men afleiden dat ‘ervaring van
complexiteit’, ‘autoritarisme’ en ‘repressief denken’ alsook ‘wantrouwen in anderen’ en
‘individualisme’ geen netto-effect hebben op stemgedrag. Dit was ook reeds zo in 2007 en 2003.
Het gaat te ver om te spreken van één overkoepelende nieuwe breuklijn die het hedendaagse
stemgedrag verklaart – dat autoritarisme, repressief denken en individualisme onder controle van
de andere kenmerken geen effect heeft op stemgedrag wijst er op dat omzichtig moet
omgesprongen worden met noties zoals een ‘nieuwe culturele breuklijn’. Uit onze gegevens blijkt
het eerder dat er sprake is van meerdere scheidslijnen: een politieke scheidslijn (politiek cynisme),
een culturele scheidslijn (etnocentrisme), een communautaire scheidslijn (Vlaamse autonomie),
een economische scheidslijn (gelijkheidsstreven), een ecologische scheidslijn (ecologisch denken)
en een ethische scheidslijn (ethisch houding). Deze hangen wel gedeeltelijk samen maar zijn niet
tot één allesoverkoepelende breuklijn ter herleiden.
33
Tabel 7: Model structurele en culturele determinanten van het stemgedrag: schatting van de omvang van de globale effecten*.
1999 2003 2007 2010
Parameter df L² p L²/df L² p L²/df L² p L²/df df L² p L²/df
Intercept
Leeftijdsklasse
Geslacht
Opleiding
Beroepssituatie
Kerkelijke betrokkenheid
Mutualiteit
Vakbond
Actief verenigingen
Etno
Polal
Complex
Distr
Indiv
Autor
Repres
En_actie
En_houd
Econs
Probel
Postmat
Ethic
6
30
6
18
36
30
18
24
6
6
6
6
6
6
6
6
6
6
6
6
6
6
96,39
80,60
19,06
26,68
55,10
98,28
185,99
91,75
22,40
108,44
10,19
55
11,36
4,12
37,35
21,37
32,88
---
51,36
97,33
54,89
19,71
<0,001
<0,001
0,052
0,022
<0,001
<0,001
<0,001
<0,001
<0,001
<0,001
0,476
0,078
0,6661
<0,001
<0,001
<0,001
---
<0,001
<0,001
<0,001
<0,001
2,69
3,18
1,59
1,53
3,28
10,33
3,82
3,73
18,07
17,20
0,93
1,89
0,69
6,23
3,56
5,48
---
8,56
16,22
9,15
3,29
48,98
72,98
15,49
22,12
41,21
71,23
119,94
39,02
4,66
66,17
51,68
6,03
4,00
15,19
9,11
4,28
11,19
---
31,47
61,32
30,25
10,72
<0,001
0,017
0,227
0,253
<0,001
<0,001
0,027
0,589
<0,001
<0,001
0,42
0,677
0,019
,0167
0,639
0,083
---
<0,001
<0,001
<0,001
0,097
2,43
2,58
1,23
1,14
2,37
6,66
1,63
0,78
11,03
8,61
1,01
0,67
2,53
1,52
0,71
1,87
---
5,25
10,22
5,04
1,79
29,51
29,07
36,01
27,36
33,92
55,92
68,15
43,12
15,63
36,77
37,3
3,82
4,39
2,23
9,04
8,51
4,49
3,17
18,21
39,16
9,52
19,23
0,5137
<0,001
0,0726
0,5677
0,0028
<0,001
0,0096
0,0159
<0,001
<0,001
0,7014
0,6238
0,8975
0,1714
0,2031
0,6102
0,7876
0,0057
<0,001
0,1465
0,0038
0,97
6,00
1,52
0,94
1,86
3,79
1,80
2,61
6,13
6,22
0,64
0,73
0,37
1,51
1,42
0,75
0,53
3,03
6,53
1,59
3,21
7
35
7
21
42
35
21
21
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
7
94,03
64,04
32,44
50,76
73,67
58,86
161,99
90,34
---
64,98
83,15
8,53
16,54
16,22
7,76
11,86
26,68
---
44,37
183,21
---
20,58
0,0020
<0,001
0,0003
0,0018
0,0006
<0,001
<0,001
---
<0,001
<0,001
0,2880
0,0206
0,0232
0,3540
0,1052
0,0004
---
<0,001
<0,001
---
0,0045
1,83
4,63
2,42
1,75
2,10
7,71
4,30
---
9,28
11,88
1,22
2,36
2,32
1,11
1,69
3,81
---
6,33
26,17
---
2,94
Modelfit L²=4784; df=8562; p=1,000 L²=2419; df=4,926; p=1,000 L²=2310; df=5136; p=1,000 L²=4431; df=8407; p=1,000
* Opmerking: de gebruikte items verschillen lichtjes tussen de verschillende surveys, waardoor bij de vergelijking waakzaam omgesprongen moet worden.
34
Voor de verkiezingen van 2010 kan de sterkte van de effecten voor elke waardeoriëntatie (L²/df)
worden afgeleid uit de laatste kolom. Naast het feit dat lidmaatschap van de
mutualiteit/verzuiling een relatief sterk netto-effect heeft op het stemgedrag, blijkt dat na
controle voor de structurele kenmerken dat de grootste direct effecten van de opgenomen
waardeoriëntaties op het stemgedrag in 2010 – in volgorde van sterkte – uitgaan van de
communautaire houding (L²/df=26,17), het politieke cynisme (L²/df=11,88), de houding ten
aanzien van migranten (L²/df=9,28), de houding tegenover sociale herverdeling (L²/df=6,33) en
de bereidheid tot milieuvriendelijk handelen (L²/df=3,81). Deze kenmerken zijn dus het meest
bepalend geweest voor het stemgedrag in 2010. Wat opvalt is dat in de laatste vier federale
verkiezingen het stemgedrag hoofdzakelijk door de houdingen ten aanzien van Vlaamse
autonomie, ten aanzien van migranten en ten aanzien van politiek worden bepaald, terwijl de
overige effecten die uitgaan van economische links-rechts positie en milieuhouding substantieel
iets kleiner zijn. Een verschil met 1999, 2003 en 2007 is dat het stemgedrag in 2010 veel meer
gestuurd werd door de communautaire houding. Dit was het meest bepalend voor het
stemgedrag in 2010, wat blijkt uit het veruit sterkste effect dat ervan uitgaat.
