faculteit psychologie en pedagogische wetenschappen...

76
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012 Eerste Examenperiode Op zoek naar jezelf : Een onderzoek naar de relatie tussen gezinsklimaat, identiteitsstijlen en welbevinden van jongvolwassenen. Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in psychologie. Door Ilke Gysen

Upload: others

Post on 31-Mar-2021

13 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar : 2011-2012

Eerste Examenperiode

Op zoek naar jezelf : Een onderzoek naar de relatie tussen gezinsklimaat, identiteitsstijlen en

welbevinden van jongvolwassenen.

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in psychologie.

Door Ilke Gysen

Page 2: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012
Page 3: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar : 2011-2012

Eerste Examenperiode

Op zoek naar jezelf : Een onderzoek naar de relatie tussen gezinsklimaat, identiteitsstijlen en

welbevinden van jongvolwassenen.

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in psychologie.

Afstudeerrichting : klinische psychologie

Door Ilke Gysen

Promotor: Prof. Dr. Bart Soenens

Page 4: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012
Page 5: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

5

Dankwoord

Wanneer ik de keuze moest maken tussen de verschillende onderwerpen voor het schrijven van

mijn masterproef, viel mijn oog al vrij snel op het onderzoek naar de identiteitsstijlen bij

adolescenten. Dit is een onderwerp dat erg saillant is in de huidige fase van mijn leven. Het huidige

onderzoek heeft me dan ook vanaf de eerste minuut enorm kunnen boeien.

Dankzij de steun van een aantal mensen ben ik er in geslaagd om deze masterproef tot een goed

einde te brengen. Eerst en vooral wil ik Prof. Dr. Bart Soenens bedanken. Gedurende twee jaar is hij

een grote steun geweest bij het schrijven van deze masterproef. Zowel op inhoudelijk vlak als op

statistisch vlak is hij een enorme hulp geweest. Door zijn begeleiding en regelmatige feedback heeft

hij mij steeds in de juiste richting geduwd.

Verder wil ik ook nog mijn medestudent Jonas bedanken. Mede door hem zijn we er in geslaagd om

een groot aantal respondenten te verzamelen. Dit heeft een grote bijlage geleverd aan het

onderzoek.

Ik ben ook de vele vrienden en kennissen dankbaar die bereid zijn geweest om de vragenlijsten in te

vullen. Door hun bereidwilligheid heeft het huidige onderzoek kunnen plaatsvinden.

Ten slotte wil ik ook nog mijn ouders bedanken die mij gedurende de hele weg zijn blijven steunen.

Zij bleven mij steeds motiveren wanneer ik door de bomen het bos niet meer zag.

Bedankt!

Page 6: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012
Page 7: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

7

Inhoudstafel

Dankwoord .................................................................................................................................... 5

Inhoudstafel .................................................................................................................................. 7

Abstract ......................................................................................................................................... 9

Hoofdstuk 1 : Identiteitsontwikkeling In de Late Adolescentie en de Rol Van Identiteitsstijlen ..... 13

Algemene Identiteitsontwikkeling ............................................................................................ 13

De algemene identiteitsontwikkeling volgens Erik Erikson. ................................................... 13

De algemene identiteitsontwikkeling volgens James Marcia. ................................................ 16

Berzonsky’s Model Van Identiteitsstijlen .................................................................................. 20

Vorig Onderzoek Over de Relatie Tussen Identiteitsstijlen en de Psychosociale Aanpassing Van

Adolescenten ........................................................................................................................... 22

Hoofdstuk 2 : Identiteit In de Context Van het Gezin .................................................................... 27

Theoretische Achtergrond ........................................................................................................ 27

Vorig Onderzoek Rond het Gezin en de Identiteitsstijlen .......................................................... 32

Hoofdstuk 3 : Huidig Onderzoek .................................................................................................. 39

Link Gezinsfunctioneren en Identiteitsstijlen ............................................................................ 39

Concrete Onderzoeksvragen en Hypothesen ............................................................................ 40

Methode ...................................................................................................................................... 43

Steekproef ............................................................................................................................... 43

Opzet ....................................................................................................................................... 43

Meetinstrumenten ................................................................................................................... 44

Identity Style Inventory 4. .................................................................................................... 44

Items die peilen naar het gezinsfunctioneren. ...................................................................... 48

Items die peilen naar het welbevinden. ................................................................................ 49

Resultaten ................................................................................................................................... 53

Beschrijvende Statistiek ........................................................................................................... 53

Correlaties ............................................................................................................................... 55

Regressie-analyse ..................................................................................................................... 57

Mediatie .................................................................................................................................. 59

Page 8: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

8

Discussie ...................................................................................................................................... 63

Algemene Bespreking Van de Bevindingen In het Huidige Onderzoek....................................... 63

Gezinsklimaat en identiteitsstijlen. ....................................................................................... 63

Gezinsklimaat en welbevinden. ............................................................................................ 65

Identiteitsstijlen en welbevinden. ......................................................................................... 66

Mediatie van de identiteitsstijlen tussen het gezinsklimaat en het welbevinden . .............. 67

Sterktes en Beperkingen Van het Huidige Onderzoek ............................................................... 68

Suggesties Voor Vervolgonderzoek .......................................................................................... 69

Conclusie ................................................................................................................................. 70

Referentielijst .............................................................................................................................. 71

Page 9: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

9

Abstract

Het huidige onderzoek heeft als centrale onderzoeksonderwerp de identiteitsstijlen geformuleerd

zoals Berzonsky. Er zijn drie identiteitsstijlen, namelijk de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl,

de normatieve identiteitsstijl en de verward-vermijdende identiteitsstijl. We zijn op zoek gegaan

naar de ontwikkelingsantecedenten van deze identiteitsstijlen in het gezinsklimaat aan de hand van

drie dimensies namelijk cohesie, organisatie en enmeshment. Ten slotte zijn we gaan kijken naar het

welbevinden van deze jongvolwassenen aan de hand van zelfwaarde, vitaliteit en depressie.

We hebben deze relaties onderzocht aan de hand van een cross-sectioneel onderzoek bij 228

jongvolwassenen tussen de 16 en 30 jaar. Er werd gebruik gemaakt van verschillende vragenlijsten.

Om de identiteitsstijlen na te gaan werd er gebruik gemaakt van de Identity Style Inventory 4.

De resultaten gaven aan dat de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl niet geassocieerd was met één

van de dimensies van het gezinsklimaat. Er werd wel een positieve associatie gevonden met het

welbevinden. Voor de normatieve identiteitsstijl vonden we dat er een positief verband was met

enmeshment en organisatie in het gezin. Deze identiteitsstijl was negatief geassocieerd met het

welbevinden. Ten slotte de verward-vermijdende identiteitsstijl was positief geassocieerd met

enmeshment in het gezin en negatief met het welbevinden. Uit de resultaten van het onderzoek naar

de relatie tussen het gezinsklimaat en het welbevinden bleek dat cohesie een belangrijke voorspeller

is voor het welbevinden van de jongvolwassenen. Enmeshment bleek maladaptief te zijn. De

onderzoeksresultaten wijzen ons erop dat de invloed van het gezinsklimaat zich mogelijks situeert

op niveau van het gezin als geheel en minder in de dyadische ouder-kind relatie.

Page 10: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012
Page 11: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

11

Adolescenten en jongvolwassenen krijgen op een bepaald moment in hun leven te maken met

allerlei keuzes die ze moeten maken. Deze keuzes zijn relevant voor hoe ze zichzelf zien en de

ontwikkeling van hun identiteit. Ze bepalen voor een groot deel welke weg ze gaan afleggen in de

toekomst en welke visie ze hieromtrent ontwikkelen. Er zijn verschillende manieren waarop de

adolescenten en jongvolwassenen deze keuzes kunnen maken. Wanneer we bijvoorbeeld kijken

naar het maken van een studiekeuze na de voltooiing van het middelbaar onderwijs zien we grote

verschillen. Er zijn jongeren die actief de verschillende mogelijkheden gaan verkennen. Ze

informeren zich en maken op basis van hun verzamelde informatie een keuze. Andere jongeren

weten al snel wat ze gaan studeren. Ze kiezen datgene wat hun ouders van hun verwachten. Ze gaan

er zelf weinig of zelfs niet over nadenken. Ze zullen de studiekeuze ook niet kritisch in vraag

stellen. Er is ook nog een derde groep jongeren die het maken van een keuze zo lang mogelijk gaat

uitstellen. Ze wachten met het nemen van een beslissing tot dat het niet meer anders gaat en nemen

dan op het laatste moment een impulsieve beslissing. Deze drie manieren van beslissingen nemen

rond identiteitsrelevante kwesties werden door Berzonsky (1990) identiteitsstijlen genoemd. Ze

beïnvloeden verschillende levensdomeinen en zijn dus belangrijk in de ontwikkeling van de

adolescenten. Omdat deze identiteitsstijlen toch wel erg prominent aanwezig zijn bij adolescenten

en belangrijke gevolgen blijken te hebben voor het welzijn en het gedrag van adolescenten gaan we

in dit onderzoek na waar dit vandaan komt. We stellen meer bepaald de vraag of er een relatie is

tussen de kwaliteit van het gezinsklimaat en het gebruik van een bepaalde identiteitsstijl. Daarnaast

gaan we ook kijken naar het welbevinden van deze jongvolwassenen.

