een digitale editie van de reis van sint brandaan als concrete … · 2012-03-14 · belangrijke...
TRANSCRIPT
Faculteit Letteren en Wijsbegeerte
Nina Vanhevel
Een digitale editie van De Reis van Sint Brandaan als
concrete toepassing van de nieuwe filologie
Masterscriptie voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master in de Historische taal- en letterkunde
2011
Promotor: Prof. dr. Youri Desplenter
Woord vooraf
Het idee voor deze scriptie ontstond tijdens de colleges van het vak ‘Theorie en methodes
van de literatuurgeschiedenis’ in het voorjaar van 2010. Prof. Desplenter liet ons toen
kennismaken met de New Philology aan de hand van het artikel “Neue Philologie?” van Karl
Stackmann. De afsluitende notities die ik maakte bij het laatste college over de nieuwe
filologie zeiden het volgende: “De toekomst? Een digitale editie.” Het einddoel van deze
scriptie stond dus al lang vast. Ik wil prof. Desplenter dan ook niet alleen bedanken voor zijn
vriendelijke hulp bij het begeleiden van deze scriptie, maar ook voor zijn interessante
colleges waarin ik voor het eerst attent werd gemaakt op het bestaan van de New Philology.
Ik wil ook Jan Dedecker bedanken, die de technische kant van de digitale editie voor zijn
rekening nam. Zonder zijn hulp zou het praktische gedeelte van deze scriptie nooit tot stand
gekomen zijn. Het gaat misschien te ver om de vele uren die hij aan de website besteedde
‘monnikenwerk’ te noemen, maar daar had het soms veel van weg. Daarnaast betekende
Jan ook een grote morele steun voor mij tijdens het hele ontstaansproces van deze scriptie.
Inhoudsopgave
Inleiding ............................................................................................................................................ 1
1. Editiewetenschap en de komst van een nieuwe filologie........................................................ 3
1.1. De klassieke filologie ......................................................................................................... 3
1.1.1. Karl Lachmann ........................................................................................................... 3
1.1.2. Joseph Bédier (1864-1938) ........................................................................................ 5
1.1.3. Friedrich Heinrich von der Hagen (1780-1856) ......................................................... 6
1.2. New Philology .................................................................................................................... 7
1.2.1. Mouvance en variance .............................................................................................. 8
1.2.2. Stephen Nichols: Material Philology ....................................................................... 11
1.2.3. Reacties op de New Philology ................................................................................. 13
2. De elektronische editie als concrete toepassing van de nieuwe filologie ............................. 16
2.1. De editiewetenschap gaat digitaal .................................................................................. 16
2.1.1. Cerquiglini als grondlegger ...................................................................................... 16
2.1.2. Sceptici ..................................................................................................................... 18
2.1.3. De digitale editie vs. de gedrukte editie .................................................................. 19
2.2. De digitalisering van middeleeuwse handschriften ........................................................ 22
2.2.1. De open digitale ruimte als weerspiegeling van de middeleeuwse tekstcultuur ... 22
2.2.2. Weergeven van de Manuscript Matrix .................................................................... 23
2.2.3. Praktische toepassing .............................................................................................. 25
a) Elektronisch gepubliceerde teksten ........................................................................ 26
b) Digitale edities ......................................................................................................... 27
3. De Reis van Sint Brandaan ..................................................................................................... 29
3.1. De overlevering ............................................................................................................... 30
3.1.1. Navigatio Sancti Brendani Abbatis .......................................................................... 30
3.1.2. De Duitse tekstgetuigen .......................................................................................... 32
3.1.3. De Middelnederlandse tekstgetuigen ..................................................................... 33
a) Het Comburgse handschrift ..................................................................................... 33
b) Het Hulthemse handschrift ..................................................................................... 34
3.2. Bestaande edities ............................................................................................................ 35
3.2.1. Blommaert ............................................................................................................... 36
3.2.2. Bonebakker: vooruit op zijn tijd .............................................................................. 37
3.2.3. Draak: terug naar de klassieke methode ................................................................. 40
3.2.4. Wilmink: een moderne leeseditie ........................................................................... 42
3.2.5. Brinkman/Schenkel: een diplomatische editie ........................................................ 43
4. Een digitale editie van De Reis van Sint Brandaan ................................................................. 44
4.1. Totstandkoming .............................................................................................................. 46
4.1.1. Oorspronkelijk idee ................................................................................................. 46
4.1.2. Een modernere techniek ......................................................................................... 48
4.1.3. Een nieuwe generatie digitale edities ..................................................................... 48
4.1.4. De Reis van Sint Brandaan gedigitaliseerd .............................................................. 49
4.2. Verantwoording van de digitale editie............................................................................ 50
4.2.1. Verantwoording van de gebruikte teksten ............................................................. 50
4.2.2. Verantwoording van het digitale aspect ................................................................. 52
4.2.3. Tegemoetkoming aan de principes van de nieuwe filologie ................................... 52
Besluit ............................................................................................................................................. 55
Bijlage: overzicht van de verschenen edities van De Reis van Sint Brandaan ............................... 56
Bibliografie ...................................................................................................................................... 57
1
Inleiding
Binnen de filologie neemt de editiewetenschap een belangrijke plaats in. Het onderzoeken
van teksten en het vrijgeven van de resultaten van dat onderzoek is immers pas nuttig als die
teksten voor iedereen beschikbaar zijn. De editeur neemt een bemiddelende rol in tussen de
bron waar de teksten oorspronkelijk tot stand kwamen en het publiek aan wie de teksten
worden aangeboden. Hierdoor rust er een grote druk op de schouders van de editeur,
aangezien zijn kennis en vakmanschap bepalen in welke vorm de oorspronkelijke tekst bij de
lezer terechtkomt. Sinds het ontstaan van de editiewetenschap zijn de methodes en de
principes die aan de grond liggen van die discipline regelmatig veranderd. Vooral de editeur
van middeleeuwse werken kreeg vaak af te rekenen met nieuwe wendingen binnen zijn
vakgebied.
In het eerste hoofdstuk van deze scriptie wordt een beeld geschetst van de geschiedenis van
de editiewetenschap en een van de meest ingrijpende wendingen; de aankondiging van een
nieuwe filologie. Dit wordt gedaan aan de hand van een aantal belangrijke pioniers die elk
hun eigen visie hadden op de rol en het doel van de editiewetenschap. De komst van de
nieuwe filologie betekende een breuk in het bestaande editielandschap die de filologie
opdeelde in de oude, klassieke filologie en de nieuwe filologie. De klassieke filologie kende
zijn oorsprong bij het ontstaan van de tekstkritiek die werd geïntroduceerd door Karl
Lachmann. Deze methode, die zich als doel stelde om de oorspronkelijke tekst te
reconstrueren, kende zoveel navolging dat de tekstkritiek op zich al snel als een inherent
deel van de filologie werd beschouwd. De nieuwe filologen echter, die hun aankondiging
maakten in het begin van de jaren negentig, gooiden alle principes waarop de tekstkritiek
was gebaseerd, overboord. Zij pleitten voor meer aandacht voor de variatie die inherent is
aan middeleeuwse, literaire werken en de handschriften waarin deze werken werden
overgeleverd. In de klassieke edities was er immers een groot gebrek aan aandacht voor
deze kenmerken. Deze nieuwe theorie werd niet zonder meer geaccepteerd en kon op veel
kritiek rekenen. De tekstkritiek werd dan ook niet meteen aan de kant gezet, ook niet nadat
de ideeën van de New Philology in alle taalgebieden steeds op meer bijval konden rekenen.
Toch werd er gezocht naar alternatieve methodes waarop de editiewetenschap zich kon
baseren om tegemoet te komen aan de vooropstellingen van de nieuwe filologie.
Men ging op zoek naar een editiemodel dat alle onderdelen zou kunnen bevatten die de
New Philology als noodzakelijk ziet om een middeleeuws werk op een verantwoorde wijze
aan te bieden. Cerquiglini, een van de grondleggers van de nieuwe filologie, zag al vroeg in
dat alleen elektronische edities geschikt zijn om aan deze voorwaarden te voldoen. In het
tweede hoofdstuk wordt een toelichting gegeven bij de eerste stappen die in de richting van
digitale edities werden gezet. Niet iedereen was overtuigd van het idee dat een digitale
editie evenwaardig kon zijn aan de vertrouwde gedrukte edities. Er zijn echter heel wat
argumenten te vinden, zowel praktische als ideologische, die de digitale toekomst van de
editiewetenschap steunen. Het belangrijkste argument dat zegt dat elektronische edities de
enige mogelijkheid vormen om middeleeuws werken volgens de principes van de New
2
Philology aan te bieden, vormde de aanzet tot deze verhandeling. De digitale editie is
immers niet alleen geschikt om de variatie die inherent is aan middeleeuwse werken in het
daglicht te stellen, maar ze kan ons ook inkijk bieden in de manuscript matrix waarin deze
teksten tot stand kwamen. In het tweede deel van hoofdstuk twee vindt men meer
toelichting bij deze argumenten.
In het derde hoofdstuk wordt De Reis van Sint Brandaan van naderbij bekeken. Dit
Middelnederlandse verhaal diende hier als studieobject om te onderzoeken hoe ver de
mogelijkheden van de elektronische editie reiken. De keuze viel op deze tekst na het lezen
van de oratie van Frits van Oostrom waarin hij de oneindige variabiliteit van middeleeuwse
literaire teksten benadrukte.1 In de bijlage, “De ‘open’ Middelnederlandse tekst”, die aan de
gepubliceerde versie van de oratie werd toegevoegd, wordt Brandaans verhaal vernoemd als
een Middelnederlands werk waarvan verschillende versies zijn overgeleverd.2 De keuze om
dit werk te digitaliseren, werd al snel bevestigd na het lezen van de moderne bewerking van
Willem Wilmink. Na wat verkenningswerk, aan de hand van de bronnen die achteraan
Wilminks Brandaan vermeld worden, werd al snel duidelijk dat de Middelnederlandse
versies van De Reis van Sint Brandaan nood hebben aan een moderne editie die de
vergelijking tussen de twee zou mogelijk maken. Het beste voorbeeld van een dergelijke
editie, Bonebakkers dissertatie uit 1894, is ondertussen al sterk verouderd.3
Met Bonebakkers synoptische editie in gedachten, begon het ontwerpen van een eigen
digitale editie van De Reis van Sint Brandaan, die zo goed als mogelijk aan de eisen van de
nieuwe filologie moest beantwoorden. Deze editie ontstond uit veel enthousiasme voor het
elektronische medium en de mogelijkheden die het kan bieden voor een dergelijke
toepassing. Het project moest evenwel een aantal fases doorlopen voor het ontwerp
volledig op punt was gesteld. De beschrijving van dit ontstaansproces is te vinden in het
eerste deel van het laatste hoofdstuk van deze scriptie. Hoewel veel van de oorspronkelijke
ideeën hun weg niet vonden tot in de definitieve uitvoering, voldoet de editie toch aan het
grootste deel van de initiële doelstellingen. De verantwoording van de editie is te vinden in
het tweede deel van het laatste hoofdstuk. Het belangrijkste aspect, de mate waarin deze
editie tegemoet komt aan de principes van de nieuwe filologie, wordt ook in dit deel belicht.
Als laatste is het belangrijk om in deze inleiding nog eens te wijzen op de tweeledigheid van
deze scriptie. Het schriftelijke gedeelte dat volgt, vormt een uitgebreide inleiding op een
concrete toepassing van de nieuwe filologie; een digitale editie van De Reis van Sint
Brandaan die beschikbaar is op http://www.sintbrandaan.ugent.be.
1 Frits van Oostrom, Academische kwesties: Van middeleeuwse literatuur naar universiteit en maatschappij
(Oratie, Universiteit Utrecht, 2003) 18. 2 Ibid., 34.
3 Zie bijlage ‘Overzicht van de verschenen edities van De Reis van Sint Brandaan’
3
1. Editiewetenschap en de komst van een nieuwe filologie
Het doel van de editiewetenschap is om teksten op een verantwoorde wijze te editeren en
vrij te geven zodat deze gemakkelijk verspreid en gelezen kunnen worden.4 Voor
middeleeuwse teksten ligt de moeilijkheid in het feit dat teksten werden overgeleverd in
unieke handschriften, wat betekent dat de daarin overgeleverde teksten niet zomaar
beschikbaar zijn voor iedereen. Ook moeten de teksten vaak opnieuw leesbaar gemaakt
worden voor ze door een nieuw publiek gelezen kunnen worden, aangezien oude
schrifttypes niet voor iedereen gemakkelijk leesbaar zijn. Ten slotte stuit de
editiewetenschapper nog op een derde hindernis; middeleeuwse teksten zijn namelijk niet
zo eenduidig als we van moderne teksten gewoon zijn. Er zijn vaak verschillende versies
terug te vinden van één verhaal, versies die werden overgeleverd in verschillende
handschriften die niet alleen geografisch, maar ook chronologisch ver uit elkaar kunnen
liggen. Voor een middeleeuwse tekst ontsloten kan worden, moet dus eerst besloten
worden hoe deze hindernissen genomen zullen worden. Doorheen de jaren werden er
verschillende theorieën naar voren geschoven om een antwoord te bieden op deze vragen.
Voor de komst van de New Philology in het begin van de jaren negentig, berustte de
editiewetenschap nog voor het grootste deel op de theorieën van de klassieke filologie die
stamt uit de negentiende eeuw. Wat al deze oude theorieën gemeenschappelijk hebben, is
dat ze alle op zoek gaan naar de originele auteurstekst. Men was ervan overtuigd dat men,
door het kritisch vergelijken van alle verschillende versies, de ‘oorsprongstekst’ kon
reconstrueren. Het feit dat van één tekst verschillende versies zijn overgeleverd in
verschillende handschriften werd gezien als een hindernis die moest overwonnen worden.
De geschiedenis van de editiewetenschap kan geschetst worden aan de hand van een aantal
belangrijke pioniers: Karl Lachmann, zijn volgelingen Gaston Paris en Joseph Bédier, Friedrich
Heinrich von der Hagen en Stephen Nichols. Het was Nichols die in het begin van de jaren
negentig besloot de reacties tegen de oude filologie te bundelen onder de noemer van de
New Philology.
1.1. De klassieke filologie
1.1.1. Karl Lachmann5
Karl Lachmann stond samen met de gebroeders Grimm aan de wieg van de germanistiek en
daarmee ook aan de wieg van de tekstkritiek. Onder invloed van een tijdsgeest gekenmerkt
door het objectivisme en positivisme van de negentiende eeuw stelde hij dat ook historische
teksten objectief kunnen worden bekeken, vergeleken en geordend. Hij zag de tekstkritiek
als een ambacht en als een kunst waarbij men zich nooit op vermoedens moest baseren,
enkel op zekerheden die kunnen worden afgeleid uit de oudste overgeleverde tekstgetuige.
4 Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren,
http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/bork001lett01_01_0021.php#t017, 2011. 5 De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op Thomas Bein, Textkritik: Eine Einführung in Grundlagen
germanistisch-mediävistischer Editionswissenschaft (Frankfurt am Main: Peter Lang, 2008) 76-84.
4
Het kritische in zijn methode bestond erin dat de tekstgetuigen of handschriften eerst
gesorteerd werden, daarna gegroepeerd en ten slotte opgenomen in een ‘stemma codicum’.
Op deze manier wilde Lachmann de zekerheidsgraad van het handschrift bepalen, want hij
ging ervan uit dat niet alle handschriften de tekst even goed hadden overgeleverd.
Uiteindelijk streefde hij naar een reconstructie van de tekst waarop alle overgeleverde
tekstgetuigen waren gebaseerd: de auteurstekst, het origineel, dat voor de meeste
middeleeuwse werken verloren is gegaan. In 1817 beschreef Lachmann in zijn recensie van
Friedrich Heinrich von der Hagens editie van het Nibelungen Lied en Georg Friedrich
Benneckes Edel Stein zijn kernidee: “Wir sollen und wollen aus einer hinreichenden Menge
von guten Handschriften einen allen diesen zum Grunde liegenden Text darstellen, der
entweder der ursprüngliche selbst seyn oder ihm doch sehr nahe kommen muss”.6 De tekst
die uiteindelijk na veel kritische arbeid gerealiseerd werd en die het dichtst bij het origineel
moest liggen, werd het ‘archetype’ genoemd. Bij het vergelijken van de verschillende
tekstgetuigen en het bepalen van de meest ‘oorspronkelijke’ werd afgegaan op de
taalkundige en literaire kennis van de tekstcriticus. Bovendien was Lachmann ervan
overtuigd dat er ook een grote portie esthetisch vermogen aan te pas moest komen, daarom
zag hij de tekstkritiek dan ook als een vorm van kunst.
De eigenlijke methode van Lachmann werd door hemzelf niet uitvoerig beschreven, maar
moest grotendeels afgeleid worden uit zijn notities en publicaties van zijn leerlingen. Wat
zijn methode nieuw maakte, was dat hij meerdere goede handschriften, die zo weinig
mogelijk fouten en afwijkingen bevatten, ging selecteren. Dit waren dan ook meestal de
oudste handschriften.7 Deze teksten werden daarna overgeschreven en uiteindelijk
vergeleken om de verwantschap tussen de verschillende getuigen te bepalen. Het ordenen
van de handschriften in klassen op basis van de gemeenschappelijke afwijken die ze
vertonen noemde hij ‘recensio’. Dit ordenen resulteerde in het opstellen van een stemma
die de genealogie van de overlevering weergaf. Het ‘archetype’ stelde uiteindelijk de tekst
voor die alle klassen gemeenschappelijk hadden of de tekst uit de beste klasse. Het
‘recensio’-proces ging ook gepaard met ‘emendatio’, wanneer fouten - afwijkingen van het
vooropgestelde archetype - verbeterd werden. Karl Lachmann was ervan overtuigd dat de
‘recensio’-stap kon worden toegepast ‘sine interpretatione’, letterlijk ‘zonder interpretatie’,
dus volledig objectief. Het ‘emendatio’-proces aan de andere kant vroeg wel een ‘iudicium’,
een weldoordacht oordeel, van de onderzoeker. Al deze processen hadden het doel ‘a
verisimilibus progredi ad verum’, ‘van het waarschijnlijke naar het ware gaan’, om
uiteindelijk een archetype te bekomen dat het foutenvrije origineel zo veel mogelijk
benaderde. Het zwakste deel van de methode-Lachmann is vanzelfsprekend het
‘emendatio’-gedeelte waarbij verbeteringen in de tekst worden aangebracht. Zelf was
6 Jürgen Wolf, "New Philology/Textkritik," Germanistik als Kulturwissenschaft: Eine Einführung in neue
Theoriekonzepte (Reinbek bei Hamburg: Rowohlt Taschenbuch Verlag, 2002) 176. 7 Vóór Lachmann werd een handschrift ontsloten door er een afdruk van te maken, verschillende varianten
werden niet kritisch vergeleken.
5
Lachmann heel voorzichtig met het toepassen van ‘emendatio’, in tegenstelling tot sommige
van zijn volgelingen.
Lachmanns methode kreeg veel navolging, er volgden verschillende kritische edities die een
‘archetype’ van een middeleeuwse tekst aanboden. Eén van Lachmanns trouwste
volgelingen was Gaston Paris die de methode bijna universeel maakte in de Romaanse
filologie. Paris, die het eigenlijk niet zo hoog op had met Lachmann, paste de
reconstructiemethode veel strenger toe dan Lachmann zelf. Hij geloofde dat de methode op
alle middeleeuwse teksten kon worden toegepast, terwijl Lachmann steeds sceptischer was
geworden doordat hij de eindeloze variatie in de verschillende overgeleverde tekstgetuigen
erkende. Uiteindelijk koos Lachmann ervoor om in zijn editie van het Nibelungen Lied een
beeld van het origineel te scheppen, gebaseerd op één handschrift waarin hij aanpassingen
maakte.8 Door de extreme toepassing van de reconstructiemethode op zowat alle teksten,
kwam de uiteindelijke Lachmanniaanse methode ver te staan van wat Lachmann zelf had
gepostuleerd. Er klonk al snel kritiek uit de hoek van de germanistiek die inzag dat de
reconstructiemethode vaak niet zomaar kon worden toegepast op alle teksten. In dit opzicht
is het niet onbelangrijk dat Lachmann van opleiding niet alleen germanist, maar ook classicus
was. Zijn methodes stamden uit de studie van Latijnse en Griekse teksten die meestal
getypeerd worden door een lineaire overlevering en niet, zoals de meeste volkstalige
literaire teksten, door een gecontamineerde overlevering. Dit soort lineaire overlevering
maakt het veel eenvoudiger om een stemma op te stellen die alle tekstgetuigen in een
hiërarchie plaatst. Veel later klonk ook de kritiek dat de aanhangers van de Lachmanniaanse
methode hun eigentijdse concepties van auteur, tekst en taal toepasten op de
middeleeuwse teksten. Deze kritiek zou worden overgenomen door de New Philologists die
de oude theorieën volledig zouden verwerpen. (zie 1.2)
1.1.2. Joseph Bédier (1864-1938)9
Gaston Paris die met zijn strenge toepassing van Lachmanns methode op veel navolging kon
rekenen, werd in 1903 opgevolgd door Joseph Bédier als hoofd van het departement
middeleeuwse literatuur aan het Collège de France. Bédier bracht een nieuw
wetenschappelijk paradigma met zich mee om, zonder Lachmann en Paris volledig aan de
kant te schuiven, op een modernere manier met middeleeuwse werken om te gaan. Bédier
bekritiseerde vooral de ‘recensio’-stap, het classificeren van de handschriften, in de
methode Lachmann-Paris, hij behield echter het idee van ‘emendatio’, het aanbrengen van
verbeteringen. Hij deelde dus het idee van de auteurstekst die aan de oorsprong staat van
de overlevering met Lachmann en Paris. Het mathematische dat de methode van Lachmann
kenmerkt, de classificatie van de handschriften in een stamboom, strookte niet met Bédiers
opvattingen. De twee takken die meestal ontstonden, bevatten immers verschillende
tekstgetuigen waaruit de editeur een keuze moest maken, een keuze die volledig gebaseerd
8 Bernard Cerquiglini, In Praise of the Variant, trans. Betsy Wing (The Johns Hopkins University Press, 1999) 52.
Het originele werk van Cerquiglini was niet voorhanden, daarom werd gebruik gemaakt van de Engelse vertaling. 9 Ibid., 64-71. De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op het werk van Cerquiglini.
6
was op smaak en intuïtie. Bédier wilde terugkeren naar het humanistische concept van
editeren waarbij men zich bewust was van het feit dat er keuzes moeten worden gemaakt.
Daarom koos Bédier ervoor om slechts één handschrift, ‘un bon manuscrit’, uit te geven.
Door een keuze te maken uit het grote aanbod van verschillende versies van hetzelfde werk,
erkende Bédier het fenomeen van de variatie die de literatuur uit de middeleeuwen
kenmerkt. Het handschrift dat werd uitgegeven, werd gekozen op basis van zijn goede
positie in de ‘stemma codicum’. Dit handschrift bevat weinig fouten en moest dus slechts
minimaal worden aangepast en verbeterd. Bédiers methode was vooruitstrevend omdat ze
gekenmerkt wordt door twijfel; de uitgever moest de kopiisten die hielpen om het
handschrift tot stand te brengen het voordeel van de twijfel geven en de tekst slechts
aanpassen als het echt niet anders kon. Door slechts een versie uit te geven, wordt echter
geen uiting gegeven aan de gehele variatie die de overlevering kenmerkt. Ook al werden er
soms meerdere versies uitgegeven volgens Bédiers methode, al deze uitgaven fungeren
slechts als momentopnames uit de overleveringsgeschiedenis van een tekst. Bédier zorgde
ervoor dat men zich niet langer blindstaarde op de illusie van de gereconstrueerde
auteurstekst, maar zijn methode reduceerde middeleeuwse teksten nog steeds tot stabiele
en gesloten teksten van de moderniteit.
Deze nieuwe manier om middeleeuwse teksten uit te geven, werd al snel geaccepteerd en
overgenomen in zowel de Franstalige als Engelstalige onderzoekswereld, men zag de nieuwe
methode als een modernere manier om met de overgeleverde handschriften om te gaan.
Bovendien bespaarde ze veel zware filologische arbeid die nu niet meer nodig was aangezien
de handschriften werden uitgegeven zoals ze werden overgeleverd, zonder dat er veel
‘emendatio’ aan te pas moest komen. Terwijl het ‘bédiérisme’ een belangrijke sprong in het
filologische vakgebied betekende, zorgde het grote succes van de methode tegelijkertijd
voor een stagnatie in de editiewetenschap die langer dan een halve eeuw aanhield.
1.1.3. Friedrich Heinrich von der Hagen (1780-1856)
Los van Bédier kreeg de methode van Lachmann al veel sneller kritiek in zijn eigen taalgebied
van tijdgenoot Friedrich Heinrich von der Hagen die als een van de eersten anders te werk
ging met zijn Leithandschriften-principe. Von der Hagen ontwikkelde een nieuw
editieconcept waarbij één handschrift gekozen werd dat als basis moest dienen voor de hele
editie. De andere handschriften speelden dan een ondersteunende rol bij het onderzoek
naar de overleveringsgeschiedenis van de tekst. Zelf verwoordde hij het zo: “bei mehreren
Handschriften habe ich vornämlich immer nu reine, und versteht sich, die älteste und beste,
so viel als möglich, zum Grunde gelegt, und die übrigen nur zu Hülfe gerufen.”10 Von der
Hagen wendde zich dus helemaal af van het ‘emendatio’-principe van Lachmann, hij wilde
zich niet baseren op vermoedens met betrekking tot de auteurstekst. Hij bracht wel nog
steeds een hiërarchie aan in de overlevering en koos ervoor om de ‘beste’ tekstgetuige
leesbaar te maken. Het Leithandschriften-principe kreeg veel navolging en wordt vandaag
tot op zekere hoogte nog altijd toegepast, ook al wordt de tekst meestal in mindere mate
10
Bein, Textkritik: Eine Einführung in Grundlagen germanistisch-mediävistischer Editionswissenschaft 85.
