1. InleidingCommunicatiewetenschap:
Ontstond in Europa officieel in de jaren ‘50o Werden departementen opgericht (meestal binnen letteren en wijsbegeerte of sw)
4 invalshoeken:o Retoriek
Aristoteles: tactieken om de gedachten van het publiek te beïnvloeden. Vindt men in de persuasieve communicatie.
o Propaganda en media-effecten WO
o Informatietheorie Hoe kan info elektronisch verstuurd worden?
o Groepsdynamica Leiderschap in kleine groepen Mensen leren elkaar kennen door communicatie
1 2 Basisconcepten en modellen1.1 2.1 inleidingCommunicatiewetenschap:
Bestudeert de communicatieo Andere invulling bij iedereen:
Iets tussen 2 mensen (bv praten) Radio, TV, journalistiek,…
o Twee dominante tradities: Processchool Betekeniscreatieschool
1.2 2.2 Wat is communicatie?Common sense invullingen / van Dale:
1. Een zender die een boodschap verstuurt. Het kan in dit geval zijn dat de boodschap niet wordt opgemerkt door de bedoelde ontvanger.
2. (Zeer weinig gebruikt) communicatie wordt gezien als transport3. Uitwisseling van ideeën. Communicatie is geen eenzijdig proces, partners zijn gelijkwaardig
en er is geen begin of einde.
In de Communicatiewetenschap: Geen enkele definitie is ‘de’ definitie, definities zijn goed als ze:
o Bruikbaar of operationeel zijn binnen bepaalde wetenschappelijke visieso Logisch en coherent iso Niet tegengesproken wordt door waarneembare wijshedeno Toelaat het gedefinieerde nauwkeurig te onderschijden van andere maatschappelijke
verschijnselen
1
Processchool Betekenis-creatieschoolCommunicatie = De transmissie van
boodschappen. Een proces aarbij een
persoon het gedrag of de gedachten van een andere persoon beïnvloedt.
De productie en uitwisseling van betekenissen.
Wat bestudeert? Hoe en/ decoderen ontvangers/ zenders? Hoe worden boodschappen verzonden en ontvangen via media/ kanalen?
Hoe boodschappen of teksten interageren met mensen om betekenis te creëren.
Communiecatiefout= Als het gewenste effect niet in aard/ grootte overeenkomt met het doel
Proberen te verklaren door naar de fasen van het proces te kijken
Het resultaat van culturele verschillen, waardoor zender en ontvanger een andere betekenis geven aan bepaalde dingen.
Welke leer? Acts of communication: leunt aan bij de sociale wetenschappen
Works of communication: de semiotiek of tekenleraar die aansluit bij de letteren
Extra: Kernwoorden: efficiënt en accuraat Teksten ≠ enkel geschreven tekst
1.3 2.3 Breek- of discussiepunten in de definities van de communicatie
(Deze rij is op basis van Fauconnier)
1.3.1 2.3.1 Intentionaliteit als breekpunt
Teleologische opvatting van communicatie= er is pas communicatie als de zender de bedoeling heeft om een boodschap uit te sturen en de ontvanger de bedoeling heeft die te ontvangen.= typisch voor de processchool≠ stilte is geen communicatief gedrag, maar wel informatief
Bedoeld door zender /zender actief
Niet bedoeld door zender /zender passief
Intentioneel ontvangen /ontvanger actief
Vb.: ik bestel een brood, de verkoopster neemt mijn bestelling op.
Vb.: Ik luister naar mensen die tegen elkaar praten op de trein (niet tegen mij)
Niet-intentioneel ontvangen /ontvanger passief
Vb.: passief luistergedrag in een klas
Vb.: Indrukken die we van anderen krijgen als we op straat lopen
Dit denken was dominant in de eerste modellen van de communicatiewetenschappen, en nu vooral terug te vinden in bepaalde subdomeinen zoals reclame of politieke marketing.
Gedragsopvatting
2
= alle gedrag van mensen is communicatief. Mensen kunnen zich niet niet-gedragen=> kunnen niet niet-communiceren.
Als buitenstaander kan men vaak moeilijk opvangen of een boodschap intentioneel of niet was. Er zijn ook voorbeelden van bedoelde communicatie die als onbedoeld wordt voorgedaan (bv. Een politicus die een pintje drinkt ipv wijn, want bier doet hem volkser lijken.)
1.3.2 2.3.2 Geslaagdheid als criterium?
Men kan zeggen dat er pas echt communicatie is als die geslaagd is. Wanneer is dit zo? Fauconnier:Wanneer er expressie is van een boodschap gericht op persoon ‘x’, kan het zo zijn;
1. Transmissie, maar geen ontvangst.2. Transmissie en ontvangst, maar niet door persoon X, dan wel door persoon Y.3. Transmissie en ontvangst door X, maar geen interpretatie.4. Transmissie, ontvangst door X en interpretatie, maar niet de juiste interpretatie.5. Transmissie, ontvangst door X en de juiste interpretatie, maar zonder de bedoelde
uitwerking of met een verkeerde uitwerking.6. Transmissie, ontvangst door X, juiste interpretatie en bedoelde uitwerking.
1.3.3 2.3.3 Eenrichtings- of tweerichtingsverkeer
De richting van het communicatieproces:
Processchool Gedrascommunicatie schoolEenrichting: zegt A iets tegen B is er communicatie. Zegt B iets terug begint een nieuw communicatieproces.
Tweerichtingsverkeer; wisselwerking, waarbij A en B steeds van rol wisselen (ontvanger en zender). Zegt A iets en geeft B antwoord is dit één communicatieproces.
De visie hierop is nauw verbonden met welk communiecatieniveau men bestudeert: massacommunicatie => eenrichtingsverkeer; interpersoonlijke communicatie => circulair proces.Technologische evoluties doen de visies ook verschuiven: nieuwe media worden geassocieerd met interactiviteit.
1.4 2.3.4 Observatieniveau
Menselijke communicatie:o Verschillende observatieniveaus:
Intrapersoonlijke (buiten beschouwing gelaten) Interpersoonlijke Groepscommunicatie Organisatiecommunicatie Massacommunicatie
3
1.5 2.4 Elementen in het communicatieproces
2.4.1 en 2.4.2 enkel op geprintte versie van samenvatting
1.5.1 2.4.3 boodschap
Wat wordt uitgedrukt door de zender en overgedragen naar de ontvanger Meaning / betekenis, informatie en tekens binnen de wetenschappelijke literatuur
o Betekenis en info kunnen niet zomaar worden overgedragen => ze zijn afhankelijk van de interpretatie van de boodschap. De boodschap bevat iets dat betekenis KAN hebben.
o ‘Iets’ in de boodschap = tekens: (non-) verbale stimuli die betekenis dragen. Bestaat uit een signifiant (betekenaar) en een signifié (betekende) 3 categorieën van tekens:
1. Symbolen:o Geen natuurlijke relatie tussen signifiant en signifiéo (On-) bewuste afspraak tussen mensen om uitdrukking te
geven aan bewustheidsinhoud => tekens staan niet vast en kunnen voor verschillende mensen verschillende betekenissen hebben.
2. Iconeno Fysieke gelijkenis tussen de betekenaar en de betekende
3. Indiceso Een sensorische ervaring verwijst naar iets (rook =>vuur)
Code:o Systeem van betekenissen, gemeenschappelijk voor een (sub)cultuur.o Bestaat uit tekenso Regels en conventies bepalen in welke context de tekens gebruikt worden en hoe we
ze kunnen gebruiken om complexere boodschappen te geven Coderen/ encoderen:
o Omzetten in een code die de transmissie mogelijk maakt: boodschappen worden overgezet in tekens, omgezet tot een vorm die de boodschap in een interpreteerbare vorm oproept bij de ontvanger.
o Gebeurt 2X van gedachte naar teken van teken naar signaal
4
1.6 2.4.4 Signaal Fauconnier:
o Signaal= louter technisch-natuurkundig concept: Luchttrillingen, lichtgolven, stroomstootjes,… Vb: telefoon: tekens worden omgezet in elektromagnetische trillingen, wat
signalen zijn Primaire of secundaire aard:
o Primair: kenmerkend voor face-to-face communicatie met de zender en ontvanger op gezichts- en hoorfastand van elkaar. Het overbrengen van tekens gebeurt dan via rechtstreekse zintuigelijk prikkels.
o Secundair: technisch, gebruikt bij indirecte communicatie. 2 soorten:1. Geproduceerd op mechanische wijze (d.m.v. Werktuigen/
instrumenten)2. Elektrische wijze
5
1.6.1.1 2.4.5 Kanaal
Bindmiddel of verbinding die de ruimtelijke scheiding tussen zender en ontvanger overbrugt. Weg/ materie waarlangs signalen worden verstuurd (telefoonlijn, lucht,…)
1.6.2 2.4.6 Medium
Fauconnier: o Een object dat de boodschap draagt of kan drageno Technisch middel dat het tot uiting brengen en waarnemen via de zintuigen mogelijk
maakt Medium in face-to-face situatie
o Geen medium: ongemeubileerde commnicatieo Fikse:
Ziet stem als een medium Classificatie van de verschillende vormen van media:
o Bordewijk en Van Kaam (1986) Ingedeeld via de graad van interactiviteit/ tweerichtingsverkeer die ze
toelaten Twee dimensies:
1. Controle over de informatiebron2. Controle over tijd en onderwerpskeuze1. Keuze ligt bij de centrale bron of bij het individu
4 communicatiepatronen: Allocutie:
Typisch one-way communicatie, de zender bepaalt de tijd en keuze van het aanbod en checkt de opgeslagen info
Conversatie: Individuen wisselen interactief info uit, controle over tijdstip, keuze en
inhoud van de boodschap. Consultatie:
Een centraal beheerde databank wordt geconsulteerd door een individu, dat controle heeft over tijd en onderwerp
Registratie: Een centraal orgaan wint op een bepaald moment info over individuen
van de periferieo Nieuwe media:
Onderscheid tussen deze communicatiepatronen komt onder druk te staan Combinatie van:
1. Integratie van tele-, data-, en massacommunicatie 2. Interactiviteit van 1 medium3. Het netwerken van deze media
Creeert een nieuw communicatiemiddel dat al die informatiestromen mogelijk maakt.
Controle over tijd en keuze van een object
Controle over de opgeslagen informatieCentraal Individueel
Centraal Allocutie RegistratieIndividueel Consultatie Conversatie
6
1.6.3 2.4.7 Ruis
Elke soort stimulus die de ontvangst van de boodschap belemmert Rothwell (2004)
o 4 soorten ruis:1. Fysieke, mechanische (= kanaalruis)
Storing bij de fysieke transmissie van het signaal. Bestreden dor het signaal te versterken, het beter te richten op het
beoogde publiek of twee/ mer signalen gebruiken voor 1 boodschap.2. Psychologische
Interne gedachten die interfereren3. Fysiologische
De fysieke toestand van de ontvanger (honger, ziek,…)4. Semantische rui
Wanneer de betrokkenen verschillende codes hanteren: de ontvanger kan de tekens die de zender gebruikt niet op een juiste manier decoderen
1.6.4 2.4.8 Feedback
Info die de ontvanger naar de zender stuurt, zodat deze het communicatieproces kan evalueren.
Gebruik van het woord wijst erop dat communicatie een éénrichtingsweg is.o Reactie van de ontvanger is niet vereist om echt van communicatie te kunnen
spreken, het is een op zichzelfstaand proces. Hoeveelheid/ aard:
o Verschilt naargelang het communicateiniveau
1.7 2.5 Communicatiemodellen1.7.1 2.5.1 Inleiding
McQuaill en Windahl (1996)o = vereenvoudigde voorstellingen die de voornaamste elementen van het
communicatieproces en hun onderlinge relaties tonen Modellen:
o Verschillende functies;1. Organiserend:
Ordenen en verbinden elementen, door ons een beeld te geven van een geheel dat we anders mss niet zouden opmerken
2. Verklarend: Ze geven gecompliceerde info vereenvoudigd weer
3. Voorspellend: Bepaalde uitkomsten zullen via de logica van het model meer of minder
waarschijnlijk zijn. Helpen zo ook bij hypotheseso 2 soorten:
1. Structurele modellen: Ontleding van het geheel staat centraal, aandacht op de samenstellende delen.
Communicatiemodel zal tonen wie er betrokken is (zender, tekensysteem,…)2. Functionele modellen:
Focussen op relaties tussen onderdelen De meeste zijn functioneel, want alle communicatie is dynamisch en bevat
elementen van verandering en evolutie.
7
o Ontstaan vanuit een bepaalde context Sluiten dus aan bij bepaalde vormen van communicatie, of het model goed is, hangt af van
welke context je het in gebruikt. Er is geen allesverklarend, altijd geldig model
1.7.2 2.5.2 De communicatieformule van Lasswell1.7.3
1948 “Who? Says what? In which channel? To whom? With what effect? Kritiek:
o Communicator probeert de ontvanger te beïnvloeden => communicatie is altijd persuasief.
o Er is altijd een effect verklaring achtergrond: interesse in pol o Geen oog voor feedback. communicatie en propaganda en visie uit die tijd
1.7.4 2.5.3 Het mathematische model van Shannon en Weaver
Bell telephone laboratory
o Telecommunicatie context
(tecnologisch perspectief)= een lineair éénrichtingsproces met een kwetsbaar signaal, dat verstoord kan worden door ruis.1.7.5 2.5.4 Verdere uitwerken van het S&W-model door DeFleur
Naar aanleiding van de discussie over de overeenkomst tussen de betekenis van de verzonden en de ontvangen boodschap.
In het communicatieproces wordt betekenis getransformeerd tot boodschap. De boodschap wordt omgezet i informatie, die door het kanaal wordt verzonden. De ontvanger decodeert de info als een boodschap die wordt omgezet in betekenis.
o Als er overeenkomst is tussen betekenis 1 en betekenis 2 is er sprake van communicatie
8
o Die overeenkomst is zelden perfect
Het
model is nu two-ways lineair, want het blijft
stapsgewijs Hier wordt aangetoond hoe de bron feedback krijgt
o De info kan aan de bestemmeling aangepast worden en zo is er meer kans op overlapping
1.7.6 2.5.5 Het circulair doel van Osgood en Schramm
Gaat uit van de belangrijkste actoren ipv de kanalen Geen onderscheid tussen ontvanger en bestemmeling
o De ontvanger- verstuurder rol wordt non-stop omgewisseld waar de boodschap tussen heen en weer gaat.
Goed voor interpersoonlijke communicatie, minder voor massacommunicatie
1.7.7 2.5.6 De spiraal van Dance
9
Helical Model (1967) Communicatie komt niet terug op dezelfde plaats als waar ze is vertrokken = verschil met een
circulair model Beweegt voorwaarts Is een dynamisch model ipv een momentopname Toepasbaar op interpersoonlijke communicatie Relaties ontwikkelen zich => communicatie zal van smal naar breed gaan
o Belangrijk aspect: Self-disclosure Je kan communicatie niet isoleren en uit haar context trekken, want dan heeft het geen
betekenis meer.