In het eerste hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op de verschillende identiteitsstijlen. Binnen dit

eerste hoofdstuk worden er twee onderverdelingen gemaakt. Het eerste deel gaat over de algemene

identiteitsontwikkeling. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de visie van Erikson en de visie

van Marcia, die historisch gezien de grondleggers waren van het onderzoek over identiteit. Het

tweede deel gaat dieper in op de theorie van Berzonsky. In een derde deel wordt er verwezen naar

eerder onderzoek van Berzonsky over de relatie tussen identiteitsstijlen en de psychosociale

aanpassing van adolescenten. In het tweede hoofdstuk wordt er dieper ingegaan op het

gezinsfunctioneren. Het eerste deel gaat over de bestaande theorieën en modellen en het tweede

deel gaat over voorgaand onderzoek rond het gezin en de identiteitsstijlen. Ten slotte in het derde

hoofdstuk wordt er uitleg gegeven over het huidige onderzoek. In het eerste deel wordt de link

gemaakt tussen het huidige gezinsfunctioneren en de identiteitsstijlen, in het tweede deel worden de

concrete onderzoeksvragen en hypothesen omschreven. Nadien volgt er een hoofdstuk waarin de

Page 12: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

12

methode van het huidige onderzoek wordt toegelicht en het volgende hoofdstuk beschrijft de

onderzoeksresultaten. Het laatste hoofdstuk omvat een algemene bespreking van de bevindingen in

het huidige onderzoek, sterktes en beperkingen van het onderzoek, suggesties voor

vervolgonderzoek en ten slotte nog een conclusie.

Page 13: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

13

Hoofdstuk 1 : Identiteitsontwikkeling In de Late Adolescentie en de Rol

Van Identiteitsstijlen

Algemene Identiteitsontwikkeling

Binnen het onderzoek naar de algemene identiteitsontwikkeling zijn zowel Erikson (1968) als

Marcia (1980) twee zeer belangrijke pioniers. Hedendaags onderzoek naar identiteitsontwikkeling

is geïnspireerd door het werk van Erikson. Omdat de conceptualisatie van de constructen van

Erikson het moeilijk maakt om concrete metingen te ontwikkelen en om specifieke voorspellingen

te maken, zijn onderzoekers het paradigma rond de identiteitsstatussen van Marcia gaan gebruiken

(Berzonsky, 1990). In de twee volgende paragrafen worden hun visies verder uitgediept.

De algemene identiteitsontwikkeling volgens Erik Erikson.

Volgens Erikson (1968) is het identiteitsontwikkelingsproces een centraal thema in de menselijke

psychologische ontwikkeling. Het is het meest dynamisch tijdens de adolescentie.

De ontwikkeling van een stabiele en coherente identiteit wordt beschouwd als een centrale

ontwikkelingstaak tijdens de adolescentie (Smits, Soenens, Luyckx, Duriez, Berzonsky, &

Goossens, 2008). Het zorgt voor een subjectief gevoel van innerlijke stabiliteit en het biedt een

interpretatieve context waarbinnen vragen rond de betekenis, het doel, de fit en de richting van

iemand zijn leven beantwoord worden. Identiteit is op deze manier een zelfontwikkelde cognitieve

representatie van zichzelf die gebruikt wordt om relevante informatie te interpreteren en om

persoonlijke problemen en life-events de baas te kunnen (Berzonsky, 1990).

Volgens Erik Erikson (1968) moet een individu een gevoel van identiteit ontwikkelen om adaptief

te kunnen functioneren. Er moet een zekere continuïteit aanwezig zijn doorheen de verschillende

perioden in hun leven. Wanneer ze beschikken over cognitieve bronnen die hun verleden

transformeren om te kunnen anticiperen op de toekomst, zijn individuen in staat om tijd te

overstijgen en hierdoor een beeld van zichzelf te ontwikkelen als persistente en wilskrachtige

individuen (Berzonsky, 2010).

Vanuit zijn psychoanalytische achtergrond benadrukt Erikson de rol van de identificatie met

significante anderen, voornamelijk de ouderlijke figuren. Maar hij gaat verder dan de klassieke

analytische kijk en hij beklemtoont de constructieve en psychosociale aspecten van de identiteit.

Het resultaat van het proces van de identiteitsontwikkeling kan niet gereduceerd worden tot vroege

Page 14: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

14

identificaties. De identiteit die Erikson beschrijft is meer dan enkel kennis of een representatie. Ego

identiteit is volgens hem een mechanisme dat zich richt op dat aspect van identiteit dat

waarnemingen van zichzelf actief evalueert, selecteert en organiseert. Ego identiteit richt zich op de

ego processen die betrokken zijn bij het testen van de realiteit en het aanpassen en herzien van

zelfstructuur door veranderende omgevingscondities (Berzonsky, 1990). Erikson maakte

voorzichtig het onderscheid tussen identiteit, het zelf en het zelfconcept. Het zelf wordt vrij

gedefinieerd als dat deel van de persoon dat weet en de realiteit ervaart. Het zelfconcept wordt

gekarakteriseerd door het bewustzijn van de interne organisatie van externe rollen van gedrag

(Schwartz, 2001). Identiteit kan het beste beschreven worden aan de hand van een bipolaire

dimensie, die gaat van een ego-syntone pool van identiteitssynthese tot een ego-dystone pool van

identiteitsverwarring. Identiteitssynthese representeert een herverwerking van de kindertijd en

gelijktijdige identificaties in een groter, zelf gedetermineerd geheel van zelf geïdentificeerde

idealen. Identiteitsverwarring staat voor een onmogelijkheid om een werkzaam geheel van idealen

te ontwikkelen om zich op te baseren voor een volwassene identiteit. Ego identiteit representeert

een coherent beeld dat iemand toont aan zichzelf en aan de buitenwereld (Schwartz, 2001).

The wholeness to be achieved at this stage I have called a sense of inner

identity. The young person, in order to experience wholeness, must feel a progressive

continuity between that which he has come to be during the

long years of childhood and that which he promises to become in the

anticipated future; between that which he conceives himself to be and

that which he perceives others to see in him and to expect of him.

Individually speaking, identity includes, but is more than, the sum of all the

successive identifications of those earlier years when the child wanted to be,

and often was forced to become, like the people he depended on.

Identity is a unique product, which now meets a crisis to be solved only

in new identifications with age mates and with leader figures outside

of the family (Erikson, 1968, p. 87).

Naast een gevoel van innerlijke eenheid omhelst het begrip psychosociale identiteit ook de

gewaarwording van harmonie tussen de eigen persoon en de omgeving (Vansteenkiste & Soenens,

2010). Identiteit is dus genest binnen een psychosociale context (Berzonsky, 1990). Volgens

Erikson (1970) is geen enkel ego een eiland op zichzelf.

Om een identiteit te ontwikkelen dienen individuen actief in te spelen op hun omgeving en ze

Page 15: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

15

moeten zichzelf op een correcte manier waarnemen in hun wereld. De vorming van de identiteit is

een proces van gelijktijdige reflectie en observatie. Het is een proces dat plaatsvindt op alle niveaus

van mentaal functioneren waarbij het individu zichzelf beoordeelt in het licht van de manier waarop

hij denkt dat anderen hem beoordelen in vergelijking met zichzelf (Berzonsky, 1990).

Wanneer sociale rollen veranderen en de band met de ouders transformeert ontstaat er een coherent

en toegewijd gevoel van identiteit. Deze identiteit verschaft de adolescenten een persoonlijk

standpunt voor het maken van beslissingen en het oplossen van conflicten. Het maakt hen in staat

om meer autonoom en verantwoordelijk te zijn voor hun eigen leven (Berzonsky, Branje, & Meeus,

2007).

Identiteitsontwikkeling is in de theorie van Erikson een psychosociale taak die voortbouwt op

vorige psychosociale taken en bovendien ook de latere taken verder gaat beïnvloeden. Er is dus een

invloed van zowel het verleden, het heden als de toekomst. Ieder individu doorloopt volgens

Erikson acht stadia van ontwikkeling. Er zijn vier fasen die de adolescentie vooraf gaan. In ieder

stadium krijgt het individu te maken met een centraal psychosociaal probleem of een crisismoment.