7
aangepast. Volgelingen van dit nieuwe principe verwerpen het idee van een auteurstekst
niet volledig, ze zien het bestaan van een origineel als hypothetisch, maar streven niet naar
de reconstructie ervan. Terwijl von der Hagen nog koos voor de oudste tekstgetuige als
Leithandschrift, kiezen de hedendaagse aanhangers van het principe het Leithandschrift op
basis van objectiveerbare, weloverwogen criteria. De keuze voor een bepaald handschrift
wordt gedocumenteerd en de overleveringsgeschiedenis wordt in kaart gebracht. Het is
evenwel zo dat het Leithandschriften-principe niet op alle tekstsoorten even gemakkelijk kan
worden toegepast. De meeste edities die zich op dit principe baseren, zijn edities van
lyrische teksten omdat de overlevering van die teksten meestal overzichtelijk is. Voor andere
tekstsoorten daarentegen, zoals epiek en gebruiksteksten, is het soms moeilijker om een
tekstgetuige te selecteren die als Leithandschrift kan gebruikt worden, aangezien het vaak
over een veel bredere overlevering gaat. Deze problematiek werd aangepakt door de
aanhangers van de Überlieferungsgeschichtliche Prosaforschung die in de jaren zestig
geïntroduceerd werd door Kurt Ruh. (zie 1.2.3)
Met het Leithandschriften-principe kwam er een nieuwe editiewetenschapstheorie die meer
tekst- en overleveringsgericht kan genoemd worden, terwijl de oude methode origineel- en
auteursgericht was.11 De ontwikkeling van auteursgericht naar tekstgericht is belangrijk in
het perspectief van wat de New Philology later zal prediken.
1.2. New Philology
De nood aan een nieuwe methode was vanaf het begin van de jaren zestig al voelbaar in de
germanistiek; vanuit verschillende hoeken klonken stemmen die pleitten voor meer
aandacht voor de verschillende overgeleverde varianten van een tekst en voor de
handschriften zelf. De Würzburger Forschergruppe, opgericht door Kurt Ruh in de jaren
zestig, richtte zich al op de overleveringsgeschiedenis van middeleeuwse gebruiksteksten.12
Voor de andere taalfamilies duurde het tot de jaren negentig tot men alternatieven voor de
oude methodes naar voren schoof. In 1989 publiceerde Bernard Cerquiglini zijn Éloge de la
variante die een inherent kenmerk van middeleeuwse literatuur in de kijker zette: variatie.
Een jaar later verscheen er een speciale aflevering van het tijdschrift Speculum getiteld “The
New Philology”. Deze editie werd bewerkt door Stephen Nichols die in het inleidende artikel
zijn visie gaf over de toekomst van de filologie door meer aandacht voor de manuscripten te
bepleiten.13 De ideeën van deze New Philologists werden niet vastgelegd in vaste
standpunten, maar ze trokken wel overal de aandacht en konden vanzelfsprekend ook op
kritiek rekenen. Een van de belangrijkste critici uit de germanistiek is Karl Stackmann die al
het goede van de oude en de nieuwe filologie wilde samenbrengen, in plaats van meteen de
stap naar een nieuwe denkwijze te zetten.
11
Ibid., 85. 12
Zie: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, (Leiden: dbnl, 2003), <http://www.dbnl.org/tekst/_jaa004200301_01/_jaa004200301_01_0012.php>. 13
Stephen G. Nichols, "Introduction: Philology in a Manuscript Culture," Speculum. A journal of medieval studies 65 (1990).
8
De noodzaak aan een nieuwe filologie kwam voort uit het besef dat middeleeuwse literatuur
fundamenteel verschilt van moderne literatuur en dat daar tot nog toe weinig rekening mee
gehouden werd bij het uitgeven van middeleeuwse teksten. De zoektocht naar hét origineel
en dé auteur wordt door de nieuwe filologie vervangen door een radicaal open tekstbegrip.
Niet meer de reconstructie van het archetype, maar het waarheidsgetrouw weergeven van
de handschriften zelf en de eindeloze variatie die middeleeuwse werken kenmerkt, wordt als
doel gesteld. Werk en auteur werden voor het eerst in vraag gesteld door Paul Zumthor en
Bernard Cerquiglini die de begrippen mouvance en variance invoerden. (zie 1.2.1)
Cerquiglini’s ideeën werden opgepikt door Stephen Nichols en andere voorvechters van een
nieuwe filologie die in contrast stond met de klassieke filologie.
1.2.1. Mouvance en variance
Het basisinzicht van de nieuwe filologie dat de oude reconstructiemethode voorgoed in
twijfel bracht en op de achtergrond schoof, is dat middeleeuwse teksten inherent verschillen
van moderne teksten. De term ‘tekst’ op zich is zelfs een anachronisme als het gebruikt
wordt met betrekking tot middeleeuwse literatuur. In de middeleeuwen was er maar één
‘tekst’, vanaf de elfde eeuw werd het woord ‘textus’ gebruikt om de bijbel aan te duiden.
Het Franse woord ‘tiste’, dat voor het eerst gebruikt werd rond 1120 en evolueerde naar
‘texte’, betekent ‘het boek van de evangeliën’. Het Latijnse ‘textus’, waarvan het Franse
woord werd afgeleid, is het voltooid deelwoord van ‘texere’ dat ‘iets gewevens, gebreids,
geconstrueerds’ betekent. Het woord ‘textus’ heeft dus een connotatie van vastheid en
volledigheid, een tekst is een stabiele en gesloten structuur.14 De negentiende-eeuwse
filologen onderkenden het feit dat er in de middeleeuwen niet zoiets was als een vaste tekst
die verbonden was aan een auteur. Daarom achtten zij het mogelijk om de originele tekst te
reconstrueren op basis van een aantal overgeleverde handschriften.
Om beter te begrijpen waarom middeleeuwse teksten geen teksten zijn in de moderne zin
van het woord, moet men kijken naar de ontstaansgeschiedenis van de handschriften. Een
handschrift dat een bepaalde verhaalstof bevat, werd door de eeuwen heen ontelbare keren
overgeschreven en aangepast. Daardoor ontstonden er verschillende versies van hetzelfde
verhaal die in meerdere of mindere mate van elkaar afwijken. Het veelvuldige overschrijven
betekende bovendien dat het begrip ‘auteur’ zoals wij het kennen ook niet kan worden
toegepast op middeleeuwse literatuur. Toch waren er ook in de middeleeuwen al auteurs
die de integriteit van hun werk bedreigd zagen door het proces van afschrijven door
kopiisten. Chaucer was zich bijvoorbeeld zeer goed bewust van zijn auteursrechten avant la
lettre, hij hoopte dan ook dat zijn werk geen al te grote veranderingen zou ondergaan bij het
overschrijven doordat het Engels uit zijn tijd nog helemaal niet gestandaardiseerd was.15 Het
grootste deel van de overlevering getuigt echter niet van bezorgdheid over de tekstuele
14
Cerquiglini, In Praise of the Variant 35. 15
Bella Millett, What is mouvance?, 6 november 2003, http://www.soton.ac.uk/~wpwt/mouvance/mouvance.htm.
9
integriteit van het origineel. Meestal is het onderscheid tussen de ‘auteur’ en de bewerkers
dan ook niet gemakkelijk te maken.
De eerste die het variatiefenomeen probeerde te omschrijven, was Paul Zumthor in zijn
Essai de poétique médiévale gepubliceerd in 1972. Het viel hem op dat er een groot contrast
is tussen het werk van laatmiddeleeuwse Franse auteurs zoals Charles d’Orléans en
Guillaume de Machaut en de meeste middeleeuwse werken die anoniem zijn overgeleverd.
De anonieme werken vertonen namelijk een hoge graad van variatie, niet alleen op het vlak
van taalgebruik, maar volledige stukken tekst werden herschreven en op een andere plaats
in de tekst gezet. De term die Zumthor gebruikte om de “mobilité essentielle du texte
médiéval”16 te omschrijven was mouvance waarmee hij doelde op “le caractère de l’oeuvre
qui, comme telle, avant l’âge du livre, ressort d’une quasi-abstraction, les textes concrets qui
la réalisent présentant, par le jeu des variantes et remaniements, comme une incessante
vibration et une instabilité fondamentale.”17 Zumthor geloofde dat er een verband was
tussen de anonimiteit van deze teksten en de hoge graad van variatie. Middeleeuwse
werken werden volgens hem niet gezien als intellectueel bezit van een enkele auteur, maar
werden zo vaak bewerkt en herwerkt dat het werk doorheen verschillende ‘états du texte’
ging.18 Doordat de focus op een authentieke tekst anachronistisch is voor de middeleeuwen,
pleitte Zumthor voor een nieuwe definitie van de begrippen ‘werk’ en ‘tekst’. Zoals
hierboven al werd aangehaald, is het begrip ‘tekst’ een modern concept dat niet gebruikt
kan worden voor een middeleeuws ‘werk’. Niettegenstaande dat een werk verschillende
realisaties had in verschillende manuscripten die ‘teksten’ bevatten, kan het archetype dat
de klassieke filologen bovenaan hun ‘stemma codicum’ zetten, niet gelijkgesteld worden aan
een ‘werk’. Het werk is een veel complexere verzameling van alle uitingen van de
voordragers, zangers en kopiisten die elk hun steentje bijdroegen. Het ‘werk’ is dus niet iets
statisch zoals de ‘tekst’ die het gereconstrueerde archetype voorstelt, maar draagt een
dynamiek in zich die gekenmerkt wordt door transformaties. Voor Zumthor was de
‘mouvance’ bovendien verbonden met de orale cultuur van de middeleeuwen die garant
stond voor een herhaaldelijke herwerking van poëtische composities. Door de eindeloze
mondelinge realisaties van een werk was er een continue interactie tussen de orale en de
geschreven cultuur. Naast een ‘intertekstueel’ netwerk was er dus ook sprake van een
‘intervocaal’ netwerk.19
Een vervolg op Zumthors bevindingen kwam er met Bernard Cerquiglini’s Éloge de la
variante dat verscheen in 1989 en de begrippen ‘werk’ en ‘auteur’ nog verder in vraag stelde
en bovendien het fenomeen van de variatie, dat hij ziet als het belangrijkste kenmerk van
middeleeuwse volkstalige werken, verabsoluteert. Cerquiglini doet afstand van Zumthors
term ‘mouvance’ en vervangt deze door ‘variance’ omdat hij het verband met oraliteit als
minder belangrijk ziet. Cerquiglini legt in zijn werk de nadruk op de variatie in de geschreven
16
Paul Zumthor, Essai du poétique médiévale (Paris: Seuil, 1972) 171. 17
Ibid., 57. 18
Ibid., 72. 19
Millett, What is mouvance?, http://www.soton.ac.uk/~wpwt/mouvance/mouvance.htm.
10
realisaties van een werk en de implicaties hiervan op de methodes van de editiewetenschap.
In het belangrijkste hoofdstuk van zijn boek, “The Joyful Excess”, beargumenteert Cerquiglini
dat het literaire werk in de middeleeuwen variatie is en niet enkel varianten – en dus versies
– produceert, daardoor kan er geen sprake zijn van een geauthenticeerd origineel. Het feit
dat iemand ooit als eerste een verhaal neerschreef, is volgens hem veel minder belangrijk
dan het eindeloze herschrijven van een werk waardoor de tekst ging toebehoren aan ieder
die de stof ooit in een nieuwe vorm goot in plaats van aan een enkele auteur. Door het
herschrijven van het werk worden voortdurend nieuwe betekenissen gegenereerd die veel
belangrijker en interessanter zijn dan de zoektocht naar het ‘origineel’: “Meaning was to be
found everywhere, and its origin was nowhere”.20 Doordat het moderne concept van
authenticiteit niet kan worden toegepast op middeleeuwse literatuur, zag de oude filologie
dit als een verloren authenticiteit die enkel kon herwonnen worden door het reconstrueren
van het origineel. In zijn zoektocht naar een manier om middeleeuwse werken uit te geven
zodat de eindeloze variatie zichtbaar is, doet Cerquiglini afstand van de klassieke methode
van Lachmann en Paris, maar ook van de methode van Bédiér die kiest om een tekst
onaangepast en onverbeterd te publiceren (zie 1.1.2). Volgens Cerquiglini ligt de oplossing
bij het gebruik van elektronische hulpmiddelen om een digitale editie van een werk te
creëren die uiting kan geven aan die eindeloze variatie en dynamiek. (zie 2.1.1)
Bovendien ziet Cerquiglini het begrip ‘variatie’ als tweeledig, er is longitudinale en laterale
variatie.21 De longitudinale variatie is te zien in het werk zelf waarin steeds verschillende
formules en uitdrukkingen worden gebruikt om hetzelfde te omschrijven. Laterale variatie is
te zien tussen de verschillende versies van een werk die allemaal dezelfde stof weergeven in
een andere vorm. Het is de laterale variatie waarvan de oude filologie haar ambacht maakte
door alle verschillende versies van een werk - die door de oude filologen ook ‘innovaties’
werden genoemd - te gaan vergelijken en zo op zoek te gaan naar de ‘goede’ tekst die zo
dicht mogelijk bij het ‘origineel’ ligt. Wanneer men de oude reconstructiemethodes
probeerde toe te passen op middeleeuwse volkstalige handschriften stootte men vaak op
zoveel variatie dat de zoektocht naar het origineel al snel een onoverkomelijke uitdaging
leek. Het is echter noodzakelijk om vanuit een ander perspectief naar middeleeuwse werken
te kijken om in te zien dat de variatie geen hindernis is die overwonnen moet worden, maar
net het belangrijkste kenmerk van deze literatuur dat in de kijker moet worden gesteld. De
uitgave van een middeleeuws werk moet de variatie duidelijk maken in plaats van deze te
willen verbergen.
Cerquiglini’s ideeën kunnen gekaderd worden in de poststructuralistische tijdsgeest van de
periode waarin Éloge de la variante, dat opgedragen is aan Michel Foucault, werd
gepubliceerd. Het poststructuralisme van Derrida en Barthes kan zich gesteund voelen door
Cerquiglini’s doorgedreven theorie van de variatie als belangrijkste kenmerk van
middeleeuwse volkstalige literatuur dat de auteur volledig naar de achtergrond brengt. De
poststructuralisten zien teksten als open en niet als gesloten eenheden, aan geen enkele
20
Cerquiglini, In Praise of the Variant 33. 21
Ibid., 37.
11
tekst is een absolute betekenis verbonden, maar de tekst kan op oneindig veel verschillende
manieren geïnterpreteerd worden. Als het werk en zijn ontstaansgeschiedenis in de
belangstelling komen te staan, heeft de auteur van de allereerste versie geen enkel belang
meer. Het begrip ‘variatie’ kan bovendien ook worden toegepast op moderne literatuur als
men gaat kijken naar de sociale omstandigheden waarin een werk ontstond en de
verschillende stadia dat het hierbij heeft doorlopen. Jerome McGann was een van de eersten
die pleitten voor het in rekenschap nemen van alle beschikbare kladversies van moderne
literaire werken om zo meer te weten te komen over het creatieproces dat het werk heeft
doorlopen.22
Met zijn boek opende Cerquiglini een nieuwe discussie over de toekomst van de
editiewetenschap. Zijn ideeën deden veel stof opwaaien en werden door velen gezien als
extreem aangezien men het niet mogelijk achtte om ze in de praktijk om te zetten. Aan de
andere kant kwamen er ook veel positieve reacties zoals van Stephen Nichols die variatie als
inherent kenmerk van de middeleeuwse literatuur niet alleen aanvaardt, maar daarenboven
ook pleit voor meer aandacht voor de handschriften waarin de werken werden
overgeleverd.
1.2.2. Stephen Nichols: Material Philology
Stephen Nichols, net als Cerquiglini een romanist, zag Éloge de la variante als een aanleiding
om de discussie te openen over een New Philology die in contrast zou komen te staan met
de ‘oude’ filologie van Lachmann en Paris. Nichols werkte in 1990, een jaar na het
verschijnen van Cerquiglini’s boek, mee aan een themanummer van het tijdschrift Speculum
dat de titel “The New Philology” meekreeg. In het nummer komen een aantal
gerenommeerde filologen aan het woord die elk hun eigen visie geven over de toekomst van
de middeleeuwse filologie. Nichols nam zelf het inleidend artikel getiteld “Philology in a
manuscript culture” voor zijn rekening waarin hij de nieuwheid van deze filologie beschrijft
als een drang om terug te keren naar de wortels van de handschriftencultuur. Bovendien
pleit hij voor het kleiner maken van de kloof tussen middeleeuwse studies en andere
disciplines zoals de taalkunde, antropologie, geschiedenis en cultuurgeschiedenis want, zo
redeneert hij, vroeger was de filologie een van de belangrijkste en meest vooruitstrevende
disciplines.23 Daarmee verwijst hij naar het werk van Giambattista Vico, een achttiende-
eeuwse Italiaanse filoloog en filosoof die pleitte voor een ‘nieuwe wetenschap’. Vico zag de
filologie als samenhangend met de filosofie aangezien men met behulp van de filosofie een
idee kan krijgen van de waarheid, il vero, maar men pas met behulp van de filologie – in de
ruime zin van het woord, dus ook met inbegrip van de geschiedenis – grip kan krijgen op de
ideeën van de mens, dus op wat zeker is, il certo.24 Het was Howard Bloch die de theorieën
van Vico uit de eerste helft van de achttiende eeuw nieuw leven inblies en introduceerde bij
Stephen Nichols. De New Philology pleit, zoals Vico, voor het opnieuw centraal stellen van de
22
Jerome McGann, A Critique of Modern Textual Criticism (Chicago: University of Chicago press, 1983) 75. 23
Nichols, "Introduction: Philology in a Manuscript Culture," 10. 24
Stanford Encyclopedia of Philosophy, http://plato.stanford.edu/entries/vico/, 2011.
12
filologie en voor de samenwerking met andere disciplines om zicht te krijgen op welke
sociale, economische, politieke, artistieke, theologische en historische factoren de literaire
teksten beïnvloedden. Door dit terugrijpen naar de oude theorie van Vico kan van de nieuwe
filologie gezegd worden dat deze eigenlijk gebaseerd is op de oude filologie. Naast deze
terugkeer naar de oude theorie ondervindt de New Philology ook veel invloed van
postmoderne theorieën, zoals Nichols het zelf verwoordt: “It is that manuscript culture that
the “new” philology sets out to explore in a postmodern return to the origins of medieval
studies”.25
Nichols pleit voor een terugkeer naar de bronnen van de filologie, namelijk de overgeleverde
handschriften zelf, daarom ziet hij de nieuwe filologie als een material philology. Hij wil dat
er meer aandacht wordt besteed aan de materiële tekstdrager, meestal een uit perkament
vervaardigd handschrift, en zijn functie als betekenisscheppende instantie. Door
middeleeuwse teksten te bestuderen in de context van het handschrift wordt recht gedaan
aan de variatie in middeleeuwse teksten: “*…+ for variants are simply different ways of
representing, and thus interpreting, a given thought. Material philology, which takes the
manuscript skepticism seriously, operates very differently from textual criticism’s ideal
inherent in its quest to reconstitute a lost”.26 De tekst zelf ziet Nichols slechts als een van de
verschillende discoursen of dimensies die deel uitmaken van het handschrift, andere
discoursen die evenveel aandacht verdienen zijn het werk van de kopiist die commentaar
kan toevoegen, de verluchter en de rubricator. In de material philology wordt het
handschrift gezien als een complex systeem dat betekenis creëert en er wordt veronderstelt
dat iedereen die meewerkte aan het handschrift - de kopiist, de verluchter, de rubricator -
zich bewust was van de interactie van zijn werk met de andere discoursen. In deze theorie
kan er niet langer sprake zijn van ‘de auteur’ aangezien de auteur, de kopiist, de redacteur,
de verluchter, de rubricator en de commentator in hun pluraliteit gezien worden als de
auteursinstantie.27
Het handschrift, gezien als dit complex betekenisscheppende systeem, noemt Nichols de
manuscript matrix waarin de volledige ontstaansgeschiedenis van het werk zit vervat. Door
het bestuderen van deze manuscript matrix kan men meer te weten komen over de
culturele context waarin het handschrift is ontstaan. “One recognizes the manuscript matrix
as a place of radical contingencies: of chronology, of anachronism, of conflicting subjects, of
representation. *…+ the manuscript space contains gaps through which the unconscious may
be glimpsed”.28 Door de handschriften te bestuderen, kan men dus in rechtstreeks contact
komen met de middeleeuwse realiteit. Met deze opvatting verwijst Nichols naar de
mogelijkheid van een ‘historische ervaring’ die vervat zit in de theorieën van het New
Historicism. Nichols wijst er bovendien op dat de handschriftencultuur fundamenteel
verschilt van de drukcultuur door het bestaan van de manuscript matrix: “The manuscript
25
Nichols, "Introduction: Philology in a Manuscript Culture," 7. 26
Stephen G. Nichols, "Why Material Philology? Some thoughts," Zeitschrift für Deutsche philologie 116 (1997): 16. 27
Martin Baisch, Textkritik als Problem der Kulturwissenschaft (Berlin: Walter de Gruyter, 2006) 33. 28
Nichols, "Introduction: Philology in a Manuscript Culture," 8.
13
matrix betokens an historically determinate representational space unlike any that has
existed since the advent of print culture; it is a space of radical alterity very different from
the conception of textual space propounded by the critical edition”.29
Zoals Cerquiglini wijst op de variatie binnen een tekst, wijst Nichols op de diversiteit tussen
de handschriften: “If we accept the multiple forms in which our artifacts have been
transmitted, we may recognize that medieval culture did not simply live with diversity, it
cultivated it”.30 Nichols benadrukt dat de nieuwe filologie, in tegenstelling tot de klassieke
filologie, de consequenties van deze diversiteit - en daarmee ook de variatie – moet
omhelzen in plaats van ze te zien als te overwinnen hindernissen in de zoektocht naar ‘dé
tekst’. In tegenstelling tot vroeger moet men inzien dat de tekst slechts een van de
discoursen is die in dialoog staat met de andere elementen van de manuscript matrix.
Teksten moeten dus altijd bestudeerd worden binnen de historisch gedetermineerde ruimte
waarin cultuur gepresenteerd wordt, de manuscript matrix, en niet enkel binnen de
tekstruimte die de kritische editie van de klassieke filologie centraal stelt.
Nichols’ nummer van Speculum kon op hevige reacties rekenen, er kwam kritiek die de New
Philologists ervan beschuldigde ideologische principes als maatstaf naar voren te schuiven
zonder een praktische oplossing te bieden voor het probleem van de uitgave van
middeleeuwse werken. Nichols vindt dat de verschillende varianten moeten bestudeerd
worden in de context van de handschriften waarin ze werden overgeleverd en niet in een
gepubliceerde uitgave die de tekst uit zijn oorspronkelijke vorm heeft weggerukt. Het is
evenwel niet mogelijk om iedereen die geïnteresseerd is in een tekst toegang te verlenen tot
de handschriften, daarom is een editie noodzakelijk. Hoewel Nichols lovende woorden heeft
voor de methode van Bédier die ingaat tegen de klassieke methode van Lachmann en Paris31
en hoewel hij ook de voordelen inziet van een synoptische editie, vindt hij deze methodes
niet geschikt om de manuscript matrix en de variatie van een middeleeuws werk weer te
geven.
1.2.3. Reacties op de New Philology
De kritiek die er kwam op de New Philology, zoals die voorgesteld werd door Nichols in
Speculum, was tweeledig. Ten eerste kwam er kritiek die inging tegen het volledig afwijzen
van de oude methodes. Doordat Karl Lachmann met zijn reconstructiemethode de vader van
de tekstkritiek kan genoemd worden, is het niet vanzelfsprekend om deze algemeen
doorgevoerde en geaccepteerde methode zomaar aan de kant te schuiven. Daarnaast kwam
er ook kritiek uit een hoek die beweerde dat de nieuwe filologie helemaal niet zo nieuw was
als die zelf beweerde: “Wirklich ‘neue’ war der Ansatz freilich nicht, denn Lachmanns
Rekonstruktionsphilologie stand von Beginn an in der Kritik. Häufig beklagte man die
Vernachlässigung des handschriftlichen Materials.“32 Er kunnen verschillende voorbeelden
gegeven worden van filologen die al veel eerder nieuwe inzichten naar voren schoven die
29
Baisch, Textkritik als Problem der Kulturwissenschaft 36. 30
Nichols, "Introduction: Philology in a Manuscript Culture," 9. 31
Ibid., 5. 32
Wolf, "New Philology/Textkritik," 177.
14
veel gemeenschappelijk hadden met de ideeën van de New Philology. Voorbeelden van
‘nieuwe’ filologen van vóór de New Philology zijn Friedrich Heinrich von der Hagen en Joseph
Bédier, die al vroeg durfden in te gaan tegen de klassieke methode.