1.7.8 2.5.7 Gerbners algemeen model van communicatie
Cultivatietheorie Massacommunicatie
en interpersoonlijke Model met zowel
grafische als verbale vorm
Belangrijk punt: rol van perceptie
1.7.9 2.5.8 Het ABX-model van Newcomb
A en B zijn personen, X is een object. De lijnen tussen A en X en B en x stellen de attitudes
van A/B ten opzichte van X voor. De lijn tussen A en B is de aantrekkingskracht Onevenwicht: wanneer de lijn tussen A en B dun is
o Wegwerken:je mening over de ander verandert, je mening over X verandert, je probeert door communicatie de ander zijn mening over X te veranderen.
1.7.10 2.5.9 Westvleteren en Macleans aanpassing van Newcombs ABX-model
Uitgangspunt: de grote verschillen tussen massa- en interpersoonlijke communicatie:
10
o Minder feedbackmogelijkheden bij massacommunicatieo Groter aantal A (alternatieve mediabronnen) en meer X (objecten in de omgeving),
waaruit B moet selecteren Eerste aanpassing: interpersoonlijke communicatie
o A maakt een selectie om over te communicereno B kan ervaring hebben met X en feedback geven
Tweede aanpassing:o Nieuw element:
C (communicator) = channel als gatekeeper voor de verzending van boodschappen over d e omgeving tussen A en B.
A is een bron uit de samenleving, B is een lid ervan C interpreteert noden van B
o Massacommunicatie
11
1.7.11 2.5.10 Het massacommunicatiemiddel van Maletzke
1. Communicator:o Wordt bij het selecteren en vormgeven van inhoud beïnvloedt door:
Druk of beperking van de boodschap: De vormgeving moet aangepast zijn aan de inhoud
Druk of beperkingen die uitgaan van het medium: Het zelfbeeld van de communicator kan zijn werkactiviteiten
beiïnvloeden Druk, want massacommunicatie is publieke communicatie:
Publieke karakter heeft psychologische en legale invloed2. Ontvanger:
o De selectie en effecten van de media-inhoud worden beïnvloedt door: Druk van het medium:
Ieder medium heeft mogelijkheden en beperkingen, die de ervaring van de ontvanger beïnvloeden
Maletzke: relevante mediakenmerken:o De perceptie die gevraagd wordt van de ontvangero De sociale context waarin de media-inhoud ontvangen wordto Het beeld dat de ontvanger heeft over het mediumo Het zelfbeeld en de persoonlijkheid van de ontvangero De directe ruimte en sociale omgeving van de ontvanger
1.7.12
12
1.7.13 2.5.11 Een ritueel model van communicatie
James Carney (1975)o Rituele visie van communicatie ipv een transmissie-visieo Verschillen:
Transmissiemodel Ritueel modelNadruk Doorsturen, zenden en
bezorgen van info van persoon naar persoon (=over afstand)
Representatie van gedeelde opvattingen en overtuigingen, over de tijd heen
Basismetafoor Transport CeremnoieRol van betekenis Verzenden en ontvangen Gecreeërd en opnieuw
gecreeërdSucces? Ontvanger krijgt de boodschap
(accuraatheid van de transmissie)
Gedeelde ervaring (gemeenschapsgevoel)
Basisfunvtie Invloed over ruimte heen Invloed over tijd heenHierarchie/ rollen Onderscheid tussen zenders en
ontvangersIedereen is gelijkwaardig, en is participant
Vb met nieuws: Kranten zijn middelen om nieuws en kennis te verspreiden, in grote hoeveelheid, over grote afstand.
Lezen van kranten ≠ ontvangen van info, maar = deelnemen aan een massagebeuren waarbij een bepaald beeld van de wereld steeds wordt bevestigd. Het lezen en schrijven van nieuws is een rituele handeling; het beschrijft de wereld niet, stelt het voor als een arena vol actie. Nieuws ≠ info, = drama
o Beeld van de kerstboom: Geeft essentiële kenmerken van het
ritueel weer: Staat in onze cultuur
centraal voor een aantal waarden en normen
Heeft geen instrumentele waardeo Transmissie en rituele visies zijn twee manieren om
naar hetzelfde te kijken, sluiten elkaar niet uit
1.7.14 2.5.12 Het aandachtsmodel van McQuail
Benadrukt dat het soms enkel de bedoeling is van massamedia om onze aandacht erbij te houden
Past binnen de economische logica die in Europa sinds de liberalisering van de omroepsector in de ’80 duidelijk merkbaar is
13
1.8 2.6 Besluit1.9 2.7 Referenties
3. Verbale communicatie3.1 Inleiding
Verbale communicatie o ≠ lichaamstaalo = de communicatie via woorden
1.10 3.2 Kenmerken van de “natuurlijke taal”1.11
Van Poecke:o = talen die in een menselijke gemeenschap van oudsher worden gebruikt voor
algemene communicatie en die een kind, opgroeiend in zo’n gemeenschap als moedertaal leert
Iets essentieel menselijks, want door te spreken onderscheiden mensen zich van dieren “Natuurlijk”:
o Deel van de eigenheid van de menso Gaat het individu vooraf
Verschil artificiële talen:o Worden door de mens gemaakt en kunnen door mensen veranderd wordeno Natuurlijke talen niet, de mens heeft er geen vat op, ze zijn vanzelfsprekend en zijn
er altijd Natuurlijke taal:
o Gesprokeno Geschreven
Geschreven taal is secundair; afgeleid van de gesproken taal. Dient dus om de gesproken taal te representeren
Kenmerken:1. Taal is symbolisch
Teken:o Signifié:
Wat wordt opgeroepen in het hoofd van de communicator
o Signifiant: De vorm waarin het idee wordt uitgedrukt In een natuurlijke taal:
Geheel van klanken In een artificiële taal:
Elektrische pulsen, gebaren, tekens,…o Een teken verbindt inhoud met vormo Natuurlijke tegenreactie:
Waar vuur is, is rooko Arbitraire, door mensen gecreeërde relatieo Niet enkel woorden, in sommige culturen dragen bv. Kleuren
ook een betekenis
14
2. Taal is een soort kennis Mentaal
o Niet direct te bestuderen, wel indirect, door ons te baseren op gesproken taal
We leren het langzaam aan3. Taal is gebaseerd en productief
Linguïstische productiviteit:o Laat ons toe zinnen die we nog nooit gehoord hebben te
begrijpen en te creeëreno Toont aan:
Geen trial and error We leren geen specifieke sets met woorden, maar
algemene regels We zijn ons niet bewust van welke regels we
gebruiken Taalregels zijn erg complex, zeggen hoe we geluiden
moeten uitspreken, combineren tot woorden, hoe woorden zinnen worden en hoe zinnen een interactie kunnen worden
4. Taal beïnvloedt de manier waarop we de wereld zien Taal is verbonden met het denken, de meeste gedachten zijn
verbaal Inner speech: mensen zeggen hun gedachten niet hardop, kinderen
wel Carmichael 1932:
o We slaan herinneringen op in woorden:o Toon foto met woord erbij, twee keer zelfde foto maar ander
woord, de mensen met bv. Het woord bril deden achteraf hun tekening meer lijken op een bril dan op het fotootje zelf, en de anderen meer op gewichten.
Sapir-Whorf-hypothese:o Taal beïnvloedt de aard van ons denken, 2 stellingen:
Linguïstisch determinisme: Taal beïnvloedt ons denken
Linguïstisch relativisme: Gevolg van het determinisme Mensen die een andere taal spreken zien de
wereld op verschillende manieren, want talen delen de wereld op verschillende manieren in
Verschillende vocabulaire: taal is een rooster waardoor je naar de wereld kijkt, andere culturen bieden een ander rooster, bv. Nederlands: 1 woord voor sneeuw, Eskimo veel meer, want voor hun is het zeer belangrijk om over sneeuw te kunnen praten, terwijl de Azteken juist 1 woord gebruiken voor zowel sneeuw als ijs als koud
Grammaticale verschillen: bv. Geen beleefdheidsvorm in het Engels
15
1.11.1 3.2.5 Taalvormen
Mensen die dezelfde taal spreken, spreken die niet per de op dezelfde manier.
Dialecten:o Wanneer een subgroep gebruik maakt van van een andere woordenschat,
grammatica of uitspraak.o Probleem: als één dialect wordt gedefinieerd als de standaardtaal en meer status
krijgt dan de andere taal. Pidgins:
o +/- een tussentaalo Eenvoudig, bewust gecreeërde taal, waardoor mensen die nieuw zijn in de regio
kunnen communiceren met mensen die er al langer leveno Eenvoudige grammatica, bv “long time no see”
Lingua franca:o Wanneer mensen uit verschillende taalgroepen een derde taal gebruiken om met
elkaar te communiceren Jargon:
o Speciale of technische woorden, gebruikt door leden van bepaalde beroepsgroepen Argot:
o = bargoens = dieventaal Verwijst vooral naar de geheimtaal van de eerste helft van de 20e eeuw,
gebruikt door dieven, landlopers en kermisklanteno Het gebruik van woorden in een andere dan de klassieke betekenis door niet-
dominante groepen, die bepaalde dingen verborgen willen houden voor de rest van de maatschappij
1.12 3.3 De subsystemen van taal1.12.1 3.3.1 Klanken
Bij het leren van een taal leer je het uitspreken en combineren van klanken die typisch zijn voor die taal
Fonologie:o Studie van specifieke klankpatronen
Slechts een kleine portie van alle klanken die we kunnen maken is belangrijk; verschilt per taal
Fonemen:o Significante klankverschilleno Alleen nedeerlandstaligen leerden hoe ze Nederlandse fonemen moeten uitspreken,
kennen ook intonatie en klemtonen = kennis over het klanksysteem van de taal
1.12.2 3.3.2 Woorden
Semantiek:o De wetenschap die zich bezighoudt met betekeniseenheden in onze taal
Morfemen:o De basiseenheden van betekenis
Vrije morfemen:o Equivalent van woorden, bv. Hond
Gebonden morfemeno Komen enkel voor in combinatie met andere morfemen, bv. ‘S’ voor het meervoud
16
1.12.3 3.3.3 Zinnen
Syntaxis:o De wetenschap van de zinsstructuuro Helpt ons woorden in de juiste volgorde te plaatsen en er zo betekenis aan toe te
voegeno Houdt in dat we de basisstructuur van zinnen, de grammaticale functies van
woorden, de regels om zinnen te creeëren en om bestaande zinnen om te vormen, kennen
Zonder het kennen van grammaticale structuren, kunnen we de ambiguïteit van zinnen niet zien
Gebruiken de sytnaxische kennende automatisch en onbewust bij het maken en horen van zinnen
1.13 3.4 De sociale context van taal
Om effectief te zijn moeten sprekers het juiste zeggen, op het juiste moment en op de juiste manier
Pragmatiek:o De studie van hoe we taal gebruiken in sociale contexteno Adaptbility of language:
De interactanten dienen hun taalgedrag steeds aan te passen aan de eisen van de context
o Verschillende tradities: Het functionele structuralisme:
Roman Jakobson (1896-1982):o Onderscheidt functies die een taal moet vervullen om van
een communicatieproces te kunnen spreken.o 6 factoren:
Een zender Een ontvanger Een fysisch of psychologisch contact Een boodschap Een context (= datgene waarnaar de boodschap
refereert) Een code
o Functies van taal:1. Een emotieve functie (connoteert de houding van de
spreker)2. Een conatieve functie (klemtoon ligt op de
ontvanger)3. Een fatische functie (verbale processen hebben als
functie communicatieprocessen op te zetten)4. Een poëtische functie (klemtoon op de talige
boodschap)5. Een referentiële, cognitieve of denotatieve functie
(nadruk op het referent)6. Metalinguïstische functie (nadruk op code en taal)
17
De taalhandelingstheorie (speech acts theory): Anglo-Amerikaans Taal gebruiken en communiceren is een vorm van handelen
o We gebruiken taal om doelen te bereiken. Dat doel = Speech act
Succesvolle communicatie =o We begrijpen de relatie tussen woorden/ zinnen en de
speech act die ze representeren Zinnen kunnen verschillende pragmatische structuren hebben:
o Er kunnen verschillende doelen gegeven worden met 1 zin Om correcte pragmatische keuzes te maken moeten sprekers
rekening houden met de context, die ons info verschaft over de interpretatie van de speech act. Ze zeggen wie onze gesprekspartners zijn en geven ons een idee over hun veronderstellingen.
o CMM theorie Coordinated management of meaning theory 4 soorten context:
1. Episodeo De situatie waarin we ons bevinden tijdens de interactie
2. Relatieo De rolverplichting die we ervaren ten opzichte van de ander
3. Levensscripto Professionele of persoonlijke identiteit
4. Cultureel patroono De culturele normen die we delen met anderen
Voorbeeld: Speech act: ondervraging
Episode: mondeling examenRelatie: Docent-studentLife script: “strenge prof”Culturele pattroon: bestaande cultuur van examineren binnen Vlaamse universitaire context.Er is een verschil tussen de student-prof relatie in België en in Nederland (daar bv. Brutaler).
1.14 3.5 Pragmatische stijlen en structuren Discours
o De basiseenheid van pragmatieko Meerdere met elkaar verbonden zinnen die een identificeerbare structuur vormen
om een bepaalde communicatieve functie te vervullen. Verschillende communicatiecontexten vragen een ander discours
18
1.14.1 3.5.1 De conversatie
Meest gewone vorm van communicatie; essentieel om sociaal te overleven want we onderhouden er relaties mee, exploreren en ontwikkelen persoonlijke identiteiten en vervullen er dagelijkse taken mee.
McLaughing:o A relatively informal social interaction in which the roles of speaker and hearer are
exchanged in a nonautomatic fashion under the collaborative management of all parties
Discours:o Meest wederkerig en evenwichtig want de participatiegraad is gelijko Informeel en persoonlijke info, spontaan en de participanten spelen constant op
elkaar in Afwezigheid van strategie (door bv. aarzelingen of verbeteringen)
o Vooral georiënteerd op het relationele1.14.21.14.3 3.5.2 Interactie binnen de klas
Onevenwichtige machtsverhoudingo => onevenwichtige interactie
Leerlingen en lkr vragen, maar hun vragen hebben andere functies Syntax en woordenschat zijn eerder formeel en de onderwerpen onpersoonlijk Meer jargon Publiek ipv privaat en vooral taak georiënteerd
Dimensie Privaat discours Publiek discoursInteractiepatroon wederkerig Niet-wederkerigMachtsverdeling Gelijk OngelijkTaalkeuze Persoonlijk & informeel Onpersoonlijk & formeelHoeveelheid planning Spontaan GeplandToegankelijkheid van informatie
Privaat Publiek
Betekenissen Impliciet ExplicietOriëntatie Relationeel taak
1.15 3.6 Interactief discours: coherentie en structuur Communicatoren moeten aandachtig zijn voor samenhang en structuur en moeten
coördineren.