Deze worden door Erikson beschreven aan de hand van twee tegengestelde polen, een negatieve en

een positieve pool (Vansteenkiste & Soenens, 2010). De verschillende fasen moeten dus niet als

categorieën bekeken worden, maar telkens als een continuüm. Een optimale psychologische

gezondheid is bereikt wanneer er een gunstige verhouding is (Dunkel & Sefcek, 2009). Hij stelt ook

dat alle mensen over de hele wereld dezelfde acht ontwikkelingstaken moeten doormaken. De

verschillende ontwikkelingsfasen hebben dus een universeel karakter. Dit is begrijpelijk vanuit

Eriksons stelling dat ontwikkeling een epigenetisch proces vormt. Hiermee bedoelt hij dat het leven

zich volgens een vast stramien ontplooit (Vansteenkiste & Soenens, 2010). De acht stadia volgens

Erikson zijn : basisvertrouwen versus wantrouwen (kleutertijd), autonomie versus schaamte/twijfel

(peutertijd), initiatief versus schuldgevoel (kleuterschool), vlijt versus minderwaardigheid

(kindertijd), identiteit versus identiteitsverwarring (adolescentie), intimiteit versus isolatie (jonge

volwassenheid), generalisatie versus stagnatie (midden volwassenheid) en ten slotte ego integriteit

versus wanhoop (late volwassenheid). Ieder individu gaat op zijn manier met de verschillende stadia

om. Deze basisattitudes dragen theoretisch bij aan een individuele psychosociale effectiviteit en

latere persoonlijkheidsontwikkeling (Munley, 1975). Deze crisismomenten worden beschouwd als

van nature psychosociaal omdat de ‘oplossingen’ van de individuen effect hebben op de

ontwikkelende persoon. Ieder stadium heeft een unieke psychosociale bijdrage tot de ontwikkelende

persoonlijkheid. Deze psychosociale bronnen omvatten een optimistisch gevoel van vertrouwen in

Page 16: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

16

anderen en het persoonlijk gevoel van zelfeffectiviteit, doelgerichtheid, competentie, initiatief en

bedrijvigheid (Adams, Berzonsky, & Keating, 2006).

Erikson stelde dat niet alle adolescenten deze taak tot een goed einde brengen. Sommige

adolescenten eindigen bij een duidelijke en geïntegreerde identiteit, anderen eindigen in een status

van identiteitsverwarring (Smits et al., 2008). Identiteitsverwarring verwijst volgens Erikson naar

het zich overgeleverd voelen aan allerlei verwarrende ervaringen bij het komen tot een

psychosociale definitie van zichzelf rond seksuele intimiteit, een partnerkeuze, een beroepskeuze

enzovoort. Het verwijst naar een algemeen gevoel van onzekerheid ten aanzien van de eigen

persoon, het eigen leven, de eigen toekomst. Er kunnen twee vormen van identiteitsverwarring

onderscheiden worden, namelijk identiteitsconflict en identiteitsvacuüm. Een identiteitsconflict

vindt plaats wanneer er twee identiteitscomponenten zijn die een onderdeel vormen van de globale

identiteit, maar ze zijn niet in overeenstemming met elkaar. Een identiteitsvacuüm ontstaat wanneer

de jongvolwassene zich nog tot geen enkel identiteitsaspect verbonden heeft. Men ervaart een

innerlijke leegte en men heeft geen vaste grond om op te staan. Identiteitsintegratie wordt

daarentegen beschouwd als het in overeenstemming brengen van verschillende aspecten of

componenten van identiteit (Vansteenkiste & Soenens, 2010).

De algemene identiteitsontwikkeling volgens James Marcia.

Erikson maakt in zijn theorie gebruik van eerder vaag taalgebruik. Dit belemmert de

operationalisatie van deze constructen. Bij het ontwerpen van een meetinstrument wordt men als

onderzoeker immers gedwongen om de vooropgestelde concepten scherper te definiëren. James

Marcia was de eerste die hiertoe een poging ondernam. Hij ontwikkelde een model, bedoeld als

hulpmiddel om de begrippen uit de theorie van Erikson over persoonlijke identiteit

operationaliseerbaar te maken, d.w.z. om te bevragen aan de hand van gestructureerde interviews of

zelfrapportage vragenlijsten (Vansteenkiste & Soenens, 2010).

Identiteit wordt door Marcia (1980) bekeken als een interne, zelf geconstrueerde, dynamische

organisatie van drijfveren, mogelijkheden, overtuigingen en individuele geschiedenis. Hoe beter

deze structuur ontwikkeld is, des te meer individuen bewust zijn van hun uniekheid en eveneens

hun gelijkheid ten op zichte van anderen. Bovendien zijn ze zich ook meer bewust van hun eigen

sterktes en zwaktes. Hoe minder goed deze structuur ontwikkeld is, hoe meer verward individuen

zijn over hun onderscheidingsvermogen ten opzichte van anderen. Ze steunen op externe bronnen

om zichzelf te evalueren.

Page 17: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

17

Het proces van de identiteitsvorming begint of eindigt niet met de adolescentie. Maar wat er

voornamelijk belangrijk is aan de adolescentie (in het bijzonder de late adolescentie) is dat het de

eerste keer is dat fysieke ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling en sociale verwachtingen het

samen mogelijk maken dat de adolescent identificaties van uit de kindertijd gaat sorteren en

synthetiseren. Dit met als doel een realistische weg te vormen richting de volwassenheid (Marcia,

1980).

Het identiteitsstatussen paradigma van Marcia is lang het meest courante model geweest in het

onderzoek naar identiteit. Marcia ging individuele verschillen in de vorming van identiteit

definiëren in twee dimensies : exploratie en binding. Exploratie verwijst naar de mate waarin een

individu verschillende alternatieven of verschillende karakteristieken gaat overwegen (Smits et al.,

2008). Het kan dus omschreven worden als de mate waarin een individu zich engageert in een

persoonlijke zoektocht naar waarden, overtuigingen en doelen. Het proces impliceert

experimenteren met verschillende sociale rollen, plannen en ideologieën (Soenens, Duriez, &

Goossens, 2005). Deze dimensie werd oorspronkelijk als ‘crisis’ benoemd (Vansteenkiste &

Soenens, 2010). Marcia (1980) beschrijft crisis als de aanwezigheid of afwezigheid van een periode

van beslissingen nemen. De beslissingen die genomen worden zijn niet voor eeuwig en altijd, ze

moeten steeds opnieuw genomen worden. Door het nemen van deze beslissingen kan het individu

een meer consistent en gestructureerd geheel van zichzelf vormen. Commitment of binding verwijst

naar de manier waarop een individu een beslissing neemt in identiteitsrelevante domeinen (Smits et

al., 2008). Het gaat dus om een gedetermineerd vasthouden aan een set van overtuigingen, doelen

en waarden (Soenens, Duriez, & Goossens, 2005).

Binnen het paradigma worden deze twee dimensies gebruikt om vier identiteit statussen te

definiëren (zie Figuur 1) : achievement (hoge binding/hoge exploratie), moratorium (lage

binding/hoge exploratie), foreclosure (hoge binding/lage exploratie) en diffusion (lage binding/ lage

exploratie). Deze vier statussen hangen samen met verschillende stijlen van beslissingen nemen en

problemen oplossen (Smits et al., 2008). Het zijn vier manieren om met de identiteitscrisis om te

gaan die vooral de laatadolescentie (ongeveer 18 tot 22 jaar) kenmerkt (Vansteenkiste & Soenens,

2010).

Adolescenten in de achievement status hebben een periode van exploratie doorgemaakt en hebben

daarna welbepaalde keuzes gemaakt. De moratorium status verwijst naar adolescenten die zich nog

in een proces van exploratie en crisis bevinden, maar die nog geen definitieve bindingen zijn

aangegaan. Adolescenten die in de foreclosure status zijn, hoewel ze geen (of een beperkte ) periode

Page 18: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

18

van exploratie achter de rug hebben, wel tot definitieve bindingen gekomen, net zoals adolescenten

in de achievement status. Terwijl adolescenten in de achievement status echter zelf hun identiteit

hebben opgebouwd, hebben adolescenten in de foreclosure status hun identiteit ontleend aan hen

sociaal voorgespiegelde rollen. In de diffusion status hebben adolescenten nog geen definitieve

keuzes of bindingen gemaakt. Ze gaan niet actief op zoek naar rollen en identiteitsaspecten die bij

hen passen. Omdat ze zelf niet aan het exploreren zijn en nog geen bindingen hebben gemaakt,

kunnen adolescenten in deze status ook gemakkelijk overtuigd worden van een bepaalde optie. Ze

zijn dus sterk vatbaar voor de opinie van anderen en hun keuzes wisselen ook vaak in functie van de

veranderende omstandigheden (Vansteenkiste & Soenens, 2010).