Een onderzoeker uit de germanistiek die de New Philology en haar gevolgen uitvoerig heeft
besproken, is Karl Stackmann, die in een invloedrijk artikel eveneens wees op het feit dat
men zich in de germanistiek al veel langer bezighield met de handschriften zelf en de
overleveringsgeschiedenis van teksten.33 Wat volgens hem nieuw was aan de New Philology
was dat zij een theoretisch kader probeerde te bieden voor de vroegere pragmatische en
instinctieve aanpak. Stackmann wijst erop dat ook de Würzburger Forschergruppe met haar
Überlieferungsgeschichtliche Methode uit de jaren zestig net zoals de New Philology pleitte
voor een studie van de middeleeuwse tekst vanuit de tekstoverlevering. Nichols was zich
bewust was van het bestaan van deze tendens binnen de germanistiek, maar toch verwees
hij er niet naar. Hoewel ze de aandacht voor de overlevering gemeenschappelijk hebben,
ging de New Philology niet akkoord met het centraal stellen van de tekstgeschiedenis
aangezien de New Philologists geen oog hebben voor chronologie. De manuscript matrix
draagt verschillende tijdstippen en plaatsen die kenmerkend zijn voor de overlevering in
zich, maar de verschillende overleveringen worden niet chronologisch tegenover elkaar
opgesteld. Bovendien had de New Philology geen aandacht voor de Würzburger
Forschergruppe omdat zij zich vooral bezighielden met gebruiksteksten, terwijl de New
Philology aandacht heeft voor alle literatuur. Omgekeerd gaat de Würzburger
Forschergruppe niet akkoord met de opvatting van de New Philology dat er geen rekening
moet gehouden worden met chronologie en dat er geen hiërarchie tussen de tekstgetuigen
kan worden opgesteld. Zij geloven dat er moet rekening gehouden worden met gewilde en
ongewilde variance.34
Stackmann brengt in zijn artikel twee basisinzichten van de New Philology onder de
aandacht: het feit dat in de middeleeuwen de auteur zijn tekst niet autoriseerde - en men
dus niet op zoek kan gaan naar de auteurstekst - en het feit dat alle handschriftelijke
getuigen gelijkwaardig zijn; er kan dus geen hiërarchie worden aangebracht en een
reconstructie van het origineel is onmogelijk.35 Het eerste basisinzicht nuanceert Stackmann
door erop te wijzen dat sommige versies, of ‘varianten’, dicht bij de uitgangsteksten blijven,
bijvoorbeeld bij auteurs die groot aanzien genoten. Aan de andere kant zijn er ook sterk
afwijkende versies die van de auteur zelf zijn uitgegaan of van latere bewerkers. Bovendien
benadrukt Stackmann dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen echte varianten
en fouten die in de tekst slopen tijdens de overlevering, want bij het afschrijven en dicteren
worden onvermijdelijk fouten gemaakt die niet gezien kunnen worden als betekenisvolle
33
Karl Stackmann, "Neue Philologie?," Modernes Mittelalter: Neue Bilder einer populären Epoche, ed. Joachim Heinzle (Frankfurt a. M / Leipzig: Insel Verlag, 1994). 34
Ibid., 405-07. 35
Ibid., 412.
15
variatie: “Keinen Streit sollte es darüber geben, daß da, wo eine Handschrift
Unverständliches überliefert, von ‘Fehler’ gesprochen werden darf.”36
Volgens Stackmann kan de oude methode nog wel worden toegepast, maar dan enkel op
teksten die gekenmerkt worden door een eenvoudige overlevering. Als voorwaarden voor
een eenvoudige overlevering noemt hij de volgende: aan het begin van de overlevering moet
één tekst staan, de overleveringsgeschiedenis van een tekst moet verticaal zijn verlopen – in
het ‘stemma codicum’ staan de dochterhandschriften onder de moederhandschriften – en
enkel uitdrukkelijke fouten mogen de verwantschap tussen handschriften verklaren.37 Alleen
kwam dit soort eenvoudige overlevering niet – of slechts heel zelden – voor in de
middeleeuwen met als gevolg dat de negentiende-eeuwse edities die zich op dit soort
overlevering baseerden niet meer bruikbaar zijn.
Het gevolg van het tweede basisinzicht van de New Philology is dat alle overgeleverde
versies van een tekst deel moeten uitmaken van de editie. Cerquiglini pleit er immers voor
dat de onvastheid van teksten en de mobiliteit van de verschillende tekstgetuigen zichtbaar
moet zijn: “da er weiter die absolute Gleichwertigkeit aller erhaltenen Textzeugen annimmt,
muß er eine Ausgabe fordern, die mit dem Text zugleich Seine Varianz darstellt”.38
Cerquiglini ziet de verwezenlijking van een dergelijke editie als mogelijk in de vorm van een
elektronische editie waarin alle overgeleverde versies zitten vervat. Die verschillende versies
zouden dan door middel van concordanties en indexen met elkaar worden verbonden en zo
de ware gestalte van het werk laat zien.39 Stackmann beseft wel dat een elektronische editie
meer mogelijkheden biedt dan een gedrukte editie aangezien er zo meer teksten
overzichtelijk naast elkaar kunnen worden weergegeven. Toch ziet hij deze moderne
methode niet als de ultieme methode, want hij betwijfelt of het wel nodig is om alle
overgeleverde tekstgetuigen naast elkaar te kunnen zien. Zelf geeft hij echter geen sluitend
antwoord op de vraag hoe middeleeuwse teksten dan wel uitgegeven moeten worden zodat
de variatie en de manuscript matrix zichtbaar worden. Het lijkt erop dat hij nog steeds veel
voordelen ziet in gedrukte kritische edities die ondersteund worden door een
variantenapparaat: “Man braucht nur ein Druckbild zu wählen, das alle Unsicherheiten der
Rekonstruktion signalisiert”.40 Dit soort edities beantwoorden echter niet aan de eisen van
de nieuwe filologie.
Stackmann ziet de New Philology, die pleit voor een zo objectief mogelijk weergeven van alle
varianten van een tekst in combinatie met de handschriften zelf, als even extreem als de
tegenovergestelde visie van de negentiende-eeuwse filologen die de auteurstekst wilden
reconstrueren. De waarheid ligt volgens hem dan ook in het midden.
36
Ibid., 420. 37
Baisch, Textkritik als Problem der Kulturwissenschaft 9-10. 38
Stackmann, "Neue Philologie?," 417. 39
Ibid., 418. 40
Ibid., 419.
16
2. De elektronische editie als concrete toepassing van de nieuwe filologie
Stackmann waarschuwde dat als de New Philology in al haar extremiteit zou worden
toegepast, dit het einde van de editiewetenschap zou betekenen. (Zie 1.2.3) Volgens de
nieuwe filologie kan de oneindige variatie in middeleeuwse werken immers enkel zichtbaar
zijn als de lezer het handschrift zelf in handen krijg. In de praktijk is dit natuurlijk onmogelijk,
aangezien middeleeuwse handschriften uniek zijn en bovendien vaak heel kostbaar zodat
maar weinig mensen toegang krijgen tot de werken. Het afdrukken van de handschriften
volstaat ook niet als men middeleeuwse teksten leesbaar en toegankelijk wil maken voor
een breed publiek. Bovendien zou deze manier van uitgeven betekenen dat er geen enkele
filologische vaardigheid, maar ook geen uitgevers meer aan te pas moeten komen. Daarom
is er nood aan een gulden middenweg. Als men een verantwoorde editie wil maken die aan
de eisen van de nieuwe filologie voldoet, moet de variatie en de manuscript matrix zichtbaar
gemaakt worden. Synoptische edities waarin alle versies naast elkaar worden weergegeven,
volstaan niet omdat deze de indruk geven dat het om statische, vaste werken gaat. Dit soort
edities zijn voor veel werken ook praktisch niet haalbaar omdat er vaak te veel versies van
het werk zijn overgeleverd om in paralleldruk uit te geven. Bovendien kan men zich de vraag
stellen of een gewone lezer, die geen wetenschappelijke interesse in de tekst heeft en enkel
een leeseditie van het werk verlangt, dit soort werk kan appreciëren. Een nieuw soort editie
is dus noodzakelijk. Men moet op zoek gaan naar een editieconcept dat toegang levert tot
de handschriftelijke diversiteit voor de onderzoeker, maar ook de ‘gewone’ lezer
tevredenstelt. Zo’n editie moet meervoudig zijn en naast een diplomatische transcriptie van
alle tekstgetuigen en de daarbij horende facsimile’s van alle handschriften ook een
gemakkelijk te lezen, genormaliseerde tekst bevatten. De papieren boekvorm stelt echter
grenzen aan dit soort editie, aangezien alle verschillende onderdelen al gauw honderden
bladzijden gaan innemen en het geheel op die manier onoverzichtelijk wordt. Het is dan ook
vanzelfsprekend dat de oplossing ligt in het aanbieden van een digitale editie. De vraag
welke onderdelen precies opgenomen moeten worden in een bepaalde editie hangt volledig
af van de precieze opzet en de doelgroep van die editie. De editeur en de filoloog kunnen
dus nog lang niet gemist worden, ook niet in het digitale editietijdperk.
2.1. De editiewetenschap gaat digitaal
2.1.1. Cerquiglini als grondlegger
Al in 1989 was Cerquiglini zich bewust van de mogelijkheden die elektronische hulpmiddelen
kunnen bieden bij het uitgeven van middeleeuwse teksten. In het laatste hoofdstuk van zijn
Éloge de la variante verwoordt hij zijn hoop dat in de toekomst de filologie hand in hand zal
gaan met de informatietechnologie. Terwijl de computertechnologie in 1989 nog niet zo ver
stond als nu, was het voor Cerquiglini wel al duidelijk dat elektronische middelen voor een
nieuwe wending in de editiewetenschap zouden zorgen doordat men in de digitale ruimte
niet vastzit aan de gesloten boekvorm: “In such an edition medieval works would no longer
17
be subjected to the two-dimensional and closed structure of the printed page”.41 De digitale
omgeving kan gezien worden als ‘neutraal’ in tegenstelling tot de gedrukte editie die te veel
overeenkomsten vertoont met het manuscript in codexvorm. Teksten die via de digitale weg
worden weergegeven bieden een heel andere kijk dan de boekvorm: “the computer brings
us face to face with a form of written matter that can no longer be described as bookish; we
shall call it a screenic presentation”.42 Doordat er een constante interactie is tussen het
scherm en de gebruiker en doordat informatie en teksten uit verschillende bronnen kunnen
worden samengebracht in een digitale omgeving, biedt de computer het ultieme antwoord
op alle eisen van de New Philology voor een editie die zowel de variatie als de manuscript
matrix duidelijk zichtbaar maakt. Doordat een digitale editie geen rekening hoeft te houden
met alle restricties van de gedrukte editie, kunnen niet alleen alle tekstgetuigen van een
werk worden aangeboden, maar, indien gewenst, ook alle edities die ooit werden
uitgegeven. Bovendien kunnen ook allerhande secundaire gegevens, zoals rijmtabellen,
beschrijvingen van de handschriften en secundaire literatuur, beschikbaar worden gemaakt
zonder dat de editie daardoor onoverzichtelijk hoeft te worden. Overzichtelijkheid is een
belangrijk punt voor Cerquiglini, die de nadruk legt op het feit dat een editie van een
middeleeuws handschrift er in de eerste plaats voor moet zorgen dat oude teksten opnieuw
gelezen en geapprecieerd kunnen worden door een breed publiek.
Het belangrijkste voordeel van een elektronische editie ziet Cerquiglini in de mogelijkheid
om de variatie, die voorheen slechts op een onduidelijke en onzichtbare manier kon worden
aangegeven, in het daglicht te stellen.43 Hier legt hij dan ook de bal opnieuw in het kamp van
de filoloog en de editeur die niet enkel alle data beschikbaar moeten maken, maar ook de
verbanden tussen het aangeboden materiaal duidelijk moeten maken.44 Men moet ervoor
zorgen dat de interactie tussen de verschillende varianten, bijvoorbeeld de herhaling van
bepaalde formules en de verschillen die de varianten vertonen, zichtbaar zijn. Zowel de
verticale variatie, binnen een tekst, als de horizontale variatie, tussen de verschillende
versies van de tekst, moet zichtbaar gemaakt worden. Op deze manier kan de digitale editie
een simulatie bieden van de eindeloze mobiliteit van de middeleeuwse tekstcultuur door
verbanden aan te duiden tussen teksten die voorheen onzichtbaar waren. Verbanden die
voor het middeleeuwse publiek duidelijk waren omdat bepaalde formules of passages
onderdeel uitmaakten van het collectief geheugen kunnen dus opnieuw onder de aandacht
worden gebracht. Zo kan ook de hedendaagse lezer opnieuw waardering opbrengen voor
een middeleeuws werk omwille van zijn enorme complexiteit aan vormen.
Bovendien kan de digitale editie hetzelfde effect opwekken als het werkelijke contact met
een handschrift doordat facsimile’s samen met de tekst op een overzichtelijke manier
kunnen worden aangeboden aan de lezer. Zoals Stephen Nichols het ook beschreef in zijn
inleiding tot de New Philology-aflevering van Speculum (zie noot 28), kan de lezer op die
41
Cerquiglini, In Praise of the Variant 79. 42
Ibid., 79. 43
Ibid., 80. 44
Ibid., 80.
18
manier een glimp opvangen van de verloren middeleeuwse realiteit: “What the screen
provides the reader is an always instantaneous grasp, the ephemeral visualization of
different and mobile textual spaces”.45 Cerquiglini ziet de digitale omgeving als een spiegel
voor de middeleeuwse teksten waardoor hij stelt “Computer inscription is variance”46,
terugverwijzend naar zijn uitspraak “medieval writing does not produce variants; it is
variance”47.
2.1.2. Sceptici
De ideeën voor een uitgebreide en interactieve elektronische editie die Cerquiglini aan het
einde van zijn Éloge de la variante oppert, waren in 1989 vernieuwend en revolutionair.
Ondertussen zijn de mogelijkheden van elektronische middelen al lang doorgedrongen zodat
digitale teksten een deel uitmaken van ons leven en de snelheid en mobiliteit van
elektronische tekstdragers als vanzelfsprekend wordt gezien. Ironisch genoeg lijkt de
toepassing van deze nieuwe technologieën heel wat minder vanzelfsprekend voor het
gebruik in de editiewetenschap. Voorstanders van het gebruik van digitale media bij het
uitgeven van middeleeuwse teksten krijgen dan ook heel wat kritiek te verwerken.
Het voordeel dat de digitale editie biedt doordat zo veel verschillende onderdelen zoals
facsimile’s, transcripties, annotaties en afbeeldingen in eenzelfde editie kunnen worden
aangeboden, wordt maar zelden tegengesproken. Een boek verliest immers al snel zijn
gebruiksvriendelijkheid als een editie te veel bladzijden gaat opeisen en daardoor soms zelfs
in meerdere volumes moet worden aangeboden. Critici wijzen echter ook op de keerzijde
van dit voordeel: doordat de elektronische editie geen restricties oplegt aan de hoeveelheid
materiaal die de editie kan bevatten, kan er een overaanbod aan data en informatie
ontstaan. De uitgever van een uitgebreid werk is immers al snel geneigd om al het bestaande
materiaal dat met een tekst verbonden kan worden, in de editie te verwerken. De vraag naar
de noodzaak hiervan hangt samen met de terughoudendheid tegenover de stelling van de
New Philologists dat alle bestaande versies van een werk beschikbaar gemaakt moeten
worden. Het enthousiasme van de nieuwe filologen voor het gebruik van elektronische
middelen die dit soort uitgebreide editie van alle varianten van een werk mogelijk maken,
wordt niet door alle voorstanders van een modernere filologie gedeeld. Karl Stackmann, die
nochtans overtuigd is van het belang van het weergeven van de mobiliteit en de onvastheid
van middeleeuwse teksten, stelt zich toch vragen bij de meerwaarde die het aanbieden van
alle overgeleverde tekstgetuigen geeft. Daardoor gelooft hij ook niet in Cerquiglini’s
overtuiging dat het boek als tekstdrager voor de editie van middeleeuwse teksten heeft
afgedaan. Hij ziet deze stelling als een doorgedreven postmoderne neiging om alles wat
statisch en gesloten is aan de kant te schuiven, terwijl het boek nog steeds als een
volwaardig medium kan dienen voor een moderne editie, als men werkt met een uitgebreid
45
Ibid., 81. 46
Ibid., 81. 47
Ibid., 78.
19
en duidelijk variantenapparaat.48 Hij gelooft bovendien dat er nog steeds een belangrijke rol
is weggelegd voor de filoloog, want enkel materiaal beschikbaar stellen zonder noodzakelijke
aanpassingen te maken of commentaar te geven, ziet hij als zinloos.
Stackmanns terughoudendheid tegenover elektronische edities die hij tien jaar na de
publicatie van Cerquiglini’s werk uitte, is tot op de dag van vandaag nog steeds merkbaar in
de filologische onderzoekswereld. Vaak is men nog steeds bereid om de voordelen en
nadelen van een editie in boekvorm af te wegen tegen die van een elektronische editie.
2.1.3. De digitale editie vs. de gedrukte editie
Ondertussen wint de digitale editie steeds meer terrein, niet alleen in het vakgebied van de
middeleeuwse studies, maar ook bij uitgevers van moderne teksten. Toch heeft het boek
nog lang niet afgedaan als de ultieme tekstdrager. De angst voor het verdwijnen van de
editie in boekvorm die de opkomst van de digitale media bij sommigen lijkt op te roepen, is
ongegrond, aangezien de digitale tekst en het boek voor verschillende doeleinden worden
gehanteerd. Wetenschappelijke edities zijn doorgaans veel uitgebreider dan edities die
slechts een aangepaste leestekst van een middeleeuws werk willen aanbieden; dat soort
leesedities kan dus nog steeds in boekvorm worden aangeboden. Een digitale editie biedt
wel een meerwaarde als er zo meer bruikbaar materiaal beschikbaar kan worden gesteld
dan mogelijk zou zijn in boekvorm. Bovendien biedt een digitale editie het voordeel dat de
beschikbare teksten gemakkelijk doorzoekbaar zijn. Naast deze praktische redenen zijn de
argumenten voor het gebruik van een digitale editie van middeleeuwse werken nog veel
overtuigender. De New Philologists, zoals Cerquiglini, zien in de digitale editie namelijk de
enige mogelijkheid om de variatie en mobiliteit van middeleeuwse teksten zichtbaar te
maken doordat de middeleeuwse tekstcultuur en de digitale omgeving opvallende
overeenkomsten vertonen. (zie 2.2.1)
Om de superioriteit van het boek tegenover de digitale tekstdrager voor edities te bewijzen,
geeft men vaak een aantal drogredenen.49 Men wijst bijvoorbeeld op het feit dat de digitale
editie afhankelijk is van de beschikbaarheid van elektriciteit, maar die is in het algemeen
onontbeerlijk geworden in onze samenleving. Een onderzoeker heeft evengoed nood aan
elektriciteit als hij aan natuurlijk licht niet genoeg heeft bij het bestuderen van gedrukte
edities. Verder argumenteert men dat men al veel langer ervaring heeft met het boek als
tekstdrager terwijl digitale media pas sinds de laatste twintig jaar hun opmars maken.
Daardoor zou de digitale editie nog te zwak in de schoenen staan en te veel te lijden hebben
onder technische storingen. Hiertegenover staat natuurlijk dat het boek een veel
eenvoudiger medium is dat amper kan vergeleken worden met de elektronische editie waar
zo veel meer aan te pas komt. Deze complexiteit hoeft echter niet te betekenen dat de
digitale media onbetrouwbaar zijn op het vlak van veiligheid en mogelijkheden tot bewaring.
Een van de grootste voordelen van digitale edities is net de mogelijkheid tot eindeloze
duplicatie en bewaring op verschillende locaties en in verschillende formaten waardoor van
48
Stackmann, "Neue Philologie?," 419. 49
Bein, Textkritik: Eine Einführung in Grundlagen germanistisch-mediävistischer Editionswissenschaft 93-94.
20
een elektronische tekst kan gezegd worden dat deze ‘zweeft door de digitale ruimte’. Dit is
zeker het geval bij publicatie op het internet, dat vaak heel toepasselijk ‘the cloud’ wordt
genoemd, omdat alle data die via het internet worden verspreid, deel gaan uitmaken van
een grote wolk van informatie.50
De bezorgdheid over dit soort vermeende nadelen van digitale edities getuigt enkel van het
feit dat veel mensen nog lang niet vertrouwd zijn met het idee van de digitale tekst. De
vergelijking met het boek op basis van dit soort argumenten kan niet worden gemaakt,
aangezien zo aan de digitale editie een even statisch en gesloten karakter wordt toegekend
als van het boek. De digitale editie moet echter los van het boek worden gezien als een
dynamisch medium dat de tekst op een heel andere manier aan de lezer aanbiedt. Zoals
McGann schrijft: “We have to break away from questions like ‘will the computer replace the
book?’”51, wat we ons wel kunnen afvragen, is hoe de computer kan gebruikt worden om
ons iets bij te leren over teksten en boeken die we al kenden in hun originele vorm.
Als de digitale editie en de gedrukte editie dan toch tegenover elkaar worden gezet, dan
komen er steeds twee grote voordelen van de digitale editie naar voren: interactiviteit en de
mogelijkheid om de restricties die door de boekvorm worden opgelegd te overwinnen. Die
restricties zijn inherent aan het boek want “from a production standpoint, printed books are
static, linearly organised, and physically limited”.52 Natuurlijk is deze statische eigenheid van
het boek te nuanceren, want ook in een boek kan het voorgestelde materiaal op andere
manieren en in een andere volgorde worden gelezen dan het wordt aangeboden. Dit
gebeurt bijvoorbeeld vaak bij encyclopedieën en woordenboeken. Daardoor is het ook niet
vreemd dat dit soort boeken de eerste waren om te worden gedigitaliseerd, zoals de
“Oxford English Dictionary”.53 De digitale editie biedt ontegensprekelijk meer dynamiek en
interactiviteit dan het boek door de hogere snelheid en analytische kracht die elektronische
middelen bieden. De directe gevolgen van deze voordelen zijn misschien niet meteen voor
iedereen duidelijk, want hoewel de digitale edities steeds meer terrein winnen, “the
literature we inherit (to this date) is and will always be bookish”.54 Daardoor is het soms
moeilijk te zien hoe digitale edities de traditionele gedrukte edities kunnen vervangen.
In zijn artikel, “The Rationale of HyperText” dat onder andere gepubliceerd werd in zijn boek
Radiant Textuality, verwoordt Jerome McGann op een duidelijke en overtuigende manier
hoe digitale edities een meerwaarde kunnen betekenen. Hoewel het natuurlijk klopt dat de
literatuur tot nog toe in de codexvorm werd overgeleverd, kunnen de digitale middelen
steeds meer een rol gaan spelen bij het analyseren en bestuderen van boeken. Dit komt
vooral van pas bij wetenschappelijke edities van omvangrijke werken die veel annotaties 50
Gil Vidals, What is the internet cloud?, 4 november 2010, http://www.romow.com/internet-blog/what-is-the-internet-cloud/. 51
Jerome McGann, Radiant Textuality (Palgrave Macmillan, 2004) xii. 52
Daniel Paul O'Donnell, "Electronic Medievalia: O Captain! My Captain! Using Technology to Guide Readers Through an Electronic Edition," The Heroic Age (2005), <http://www.mun.ca/mst/heroicage/issues/8/em.html>. 53
Ibid. Voor de OED, zie: http://www.oed.com/ 54
Jerome McGann, "The Rationale of HyperText," Radiant Textuality: literature after the World Wide Web (Palgrave Macmillan, 2004) 55.
21
vragen, zoals het werk van Shakespeare, of werken waarvan veel verschillende versies zijn
overgeleverd. Dit soort werken werd uitgegeven in de vorm van kritische edities,
synoptische edities en facsimile-edities, maar toch volstaat de boekvorm vaak niet om al het
materiaal op een overzichtelijke manier weer te geven. Naast dit praktische nut is er nog een
veel belangrijker voordeel verbonden aan het bestuderen van boeken met behulp van
elektronische middelen: “When we use books to study books, or hard copy texts to analyze
other hard copy texts, the scale of the tools seriously limits the possible results”.55 Door
boeken te bestuderen in een omgeving die fundamenteel verschilt van de codexvorm, kan
men nieuwe inzichten verkrijgen die in de boekvorm niet zichtbaar waren: “electronic tools
in literary studies don’t simply provide a new point of view on the materials, they lift one’s
general level of attention to a higher order”.56 Door steeds weer boeken over boeken te
schrijven, ontstond er doorheen de tijd een steeds complexer ‘textual network’ en hoewel
kritische edities gemaakt werden om hiermee om te kunnen gaan, zijn veel van die edities
onoverzichtelijk en daardoor moeilijk om mee te werken. Het probleem ligt volgens McGann
bij de symmetrie tussen het instrument, de kritische editie in boekvorm, en het onderwerp,
een tekst in boekvorm. Dit probleem werd voorheen opgelost door een uitgebreid
variantenapparaat aan de editie toe te voegen, maar zo kreeg de lezer het primaire
materiaal, de tekst en al zijn varianten, nooit in zijn ware vorm te zien. Bovendien groeien de
nadelen van de gedrukte editie nog aan als de lezer meer nodig heeft of verlangt van een
werk dan enkel de tekst, bijvoorbeeld als geluids- of beeldfragmenten noodzakelijk zijn om
een goed beeld van het werk te krijgen of als de fysieke kenmerken van een tekst te zien
moeten zijn, zoals het manuscript waarin de tekst werd overgeleverd.