35
Tabel 8: Rechtstreekse significante netto-effecten van de attitudes voor de verschillende partijelectoraten in Vlaanderen in 2010 (additieve logistische regressieparameters), gecontroleerd voor structurele kenmerken (Naegelkerke R²=0.74). CD&V als referentiecategorie.
Kenmerk N-VA Open Vld Sp.a Vlaams Belang Groen! Andere Blanco/ ongeldig
Autoritarisme
L²=7,76; df=7; L²/df=1,11 0,03 -0,03 -0,05 -0,12 -0,01 -0,02 -0,16†
Sociaal wantrouwen
L²=16,54; df=7; L²/df=2,36* -0,08 -0,07 -0,11 -0,02 -0,28*** 0,04 -0,10
Gelijkheidsstreven
L²=44,37; df=7; L²/df=6,33**** -0,06 -0,24*** 0,19** 0,06 0,19** -0,09 -0,03
Milieu actie
L²=26,68; df=7; L²/df=3,81*** 0,02 0,03 0,01 0,04 0,27*** -0,18* 0,04
Etnocentrisme
L²=64,98; df=7; L²/df=9,28**** 0,08 0,02 -0,14* 0,32*** -0,31*** -0,14 0,07
Individualisme
L²=16,21; df=7; L²/df=2,32* -0,01 0,05 -0,03 0,01 0,21* -0,19* 0,09
Politiek cynisme
L²=83,14; df=7; L²/df=11,87**** 0,16** 0,03 0,02 0,49*** 0,45*** 0,37*** 0,44***
Repressie
L²=11,86; df=7; L²/df=1,69 0,04 -0,03 -0,06 0,09 -0,11 -0,09 -0,02
Pro België
L²=183,21; df=7; L²/df=26,17**** -0,31*** 0,11* 0,17** -0,32*** 0,13* 0,17* -0,17
Complexiteit
L²=8,53; df=7; L²/df=1,22 -0,03 0,06 0,03 0,02 -0,07 0,11 0,03
Ethisch
L²=20,57; df=7; L²/df=2,94** 0,07 0,21*** 0,02 0,00 0,09 0,20** 0,06
*: p< 0.05; ** p<0.01; *** p< 0.001
36
Ten slotte wordt in tabel 8 het effect van elk van de waardeoriëntaties op het stemmen voor elke
partij weergegeven. Onze aandacht gaat naar de significante effecten. Het gaat om de additieve
parameters die geschat worden onder het model in tabel 7. Deze parameters geven weer in welke
mate de logaritme van de kansverhouding voor elke partij te stemmen gemiddeld toe- of afneemt
indien de score voor elke geschaalde waardeoriëntatie met een standaardeenheid toeneemt. De
referentiecategorie is CD&V. Hoe groter de absolute waarde van de additieve parameters, des te
sterker het netto-effect van de attitude op het stemmen voor de desbetreffende partij.
Een eerste vaststelling is dat het Vlaamse autonomiestreven en het politieke scepticisme de kans
om in 2010 N-VA te stemmen beduidend verhoogt. Het electoraat van deze partij bevindt zich in
de rechtse niche tussen Open VLD en CD&V enerzijds en Vlaams Belang anderzijds, waarbij de
keuze voor N-VA in sterke mate samenhangt met de krachtige roep om een sterker Vlaanderen
en in iets mindere mate met een roep om politieke verandering (vgl. Swyngedouw & Abts,
2011a). Aangezien het N-VA electoraat juist op dit vlak afwijkt van het huidige CD&V, lijkt het
er op dat N-VA er in geslaagd is om de ontevredenheid van de centrumrechtse kiezers over de
communautaire en politieke impasse te kapitaliseren. In feite wijkt het doorsnee CD&V
electoraat niet zo veel af van de doorsnee N-VA kiezer, maar onderscheiden het meer radicale
autonomiestreven en het ongenoegen over de politiek de N-VA kiezers van de CD&V kiezers.
De eis voor meer Vlaamse autonomie en politiek cynisme bepalen ook de keuze voor het Vlaams
Belang. Wat wel opvalt is dat bij de Vlaams Belangkiezers het politiek cynisme veel meer
uitgesproken en sterker is dan hun Vlaamsgezinde positie. Het cynisme ten aanzien van de
politiek speelt alvast een belangrijkere rol bij hun stemkeuze, net zoals hun stem ook in
aanzienlijke mate gestuurd wordt door hun negatieve houding tegenover migranten. Vlaams
Belang is de enige partij die met haar harde antimigranten retoriek kiezers weet aan te trekken.
Het radicale etnocentrisme en politiek cynisme markeert de doorsnee Vlaams Belang kiezer van
de doorsnee N-VA kiezer. Dit bakent de strijd af tussen N-VA en Vlaams Belang. Interessant is
dat de het stemmen op Open VLD in 2010 positief samenhangt met een liberaal-economische
opstelling, met een beperkter Vlaams autonomiestreven en met een ethische opstelling ten
aanzien van euthanasie of abortus. Hieruit blijkt dat de kiezers van Open VLD aan de
rechterzijde van het electorale spectrum toch een bijzondere positie innemen door hun meer
uitgesproken liberale economische positie en hun progressieve ethische positie, waarbij dit
electoraat ook minder cynisch is over de politiek en in mindere mate streeft naar Vlaamse
autonomie dan de N-VA kiezers. Deze resultaten illustreren de electorale strijd op rechts tussen
N-VA, CD&V en Open VLD zich vooral afspeelt rond economisch beleid, politieke verandering,
Belgische staatsstructuur en ethische positionering – minder rond de migrantenkwestie of de
aanpak van criminaliteit. Zo verschillen de partijelectoraten van N-VA, CD&V en Open VLD
niet op het vlak van de houding tegenover migranten, de visie op de aanpak van criminaliteit of
autoritaire stellingnamen, maar hebben ze wel een verschillende visie op economie, politiek,
België en ethiek.