1.15.1 3.6.1 De coördinatie van conversatiebijdragen
Grice:o Conversatiemaximes:
Meest belangrijke en eenvoudige principes die een conversatie in goede banen leiden.
o Coöperatieve principe: Om effectief te communiceren moeten mensen met elkaar samenwerken
door op een sociaal aanvaarde manier met elkaar te spreken
19
Maximes:1. Kwaliteit:
Je moet de waarheid zeggen en niks absurds zeggen2. Kwantiteit:
Je bijdrage moet voldoende, maar niet te veel info bevatten
3. Relevantie: het moet een bijdrage bieden in een gesprek, het
moet direct en pertinent zijn4. Manier:
je moet duidelijk, ondubbelzinnig en ordelijk zijn in je communicatie
Als men deze regels niet volgt wordt een conversatie onmogelijk. Toch worden deze maximes soms bewust geschonden bv. sarcasme.
o Kiezen voor ambigue boodschappen Als je gevangen zit tussen twee onaangename alternatieven
Bepalen wanneer je mag praten in een conversatie:o Moeilijko Subtiele verbale en non-verbale cues o Een onderbreking wordt vaak gezien als een sociale blunder en een poging tot
dominantie
3.6.2 Small talk
Fatische functie: 2 verbale processen:o Conversational management / conversational control / interaction management
De processen die de communicatiestroom organiseren en structureren Gebruikt om gesprekken te beginnen/ beëindigen, een thema aan te halen/
af te sluiten,…o Grooming talk / social cosmetics / cliché coversation/ SMALL TALK
Processen die een ritueel en routinematig karakter hebben Wat inhoudelijk gezegd wordt is niet zo belangrijk, het feit dat er door iets
tegen elkaar te zeggen de band tussen de interactanten bevestigd wordt is wel belangrijk
Niet alleen beleefdheidsformules, ook conversaties met als doel de communicatie verlengen en stiltes te vermijden
Small talk:o ‘transitional function’
Vooral bij het begin / einde van een interactie (2 moeilijke overgangsomenten)
o Explorerende functie In de beginfase van een conversatie moeten de twee interactanten tot een
gemeenschappelijke definitie van de situatie komen: weten wat ze mogen verwachten, aard van de relatie,…
De meeste info komt hierbij tot stand via non-verbale processen: keuze van het onderwerp, standaardtaal of dialect, houding,…
Vooral bij mensen die elkaar niet kennen, maar ook om relaties terug op te nemen of om de gemoedstoestand van de ander te peilen.
Op het einde van een gesprek:
20
Een statement over wat men nog moet doen, het verloop van de interactie,…
Een goed einde bevat ook een statement van bezorgdheid en goede wil en een verwijzing naar toekomstig contact.
Het afscheid wordt gelegitimeerd en heeft een consolidatiefunctieo Onderwerpen:
Neutrale topics: feiten uit de onmiddellijke omgeving die zender en ontvanger raken
Ego-georiënteerde topics: betrekking op spreker, meestal een declaratief gezegde
Alter-georiënteerde topics: betrekking op de toehoorder, meestal een vraag
o Keuze topics: Connoteert status/ machtsdimensies en solidariteitsdimensie => een prof
kan een student vragen hoe het gaat, de student vraagt dit normaal niet aan hem.
Tussen gelijken: de 3 topics zijn mogelijk Bij machtsonevenwicht: enkel de neutrale onderwerpen zijn ok Iemand die zich richt tot een meerdere: ego Iemand met meer macht: alter
3.7 Taal en sociale identiteit
Tussen mannen en vrouwen:o Op andere manier opgevoed en gesocialiseerdo Andere stijl op taalvlako Trouble talk:
Bij problemen aangehaald door een andere persoon: M: minimaliseert het probleem of geeft direct advies V: verhalen over eigen problemen
o Verhalen: M: over eigen succes V: over waar ze de regels negeerden en een slecht figuur stelden (door over
de negatieve ervaring te praten wordt die verwerkt)o Rapport talk: specialisatie vrouwen
Relatie-georiënteerde gesprekken Interpersoonlijke onderwerpen, intieme context
o Report talk: specialisatie mannen Taakgerelateerde gesprekken
Focus op inhoud, publieke situaties waarin beslissingen genomen moeten worden en de uitwisseling van opinies centraal staat
o Nadelen specialisatie-domeinen: Mannen voelen zich ongemakkelijk als vrouwen hun relatie willen analyseren
/ over gevoelens praten Doet hen afstandelijk lijken
Vrouwen vinden het soms moeilijk hun menig publiek te verkondigen Doet hen dom en saai lijken
Deze verschillen zijn cultureel bepaald Deze verschillen gelden niet voor iedereen; ze zijn niet absoluut
21
3.8 Taal en culturele verschillen Culturele verschillen tussen talen:
o De mate waarin de context deel uitmaakt van de boodschap Contextafhankelijkheid: in sommige culturen is verbale precisie zeer
belangrijk, in andere niet. Lage-context culturen gaan ervan uit dat de toehoorder niet veel van
de situatie weet. (Vlaanderen, Uk,…) Hoge-context culturen: waarvan ze denken dat de toehoorder kennis
heeft wordt niet gezegd. Waar en hoe iets gezegd wordt is even belangrijk als wat. (China, Japan,…)
Mensen van low-context culturen kunnenverward worden door high-context spraak en mensen van high-context vinden low-context onbeleefd.
o De directheid waarmee ideeën worden uitgedrukt Sterk gelinkt aan de contextafhankelijkheid. Low-context: verbaal direct, komen snel to the point High-context: verbaal indirect, draaien rond de pot
o De mate van vereiste formaliteit Formeel:
protocol is zeer belangrijk, respect tegenover hogergeplaatsten, gepaste kanalen,…
Typisch voor culturen met een hogere machtshiërarchie Informeel:
Klemtoon op gelijkheid
4 non-verbale communicatie1.16 4.1 Inleiding
geen duidelijk verschil verbaal en non-verbaalo bv. doventaal; verbale communicatie heeft altijd een non-verbaal aspect
op basis van Trenholm
1.17 4.2 kenmerken van non-verbale communicatie1.17.1 4.2.1 Non-verbale communicatie kan onbedoeld zijn
vaak niet gecontroleerdo bv. blozeno zorgt ervoor dat mensen er meer op af gaan dan op verbale communicatie als de 2
vormen elkaar tegenspreken Soms wel bewust:
o Bv. kledingkeuze, middenvinger,…o Dat maakt interpretatie van non-verbale communicatie risky
1.17.2 4.2.2 Non-verbale communicatie bestaat uit verschillende codes
Verschillende codes, waarvan we de werking moeten kennen om goede communicatoren te zijn
Verschillende codes op hetzelfde moment kunnen elkaar versterken of tegenspreken
22
1.17.3 4.2.3 Non-verbale communicatie is onmiddellijk, continu en natuurlijk
o Gebonden aan ons lichaam => onmiddellijk, we kunnen ze niet uitstellen => we kunnen niet niet-communicereno Non-verbale tekens vloeien in elkaar over; zonder precies begin/ eindeo Minder arbitrair dan verbale tekens, maar heeft soms ook een vastgelegde betekenis die dan kan verschillen van cultuur tot cultuur
1.17.41.17.5 4.2.4 Non-verbale communicatie is universeel, cultureel,
aangeboren en aangeleerd
Bepaalde non-verbale tekens zijn overal ter wereld begrijpbaaro Ekman en Friesen
Emoties genereren dezelfde gelaatsuitdrukking over culturen heeno Wiertzema & Jansen
Doof en blind geboren kinderen hebben dezelfde elementaire gezichtsuitdrukkingen
o Gebaren zijn ook overeenkomstigo We kunnen non-verbaal communiceren met mensen ve andere taal
Opvoeding leert ons dat we niet altijd alle uitdrukkingen kunnen toneno Ekman:
Japanse en Amerikaanse studenten kregen bloederige scenes te zien, wanneer ze dachten dat niemand keek lieten hun gezichten afkeer blijken, als ze bekeken werden begonnen de Japanners te glimlachen omdat het voor hun onbeleefd is om in het bijzijn van anderen emoties te tonen.
Verschil man & vrouw:o Westen: vrouwen kunnen meer verdriet tonen, mannen meer woede en agressie
1.18 4.3 Voor welke soort informatie is non-verbale communicatie belangrijk?
1.18.1 4.3.1 Eerste indrukken
Non-verbale tekens helpen ons een eerste indruk te vormen Belangrijk om de intenties en attitudes van anderen te kennen, maar tijdens de eerste
ontmoeting vragen we weinig persoonlijke info op een directe manier o We geven ze in plaats daarvan door via non-verbale tekens
Vb: geslacht, leeftijd, sociale klasse, persoonlijkheid,…
1.18.2 4.3.2 Relationele functie
Non-verbale tekens geven ons na de eerste kennismaking info over hoe de interactie verloopt
Mehrabian:o Elke interactie heeft 3 soorten non-verbale relationele boodschappen:
Mogen Gelaatsuitdrukkingen, oogcontact, afstand,…
Status Houding, gebaren, aanrakingsgedrag,…
Responsiviteit
23
De mate van psychologische betrokkenheid bij de interactie Gespreksbijdragen, gebaren, veranderingen in gelaatsuitdrukkingen
1.18.3 4.3.3 Emoties uitdrukken
Vaak effectiever in het communiceren van emoties Verbale communicatie is belangrijk om over abstracte dingen te communiceren
1.19 4.4 Non-verbale versus verbale communicatie
Non-verbale communicatie Verbale communicatieMinder controleerbaar / leakage Meer controleerbaarKomt eerst bij fylogenese Taal ontstond pas vanaf een zeker
schedelomvangKomt eerst bij ontogenese Komt laterKan verbale communicatie vervangen, herhalen, tegenspreken, aanvullen, accentueren en reguleren
/
1.20 4.5 Kinesics
= de studie van de lichaamshouding en beweging en gestures, gelaatsuitdrukkingen en oogbewegingen
Ekman en Friesen: o Emblemen:
Stille woorden Direct verbaal vertaalbaar door alle leden van een cultuur Autonome gebaren
Ze hebben los van de natuurlijke taal een eigen betekenis Gebeurt vooral met de hand / arm Cultureel bepaald
o Illustratoren: beelden taal uit (bv. vorm, structuur…) steeds complementair aan het discours
o Regulatoren: verkeerssignaal tijdens interactie
o Affectvertoners: drukken emotionele toestand uit (bv. leakage) strategic cues:
bewegingen die leugenaars gebruiken om zich te dissociëren van wat ze zeggen en om hun eigen verantwoordelijkheid te reduceren
o Adaptoren: repetitief, nerveus gedrag om zich aan te passen aan stressoren en om persoonlijke behoeften te vullen onbewust => goede infobron over de emoties
24
1.20.1 4.5.1 Lichaamshouding
open / gesloteno open:
asymmetrie in de positie van armen en benen geassocieerd met hogere status en zelfvertrouwen, lijdt tot positieve
beoordelingen van anderen.o gesloten:
over elkaar geslagen armen / benen, symmetrie mensen die zich ongemakkelijk voelen
spiegelen / pacing / interactional synchronyo Ondergeschikten kopiëren hogergeschikteno Bewust of onbewust
Onbewust: als mensen elkaar mogeno Bevordert wederzijds begrip
1.20.2 4.5.2 Handen en armen1.20.3
Sommige gebaren zijn cultuurgebonden, anderen zijn natuurlijk Universele gebaren:
o Vuist = agressie, dominantie, beledigendo Open handen naar boven = niet-agressief, onderdanig, smekendo Aanraken gezicht = negatief (bedekkken mond= angst, wrijven in nek = woede)
1.20.4 4.5.3 Gelaatsuitdrukkingen
6 basisemoties die erdoor worden uitgedrukto Waar, wanneer en hoeveel we deze emoties uitdrukking hangt af van leren/ imitatie
Cultural dispaly rules:o Wat onze cultuur van ons verwacht op het vlak van het tonen van emoties
Profesional display rules:o Vloeien voort uit je beroep (stewards moeten bv. altijd lachen)
Personal dispaly rules:o Hoe we onze emoties hebben, leren uitdrukken doorheen onze eigen ervaringen
‘keep smiling culturen’ vs ‘complaining culturen’
1.20.5 4.5.4 Ooggedrag
Mystieke kracht Met ooggedrag kan je een bepaald positieve verwerven en behouden:
o Dominante personen trachten een centrale plaats aan te nemen, hoge klasse: kijken mensen vooral aan als ze zelf aan het woord zijn, minder als ze luisteren
Positieve en negatieve emoties:o We kijken naar iets positiefs en wenden onze blikken af van iets negatiefso Wanneer we aandachtig zijn vergroten onze pupillen, wat ook aantrekkelijker is
Wil om een relatie met anderen aan te gaan:o Eerste stap, want het toont aan dat beide partijen zich van elkaar bewust zijn
Specifieke karaktertrekken:
25
o Veel oogcontact doet je vriendelijker, natuurlijker en eerlijker lijken1.20.6 4.6 Proxemics: territorialiteit en ruimtegebruik1.20.7 4.6.1 Soorten territoria en inbreuken op territoria
Soorten territoria:o Publieke territoria:
Delen we met anderen, men wordt verwacht zich er aan bepaalde regels te houden
o Thuisterritoria: Eigendom en gecontroleerd door en van individuen
Hoge nood aan een eigen plek, waardoor we het zelfs in publiek territorium gaan opeisen ‘onze tafel’
o Interactieterritorium: Worden sociaal gemarkeerd; zorgen dat de betrokken van een conversatie
zich van de rest afsluiten o Lichaamsterritorium:
Meest private territorium In bepaalde situaties is het niet oké iemand aan te raken. Er is een groot
aantal situaties waarbij aanrakingen gereserveerd zijn voor romantiek. 3 manieren van schendingen:
Niet makkelijk uit elkaar te houden, lopen in elkaar over.o Contanimatie:
Het territorium wordt vervuild of onaanvaardbaar gemaakt, bv grafittio Overtreding:
Een oneigenlijk gebruik van het publieke territorium. Een dakloze slaapt op straat: dat is een bizarre vermenging van territoria, slapen doe je niet in het openbaar.
o Invasie: Mensen die geen recht hebben op het territorium pikken het in. Een
seksuele aanranding.
4.6.2 Ruimtegebruik: zit-en kantoorindeling
In publieke en thuis-territoria Zitindeling:
o Waar we gaan zitten bv. In een aula zegt ook weer veel over de soort mens. Kantoorindeling:
o Verschillende indelingen zorgen voor meer of minder communicatie tussen de werknemers. Als je je er bewust van bent kan ook bv. De opstelling van je bureau een machtspositie aangeven (bv. Stoel tegenover elkaar ipv langs elkaar).