De digitale editie kan al deze beperkingen van de gedrukte editie overwinnen doordat ze alle
versies van de tekst, de facsimile’s van de handschriften en, indien van toepassing, geluids-
en beeldfragmenten kan bevatten. Dit alles wordt bovendien aan de lezer aangeboden in
een virtuele omgeving waarin de beperkingen van het boek op het vlak van tijd en ruimte
niet gelden: “all those separate books and documents can also be made simultaneously
present to each other, as well as all the parts of the documents”.57 Doordat al het materiaal
simultaan en in dezelfde omgeving beschikbaar is, biedt de digitale editie een veel
duidelijkere en ruimere blik op alle onderdelen van een werk. Niet alleen de tekst kan dus in
al zijn vormen worden weergegeven via de digitale editie, maar ook alle andere discoursen
die deel uitmaken van de manuscript matrix. McGann ziet de voordelen van dit soort digitale
editie vooral in de toepassing op moderne werken, maar het wordt al snel duidelijk dat de
digitale editie ook voor middeleeuwse werken de ideale vorm biedt om ze aan de lezer aan
te bieden. Cerquiglini wees immers al op de gelijkenissen tussen de middeleeuwse
tekstcultuur die open en dynamisch is en de digitale editie die gekenmerkt wordt door
datzelfde karakter van openheid en beweging.
55
Ibid., 55. 56
Ibid., 55. 57
Ibid., 57.
22
2.2. De digitalisering van middeleeuwse handschriften
Middeleeuwse werken lenen zich bijzonder goed tot het creëren van een digitale editie
aangezien de inherente kenmerken van deze werken die door de New Philology zo
benadrukt werden, alleen via de digitale weg aan het licht kunnen worden gebracht. Zoals
hierboven meermaals werd aangegeven, ziet de New Philology middeleeuwse werken als
fundamenteel verschillend van moderne teksten. Doordat er in de middeleeuwen nog geen
sprake was van ons modern auteursbegrip dat een bepaalde tekst aan een bepaalde auteur
verbindt, kunnen middeleeuwse werken niet als moderne, geautoriseerde teksten worden
beschouwd. Bovendien worden middeleeuwse werken gekenmerkt door variatie, zowel
binnen een versie van het werk, als tussen de verschillende overgeleverde versies van het
werk. Middeleeuwse literatuur kan dus, in tegenstelling tot moderne literatuur, gezien
worden als open en dynamisch, waardoor de weergave van dit soort teksten in een gedrukte
editie problematisch wordt. Bovendien stelt de nieuwe filologie ook de handschriften
centraal die in een gedrukte editie niet gemakkelijk kunnen worden weergegeven. De
digitale editie aan de andere kant, biedt juist alle mogelijkheden om het middeleeuwse werk
in zijn totaliteit aan te bieden.
2.2.1. De open digitale ruimte als weerspiegeling van de middeleeuwse tekstcultuur
Naast de vele praktische redenen om middeleeuwse werken digitaal beschikbaar te maken,
bijvoorbeeld omdat kostbare en kwetsbare werken dan niet langer zo vaak moeten worden
gehanteerd, is de belangrijkste verwezenlijking van de digitale editie het zichtbaar maken
van zowel de verticale als de horizontale variatie die deze werken kenmerkt. (zie 2.1.1) Door
het werk in zijn totaliteit, dus met alle overgeleverde versies, maar ook de facsimile’s van de
handschriften, aan de lezer aan te bieden, wordt de variatie duidelijk. Dit zichtbaar maken
gebeurt door het gebruik van hypertext die de tekst doorzoekbaar maakt en de verschillende
varianten en facsimile’s met elkaar verbindt zodat men gemakkelijk van het ene
tekstonderdeel naar het andere kan gaan. Op deze manier kunnen de verschillende versies
van een tekst gemakkelijk worden vergeleken zodat men duidelijk ziet hoe dezelfde
verhaalstof in de verschillende tekstgetuigen op een andere manier terugkomt, maar ook
zodat men wordt gewezen op de herhalingen van bepaalde formules en woorden binnen
dezelfde variant.
De digitale editie die van hypertext gebruik maakt, wordt door Jerome McGann in zijn boek
Radiant Textuality beschreven als het ultieme middel om literaire werken op een andere
manier te bekijken zodat de verschillende betekenissen, en dus varianten, die binnen een
werk worden gevormd, zichtbaar worden gemaakt. Die digitale editie biedt niet alleen
voorheen ongekende mogelijkheden voor de studie van middeleeuwse werken, maar kan
ons ook nieuwe dingen bijleren over moderne teksten. Volgens McGann worden alle
fictionele werken immers gekenmerkt door verticale variatie doordat ze steeds nieuwe
betekenissen generen: “works of imagination are built as complex nets of repetition and
23
variation”.58 Er is dus niet enkel sprake van variatie binnen middeleeuwse teksten, maar
binnen alle literaire, fictionele teksten. De variatie is dan niet noodzakelijk aanwezig in de
vorm van verschillende materiële versies van een tekst, zoals het geval is bij middeleeuwse
werken, maar wel in de vorm van de verschillende lezingen die mogelijk zijn bij een
poëtische tekst: “Een gedicht *…+ is een taaloppervlak dat toegang biedt tot op het eerste
gezicht verborgen varianten van zichzelf en via die varianten ook tot werelden daarbuiten”.59
Deze ‘verborgen varianten’ worden zichtbaar als de tekst op een andere manier wordt
bekeken dan als een vaste structuur op papier. De digitale editie biedt de lezer de
mogelijkheid om dit te doen door de tekst weer te geven binnen de digitale omgeving in
plaats van in de boekvorm: “Het gebruik van nieuwe mediatechnologieën dient hier om aan
de hand van de tekst zoals we dachten dat die was, nieuw betekenispotentieel en nieuwe
versies van de tekst naar boven te halen die we door onze ‘boekenblindheid’ niet zagen.”60
Deze vorm van ‘boekenblindheid’ vormt een risico voor alle teksten, maar vormt nog het
grootste gevaar voor middeleeuwse werken die enkel worden aangeboden aan de lezer via
gedrukte edities. Doordat de lezer zo goed als nooit de kans krijgt om het middeleeuwse
werk in zijn oorspronkelijke vorm te zien doordat het in unieke manuscripten is
overgeleverd, is het voor deze teksten nog veel belangrijker om een goede editie
beschikbaar te hebben. Zoals hier al eerder werd geponeerd, is de digitale editie de enige
mogelijke vorm van editie die uiting kan geven aan dit kenmerk. In de praktijk gebeurt dit
door de verschillende teksten die deel uitmaken van de editie doorzoekbaar en op die
manier ook gemakkelijk vergelijkbaar te maken.61 Uiteindelijk ontstaat er zo een digitale
ruimte die veel gemeen heeft met de dynamische tekstcultuur waarin middeleeuwse werken
ontstonden doordat de verschillende onderdelen evenveel mobiliteit kennen als de
varianten van een middeleeuws werk. Via de digitale editie wordt het duidelijk op welk vlak
twee versies van eenzelfde werk verschillen en overeenkomen en tegelijkertijd krijgt men
een beeld van de handschriften waarin ze werden overgeleverd. Naast de variatie, kan men
in de digitale editie ook de manuscript matrix te zien krijgen zodat er wordt voldaan aan de
twee belangrijkste eisen van de New Philology.
2.2.2. Weergeven van de Manuscript Matrix
Het weergeven van de manuscript matrix waarin een middeleeuwse tekst werd
overgeleverd, werd vooral door Stephen Nichols als zeer belangrijk geacht (zie 1.2.2). De
manuscript matrix omvat alle elementen van de handschriftelijke omgeving waarin een
middeleeuwse tekst werd overgeleverd. Als men een middeleeuws werk wil bestuderen, is
het dus belangrijk om zicht te krijgen op het materiële artefact. Hierdoor komt men immers
in rechtstreeks contact te staan met het verleden. Een van de belangrijkste nadelen van de
gedrukte editie is dat een tekst volledig uit zijn ontstaanscontext wordt gehaald voor deze
58
McGann, Radiant Textuality 175. 59
Jürgen Pieters, "Van editiewetenschap naar traditiewetenschap: Jerome McGann over teksten, boeken en computers," Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 14 (2007): 142. 60
Ibid., 142. 61
Meer over de technische aspecten van hoe dit in de praktijk gebeurt, vindt men in 4.1
24
aan de lezer wordt aangeboden. Op die manier gaan alle andere discoursen verloren die in
het handschrift aanwezig waren, zoals het werk van de verluchter en de rubricator, maar
ook de handschriftelijke omgeving op zich. In de digitale editie wordt dit probleem opgelost
door naast de transcripties ook facsimile’s van de handschriften aan te bieden. Doordat de
tekst bekeken kan worden in de vorm waarin deze oorspronkelijk werd overgeleverd terwijl
men simultaan de transcriptie en de gemakkelijk leesbare versie van de tekst ter beschikking
heeft, krijgt men een duidelijk beeld van het werk zonder dat de oorspronkelijke vorm wordt
aangepast. De digitale editie biedt bovendien niet alleen de mogelijkheid om een tekst naast
het facsimile van het handschrift waarin het werd overgeleverd te zien, maar ze kan ook de
vergelijking tussen facsimile’s van twee tekstgetuigen mogelijk maken.
Zoals Jerome McGann al benadrukte, vormt de digitale editie een neutralere omgeving dan
het boek voor het weergeven van een werk. Daardoor krijgt men niet de illusie dat het om
een vaste en gesloten tekst gaat, zoals bij de gedrukte editie wel het geval is. De bedoeling
van de digitale editie is dus om een nieuw beeld te vormen van het werk zonder het beeld
van de oorspronkelijke omgeving te verliezen. Toch moet men in gedachten houden dat ook
een digitale editie - zoals iedere editie - een nieuwe manuscript matrix op zich vormt,
doordat teksten die oorspronkelijk niet in een werk samen hoorden, nu met elkaar in dialoog
worden gebracht. In de middeleeuwen waren het de kopiisten die bepaalde teksten en
tekstfragmenten selecteerden en ze samenbrachten in een werk: “scribes could devise
dispositions of historically disparate materials that enabled poets from differing times and
places to be placed in dialogue with one another by the artifice of clever juxtaposition”.62 Bij
het creëren van een editie, en in het bijzonder bij een digitale editie omdat die nog meer
mogelijkheden biedt op dat vlak, doet men dus hetzelfde als in de middeleeuwse
tekstcultuur. Het resultaat is dat niet alleen de verschillende overgeleverde versies van een
werk met elkaar in dialoog worden gebracht, ook de moderne hertaling, de leeseditie of
secundaire teksten gaan nu deel uitmaken van de manuscript matrix. Doordat er een nieuwe
manuscript matrix ontstaat, zou men kunnen stellen dat de vereisten van de New Philology
op dit vlak niet worden ingewilligd aangezien het werk opnieuw buiten zijn originele context
wordt voorgesteld. Aan de andere kant biedt deze nieuwe voorstelling van het materiaal
nieuwe mogelijkheden om de onderzoeker in contact te brengen met het werk zoals het
werd overgeleverd, zonder daarbij het handschrift zelf in handen te moeten krijgen. Net
zoals Nichols het voor ogen stelde, kan de lezer van deze editie een glimp opvangen van het
verleden waarin een middeleeuws werk ontstond doordat niet enkel belang wordt gehecht
aan de tekst, maar ook aan het handschrift als materieel artefact. Vergeleken met de
gedrukte editie biedt de digitale editie de beste kans om de ‘manuscript matrix’ in beeld te
brengen.
62
Nichols, "Why Material Philology? Some thoughts," 21.
25
2.2.3. Praktische toepassing
Sinds de eerste digitale edities van literaire werken in het begin van de jaren negentig
verschenen, is er al heel wat veranderd op het vlak van vormgeving en de mogelijkheden die
de digitale editie biedt. In de praktijk worden aan de digitale editie vier eisen gesteld: de
digitale editie moet naast een editie ook een onderzoeksinstrument zijn, ze moet duurzaam
zijn door gebruik te maken van duurzame standaarden, ze moet de mogelijkheid bieden tot
uitbreiding in samenwerking met andere digitale archieven en ze moet optimaal gebruik
maken van de beschikbare digitale media.63 De eerste vereiste houdt in dat de
mogelijkheden van de digitale editie zoveel mogelijk benut moeten worden zodat de editie
niet enkel de tekst aanbiedt, maar ook extra mogelijkheden schept om actief verbanden te
leggen tussen verschillende teksten met behulp van een uitgebreid zoeksysteem. Een
digitale editie kan ook de mogelijkheid bieden aan onderzoekers om zelf informatie toe te
voegen en die nieuwe gegevens te delen en zo “verschuiven onderzoeksmogelijkheden van
degenen die edities maken naar degenen die edities gebruiken”.64 Ook de duurzaamheid van
de digitale editie is een belangrijk punt aangezien men nog niet zo lang ervaring heeft met
het produceren van elektronische edities. Voor gedrukte edities bestaan er al langer
overeenkomsten over wat een editie moet bevatten en hoe een editie eruit moet zien. Voor
de digitale editie is dit nog niet het geval, maar het is duidelijk dat een editie pas duurzaam
kan zijn als ze gebaseerd is op “internationaal geaccepteerd, platformonafhankelijke
technische standaarden”.65 De digitale edities die tot nog toe werden gemaakt, zijn echter
nog niet allemaal gebaseerd op dezelfde algemeen geaccepteerde standaarden. Dit heeft
veel te maken met het feit dat de digitale editie zich nog steeds in het experimentele
stadium bevindt. De mogelijkheden die dit soort editie kan bieden lijken nog steeds niet te
overzien en iedere nieuwe editie voegt nog iets nieuw toe, zij het op het vlak van
gebruiksvriendelijkheid of op het vlak van het materiaal dat kan worden inbegrepen. Het is
echter essentieel dat een editie bestand is tegen de snel veranderende wereld van hard- en
software om duurzaamheid te verzekeren. De derde vereiste benadrukt dat een digitale
editie eigenlijk nooit af is doordat de mogelijkheid tot uitbreiding door samenwerking met
andere digitale projecten altijd moet bestaan. Andere digitale archieven kunnen interessante
bronnen en vergelijkingsmateriaal bevatten die nog een extra dimensie kunnen vormen bij
het onderzoek naar een bepaald werk. De editie kan bijvoorbeeld verbonden worden aan
een gelijkaardige editie die andere teksten bevat waardoor het materiaal dat ter beschikking
staat van de onderzoeker alleen maar breder wordt. De vierde vereiste hangt samen met de
vraag naar algemeen geaccepteerde standaarden voor de digitale editie. Het is immers niet
opportuun om een nieuwe digitale editie te creëren die geen gebruik maakt van de nieuwste
technologische mogelijkheden, vooral op het vlak van software en vormgeving. Van een
goede editie wordt maximale gebruiksvriendelijkheid verwacht waardoor een editie die van
63
Els Stronks, "Het oude boek gaat digitaal: Contouren van de digitale editie," Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 14 (2007). 64
Ibid., 154. 65
Ibid., 155.
26
begin af aan al achterhaald is op het technisch vlak, niets kan toevoegen aan het bestaande
editielandschap.
Om een goed beeld te krijgen van wat de digitale toekomst zal brengen voor de
editiewetenschap is een overzicht van wat tot nu toe al werd geproduceerd noodzakelijk.
Zoals hier eerder al werd benadrukt, bevindt de digitale editie zich nog steeds in een
experimenteel stadium en hoewel standaardisering noodzakelijk is, bestaat de grote troef
van dit soort edities er net in dat dit waarschijnlijk nog even zo zal blijven. Een gevolg van de
nieuwheid van deze vorm van editeren is dat er nog niet veel duidelijkheid is over de
verschillen tussen diverse digitale projecten en de correcte naamgeving. Er valt wel al een
distinctie te bespeuren tussen projecten die kiezen om enkel een bepaalde tekst aan te
bieden en andere projecten die nog een stap verder gaan door ook andere teksten aan te
bieden en op die manier de vergelijking tussen verschillende bronnen mogelijk te maken.
Bovendien bestaat er nog steeds verwarring over het verschil tussen pure elektronisch
gepubliceerde teksten en ware digitale edities.
a) Elektronisch gepubliceerde teksten
Bij het horen van de term ‘digitale editie’ denken veel mensen al gauw aan een project zoals
“Google Books” dat een van de manieren illustreert om met de mogelijkheden van
elektronische publicatie om te gaan.66 Google stelt via “Google Books” een groot aantal
boeken volledig beschikbaar waarop geen copyright meer geldt, terwijl er van andere
boeken fragmenten geraadpleegd kunnen worden. Op die manier worden een groot aantal
publicaties elektronisch verspreid, maar het gaat nog steeds om vaste boeken, aangezien er
niets verandert of wordt toegevoegd aan het origineel. Doordat het boek digitaal kan
worden geraadpleegd, gebeurt het ‘bladeren’ door het boek wel op een andere manier dan
in een echt boek en vaak wordt de inhoudstafel ook van hyperlinks voorzien zodat men snel
doorheen de verschillende hoofdstukken van het boek kan navigeren. Verder verandert het
elektronische medium weinig aan de manier waarop met de tekst wordt omgegaan, de
verschillende boeken worden niet rechtstreeks met elkaar in verband gebracht. “Google
Books” functioneert dus als een digitale bibliotheek die het voordeel biedt dat men sneller
relevante informatie over een bepaald boek kan vinden, bijvoorbeeld waar men het boek
kan vinden, boekbesprekingen of bibliografische gegevens. Projecten zoals “Google Books”
die boeken aanbieden in hun vaste, gesloten vorm, maar via de digitale weg, leveren geen
digitale edities, maar wel bestaande gedrukte werken zonder deze in te passen in een nieuw
geheel. Hoewel velen eerst aan deze vorm van elektronische teksten denken bij het horen
van de term ‘digitale editie’, kan daar in dit geval geen sprake van zijn. Boeken worden
elektronisch beschikbaar gemaakt, ze worden in het beste geval doorzoekbaar gemaakt,
maar het blijven boeken, in hun vertrouwde, gesloten vorm. Google Books heeft zeker zijn
nut doordat grote collecties boeken beschikbaar worden gemaakt voor het grote publiek en
vooral doordat het zoeken doorheen collecties veel gemakkelijker wordt.67 Bovendien voegt
66
Google Books, http://books.google.com/. 67
Zie ook Project Gutenberg, Internet Archive Text en Project Runeberg.
27
Google nog steeds nieuwe mogelijkheden toe, zoals het weergeven van de locaties die
voorkomen in een boek op kaart en de mogelijkheid om te zien hoe bepaalde populaire
passages uit een boek terugkomen in andere boeken. Zo vormt de massadigitalisering van
Google nieuwe wegen voor letterkundig onderzoek. Toch betekent dat soort digitalisering
van teksten geen toevoeging aan de editiewetenschap.
b) Digitale edities
Een andere groep van digitale projecten brengt wel veranderingen aan in de vorm van
bestaande publicaties of creëert een volledig nieuwe publicatie door teksten niet langer als
elektronisch ‘boek’ aan te bieden, maar wel als een nieuwe, volwaardige, digitale editie. Die
digitale edities vallen opnieuw uiteen in twee verschillende soorten projecten die elk
gekenmerkt worden door een eigen manier om met literaire werken om te gaan in een
digitale omgeving. Een eerste vorm van digitale edities gebruikt de mogelijkheden van het
elektronische medium om een zeldzaam werk digitaal beschikbaar te maken door
afbeeldingen van een handschrift in hoge kwaliteit aan te bieden. Vaak doet men dit door
scans van een handschrift een 3D-illusie te geven en animaties toe te voegen zodat het lijkt
of men de bladzijden van het werk zelf kan omdraaien. Hoewel dit soort edities de bedoeling
heeft om een volwaardige digitale editie van een werk te zijn, bieden dit soort interactieve
toepassingen slechts een meerwaarde voor heel specifieke doelgroepen zoals educatieve
projecten en musea of bibliotheken die kostbare werken willen laten zien zonder het
origineel naar buiten te brengen. Voorbeelden van dergelijk projecten zijn de ‘Turning the
Pages’-webapplicatie van het British Museum of de Evellum-publicaties van Bernard Muir. 68
Wetenschappers die geïnteresseerd zijn in de werken die op deze manier gedigitaliseerd
werden, zullen echter minder snel hun toevlucht zoeken tot dit soort toepassingen
aangezien het vaak om eerder logge en trage webapplicaties gaat die eigenlijk niet meer
bieden dan afbeeldingen van hoge kwaliteit die achteraf geanimeerd werden. Een
ouderwetse facsimile-editie lijkt dan nuttiger, behalve als het om een heel omvangrijk werk
gaat dat in boekvorm al snel moeilijk wordt om mee te werken. Toch zijn er ook andere van
dit soort interactieve toepassingen die naast het aanbieden van afbeeldingen ook
commentaar toevoegen en zo een leidraad doorheen een bepaald werk creëren. Vaak gaat
het dan ook om werken waarin illustraties een belangrijke rol spelen zoals bij het “Emblem
Project Utrecht” dat bundels met Nederlandstalige liefdesemblemen digitaliseert en waarbij
de afbeeldingen veel aandacht genieten.69 Ook een project zoals het “Rosseti Archive” van
Jerome McGann maakt gebruik van beelden van hoge kwaliteit om zowel de gedichten als de
schilderijen van de twee Rossetti’s beschikbaar te stellen en met elkaar te verbinden door
middel van hyperlinks.70 Deze edities bieden een voorbeeld van hoe men met digitale
middelen een echte meerwaarde kan bieden en de gedrukte editie kan overtreffen.
68
Turning the Pages, http://www.bl.uk/onlinegallery/ttp/ttpbooks.html. Bernard Muir, Evellum, http://www.evellum.com/. 69
Emblem Project Utrecht, http://emblems.let.uu.nl/. 70
Jerome McGann, The Rossetti Archive, http://www.rossettiarchive.org/.
28
Een tweede soort digitale editie gebruikt de troeven van het digitale medium niet om
interactief kunst en vliegwerk uit te halen, maar biedt de grootste voordelen voor
onderzoekers door op een ogenschijnlijk eenvoudige wijze teksten gemakkelijk
doorzoekbaar en vergelijkbaar te maken. Het zijn dan ook die edities die een plaats
verdienen als toepassing van de New Philology in de geschiedenis van de editiewetenschap
en dit is waarschijnlijk ook wat Cerquiglini voor ogen had toen hij in 1989 droomde over de
mogelijkheden van elektronische middelen. Voor het Nederlandse taalgebied is het vooral
het Huygens Instituut dat voortrekker is bij het publiceren van digitale edities van
hoogstaande kwaliteit. Eerder waren er ook al pogingen vanuit het Engels taalgebied maar,
vaak kon men toen nog niet kiezen voor middelen en standaarden die de duurzaamheid van
de editie zouden garanderen. Daardoor zijn veel edities waarnaar in oudere artikelen over
elektronisch editeren verwezen wordt al gedateerd. Een van die voorlopers die het
vergelijken van teksten mogelijk wilde maken, is het Canterbury Tales Project van de
universiteit van Birmingham dat gebruikmaakt van software die speciaal ontwikkeld werd
om teksten te collationeren.71 Het is echter pas sinds het ontstaan van het Text Encoding
Initiative (TEI) dat digitale edities een vaste vorm beginnen aan te nemen en sindsdien
schieten nieuwe projecten als paddenstoelen uit de grond. TEI, “an international
organization whose mission is to develop and maintain guidelines for the digital encoding of
literary and linguistic texts”72, ontwikkelde richtlijnen die de ontwikkelaars van digitale
edities kunnen helpen bij het coderen van een tekst volgens een welbepaalde en breed
aanvaarde standaard. Het gebruik van TEI zorgt ervoor dat een editie gemakkelijk kan
worden gedeeld op grote schaal.
Het Huygens Instituut gebruikte de TEI-richtlijnen voor de ontwikkeling van hun editie van de
brieven van Vincent Van Gogh.73 Dat project toont precies aan wat de mogelijkheden zijn
van een digitale editie voor een complex middeleeuws werk waarvan meerdere versies zijn
overgeleverd. De editie van de brieven van Van Gogh maakt het mogelijk om steeds twee
elementen van het werk naast elkaar te zetten en te vergelijken. Op die manier kan men niet
alleen gemakkelijk de originele tekst en de vertaling naast elkaar zien, maar kan er ook
telkens een facsimile van de brief tegenover de tekst gesteld worden. Bovendien bevat de
editie afbeeldingen van alle schilderijen die in de brieven genoemd worden en ook schetsen
die Van Gogh bij sommige brieven maakte. De beschikbare noten kunnen in de tekst zelf of
in een apart venster worden bekeken. Wat het project het meest interessant maakt, is de
uitgebreide zoekfunctie die de gebruiker toestaat om in alle brieven en noten te zoeken naar
woorden en zinsneden.74 Het wordt al snel duidelijk dat dit soort editie zich perfect leent
voor het editeren van middeleeuwse teksten volgens de principes van de New Philology,
aangezien het op die manier mogelijk wordt om alle onderdelen van een werk, inclusief alle
varianten en de volledige manuscript matrix, beschikbaar te maken. Het Huygens Instituut
71
Peter Robinson, The Canterbury Tales Project, http://www.canterburytalesproject.org/. 72
TEI: Text Encoding Initiative, http://www.tei-c.org/, 2011. 73
Vincent Van Gogh, brieven, http://www.vangoghletters.org/. 74
Huygens Instituut, http://www.huygensinstituut.knaw.nl/producten/digitale-edities/vincent-van-gogh-brieven, 2011.