37
De keuze voor sp.a in vergelijking met de (centrum)rechtse partijen wordt vooral bepaald door
een sterk gelijkheidsstreven, een meer positieve houding tegenover migranten en door een
minder uitgesproken Vlaams autonomiestreven. De keuze voor meer gelijkheid en voor een meer
tolerante samenleving in relatie tot migranten markeert de electoraten van links (sp.a en Groen!)
van alle andere partijen, terwijl ze tevens beiden minder communautair uitgesproken zijn dan de
electoraten van N-VA, Vlaams Belang en CD&V. Het stemmen voor Groen! wordt in 2010 in
belangrijke mate bepaald door hun positieve houding ten aanzien van migranten, hun sterke
milieubetrokkenheid, hun roep om een meer solidaire samenleving, hun gelijkheidsstreven, hun
misnoegen over de politiek en hun minder uitgesproken Vlaams autonomiestreven. Uit de
gegevens blijkt dat het Groen! electoraat vooral gekenmerkt wordt door een kosmopolitisch
wereldbeeld dat opgehangen wordt aan de ideeën van mensheid en duurzaamheid. Hier situeert
zich ook aan de linkerzijde het verschil: de stemmen op Groen! worden in vergelijking met de
stemmen op sp.a in sterkere mate bepaald door een vertrouwen in de medemens, door een sterke
betrokkenheid op het leefmilieu, door een meer uitgesproken tolerantie tegenover migranten,
door een anti-individualistische ingesteldheid en door misnoegen omtrent de politiek. 6. De stembepalende thema’s
Uit voorgaande analyse blijkt dat de keuze van kiezers ingebed is in een bredere maatschappelijke
visie. Een andere vraag is nu in welke thema’s bij de diverse partijelectoraten van belang zijn
geweest bij de vorming van hun partijkeuze in 2010. Om dit te achterhalen werd aan alle
respondenten gevraagd om uit een lijst van vijftien thema’s er drie te kiezen die een rol speelden
in hun stemgedrag. In tabel 9 wordt voor elk thema apart aangegeven hoeveel kiezers van een
bepaalde partij dit belangrijk vonden.
38
Tabel 9: Belangrijkste motieven om voor partij te stemmen bij de federale verkiezingen van 2010 (multiple respons – kolompercentages).
CD&V N-VA VLD Sp.a VB Groen! (Andere)* Ongeldig Totaal
Justitie en criminaliteit
Economie en bedrijfsleven
Werkgelegenheid en tewerkstelling
Belastingen en begroting
Staatshervorming
Migratie en integratie van vreemdelingen
Pensioenen en brugpensioen
Onderwijs
Werkloosheidsuitkeringen en bijzondere uitkeringen
Mobiliteit en verkeer
Gezondheidszorg
Milieu en energie
Ethische kwesties
Buitenlandse zaken en EU
Sociale zekerheid (in het algemeen)
24
22
42
17
15
11
37
16
5
10
46
9
3
1
31
33
24
35
29
40
31
24
7
4
7
22
8
2
1
27
32
39
39
28
14
14
32
15
3
10
25
7
2
4
26
20
10
54
17
6
10
38
17
7
7
40
14
5
0
43
49
9
31
19
18
55
37
11
6
7
20
6
3
0
24
10
15
39
7
7
17
9
19
3
16
30
72
16
3
36
(32)
(38)
(42)
(31)
(13)
(25)
(21)
(23)
(10)
(10)
(21)
(15)
(2)
(0)
(18)
27
16
31
16
9
14
43
17
6
6
38
13
2
2
23
30
21
39
22
20
23
30
13
5
9
30
14
4
1
29
* Categorie andere uitsluitend voor volledigheid weergegeven – samenvoeging van zeer diverse partijen.
39
Uit de bevraging blijken werkgelegenheid, pensioenen, gezondheidszorg, criminaliteit en sociale
zekerheid de belangrijkste thema’s te zijn voor de Vlaamse bevolking. Niet minder dan vier op
tien Vlamingen ziet werkgelegenheid als een voornaam politiek thema, terwijl de andere thema’s
bijna door één op drie Vlamingen wordt aangehaald. Een eerste opvallende vaststelling is dat de
top vijf van belangrijke problemen van het electoraat van CD&V en sp.a dezelfde is en vrijwel
dezelfde structuur heeft. Voor deze kiezers zijn vooral de sociale en economische thema’s
belangrijk om op deze partijen te stemmen: werkgelegenheid, gezondheidszorg, pensioenen,
sociale zekerheid en in mindere mate criminaliteit. Ze lijken vooral bezorgd om de sleutelkwesties
van de sociale welvaartsstaat. De kiezers van N-VA hechten op hun beurt heel wat minder
aandacht aan gezondheidszorg. Bij hen is de staatshervorming het belangrijkste thema om op de
partij te stemmen. Niet minder dan vier op tien N-VA kiezers geven aan dat Vlaamse kwestie een
rol heeft gespeeld in hun stemgedrag. Andere belangrijke kwesties die de top vijf vervolledigen en
van belang waren bij omzeggens dertig procent van de partijkiezers van de Nieuw-Vlaamse
Alliantie zijn: werkgelegenheid en tewerkstelling; justitie en criminaliteit; migratie en integratie van
vreemdelingen; en belastingen en begroting. Het belang dat de kiezers van N-VA hechten aan
enerzijds criminaliteit en anderzijds belastingen en begroting is vrijwel gelijkaardig aan het belang