4.6.3 Persoonlijke ruimte
Een draagbaar territorium dat we overal met ons meedragen Invloedrijke factoren
o Liking Als je elkaar graag hebt sta je korterbij
o Gender Vrouwen staan korter bij elkaar
26
o status mensen met meer status krijgen meer ruimte
Cultuur: Amerikaneno Intieme afstand bij zeer persoonlijke conversatieso Persoonlijke afstand: bij gewone, vriendelijke interactieso Sociale afstand: bij zakelijke interactieso Publieke afstand
Relatie: mensen die elkaar goed kennen gaan dichterbij staan. Aard van de interactie Crowidng:
o Schending van onze persoonlijke ruimteo Lijdt tot angst, minder cognitief functioneren en meer agressiviteito Barrièregedrag
Mensen plaatsen iets tussen hun en de bedreiging, zo voelen ze zich veiliger4.7 Haptics
Studie van het aanrakingsgedrag Sterk cultureel bepaald
o Bij ons: restrictief en bestraffend Machtsrelaties:
o Degene met de meeste macht zal het initiatief van de aanraking nemen
4.8 Chronemics Psychologische:
o Mensen verschillen qua tijdsfocus Biologische:
o Zoals problemen bij uursverandering Culturele tijdsoriëntatie
o Nadruk op 1 dinge tegelijk of op meerdere dingen (mono- versus polychromatisch) Tijd “communiceert” iets binnen interacties: beurtwisseling, intimiteit, macht….
4.9 Fysieke kenmerken Lichaamsvorm, kleding, objecttaal Lichaamsbouw:
o Endomorf: Klein, rond en dik Gezien als genereuze en gevoelige mensen
o Mesomorf: Gemiddeld, gespierd en atletisch Gezien als ambitieus, energiek en enthousiast
o Ectomorf: Grote, magere en schrille personen Gezien als nauwgezet, vreemd, gevoelig,…
o Somatypische score (waarmee we tussen de types groeperingen maken)o Grootte:
Voordeel voor manneno kleding: Drie functies:
1)comfort
27
2) bescheidenheid3) cultural display
Kledingcodes
4.10 De taal van objecten Objecten zijn symbolen vaan waarden, status en financieel succes
1.21 4.11 Paralinguistiek Veel betekenis over wat gezegd wordt halen we uit hoe het gezegd wordt Para taal=
o Vocale kwaliteiten: Stem, toon, intonatie
o Vocalizations Geluiden met een bepaalde betekenis
o Vocal segregates Pauzes en vulmiddelen
Indicator van: persoonlijkheid, sociale status how wealthy people laugho Prestige speech
Stiltes zijn ook veelzeggend
4.11 Hoe ziet non-verbale communicatie eruit in een online context? Tekstgeschreven, minder cues, meer miscommunicatie
2 5 Interpersoonlijke en groepscommunicatie2.1 5.1 Inleiding2.2 5.2 Interpersoonlijke communicatie2.2.1 5.2.1 Interpersoonlijke communicatie als een speciale vorm van
dynamische communicatie
Interpersoonlijke communicatieo Meest gebruikte vormo Bepaalt onze overleving:
Als we slechte interpersoonlijke communicatievaardigheden hebben, heeft dat gevolgen voor alle aspecten van ons leven
Wat is interpersoonlijke communicatie?1. Communicatie tussen mensen2. Drastische communicatie:
Interactie tussen 2 personen Kan face-to-face of gemedieerd zijn
3. Dyadische communicatie waarbij gesprekspartners in elkaars directe omgeving zijn Erg persoonlijk Veel inspelen Hoge kwaliteit van feedback Spontaan
28
Informeel: De rollen van spreker en luisteraar veranderen constant, wat de ene
doet mag de ander ook4. Enkel bepaalde soorten van dyadische communicatie:
Ontwikkelingsbenadering van interpersoonlijke communicatie Gewone, onpersoonlijke communicatie kan veranderen in
interpersoonlijke communicatie Regels die de relatie leiden en de hoeveelheid gegevens die de
zenders over elkaar hebben veranderen Onze communicatie wordt onbewust geleid door regels, die verschillen in hun graad van
algemeenheid1. Culturele regels
Meest algemeen Bij mensen die we niet goed kennen
2. Sociale of sociologische regels Wanneer we spreken met mensen die tot specifieke groepen binnen onze
cultuur behoren Deze regels zijn dus gebonden aan een lidmaatschap
Informele begroeting Niet enkel algemene topics, ook thema’s die voor beiden relevant zijn
Les tussen klasgenoten Elke groep heeft een eigen set licht verschillende regels
3. Psychologische regels Wanneer we mensen goed kennen Partners bepalen zelf de regels De range van gespreksonderwerpen is zeer breed Onze infobronnen breiden zich uit naarmate we elkaar beter kennen
We begrijpen non-verbaal gedrag en kunnen het verklaren en voorspellen
4. Ontstaat over de tijd heen en veronderstelt de ontwikkeling van persoonlijke genegotieerde regels, toegenomen info en zelfonthulling
Belangrijk voor mensen: Helpt ons omgaan met dagelijkse problemen en stress, want we
hebben vrienden waarop we kunnen steunen Ontwikkeling van het zelfbeeld, dat een product is van de goed- en
afkeuring van de mensen waarmee we in contact komeno = pygmalion effecto Ook belangrijk om een stabiel
zelfbeeld te behouden o We gaan om met mensen die onze
identiteit bevestigen en die de wereld zien zoals wij
We kiezen onze vrienden omdat ze ons toestaan te zijn wie we zijn
2.2.2 5.2.2 De ontwikkeling van interpersoonlijke communicatie
2.2.2.1 5.2.2.1 Toenaderingspoging-en verwijderingsfasen
Relaties zijn niet statisch maar dynamisch Knapp:
29
o Beschrijft wat er vaak gebeurt, maar niet wat noodzakelijk gebeurt Partners zitten niet altijd tegelijk in dezelfde fase Niet alle koppels doen even lang over elke fase Er zijn variaties in de ontwikkleing van relaties
o Toenaderingsfasen:1. Initiatiefase:
Positieve indruk creeëren Observeren Zoeken manieren om communicatiekanalen te openen
2. Experimenteringsfase: Gemeenschappelijke basis voor relatie wordt gezocht Communicatie is fatisch
o Toch belangrijk, want small talk leidt tot topics voor verdere conversaties
Geeft individuen meer info over elkaaro Reduceert zo ondzekerheid
Individuen geven hun eigen persoonlijkheid te kennen De meeste relaties stoppen hier
3. Intensifiëring: Men toont meer betrokkenheid Zelfonthulling Hoge tevredenheid en opwinding
4. Integratiefase: Men wordt een koppel in andermans ogen
o Vrienden en kennissen zien de personen niet meer als individuen, maar als delen van een geheel
Intimiteitstrofeeën Verlies van individuele identiteit:
o Kan + of + ervaren worden Onzekerheid:
o Baxter en Wilmor: 4 geheime testen:1. Indirecte suggestie:
Grappen omtrent de ernst van de relatie2. Scheidingstesten:
Laten parteners zien hoe ze zich zonder elkaar voelen
3. Uithoudingstesten: Hoeveel tijd en energie iemand in de relatie
wil steken voor de ander4. Jaloezietesten:
Hoe relaties en reacties van derden met of tegenover de partner onthaald worden
5. Bondingsfase: Publiek ritueel om aan te tonen dat men een koppel is
o Verwijderingsfasen:1. Differentiatiefase:
Voorheen niet opgemerkte verschillen worden gezien en becommentarieert
o Verschillen worden belangrijke conversatietopics, thema’s van ruzies
Typisch voor alle relaties, wil niet zeggen dat de relatie om is
30
2. Inperkingsfase: De partners beperken hun communicatie Bepaalde topics worden vermeden Weinig info uitgewisseld Uitdrukkingen van verbondenheid dalen
3. Stagnatie: Stilte en inactiviteit
o Communicatie wordt zeldzaam, alsof de partners elkaar niet kennen
Formeel en beleefd Negatieve emoties worden non-verbaal uitgedrukt Men praat niet, want het haalt toch niets uit Zou niet land moeten duren, want is zeer onaangenaam
o Sleept soms lang aan, want het verbreken s te pijnlijk, moeilijk of riskant
4. Vermijdingsfase: Scheiding
o Fysiek of emotioneel5. Beeïndiginsfase
Opluchting Onverwachts Er is altijd besef van dat de relatie gedaan is
o Knapp: 3 functies:1. Aankondiging2. Samenvatting van de interactie3. Beëindigen
2.2.2.2 5.2.2.2 Interpersoonlijke aantrekkingskracht: de filtertheorie
Duck:o Aantrekking is een proces van eliminatieo We gebruiken filters om te zien hoe close we met iemand willen zijn
Wanneer iemand gefilterd wordt bepaald de soort relatieo 4 filters:
1. Sociologische of incidentele cues: De demografische of omgevingsfactoren die de waarschijnlijkheid
van een contact bepalen Fysieke nabijheid en vertrouwdheid
2. Pre-interactiefactoren: Mensen gebruiken non-verbale impressies om te beslissen of ze met
iemand willen interrageren We vormen een idee van de ander op basis van uiterlijk
3. Interactiefactoren: Wanneer het contact aangenaam verloopt, komen we tot interactie
o Indien vlot en aangenaam veel aantrekkingskracht4. Cognitieve cues:
De mate waarin we dezelfde waarden en normen delen, dezelfde kijk op het leven hebben,…
o Psychologische factoren die doorslaggevend zijn Verworven door communicatie
o Disclosure:
31
We geven ook onze eigen waarden en normen te kennen
2.2.2.3 5.2.2.3 Zelfonthulling in de ontwikkeling van inter-persoonlijke relaties
Disclosure / zelfonthulling:o = wanneer een persoon op vrijwillige basis dingen over zichzelf vertelt, die de ander
waarschijnlijk niet kan kennen of ontdekken via een andere bron.o We geven ons bloot aan anderen
Johari-venster:o Toont aan wat mensen over zichzelf weten en wat de anderen over die persoon
wetenWeet je zelf Weet je zelf niet
Weten anderen
Open pane: Niet enkel feiten, ook gevoelens,
motieven,… Klein wanneer we iemand voor het eerst
ontmoeteno Groeit naarmate we meer
interrageren
Blind pane:
Weten anderen niet
Hidden pane: Wanneer de persoon inf van dit luik
onthult, verhuist die info naar het open venster
Unknown pane: Nieuwe ervaringen
zetten aan tot persoonlijke groei
Tijdens zelfonthulling openen we bepaalde info voor anderen, waardoor we intiemer
worden met hem/ haar. Het verborgen luik wordt kleineer, het open luik wordt groter. De norm van reciprociteit bij zelfonthulling:
o Wij delen info over onszelf en de persoon aan wie we dit doen zal ook info over zichzelf loslaten
Risico’s bij zelfonthulling:o Mensen met zeer persoonlijke info over jou hebben macht over jouo We hebben vaak een verkeerde perceptie van hoe mensen op het nieuws zullen
reageren Risico => aanbevelingen:
1. Niet in alle relaties Je toetst de info af aan de soort relatie die je met iemand hebt
2. Goed afwegen Zelfonthulling kan ook een graad van intimiteit creeeren die ongewenst is Proberen in te schatten wat het effect is
3. Juiste plaats en juiste moment Zo kan de ander op een adequate manier reageren
4. Verband met wat er aan de gang is5. Gradueel
Begin met vrij veilige onthullingen, en ga zo verder naar meer persoonlijke 6. Wederkerig
Als 1 persoon alle onthullingen doet is er een onevenwichtige relatie Verschillen in zelfontwikkeling:
1. Veranderen over tijd:
32
Naarmate de relatie vordert is er een grotere variëteit aan onderwerpen en neemt de diepgang toe
2. Gender-gerelateerde verschillen: Vrouwen onthullen meer Mensen onthullen meer aan vrouwen Gemengde genderinteracties zijn het intiemst
Weinig intimiteit bij man-man-dyades
2.2.2.4 5.2.2.4 Online interacties
Men probeert een beeld te krijgen van de ander om onzekerheid te reducereno 3 strategieën:
1. Passieve: De ene persoon observeert de ander
o Komt vooral voor bij cue-rijke en genetwerkte situaties Daarna interactief, daarna actief
2. Actieve: Men levert een inspanning de ander te leren kennen, zonder hem
zelf te confronteren3. Interactieve:
Directe interactie tussen de twee personen in kwestie o Komt vooral voor bij cue-armere en dynamische settings
Actief / passief mogelijk, maar veel inspanning
2.2.3 5.2.3 (Potentiële) probleemaspecten binnen relaties2.2.4
Spanningsveld hebben betrekking op dialectieken:1. Expressie versus afscherming:
Spanning tussen het delen van persoonlijke en info en privacy Als we close zijn met iemand zijn we blij geheimen te kunnen delen,
maar we vinden het niet ok als iemand info vraagt die we te persoonlijk vinden
Partners moeten zelfonthulling mogelijk maken zonder ze te eisen2. Autonomie versus samenhorigheid
Hoe (on)afhankelijk partners van elkaar willen zijn Vooral vervelend als de partners verschillende wensen hebben
3. Innovativiteit versus voorspelbaarheid Mensen vallen in patronen als ze elkaar beter kennen
Die patronen evolueren tot routineso Zeker routine is nodig voor stabiliteit, maar mag niet te veel
zijn want dan raakt men verveeld Manieren om met spanning om te gaan:
1. Dialectische nadruk: Één van de twee personen wordt genegeerd
Onrealistisch 2. Pseudo-synthese:
Men probeert twee tegengestelden te combineren Onrealistisch
3. Reaffirmatie: Men beweegt tussen twee uitersten
33
Macht binnen een relatie:1. Complementaire verdeling:
Iemand neemt een dominante positie in, de ander een onderdanige Voordeel:
Snel beslist Nadeel:
Er kunnen rigide complementaire patronen ontstaan2. Symmetrische verdeling:
Competitief symetrisch: Beide partijen vechten voor dominantie
Onderdanig symetrisch: Beide partijen willen van de controle afzien
o Kunnen voldoening schenken, maar kunnen ook de relatie beheersen en de opties van de partners beperken.
Niet-rigide machtsverhouding: Men is eens onderdanig, dan weer controlerend
o Werkt het best Communicatie:
o wanneer we intertageren kunnen we we bevestigd of afgewezen wordeno sieburg:
1. Ondoordringbaar antwoord: De ene persoon negeert de andere
2. Ontbrekend antwoord: Iemand begint te praten terwijl een ander aan het woord is
o Impliciete boodschap: je bent het niet waard om naar te luisteren
3. Van onderwerp veranderen:o Geeft aan dat de zorgen van de eerste spreker minder
belangrijk zijn 4. Koersverandernde antwoorden:
o Men sluit het huidige topic snel af en gaat over tot iets anders
5. Afstandelijke antwoorden:o Een formele, gestileerdes taal geeft aan dat men zich
oncomfortabel voelt bij jouo Men geeft aan uit de interactie te willen ontsnappen
6. Iemand is beschaamd/ zegt onsamenhangende dingeno Hij voelt zich niet op zijn gemak
7. Incongruente antwoorden:o Verbale en non-verbale cues spreken elkaar tegen
Men wil niet op een directe en openlijke wijze met de ander omgaan
Af toe afgewezen worden is niet problematisch, als het systematisch gebeurt kan men het zelfvertrouwen schaden
2.3 5.3 Groepscommunicatie Eerste golf ‘50 Tweede golf aantal decennia later, met de netwerkstudies of analyses
o De pc maakte het mogelijk om kwantitatieve analyses te maken van grootte netwerken
34
Omvang:o Sommige mensen spreken van een groep vanaf 2 personeno Anderen pas vanaf meer dan 2 personen
Er is een groot verschil tussen een dyad en een trio Dyad is geen groep, maar een eigen soort sociale formatie
Organisatie:o De groep wordt groter, en worden duidelijkere doelstellingen geformaliseerd en de
structuur wordt meer georganiseerd Een groep is meestal rond de 12-20 mensen
2.3.1 5.3.1 Wat is een groep?
