Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
2
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
3
Deze masterproef, geschreven voor het behalen van mijn masters of Law in de rechten, betekent
het sluitstuk van mijn studentenperiode. Op academisch vlak is dit zonder twijfel de grootste
uitdaging die ik tot op heden ben aangegaan, zij het met veel enthousiasme. Het vakgebied
waarin ik deze masterproef zou schrijven, lag voor mij persoonlijk al lang vast. Het
schadevergoedingscontentieux is steeds mijn preferentieel vakgebied geweest, zowel op
academisch als op persoonlijk vlak. Ik ben dan ook heel dankbaar dat ik de kans heb gekregen
om mijn masterproef te kunnen schrijven over het vaststellen en waarderen van schade. In mijn
eerste communicatie betreffende het onderzoeksvoorstel naar prof. dr. Marc Kruithof,
vermeldde ik dat naar mijn mening motivatie de belangrijkste factor is voor een geslaagd
onderzoek. Ik kan met trots meedelen dat deze stelling waar is gebleken en ik nog even – zo niet
meer – gemotiveerd ben over het aansprakelijkheidscontentieux als toen in oktober 2017.
Het werk dat u zal lezen, is voor mij echter van grotere betekenis dan een louter eindwerk. Het
schrijven van deze masterproef heeft mij ongetwijfeld als persoon veranderd. De vele
gesprekken en feedback van prof dr. Marc Kruithof hebben mij op een nieuwe manier kritisch
leren denken en hebben mij aangezet tot academisch redeneren. Zoals zal blijken uit de
theoretische uiteenzetting en het rechtspraakonderzoek, is niet elke stelling die ik zal poneren
algemeen aanvaard of zonder discussie. Een eenvoudige verwijzing naar het credo van de
universiteit Gent is hier op zijn plaats. Ik kan stellig meedelen dat ik sinds het schrijven van deze
masterproef ‘durf denken’.
Vervolgens is een woord van dank op zijn plaats. Ik dank in de eerste plaats mijn promotor, prof.
dr. Marc Kruithof en commissaris, drs. Thomas Verheyen. Ik dank hen niet alleen voor het
aanreiken van dit onderwerp, maar ook voor de veelvuldige en uitgebreide feedback die zij
boden tijdens het schrijven van dit werk. De interessante gesprekken ik met hen voerde bij het
omkaderen van deze masterproef zullen mij steeds bijblijven. Het schrijven van deze
masterproef was een werk van volgehouden inspanning en aangehouden focus dat ik met trots
aan de lezer kan presenteren.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
4
Vervolgens wil ik ook mijn gehele familie bedanken voor de morele steun. In het bijzonder gaat
mijn dank naar mijn ouders, niet alleen voor hun morele steun maar ook voor hun kritische blik
bij het nalezen van dit werk. Ook mijn broer Bos verdient hier een bijzondere vermelding voor
zijn eeuwig geduld en hulp bij het verbeteren van de lay-out om de leeservaring zo aangenaam
mogelijk te maken. Mijn broer Wolf en zus Winde dank ik voor hun niet aflatende steun.
Finaal gaat mijn dank uit naar mijn huisgenoten en vrienden. Velen van hen hadden dit jaar
dezelfde zware taak om een masterproef te schrijven. Desondanks kon ik steeds bij hen terecht
voor vragen en ontspanning.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
5
Woord vooraf ................................................................................................................................ 3
DEEL I: THEORETISCH LUIK ............................................................................................................ 7
1. Afbakening en benadering van het ................................................................................... 7
1.1. Probleemstelling ....................................................................................................... 7
1.2. Opzet ......................................................................................................................... 9
1.3. Methode .................................................................................................................. 10
2. Het begrip ‘schade’ ......................................................................................................... 11
2.1. Inleiding ................................................................................................................... 11
2.2. Causale benadering van ‘schade’ ............................................................................ 12
3.3. Inhoudelijke benadering van ‘schade’ .................................................................... 14
2.4. ‘Schade’ als louter feitelijk begrip ........................................................................... 23
3. Het waarderen van ‘schade’ ........................................................................................... 26
3.1. Inleiding ................................................................................................................... 26
3.2. Herstel en vergoeding ............................................................................................. 27
3.3. Integrale vergoeding ............................................................................................... 28
4. Invalshoeken van het vaststellen en waarderen van ‘schade’ ........................................ 29
4.1. Inleiding ................................................................................................................... 29
4.2. Concreet en abstract ............................................................................................... 29
4.3. Toepassing concrete en abstracte schade: loondoorbetalingsarresten ................. 30
4.4. Subjectief en objectief ............................................................................................ 39
4.5. Toepassing: ‘subjectieve’ en ‘objectieve’ waardering van de morele schade
wanneer de benadeelde een mentale handicap heeft ....................................................... 41
4.6. De praktijk voorbij: hypothese: subjectieve schadewaardering bij wrongful life-
vordering ............................................................................................................................. 46
DEEL II: RECHTSPRAAKONDERZOEK ............................................................................................ 49
1. Inleiding ........................................................................................................................... 49
2. Personenschade .............................................................................................................. 52
2.1. Patrimoniale schade ................................................................................................ 52
2.2. Extrapatrimoniale schade ....................................................................................... 69
3. Zaakschade en gebruiksderving ...................................................................................... 82
3.1. Inleiding ................................................................................................................... 82
3.2. Vaststellen en vergoeden van voertuigschade ....................................................... 82
3.3. Voertuigschade bij overlijden ................................................................................. 85
3.4. Kennis en verergering van zaakschade ................................................................... 86
3.5. Conclusie ................................................................................................................. 88
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
6
4. Zuiver economische schade en winstderving ................................................................. 89
4.1. Inleiding ................................................................................................................... 89
4.2. Zuivere economische schade van het Vlaams Gewest ........................................... 89
4.3. Winstderving ........................................................................................................... 91
4.4. Conclusie ................................................................................................................. 93
5. Verlies van een kans ........................................................................................................ 94
5.1. Theoretische bespreking ......................................................................................... 94
5.2. Verlies van de kans om te slagen voor het schooljaar ............................................ 95
5.3. Vergoeding van economische waarde voor het verlies van een reële kans ........... 97
5.4. Verlies van een kans bij foutieve uitvoering mandaat .......................................... 100
5.5. Verlies van een kans bij een verkeersongeval ...................................................... 100
5.6. Afwijzing verlies van een kans ............................................................................... 102
5.7. Conclusie ............................................................................................................... 103
DEEL III: CONCLUSIE .................................................................................................................. 105
DEEL IV: BIBLIOGRAFIE .............................................................................................................. 110
1. Wetgeving en interne documenten .............................................................................. 110
a. België ......................................................................................................................... 110
b. Nederland .................................................................................................................. 110
2. Rechtspraak ................................................................................................................... 111
3. Literatuur ...................................................................................................................... 116
a. Boeken en bijdragen in verzamelwerken .................................................................. 116
b. Bijdragen in tijdschriften ........................................................................................... 118
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
7
(1) In de bestaande literatuur en rechtspraak wordt er weinig aandacht besteed aan het
verschil tussen de vaststelling van de omvang of de afbakening van de schade enerzijds en de
waardering van deze schade anderzijds. RONSE stelt dat er in de Belgische rechtsorde een
onderscheid bestaat tussen het bestaan en de waardering van de omvang van de schade, dat
bovendien uitdrukkelijk in Nederland wordt gemaakt. Dat onderscheid wordt volgens RONSE
echter niet stelselmatig aangewend in België.1 In het Nederlands Burgerlijk Wetboek wordt
daarentegen een volledige afdeling gewijd aan de wettelijke verplichting tot schadevergoeding,
dat zich bovendien niet beperkt tot het behandelen van de wettelijke verplichting tot
schadevergoeding bij onrechtmatige daad of wanprestatie.2 In deze afdeling kan men onder
meer de bepalingen over de schade en de gerechtigden onderscheiden van de bepalingen over
begrotingskwesties.3 Het Nederlands Burgerlijk Wetboek behandelt uitdrukkelijk de vaststelling
van schade en hoe deze gewaardeerd dient te worden. Dit laatste wordt niet in het Belgisch
Burgerlijk Wetboek behandeld. De eigenlijke grondslag van de verbintenis, zijnde de schade,
wordt niet in deze afdeling van het Nederlands Burgerlijk Wetboek vermeld.4
(2) RONSE beperkt zich echter tot een tweeledige opsplitsing.5 Hij gaat niet in op het
onderscheid dat verder kan gemaakt worden tussen het bepalen van de omvang van de schade
en het bepalen van het bedrag, hetgeen de waardering van de schade uitmaakt. Ook DE WILDE
beperkte zich tot een tweeledig onderscheid tussen enerzijds ‘de vaststelling van het bestaan
van de schade’ en anderzijds de ‘begroting van haar omvang’.6 Dit onderzoek gaat verder door
uit te gaan van een drieledige opdeling.
1 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 64. 2 Zie afdeling 6.1.10 Burgerlijk Wetboek, Boek 6. 3 A. R. BLOEMBERGEN en S. D. LINDENBERGH, Schadevergoeding: algemeen, deel I, Deventer, Kluwer, 2001, 26. 4 M. HELBY en S. LINDENBERGH, “Schadebegroting en tijdsverloop. Over schade als veranderlijk verschijnsel en wat dit betekent voor het schadevergoedingsrecht.”, TPR 2016, afl. 4, 1441. 5 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 64-68. 6 L. DE WILDE, “Schade”, in H. VANDENBERGHE, Onrechtmatige daad: actuele tendensen, Kluwer, Antwerpen, 1979, 182.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
8
(3) Het is in Belgische rechtspraak niet duidelijk of er wel steeds een onderscheid wordt
gemaakt in de zin dat de rechters eerst duidelijk de schade vaststellen vooraleer ze de waarde
van de vergoeding bepalen. Het Hof van Cassatie maakte in een aantal arresten het onderscheid
tussen het bestaan van de schade en het bepalen van de omvang. Dit gebeurde echter niet op
stelselmatige basis. Zo heeft het Hof in het arrest van 10 juli 1950 het onderscheid gemaakt
tussen l’existence du dommage en l’appréciation de la hauteur du dommage.7 Ook heeft het Hof
in het arrest van 25 november 1945 het onderscheid gemaakt tussen la realité et le montant du
dommage.8 Ook VIAENE stelt dat juristen problemen ondervinden bij het onderscheiden van
‘schade’ en ‘ontschadiging’ (of schadeloosstelling). Hierbij stelt hij dat deze fenomenen niet
gelijk zijn aan elkaar, maar daarentegen een ‘vervolgverhaal’ uitmaken.9 Wanneer er wordt
gesproken over schade is de literatuur niet steeds even precies in het gebruik van een aantal
begrippen die dienen voor de omschrijving van de schadeposten en de waardering ervan. Zo
worden de begrippen ‘omvang’ en ‘waardering’ soms verward, en is het niet duidelijk hoe ze
moeten worden ingevuld. Meer specifiek slaat dit op het vraagstuk vanuit welke invalshoek de
schade en berekening van schade worden benaderd. In elk van deze invalshoeken is een
tegenstelling te vinden. Enerzijds is er sprake van een concrete schade/waardering ten opzichte
van een abstracte schade/waardering en anderzijds is er sprake van een subjectieve
schade/waardering ten opzichte van een objectieve schade/waardering. Het is onduidelijk hoe
volgens de Belgische rechtspraak en rechtsleer de schade vastgesteld en vervolgens
gewaardeerd wordt en vanuit welk oogpunt dit geschiedt. Het is ook niet duidelijk of een
subjectieve benadering überhaupt mogelijk is volgens het Belgisch stelsel van
schadevergoeding.
(4) Niet alleen is de bestaande rechtsleer en rechtspraak hierin niet duidelijk, bovendien
wordt er in de literatuur heel weinig aandacht besteed aan deze moeilijkheden. Er is slechts heel
beperkt leer terug te vinden die dergelijke problematiek aankaart. Het schadebegrip wordt
doorgaans concreet ingevuld.10 Het subjectieve of objectieve karakter van schade en van het
7 Cass. 10 juli 1950, Pas. 1950, I, 824. 8 Cass. 25 november 1946, Pas. 1946, I, 445. 9 J. VIAENE, Schade en Veiligheid, Leuven, Kluwer, 1984, 3. 10 Zie onder meer E. DIRIX, “Abstracte en concrete schade », RW 2000-01, 1335; G. JOCQUE, “Tijdsverloop en schadevergoeding”, TPR 2016, afl. 4, 1380; F. STEVENS, “Schadebegroting in het transportrecht: concreet, abstract of eigen recept?”, TVR 215, afl. 2, 50.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
9
vaststellen van de schadevergoeding wordt als zodanig niet of nauwelijks behandeld in de
Belgische rechtsleer.
De termen die worden gebruikt bij het bepalen vanuit welke invalshoeken schade wordt
benaderd, worden in de rechtsleer door elkaar gebruikt. Zo maken DIRIX, BOONE en VAN
INGELGEM geen onderscheid tussen het objectieve of abstracte karakter van het
schadebegrip.11 De omschrijving in de Belgische rechtsleer van bovenstaande begrippen
geschiedt niet steeds even zorgvuldig en dit onderzoek zal hieraan trachten te verhelpen.
(5) Bij de studie hoe rechters in België in de praktijk de schade waarderen om de omvang
van de vergoeding te bepalen, dient voornoemd onderscheid voor ogen gehouden te worden.
In het kader van deze studie zal dan ook nader worden onderzocht hoe de rechtspraak in het
Belgische schadevergoedingsrecht deze begrippen invult. Het opzet van dit onderzoek is om tot
een eigen bijdrage in de doctrine te komen met betrekking tot het al dan niet objectief versus
subjectief of abstract versus concreet karakter van de vaststelling van de schade en het bepalen
van de omvang van de vergoeding naar Belgisch recht. Zo wordt in dit onderzoek de focus gelegd
op concepten die niet gehanteerd worden in de bestaande rechtsleer. Het doel van dit
onderzoek is om hier duidelijkheid in te scheppen en zo een bijdrage te leveren aan de
rechtswetenschap. Dit onderzoek tracht te expliciteren wat impliciet geldt in het Belgisch
schadevergoedingsrecht.
(6) De hypothese die aldus in dit onderzoek wordt onderzocht, werd geformuleerd door de
promotor van dit onderzoek, Marc Kruithof. Het onderzoek betreft de falsificatie van volgende
stelling.
“Schade bestaat uit de krenking van een belang. Het al dan niet bestaan van het belang
en de al dan niet reële krenking ervan wordt in concreto vastgesteld. Meer specifiek
wordt er naar de individuele situatie van de benadeelde gekeken om vast te stellen of
deze een rechtmatig belang had dat door het gebeuren werd geraakt (de vraag of er
schade is of niet) en in welke mate dit belang is gekrenkt (de vraag naar de omvang van
de schade). Anderzijds bestaat er het vraagstuk van de waardering van de zo
vastgestelde schade wanneer de schade niet in natura kan worden ongedaan gemaakt.
Volgens de te testen hypothese gaat het Belgisch rechtssysteem bij het bepalen van de
11 E. DIRIX, “Abstracte en concrete schade”, RW 2000-01, 1329; I. BOONE en K. RONSIJN, “Actualia schade en schadevergoeding 2012-2015”, Themis 2014-2015/5, nr. 93, 50; Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, RW 2014-15, 1611-1615, concl. A. VAN INGELGEM.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
10
omvang van de schadevergoeding uit van een objectieve waardering van de concrete
schade. Dit betekent dat de rechter zich baseert op de marktwaarde, en niet op de
subjectieve waarde die de belangenkrenking heeft voor de benadeelde.”
(7) In deze uiteenzetting wordt een duidelijke omschrijving gegeven aan specifieke
begrippen. In de eerste plaats wordt er veel aandacht besteed aan hoe men ‘schade’ kan
omschrijven. Verder wordt het Belgisch schadevergoedingsrecht vanuit nieuwe perspectieven
benaderd door aandacht te besteden aan de betekenis van begrippen zoals ‘belang’, ‘concrete
of abstracte schade’ en ‘subjectieve of objectieve schadewaardering’. Bovendien gaat het
onderzoek na of het mogelijk is om in het huidig Belgisch aansprakelijkheidsrecht een duidelijk
onderscheid te maken tussen enerzijds het vaststellen en anderzijds het waarderen van schade.
(8) Dit onderzoek is in grote mate gebaseerd op gepubliceerde rechtspraak, in combinatie
met wat er in de Belgische juridische literatuur wordt geschreven over de relevante arresten.
Eerst en vooral zal aandacht worden besteed aan de basisprincipes van het Belgisch
schadevergoedingsrecht. In het eerste deel wordt het schadebegrip theoretisch benaderd.
Hierbij komen een aantal belangrijke auteurs verschillende malen aan bod, zoals RONSE,
CORNELIS en VIAENE. Er zal aandacht worden besteed aan de verschillende omschrijvingen van
het schadebegrip. In dit deel komt eveneens de meest toonaangevende cassatierechtspraak aan
bod. Vaak zal een kort overzicht worden geboden van de evolutie die het Hof in haar rechtspraak
heeft doorlopen, vanaf het begin van de 20e eeuw tot vandaag. Vervolgens zullen een aantal
mogelijke invalshoeken van het schadebegrip worden besproken. Een goede notie van wat de
dubbele tegenstelling abstract versus concreet, subjectief versus objectief, inhoudt is essentieel
vooraleer er kan worden overgegaan naar de eigenlijke falsificatie van de hypothese.
(9) In het tweede deel van deze masterproef wordt de hypothese getoetst aan de lagere
rechtspraak om zo een beeld te kunnen schetsen van hoe het schadebegrip effectief in de
praktijk wordt ingevuld. In het tweede deel zal cassatierechtspraak een minder belangrijke rol
spelen en zal de focus liggen op de lagere rechtspraak. Het rechtspraakonderzoek is
gestructureerd op basis van schadepost en bij elk onderdeel is een tussenconclusie terug te
vinden. De algemene conclusies die men kan trekken uit het theoretisch luik en het
rechtspraakonderzoek zullen in een laatste onderdeel worden besproken bij wijze van slot.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
11
(10) Wanneer een persoon schade heeft geleden die in causaal verband staat met een tot
aansprakelijkheid aanleiding gevende gebeurtenis, heeft deze recht op schadeherstel. De
voornaamste grond van een tot aansprakelijkheid aanleiding gevende gebeurtenis is een fout,12
maar in geval van objectieve aansprakelijkheid kan dit ook op basis van een rechtmatige
gedraging of een zeggenschap over een risicofactor of zonder de vereiste van
schuldbekwaamheid.13 Volgens de heersende consensus in België impliceert het veroorzaken
van schade niet noodzakelijk een fout.14 Dit zijn de noodzakelijke voorwaarden die een
benadeelde dient aan te tonen in een procedure tot vergoeding van diens geleden schade.
(11) In de huidige Belgische wetgeving is er geen definitie van het begrip ‘schade’ terug te
vinden. De vaststelling van schade en het bepalen van de omvang van de vergoeding is evenmin
wettelijk geregeld. In het Burgerlijk Wetboek is er vooralsnog geen artikel gewijd aan een
duidelijke omschrijving van wat schade precies is. Onder de regering Michel-I heeft minister van
Justitie Geens een tekst laten opstellen door de ‘Commissie tot hervorming van het
aansprakelijkheidsrecht’, met als onderwerp de hervorming van het Burgerlijk Wetboek. Deze
tekst is echter niet voorgelegd aan de Ministerraad. Daarin werd onder meer een definitie
gegeven aan het begrip ‘schade’. In artikel 5.171, §1 wordt schade eerst omschreven als de
‘economische en niet-economische weerslag van de aantasting van een juridisch beschermd
belang’ , hetgeen gaat over de aard van de schade. Ook wordt aandacht besteed aan het bepalen
van de omvang van de schade, die wordt vastgesteld door ‘de vergelijking van de feitelijke
toestand waarin de benadeelde zich bevond voor de aantasting en de feitelijke toestand waarin
hij zich bevindt na deze aantasting.’15 Deze invullingen zijn in essentie een navolging van de
invullingen die het begrip ‘schade’ heeft gekregen in de doctrine. Aan deze omschrijvingen uit
de doctrine wordt in dit onderzoek uitvoerig aandacht besteed. Een nadere observatie van de
12 H. BOCKEN & I. BOONE m.m.v. M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht – Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2014, 8. 13 Ibid., 154. 14 Zie onder meer J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 2; D. SIMOENS, Beginselen Van Belgisch Privaatrecht. 11: Buitencontractuele Aansprakelijkheid. 2: Schade en Schadeloosstelling. Antwerpen, Story-Scientia, 1999, 13; Cass. 3 april 2009, AR C.07.0617.N, Arr.Cass. 2009, afl. 4, 981; Cass. 4 mei 2012, AR. C.10.0080.F, Pas. 2012, afl. 5, 1007. 15 Zie art. 5.171, §1, COMMISSIE TOT HERVORMING VAN HET AANSPRAKELIJKHEIDSRECHT OPGERICHT BIJ MINISTERIEEL BESLUIT VAN 30 SEPTEMBER 2017, Voorontwerp van wet houdende invoeging van de bepalingen betreffende buitencontractuele aansprakelijkheid in het nieuw Burgerlijk Wetboek, 6 augustus 2018, via https://justitie.belgium.be/sites/default/files/aansprakelijkheidsrecht_voorontwerp_van_wet.pdf
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
12
Memorie van Toelichting over het voorontwerp toont dat er ook voor het eerst aandacht
besteed wordt aan een drieledige opdeling die kan worden gemaakt in een schadegeval.
Wanneer schade in het voorstel wordt gedefinieerd als ‘de economische en niet-economische
weerslag van de aantasting van een juridisch beschermd belang’,16 kan er een onderscheid
worden gemaakt tussen ‘de aantasting, de gevolgen van de aantasting en de wijzen van
herstel’.17 Dit onderscheid kan m.i. eveneens worden omschreven als respectievelijk het
vaststellen van schade, de omvang van de schade en het waarderen van de schade (of het
vaststellen van de schadevergoeding). Dergelijke voorstelling laat toe de probleemstelling
duidelijker te structureren en de verschillende wijzen van herstel beter af te bakenen.18 Een
belangrijke nuance die gemaakt wordt in de Memorie van Toelichting, is dat schade niet wordt
beschouwd als ‘de aantasting van een juridisch beschermd belang’,19 maar als het gevolg van
deze aantasting.20 Dit heeft voornamelijk consequenties met betrekking tot het causaal verband,
hetgeen niet zal worden behandeld in deze uiteenzetting.21 De benadering van schade als gevolg
van de aantasting van een juridisch beschermd belang, zal verder in deze uiteenzetting kort
worden behandeld.
De legislatuur is echter voorbij. Zoals gesteld, werd de tekst niet voorgelegd aan de Ministerraad
en evenmin werd het wetsvoorstel in het Parlement ingediend. Het is dus niet gelukt om deze
hervorming in de laatste legislatuur door te voeren. Vooralsnog valt men terug op
jurisprudentiële rechtsregels die de mogelijkheid bieden om een zo efficiënt mogelijk
schadevergoedingsrecht te creëren.22 In realiteit is dit niet steeds het geval.
(12) In de Belgische rechtsleer is er wel al uitgebreid aandacht besteed aan hoe schade dient
te worden omschreven. Er zijn verschillende omschrijvingen van schade terug te vinden in de
doctrine. Zo werd schade door RONSE omschreven als “de uitkomst van de vergelijking tussen
16 Ibid. 17 Memorie van toelichting van het voorontwerp van wet houdende invoeging van de bepalingen betreffende buitencontractuele aansprakelijkheid in het nieuw Burgerlijk Wetboek, Commissie tot hervorming van het aansprakelijkheidsrecht opgericht bij ministerieel besluit van 30 september 2017, 22 augustus 2018, 147. 18 Ibid. 19 In dit onderzoek wordt uitvoerig aandacht besteed aan deze omschrijving van schade. 20 Memorie van toelichting van het voorontwerp van wet houdende invoeging van de bepalingen betreffende buitencontractuele aansprakelijkheid in het nieuw Burgerlijk Wetboek, Commissie tot hervorming van het aansprakelijkheidsrecht opgericht bij ministerieel besluit van 30 september 2017, 22 augustus 2018, 147. 21 Ibid. 22 L. CORNELIS, “Over samenloop, schade en overbodig causaal verband: roemloos aansprakelijkheidsrecht (partim)”, RDC-TBH 2013, nr. 10, 999.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
13
twee toestanden: de huidige toestand van de benadeelde zoals hij door de onrechtmatige daad
veroorzaakt is, en de hypothetische toestand waarin hij verder gebleven zou zijn, moest het
schadegeval zich niet hebben voorgedaan.”23 Hoewel deze omschrijving veel navolging heeft
gekregen, moeten er een aantal kanttekeningen bij gemaakt worden. Er valt op te merken dat
het nauwkeuriger is om te spreken van ‘het feit op basis waarvan de aangesproken persoon
aansprakelijk zou zijn’. Zoals hoger gesteld kan een persoon ook aansprakelijk worden gesteld
op basis van bepaalde objectieve gedragingen of op basis van een zeggenschap over een
risicofactor. Reeds RONSE vermelde in zijn werk dat bij het hanteren van deze omschrijving
meteen een causaliteitsbeoordeling wordt gemaakt in het kader van de onrechtmatige daad.24
Hij was hiervoor geïnspireerd door de Nederlandse rechtsgeleerde A.R. BLOEMBERGEN, die
aandacht schonk aan het causale element van de vergelijking.25
(13) Deze formulering geeft weer hoe de omvang van de schade wordt vastgesteld.26 Zoals
CORNELIS aangeeft, wordt in de hypothetische toestand van het slachtoffer een situatie
ingebeeld waarin het slachtoffer zich zou hebben bevonden indien de mogelijks onrechtmatige
gedraging niet zou hebben plaatsgevonden. Wanneer er bij het vaststellen van die
hypothetische toestand en het vergelijken van die toestand met de huidige situatie geen
negatief resultaat blijkt te zijn, kunnen er twee zaken worden geconcludeerd. Niet alleen blijkt
de persoon geen schade geleden te hebben, maar ook staat impliciet vast dat er geen causaal
verband bestaat tussen de onderzochte gedraging en de toestand waarop de mogelijke
benadeelde zich beroept. Wanneer de huidige toestand en de hypothetische toestand hetzelfde
zijn bij het wegdenken van de beoogde gedraging, betekent dit dat de gedraging geen voldoende
maar noodzakelijke voorwaarde voor de verwezenlijking van de schade kan zijn.27 Een persoon
lijdt dus pas schade wanneer deze zich in een actueel minder gunstige positie bevindt dan zijn
huidige positie ten gevolge van een bepaalde gedraging.28 Schade, zo stelt VIAENE, resulteert
nooit uit een statische vergelijking. Daarentegen is schade het resultaat van twee gelijktijdig
lopende en dynamische toestanden.29 Volgens het schademodel van VIAENE is schade de
23 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade En Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 8. 24 Ibid. 25 A.R. BLOEMBERGEN, Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, Deventer, Kluwer, 1965, 14-15. 26 H. BOCKEN & I. BOONE m.m.v. M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht – buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 16. 27 L. CORNELIS, “Ongeschikt voor gevoelige juristen: over de intieme verhouding tussen schade en causaal verband”, in M. DEBAENE en P. SOENS (eds.)., Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, Gent, Larcier, 2005, 160. 28 D. SIMOENS, Beginselen Van Belgisch Privaatrecht. 11: Buitencontractuele Aansprakelijkheid. 2: Schade en Schadeloosstelling, Antwerpen, Story-Scientia, 1999, 15. 29 J. VIAENE, Schade en Veiligheid, Leuven, Kluwer, 1984, 3.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
14
resultante van de vergelijking tussen de hypothetische voortzetting van de betere toestand en
de evoluerende beschadigde toestand van hetzelfde object.30
(14) Het is de feitenrechter die nagaat of er in elk welomschreven geval sprake is van schade.
Het is een begrip van loutere feitelijke aard. Het Hof van Cassatie oefent toezicht uit op hoe de
feitenrechter het begrip heeft ingevuld, met name hoe het schadebegrip werd bepaald.31 Zoals
RONSE stelt, houdt de rechtsvraag ‘de toetsing in van de door de rechter vastgestelde schade
aan de gebruikelijke betekenis van het schadebegrip.’32 De ‘actuele toestand’ van de
benadeelde, na de tot aansprakelijkheid aanleiding gevende gebeurtenis, vermeerderd met het
herstel of de schadevergoeding, zou de benadeelde in de toestand moeten plaatsen waarin hij
of zij zich zou bevinden, indien de tot aansprakelijkheid aanleiding gevende gebeurtenis nooit
had plaatsgevonden.33 Anders uitgedrukt, zo stelt DE WILDE, wordt schade in deze benadering
omschreven als ‘de vermindering die het slachtoffer persoonlijk in lijf of goed ondergaat en het
nadeel dat deze vermindering of het overlijden van het slachtoffer, door terugkaatsing aan zijn
naastbestaanden veroorzaakt.’34 Zo kan de schade beschouwd worden als de feitelijke situatie
ten gevolge van de tot aansprakelijkheid aanleiding gevende gedraging waarbij het slachtoffer
belang had bij het behoud ervan.35 In eigen woorden is de schade aldus de feitelijk situatie die
een nadeel vormt ten aanzien van de benadeelde of zijn nabestaanden. Dit is het resultaat van
een tot aansprakelijkheid aanleiding gevende gebeurtenis.
(15) Wanneer men de aard van het fenomeen wil omschrijven, wordt schade vaak
gedefinieerd als ‘de aantasting van een juridische beschermd belang’. Aldus komt niet elk
feitelijk verlies voor vergoeding in aanmerking via een juridische procedure. Dit is een
inhoudelijke invulling van het begrip ‘schade’. Deze omschrijving biedt volgens BOCKEN de
mogelijkheid om de eigenschappen te verduidelijken waaraan een nadeel moet voldoen om in
aanmerking te komen als vergoedbare schade.36 Cassatierechtspraak heeft eveneens
30 Ibid. 3. 31 J. RONSE, Aanspraak op schadeloosstelling uit onrechtmatige daad, Brussel, Larcier, 1954, 38-40. 32 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 9. 33 L. CORNELIS, “Over samenloop, schade en overbodig causaal verband: roemloos aansprakelijkheidsrecht (partim)”, RDC-TBH 2013, nr. 10, 998. 34 L. DE WILDE, “Schade”, in H. VANDENBERGHE, Onrechtmatige daad: actuele tendensen, Kluwer, Antwerpen, 1979, 181. 35 Ibid. 36 H. BOCKEN, I. BOONE en M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht – buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 16.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
15
herhaaldelijk bevestigd dat het aantasten van een rechtmatig belang een voldoende
voorwaarde is om schade vast te stellen.37 Om dit te staven zal de meest toonaangevende
rechtspraak van het Hof van Cassatie kort worden besproken. De theorie van de rechtskrenking,
die in België sterk werd verdedigd door DE PAGE,38 wordt vandaag verworpen.39 Het volstaat dat
er een krenking is van een feitelijk belang, mits aan de voorwaarden van ‘rechtmatigheid’ en
‘zekerheid’ is voldaan.
(16) De theorie van de rechtskrenking werd voor het eerst duidelijk verworpen in een
arrest van het Hof van Cassatie van 16 januari 1939. Een broer en zus leefden samen en de broer
zorgde voor het inkomen. Bij het overlijden van de zus was de broer gerechtigd op
schadevergoeding krachtens artikel 1382 BW voor de schade geleden uit haar overlijden.
Alhoewel hij geen recht had dat was geschonden, had hij wel voldoende belang bij het blijven
leven van zijn zus.40 Vanaf dan verliet het Hof stelselmatig de vereiste van een krenking van het
belang dat het voorwerp uitmaakt van een subjectief recht en stelde ze stelselmatig vast dat
schade bestond uit een verlies van een voordeel of de krenking van een rechtmatig belang.41
(17) Het Hof van Cassatie bevestigde niet veel later wat ze eerder oordeelde in het arrest
van 16 januari 1939 in het arrest van 28 oktober 1942. Het Hof oordeelde dat wanneer een kind
een deel van zijn loon afstond aan zijn ouders en dat kind overlijdt, de ouders een vordering
kunnen instellen tot vergoeding van de door hen geleden schade. De ouders hadden geen recht
op het loon van hun overleden kind en er bestond evenmin een onderhoudsuitkering ten
aanzien van de ouders. Toch oordeelde het Hof dat het ontbreken van een recht dat geschonden
is, deze vorderingsmogelijkheid niet in de weg staat.42
(18) Daarna werd in het arrest van 12 januari 1950 door het Hof van Cassatie beslist dat
een officier schade leed omdat hij gewond was geraakt en daardoor een promotie misliep. In
casu kon volgens het Hof de invaliditeit worden beschouwd als duidelijke oorzaak van uitsluiting
van hogere graad, ‘welke hem normaal verzekerd was’. Het stond vast dat hij in 1946 kolonel
zou geworden zijn, indien het ongeval niet had plaatsgevonden. Het Hof stelt vast dat dergelijk
37 Zie onder meer Cass. 16 januari 1939, Pas. 1939, I, 25.; Cass 28 oktober 1942, Arr.Verbr. 1942, 129; Cass. 12 januari 1950, Pas. 1950, I, 311.; Cass. 4 september 1972, Arr.Cass. 1972, 1; Cass. 16 juni 2014, AR C.12.0402.F., Arr.Cass. 2014, afl. 6-7-8, 1550. 38 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, II, Brussel, Bruylant, 1940, 890. 39 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade En Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 18-24. 40 Cass. 16 januari 1939, Pas. 1939, I, 25. 41 L. DE SOMER, “Schade”, in L. BREWAEYS, E. DE KEYSER, L. DE SOMER, A. DE VISSCHER, K. DUSESOI, G. HULLEBROECK, C. SCHILDERMANS en J. SCHRYVERS, Handboek Letselschade Gemeen Recht, Wolters Kluwer, Mechelen, losbl., 2 dln., 14. 42 Cass. 28 oktober 1942, Arr.Verbr. 1942, 129.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
16
nadeel ‘zeker’ genoeg is, alsook de voortzetting ervan. Bovendien is het nadeel voor
‘onmiddellijke schatting vatbaar.’ Ondanks het feit dat de officier geen recht op promotie had,
werd zijn verlies vergoed.43
(19) In een situatie vergelijkbaar met de feiten in het arrest van 16 januari 1939,
oordeelde het Hof van Cassatie in het arrest van 2 mei 1955 dat de schade uit het verlies van de
broer die zonder wettelijke of bedongen verplichting voorzag in het onderhoud van
verweersters, de beroving van een bestendig en zeker rechtmatig voordeel uitmaakte. Op grond
van deze feiten hadden verweersters een vorderingsmogelijkheid op grond waarvan zij hun
verlies konden vergoeden.44
(20) In het arrest van het Hof van Cassatie van 4 september 1972 wordt er eveneens
beslist dat het overlijden van een leraar die een deel van zijn loon afstaat aan een
kloostergemeenschap, de kloostergemeenschap recht op schadevergoeding heeft voor het
wegvallen van dit voordeel, ook al had deze vzw geen recht op dat deel van het loon. Het Hof
spreekt in dit geval van een ‘rechtmatig belang dat volstrekt niet beschermd is door een recht’.45
(21) Het Hof stelt eveneens vast in een arrest van 16 juni 2014 dat het louter feit dat een
persoon zich in een onwettige situatie bevindt, in casu de aanwerving van eiser als secretaris
van het OCMW in strijd met de gelijkheid van toegang tot openbare ambten, niet noodzakelijk
betekent dat eiser zich niet mag beroepen op de krenking van een belang of de ontzegging van
een rechtmatig voordeel. Wanneer eiser zelf geen fout heeft gemaakt die leed tot de
onrechtmatigheid bij die aanwerving, kan diens schade voorvloeiend uit het inkomensverlies
van de onrechtmatig verkregen functie als secretaris worden vergoed.46
(22) Het is duidelijk dat het Hof van Cassatie geen schending vereist van een krenking
van het belang dat het voorwerp uitmaakt van een subjectief recht opdat er sprake zou zijn van
schade. Er ontstaat daarentegen een recht - vereist voor de herstelvordering - uit de
aansprakelijkheid van de schadeveroorzaker.47 Dat is het recht om voor onrechtmatig
veroorzaakte schade te worden vergoed.
RONSE omschrijft artikel 1382 BW als ‘de brug langs waar de rechtmatige belangen, die
bescherming waardig zijn, tot rechtsbekrachtiging kunnen komen.’48 Zo genieten belangen die
43 Cass. 12 januari 1950, Pas. 1950, I, 311. 44 Cass. 2 mei 1955, Pas. 1955, I, 950. 45 Cass. 4 september 1972, Arr.Cass. 1972, 1. 46 Cass. 16 juni 2014, AR C.12.0402.F, Pas. 2014, afl. 6-7-8, 1556, concl. GENICOT, J. 47 J. BERTEN, noot onder Gent 10 juni 1936 en Brussel 12 april 1944, RGAR 1946, 3930. 48 J. RONSE, Aanspraak op schadeloosstelling uit onrechtmatige daad, Brussel, Larcier, 1954, 100.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
17
onrechtmatig gekrenkt worden, bescherming omdat er een verplichting ontstaat tot het herstel
van de schade. Die verplichting ontstaat uit de krenking van dat belang.49
(23) Uit voornoemd arrest van 16 januari 1939 blijkt dat het Hof twee bestanddelen aan
de belangenkrenking heeft toegevoegd. Het Hof spreekt over een gekrenkt belang dat
‘rechtmatig’ is en een nadeel dat ‘zeker’ moet zijn. Zo stelt het Hof het volgende:
“Attendu que les articles 1382 et suivants du Code civil obligent l’auteur d’un fait illicite
à réparer tout dommage certain, autre que la privation d’un avantage illégitime, qui a
été causé par le fait;”50
Deze elementen krijgen elk een eigen beknopte bespreking, maar eerst is het belangrijk om stil
te staan bij wat men bedoelt bij een belang dat ‘juridisch beschermd’ is. Zoals hierboven is
aangetoond, wordt er in het Belgisch recht niet meer aangenomen dat een gekrenkt belang het
voorwerp moet uitmaken van een subjectief recht vooraleer er sprake kan zijn van schade. Een
juridisch beschermd belang kan worden omschreven als een belang dat erkend en beschermd
wordt door het recht. Omdat deze omschrijving zo ruim is, is er geen a priori beperking van de
hoeveelheid mogelijke beschermde belangen. Het is de rechter ten gronde die bepaalt of er in
concreto sprake is van een krenking van een belang dat juridisch beschermd wordt. De rechter
oordeelt of de rechtsorde dit belang erkent en beschermt.
Er weze aan herinnerd te worden dat de veroorzaakte schade persoonlijk dient te zijn. In het
kader van dit onderzoek wordt hier echter niet verder op ingegaan.