In de afgelopen jaren is de validiteit van het paradigma meermaals onderzocht geweest. Algemeen

geven de data aan dat het identiteitsmodel van Marcia een valide methode is voor het bepalen van

inter-individuele verschillen in de identiteitsvorming (Berzonsky, 1990).

Figuur 1. Grafische voorstelling van Marcia’s Identiteitsmodel : vier identiteitsstatussen

(Vansteenkiste & Soenens, 2010).

De conceptualisatie van de identiteitsstatussen impliceert dat de identiteit een relatief stabiel

product van persoonlijkheidsvariabelen is. Volgens Marcia kan er wel een ontwikkeling

Page 19: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

19

plaatsvinden. De diffusion status kan een foreclosure status worden wanneer de adolescenten

voorgeschreven standaarden en/of relevante overtuigingen over zichzelf gaan internaliseren.

Adolescenten met een foreclosure status kunnen een moratorium crisis ervaren en deze persoonlijk

oplossen. Op deze manier kunnen ze een achievement status verwerven. Vanaf het moment dat een

achievement status verworven is, verwacht men dat deze stabiel blijft. Deze intra-individuele

veranderingen in identiteitsstatussen zijn aangetoond in longitudinaal onderzoek (Berzonsky, 1990).

Zo beschrijft Marcia (1967) dat een algemene ego identiteit niet voor eeuwig en altijd behouden

wordt. Ernstige omgevingsveranderingen kunnen zorgen voor een diffusion status. Maar dit is

minder waarschijnlijk bij individuen die een achievement status hebben dan bij individuen met een

foreclosure status. Marcia geeft dus zelf aan dat er een ontwikkeling kan plaatsvinden binnen de

ontwikkelingsstatussen. Andere auteurs geven echter de kritiek dat de identiteitsstatussen van

Marcia als te stabiel beschouwd worden.

In het onderzoek naar persoonlijkheidskarakteristieken die de mogelijke verschillen in

identiteitsstatussen kunnen verklaren heeft men het onderscheid gemaakt tussen angst, zelfwaarde,

autoritarisme, moreel redeneren, autonomie en denkstijlen (Marcia, 1980).

Voor angst blijkt uit de resultaten dat de individuen met een moratorium status het meest angstig

waren en de individuen met een foreclosure status het minst angstig. In het onderzoek naar

zelfwaarde wijzen de resultaten op een relatie tussen een hoog gevoel van zelfwaarde en de

achievement en moratorium status. Deze individuen scoorden hoger dan de individuen met een

foreclosure status en een diffusion status. Voor autoritarisme werd er een sterk verband gevonden

met de foreclosure identiteitsstatus. Het niveau van moreel redeneren lijkt samen te hangen met de

ontwikkeling van de identiteit. Individuen met een achievement status en een moratorium status

blijken meer te functioneren op postconventionele niveaus van moreel redeneren, individuen met

een foreclosure identiteitsstatus en een diffusion status functioneren meer op preconventionele en

conventionele niveaus. Op vlak van autonomie blijken de individuen met een foreclosure en een

diffusion status laag te scoren. Een aantal studies hebben aangetoond dat er geen verschil in

intelligentie is tussen de verschillende identiteitsstatussen. Er werd wel aangetoond dat de

individuen met een achievement identiteitsstatus het hoogste scoorden op een taak die peilde naar

het doelgericht oplossen van een taak onder stressvolle condities. De individuen met een foreclosure

status scoorden hier het minst goed op (Marcia, 1980).

Er werd ook onderzoek gedaan naar verschillende patronen van interactie, namelijk samenwerking

en competitie en ook naar intimiteit. Hieruit blijkt dat de individuen met een moratorium status het

Page 20: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

20

meest ambivalent waren. Ze waren minder coöperatief met autoriteiten dan met peers. Ze leken hun

antwoorden te vergelijken met de antwoorden van hun tegenstanders. Voor intimiteit scoorden de

individuen met een diffusion status het laagste (Marcia, 1980).

Berzonsky’s Model Van Identiteitsstijlen

Het model van Marcia legt de focus voornamelijk op de uitkomst van het proces van

identiteitsvorming. Het beschrijft identiteit voornamelijk in termen van duurzame uitkomsten en

stabiele karakteristieken. Om deze reden zijn een aantal auteurs een sociaal-cognitieve benadering

gaan gebruiken (Soenens, Duriez, & Goossens, 2005). Er is groeiende evidentie die aangeeft dat

individuen binnen de identiteitsstatussen verschillen op belangrijke sociaal-cognitieve dimensies. In

een integratieve revisie van het bestaande onderzoek over identiteitsstatussen en sociale cognitie,

stelt Berzonsky dat de vier identiteitsstatussen, verschillende sociaal-cognitieve

verwerkingsoriëntaties hebben (Berzonsky & Neimeyer, 1994). De identiteitsstatussen kunnen dus

ook geconceptualiseerd worden in termen van een procesmodel. Berzonsky heeft een dynamisch

model ontwikkeld dat georiënteerd is op het proces van identiteitsexploratie. Meer specifiek richt

het model zich op het exploratieproces en het geeft de verschillen weer van de manier waarop

individuen zoeken, verwerken en gebruik maken van informatie die relevant is voor de identiteit.

Het model onderscheidt drie stijlen van exploratie waarvan gedacht wordt dat ze de socio-

cognitieve fundamenten zijn van het model van Marcia namelijk : de informatiegeoriënteerde stijl,

de normatieve stijl en ten slotte de verward-vermijdende stijl (Berzonsky, 1990). Het zijn dus drie

stijlen die verwijzen naar de sociaal-cognitieve verwerkingsstrategie die adolescenten karakteristiek

gaan gebruiken of de voorkeur aan geven wanneer ze te maken hebben met identiteitsconflicten en

het vormen van identiteitsovertuigingen (Berzonsky, Branje, & Meeus, 2007).

Informatiegeoriënteerde individuen gaan om met identiteitsproblemen door actief op zoek te gaan

naar en te evalueren van relevante informatie alvorens beslissingen te nemen (Smits et al., 2008).

Wanneer deze individuen geconfronteerd worden met informatie die afwijkend is met hun eigen

opvattingen, zijn ze bereid om bepaalde aspecten van hun eigen identiteit te herzien en aan te

passen (accommodatie). Dergelijke open houding zou volgens Berzonsky moeten resulteren in een

gedifferentieerde en geïntegreerde identiteit (Vansteenkiste & Soenens, 2010). Normatieve

individuen baseren zich op de normen en verwachtingen van significante anderen (voornamelijk

ouders of andere autoriteitsfiguren) wanneer ze geconfronteerd worden met identiteitsproblemen.

Ze houden zich rigide vast aan hun huidige identiteitsstructuur en ze assimileren alle

identiteitsrelevante informatie (Smits et al., 2008). Ze internaliseren de verwachtingen van

Page 21: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

21

significante anderen op een quasi automatische manier (Berzonsky, Branje, & Meeus, 2007). Ze

zijn dus gesloten voor discrepante informatie die hun overtuigingen en geloofspunten weerlegt.

Vanuit psychologische invalshoek kan gesteld worden dat deze individuen discrepante ervaringen

of gebeurtenissen assimileren aan de eigen interne identiteitsstructuur (Vansteenkiste & Soenens,

2010). Verward-vermijdende individuen gaan persoonlijke problemen vermijden en ze gaan

beslissingen uitstellen tot dat de situatie een beslissing eist (Smits et al., 2008). Wanneer deze

individuen dus toch handelen is hun gedrag hoofdzakelijk gestuurd door externe verwachtingen en

gevolgen (Berzonsky et al., 2007). Dit resulteert in een gefragmenteerde identiteitsstatus (Smits et

al., 2008).

Wanneer we de identiteitsstijlen van Berzonsky vergelijken met de identiteitsstatussen van Marcia

kunnen we onder de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl zowel de achievement status als de

moratorium status plaatsen. Onder de normatieve identiteitsstijl kunnen we de foreclosure status

plaatsen en onder de verward-vermijdende identiteitsstijl de diffusion status (Berzonsky, 1990).