Voorwaarden om een groep te zijn volgens Rosengren: Bestaat uit een beperkt aantal individuen Gemeenschappelijke identiteit Gemeenschappelijk doel Informele structuur Informeel of semi-formeel leiderschap Leden hebben regelmatig persoonlijk contact
2.3.1.1 5.3.1.1 Omvang van groepen
Minstens drie personen:o De derde persoon bij een dyad verandert veel:
Meer comunicatiekanalen Verdeling spreektijd Machtsverhouding / intimiteit
o Kwalitatief aspecto Nadeel:
Men kan minder deelnemen Minder samenhang
Vallen makkelijker uiteen in subgroepen Meer mogelijkheden tot misverstanden
2.3.1.2 5.3.1.2 Aard van de groep
Verschillen in graad van betrokkenheid Oomkes:
Primaire groep Secundaire groepHechtheid Men is strek persoonlijk op elkaar
betrokkenRelaties zijn formeel en afstandelijk
Belang Wie je bent Wat je bent (status)Vervanging groepslid Moeilijk, zowel bij verlaten als bij erbij
komenVervangbaar
o aspectomvang: De verschillende functies die groepen vervullen
Hoe groter de aspectomvang hoe meer de groep primair wordto 3 soorten groepen:
Het gezin Adolescentengroep Arbeidsgroep
35
Wat Zeer hecht en van lange duur
Kleine Vriendengroepen bij jongeren tussen 12 en 20
Samenwerking
Ouders kiezen voor elkaar, kinderen zijn onvrijwilig lid geworden
Brug tussen kindertijd en volwassenheid
De groep verandert vaak
Doel Verschillende taken Geen zakelijk doel Het vervullen van een taak, men werkt in groep omdat 1 persoon het werk niet alleen kan
Interacties Veel tijd met elkaar => sterk op elkaar betrokken
Groepsnormen worden slaafs gevolg want acceptatie is op die leeftijd zeer belangrijk
Communicatie die nodig is om de taak te verrichten, onder een formele leider. Hechte groepen zijn meestal productiever
2.3.1.3 5.3.1.3 Groepstructuur
Alle groepen hebben een structuur Niet alle leden zijn gelijk Actieve leden
o Bevinden zich in het centrum, de clique Passieve leden
o Bevinden zich in de periferieo Aanvaarden / verwerpen ideeën van de leidende ledeno Kunnen samenklitten in een oppositiekliek
Beschreven en geanalyseerd door verschillende sociometrische techniekeno Sociografisch
De visuele voorstelling van alle interacties binnne een groep Je kan zowel individuele als groepsfenomenen afleiden
2.3.1.4 5.3.1.4 Groepsleiderschap
Alle groepen zijn min of meer hiërarchisch georganiseerd Leider
o Kan het niveau van de grepsprestaties verhogeno Betrekkingen tussen groepsleden versterkeno Heeft steun groepsleden en kan hun gedrag beïnvloeden
Leiderschap is afhankelijk van de omstandigheden:o Komt tot stand wanneer een groep een leider nodig heeft om de activiteiten richting
te geven en te coördineren Meer nodig bij een grote groep met een ingewikkelde taak en als er snelle
beslissingen moeten zijno Bepaald door een aantal factoren:
36
De mate van gespreksbijdrage Is belangrijk aan het begin, wie meer zegt wordt leider
Kwaliteit van die bijdrage Plaats in het communicatienetwerk
Wie centraal staat is beter De cultuur Individuele eigenschappen
Mensen met eigenschappen die goed passen bij de groep en intelligentie, sociale situaties aanvoelen,…
o 2 belangrijke dingen in een groep: Bereiken van het groepsdoel Opbouwen / in stand houden van de groep
o 2 soorten leiderschap: Instrumenteel of taakleiderschap
Werkt het best in zeer (on)gunstige omstandigheden Ideeënspecialist:
o Praat het meesto Beschouwd als leidero Niet echt populair
Expressief of sociaal-emotioneel leiderschap Werkt het best in gemiddelde condities Relatiespecialist
Meestal zijn de twee specialisten 2 mensen, maar als beide taken samenkomen in 1 persoon is dat voordelig voor de groep
Als het 2 personen zijn is samenwerking zeer belangrijk2.3.2 5.3.2 Groepsprocessen
= alle verschijnselen die in het bestaan van een groep met zekere regelmaat en volgens een wetmatig verloop voorkomen
o Worden bekeken vanuit een ‘hoe’-vraag Hoe komt men binnen,…
2.3.2.1 5.3.2.1 Het binnenkomen in een groep
Binnenkomen in een bestaande groepo Men neemt een voorzichtige houding aan
Men gaat na wie de leden zijn, hoe de groep functioneert en of ze er deel van willen uitmaken
o Wordt iemand geïntroduceerd Wordt welkom geheten en voorgesteld Men verklaart de taak en werkwijzen van de groep
Men moet toch nog veel zelf ontdekken, maar de groepsleden zijn zich hier niet van bewust
o Introductie is zwaar voor de nieuwkomero Introductie is zwaar voor de bestaande leden:
Observeren de nieuweling Selecteren hem op bepaalde criteria Proeftijd
Naar nieuwelingen wordt wel geluisterd, maar ze hebben geen machto Wanneer verschillende mensen tegelijk binnenkomen kunnen deze wel snel macht
verwerven, zeker als ze elkaar steunen
37
Tegenstand zal dan hun onderlinge band versterkeno Maatregelen om veiligheid en rust in de groep te bewaren:
Kiezen mensen die erbij passen Die de doeleinden en werkwijzen onderschrijven
Proefperiode
2.3.2.2 5.3.2.2 Groepsontwikkeling
Zoals bij interpersoonlijke relaties zijn er ontwikkelingen en fasen bij groepeno Ontwikkeling het scherpst zichtbaat bij niet geleide of aan taken gebonden groepen
Hun doelen liggen op het sociaal-emotioneel terrein Die kant wordt het meest belicht in modellen
3 sociale basisbehoeften:o Erkenningo Invloedo Genegenheid
Stappen binnen de ontwikkeling:1. Inclusie
De behoefte om erbij te horen Past deze groep bij mij, kan ik mezelf zijn
Voorstellingsrondes met veilige onderwerpen Info uit de small talk helpt beslissen op de individu erbij hoort
2. Macht Men komt op voor hun eigen belangen Formele leider:
Leden zullen proberen zijn invloed te verminderen Leden zullen juist alle verantwoordelijkheid bij hem leggen
Leiderloze groepen: Opstellen van een pikorde Informele leider Coalities
3. Genegenheid Hoeveel geef ik om de andere leden? Hoeveel geven zij om mij?
Angst om niet aardig gevonden te worden Angst voor te veel intimiteit
4. Samenhang ‘wij’ en ‘onze groep’ Eigen jargon Sympathie of antipathie van de leiding:
Men gaat wedijveren om genegenheid Groep afbouw:
o Zelfde stappen als de opbouw, maar andersom Men herziet de onderlinge relaties Invloed verdeling verandert Men gedraagt zich alsof ze niet bij de groep horen Afscheid
Verzacht met de belofte van een reünie Fasen taakgerichte groepen (volgens probleemoplossing):
1. Beeldvorming of oriëntatie Men zoekt info over het probleem
2. Evaluatie of oordeelsvorming
38
Men spreekt zich uit over elkaars ideeën Vergelijking van mogelijke oplossingen
3. Controle of besluitvorming De groep krijgt grip op het probleem
Bales:o Soorten groepscommunicatie:
1.Positieve sociaal-emotionele2.Negatieve sociaal-emotionele3.Pogingen tot antwoord op taakgericht vlak4.Vragen stellen op taakgericht vlak
2.3.2.3 5.3.2.3 Groepsnormen en conformisme
Groepen nodig om sociale en praktische redenen => dilemmao Men wil aanvaard worden door groepen die hij de moeite waard vindto Groepslidmaatschap = aanslag op de individualiteit
Men moet normen en waarden en overtuigingen van de groep onderschrijven
Sociale normeno = gedragsregels waarvan men weet of aanneemt dat ze in de maatschappij (of deel
ervan) van kracht zijn. Groepsnormen zijn meer specifiek dn sociale normen
o Uitzonderingeno Herinterpretatieso Afwijkingen
De mate waarin een groep eigen normen heeft is evenredig aan de samenhorigheid
Redenen conformiteit:1. Om taken te regelen die van direct belang zijn2. Om interactie te regelen
Taakverdeling Sociale behoeften Maken het leven makkelijker
Eigen gedrag en dat van anderen wordt voorspelbaar3. Eenheid tegenover de buitenwacht
Voorzichtige deelname:o De nieuweling probeert door te krijgen hoe hij zich moet gedrageno Fouten => groepsdruk:
Mild Agressief
o Aanvaarding van de normen is een geleidelijk proces: Uiterlijke meegaandheid Identificatie Verinnerlijking
o Overtreding van groepsnormen door gevestigde leden Leven in de brouwerij / normen scherp stellen Wordt op hen ingepraat en ze worden weer in de groep geaccepteerd als ze
tot inkeer komen Volharding:
Men wordt gemeden of uit de groep gezet Afwijken van de groepsnormen:
39
Omdat men tot andere groepen behoort en die waarden belangrijker vindt
Risico:o Meer aanvaardbaar in dit geval
Door persoonlijk krediet:o Laag/ hoog in status conformeert minder
Mensen in een korte samenwerking, die weinig betekent, geven toch soms hun eigen mening op voor het groepsideaal
o Experiment Sherif: Mensen in een onzekere situatie zijn geneigd om
onbewust hun oordeel aan te passen aan dat van anderen.
= informationele beïnvloedingo Gelijkaardig aan het experiment van Ash
Verschillen: De prikkel was niet onzeker Doorgestoken kart
o = normatieve beïnvloeding Meer als er een mede-
afwijker is2.3.2.4 5.3.2.4 Online groepen
Opgebouwd rond games, bulletin board, fan sites, weblogs,… = afgebakende sociale sferen waarin groepsprocessen zoals vriendschasps- status- en
normontwikkleing plaatsvindeno Erbinnen kunnen relaties ontstaan
Op basis van langzaam opgebouwd vertrouwen door observatie van en interactie met
Eenvoudige toegang Offline statussymbolen zijn niet zo zichtbaar
o Men staat sneller op gelijke voeto Er ontstaan toch statusverschillen
Wie goed verbonden is heeft meer status Gift giving
Belangrijk lidmaatschap Sociale normen
o Betrekking op Hoe men vriendschap articuleert Beleefdheid
3 7 Massacommunicatie: de mediaorganisatie3.1 7.1 Inleiding3.2
= openbare communicatie Klassieke media (radio, film,..)