(24) Opdat een vordering tot schadevergoeding gegrond zou zijn dient het gekrenkte
belang rechtmatig te zijn. Deze stelling wordt stelselmatig in de rechtspraak bevestigd.51 Er
wordt bij de rechtmatigheid van het gekrenkt belang geoordeeld of er sprake is van een
vergoedbaar verlies of niet. Het is belangrijk het processueel belang te onderscheiden van het
belang in de context van het schadebegrip. Het processueel belang dat een benadeelde heeft,
ligt in de toekomst en ontleent zijn rechtmatigheid aan de oorzaak en het voorwerp van zijn
rechtsvordering. Het rechtmatig belang in het schadebegrip is het verloren voordeel dat de
49 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade En Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 23. 50 Cass. 16 januari 1939, Pas. 1939, I, 26. Eigen cursivering. 51 Zie onder meer Cass. 19 december 1978, Pas. 1979, I, 472; Cass. 15 februari 1990, Pas. 1990, 694; Cass. 2 april 1998, Arr.Cass. 1998, 407; Cass. 14 mei 2003, AR P.02.1204.F, Pas. 2003, afl. 5-6, 982, concl. SPREUTELS, J.; Cass. 4 november 2011, AR C.08.0407.F, JT 2012, afl. 6485, 530; Gent 19 maart 1980, RW 1981-82, 2629; Brussel 19 mei 2003, T.Not. 2003, afl. 9, 463; Bergen 16 september 2013, nr. 2012/RG/500, Amén. 2014, afl. 3, 187.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
18
benadeelde lijdt. In de vergelijking tussen de actuele toestand en de hypothetische toestand
waarin de eventuele benadeelde zich zou bevinden zonder de tot aansprakelijkheid aanleiding
gevende gebeurtenis, kan het verloren voordeel een onrechtmatig voordeel uitmaken en dan
kan dit voordeel niet in aanmerking worden genomen bij het maken van de vergelijking. Een
onrechtmatig voordeel mag niet worden gerealiseerd door een schadeloosstelling, noch mag
het verlies van dat onrechtmatig voordeel vergoed worden.52 Schade wordt pas duidelijk uit de
vergelijking die gemaakt wordt en kan als feitelijk begrip niet rechtmatig of onrechtmatig zijn.53
(25) Eenmaal een rechtmatig belang is vastgesteld dat wordt gekrenkt en de vordering
ontvankelijk wordt verklaard, kan over de gegrondheid worden geoordeeld. Het Hof van
Cassatie stelt in haar arrest van 16 januari 1939 de vereiste van ‘zekere’ schade, vooraleer de
rechtsvordering gegrond kan worden verklaard. De draagwijdte van de zinsnede ‘de schade
moet zeker vaststaan’ is echter niet zo duidelijk. In elk geval is het passend om in dit kader over
‘gerechtelijke zekerheid’ te spreken. CORNELIS wijst terecht op de vaststelling dat schade per
definitie onzeker is en dat gerechtelijke zekerheid een ‘verkapte waarschijnlijkheid uitmaakt die
in rechte voor zekerheid kan doorgaan’.54 Zekere schade gaat dus over het meest waarschijnlijke
feit, eerder dan een zekerheid. De rechter moet zich baseren op bekende feiten uit de actuele
toestand en daaruit onbekende feiten met betrekking tot de toekomstige toestand van de
benadeelde afleiden. Het is de taak van de rechter om soeverein over de ‘waarschijnlijkheid’ te
oordelen en die waarschijnlijkheid in zijn vonnis of arrest tot een ‘in rechte’ zekerheid om te
vormen.55
(26) Vervolgens is het van groot belang om er op te wijzen dat de vereiste van ‘zekerheid’
bij de omvang van de schade, niet dezelfde standaard heeft als de vereiste van ‘zekerheid’ bij
het bestaan van schade,56 of, zoals dit onderzoek aangeeft, als bij de waardering van de schade.
RONSE omschrijft de zekerheid van het bestaan van de schade als ‘de waarschijnlijkheid dat het
slachtoffer zich in een nadeliger toestand bevindt dan deze waarin het zich zou bevinden zonder
de onrechtmatige daad’,57 of de tot aansprakelijkheid aanleiding gevende gebeurtenis. In het
kader van toekomstige schade is het met name uiterst moeilijk om de gepaste omvang van de
52 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 40. 53 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 39. 54 L. CORNELIS, “Over samenloop, schade en overbodig causaal verband: roemloos aansprakelijkheidsrecht (partim)”, RDC-TBH 2013, nr. 10, 998. 55 Ibid., 999. 56 Ibid., 159. 57 Ibid., 159.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
19
schadevergoeding te bepalen. Toch is toekomstige schade principieel vergoedbaar. Schade
moet niet noodzakelijk op hetzelfde moment als de onrechtmatige daad zijn ontstaan om voor
vergoeding in aanmerking te komen.58
Er kan worden gewezen op volgende kernregel van het recht, die eveneens geformuleerd werd
door RONSE:
“De moeilijkheid om de omvang van de schade, en dus ook het bedrag van de
schadeloosstelling te begroten, vermindert noch haar werkelijkheid, noch de zekerheid
van haar bestaan, en ontslaat er dienvolgens de rechter niet van, het herstel te
bevelen.”59
In het kader van dit onderzoek dient er op gewezen te worden dat RONSE in deze formulering
slechts twee verschillende aspecten onderscheidt.60 In dit onderzoek wordt aangetoond dat er
ook een derde element vermeld moet worden. De schade dient eerst vastgesteld te worden en
naderhand kan de omvang van die schade bepaald worden, alsook de waardering ervan.
Derhalve zijn er drie mogelijke onzekerheden die men kan onderscheiden.
(27) Ten eerste kan er onzekerheid zijn over het bestaan van de schade. Bij wijze van
illustratie wordt verwezen naar het recent arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 16
maart 2016.61 Een vrouw wordt gedood door haar ex-partner omdat die ex-partner de breuk
niet kan verwerken. Kort voordien was de ex-echtgenoot van de vermoorde vrouw terug met
haar gaan samenleven. De ex-echtgenoot stelt een schadevergoedingsvordering in voor het
verlies van de huishoudelijke arbeid tegen de ex-partner die de vrouw heeft vermoord. De
onrechtmatige daad en het causaal verband zijn duidelijk. Toch wordt de vordering voor deze
specifieke schade afgewezen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Het hof verwijst naar
de formulering die in eerste aanleg werd gehanteerd bij de afwijzing van deze vordering. De
schadevordering werd afgewezen omdat als niet bewezen werd geacht dat “deze nog prille
benadering daadwerkelijk zou uitgemond zijn in een bestendige relatie met samenleving in
dezelfde woning”.62 Het hof sluit zich bij dit oordeel aan. Het was in casu niet bewezen dat er
sprake was van een duurzame relatie tussen de ex-echtgenoot en de vermoorde vrouw. Er was,
na meerdere jaren gescheiden te zijn, slechts een korte periode van hereniging vooraleer de
vrouw was verdwenen en vermoord. Samenvattend stelt het hof van beroep te Antwerpen dat
58 Cass. 13 juli 1939, Pas. 1939, I, 366. 59 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 66. 60 Zie nr. (4). 61 Antwerpen (2e k.) 16 maart 2016, T.Verz. 2016, afl. 3, 327. 62 Ibid., 329.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
20
de precaire, onzekere toestand van hereniging, de ex-echtgenoot niet in staat stelt te bewijzen
dat de huishoudschade een zekere schade is.63
Omdat er sprake was van slechts een onzekere toestand van hereniging en er bovendien nog
geen samenwoning was, leed de man door het overlijden van de vrouw geen verlies met
betrekking tot de huishoudelijke arbeid. De man had geen juridisch beschermd belang bij het
blijven leven van de vrouw om de huishoudelijke arbeid te genieten omdat het nog niet zeker
was dat hij deze zou genieten. Wat dit juridisch beschermd belang specifiek inhoudt, wordt
nader verder onderzocht.
(28) Vervolgens kan er ook onzekerheid bestaan over de hoegrootheid van de schade.
Deze onzekerheid situeert zich op het niveau van de eigenlijke omvang van de schade en gaat
niet over de omvang van de vergoeding. Eenmaal vastgesteld is dat er schade is, moet de
omvang van deze schade worden bepaald vooraleer er een waarde aan kan worden gehecht.
Men vraagt zich af in welke mate de benadeelde zich effectief in een slechtere positie bevindt.
Zoals vermeld, wordt de omvang van de schade bepaald uit het negatieve resultaat van de reeds
besproken vergelijking, die uit enerzijds de actuele toestand van de benadeelde en anderzijds
diens hypothetische toestand waarin deze zich zou hebben bevonden zonder dat het
schadegeval bestaat. Dit hypothetisch element uit de vergelijking heeft noodzakelijkerwijs tot
gevolg dat het bepalen van de omvang van de schade niet volledig zeker kan zijn. De rechtbank
van koophandel te Brussel stelt expliciet in het vonnis van 24 november 2014 dat er in het
Belgisch recht een onderscheid wordt gemaakt tussen de zekerheid over het bestaan van de
schade en de zekerheid over de omvang van de schade.64 De rechtbank stelt, zoals ook in dit
onderzoek is vermeld, dat eens het bewijs van het bestaan van de schade is geleverd, het herstel
niet kan geweigerd worden onder het voorwendsel dat de juiste omvang ervan niet bewezen
is.65 In casu wordt er echter geen voldoende zekere en concrete schade met betrekking tot de
verboden kartelafspraken aangetoond waarvan de omvang moet worden bepaald.
(29) Finaal bestaat er onzekerheid over de waardering van de schade. De omvang van
de schadevergoeding wordt door de rechter ten gronde vastgesteld.66 Eens de ‘zekerheid’ met
betrekking tot het bestaan en de omvang van de schade vaststaat en het niet mogelijk is om de
exacte waardering te bepalen, kan de rechter mits motivatie het bedrag ex aequo et bono
63 Ibid. 64 Kh. Brussel 24 november 2014, nr. A/08/06816, Jaarboek Marktpraktijken 2014, 1195. 65 Ibid. 66 Zie onder meer Cass. 19 februari 1968, Arr.Cass. 1968, 811; Cass. 2 mei 1974, Arr.Cass. 1974, 963; Cass. 4 maart 1975, Pas. 1975, 682.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
21
waarderen.67 De waardering ex aequo et bono wordt nader behandeld in het
rechtspraakonderzoek.
(30) DIRIX stelt dat enkel bij volstrekte onmogelijkheid om de juiste omvang van de
schade te bepalen, de rechter toegelaten is uitspraak te doen over de aansprakelijkheid en een
voorbehoud te maken voor wat betreft de schadevergoeding.68 Overigens kan de rechter een
provisionele vergoeding toekennen om later over de bewezen schade definitief te oordelen. De
rechter put in beide gevallen zijn bevoegdheid volledig uit door een voorbehoud of een
provisionele vergoeding te verlenen. Zo werd recent nog beslist in een arrest van het hof van
beroep te Antwerpen van 15 november 2018 dat de strafrechter zijn rechtsmacht ook op
burgerlijk vlak volledig had uitgeput in een zedenzaak waar hij een provisionele
schadevergoeding ter waarde van 1,00 euro toekende, waardoor een andere burgerlijke rechter
nadien niet meer kon worden verzocht ‘de burgerlijke belangen af te handelen’ die in causaal
verban stonden met die feiten.69
(31) Wanneer men schade definieert als ‘de aantasting van een juridisch beschermd
belang’, is het noodzakelijk een goed begrip te hebben van wat een ‘belang’ inhoudt. De
eigenlijke invulling van wat een ‘belang’ is, komt in de bestaande rechtsliteratuur nauwelijks aan
bod. Dit onderzoek zal daarom voornamelijk terugvallen op wat Jaap KRUITHOF hierover eerder
schreef.
Eerst en vooral merkt KRUITHOF op dat iedere actie van de mens zijn oorsprong vindt in een
probleemsituatie. De handelende actor bevindt zich in een situatie van behoefte. Behoefte
wordt omschreven als een ‘innerlijke toestand van gemis, te wijten aan een ‘te weinig’ of aan
een ‘teveel’. Hierdoor wordt het evenwicht van het organisme-psychisme bedreigd. Wanneer
men daarentegen deze factor positief wil omschrijven, noemt KRUITHOF dit een ‘drijfveer’.70 De
actor wil deze behoefte opheffen of deze drijfveer realiseren. KRUITHOF stelt vast dat er een
tegenstelling aanwezig is ‘tussen wat waardevol wordt geacht in het bestaande en een mogelijke
67 Zie onder meer Cass. 8 januari 1962, Pas. 1962, 548; Cass. 20 januari 1969, Pas. 1969, 455; Cass. 10 november 1969, Arr.Cass. 1969, 249; Cass. 11 september 2009, AR C.08.0031.F, Pas. 2009, afl. 9, 1947; Cass. 7 mei 2014, AR P.13.0638.F, JLMB 2015, afl. 13, 598; 68 E. DIRIX, Het begrip schade, Antwerpen, Kluwer, 1984, 79. 69 Antwerpen 15 november 2018, NC 2018, afl. 1, 67. Zie hierover ook Cass. 4 september 1973, Pass 1973, 1; Cass. 13 september 1976, Arr.Cass. 1977, 39. 70 J. KRUITHOF, De zingever. Een inleiding tot de studie van de mens als betekenend, waarderend en agerend wezen, Hilversum, Paul Brand, 1968, 185.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
22
bedreiging ervan, of tussen wat in de actuele toestand negatief wordt gevaloriseerd en het
mogelijke voortduren ervan in de toekomst.’71
(32) Een persoon of groep wordt gedreven door het streven naar het beveiligen van
belangen. KRUITHOF definieert een ‘belang’ als een ‘door een persoon of groep verworven
bevredigingsmechanisme, dat positief gewaardeerd wordt.’72 Een bevredigingsmechanisme is
een gedragspatroon dat bij herhaling een streving, een aan een behoefte verbonden innerlijke
drijfveer blijkt op te heffen.73 Die belangen zorgen ervoor dat op structurele wijze een
behoeftebevrediging kan worden gerealiseerd.
(33) De omvang van de behoefte, en hierdoor ook de omvang van de
behoeftebevrediging die een bepaald belang kan bieden, is voor elke persoon eigen en derhalve
subjectief. Het mechanisme aan de hand waarvan die behoeftebevrediging wordt bereikt, is
echter niet louter subjectief, omdat het in staat is om de behoeften van verschillende personen
te bevredigen. Het mechanisme vormt een belang - in de betekenis die J. KRUITHOF hieraan
geeft - voor de persoon of groep door zijn positief gewaardeerde behoeftebevredigende
capaciteit. De waarde van een belang kan dus objectief vastgesteld worden, aangezien dit het
mechanisme is waarmee men op structurele wijze de subjectieve behoefte van een groep of
individu kan bevredigen.
(34) Zo maakt men in de micro economics een onderscheid tussen het nut van een goed
en de kostprijs van dit goed.74 Het nut komt overeen met de subjectieve omvang van de
behoeftebevrediging. Dit is de ‘subjectieve waarde’ van dit goed. De kostprijs daarentegen is de
marktwaarde van een bepaald goed en kan men beschouwen als de objectieve waarde van het
belang.
Het verlies van een goed wordt in micro economics zo omschreven dat dit overeenstemt met
het verlies in social welfare.75 Het uitganspunt is om de social welfare te maximaliseren. Het
verlies van een goed kan resulteren in zowel materiële schade als immateriële schade. Bij
toepassing van de aansprakelijkheidsregels moeten dergelijke verliezen gewaardeerd worden.
Bij materiële schade kan de waarde eenvoudig worden vastgesteld als de marktwaarde van het
verloren goed. De vermindering in de social welfare komt overeen met deze marktwaarde. De
71 Ibid., 336. 72 J. KRUITHOF, De zingever. Een inleiding tot de studie van de mens als betekenend, waarderend en agerend wezen, Hilversum, Paul Brand, 1968, 338. 73 Ibid., 211. 74 W.J. BAUMOL, Utility and Value, Encyclopaedia Britannica inc., 2017, te raadplegen op https://www.britannica.com/topic/utility-economics 75 S. SHAVELL, Economic Analysis of Accident Law, Cambridge, Mass., Harvard University, 1987, 133
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
23
objectieve waarde en het nut van dit goed vallen samen. Het materieel verlies wordt
gecompenseerd door het verloren goed te vervangen met een soortgelijk goed. Zelfs indien de
subjectieve behoeftebevrediging van dat goed groter was voor het individu dan de
marktwaarde, vormt dit niet de te hanteren grondslag voor de waarde van dat goed, aangezien
het goed kan worden vervangen aan de marktwaarde.76 De subjectieve waarde of objectieve
marktwaarde van een goed wordt verder uitgebreid behandeld.77
(35) Schade kan ook worden beschouwd als een louter feitelijk begrip. Het is LÉONARD die
deze benadering verdedigt in zijn werk ‘Conflits entre droits subjectifs, libertés civiles et intérêts
légitimes. Un modèle de résolution basé sur l’opposabilité et la responsabilité civile’.78
Zoals hogerop besproken, werd de stelling dat een bepaalde schade slechts vergoedbaar is
wanneer de schade resulteert uit de schending van een subjectief recht, reeds ontkracht door
het Hof van Cassatie.79 Ook in de omgekeerde zin, betekent de schending van een subjectief
recht niet noodzakelijk het bestaan van vergoedbare schade. LÉONARD stelt vast dat het bestaan
van een subjectief recht de oorzaak kan zijn van het ontstaan van een in concreto vastgestelde
schade, wanneer de schending van het subjectief recht eveneens de schending van een
rechtmatig belang impliceert. Het bestaan van schade en de schending van een subjectief recht
vallen niet noodzakelijk samen. Opdat er sprake zou zijn van schade, moet er in concreto een
negatieve uitkomst resulteren uit deze vergelijking.80 De concrete omstandigheden maken uit
of de schending van het subjectief recht gepaard gaan met werkelijke geleden schade.81
(36) LÉONARD verwijst onder meer naar het arrest van het Hof van Cassatie van 21 juni
1990. In dat arrest stelt het Hof dat ‘het verlies van een recht niet noodzakelijk een schade doet
ontstaat’. Eisers in cassatie waren pachters van gronden en gebouwen die bestemd waren voor
de landbouw. De pacht was opgezegd bij vonnis en de pachters waren bovendien veroordeeld
tot het betalen van een schadevergoeding. Als reactie hierop vorderden ze een
schadevergoeding van hun advocaat. Hij had hen niet vertegenwoordigd voor de eerste rechter
en evenmin had hun advocaat beroep of verzet aangetekend. De pachters omschrijven hun
76 Ibid. 77 Zie ‘4.4. Subjectief en objectief.’ 78 T., LÉONARD, Conflits entre droits subjectifs, libertés civiles et intérêts légitimes. Un modèle de résolution basé sur l’opposabilité et la responsabilité civile, Larcier, Brussel, 2005, 894 p. 79 Zie ‘3.3.1. Theorie van de rechtskrenking wijkt voor het juridisch beschermd belang.’ 80 T. LÉONARD, Conflits entre droits subjectifs, libertés civiles et intérêts légitimes. Un modèle de résolution basé sur l’opposabilité et la responsabilité civile, Larcier, Brussel, 2005, 392. 81 Ibid., 392.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
24
schade voornamelijk als ‘een verlies van tegenwoordige en toekomstige landbouwexploitatie,
te weten vergoeding voor de navette, voor het verlies van afsluiting, van de oogst en van
landbouwinkomsten gedurende vijftien jaar’. Verder vorderen ze ook een schadevergoeding ter
waarde van het bedrag van de schadevergoeding waarvoor ze waren veroordeeld. Het hof van
beroep te Luik wijst hun vordering echter af op grond van het gebrek aan bewijs van persoonlijke
en zekere schade. De beoordeling van de oorzakelijke invloed van de al dan niet foutieve
gedraging van de advocaat moest volgens de rechter ten gronde niet in aanmerking worden
genomen bij gebrek aan werkelijk aangetoonde schade.82 Hiertegen stellen de pachters
cassatieberoep in. Het Hof van Cassatie verklaart de vordering echter onontvankelijk op grond
van het verweer van de advocaat, die verweerder in cassatie is, dat er geen nieuw middel is
aangevoerd. Het Hof van Cassatie stelt eveneens dat het verlies van een recht niet noodzakelijk
schade doet ontstaan.83
(37) Het bestaan van een subjectief recht dat wordt geschonden is echter niet zonder
belang in het kader van de schadevergoeding. Wanneer wordt beweerd dat men schade heeft
geleden, zal het aantonen van het bestaan van een geschonden subjectief recht
noodzakelijkerwijs duiden op een legitiem belang. De legitimiteit van het belang vindt grondslag
in het subjectief recht zelf, omdat het objectief recht de beweerde schadelijder hiervan als
titularis erkent.84
(38) DE WILDE beschouwt schade en belangenkrenking niet als samenvallend, maar hij
stelt dat schade het gevolg is van de belangenkrenking. Hij stelt het volgende:
“De schade wordt duidelijker omschreven als een feit dat het gevolg is van de
onrechtmatige aantasting van een situatie, bij het behoud waarvan het slachtoffer een
belang had.”85
Schade als de aantasting van een juridisch beschermd belang is aldus een ellips volgens DE
WILDE.86 Volgens LÉONARD wordt deze stelling door cassatierechtspraak ondersteund.87 Zo
verwijst hij naar rechtspraak van het Hof van Cassatie waarin het Hof van Cassatie schade
82 Luik, 22 december 1988, JLMB 1989, 1304. 83 Hof van Cassatie 21 juni 1990, AR 8680, Pas. 1990, 1204. 84 T. LÉONARD, Conflits entre droits subjectifs, libertés civiles et intérêts légitimes. Un modèle de résolution basé sur l’opposabilité et la responsabilité civile, Larcier, Brussel, 2005, 394. 85 L. DE WILDE, “Schade”, in H. VANDENBERGHE, Onrechtmatige daad: actuele tendensen, Kluwer, Antwerpen, 1979, 181. 86 L. DE WILDE, “Schade”, in H. VANDENBERGHE, Onrechtmatige daad: actuele tendensen, Kluwer, Antwerpen, 1979, 181. 87 T. LÉONARD, Conflits entre droits subjectifs, libertés civiles et intérêts légitimes. Un modèle de résolution basé sur l’opposabilité et la responsabilité civile, Larcier, Brussel, 2005, 311.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
25
omschrijft als een zuiver feitelijk element88 of als gevolg van de krenking.89 De schade vindt zijn
oorsprong in een feit dat het gevolg is van de aantasting van de benadeelde zijn juridisch
beschermd belang.90 Deze omschrijving van schade verklaart echter niet wat de schade dan wel
is. Een inbreuk op een juridisch beschermd belang valt dus niet samen met de notie schade.
Volgens LÉONARD kan de schade worden gezien als het gevolg van de inbreuk en valt niet samen
met die inbreuk. Voor elke inbreuk op een juridisch beschermd belang moet volgens LÉONARD
naar het rechtmatig karakter van de handeling gekeken worden.91
88 Cass. 2 mei 1955, Pas. 1955, I, 951 (“le dommage, est un élément de pur fait qui consiste dans une diminution d’avoir ou la privation d’un avantage”). 89 Cass. 17 juni 1975, Pas. 1975, 1001 (“Attendue que l’article 1382 du Code civil oblige l’auteur d’un acte illicite à réparer la totalité du dommage causé par cet acte, dommage qui doit être certain et ne pas résulter de la privation d’un avantage illégitime); Cass. 19 december 1978, Pas. 1979, I, 475 (“le dommage résultant de la privation d’un avantage légitime”); Cass. 30 november 1981, Pas. 1982, I, 439 (“des dommages et intérêts à la défenderesse à la suite du décès”); Cass. 16 oktober 1991, Pas. 1992, I, 130 (“la réparation du dommage privé causé par une infraction (…) la réparation du préjudice matériel et moral qu’elles ont subi lorsqu’une atteinte a étéportée à leurs droits subjectifs ou à leur intérêt légitime”). 90 L. DE WILDE, “Schade”, in H. VANDENBERGHE., Onrechtmatige daad: actuele tendensen, Kluwer, Antwerpen, 1979, 181. 91 T., LÉONARD, Conflits entre droits subjectifs, libertés civiles et intérêts légitimes. Un modèle de résolution basé sur l’opposabilité et la responsabilité civile, Larcier, Brussel, 2005, 606-607.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
26
(39) Na uitvoerig aandacht te hebben besteed aan de verschillende omschrijvingen van het
schadebegrip, zal op dezelfde manier ‘het vaststellen van de schadevergoeding’ worden
onderzocht. Ook VIANE stelt dat schade en schadeloosstelling (‘ontschadiging’) een
‘vervolgverhaal’ uitmaken.92 Een onderscheid maken tussen het vaststellen van de schade, het
bepalen van de omvang van de schade en finaal het waarderen van de schade, is niet louter van
academisch belang. Deze zogenaamde ‘fasering’ biedt mijns inziens de mogelijkheid om
complexe en irreguliere beslissingen in de rechtspraak terug te herleiden naar een eenvoudige
vaststelling of er schade is, wat deze schade is en hoe de schadevergoeding wordt bepaald. Ook
RONSE wijst op een meerwaarde ten aanzien van de bewijslast bij het maken van een
onderscheid tussen het bestaan en het waarderen van de omvang van de schade.93 Zoals
gesteld, maakt RONSE echter slechts een tweeledige opdeling,94 terwijl dit onderzoek uitgaat
van een drieledig onderscheid. 95
(40) Het herstel kan niet geweigerd worden eens de schade is vastgesteld, ook al stellen er
zich problemen bij het bepalen van de exacte omvang van de schade.96 Er is geen bewijslast voor
de schadelijder betreffende de exacte omvang of de waardering ervan, enkel met betrekking tot
het bestaan van de schade. Verder betekent dit ook dat van zodra schade is vastgesteld en
voldoende zeker is, voor het vonnis dat het recht op schadeloosstelling bevestigt, dit als
voldoende grondslag kan gelden voor beslag onder derden. Beslag onder derden vereist met
name louter een zekere schuldvordering. De bepaling van de exacte omvang van de
schuldvordering geschiedt dan op het moment van de uitspraak.97 Zowel de omvang van de
schade als de waarde van de vergoeding moeten bepaald worden.
92 Zie supra; J. VIANE, Schade en Veiligheid, Leuven, Kluwer, 1984, 3. 93 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 65. 94 Zie J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 64-68. 95 Zie nr. (2). 96 J. RONSE, Aanspraak op schadeloosstelling uit onrechtmatige daad, Brussel, Larcier, 1954, 146. 97 Ibid., 149.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
27
(41) Wanneer schade is vastgesteld, dient deze vergoed te worden door een
compenserende schadeloosstelling. De vergoeding voor morele schade geeft de benadeelde
slechts een erkenning van het bestaan en de omvang van het leed. De geleden schade wordt
niet ongedaan gemaakt.98 Volgens RONSE valt de schadeloosstelling te omschrijven als het ‘zo
goed mogelijk plaatsen van de benadeelde in de toestand waarin hij zou zijn gebleven of
gekomen indien de onrechtmatige daad niet was gesteld.’99 Hierbij moet een onderscheid
gemaakt worden tussen herstel en vergoeding. Er is sprake van herstel wanneer de benadeelde
terug wordt geplaatst in de toestand waarin deze zich zou hebben bevonden zonder de tot
aansprakelijkheid aanleiding gevende gebeurtenis. Herstel kan ook worden omschreven als de
schadeloosstelling in specifieke vorm, aangepast aan de aard van de schade.100 Wanneer deze
situatie slechts wordt benaderd, is er sprake van onvolledig herstel. Bij vergoeding daarentegen
wordt het waardeverlies gecompenseerd via geld.101 Wanneer er sprake is van vergoeding,
vallen de geldelijke waardering van de omvang van de schade en het bepalen van het bedrag
van de schadeloosstelling samen.102
(42) Net zoals schade niet wordt omschreven in de wet, schrijft de wet evenmin voor welke
vorm van schadeloosstelling voorkeur geniet.103 Volgens de Belgische leer geniet het herstel de
voorkeur. De Belgische leer stelt dat enkel herstel de mogelijkheid biedt de werkelijke schade
volledig op te heffen.104 Het Hof van Cassatie besliste in 1980 dat de benadeelde herstel in
natura mag vragen ‘indien dit mogelijk is en geen rechtsmisbruik uitmaakt.’105 Alhoewel in
theorie het herstel bij voorkeur in natura geschiedt, wordt in de praktijk meestal een geldelijke
schadeloosstelling toegekend.106 In dat geval stelt zich het drieledig onderscheid tussen de
vaststelling van de schade, de omvang van de schade en het waarderen van de schade.
98 I. BOONE en K. RONSIJN, “Actualia schade en schadevergoeding 2012-2015”, Themis 2014-15/5, nr. 93, 64. 99 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 163. 100 Ibid., 211. 101 D. SIMOENS, Beginselen Van Belgisch Privaatrecht. 11: Buitencontractuele Aansprakelijkheid. 2: Schade en Schadeloosstelling. Antwerpen, Sotry-Scientia, 1999, 64. 102 J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 251. 103J. RONSE en L. DE WILDE, Schade en Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 209. 104 J. VIAENE, D. LAHAYE en J. VAN STEENBERGE, “Een laatste bijdrage tot de synthese van de schadeleer?” in J. VAN LANGENDONCK, D. PIETERS, en R. DILLEMANS, Liber Amicorum. Roger Dillemans – Deel II. Sociale zekerheidsrecht, Antwerpen, Story-Scientia, 465-515. 105 Cass. 26 juni 1980, Pas. 1980, 1341. 106 H. BOCKEN & I. BOONE m.m.v. M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht – buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 203.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
28
(43) Volgens het Belgisch schadevergoedingsrecht heeft elke benadeelde van een
onrechtmatige daad - of een tot aansprakelijkheid aanleiding gevende gebeurtenis - recht op
een integrale schadevergoeding.107 Het is dit beginsel dat mijns inziens de bestaande, zij het vaak
onderbelichte, problematiek van de zogenaamde ‘begroting van schade’ benadert. Evenwel zijn
‘begroting’ noch ‘raming’ van schade juiste Nederlandse termen om de figuur van het waarderen
van schade te omschrijven. In hun correcte betekenis houden deze termen respectievelijk de
‘voorlopige berekening van inkomsten en uitgaven voor het komende jaar’ en ‘schatting’ in.108
Het is zorgvuldiger om in dit kader te spreken over het ‘waarderen van schade’. Eenmaal het
bestaan en de omvang van schade is vastgesteld, dient een bepaalde concrete som aan de
schade toegewezen te worden. De omvang van de vergoeding wordt bepaald. Het is de rechter
die in zijn feitelijk oordeel het bestaan en de omvang van de schade, alsook de omvang van het
herstel of de vergoeding bepaalt.109 Niet alleen de vraag wat de specifieke schade is, ook het
bepalen van de omvang van de vergoeding is een feitenkwestie die behoort tot de soevereine
appreciatiemacht van de rechter ten gronde.110
107 Zie onder meer Cass. 13 april 1995 AR C.94.126.F., Pas. 1995, 423; Cass. 29 januari 1996, AR C.94.0206.N, Arr.Cass. 1996, 123. 108 Ergo Van Dale, zie www.vandale.be. 109Cass. 7 december 1970, Arr.Cass. 1970-71, 339; Cass. 26 oktober 2005, AR P.04.1258.F., Pas. 2005, afl. 9-10, 2044. 110 L. DE SOMER, “Soevereine beoordelingsmacht feitenrechter”, in L. BREWAEYS, E. DE KEYSER, L. DE SOMER, A. DE VISSCHER, K. DUSESOI, G. HULLEBROECK, C. SCHILDERMANS en J. SCHRYVERS, Handboek Letselschade Gemeen Recht, Wolters Kluwer, Mechelen, losbl., 2 dln., 124.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
29
(44) Er is veel aandacht besteed aan het omschrijven van het begrip ‘schade’ en
‘schadeloosstelling’. Er werd vastgesteld dat ‘schade’ in de Belgische rechtsleer op verschillende
manieren wordt beschreven. Zo kan ‘schade’ eerst en vooral worden omschreven als ‘de
uitkomst van de vergelijking tussen enerzijds de huidige toestand waarin de benadeelde zich
bevindt door de onrechtmatige gedraging en anderzijds de hypothetische toestand waarin deze
zich zou hebben bevonden indien het schadegeval niet had plaatsgevonden’ wanneer men de
omvang van de schade wil bepalen. Wanneer men schade inhoudelijk wil benaderen, omschrijft
men schade als ‘de aantasting van een juridisch beschermd belang’. In het kader van dit
onderzoek zal er vooral uitgegaan worden van schade als de aantasting van een juridisch
beschermd belang. Schade wordt vastgesteld, bepaald en vervolgens wordt de omvang van de
schadevergoeding bepaald, indien geen herstel in specifieke vorm mogelijk is. Zoals gesteld,
wordt het schadebegrip doorgaans concreet ingevuld. Dit onderzoek zal echter aantonen dat dit
een onnauwkeurige stelling is. Schade en schadeloosstelling worden vanuit meer aspecten
benaderd dan het louter concrete. Deze verschillende aspecten zullen in dit volgende deel
worden besproken aan de hand van een eigen omschrijving, om vervolgens geanalyseerd te
worden in de context van het schadevergoedingsrecht.
(45) Een eerste tegenstelling in de verschillende benaderingswijzen van schade en
schadeloosstelling is het concrete versus het abstracte. Wanneer men spreekt over het concrete
- ten opzichte van het abstracte - karakter van schade, betekent dit dat men kijkt hoe het
schadebegrip of de schadewaardering wordt ingevuld, rekening houdend met de
omstandigheden van de zaak. De rechter bepaalt in principe de werkelijke schade die geleden is
in een concreet geval en beveelt het volledig herstel hiervan. Enkel wanneer de rechter de
schade in concreto vaststelt, is het mogelijk de schade van de benadeelde integraal te
compenseren. Een abstracte invulling daarentegen maakt van bepaalde elementen een
abstractie, omdat de rechter de werkelijke schade niet kan of wil bepalen. In dat geval dient de
benadeelde slechts te verwijzen naar de schade zoals die zich in een normaal geval zou voordoen
om zijn schade te bewijzen. Dit zou voor de benadeelde een grote mate van rechtszekerheid en
een zeer lichte bewijslast impliceren.111
111 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, “De Indicatieve Tabel 2012: van (te) normerend naar betwist?” RW 2014-15, afl. 7, 243.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
30
(46) De problematiek van de loondoorbetalingsarresten geeft weer hoe belangrijk het is
om een duidelijk omschreven schadebegrip te hanteren. In een beknopte bespreking van de
rechtspraak hieromtrent zal er eerst worden bepaald wat de ‘schade’ is in deze context, maar
zal er vooral aandacht worden besteed aan het passend perspectief van waaruit de ‘schade’
wordt benaderd. Eerst volgt er een korte weergave van de feiten, om vervolgens tot de kern van
het probleem te komen. Hierbij zullen niet alle aspecten van de problematiek uitvoerig
behandeld worden. De bespreking omvat een conceptuele benadering over hoe het begrip
‘schade’ moet worden ingevuld in deze problematiek.
(47) Overheidsinstellingen betalen de wedde van hun ambtenaren door tijdens
arbeidsongeschiktheid, ook al staan hiertegenover geen arbeidsprestaties.112 De vraag in
hoeverre de publiekrechtelijke tewerksteller die het loon doorbetaalt bij tijdelijke
arbeidsongeschiktheid waar geen arbeidsprestaties tegenover staan, verhaal kan vinden bij de
aansprakelijke derde was lange tijd erg omstreden. Een eerste vorderingsmogelijkheid werd
gevonden in het subrogatoir verhaalsrecht tegenover de aansprakelijke.113 Ook voor ongevallen
buiten dit toepassingsgebied treedt de publieke tewerksteller in de rechten van zijn
tewerkgestelde tegen de aansprakelijke derde.114 Dat subrogatierecht kent twee beperkingen.
Eerst en vooral kan de tewerkstellende overheid niet meer vorderen dan wat ze heeft
uitbetaald. Deze beperking is niet relevant in deze problematiek, aangezien de tweede
beperking steeds lager zal liggen en dus eerst toepassing zal vinden. Het wettelijk of
conventioneel subrogatierecht is namelijk ook beperkt tot wat de tewerkgestelde voor zijn
schade had kunnen vorderen van de aansprakelijke derde, zijnde het nettoloon.115 Onder andere
BOONE merkt op dat in realiteit de getroffene echter geen loonverlies lijdt, juist doordat de
112 Met betrekking tot de specifieke rechtsregeling: zie S. AERTS en R. JANVIER, “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met focus op de ambtenaren”, TSR 2015, afl. 1-2, 113-116. 113 Zie Art. 14, §3 Wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, BS 10 augustus 1967. 114 Zie onder meer art. 160 Wet 21 december 1994 houdende Sociale en Diverse bepalingen, BS 23 december 1994; art. X.23, §1 Besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse Overheid, BS 27 maart 2006. 115 Zie hieromtrent I. BOONE, “De arbeidsongeschikte ambtenaar en het regres van de werkgever op de aansprakelijke”, RW 2001-02, 217-218.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
31
wedde wordt doorbetaald.116 De basis voor de subrogatievordering is dus het ‘hypothetisch
gederfde loon’.
(48) Het Hof van Cassatie heeft in een van zijn loondoorbetalingsarresten bevestigd dat
het subrogatierecht enkel op basis van het brutoloon mag worden berekend wanneer de lasten
die op de schadevergoeding rusten, overeenstemmen met de gewone lasten op de gewone
wedde van de arbeidsongeschikte.117 Hier vergelijkt men dus de lasten op het gewone loon en
de lasten op de vergoeding voor de benadeelde, niet de lasten op diens gewone loon en de
lasten op het loon dat is doorbetaald tijdens de arbeidsongeschiktheid. De lasten op diens
gewone loon en de lasten op het doorbetaalde loon zouden namelijk altijd hetzelfde zijn.118
Omdat de vergoeding die wordt toegekend aan de benadeelde tewerkgestelde minder zwaar
wordt belast dan het gewone loon, dient het nettoloon als basis van het subrogatoir verhaal.119
(49) Met de zogenaamde loondoorbetalingsarresten van 2001 heeft het Hof van Cassatie
een duidelijke motivering voorgelegd met betrekking tot de mogelijkheid van de
tewerkstellende overheid om op basis van artikel 1382-1383 BW een vordering in te stellen voor
de vergoeding van de schade die volgt uit de arbeidsongeschiktheid van een personeelslid.120
Dankzij deze vordering heeft de overheid een verhaal op bruto basis plus de werkgeverslasten121
en worden de beperkingen van de subrogatoire vorderingen, die voor de publieke tewerksteller
minder gunstig zijn, vermeden.122 Dat het verhaalsrecht op grond van artikel 1382-1383 BW voor
de tewerkstellende overheid op bruto basis wordt berekend, is reeds door het Hof van Cassatie
uitdrukkelijk bevestigd.123 Voor de loondoorbetalingsarresten van 2001 was het sterkste
argument tegen het toekennen van een eigen recht voor de tewerkstellende overheid de
doorbreking van het causaal verband. In principe konden gemaakte kosten niet verhaald worden
116 I. BOONE, “De arbeidsongeschikte ambtenaar en het regres van de werkgever op de aansprakelijke”, RW 2001-02, 220. 117 Cass. 19 februari 2001, AR C.98.0119.N, Arr.Cass. 2001, afl. 2, 318. 118 I. BOONE, “De arbeidsongeschikte ambtenaar en het regres van de werkgever op de aansprakelijke”, RW 2001-02, 221. 119 I. BOONE, “Publieke werkgever en zijn verzekeraar. De nieuwe contouren van het verhaalsrecht”, NjW 2012, 778-779. 120 Cass. 19 februari, 2001 AR C.99.0014.N, Arr.Cass. 2001, 324; Cass. 19 februari 2001, AR C.99.0228.N, Arr.Cass. 2001, 330; Cass. 19 februari 2001, AR C.00.0242.N, Arr.Cass. 2001, afl. 2, 334; Cass. 19 februari 2001, AR C.99.0183.N, Arr.Cass. 2001, 329; Cass. 20 februari 2001, AR P.98.1629.N, Arr.Cass. 2001, afl.2, 336. 121 J. SCHRYVERS, “Netto of bruto? Subrogatie of eigen schade?”, TAVW 2002, afl. 1, 83. 122 I. BOONE, “Verbreking van het oorzakelijk verband verbroken”, in X., Gandaius Actueel, vol. 7, Mechelen, Story-Scientia, 2002, 128. 123 Cass. 23 oktober 2013, AR P.13.0727.F, Arr.Cass. 2013, afl. 10, 2189; Cass. 4 februari 2014, AR P.13.0992.N, Arr.Cass. 2014, afl. 2, 352.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
32
op de aansprakelijke derde wanneer de publieke tewerksteller handelde op basis van een
wettelijke, contractuele of reglementaire verplichting waardoor het causaal verband geacht
werd doorbroken te zijn.124 In een aantal uitzonderlijke gevallen erkende het Hof van Cassatie
toch een vorderingsrecht voor de publieke tewerksteller op grond van artikel 1382 BW.125
(50) ROBERT verwijst naar de algemene stelling, vastgelegd in het Walter Kay-arrest van
28 april 1978,126 dat het oorzakelijk verband steeds wordt doorbroken wanneer er tussen de
fout en schade een andere juridische oorzaak aanwezig is, hetgeen in dit geval de wettelijke,
conventionele of reglementaire verplichting is op basis waarvan de tewerkstellende overheid de
wedde van zijn statutair tewerkgestelde dient door te betalen.127
(51) De volgende regel met betrekking tot de loondoorbetaling door de publieke
tewerksteller wordt sinds 2001 min of meer consequent in de rechtspraak van het Hof van
Cassatie geformuleerd:128
“De overheid die ingevolge een fout van een derde, krachtens de op haar rustende
wettelijke of reglementaire verplichtingen, de wedde en op die wedde rustende
bijdragen moet doorbetalen zonder arbeidsprestaties te ontvangen, is gerechtigd op
schadevergoeding voor zover zij hierdoor schade lijdt. Het bestaan van een
contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting sluit niet uit dat schade in de zin
van artikel 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek ontstaat, tenzij wanneer blijkens de inhoud
of de strekking van de overeenkomst, de wet of het reglement, de te verrichten uitgave
of prestatie definitief voor rekening moet blijven van degene die zich ertoe heeft
verbonden of die ze ingevolge de wet of het reglement moet verrichten.”