29
legde zich ook al toe op middeleeuwse teksten met edities zoals die van Walewein ende
Keye, een dertiende-eeuwse tekst die werd overgeleverd in een veertiende-eeuws
handschrift, waarvoor gebruikgemaakt werd van de door het Huygens Instituut ontwikkelde
software eLaborate.75 Een digitale editie van de twee overgeleverde Middelnederlandse
versies van De reis van Sint Brandaan is echter nog niet voorhanden.
3. De Reis van Sint Brandaan
Zoals hier eerder al werd aangegeven, zijn er van middeleeuwse werken wel vaker meerdere
versies overgeleverd. Werken waarvan er veel verschillende versies zijn, zouden in het
bijzonder baat hebben bij een digitale editie omdat een grote hoeveelheid teksten niet op
een overzichtelijke manier in een gedrukte editie kan worden weergegeven. Van andere
werken zijn dan weer veel minder versies overgeleverd, maar ook voor deze werken zou een
digitale editie nuttig zijn om de vergelijking tussen de verschillende versies mogelijk te
maken. Van De Reis van Sint Brandaen zijn slechts twee Middelnederlandse versies
overgeleverd, één in het Comburgse en één in het Hulthemse handschrift. De twee teksten
wijken behoorlijk sterk van elkaar af, “vooral op het niveau van woordkeus en
formulering”.76 De verschillen zijn vaak te wijten aan de verstrooidheid van de kopiist maar
soms werden er ook opzettelijk aanpassingen gemaakt. Daarom stelt Wim Gerritsen: “Wie
de Middelnederlandse Brandaan wil bestuderen, moet dus eigenlijk C en H voortdurend
vergelijken”.77 Er is dus wel degelijk vraag naar een moderne editie die deze vergelijking
mogelijk maakt.
De verhaalstof die in het Comburgse en het Hulthemse handschrift werd overgeleverd, is
voor beide grotendeels dezelfde. De Reis van Sint Brandaen vertelt het verhaal van een Ierse
abt die een boek in handen krijgt dat hem vertelt over een aantal wonderen waar hij maar
weinig geloof kan aan hechten zonder ze met zijn eigen ogen te zien. In het boek leest hij
onder meer dat er twee paradijzen zijn boven de aarde, dat er nog een tweede wereld is
onder de onze en dat er drie hemelen zijn. Het boek heeft het ook over een vis met een
woud op zijn rug en over Judas die iedere zaterdagnacht verlichting van zijn straf zou krijgen
van God. Brandaan is zo verontwaardigd na het lezen van deze ongeloofwaardige vertelsels
dat hij het boek in het vuur gooit: “Hi en wilde no hi en mochte / dies emmer niet gheloven,
/ Hi en saecht met zinen oghen. / Van toorne verberrendi den bouc / Ende gaf den scrivere
eenen vlouc”.78 Daarop verschijnt een engel die Brandaan vertelt dat de Heer hem gebiedt
om een negen jaar lange reis te maken zodat hij de beschreven wonderen met eigen ogen
kan aanschouwen en een nieuw boek kan vullen. Brandaan beseft dat hij niet kan ontkomen
aan deze straf voor zijn ongelovigheid. Hij begint dan ook meteen aan de bouw van een
75
Walewein ende Keye (eLaborate), http://www.waleweinendekeye.huygens.knaw.nl/. 76
Willem Wilmink, Soetje Ida Oppenhuis de Jong en Wim Gerritsen, De reis van Sint Brandaan: een reisverhaal uit de twaalfde eeuw (Amsterdam Prometheus, 1994) 145. 77
Ibid., 145. 78
E. Bonebakker, Van Sente Brandane naar het Comburgsche en het Hulthemsche Handschrift (Amsterdam: Binger, 1894) 2. Alle citaten uit het Comburgse handschrift.
30
schip en vertrekt, na een bijzondere ontmoeting met het hoofd van een reus op het strand,
samen met twee van zijn kapelaans en tachtig bemanningsleden voor een lange reis. Tijdens
de bewogen reis krijgt Brandaan daadwerkelijk alle wonderen, en nog veel meer, te zien
waar hij eerder met zo veel ongeloof over las. Het einde van de reis kondigt zich aan als de
kapelaan, die bij het begin van de reis geboden werd alles neer te schrijven, meldt dat het
boek af is: “Vader, ic hebs langhe begheven; / God danc, die bouc es vulscreven”.79 Bij
thuiskomst brengt Brandaan het nieuwe boek naar het klooster waar de engel hem opnieuw
toespreekt en hem de keuze biedt om verder te leven op aarde of in de hemel. Brandaan,
die de hemel verkiest, zingt zijn laatste mis en op de plaats waar hij sterft wordt een kerk
gebouwd.80
3.1. De overlevering
Zoals hier eerder al werd aangegeven, is het volgens de aanhangers van de New Philology
niet nuttig en ook niet geoorloofd om ook maar enige vorm van hiërarchie of chronologie
aan te brengen tussen de verschillende tekstgetuigen. Toch stelt men zich, bij het lezen van
een middeleeuws werk, soms de vraag welke tekst een andere tekst is voorgegaan bij het
ontstaan van de verschillende varianten. Daarom wordt hier de overleveringsgeschiedenis
geschetst van de verhalen rond de figuur van Sint Brandaan, waarvan verschillende versies
bestaan in verschillende talen. Vanzelfsprekend kunnen deze verschillende versies ook met
de term ‘varianten’ aangeduid worden, hoewel ze in verschillende talen werden
overgeleverd. Voor de editeur is het evenwel een evidente keuze om bij het publiceren van
een editie enkel de tekstgetuigen uit een bepaald taalgebied in acht te nemen en voor
vergelijking beschikbaar te stellen. Enkel na het grondig vergelijken van de twee teksten kan
duidelijk worden hoe de Brandaan uit het Comburgse handschrift verschilt van die uit het
Hulthemse.
3.1.1. De Navigatio Sancti Brendani Abbatis81
Brandaans verhaal zoals het werd overgeleverd in twee Middelnederlandse handschriften
uit de late veertiende en/of de vijftiende eeuw, het Comburgse en het Hulthemse, is niet de
enige versie van de legende die we hebben. Er zijn twee overleveringstradities die los staan
van elkaar, een Latijnse en een Duits/Nederlandse tak die zich rond het midden van de
twaalfde eeuw afsplitste. De twee takken bevatten elk een eigen versie van het verhaal die
een aantal opvallende overeenkomsten kennen.82 Het Latijnse werk kent volgens Maartje
Draak zijn oorsprong in de Ierse verhaaltraditie van de immrama (zie hieronder) en hier zou
dan ook de oorsprong liggen van de Brandaanlegende die ook de inspiratie vormde voor
‘onze’ Middelnederlandse Reis van Sint Brandaan. De vroegste getuige die het verhaal van
79
Ibid., 52. 80
Voor een goede leeseditie, zie: Wilmink, Jong en Gerritsen, De reis van Sint Brandaan: een reisverhaal uit de twaalfde eeuw 81
De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op Maartje Draak, De reis van Sinte Brandaan (Amsterdam: Meulenhoff, 1949) 15-36. 82
De Latijnse en Duits/Middelnederlandse tak zullen hier respectievelijk worden aangeduid met de termen Navigatio en Reis
31
Sint Brandaan vertelt, is de Latijnse prozatekst Navigatio Sancti Brendani abbatis (“De
zeereis van de heilige abt Brandaan”) die stamt uit de negende of tiende eeuw. Deze Latijnse
tekst wordt verondersteld een grote populariteit te hebben gekend, aangezien er minstens
tachtig manuscripten werden bewaard. Bovendien zorgde de populariteit van de Navigatio
ervoor dat de tekst vertaald werd naar verscheidene volkstalen, waaronder ook het
Middelnederlands. De Reis van Sint Brandaan, de tekst uit het Comburgse en Hulthemse
handschrift, staat echter los van de Latijnse tekst en is er dus ook geen vertaling van. Na vele
jaren van onderzoek is het nog altijd niet duidelijk wat de precieze relatie is tussen de
Navigatio en de Reis. Men veronderstelt dat de schrijver van de Reis een verloren versie van
de Navigatio als bron gebruikt kan hebben, maar een groot deel van zijn materiaal had hij
waarschijnlijk ook uit mondeling bekende delen van de Navigatio en de Ierse
verhaaltraditie.83
De Navigatio verschilt van De Reis van Sint Brandaan zowel op het vlak van sfeer als op het
vlak van inhoud, maar de twee verhalen vertonen ook grote overeenkomsten. In de
Navigatio vertrekt Brandaan op reis om op zoek te gaan naar het eiland ‘Terra
repromissionis Sanctorum’, of het ‘land der geloften der heiligen’. Er is dus geen sprake van
een boek dat Brandaan aanzet om op reis te vertrekken, de aanzet is het relaas van een
zekere Barinthus en zijn zoon Mernoc die het eiland al eerder hadden bezocht. In
tegenstelling tot Barinthus, die het ‘eiland van belofte’ al bereikte na een uur varen, vindt
Brandaan het eiland pas na zeven jaar op zee. De terugtocht wordt, net zoals in de Reis, veel
sneller afgelegd dan de heenreis en kort na thuiskomst sterft Brandaan. De algemene opzet
is dezelfde: Brandaan vertrekt voor een lange tocht die in de Navigatio zeven en in de Reis
negen jaar duurt, de avonturen die Brandaan beleeft tijdens zijn reis komen soms overeen,
maar zijn niet helemaal hetzelfde. Het grote verschil op het vlak van inhoud tussen de twee
verhalen ligt vooral in de reden waarom Brandaan op reis vertrekt. In de Reis vertrekt
Brandaan met tegenzin want de zwerftocht is een straf voor het verbranden van het boek,
terwijl de Brandaan in de Navigatio uit vrije wil vertrekt met een duidelijk doel voor ogen,
het vinden van het eiland van belofte. De sfeer in de twee verhalen is eveneens heel
verschillend. De Navigatio is het minst toegankelijk van de twee en dat is te wijten aan de
ernstige verhaaltoon en de vrome, kerkelijke sfeer. Maartje Draak heeft het over het
“pronkloze van de taal en de naïef-plechtige ernst waarmee de wonderen worden
opgedist”.84 De Reis echter is, volgens Draak, ondanks dezelfde middeleeuwse naïviteit en
primitiviteit, een veel luchtiger en kleurrijker verhaal. Het Middelnederlandse verhaal wordt
gekenmerkt door een bepaald soort humor, of zo vat de moderne lezer sommige passages
althans op, waardoor Willem Wilmink het omschrijft als een “spannend boek en ook een
heel geestig boek”.85
De oorsprong van het Latijnse verhaal, en dus van de volledige Brandaantraditie, kan
gevonden worden in de vele parallellen met verhalen zoals The Voyage of Bran en Immram
83
Clara Strijbosch, De bronnen van De Reis van Sint Brandaan (Verloren, 1995) 54. 84
Draak, De reis van Sinte Brandaan 22. 85
Wilmink, Jong en Gerritsen, De reis van Sint Brandaan: een reisverhaal uit de twaalfde eeuw 12.
32
Maele Dúin uit de Ierse immrama-traditie. Immrama, letterlijk ‘rondvaarten’, zijn Iers-
Keltische verhalen over wonderbaarlijke zeetochten, zoals die van Brandaen er een is.86 Het
is dus mogelijk dat de Navigatio gebaseerd is op een Ierse tekst die verloren is gegaan.
Oskamp stelde daarom de titel Immram Brénainn voor om deze hypothetische brontekst
mee aan te duiden.87 Vooral parallellen met het reisverhaal van Maeldúin zijn opvallend.
Draak noemt Immram Maele Dúin zelfs het prototype van de Navigatio.88 In de Immram
Maele Dúin bouwt het hoofdpersonage ook een schip om op een lange reis te vertrekken,
maar in dit verhaal gaat hij op zoek naar de moordenaars van zijn vader. Ook de passage
waarin een van Brandaans monniken een kostbare paardenteugel steelt, die zowel voorkomt
in de Navigatio als in de Reis, vindt in de Immram Maele Dúin al zijn oorsprong.89 Wat het
meest opvalt in de vergelijking tussen de Immram Maele Dúin en de Navigatio is de gestegen
graad van verchristelijking in de laatste. Het verhaal van Maeldúin vertoont nog de typisch
Ierse mengeling van heidense en christelijke elementen, terwijl in de Navigatio voor elk
fenomeen een christelijke verklaring wordt gegeven. Immram Maele Dúin zou geschreven
zijn in de achtste of negende eeuw en tegen die tijd was Ierland al gekerstend, waardoor er
christelijke sporen in het verhaal terug te vinden zijn. Een voorbeeld van een christelijk
element zijn de kluizenaars, die ook in de Reis een belangrijke rol spelen, die op kleine
eilandjes of rotsen in de zee verblijven en op wonderbaarlijke wijze van voedsel worden
voorzien. Aan de andere kant spelen ook Keltische elementen nog steeds een grote rol. Een
voorbeeld hiervan is de invloed van de natuurkrachten in Immram Maele Dúin, zoals
wanneer een zware storm opsteekt op het moment dat Maeldúin op reis wil vertrekken. Het
feit dat het verhaal van Immram Maele Dúin meer gelijkenissen vertoont met de Navigatio
dan met de Reis steunt de veronderstelling dat de Navigatio een plaats inneemt tussen het
oorspronkelijke Ierse verhaal en de Reis in.90
3.1.2. De Duitse tekstgetuigen
De Reis ontstond omstreeks de twaalfde eeuw als zijtak van de Brandaantraditie,
onafhankelijk van de Latijnse tekst. Van deze zijtak zijn naast twee Middelnederlandse
teksten ook een Middelhoogduitse en een Nederduitse tekst overgeleverd, elk in één
handschrift. Naast deze twee teksten is er ook nog een Hoogduitse prozabewerking
overgeleverd in twee handschriften en een twintigtal drukken. Het handschrift met de
Middelduitse tekst wordt bewaard in Berlijn en dateert van de veertiende eeuw. Het gedicht
bevat niet de volledige tekst, er is een leemte van ongeveer vijftig regels die waarschijnlijk te
wijten is aan een fout van de kopiist. Het handschrift met de Nederduitse tekst stamt uit de
vijftiende eeuw en wordt bewaard in Wolfenbüttel. De handschriften met de Hoogduitse
prozabewerking stammen uit het begin van de vijftiende eeuw en worden bewaard in Gotha
86
Draak, De reis van Sinte Brandaan 15. 87
H. P. A. Oskamp, De reis van Sente Brandane : naar de versie in het Comburgsche handschrift (Zutphen: Thieme, 1971). 88
Draak, De reis van Sinte Brandaan 22. 89
Ibid., 19. 90
Ibid., 26.
33
en in Heidelberg.91 Niet lang na de uitvinding van de boekdrukkunst verschenen de eerste
incunabelen met de Hoogduitse prozaversie van de Reis, getiteld Die wunderbare meerfahrt
des Heiligen Brandan. De vroegst bekende gedrukte editie werd gepubliceerd in 1476 door
Anton Sorg in Augsburg en is met haar houtsnedes ook de eerste geïllustreerde versie van
het verhaal.92
Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw werd veel onderzoek verricht naar de
onderlinge verhoudingen van de Duitse en Middelnederlandse teksten. Het is echter nog
altijd niet helemaal duidelijk welke teksten teruggaan op andere getuigen, net zoals er ook
geen zekerheid is over de relatie tussen de Navigatio en de Reis. De veranderingen in de kijk
op de doelstellingen en methodes van de filologie sinds de negentiende eeuw zorgden
ervoor dat men nu minder bezig is met het achterhalen van de oudste tekstgetuige. Het
enige dat met zekerheid kan worden gesteld, is dat de tekstgetuigen van de
Duits/Nederlandse tak allemaal teruggaan op een gedicht over de reis van Brandaan dat
rond 1150 in het Rijnland zou zijn ontstaan.93 Het is dat ‘origineel’ dat Maartje Draak in haar
editie uit 1949 zoveel mogelijk probeerde te benaderen door de twee Middelnederlandse
teksten te combineren en te vergelijken met de Duitse tekstgetuigen. (zie 3.2.3)
3.1.3. De Middelnederlandse tekstgetuigen
a) Het Comburgse handschrift
Het Comburgse en het Hulthemse handschrift die de Middelnederlandse tekstgetuigen
bevatten, dateren beide van rond 1400 en kennen elk een heel verschillende
ontstaansgeschiedenis. Het Comburgse handschrift, dat momenteel bewaard wordt in de
Württembergische Landesbibliothek in Stuttgart onder de signatuur Cod. poet. et philol. fol.
22, kwam waarschijnlijk tussen 1380 en 1402 tot stand in Gent. Het Comburgse handschrift
is waarschijnlijk het omvangrijkste handschrift met alleen Middelnederlandse teksten. Naast
De Reis van Sint Brandaan bevat het ook het alom bekende Van den vos Reynaerde dat
direct na de Reis is ingebonden. Het handschrift bestaat uit zes afzonderlijke delen die voor
het samenvoegen waarschijnlijk afzonderlijk hebben gefunctioneerd en in de productiefase
nog niet werden verondersteld een geheel te zullen vormen. De Reis van Sint Brandaan
maakt samen met het dierenepos Van den vos Reynaerde deel uit van het vierde deel en dit
is dan ook het deel waaraan het handschrift zijn bekendheid dankt.94
Van het Comburgse handschrift werd lang verondersteld dat het een echt
verzamelhandschrift was, maar in de jaren negentig werd vastgesteld dat dit niet kan
kloppen. In het geval van het Comburgse handschrift kan namelijk geen sprake zijn van “een
conceptuele eenheid die een verscheidenheid aan teksten bevat”, maar wel “van zes
afzonderlijke handschriften die omstreeks 1540 zo'n anderhalve eeuw na hun ontstaan,
91
Ibid., 197. 92
Andrea van Leerdam, Een boek vol wonderen: Geïllustreerde handschriften en oude drukken van Sint Brandaans reisverhaal, 13e-16e eeuw, Doctoraalscriptie (Universiteit Utrecht, 2004) 22. 93
Wilmink, Jong en Gerritsen, De reis van Sint Brandaan: een reisverhaal uit de twaalfde eeuw 26. 94
Herman Brinkman en Janny Schenkel (ed.), Het Comburgse handschrift: Hs. Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et phil. 2o22 / Diplomatische ed. (Hilversum: Verloren, 1997) 10.
34
hoogstwaarschijnlijk te Gent, voor het eerst zijn samengebonden”.95 Toch kan het
handschrift ook geen echt convoluut genoemd worden, aangezien de afzonderlijke delen
duidelijk verwant zijn.96 Uit onderzoek werd namelijk duidelijk dat zeker het eerste, het
vierde, het vijfde en het zesde deel door nauw samenwerkende kopiisten werden
geschreven. Een term voor dit soort verzamelhandschrift dat geen convoluut is, bestaat
echter nog niet.97
Het Comburgse handschrift is genoemd naar het Ritterstift Comburg waaraan het tussen ca.
1536 en 1803 heeft toebehoord. Het kwam daar terecht nadat het werd meegenomen door
Erasmus Neustetter, de deken van het Ritterstift Comburg, uit de zuidelijke Nederlanden om
diens uitgebreide boekenverzameling aan te vullen. Door de huidige binding van het
handschrift te bestuderen, valt af te leiden dat het handschrift al eens werd ingebonden
rond 1540, daarom is het mogelijk dat Neustetter zelf verantwoordelijk was voor de
samenvoeging van de verschillende delen nadat hij de teksten afzonderlijk meenam uit de
Nederlanden. Het idee dat de verschillende teksten bewust werden samengebracht, wordt
gesteund door het feit dat ze bijna allemaal onder de noemer ‘didactisch-moralistisch’
vallen, maar het kunnen ook gewoon alle teksten zijn die Neustetter kon bemachtigen. Na
de opheffing van het Ritterstift in 1802 werd het handschrift in 1805 herontdekt door
Friedrich David Gräter in de Comburgse bibliotheek, waarna het door koning Frederik van
Württemberg aan de bibliotheek van Stuttgart werd geschonken.
b) Het Hulthemse handschrift
Het handschrift-Van Hulthem is een verzamelschrift dat genoemd werd naar de laatste
particuliere bezitter, Charles van Hulthem (1764-1832). Momenteel wordt het bewaard in de
Koninklijke Bibliotheek te Brussel onder de signatuur 15.589-623. Het handschrift, dat
waarschijnlijk ontstond in de buurt van Brussel bij het begin van de vijftiende eeuw, wordt
gekenmerkt door een grote inhoudelijke verscheidenheid. In de Brinkman/Schenkel-editie
wordt het “veruit de belangrijkste Middelnederlandse literaire bron voor met name de
veertiende eeuw” genoemd.98 In tegenstelling tot het Comburgse handschrift is het in dit
handschrift onmogelijk om een gemeenschappelijke noemer te vinden voor alle teksten die
zo verschillen op het vlak van inhoud en stijl. Het enige, duidelijk gemeenschappelijke
kenmerk van de verschillende onderdelen van het verzamelhandschrift is dat alle teksten in
het Middelnederlands zijn geschreven. Aan de andere kant is het ook opvallend dat het
95
Herman Pleij, "Het Comburgse handschrift bestaat niet," Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. 5 (1998): 199. 96
convoluut = term uit de codicologie en (analytische) bibliografie voor een boek, waarin handschriften of drukken, die wat hun ontstaan betreft niets met elkaar te maken hebben, door een bezitter zijn samengebonden. Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek, 2002, dbnl, http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/. 97
Janny Schenkel, "Tekstcollecties: willekeurig of weloverwogen? Een verkenning naar aanleiding van de 'Comburg-collectie'," Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. 5 (1998): 115. 98
Herman Brinkman en Janny Schenkel (ed.), Het handschrift-Van Hulthem: Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623 / Diplomatische ed. (Hilversum: Verloren, 1999) 9.
35
meestal om korte tekstvormen gaat zoals sproken, spreuken en gebeden.99 Tijdens het
overleveringsproces zijn een aantal teksten en delen van teksten verloren gegaan, ook bij De
Reis van Sint Brandaan waarvan de eerste 324 regels niet zijn overgeleverd. Andere teksten
zijn zodanig beschadigd door censurerende ingrepen in de zestiende eeuw, dat volledige
bladen niet meer leesbaar zijn.
Er bestaat een hypothese over de oorspronkelijke bestemming van het handschrift, dat
waarschijnlijk rond 1410 in Brabant tot stand kwam. Afgaand op de aanwijzing dat onderaan
de meeste teksten in het handschrift het aantal verzen wordt aangegeven, veronderstelt
men dat het diende als scriptoriumexemplaar waaruit kopiisten op bestelling teksten
afschreven. Het aantal regels zou gediend hebben voor de berekening van het loon van de
kopiist, die betaald werd volgens het aantal verzen dat hij schreef. Deze hypothese wordt
echter tegengesproken door een aantal argumenten, zoals het feit dat bij sommige teksten
het aantal regels niet wordt vermeld en dat het om een papieren handschrift gaat, waardoor
het niet duurzaam genoeg zou geweest zijn om als scriptoriumexemplaar te dienen.100 Het
argument dat het hardst ingaat tegen de scriptoriumhypothese is de schijnbaar willekeurige
volgorde waarmee de verschillende teksten in het handschrift elkaar opvolgen. Dit kenmerk
was de aanleiding voor het opperen van een ‘aangroeihypothese’ die stelde dat de kopiist de
teksten na elkaar had afgeschreven uit andere verzamelhandschriften volgens de volgorde
waarin hij de teksten ter beschikking kreeg.101
Over de geschiedenis van het handschrift voor het in handen kwam van Charles van
Hulthem, is weinig geweten. In 1773 kreeg Hendrik van Wijn – bezorger van het eerste
overzicht van de Middelnederlandse literatuur – het handschrift onder ogen, maar doordat
hij het belang van het handschrift toen nog niet kende, besteedde hij er verder geen
aandacht aan en raakte het verloren. Pas nadat Van Hulthem het handschrift aan bevriende
geleerden had laten zien, werd duidelijk wat de waarde was van het handschrift dat hij in
1811 voor de prijs van 5,50 frank op een veilig had gekocht. Na het overlijden van Van
Hulthem werd het handschrift samen met de rest van zijn bibliotheek in 1836 aangekocht
door de Belgische staat en sindsdien wordt het bewaard in de Koninklijke Bibliotheek van
Brussel.
3.2. Bestaande edities
De eerste edities van de twee Middelnederlandse varianten van De Reis van Sint Brandaan
uit het Comburgse en Hulthemse handschrift werden uitgegeven aan het einde van de
negentiende eeuw. Om een goed zicht te krijgen op de evoluties die de editiewetenschap
sindsdien heeft doorgemaakt, is het interessant om een blik te werpen op de
verantwoording bij de verschillende edities van De Reis van Sint Brandaan die doorheen de
jaren werden uitgegeven.