o 19e eeuw, industrialisering in Europa Kenmerken:
o Institutionele zendero Grote, diverse groep ontvangers
40
o Zender en ontvanger: ruimtelijk en temporeel gescheideno => indirect of gemedieerd contacto Weinig feedback-mogelijkheden
Opkomst:o Morele paniek:
Representatie van de gemiddelde smaak Negatieve invloed op het weerloze massapubliek
3.3 7.2 Een organisationele benadering van de nieuwsproductie3.3.1 7.2.1 De inhoud van het nieuws3.3.2
Gans:o Deciding what’s News:
Laatavondnieuws op twee zenders 2 belangrijke nieuwsmagazines Participerende observatie Conclusie:
Specifieke groepen van actoren en activiteiten domineren steeds het nieuws:
o Meer individuen dan groepen Vooral belangrijke politieke figuren, of overtreders
van wetten/ gebruikeno Activiteiten:
Regeringsbenoemingen, beslissingen, protest, misdaad, rampen,… traditie en innovatie, en nationale ceremonies
Internationaal nieuws wordt vanuit een nationaal standpunt bekeken
Boone:o Verschraling op 4 vlakken:
1. Thematische verschraling: Nieuws handelt over ernstige zaken, meestal negatief
2. Geografische verschraling: Oververtegenwoordiging van de geïndustrialiseerde landen,
ondervertegenwoordiging van de ontwikkelingslanden Meer aandacht voor nationaal nieuws
3. Personele verschraling: Dominantie van bepaalde figuren / groepen
De personen die in de maatschappij domineren, komen ook in het nieuws het meest aan bod
4. Journalistieke verschraling: Natuurlijke / technische beperkingen van het maken van nieuws
5. Maatschappelijke verschraling: Toegevoegd door Fauconnier Minderheden komen minder in het nieuws
Mensen-verhalen:o Tegengewicht voor het slechte nieuwso Tijdloos
=> opgeslagen en gebruikt wanneer laattijdige vervangingen nodig waren 6 types (Gans):
41
1. Mensen-verhalen:o Over gewone mensen die zich in ongewone situaties
bevinden, of publieke personen die zich gewoon gedragen2. Rolomkeringen:
o Vaak grappig, soms serieus3. Human-interest:
o Gewone mensen in ongewone situaties die medelijden, sympathie of bewondering oproepen
4. Kleine schandalen, morele overtredingen van beroemdheden, kleingeestigheid van bureaucraten,…
5. Heldenverhalen:o Gewone mensen vs criminelen, avonturiers, exentriekelingen
die de regering aanpakken,…6. Gee whiz verhalen:
o Over het buitengewone, maar triviale Hard news bij kwaliteitsnieuwsmedia:
o Werd getabloidizeert: Meer narratives, minder analyses Meer human interest stories en sensationalism
Komt door:o Het winstreven van nieuwsmediao Het nieuws begrijpelijker / interessanter maken
3.3.3 7.2.2 Organisatie-interne en –externe factoren die de nieuwsinhoud beïnvloeden
3.3.3.1 7.2.2.1 Invloeden op het individueel niveau van professionele mediawerkers
3.3.3.2 Persoonlijke kenmerken, waarden en rolopvattingen hebben een invloed op welke informatie
iemand communiceert Achtergrond en persoonlijke kenmerken:
o Beroepsjournalisten 2013, België: Slechts 1/3 is vrouw
In de lagere leeftijdscategorie is de verhouding meer in balans Gemiddelde leeftijd 44 Meeste geboren in België 9/10 is hoogopgeleid
o Gelijkaardig in de meeste Westerse landeno Weaver en Wilhoit:
Effect van persoonlijke achtergrond is klein, gezien de organisationele routines
Meer vrouwen veranderen de inhouden nieto Farley:
Vrouwen brengen gunstigere verslagen over het gelijke rechten amendement
o Toch zijn westerse journalisten (of zelf journalisten van dezelfde nationaliteit) geen homogene groep
Politiek-ideologisch profiel:o België:
Meesten zijn links Geen verschillen tss vlamingen / walingen
42
o Buitenland: Journalisten stemmen vooral links en zijn progressief
o De Bens: Zelfbeeld van de journalisten impliceert niet welke standpunten ze in hun
redactioneel werk innemen Ingekapseld in media-instellingen en de output wordt bepaald door
een lange reeks variabeleno Gans:
Invloed politieke overtuigingen wordt tenietgedaan door organisationele beperkingen en professionele normen
o Shoemaker: Toonde aan dat de politieke attitudes van de times-journalisten hun
verslaggeving over partijen beïnvloedde Rolopvatting:
o Wordt ontwikkeld tijdens het werk, doorheen een proces van socialistatieo Johnstone, slawski en Bowman:
Ingedeeld in 2 groepen naargelang hun rolopvatting Neutralen:
o Zien zichzelf als transmissiekanaleno disseminatiefunctieo Taak:
Zo snel mogelijk info te bezorgen aan een zo groot mogelijk publiek, mijden ongeverifieerde berichten
Participanten:o Interpretatieve functieo Taak:
Info uitpluizen om het verhaal te ontdekken en te ontwikkelen
Claims van de regering te onderzoeken Analyse van complexe problemen Nationaal beleid onderzoeken Culturele / intellectuele belangstelling opwekken
o Weaver en Wilhoit: Voegen een derde rolopvatting toe:
Tegenstanderfunctie Taak:
o Tegenstander van politici en bedrijfsleiders Weinig journalisten passen precies in 1 van de rolopvattingen:
Klassieke kritische rol verzoenen met de technische vereisten om grotere hoeveelheden info te verspreiden
o Starck en Soloski: Neutralen schrijven de minst eerlijke en begrijpelijke verhalen Objectieve en accurate verhalen voorla geschreven door de journalisten
tussen de extremeno België:
Veel belangrijke aspecten Identificeren zich meer met de neutralen en participanten
Ze willen zowel betrouwbare info verschaffen en analyse en duiding bij complexe problemen
43
3.3.3.3 7.2.2.2 Invloeden op het niveau van de mediaroutines
Belangrijke invloeden op de geproduceerde inhoud Vormen de context van mediawerkers en beperken hen Praktisch antwoord op de vragen en behoeften van mediaorganisaties en -werkers,
geconfronteerd met beperkte middelen en een onbeperkte toevoer van ruw materiaal Taak mediaorganisaties:
o Binnen beperkingen van tijd en ruimte het meest aanvaardbare product aan de consument aan te bieden, op de meest efficiënte manier
Publiekgeoriënteerde routines:o Bij de nieuwsproductie heel wat assumpties over publiek:
Men brengt nieuws dat men denkt waardevol te zijn voor het publiek Die nieuwswaarden zijn zo ingeburgerd dat ze voorspelbaar zijn, en
bijgevolg worden de verwachtingen van het publiek altijd ingelosto Galtung en Ruge: nieuwsfactoren:
Frequentie: Een gebeurtenis die evolueert op het ritme van het nieuwsmedium
heeft meer kans om als nieuws geselecteerd te worden dan een sociale trend op langere termijn
Drempelwaarde: Gebeurtenissen moeten een zekere drempelwaarde overschrijden
om opgemerkt te worden door nieuwsmakers. Hoe groter de intensiteit, hoe beter
Ondubbelzinnigheid Betekenis:
Wat cultureel gelijkaardig is heeft meer kans geselecteerd te worden omdat het past in het referentiekader van de gatekeeper
Consonantie: De nieuwsselecteerder kan een gebeurtenis voorspellen of wil dat
iets gebeurt, waardoor hij een pre-image vormt van de gebeurtenis (mentaal) => meer kans dat het nieuws wordt
Het onverwachte: De meest onverwachte / zeldzame gebeurtenissen hebben meer
kans Continuïteit:
Eens een gebeurtenis een hoofdpunt is, blijft ze even in de spotlight want ze is vertrouwd en makkelijk interpreteerbaar geworden. Voortgezette aandacht legitimiteit de oorspronkelijke aandacht die het fenomeen trok
Compositie: Een gebeurtenis lan worden opgenomen in het nieuw omdat ze past
in de algemene compositie van een nieuwsmedium Referentie aan elitelanden Referentie aan elitepersonen Verwijzingen naar personen:
= personificatie: het nieuws schrijft gebeurtenissen eerder toe aan personen dan aan sociale krachten
Verwijzing naar iets negatiefs
44
o Gelden nog steedso Update van Harcup en o’neil:
Machtselite Beroemdheden Entertainment Verrassing Slecht nieuws Goed nieuws Omvang Relevantie Follow-up Nieuwsagenda van de organisatie
Routine van objectiviteit:o Oorsprong bij praktische organistievereisten
=> minder een geloofspunt van journalisten, maar meer regels om journalisten te beschermen tegen berispingen
Toeleggen op controleerbare feiten Statements tussen aanhalingstekens Zoveel mogelijk namen om het doorschijnen van een persoonlijke
visie te elimineren Bijkomend materiaal verzamelen over het feit Toekennen van uitspraken aan bronnen zodat de reporter niet van
manipulatie beschuldigd kan worden Omgekeerde piramide of lead structuur:
o Inleiding: Wie wat waar wanneer en waarom?
o Body: Uitwerking van de verschillende elementen
o => info die belangrijk is wordt eerst gegeven, de rest in kleine pakketjes in de volgende alinea’s
= contrast met andere verhaalgenres Organisatiegeoriënteerde routines:
o De mediaorganisatie moet op een efficiënte wijze ruw materiaal kunnen verzamelen o Gebeurtenissen moeten herkend worden als nieuwswaardige elementen en nadien
gesorteerd en geclassificeerd wordeno Vaak ontworpen om om te gaan met de fysische beperkingen:
Gatekeeping: Uit het totale aanbod moeten er gezien tijd en ruimte een aantal
worden geselecteerdo Volgens een vast nieuwsformaat
Bureaus op locaties waar gewoonlijk nieuws te rapen valt Beat-reporters:
Zoeken info op een bepaald gebied Nieuwsagenda:
Opdat de organisatie en de journalisten het werk kunnen plannen Brongeoriënteerde routines:
o Sigal: Indeling informatiekanalen voor een journalist:
Veelgebruikte routinekanalen:o Officiële handelingeno Persberichten
45
o Persconferentieso Niet-spontane gebeurtenissen
Vaak gebruikt omdat: Mogelijkheid te plannen Vergemakkelijkt de job, want onderzoek is
niet nodig Meer objectiviteit
Minder gebruikte informele kanalen:o Informele briefingso Lekkeno Niet-gouvernementele handelingeno Verslagen van andere nieuwsorganisaties
Zelden gebruikte ondernemingskanalen:o Interviews op initiatief van de journalisto Spontane gebeurtenissen met de journalist als ooggetuigeo Onafhankelijk onderzoeko Eigen analyse en conclusie van de reporter
o Vasterman en Aerden: Professionele bronnen:
Mensen die op basis van hun functie beroepsmatig met de pers te maken hebben
Veel contact met de pers en bijgevolg hechte banden Komen veel voor, want:
o Productiefo Betrouwbaaro Kant-en-klaar nieuwso Sociale en geografische nabijheid
Niet-professionele bronnen: Mensen die niet beroepsmatig met de pers te maken hebben
Verschillende vormen van informatieverzameling
3.3.3.4 7.2.2.3 Invloeden op het niveau van de organisatie
Wat zijn de organisationele rollen?o Wie doet wat
Hoe is de organisatie gestructureerd?o Verbindingen tussen de functies tonen aan hoe complex een organisatie is, hoe de
autoriteit in elkaar zit,… Wat is het beleid en hoe wordt het geïmplementeerd? Hoe wordt het beleid opgelegd? Organisaties en hun doelstellingen:
o Winst maken (primair) Versterkt door aandeelhouders Zorgt voor beperkingen en verplichtingen:
Inhoud moet voldoen aan de wensen van het publiek/ adverteerders Productiekosten moeten zo laag mogelijk zijn
o Het produceren van een kwaliteitsproducto Dienen van het publieko Verkrijgen van professionele waardering
Organisatie: rollen en structuur:
46
o 4 niveaus: Laagste:
Schrijvers, reporters en creatieve stafo Verzamelen ruw materiaal en geven het vorm
Midden: Redacteurs, producenten,…:
o Coördineren het proces en de communicatie tussen de top- en benedenlaag
Top: Eigenaar, baas, manager, beheersraad:
o Bepaalt het beleid, neemt belangrijke personeelsbeslissingen, behartigt commerciële en politieke belangen
o Ook horizontaal opgedeeld: Departement met mediaprofessionals Departement met technisch personeel Departement met commercieel personeel
Het traditionele dagbladbedrijf:o 3 departementen:
Business Mechanical Editorial
o Autoriteit bij de uitgevero Deelredactieso Beat-systeem
Tuchman:o News net:
Nieuwsorganisaties sturen journalisten uit voor info over een bepaald onderwerp / bepaald geografisch gebied
Produceert dagelijks berichten van de reporters op locatie
Veronderstelt dat lezers geïnteresseerd zijn in gebeurtenissen op specifieke plaatsen, de activiteiten van bepaalde organisaties en in specifieke topics
Het traditionele televisiestation:o 3 departementen:
Business Mechanical Editorial
o Meer functies op niveau van de nieuwsverantwoordelijke Onderlinge strijd om de middelen
o Generalisten ipv beats: Men moet verslag kunnen uitbrengen over om het even welke gebeurtenis /
situatie Invloeden van de organisatiestructuur op de media-inhoud:
o Conflict: Zit in het systeem Verticaal:
47
Reporters zijn georiënteerd naar de bronnen => conflict met de redacteurs die georiënteerd zijn op het publiek
Horizontaal: Verschillende deelredacties vechten voor de schaarse middelen en
willen dat hun verhalen geplaatst worden Tussen de departementen:
o Geld te kort => berichten die de adverteerder in een slecht daglicht zetten worden niet geplaatst
o Complexere mediastructuur => meer hiërarchische en bureaucratische niveaus tussen de mediawerkers en de top
Controle: hoe wordt macht uitgeoefend?o Gezien de conflicten is controle essentieelo Rechtstreeks via een beloningssysteem
Werkgevers die hun taak goed doen krijgen bv opslago Er zijn weinig openlijke conflicten over nieuwsverhalen => subtiele en ongevraagde
controle Uitgevers oefenen niet vaak directe macht uit ip daarvan zijn er grenzen en
richtlijnen voor beslissingen (onzichtbaar) Controle wordt zelfcontrole
o Breed 1955: Een nieuweling wordt op een redactie gesocialiseerd via:
Imitatie van anderen Bijwonen van dagelijks redactieoverleg Lezen van eigen krant Overnemen en discussiëren over schriftelijke correcties Aanhoren van reprimandes en kritiek (het roddelcircuit)
o => zeer weinig begeleiding Redenen ^:
Vermijden van conflicten met de autoriteiten en sancties Gevoelens van verplichting en waardering van de superieuren,
gebaseerd op het goed contact met redacteuren Mobiliteitsaspiraties: als men niet te veel afwijkt meer kans op
promotie
3.3.3.5 7.2.2.4 Drukkingen van buitenuit
Economische drukkingen:o Reclame is één van de voornaamste bronnen van inkomen
Invloed van adverteerders is zeer groot op de nieuwsinhoud: Afgestemd op het gewenste doelpubliek en mag niet botsen met de
belangen van de adverteerderso Fink:
Hoge inkomens-lezers zijn gecultiveerd door bepaalde dagbladen, die de nieuwsinhoud specifiek voor hun schrijven
o Cantor en Jones: Dagbladen met een arbeidersklasse doelpubliek schrijven andere fictie dan
als het gericht is op de middenklasseo Tabaksfabrikanten hebben nieuws over schadelijke gevolgen van roken veel geweerd o Sommige instellingen zijn niet privé maar publiek en krijgen subsidies van de staat
Werking vaak beoordeeld op basis van commerciële criteria Technologische drukkingen:
48
o Zorgen voor minder fouteno Satelliettechnologie laat toe om nationale edities over regionale centra te
verspreideno Porteman:
Computer assisted reporting: Het toenemend belang van het internet als journalistiek hulpmiddel Consequenties:
o Infoverzameling kan via het internet op de werkplek plaatsvinden
o Verschuiving van verslaggeving naar redactie versneld; draagt bij aan de twice-a-day news cycle
o Infomanagement neemt toe in belang: Betrouwbaarheid van info op het internet is moeilijk
te controlereno Toeneming van de technische vaardigheden van de journalist