124 Cass. 17 januari 1938, Pas. 1938, I, 8; Cass. 11 april 1938, Arr.Verbr. 1938, 85; Cass. 17 maart 1969, Arr.Cass. 1969, 669; Cass. 5 december 1978, RGAR 1980, noot J. LIBOUTON; Cass. 28 april 1978, Arr.Cass. 1978, 1004, concl. eerste Adv. Gen. DUMON; Cass. 28 juni 1984, AR 6932, Arr.Cass. 1983, 1415. 125 Zie onder meer Cass. 25 febuari 1936, Pass. 1936, I, 165 en Cass. 15 maart 1985, AR 4482, Arr.Cass. 1984, 972. 126 Cass. 28 april 1978, Arr.Cass. 1978, 1004, concl. eerste Adv. Gen. DUMON. 127 T. ROBERT, “De nieuwe cassatierechtspraak over de doorbreking van het oorzakelijk verband door een eigen juridische oorzaak: samen met de doorbrekingsleer ook het secundariteitscriterium definitief verworpen?” TBBR 2003, afl. 7, 524. 128 Cass. 19 februari 2001, AR C.99.0014.N, Arr.Cass. 2001, afl. 2, 324; Cass. 20 februari 2001, AR P.98.1629.N, Arr.Cass. 2001, afl. 2, 336; Cass. 10 december 2001, AR C.98.0270.N, Arr.Cass. 2001, afl. 10, 2117; Cass. 23 oktober 2013, AR P.13.0727.F, Arr.Cass. 2013, afl. 10, 2189; Cass. 8 februari 2016, AR C.15.0170.N, Arr.Cass. 2016, 322; Cass. 12 oktober 2016, AR P.15.1667.F, www.cass.be.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
33
Sinds de arresten van 19 en 20 februari 2001 stelt het Hof van Cassatie dat de
verhaalsmogelijkheden van de publieke tewerksteller niet vanuit de causaliteitsproblematiek
beperkt worden. De vraag of de publieke tewerksteller een verhaalsmogelijkheid heeft, dient
daarentegen benaderd te worden vanuit het schadebegrip.129
(52) Deze benadering kan nochtans bediscussieerd worden. De regel die door het Hof is
geformuleerd in de loondoorbetalingsarresten houdt in dat het doorbetaalde loon na
arbeidsongeschiktheid, veroorzaakt door een fout van een derde en betaald door de
tewerkstellende overheid op grond van een wettelijke verplichting, schade uitmaakt wanneer
uit de strekking van de wet blijkt dat de overheid deze uitgave niet definitief moet dragen.
Aangezien er een bijzonder wettelijk subrogatoir verhaalsrecht is voorzien, oordeelt het Hof van
Cassatie dat uit de strekking van de wet niet blijkt dat de overheid deze uitgaven definitief dient
te dragen.130 De doorbetaling kan dus als schade in aanmerking worden genomen. Het Hof van
Cassatie leidt volgens BOONE op die manier een eigen recht tot vergoeding van de geleden
schade af uit een beperkt subrogatoir recht.131 Men zou daartegen kunnen aanvoeren dat uit
het wettelijk subrogatierecht juist zou moeten volgen dat uit de strekking van de wet blijkt dat
de overheid slechts vergoedbare schade lijdt tot aan de grenzen van het wettelijk
subrogatierecht. De omvang van de vergoedbare schade zou in die hypothese niet groter mogen
zijn dan wat onder het wettelijk subrogatierecht zou kunnen worden gevorderd. Uit de wet zou
blijken dat het deel van de gedane uitgaven die de grenzen van het wettelijk subrogatierecht
overschrijden, zelf voor rekening van de overheid moet blijven. Toch heeft het Hof van Cassatie
duidelijk gesteld dat de omvang van het subrogatierecht hier niet van belang is.132De
beperkingen zijn hier dus ook niet van belang waardoor de hypothese niet opgaat.
In elk geval zal de rechter moeten nagaan of er sprake is van een verplichting bestaat uit hoofde
van de tewerkstellende overheid die stelt dat de gedane betalingen definitief ter zijne laste blijft,
afgaande op de argumenten en bewijsstukken die de partijen voorleggen.133
129 H. BOCKEN & I. BOONE m.m.v. M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht – buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, Die Keure, 2014, 82. 130 Cass. 19 februari 2001 AR C.99.0014.N, Arr.Cass. 2001, 328; Cass. 19 februari 2001, AR C.00.0242.N, Arr.Cass. 2001, afl. 2, 336; Cass. 8 februari 2016, AR C.15.0170.N, Arr.Cass. 2016, 322. 131 I. BOONE, “Publieke werkgever en zijn verzekeraar. De nieuwe contouren van het verhaalsrecht”, NjW 2012, 780. 132 Cass. 3 mei 2013, AR C.12.0425.N, Arr.Cass. 2013, afl. 5, 1101, concl. C. VANDEWAL; Cass. 8 februari 2016, AR C.15.0170.N, Arr.Cass. 2016, 322. 133 E. DE KEZEL, “Cassatie verduidelijkt zijn loondoorbetalingsarresten”, Juristenkrant 2008, afl. 169, 4.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
34
(53) Alhoewel de nieuwe benadering die focust op het schadebegrip goedkeuring
verdient, zijn er nog steeds heel wat conceptuele problemen aanwezig in deze schadegevallen.
In de literatuur werd aanvankelijk positief gereageerd op het verlaten van de leer van de
doorbreking van het causaal verband. Weldra ontstonden er echter nieuwe twistpunten op
doctrinaal niveau over de bevestiging van het Hof van Cassatie dat de publieke tewerksteller in
principe de doorbetaalde bezoldiging kan verhalen op de aansprakelijke derde op basis van art.
1382-1383 BW.134
(54) Zo was er het vraagstuk over het verhaal dat de subsidiërende overheid heeft,
wanneer deze de wedde rechtstreeks doorbetaalt aan een arbeidsongeschikt personeelslid dat
tewerk wordt gesteld door de gesubsidieerde onderwijsinstelling. Hierover bestond er
tegenstrijdige cassatierechtspraak. In een eerste uitspraak van 7 november 2014 besliste het
Hof van Cassatie dat het feit dat de Vlaamse Gemeenschap niet de ‘eigenlijke werkgever’ is van
de tijdelijk arbeidsongeschikte tewerkgestelde in het gesubsidieerd onderwijs, er niets van af
doet dat de Vlaamse Gemeenschap verhaal kan instellen voor de doorbetaalde wedde wanneer
er een derde aansprakelijk is voor het veroorzaken van de arbeidsongeschiktheid van een
tewerkgestelde persoon.135
Daarentegen werd in het cassatiearrest van 5 maart 2015 beslist dat de Franse Gemeenschap,
als subsidiërende overheid, geen schadevergoeding op basis van artikel 1382-1383 BW kan
vorderen. De schade vormt volgens het Hof met name het ‘gebrek aan tegenprestatie voor het
betaalde loon’, hetgeen aan de school zou toekomen. Enkel een subrogatoir verhaal is mogelijk,
dat beperkt is tot het nettoloon.136
(55) In een recent arrest van 25 januari 2017 oordeelde het Grondwettelijk Hof over het
verschil in behandeling met betrekking tot de terugbetalingsmogelijkheden van de volledige
bezoldiging bij enerzijds het doorbetalen van de wedde van het arbeidsongeschikte personeel
134 Zie onder meer sinds de loondoorbetalingsarresten: I. BOONE, “De eigen schade van de publiekrechtelijke werkgever”, RABG 2005, afl. 12, 1087-1096; P. VAN OMMESLAGHE, “Lien de causalité et dommage réparable: dérives et corrections,” in J. ROGGE, M. REGOUT en F. LONGFILS (eds.), Liber Amicorum Jean-Luc Fagnart, Brussel, Anthemis, 2008, 687-708; I. BOONE, Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke, Antwerpen, Intersentia, 2009, 425-474; E. JACQUES, “Le recours de l’employeur public contre le tiers responsable,” RGAR 2010, alf. 9, nr. 14680, 11 p.; M. VAN QUICKENBORNE, “De tussenkomst van een juridische oorzaak”, TPR 2010, afl. 1, 348-359 I. BOONE, “Publieke wergever en zijn verzekeraar, de nieuwe contouren van het verhaalsrecht”, NJW 2012, afl. 273, 778-787; M. KRUITHOF, “Een kritische analyse van enkele recente cassatiearresten over schadevergoedingsrecht”, in M. KRUITHOF (ed.), Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 54 p. 135 Cass. 7 november 2014, AR C.13.099.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2546. 136 Cass. 5 maart 2015, AR C.14.0197.F, Arr.Cass. 2015, afl. 3, 604.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
35
door de Franse Gemeenschap als publieke tewerksteller en anderzijds het doorbetalen van de
wedde voor het personeel dat tewerkgesteld is in het gesubsidieerd onderwijs door de Franse
Gemeenschap als subsidiërende overheid.137 Het Hof heeft haar visie sindsdien reeds
bevestigd.138 Het Grondwettelijk Hof stelde in zijn arrest vast dat de interpretatie van het arrest
van het Hof van Cassatie van 5 maart 2015 waarin de publiekrechtelijke tewerksteller niet de
mogelijkheid wordt toegekend verhaal te vinden op grond van artikel 1382-1383 BW bij de
derde-aansprakelijke voor de terugbetaling van de doorbetaalde wedde inclusief de lasten, een
ongrondwettigheid met zich meebrengt.139 Het Grondwettelijk Hof geeft bovendien mee welke
interpretatie wel verenigbaar zou zijn met het gelijkheidsbeginsel. Wanneer de Franse
Gemeenschap als subsidiërende overheid wel een vordering kan instellen op basis van artikel
1382-1383 BW om haar schade te vergoeden, is er geen ongrondwettigheid. Hierbij verwijst het
Hof uitdrukkelijk naar het voornoemd cassatiearrest van 7 november 2014.140
(56) Opmerkelijk in dit arrest is dat het Grondwettelijk Hof het doorbetalen van de
wedde beschouwt als de te vergoeden schade. Zo stelt het Hof in het voornoemd arrest dat het
niet toekennen van een vorderingsrecht op basis van artikel 1382-1383 BW “wegens het feit dat
hij een bezoldiging en de daarop geheven lasten betaalt aan een ambtenaar wiens afwezigheid
te wijten is aan een ongeval veroorzaakt door een derde” aan de subsidiërende betalende
Gemeenschap niet verantwoord is.141 Het Grondwettelijk Hof voert aan dat het geleden nadeel
voor de Gemeenschap en de publiekrechtelijke tewerksteller identiek is. Het feit dat een
onderscheiden inrichtende macht de werkgever is, doet hier geen afbreuk aan.142
(57) In een kritische analyse stelt M. KRUITHOF vast dat er in deze specifieke context van
doorbetaling door de Franse Gemeenschap van de wedde in het gesubsidieerd onderwijs door
het Grondwettelijk Hof wordt uitgegaan van een verkeerd schadebegrip.143 Het Hof stelt de te
vergoeden schade voor als de betaling van de wedde. Dit is een misvatting. Zoals KRUITHOF,144
137 GwH 25 januari 2017, nr. 7/2017, BS 9 maart 2017 (uittreksel), 34524. 138 GwH 15 juni 2017, nr. 77/2017, BS 26 september 2017, 88323; GwH 15 juni 2017, nr. 79/2017, BS 26 september 2017, 88334. 139 GwH 25 januari 2017, nr. 7/2017, www.const-court.be, overw. B.8. 140 Ibid., overw. B.9.1. 141 Ibid., overw. B.7.2. 142 Ibid. 143 M. KRUITHOF, “Een kritische analyse van enkele recente cassatiearresten over schadevergoedingsrecht”, in M. KRUITHOF (ed.), Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 1-54, p. 7-12. 144 M. KRUITHOF, “Een kritische analyse van enkele recente cassatiearresten over schadevergoedingsrecht”, in M. KRUITHOF (ed.), Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 1-54, p. 9-12.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
36
DUBUISSON en SIMAR145 stellen, is het geleden nadeel het verlies van arbeidsprestaties die
normaal voor deze betalingen worden verricht. De schade is derhalve niet de kost van het
voldoen van de juridische plicht, maar de waardering van de schade komt overeen met die kost.
Het doorbetaalde loon kan beschouwd worden als de prijs voor het verloren voordeel, zijnde de
arbeidsprestaties.146
(58) Deze stelling wordt ook gevolgd in het vonnis van 16 december 2014 van de
rechtbank van eerste aanleg te Brussel en het vonnis van 25 februari 2015 van de rechtbank van
eerste aanleg te Luik.147 De doorbetaalde wedde is het bedrag dat bepaalt wat de verschuldigde
vergoeding zal uitmaken.148 De als vergoeding te betalen som bestaat uit het brutoloon en niet
uit het nettoloon.149 KRUITHOF stelt dat de waarde van de schadevergoeding wordt berekend
“in hoofde van de persoon die de schade heeft geleden”. De waarde voor de doorbetalende
Gemeenschap maakt dus het brutoloon uit, aangezien de Gemeenschap ook alle lasten hierop
heeft betaald.150 In een onjuiste voorstelling van zaken stelt het Grondwettelijk Hof een
ongelijke behandeling vast wanneer niet eenzelfde vorderingsrecht op basis van artikel 1382-
1383 BW wordt toegekend aan de subsidiërende Franse en Vlaamse Gemeenschap. Het
Grondwettelijk Hof beschouwt de doorbetaalde wedde namelijk als de geleden schade.151
Desondanks blijkt uit een juridisch-technische analyse dat de grondvoorwaarden ‘schade’ en
‘causaal verband’ niet aanwezig zijn om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van de
geleden schade op basis van artikel 1382-1383 BW. Er is namelijk geen causaal verband vast te
stellen tussen het schadefeit waarvoor een derde aansprakelijk is en de doorbetaling van de
wedde door de subsidiërende overheid. De subsidiërende overheid betaalt ook de wedde
145 B. DUBUISSON, “Jurisprudence récente de la Cour de cassation sur la relation causale”, JT 2010, afl. 6417, 753; B. DUBUISSON en T. SIMAR, “De l’inventivité pour faire face ou… de la résistance des juges ou du fond”, Bull.Ass. 2015, liv. 2, 185. 146 M. KRUITHOF, “Een kritische analyse van enkele recente cassatiearresten over schadevergoedingsrecht”, in M. KRUITHOF (ed.), Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 1-54, 12. 147 Rb. Brussel (77e k.) 16 december 2014, T.Verz. 2015, afl. 2, 179, noot DUBUISSON, T., SIMAR, N.; Rb. Luik (afd. Hoei) 25 februari 2015, JLMB 2015, afl. 13, 609. 148 M. KRUITHOF, “Een kritische analyse van enkele recente cassatiearresten over schadevergoedingsrecht”, in M. KRUITHOF (ed.), Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 8-9. 149 M. Kruithof spreekt in dit geval van “bruto-brutoloon”, omdat de tewerkstellende of subsidiërende overheid ook sociale lasten hierop betaalt. Zie M. KRUITHOF, “Een kritische analyse van enkele recente cassatiearresten over schadevergoedingsrecht”, in M. KRUITHOF (ed.), Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 1-54, 2. 150 M. KRUITHOF, Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 11. 151 GwH 25 januari 2017, nr. 7/2017, www.const-court.be, overw. B.7.2.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
37
zonder de arbeidsongeschiktheid van de ontvanger van de betaling.152 Hoe die werkkracht
gewaardeerd wordt, is echter de kern van het probleem.
(59) Eerder in dit onderzoek werd er aandacht besteed aan de twee verschillende
omschrijvingen van het schadebegrip die elkaar aanvullen bij het bespreken van verschillende
aspecten van de notie ‘schade’. Wanneer men uitgaat van de causale benadering, is er geen
negatieve uitkomst van de vergelijking.153 De toestand van de betalende Gemeenschap
verandert namelijk niet door het schadefeit dat aanleiding geeft tot de arbeidsongeschiktheid.
De Gemeenschap betaalt de wedde in elk geval door. Zoals KRUITHOF stelt, bestaat de schade
uit “het verlies van de arbeidsprestaties van het personeelslid die normaliter in ruil voor deze
betalingen worden verricht” en niet uit de betaling van de wedde. Het verlies van de
arbeidsprestaties wordt niet geleden door de betalende Gemeenschap, maar door de
inrichtende macht van de school.154 De Gemeenschap die de wedde betaalt, wordt hier niet in
een van haar belangen gekrenkt, aangezien de Gemeenschap in geen geval de arbeidsprestaties
zelf geniet. Er is in dit geval geen positief gewaardeerd behoeftebevredigingsmechanisme dat
door het schadegeval gekrenkt wordt.
(60) DIRIX wijst op de verschillende elementen waar de rechter ten gronde rekening mee
kan of moet houden bij het waarderen van de schade in de context van de
loondoorbetalingsarresten. Zo wijst hij onder meer op twee keuzemogelijkheden op grond
waarvan de schadevergoeding zou kunnen worden bepaald, zijnde ofwel de waarde van de
gederfde arbeidsprestaties, ofwel de kosten van indienstneming van een plaatsvervanger. In een
onnauwkeurige bewoording stelt DIRIX dat een ‘abstracte schadebegroting’ een oplossing biedt
voor de moeilijkheden die zich stellen bij het waarderen van deze schade. Eveneens is hij van
mening dat ook Cassatie in die zin heeft geoordeeld155 doordat het Hof heeft gesteld dat ‘de
omvang van de schade wordt begroot aan de hand van de waarde van de bedragen die
verweerder normaliter voor de arbeidsprestaties had moeten betalen’.156 Deze vaststelling is
mijns inziens onnauwkeurig geformuleerd omdat het concrete of abstracte aspect zich namelijk
op het niveau van de vaststelling van de schade situeert en niet op het niveau van de waardering
van de schade. De waardering geschiedt niet ‘abstract’. De schade kan, zoals eerder gesteld, vrij
eenvoudig en concreet worden vastgesteld als ‘het verlies van de arbeidsprestatie’ door de
152 M. KRUITHOF, Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 8. 153 Zie nr. (13). 154 M. KRUITHOF, Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 8-9. 155 Cass. 19 februari 2001, AR C.00.0242.N, Arr.Cass. 2001, afl. 2, 334. 156 E. DIRIX, “Abstracte en concrete schade”, RW 2000-01, 1333.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
38
arbeidsongeschiktheid van dat specifiek personeelslid. De omvang van de schade kan worden
bepaald uit het resultaat van de vergelijking die wordt gemaakt tussen de huidige situatie waar
de overheid het loon heeft doorbetaald en in ruil geen arbeidsprestaties heeft ontvangen van
dat personeelslid, en de hypothetische situatie waar de arbeidsongeschiktheid zich niet had
voorgedaan en de overheid in ruil voor het doorbetaalde loon wel de arbeidsprestaties had
ontvangen.
(61) De schadevergoeding wordt objectief bepaald doordat de waarde van de schade
wordt vastgesteld op basis van wat de overheid heeft doorbetaald. Bij het bepalen van de
vergoeding wordt zowel rekening gehouden met het brutoloon, inclusief de daarbij horende
sociale en fiscale lasten.157 Doordat het Hof zich bij het bepalen van de schadevergoeding
baseert op het brutoloon, inclusief de werkgeversbijdragen, wordt er aldus teruggevallen op een
objectieve invalshoek van het waarderen van schade. Men kan het brutoloon namelijk
beschouwen als een tastbare en maatschappelijke manifestatie van de waarde van een
arbeidsprestatie. De tegenstelling objectieve – subjectieve schadewaardering wordt in een
volgend deel uitgebreid besproken.
(62) Bij wijze van conclusie kan men eerst en vooral vaststellen dat een
publiekrechtelijke tewerksteller een vordering heeft voor haar schade, als gevolg van de
arbeidsongeschiktheid van een personeelslid. De schade bestaat hier uit het verlies van
arbeidsprestaties. De omvang van de vergoeding zal bepaald worden op basis van de
brutowedde die de tewerksteller hiervoor heeft doorbetaald. Inzake de problematiek van de
subsidiërende Gemeenschap die de wedde doorbetaalt van een arbeidsongeschikt personeelslid
in het gesubsidieerd onderwijs heeft dit onderzoek een andere visie met betrekking tot het
schadebegrip dan het Grondwettelijk Hof in haar arrest van 25 januari 2017. Dit onderzoek volgt
de stelling van KRUITHOF dat de subsidiërende Gemeenschap die de wedde doorbetaalt van een
arbeidsongeschikt personeelslid in het gesubsidieerd onderwijs, bij gebreke aan zowel causaal
verband als schade, geen verhaalsrecht op grond van artikel 1382-1383 BW heeft.158 De
subsidiërende Gemeenschap is niet de ‘eigenlijke tewerksteller’ die het verlies van de
arbeidsprestaties lijdt. Het Grondwettelijk Hof oordeelde echter in haar arrest van 25 januari
2017 dat aan de subsidiërende Gemeenschap eenzelfde vorderingsrecht tot herstel moet
157 Cass. 19 februari 2001, AR C.00.0242.N, Arr.Cass. 2001, afl. 2, 334; Cass. 18 november 2011, AR C.09.521.F, Arr.Cas. 2011, afl. 11, 2340. 158 M. KRUITHOF, Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 9.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
39
worden toegekend als aan de openbare werkgever.159 Het arrest van het Grondwettelijk Hof
van 25 januari 2017 en het Cassatiearrest van 7 november 2014, waarnaar het Hof verwijst als
de juiste interpretatie van het verhaalsrecht op grond van artikel 1382-1383 BW, kunnen op dit
vlak bekritiseerd worden.
(63) Met het oog op de situatie in zijn geheel, valt op te merken dat ook bij een invulling van
het schadebegrip als het verlies van de arbeidsprestatie de schade wel degelijk kan worden
vergoed. Volgens KRUITHOF is het echter de inrichtende macht van de school die de vordering
dient in te stellen ter vergoeding van de schade. De inrichtende macht van de school is namelijk
de instelling die de schade lijdt, bestaande uit het verlies van de arbeidsprestaties.160 Dit is een
aspect waar het Grondwettelijk Hof geen aandacht aan heeft besteed, hetgeen te betreuren
valt. Een nauwkeurig beeld van hoe het schadebegrip in deze context is ingevuld, toont waar de
aanhoudende verwarring zijn oorzaak vindt. Een duidelijk omschreven schadebegrip dat
consequent wordt toegepast in de rechtspraak zou een einde kunnen maken aan de bestaande
verwarring.
(64) Een andere tegenstelling die gemaakt wordt is de subjectieve versus de objectieve
invalshoek. De subjectieve invalshoek wat betreft schade en schadeloosstelling mag niet
verward worden met de verwijtbaarheid van een concrete schadeverwekkende gedraging aan
een persoon als subjectieve component van een fout. In dat geval zou de subjectieve component
het bewustzijn en de persoon van de schadeverwekker en diens schuldbekwaamheid
betreffen.161
(65) Wanneer men subjectief tegenover objectief plaatst in de context van de schade en
schadeloosstelling, gaat het mijns inziens over ‘in hoofde van wie’ dit geschiedt. De rechter
waardeert in elk geval de schade, maar hij kan hierbij uitgaan van de marktwaarde of de eigen
waardering van de benadeelde. Hinderlijk is dat een subjectieve voorkeur niet te vergelijken
noch te meten valt.162 Hoe iets door iemand subjectief wordt gewaardeerd, kan niet worden
159 GwH 25 januari 2017, nr. 7/2017, www.const-court.be, overw. B.7.2. 160 M. KRUITHOF, Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 9. 161 Zie in die context: G. JOCQUE, “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid”, in K. BERNAUW, H. BOCKEN, I. BOONE, I. CLAEYS, H. COUSY, S. DE GEYTER, H. DE WULF, T. HARTLIEF, G. JOCQUE, P. TAELMAN, A. VAN OEVELEN, C. VAN SCHOUBROECK, S. VOET en B. WEYTS, Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, Kluwer, Mechelen, 1-101. 162 R. B. COOTER en T. ULEN, Law and Economics, 6th edition, Boston, Addison-Wesley, 2016, p. 19, te raadplegen op Berkeley Law Books, http://scholarship.law.berkeley.edu/books/2.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
40
gemeten in een bepaalde eenheid volgens MURPHY.163 Subjectieve waardering geschiedt
daarentegen door het rangschikken van de preferentiële zaken ten opzichte van de niet
preferentiële zaken. De objectieve marktwaarde daarentegen is de waarde die men schat dat
het goed zou waard zijn bij verkoop. Men wordt vrijwillig gedreven om niet-preferentiële zaken
te wisselen op de markt met preferentiële zaken of met een geldbedrag. De som die men voor
een bepaald goed krijgt, zal lager of hoger zijn dan de eigen subjectieve waardering.164 Of zoals
MURPHY het omschrijft: value is in the eye of the beholder.165
(66) In een zaak voor het hof van beroep te Antwerpen werd het argument van de
verweerder verworpen dat een persoon met een mentale beperking een hogere subjectieve
waarde toekende aan een goed dat was geruild tegen een financieel disproportionele waarde
voor een ander goed. Het hof bevestigde de beslissing van de rechter in eerste aanleg.
Verweerder had misbruik gemaakt van zijn “vriend” die een mentale beperking had. Er was in
casu sprake van een gekwalificeerde benadeling. De schadevergoeding die verweerder diende
te betalen was gelijk aan het objectieve niet betwiste waardeverschil tussen de twee
goederen.166 De eigen waarde die de persoon met de mentale beperking schonk aan het goed,
werd niet in aanmerking genomen in de beoordeling van de benadeling.
In dat kader kan je stellen dat, vanuit een objectief perspectief, het beslissingscriterium de
collectieve waardering is, uitgaande van de maatschappij. Wanneer de schade subjectief wordt
vastgesteld, zou het de betrokkene zelf zijn die de vergoeding waardeert. In het geval van
subjectieve waardering zijn er geen andere invloeden die de waardering beïnvloeden.
(67) Een gezaghebbend werk dat belangrijk is voor betere inzichten in deze concepten
is Calabresi en Melamed’s ‘Property Rules, Liability Rules, and Inalienability: One View of the
Cathedral.’167 Daarin spreken zij over zogenaamde entitlements, waarin zij een onderscheid
maken tussen property rules en liability rules. Vrijwillige overdracht is mogelijk wanneer een
zaak beschermd wordt door een property rule, omdat de waarde van de transactie bepaald
wordt door de partijen zelf. Hierin komt de overheid niet tussen. Zoals KRUITHOF stelt,
163 R. P. MURPHY, Subjective Value and Market Prices, Mises Institute, 2011, te raadplegen op Mises Daily Articles, https://mises.org/library/subjective-value-and-market-prices 164 R. P. MURPHY, Subjective Value and Market Prices, Mises Institute, 2011, te raadplegen op Mises Daily Articles, https://mises.org/library/subjective-value-and-market-prices 165 R. P. MURPHY, Subjective Value and Market Prices, Mises Institute, 2011, te raadplegen op Mises Daily Articles, https://mises.org/library/subjective-value-and-market-prices 166 Antwerpen (8e bis k.) 1 maart 2013, RW 2013-14, nr. 38, 1509. 167 G. CALABRESI en A.D. MELAMED, “Property Rules, Liability Rules, and Inalienability: One View of the Cathedral”, Harvard law Review 1972, vol. 85, 1089-1121; zie in dit kader ook de bespreking in M. KRUITHOF, “De vordering tot voordeeloverdracht”, TPR 2011, afl. 1, 13-74.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
41
beschermen property rules het belang van een eigenaar enkel tegen welbepaalde soorten
krenkingen, zijnde het negeren, ontkennen of usurperen van de exclusieve heerschappij die
voortspruit uit het eigendomsrecht over een zaak. Een liability rule daarentegen beschermt de
eigenaar van het eigendomsrecht tegen een krenking, bestaande uit het schaden van het
juridisch beschermd belang uit het eigendomsrecht.168 Het eigendomsrecht sensu lato wordt
dus beschermd door zowel property rules, als liability rules.
(68) In het kader van liability rules zal de prijs van de schade niet bepaald worden door een
eigen waardering van de schadelijder wanneer een zaak beschadigd wordt, maar wordt de
schade door een waardering van de overheid bepaald. De overheid bepaalt welk belang van een
persoon voorkeur geniet wanneer het in strijd komt met belangen van andere personen.169 In
dat geval geschiedt de waardering vanuit een collectieve dimensie. De nood aan collectieve
waardering bestaat omdat individuele waardering niet steeds efficiënt is en bovendien ook niet
steeds werkbaar. Het beschermen van de fysieke integriteit is niet werkbaar via individuele
waardering, omdat nadien steeds betwist kan worden dat de schadelijder een andere waarde
had bepaald opdat er sprake zou zijn van toestemming of herstel.170
(69) Een goed uitgangspunt om de hypothese te testen is een analyse van volgende arresten
van het Hof van Cassatie van 4 april 1990 en 13 oktober 1999. Na een korte weergave van de
feiten en het oordeel van de rechter ten gronde, zal de beslissing van het Hof van Cassatie
worden besproken en het belang dat de beslissing heeft voor het onderzoek. Algemeen
omschreven betreft het een situatie waar de omvang van de morele schade van een benadeelde
is vastgesteld, maar er problemen rijzen bij het waarderen van die schade omdat de benadeelde
lijdt onder een zware mentale handicap.
(70) Het cassatiearrest van 4 april 1990 gaat over de vraag hoe groot een morele
schadevergoeding dient te zijn voor een vrouw met een zware mentale handicap. Ze stond onder
het statuut van verlengd minderjarige persoon en had haar vader verloren. In het arrest ten
gronde werd door het hof van beroep te Bergen in 1989 beslist dat de vrouw met de zware
168 M. KRUITHOF, “De vordering tot voordeeloverdracht”, TPR 2011, afl. 1, 40. 169 Ibid., 39. 170 G. CALABRESI en A.D. MELAMED, “Property Rules, Liability Rules, and Inalienability: One View of the Cathedral”, Harvard law Review 1972, vol. 85, 1108-1110.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
42
mentale handicap voor haar verlies slechts recht had op een schadevergoeding van één frank,
verhoogd met interesten en kosten. De rechter oordeelde dat het toekennen van een
schadevergoeding van meer dan één frank zinloos was, omdat de vrouw niet in staat was om te
beseffen dat het toegekende bedrag strekte tot vergoeding van haar morele schade.171
(71) Het Hof van Cassatie verbreekt deze beslissing. In het arrest van het Hof van Cassatie wordt
benadrukt dat de rechter enerzijds “het bestaan en de hoegrootheid van een door
onrechtmatige daad veroorzaakte schade in feite beoordeelt” en anderzijds “binnen de perken
van de vordering het bedrag ter vergoeding van die schade vaststelt.”172 In het arrest wordt
verder bepaald dat “het recht op de volledige vergoeding van schade niet onderworpen is aan
de voorwaarde dat de getroffene in staat is te beseffen dat het toegekende bedrag dient ter
vergoeding van de schade.”173
(72) In dit arrest maakt het Hof van Cassatie niet alleen een uitdrukkelijk onderscheid
tussen het vaststellen van de schade en het bepalen van de omvang van de schadevergoeding.
Net zoals ten gronde werd beslist, bevestigt het Hof van Cassatie dat in dit feitenrelaas de vrouw
in staat is om het verlies van genegenheid ten gevolge van het verlies van haar vader te beseffen,
ondanks haar mentale handicap. De affectie die een vader heeft voor zijn kind kan worden
beschouwd als een behoeftebevredigingsmechanisme voor de emotionele behoeften van dat
kind. Dat is een objectief beschouwbare waarneming. De vraag die in dit arrest voorligt was in
hoeverre de omvang van die behoeftebevrediging door de handicap beperkt werd ten aanzien
van de vrouw. Zoals gesteld is dit namelijk de subjectieve component bij een zogenaamd belang.
Indien de handicap de vrouw dermate in de onmogelijkheid zou stellen dat die emotionele
behoefte niet vervuld wordt en derhalve de omvang onbestaande is, zou ze geen schade lijden.
In dat geval zou er geen sprake zijn van een mechanisme dat de behoeften van de vrouw
bevredigt en heeft ze dermate geen gekrenkt belang, omdat het verlies geen invloed heeft op
de omvang van haar behoeftebevrediging. Echter, in casu weerhield de handicap de vrouw er
niet van de affectie van haar vader te voelen en vervulde die affectie haar emotionele
behoeften. De werkelijke behoeftebevrediging die de vrouw genoot door de affectie van een
vader bestaat dus in concreto. Er is derhalve sprake van een belang dat de vrouw had bij het
blijven leven van haar vader. Het verlies van haar vader maakt dan ook in deze situatie een
171 Cass. 4 april 1990, AR 8004, Arr.Cass. 1989-1990, 1025-1026. 172 Cass. 4 april 1990, AR 8004, Arr.Cass. 1989-1990, 1026. 173 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
43
krenking van een belang uit. De mentale handicap weerhoudt de vrouw er de facto niet van
morele schade te lijden.
(73) Vervolgens is het belangrijk stil te staan bij het oordeel van het Hof van Cassatie
over de omvang van de schadevergoeding voor de morele schade van de vrouw. Het Hof van
Cassatie stelt hier uitdrukkelijk dat de rechter zich niet kan baseren op hoe de vrouw de
schadevergoeding opvat. Haar mentale handicap stelt haar niet in staat om de link te leggen
tussen de morele vergoeding en haar schade. De rechter ten gronde was van oordeel dat een
grote schadevergoeding haar schade niet meer zou compenseren dan een symbolische
schadevergoeding van één frank. Toch mag dit bewustzijn volgens het Hof van Cassatie geen
factor zijn in het bepalen van de omvang van de schadevergoeding. Met andere woorden, de
rechter ten gronde mag volgens dit cassatiearrest niet uitgaan van een subjectief perspectief bij
de beoordeling van de omvang van de schadevergoeding waar de vrouw recht op heeft. Of de
vrouw beseft dat haar schade wordt vergoed mag geen impact hebben op de omvang van de
vergoeding. Het Hof sluit hier dan ook duidelijk de subjectieve waardering van de schade uit,
want de omvang van de schadevergoeding wordt niet bepaald door de mate waarin de
belangenkrenking een specifieke behoefte van de benadeelde onbevredigd laat.
(74) Deze uitspraak van het Hof van Cassatie ligt in lijn met wat in de hypothese wordt
aangevoerd. Eerst en vooral wordt er in concreto vastgesteld dat de vrouw een belang heeft dat
gekrenkt is door het verlies van haar vader. Haar handicap stelt haar niet in de onmogelijkheid
om het affectieverlies te voelen. Bij het bepalen van de vergoeding baseert de rechter ten
gronde zich echter op hoe de vrouw deze schadevergoeding opvat. De rechter ten gronde
concludeerde dat de mentale handicap van de vrouw haar in de onmogelijkheid stelt te beseffen
dat de schadevergoeding die ze zou ontvangen een erkenning was van het leed dat ze ervaart.
Derhalve oordeelt de rechter ten gronde dat een vergoeding van meer dan één frank toekennen
zinloos is, omdat de vrouw in haar subjectief aanvoelen niet in staat is te beseffen dat de
vergoeding haar schade dient te compenseren, ongeacht de omvang van die vergoeding. Zoals
hoger gesteld, verwerpt het Hof van Cassatie de beslissing van de rechter ten gronde dat het
subjectief aanvoelen van de benadeelde over de schadevergoeding een factor is die de omvang
van de schadevergoeding kan bepalen. Het Hof verwerpt het subjectief perspectief bij het
bepalen van de omvang van een schadevergoeding. A contrario dient de omvang objectief
vastgesteld te worden. Meer specifiek had de vrouw recht op een schadevergoeding die een
persoon zonder handicap zou worden toegekend, waarvan de omvang door de rechter wordt
bepaald op basis van hoe de maatschappij dit verlies waardeert. Geen van beide aspecten van
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
44
de hypothese, zijnde de concrete schadevaststelling en objectieve schadewaardering, worden
ontkracht door dit arrest.