99
Ibid., 16. 100
Ibid., 27-28. 101
Ibid., 30-31.
36
De eerste edities van de hand van Ph. Blommaert verschenen in 1838 en 1841 en bevatten
de afschriften van de twee varianten van de Reis. Daarna volgde nog een aantal uitgaven van
de tekst, geëditeerd volgens verschillende methodes.102 In 1871 werd een, volgens Oskamp,
“zeer slecht beoordeelde uitgave” gepubliceerd door Brill.103 Een eerste poging om de
Comburgse en Hulthemse tekst kritisch te vergelijken met de Middelduitse tekst kwam er in
1887 met het proefschrift “Bijdrage tot de wordingsgeschiedenis en critiek der
MIddelnederlandsche Brandaen-teksten” van Bergsma. In 1894 volgde als tegenreactie een
uitgave van Bonebakker die een verrassend moderne, synoptische editie van de twee
Middelnederlandse versies biedt. In 1944 verscheen nog een uitgave van Bellemans als deel
van de reeks de ‘Klassieke Gallerij’. De editie die Maartje Draak in 1948 bezorgde, kon op
veel kritiek rekenen aangezien ze koos voor een radicale terugkeer naar de klassieke
methode door een reconstructie te maken van het ‘origineel’. In 1971 volgde nog een editie
van Oskamp die een kritische en leesbare editie wilde bieden van de tekst uit het Comburgse
handschrift voor een doelgroep van studenten, maar wel kritisch “op een zodanige wijze dat
aan de tekst zo min mogelijk geweld wordt gedaan”.104 Afgezien van de inleiding die een
goed beeld vormt van de edities die tot dan toe werden uitgegeven en het onderzoek dat
werd gevoerd, biedt deze editie geen echte meerwaarde. In 1994 verscheen een leeseditie
van de Reis, opnieuw naar de versie het Comburgse handschrift, die vergezeld werd van een
uitstekende poëtische vertaling van de hand van Willem Wilmink. Voor een diplomatische
editie van het volledige Comburgse en Hulthemse handschrift was het echter wachten op de
Brinkman/Schenkel-editie die werd uitgegeven in de jaren negentig van de twintigste eeuw.
De overgang van reconstruerende, kritische edities naar volstrekt diplomatische edities
wordt gekenmerkt door een regelmatige terugval op de oude methodes, zoals de editie van
Draak aantoont. Oskamp omschrijft het dilemma van de editeur zo: “De editeur neemt een
principiële beslissing: diplomatisch of kritisch. Wordt het kritisch, dan kiest hij opnieuw
principieel: tussen een ‘reconstructie’ en iets dat (vaagweg) omschreven kan worden als
‘leesbaar zonder al te veel te knoeien met de tekst.’”105 Zelf koos hij voor het tweede
alternatief door bewust niet te kiezen voor de oude reconstructiemethode. De edities van
Blommaert, Bonebakker, Draak, Wilmink en uiteindelijk Brinkman/Schenkel illustreren het
beste de verschillende methodes die werden gebruikt voor het uitgeven van edities van De
Reis van Sint Brandaan.
3.2.1. Blommaert
Een eerste editie van De Reis van Sint Brandaan leverde een afschrift van de tekst uit het
Hulthemse handschrift en maakte deel uit van het eerste deel van Ph. Blommaerts
“Oudvlaemsche Gedichten der XIIe, XIIIe en XIVe eeuwen”, uitgegeven in 1838. Naast De
Reis van Sint Brandaan bevat deze uitgave ook vier andere teksten uit het handschrift-Van
Hulthem, waaronder De borchgravinne van Vergi dat ook tot een van de bekendste
102
Zie bijlage ‘Overzicht van de verschenen edities van De Reis van Sint Brandaan’. 103
Oskamp, De reis van Sente Brandane : naar de versie in het Comburgsche handschrift 20. 104
Ibid., 29. 105
Ibid., 29.
37
Middelnederlandse teksten uitgroeide. Blommaert toonde als een van de eersten
belangstelling voor de teksten in het handschrift-Van Hulthem die hij onder ogen kreeg via
de afschriften die C.P. Serrure van het handschrift maakte. Zijn interesse voor
Middelnederlandse teksten hing samen met zijn uitgesproken liefde voor de Vlaamse taal en
cultuur en zijn inzet voor de Vlaamse Beweging. Samen met Serrure speelde hij een grote rol
bij de oprichting van de Maetschappy der Vlaemsche bibliophilen, een letterkundig
genootschap te Gent.106
De eerste regels van De Reis van Sint Brandaan, die niet werden overgeleverd in het
handschrift-Van Hulthem, werden door Blommaert samengevat na ze te hebben “ontleend
aen den platduitschen opstel, naer het vlaemsch gedicht vervaerdigd”.107 In tegenspraak met
de bevindingen van later wetenschappelijk onderzoek, gaat Blommaert er dus vanuit dat de
Nederduitse variant een bewerking is van de Middelnederlandse tekst. Blommaert, die de
uitgave van de tekst als eerste op zich nam, had vooral als doel om de tekst beschikbaar te
maken voor onderzoekers en andere geïnteresseerden. Naast een uitgebreide inleiding, die
de lezer een korte inhoud van het verhaal en begeleidend commentaar verschaft, voegde
Blommaert ook een “Lyst der verouderde woorden” en een lijst van “Zamentrekkingen” toe
voor alle teksten in dit deel van “Oudvlaemsche Gedichten”. Behalve deze beperkte,
afzonderlijke lijsten met woordverklaringen veranderde Blommaert slechts weinig aan de
tekst zelf. In 1841 gaf Blommaert het tweede deel “Oudvlaemsche Gedichten” uit, dat een
afschrift van De Reis van Sint Brandaan uit het Comburgse handschrift bevat. Hoewel
Blommaert in zijn “Oudvlaemsche Gedichten” de teksten op een objectieve manier
probeerde weer te geven, zich baserend op de afschriften van Serrure, kon ook hij vanaf het
einde van de negentiende eeuw op kritiek rekenen omdat hij te weinig of onjuist
emendeerde en een verkeerde interpunctie aan de teksten toevoegde.108 Toch bleven zijn
tekstedities lange tijd in gebruik; ook Maartje Draak baseerde zich op Blommaerts uitgave
voor haar eigen editie van De Reis van Sint Brandaan.
3.2.2. Bonebakker: vooruit op zijn tijd
Bonebakkers uitgave volgde op het proefschrift van Bergsma die de Duitse en
Middelnederlandse tekstgetuigen vergeleek om vervolgens tot een kritische editie van de
oorsprongstekst te komen. Draak veronderstelt dat Bonebakker koos voor een heel andere
methode omdat de uitgave van Bergsma zo slecht beoordeeld werd.109 In tegenstelling tot
Bergsma opteerde Bonebakker om zo weinig mogelijk aan de twee teksten van het
Comburgse en Hulthemse handschrift te veranderen en ze naast elkaar uit te geven in een
synoptische editie. Bonebakker werkte aan zijn editie “uitgaande van het denkbeeld, dat het
meer waarde heeft een gedicht – of wat ook – te geven en te verklaren in den vorm, dien
106
Karina van Dalen-Oskam, Ingrid Biesheuvel, Wim van Anrooij en Jan Noordegraaf,Het Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek, (2004), <http://www.dbnl.org/tekst/anro001bioe01_01/blom013.php>. 107
Ph. Blommaert, Oudvlaemsche gedichten der XIIe, XIIIe en XIVe eeuwen. Deel 1. (Gent: L. Hebbelynck, 1838) 91. 108
Dalen-Oskam, Biesheuvel, Anrooij en Noordegraaf,Het Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek. 109
Draak, De reis van Sinte Brandaan 203.
38
een later afschrijver er aan gaf, dan den ouden oorspronkelijken vorm des auteurs terug te
gissen”.110 Volgens Oskamp was de uitgave van Bonebakker dan ook, in vergelijking met de
tot dan toe verschenen edities, de enige die voldeed aan de “moderne wetenschappelijke
eisen”.111 Desalniettemin kon ook hij op kritiek rekenen van de voorstanders van kritische
edities die regelmatige emendatie als noodzakelijk zagen om een tekst te bekomen die zo
dicht mogelijk aanleunde bij het origineel. Maartje Draak bijvoorbeeld kon niet begrijpen dat
in de editie van Bonebakker “hier en daar zelfs onbelangrijke verschrijvingen en fouten
worden besproken, verklaard en gehandhaafd”.112 Bonebakker zelf koos heel bewust om
geen aanpassingen te maken omdat hij beide teksten voor zich wilde laten spreken. Hoewel
hij ook overtuigd was van het feit dat de teksten teruggingen op eenzelfde origineel, vond hij
niet dat hij er in zijn uitgave moest naar streven om dat origineel weer te geven: “C. en H.
heb ik steeds beschouwd als twee verschillende onderling onafhankelijke vervormingen van
één origineel. Ieder afzonderlijk moest dus uit zich zelf verklaard worden”.113
Met zijn uitgave wilde hij slechts de twee teksten ter beschikking stellen van “den
‘Brandanist’, wien de mnl. teksten tot hulpmiddel strekken bij het zoeken naar de oplossing
der Brandaenkwestie”.114 Hoewel Bonebakker in zijn inleiding lovende woorden had voor de
uitgaven van de hand van Blommaert die gebaseerd waren op de afschriften van Serrure,
vond hij een nieuw afschrift noodzakelijk “omdat copieën uit een tijd, dat de studie der mnl.
letteren in wording verkeerde, en in handen was van verdienstelijke buitenlanders of
onbekwame patriotten, niet meer voldoen aan thans ruim 50 jaar later gestelde eischen”.115
Hij benadrukte ook het belang van een nieuwe druk van de teksten die de twee varianten
naast elkaar weergeeft omdat Blommaerts uitgave, die de twee teksten afzonderlijk
bezorgde, de vergelijkende studie van de twee varianten onmogelijk maakte.
Hoewel het voor Bonebakker nog te vroeg was om al een lans te breken voor de latere, in
sommige opzichten extreme, principes van de New Philology, besefte hij in die tijd wel al het
belang van het weergeven van de twee Middelnederlandse teksten in een objectieve,
vergelijkende opstelling. Hij maakte bewust weinig aanpassingen en koos ervoor om
bepaalde verschijnselen op het vlak van vormleer en syntaxis, die door anderen als fouten
werden aangewezen, niet te veranderen: “een oorspronkelijke lezing verzinnen en die
verklaren deed ik nooit”. Deze keuze maakte hij “om eens te doen zien hoe ver men kan
komen zonder tekstvervalsching”.116 Hoewel Bonebakker het bestaan van een aantal
schrijffouten van de kopiisten in de handschriften erkende, geloofde hij dat deze veel minder
talrijk moesten zijn dan men oorspronkelijk, uit gemakzucht, aannam: “de schrijvers van
110
Bonebakker, Van Sente Brandane naar het Comburgsche en het Hulthemsche Handschrift XVI. 111
Oskamp, De reis van Sente Brandane : naar de versie in het Comburgsche handschrift 13. 112
Draak, De reis van Sinte Brandaan 203. 113
Bonebakker, Van Sente Brandane naar het Comburgsche en het Hulthemsche Handschrift IV. 114
Ibid., I. 115
Ibid., VII. 116
Ibid., I.
39
zoovele zorgvuldige hss. moeten noodzakelijk minder ‘gedommeld’ en ‘geknoeid’ hebben
dan men gewoonlijk beweert”.117
Hoewel Bonebakker in zijn inleiding herhaaldelijk benadrukte dat hij slechts een minimum
aan wijzigingen in de teksten aanbracht, aangezien ze beiden afkomstig zijn uit “zorgvuldig
geschreven, regelmatig gespelde handschriften”118, biedt zijn editie toch nog geen zuiver
diplomatische weergave van de teksten die voldoet aan hedendaagse verwachtingen. Over
de wijzigingen die hij toch aanbracht, schreef Bonebakker: “zij misleiden dengene niet, die
niet dan authentieke vormen verlangt, en zij besparen onnoodigen last aan een ander, die
het Mnl. niet zoogoed kent, of hij valt over het vreemde uiterlijk van een woord”.119
Bonebakker voegde ook interpunctie toe aan de teksten uit het handschrift, die
oorspronkelijk natuurlijk niet aanwezig was, om leesbaarheid te garanderen. Hij
rechtvaardigde het toevoegen van interpunctie met de stelling dat interpunctie onschadelijk
is, aangezien iedereen weet “dat het máár van den uitgever is”.120 Andere belangrijke
wijzigingen die Bonebakker in de tekst doorvoerde, zijn het toevoegen van hoofdletters en
het opdelen van de tekst in alinea’s. Bonebakkers editie bevat ook een lijst van wijzigingen
die hij bewust niet aanbracht, zoals aanpassingen van het rijm. Over het achterwege laten
van bepaalde aanpassingen op het vlak van spelling en grammatica, schrijft hij: “de tijd is
daar, om die kunstgrepen na te laten; in aanteekeningen mag men zich er zooveel aan
blijven vergasten als men wil: uit een wetenschappelijk oogpunt zijn zij verwerpelijk”.121
Bonebakker was dus vooruit op zijn tijd met zijn synoptische editie van De Reis van Sint
Brandaan door zijn terughoudendheid tegenover de emendatie van fouten in de
Middelnederlandse teksten waarvan hij geloofde dat die voor een vervormd beeld van het
werk zorgde, want “veranderingen zijn de voetklemmen van het leekendom in den
knollentuin des geleerden”.122 Hij was echter nog steeds een kind van zijn tijd doordat hij
sommige wijzigingen, zoals het aanbrengen van interpunctie, niet achterwege kon laten.
Bonebakker had als doel een zo objectief mogelijk weergegeven tekst te leveren waarin een
minimum aan aanpassingen werd gemaakt zodat de teksten gemakkelijk leesbaar werden.
De inleiding bij Bonebakkers editie is boeiend omdat ze aantoont dat de editeur op een
belangrijk keerpunt stond in de geschiedenis van de editiewetenschap. Bonebakker wilde de
oude methodes echter niet volledig afschrijven want “hun methode en hun stellingen zijn
eens nieuw geweest en reformatorisch”,123 hij geloofde dan ook dat de tekstkritiek haar
waarde zou kunnen behouden op voorwaarde dat ze op een voorzichtige manier zou
worden toegepast. Toch eindigt zijn inleiding met een reeks duidelijke stellingen waarvan
een zijn vooruitstrevende visie het beste typeert: “Zoogenaamde critische uitgaven moeten
117
Ibid., XV. 118
Ibid., VII. 119
Ibid., VII. 120
Ibid., VIII. 121
Ibid., XV. 122
Ibid., XIV. 123
Ibid., XVII.
40
vooralsnog als schadelijk voor de wetenschappelijke studie van het Middelnederlandsch
worden beschouwd”.124
3.2.3. Draak: terug naar de klassieke methode
In tegenstelling tot Bonebakker die met zijn uitgave van de Reis in 1894 een stap dichter
zette bij een modernere filologie, koos Maartje Draak in 1949 om terug te grijpen naar de
klassieke methode van de tekstkritiek door de twee Middelnederlandse varianten van de
Reis te combineren tot een tekst die het origineel moest benaderen. Draak wilde, naar eigen
zeggen, een “combinatie van beide, steunend op een grondige vergelijking met de Duitse
versies” uitgeven zodat deze “leesbaar zou zijn, ook voor een groter publiek.”125 Hoewel
men in die tijd nog lang niet helemaal was afgestapt van de klassieke kijk op het editeren van
middeleeuwse teksten, kreeg Draak met haar uitgave toch veel kritiek te verwerken. Het
idee dat men door de twee Middelnederlandse versies te vermengen dichter bij het
‘origineel’ kon komen, kon niet meer op zo veel bijval rekenen als vroeger. Toch kan de
uitgave gezien worden als een waardevolle bijdrage aan het onderzoek naar het verhaal van
Brandaan door de uitgebreide inleiding en het commentaar dat deel uitmaakt van de editie.
De doelstelling om het verhaal beschikbaar te maken voor het grote publiek werd
verwezenlijkt door de poëtische vertaling van de tekst door Bertus Aafjes die parallel met de
gereconstrueerde Middelnederlandse tekst wordt weergegeven. In de uitgave wordt de
tekst ook vergezeld van houtsneden van Anton Sorg uit de eerste gedrukte uitgave van een
Duitse tekstgetuige van de Reis, Die wunderbare Meerfahrt des Heiligen Brandan, uit 1476.
De klassieke aanpak van Maartje Draak wordt getypeerd door de stelling: “men kan even
goed stambomen opstellen van verhalen-families als van mensen-families”.126 Na het
opstellen van de stemma waarin alle tekstgetuigen zijn vertegenwoordigd, lijkt het
vanzelfsprekend dat men door vergelijking van die verschillende teksten dichter bij de
oorspronkelijke tekst kan komen. (zie 1.1.1) Deze methode, die gangbaar was voor de ‘oude’
filologie, werd voor het eerst omschreven door Karl Lachmann (1793-1851) en zijn
volgelingen, maar raakte in onbruik toen men in het begin van de twintigste eeuw ging
beseffen dat de zoektocht naar het origineel geen lonende resultaten leverde. Daardoor
werd de methode gebaseerd op het Leithandschriften-principe steeds meer gangbaar. Bij het
gebruik van deze methode kiest de uitgever een versie van de tekst waarvan hij denkt dat
deze de beste is, de andere tekstgetuigen vervullen dan een ondersteunende rol bij het
verbeteren van de tekst. (zie 1.1.3) Deze methode wees Maartje Draak echter af in de
verantwoording bij haar editie van De Reis van Sint Brandaan: “Voor een uitgave van de
Middelnederlandse Reis van Sinte Brandaan kan men deze werkwijze niet volgen daar er
geen ‘beste’ tekst is. Beide handschriften zijn even goed, of liever, nu eens is het ene beter
en dan weer het andere. Bovendien zijn de tekstafwijkingen zo omvangrijk, dat het
varianten-apparaat niet veel kleiner zou worden dan de tekst zelf en zeker veel
124
Ibid., 71. 125
Draak, De reis van Sinte Brandaan 223. 126
Ibid., 15.
41
onoverzichtelijker.”127 Draak benadrukte in haar verantwoording dat ze geen
wetenschappelijke editie van de tekst wilde leveren, zoals de synoptische editie van
Bonebakker er een is, maar wel een leesbare editie. Omdat ze geen van de twee
overgeleverde Middelnederlandse teksten kon kiezen, opteerde ze voor een combinatie van
beide. Met deze aanpak hoopte ze “*…+ tot een oudere vorm van onze Mnl. bewerking, een
benadering van de 13de-eeuwse vertaling” te komen. Ze ging er echter niet vanuit dat ze dit
ideaal kon bereiken, maar hoopte op deze manier in ieder geval dat er “*…+
’overschilderingen’ worden verwijderd waaraan onze teksten onderhevig zijn geweest”.128
Draak beschreef de vergelijking die ze maakte tussen de tekst in het Comburgse, het
Hulthemse en de Duitse handschriften aan de hand van een aantal voorbeelden. Door de
zorgvuldige vergelijking van bepaalde passages concludeerde ze welke de meest
oorspronkelijke zijn; bij twijfelgevallen heeft ze haar “persoonlijke appreciatie voor een
aardiger rhythme in een van beide de doorslag doen geven”.129 Doordat ze een nieuwe tekst
samenstelde op basis van de twee varianten, was ook een herziene spelling noodzakelijk om
een homogene tekst te bekomen; de teksten uit het Comburgse en Hulthemse handschrift
vertegenwoordigen namelijk elk een ander dialect en een andere schrijfwijze. Draak koos
daarom bewust voor een modernisering van de spelling en de grammatica, omdat men
anders een “ontkleurd en synthetisch Middelnederlands” zou bekomen.130 Ze besefte echter
dat door die modernisering de tekst een veel kunstmatiger karakter kreeg. Al deze bezwaren
van subjectiviteit zag zij echter gerechtvaardigd omdat ze op die manier een tekst heeft
gecreëerd die “een sprong betekent uit een impasse en daarmee beweging brengt in het
Nederlandse Brandaanonderzoek”.131 Draak koos dus heel bewust voor een resolute
terugkeer naar de oude methode om zo de onderzoekswereld een nieuwe impuls te geven
om verder te gaan met de studie van De Reis van Sint Brandaan. Die uitspraak lijkt echter te
contrasteren met haar stelling dat ze bewust geen editie wilde maken voor
wetenschappelijke doeleinden. Bonebakkers poging om nieuwe onderzoeksperspectieven te
openen met behulp van een synoptische editie lijkt dan meer geslaagd omdat hij niet
teruggreep naar oude, achterhaalde methodes.
Behalve als typerend voorbeeld van de klassieke aanpak is de gereconstrueerde tekst van de
Reis onbruikbaar voor hedendaags onderzoek. De uitgave van Draak kan echter wel nog een
meerwaarde bieden door de uitgebreide inleiding die aan de tekst voorafgaat waarin men
een duidelijk overzicht krijgt van de overleveringsgeschiedenis van het verhaal en de
bronnen van De Reis van Sint Brandaan. De grootste verdienste van Draaks onderzoek is de
bijzondere aandacht die ze heeft besteed aan de Ierse achtergrond van Brandaans
reisverhaal. (zie 3.1.1)
127
Ibid., 223. 128
Ibid., 223. 129
Ibid., 228. 130
Ibid., 228. 131
Ibid., 228-29.
42
3.2.4. Wilmink: een moderne leeseditie
De waarde van Draaks onderzoek en editie werd ook erkend door Willem Wilmink, die in
1994 een nieuwe editie van De Reis van Sint Brandaan uitgaf, naar de versie van het verhaal
in het Comburgse handschrift, en die aan Maartje Draak opdroeg. De editie zelf werd
verzorgd door een werkgroep van neerlandici van de universiteit van Utrecht onder leiding
van W.P. Gerritsen die ook de inleiding schreef. Deze moderne editie biedt de versie uit het
Comburgse handschrift zo goed als ongewijzigd aan. Toch koos men ook hier om een aantal
aanpassingen te maken om leesbaarheid te garanderen. Net zoals bij Bonebakker werden
hoofdletters en interpunctie aan de tekst toegevoegd. De afkortingen die voorkomen in het
handschrift werden opgelost en de verschillende episoden werden opgesplitst door een
witregel. Bovendien werden ook een aantal kennelijke fouten verbeterd, wat dan ook steeds
vermeld wordt in voetnoten bij de tekst. 132
De editie van Wilmink had als doel om het verhaal van Brandaan terug te geven aan het
grote publiek en daarom is de tekst van de versie uit het Comburgse handschrift in
paralleldruk weergegeven naast een moderne poëtische vertaling van Wilmink zelf. De editie
is een voortreffelijk voorbeeld van een moderne leeseditie die op een verantwoorde manier
met de middeleeuwse tekst omspringt. Er wordt geen gereconstrueerde versie van de tekst
aan de lezer opgedrongen, maar er wordt een moderne versie aangeboden, een ‘hertaling’,
samen met het originele, middeleeuws werk. Wilmink schrijft in zijn voorwoord dat de
eerste aanzet tot het maken van deze editie de wens was om het verhaal leesbaar te maken
voor zijn kinderen die de tekst zouden gebruiken voor hun literatuurlijst op school. Wilmink
had met deze editie dus hetzelfde doel voor ogen als Maartje Draak: een leeseditie van De
Reis van Sint Brandaan die ook voor de gewone lezer toegankelijk is en ervoor kan zorgen
dat het Middelnederlandse verhaal opnieuw in de aandacht komt te staan. De editie van
Wilmink is echter een verbetering op die van Draak, omdat zijn poëtische hertaling niet
gebaseerd is op een gereconstrueerde tekst die het ‘origineel’ wil benaderen. Hoewel de
poëtische hertaling van Bertus Aafjes in de editie van Draak wel geslaagd is, vormt de tekst
geen goede leidraad bij het bestuderen van de originele Middelnederlandse tekst. Wilmink
wijst er dan ook op dat de methode van Draak ertoe heeft geleid dat bepaalde verzen in
Aafjes’ vertaling elementen bevatten die in geen enkele tekstgetuige van het werk in
diezelfde combinatie werden overgeleverd. De aanpak van Wilmink, die zich bij de hertaling
helemaal aan de tekst uit het Comburgse handschrift heeft gehouden, lijkt dan toch meer
verantwoord.133
Wilmink heeft het in de inleiding bij de editie over de overwegingen die men heeft moeten
maken en de hindernissen die men heeft moeten overwinnen bij het maken van een
moderne bewerking van het Middelnederlandse gedicht. Deze moeilijkheden waren vooral
te wijten aan de afstand die een moderne lezer voelt bij het lezen van de middeleeuwse
tekst. Daardoor moest Wilmink een keuze maken tussen twee werkwijzen: een vrije
132
Wilmink, Jong en Gerritsen, De reis van Sint Brandaan: een reisverhaal uit de twaalfde eeuw 29. 133
Ibid., 9.