Berzonsky (1988) onderzocht dit verband empirisch en vond voor een deel ondersteuning voor de

veronderstelde convergentie van zijn model met dat van Marcia. Gemiddeld genomen is er een

relatie is tussen de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl en de achievement status, commitment en

moratorium status, normatieve identiteitsstijl en foreclosure status en de verward-vermijdende

identiteitsstijl en difussion status. Dit werd gevonden wanneer er gebruik gemaakt werd van de

Berzonsky’s Identity Style instrument en de Extended Objective Measure of Ego Identity Status.

Streitmatter (1993) heeft dit onderzoek gerepliceerd. De bevindingen van deze studie liepen parallel

met de bevindingen van Berzonsky (1988) en ze ondersteunden de theoretische veronderstellingen

omtrent het proces van identiteitsvorming. De achievement status was positief gecorreleerd met de

metingen van binding en de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl. De moratorium status was

positief gerelateerd aan de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl, maar negatief gecorreleerd met

binding, normatieve identiteitsstijl en verward-vermijdende identiteitsstijl. De foreclosure status

was positief gerelateerd aan de normatieve en verward-vermijdende identiteitsstijl, maar negatief

gerelateerd aan binding en de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl. Relaties voor de diffusion

status waren gelijkaardig aan deze van de foreclosure status, met de uitzondering dat de correlaties

van de verward-vermijdende identiteitsstijl groter waren dan deze van de normatieve identiteitsstijl.

Volgens Berzonsky is het niet zo dat zijn model, het model van Marcia vervangt. Ook het model

van Berzonsky is geen volledige weergave van de theorie van Erikson over identiteit. Het model

Page 22: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

22

legt de klemtoon op het aspect van cognitieve stijl en bewuste informatieverwerking en het laat de

affectief-motivationele kant buiten beschouwing (Vansteenkiste & Soenens, 2010).

Vorig Onderzoek Over de Relatie Tussen Identiteitsstijlen en de Psychosociale

Aanpassing Van Adolescenten

Theoretisch gezien kan identiteitsontwikkeling volgens Berzonsky belangrijke gevolgen hebben

voor psychosociale aanpassing. Berzonsky ziet de identiteitsstijlen als psychosociale bronnen die

ervoor zorgen dat je een persoonlijke wil ontwikkelt en de vaardigheden om je leven effectief te

sturen. Hieronder volgen een aantal onderzoeken die de relatie tussen de identiteitsstijlen en de

psychosociale aanpassing van adolescenten onderzocht hebben.

Berzonsky (1992) ging bijvoorbeeld na of er een verband was tussen identiteitsstijlen en

copingstrategieën. Zoals zijn hypothesen voorspelden, werd er een verband gevonden. Individuen

die hoog scoorden op de verward-vermijdende identiteitsstijl gingen in stressvolle situaties

voornamelijk gebruik maken van wishful thinking, afstand nemen en spanningsreductie technieken.

Deze strategieën zorgen ervoor dat ze de directe confrontatie met het probleem of de stressbron

vermijden. De individuen met een normatieve stijl hanteren een defensieve, emotioneel gerichte

copingstijl. Een mogelijke oorzaak van het feit dat zowel de verward-vermijdende en de normatieve

stijl geassocieerd zijn met vermijding, is dat verward-vermijdend meer algemeen is en normatief

meer probleemspecifiek. Er kan gezegd worden dat normatief georiënteerde individuen erg strikt

zijn in het behouden van bepaalde specifieke structurele bindingen, de verward-vermijdende

individuen daarentegen zijn geïnteresseerd in de kortste weg om er te geraken. Een ander onderzoek

van Berzonsky en Sullivan (1992) vond dat de normatieve stijl samenhing met een defensieve,

gesloten en zelfrelevante copingstijl. Het lijkt dat individuen met een normatieve stijl proberen om

bepaalde gebieden van zichzelf af te schermen om deze te beschermen tegen potentiële informatie

die het zelf kan schaden. Individuen die een informatiegeoriënteerde identiteitsstijl hanteren, gaan

om met problemen door een actieve en probleemgerichte copingstrategie. Bovendien werd een

informatiegeoriënteerde stijl ook positief gerelateerd aan identiteitsbindingen.

Berzonsky en Ferrari (1995) beschrijven twee studies naar het verband tussen identiteitsstijlen en

beslissingsstrategieën. Ze geven aan dat de resultaten van de beide studies consistent zijn met de

visie van Berzonsky. Individuen met een informatiegeoriënteerde stijl baseren zich op een

reflectieve, vigilante beslissingsstrategie. De verward-vermijdende stijl daarentegen was

Page 23: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

23

geassocieerd met paniek voor het nemen van een beslissing, laag cognitief vertrouwen en uitstellen.

Bovendien ook met maladaptieve beslissingstrategieën zoals vermijding, excuses verzinnen en

rationalisatie. In de eerste studie werden individuen met een normatieve stijl niet gekarakteriseerd

door een onderscheidende aanpak van beslissingen. Zij maakten significant meer gebruik van

maladaptieve strategieën en stelden meer uit dan de informatiegeoriënteerde individuen. Maar ze

waren wel significant meer waakzaam en planmatig dan de verward-vermijdende individuen.

Normatieve individuen hielden zich strikt aan hun persoonlijke bindingen. Hier wordt gesuggereerd

dat zij opties uitsluiten en gebruik maken van relatief automatische manieren van beslissen.

Nog een ander onderzoek van Berzonsky (1999) gaat het verband na tussen identiteitsstijlen en

strategieën van hypothesetoetsing. Zoals de hypothesen voorspelden, hanteerden de normatieve

individuen voornamelijk een hypothesebevestigende strategie, omdat discrepante informatie

systematisch vermeden wordt. Tegengesteld aan de verwachtingen hanteerden de

informatiegeoriënteerde individuen eveneens een hypothesebevestigende strategie. Verward-

vermijdende individuen hanteren zowel bevestigende als niet bevestigende strategie op een lukrake,

niet kritische manier. Deze bevinding is consistent met de veronderstelling dat verward-

vermijdende individuen handelen op basis van affectieve statussen en situationele vragen en

consequenties.

Soenens et al. (2005) vinden in hun onderzoek evidentie voor hun hypothesen, namelijk de link

tussen identiteitsstijlen aan de ene kant en langs de andere kant sociaal-cognitieve factoren,

metingen van vooroordelen en conservatisme. De informatiegeoriënteerde identiteitsstijl was

positief geassocieerd met een hoger niveau van empathie. Dit draagt bij aan de groeiende evidentie

dat informatiegeoriënteerde individuen een hoger niveau van cognitieve complexiteit hanteren en

inter-persoonlijke relaties hebben die zich op een volwassen niveau situeren. Uit het onderzoek

blijkt ook dat deze identiteitsstijl negatief gecorreleerd was met de need for closure en met de

metingen van vooroordelen en conservatisme. De normatieve identiteitsstijl was positief

geassocieerd met de need for closure. Bovendien was deze identiteitsstijl ook geassocieerd met de

meeste metingen van vooroordelen en conservatisme. Ten slotte toonde de resultaten aan dat de

verward-vermijdende identiteitsstijl in beperkte mate negatief gecorreleerd was met empathie.

Berzonsky en Kuk (2000) hebben een onderzoek gedaan naar de rol van de identiteitsstijlen bij de

overgang van adolescenten naar een universitaire context. Algemeen kwamen ze tot de conclusie

dat individuen met een informatiegeoriënteerde identiteitsstijl beter voorbereid waren om goed te

Page 24: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

24

kunnen functioneren binnen een universitaire context. Zowel academische autonomie, educatieve

betrokkenheid als volwassene inter-persoonlijke relaties waren positief geassocieerd met de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl. Individuen met een verward-vermijdende identiteitsstijl

zullen met meeste moeilijkheden ervaren bij de aanpassing aan een universitaire context. Deze

identiteitsstijl was negatief geassocieerd met academische autonomie, educatieve betrokkenheid en

volwassene inter-persoonlijke relaties.

Er zijn ook enkele rechtstreekse studies gedaan naar het verband tussen welbevinden en de

identiteitsstijlen. Vleioras en Bosma (2004) hebben de link onderzocht tussen een succesvolle

identiteitsvorming en het psychologisch welbevinden. Ze hanteerden in hun onderzoek naar het

welbevinden een geïntegreerd model. Hun voornaamste bevinding was dat het vermijden van

identiteitsgerelateerde problemen, negatief samenhing met psychologisch welbevinden. Wanneer

jongeren de confrontatie met deze problemen wel aangingen, had de manier waarop ze dit deden

geen invloed op hun psychologisch welbevinden. Meer specifiek onderzochten ze ook het verband

tussen de identiteitsstijlen en het welbevinden. Ze vonden enkel evidentie voor het negatief verband

tussen de verward-vermijdende identiteitsstijl en het welbevinden.