dat de Open VLD kiezers er aan toedichten. Dit illustreert dat N-VA op de rechtse agenda die
scherpstelt op belastingen en ordehandhaving in sterke mate concurreert met Open VLD. Het
appel aan ‘goed en kordaat bestuur’ dat optreedt tegen afwijkend gedrag en dat financiële
verantwoordelijkheid en responsabilisering centraal stelt, heeft N-VA blijkbaar geen windeieren
gelegd. Dit neemt niet weg dat het Vlaams Belang veel sterker het thema van criminaliteit
beklemtoont. De helft van de Vlaams Belang kiezers haalt dit thema aan. Eenzelfde fenomeen
zien we bij de rol van migratie als stembepalend thema. Het migratie issue is heel wat belangrijker
voor de Vlaams Belang kiezers, maar toch is het opvallend dat bijna één op drie N-VA kiezers dit
aandraagt als een kwestie die hun stemgedrag heeft gestuurd. Dit staat in schril contrast met alle
andere gevestigde partijen, waar dit thema geen rol van betekenis speelt. De resultaten illustreren
dat vooral economische thema’s een belangrijke betekenis hebben voor de kiezers van Open
VLD, namelijk werkgelegenheid, economie en bedrijfsleven alsook belastingen en begroting. In
het geval van Vlaams Belang staan migranten en criminaliteit absoluut bovenaan. Criminaliteit
en/of migranten worden door de helft van het partijelectoraat aangehaald als één van drie
thema’s waarom men op het Vlaams Belang gestemd heeft. Pensioenen, werkgelegenheid en
sociale zekerheid zijn maar van tweede orde van belang. Wat opvalt is dat kiezers van het Vlaams
Belang vrijwel niet refereren aan de staatshervorming of de Vlaamse kwestie om hun stemgedrag
te duiden. Dit illustreert dat het Vlaams Belang in de eerste plaats nog steeds begrepen wordt als
een etnopopulistische partij is die nativisme, autoritarisme en populisme combineert. Ten slotte
blijft Groen! nog steeds in de eerste plaats een ecologische partij. Meer dan welke andere partij is
er één thema dat er bovenuit steekt. Zo stemmen niet minder dan drie op vier kiezers op de partij
omwille van het thema van ‘milieu en energie’, terwijl sociale zekerheid en werkgelegenheid ook
een secundaire rol spelen.
40
7. Stemmotieven: programma, partijleiding of identificatie?
Na afloop van de verkiezingen van 2009 en 2010 werd er vaak verwezen naar het De Wever
effect. In die redenering gaat men ervan uit dat het succes van N-VA voornamelijk op rekening
van de partijvoorzitter kan geschreven worden. Verschilt dit bij N-VA zo sterk met de andere
partijen? Ten eerste pogen we deze vraag te beantwoorden aan de hand van een gesloten vraag
die nagaat in welke mate haar kiezers belang hechten aan het programma dan wel de kandidaten
van de partij.
Tabel 10: Aan wat hecht U het meeste belang, het programma van de partij of de kandidaten?
CD&V N-VA VLD Sp.a VB Groen! Totaal
Enkel aan programma 11.84 10.40 11.16 13.28 34.20 24.09 15.39
Meer aan programma dan kandidaten 21.07 26.73 22.28 28.28 14.37 52.40 25.42
Evenveel aan kandidaten als aan programma 38.44 44.46 37.06 38.48 36.03 14.75 38.10
Meer aan kandidaten dan aan programma 18.49 13.34 18.28 10.92 10.92 5.21 13.52
Enkel aan kandidaten 10.16 5.07 11.22 9.04 4.48 3.55 7.57
Uit de resultaten in tabel 8 blijkt dat de N-VA kiezers zeker niet meer belang hechten aan de
kandidaten dan de kiezers van de andere traditionele partijen. In het geval van N-VA vindt 18%
de kandidaten belangrijker dan het programma, terwijl dit bij ongeveer 30% is bij de kiezers van
CD&V en Open VLD. Dit nuanceert de stelling dat mensen eerder om partijfiguren dan om het
programma en de inhoud op de partij gestemd hebben. Zoals wel vaker vastgesteld, blijken de
Groen! kiezers hun stem vooral uit te brengen omwille van het programma. Bij dit partijelectoraat
haalt meer dan driekwart aan dat het programma belangrijker is dan de kandidaten.
Wellicht een betere manier om te achterhalen waarom mensen op een partij stemmen en welke
rol de partijleider, het partijprogramma, de partij-identificatie, partijsocialisatie of dienstbetoon
speelt, is het gebruik van de open vraag naar de redenen of motieven van de kiezers om op een
partij te stemmen, waarbij kiezers in hun eigen woorden meerdere redenen kunnen formuleren.
Vervolgens werden alle door de kiezer aangehaalde motieven gecodeerd aan de hand van een
geijkt codeschema dat uit 130 verschillende motiefcategorieën bestaat (vgl. Swyngedouw,
Meersseman & Billiet, 2001; Swyngedouw, 2001). In onze analyse hebben we bepaalde
categorieën samengevoegd en wordt via een chi-kwadraatanalyse en –decompositie nagegaan
welke motieven over- of ondervertegenwoordigd zijn bij bepaalde partijelectoraten.