43
vertaling maken of dicht bij de originele, Middelnederlandse tekst blijven. Wilmink koos voor
het laatste en riep daarvoor de hulp in van de gerenommeerde literatuurhistoricus Wim
Gerritsen die hem, samen met een toegewijde werkgroep, bijstond in het creëren van een
verantwoorde hertaling. Hierbij werd niet alleen rekening gehouden met de betekenis van
Middelnederlandse woorden en formuleringen, maar ook met het middeleeuwse
rijmschema. In plaats van, zoals Aafjes, te kiezen voor een modernere versvorm, koos
Wilmink bewust voor het middeleeuwse heffingsvers.134 Daardoor heeft Wilmink, zo schrijft
Gerritsen, “het gedicht van zijn anonieme middeleeuwse voorganger met respect en
congenialiteit naar onze tijd overgebracht”.135
De editie van Wilmink en Gerritsen is geslaagd in haar opzet aangezien ze aan een breed
publiek de mogelijkheid biedt om kennis te maken met het verhaal van Brandaan. Wilmink
bouwde met deze editie verder op de uitgave van Draak, maar hij verwezenlijkte dezelfde
vooropstellingen op een meer verantwoorde wijze en volgens de principes van de
hedendaagse filologie die geen belang hecht aan het terugwinnen van een verloren gegaan
origineel. Deze editie blijft echter een leeseditie – maar pretendeert ook niet meer te zijn –
en biedt dus geen nieuwe perspectieven voor filologisch of literatuurhistorisch onderzoek
naar De Reis van Sint Brandaan. Sinds de uitgave van Bonebakkers synoptische editie heeft
niemand zich nog gewaagd aan een gelijkaardige editie die voldoet aan hedendaagse
normen. Een diplomatische editie die de twee verzamelhandschriften waarin de
Middelnederlandse tekst werd overgeleverd integraal aanbiedt, verscheen dan weer wel.
3.2.5. Brinkman/Schenkel: een diplomatische editie
De zuiver filologische benadering van middeleeuwse teksten van de negentiende en het
begin van de twintigste eeuw werd geleidelijk aan vervangen door een groeiende interesse
voor literatuurgeschiedenis en receptiegeschiedenis. De filologie werd vanaf de tweede helft
van de twintigste eeuw niet langer gezien als een hoofddiscipline, maar ging steeds meer als
een hulpwetenschap fungeren in de zoektocht naar een beter beeld van de middeleeuwse
context waarin middeleeuwse werken tot stand kwamen.136 De klassieke filologie van
Lachmann, die de tekstkritiek naar voren schoof als de enige echte wetenschappelijke
methode, verloor tegen het einde van de negentiende eeuw al een groot deel van haar
aanhangers. Toch bleef de impact van de logische en objectieve principes die de tekstkritiek
kenmerken nog lang nazinderen, bijvoorbeeld in de vorm van de editie van De Reis van Sint
Brandaan van Maartje Draak. Kritische edities die gebruikmaakten van de klassieke methode
werden vanaf de twintigste eeuw echter steeds vaker vervangen door edities gebaseerd op
het Leithandschrifen-principe die een tekstgetuige van een werk uitkozen om deze daarna te
verbeteren en leesbaar te maken. Hoewel er zo steeds betere en meer verantwoorde edities
van Middelnederlandse teksten ontstonden, steeg de vraag naar overzichtelijke
diplomatische edities van de verzamelhandschriften waarin veel van deze teksten werden
134
Ibid., 11. 135
Ibid., 27. 136
Herman Brinkman, "Oude en nieuwe filologie bij Herman Pleij," Neerlandistiek.nl 09.01c (2009): 4, <http://www.neerlandistiek.nl/09.01c/>.
44
overgeleverd.137 Dit soort diplomatische edities biedt immers de enige mogelijkheid om een
beeld te krijgen van de context waarin een bepaalde tekst tot stand kwam en van het
publiek voor wie de teksten waren bedoeld.
In de Nederlandse letterkunde zorgde de groeiende vraag naar diplomatische edities ervoor
dat men in 1991 de reeks Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden
opstartte, in het beheer van het Huygens Instituut.138 Deze uitgaven van
verzamelhandschriften kwamen er doordat men steeds meer ging inzien “hoe belangrijk het
is handschriften als gehelen te gaan bestuderen”.139 In de Neerlandistiek was men dus al
langer overtuigd van het belang van aandacht voor de manuscripten. Deze uitgaven werden
ook als noodzakelijk gezien omdat “de overlevering in verzamelingen voor de
Middelnederlandse literatuur zo frequent is, dat het verschijnsel niet genegeerd mag
worden”.140 Zoals hier eerder al werd aangegeven, maken ook de twee versies van De Reis
van Sint Brandaan deel uit van twee verschillende verzamelhandschriften, het Comburgse en
het Hulthemse handschrift. (zie 3.1.3) De diplomatische editie van het Comburgse
handschrift verscheen dan ook als deel vier van de reeks in 1997, die van het Hulthemse
handschrift verscheen in 1999 als deel zeven.
Hoewel deze diplomatische edities voldoen aan de moderne, wetenschappelijke eisen van
de hedendaagse filologie in die zin dat men geen aanpassingen meer maakt in de
oorspronkelijke teksten, voldoen ze niet aan de eisen van de New Philology. Om zicht te
krijgen op de variatie waaraan alle middeleeuwse teksten onderhevig zijn en de manuscript
matrix waarin deze teksten werden overgeleverd, is een ander soort editie vereist.
4. Een digitale editie van De Reis van Sint Brandaan
Doorheen de jaren werden verschillende edities uitgegeven van De Reis van Sint Brandaan
waarbij de editeurs vaak een ander doeleinde voor ogen hadden.141 Voor de verschenen
edities valt een onderscheid te maken tussen wetenschappelijke edities en leesedities. De
eerste edities die afschriften van de twee teksten uit de handschriften bevatten, zoals de
editie van Blommaert uit 1838, werden gemaakt om de teksten voor het eerst beschikbaar
te stellen voor onderzoek. De kritische edities die volgden, maakten gebruik van die
afschriften om er de methodes van de tekstkritiek op toe te passen, zoals in de editie van
Draak uit 1949. Een verantwoord alternatief voor deze kritische wetenschappelijke edities
bestond in het uitgeven van een synoptische editie, zoals die van Bonebakker uit 1894. Naast
deze wetenschappelijke edities, werden ook verschillende leesedities uitgegeven. Veel van
137
diplomatische editie = Term uit de editietechniek voor een editie waarin de tekst gegeven wordt zoals het lezende oog deze na het gereed komen van codex of druk zag. Dat impliceert dat iedere vorm van tekstkritiek in de tekst uitgesloten is. Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek, http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/. 138
http://www.huygensinstituut.knaw.nl/mvn 139
Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden: Congres Nijmegen 14 oktober 1994, ed. Gerard Sonnemans (Hilversum: Verloren, 1996) 23. 140
Ibid., 24. 141
Zie bijlage voor een chronologisch overzicht van de verschenen edities.
45
die edities hadden echter ook als doel om ten dienste te staan van de wetenschap, of toch
op zijn minst om de uitgegeven tekst opnieuw onder de aandacht van de onderzoekswereld
te brengen, zoals de editie van Oskamp uit 1971 en in zeker zin ook die van Wilmink uit
1994.
Het laatste wapenfeit van de editiewetenschap voor Brandaans reisverhaal waren de
diplomatische edities van het Comburgse en het Hulthemse handschrift. Hoewel
diplomatische edities de ultieme tegenreactie vormden op de klassieke kritische edities,
bieden ze niet de mogelijkheden van een synoptische editie voor een tekst waarvan slechts
twee Middelnederlandse versies zijn overgeleverd, zoals De Reis van Sint Brandaan.
Diplomatische edities van integrale Middelnederlandse handschriften werden vervaardigd
met het oog op het belang van het verzamelhandschrift als context waarin de afzonderlijke
teksten werden overgeleverd.142 Hoewel dit belang niet onderkend mag worden, zeker niet
volgens de principes van de nieuwe filologie, moet men zich ervan vergewissen dat er nog
steeds onzekerheid heerst over het feit of het Comburgse handschrift wel degelijk een
verzamelhandschrift is. Dit is een van de argumenten om de verschillende versies van De
Reis van Sint Brandaan synoptisch uit te geven. Daarnaast is er ook nog het feit dat
Brandaans verhaal zich bijzonder goed leent voor een moderne, synoptische editie, net
omdat er slechts twee Middelnederlandse versies zijn overgeleverd die men gemakkelijk
moet kunnen vergelijken.
Die moderne editie zou dan de diplomatische transcripties van de twee varianten moeten
bevatten, in tegenstelling tot de editie van Bonebakker die aanpassingen maakte in de twee
teksten die hij tegenover elkaar opstelde. Naast de diplomatische transcripties die
synoptisch moeten worden opgesteld, zou deze moderne editie ook de facsimile’s moeten
bevatten van de twee handschriften waarin de teksten werden overgeleverd en ook een
moderne hertaling om de interpretatie van het verhaal te vergemakkelijken. Een van de
redenen waarom dit soort editie nog niet bestaat, is waarschijnlijk omdat al de verschillende
onderdelen niet gemakkelijk op een overzichtelijke manier in een gedrukte editie kunnen
worden aangeboden. Zoals hier eerder al uitvoerig werd beargumenteerd, biedt een digitale
editie dan ook de beste mogelijkheid om dat te verwezenlijken. (zie 2.1.3)
Afgezien van de vanzelfsprekende, praktische redenen om voor een digitale editie te kiezen,
kan men met zo’n editie bovendien voldoen aan de eisen die de nieuwe filologie aan een
editie van middeleeuwse werken stelt. In het tweede hoofdstuk werd al grondig ingegaan op
de redenen om voor een elektronische editie te kiezen als men een verantwoorde editie wil
maken naar de normen van de New Philology. (zie 2.2) De kans om een dergelijke digitale
editie te creëren, die gebruikmaakt van de mogelijkheden van het elektronische medium om
een werk zoals De Reis van Sint Brandaan helemaal tot zijn recht te laten komen, mocht niet
onbenut blijven. Na de voorgaande uitvoerige beredenering van het hoe en waarom van
digitale edities als toepassing van de nieuwe filologie op een werk zoals De Reis van Sint
Brandaan, volgt dan uiteindelijk de praktische realisatie.
142
Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden: Congres Nijmegen 14 oktober 1994 23.
46
4.1. Totstandkoming
Na het definiëren van het motief en de doelstellingen van een nieuwe editie moet men
determineren wat dit impliceert voor de vorm van de editie. Zoals werd aangegeven in
hoofdstuk twee, kan een digitale editie verschillende gedaantes aannemen. Voor een editie
van een middeleeuws werk waarvan men twee versies gemakkelijk wil kunnen vergelijken, is
de keuze voor een elektronische editie die de verschillende beschikbare teksten en
facsimile’s in een eenvoudige vergelijkende opstelling aanbiedt, het meest vanzelfsprekend.
De vraag echter, hoe die editie er dan precies moet uitzien en hoe men het dynamisch
karakter van het medium zo veel mogelijk kan benutten, wordt hiermee nog niet
beantwoord. Het project moest dan ook verschillende fases doorlopen waarin het ontwerp
van de editie steeds werd aangepast voor dit helemaal duidelijk was. In het proces van het
oorspronkelijk idee naar het definitief ontwerp werden de plannen bovendien steeds
ambitieuzer. Bij het tot stand brengen van de editie werd immers al snel duidelijk dat het
elektronische medium vele mogelijkheden biedt om een middeleeuws werk aan de lezer te
presenteren. Het is pas bij de uiteindelijke implementatie van het ontwerp dat men op de
praktische grenzen van die ambitieuze plannen stuit. Dit betekent ook dat een dergelijk
project nooit helemaal af is, er bestaan immers nog vele mogelijkheden tot uitbreiding die
de editie nog interessanter en interactiever kunnen maken.
4.1.1. Oorspronkelijk idee
Het was al meteen vanzelfsprekend dat de editie van De Reis van Sint Brandaan via het
internet zou worden aangeboden. Een editie die enkel op DVD of Cd-rom beschikbaar is,
verliest immers meteen al een deel van zijn dynamisch karakter. In hoofdstuk twee werd al
dieper ingegaan op de voordelen van het internet ten opzichte van andere mediadragers.
Voor het ontwikkelen van een webpagina bestaan echter ook verschillende methodes en de
ene methode leent zich al beter voor het aanbieden van een digitale editie dan de andere.
Aanvankelijk leek de keuze voor een statische webpagina waarin de twee teksten permanent
naast elkaar zouden worden weergegeven de beste. De teksten zouden dan een markeertaal
meekrijgen die ervoor zorgt dat een browser ze in de gewenste vorm kan weergeven. De
overheersende markeertaal die hiervoor wordt gebruikt, is HTML of HyperText Markup
Language. HTML is een standaard die ontwikkeld werd in de jaren negentig en sindsdien de
basis van iedere webpagina vormt, meestal in combinatie met CSS.143
Zoals McGann in zijn artikel The Rationale of Hypertext aangaf, biedt hypertext de
mogelijkheid om teksten met elkaar te verbinden en om gemakkelijk te navigeren tussen
teksten en tussen onderdelen van die teksten.144 McGann ziet deze vorm van hyperediting
pas echt een meerwaarde bieden als er via die weg ook audio of visueel materiaal aan de
editie kan worden toegevoegd. Het gebruik van hypertext resulteert dan in een hypermedia-
project waarin complexe literaire werken in een voordien ongeziene vorm kunnen worden
weergegeven. McGann doelt met deze beschrijving vooral op projecten zoals zijn “Rossetti
143
HTML & CSS, World Wide Web Consortium, http://www.w3.org/standards/webdesign/htmlcss, 2011. 144
McGann, "The Rationale of HyperText," 56.
47
Archive”,145 maar er zijn ook edities van middeleeuwse werken die gebaseerd zijn op dit
gebruik van hypertext.
Een voorbeeld van zo’n editie die puur op markeertaal is gebaseerd, is de editie van
Chaucers “The Nun’s Priest’s Tale” van het “Canterbury Tales Project” waarnaar hier al
eerder werd verwezen.146 In die editie krijgt men de mogelijkheid om een facsimile van elke
pagina uit de verschillende overgeleverde handschriften naast de tekst van die pagina te zien
en om de tekst van twee overgeleverde versies te vergelijken. In de tekst functioneert ieder
woord als een hyperlink die naar een andere pagina leidt waar de verschillende varianten
van dat bepaald woord of die bepaalde zin worden vergeleken. De varianten kunnen worden
weergegeven in een variant map die een beeld biedt van hoe de varianten over de
verschillende tekstgetuigen zijn verdeeld. Hoewel deze editie een goed voorbeeld is van hoe
elektronische edities kunnen worden gebruikt om middeleeuwse werken aan te bieden, is
dit niet het soort editie dat Cerquiglini voor ogen had. Doordat men de verschillende
varianten enkel te zien krijgt op een afzonderlijke pagina, buiten de context van de tekst
waarin ze werden overgeleverd, biedt ze geen goed beeld van de variatie binnen het
middeleeuwse werk. Men probeerde wel de manuscript matrix weer te geven door een
facsimile van een tekstgetuige aan te bieden naast de transcriptie, maar voor de andere
overgeleverde tekstgetuigen is geen facsimile beschikbaar.
Naast het feit dat dit soort editie niet voldoet aan de eisen van de New Philology, is er nog
een ander groot nadeel verbonden aan digitale edities die gepubliceerd worden op websites
die puur op HTML gebaseerd zijn. De webpagina’s die zo worden gegenereerd, bezitten
immers niet het dynamische karakter dat noodzakelijk is om de beweeglijkheid en variatie
die inherent is aan middeleeuwse teksten weer te geven. Eens een pagina geladen is, heeft
deze hetzelfde statische karakter als de pagina in een boek. Meer zelfs: een boek biedt op dit
vlak voordelen ten opzichte van de digitale equivalent. Als men namelijk via een hyperlink
naar een andere pagina verwezen wordt, gaan alle instellingen verloren die op de vorige
pagina werden gemaakt. Wanneer men bijvoorbeeld in een bepaald deel van de tekst aan
het lezen was, zal men deze plaats in de tekst niet terugvinden als men van een nieuwe
pagina naar de vorige pagina terugkeert. Bovendien is het niet mogelijk om blijvende
aantekeningen te maken in de tekst. In een boek echter kan men gemakkelijk een vorige
pagina, waar men bijvoorbeeld bepaalde passages heeft aangeduid, terugvinden door
gebruik te maken van bladwijzers. Hoewel dit soort edities wel een meerwaarde kunnen
bieden doordat verschillende teksten met elkaar worden verbonden en gemakkelijk
navigeerbaar worden gemaakt, wegen de nadelen genoeg door om op zoek te gaan naar een
andere methode. Het is immers niet wenselijk dat de gebruiker van de elektronische editie
het gevoel kan krijgen dat het eenvoudiger zou zijn om terug te grijpen naar een gedrukte
editie. Bovendien bestaat de mogelijkheid ondertussen om meer geavanceerde webpagina’s
te genereren en, zoals in hoofdstuk twee al werd aangegeven, is de ontwerper van een
145
McGann, The Rossetti Archive, http://www.rossettiarchive.org/. 146
Er kan een sample van de editie worden geraadpleegd op: http://www.sd-editions.com/AnaAdditional/NPEx/index.html
48
digitale editie het aan zichzelf en de gebruiker verplicht om de beschikbare technische
middelen optimaal te benutten.
4.1.2. Een modernere techniek
Bij het ontstaan van het internet in het begin van de jaren negentig waren de meeste
websites volledig gebaseerd op HTML. Dit impliceerde dat bij iedere muisklik telkens een
nieuwe pagina van de server moest worden geladen. Ook als er slechts een klein deel van de
pagina werd aangepast, betekende dit dat de hele pagina herladen moest worden. Dit hele
proces was erg inefficiënt omdat het steeds herladen de server te veel belastte en te veel
bandbreedte kostte. Ook de gebruikservaring had hieronder te lijden doordat het browsen
door dit proces werd vertraagd. Om dit euvel te verhelpen werd het asynchroon laden van
afzonderlijke onderdelen van een webpagina mogelijk gemaakt door de introductie van Ajax,
‘Asynchronous JavaScript and XML’, een combinatie van verschillende technologieën. Om de
structuur van de pagina op te maken wordt nog steeds gebruikgemaakt van HTML en CSS,
maar nu staan XMLHttpRequests in om de asynchrone communicatie met de server mogelijk
te maken. JavaScript wordt ingeschakeld om dit alles met elkaar te verbinden.147 Deze
nieuwe technologie kan bijvoorbeeld opgemerkt worden bij de toepassing “Google Suggest”
die geïntegreerd is in de zoekmachine van Google. De zoekopdracht die de gebruiker ingeeft,
wordt automatisch aangevuld met suggesties van populaire zoekopdrachten, de pagina
hoeft dus niet te herladen voor er nieuwe inhoud kan verschijnen. Deze nieuwe vorm van
websites zorgt voor een heel andere gebruikservaring dan bij de oude webpagina’s die
alleen op HTML waren gebaseerd. De pagina’s krijgen door het gebruik van deze technologie
een dynamisch karakter. Dit gevoel van dynamiek wordt nog versterkt doordat de gebruiker
niet langer moet wachten tot de hele pagina geladen is, maar slechts op bepaalde
onderdelen die afzonderlijk laden.
4.1.3. Een nieuwe generatie digitale edities
Voor digitale edities die gebruikmaken van die technologie betekent dit dat men gemakkelijk
verschillende onderdelen van de editie tegenover elkaar kan zetten en dat een onderdeel
vlot kan worden vervangen door een ander zonder dat de pagina volledig moet herladen. Dit
is ook het geval bij de editie van de brieven van Van Gogh van het Huygens Instituut.148 De
gebruiker kan de verschillende onderdelen van de editie - de transcripties, de vertalingen, de
facsimile’s en de noten - naast elkaar zetten om ze te vergelijken door de onderdelen te
selecteren in de twee keuzemenu’s. Als men kiest om na het vergelijken van de facsimile en
de vertaling, de transcriptie en de vertaling naast elkaar te zetten, dan kan dit gemakkelijk
door in het keuzemenu boven de facsimile voor ‘original text’ te kiezen. Dit onderdeel van
de webpagina wordt dan herladen terwijl de rest van de pagina hetzelfde blijft. Deze
technologie betekent ook dat bewerkingen die de gebruiker maakte in het deel van de
147
Voor meer informatie over Ajax, zie: Jesse James Garrett, Ajax: A New Approach to Web Applications, http://www.adaptivepath.com/ideas/e000385, 2011. 148
Vincent Van Gogh, brieven, http://www.vangoghletters.org/. Een voorbeeld van een brief is te vinden op: http://vangoghletters.org/vg/letters/let706/letter.html
49
pagina dat niet vervangen wordt, dezelfde blijven. Men kan dus tekst selecteren in het deel
links en het deel rechts vervangen door iets anders, zonder dat het linkse deel verandert. Dit
zou nog verder kunnen worden benut door de gebruiker de mogelijkheid te bieden om delen
van de tekst aan te duiden en aantekeningen te maken.
Het voordeel van die nieuwe generatie digitale edities uit zich niet alleen in
gebruiksvriendelijkheid en algemene verbetering van de kwaliteit van de edities. Het is
duidelijk dat men via deze weg beter tegemoet kan komen aan de principes van de New
Philology dan met de vorige generatie statische webpagina’s. Edities die gebruikmaken van
de Ajax-technologie zijn door de inherente dynamiek het meest geschikt om een
waarheidsgetrouw beeld te vormen van een middeleeuws werk. De verschillende versies van
een werk kunnen gemakkelijk naast elkaar worden gezet en in een oogopslag worden
vergeleken. Het is dus niet meer nodig om, zoals bij de digitale editie van “The Nun’s Priest’s
Tale”, naar een aparte pagina te gaan om de variatie te kunnen zien. Bovendien kunnen in
dit soort editie naast alle tekstgetuigen en hun eventuele hertaling, ook alle facsimile’s van
de tekst in de verschillende handschriften worden opgenomen. Hierdoor wordt de gebruiker
niet alleen gewezen op de variatie die aanwezig is in middeleeuwse werken, maar ook op de
manuscript matrix die een even belangrijk kenmerk vormt van deze werken.
4.1.4. De Reis van Sint Brandaan gedigitaliseerd
Voor de digitale editie van De Reis van Sint Brandaan, die toegankelijk is via het webadres
http://www.sintbrandaan.ugent.be, werd voor een gelijkaardig concept gekozen als van de
editie van de Van Gogh-brieven, hoewel het materiaal dat wordt aangeboden heel
verschillend is. In de editie van de brieven gaat het telkens om verschillende korte teksten
die ieder afzonderlijk kunnen worden vergeleken met hun eigen vertaling en facsimile. De
bedoeling van de Brandaaneditie is om de vergelijking tussen de twee Middelnederlandse
versies van het werk mogelijk te maken. Daarom kunnen de diplomatische transcripties van
beide teksten in de editie naast elkaar worden weergegeven. Daarnaast is het ook mogelijk
om de facsimile’s van de tekst in het Comburgse en het Hulthemse handschrift naast de
bijhorende transcriptie te zien en om twee facsimile’s te vergelijken. Er werd ook een
moderne Nederlandse hertaling op basis van het Comburgse handschrift aan de editie
toegevoegd, zodat deze met de Middelnederlandse teksten kan worden vergeleken. Naast
de mogelijkheid om al deze verschillende onderdelen van de editie vlot te vergelijken, bezit
de editie ook een zoekfunctie die bijdraagt tot het zichtbaar maken van de variatie. De
zoekfunctie maakt het mogelijk om een woord of een combinatie van woorden terug te
vinden in een van de tekstgetuigen of in beide tekstgetuigen. Zo kan men zicht krijgen op de
verschillende varianten binnen een tekst en de manier waarop de verschillende varianten
over de twee tekstgetuigen zijn verdeeld.
50
De transcripties van beide tekstgetuigen werden ontleend aan de diplomatische edities van
het Comburgse en Hulthemse handschrift van Brinkman en Schenkel.149 De moderne
hertaling die in de digitale editie wordt gebruikt, is die van Willem Wilmink die gepubliceerd
werd in zijn editie van De Reis van Sint Brandaan.150 Voor de facsimile’s van het Hulthemse
handschrift werden scans gemaakt uit de facscimile-editie die in beperkte oplage verscheen
ter gelegenheid van de tentoonstelling die werd georganiseerd over het handschrift in de
Koninklijke Bibliotheek van Brussel in 1999.151 De facsimile’s van het Comburgse handschrift
zijn scans die konden verkregen worden via de Württembergische Landesbibliothek Stuttgart
waar het handschrift wordt bewaard.
4.2. Verantwoording van de digitale editie
4.2.1. Verantwoording van de gebruikte teksten
Aan de diplomatische transcripties van de twee teksten die werden overgenomen uit de
diplomatische edities van Brinkman en Schenkel werd niets veranderd. De twee transcripties
werden echter wel losgemaakt uit de context waarin Brinkman en Schenkel ze hebben
uitgegeven. De uitgevers van de reeks Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de
Nederlanden waarin de edities van het Comburgse en Hulthemse handschrift verschenen,
kozen ervoor om de verzamelhandschriften, waarvan de twee versies van De Reis van Sint
Brandaan deel uitmaken, integraal uit te geven. Zij deden dat vanuit het principe dat
verzamelhandschriften in hun geheel moeten worden bestudeerd. De handschriften die in
die reeks werden uitgegeven, zijn echter niet allemaal authentieke verzamelhandschriften.
Het Comburgse handschrift kan bijvoorbeeld geen echt verzamelhandschrift genoemd
worden, maar het is ook geen convoluut. (zie 3.1.3) De keuze om de twee Brandaanteksten
afzonderlijk te gebruiken voor deze editie, ontstond uit een zekere vanzelfsprekendheid. Het
feit dat er slechts twee Middelnederlandse tekstgetuigen van dit verhaal zijn overgeleverd,
vraagt immers om de mogelijkheid om die twee in een overzichtelijke opstelling te kunnen
vergelijken.