(75) Het cassatiearrest van 13 oktober 1999 betreft een geval waar er discussie is over
de vergoeding voor morele schade voor een persoon met een ‘verminderd bewustzijn’. In dit
geval gaat het om een kind dat nog niet het vermogen des onderscheids heeft bereikt en een
verkeersongeval veroorzaakt door een onverwachte beweging. De objectieve onrechtmatige
daad van het kind heeft mede het ongeval veroorzaakt. Omdat het kind het vermogen des
onderscheids nog niet heeft bereikt, kan dit kind niet aansprakelijk worden gesteld voor zijn
gedrag.174
Het Hof van Cassatie stelt eerst en vooral dat de rechter ten gronde wettig heeft kunnen
beslissen dat er geen verdeling van aansprakelijkheid kan worden opgelegd ten aanzien van het
kind (of zijn rechtsvoorganger).175 Verder spreekt het Hof met dezelfde bewoording als in het
arrest van 4 april 1990 over de bevoegdheid van de rechter om zowel het bestaan van de schade
als de omvang ervan te bepalen.176 Het Hof oordeelt echter in dit geval dat het recht op volledige
vergoeding van de geleden schade niet wordt geschonden wanneer de rechter ten gronde
rekening houdt met zowel de leeftijd als het ‘sterk verminderd bewustzijn’ om te bepalen of er
in dit concrete geval sprake was van de krenking van een belang. De rechter ten gronde had na
onderzoek door de geneesheer vastgesteld dat het kind zich van het ongeluk niet bewust was
en geen lichamelijke of morele schade geleden had. Dit valt volgens het Hof onder de
bevoegdheid van de rechter om de omvang van de schade vast te stellen. Volgens het Hof wordt
de omvang van de schade in concreto bepaald door rekening te houden met onder andere de
leeftijd van het kind en diens sterk verminderd bewustzijn. Daarom is er volgens het Hof van
Cassatie geen sprake van een schending van art. 1382-1383 BW.177
(76) De cassatiearresten van 4 april 1990 en 13 oktober 1999 tonen veel gelijkenissen,
maar het Hof komt in beide zaken tot een verschillende conclusie. In beide gevallen is er sprake
van een persoon die het psychisch leed dat een verlies van een dierbare met zich meebrengt ten
gevolge van een ‘verminderd bewustzijn’, anders ervaart. Aanvankelijk is het niet meteen
duidelijk waarom het Hof van Cassatie in de zaak van 4 april 1990 wel oordeelt dat artikel 1382-
1383 BW en het recht op volledige schadevergoeding geschonden worden wanneer er rekening
174 Cass. 13 oktober 1999, AR P.99.0861.F, Pas. 1999, 1308. 175 Ibid., 1309. 176 Cass. 13 oktober 1999, AR P.99.0861.F, Pas. 1999, 1311. 177 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
45
wordt gehouden met het verminderd bewustzijn van de schadelijder, maar in het arrest van 13
oktober 1999 oordeelt dat er geen sprake is van een schending. Op basis van de hypothese
speelt het subjectief aanvoelen van de schadelijder bij het bepalen van de omvang van de
vergoeding – dit is de waardering van de schade – geen rol, omdat de rechter de omvang van de
vergoeding op een objectieve wijze vaststelt. Het cassatiearrest van 4 april 1990 spreekt deze
hypothese niet tegen. Het bewustzijn of het aanvoelen van de schadelijder speelt geen rol in het
bepalen van de omvang van de vergoeding. In het arrest van 13 oktober 1999 verbreekt Cassatie
echter niet en stelt het dat de rechter wel kan bepalen dat de schadevergoeding verminderd
wordt, rekening houden met de jonge leeftijd van de schadelijder. De jonge leeftijd van de
schadelijder is in dit concreet geval bepalend voor welke schade het kind lijdt, niet bij de
waardering ervan.
(77) Om in te zien waarom het Hof van Cassatie in het tweede arrest tot een andere
conclusie kwam, is het nodig om terug te vallen op de omschrijving die het begrip ‘belang’ eerder
gekregen heeft en de essentiële rol die het begrip ‘belang’ speelt in beide zaken. DE KEYSER en
DUSESOI stellen dat er aan twee voorwaarden moet worden voldaan om in aanmerking te
komen voor een morele schadevergoeding. Die voorwaarden, de krenking van een rechtmatig
belang en een hechte affectieve band met de overledene, zijn volgens DE KEYSER en DUSESOI
noodzakelijk en voldoende.178 Omdat het kind zo jong was, besefte dat kind niet dat het zijn of
haar ouder was verloren. Er was in casu geen gekrenkt belang. Omdat de ouder geen morele
behoeftebevredigende functie voor het kind had, valt die ouder buiten de omschrijving van wat
een belang inhoudt. De ouder maakt geen deel uit van het positief gewaardeerd mechanisme
dat behoeften bevredigt. Het kind leed geen schade. Dit was wel het geval in het cassatiearrest
van 4 april 1990. De persoon met de zware mentale handicap besefte het verlies van haar ouder
en leed dus wel degelijk schade, maar kon niet vatten dat de toegekende som diende ter
compensatie van de schade die zij leed. De twee arresten worden anders beoordeeld omdat in
het cassatiearrest van 4 april 1990 de rechtsvraag zich situeert op het niveau van de omvang van
de vergoeding, terwijl deze in het cassatiearrest van 13 oktober 1999 zich situeert op het niveau
van het bestaan van en de omvang van de schade. Het cassatiearrest van 4 april 1990 gaat over
de band tussen het verlies van affectie en de vergoeding. De rechter ten gronde liet zich leiden
bij het bepalen van de omvang van de schadevergoeding door hoe de vrouw de
schadevergoeding opvatte. Door haar mentale handicap maakte het niet uit of ze een grote of
178 E., DE KEYSER, K., DUSESOI, “Morele schade en andere schade bij overlijden”, in L. BREWAEYS, E. DE KEYSER, L. DE SOMER, A. DE VISSCHER, K. DUSESOI, G. HULLEBROECK, C. SCHILDERMANS en J. SCHRYVERS, Handboek Letselschade Gemeen Recht, Wolters Kluwer, Mechelen, losbl., 2 dln., D.II.1/1 – D.III.4/1, (37 p.).
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
46
kleine vergoeding toegekend kreeg. Beide zouden haar schade evenveel compenseren. Dit werd
niet aanvaard door het Hof van Cassatie. In het cassatiearrest van 13 oktober 1999 is het
onderwerp daarentegen de band tussen het al dan niet gekrenkte belang en het besef van het
verlies. Het kind had geen gekrenkt belang en besefte zijn verlies dus niet. Er was geen schade
die vergoed moest worden.
(78) Bij wijze van slot van het eerste kan volgende denkoefening worden gemaakt met
betrekking tot de schadewaardering bij het contentieux van de wronful life-vordering. Er zou
een mogelijke toepassing van de subjectieve en objectieve invalshoeken in het bekende maar
bediscussieerde vraagstuk rond de wrongful life-vorderingen kunnen worden gelezen. De
stelling die volgt is echter louter theoretisch.
Het Hof van Cassatie omschrijft de problematiek van de wrongful life-vordering als “de vraag
naar de vergoeding van het ongewenst leven van een (zwaar) gehandicapt persoon.”179 Wat
volgt is een uiteenzetting van twee cassatiearresten die over deze problematiek hebben
geoordeeld.180 Vervolgens zal een hypothese worden uiteengezet die de relevantie van de
subjectieve of objectieve waardering duidt, zelfs in gevallen waar dit niet op het eerste zicht zo
zou lijken.
(79) De situatie voorafgaand aan het cassatiearrest van 14 november 2014 wordt eerst
besproken. In 2001 wordt een kind geboren dat een ernstige handicap heeft. Ze lijdt onder meer
aan een open rug en andere ernstige aandoeningen. De ouders stellen een
schadevergoedingsvordering in tegen zowel de gynaecoloog als de behandelende artsen. De
gynaecoloog had de afwijkende waarden van de tweede trimester triple test niet opgemerkt die
reeds ronde de vijftiende week van de zwangerschap bekend waren. Verschillende malen werd
er bij opname of controle geen melding gemaakt door de behandelende artsen van de tekens
die op de aandoening zouden wijzen. Het was pas na dertig weken van zwangerschap dat de
ouders op de hoogte werden gesteld van de kans op ernstige afwijkingen. Na 33 weken werd de
open rug en bijkomende ernstige aandoeningen vastgesteld.181
179 Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2600, concl. A. VAN INGELGEM. 180 Zie Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2597, concl. A. VAN INGELGEM en Cass. 21 april 2016, AR C.15.0286.N, Arr.Cass. 2016, afl. 4, 909. 181 Rb. Kortrijk 18 februari 2010, T.Gez. 2011-12, afl. 3, 198, noot A. HUYGENS.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
47
De ouders stellen een schadevordering in op eigen naam, de zogenaamde wrongful birth-
vordering, maar zij stellen ook een schadevordering in als wettelijk vertegenwoordiger van hun
kind, de zogenaamde wrongful life-vordering. Deze vorderingen tegen de gynaecoloog worden
in eerste aanleg toegekend en bevestigd in hoger beroep, alhoewel de wrongful life-vordering
slechts gedeeltelijk werd toegekend, zijnde een beperktere provisie voor moreel leed.182 De
vorderingen ten aanzien van de behandelende artsen zijn verjaard.183 De aansprakelijke
gynaecoloog stelt cassatieberoep in tegen zijn veroordeling.
Het Hof van Cassatie beslist dat de schade die het kind zelf lijdt door een fout van de arts
waardoor de ouders geen mogelijkheid tot zwangerschapsafbreking meer hebben en het kind
met een handicap door het leven moet, geen vergoedbare schade uitmaakt.184 Het Hof van
Cassatie bevestigt dit oordeel nogmaals in het cassatiearrest van 21 april 2016.185 Omdat de
feiten niet dezelfde zijn als de feiten in het arrest van 14 november 2014, zullen ook de feiten
en voorafgaande procedure van dit arrest kort worden uiteengezet.
(80) De situatie voorafgaand aan het cassatiearrest van 21 april 2016 kan als volgt
worden beschreven. Een vrouw met een mentale handicap was gehuwd met een man die
eveneens een mentale handicap had. De vrouw onderging in 1995 een sterilisatie omdat zij niet
zelfstandig een kind zou kunnen opvoeden. Desalniettemin werd ze nog zwanger en beviel de
vrouw in 1999 van een dochter. De dochter werd geboren met een zware meervoudige,
motorische en mentale handicap. Aangezien de vrouw haar dochter niet zelf kon opvoeden,
werden haar ouders en dus de grootouders van het kind, aangesteld als pleegouders. De
pleegouders dagvaarden in 2001 de behandelende dokter die de sterilisatie van hun dochter
heeft uitgevoerd voor de rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde.186 De moeder en vader
van het gehandicapte meisje komen vrijwillig tussen, zowel in eigen naam als in naam en voor
rekening van hun dochter. De vorderingen worden in eerste aanleg afgewezen, maar in hoger
beroep worden de vorderingen, waaronder de morele schadevergoeding voor het kind zelf,187
door het hof van beroep te Gent ontvankelijk en gegrond verklaard.188 Alhoewel een sterilisatie-
ingreep slechts een inspanningsverbintenis is, beging de behandelende arts een fout door niet
voldoende te informeren over de falingskansen van de ingreep waardoor het koppel geen
182 Rb. Kortrijk 18 februari 2010, T.Gez. 2011-12, afl. 3, 198, noot A. HUYGENS; Gent (1e k.) 3 november 2011, T.Gez. 2011-12, afl. 3, 205, noot A., HUYGENS. 183 Gent (1e k.) 3 november 2011, T.Gez. 2011-12, afl. 3, 210, noot A. HUYGENS. 184 Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2597, concl. A. VAN INGELGEM. 185 Cass. 21 april 2016, AR C.15.0286.N, Arr.Cass. 2016, afl. 4, 909. 186Gent 13 november 2014, T.Gez. 2016-17, afl. 2, 110. 187 Gent 13 november 2014, T.Gez. 2016-17, afl. 2, 113. 188 Gent 13 november 2014, T.Gez. 2016-17, afl. 2, 109-113.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
48
bijkomende maatregelen heeft overwogen. Bovendien had de gekozen sterilisatietechniek een
hogere kans op falen.189 De aansprakelijk gestelde dokter is tijdens de loop van de
beroepsprocedure overleden, maar zijn rechtsopvolgers stellen tegen deze beslissing
cassatieberoep in.
(81) In beide arresten komt het Hof van Cassatie tot eenzelfde conclusie met betrekking
tot de wrongful life-vordering. Het Hof vernietigt beide arresten ten gronde in zoverre de
schadevergoeding voor morele schade van het kind wordt toegekend aan de ouders, die
wettelijke vertegenwoordigers van het kind zijn.190 De redenering achter de beslissing in beide
arresten van het Hof van Cassatie is dat het onmogelijk is om bij de beoordeling van de schade
een vergelijking te maken tussen de waarde van het bestaan en de waarde van het niet-
bestaan.191 Cassatie stelt principieel dat ‘het bestaan van een persoon’ geen vergoedbare schade
kan uitmaken.192 Het probleem van het waarderen van de vergoeding stelt zich in casu niet,
omdat er volgens Cassatie geen sprake is van schade. Een andere zienswijze is evenwel mogelijk.
(82) VAN INGELGEM stelt in zijn conclusie dat in de wrongful life-vordering ‘het bestaan
zelf’ als schade wordt gekwalificeerd.193 In die hypothese zou er wel sprake zijn van schade, maar
stelt zich een probleem op een ander vlak. Hoewel in dat geval schade wel zou kunnen worden
bepaald, is het niet mogelijk een waarde te verbinden aan het niet-bestaan.194 De schade kan
niet worden gewaardeerd. In die hypothese zou een mogelijke oplossing zijn dat de schade
subjectief wordt gewaardeerd door de benadeelde. Zo zou de benadeelde zelf kunnen bepalen
wat de waarde is van zijn schade die hij of zij lijdt door te ‘bestaan’, zonder dat er een objectieve
waarde aan het bestaan zou worden gekoppeld. Dit is echter een louter theoretische redenering
in dit onderzoek. Het is betwijfelbaar of dit haalbaar zou zijn.
Met deze stelling wordt het theoretisch deel afgesloten. Het volgende deel omvat het eigenlijk
onderzoek van de lagere rechtspraak waarin de hypothese wordt getest aan de praktijk. In dit
onderzoek is nagegaan hoe het schadebegrip in de Belgische lagere rechtspraak effectief wordt
ingevuld.
189 Gent 13 november 2014, T.Gez. 2016-17, afl. 2, 112. 190 Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2614, concl. A. VAN INGELGEM en Cass. 21 april 2016, AR C.15.0286.N, Arr.Cass. 2016, afl. 4, 911. 191 Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2613, concl. A. VAN INGELGEM en Cass. 21 april 2016, AR C.15.0286.N, www.cass.be 192 Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2613, concl. A. VAN INGELGEM. 193 Concl. A. VAN INGELGEM bij Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2600. 194 Concl. A VAN INGELGEM bij Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2605.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
49
(83) Dit onderzoek is niet beperkt tot een theoretische benadering van de invulling van het
schadebegrip. Wat volgt, is een uiteenzetting van hoe schade op dit moment in de praktijk
effectief wordt vastgesteld en gewaardeerd. In dit rechtspraakonderzoek wordt de focus gelegd
op de actuele invulling van het schadebegrip. Waar cassatierechtspraak een grote rol speelde in
de ontwikkeling van de theorie, wordt er in het rechtspraakonderzoek aandacht besteed aan
hoe de vaststelling en waardering van schade geschiedt in de lagere rechtspraak. De hypothese
die reeds werd besproken, zal worden getoetst aan de dagelijkse praktijk. Er wordt aldus
nagegaan of schade in de praktijk in zijn omvang concreet of abstract wordt vastgesteld en de
omvang van de vergoeding objectief of subjectief wordt gewaardeerd.
(84) Het is van belang om het rechtspraakonderzoek voldoende af te bakenen. De
gepubliceerde vonnissen en arresten die werden geanalyseerd, werden geraadpleegd via de
juridische databank Jur@. Dit onderzoek beperkt zich tot de feitenrechtspraak van de afgelopen
vijf jaar om zo een actuele kijk te bieden op de huidige invulling van het schadebegrip. Er werd
niet geselecteerd op basis van de inhoud van de vordering of op basis van de voorafgaande
feiten van een zaak. Er werden geen buitencontractuele schadegevallen a priori uitgesloten. Er
werd voor het grootste deel uitgegaan van volgende zoektermen:
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
50
Dergelijke zoekopdracht leverde iets minder dan 100 resultaten op die elk nauwkeurig zijn
onderzocht. Dit is het grootste onderdeel van het onderzoek. Een bijkomende zoekopdracht
leverde nog een aantal vonnissen en arresten op uit 2018 die voornamelijk interessant zijn voor
een actuele kijk op de rechtspraak omtrent het bestaan en de omvang van schade. In het
onderzoek wordt vermeld wanneer een vonnis of arrest deel uitmaakt van de resultaten van
deze zoekopdracht. Er werd voor dit bijkomend onderzoek uitgegaan van volgende zoektermen:
(85) Met dit onderzoek is het de bedoeling dat het duidelijk wordt hoe de schade wordt
vastgesteld en gewaardeerd in de praktijk. Enkel arresten en vonnissen die hierover inzichten
kunnen bieden, zullen worden besproken in dit onderzoek. De arresten werden omgekeerd
chronologisch opgezocht, beginnend bij de vonnissen en arresten die het meest recent zijn
gepubliceerd. Aangezien in dit onderzoek wordt gepoogd een actuele invulling van het
schadebegrip weer te geven, was deze werkwijze de meest systematische. De vonnissen en
arresten zijn voor de bespreking echter opgedeeld per type schade en worden verder
thematisch onderverdeeld in tussentitels. Op die manier is het mogelijk om te achterhalen hoe
de rechtspraak in België het schadebegrip invult in welbepaalde schadegevallen. Er valt te
melden dat de opdeling per type schadepost niet uitsluit dat er in de bespreking ook melding
wordt gemaakt van de vergoeding van andere schadeposten uit deze vonnissen of arresten.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
51
(86) De arresten en vonnissen die reeds in het theoretisch deel aan bod zijn gekomen, zullen
niet opnieuw behandeld worden in dit rechtspraakonderzoek. De structuur van het
rechtspraakonderzoek is als volgt. Het onderzoek vangt aan met een bespreking van schade
volgend uit een letsel, met name de personenschade. De personenschade wordt vervolgens
onderverdeeld in enerzijds een bespreking van de patrimoniale schade en anderzijds een
bespreking van de extrapatrimoniale schade (of morele schade). Onder de hoofding
‘patrimoniale schade’ zal opeenvolgend aandacht worden besteed aan de persoonlijke,
huishoudelijke en economische ongeschiktheid. Na de personenschade zal een uiteenzetting
volgen van hoe zaakschade in de praktijk wordt vergoed. Deze zaken gingen voornamelijk over
het vergoeden van voertuigschade. Er wordt daarna nogmaals aandacht besteed aan
economische schade, maar ditmaal niet resulterend uit de personenschade of zaakschade van
de benadeelde. In dit kader wordt er gesproken van de ‘zuiver economische schade.’ Een deel
van de vonnissen en arresten uit de zoekopdracht met betrekking tot de ‘begroting van de
schade’ en de ‘vergoedbare schade’ betroffen zaken over de kansleer. De kansleer wordt in dit
rechtspraakonderzoek afzonderlijk behandeld omdat deze benadering van het schadebegrip
wat meer toelichting vergt. Een integrale aanpak van de kansleer zal meer duidelijkheid brengen
dan wanneer deze schadepost in afzonderlijke gevallen per type schade wordt behandeld. De
bespreking van de arresten en vonnissen die over het contentieux van de kansleer gaan, vormen
het laatste deel van het rechtspraakonderzoek.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
52
(87) Een eerste deel van de zoekresultaten gaat over schade ten gevolge van de
aantasting van de fysieke integriteit. Dit wordt ruim opgevat en zal zowel een bespreking van de
patrimoniale, als extra-patrimoniale of de morele schade omvatten. Eerst zal de patrimoniale
schade worden besproken, waarin respectievelijk de persoonlijke, huishoudelijke en
economische ongeschiktheid wordt behandeld.
(88) Twee recente zaken, met name het vonnis van 29 maart 2018 van de rechtbank van
eerste aanleg te West-Vlaanderen (afdeling Brugge) en het vonnis van de correctionele
rechtbank te West-Vlaanderen (afdeling Brugge) van 15 juni 2018, bieden veel informatie over
hoe persoonlijke en huishoudelijke ongeschiktheid ten gevolge van een letsel worden vergoed
in een concrete uitspraak.
(89) Het eerste vonnis, met name het vonnis van 29 maart 2018 van de rechtbank van
eerste aanleg te Brugge, betreft een aanrijding van een fietser in 2011 met ernstige letsels als
gevolg.195 De rechtbank treedt op als beroepsinstantie. De rechtbank maakt in deze zaak een
uitdrukkelijk onderscheid tussen het bestaan en de omvang van de schade en de vergoeding die
nodig is voor het volledig herstel van deze schade.196
(90) In de context van de tijdelijke huishoudelijke ongeschiktheid en de personen ten
laste van de appellant gaat de rechtbank in concreto na of er schade is en wat de omvang ervan
is in deze omstandigheden. Zo wordt er onder meer rekening gehouden met de invaliditeit van
de moeder van de appellant en met het vermoeidheidssyndroom van diens echtgenote in de
beoordeling van de bijdrage in het huishouden.197 De rechtbank bevestigt het oordeel over de
waardering van deze in concreto vastgestelde schade uit het vonnis in eerste aanleg:
“De eerste rechter heeft dan ook terecht, gelet op het voorgaande, op gegronde
motieven die door appellant in graad van hoger beroep niet afdoende weerlegd worden,
het aandeel van appellant, gelet op de mogelijke bijdrage van zijn echtgenote, moeder
195 Rb. West-Vlaanderen (afd. Brugge) 29 maart 2018, nr. 17/556/A, VAV 2018, afl. 5, 70. 196 Rb. West-Vlaanderen (afd. Brugge) 29 maart 2018, nr. 17/556/A, VAV 2018, afl. 5, 73. 197 Ibid., 72-73.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
53
en dochter in het huishouden, redelijkerwijze bepaald op 35 % en de schade hiertoe
herleid tot 5.194,00 euro.”198
(91) In het deel van het vonnis over de blijvende persoonlijke ongeschiktheid wijst de
rechtbank op het abstracte karakter van de kapitalisatiemethode als berekeningswijze en
verwijst ze naar cassatierechtspraak. Het hanteren van de kapitalisatiemethode is volgens de
rechtbank in dit specifiek schadegeval niet gewenst omdat er te weinig rekening zou worden
gehouden met de werkelijke geleden schade.199 Het vonnis vermeldt wel dat de
kapitalisatiemethode erop gericht is om de toekomstige schade te objectiveren op basis van
onder andere overlijdenstabellen, geslacht, leeftijd, rentevoeten en inflatie.200
“De kapitalisatiemethode, die erop gericht is om de toekomstige schade te objectiveren
op basis van de overlijdenstabellen, de leeftijd en het geslacht van het slachtoffer, en
rekening houdend met de rentevoeten en inflatie, dient bij voorkeur te worden
toegepast wanneer men zich steunt op bedragen die op objectieve en precieze wijze
werden berekend en een reëel, concreet en bewezen verlies vergoeden.”201
Toch is enige terughoudendheid op zijn plaats. Het valt te betwijfelen dat de stelling van de
rechtbank betreffende het objectiveren van de schadevergoeding in lijn ligt met wat wordt
vooropgesteld in dit onderzoek. Het lijkt te betwijfelen dat de rechtbank het objectief
perspectief in dit geval plaatst ten opzichte van het subjectief perspectief. De rechtbank tracht
te argumenteren waarom het gebruik van de kapitalisatiemethode in dit geval niet gewenst is,
namelijk wegens het gebrek aan concrete gegevens op basis waarvan het bedrag kan worden
gekapitaliseerd. Het is bovendien uitzonderlijk dat men in de lagere rechtspraak uitdrukkelijk
verwijst naar het objectief waarderen van schade.
De rechtbank oordeelt dat kapitalisatiemethode op grond van deze overwegingen niet de
geschikte methode is om de schade uit de persoonlijke ongeschiktheid te waarderen. Het
hanteren van deze methode is enkel aangewezen wanneer de schade blijvend is en er geen hoop
op beterschap is. De schade is niet constant en er geldt geen periodiciteit.202
198 Rb. West-Vlaanderen (afd. Brugge) 29 maart 2018, nr. 17/556/A, VAV 2018, afl. 5, 73. 199 Ibid., 74. 200 Ibid. 201 Ibid. 202 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
54
“De rechtbank is van oordeel dat ter zake de meest billijke wijze om de blijvende schade
ten gevolge van de aantasting in de persoonlijke levenssfeer, te vergoeden bestaat in
toekenning van een forfaitaire, globale, vergoeding.”203
(92) De rechtbank kent een forfaitaire vergoeding toe. Dit ontneemt mijn inziens niet
het objectieve karakter van de schadevergoeding. De rechtbank bepaalt een forfaitaire
vergoeding die men als maatschappelijk aanvaardbaar kan beschouwen.
(93) In het vonnis van de rechtbank van Luik, afdeling Hoei, van 12 oktober 2016 wordt
op een vergelijkbare manier geoordeeld over de kapitalisatie als geschikte berekeningsmethode
voor de toekomstige schade ten opzichte van een forfaitaire vergoeding.204 De
kapitalisatiemethode is in dit geval ongepast omdat de benadeelde de persoonlijke
ongeschiktheid niet op een lineaire en gelijkmatige manier ervaart.205 Bovendien voert de
rechtbank aan dat de Indicatieve Tabel van 2012 de kapitalisatiemethode als
waarderingsmethode aanraadt bij een persoonlijke ongeschiktheid van 15% of meer. In casu
wordt er een ongeschiktheidspercentage van 7% vastgesteld.206
(94) Bovenstaand oordeel is vergelijkbaar met het vonnis van de politierechtbank te
Brussel van 18 september 2017.207 Bij de bepaling van de graad van ongeschiktheid wordt een
onderscheid gemaakt tussen de permanente en tijdelijke ongeschiktheid. De politierechter
baseert zich hiervoor op de ongeschiktheidsperiodes die in concreto worden bepaald door de
deskundige.208 Met betrekking tot de huishoudelijke ongeschiktheid baseert de politierechter
zich voornamelijk op de Indicatieve Tabel, hetgeen toelaat een zo objectief mogelijke waarde
aan de in concreto vastgestelde schade toe te kennen. Aangezien het gebruik van de
kapitalisatiemethode ter waardering van toekomstige schade weinig inzichten biedt over het
abstracte of concrete karakter van de schade enerzijds of het subjectieve of objectieve karakter
van de schadevergoeding anderzijds, wordt deze kwestie niet verder behandeld in dit
onderzoek.
(95) In dit vonnis wordt voornamelijk getwist over de omvang van de vergoeding. Zo
betwist de verweerster het dagbedrag van het forfait voor de tijdelijke persoonlijke
ongeschiktheid en voert de verweerster aan dat de rechtbank enkel de periodes die door de
203 Rb. West-Vlaanderen (afd. Brugge) 29 maart 2018, nr. 17/556/A, VAV 2018, afl. 5, 75. 204 Rb. Luik (afd. Hoei) 12 oktober 2016, T.Pol. 2018, afl. 1, 38. 205 Ibid., 43. 206 Ibid. 207 Pol. Brussel 18 september 2017, T.Pol. 2018, afl. 1, 27. 208 Ibid., 29.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
55
deskundige zijn vastgesteld, in aanmerking moet nemen. De rechtbank kent enkel vergoeding
toe voor de ongeschiktheidsperiodes die zijn vastgesteld door de deskundige. Op die manier
wordt de omvang van de schade beperkt. Het dagelijks forfait wordt niet verlaagd.209 Er wordt
uitdrukkelijk melding gemaakt van een aantal concrete elementen die in acht worden genomen
bij het bepalen van de omvang van de verschillen schadeposten. De pretium doloris wordt
bepaald op basis van de ongeschiktheidsgraden die de deskundige in concreto heeft
vastgesteld.210 Zo wordt in het kader van de seksuele schade rekening gehouden met de
specifieke ongemakken die de benadeelde lijdt, alsook met de leeftijd van de eiser om de
omvang van deze schade te bepalen en ter vergoeding hiervan een forfaitaire som toe te
kennen.211 Hetzelfde geldt voor het gegeven dat de benadeelde in kwestie heel sportief was en
dat deze zaken bemoeilijkt worden door de prothese.212 De schade wordt concreet vastgesteld.
(96) Vervolgens is er het arrest van het hof van beroep te Gent van 16 maart 2017.213
Een opdrachtgever van het bouwen van een loods inspecteert ’s nachts de werf en klimt op het
dak maar komt ten val door een loshangende plank. Hij is van mening dat de uitvoerende nv en
de veiligheidscoördinator aansprakelijk zijn, maar het hof bevestigt de uitspraak in eerste aanleg
in de zin dat de aansprakelijkheid tot de helft wordt verminderd. Hij kan de nv slechts ten belope
van de helft van de kosten aanspreken. Bij zijn val heeft hij een aantal kwetsuren opgelopen.214
Het concrete karakter van het vaststellen van de schade is terug te vinden op verschillende
plaatsen in het arrest. Zo houdt het hof rekening met de concrete afstand tussen de woonplaats
van de benadeelde en het ziekenhuis of het kabinet van de deskundige215 en worden de
verhoogde inspanningen eveneens in concreto vastgesteld.216 Het hof kent een objectieve en
maatschappelijk verantwoorde vergoeding toe voor de huishoudelijke ongeschiktheid die de
man in deze omstandigheden heeft geleden:
“Luc R. begroot de huishoudelijke last van een gezin met twee minderjarige kinderen op
€ 30,00 per dag aan 100% ongeschiktheid, met een eigen aandeel van 35%
(…)
209 Pol. Brussel 18 september 2017, T.Pol. 2018, afl. 1, 29. 210 Ibid., 30. 211 Ibid.,34. 212 Ibid., 35. 213 Gent 16 maart 2017, T.Verz. 2018, afl. 4, 529. 214 Ibid. 215 Ibid., 530. 216 Ibid., 533.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
56
Er ligt een attest voor waaruit blijkt dat het gezin twee minderjarige kinderen telt. Het
in aanmerking genomen bedrag is conform de Indicatieve Tabel van 2012. Er bestaat
geen reden om daarvan af te wijken in deze zaak.”217
(97) In dit arrest wordt er ook een vergoeding toegekend voor de hulp van derden. Deze
vastgestelde hulp van derden was noodzakelijk om het landbouwbedrijf verder te zetten. De
helpende personen vroegen hier geen vergoeding voor, maar dit betekent niet dat de man
hierdoor geen schade heeft geleden. Dit komt mijn inziens overeen met de eerdere stelling uit
de theoretische bespreking van de loondoorbetalingsarresten218 dat het brutoloon slechts een
middel tot waardering is van de geleden schade en niet de eigenlijke concrete schade. Het
loondoorbetalingscontentieux wordt verder uitdrukkelijk besproken onder een aparte titel. De
arbeidstaken die hij niet zelf kon doen, bepalen de omvang van de concrete schade, eerder dan
de geldsom die hiertegenover staat. Deze worden vastgesteld in het deskundigenverslag:
“Vanaf 25.04.2009 kreeg getroffene volledige hulp van zijn familie (ouders, broer,
schoonbroer) voor het uitvoeren van taken op het landbouwbedrijf: melken van 30
koeien, veldwerk voor april en mei (inzaaien van maïs, bieten, tarwe).”219
(98) In dit geval is de schade van de benadeelde de krenking van zijn
arbeidsgeschiktheid. Alhoewel de economische ongeschiktheid verder in een andere titel
uitvoerig wordt besproken, is het nuttig hier al melding van deze schadepost te maken. De hulp
die de benadeelde heeft ontvangen voor het verderzetten van zijn landbouwbedrijf valt te
onderscheiden van de hulp die hij heeft ontvangen voor zijn persoonlijke verzorging en/of
functioneren. Evenmin valt dit samen met de schade die hij heeft geleden doordat hij zelf
verhoogde inspanningen moest leveren om het werk te hervatten. De benadeelde waardeert
deze som ‘billijk’ op twintig euro per dag ongeschiktheid en het hof gaat akkoord met deze
waardering.220 Het gegeven dat de benadeelde zelf een voorstel van waardering aanbiedt dat
het hof volgt, betekent mijn inziens niet noodzakelijk dat de subjectieve waardering wordt
erkend. Een subjectieve waardering zou inhouden dat het hof een som toekent die afwijkt van
de marktwaarde/objectieve waarde van de schade door rekening te houden met subjectieve
behoeften van de benadeelde zelf. Hetzelfde geldt voor het arrest van de rechtbank van eerste
217 Gent 16 maart 2017, T.Verz. 2018, afl. 4, 533. 218 Zie nr. (57). 219 Gent 16 maart 2017, T.Verz. 2018, afl. 4, 532. 220 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
57
aanleg te Brussel van 31 maart 2014, waar de bedragen die een benadeelde opwerpt in het
kader van medische fouten niet worden gecontesteerd.221
(99) De politierechtbank van Vilvoorde baseert zich in een vonnis van 15 oktober 2018
op het deskundigenverslag om de omvang van de lichamelijke (en materiële) schade te
bepalen.222 Zo omschrijft de deskundige in zijn eindverslag de aard van de verwondingen, de
noodzakelijke materiële hulpmiddelen en het percentage van ongeschiktheid dat in aanmerking
moet worden genomen.223 Eveneens bepaalt de deskundige in het arrest van het hof van beroep
te Antwerpen van 24 mei 2017, dat handelt over de schade ten gevolge van een ski-ongeval, de
verschillende periodes van persoonlijke en huishoudelijke ongeschiktheid.224 Vervolgens baseert
het hof zich op de Indicatieve Tabel om een waarde aan deze ongeschiktheidspercentages toe
te kennen, rekening houdend met de door de deskundige geadviseerde ‘extra pijn en smarten’
bij de persoonlijke ongeschiktheid.225 De vaststellingen uit het minnelijk medisch verslag worden
betwist door de benadeelde in het vonnis van 19 april 2018 van de politierechtbank te Leuven.226
De benadeel moet onder andere worden vergoed voor de huishoudelijke ongeschiktheid die
resulteert uit het verkeersongeval. De politierechtbank geeft de benadeelde gelijk en stelt het
volgende:
“Het lijkt de Rechtbank dan ook dat het besluiten van de geneesheren gelast met de
MME dat er geen voortgezette behandeling na consolidatie noodzakelijk, minstens
aangewezen is, – in strijd met wat de Rechtbank hieromtrent leest op pagina 7 van het
verslag – inderdaad “geen objectief medisch besluit betreft maar wel een besluit op
basis van ‘wat door NV Axa Belgium nog te vergoeden is.’”227
(100) De geneesheren van het deskundigenverslag stellen bovendien geen graden of
periodes van tijdelijke huishoudelijke ongeschiktheid vast, om de reden dat de benadeelde een
poetsvrouw in dienst had en de man dus geen huishoudelijk werk meer diende te verrichten.228
De politierechtbank stelt in dit kader terecht dat een poetsvrouw in dienst hebben, niet betekent
dat er geen tijdelijke huishoudelijke ongeschiktheid zou geweest zijn. De politierechtbank
omschrijft vervolgens de tijdelijke huishoudelijke ongeschiktheid als volgt:
221 Rb. Brussel 31 maart 2014, nr. 30/9822/A, 03/14337/A, Com.M. 2015, afl. 1, 28, noot E. LANGENAKEN. 222 Pol. Vilvoorde 15 oktober 2018, 15V2011, VAV 2019, afl. 2, 51. 223 Ibid., 52-53. 224 Antwerpen 24 mei 2017, T.Verz. 2018, afl. 2, 254. 225 Ibid., 255. 226 Pol. Leuven 19 april 2018, nr. 17A218, VAV 2019, afl. 1, 38. 227 Ibid., 40. 228 Pol. Leuven 19 april 2018, nr. 17A218, VAV 2019, afl. 1, 40.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
58
“De enige taak van de geneesheren gelast met de MME bestaat erin van de tijdelijke
huishoudelijke ongeschiktheid – d.i. tijdelijke weerslag van de opgelopen kwetsuren op
de mogelijkheid tot het verrichten van huishoudelijk werk – te bepalen tijdelijke weerslag
van de opgelopen kwetsuren op de mogelijkheid tot het verrichten van huishoudelijk
werk (…)”229 (eigen cursivering)
Deze omschrijving geeft mijn inziens heel goed weer wat de schade is. De man is gekrenkt in zijn
capaciteit (mogelijkheid tot) het verrichten van huishoudelijk werk en is op die manier in zijn
belang gekrenkt. De politierechtbank voegt hieraan toe dat de taak van de geneesheren beperkt
is tot het vaststellen of er schade is in de vorm van tijdelijke huishoudelijke ongeschiktheid. Of
er hier nog een vergoeding voor moet worden toegekend, is geen vraag die de geneesheren
moeten beantwoorden.230 In het deskundigenverslag werd de schade met het herstel verward.
De geneesheren dienden louter het bestaan van de tijdelijke huishoudelijke ongeschiktheid vast
te stellen, ongeacht of deze schade reeds gecompenseerd is door middel van het in dienst
nemen van een poetsvrouw of door middel van een schadevergoeding.
(101) De politierechtbank kijkt naar de concrete gezinstoestand om de omvang van de
schade te bepalen. De gegevens zijn echter tegenstrijdig. Zo is het niet duidelijk of de man op
het moment van het ongeval nog met zijn vrouw samenwoonde.231 De politierechtbank kent een
provisionele schadevergoeding toe en gelast een nieuwe deskundige met de opdracht de schade
te bepalen en te waarderen. Deze opdracht wordt vervolgens nauwkeurig uiteengezet.232 Dit
vonnis, dat werd gevonden onder de resultaten met betrekking tot de ‘schadevergoeding’ en
‘verergering van schade’, geeft mijn inziens weer hoe het schadebegrip in de praktijk zorgvuldig
kan worden gehanteerd. De politierechtbank schenkt aandacht aan een duidelijke omschrijving
van de schade en stelt deze duidelijk vast aan de hand van de concrete feiten. Over de exacte
omvang en waarde van de schadevergoeding kon de rechtbank zich jammer genoeg niet
uitspreken bij gebrek aan gegevens.
229 Pol. Leuven 19 april 2018, nr. 17A218, VAV 2019, afl. 1, 40. 230 Ibid. 231 Ibid., 41. 232 Ibid., 41-44.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
59
(102) Een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Luik, afdeling Hoei van 12
oktober 2016, dat te onderscheiden valt van het eerder vermeld vonnis van de rechtbank van
eerste aanleg te Luik, afdeling Hoei, van dezelfde datum,233 betreft een verkeersongeval waarin
de benadeelde een werknemer is die wordt vergoed door zijn werkgever.234 In dat vonnis wordt
‘economische schade’ als volgt omschreven:
“Le préjudice existe, en effet, par la seule reconnaissance, par les experts médecins,
d’une incapacité économique permanente, laquelle suppose, au contraire d’une
incapacité personnelle, que les séquelles de l’accident ont une répercussion
économique pour la victime, qui est en conséquence limitée dans sa capacité de travail,
ce qui entraîne la nécessité de fournir des efforts accrus dans l’accomplissement de ses
tâches professionnelles normales et un risque de dommage matériel dans l’avenir.”235
(eigen cursivering)
De geleden schade wordt duidelijk omschreven. De schade bestaat uit het verlies aan capaciteit
tot behoeftebevrediging eerder dan uit het verlies aan de behoeftebevrediging. Verder maakt
de rechtbank eveneens een onderscheid tussen de toekomstige en reeds geleden economische
schade.
(103) Met betrekking tot de reeds geleden economische schade stelt het hof dat bij de
waardering kan worden uitgegaan van een forfait van twintig euro per dag voor 100%
ongeschiktheid. Deze forfaitaire basis geldt voor elke dag, niet louter de dagen dat er effectief
werd gewerkt. Zoals eerder gesteld ontneemt het forfaitaire karakter van een schadevergoeding
geenszins het concrete karakter van het vaststellen van de schade. De vergoeding die wordt
toegekend situeert zich met name op het niveau van de waardering en niet op het niveau van
het vaststellen van de concrete schade.
(104) Met betrekking tot de toekomstige schade stelt de rechtbank het volgende:
“Il convient, en conséquence, d’apprécier ex aequo et bono la valeur de la capacité de
travail perdue, en la fixant en l’espèce, compte tenu de l’âge de la victime à la date du
233 Zie supra: Rb. Luik (afd. Hoei) 12 oktober 2016, T.Pol. 2018, afl. 1, 38. 234 Rb. Luik (afd. Hoei) 12 oktober 2016, T.Pol. 2018, afl. 4, 168. 235 Ibid., 173.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
60
présent jugement par rapport à la durée complète de sa vie professionnelle, à 37 % du
salaire annuel net que la victime a continué à percevoir.”236
De schade wordt opnieuw eerst concreet vastgesteld. Vervolgens wordt de waarde van de
schade ex aequo et bono bepaald. De rechtbank kent aldus een waarde toe aan de geleden
schade toe die maatschappelijk als redelijk en billijk te beschouwen valt.