41
Tabel 11: Het percentage kiezers per partij die bepaalde redenen spontaan als stemmotief aanhalen (in %)*
CD&V N-VA VLD Sp.a VB Groen! Andere Ongeldig Totaal
Partijprogramma 15.18 23.46 18.66 15.31 (7.18) 24.76 13.62 (0.00) 16.70
Vlaamse kwestie (1.99) 23.74 (0.74) (0.86) 16.74 (0.00) 4.83 (0.00) 9.16
Ecomische kwestie 0.67 0.18 2.29 0.00 0.00 1.49 2.94 0.00 0.72
Migranten kwestie 0.00 4.40 0.00 0.00 31.54 1.29 0.00 0.00 5.02
Criminaliteit kwestie 0.00 0.54 0.00 0.00 4.16 0.00 0.00 0.00 0.64
Milieu kwestie 0.00 0.00 0.00 0.59 0.00 26.73 0.00 0.00 1.88
Partij imago 7.11 19.23 6.65 (3.42) 6.02 (2.31) 21.79 (0.00) 9.71
Partijleider (3,06) 26.38 (1.38) (0.69) (1.21) (0.00) (4.70) (0.00) 7.08
Beste partij 9.11 3.72 4.69 4.84 (1.74) 9.83 4.03 (0.00) 4.91
Politieke verandering (1.28) 29.44 (3.59) (1.60) 12.01 (3.10) 9.53 (0.00) 10.94
Antipolitiek (0.47) 2.84 (1.46) (0.95) 9.24 1.31 7.57 23.66 3.98
Politieke desinteresse 2.14 2.53 2.32 2.59 3.26 1.79 2.69 28.17 3.83
Waarden 20.18 8.32 11.49 17.56 (7.63) 24.08 9.66 0.00 12.65
Socialisatie 22.69 4.49 22.94 17.91 0.00 0.00 3.49 0.00 10.78
Partij-identificatie 18.87 0.90 19.99 18.37 0.00 13.01 6.18 1.43 9.93
Dienstbetoon 0.45 0.00 1.62 4.63 0.00 0.00 0.00 0.00 0.95
* In vet is significant oververtegenwoordigd – tussen haakjes (xx) is significant ondervertegenwoordigd (chi2/motief). Categorie andere uitsluitend voor volledigheid meegegeven.
De resultaten in tabel 9 illustreren dat kiezers van N-VA en Groen! meer dan alle andere kiezers
verwijzen naar het algemene programma van hun partij. Eén kwart van de N-VA kiezers en
Groen! kiezers ziet dat als een ‘goed, duidelijk, overtuigend en geloofwaardig’ programma. Deze
kiezers verwijzen uitdrukkelijk naar de algemene standpunten van hun partij. Meer dan de kiezers
van andere partijen hebben deze partijen in de ogen van hun achterban een sterk verhaal te
bieden. In het verlengde weten beide partijen tevens te mobiliseren op een specifieke kwestie die
hun ideologisch vertoog concreet articuleert. In het geval van N-VA wordt de Vlaamse kwestie
vaak aangehaald. Eén kwart van de N-VA kiezers motiveren hun stem nadrukkelijk in termen van
de Vlaamse zaak. In het geval van Groen! verwijst ook één kwart naar het leefmilieu, mobiliteit of
energie om hun stem te motiveren. Wanneer gekeken wordt naar de stemmotiverende rol van
maatschappelijke kwesties, blijkt het Vlaams Belang de enige andere partij die ook rechtstreeks op
basis van concrete issues kiezers weet aan te trekken. Opvallend is dat niet minder dan één op zes
VB kiezers naar de Vlaamse kwestie verwijzen als motivatie om op de extreemrechtse partij te
stemmen, ofschoon de migrantenkwestie met grote voorsprong nog steeds het voornaamste
thema blijkt dat de partij weet te kapitaliseren. Zo stemt één op drie Vlaams Belang kiezers op de
partij omwille van de migranten en integratiekwestie.
Ten tweede is het treffend dat alleen bij N-VA de kiezers verwijzen naar het aantrekkelijke partij-
imago en naar de partijleider als voornaam stemmotief. Bij geen enkele andere partij zeggen de
eigen kiezers dat de stijl waarop de partij aan politiek doet of dat de partijleider optreedt hun
42
keuze heeft beïnvloed. Dit illustreert dat N-VA en vooral Bart De Wever de voornaamste – in
feite zelfs de enige – winnaar is gebleken van de toeschouwersdemocratie, waarbij kiezers niet
alleen kijken naar het programma, maar ook naar diegenen die het op de politieke scène
vertegenwoordigen. Het proces van politieke desidentificatie ontkoppelt immers bij een relatief
omvangrijke groep van kiezers het stemgedrag van traditie, groepsgeest, afkomst, socialisatie of
ideologie en maakt hun partijkeuze ofwel steeds meer afhankelijk van beleidsevaluaties,
strijdpunten, persoonlijk leiderschap en politieke stijl5 ofwel brengt het hun stemgedrag meer
onder invloed van de massamedia. Bart De Wever verschijnt hierbij als een persoon van
vertrouwen, wiens persoonlijkheid, geloofwaardigheid, imago, stijl, uitstraling en reputatie een
belangrijke rol hebben gespeeld in de electorale competitie. Frappant is ook de vaststelling dat
meer dan een kwart van de N-VA kiezers (ook) gestemd hebben omdat ze een (radicale)
verandering en vernieuwing van het beleid willen. Zij vinden dat het land dringend nood heeft
aan verandering. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat de stem op N-VA niet gemotiveerd
wordt door enerzijds antipolitiek of politieke ontgoocheling en anderzijds politieke desinteresse.
Antipolitiek is eerder een kenmerk van het Vlaams Belang electoraat en de blanco/ongeldige
kiezers, terwijl politieke desinteresse vooral bij deze laatste groep van kiezers aanwezig is.