Doordat de teksten letterlijk zijn overgenomen uit de edities van Brinkman en Schenkel, is er
ook in de digitale editie geen interpunctie aanwezig in de Middelnederlandse teksten. Men
zou echter ter uitbreiding de optie kunnen aanbieden om de teksten met of zonder
interpunctie te bekijken. Interpunctie dient om de tekst leesbaar te maken en de gewone
lezer heeft hier dus zeker baat bij. Aan de andere kant moet de diplomatische transcriptie
ook onaangetast beschikbaar zijn om aan de eisen van de nieuwe filologie te voldoen.
De regelnummering werd niet helemaal overgenomen zoals ze voorkomt in de edities van
Brinkman en Schenkel. In die edities kregen de regels twee afzonderlijke nummeringen mee.
Links van de tekst zijn de regels genummerd volgens hun positie per kolom per folio, deze
149
Brinkman en Schenkel (ed.), Het Comburgse handschrift: Hs. Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et phil. 2o22 / Diplomatische ed, Brinkman en Schenkel (ed.), Het handschrift-Van Hulthem: Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623 / Diplomatische ed. . 150
Wilmink, Jong en Gerritsen, De reis van Sint Brandaan: een reisverhaal uit de twaalfde eeuw 151
Ria Jansen-Sieben (ed.), Handschrift-Van Hulthem (KBR, 15.589-623): facsimile. (Brussel: Centrum voor de Bibilografie van de Neerlandistiek, 1999).
51
nummering begint dus telkens opnieuw bij 1 waar een nieuwe kolom begint in het
handschrift.152 Rechts van de tekst zijn niet de regels, maar de verzen doorlopend
genummerd van het begin tot het einde van elke tekst.153 Voor de Reis in het Hulthemse
handschrift begint deze nummering met 324 omdat de eerste 323 verzen van het verhaal
niet zijn overgeleverd, dit weet men doordat het totaal aantal regels telkens onder elk
verhaal is vermeld in het handschrift. Voor de digitale editie werd ook gekozen om de verzen
te nummeren van het begin tot het einde van het verhaal, met dezelfde nummering voor
allebei de teksten. De tekst uit het Hulthemse handschrift begint dus niet met vers 323,
maar met vers 338, want dat is de plaats in het verhaal waar de variant uit het Hulthemse
handschrift aanknoopt bij die uit het Comburgse handschrift. Doordat niet alle verzen in de
twee tekstgetuigen overeenkomen, werden in de twee teksten een aantal witregels
toegevoegd zodat ze volledig parallel zouden lopen. Hoewel vooral praktische redenen een
rol speelden bij deze keuze, kunnen ook de principes van de nieuwe filologie aangehaald
worden om te motiveren dat dezelfde versnummering werd gebruikt voor de twee teksten.
De New Philologists beschouwen de twee overgeleverde tekstgetuigen immers als twee
versies van eenzelfde werk. Bovendien werd er in de handschriften geen versnummering
aangebracht door de kopiisten; er is dus ook geen bepaalde versnummering die moet
gehandhaafd worden. In deze editie werd wel geopteerd om versnummering toe te voegen
omdat dit het verwijzen naar onderdelen van de editie vereenvoudigt.
Naast versnummering werd er, zoals in de editie van Brinkman en Schenkel, ook
folionummering aangebracht in de digitale editie. Dit was van belang om in de transcripties
aan te geven waar er een nieuwe kolom of folio begint in de handschriften. Dit wordt in de
editie aangegeven door middel van hyperlinks die, bij het vergelijken van tekst en facsimile,
de bijbehorende facsimile kunnen oproepen.
Doordat de transcripties van de twee versies van de Reis zo goed als volledig werden
overgenomen uit de twee edities van Brinkman en Schenkel, geldt de verantwoording bij
deze edities ook voor de twee overgenomen transcripties. De afkortingen die in de
Brinkman/Schenkel-editie werden opgelost, zijn in de digitale editie niet in cursief
aangegeven om praktische redenen. Ook de doorlopende rubricatie van iedere eerste letter
van elk vers in de handschriften werd niet, zoals in de Brinkman/Schenkel editie, in het vet
aangegeven. De initialen die voorkomen in de handschriften worden in de digitale editie wel
in het vet aangeduid.
In de poëtische hertaling van Wilmink die in de digitale editie werd opgenomen, werden
geen wijzigingen aangebracht. De keuze viel op Wilminks tekst en niet op Aafjes’ tekst
omdat deze gebaseerd is op de gereconstrueerde Middelnederlandse tekst van de Reis van
Maartje Draak. (zie 3.2.3) Wilminks hertaling is gebaseerd op de versie in het Comburgse
152
Zowel in het Hulthemse handschrift als in het Comburgse handschrift is de tekst in twee kolommen per foliozijde geschreven. 153
Het verschil tussen regels en verzen is van belang omdat in de handschriften bepaalde verzen soms meerdere regels in beslag nemen door de aanwezigheid van een initiaal die veel plaats inneemt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het begin van de Reis in het Comburgse handschrift.
52
handschrift, een hertaling op basis van de versie in het Hulthemse handschrift is niet
beschikbaar.
4.2.2. Verantwoording van het digitale aspect
Dat de editie digitaal is, biedt heel wat voordelen die in de voorgaande hoofdstukken al
uitvoerig werden besproken. Deze editie wil een verwezenlijking zijn van alle vooropgestelde
doelstellingen en verwachtingen die aan digitale edities worden gekoppeld. De digitale editie
van De Reis van Sint Brandaan voldoet dan ook aan de vier eisen die aan iedere digitale
editie worden gesteld. (zie 2.2.3) De editie maakt het verhaal niet alleen beschikbaar voor de
gewone lezer, maar ze kan ook als onderzoeksinstrument dienen. Ze biedt immers als enige
moderne editie de mogelijkheid om de twee Middelnederlandse versies van Brandaans
reisverhaal te vergelijken. Bovendien werden naast de transcripties ook de facsimile’s en de
moderne bewerking beschikbaar gesteld in een overzichtelijke omgeving die alleen digitaal
verwezenlijkt kon worden. De zoekfunctie zorgt ervoor dat men de verschillende varianten
binnen een tekst en tussen de twee teksten gemakkelijk kan terug vinden. De tweede
vereiste die stelt dat de duurzaamheid van de editie moet verzekerd worden, werd ook in
acht genomen. Voor deze editie werd weliswaar geen gebruik gemaakt van de TEI-standaard
omdat dit niet noodzakelijk was gezien de beperkte schaal van dit project. De teksten
kunnen eventueel later nog met behulp van TEI worden gemarkeerd, zodat de editie op
grotere schaal zou kunnen worden gedeeld. Doordat de editie gebruik maakt van een
database wordt dezelfde graad van zekerheid en duurzaamheid echter geboden. De
compacte vorm en de schijnbare eenvoud van de editie garandeert bovendien dat deze
gemakkelijk kan worden gedupliceerd en bewaard. Bovendien is het toevoegen van extra
materiaal heel eenvoudig en daardoor wordt meteen ook de derde vereiste ingewilligd die
stelt dat de mogelijkheid tot uitbreiding steeds moet bestaan. Ook met de vierde vereiste
werd rekening gehouden, want de editie maakt gebruik van de nieuwste technologieën die
een dynamische webpagina, en dus ook editie, mogelijk maken. Dit garandeert dan ook een
betere gebruikservaring die ervoor zorgt dat de lezer niet het gevoel krijgt dat hij naar een
gedrukte editie wil teruggrijpen.
Deze digitale editie probeert een bewijs te vormen voor de veelvuldige voordelen die een
digitale editie biedt ten opzichte van een gedrukte editie. In het tweede hoofdstuk werden
alle praktische en ideologische redenen om een werk in een digitale editie te gieten al
uitvoerig besproken. Het belangrijkste argument echter om een middeleeuws werk zoals De
Reis van Sint Brandaan in een digitale editie aan te bieden, is de mogelijkheid die de digitale
vorm biedt om de eisen van de New Philology in te willigen.
4.2.3. Tegemoetkoming aan de principes van de nieuwe filologie
Het doel van deze scriptie is om te bewijzen dat de digitale editie de beste mogelijkheid
biedt om middeleeuwse werken aan te bieden volgens de principes van de New Philology.
Bernard Cerquiglini, wiens werk de aanzet gaf om te gaan nadenken over een nieuwe
filologie, wilde vooral dat de variatie die inherent is aan middeleeuwse werken in het
daglicht werd gesteld door middel van een nieuwe vorm van editiewetenschap. Stephen
53
Nichols, die de term New Philology introduceerde voor deze nieuwe vorm van denken
binnen de filologie, stond erop dat het materiële aspect van de handschriften waarin
middeleeuwse werken werden overgeleverd zichtbaar werd gemaakt. Met deze twee
vooropstellingen werd bij het verwezenlijken van de digitale editie zo veel mogelijk rekening
gehouden. Het was echter niet mogelijk om aan alle eisen van de nieuwe filologie te
voldoen. Als men de principes van de New Philology volledig zou doorvoeren, zou dat
betekenen dat men pas echt een goed beeld kan krijgen van middeleeuwse werken als men
de handschriften zelf gaat bekijken en dit zou de editiewetenschap dan ook overbodig
maken. Aanhangers van de nieuwe filologie geloven immers dat ieder aspect van een
middeleeuws werk de volle aandacht verdient. De manuscript matrix, die volgens Nichols
altijd in acht moet worden genomen, omvat ook de omringende verhalen in het
verzamelhandschrift. Dit zou dan ook betekenen dat een tekst uit een verzamelhandschrift,
zoals de Reis, steeds zou moeten worden bekeken binnen die context. Bij het editeren
moeten echter nog steeds keuzes gemaakt worden, ook tussen het materiaal dat kan
worden aangeboden. Deze editie biedt enkel de twee Brandaanteksten aan en niet de
teksten die dit verhaal omringen in de verzamelhandschriften waarin ze werden
overgeleverd. Een tweede opmerking die een New Philologist over deze digitale editie zou
kunnen maken, is dat hier enkel de twee Middelnederlandse versies van de Reis worden
aangeboden. De tekstgetuigen die in andere talen werden geschreven, kunnen echter ook
gezien worden als varianten die deel uitmaken van een groot werk over Brandaans reis.
Opnieuw moest hier, omwille van praktische overwegingen, een keuze gemaakt worden en
de twee Middelnederlandse teksten leken dan ook het interessantst om te vergelijken.
In tegenstelling tot Stephen Nichols, die niet geloofde dat een middeleeuws werk via een
editie op een verantwoorde manier aan de lezer kon worden aangeboden, koos Cerquiglini
er niet voor om alle principes van de nieuwe filologie door te drijven totdat
editiewetenschap als onmogelijk zou worden beschouwd. Hij was er als vader van de nieuwe
filologie van overtuigd dat het wel degelijk mogelijk is om uiting te geven aan de variatie die
een middeleeuws werk kenmerkt via een editie, en wel via een elektronische editie. Die
elektronische editie had hij in 1989 al volledig voor ogen, alleen stond de technologie toen
nog niet ver genoeg om deze droom ook te verwezenlijken. Door de snelle vooruitgang die
de computertechnologie maakt, beschikt de editeur nu wel over de middelen om een
dergelijke editie te verwezenlijken. Het is dan ook waarschijnlijk dat Cerquiglini doelde op
een editie als deze, van De Reis van Sint Brandaan.
In deze editie werd geprobeerd om de lezer een zo goed mogelijk beeld te bieden van het
integrale werk, zoals de nieuwe filologie het vraagt. Dit wordt mogelijk gemaakt doordat
men de twee Middelnederlandse versies van de Reis die onderdeel uitmaken van deze editie
naast elkaar kan bekijken. Samen met de uitgebreide zoekfunctie zorgt dit ervoor dat men
zicht krijgt op de variatie die inherent is aan het werk. De aandacht voor het materiële
aspect van het werk, de handschriften waarin de teksten werden overgeleverd, wordt
verwezenlijkt door de beschikbare facsimile’s. Natuurlijk zijn er nog steeds elementen, zoals
de geur en de voeling met het materiaal, die niet digitaal kunnen worden gesimuleerd. Toch
54
krijgt men nu een duidelijker zicht op de manuscript matrix doordat men de handschriften in
detail kan bekijken en men tegelijkertijd de transcripties kan lezen. Het punt waarop deze
editie misschien het beste slaagt in het toepassen van de nieuwe filologie is in het
weergeven van de dynamiek die inherent is aan middeleeuwse werken. De dynamische
webpagina waarlangs de digitale editie wordt aangeboden, is het meest geschikt om de
beweeglijkheid van de middeleeuwse tekstcultuur waarin dit werk ontstond te
weerspiegelen. De digitale editie van De Reis van Sint Brandaan hoopt zo een overzichtelijk
en verantwoord beeld te bieden van de twee Middelnederlandse varianten van dit
belangrijke middeleeuwse werk.
55
Besluit
Het doel van deze scriptie was om aan de hand van een concreet voorbeeld aan te tonen dat
een editie van een middeleeuws werk die rekening houdt met de vooropstellingen van de
nieuwe filologie het best gerealiseerd kan worden in een digitale omgeving. Dit doel werd
verwezenlijkt door De Reis van Sint Brandaan digitaal beschikbaar te maken via de
webpagina http://www.sintbrandaan.ugent.be. De editie voldoet aan de eisen van de
nieuwe filologie omdat de variatie binnen het werk zichtbaar wordt gemaakt en omdat de
manuscript matrix in beeld wordt gebracht. De variatie wordt duidelijk doordat de twee
Middelnederlandse versies van het werk synoptisch worden aangeboden en kunnen worden
doorzocht door middel van de zoekfunctie. Van de manuscript matrix kan men een glimp
opvangen via de beschikbare facsimile’s van de twee handschriften.
Zoals hier eerder al werd aangegeven is het een inherent kenmerk van een digitale editie dat
deze nooit af is. De technologie blijft immers evolueren en creëert daardoor steeds nieuwe
mogelijkheden die de editie nog zouden kunnen verbeteren. Ook deze editie bevat
elementen die nog voor verbetering vatbaar zijn. De facsimile’s van het Comburgse en
Hulthemse handschrift bijvoorbeeld, verschillen momenteel nogal in kwaliteit, dit zou
kunnen worden opgelost als er scans van hogere kwaliteit van het Hulthemse handschrift
beschikbaar zouden zijn. Dit zou een grote verbetering betekenen aangezien de facsimile’s
een essentieel onderdeel vormen van de editie. Een andere verbetering die zou kunnen
worden aangebracht betreft de zoekfunctie die nog uitgebreider zou kunnen worden
gemaakt zodat men naar specifieke informatie, bijvoorbeeld eigennamen of plaatsnamen,
zou kunnen zoeken.
Naast deze elementen die nog verbeterd kunnen worden, zijn er ook veel mogelijkheden tot
uitbreiding van de editie. Niet alleen uitbreiding met extra materiaal, zoals secundaire
bronnen of anderstalige versies, is mogelijk, maar er kunnen ook extra functies worden
toegevoegd. Het zou bijvoorbeeld interessant zijn om gebruikers aantekeningen te laten
maken bij de tekst die met andere gebruikers zouden kunnen worden gedeeld. Zo zou de
editie als discussieforum kunnen dienen voor onderzoekers en andere geïnteresseerden. De
editie bevat nu ook geen annotaties met woordverklaringen of extra informatie, maar die
zouden gemakkelijk kunnen worden toegevoegd, bijvoorbeeld in een derde kolom in het
midden, zoals bij de editie van de brieven van Van Gogh.
Deze editie, in al haar eenvoud, heeft haar doel echter bereikt. De belangrijkste eisen die de
nieuwe filologie aan een editie van een middeleeuws werk stelt, werden ingewilligd.
Bovendien levert deze scriptie samen met de bijbehorende digitale editie het bewijs dat
elektronische middelen een meerwaarde kunnen bieden als ze worden toegepast binnen
een discipline zoals de editiewetenschap. De heersende terughoudendheid tegenover de
digitale media zal dan ook geleidelijk aan plaats moeten ruimen voor een meer open
houding tegenover de moderne middelen die samen met het traditionele filologische
vakmanschap nieuwe perspectieven kunnen openen.
56
Bijlage: overzicht van de verschenen edities van De Reis van Sint Brandaan
1838 Blommaert, Ph. Oudvlaemsche gedichten der XIIe, XIIIe en XIVe eeuwen.
Deel 1. Gent: L. Hebbelynck. Afschrift naar het Hulthemse handschrift.
1841 Blommaert, Ph. Oudvlaemsche gedichten der XIIe, XIIIe en XIVe eeuwen.
Deel 2. Gent: L. Hebbelynck. Afschrift naar het Comburgse handschrift.
1871 Brill, W.G. Van Sinte Brandane. Groningen: Wolters.
Kritische editie. 1887 Bergsma, J. Bijdrage tot de wordingsgeschiedenis en de critiek der
Middelnederlandsche Brandaen-teksten. Groningen. Kritische editie.
1894 Bonebakker, E. Van Sente Brandane naar het Comburgsche en het Hulthemsche
Handschrift. Amsterdam: Binger. Synoptische editie.
1942 Bellemans, A. T. De reis van Sente Brandane. Klassieke Galerij. Antwerpen.
Kritische editie: schooluitgave.
1949 Draak, Maartje. De reis van Sinte Brandaan. Amsterdam: Meulenhoff. Kritische editie met hertaling.
1971 Oskamp, H. P. A. De reis van Sente Brandane : naar de versie in het Comburgsche handschrift Zutphen: Thieme.
Kritische editie.
1994 Wilmink, Willem, Soetje Ida Oppenhuis de Jong en Wim Gerritsen. De reis van Sint Brandaan: een reisverhaal uit de twaalfde eeuw Amsterdam: Prometheus.
Leeseditie met moderne hertaling.
1997 Brinkman, Herman en Janny Schenkel. Het Comburgse handschrift: Hs. Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et phil. 2o22 / Diplomatische ed. Hilversum: Verloren.
Diplomatische editie.
1999 Brinkman, Herman en Janny Schenkel. Het handschrift-Van Hulthem: Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623 / Diplomatische ed. . Hilversum: Verloren.
Diplomatische editie.
57
Bibliografie
Baisch, Martin. Textkritik als Problem der Kulturwissenschaft. Berlin: Walter de Gruyter,
2006.
Bein, Thomas. Textkritik: Eine Einführung in Grundlagen germanistisch-mediävistischer
Editionswissenschaft. Frankfurt am Main: Peter Lang, 2008.
Blommaert, Ph. Oudvlaemsche gedichten der XIIe, XIIIe en XIVe eeuwen. Deel 1. Gent: L.
Hebbelynck, 1838.
Bonebakker, E. Van Sente Brandane naar het Comburgsche en het Hulthemsche Handschrift.
Amsterdam: Binger, 1894.
Brinkman, Herman. "Oude en nieuwe filologie bij Herman Pleij." Neerlandistiek.nl 09.01c
(2009). <http://www.neerlandistiek.nl/09.01c/>.
Brinkman, Herman en Janny Schenkel (ed.), Het Comburgse handschrift: Hs. Stuttgart,
Württembergische Landesbibliothek, Cod. poet. et phil. 2o22 / Diplomatische ed.
Hilversum: Verloren, 1997.
Brinkman, Herman en Janny Schenkel (ed.), Het handschrift-Van Hulthem: Hs. Brussel,
Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623 / Diplomatische ed. . Hilversum:
Verloren, 1999.
Cerquiglini, Bernard. In Praise of the Variant. Trans. Wing, Betsy: The Johns Hopkins
University Press, 1999.
Dalen-Oskam, Karina van, et al. Het Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek. 2004.
<http://www.dbnl.org/tekst/anro001bioe01_01/blom013.php>.
Draak, Maartje. De reis van Sinte Brandaan. Amsterdam: Meulenhoff, 1949.
Garrett, Jesse James. "Ajax: A New Approach to Web Applications". 23 mei 2011.
<http://www.adaptivepath.com/ideas/e000385>.
Jansen-Sieben, Ria (ed.), Handschrift-Van Hulthem (KBR, 15.589-623): facsimile. Brussel:
Centrum voor de Bibilografie van de Neerlandistiek, 1999.
Leerdam, Andrea van. Een boek vol wonderen: Geïllustreerde handschriften en oude drukken
van Sint Brandaans reisverhaal, 13e-16e eeuw. Doctoraalscriptie: Universiteit
Utrecht, 2004.
McGann, Jerome. A Critique of Modern Textual Criticism. Chicago: University of Chicago
press, 1983.
McGann, Jerome. Radiant Textuality. Palgrave Macmillan, 2004.
McGann, Jerome. "The Rationale of HyperText." Radiant Textuality: literature after the
World Wide Web. Palgrave Macmillan, 2004. 53-75.
McGann, Jerome. "The Rossetti Archive". <http://www.rossettiarchive.org/>.
Millett, Bella. "What is mouvance?". (6 november 2003).
<http://www.soton.ac.uk/~wpwt/mouvance/mouvance.htm>.
Muir, Bernard. "Evellum". <http://www.evellum.com/>.
Nichols, Stephen G. "Introduction: Philology in a Manuscript Culture." Speculum. A journal of
medieval studies 65 (1990): 1-10.
58
Nichols, Stephen G. "Why Material Philology? Some thoughts." Zeitschrift für Deutsche
philologie 116 (1997): 10-30.
O'Donnell, Daniel Paul. "Electronic Medievalia: O Captain! My Captain! Using Technology to
Guide Readers Through an Electronic Edition." The Heroic Age.8 (2005).
<http://www.mun.ca/mst/heroicage/issues/8/em.html>.
Oostrom, Frits van. Academische kwesties: Van middeleeuwse literatuur naar universiteit en
maatschappij. Oratie, Universiteit Utrecht, 2003.
Oskamp, H. P. A. De reis van Sente Brandane : naar de versie in het Comburgsche handschrift
Zutphen: Thieme, 1971.
Pieters, Jürgen. "Van editiewetenschap naar traditiewetenschap: Jerome McGann over
teksten, boeken en computers." Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 14
(2007).
Pleij, Herman. "Het Comburgse handschrift bestaat niet." Queeste. Tijdschrift over
middeleeuwse letterkunde in de Nederlanden. 5 (1998): 199-203.
Robinson, Peter. "The Canterbury Tales Project". <http://www.canterburytalesproject.org/>.
Schenkel, Janny. "Tekstcollecties: willekeurig of weloverwogen? Een verkenning naar
aanleiding van de 'Comburg-collectie'." Queeste. Tijdschrift over middeleeuwse
letterkunde in de Nederlanden. 5 (1998): 114-59.
Stackmann, Karl. "Neue Philologie?" Modernes Mittelalter: Neue Bilder einer populären
Epoche. Ed. Heinzle, Joachim. Frankfurt a. M / Leipzig: Insel Verlag, 1994. 398-427.
Strijbosch, Clara. De bronnen van De Reis van Sint Brandaan. Verloren, 1995.
Stronks, Els. "Het oude boek gaat digitaal: Contouren van de digitale editie." Jaarboek voor
Nederlandse Boekgeschiedenis 14 (2007).
Vidals, Gil. "What is the internet cloud?". (4 november 2010).
<http://www.romow.com/internet-blog/what-is-the-internet-cloud/>.
Wilmink, Willem, Soetje Ida Oppenhuis de Jong en Wim Gerritsen. De reis van Sint Brandaan:
een reisverhaal uit de twaalfde eeuw Amsterdam Prometheus, 1994.
Wolf, Jürgen. "New Philology/Textkritik." Germanistik als Kulturwissenschaft: Eine
Einführung in neue Theoriekonzepte. Reinbek bei Hamburg: Rowohlt Taschenbuch
Verlag, 2002. 175-95.
Zumthor, Paul. Essai du poétique médiévale. Paris: Seuil, 1972.
"Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren". 12 mei 2011.
<http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/bork001lett01_01_0021.php#t017>.
"Emblem Project Utrecht". <http://emblems.let.uu.nl/>.
"Google Books". <http://books.google.com/>.
"HTML & CSS". World Wide Web Consortium. 22 mei 2011.
<http://www.w3.org/standards/webdesign/htmlcss>.
"Huygens Instituut". 24 mei 2011.
<http://www.huygensinstituut.knaw.nl/producten/digitale-edities/vincent-van-gogh-
brieven>.
59
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. 2003.
<http://www.dbnl.org/tekst/_jaa004200301_01/_jaa004200301_01_0012.php>.
"Letterkundig lexicon voor de neerlandistiek". 2002. dbnl.
<http://www.dbnl.org/tekst/bork001lett01_01/>.
Middeleeuwse verzamelhandschriften uit de Nederlanden: Congres Nijmegen 14 oktober
1994. Ed. Sonnemans, Gerard. Hilversum: Verloren, 1996.
"Stanford Encyclopedia of Philosophy". 5 mei 2011.
<http://plato.stanford.edu/entries/vico/>.
"TEI: Text Encoding Initiative". 5 mei 2011. <http://www.tei-c.org/>.
"Turning the Pages". <http://www.bl.uk/onlinegallery/ttp/ttpbooks.html>.
"Vincent Van Gogh, brieven". <http://www.vangoghletters.org/>.
"Walewein ende Keye (eLaborate)".<http://www.waleweinendekeye.huygens.knaw.nl/>.