(105) Het vonnis van de politierechtbank te Antwerpen, afdeling Mechelen, van 16
augustus 2017 betreft eveneens een verkeersongeval, maar de exacte omstandigheden van het
ongeval worden niet vermeld.237 In tegenstelling tot de andere zaken voor deze
politierechtbank, die zullen worden besproken bij de bespreking van de zaakschade, wordt de
voertuigschade ditmaal niet betwist. De twistpunten in deze zaak liggen voornamelijk bij de
lichamelijke schade. Meer specifiek zal aandacht worden besteed aan de vergoeding voor de
verhoogde inspanningen en de persoonlijke en economische ongeschiktheid.
(106) De schade uit de verhoogde inspanningen wordt duidelijk concreet vastgesteld,
aangezien de politierechter rekening houdt met de aantal effectief ‘werkende dagen’ op
jaarbasis.238 Er wordt eveneens opgeworpen dat de benadeelde via zijn mutualiteit
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ontving. De uitgekeerde bedragen hebben betrekking op de
bedragen die in rechte worden gevorderd in de overeenstemmende periode en moeten van het
toegekende bedrag worden afgetrokken. Hetzelfde geldt voor de andere verzekeringen. De
politierechtbank beslist een voorbehoud te maken.239 Deze reeds uitgekeerde bedragen hebben
echter geen invloed op de effectieve omvang van de geleden schade, enkel op de omvang van
de toe te kennen schadevergoeding. Door wie de schade wordt vergoed en de daarmee
eventueel gepaarde subrogatievorderingen vallen buiten dit bestek. Vervolgens bestaat er
discussie over de blijvende persoonlijke ongeschiktheid. In dat kader wordt er onder meer naar
cassatierechtspraak verwezen240:
“Het Hof van Cassatie onderstreepte recentelijk dat de rechter de morele schade van de
getroffene met behulp van de kapitalisatiemethode kan vergoeden. Het is hem niet
verboden te oordelen dat die berekeningswijze de meest objectieve is om een
236 Rb. Luik (afd. Hoei) 12 oktober 2016, T.Pol. 2016, afl. 4, 174. 237 Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 16 augustus 2017, VAV 2018, afl. 5, 62. 238 Ibid., 64. 239 Ibid., 65. 240 Er wordt naar volgende arresten verwezen: Cass. 15 september 2010, AR P.10.0476.F, Pas. 2010, afl. 9, 2270; Cass. 17 februari 2012, AR C.11.0451.F, Pas. 2012, afl. 2, 374, concl. WERQUIN.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
61
vaststaande schade waarvan de dagwaarde is gekend, ook als die forfaitair wordt
vastgesteld, te extrapoleren naar de toekomst, aldus het Hof.”241 (eigen cursivering)
Alhoewel er wordt naar verwezen naar de meest objectieve berekeningswijze, krijgt de term
‘objectief’ in dit citaat een andere invulling dan in dit onderzoek. De politierechtbank hanteert
deze term om aan te geven dat de kapitalisatiemethode in dit geval een meer objectieve
berekeningswijze is dan de forfaitaire. Beide berekeningswijzen gaan echter uit van de rechter.
Het Hof van Cassatie stelt dat het subjectief oordeel van de rechter minder moet spelen. Het Hof
van Cassatie probeert hier geen onderscheid te maken tussen de objectieve marktwaarde of de
louter subjectieve behoeftebevrediging van de benadeelde, hetgeen dit onderzoek wel doet. Dit
citaat kan dus niet worden gezien als een bevestiging van de hypothese. Het Hof van Cassatie
en de rechtbank van Antwerpen beschouwen de objectieve waardering van schade in dit geval
in een andere context dan dit onderzoek. De objectieve waardering wordt met name niet
tegenover de subjectieve waardering van de benadeelde geplaatst.
(107) Met betrekking tot de blijvende persoonlijke ongeschiktheid, dat al onder een
eerdere titel werd besproken, kan nog het volgende worden vermeld. De schade wordt
omschreven overeenstemmend met de definitie uit de Indicatieve Tabel van 2012.
“De huishoudelijke schade kan omschreven worden als de aantasting van het
energetisch of functioneel potentieel van het slachtoffer met een economisch
waardeerbare weerslag op zijn geschiktheid tot het vervullen van de huishoudelijke
taken, wat zich uit in een gedeeltelijke of een totale onmogelijkheid, dan wel het leveren
van verhoogde inspanningen.”242
De schade wordt omschreven als de aantasting van het potentieel tot het vervullen van de
huishoudelijke taken en niet de feitelijke vermindering van de uitvoering van huishoudelijke
taken. De schade is de aantasting van de capaciteit tot behoeftebevrediging eerder dan de
vermindering van de behoeftebevrediging zelf. De politierechtbank kijkt naar de concrete letsels
om de huishoudelijke schade vast te stellen. Uit de letsels aan de schouder en de knie vloeit er
huishoudelijke schade voort voor de toekomst. Voor de effectieve periode dat de benadeelde
bij zijn ouders woonde is de omvang van zijn huishoudelijke schade beperkt. Met betrekking tot
de waardering grijpt de politierechtbank terug naar wat ze hierboven heeft gesteld.243
241 Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 16 augustus 2017, VAV 2018, afl. 5, 65. 242 P. LUKAS, L. JONCKHEER, “Persoonlijke ongeschiktheid en een nieuw stramien ter bepaling van schade”, in J.-L. DESMECHT, T. PAPART, W. PEETERS (eds.), Indicatieve Tabel 2012, Brugge, Die Keure, 2012, 154. 243 Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 16 augustus 2017, VAV 2018, afl. 5, 66.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
62
(108) Vervolgens is het nuttig om de blijvende economische ongeschiktheid te
bespreken. De politierechtbank onderscheidt drie categorieën die in aanmerking worden
genomen bij het vaststellen en waarderen van deze schadepost: inkomstenverlies, vermindering
van de economische waarde op de arbeidsmarkt en bijkomende inspanningen. Onder dezelfde
titel behandelt de politierechtbank ook de loutere aantasting van de fysische integriteit, die
eigenlijk geen deel uitmaakt van de economische ongeschiktheid aangezien de economische
ongeschiktheid juist de gevolgschade van de aantasting van de fysieke integriteit omvat. In het
licht van de omstandigheden stelt de rechtbank vast dat er sprake is van bijkomende
inspanningen. De rechtbank komt hiertoe door onder andere rekening te houden met de
opleiding van de benadeelde, zijn huidige beroepsuitoefening, de specifieke letsels en de invloed
die deze hebben op de specifieke arbeidsmarkt. De waardering van de schade geschiedt, net
zoals het geval is voor de andere besproken schadeposten, aan de hand van de
kapitalisatiemethode.244
(109) Een andere interessante schadepost die wordt besproken is de vergoeding van de
schade ten gevolge van de verhoogde inspanningen. Twee arresten van het hof van beroep te
Antwerpen zullen nader worden besproken. Een eerste arrest in dit kader is het vonnis van het
hof van beroep te Antwerpen van 10 januari 2018.245 Het gaat over een zelfstandige herbergier
die verschillende verwondingen heeft opgelopen, onder meer in het aangezicht. De benadeelde
hervat zijn werk als herbergier vroeger, met verhoogde inspanningen als gevolg. Het hof
omschrijft dergelijke schade als volgt:
“Om als schade in aanmerking te komen, is het niet nodig dat de schade uit een effectief
loonverlies bestaat. De vergoeding verhoogde inspanning beloont de inspanning die de
zelfstandige bereid is te leveren om zijn professioneel werk op een vroeger tijdstip uit
te voeren. Een forfaitair bedrag verleent aldus een waarde aan die inspanning. Het
slachtoffer heeft een inspanning geleverd om hetzelfde werk te presteren als
voorheen.”246 (eigen cursivering)
Met de uitdrukking dat schade niet noodzakelijk uit een effectief loonverlies moet bestaat, lijkt
het hof het loonverlies als de eigenlijke schade te beschouwen. Toch is dit mijn inziens niet wat
het hof in dit citaat bedoelt. Het hof gaat namelijk verder door te stellen dat de forfaitaire som
de waarde verleent aan de inspanning. De verhoogde inspanning is het herstel van de schade,
244 Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 16 augustus 2017, VAV 2018, afl. 5, 66-67. 245 Antwerpen 10 januari 2018, T.Verz. 2018, afl. 4, 525, noot H. ULRICHTS. 246 Ibid., 526.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
63
dat kan worden gewaardeerd door middel van een forfaitair bedrag. De eigenlijke schade is het
verlies van zijn arbeidscapaciteit.
(110) In het kader van de esthetische schade ten gevolge van de littekens bepaalt het
hof eerst de graad om de ernst van de ontsiering te bepalen voor een benadeelde in de
leeftijdscategorie 30-40 jaar. De schade wordt dus eerst in zijn omvang concreet bepaald.
Vervolgens kan worden uitgegaan van een objectieve waardering van deze schade. Er wordt ex
aequo et bono bepaald welke som redelijk verantwoord is om de littekens te compenseren in
de vorm van een geldelijke som:
“Het hof houdt rekening met de plaats van ontsiering, de leeftijd van het slachtoffer, zijn
professionele en sociale activiteiten, die een mens confronteren met anderen. Het hof
begroot deze schadepost ex aequo et bono op het bedrag van € 5000.”247
(111) Het tweede arrest in dit kader is het arrest van 13 januari 2016.248 Het betreft het
overlijden van een vrouw door een combinatie van co-intoxicatie en ernstig drugsmisbruik. Het
hof bepaalt dat de bijdrage tot het ontstaan van de concrete schade als volgt wordt verdeeld:
2/3 in hoofde van het slachtoffer zelf, 1/3 in hoofde van de beklaagde. De ouders van de
overleden dochter stellen een schadevordering in.249 Een aantal verschillende schadeposten
zullen worden besproken, waaronder de schadevordering voor verhoogde inspanningen. Voor
het vaststellen en bepalen van de omvang van de morele schade kijkt het hof naar de concrete
omstandigheden. De morele schade wordt als volgt omschreven:
“Het overlijden van hun dochter raakt de ouders emotioneel in de mate dat elke
mogelijkheid om een affectieve band te beleven met haar, wordt tenietgedaan, zodat
het daaruit voortvloeiend lijden moet vergoed worden.”250
(112) Het hof stelt in de concrete omstandigheden een materiële schade vast. Het hof
onderscheidt de kosten voor onderhoud en opvoeding ten opzichte van de kosten voor
verhoogde inspanningen (volgens het hof verkeerdelijk omschreven als ‘meerinspanning’).251
Om de concrete materiële schade te bepalen kijkt het hof naar de leeftijd dat het kind had op
het moment van het overlijden. Aangezien het kind vier jaar was op het moment van het
overlijden van de moeder, kan volgens de Gezinsbond de waarde van de schade worden bepaald
247 Antwerpen 10 januari 2018, T.Verz. 2018, afl. 4, 526. 248 Ibid., 493. 249 Ibid., 494. 250 Ibid. 251 Ibid., 496.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
64
op € 461,75 dan wel € 333,61 per maand (naargelang van het inkomen van de ouders).252 De
schade geleden voor het verleden is reeds vergoed via de pleegzorgvergoeding die de
grootouders ontvingen.253 Dit is dus een objectieve waardering van de concreet vastgestelde
schade, ondanks dat het hof naar de ‘in abstracto berekende minimumkosten’ verwijst. Deze
berekende minimumkosten situeren zich eerder op het niveau van de waardering.
(113) De bijkomende huishoudschade wordt door het hof omschreven als de
bijkomende last die zij op zich moeten nemen voor de opvoeding van het kleinkind. Deze wordt
onderscheiden van de verhoogde inspanningen. Er dient echter vermeld te worden dat de
omvang van deze schade in concreto beperkt wordt omdat deze lasten in ruime mate
gecompenseerd worden door de dagelijkse vergoeding voor de pleegzorg. Het hof acht de
gevorderde vijf euro per dag billijk. Met betrekking tot de schade voor de bijkomende kosten
voor de opvoeding in de toekomst stelt het hof dat deze te hypothetisch zijn. De toekomstige
ontwikkelingen van het kind zijn te hypothetisch om in concreto een schade vast te kunnen
stellen. Het hof kent enkel een voorbehoud toe.254
(114) Vervolgens kan aandacht worden besteed aan de kosten voor de verhoogde
inspanningen voor de toekomst. De vader komt mogelijks vrij binnen twee jaar, maar het is zeker
dat de grootouders voor de nabije toekomst de opvoeding van het kind op zich zullen moeten
nemen, hetgeen ongetwijfeld een bijkomende last met zich meebrengt voor de grootouders.
Het hof stelt het volgende:
“Een bedrag van € 3000,00 provisioneel voor deze verhoogde inspanningen is
gerechtvaardigd, rekening houdend met de onzekere parameters wie het kind zal
opvoeden en vanaf wanneer. De aansprakelijkheidsverdeling 2/3 ten laste van het
slachtoffer en 1/3 ten laste van D.F. dient alleszins toegerekend te worden, hetgeen
impliceert dat het hof een vergoeding van € 1000,00 provisioneel toekent, hetzij €
500,00 provisioneel per grootouder, vermeerderd met gerechtelijke intresten aan de
wettelijke intrestvoet vanaf de datum van het arrest.”255
(115) Finaal kan er nog worden vastgesteld dat de morele schadevordering, ingesteld
door de ex-partner van de overledene en tevens vader van het kind, concreet wordt vastgesteld.
Rekening houdend met de concrete gegevens, stelt het hof vast dat de vader van het kind geen
specifieke affectieve relatie meer had met de moeder. Er is onder andere nooit sprake geweest
252 Antwerpen 10 januari 2018, T.Verz. 2018, afl. 4, 496. 253 Ibid. 254 Antwerpen 13 januari 2016, T.Verz. 2016, afl. 4, 496-497. 255 Ibid., 497.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
65
van een gezin, omdat het kind pas werd geboren toen de man al in hechtenis zat. Hij had ook al
een nieuwe relatie en woonde samen met een andere vrouw op het moment dat de vrouw is
verongelukt. Het hof kent slechts een beperkte morele schadevergoeding toe.256
(116) Vervolgens wordt er stilgestaan bij het arrest van het hof van beroep te Antwerpen
van 25 juni 2015.257 Dit arrest gaat over de vergoeding van de letselschade en de daaruit
volgende arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een vechtpartij.258 Een gerechtsdeskundige
wordt aangesteld om de schade te consolideren. Deze deskundige stelt ook heel wat psychische
veranderingen vast, waaronder geheugenstoornissen.259 Op basis van het deskundigenverslag
wordt de graad van tijdelijke, blijvende arbeidsongeschiktheid en invaliditeit bepaald. Het hof
stelt het volgende met betrekking tot de blijvende economische ongeschiktheid:
“Het slachtoffer vordert een economische minwaarde en neemt het inkomen voor het
ongeval als vergoedingsbasis.
Het hof oordeelt als volgt:
Om als schade in aanmerking te komen, is het niet nodig dat de schade uit een effectief
loonverlies bestaat. Als de blijvende schade niet tot inkomensverlies leidt en het hof,
aan de hand van de medische bevindingen met beschrijving letsels, afleidt dat het
slachtoffer zijn werk volbrengt aan 100 % kan een schadevergoeding toegekend worden
ofwel op basis van een forfaitair bedrag ofwel op basis van het inkomen.”260
Er is in concreto voor T.G. – in hoedanigheid van werknemer en dus in loondienst – geen
aanleiding om het inkomen als standaard te hanteren om een forfait te berekenen.”
De formulering van het hof van beroep te Antwerpen met betrekking tot het ‘effectief
loonverlies’ is in verschillende arresten terug te vinden in de periode 2014-2019. In deze zaak
heeft het slachtoffer zijn werk volledig kunnen hervatten en lijdt hij aldus geen inkomensverlies.
Het hof gaat uit van een billijke vergoedingsbasis die ex aequo et bono wordt gewaardeerd. Het
gaat met name over de verhoogde inspanningen omdat hij zijn resterende fysieke en psychische
capaciteiten intensiever moet aanwenden, hetgeen moeilijk in geld te berekenen is. Ook VAN
DEN HOUT stelt dat het hof in concreto naar ‘de vergoeding’ kijkt door te besluiten dat er geen
inkomensverlies heeft plaatsgevonden, maar dat de ‘meerinspanningen’ wel dienen vergoed te
256 Antwerpen 13 januari 2016, T.Verz. 2016, afl. 4, 498. 257 Antwerpen (Jeugd. K.) 25 juni 2015, T.Verz. 2015, afl. 4, 447, noot E. VAN DEN HOUT. 258 E. VAN DEN HOUT, “Hoofdelijkheid daders – Evaluatie schade”, T.Verz. 2015, afl. 4, 455. 259 Antwerpen (Jeugd. K.) 25 juni 2015, T.Verz. 2015, afl. 4, 448-449, noot E. VAN DEN HOUT. 260 Ibid., 453.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
66
worden op basis van de effectief gepresteerde arbeidsdagen per jaar.261 Op basis van de
hypothese van dit onderzoek dient wel vermeld te worden dat deze vaststellingen te maken
hebben met de schade en niet met ‘de vergoeding’, zoals VAN DEN HOUT stelt. Aangezien in
een ander deel de morele schade uitgebreid wordt besproken, volstaat het om het volgende te
melden over de morele schade. De morele schadevergoeding wordt ex aequo et bono
gewaardeerd. Het hof erkent dat de morele schade slechts als een troost kan worden
beschouwd en dat deze compensatie de schade niet herstelt.262
(117) Het volgende onderdeel van het rechtspraakonderzoek betreft de
loondoorbetaling. Eerst kan worden gewezen op het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg
te Brussel van 25 september 2017.263 Het betreft een wegverkeersongeval waarbij een
ambtenaar arbeidsongeschikt wordt verklaard en diens werkgever het loon moet doorbetalen.
Een derde is aansprakelijk voor het ongeval. De schadelijder komt ten val bij het opstappen van
een bus. Het Hof van Cassatie besliste eerder dat wanneer een passagier ten val komt bij het
uitstappen van een trein, er ook sprake is van een verkeersongeval.264 Dit is ook het geval
wanneer de passagier valt bij het opstappen of afstappen van een bus.
(118) Met betrekking tot de schade stelt de rechtbank het volgende:
“Ce dommage inclut également les cotisations patronales grevant les rémunérations du
travailleur. En effet, dès lors que l’employeur continue à payer la rémunération et les
charges la grevant, sans obtenir de prestations de travail en contrepartie, l’étendue du
dommage équivaut au montant de ces paiements.
Ces paiements déterminent in concreto l’étendue du dommage constitué par l’absence
de prestations de travail. L’employeur n’est pas tenu d’établir qu’il subit un dommage
distinct de celui résultant de la circonstance qu’il a payé la rémunération et les charges
sans bénéficier de prestations de travail en contrepartie (voy. en ce sens pour
l’employeur public : Cass. (1ère ch.), 8 septembre 2016, R.G. C.15.0523.F,
www.cass.be).”265 (eigen cursivering)
De rechtbank van eerste aanleg te Brussel stelt vast dat de doorbetaling van het loon in concreto
de omvang bepaalt van de schade die bestaat uit het ontbreken van arbeidsprestaties. Dit
261 E. VAN DEN HOUT, “Hoofdelijkheid daders – Evaluatie schade”, T.Verz. 2015, afl. 4, 457. 262 Antwerpen (Jeugd. K.) 25 juni 2015, T.Verz. 2015, afl. 4, 452, noot E. VAN DEN HOUT. 263 Rb. Brussel 25 september 2017, n°2016/6250/A, T.Verz. 2018, afl. 4, 476. 264 Cass. 11 januari 2010, AR C.09.0165.F, Pas. 2010, afl. 1, 59, concl. J. GENICOT. 265 Rb. Brussel 25 september 2017, n°2016/6250/A, T.Verz. 2018, afl. 4, 482.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
67
uitgangspunt stemt niet overeen met wat eerder in dit onderzoek is geschreven over het
schadebegrip in het contentieux van de zogenaamde loondoorbetalingsarresten. Volgens de
hypothese van dit onderzoek bepaalt het loon de waarde van de schade. De omvang van die
schade wordt bepaald door de duur van de onbeschikbaarheid. De omvang van de schade wordt
concreet bepaald, hetgeen de rechtbank van eerste aanleg te Brussel eveneens beweert. De
rechtbank maakt echter meteen een sprong en stelt dat de omvang van de concrete schade
overeenkomt met het bedrag van de gestelde betaling. Alhoewel deze redenering in se niet
verkeerd is, gaat dergelijke denkwijze volgens de hypothese van dit onderzoek te kort door de
bocht. De schade, die in dit geval het verlies van de arbeidsprestaties inhoudt, kan in zijn omvang
in concreto worden bepaald als het verlies van de arbeidsprestaties van dat personeelslid in de
omstandigheden van het feitenrelaas. De concrete omvang is het verlies van dit specifiek
personeelslid, met deze kwaliteiten, ervaring en dergelijke meer. De waarde van deze verloren
prestaties van dat personeelslid, wordt geacht als overeenstemmend met het bruto-loon, of de
volledige kostprijs voor deze prestaties. De rechtbank hanteert een onzorgvuldig taalgebruik en
hanteert de termen zoals in dit onderzoek omschreven op een andere manier.
(119) Een volgend vonnis in het kader van de loondoorbetaling, zijnde het vonnis van de
rechtbank van eerste aanleg te Henegouwen, afdeling Bergen van 11 februari 2016,266 is een
exacte toepassing van de eerdere theoretische uitwerking van dit contentieux. Het betreft de
arbeidsongeschiktheid van een leraar ten gevolge van een verkeersongeval op weg naar school,
veroorzaakt door een derde.267 De Franse Gemeenschap betaalt het loon door, maar het zijn de
scholen die de arbeidsprestaties moeten derven. De rechtbank verwijst onder meer naar het
cassatiearrest van 5 maart 2015, dat ook eerder in het theoretische deel is besproken:
“En son arrêt du 5 mars 2015 cité et produit par l'appelante, la Cour de Cassation a
précisé que ‘le jugement attaqué, qui considère que ce n'est pas le paiement de la
rémunération qui constitue le dommage propre mais l'absence de contrepartie à ce
paiement et que s'agissant d'un enseignement du réseau subsidié, ce n'est pas la
demanderesse qui subit les inconvénients liés à l'absence de prestations mais bien
l'employeur, justifie légalement sa décision que la demanderesse n'est pas en droit de
fonder son action sur l'article 1382 du Code civil et qu'elle ne peut invoquer que le
mécanisme prévu par l'article 14 de la loi du 3 juillet 1967’;”268
266 Rb. Henegouwen (afd. Bergen) 11 februari 2016, nr. 14/3606/A, VAV 2016, afl. 3, 51. 267 Ibid., 52. 268 Ibid., 53.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
68
In dit feitenrelaas heeft de publieke overheid geen arbeidsprestaties moeten derven, aangezien
de eigenlijke tewerksteller de gesubsidieerde onderwijsinstelling is. Derhalve kan de Franse
Gemeenschap volgens de rechtbank die zich baseert op het cassatiearrest van 5 maart 2015,
geen afzonderlijke vordering op basis van artikel 1382-1383 BW instellen.269 Het vorderingsrecht
van de verweerder is in casu beperkt tot het subrogatierecht. Dat vorderingsrecht is, zoals reeds
besproken, enerzijds beperkt tot wat de benadeelde zelf had kunnen vorderen van de
aansprakelijke en anderzijds beperkt ten belope van de effectief toegekende betalingen. De
vergoeding kan hier ook niet berekend worden op basis van de brutokosten.270 Hogerop is reeds
besproken in welke uitzonderlijke gevallen dit wel mogelijk zou zijn, met name wanneer de
lasten die op de schadevergoeding rusten, overeenstemmen met de gewone lasten op de
gewone wedde van de arbeidsongeschikte. Aangezien dit niet het geval is, is de basis voor de
vergoeding in casu dus het nettoloon.
(120) Om te weten wat de benadeelde tewerkgestelde zelf op basis van het gemeen
recht had kunnen vorderen ter vergoeding van zijn economische schade, valt de rechtbank terug
op het deskundigenverslag. Er moet onder meer worden beslist of het ongeval in oorzakelijk
verband staat met de posttraumatische stress die de benadeelde in casu lijdt.271
(121) Bij wijze van eerste tussenconclusie kan het volgende worden gesteld. In bepaalde
vonnissen en arresten wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan het omschrijven van de schade.
Zo wordt de tijdelijke huishoudelijke ongeschiktheid in het vonnis van de politierechtbank te
Leuven van 19 april 2018 omschreven. De economische ongeschiktheid en verhoogde
inspanningen worden omschreven in respectievelijk het vonnis voor de rechtbank van eerste
aanleg te Luik, afdeling Hoei van 12 oktober 2016 en het hof van beroep te Antwerpen van 10
januari 2018. De schade wordt omschreven en bovendien in concreto vastgesteld. Om de
persoonlijke, huishoudelijke of economische schade te waarderen wordt veelal een forfaitaire
som toegekend die ex aequo et bono door de rechter wordt vastgesteld. Dit ontneemt niet het
objectieve karakter van de waardering. De rechter valt in veel van de gevallen terug op de
Indicatieve Tabel om de verschillende graden van ongeschiktheid te waarderen.
(122) In het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen van 29
maart 2018 en in het vonnis van de politierechtbank te Antwerpen van 16 augustus 2017 wordt
er verwezen naar respectievelijk ‘het objectiveren van schade’ en naar de ‘meest objectieve
269 Rb. Henegouwen (afd. Bergen) 11 februari 2016, nr. 14/3606/A, VAV 2016, afl. 3, 53. 270 Ibid. 271 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
69
berekeningswijze’. Deze formuleringen wijzen mijn inziens niet op het onderscheid ‘objectieve
marktwaarde’ en ‘subjectieve waardering van de benadeelde’, zoals in dit onderzoek wel wordt
gedaan. Zoals vermeld, tracht de rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen in het vonnis
van 29 maart 2018 te argumenteren waarom het gebruik van de kapitalisatiemethode in dit
geval niet gewenst is, namelijk wegens het gebrek aan concrete gegevens op basis waarvan het
bedrag kan worden gekapitaliseerd. De politierechtbank te Antwerpen hanteert in het vonnis
van 16 augustus 2017 de term ‘objectief’ om aan te geven dat de kapitalisatiemethode in dat
geval een meer objectieve berekeningswijze is dan de forfaitaire.
(123) Concluderend kan het volgende worden gezegd over de
loondoorbetalingsarresten. Bovenstaande analyse van het vonnis van de rechtbank van eerste
aanleg te Brussel van 25 september 2017 toont aan dat wat werd uiteengezet over het
schadebegrip in het theoretisch deel over de loondoorbetalingsarresten, niet eenvormig in de
rechtspraak terug te vinden is. In dat vonnis wordt de schade nog omschreven als de effectieve
doorbetaling van het loon, hetgeen te betreuren valt. De hypothese van dit onderzoek stelt
voorop dat de effectieve doorbetaling van het loon de waarde van de schade bepaalt. De
eigenlijke schade kan volgens het onderzoek omschreven worden als het verlies van de
arbeidsprestaties van dat personeelslid.
(124) Het vonnis van 11 februari 2016 van de rechtbank van eerste aanleg te Henegouwen,
afdeling Bergen, is daarentegen wel volledig in overeenstemming met de hypothese van het
onderzoek. De rechtbank baseert zich overigens op het cassatiearrest van 5 maart 2015, dat
uitvoerig werd besproken in het theoretisch deel over de loondoorbetalingsarresten. Dit vonnis
is een bevestiging van de visie dat de eigenlijke schade wordt omschreven als het verlies van de
arbeidsprestaties van dat personeelslid. In het feitenrelaas van het vonnis van 11 februari 2016
van de rechtbank van eerste aanleg te Henegouwen, afdeling Bergen, is het de
onderwijsinstelling die deze arbeidsprestaties moet derven. De Franse Gemeenschap die het
loon doorbetaalt, lijdt deze schade niet en kan geen vordering instellen op basis van artikel 1382-
1383 BW. Het verhaalsrecht van de Franse Gemeenschap is in casu beperkt tot de
subrogatievordering.
(125) Alhoewel de vergoeding van morele schade in dit rechtspraakonderzoek reeds in
beperkte mate aan bod is gekomen, is het van belang om verder bijzondere aandacht te
verlenen aan deze schadepost. De louter compenserende aard van een morele
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
70
schadevergoeding biedt de mogelijkheid het vaststellen van schade, het bepalen van de omvang
van de schade en finaal de waardering van deze schade goed te onderscheiden. In de bespreking
van het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 25 juni is eerder gewezen op het feit
dat het hof het essentieel symbolisch karakter van de morele schadevergoeding erkent. Ook in
het vonnis van 2 september 2014 van de politierechtbank te Namen, afdeling Dinant, wordt op
uitdrukkelijke wijze gesteld dat een morele schadevergoeding slechts een symbolisch karakter
heeft en dat het onmogelijk is om een basisbedrag per dag te bepalen.272 In het arrest van 5
februari 2018 wijst het hof van beroep te Antwerpen uitdrukkelijk op het symbolisch karakter
van de waardering van de morele schade. Bovendien meldt het hof dat de morele schade geen
financiële waardemeter heeft en geen maatstaf heeft met geld.273
(126) Het arrest van het hof van beroep te Brussel van 24 oktober 2017 is een goed
aanvangspunt van de bespreking.274 Het feitenverloop van dit arrest is als volgt. Er was een lange
gerechtelijke strijd over de verblijfsregeling van een kind geboren uit een huwelijk. De (ex-)
echtgenoot was de juridische vader op basis van artikel 315 BW, de zogenaamde
‘vaderschapsregel’. Na een DNA-onderzoek tijdens de strijd over de verblijfsregeling, komt hij te
weten dat hij niet de biologische vader is. De moeder heeft zich onzorgvuldig gedragen doordat
ze haar toenmalige echtgenoot niet heeft ingelicht over haar gerede twijfels. Haar huidige man
blijkt daarentegen de biologische vader te zijn. Na het DNA-onderzoek stelt de ex-echtgenoot
succesvol een vordering in ter betwisting van het vaderschap.275 Vervolgens stelt de ex-
echtgenoot een vordering in ter vergoeding van materiële en morele schade. Hij vordert
vergoeding voor “de jarenlange kosten, zorgen en emoties die gepaard gaan met het
grootbrengen en opvoeden van een kind dat uiteindelijk niet van hem blijkt te zijn”, ondanks dat
de echtgenote wist dat hij niet de genetische vader was.276
Zonder verder uit te wijden over de vereiste van fout, kan wel nog het volgende worden
vermeld. In zoverre de vordering van de ex-echtgenoot gesteund is op het louter feit van
overspel, wordt de vordering als ongegrond verklaard. De rechtbank stelt dat “appellant
evenwel geenszins aantoont dat hij enige materiële of morele schade geleden zou hebben door
272 Pol. Namen (afd. Dinant) 2 september 2014, nr. 08D001135, VAV 2016, afl. 1, 38, noot P. DELLIEU. Zie ook P. DELLIEU, “La valorisation de préjudice esthétique temporaire et permanent”, CRA 2016, afl. 1, 39. 273 Antwerpen 5 februari 2018,T.Verz. 2018 afl. 3, 367. 274 Brussel (familiekamer) 24 oktober 2017, T.Fam. 2018, afl. 3, 73, noot B. WEYTS. 275 B. WEYTS, “Eerlijkheid duurt het langst. Over foutaansprakelijkheid tussen (ex-)echtgenoten.” T.Fam. 2018, afl. 3, 76-79. 276 Brussel (familiekamer) 24 oktober 2017, T.Fam. 2018, afl. 3, 74, noot B. WEYTS.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
71
het loutere feit dat zijn echtgenote eenmalig overspel gepleegd heeft in 2003.”277 Het in het
ongewisse laten van de ex-echtgenoot voor een periode van twaalf jaar, terwijl de vrouw al sinds
de zwangerschap op zijn minst gerede twijfels had over de genetische band van het kind, wordt
daarentegen wel als foutief handelen beschouwd.278
(126) Het hof besteedt zelf geen aandacht aan het omschrijven van de materiële schade
van de man. De appellant beschouwt zijn materiële schade als de effectieve kosten die hij heeft
moeten maken gedurende meer dan tien jaar ten behoeve van het kind.279 Het hof houdt
rekening met tal van feitelijke elementen bij het vaststellen van zijn materiële schade. Er worden
tal van factoren uit het feitenrelaas mee in aanmerking genomen om de omvang van de schade
te bepalen, zoals voor welke periode hij de kosten heeft moeten dragen voor het kind.280
(127) Vervolgens komt men bij de kern van de zaak, namelijk de vergoeding van de
morele schade. De appellant waardeert deze zelf op 50.000 euro. Appellant baseert zich op de
jarenlange strijd rond de verblijfsregeling en stelt dat de biologische verwantschap ook de
achterliggende reden was waarom de vrouw zo hard in conflict ging wat betreft de
verblijfsregeling. Het hof besluit echter dat, alhoewel de man in feite wel morele schade heeft
geleden, diens waardering ervan fel overdreven is. Het hof brengt de omvang van de
schadevergoeding terug naar een redelijke en billijke som van 5.000 euro, wat kan worden
beschouwd als de objectieve standaard voor dergelijke vergoeding.281 Het hof erkent alleszins
niet de subjectieve waardering van de man van de morele schadevergoeding.
WEYTS vermeldt in haar noot bij dit arrest op de moeilijkheden die zich stellen bij het ‘begroten’
van onder andere de morele schade.282 Zoals ook in dit onderzoek is vermeld, wordt de morele
schade geenszins ongedaan gemaakt door het toekennen van een vergoeding. Deze redenering
kan men eigenlijk zelfs doortrekken naar elke vergoeding voor elke vorm van schade, omdat het
juist kenmerkend is dat een schadevergoeding enkel compenseert. WEYTS wijst eveneens op de
objectieve benadering die het hof hanteert bij het waarderen van de morele schade van de
appellant, al verwoordt zij dat niet zo uitdrukkelijk. Zij vergelijkt de toegekende morele
schadevergoeding van 5.000 euro – ten opzichte van de gevorderde vergoeding van 50.000 euro
– met het bedrag van 15.000 euro dat wordt voorgeschreven voor het overlijden van een kind
277 Brussel (familiekamer) 24 oktober 2017, T.Fam. 2018, afl. 3, 74, noot B. WEYTS. 278 Ibid., 75. 279 Ibid. 280 Ibid. 281 Ibid., 75-76. 282 B. WEYTS, “Eerlijkheid duur het langst. Over foutaansprakelijkheid tussen (ex-)echtgenoten.” T.Fam. 2018,a fl. 3, 78.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
72
of partner in de Indicatieve Tabel van 2016. Zo ligt een vergoeding van 5.000 euro veel meer in
lijn met wat de zogenaamde “gematigde houding die gehuldigd wordt in de Belgische
rechtspraak bij de begroting van morele schade”.283 Mijns inziens is de morele
schadevergoeding die effectief wordt toegekend in bovenstaand feitenrelaas een waardering
uitgaande van wat maatschappelijk wordt beschouwd als passend en kan deze waardering
worden beschouwd als objectief.
(129) Het vonnis van de politierechtbank te Halle van 19 februari 2014 gaat over de
moeilijkheden bij het waarderen van morele schade.284 Het gaat over welke schadevorderingen
de moeder en tweelingbroer van een overleden persoon kunnen instellen. In het kader van dit
onderzoek zal er voornamelijk aandacht worden besteed aan de vorderingen ter vergoeding van
de morele schade. De morele schadevergoeding die wordt gevorderd door de moeder is hoger
dan de sommen die in de Indicatieve Tabel worden voorgeschreven. De rechtbank stelt dat het
leven van een kind geen prijs heeft en dat de morele schadevergoeding voor het verlies van een
kind louter symbolisch is.285 De rechtbank verwijst uitdrukkelijk naar het ‘waarderen van de
morele schade’.286
(130) De rechtbank verwijst eveneens naar de bedragen vermeld in de Indicatieve Tabel
als de “weergave van een visie van de grootste gemene deler van de rechtspraak.”287 De
politierechtbank bevestigt mijns inziens met deze erkenning dat de bedragen vermeld in de
Indicatieve Tabel een weergave zijn van een objectieve waardering van de vermelde
schadeposten, alhoewel concrete omstandigheden kunnen verantwoorden dat hiervan wordt
afgeweken.
“Bij de waardering van de morele schade kan de rechtbank zich steunen op de forfaitaire
vergoedingen zoals voorzien in de indicatieve tabel die toch de weergave zijn van een
visie van de grootste gemene deler van de rechtspraak, zonder dat deze tarieven
evenwel blindelings als een vast uitgangspunt moeten toegepast worden.
283 B. WEYTS, “Eerlijkheid duur het langst. Over foutaansprakelijkheid tussen (ex-)echtgenoten.” T.Fam. 2018, afl. 3, 78. 284 Pol. Halle 19 februari 2014, T.Pol. 2014, afl. 3, 151. 285 Pol. Halle 19 februari 2014, T.Pol. 2014, afl. 3, 152, 153. 286 Ibid., 152. 287 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
73
Dit forfaitaire systeem moet dan principieel wel ruimte laten voor specifieke
omstandigheden die dan ook door de burgerlijke partij nader dienen te worden
gespecificeerd.”288 (eigen cursivering)
De Indicatieve Tabel biedt is een hulpmiddel om schade objectief te waarderen. Omdat er vaak
wordt verwezen naar de Indicatieve Tabel bij de waardering van schade, heeft de Indicatieve
Tabel een standaardiserend effect.289 De Indicatieve Tabel is niet bindend en biedt slechts een
richtlijn tot het waarderen van bepaalde schadeposten. De rechter houdt nog steeds rekening
met de concrete omstandigheden om de schade in zijn omvang te bepalen. De Indicatieve Tabel
is vooral heel nuttig wanneer er weinig concrete elementen voorhanden zijn die de rechter
toelaten de exacte omvang van de schade te bepalen.290 De voorgestelde bedragen in de
Indicatieve Tabel zijn in dat geval een houvast die de rechter kan hanteren om een moeilijk in
concreto vast te stellen schade toch zo objectief mogelijk te waarderen. De rechter kan steeds
een grotere vergoeding toekennen dan wat wordt voorgeschreven, wanneer de
omstandigheden dit verantwoorden en hem toelaten de schade in zijn concrete omvang te
bepalen.