De vraag is dan waarom de andere kiezers op hun partij hebben gestemd. Wellicht de
opvallendste vaststelling is dat alle traditionele partijen niet meegespeeld hebben in de strijd rond
politiek leiderschap en politieke stijl. In de strijd van de toeschouwersdemocratie hebben ze
duidelijk het onderspit gedolven, terwijl ze hoofdzakelijk teren op de gekende bindingen tussen
kiezer en partij eigen aan de (afkalvende) partijendemocratie die stoelen op stevige bindingen. In
het geval van CD&V, sp.a en Open VLD blijkt het stemgedrag immers in eerste instantie nog
gestoeld te zijn op waarden, op socialisatie en op partij-identificatie. Het zijn vooral de kiezers
van CD&V, sp.a en Groen! die de waarden aanhalen waarvoor die partij staat. Zij stemmen uit
overtuiging of uit principe voor die partij of motiveren hun stemkeuze uitdrukkelijk in termen
van de christelijke, socialistische dan wel ecologische waarden waarvoor deze partijen staan. Maar
5 De bindingen zijn misschien wel minder exclusief en diepgaand, maar zeker niet volledig verdwenen, terwijl ook de
‘zwevende kiezer’ geen op hol geslagen kiezer is die louter meedeint op de golfslag van de dramademocratie. In tegendeel zelfs, de kiezer zweeft relatief stabiel. De wisselende kiezer beweegt immers niet koersloos of willekeurig, maar twijfelt binnen bepaalde ideologische marges en tussen partijen die programmatisch relatief dicht bij elkaar liggen. Een reden waarom partijleiders en hun optreden in de media wellicht in toenemende mate belangrijk wordt is juist de grotere ideologische overlap tussen heel wat partijen die maakt dat kiezers zich in meerdere ideologisch nabij gesitueerde partijen tegelijkertijd kunnen herkennen, wat de electorale overstap én terugstap naar verwante partijen vergemakkelijkt. Hierop voortbouwend kan geargumenteerd worden dat het politieke stemgedrag, afhankelijk van de particuliere verkiezingscontext, actualiteit en strijd, binnen bepaalde ideologische marges kan wijzigen. Bij twijfel om de stem aan de ene of andere partij te schenken, zijn opvallende gebeurtenissen, bepaalde gepolitiseerde kwesties in de campagne of de reputatie van particuliere politieke leiders in dat geval niet zozeer structurerend, maar kunnen ze wél doorslaggevend zijn in de uiteindelijke partijkeuze van de kiezer binnen het linkse dan wel rechtse blok van partijen (vgl. Abts, 2012).
43
wat misschien nog treffender is dat in 2010 niet minder dan één op vijf kiezers van CD&V, sp.a
en Open VLD uitdrukkelijk verwijzen naar politieke socialisatie respectievelijk partij-identificatie
als stemmotief. Aan de ene kant zegt één op vijf kiezers van de traditionele partijen dat ze op hun
partij stemmen omwille van socialisatie, dus uit gewoonte, uit traditie of omwille van invloed uit
de directe familieomgeving. Hun partijpolitieke socialisatie maakt dat ze op hun partij blijven
stemmen. Aan de andere stemt ook één op vijf kiezers van de traditionele partijen uitdrukkelijk
op hun partij omwille van een sterke partij-identificatie: zij voelen zich socialistisch, liberaal of
christendemocraat’ en stemmen ‘uit trouw’ op die partij. Wat de recente verkiezingen lijken aan te
tonen is dat de traditionele partijen nog steeds kunnen teren op een trouw partijelectoraat, maar
dat deze kiezers niet langer een garantie zijn voor electoraal succes. De verkiezingen van 2003,
2007 en 2010 illustreren dat de traditionele partijen maar succesrijk zijn in de mate dat ze ook
voorbij het berekenbare, vaste en trouwe partijelectoraat een appel kunnen doen op wisselende
kiezers die – binnen de vooraf vastgelegde ideologische linkse of rechtse contouren – gekenmerkt
wordt door wisselende loyaliteiten, die partijen en politici beoordelen op basis van hun prestaties,
hun optreden en hun voorkomen in de media, die hun stemkeuze meer en meer afstemmen op
de politieke waan van de dag en die meer op leidersfiguren en partij-imago neigen te stemmen
dan voor politieke partijen. Dit impliceert dat ook de traditionele partijen meer dan ooit tevoren
voor electoraal succes afhankelijk zijn van hun leiders en hun persoonlijke kwaliteiten, hun
politieke stijl en hun dagelijkse presentatie in de mediapolitiek. Want voor nogal wat kiezers
worden partijen niet langer gezien als de afgevaardigde van de (eigen) sociaal-culturele
gemeenschap, maar als een groep van politici wiens persoonlijkheid, geloofwaardigheid, imago en
stijl een belangrijke rol kan spelen in de electorale competitie. De verkiezingen van 2003 en 2007
zijn een mooie illustratie dat traditionele partijen boven hun ‘trouw partijelectoraat’ kunnen
uitgroeien, wanneer hun leiders ook een appel kunnen doen aan de ‘wisselende en twijfelende
kiezers’. Onze these is dat de mate dat politieke kopstukken er in slagen om de wetten van de
mediapolitiek en de toeschouwersdemocratie te kapitaliseren almaar meer beslissen over succes
dan wel niet-succes van een partij, waarbij in 2003 en 2007 respectievelijk Steve Stevaert en Yves
Leterme met hun mediagenieke optreden heel wat (twijfelende/vlottende) kiezers over de streep
haalden en sp.a (2003) en CD&V (2007) electorale winst bezorgden. Dat de wetten van de
mediademocratie echter onverbiddelijk zijn, blijkt uit de relatief korte duur van hun eigen succes
en dat van hun partij: ‘de media maakt niet alleen leiders, maar kraakt ze evengoed’. Onze
gegevens illustreren dat N-VA er in geslaagd is om een ideologische niche te kapitaliseren, wat de
partij wellicht enige electorale stabiliteit biedt. Maar tezelfdertijd is de monsterscore ook deels
eigen aan de toeschouwersdemocratie, waarbij de vraag blijft hoe lang haar leider Bart De Wever
op de golf van mediaglorie zal kunnen blijven teren. De keuze van N-VA voor de oppositie geeft
de partij en haar leider – met zijn bijzondere capaciteit van cynische scherpzinnigheid en
duidelijkheid – allicht enig respijt in de tijd.
44
Bibliografie
Abts, K. (2012). Maatschappelijk onbehagen en etnopopulisme: burgers, ressentiment, vreemdelingen, politiek en
extreemrechts. Doctoraatsproefschrift sociale wetenschappen. Leuven: K.U.Leuven (te verschijnen).
Billiet, J., Swyngedouw, M., Depickere, A. & Meersseman, E. (2000). Structurele determinanten van het
stemgedrag en culturele kenmerken van de kiezerskorpsen in Vlaanderen. De verkiezingen van 1999. ISPO-
bulletin 2000/41. Leuven: ISPO-K.U.Leuven.