Ook Nurmi, Berzonsky, Tammi en Kinney (1997) onderzochten de relatie tussen de

identiteitsstijlen en welbevinden. Uit de resultaten bleek dat jongeren die een

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl hanteren het hoogste gevoel van zelfwaarde rapporteerden,

diegene met een normatieve identiteitsstijl hadden de meest stabiele opvattingen over zichzelf en

diegene met een verward-vermijdende identiteitsstijl vertoonde de meeste depressieve kenmerken.

Ze kwamen tot de conclusie dat de relatie tussen de identiteitsstijlen en het welbevinden gemedieerd

werd door de cognitieve strategieën die de jongeren hanteerden. Meer specifiek vonden ze dat de

associatie tussen de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl en zelfwaarde gemedieerd werd door het

gebruik van functionele strategieën zoals verwachting van een succeservaring, sociale steun zoeken

en taak-irrelevant gedrag vermijden. De associatie tussen de verward-vermijdende identiteitsstijl en

depressieve kenmerken werd gemedieerd door het gebruik van maladaptieve strategieën zoals

verwachten te falen, beperkte sociale steun en meer taak-irrelevant gedrag. De relatie tussen de

normatieve identiteitsstijl en de stabiele opvattingen over zichzelf werd niet gemedieerd door de

cognitieve strategieën. Dit kan volgens de auteurs verklaard worden doordat jongeren die de

normatieve identiteitsstijl hanteren automatisch normatieve vragen en ouderlijke modellen gaan

internaliseren. De stabiele opvattingen over zichzelf is dus niet gerelateerd aan een weloverwogen

inzet van cognitieve strategieën.

Page 25: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

25

Beaumont en Zukanovic (2005) hebben de relatie onderzocht tussen de identiteitstijlen en de mate

van psychosociale distress en zelfwaarde bij mannen. Ze kwamen tot de conclusie dat mannen met

een normatieve identiteitsstijl een lager niveau van distress rapporteerden dan mannen met zowel

een informatiegeoriënteerde identiteitsstijl als die met een verward-vermijdende identiteitsstijl. Ze

rapporteerden bovendien ook meer zelfwaarde dan de mannen met een verward-vermijdende

identiteitsstijl.

Zoals uit deze onderzoeken is gebleken zijn de identiteitsstijlen belangrijk voor verschillende

aspecten van het functioneren. Algemeen kan er gezegd worden dat de informatiegeoriënteerde

identiteitsstijl beter is dan de verward-vermijdende identiteitsstijl in termen van coping en

welbevinden. De normatieve stijl is niet perse maladaptief in termen van persoonlijk welbevinden,

maar heeft nadelen in termen van cognitief functioneren zoals enggeestigheid en vooroordelen.

Wij gaan in deze studie zowel op zoek naar de ontwikkelingsantecedenten van deze identiteitsstijlen

als naar de invloed op het welbevinden. De ontwikkelingsantecedenten van de identiteitsstijlen

komen aan bod in het volgende hoofdstuk.

We hanteren in het huidige onderzoek drie dimensies wanneer we het welbevinden onderzoeken,

namelijk zelfwaarde, vitaliteit en depressie. Onder welbevinden verstaan we een positieve score

voor zelfwaarde en vitaliteit en een negatieve score voor depressie. Theoretisch kunnen we

verwachten dat zowel een informatiegeoriënteerde identiteitsstijl als een normatieve identiteitsstijl

positief samenhangen met welbevinden. Een verward-vermijdende identiteitsstijl zal negatief

samenhangen met welbevinden.

Page 26: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

26

Page 27: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

27

Hoofdstuk 2 : Identiteit In de Context Van het Gezin

In het huidige onderzoek gaan we op zoek naar verbanden tussen de identiteitsstijlen en aspecten

van het gezinsfunctioneren van adolescenten. We gaan dus op zoek naar de

ontwikkelingsantecedenten van de identiteitsstijlen. Hierbij zijn we ons wel bewust dat er andere

mogelijke factoren een invloed uitoefenen op het ontwikkelen van een bepaalde identiteitsstijl. We

denken bijvoorbeeld aan temperament, persoonlijkheid, enzovoort. In het verleden is er reeds

onderzoek gevoerd naar de invloed van het opvoedingsklimaat, maar er was nog veel inconsistentie.

In dit hoofdstuk wordt er eerst dieper ingegaan op de theoretische achtergrond en bestaande

modellen van het gezinsfunctioneren. Er wordt een korte ontwikkelingsgeschiedenis van de

theorieën en modellen beschreven en er wordt ook een verklaring gegeven van enkele centrale

begrippen. Het eerste onderdeel wordt afgesloten met enkele belangrijke onderzoeken die gebeurd

zijn rond deze centrale begrippen. Nadien in het tweede onderdeel van dit hoofdstuk wordt er dieper

ingegaan op enkele belangrijke onderzoeken die reeds gedaan zijn rond de identiteitsstijlen en het

gezin.

Theoretische Achtergrond

Wanneer we naar de literatuur rond het gezinsfunctioneren kijken, lijkt de systeemvisie één van de

meest dominante stromingen. Daarom gaan we in dit onderdeel dieper in op de historische

achtergrond van deze visie. Er wordt een overzicht gegeven van de bestaande visies en modellen die

zinvol zijn binnen het kader van het huidige onderzoek.

Bertalanffy (1968) is één van de belangrijkste grondleggers van de algemene systeemtherapie. Ze

maakt in haar visie gebruik van één van de bekende citaten van Aristoteles ‘ the whole that is more

than its parts still remained’. Wanneer we inzicht willen krijgen in een georganiseerd geheel, is het

noodzakelijk dat we kennis hebben over zowel de onderdelen als de relaties tussen de onderdelen.

Het systeem is dus meer dan de som van de delen. Op deze visie zijn veel andere onderzoekers zich

gaan baseren voor hun onderzoek.

Minuchin (1974) is hier één van. Hij noemde deze benadering de structurele familietherapie en had

dus aandacht voor de gehelen, voor de relaties tussen fenomenen onderling, hun relatie met het

geheel en de regels betreffende die relaties (Compernolle, 1991). Binnen deze structurele

Page 28: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

28

benadering staan de volgende begrippen centraal : systemen en subsystemen, rollen en regels,

grenzen, macht en hiërarchie. Deze begrippen worden in de volgende paragrafen verder uitgediept.

Een functioneel gezin wordt binnen deze visie gezien als een gezin met duidelijke grenzen tussen

individuen en subsystemen. Het stimuleert individuele groei en het voorkomt intrusie, het

bevordert generationele hiërarchie en het voorziet flexibele regels en rollen die adaptief zijn voor de

interne en externe veranderingen van een gezin.

Volgens Minuchin zijn er in functionele gezinnen goed georganiseerde grenzen. Grenzen zijn

gebaseerd op de ideale structuur van een gezin. Deze structuur omvat essentiële functies zoals

steun, koestering en socialisatie van elk gezinslid. De ideale structuur zorgt dat ieder lid een gevoel

heeft van zowel op zichzelf staand als een gevoel van behoren tot.

Families kunnen op een continuüm van grenzen geplaatst worden. Dit continuüm gaat van rigide

grenzen (dit leidt tot disengagement) tot duidelijke grenzen in het midden, naar onduidelijke

grenzen (dit leidt tot enmeshment) aan de andere kant (Navarre, 1998). De begrippen

disengagement en ensmeshment zijn twee begrippen die Minuchin leende uit andere terreinen dan

de psychiatrie. Enmeshment staat voor een kluwen-gezin en disengagement staat voor een los-zand-

gezin. Deze begrippen heeft hij gehaald uit de wereld van de automechaniek : enmeshed betekent

gekoppeld, disengaged betekent ontkoppeld (Compernolle, 1991).

Rigide grenzen impliceren dat gezinsleden los van elkaar staan, ze zijn geïsoleerd van elkaar. Deze

individuen zijn gekarakteriseerd als op zichzelf vertrouwend en afzonderlijk. Het contact tussen het

oudersubsysteem en het kindsubsysteem is beperkt. Deze kinderen leren zeer snel zelfstandig te

functioneren. Ze leren te steunen op systemen buiten hun gezin voor steun en zorg. Duidelijke

grenzen is de ideale situatie tussen deze subsystemen. De verschillende leden van het gezin steunen

elkaar, maar ze laten ook vrijheid toe om te experimenteren en om op zichzelf te zijn. Bovendien is

er frequente communicatie tussen de subsystemen en dit is noodzakelijk om verandering mogelijk

te maken. De familieleden geloven dat verandering een natuurlijk aspect is en dat het er paradoxaal

voor zorgt dat de stabiliteit behouden wordt. Onduidelijke grenzen leiden tot enmeshment. De

familieleden ervaren geen onafhankelijkheid en autonomie meer. Dit type gezinnen is

gekarakteriseerd door een extreme vorm van betrokkenheid en responsiviteit. Het komt tot uiting

door onderlinge afhankelijkheid, overschrijding van persoonlijke grenzen, beperkte differentiatie

van zichzelf en andere gezinsleden en zwakke subsysteem grenzen. Tijdens periodes van

verandering en groei, ervaren deze gezinnen extreme moeilijkheden. De verschillende gezinsleden

Page 29: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

29

benadrukken frequent dat de bestaande interactiepatronen behouden moeten worden. Problemen die

kunnen zorgen voor een mogelijke verandering mogen niet aan de oppervlakte komen.