(131) De politierechtbank stelt dat elke schade in concreto moet worden vergoed en dat
de waardering eveneens in concreto geschiedt door rekening te houden met de bestaande
genegenheidsbanden in samenhang met de feitelijke elementen.291 In dit vonnis worden de
waardering en de vaststelling van de schade op dezelfde wijze behandeld, hetgeen te betreuren
valt. Volgens de hypothese van dit onderzoek geschiedt enkel het vaststellen en bepalen van de
omvang van de schade in concreto en niet de waardering. Ondanks de onnauwkeurige
verwoording in het vonnis, kan men vaststellen dat ook in dit vonnis de rechtbank effectief de
omvang van de schade in concreto vaststelt door rekening te houden met de aanwezige
genegenheidsbanden en feitelijke elementen zoals leeftijd, duur van het samenzijn en de
levensverwachting. Zo wordt onder meer ook rekening gehouden met het feit dat de moeder
reeds twaalf jaar alleen voor de opvoeding van haar kinderen heeft moeten instaan die voor
haar van allergrootste betekenis waren.292
288 Pol. Halle 19 februari 2014, T.Pol. 2014, afl. 3, 152. 289 H. BOCKEN & I. BOONE m.m.v. M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht – Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2014, 208. 290 L. BREWAEYS, O. DIERCKX DE CASTERLE, “Toelichting bij de indicatieve tabel 2016”, VAV 2017, afl. 4, 47. 291 Pol. Halle 19 februari 2014, T.Pol. 2014, afl. 3, 152. 292 Ibid., 153.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
74
(132) De politierechtbank kent een schadevergoeding van 20.000 euro toe voor de
morele schade en stelt dat deze minder is dan wat werd gevorderd, “doch daarom niet onbillijk
en onrechtmatig.”293 De politierechtbank haalt hierbij een aantal omstandigheden aan die een
rol spelen in het bepalen van de omvang van de schade die vergoed moet worden. Daarbij wijst
de politierechtbank enerzijds op de zorgen en morele waarde die de kinderen voor de moeder
had, maar ook op het feit dat het overleden kind reeds de ouderlijke woning had verlaten en dat
de aangevoerde depressie nergens bewezen wordt. De omvang van de morele schade is dus in
concreto beperkter dan de schade die de moeder aanvoert.294 Met betrekking tot de morele
schadevergoeding in hoofde van de tweelingbroer baseert de politierechtbank zich eveneens op
de concrete affectieve band om de schade vast te stellen. De politierechtbank neemt onder
meer in rekening dat tweelingbroers een grotere affectieve band hebben dan wanneer broers
geen tweelingen zijn. De politierechtbank valt terug op bepaalde studies die gaan over het
verlies van een tweelingbroer of -zus. De rechtbank kent in dit specifiek geval een grotere morele
schadevergoeding toe dan wat werd aangeboden door de verzekeringsmaatschappij.295
(133) Het vonnis van de correctionele rechtbank te Brussel van 12 februari 2016 gaat
over de vaststelling en vergoeding van de morele schade volgend uit de vegetatieve toestand
van een persoon.296 Centraal in deze problematiek is de vraag of een persoon wel morele schade
kan lijden als hij of zij zich hier niet van bewust is. De rechtbank stelt dat het bestaan en de
waarde van de schade in concreto moet worden vastgesteld.297 De rechtbank stelt dat het
concreet element zich zowel manifesteert op het niveau van de schadevaststelling als op het
niveau van de schadewaardering. Dit stemt niet overeen met de hypothese. De deskundige
wordt gelast om de staat van het bewustzijnsverlies te bepalen. De correctionele rechtbank
verwijst naar wat de deskundige, aangesteld door de politierechtbank (in eerste aanleg), stelde:
"dans la mesure où il appert que l’intéressé présente un état végétatif et non un état de
conscience minimale, il n’y a pas lieu d’accorder un quantum doloris.”298
Volgens de deskundige diende de politierechtbank geen morele schade toe te kennen aangezien
de persoon niet in staat was om dergelijke schade te lijden door zijn vegetatieve toestand. De
correctionele rechtbank gaat niet mee met deze redenering. Volgens de correctionele rechtbank
293 Pol. Halle 19 februari 2014, T.Pol. 2014, afl. 3, 154. 294 Ibid. 153. 295 Ibid., 154. 296 Corr. Brussel 12 februari 2016, EPC 2017, afl. 25, III.2.BRUXELLES., 97. 297 Ibid., 98. 298 Ibid., 99.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
75
wordt nergens in het verslag aangetoond dat er een volledig gebrek aan bewustzijn was tijdens
de hospitalisatie en aldus kan niet worden uitgesloten dat de benadeelde op elk moment in de
onmogelijkheid was om moreel en fysiek leed te ervaren.299 Bovendien zou het afwijzen van de
vaststelling van morele schade volgens de correctionele rechtbank een ongerechtvaardigd
verschil in behandeling met zich meebrengen tussen enerzijds de ongevallen die
bewustzijnsverlies als gevolg hebben en dus vaak heel ernstig zijn en anderzijds de ongevallen
waar men geen bewustzijnsverlies lijdt. De correctionele rechtbank wil geen
onderscheidingscriterium op basis van bewustzijn invoeren en kent in het licht van de gelijke
behandeling alsnog een morele schadevergoeding toe.300
(134) Ondanks dat de correctionele rechtbank aanvoert de schade concreet vast te
stellen, kan men besluiten dat in dit geval en op basis van bovenstaande redenen, de
correctionele rechtbank zich deels baseert op abstracte elementen om een morele schade vast
te stellen. De benadeelde was volgens de deskundige in eerste aanleg namelijk niet in staat de
morele schade bewust te lijden door zijn vegetatieve toestand. De correctionele rechtbank
baseert zich echter ook op elementen uit het rapport die zouden wijzen op een minimaal
bewustzijn om zo de toegekende schadevergoeding te waarderen. De rechtbank tracht het
toekennen van de morele schadevergoeding, dat voornamelijk gebaseerd is op abstracte
argumenten van gelijke behandeling, te rechtvaardigen aan de hand van een aantal concrete
gegevens uit het deskundigenverslag.
Het deskundigenverslag speelt een rol in het toekennen van een waarde aan de morele schade
die de deskundige in zijn omvang heeft vastgesteld. Het vonnis van de politierechtbank te
Verviers van 9 januari 2014 is hier een voorbeeld van.301
(135) Vervolgens kan er gewezen worden op een vonnis dat werden gevonden aan de
hand van de tweede set zoektermen. Dit vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Luik van
17 januari 2018 gaat uitdrukkelijk over het begrip morele schade en de gevolgen van
pathologische rouw.302 Eerst en vooral valt op te merken dat het een vonnis betreft waarin
uitgebreid verschillende schadeposten worden besproken. De bespreking van dit vonnis wordt
echter beperkt tot een analyse van het deel over de affectieschade en de vergoeding ervan.
299 Corr. Brussel 12 februari 2016, EPC 2017, afl. 25, III.2.BRUXELLES., 99. 300 Ibid. 301 Pol. Verviers 9 januari 2014, EPC 2015 (verkort), afl. 23, III.2.Verviers, 19. 302 Rb. Luik 17 januari 2018, T.Pol. 2018, afl. 3, 124.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
76
(136) Het gaat over een verkeersongeval waarbij beide bestuurders overlijden. De
bestuurder die het ongeval heeft veroorzaak bleef rechtdoor rijden bij een bocht waardoor hij
op de rijbaan van de tegenligger terechtkwam. Deze bestuurder was bovendien in staat van
dronkenschap met een alcoholopname van 3.46 g/l bloed. In de auto van de tegenligger zaten
een moeder en haar kind dat toen elf jaar oud was. De moeder overlijdt en het kind heeft een
open been breuk. Er valt ook op te merken dat de moeder geen gordel droeg op het moment
van het ongeval.303 Omdat de vrouw geen gordel droeg, heeft ze zelf een fout begaan en kan de
verzekeraar van de schadeveroorzaker voor slechts 2/3 van de schade worden aangesproken.
Zonder haar eigen foutief gedrag zou de vrouw niet dezelfde letsels hebben geleden.304
De man stelt een schadevergoedingsprocedure in voor onder andere de morele schade die hij
en zijn zoon hebben geleden. Ook andere familieleden stellen een vordering ter vergoeding van
hun morele schade.305 Andere schadeposten zullen hier niet uitgebreid worden besproken.
Er wordt een deskundige aangesteld die vaststelt hoe de man en zijn zoon het leven
heropnemen na het overlijden van de vrouw. Zo stelt de deskundige onder meer vast dat de
eerder vastgestelde angst en depressieve reacties van de man chronisch zijn geworden sinds het
ongeval. De deskundige stelt ook de verschillende percentages van ongeschiktheid vast voor
welbepaalde periodes.306
(137) In eerste aanleg voerde de man twee onderscheiden vorderingen aan ter
vergoeding van zijn affectieschade, enerzijds voor de morele schade geleden door de plotse
shock en anderzijds voor de schade geleden ten gevolge van pathologische rouw. In eerste
aanleg stelde de politierechtbank dat deze onderscheiden vorderingen tweemaal dezelfde
schade zouden vergoeden. In beroep merkt de rechtbank van eerste aanleg te Luik op dat deze
twee vormen van leed wel zijn vastgesteld in het deskundigenverslag. De rechtbank stelt dat de
pathologische rouw effectief als een andere schade moet worden beschouwd. De rechtbank
beschrijft de drie verschillende fasen van rouw en stelt dat een traumatische rouwsyndroom
doet denken aan posttraumatische stress.307 Elke persoon lijdt onder het verlies van een
geliefde, maar wanneer het lijden pathologisch wordt, kan er een psychische aantasting worden
vastgesteld. Deze vorm van schade is volgens de rechtbank meetbaar en de deskundige moet
dit vaststellen. De deskundige bepaalt op basis hiervan een ongeschiktheidspercentage.308 De
303 Rb. Luik 17 januari 2018, T.Pol. 2018, afl. 3, 125-126. 304 Ibid., 132. 305 Ibid., 126. 306 Rb. Luik 17 januari 2018, T.Pol. 2018, afl. 3, 126. 307 Ibid., 135. 308 Ibid., 136.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
77
rechtbank verwijst naar een eerder vonnis van de correctionele rechtbank te Luxemburg van 19
juli 2016309 om de pathologische rouw te omschrijven:
“Le deuil pathologique est dès lors un dommage psychique qui constitue une
composante du préjudice moral subi par répercussion par les proches de la victime
directe et peut être défini comme le retentissement psychologique avéré que le décès
a entraîné chez des proches de la victime. Il est donc constitutif d’une atteinte à
l’intégrité physique des personnes qui en souffrent et entraîne une invalidité ou une
incapacité dans le chef de celles-ci. Si son existence est établie, ce dommage est distinct
de celui constitué par les souffrances endurées par les proches du défunt dans leur
sensibilité physique et psychique, leurs sentiments et leurs affections en raison de la
perte de l’être cher.”310 (eigen cursivering)
De normale affectieschade en het pathologisch lijden zoals hierboven omschreven, moeten van
elkaar worden onderscheiden. Er moet worden vastgesteld welke invloed het pathologisch
lijden heeft op de persoonlijke, huishoudelijke en economische geschiktheid om de omvang van
deze schade te bepalen. Het pathologisch rouwen resulteert in een aantasting van de fysieke
integriteit.311 De morele schadevergoeding is daarentegen een compensatie voor de
vermindering van het louter psychisch welbehagen. De rechtbank is aldus van mening dat zowel
de morele schade uit het verlies als de ongeschiktheid die volgt uit het pathologisch lijden moet
worden vergoed.312 Bij het vaststellen van de morele schade uit het plotse verlies baseert de
rechtbank zich op concrete gegevens zoals het plots en tragisch karakter van het overlijden, de
jonge leeftijd van de vrouw en de beslissing van de man om orgaandonatie af te wijzen en de
kunstmatige circulatie te stoppen. Vervolgens waardeert de rechtbank deze schade ex aequo et
bono op 24.000 euro, waarvan de man op basis van de aansprakelijkheidsverdeling 16.000 euro
kan verhalen bij de WAM-verzekeraar van de schadeveroorzaker.313 Het pathologisch lijden
wordt in aanmerking genomen bij de beoordeling van de persoonlijke, huishoudelijke en
economische ongeschiktheid. Ter illustratie wordt hier besproken hoe het pathologisch lijden
een rol speelt bij het bepalen van de toekomstige huishoudelijke schade.
309 Corr. Luxemburg 19 juli 2016, RGAR 2017, afl. 3, nr. 15671. 310 Rb. Luik 17 januari 2018, T.Pol. 2018, afl. 3, 136. 311 Ibid. 312 Ibid. 313 Ibid., 137.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
78
(138) Uit het psychologisch verslag blijkt dat de man nog steeds pathologisch rouwt,
vijftien jaar na het overlijden van zijn vrouw. Een aantal concrete elementen uit het verslag
worden aangehaald, zoals het feit dat de man nog elke dag een kaars brandt en dat hij elke nacht
nog de nachtjapon van zijn overleden vrouw op het bed legt.314 De huishoudelijke
ongeschiktheid uit het pathologisch rouwen wordt dus concreet vastgesteld. De huishoudelijke
ongeschiktheid wordt gewaardeerd op basis van de kapitalisatiemethode en rekening houdend
met volgende elementen:
“Le calcul de capitalisation est donc effectué sur base d’un coefficient de capitalisation
selon les tables Schrijvers 2017, pour un homme âgé de 53 ans, avec un taux de
capitalisation de 2 %, pour une rente viagère mensuelle certaine basée sur la durée de
vie médiane: soit sur base d’une valeur journalière non contestée par les parties de 8
euros/jour: 8 euros x 365 x 24,318 = 71.008,56 euros.”315
De elementen die in aanmerking worden genomen bepalen de kapitalisatiecoëfficiënt om de
schade te waarderen en kunnen mijn inziens niet worden beschouwd als concrete elementen
op basis waarvan de omvang van de schade wordt vastgesteld.
(139) Er wordt ook een vordering ter vergoeding van morele schade ingesteld in naam
van het kind. Eveneens stellen een aantal familieleden een vordering in ter vergoeding van hun
morele schade. Een korte bespreking hiervan vormt het einde van de analyse van dit vonnis. In
eerste aanleg werd een som van 20.000 euro toegekend ter vergoeding van de morele schade
die het kind leed ten gevolge van het overlijden van zijn moeder. De rechtbank motiveert
dergelijke som op basis van de uitzonderlijke (‘specifiek dramatische’) omstandigheden van het
ongeval. Zo wordt er rekening gehouden met het feit dat de jongen slechts elf jaar oud was ten
tijde van het ongeval en dat hij bovendien zelf in de auto aanwezig was. De jongen heeft zelf het
ongeval meegemaakt en heeft zijn moeder zien overlijden. Hij heeft ook het volledig optreden
van de hulpdiensten waargenomen. Het kind heeft een moeilijke verwerkingsperiode doorlopen
waarvan de resultaten slechts als ‘voldoende’ kunnen worden beschouwd.316 De concrete
omstandigheden bepalen dus de omvang van de schade, die door de politierechtbank in eerste
aanleg ex aequo et bono werd gewaardeerd. Deze som wordt bevestigd in hoger beroep voor
de rechtbank van eerste aanleg te Luik, met de opmerking dat de aansprakelijkheidsverdeling
van 2/3 nog moet worden toegepast.
314 Rb. Luik 17 januari 2018, T.Pol. 2018, afl. 3, 140. 315 Ibid. 316 Ibid., 144-145.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
79
(140) Om de omvang van de morele schade te bepalen van de grootouders van het
kind, baseert de rechtbank zich op een aantal concrete elementen zoals de leeftijd van de
overleden vrouw, de dramatische omstandigheden van het ongeval en de vervangende
ouderlijke rol die de grootouders moeten spelen ten aanzien van het kind voor het verlies van
het moeder. Voor anderen wordt deze schade louter bepaald op basis van de familiale
banden.317 De rechtbank wijst finaal op de traumatische impact dat het overlijden heeft gehad:
“Au vu de cette dynamique familiale, le décès de madame A. B. a dû en effet être vécu
de manière particulièrement traumatisante et le rappel de ces faits pénibles a dû se
reproduire à de nombreuses reprises lors de réunions familiales appelées à se répéter à
de multiples reprises au vu de l’âge auquel madame A. B. est décédée.”318
De sommen die hier worden toegekend worden ex aequo et bono gewaardeerd. Bij wijze van
conclusie kan men stellen dat de rechtbank van eerste aanleg te Luik in dit vonnis uitgebreid
aandacht besteed aan het omschrijven en onderscheiden van de verschillende
verschijningsvormen van affectieschade. Zo onderscheidt de rechtbank de morele schade van
het pathologisch lijden, dat een invloed heeft op de fysieke integriteit van de benadeelde. De
sommen die worden toegekend, worden ex aequo et bono gewaardeerd, rekening houdend met
de concrete omstandigheden om de omvang van de schade te bepalen.
(141) Het laatste arrest dat in deze context wordt besproken is het arrest van het hof
van beroep te Gent van 22 maart 2018.319 Ook dit arrest is een zoekresultaat van de tweede set
zoektermen. Het betreft de morele schadevergoeding voor visuele of esthetische hinder ten
gevolge van het plaatsen van een gsm-mast die niet mocht worden vergund. Bij het nemen van
de vergunningsbeslissing heeft het college van burgemeester en schepenen van de gemeente
Lede geen rekening gehouden met artikel 20 van het Inrichtingsbesluit.320 De visuele hinder staat
alleszins vast en moet worden vergoed. Op basis van de actueel geldende normen en de actuele
wetenschappelijke kennis kan er geen vergoeding voor de beweerde gezondheidsschade
worden toegekend.321 Niettemin erkent het hof dat de angst voor de negatieve invloed op de
gezondheid als gevolg heeft dat er een zekere angstschade wordt geleden. Het hof spreekt in
dit kader over een “subjectief gevoel dat niet zomaar kan worden onderdrukt”.322 Dit mag mijn
317 Rb. Luik 17 januari 2018, T.Pol. 2018, afl. 3, 145. 318 Ibid. 319 Gent 22 maart 2018, TMR 2019, afl. 2, 177. 320 Ibid., 178. 321 Ibid., 179. 322 Ibid., 182.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
80
inziens niet verward worden met het subjectief aspect van het waarderen van schade. Dit
subjectief gevoel van angst resulteert louter in het bestaan van een angstschade in concreto. De
schade wordt nog steeds ex aequo et bono door het hof gewaardeerd en het hof laat zich hierbij
niet lijden door de subjectieve waardering.
(142) Er wordt een geldelijke schadevergoeding toegekend zodat de rechten van derden
niet in het gedrang komen. Zo wilt men vermijden dat de werking van de operatoren niet in het
gedrang komt door het verwijderen van de gsm-mast.323 Om de morele schade in concreto vast
te stellen baseert het hof van beroep zich op het tussenarrest van 12 januari 2017. Zo is de
pyloon manifest zichtbaar en alom te zien. Het gebied waar het perceel ligt wordt eveneens in
aanmerking genomen om de schade vast te stellen. Het betreft namelijk een gebied voor kleine
en middelgrote ondernemingen en grote fabrieksgebouwen of industriële sites moeten niet
worden getolereerd.324 De schade wordt in concreto vastgesteld. De morele schadevergoeding
wordt vervolgens ex aequo et bono en in zijn geheel gewaardeerd op 7.500 euro.325
(143) Er valt ook nog te melden dat er ook een schadevergoeding wordt toegekend voor
de waardevermindering van de woning ten gevolge van het plaatsen van de betrokken gsm-
mast. Voor het bepalen van de concrete omvang van de minwaarde baseert het hof zich op het
verslag van de Bouwkunde en landmeter-expert.326 De deskundige stelt vast dat de
gezondheidsaspecten wel een rol spelen bij de minwaarde, aangezien de maatschappelijke
discussie nog loopt. De perceptie van de gezondheidsrisico’s speelt een grotere rol dan de
effectieve meetwaarden. De goede ruimtelijke ordening wordt in het gedrang gebracht door de
grote visuele impact die de gsm-mast heeft. Finaal houdt de deskundige rekening met waar het
goed zich situeert in de markt. Aangezien de woning zich situeert in het hogere marktsegment,
hechten potentiële kopers meer belang aan de omgevingsfactoren.327 Op basis van deze
concrete omstandigheden gaat het hof akkoord met een waardevermindering van 10% en de
‘waardebegroting van de woning’ wordt niet betwist.328
(144) Het vergoeden van morele schade is geen eenvoudige taak en dat toont zich in de
vele praktische problemen die zich stellen bij het beoordelen en waarderen van deze schade.
Juist omdat morele schade een louter symbolisch karakter heeft, kan men de vergoeding goed
323 Gent 22 maart 2018, TMR 2019, afl. 2, 180. 324 Ibid., 179-180. 325 Ibid., 181. 326 Ibid., 180. 327 Ibid., 180-181. 328 Ibid., 181.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
81
onderscheiden van de schade. Dit is ook op te merken in de onderzochte arresten. In de context
van de morele schade zijn een aantal gevallen besproken waarin de rechter afwijkt van de
vergoeding die wordt voorgeschreven in de Indicatieve Tabel in het licht van de zware concrete
omstandigheden. De concrete morele schade is groter in deze gevallen, hetgeen een grotere
vergoeding rechtvaardigt dan wat wordt voorgeschreven wordt in de Indicatieve Tabel. Zoals
besproken biedt de Indicatieve Tabel een houvast voor het waarderen van schade wanneer de
omstandigheden niet toelaten de omvang van de schade concreet te bepalen. Omgekeerd kan
de rechter afwijken van de vergoedingen voorgeschreven in de Indicatieve Tabel, wanneer de
omstandigheden dit verantwoorden en de rechter wel toelaten de concrete omvang van de
schade te bepalen. Vervolgens waardeert de rechter deze schade objectief. Hierbij kan worden
verwezen naar de morele schadevergoeding die wordt toegekend voor het verlies van de
tweelingbroer.
(145) Mijn inziens was het vonnis van de correctionele rechtbank te Brussel van 12
februari 2016 minstens deels afwijkend van de hypothese. Ondanks dat de deskundige aanvoert
dat de benadeelde in casu door zijn vegetatieve toestand niet in staat was om morele schade te
lijden, baseert de rechtbank zich toch op een aantal elementen uit het verslag die niet volledig
zouden uitsluiten dat de benadeelde op elk gegeven moment niet in staat was om morele
schade te lijden. Mijn inziens is dit slechts de motivering van de rechtbank en wil de rechtbank
vooral geen nieuw onderscheidingscriterium invoeren dat in strijd zou kunnen zijn met het
gelijkheidsbeginsel met betrekking tot welke personen aanspraak kunnen maken op een morele
schadevergoeding. De rechtbank abstraheert het bestaan van de schade dus in bepaalde mate
zodat de rechtbank geen mogelijke discriminatie in het leven te roept tussen enerzijds de
ongevallen die bewustzijnsverlies als gevolg hebben en anderzijds de ongevallen waar men geen
bewustzijnsverlies lijdt. Finaal kan er worden gewezen op de invulling van het morele
schadebegrip in de context van de pathologische rouw en esthetische hinder.
(146) De morele schade werd in alle onderzochte gevallen steeds forfaitair vergoed. Dit
betekent niet dat de waardering subjectief is, want de rechter kent een maatschappelijk
verantwoorde vergoeding toe. Ik verwijs hierbij terug naar de uiteenzetting van het arrest van
het hof van beroep te Brussel van 24 oktober 2017. Een bevestiging van de objectieve
waardering in deze zaak valt ook te lezen in de vermelde noot van WEYTS. Daarin stelt WEYTS
dat wanneer men de toegekende morele schadevergoeding en de gevorderde morele
schadevergoeding vergelijkt met wat wordt voorgeschreven in de Indicatieve Tabel voor het
verlies van een kind, de waardering van het hof veel meer in lijn ligt met wat als maatschappelijk
aanvaard kan worden beschouwd.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
82
(147) Vervolgens is het van belang om stil te staan bij het vergoeden van zaakschade. De
vonnissen en arresten die in dit kader zullen worden besproken, zullen zich voornamelijk in het
verkeersongevallencontentieux situeren. Hoe voertuigschade vastgesteld en vergoed wordt,
kan veel inzichten bieden over de verschillende aspecten van het schadebegrip. Er zal ook een
zaak worden besproken over schade aan weilanden door waterlozing, omdat dit arrest specifiek
gaat over het bepalen van de omvang van de schade. Dit laatste arrest is een resultaat van de
zoekopdrachten met betrekking tot de verergering van schade.
(148) Eerst en vooral is het van belang stil te staan bij de rechtspraak van de politierechtbank
van Antwerpen, afdeling Mechelen. Twee vonnissen zullen in dit kader worden besproken. Het
vonnis van 15 april 2016 betreft een verkeersongeval waar een fietser een voertuig aanrijdt.329
De politierechtbank stelt vast dat de schade “objectief wordt begroot”.330 Deze zinsnede wordt
hier echter gebruikt in de context van de integrale vergoeding, eerder dan in de context van de
objectieve marktwaardering ten opzichte van de subjectieve waardering van de benadeelde. De
rechtbank baseert zich op het deskundigenverslag om het bewijs van de schade te beoordelen,
maar ook om de omvang van de schade vast te stellen en te waarderen.331 Bovendien kan
gewezen worden op deze stelling van de politierechtbank:
“De bewering van R.K. en H.V. dat de wagen nadien zou zijn verkocht en dat de kras(sen)
zou(den) weggewerkt zijn met een verfstift, zijn derhalve niet relevant voor het
begroten van de verschuldigde schadevergoeding.”332
Deze stelling ligt volledig in lijn met wat de hypothese voorstelt. De schade wordt met name
eerst in concreto vastgesteld. Wanneer de schade en de omvang ervan bepaald is, is het mogelijk
een schadevergoeding toe te kennen. Daarbij is het irrelevant of nadien de wagen verkocht is
en de krassen weggewerkt zijn, aangezien de krassen en de voertuigschade de schade uitmaken
die is geleden door de benadeelde in de omstandigheden van het ongeval. Deze schade moet
vervolgens objectief worden gewaardeerd ten belope van hoe ze is vastgesteld in de feiten.
329 Pol. Antwerpen (afdeling Mechelen) 15 april 2016, nr. 15A8301, VAV 2017, afl. 5, 38. 330 Ibid., 39. 331 Ibid., 39-40. 332 Ibid., 39.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
83
(149) Het vonnis van 18 januari 2017 van de politierechtbank van Antwerpen, afdeling
Mechelen, betreft een verkeersongeval waarbij een bestuurder wordt aangereden door een
bromfiets. De bestuurder wou links inslaan toen de bromfiets hem inhaalde.333 De partijen
stellen tegen elkaar schadevorderingen in. De bestuurder van de bromfiets heeft een fout
begaan, omdat krachtens artikel 17.2.2°.a van het Wegverkeersreglement het links inhalen van
een gespan of voertuig met meer dan twee wielen op de kruispunten waar de voorrang van
rechts geldt, verboden is.334 Ook de bestuurder heeft een inbreuk gepleegd op het
Wegverkeersreglement. Zo stelt de rechtbank het volgende:
“C.J. miskende derhalve niet alleen de verplichting om er zich vooraf van te vergewissen
of hij zijn richtingsverandering kon uitvoeren zonder gevaar voor de andere
weggebruikers, maar bovendien zette hij te laat zijn richtingaanwijzer aan. Er kan B.D.
dan ook niet verweten worden dat hij links en niet rechts inhaalde.”335
De politierechtbank beslist dat bestuurder van het voertuig aansprakelijk wordt gesteld voor
70% van de schade en de bestuurder van de bromfiets aansprakelijk wordt gesteld voor 30%.336
(150) Met betrekking tot de waardering van de voertuigschade wordt het volgende
opgemerkt. De omvang van de schadevergoeding voor het verlies van een materiële zaak kan
worden gewaardeerd op basis van de herstellings- of vervangkosten. Door zich te baseren op de
marktwaarde, wordt het verloren goed vervangen door een soortgelijk goed met hetzelfde ‘nut’.
De rechtbank stelt het volgende:
“Hij vordert inzake de eigenlijke voertuigschade een bedrag van 2.855 euro, exclusief
BTW. Hij stelt blijkbaar als principe dat wanneer een voertuig “economisch totaal
verloren” is, het slachtoffer de prijs mag eisen die nodig zou zijn geweest om het
voertuig te herstellen als het niet mogelijk is om nog een gelijkwaardig voertuig te
vinden. Het is evenwel zo dat de verplichting tot betaling van de herstellingskosten van
de beschadigde zaak in beginsel enkel geldt tot beloop van de vervangingswaarde van
die zaak. (Cass. 23 oktober 1986, R.W. 1987-88, 54; zie ook SCHUERMANS L., VAN
OEVELEN A., PERSYN Chr., ERNST Ph. En SCHUERMANS J.-L., Overzicht van rechtspraak –
Onrechtmatige daad. Schade en Schadeloosstelling (1983-92), T.P.R. 1994, (851), p.
333 Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 18 januari 2017, nr. 16A13, VAV 2018, afl. 6, 14. 334 Ibid., 14-16. 335 Ibid., 16. 336 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
84
1398-1399). De vervangingswaarde is het bedrag dat nodig is om zich een gelijkaardige
zaak aan te schaffen. (Cass. 13 mei 1997, Arr. Cass. 1997, 544).”337
De politierechtbank stelt dat bij economisch totaal verlies, wanneer de herstellingskosten de
vervangingskosten te boven gaan, de omvang van de schadevergoeding de som voor de
aanschaf van een soortgelijk voertuig in dezelfde algemene toestand moet omvatten. De
aantasting van zijn vermogen bestaat concreet uit het verlies van een auto van dat type, merk
en ouderdom. De omvang van de schadevergoeding dient derhalve de kosten voor een
soortgelijke auto in dezelfde toestand te dekken.338 Ook het Hof van Cassatie stelt uitdrukkelijk
dat de vervangingswaarde het bedrag omvat dat nodig is om een gelijkaardige zaak aan te
schaffen.339 Men dient derhalve uit te gaan van de marktwaarde, hetgeen kan worden
beschouwd als de objectieve waarde van het voertuig. Dit ligt in lijn met de hypothese van het
onderzoek.
(151) Het vonnis van dezelfde politierechtbank van 1 december 2017 biedt eveneens
inzichten over het vaststellen en vergoeden van voertuigschade.340 De feiten kunnen als volgt
worden omschreven op basis van de getuigenverklaring van een van de betrokkenen. Een
vrachtwagen rijdt een voertuig aan dat stil was gevallen op een kruispunt. Dat voertuig botst
vervolgens op een andere wagen. Verweerster, zijnde het Belgisch Bureau van de
Autoverzekeraars, beweert dat de auto net was stilgevallen op het kruispunt, zodat een botsing
tussen die auto en de vrachtwagen onvermijdelijk was. Getuige, bestuurder van de wagen
waarop de aangereden wagen is gebotst, stelt dat dit niet het geval was en dat de vrachtwagen
met hoge snelheid kwam aangereden. Het standpunt van de getuige wordt als waar
aangenomen.341 De vrachtwagenbestuurder heeft een inbreuk begaan tegen artikel 10.1.3 en
artikel 12.2 van de Wegcode, respectievelijk de verplichting om op alle momenten te kunnen
stoppen voor een voorzienbare hindernis en de plicht tot bijzondere voorzichtigheid bij het
oprijden van een kruispunt.342 Ook wordt er bondig melding gemaakt van de drie elementen in
een procedure tot het vergoeden van schade.
Zo wordt er eerst gesteld dat “verweerster eiser dient te vergoeden voor de geleden schade.”
Dit kan worden opgevat als een bevestiging van het bestaan van de schade. Vervolgens stelt de
politierechtbank dat er geen betwisting bestaat “met betrekking tot de omvang van de schade.”
337 Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 18 januari 2017, nr. 16A13, VAV 2018, afl. 6, 16. 338 Ibid. 339 Cass. 13 mei 1997, AR P.96.0539.N, Arr.Cass. 1997, 544. 340 Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 1 december 2017, nr. 16A186, VAV 2018, afl. 4, 69. 341 Ibid. 342 Ibid., 70.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
85
Finaal wordt er vermeld dat een deskundige de schade dient te ‘begroten’. De deskundige wordt
dus aangesteld om de geleden schade te waarderen.343
(152) Eiser heeft schade geleden door de beschadiging van diens auto. De eiser legt in
de procedure een simulatie voor van de verkeersbelasting die hij zou hebben betaald. Omdat
het voertuig echter niet werd vervangen, oordeelt de politierechtbank dat de B.I.V.
(verkeersbelasting) “geen deel uitmaakt van de geleden schade.”344 Er wordt in dit vonnis geen
abstrahering gemaakt van de eigenlijke schade die de eiser heeft geleden door de beschadiging
van de auto. Aangezien eiser in deze situatie geen vervangwagen heeft voorzien waarop
verkeersbelastingen moeten worden betaald, kan de belasting niet als deel van de geleden
schade worden beschouwd. De rechtbank leidt af op basis van het tijdsverloop tussen de datum
van het ongeval en de behandeling van de zaak dat eiser deze belasting effectief niet heeft
moeten betalen.345 In dit concrete feitenbestand vallen de verkeersbelastingen niet onder de
geleden schade, omdat de benadeelde deze in feite niet heeft moeten betalen bij gebreke aan
een voertuig waarop deze verschuldigd zouden zijn.
(153) In een zaak voor het hof van beroep te Brussel van 9 februari 2015 werd een
beroep gedaan op het deskundigenverslag om een dervingsschade van 726 dagen te waarderen
nadat een auto onrechtmatig was weggesleept. De rechter baseert zich op het verslag van de
deskundige om te beslissen dat de som die door appellant wordt gevorderd disproportioneel is
ten opzichte van de concrete schade. De concrete omvang van de schade wordt aldus beperkt
tot de derving van dat voertuig in een bepaalde staat. De omvang van het geldbedrag wordt
door de deskundige objectief gewaardeerd.346
(154) Het vonnis van 15 juni 2018 van de correctionele rechtbank te West-Vlaanderen,
afdeling Brugge, betreft een auto-ongeval waarbij schadelijder overlijdt.347 De rechtsvordering
wordt door de rechtsopvolgers van de schadelijder ingesteld. Er is een totaalverlies van het
343 Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 1 december 2017, nr. 16A186, VAV 2018, afl. 4, 70. Ter verdere staving van het concrete schadebegrip en de objectieve begroting van de schadevergoeding op basis van het deskundigenverslag kan eveneens worden verwezen naar: Pol. Brussel 10 april 2018, n°17B027171, CRA 2018, liv. 4, 51 en Pol. Oost-Vlaanderen (afd. Gent) 29 februari 2016, nr. 15A246, RW 2017-18, afl. 36, 1434. 344 Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 1 december 2017, nr. 16A186, VAV 2018, afl. 4, 70. 345 Ibid. 346 Brussel 9 februari 2015, RGAR 2015, afl. 6, nr. 15202. 347 Corr. West-Vlaanderen (afd. Brugge) 15 juni 2018, VAV 2018, afl. 5, 59.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
86
voertuig. De waarde van de voertuigschade wordt op basis van volgende berekeningswijze
vastgesteld in eerste aanleg en bevestigd in hoger beroep:
“4.800,00 euro, inclusief BTW – 286,00 euro wrakwaarde), 280,00 euro voor de
wachttijd (14 dagen × 20,00 euro/dag) en 120,00 euro voor de mutatieduur (6 dagen ×
20,00 euro/dag).”348
Deze waardering gaat duidelijk uit van de marktwaarde van het voertuig. De wachttijd en
mutatieduur maken ook deel uit van de schade en worden aldus mee gewaardeerd op basis van
een forfaitair bedrag, dat wordt gebaseerd op de ‘gebruikelijke waarde’. De rechter gaat uit van
een concrete wachttijd van veertien dagen en baseert zich voor de mutatieduur op het
expertiseverslag.349
(155) In beroep wordt aangevoerd dat er geen gebruiksderving is geweest, aangezien de
gebruiker is overleden in het ongeval. De rechtbank voert in dit kader aan dat de
rechthebbenden recht hebben op integrale vergoeding en het gebruik bij de ‘begroting’ van de
schade irrelevant is. De vraag is natuurlijk of een persoon na zijn overlijden nog schade in de
vorm van gebruiksderving kan lijden. Dit lijkt me een vreemde stelling omdat de waardering van
de schade in casu gebruikt wordt om de omvang van de schade te bepalen, met name of het
verlies van het voertuig ook gepaard gaat met gebruiksderving. Dit is mijns inziens een
omgekeerde redenering en valt te bekritiseren. Er wordt in dit vonnis niet louter uitgegaan van
de objectieve marktwaarde bij het waarderen van de concrete schade. Mijns inziens maakt men
van de geleden schade ook tot op bepaalde niveau een abstractie omdat er gebruiksderving
wordt toegekend terwijl de schadelijder door zijn overlijden eigenlijk geen schade uit de
gebruiksderving heeft geleden. Er was geen verlies aan behoeftebevredigingscapaciteit,
aangezien het voertuig de functie niet meer had om de behoeften te bevredigen van de
overledene.
(156) De laatste zaak die in dit kader wordt besproken is het arrest van het hof van beroep
te Luik van 4 mei 2018.350 Dit arrest is een mooie overgang naar het volgende deel van het
rechtspraakonderzoek, met name het deel ‘zuiver economische schade en winstderving.’ Het is
een zaak dat gaat over het vergoeden van schade aan weilanden door lozing van drainagewater
op de bodems van de benadeelde. Er wordt een vordering ingesteld tegen zowel de provincie
348 Corr. West-Vlaanderen (afd. Brugge) 15 juni 2018, VAV 2018, afl. 5, 60. 349 Ibid. 350 Luik 4 mei 2018, nr. 2017/RG/126, TBBR 2018, afl. 9, 492.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
87
Luxemburg als de gemeente Herbeumont. De deskundige van de appellanten stelt in een
rapport van 2009 een financieel verlies vast sinds 1984 ten gevolge van de beschadiging van de
weilanden.351 In het arrest wordt specifiek aandacht geschonken aan de ‘kennis van de schade’
en de ‘verergering van de schade’, aangezien er moet worden vastgesteld of de schadevordering
reeds verjaard is. In deze twee onderdelen van het arrest kan veel informatie worden gehaald
over het bepalen van de omvang van de schade door de waterlozing. Zo verwijst het hof van
beroep naar het eerdere arrest van het Hof van Cassatie van 9 december 2010 waarin werd
beslist dat kennis hebben van het bestaan van de schade niet vereist dat de precieze omvang
ervan gekend is.352 Ondanks dat de omvang van de schade pas bepaald is in het rapport van
2009, hadden appellanten reeds kennis van het bestaan van de schade sinds 1984.353
(157) Met betrekking tot de verergering van de schade is er onduidelijkheid over de exacte
omvang. Verschillende rapporten en bewijsstukken spreken elkaar tegen over de exacte omvang
van (de verergering van) de schade. De eigenlijke omvang van het onbegaanbare overstroomde
gebied wordt bovendien beperkt aangezien een deel van de grond waar sparrenbomen groeiden
werd vrijgemaakt.354 De in concreto aangevoerde verergering van de schade kan niet worden
bevestigd. Het hof stelt verder dat de vordering op basis van de verergering van schade, een
autonome vordering is. In casu wijst er niets op een verergering van schade, maar kan enkel
worden gesproken van een redelijkerwijze te verwachten evolutie van schade. Er kan geen
autonome vordering worden ingesteld om de verjaring van de initiële schadevordering te
omzeilen. Het hof stelt dat de verergering van de schade nergens wordt ‘geobjectiveerd’.355 Mijn
inziens bedoelt het hof van beroep dat het bestaan van de verergering van schade niet wordt
geconcretiseerd in deze feiten. Deze stelling gaat niet over de waardering van schade.
351 Luik 4 mei 2018, nr. 2017/RG/126, TBBR 2018, afl. 9, 494. 352 Cass. 9 december 2010, AR C.10.0306.F, Pas. 2010, afl. 12, 3171. 353 Luik 4 mei 2018, nr. 2017/RG/126, TBBR 2018, afl. 9, 495. 354 Ibid. 355 Ibid., 496.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
88
(158) De vonnissen en arresten die werden besproken in het kader van de zaakschade waren
in overeenstemming met de hypothese. In het contentieux van zaakschade kunnen mijn inziens
de invalshoeken van het schadebegrip zeer duidelijk worden waargenomen. Een persoon wordt
aangetast in zijn vermogen door de beschadiging van het goed. Deze schade kan worden
hersteld door het goed te vervangen met een soortgelijk goed of door een vergoeding die de
herstellings- of vervangingskosten dekken. De schade wordt concreet vastgesteld in zijn bestaan
en omvang en objectief gewaardeerd op basis van de marktwaarde.