Billiet, J., Goeminne, B. & Swyngedouw, M. (2007). Structurele en culturele determinanten van
het stemgedrag 1999 versus 2003. In: Swyngedouw, M., Billiet, J. & Goeminne, B. (red.), De
kiezer onderzocht: De verkiezingen van 2003 en 2004 in Vlaanderen. Leuven: Universitaire Pers Leuven,
1-43.
Stoop, I., Billiet, J., Koch, A, & Fitzgerald, R. (2010). Improving Survey Response. Lessons learned from
the European Social Survey. Chichester: Wiley & Sons.
Swyngedouw, M. & Abts, K. (2011). De kiezers van N-VA op 13 juni 2010. Structurele posities,
attitudes, beleidskwesties en opvattingen. ISPO-bulletin 2011/13, Leuven: ISPO-K.U.Leuven.
Swyngedouw, M. & Heerwegh, D. (2009). Wie stemt op welke partij? De structurele en culturele
kenmerken van het stemgedrag in Vlaanderen. Leuven: ISPO-K.U.Leuven.
Swyngedouw, M., Beerten, R. & Kampen, J. (1999). De veranderingen in de samenstelling van de
kiezerskorpsen 1995-1999. ISPO-bulletin 1999/35. Leuven: ISPO-K.U.Leuven.
Swyngedouw, M., Billiet, J. & Goeminne, B. (red.) (2007). De kiezer onderzocht: De verkiezingen van
2003 en 2004 in Vlaanderen. Leuven: Universitaire Pers Leuven.
45
Bijlage 1: De samenstelling van het partijelectoraat naar leeftijd, beroepssituatie, kerkelijke betrokkenheid, opleiding, geslacht, lidmaatschap verenigingen, lidmaatschap ziekenfonds en lidmaatschap vakbond voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers 2010 (rijpercentages).
CD&V N-VA VLD Sp.a VB Groen! Andere Ongeldig Totaal
Rijtotaal
16,74 26,86 13,33 14,23 11,93 6,72 4,98 5,21 100
Leeftijd
18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-85
17,88
9,99
11,29
14,24
18,16
26,74
27,56
28,35
25,71
29,98
27,76
23,39
16,37
12,04
13,65
9,41
13,39
16,02
9,97
11,77
15,13
14,58
17,35
14,57
8,69
9,86
12,42
15,62
13,57
9,94
8,05
15,23
9,62
5,28
3,21
1,54
6,18
8,31
8,88
5,26
1,85
0,84
5,29
4,44
3,30
5,63
5,22
6,96
100
100
100
100
100
100
Opleiding
Lager
Lager secundair
Hoger secundair
Hoger
21,09
20,72
13,30
15,44
20,43
24,03
26,74
33,09
12,33
11,60
14,01
14,56
21,53
16,88
12,11
10,83
13,07
15,85
14,67
3,81
0,52
1,49
7,04
14,47
3,79
2,85
7,20
4,55
7,24
6,58
4,94
3,24
100
100
100
100
Geslacht
Man
Vrouw
13,71
19,65
28,23
25,55
11,35
15,24
15,08
13,41
13,32
10,59
6,41
7,01
6,99
3,04
4,90
5,51
100
100
Kerkbetrokkenheid
Ongelovig/vrijzinnig
Andere religie
Randkerkelijk
Kerkelijk
Kerks
6,58
17,13
13,82
26,75
43,27
26,30
12,87
30,99
27,05
20,12
16,09
4,91
13,12
11,56
11,31
16,89
38,03
12,67
10,02
8,12
13,92
0,00
13,20
8,90
8,47
8,89
13,84
5,71
5,31
4,43
6,29
0,00
5,04
6,13
1,58
5,05
13,23
5,45
4,28
2,69
100
100
100
100
100
Beroep
Hoger kader, professional
Bediende, ambtenaar
Zelfstandige
Geschoolde arbeider
Ongeschoolde arbeider
Gepensioneerde
Niet actief
16,59
13,82
18,94
12,41
16,14
38,66
24,08
32,15
34,43
21,86
26,68
19,42
23,29
21,42
13,56
12,74
21,52
9,70
10,50
3,21
19,74
11,82
10,82
7,42
22,38
20,35
13,52
8,37
5,41
15,68
10,32
16,14
17,60
6,42
8,46
13,23
5,64
3,25
2,24
3,21
0,00
7,12
2,52
3,43
11,05
4,10
6,92
0,00
6,39
4,72
3,44
5,64
6,35
5,68
14,90
4,42
100
100
100
100
100
100
100
Vakbond
Socialistische
Christelijke
Liberale
Geen lid
3,58
26,69
1,30
16,86
22,40
30,99
20,43
26,58
5,10
6,65
41,60
17,77
32,02
7,78
6,70
12,29
19,24
11,77
13,51
9,39
5,15
7,13
3,52
7,26
6,44
3,54
8,68
5,01
6,09
5,46
4,26
4,85
100
100
100
100
(vervolg tabel op volgende pagina)
46
Mutualiteit
Christelijke
Socialistische
Liberale
Neutrale
Onafhankelijke
Andere
25,40
4,73
4,42
2,89
8,35
16,12
29,21
20,34
19,92
40,99
32,16
19,97
10,00
9,06
47,98
18,87
11,74
10,23
8,11
34,61
6,66
3,34
10,01
23,95
11,11
11,99
15,51
13,97
12,18
14,69
7,74
3,68
0,68
9,89
12,77
4,91
3,78
8,89
1,61
3,64
6,20
5,45
4,64
6,70
3,21
6,52
6,61
4,69
100
100
100
100
100
100
47
Bijlage 2: Meetmodel voor alle opgenomen attitudes
Code Omschrijving Lading
Autoritarisme (AUTOR) Cronbach alpha = 0,62
Q81_4
Q81_5
Q81_6
Onze sociale problemen zouden grotendeels opgelost zijn, als we ons op de één of
andere wijze konden ontdoen van immorele en oneerlijke mensen
Gehoorzaamheid en respect voor het gezag zijn de twee belangrijkste deugden die
kinderen moeten leren.