Een individu kan niet gescheiden worden van het geheel (Navarre, 1998). De grenzen tussen de

verschillende subsystemen moeten dus duidelijk genoeg gedefinieerd zijn zodat de leden

verschillende gezinsfuncties kunnen vervullen zonder hun eigenheid prijs te geven. Maar tegelijk

moeten contacten met leden van andere subsystemen en de buitenwereld mogelijk blijven. Een

zeker evenwicht tussen verbondenheid en autonomie is vereist. Gezinnen die goed functioneren

situeren zich dus meestal tussen de twee extremen maar ze hebben bovendien ook de flexibiliteit

om van de ene pool naar de andere te evolueren of over te schakelen. Een voorbeeld van zo’n

evolutie is dat wanneer kinderen adolescenten worden, de relaties afstandelijker worden, zodat de

opgroeiende kinderen zich kunnen differentiëren en autonoom kunnen worden (Compernolle,

1991).

Een ander belangrijk concept om zicht te krijgen op het gezinsfunctioneren vanuit de systeemvisie

is hiërarchie : ‘wie’ beslist ‘wat’. Een duidelijke hiërarchie is onder meer noodzakelijk om de

leidinggevende functie waar te maken. Gezinnen zijn in staat om zelfs zeer ernstige problemen op te

lossen, wanneer de ouders unanieme beslissingen kunnen nemen en uitvoeren over wat zij van hun

kinderen verwachten. De hiërarchie dient voornamelijk om duidelijkheid te bieden over ‘wie beslist

wat’. Net zoals de grenzen is de hiërarchie flexibel. Een eensgezinde, adequate en flexibele

autoriteit van de ouders blijkt een essentiële voorwaarde te zijn voor de ontwikkeling van de

autonomie en het zelfvertrouwen van de gezinsleden (Compernolle, 1991).

Minuchin en zijn medewerkers benadrukken zeer expliciet dat het gezin niet als oorzaak van het

probleem mag gezien worden, maar dat het een onderdeel is in een complex van interacties. In dit

geheel van interacties heeft het begrip ‘oorzaak’ niet meer veel betekenis. In de praktijk kon men

moeilijk afstand nemen van dit lineair denken en ging men als tussenoplossing gebruik maken van

het causaliteitsbeginsel, maar met aandacht voor de wisselwerking. De wijze waarop het gezin

functioneert, houdt het gezin in stand, maar tegelijkertijd heeft dat probleem een even grote invloed

op het gezinsfunctioneren. Deze circulaire visie is typisch aan een structurele of systeemvisie

(Compernolle, 1991). Deze visie mogen we ook in het huidige onderzoek niet uit het oog verliezen.

Minuchin (1985) beschrijft dat ouders de modellen zijn van latere volwassene interacties. Ze

demonstreren dagelijks hoe volwassenen affectie uiten en omgaan met conflicten. Meer specifiek

zijn ze modellen van vrouw-man relaties. Maccoby en Martin (1983) zeggen dat kinderen niet enkel

Page 30: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

30

imiteren, maar ze selecteren en registreren verschillende aspecten van wat ze waarnemen. Hierdoor

is het mogelijk dat bepaalde aspecten van de interactiepatronen van de ouders opgeslagen zijn in het

geheugen en als hypotheses dienen voor adequaat gedrag op een latere leeftijd.

Het circumplex model van Olson, Russell en Sprenkle (1983) was ontwikkeld om de kloof te

dichten tussen onderzoek, theorie en de praktijk. Het model is eveneens gebaseerd op de

systeemvisie. Het legt de focus op drie centrale dimensies van partner- en gezinssystemen : cohesie,

flexibiliteit/adaptatie en communicatie. Deze drie dimensies werden gevonden aan de hand van een

clusteranalyse van meer dan vijftig concepten die ontwikkeld waren om de dynamiek binnen gezin-

en partnersystemen te beschrijven.

Cohesie wordt gedefinieerd als de emotionele binding die gezinsleden hebben tegenover elkaar. De

focus van deze dimensie is de manier waarop gezinssystemen omgaan met de zelfstandigheid

binnen het gezinsleven versus de samenhorigheid van de gezinsleden. Er zijn vier niveaus van

cohesie : laag (disengaged) – laag tot gemiddeld (separated) – gemiddeld tot hoog (connected) –

heel hoog (enmeshed). De twee middelste niveaus zijn hypothetisch het beste voor een optimaal

gezinsfunctioneren. Het hoogste en het laagste niveau van cohesie zijn mogelijk problematisch op

lange termijn.

Flexibiliteit is de hoeveelheid verandering die er is in het leiderschap, de rollen binnen de relaties en

de regels binnen de relaties. De focus van deze dimensie is hoe systemen omgaan met stabiliteit

versus verandering . Ook binnen de dimensie flexibiliteit zijn er vier niveaus : heel laag – laag tot

gemiddeld – gemiddeld tot hoog – heel hoog. En ook hier zijn de twee middelste dimensies

hypothetisch de meest functionele niveaus. Gezinnen hebben nood aan zowel stabiliteit als

verandering. De mogelijkheid om te veranderen wanneer het nodig is, onderscheidt functionele

gezinnen van disfunctionele.

Communicatie is de derde dimensie en wordt beschouwd als de bevorderende dimensie.

Communicatie wordt beschouwd als noodzakelijk voor beweging op de andere twee dimensies.

Hierdoor is communicatie niet opgenomen in de grafische voorstelling. De focus van deze

dimensie ligt op empathie en aandachtig luisteren (Olson, 2000). De vier niveaus van cohesie en de

vier niveaus van adaptatie maken het mogelijk om zestien types van gezinnen te onderscheiden.

Deze zestien types kunnen dan weer gegroepeerd worden in drie meer algemene types :

gebalanceerd, gemiddeld en extreem. Gebalanceerde gezinnen vallen in het centrale gedeelte van de

beide dimensies en representeren zo het optimale type van gezin. Ze worden gezien als flexibel op

niveau van cohesie en adaptatie, gericht op de noden van het gezin. Ze worden dus meestal

Page 31: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

31

gelokaliseerd in het centrale deel van het circumplex maar ze kunnen zich voor korte tijdsperiodes

ook op extremere posities bevinden. De gemiddelde gezinnen zijn gekarakteriseerd door een

gemiddeld positie op de ene dimensie en een extreme (hoog of laag) positie op de andere dimensie.

Extreme gezinnen zijn de gezinnen die op beide dimensies extreme posities aannemen (Barnes &

Olson, 1985).

Baer (2002) beschrijft in haar artikel dat er enige problemen ondervonden werden met het

onderzoek naar de cohesie in gezinnen omdat een groot aantal niveaus van cohesie zowel tot een

adaptief als een pathologisch functioneren leidt. Deze modellen beschrijven een curvilineaire

relatie. Volgens sommigen is cohesie een kwantitatief continuüm waarop gemiddelde niveaus

adaptief zijn en waarbij een teveel aan cohesie gelijkstaat met enmeshment. Volgens anderen is

cohesie een kwalitatief te onderscheiden aspect van het gezinsklimaat ten opzichte van

enmeshment. Ook Reichenberg en Broberg (2004) vermelden in hun artikel dat dit curvilineair

verband door verscheidene auteurs in vraag wordt gesteld. Volgens Baer (2002) wordt cohesie vaak

gezien als een statisch aspect, maar het zou eerder als iets dynamisch beschouwd moeten worden.

De mogelijkheid bestaat dat de mate van cohesie wijzigt doorheen de levenscyclus. Ze bevestigt

haar hypothese dat cohesie binnen een gezin dynamisch is. De resultaten van haar onderzoek tonen

een significante daling in cohesie van de midden adolescentie tot de late adolescentie.