o Nieuwe nieuwskanalen met een eigen karakter Vaak ontwikkeld vanuit klassieke media
Politieke en sociale drukkingen:o Drukvrijheid wordt gezien als een hoeksteen van de democratie en komt dus
iedereen ten goede => journalisten vormen een vierde macht en moet op zoek gaan naar
corruptie en opkomen voor de rechten van de gewone mensen Media is een veelheid van gezichtspunten en komen aan alle mensen
tegemoedo Realiteit:
Geen enkele regering heeft de massamedia volledig vrij laten ontwikkelen: Media voornamelijk privé:
o Controle via wetten, reguleringen, licenties en taksen Media voornamelijk publiek:
o Controle via financieringo John Merril:
Ranking van geografische gebieden naargelang de invloed die de staat op de media heeft:
Via algemene wetten die objectieve, neutrale en professionele berichten eisen
In noodsituaties directe invloed (bv censuur in oorlog) Staatsgeheimen, zwijgplicht van ambtenaren,… Regelingen over verslagen van rechtszaken Smaad en eerroof
o Invloeden van belangengroepen: Klagen en lobbyen voor bepaalde zaken, vaak ivm moraliteit of
minderheidsgroepen Europa en VS: veel invloed om positief te zijn tegenover
minderheden Drukkingen afkomstig van het publiek:
o Mediaprofessionals hebben een erg vaag beeld van hun publiek: Ze kijken met arrogantie neer op het gewone volk
o Vasterman en Aerden: Nauwelijks pogingen vanuit de journalistiek om het publiek beter te vatten
Oorzaken:o Journalisten houden de teugels het liefst in eigen handen
49
o Stereotypering van het publiek past in de werkroutine en zorgt voor bescherming tegen kritiek van buitenaf
o Men denkt dat het publiek meer info nodig heeft dan het zelf denkt
o Journalistieke publieksvertegenwoordigers maken steeds minder deel uit van het publiek dat ze vertegenwoordigen
o Fergunson: Toont aan dat de redacteurs van vrouwenbladen zich sterk verantwoordelijk
voelen tegenover het publiek en een nuttige dienst willen aanbiedeno Technologische veranderingen => veranderingen in de verhouding met het publiek:
Nieuwsproductie kan steeds collectiever worden ipv eenrichtingcommunicatie
Journalisten niet zo enthousiast:o Williams:
Publiek eerder een infobron en echte samenwerking eerder uitzonderlijk (bbc)
3.3.3.6 7.2.2.5 Het algemene kader waarbinnen mediaorganisaties opereren: culturele / ideologische invloed
Media zijn ingebed in een bepaalde cultuur en reflecteren de ideologie die daarbij hoorto Westen:
Geloof in de waarde van het kapitalistische economische systeem, privé eigendom, het nastreven van winst en vrije markten
Verbonden met de protestante ethiek en waarde van individuele prestaties
Ideologie: Geconcentreerd rond liberale democratie, waarin alle mensen
gelijkwaardig horen te zijn Media bakenen de lijnen van een cultuur af:
o Om maatschappelijke belangen te integreren moeten sommige zienswijzen, waarden en gedragingen gezien worden als aanvaardbaar en andere als illegitiem
3.4 7.3 Een organisationele benadering van de fictieproductie Soap opera’s:
o Serials (bv thuis) Daytime serials Prime time / evening serials
Minder vaak te zien, maar duren langer, geshoot op verschillende locaties, meer snelheid en actie
o Door sommige auteurs soaps genoemdo Series (bv csi)
Afleveringen staan op zichzelf en krijgen bv ook een eigen naam
3.4.1 7.3.1 De inhoud van soap opera’s
Beperkt aantal thema’s, personages en locatieso Centrale thema = sociale problemeno 5 archetypes van personages (Mateslski):
Romantische
50
Sexy Heilig / vroom Aristocratie Big daddy
o Sociaal gezien: 5 primaire en 7 secundaire personage-types (Rodina, Cssate en Skill) :
Stijlvol, voorstedelijk type :o Meestal prestatiegericht, alleenstaand en egoïstisch
Subtiele alleenstaande :o Ook prestatiegericht, vriendelijk begaan met vrienden en
familie Familiepersoon:
o Geen typische klasse / leeftijd. Meestal vrouw die het gezin bij elkaar houdt
Workaholic:o Meestal een man, steeds vaker een vrouw, meestal
alleenstaand door de focus op het werk, goed maar ontaard Socialite:
o Middelbare vrouw, middenklasse, rijk en kwistig met geld, kan goede daden verrichten maar is eigenlijk egoïstisch en onbetrouwbaar
Self-made business people Blije adolescenten Ontevreden adolescenten Gelukkige huisvrouwen Ongelukkige huisvrouwen Gepensioneerden Gefrustreerde arbeiders
o Ongeveer evenveel mannen als vrouweno Meestal tussen 35-55, hogere klasseno Minder getrouwde mensen op tv dan in het echto Te veel tewerkgestelde personages, en dan vooral professionalso Locaties:
Thuis Café/ restaurant Ziekenhuis Werk Op straat
Reflectie van de sociale problemen en de reactie van verschillende karakters daarop
o Narratieve elementen: Tijd:
Gelijk met de tijd / tempo in de echte wereld Never ending story:
Het zijn individuele verhalen die zich over de afleveringen heen ontwikkelen
Trage ontwikkeling van gebeurtenissen: Opbouw en nasleep van een dramatische gebeurtenis worden
benadrukt, niet de dramatische gebeurtenis zelf Veel persongaes Cliffhangers:
51
Close-ups
3.5 7.3. Organisatie-interne en –externe drukkingen die de inhoud van soaps beïnvloeden
3.5.1 7.3.2.1 Invloeden op het individueel niveau van de mediawerkers
Het verhaal, de plots en de personages zijn belangrijker dan de acteurs en de productiekwaliteit => schrijversmedium meer macht dan de producer vooral de hoofdschrijver
o Iedereen blijft wel in de macht van degenen met geld (ontslag etc) Rol producer:
o Goede verloop van de productieo Productieschema’so Deadlineso Supervisie van de schrijverso Richtlijnen voor de regieo Castingo Relaties met de pers
Kan bijna niets doen aan de obsessies met het leven van de echte auteurso Lekken:
Creëren ze vaak zelf om echte lekken te voorkomen Cantor:
o 3 types producers: Filmmakers:
Jonge, goed opgeleiden die later regisseur willen worden Aanvaarden de doeleinden van de tv-maatschappij omdat ze met de
ervaring en het geld naar een feature film kunnen Schrijver producers:
Willen verhalen met een waardevolle boodschap brengen naar een groot publiek
Meeste conflicten, want ze hechten veel waarde aan de boodschap Carrière-producers:
Oud, minder goed opgeleid, vooral begaan met hun carrière binnen de tv-maatschappij
Minder conflicten, want hun doel is een zo groot mogelijk publiek Acteurs:
o Soaps: Zwakker Kunnen makkelijk uit het stuk geschreven worden
=> ontevredenheid met de rol / verhaal leidt bijna nooit tot aanpassingen, eerder tot ontslag
o Prime-time: Meer macht, want de serie is gebouwd rond een paar belangrijke personages
Soapregisseurs:o Minder sterke invloed op de inhoud dan andere regisseurso Individuele aspiraties worden beknot
Elke aflevering moet een toon en stijl hebben die over de duur van de soap ontwikkeld is
o Voornaamste taak: Script vertalen naar een uitzendklare episode
52
Probeert het beste te halen uit de acteurs & techniekers in een situatie die weinig repetitie toelaat
3.5.1.1 7.3.2.2 Invloeden op het niveau van mediaroutines
Organisatiegeoriënteerde routines:o Binnen de organisatie is er de behoefte om de continuïteit van het programma-
aanbod te verzekeren en de kosten te minimaliseren Beperkt budget => vaak geen geld voor creativiteit
Gestandaardiseerde formules maken het mogelijk om snel voldoende materiaal te produceren op een meer winstgevende wijze
o Arbeidsverdeling binnen het schrijversteam: Gevolg van de grote hoeveelheden en de korte tijd
Hoofdschrijver:o Ontwikkelt de plots en verhalen en personages
Dialoogschrijvers:o Concrete uitwerking van de ideeën van de hoofdschrijver
o Verloop van de opnames: Doornemen van de te filmen scènes en de camerashots Korte repetitie Eigenlijke opnames (2 à 3 uur)
Tijd-en geldbeperking o => meestal maar 1 opname / scèneo => in een beperkt aantal decors
Publiekgeoriënteerde routines:o Steunen op habitual viewing
Gebruikt om kijkersaandacht te regulariseren = het publiek aan een zender te binden
o Typische inhoudselementen om het publiek zo lang mogelijk vast te houden (Chandler):
Wie een aflevering mist, moet nog kunnen volgen: Trage gebeurtenissen Personages vertellen elkaar wat er gebeurt is
Verstrengde verhaallijnen rond diverse personages: Variëteit
Men moet de karakters kennen om te volgen: Kledij en stem Men kan zich herkennen in de personages:
o Veel karakters en dagelijkse situaties Cliffhangers
3.5.1.2 7.3.2.3 Invloeden op het niveau van de organisatie
Soaps trekken veel dagelijkse kijkerso => belangrijke plaats in het tv-station
Kijkcijferstrategie Imago Meest winstgevend
Kleiner publiek, maar goedkoper Veranderingen in de productie / verhaallijn = veranderingen in de zender
53
o => producenten frequent betrokken in interne onderhandelingen en erg gewaardeerd door de managers
Toch beperktheid van middelen => rivaliteit met prime-time en quizzen
o Producenten vinden dat zij geld generen dat terugvloeit naar andere programma’s
3.5.1.3 7.3.2.4 Drukkingen van buitenuit
Economische drukkingen:o Sterke band tussen adverteerders en media-inhoud
Zie naam “soaps”o Eens gevestigd, blijft het publiek loyaal:
=> productieproces moet onzekerheid reduceren Vaak door mensen met succes in het veld in te huren
o Lange termijn niet productief, want geen innovatieo Invloed adverteerders:
willen thema’s en personages die hun doelgroep aanspreken narratieve structuur:
day-time soaps zeer vaak onderbroken technologische drukkingen:
o eind ’70: opnames op video: meer flexibiliteit langere uitzendingen (1u/dag)
Politieke en sociale drukkingen:o Zenders bieden ontspannings-, informatieve en educatieve programma’s aan o Overdag uitgezonden
=> velen willen geen seks en geweld gezien de negatieve effecteno Soap-opera geweld is realistischer dan ander televisie geweld:
De meeste handelingen gepleegd door vrienden/ familie Drukkingen afkomstig vanuit het publiek:
o Minder gericht op vrouwen, meer op wie er door de dag thuis iso Kijkcijfers zijn een directe indicatie van het succes
Het algemene kader waarbinnen de mediaorganisaties opereren: culturele / ideologische invloeden:
o Sutherland en Siniwsky: Soaps behandelen morele standaarden op een conventionele manier:
Voor- /buitenhuwelijkse seks is verkeerd Bigamie is verkeerd Kinderen moeten binnen het huwelijk geboren worden Abortus is verkeerd Incest is verkeerd Verkrachting is verkeerd Een echtscheiding moet lang duren Ouders mogen hun kinds niet verwaarlozen Kinderen moeten gehoorzamen Verslavingen (alcohol en drugs) zijn verkeerd Bedriegen is verkeerd Chantage is verkeerd Moord is verkeerd
o Sekserollen:
54
Vrouwen die een carrière boven de familie zetten negatief geportretteerdo Tijdsgebonden karakter:
Sinds ’70 meer vrouwen die werken Toch familie en inter-personele relaties centraal
o Werkplaats even belangrijk als thuis Conversatieonderwerpen Modebewuster Waarden en gedragingen overbrengen:
Mexicaans voorbeeld
4 8 Massacommunicatie: de inhoud4.1 8.1 Inleiding4.2 8.2 De Mediatekst4.2.1 8.2.1 Wat is een mediatekst?
Een boodschap krijgt pas betekenis als ze door de ontvanger is geïnterpreteerd en verwerkto Inbreng van de ontvanger benadrukken:
Terminologie “tekst” en “lezer” Tekst:
o = verwijst naar de boodschap zelf, het product dat door het medium is gemaakto = verwijst naar de betekenisvolle uitkomst van de ontmoeting tussen inhoud en lezero Fikse:
Programma: = datgene dat geproduceerd is door de maker
Tekst: = datgene dat geproduceerd is door de lezer
o => eenzelfde programma kan verschillende soorten teksten / betekenissen produceren
o Praktijk: Niet altijd te onderscheiden
o Context is ook van belang: => alle mediateksten maken deel uit van andere mediateksten
4.2.2 8.2.2 Open versus gesloten teksten
Open tekst:o = kan op verschillende manieren begrepen of verwerkt worden
Gesloten tekst:o = laat niet veel interpretaties toe
Gebonden aan waardeoordelen:o Hoge / ernstige cultuur = openo Populaire literatuur = gesloten
=> snel achterhaald Alle teksten zijn polysemisch en staan open voor meerder interpretaties
o Sommige interpretaties blijven waarschijnlijker dan andereo Fikse:
Polysemie is noodzakelijk in de populaire mediacultuur, want zo kunnen ze meer verschillende mensen aanspreken
55
4.2.3
4.2.4 8.2.3 Soorten “lezingen” of “decoderingen”
Hall:o Prefered reading / voorkeurslezing:
Sommige interpretaties zijn waarschijnlijker dan andere = de interpretatie die wordt opgedrongen door de tekst, meestal die wat de
maker voor ogen had Onderhandelende interpretatie:
o = de lezer deelt de codes deels en aanvaardt de bedoelde betekenis, maar verwerpt en wijzigt tegelijk bepaalde dingen op een manier die zijn eigen belangen en ervaringen reflecteert
Oppositionele lezingen:o = de lezer produceert zelf een volkomen individuele interpretatie die ver af staat of
zelfs tegengesteld is aan de voorkeursinterpretatie Erin geplaatst door zijn sociale positie Men begrijpt de bedoelde betekenis wel Komt vaker voor dan men denkt
4.2.5 8.2.4 Realisme van mediateksten
Hoe realistischer de tekst, hoe moeilijker om van de voorkeurslezing af te wijkeno Vaak afhankelijk van genre bv. nieuws in close dan thight, soaps makkelijker te
interpreteren zoals men wil Toch binnen de genres nog verschillen qua openheid door de verschillende
dimensies van de term: Realisme op het niveau van de afbeelding:
o = er is grote overeenkomst tussen afbeelding en afgebeeldeo Bv een foto is realistischer dan een tekening
Realisme op het niveau van de inhoud:o Het gaat om de mate van echtheid van datgeen waar naar
verwezen wordt Meer dimensies, volgens Hall:
Plausibility Perceptual persuasviness Typicality Emotional involvement Narrative consistency
o Verschillende genres vereisen verschillende concepten van realisme
o Schrijf- en filmtechnieken: Accurate, documentaireacthitge beschrijvingen en een logische vorm van
storytelling geven veel realisme Echte plaatsen, een continue flow van beelden zorgt voor realisme
Shot-reverse shoto Betrokkenheid bij het gesprek
o Inhoud: Gevolg van intertekstualiteit Iets op een bepaalde manier repetitief voorstellen
56
4.2.6
4.2.7 8.2.5 Analyse van mediateksten
Verschillende manieren van bestuderen:o Kwantitatieve inhoudsanalyse:
Klassiek Berelson Objectiviteit:
Het categoriesysteem moet zo specifiek zijn dat als verschillende mensen eenzelfde ding onderzoek ze hetzelfde resultaat krijgen
Systematiek: Er zijn vaste regels voor het selecteren van materiaal en het coderen
o Kwalitatieve analyse: Manifeste inhoud:
Men moet zich richten op wat er te lezen is, niet op wat tussen de regels staat
Datgene dat onmiddellijk zichtbaar iso Kritiek op Berelson:
Objectief is een misleidend woord: In feite kan niemand echt objectief zijn
Kwantitatieve aspect van de klassieke methode: Er wordt gemeten en geteld, maar veel van wat in een tekst staat
kan niet zomaar gemeten worden, frequenties zeggen niets over betekenis
Manifeste inhoud: Geeft geen aandacht aan de interpretatie
o Uitgangspunt kwalitatieve analyses: Betekenis van een element hangt vast aan de context waarin dat element