De wetten moeten strenger worden want te veel vrijheid is niet goed voor de mensen.
0,624
0,734
0,566
Wantrouwen in anderen (DISTR) Cronbach alpha = 0,78
Q65_6
Q65_7
Tegenwoordig weet je echt niet meer op wie of wat je nog kunt vertrouwen.
Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn als je met andere mensen te maken hebt.
0,871
0,812
Economische progressiviteit (ECONS) Cronbach alpha = 0,75
Q88_2
Q88_3
Q88_4
De klassenverschillen zouden kleiner moeten zijn dan nu.
De verschillen tussen hoge en lage inkomens moeten blijven zoals ze zijn.
De overheid moet tussenkomen om de verschillen tussen de inkomens te verkleinen.
0,837
-0,717
0,717
Houding ten opzichte van leefmilieu (EN_HOUD) Cronbach alpha = 0,64
Q122_2
Q121
In de media overdrijft men de gevaren voor het leefmilieu.
Sommigen vinden dat de klimaatsverandering een probleem is, anderen vinden dit
niet. In welke mate gelooft u dat de klimaatsverandering een probleem is?
0,801
0,659
Actiebereidheid ten opzichte van leefmilieu (EN_ACTIE) Cronbach alpha = 0.75
Q122_3
Q122_4
Ik wil meer betalen voor milieuvriendelijke producten.
Ik ben akkoord met een verhoging van de belastingen om de milieuproblemen aan te
pakken.
0,725
0,932
Houding tegenover migranten (ETNO) Cronbach alpha = 0,84
Q68_1
Q68_3
Q68_4
Migranten zijn over het algemeen niet te vertrouwen.
Migranten komen hier profiteren van de sociale zekerheid.
Migranten zijn een bedreiging voor onze cultuur en gebruiken.
0,804
0,876
0,845
Utilitair individualisme (INDIV) Cronbach alpha = 0,77
Q81_1
Q81_2
Q81_3
De mensheid, onze naasten, solidariteit… wat een onzin allemaal, iedereen moet eerst
voor zichzelf zorgen en zijn belangen verdedigen.
Het nastreven van je persoonlijk succes is belangrijker dan te zorgen voor een goede
verstandhouding met je medemens.
In onze samenleving draait het alleen om eigenbelang, macht en materieel succes.
Daarom zorgt men best eerst en vooral voor zichzelf.
0,851
0,688
0,788
Politieke vervreemding (POLAL) Cronbach alpha = 0,86
Q91_1
Q91_2
Q91_3
Q91_4
Gaan stemmen heeft geen zin, de parijen doen toch wat ze willen.
De politieke parijen zijn alleen maar geïnteresseerd in mijn stem en niet in mijn
mening.
Politici praten wel veel, maar doen niets aan de échte problemen.
Van zodra ze gekozen zijn, voelen de meeste politici zich te goed voor mensen zoals
ik.
0,835
0,834
0,816
0,802
(vervolg tabel op volgende pagina)
48
Repressie (hard optreden tegen criminelen; REPRES) Cronbach alpha = 0,63
Q83_1
Q83_2
Voor misdaden als moord en handel in harde drugs moeten jongeren vanaf 14 jaar op
dezelfde wijze gestraft worden als volwassenen.
Gevangenisstraffen moeten volledig worden uitgezeten.
0,741
0,749
Vlaamse autonomie versus Belgisch unitarisme (PROBEL) Cronbach alpha = 0.77
Q76
Q77
Q109
Q110
Over de staatsvorm die ons land moet hebben wordt nog steeds gediscussieerd.
Sommigen vinden dat ‘Vlaanderen zelf over alles moet kunnen beslissen’. Anderen
vinden dat ‘België over alles moeten kunnen beslissen’. Waar zou u zichzelf plaatsen?
Sommige vinden dat de sociale zekerheid volledig gesplitst moet worden, waardoor
Vlaanderen en Wallonië elk voor zich moeten instaan voor hun sociale zekerheid.
Anderen vinden dat de sociale zekerheid op federaal niveau versterkt moet worden.
Waar zou u zichzelf plaatsen?
Welk van de volgende uitspraken is voor U het meest van toepassing?
1 = Ik voel me enkel Vlaming
2 = Ik voel met mee Vlaming dan Belg
3 = Ik voel me evenveel Vlaming als Belg
4 = Ik voel me meer Belg dan Vlaming
5 = Ik voel me enkel Belg
Ik ga nu vijf mogelijkheden betreffende de evolutie van België voorlezen Welk
mogelijk scenario vertolkt het best uw opinie?
1 = De unitaire Belgische staat moet hersteld worden
2 = De federale staat moet blijven maar met meer bevoegdheden voor de centrale
overheid dan nu het geval is
3 = De huidige situatie moet behouden blijven
4 = De federale staat moet blijven maar met meer bevoegdheden voor de
gemeenschappen en gewesten dan nu het geval is
5 = België moet gesplits worden
0,792
0,759
0,628
-0,633
Complexiteit, maatschappelijke desoriëntatie (COMPLEX) Cronbach alpha = 0,83
Q65_1
Q65_2
De dag van vandaag kan ik niet meer begrijpen wat er allemaal gaande is.
De dingen zijn tegenwoordig zo ingewikkeld geworden dat ik niet meer weet wat ik
moet doen.
0,843
0,907
Ethisch conservatisme (ETHIC) Cronbach alpha = 0,63
Q85_1
Q85_2
Hoe aanvaardbaar of onaanvaardbaar vindt U de volgende kwestie?
Dat de huidige abortuswetgeving versoepeld wordt
Hoe aanvaardbaar of onaanvaardbaar vindt U de volgende kwestie?
Dat euthanasie ook wettelijk mogelijk zou zijn voor minderjarigen.
0,732
0,732
χ² = 904,696; df = 168; p = 0,0000; CFI = 0,964; RMSEA = 0,048; WRMR = 1,357