(159) De vonnissen van de politierechtbank te Antwerpen maken een duidelijk onderscheid
tussen het vaststellen van de schade en de vergoeding ervan. Er wordt een expliciete melding
gemaakt van de ‘objectieve begroting’, maar het valt te betwijfelen of deze verwijzing naar het
objectief aspect te vergelijken valt met wat werd uiteengezet in dit onderzoek. Ook in het arrest
voor het hof van beroep te Luik van 4 mei 2018 wordt het ‘objectiveren van schade’ vermeld,
maar in dit kader verwijst het hof volgens mij naar het concretiseren van schade.
(160) De schade wordt eerst in concreto vastgesteld en de schadevergoeding wordt
vervolgens objectief gewaardeerd. Bij economisch totaalverlies moet de vergoeding de kosten
kunnen dekken voor de aanschaf van een soortgelijk voertuig in dezelfde algemene toestand.
Door zich te baseren op de marktwaarde, wordt het verloren goed vervangen door een
soortgelijk goed met hetzelfde ‘nut’. Het goed wordt dus objectief gewaardeerd. In de vonnissen
van de politierechtbank te Antwerpen waren er vervolgens een aantal interessante
discussiepunten met betrekking tot de concrete omvang van de schade.
(161) Zoals uiteengezet, kan de redenering uit het vonnis van 15 juni 2018 van de
correctionele rechtbank te West-Vlaanderen aangaande de gebruiksderving worden
bekritiseerd. Mijn inziens maakt de correctionele rechtbank een omgekeerde redenering. Er kan
geen gebruiksderving zijn wanneer de benadeelde overlijdt bij het verkeersongeval. De
rechtbank stelt dat het gebruik irrelevant is bij het waarderen van de schade en baseert zich
hierop om te besluiten tot het bestaan van gebruiksderving. De rechtbank gebruikt een regel
van de waardering van schade om de omvang van de schade te bepalen. Er wordt een abstractie
gemaakt van de schade door een vergoeding voor gebruiksderving toe te kennen terwijl de
benadeelde door zijn overlijden eigenlijk geen gebruiksderving kon lijden.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
89
(162) Eerder is reeds aandacht besteed aan de economische schade die volgt uit het letsel
van een persoon of de beschadiging van een zaak. Het is ook belangrijk stil te staan bij de zaken
waarbij een zuiver economische schade moet worden vergoed, dat niet voortvloeit uit het fysiek
letsel of de zaakschade van de benadeelde.
(163) Een recent arrest dat in deze context kan worden vermeld is het arrest van het hof van
beroep te Antwerpen van 5 maart 2018.356 Er wordt een vordering ingesteld door het Vlaams
Gewest ter vergoeding van de kosten die het Gewest heeft moeten maken naar aanleiding van
het kapseizen van een tankbinnenschip bij het naderen van diens losplaats aan de Belgische Olie
Maatschappij (B.O.M.) te Antwerpen. Het schip is kunnen afmeren, maar het pollutiegevaar te
wijten aan de inhoud van het schip heeft heel wat maatregelen genoodzaakt. Zo moest het schip
worden rechtgetrokken en moest de lading worden uitgepompt. Bij het nemen van deze
maatregelen is het schip voor een tweede maal gekapseisd en moest het schip opnieuw worden
rechtgezet en leeggepompt.357 Het Vlaams Gewest stelt een vordering in tegen de schipper op
grond van artikel 1382 BW en verwijt hem het onoordeelkundige beladen en een gebrek aan
voorafgaande stabiliteitscontrole.358
Er wordt onder meer een vordering ingesteld ter vergoeding van de kosten die gepaard gaan
met het opvorderen van een vlotkraan. Deze kraan is uiteindelijk niet ingezet bij de operatie,
maar is wel gedurende een vijftal uur ter beschikking gesteld. Bovendien heeft de kraan de
ligplaats verlaten en is er met de kraan koers gezet naar de plaats van het ongeval. Het hof
besluit dat kosten ten gevolge van deze genomen maatregel eveneens moeten worden vergoed.
Het hof stelt bovendien dat de kosten die gemaakt zijn in dit kader niet definitief voor rekening
van het Vlaamse Gewest dienen te blijven.359
(164) Net zoals in de loondoorbetalingsarresten moeten de gemaakte kosten
beschouwd worden als de waardering van de geleden schade. Het hof stelt echter het volgende:
“Beide maatregelen (inzetten oliebestrijdingsvaartuig Cap Joy en vlotkraan Brabo)
hebben kosten veroorzaakt in hoofde van het Vlaamse Gewest, die het niet zou hebben
356 Antwerpen 5 maart 2018, nr. 2016/AR/190, TBH 2018, afl. 7, 627. 357 Ibid., 628. 358 Ibid., 629. 359 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
90
moeten dragen indien de fout van de schipper zoals hoger onder de randnr. 8
uiteengezet, zich niet had voorgedaan. Deze kosten maken als zodanig vergoedbare
schade uit die in oorzakelijk verband staan met de door de schipper gepleegde fout in
de zin van artikelen 1382-1383 BW, waarvoor Postoils krachtens artikel 1384, eerste lid
BW, aansprakelijk is.”360
Omdat het hof de gemaakte kosten als de ‘zodanig vergoedbare schade’ omschrijft, lijkt het hof
de kosten als de eigenlijke schade te beschouwen. Het zijn echter de concrete genomen
maatregelen die de schade uitmaken. De kosten die hiermee gepaard gingen vormen een middel
tot waardering van de geleden schade. Zo wordt uitgegaan van de effectief gemaakte kosten
om de schade objectief te kunnen waarderen.
(165) In het arrest van het hof van beroep te Bergen van 30 november 2016 stelt het
Vlaams Gewest een vordering in ter vergoeding van de personeelskosten en kosten bij het
nemen van maatregelen in een milieucontext.361 Er wordt in dit arrest voornamelijk aandacht
besteed aan vraag of de uitgaven van het Vlaams Gewest definitief ten laste van de overheid
dienen te blijven. Ook in deze zaak lijkt het hof de gemaakte kosten als de schade te
beschouwen. Het zou mijn inziens nauwkeuriger zijn om de genomen maatregelen en de nodige
arbeidsprestaties als de schade op te vatten. Door zich te baseren op de gemaakte kosten, kan
het hof deze schade waarderen. Het hof besliste dat de kosten ten laste van de vervuiler zijn.362
(166) In de zoekopdrachten betreffende de ‘begroting van de schade’ en ‘vergoedbare
schade’ kwamen ook twee arresten van het hof van beroep te Gent aan bod waarin werd
geoordeeld over het al dan niet ten laste blijven van de kosten die worden gemaakt door de
overheid bij het opsporen van misdrijven.363 Aangezien deze arresten louter over het
vergoedbare karakter van de schade handelen, volstaat in het kader van dit onderzoek een korte
vermelding. In het eerste arrest wijst de burgerlijke partij op de analogie met de
loondoorbetalingsarresten. Het hof van beroep te Gent is van oordeel dat de opsporingskosten
ten laste moeten blijven van de overheid. Hierbij zijn geen uitzonderingen mogelijk.364 In het
arrest van 1 februari 2016 erkent het hof van beroep echter dat deze kosten wel ten laste van
360 Antwerpen 5 maart 2018, nr. 2016/AR/190, TBH 2018, afl. 7, 631. 361 Bergen 30 november 2016, nr. 2016/RG/103, Amén. 2017 (weergave X. THUNIS), afl. 2, 144. 362 Ibid., 145. 363 Gent 5 mei 2014, RW 2015-16, afl. 32, 1268; Gent 1 februari 2016, RW 2016-17, afl. 21, 826. 364 Gent 5 mei 2014, RW 2015-16, afl. 32, 1270.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
91
de veroorzaker kunnen worden gelegd wanneer de veroorzaker een misdrijf pleegt met het
bijzonder opzet overlast te veroorzaken of schade te berokkenen.365
(167) Een illustratie van hoe winstderving kan worden gewaardeerd is te vinden in het arrest
van het hof van beroep te Brussel van 28 februari 2018.366 Het is een zaak over de
aansprakelijkheid van de uitvoerder van een beslag inzake namaak dat na vernietiging van het
betrokken intellectueel eigendomsrecht door (de rechtsopvolger van) de beslaglegger werd
opgeheven. De beschrijvende en bewarende beslagmaatregelen zijn bevolen op grond van een
gemeenschapsmodel voor kerstverlichting.367 Door de beslagmaatregelen waren twee
ondernemingen, Global Concept en HUBO, in de onmogelijkheid ‘LIGHTDROP LEDverlichting’ te
verkopen aan klanten-handelaars en eindconsumenten tijdens de eindejaarsperiode van 2011
en 2012.368 Het uit de handel nemen van de kerstverlichting maakte in casu schade uit.
(168) De omvang van de schade van eerste schadelijder, Global Concept, wordt bepaald aan
de hand van de vergelijking tussen de mate waarin Global Concept zich effectief in een mindere
gunstige positie bevond door de onmogelijkheid om de LEDverlichting te verkopen en de
hypothetische situatie waarin de verlichting niet uit de handel was genomen door het beslag.
Daarbij wordt er rekening gehouden met de omstandigheden en de aantrekkingskracht:
“Men kan er redelijkerwijs van uitgaan dat de verkopen voor 2011 en 2012 lager zouden
zijn geweest dan vóór 2010, gelet op het verlies van aantrekkingskracht van de
producten. Een vermindering van 20 % per jaar is gerechtvaardigd. Het betreft immers
een product dat steeds minder wordt verkocht (het faillissement van ‘Snowfall Europe’
in 2014 is daar het beste bewijs van).
(…)
365 Gent 1 februari 2016, RW 2016-17, afl. 21, 828. 366 Brussel 28 februari 2018, nr. 2016/AR/4, IRDI 2018, afl. 1, 64, noot V. VANOVERMEIRE. 367 V. VANOVERMEIRE, “Aansprakelijkheid van de beslaglegger in geval van een zgn. onterecht beslag inzake namaak: ‘nil novi sub sole’”, IRDI 2018, afl. 1, 72. 368 Brussel 28 februari 2018, nr. 2016/AR/4, IRDI 2018, afl. 1, 66, noot V. VANOVERMEIRE.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
92
Voor de eindejaarsperiode van 2013 kon Globall Concept de LIGHTDROP LED-verlichting
nog verkopen aan klanten-handelaars die hun bestellingen in juli 2013 nog niet hadden
geplaatst voor een andere verlichting. Globall Concept is er in 2013 en 2014 met name
in geslaagd om een deel van de voorraad te verkopen, meer bepaald voor een bedrag
van 44.120,54 euro (stuk 20 van Globall Concept). Dit bedrag moet in mindering
gebracht worden ten voordele van D2P.”369
Deze schade wordt gewaardeerd door zowel rekening te houden met de aankoopprijs als de
winstderving.370 Daarbij gaat men uit van de marktwaarde. Zoals uit de concrete
omstandigheden blijkt, daalt de aantrekkingskracht van de lampen naar verloop van tijd. De
concrete omstandigheden die de omvang van de schade bepalen, hebben ook een invloed op
de marktwaarde. Op deze manier wordt de marktwaarde zo objectief mogelijk bepaald. Er wordt
geenszins rekening gehouden met de waarde die het bedrijf zelf zou hechten aan de verkoop
van die lampen of de winst die het bedrijf zelf zou verwachten door de verkoop. Het hof stelt
dat de verminderde aantrekkingskracht in aanmerking wordt genomen voor het ‘begroten’ van
de schade:
“Rekening houdend met deze factor, kan de schade van Globall Concept wegens
gederfde verkopen tijdens de jaren 2011 en 2012 als volgt worden begroot:
2011 : 74.649,36 EUR X 80 % = 59.719,48 euro;
2012 : 74.649,36 EUR X 80 % X 80 % = 47.775 euro.”371
(169) De schade die HUBO heeft geleden wordt op dezelfde manier in zijn omvang bepaald.
Het hof hanteert dezelfde methode ter waardering van de gederfde winsten. Een deel van die
schade wordt echter verdisconteerd door het innen van de creditnota, die echter enkel uitgaat
van de aankoopwaarde. HUBO vordert eveneens vergoeding voor de kosten die zijn gemaakt in
het kader van de terugroepactie. De omvang van de schade wordt dus opnieuw bepaald aan de
hand van de concrete omstandigheden en de vergelijking die moet nagaan of HUBO zich
effectief in een minder gunstige positie bevindt, doordat het beslag de winkel in de
onmogelijkheid plaatste zijn stock te verkopen.372
369 Brussel 28 februari 2018, nr. 2016/AR/4, IRDI 2018, afl. 1, 69-70, noot V. VANOVERMEIRE. 370 Ibid., 69. 371 Ibid., 70. 372 Ibid., 70-71.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
93
(170) Bij wijze van korte conclusie kan gesteld worden dat de arresten die onderzocht
werden met betrekking tot het vaststellen van de zuiver economische schade en de winstderving
interessante inzichten bieden over het schadebegrip. In de arresten betreffende de zuivere
economische schade van het Vlaams Gewest lijkt het hof de kosten eerder als de schade te
beschouwen dan de effectieve genomen maatregelen. Volgens de hypothese van dit onderzoek
is dat een onnauwkeurige stelling. De gemaakte kosten zijn niet de eigenlijke schade, maar de
omvang van deze kosten bepalen de waarde van de vergoeding. De schade wordt onmiskenbaar
concreet vastgesteld in zijn bestaan en omvang. Bij de winstderving wordt de omvang van de
schade in concreto bepaald door de aantrekkingskracht. Om de geleden schade objectief te
waarderen gaat het hof uit van de marktwaarde.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
94
(171) In de zoekresultaten zijn een aantal arresten terug te vinden die gaan over het verlies
van een kans. Deze zaken mogen niet onbesproken blijven. Door de bijzondere aard van deze
schadepost worden de zaken die hierover handelen in een eigen titel besproken, eerder dan
onder de structuur van de reeds besproken vormen van schade.
Bij wijze van inleiding zal de kansleer eerst kort toegelicht worden. Schadevergoeding op basis
van het verlies van een kans is een theoretische constructie die wordt aangewend voor gevallen
waar er enkel een waarschijnlijkheid is over het causaal verband tussen de schade van de
benadeelde en de tot aansprakelijkheid leidende gebeurtenis.373 BOCKEN omschrijft het verlies
van een kans als de oplossing van de Belgische rechtspraak met betrekking tot de onzekerheid
over het conditio sine quo non verband “door vergoeding toe te kennen voor het verlies van een
kans om een voordeel te verwerven of een nadeel te vermijden.”374 Het is een afzonderlijke
schadepost die moet worden gevorderd en bewezen door de benadeelde. De theoretische
uiteenzetting van BAYENS over het verlies van een kans vermeldt het volgende.375 De kans moet
reëel zijn, ongeacht de omvang van de kans, zodat ook geringe kansen voor vergoeding in
aanmerking komen. De omvang van de kans speelt volgens BAYENS een rol in de omvang van de
vergoeding.376 Mijn inziens zal de omvang van de kans die verloren gaat, een rol spelen bij het
bepalen van de omvang van de schade, die vervolgens wordt gewaardeerd. Het kansverlies is
definitief, aangezien de schade zeker moet zijn.377
(172) Twee typevoorbeelden van deze leer zijn de arresten van het Hof van Cassatie van
19 januari 1984 en 1 april 2004. Het eerste arrest gaat over een persoon met symptomen van
gangreen en een arts die nalaat hem tijdig te behandelen. Het been moet worden geamputeerd.
Het is echter niet volledig zeker dat zelfs indien de arts de patiënt tijdig had behandeld, het been
373 H. BOCKEN & I. BOONE m.m.v. M. KRUITHOF, Inleiding tot het schadevergoedingsrecht – Buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge, die Keure, 2014, 47. 374 H. BOCKEN, “Geen kans verloren. Causale onzekerheid en de rechtspraak van het Hof van Cassatie over het verlies van een kans”, in K. BERNAUW, H. BOCKEN, I. BOONE, I. CLAEYS, H. COUSY, S. DE GEYTER, H. DE WULF, T. HARTLIEF, G. JOCQUE, P. TAELMAN, A. VAN OEVELEN, C. VAN SCHOUBROECK, S. VOET en B. WEYTS, Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, Kluwer, Mechelen, 2007, 286. 375 S. BAYENS, “De theorie van het verlies van een kans; een rechtsvergelijkende analyse toegepast op de zuivere vermogensschade”, RW 2016-17, afl. 10, 363-378. 376 S. BAYENS, “De theorie van het verlies van een kans; een rechtsvergelijkende analyse toegepast op de zuivere vermogensschade”, RW 2016-17, afl. 10, 368. 377 Ibid., 369.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
95
gered had kunnen worden.378 Met andere woorden, zelfs indien de patiënt tijdig was behandeld,
was het mogelijks nog steeds nodig het been te amputeren. Het andere arrest, het zogenaamde
Vitrioolarrest, handelt over de mogelijke aansprakelijkheid van de stad Luik en de Belgische Staat
voor het niet effectief optreden van de politie en het parket nadat een vrouw bescherming had
gevraagd tegen haar ex en vervolgens door die ex werd aangerand en verminkt met een zuur.379
(173) Het is van belang stil te staan bij het vaststellen en bepalen van de schade in de
context van het verlies van een kans. Zoals vermeld, is het kansverlies een afzonderlijke
schadepost die als zodanig moet worden omschreven. Zoals BAYENS stelt, kan de rechter niet
ambtshalve een schadevergoeding toekennen voor het verlies van de kans wanneer enkel een
vergoeding wordt gevorderd voor de uiteindelijke schade.380 Ter illustratie kan worden
verwezen naar het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Oost-Vlaanderen, afdeling
Gent, van 22 februari 2016, dat later zal worden besproken.381 De omvang van het kansverlies
zal de omvang van de schade bepalen. Na het vaststellen van de schade, waardeert rechter deze
schade objectief.
Vervolgens zullen een aantal vonnissen en arresten besproken worden die handelen omtrent
het schadebegrip in de context van de kansleer.
(174) Een arrest uit de zoekresultaten dat aandacht verdient, is het arrest van het hof van
beroep te Gent van 30 maart 2017.382
De ouders van een chronisch zieke leerlinge stellen een schadevordering in tegen het
schoolcomité, in eigen naam en in naam van hun dochter, wegens schending van de regelgeving
inzake het tijdelijk onderwijs aan huis. Haar ouders hadden hiertoe een verzoek ingesteld nadat
een arts dit had aangeraden, maar de school heeft niet gereageerd.383 De aangevoerde
schending omvat enerzijds de tekortkoming in het geven van informatie van het recht op tijdelijk
onderwijs aan huis en anderzijds het niet inrichten van dat tijdelijk onderwijs aan huis na een
officiële aanvraag. Het hof kent de vordering toe en stelt het volgende met betrekking tot de
schade:
378 Cass. 19 januari 1984, Arr.Cass. 1983-84, 585. 379 Cass. 19 juni 1998, Arr.Cass. 1998, 721; Cass. 1 april 2004, Pas. 2004, I, 528. 380 S. BAYENS, “De theorie van het verlies van een kans; een rechtsvergelijkende analyse toegepast op de zuivere vermogensschade”, RW 2016-17, afl. 10, 366. 381 Zie nr. (190). 382 Gent 30 maart 2017, nr. 2015/AR/977, NJW 2017, afl. 366, 551, noot F. BRULOOT. 383 F. BRULOOT, “Onderwijs en aansprakelijkheid. Recht op redelijke aanpassingen”, NJW 2017, afl. 366, 514.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
96
“Door de hiervoor weerhouden fout van de school is de gewone gang van zaken
onherroepelijk onderbroken en is de kans om een bepaald voordeel te verwerven door
E.B., met name slagen in haar 5: jaar wiskunde-wetenschappen in het schooljaar 2012-
2013, definitief verloren gegaan.”384
Dit is volgens het hof de geleden schade. Het meisje is gekrenkt in haar belang, namelijk de
krenking van de kans dat ze heeft om te slagen in haar specifieke studierichting in 2012-2013.
Dat er slechts een kans was dat ze zou slagen, ontneemt haar belangenkrenking niet. De kans is
met name definitief verloren door de fout van de onderwijsinstelling. Bij het bepalen van de
omvang van de schade, zal de rechter in concreto moeten vaststellen hoe groot haar schade is.
Het is de omvang van de kans die de omvang van haar schade bepaalt en niet het resultaat van
die kans. Die schade moet vervolgens gewaardeerd worden. De concrete schade wordt volledig
vergoed, in zoverre de belangenkrenking het verlies van de kans voorstelt.
(175) Er worden echter geen elementen aangereikt om de vergoeding te bepalen voor
deze schade. Het hof gaat uit van een waardering ex aequo et bono; er bestaat namelijk geen
duidelijkheid over wat de waarde van haar verlies is. Het hof gaat niet uit van wat de benadeelde
beschouwt als de waarde van haar schade. De benadeelde voert aan dat de schade moet worden
gewaardeerd op basis van “het verlies van de kans op de actuele waarde van het eerste jaar
beroepsinkomen als kinesitherapeut”.385 Deze subjectieve waardering van de benadeelde wordt
afgewezen. Een aantal zaken kunnen hierover worden opgemerkt. Men kan stellen dat wanneer
een persoon een jaar later begint te werken, men niet het eerste maar het laatste jaar zal
verliezen. De beroepscarrière zal in totaal één jaar korter zijn, hetgeen een invloed heeft op het
beroepsinkomen van het laatste jaar van zijn of haar carrière. In elk geval lijkt de keuze van de
benadeelde om haar schade te baseren op de actuele waarde van het eerste jaar
beroepsinkomen als een kinesitherapeut misplaatst. BRULOOT stelt bovendien in zijn noot bij
dit arrest dat het waarderen van de werkelijk verloren kans aan de hand van gegevens over de
actuele studie- of beroepsloopbaan geen hout snijdt. Dat de studente meteen is beginnen
werken na haar schoolopleiding in plaats van verder te studeren, toont niets aan over haar
eerder voornemen om een bepaalde opleiding te volgen.386 Volgens BRULOOT wordt niet
aangetoond dat zij ten tijde van het verlies van de kans reeds de intentie had zich voor de
opleiding tot kinesist in te schrijven.387 Het hof kent in deze zaak een bedrag toe voor verlies van
384 Gent 30 maart 2017, nr. 2015/AR/977, NJW 2017, afl. 366, 555, noot F. BRULOOT. 385 Ibid., 556. 386 F. BRULOOT, “Onderwijs en aansprakelijkheid. Recht op redelijke aanpassingen”, NJW 2017, afl. 366, 526. 387 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
97
inkomsten in de toekomst dat ex aequo et bono wordt gewaardeerd op basis van wat
maatschappelijk aanvaardbaar is.
(176) Er valt tevens op te merken dat in dit arrest en de bijbehorende noot expliciet
aandacht wordt geschonken aan het onderscheiden van de vaststelling van de schade en de
waardering ervan. BRULOOT stelt dat het hof niet uitgaat van een concrete schadebegroting.388
Zoals wordt aangevoerd en geargumenteerd in dit onderzoek, is dit een onzorgvuldige stelling
in de zin dat de vergoeding pas wordt gewaardeerd nadat de schade concreet is vastgesteld.
(177) Het arrest van het hof van beroep te Brussel van 7 januari 2014 gaat over het foutief
toekennen van een vergunning. De appellant, Tijdelijke Vereniging A genoemd, staat op de
vierde plaats in de prioriteitenlijst die is opgesteld om de meest voordelige kandidaat aan te
nemen. Er wordt beslist dat een andere kandidaat, CVBA B genaamd, de meest voordelige is. De
gunningsbeslissing wordt echter door de Raad van State vernietigd. De vergunning mocht niet
worden toegekend aan een rechtspersoon, in casu de CVBA, maar de vergunning moest worden
toegekend aan een college van vijf accountants. In eerste aanleg werd de schadevordering van
de Tijdelijke Vereniging A ongegrond verklaard op grond van een te zwak causaal verband. In
hoger beroep blijkt echter dat geen enkele van de kandidaten die hoger in de prioriteitenlijst
stonden, bestaan uit een college van vijf accountants. Aldus is de appellant de hoogst
gerangschikte kandidaat die beschikt over de erkende titel van ‘accountants’. De offerte van de
appellant blijkt ook de meest geschikte te zijn. Er was een werkelijke kans voor de appalant om
de opdracht toegekend te krijgen. De theorie van het verlies van een kans wordt op dit
feitenrelaas toegepast om schadevergoeding toe te kennen.389
(178) De schade kan worden omschreven als de krenking van de behoeftebevredigende
capaciteit van de kans om gekozen te worden de offerte uit te voeren. Het hof stelt het volgende:
“Het feit dat de overheid – ook in het kader van een offerteaanvraag – kan beslissen
geen gevolg te geven aan de procedure of de gunning te herbeginnen, mogelijk via een
beperkte offerteaanvraag of via een onderhandelingsprocedure, verbreekt het
oorzakelijk verband niet tussen de fout en de schade (= verlies van een kans op
toewijzing van de opdracht).”390
388 F. BRULOOT, “Onderwijs en aansprakelijkheid. Recht op redelijke aanpassingen”, NJW 2017, afl. 366, 526.. 389 Brussel 7 januari 2014, nr. 20101/AR/1259, T.Aann. 2015, afl. 4, 388. 390 Ibid., 394.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
98
(179) Deze concreet vastgestelde schade kan objectief worden gewaardeerd door het
toekennen van een som ter waarde van 10% van de offerte, gebaseerd op de 10%-regeling bij
offerteaanvragen. Deze vergoeding is wat werd gevorderd door de appellanten en dekt hun
geleden schade volledig.391 Het hof erkent dat de schade eerst concreet wordt vastgesteld en
vervolgens kan worden gewaardeerd. Er kan worden verwezen naar volgend citaat:
“De 10%-regeling dient immers als een minimum te worden beschouwd omdat bij
offerteaanvragen de inzet van de middelen veel groter is dan bij een gewone
aanbesteding.
De schade, zijnde het verlies van de kans, wordt – gelet op de concrete omstandigheden
van deze zaak zoals hoger reeds uiteengezet – op 100% geraamd zodat bijgevolg aan
appellanten een bedrag toekomt van 292.613,52 euro.”392
(180) Het volgende arrest dat wordt besproken, is het arrest van het hof van beroep te
Brussel van 4 juni 2014.393 Met betrekking tot de vergoeding voor verlies van een kans stelt het
hof dat de economische waarde voor het verlies van de reële kans in aanmerking komt. Uit de
omstandigheden wordt afgeleid dat “gezien haar omvang en werkreferenties zij zeker niet
kansloos was om mee te dingen voor Belgische openbare aanbestedingen en werken gegund te
krijgen.”394 De winstderving en schade aan de handelszaak zijn twee elementen die de
economische schade ten gevolge van het verlies van een kans helpen bepalen. De subjectief
gewaardeerde schadevergoeding wordt door het hof van beroep afgewezen:
“De door B. opgestelde berekening overtuigt niet. B. gaat uit van omzetcijfers waarvan
zij beweert dat zij die had kunnen realiseren, maar dit betreft een eigen raming en de
haalbaarheid van de uitgangspremisse van een omzet van 3 miljard BEF wordt op geen
enkele wijze afdoende aannemelijk gemaakt.”395
Het hof stelt eveneens dat het aanstellen van een deskundige in dit kader geen objectieve en
nuttige duidelijkheid zou kunnen verschaffen. Omdat de geleden schade niet exact kan worden
gewaardeerd, gaat de rechter uit van een billijke schadevergoeding ex aequo et bono. Het hof
motiveert vervolgens duidelijk de gehanteerde berekeningswijze. Er wordt zowel een
benaderende waarde per project als een gemiddeld aantal inschrijvers per project vastgesteld.
Er wordt vervolgens uitgegaan van een drietal inschrijving per vier jaar, baserend op referenties,
391 Brussel 7 januari 2014, nr. 20101/AR/1259, T.Aann. 2015, afl. 4, 394. 392 Ibid., 395. 393 Brussel 4 juni 2014, NJW 2015, afl. 316, 110, noot F. VANDENDRIESSCHE. 394 Ibid., 113. 395 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
99
over een periode van dertien jaar. De aldus ex aequo et bono gewaardeerde schadevergoeding
wordt op een objectieve wijze gewaardeerd.396
(181) Er valt eveneens op te merken dat het hof een onderscheid maakt tussen het
bestaan en de omvang van de geleden schade. Bovendien wordt de ex aequo et bono
toegekende schadevergoeding hier eveneens van onderscheiden. Het hof stelt hierbij dat er
geen concrete gegevens toelaten de toe te kennen schadevergoeding exact te berekenen, maar
het hof heeft de schade reeds concreet vastgesteld. De omvang van de schadevergoeding wordt
in dit arrest bepaald aan de hand van een aantal objectieve factoren en gemiddeldes.397
(182) Een volgende zaak waarin het contentieux van schadevergoeding voor het verlies
van een kans aan bod komt, is het arrest van het arbeidshof te Bergen van 20 oktober 2014.398
Het betreft een benoeming van kandidaten tot branchemanager die wordt vernietigd door de
Raad van State. In casu verliest de appellant die zelf kandidaat was, een kans om naar een hogere
functie door te groeien en daarmee gepaard verliest de appellant ook loonvoordelen. De
economische waarde van de verloren kans komt voor vergoeding in aanmerking en wordt ex
aequo et bono gewaardeerd op 12.500 euro.399
“L’estimation des probabilités de décrocher le poste convoité est impossible à évaluer :
ce constat conduit la cour de céans à devoir recourir à une évaluation ex aequo et bono
laquelle présente l’avantage de porter sur des éléments dont l’existence est certaine
(perte réelle d’une chance d’être nommé à la suite des manquements commis par
l’intimée lors de l’exercice de ses compétences) mais qui ne peuvent être évalués de
manière exacte, l’étendue exacte du préjudice subi étant impossible à prouver : seul le
caractère certain du dommage est, en effet, établi.
Ce faisant, sur base de ces principes, la cour de céans accorde à M. D. des dommages et
intérêts fixés ex aequo et bono à 12 500 nets à majorer des intérêts légaux à dater de la
citation introductive d’instance (27 janvier 2005) et ce, jusqu’à parfait paiement.”400
De schade wordt in concreto vastgesteld en het hof kent een schadevergoeding ex aequo et bono
toe die maatschappelijk aanvaardbaar lijkt volgens objectieve standaarden.
396 Brussel 4 juni 2014, NJW 2015, afl. 316, 114, noot F. VANDENDRIESSCHE. 397 Ibid., 115. 398 Arbh. Bergen 20 oktober 2014, nr. 2013/AM/324, Soc.Kron. 2015, afl. 8, 378, noot J. JACQMAIN. 399 Ibid. 400 Ibid., 386.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
100
(183) Vervolgens kan er melding worden gemaakt van het arrest van het hof van beroep te
Luik van 15 december 2016.401 Het gaat over een advocaat die een fout begaat in zijn mandaat.
De advocaat heeft zijn cliënten niet ingelicht over de pleitdatum, alhoewel ze uitdrukkelijk
hebben laten blijken dat ze de intentie hadden hierop aanwezig te zijn. Dit blijkt uit de inhoud
van de sms-berichten. De partijen hadden een juridisch beschermd belang bij de naleving van
de verplichtingen van de advocaat. Het hof omschrijft de schade als het verlies van de
mogelijkheid om te worden vrijgesproken.402 Deze wordt niet gewaardeerd op basis van de
vergoedingen die appellant heeft moeten betalen of de sommen die appellant als burgerlijke
partij had kunnen vorderen. Er wordt een morele schadevergoeding toegekend. De omvang van
de schadevergoeding wordt ex aequo et bono bepaald door het hof, die objectief verantwoord
is in het licht van de concrete omstandigheden. Het hof gaat uit van een objectieve waardering
ex aequo et bono en wijst de vordering tot terugbetaling van de toegekende vergoedingen af.403
Het arrest van het hof van beroep te Luik van 3 oktober 2017 gaat eveneens over het foutief
gedrag van een advocaat tijdens zijn mandaat.404 Aangezien er slechts een samenvatting is
gepubliceerd, is het onmogelijk om dit arrest uitgebreid te behandelen. De economische waarde
van het verlies van de kans maakt de eigenlijke schade uit en moet worden vergoed.
(184) Het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Luik 14 februari 2014 gaat over een
verkeersongeval met dodelijke afloop voor twee personen en waarbij een derde persoon zware
verwondingen oploopt. De aansprakelijke persoon pleegt vluchtmisdrijf en rijdt later een andere
auto aan. Hij stopt opnieuw niet en neemt pas later contact op met de politie, nadat hij het
voertuig heeft verborgen. De WAM-verzekeraar van de aansprakelijke persoon vordert de
betalingen terug krachtens artikel 24 en 25 van het verzekeringscontract, omdat de verzekerde
op het moment van het ongeval dronken zou geweest zijn.405 De WAM-verzekeraar van de
aansprakelijke stelt een regresvordering in, in subsidiaire orde op basis van het verlies van een
kans.406 De WAM-verzekeraar voert aan dat het vluchtmisdrijf heeft geresulteerd in een verlies
van de kans om de staat van dronkenschap aan te tonen en op basis daarvan de mogelijkheid
om bepaalde sommen terug te vorderen. Het is volgens de rechtbank geen vereiste dat zonder
401 Luik 15 december 2016, JLMB 2017, afl. 41, 1967. 402 Ibid., 1974. 403 Ibid. 404 Luik 3 oktober 2017, FJF 2019 (samenvatting), afl. 3, 85. 405 Rb. Luik (afd. Luik) 14 februari 2017, nr. 16/1284/A, VAV 2017, afl. 2, 12. 406 Ibid., 11-12.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
101
het vluchtmisdrijf noodzakelijkerwijs de staat van dronkenschap zou zijn vastgesteld. Volgens de
rechtbank wordt enkel de economische waarde van het verlies van de kans vergoed en niet de
volledige schade.407
(185) Zoals eerder aangevoerd in dit onderzoek, stelt de rechtbank een schade vast die
beperkter is in zijn omvang. De WAM-verzekeraar kan niet de gedane betaling terugvorderen
aangezien de staat van dronkenschap niet kan worden aangetoond. De WAM-verzekeraar heeft
daarentegen wel schade geleden, met name het verlies van de kans om de dronkenschap aan
te tonen op grond waarvan de verzekeraar in de mogelijkheid zou worden gesteld de totale som
terug te vorderen. De schade is de krenking van het belang de staat van dronkenschap aan te
tonen. De concrete omvang van deze schade is de omvang van de kans om de schade aan te
tonen en niet het resultaat van het aantonen van de dronkenschap, hetgeen de volledige
terugbetaling zou zijn.
Om de omvang van de schadevergoeding te bepalen, kan de rechtbank terugvallen op een deel
van de sommen die de verzekeraar niet heeft kunnen terugvorderen, die passend zijn om de in
concreto vastgestelde belangenkrenking te vergoeden.
(186) Ter staving van het concrete schadebegrip en de objectieve waardering ervan in
het kader van het verlies van een kans kan nog worden verwezen naar het vonnis van de
politierechtbank te Brussel van 5 maart 2018. Het betreft eveneens een verkeersongeval. Eiseres
reed op een voorrangsweg en verweerster, die van links komt, wil invoegen. Het komt tot een
aanrijding. De verzekerde van verweerster blijft niet ter plaatse om de nodige vaststellingen te
doen, waardoor eiseres de kans verliest om de nodige vaststellingen van fout en schade te doen.
Maar het is onzeker, bij gebreke aan de nodige vaststellingen, of de schade aan de auto van eiser
veroorzaakt is door de verzekerde van verweerster.408
“La faute commise par l’assurée de la défenderesse a fait perdre à la demanderesse la
chance de faire établir de façon contradictoire la réalité et les circonstances de
l’accident, ainsi que les dégâts provoqués lors de celui-ci.”409
De politierechtbank waardeert de schadevergoeding ter vergoeding van deze schade, die
onderscheiden moet worden van de materiële schade voortvloeiend uit het verkeersongeval,
ten belope van 50% van de gemaakte kosten.
407 Rb. Luik (afd. Luik) 14 februari 2017, nr. 16/1284/A, VAV 2017, afl. 2, 13. 408 Pol. Brussel 5 maart 2018, n°17A296, CRA 2018, liv. 4, 85. 409 Ibid., 86.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
102
(187) Twee arresten van het hof van beroep te Gent wijzen de vordering op basis van het
verlies van een kans af. Het arrest van het hof van beroep te Gent van 3 december 2014 betreft
een geval van precontractuele aansprakelijkheid.410 Er wordt onder meer een vergoeding voor
het verlies van een kans gevorderd maar deze vordering wordt afgewezen. Er wordt een
onderscheid gemaakt tussen het negatief en positief contractbelang. Het positief belang houdt
in dat de schadelijder een financieel equivalent ontvangt van wat hij zou hebben gekregen indien
het contract effectief werd gesloten, inclusief de winsten. Het negatief belang impliceert dat
men de vergelijking maakt met de hypothetische situatie waarin de schadelijder zich zou
bevinden indien er nooit onderhandelingen zouden geweest zijn. Dit kan onder meer de
verloren tijd, gemaakte kosten en misgelopen kansen omvatten.411 Het negatief contractbelang
is vergoedbaar. Daarbij houdt het hof rekening met de concrete omstandigheden. Het hof
besluit dat enkel de kosten opgenomen in de afrekening verstuurd op 3 maart 2006 voor
vergoeding in aanmerking komen. De personeels- en directiekosten worden ex aequo et bono
gewaardeerd.
(188) Volgens het hof kan er noch aanspraak worden gemaakt op de vergoeding van het
positief belang, noch op een vergoeding voor het verlies van een kans. De contractsluiting was
met name nog niet zeker ten tijde van het foutief stopzetten van de onderhandelingen. De
schade voortvloeiend uit het positief belang was in casu nog niet ‘zeker’. Met betrekking tot de
concrete beoordeling van de schade en het positief contractbelang stelt het hof het volgende:
“Dit betekent dat, in de veronderstelling dat het positief contractbelang voor vergoeding
in aanmerking kan komen, dit in onderhavig geschil niet het geval is omwille van het
ontbreken van de zekerheid van een contractsluiting over alles ten tijde van de fout van
Concordia Textiles.”412 (eigen cursivering)
Er is evenmin vergoeding wegens het verlies van een kans mogelijk omdat de eisende partijen
ervan uitgaan dat het zeker was dat het contract zou zijn gesloten indien de onderhandelingen
niet foutief en voortijdig waren stopgezet. Ze maken niet aannemelijk dat zij effectief een
patrimoniaal verlies hebben geleden in de vorm van een meerwaardeverlies. Er wordt geen
concrete schade aangetoond.