optreedt Je moet niet alleen naar eenheden kijken, ook naar de relaties tussen
eenheden Meer nadruk op de latente inhoud dan op de manifeste
o Narratieve analyse (Burton): Bestudeert teksten alsof ze een verhaal zijn
Heeft een structuur die verwijst naar de ordening van de gebeurtenissen
Mainstream narrative:o Meest voorkomendeo Imiteert het gevoel dat dingen vooruitgaan, dingen
verbonden zijn en onze natuur om alles op te lossen Vallen daardoor niet op voor de lezer
o Genreanalyse: Bestudeert teksten vanuit het verband dat ze kunnen hebben met andere
teksteno Semiotiek:
Bestudeert de manier waarop betekenis wordt gecreëerd door middel van tekensystemen en codes
Bv de natuurlijke taalo Mquail:
57
Veel overeenkomsten tussen de manieren van inhoudsanalyse: Claimen wetenschappelijke betrouwbaarheid Ontworpen om te kijken naar regelmaat en herhaling van culturele
artefacten Vermijden morele / esthetische waarden Bedoeld als middel met andere doeleinden
4.3 8.3 Mediagenres4.3.1 8.3.1 Kenmerken
Genre:o Verwijst naar een type / soort van cultureel producto Kenmerken:
Een collectieve identiteit erkend door producenten en publiek: Helpt verwachtingen te creëren (publiek) Geeft een beschrijving van het project (producent) mogelijkheid een studie van een medium op te delen in kleinere
eenheden (academici) Hun identiteit is gebaseerd op:
Doelstellingen Vorm Lengte Snelheid Structuur Taal Betekenis / verwijzing naar de realiteit Lacy:
o Soorten personageso Settingo Iconografieo Narrativeo Stijl
Berger: Objectiviteit
emotionaliteit hoog laagSterk Wedstrijden Drama zwak actualiteit Persuasie
Identiteit heeft zich over de tijd heen ontwikkeld, is uitgegroeid tot conventies
Genres hebben vaak subgenres Genres kunnen binnen een medium, maar ook over verschillende media
heen onderscheiden worden
58
4.3.2 8.3.2 Voorbeeld van een vrij recent genre: reality TV
Ontstond eind ’80, binnen de nieuwe omroepordeo Veel publieksbijval => overwaaiing naar Europa
Kilborn:o Recording on the wing:
= fly on the wall = de camera treedt in de alledaagse situaties en record alles “toevallig”
Mensen gedragen zich anders als er camera’s bij zijno Simulatie van het echte leven:
Dramatisering en cliffhangers Geen lineaire structuur, begin of einde
o Reality credentials: =aanspraak of de realiteit Authenticiteit staat centraal
Oorsprong:o Programma’s met interventies van de hulpdiensten
Subgenres (Bondebjerg):o Reality-magazine:
Journalistiek magazine met cases uit het echte leveno Docu-soap:
Toont echte plaatsen en personen, verbonden aan een speciale locatie, instelling of interesse
o Reality show: Serialized vorm van spelprogramma met gewone mensen in buitengewone
plekjes
5 9 Massacommunicatie: het publiek5.1 9.2 Inleiding5.2 9.2 Veranderende publieksconcepten
Eerste visies:o Publiek = massapublieko Kenmerken:
Heterogeniteit Anonimiteit Verspreidheid Non-interactie Gebrek aan leiderschap Passiviteit Beïnvloedbaarheid Wispelturigheid Ontbreken van een fijne smaak
=>negatieve opvattingen over massamedia Aangevallen in ’50 => tweede visie:
o Publiek = groepo Niet passief en makkelijk manipuleerbaar, maken eigen mediakeuzes
Derde visie (’80)o Door de klemtoon op winst en economische aspecten
59
o Mediapubliek = markt = een groep consumenten Nadruk op consumptie ipv effectieve communicatie en kwaliteit Sluit aan bij hoe de media zelf het publiek definiëren
Vierde visie (sinds web 2.0)o Publiek = prosumers
= prodcuenten + consumers = individuen die niet alleen (passief) inhoud consumeren, maar ook inhoud
producereno Web 2.0:
Maakt het makkelijk voor het publiek om content te uploaden en beschikbaar te stellen voor een groot massapubliek
5.3 9.3 Publieksonderzoek5.3.1 9.3.1 Doelstellingen: media-versus publieksgecentreerd
Mediagecentreerd onderzoek:o Het meten van feitelijk en potentieel bereik voor boekhouding en reclameo Onderzoek naar nieuwe marktmogelijkhedeno Mediaproducten testeno Verbetering van de effectiviteit van mediaproducteno Kijk- en luisteronderzoek:
Voor de oorlog in de VS, erna in Europa Steeds meer verfijnde meetinstrumenten en onderzoeken Problemen:
Representativiteit Nauwkeurigheid van de instrumenten Invloed van kijkmeting op het gedrag Onderontwikkeling van de meer kwalitatieve aspecten Verwerking- en softwareproblemen
Toegepsits op de behoeften van de commerciële sector => gevolgen voor de mediasector:
o Organisatieo Inhoud en vormo Klimaat
Publieksgecentreerd onderzoek:o Nagaan of de media tegemoetkomt aan de noden van het publiek
Vanuit het perspectief van de ontvangerso Mediamotieven en –gebruik, betekenisgeving en contextuele invloeden in kaart
brengen
60
5.3.2 9.3.2 Onderzoekstradities
Structurele traditie Gedragstraditie Culturele traditieSluit aan bij Mediagecentreerde
doelstellingenHet directe-effecten modelSociaalwetenschappelijke disciplines, psychologie
Kruispunt sociale wetenschappen en letteren
Waarom ontstaan
Noden van de media-industrie
Omdat men zich zorgen maakte over de mogelijke effecten van mediagebruik
Centrale vragen
Wat is de omvang / bereikWat is de samenstelling van het publiek (sociaal)
Eerst: Welk gedrag veroorzaakt mediagebruikNu: wat doen mensen met de media
Hoe ontvangt (receptieert) het publiek een boodschap
Doel Op basis hiervan advertenties verkopen
De populaire cultuur in al haar vormen te onderzoeken
Methodes KwantitatiefExposure based-benaderingen => analyse van big data door de media- en publieksfragmentatie
Effectenstudie = publieksstudieKwantitatieve methodes
Kwalitatieve methodes
Conclusie Eerst: publiek is een weerloos, passief slachtofferNu: actief
Publiek = lezer, een interpretatieve gemeenschapMediagebruik= een reflectie van de socio-culturele context, een alledaagse ervaring
5.3.3 9.3.3 Onderzoeksmethoden
Bedenkingen op basis van Van den Bulcko Ontvangersonderzoek vaak gebaseerd op self-reports:
De respondenten moeten zelf hun gedrag omschrijven met gedetailleerde antwoorden
Hoe betrouwbaar is dit?o Mediagebruik is vaak onbewusto Mensen zijn niet altijd eerlijk
Onnauwkeurige terminologie en operationalisering van begrippen: Verwarring waardoor studies elkaar tegenspreken
61
5.4 9.4 Totstandkoming van een (tv-)publiek Van den Bulvk, Webster, Phalen en Lichty:
o Publiek is een verzameling van individuen waarop de media een zeker effect heeft Hoe komt het tot stand?
Men onderzoekt de krachten en machten die ervoor zorgen dat mensen zich aan bepaalde media blootstellen
o Onbewuste Structurele en omgevingsfactoren van grote groepen mensen
o Leden zijn eerder passiefo Publiek is een verzameling van vrije individuen die zelf media en media-inhouden
uitkiezen Publiek is zeer actief Uses and gratifications-theorie
Wat doen mensen met de media?5.4.1 9.4.1 Structurele verklaringen voor TV-kijken
Kenmerken en programmeringsstrategieën van de zender Structurele kenmerken van het publiek:
o Om de dupliciteit of cumulatief publieksgedrag te verklareno 1e dupliciteitswet:
Een groot deel van de mensen die naar één aflevering van een programma kijken, kijken ook naar de volgende
o 2e dupliciteitswet: Mensen die naar een programma op een bepaalde zender kijken, kijken ook
naar het andere op die zender =kanaalloyaliteit
o 3e dupliciteitswet: Men kijkt naar een programma op de zender en ook naar het volgende op
die zender Men neemt niet de moeite om iets anders te zoeken:
o = inheritance / lead in effecto Lead out effect:
= mensen kijken naar het programma voor het programma dat ze eigenlijk echt willen zien
Omgevingsfactoren
5.4.1.1 9.4.1.1 Programeringsstrategieën van de zenders
Horizontale programmeringsstrategieën:o Hetzelfde programma altijd op hetzelfde tijdstipo Routines bij de kijkers
Verticale strategieën:o Programma’s zo achter elkaar plaatsen, dat mensen geneigd zijn verder te kijkeno Rekening met de concurrentie
Non-conterminale programmeringsstrategieën:o Zenders zorgen ervoor dat hun programma’s niet eindigen op hetzelfde moment als
andere zenders Mensen schakelen niet over naar programma’s waarvan ze het begin gemist
hebben Pijlers voor goede programmeringsstrategieën:
62
o Starten op het juiste moment met een sterk programma; goede prime time = de periode waarin het grootst aantal mensen tv kijkt
o Bridging / non-coterminale strategieën Mensen mogen zich niet ergeren
o Horizontale programmering Stacking / blocking:
o Men plaatst verschillende programma’s met hetzelfde genre achter elkaar Hammocking:
o Men plaatst een nieuw / zwak programma tussen 2 hits Tent poling:
o 1 serie met grote aantrekkingskracht Stretching:
o Programma wordt kwa duur gerokken Counterprogramming:
o Zenders programmeren aanvullend Blunting
o Men richt zich op hetzelfde publiek Stunting:
o Men doet eenmalig iets bijzonders
9.4.1.2 Kenmerken van de kijkers
1e duplicitietswet, studies:o Van de mensen die naar aflevering X kijken, kijkt slechts 55% x+1
Kijkgedrag is willekeurig Factoren om niet te kijken:
Beschikbaarheid van de kijker:o Men moet thuis zijn, willen en kunnen kijken
Beschikbaarheid van het programma:o Het programma dat mensen willen zien moet uitgezonden
worden Kennis van alternatieven:
o Mensen missen een programma omdat ze niet weten dat het wordt uitgezonden op een bepaald moment
Kijkvolume:o Mensen die veel tv kijken, kijken naar alles. Enheritance
effect: Wie blijft zitten na 1 programma, wrs ook voor het
volgende, zelfs al is dat iets heel anders Zoekrepertorium:
o Mensen doorzoeken niet alle zenders, slechts enkele
63
9.4.1.3 Omgevingsfactoren
Het weero Kijkvolume hangt samen met seizoen
Maanstand:o Hoe dichter bij volle maan, hoe meer tv mensen kijken
Culturele cyclische effecten:o Indeling van de week wordt sociaal bepaald
Fysiologische, lichamelijke processen: Groepsprocessen:
o Binnen een groep sluit men deals, mediagebruik wordt beïnvloedt door anderen
9.4.2 Uses and Gratifications: mediagebruikk als doelbewuste behoeftebevrediging
9.4.2.1 Inleiding: vroege studies
1e benadering:o Mediagebruik vooral bepaalt door structurele factoren
2e benadering:o Mediagebruik is het resultaat van doelbewust gedrag, waarbij mensen mediagebruik
gaan vertonen waarvan ze verwachten dat het hun behoeften zal bevredigen = uses and gratifictions-theorie (= nuttigeidstheorie)
Kan gezien worden als reactie op het effectenonderzoek Katz er al. 1974
Herta Herzorg:o Motivations and gratifictions of daily listeners:
Effecten van radiosoaps op vrouwen die er regelmatig naar luisterden gedurende meerdere Jaren
3 belangrijke types van grattificaties:o Emotional release:
Gevoelens van medeleven, verdriet en vreugdeo The opportunity for wishfull thinking:
Soaps vullen de gaten in hun eigen leveno Advice:
Men leerde over gepast gedrag Berelson:
o Gratificaties van dagbladen: Info over public affairs Interpreatie van public affairs Hulpmiddel voor het alledaagse leven Ontspanning Sociaal prestige en contact
Wilbur Schramm, Jack Lyle, Edwin Parker:o Tv
Kinderen zijn niet passief Kiezen inhoud ahv hun interesses en noden
Redenen om te kijken: Entertainment Info Sociaal nut
64
9.4.2.2 Uitgangspunten van de uses and gratifications
Algemene typologie van mediagratificaties van McQuail:o Infoo Persoonlijke identiteit
Het versterken van de persoonlijke waarden, rolmodellen, identificatieo Integratie en sociale interactie:
Substituut voor echt gezelschapo Entertainment:
Ontsnappen aan problemen Swanson (Cutler en Danowski)(McQuail)(Rubin):
o Gratificaties die het resultaat zijn van de aangename ervaring van de media-inhoud en gerealiseerd worden tijdens de consumptie
Process gratifications Cultural or affectual / imaginative gratifications Ritual gratifications
o Gratificaties die het resultaat zijn van de verwerking van info uit de media-inhoud en het gebruik van die kennis in de praktijk
Content gratifications Cognitive gratifications Instrumental gratifications
Lichtenstein en Rosenfeld:o Linkt tussen bepaalde media-inhouden en specifieke gratificaties
Ontspanningsmedia: Boeken, films en muziek
Ontspannigs- en informatiefunctie: Tv, radio, tijdschriften en dagbladen
o => hangt af van persoon tot persoon Rosengren:
o Activiteiten die geen media zijn betrekken in onderzoek: Het relatief belang van mediaconsumptie ten opzicht van de andere
activiteiten Displacement theory:
o Hoe minder tv, hoe meer andere ontspanningsactiviteiten Causale of functionele verbanden tussen mediaconsumptie en andere
activiteiten Inhoudelijke overeenkomsten :
Wie meer sportprogramma’s kijkt, doet zelf meer aan sport Behoeften die niet worden vervuld in het gewone leven, vervullen via tv
9.4.2.3 Aanvullingen en kritiek op de U&G
Palmgreen en Rayburno Het kan dat een persoon een bevrediging zoekt en een andere verkrijgt
Gratifications sought and gratifications obtained Waar de obtained groter is dan de sought wrs meer
publieksvoldoening Geen definiëring van “needs”
o Nadelen aan de oplsplitsing van psychologische, communicatie specifieke behoeften: Directe links tussen andere needs en het mediagebruik gaat verloren, net
zoals het onderscheid tussen behoeften, motivaties en gratificaties
65
Individualistische theorie:o Sociale context over het hoofd gezien
Gebruikte methodes:o Veel kwantitatiefo Kwalitatief vraagt veel zelfbewustzijn
Inhoudelijke kenmerken krijgen weinig aandacht terwijl de gratificaties juist daar te halen zijn
9.4.3 Integratie van beide perspectieven
Van de Bulck:o Onderzoeksresultaten uit beide stromen kunnen geïntegreerd worden in 1 theorie
Ontvangersactiviteit Vaak gelijkgesteld aan selectieve blootstelling
o Selectiviteit = het uitvoeren van een handeling die als doel heeft controle te krijgen over het waarnemen van een stimulus
=> gedrag is geen goede indicator van activiteit, want dat speelt zich af op psychologisch niveau
Beter:o Activiteit uitdrukken in betrokkenheid bij ontvangersgedrag
Zeer actief kiezen voor inhoud => gemotiveerde behoeftebevrediging Zeer actief en inhoud vermijden => ontwijkingsgedrag Weinig actief, maar blijft kijken => tijdverdrijf Lage betrokkenheid en geen vermijdingsgedrag => onvrijwillige ontwijking
(zie schema)
9.5 Televisie 2.0? Tv was een lineair lean-back medium
o Zenders konden een rooster maken en publiek kon kiezen om te kijken of niet =>macht naar de kijker door de videorecorder
Reactie zenders:o Lineair hebben van programma’so Hier en nu programma’so Online discussie deek van het concept te makeno Minder reclame-inkomsten goed gemaakt door betalend
uitgesteld kijkeno Online aanbieder geworden
Mensen blijven op klassieke manier tv kijken, maar de klassieke programmeringsstartegieën hebben aan belang moeten inboeten
66
Les 6
Les 7
Hidden pane: iets dat je van jezelf weet maar anderen weten het niet.Unknown pane: je weet het van jezelf niet en anderen weten het ook niet. Je kan het wel op een gegeven moment ontdekken.Stappen in deze panes zijn vormen van Self disclosure. Het is een manier om info te krijgen en relaties op te bouwen. Het wijst ook voor een bepaalde vorm van intimiteit van relaties.Houdt veel risico’s in.
67