410 Gent 3 december 2014, TBBR 2018, afl. 1, 47. 411 Ibid., 48. 412 Ibid., 51.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
103
(189) Eveneens stelt het hof van beroep te Luik in het arrest van 3 juni 2015 dat het laten
verstrijken van de verjaringstermijn van de rechtsvordering in casu niet wordt vergoed omdat
de kans zodanig gering was om de procedure te winnen. Er was met andere woorden geen
krenking van een belang door het verstrijken van de termijn en er was in dit feitenverloop geen
concrete schade.413
(190) Het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, van
22 februari 2016 gaat over de mogelijke foutieve handeling van een geneesheer bij een
esthetische ingreep.414 Meer specifiek kadert de discussie zich rond de zogenaamde informed
consent. De rechtbank stelt dat fout noch oorzakelijk wordt bewezen in hoofde van de arts voor
de gevorderde schade ten gevolge van de littekenretractie en fibrose in de borst.415 De
rechtbank stelt verder dat de eiseres enkel een vordering had kunnen instellen ter vergoeding
van de schade resulteren uit het verlies van een kans om de later gemanifesteerde complicaties
te ontlopen, indien ze wel genoeg was geïnformeerd. Eiseres vordert echter enkel vergoeding
voor de schade uit de operatie. Eiseres stelt dus geen vordering in ter vergoeding van de
concrete schade die zou geleden zijn uit het verlies van de kans om van de operatie af te zien en
hanteert een verkeerd schadebegrip. Zoals de rechtbank stelt, is de aangevoerde schade ten
gevolge van de operatie een andere schade dan de schade die kan worden vergoed op basis van
het verlies van een kans.416 Opgemerkt dient te worden dat, zelfs indien eiseres het
schadebegrip met betrekking tot het verlies van de kans juist had gehanteerd, de aangevoerde
tekortkoming in de informed consent nog steeds niet bewezen is.417
(191) Als laatste tussenconclusie valt het volgende te melden over de invulling van het
schadebegrip in de rechtspraak over de kansleer. De conceptuele problematiek die zich stelt
rond het omschrijven van de schade in het geval van een verlies van een kans weerhoudt de
rechter er niet van om deze schade nog steeds in concreto vast te stellen. In het geval van een
verlies van een kans is de schade de krenking van de behoeftebevredigende capaciteit die deze
kans had. Zo werd er in bovenstaande zaken een vergoeding toegekend voor de schade uit het
verlies van de kans om te slagen voor het schooljaar of het verlies van de kans om de staat van
dronkenschap aan te tonen. De omvang van de schade wordt bepaald door de omvang van het
413 Luik 3 juni 2015, JT 2015, afl. 6626, 847. 414 Rb. Oost-Vlaanderen (afd. Gent) 22 februari 2016, T.Gez. 2017-18, afl. 4, 264, noot C. LEMMENS. 415 Ibid., 267. 416 Ibid., 268. 417 Ibid.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
104
effectieve kansverlies dat definitief is verloren en niet door wat het resultaat zou zijn indien de
kans zou slagen. Door de praktische moeilijkheden die zich stellen bij het waarderen van een
kansverlies, gaat de rechter veelal uit van een objectieve schadewaardering ex aequo et bono.
Zo wordt de subjectieve waardering van de schade van de leerlinge in het arrest van het hof van
beroep te Gent van 30 maart 2017 verworpen. Het hof verwerpt de waardering van de schade
op basis van “de actuele waarde van het eerste jaar beroepsinkomen als kinesitherapeut”. Ook
in het arrest van het hof van beroep te Luik van 15 december 2016 wordt een vergoeding ex
aequo et bono toegekend.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
105
(192) In deze masterproef werd onderzoek gevoerd naar de invulling van het
schadebegrip in de Belgische doctrine en rechtspraak. Een eerste theoretisch luik bevatte een
algemene bespreking van het schadebegrip. RONSE maakt een tweeledig onderscheid tussen
enerzijds het vaststellen van de schade en het waarderen van de schade. In dit onderzoek werd
nog een stap verder gegaan. Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen het vaststellen van de
schade, het bepalen van de omvang van de schade en het waarderen van deze schade. Het doel
van dit onderzoek was om te achterhalen vanuit welke invalshoeken deze drie fasen, die terug
te vinden zijn in een procedure tot het vergoeden van schade, worden benaderd. De hypothese
die werd onderzocht in het rechtspraakonderzoek was de volgende:
“Schade bestaat uit de krenking van een belang. Het al dan niet bestaan van het belang
en de al dan niet reële krenking ervan wordt in concreto vastgesteld. Meer specifiek
wordt er naar de individuele situatie van de benadeelde gekeken om vast te stellen of
deze een rechtmatig belang had dat door het gebeuren werd geraakt (de vraag of er
schade is of niet) en in welke mate dit belang is gekrenkt (de vraag naar de omvang van
de schade). Anderzijds bestaat er het vraagstuk van de waardering van de zo
vastgestelde schade wanneer de schade niet in natura kan worden ongedaan gemaakt.
Volgens de te testen hypothese gaat het Belgisch rechtssysteem bij het bepalen van de
omvang van de schadevergoeding uit van een objectieve waardering van de concrete
schade. Dit betekent dat de rechter zich baseert op de marktwaarde, en niet op de
subjectieve waarde die de belangenkrenking heeft voor de benadeelde.”
Deze hypothese werd geformuleerd door de promotor van dit onderzoek.
(193) In het theoretisch deel werden heel wat inzichten aangereikt over de verschillende
benaderingen van het schadebegrip. Er werd in dit onderzoek aangetoond welke meerwaarde
elke omschrijving van schade heeft. Twee definities van schade zijn van groot belang voor de
praktijk.
(194) In de theoretische uiteenzetting werden kritische beschouwingen geformuleerd
bij de bestaande opvattingen over het schadebegrip. Zo werd bij de definitie van schade als ‘de
uitkomst van de vergelijking tussen enerzijds de toestand na de onrechtmatige daad en
anderzijds de hypothetische toestand waarin de persoon zou gebleven zijn indien het
schadegeval zich niet zou hebben voorgedaan’, de opmerking gemaakt dat het nauwkeuriger
zou zijn om te spreken van ‘het feit op basis waarvan de aangesproken persoon aansprakelijk
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
106
zou zijn’. Een persoon kan ook op andere gronden dan de ‘onrechtmatige daad’ aansprakelijk
worden gesteld. Ook werd opgemerkt dat in deze omschrijving van schade meteen een
causaliteitsbeoordeling wordt gemaakt. Wanneer er tussen de hypothetische toestand en de
huidige toestand geen negatief resultaat blijkt te zijn, wil dit niet alleen zeggen dat de persoon
geen schade heeft geleden. Er wordt in dat geval ook impliciet vastgesteld dat er geen causaal
verband bestaat tussen de onderzochte gedraging en de toestand waarop de mogelijke
benadeelde zich beroept.
(195) Schade kan ook worden omschreven als ‘de krenking van een juridisch beschermd
belang’. In dit onderzoek werd bestudeerd wat ‘een belang’ inhoudt. Wegens de beperkte
bronnen in de rechtsliteratuur, werd er in dit onderzoek uitgegaan van de filosofische inzichten
van Jaap KRUITHOF om een ‘belang’ te omschrijven. Een ‘belang’ werd in zijn werk ‘De zingever.
Een inleiding tot de studie van de mens als betekenend, waarderend en agerend wezen’
gedefinieerd als een ‘door een persoon of groep verworven bevredigingsmechanisme, dat
positief gewaardeerd wordt’. De omvang van de behoefte is eigen en dus subjectief, maar het
mechanisme aan de hand waarvan de behoeftebevrediging wordt bereikt is niet subjectief,
omdat het mechanisme de behoeften van verschillende personen kan bevredigen. Het
mechanisme vormt het belang door zijn behoeftebevredigende capaciteit wanneer deze positief
wordt gewaardeerd.
(196) Vervolgens werd aandacht besteed aan twee mogelijke invalshoeken van het
schadebegrip. In dit kader werd gesproken over de dubbele tegenstelling: concreet versus
abstract en subjectief versus objectief.
Wanneer men spreekt over de concrete invalshoek van schade, betekent dit dat het
schadebegrip wordt ingevuld rekening houdend met de omstandigheden van de zaak.
Daartegenover staat een abstracte invulling van het schadebegrip. In dat geval abstraheert de
rechter een aantal elementen van de schade en dient de benadeelde slechts te verwijzen naar
de schade zoals die zich in een normaal geval zou voordoen om zijn schade te bewijzen. Op basis
van de hypothese situeert het abstracte of concrete karakter van schade zich louter op het
niveau van het vaststellen en bepalen van de omvang van de schade.
Zoals vermeld, gaat de tegenstelling subjectief ten opzichte van objectief over ‘in hoofde van
wie’ de waardering geschiedt. De rechter kan bij het waarderen van schade, wanneer herstel in
natura niet mogelijk is, uitgaan van de objectieve marktwaarde of de eigen subjectieve
waardering van de benadeelde. Er is geen doctrine terug te vinden waarin het subjectieve
karakter ten opzichte van het objectieve karakter van schadewaardering wordt behandeld.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
107
Daarom werd in het theoretisch deel verwezen naar een aantal principes uit de micro economics
om de subjectieve benadering verder te verduidelijken. Zo werd onder meer verwezen naar
Calabresi en Melamed’s ‘Property Rules, Liability Rules, and Inalienability: One View of the
Cathedral.’ In dit werk werd in het kader van entitlements een onderscheid gemaakt tussen
enerzijds een waardering die wordt bepaald door de overheid en anderzijds een waardering die
uitgaat van de partijen zelf. In het eerste geval gaat het over de collectieve dimensie en is dit
verglijkbaar met het objectief waarderen van schade. Wanneer de waardering uitgaat van de
partijen zelf, is dit een subjectieve waardering. Een aantal praktijkgevallen in het kader van de
verschillende invalshoeken van schade werden uitvoerig besproken.
(197) Om de hypothese te falsifiëren werd een rechtspraakonderzoek gevoerd waarin
de lagere rechtspraak werd geanalyseerd. Het doel was om een beeld te vormen hoe het
schadebegrip effectief in de praktijk wordt ingevuld en of de hypothese met deze praktijk
overeenstemt.
In het rechtspraakonderzoek is bij elk onderdeel een tussenconclusie geformuleerd die telkens
de verworven inzichten weergeeft. Hier zal aandacht worden besteed aan de algemene
bevindingen van het onderzoek. Eerst en vooral kan worden vermeld dat de hypothese in de
meeste van de onderzochte gevallen bevestigd wordt. Alhoewel in de rechtspraak niet steeds
een uitdrukkelijk onderscheid wordt gemaakt tussen het vaststellen van de schade, het bepalen
van de omvang van de schade en de waardering van de schade, kan men bij een grondige lezing
van de vonnissen en arresten dit onderscheid wel afleiden. Het is zinvol om een opdeling te
maken tussen het bepalen van de omvang van de schade en de waardering van schade. Door
een onderscheid te maken tussen deze drie ‘fasen’ wordt er structuur gebracht in een
schadegeval.
(198) Op de vraag of schade concreet wordt vastgesteld in zijn bestaan en omvang kan
mijn inziens grotendeels bevestigend worden geantwoord. Het schadebegrip wordt in de
Belgische doctrine en rechtspraak doorgaans in concreto ingevuld. Zoals in dit onderzoek wordt
aangetoond, gaat dit principe echter te kort door de bocht. Louter het vaststellen van de schade
en het bepalen van de schade wordt vanuit de concrete omstandigheden beoordeeld. Het is
interessant gebleken om het effectieve bestaan van de schade te onderscheiden van de
concrete omvang.
(199) Het waarderen van de schade kan daarentegen worden benaderd vanuit de
subjectieve of objectieve invalshoek. Wat opvalt is het gebrek aan zorgvuldigheid wanneer deze
termen worden gehanteerd. In een aantal gevallen waarin de lagere rechtspraak verwijst naar
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
108
het ‘objectiveren van schade’ of een daarmee vergelijkbare verwoording, lijkt de rechter het
concreet vaststellen van schade te bedoelen. Vanuit welk perspectief de schade wordt
gewaardeerd, wordt in de Belgische rechtspraak weinig uitdrukkelijk behandeld. De stelling dat
schade objectief wordt gewaardeerd kan in dergelijke verwoording niet in de onderzochte
rechtspraak worden vastgesteld. Wat de rechters effectief doen is daarentegen een andere zaak.
Wanneer men het waarderen van de schade onderscheidt van het vaststellen en bepalen van
de schade ervan, kan men besluiten dat de vastgestelde schade in de praktijk wel degelijk
objectief wordt gewaardeerd. Zoals vastgesteld, kent de rechter bij voertuigschade een
schadevergoeding toe op basis van de marktwaarde van een soortgelijke auto in dezelfde
toestand. De schade wordt concreet vastgesteld door te kijken naar welk type auto beschadigd
werd en in welke staat deze was. De toegekende vergoeding wordt objectief gewaardeerd
omdat de rechter zich baseert op de marktwaarde, eerder dan welke waarde dit voertuig voor
de benadeelde zelf had. Ook bij het toekennen van morele schade probeert de rechter een zo
objectief mogelijke schadevergoeding toe te kennen die verantwoord is in het licht van de
concrete schade. Voor een analyse van elke schadepost die is besproken verwijs ik terug naar
de tussenconclusies.
(200) Alhoewel de hypothese op veel vlakken wordt bevestigd, moeten er een aantal
nuances worden gemaakt. Eerst en vooral valt op te merken dat het niet uit de sluiten is dat de
rechter in sommige gevallen de schade in bepaalde mate abstraheert, mijn inziens om op die
manier tot een billijke oplossing te komen. Dit was bijvoorbeeld het geval wanneer de rechter
in het vonnis van 15 juni 2018 van de correctionele rechtbank te West-Vlaanderen, afdeling
Brugge, een vergoeding voor dervingsschade toekende, terwijl de benadeelde was overleden en
dus in de onmogelijkheid was om deze schade te lijden. Ook kende de rechter in het vonnis van
de correctionele rechtbank te Brussel van 12 februari 2016 een vergoeding toe voor de morele
schade, terwijl in het deskundigenverslag werd vastgesteld dat de persoon zich in een
vegetatieve toestand bevond. De benadeelde was volgens de deskundige niet in de mogelijkheid
om dergelijke krenking van de psychische integriteit te lijden. De rechter motiveert zijn beslissing
door te stellen dat er elementen uit het rapport wijzen op een minimaal bewustzijn, maar mijn
inziens wil de rechter vooral geen ongerechtvaardigd verschil in behandeling in het leven roepen
tussen enerzijds de ongevallen die bewustzijnsverlies als gevolg hebben en anderzijds de
ongevallen waar men geen bewustzijnsverlies lijdt. Het valt dus niet volledig uit te sluiten dat de
rechter zich laat leiden door abstracte elementen om de schade vast te stellen, alhoewel dit
eerder de uitzondering is. Het principe van het concreet vaststellen van schade in haar bestaan
en omvang kan mijn inziens alleszins bevestigd worden.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
109
(201) Vervolgens is het belangrijk te wijzen op de het feit dat dit onderzoek slechts een
eerste stap is. De stelling dat schade in de Belgische rechtspraak objectief wordt gewaard kan
op basis van dit onderzoek worden bevestigd, maar de omvang van dit onderzoek is op twee
vlakken beperkt in zijn omvang. Eerst en vooral valt te melden dat dit onderzoek beperkt was
tot het analyseren van lagere rechtspraak die is gepubliceerd. Bovendien vormt het aantal
onderzochte arresten slechts een bescheiden aandeel van de gepubliceerde rechtspraak.
(202) Bij wijze van slot van deze algemene conclusie en in het verlengde ook van dit
onderzoek sluit ik af met deze woorden. Mijn inziens is verder onderzoek zeker op zijn plaats,
aangezien de opdeling die wordt aangevoerd in de hypothese, heel wat structuur kan brengen
in hoe het schadebegrip effectief wordt benaderd. Het is te vroeg om algemene conclusies te
trekken, maar bijkomend onderzoek zou wat dit onderzoek heeft vooropgesteld verder kunnen
bevestigen. De hypothese is alleszins veelbelovend gebleken.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
110
Wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor
arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten
in de overheidssector, BS 10 augustus 1967.
Wet 21 december 1994 houdende Sociale en Diverse bepalingen, BS 23 december 1994.
Besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de
rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse Overheid, BS 27 maart
2006.
Voorontwerp van wet houdende invoeging van de bepalingen betreffende
buitencontractuele aansprakelijkheid in het nieuw Burgerlijk Wetboek, Commissie tot
hervorming van het aansprakelijkheidsrecht opgericht bij ministerieel besluit van 30
september 2017, 6 augustus 2018, 23 p.
Memorie van toelichting van het voorontwerp van wet houdende invoeging van de
bepalingen betreffende buitencontractuele aansprakelijkheid in het nieuw Burgerlijk
Wetboek, Commissie tot hervorming van het aansprakelijkheidsrecht opgericht bij
ministerieel besluit van 30 september 2017, 22 augustus 2018, 208 p.
Burgerlijk Wetboek, 10 april 1838, Stb. 1838, 12.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
111
GwH 25 januari 2017, nr. 7/2017, BS 9 maart 2017 (uittreksel), 34524.
GwH 15 juni 2017, nr. 77/2017, BS 26 september 2017, 88323.
GwH 15 juni 2017, nr. 79/217, BS 26 september 2017, 88334.
Cass. 17 januari 1938, Pas. 1938, I, 8.
Cass. 11 april 1938, Arr.Verbr. 1938, 85
Cass. 16 januari 1939, Pas. 1939, I, 25.
Cass. 13 juli 1939, Pas. 1939, I, 366.
Cass. 28 oktober 1942, Arr.Verbr. 1942, 129.
Cass. 25 november 1946, Pas. 1946, I, 443.
Cass. 12 januari 1950, Pas. 1950, I, 311.
Cass. 10 juli 1950, Pas. 1950, I, 823
Cass. 2 mei 1955, Pas. 1955, I, 950.
Cass. 8 januari 1962, Pas. 1962, 548.
Cass. 19 februari 1968, Arr.Cass. 1968, 811.
Cass. 20 januari 1969, Pas. 1969, 455.
Cass. 17 maart 1969, Arr.Cass. 1969, 669.
Cass. 7 december 1970, Arr.Cass. 1970-71, 339;
Cass. 4 september 1972, Pas. 1973, 1.
Cass. 4 september 1973, Arr.Cass. 1974, 6.
Cass. 2 mei 1974, Arr.Cass. 1974, 963.
Cass. 4 maart 1975, Pas. 1975, 682.
Cass. 13 september 1976, Arr.Cass. 1977, 39.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
112
Cass. 28 april 1978, Arr.Cass. 1978, 1004, concl. eerste Adv. Gen. DUMON.
Cass. 5 december 1978, RGAR 1980, noot J. LIBOUTON;
Cass. 19 december 1978, Pas. 1979, I, 472.
Cass. 26 juni 1980, Pas. 1980, 1341.
Cass. 19 januari 1984, Arr.Cass. 1983-84, 585.
Cass. 28 juni 1984, AR 6932, Pas. 1984, 1313.
Cass. 15 maart 1985, AR 4482, Pas. 1985, 878-880.
Cass. 4 april 1990, AR 8004, Arr.Cass. 1989-1990, 1025-1026.
Cass. 13 april 1995, AR C.94.126.F., Pas. 1995, 423.
Cass. 29 januari 1996, AR C.94.0206.N, Arr.Cass. 1996, 123.
Cass. 13 mei 1997, AR P.96.0539.N, Arr.Cass. 1997, 544.
Cass. 2 april 1998, Arr.Cass. 1998, 407.
Cass. 19 juni 1998, Arr.Cass. 1998, 721.
Cass. 13 oktober 1999, AR P.99.0861.F, Pas. 1999, 1308.
Cass. 19 februari 2001, AR C.99.0014.N, Arr.Cass. 2001, afl. 2, 324.
Cass. 19 februari 2001, AR C.99.0228.N, Arr.Cass. 2001, 330.
Cass. 19 februari 2001, AR C.00.0242.N, Arr.Cass. 2001, 318.
Cass. 19 februari 2001, AR C.99.0183.N, Arr.Cass. 2001, 329.
Cass. 20 februari 2001, AR P.98.1629.N, Arr.Cass. 2001, afl. 2, 336.
Cass. 10 december 2001, AR C.98.0270.N, Arr.Cass. 2001, afl. 10, 2117.
Cass. 14 mei 2003, AR P.02.1204.F, Pas. 2003, afl. 5-6, 982, concl. SPREUTELS, J.
Cass. 1 april 2004, Pas. 2004, I, 528.
Cass. 26 oktober 2005, AR P.04.1258.F., Pas. 2005, afl. 9-10, 2044.
Cass. 3 april 2009, AR C.07.0617.N, Arr.Cass. 2009, afl. 4, 981.
Cass. 11 september 2009, AR C.08.0031.F, Pas. 2009, afl. 9, 1947.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
113
Cass. 11 januari 2010, AR C.09.0165.F, Pas. 2010, afl. 1, 59, concl. GENICOT, J.
Cass. 15 september 2010, AR P.10.0476.F, Pas. 2010, afl. 9, 2270.
Cass. 9 december 2010, AR C.10.0306.F, Pas. 2010, afl. 12, 3171.
Cass. 4 november 2011, AR C.08.0407.F, JT 2012, afl. 6485, 530.
Cass. 17 februari 2012, AR C.11.0451.F, Pas. 2012, afl. 2, 374, concl. WERQUIN.
Cass. 4 mei 2012, AR. C.10.0080.F, Pas. 2012, afl. 5, 1007.
Cass. 3 mei 2013, AR C.12.0425.N, Arr.Cass. 2013, afl. 5, 1101, concl. VANDEWAL, C.
Cass. 23 oktober 2013, AR P.13.0727.F, Pas. 2013, afl. 10, 2021.
Cass. 4 februari 2014, AR P.13.0992.N, Arr.Cass. 2014, afl. 2, 352.
Cass. 7 mei 2014, AR P.13.0638.F, JLMB 2015, afl. 13, 598;
Cass. 16 juni 2014, AR C.12.0402.F, Pas. 2014, afl. 6-7-8, 1556, concl. GENICOT, J.
Cass. 7 november 2014, AR C.13.099.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2546.
Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2597.
Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl. 11, 2597, concl. A. VAN
INGELGEM
Cass. 5 maart 2015, AR C.14.0197.F, Pas. 2015, afl. 3, 587.
Cass. 8 februari 2016, AR C.15.0170.N, Arr.Cass. 2016, 320.
Cass. 21 april 2016, AR C.15.0286.N, Arr.Cass. 2016, afl. 4, 909.
Cass. 12 oktober 2016, AR P.15.1667.F, www.cass.be.
Gent 19 maart 1980, RW 1981-82, 2629.
Brussel 19 mei 2003, T.Not. 2003, afl. 9, 463.
Gent (1e k.) 3 november 2011, T.Gez. 2011-12, afl. 3, 205, noot HUYGENS, A.
Antwerpen (8e bis k.) 1 maart 2013, RW 2013-14, nr. 38, 1509.
Bergen 16 september 2013, nr. 2012/RG/500, Amén. 2014, afl. 3, 187.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
114
Brussel 7 januari 2014, nr. 20101/AR/1259, T.Aann. 2015, afl. 4, 388.
Brussel 4 juni 2014, NJW 2015, afl. 316, 110, noot VANDENDRIESSCHE, F.
Gent 5 mei 2014, RW 2015-16, afl. 32, 1268.
Arbh. Bergen 20 oktober 2014, nr. 2013/AM/324, Soc.Kron. 2015, afl. 8, 378, noot
JACQMAIN, J.
Gent 13 november 2014, T.Gez. 2016-17, afl. 2, 109.
Gent 3 december 2014, TBBR 2018, afl. 1, 47.
Brussel 9 februari 2015, RGAR 2015, afl. 6, nr. 15202.
Luik 3 juni 2015, JT 2015, afl. 6626, 847.
Antwerpen (Jeugd. K.) 25 juni 2015, T.Verz. 2015, afl. 4, 447, noot VAN DEN HOUT, E.
Antwerpen 13 januari 2016, T.Verz. 2016, afl. 4, 493.
Gent 1 februari 2016, RW 2016-17, afl. 21, 826.
Antwerpen (2e k.) 16 maart 2016, T.Verz. 2016, afl. 3, 327.
Bergen 30 november 2016, nr. 2016/RG/103, Amén. 2017 (weergave X. THUNIS), afl. 2, 144.
Luik 15 december 2016, via http://jlmbi.larcier.be/.
Luik 15 december 2016, JLMB 2017, afl. 41, 1967.
Gent 16 maart 2017, T.Verz. 2018, afl. 4, 529.
Gent 30 maart 2017, nr. 2015/AR/977, NJW 2017, afl. 366, 551, noot BRULOOT, F.
Antwerpen 24 mei 2017, T.Verz. 2018, afl. 2, 254.
Luik 3 oktober 2017, FJF 2019 (samenvatting), afl. 3, 85.
Brussel (familiekamer) 24 oktober 2017, T.Fam. 2018, afl. 3, 73, noot WEYTS, B.
Antwerpen 10 januari 2018, T.Verz. 2018, afl. 4, 525, noot ULRICHTS, H.
Antwerpen 5 februari 2018,T.Verz. 2018 afl. 3, 365.
Brussel 28 februari 2018, nr. 2016/AR/4, IRDI 2018, afl. 1, 64, noot VANOVERMEIRE, V.
Antwerpen 5 maart 2018, nr. 2016/AR/190, TBH 2018, afl. 7, 627.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
115
Gent 22 maart 2018, TMR 2019, afl. 2, 177.
Luik 4 mei 2018, nr. 2017/RG/126, TBBR 2018, afl. 9, 492.
Antwerpen 15 november 2018, NC 2018, afl. 1, 67.
Rb. Kortrijk 18 februari 2010, T.Gez. 2011-12, afl. 3, 198, noot HUYGENS, A.
Kh. Brussel 24 november 2014, nr. A/08/06816, Jaarboek Marktpraktijken 2014, 1179.
Rb. Brussel (77e k.) 16 december 2014, T.Verz. 2015, afl. 2, 179, noot DUBUISSON, T., SIMAR,
N.
Rb. Luik (afd. Hoei) 25 februari 2015, JLMB 2015, afl. 13, 609.
Rb. Henegouwen (afd. Bergen) 11 februari 2016, nr. 14/3606/A, VAV 2016, afl. 3, 51.
Corr. Brussel 12 februari 2016, EPC 2017, afl. 25, III.2.BRUXELLES., 97.
Rb. Oost-Vlaanderen (afd. Gent) 22 februari 2016, T.Gez. 2017-18, afl. 4, 264, noot
LEMMENS, C.
Corr. Luxemburg 19 juli 2016, RGAR 2017, afl. 3, nr. 15671.
Rb. Luik (afd. Hoei) 12 oktober 2016, T.Pol. 2018, afl. 1, 38.
Rb. Luik (afd. Hoei) 12 oktober 2016, T.Pol. 2018, afl. 4 168.
Rb. Luik (afd. Luik) 14 februari 2017, nr. 16/1284/A, VAV 2017, afl. 2, 11
Rb. Brussel 25 september 2017, n°2016/6250/A, T.Verz. 2018, afl. 4, 476.
Rb. West-Vlaanderen (afd. Brugge) 29 maart 2018, nr. 17/556/A, VAV 2018, afl. 5, 70.
Corr. West-Vlaanderen (afd. Brugge) 15 juni 2018, VAV 2018, afl. 5, 59.
Rb. Luik 17 januari 2018, T.Pol. 2018, afl. 3, 124.
Pol. Verviers 9 januari 2014, EPC 2015 (verkort), afl. 23, III.2.Verviers, 19.
Pol. Halle 19 februari 2014, T.Pol. 2014, afl. 3, 151.
Rb. Brussel 31 maart 2014, nr. 30/9822/A, 03/14337/A, Com.M. 2015, afl. 1, 28, noot
LANGENAKEN, E.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
116
Pol. Namen (afd. Dinant) 2 september 2014, nr. 08D001135, VAV 2016, afl. 1, 38, noot
DELLIEU, P.
Pol. Oost-Vlaanderen (afd. Gent) 29 februari 2016, nr. 15A246, RW 2017-18, afl. 36, 1434.
Pol. Antwerpen (afdeling Mechelen) 15 april 2016, nr. 15A8301, VAV 2017, afl. 5, 38.
Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 18 januari 2017, nr. 16A13, VAV 2018, afl. 6, 14.
Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 16 augustus 2017, VAV 2018, afl. 5, 62.
Pol. Brussel 18 september 2017, T.Pol. 2018, afl. 1, 27.
Pol. Antwerpen (afd. Mechelen) 1 december 2017, nr. 16A186, VAV 2018, afl. 4, 69.
Pol. Brussel 5 maart 2018, n°17A296, CRA 2018, liv. 4, 85.
Pol. Brussel 10 april 2018, n°17B027171, CRA 2018, liv. 4, 51.
Pol. Leuven 19 april 2018, nr. 17A218, VAV 2019, afl. 1, 38.
Pol. Vilvoorde 15 oktober 2018, 15V2011, VAV 2019, afl. 2, 51
BLOEMBERGEN, A.R., Schadevergoeding bij onrechtmatige daad, Deventer, Kluwer, 1965,
459 p.
BLOEMBERGEN, A. R. en LINDENBERGH, S. D. , Schadevergoeding: algemeen, deel I,
Deventer, Kluwer, 2001, 78 p.
BOCKEN, H., “Geen kans verloren. Causale onzekerheid en de rechtspraak van het Hof van
Cassatie over het verlies van een kans”, in BERNAUW, K., BOCKEN, H., BOONE, I., CLAEYS, I.,
COUSY, H., DE GEYTER, S., DE WULF, H., HARTLIEF, T., JOCQUE, G., TAELMAN, P., VAN
OEVELEN, A., VAN SCHOUBROECK, C., VOET, S. en WEYTS, B., Aansprakelijkheid,
aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen 2006-2007, Kluwer,
Mechelen, 2007, 271-325.
BOCKEN, H. & BOONE, I. m.m.v. KRUITHOF, M., Inleiding tot het schadevergoedingsrecht –
buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht en andere schadevergoedingsstelsels, Brugge,
Die Keure, 2014, 284 p.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
117
BOONE, I., “Verbreking van het oorzakelijk verband verbroken”, in Gandaius Actueel, vol. 7,
Mechelen, Story-Scientia, 2002, 105-137.
BOONE, I., Verhaal van derde-betalers op de aansprakelijke, Antwerpen, Intersentia, 2009,
722 p.
COOTER, R.B., en ULEN, T., Law and Economics, 6th edition, Boston, Addison-Wesley, 2016,
570 p. (te raadplegen op Berkeley Law Books, http://scholarship.law.berkeley.edu/books/2)
CORNELIS, L., “Ongeschikt voor gevoelige juristen: over de intieme verhouding tussen
schade en causaal verband”, in DEBAENE, M. en SOENS, P. (eds.), Aansprakelijkheidsrecht.
Actuele tendensen, Gent, Larcier, 2005, 160, 157-199.
DE KEYSER, E. en DUSESOI, K., “Morele schade en andere schade bij overlijden”, in
BREWAEYS, L., DE KEYSER, E., DE SOMER, L., DE VISSCHER, A., DUSESOI, K., HULLEBROECK,
G., SCHILDERMANS, C. en SCHRYVERS, J., Handboek Letselschade Gemeen Recht, Wolters
Kluwer, Mechelen, losbl., 2 dln., D.II.1/1 - D.III.4/1, (37p.).
DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civil belge, II, Brussel, Bruylant, 1940, 1107 p.
DE SOMER, L., “Soevereine beoordelingsmacht feitenrechter”, in BREWAEYS, L., DE KEYSER,
E., DE SOMER, L., DE VISSCHER, A., DUSESOI, K., HULLEBROECK, G., SCHILDERMANS, C. en
SCHRYVERS, J., Handboek Letselschade Gemeen Recht, Wolters Kluwer, Mechelen, losbl., 2
dln., A.V.-1/1 – AV.V.-2/2, 5 p.
DE SOMER, L., “Schade”, in BREWAEYS, L., DE KEYSER, E., DE SOMER, L., DE VISSCHER, A.,
DUSESOI, K., HULLEBROECK, G., SCHILDERMANS, C. en SCHRYVERS, J., Handboek
Letselschade Gemeen Recht, Wolters Kluwer, Mechelen, losbl., 2 dln., A.1-1/1 – A.12/18, 23
p.
DE WILDE, L., “Schade”, in VANDENBERGHE, H., Onrechtmatige daad: actuele tendensen,
Kluwer, Antwerpen, 1979, 179-220.
DIRIX, E., Het begrip schade, Antwerpen, Kluwer, 1984, 150 p.
JOCQUE, G., “Bewustzijn en subjectieve verwijtbaarheid”, in BERNAUW, K., BOCKEN, H.,
BOONE, I., CLAEYS, I., COUSY, H., DE GEYTER, S., DE WULF, H., HARTLIEF, T., JOCQUE, G.,
TAELMAN, P., VAN OEVELEN, A., VAN SCHOUBROECK, C., VOET, S., WEYTS, B.,
Aansprakelijkheid, aansprakelijkheidsverzekering en andere schadevergoedingssystemen
2006-2007, Kluwer, Mechelen, 1-101.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
118
KRUITHOF, J., De zingever. Een inleiding tot de studie van de mens als betekenend,
waarderend en agerend wezen, Hilversum, Paul Brand, 1968, 338.
KRUITHOF, M. “Een kritische analyse van enkele recente cassatiearresten over
schadevergoedingsrecht”, in M. KRUITHOF (ed.), Inzichten in actueel aansprakelijkheidsrecht
en verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 54 p.
LUKAS, P., JONCKHEER, L., “Persoonlijke ongeschiktheid en een nieuw stramien ter bepaling
van schade”, in DESMECHT, J.-L., PAPART, T., PEETERS W., (eds.), Indicatieve Tabel 2012,
Brugge, Die Keure, 2012, 269.
RONSE, J., Aanspraak op schadeloosstelling uit onrechtmatige daad, Brussel, Larcier, 1954,
499 p.
RONSE, J. en DE WILDE, L., Schade En Schadeloosstelling, Gent, Story-Scientia, 1984, 411 p.
SHAVELL, S., Economic analysis of accidental law, Cambridge (Mass.), Harvard University,
1987, 312 p.
SIMOENS, D., Beginselen Van Belgisch Privaatrecht. 11: Buitencontractuele
Aansprakelijkheid. 2: Schade en Schadeloosstelling. Antwerpen, Story-Scientia, 1999, 433 p.
VAN OMMESLAGHE, P “Lien de causalité et dommage réparable: dérives et corrections,” in
ROGGE, J., M., REGOUT, en LONGFILS, F. (eds.), Liber Amicorum Jean-Luc Fagnart, Brussel,
Anthemis, 2008, 687-708.
VIAENE, J., Schade en Veiligheid, Leuven, Kluwer, 53 p.
VIAENE, J., LAHAYE, D., en VAN STEENBERGE, J., “Een laatste bijdrage tot de synthese van
de schadeleer?” in VAN LANGENDONCK, J., PIETERS, D. en DILLEMANS, R., Liber Amicorum.
Roger Dillemans - Deel II. Socialezekerheidsrecht, Antwerpen, Story-Scientia, 1997, 465-515.
AERTS, S. en JANVIER, R., “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met focus
op de ambtenaren”, TSR 2015, 101-179.
BAYENS, S., “De theorie van het verlies van een kans; een rechtsvergelijkende analyse
toegepast op de zuivere vermogensschade”, RW 2016-17, afl. 10, 363-378.
BERTEN, J., noot onder Gent 10 juni 1936 en Brussel 12 april 1944, RGAR 1946, 3930.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
119
BOONE, I., “De arbeidsongeschikte ambtenaar en het regres van de werkgever op de
aansprakelijke”, RW 2001-02, 217-233.
BOONE, I., “De eigen schade van de publiekrechtelijke werkgever”, RABG 2005, afl. 12, 1087-
1096.
BOONE, I., “Publieke werkgever en zijn verzekeraar, de nieuwe contouren van het
verhaalsrecht”, NJW 2012, afl. 273, 778-787.
BOONE, I., en RONSIJN, K.,“Actualia schade en schadevergoeding 2012-2015”, Themis 2014-
2015/5, nr. 93, 37-72.
BREWAEYS, L., DIERCKX DE CASTERLE, O., “Toelichting bij de indicatieve tabel 2016”, VAV
2017, afl. 4, 40-48.
BRULOOT, F., “Onderwijs en aansprakelijkheid. Recht op redelijke aanpassingen”, NJW
2017, afl. 366, 514-526.
CORNELIS, L., “Over samenloop, schade en overbodig causaal verband: roemloos
aansprakelijkheidsrecht (partim)”, RDC-TBH 2013, nr. 10, 989-1003.
DELLIEU, P., “La valorisation de préjudice esthétique temporaire et permanent”, CRA 2016,
afl. 1, 39-40.
DE KEZEL, E., “Cassatie verduidelijkt zijn loondoorbetalingsarresten”, Juristenkrant 2008, afl.
169, 4.
DIRIX, E., “Abstracte en concrete schade”, RW 2000-01, 1329-1335.
DUBUISSON, B., “Jurisprudence récente de la Cour de cassation sur la relation causale”, JT
2010, afl. 6417, 745-754.
DUBUISSON, B. en SIMAR, T., “De l’inventivité pour faire face ou… de la résistance des juges
ou du fond”, Bull.Ass. 2015, liv. 2, 183-187.
HEBLY, M., LINDENBERGH, S., “Schadebegroting en tijdsverloop. Over schade als
veranderlijk verschijnsel en wat dit betekent voor het schadevergoedingsrecht.” TPR 2016,
afl. 4, 1435-1522.
JACQUES, E., “Le recours de l’employeur public contre le tiers responsable,” RGAR 2010, afl.
9, nr. 14680, 11 p.
JOCQUE, G., “Tijdsverloop en schadevergoeding”, TPR 2016, afl. 4, 1375-1434.
Vaststelling en raming van schade: concreet versus abstract, subjectief versus objectief'
120
KRUITHOF, M., “De vordering tot voordeeloverdracht”, TPR 2011, afl. 1, 13-74.
ROBERT, T., “De nieuwe cassatierechtspraak over de doorbreking van het oorzakelijk
verband door een eigen juridische oorzaak: samen met de doorbrekingsleer ook het
secundariteitscriterium definitief verworpen?” TBBR 2003, afl. 7, 524-535.
SCHUERMANS, L., SCHRYVRS, J., SIMOENS, D., VAN OEVELEN A., en SCHAMP, A., “Overzicht
van rechtspraak onrechtmatige daad, schade en schadeloosstelling (1977-1982), TPR 1984,
534.
SCHRYVERS, J., “Netto of bruto? Subrogatie of eigen schade?”, TAVW 2002, afl. 1, 79-84.
STEVENS, F., “Schadebegroting in het transportrecht: concreet, abstract of eigen recept?”,
TVR 215, afl. 2, 50-57.
VANOVERMEIRE, V., “Aansprakelijkheid van de beslaglegger in geval van een zgn. onterecht
beslag inzake namaak: ‘nil novi sub sole’”, IRDI 2018, afl. 1, 72-76.
VANSWEEVELT, T. en WEYTS, B., “De Indicatieve Tabel 2012: van (te) normerend naar
betwist?” RW 2014-15, afl. 7, 243-253.
VAN DEN HOUT, E. “Hoofdelijkheid daders – Evaluatie schade”, T.Verz. 2015, afl. 4, 455-457.
VAN INGELGEM, A., concl. bij Cass. 14 november 2014, AR C.13.0441.N, Arr.Cass. 2014, afl.
11, 2598-2608.
VAN QUICKENBORNE, M., “De tussenkomst van een juridische oorzaak”, TPR 2010, afl. 1,
348-359;
WEYTS, B., “Eerlijkheid duurt het langst. Over foutaansprakelijkheid tussen (ex-
)echtgenoten.” T.Fam. 2018, afl. 3, 76-79.
BAUMOL, W.J., Utility and Value, Encyclopaedia Britannica inc., 2017, te raadplegen op
https://www.britannica.com/topic/utility-economics
MURPHY, R. P., Subjective Value and Market Prices, Mises Institute, 2011, te raadplegen op
Mises Daily Articles, https://mises.org/library/subjective-value-and-market-prices