Barber en Buehler (1996) definiëren enmeshment als een familiepatroon dat psychologische

controle en emotionele fusie bevordert, het remt mogelijk het individualisatie proces en de

ontwikkeling en het behouden van een psychosociale maturiteit. In hun onderzoek is de relatie

onderzocht tussen cohesie en enmeshment met aspecten van de ontwikkeling van adolescenten

omdat deze factoren saillant zijn tijdens de adolescentie. Zij pleiten dat cohesie en enmeshment

twee aparte constructen zijn. Cohesie is de mate waarin ondersteunende interacties aanwezig zijn.

Enmeshment is de mate waarin psychologische controle aanwezig is. Uit de resultaten blijkt dat

cohesie negatief geassocieerd was met zowel internaliserende als externaliserende problemen.

Enmeshment was positief geassocieerd met problemen in de adolescentie, meer specifiek met

internaliserende problemen. Ook Manzi, Vignoles, Regalia en Scabini (2006) kwamen tot de

conclusie dat cohesie en enmeshment twee aparte constructen zijn. Deze bevinding is zinvol voor

het huidige onderzoek. Ook hier worden cohesie en enmeshment als twee aparte concepten gezien.

Mullis, Brailsford en Mullis (2003) zijn in hun onderzoek de relatie gaan onderzoeken tussen de

identiteitsvorming en de karakteristieken van het gezin. Dit soort onderzoek is meer en meer in de

Page 32: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

32

belangstelling komen te staan. Uit de resultaten van hun onderzoek blijkt dat cohesie positief

gerelateerd was aan inter-persoonlijke en ideologische identiteitsverbintenissen voor mannen, maar

enkel voor inter-persoonlijke verbintenissen bij vrouwen.

Roest, Dubas en Gerris (2009) onderzochten aan de hand van het circumplex van Olson et al.

(1983) de relatie tussen de adaptatie en cohesie van het gezin met de waarde-overdracht tussen

vaders en moeders en hun laat-adolescenten of beginnende volwassenen. Uit hun resultaten blijkt

dat er in een meer verbonden gezin meer inter- en intragenerationele overdracht van waarden

plaatsvindt, maar de evidentie was niet sterk. Als algemene conclusie geven de auteurs aan dat er

geen éénrichtingsverkeer is, waarbij de ouders enkel een invloed uitoefenen op hun kinderen, maar

er blijkt ook een invloed van de adolescenten op hun ouders in het socialisatieproces. Er is dus

sprake van wederzijdse beïnvloeding.

Ander onderzoek geeft deels bevestiging van deze resultaten. Er wordt aangetoond dat

adolescenten uit een gezin dat hoog scoort op adaptatie, meer beïnvloed worden door allerlei

bronnen van morele autoriteit (ouders, opvoeders, maatschappij, zelf- interesse) wanneer zij morele

beslissingen nemen, dan adolescenten die uit een gezin komen met een lagere score op adaptatie.

Adolescenten die uit een gezin komen dat hoog scoort op de dimensie cohesie rapporteerden dat ze

meer beïnvloed werden door familiale bronnen van morele autoriteit dan adolescenten die uit een

gezin kwamen met een lage score op cohesie (White, 1996). Uit de resultaten van deze onderzoeken

kunnen we wel afleiden dat het familieklimaat toch een zekere invloed uitoefent op het

socialisatieproces.

Vorig Onderzoek Rond het Gezin en de Identiteitsstijlen

In dit onderdeel gaan we dieper in op de onderzoeken die reeds gedaan zijn rond het gezin en de

identiteitsstijlen. De focus van deze studies lag voornamelijk op de dyadische ouder-kind relatie, en

dus niet op het functioneren van het gezin als geheel. Berzonsky is hier weer één van de centrale

onderzoekers. Theoretisch verwachten we dat adolescenten afkomstig uit een positief gezinsklimaat

eerder een informatiegeoriënteerde of een normatieve identiteitsstijl zullen hanteren. Onder een

positief gezinsklimaat verstaan we een warm en responsief gezin, waarbij de gezinsleden

ondersteunend zijn en emotioneel vlak maar evengoed op vlak van autonomie. Adolescenten

afkomstig uit een negatief gezinsklimaat zullen eerder een verward-vermijdende identiteitsstijl

hanteren. Onder een negatief gezinsklimaat verstaan we dat er weinig contact is tussen de

gezinsleden, niet ondersteunend, weinig warmte enzovoort.

Page 33: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

33

Berzonsky (2004) ging in zijn onderzoek na of er een verband was tussen twee concepten,

namelijk de relatie tussen de ouders en de adolescent en de identiteitsstijlen. Hij gebruikt drie

verschillende opvoedingsstijlen. Democratische ouders hebben duidelijke maar redelijke regels. Ze

oefenen een beperkte en vertrouwende controle uit op een liefdevolle en legitieme manier. Ze zijn

bovendien ook responsief voor feedback. Autoritaire ouders hebben een vaststaand geheel van

regels en grenzen die niet ter discussie staan. Permissieve ouders zijn responsief en verwennend, ze

vragen weinig van hun kinderen en oefenen een beperkte controle uit. Zoals gesteld in de

hypothesen hing een democratische opvoeding samen met een informatiegeoriënteerde stijl en

permissief ouderschap hing samen met een verward-vermijdende stijl. Een normatieve stijl was

gerelateerd aan een strikt autoritaire opvoeding. Tegengesteld aan de verwachtingen was

democratisch ouderschap eveneens geassocieerd met een normatieve identiteitsstijl. In feite was

democratisch ouderschap een sterkere voorspeller voor de normatieve stijl dan voor de

informatiegeoriënteerde stijl. Hoewel deze bevindingen consistent zijn met de visie dat er een

relatie is tussen ouderschap en de identiteitsstijlen, zijn ze meestal gebaseerd op retrospectief

onderzoek van laat adolescenten of jongvolwassenen. Zij kunnen de interacties anders ervaren en

opvatten dan toen wanneer ze hun identiteitsstijl aan het ontwikkelen waren (Berzonsky, Branje, &

Meeus, 2007). Ander onderzoek is consistent met deze bevindingen. Er werd bijvoorbeeld

gevonden dat de normatieve stijl geassocieerd was met warmte, cohesie en emotionele nabijheid in

het gezin (Adams, Berzonsky, & Keating, 2006).

Na deze studie heeft er een overgang plaatsgevonden van een configurationele benadering naar een

dimensionele benadering. Men ging meer specifieke aspecten van opvoeding onderzoeken zoals

psychologische controle, onder toezicht handelen en responsiviteit. Er zijn drie dimensies die steeds

terug komen in het onderzoek rond opvoeding. De eerste dimensie is responsiviteit. Deze dimensie

benadrukt datgene wat ouders aan hun kinderen bieden. Responsiviteit houdt in dat ouders sensitief

zijn voor de noden en interesses van de adolescent, oprechte interesse tonen in hun gedachten,

emotionele toestand en acties. Bovendien peilt deze dimensie ook naar de mate waarin ouders

warmte en emotionele steun bieden, zeker in stressvolle periodes. Een tweede dimensie is de

regulatie. Deze dimensie focust op hoe de ouders verwachten dat hun kinderen functioneren.

Regulatie houdt in dat de ouders definitieve, redelijke richtlijnen en regels hebben over hoe

adolescenten zich dienen te gedragen. Ouders ondersteunen ook de mate waarin de adolescenten

zich aan deze richtlijnen en regels houden en zich er aan aanpassen. Een derde dimensie is de

autonomie. Deze dimensie peilt naar de mate waarin ouders hun adolescenten aanmoedigen om

Page 34: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

34

initiatief te nemen en te functioneren op basis van zelfontwikkelde motieven.

Autonomieondersteunende ouders zijn niet intrusief en proberen niet elk aspect van het leven van

hun adolescent te controleren. Ze moedigen hun adolescent aan om nieuwe ideeën te vormen en ze

laten hun adolescenten vrij om hun eigen keuzes en beslissingen te maken (Soenens, Berzonsky,

Dunkel, & Papini, 2011). Theoretisch verwachten we dat de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl

positief geassocieerd is met responsiviteit, regulatie en autonomieondersteuning. Voor de verward-

vermijdende identiteitsstijl verwachten we een negatieve associatie met deze drie dimensies. Voor

de normatieve identiteitsstijlen verwachten we een positieve associatie met regulatie en een

negatieve associatie met responsiviteit en autonomieondersteuning.

Soenens, et al. (2011) gingen na of deze drie dimensies de verschillen in identiteitsstijlen konden

verklaren. Zij onderzochten dus de invloed van de drie dimensies van ouderschap (responsiviteit,

regulatie en autonomie). Bovendien onderzochten ze ook de invloed van de mate van identificatie

met ouders en de interacties tussen opvoeding en identificatie op de identiteitsstijlen. Uit de

resultaten bleek dat de drie opvoedingsdimensies alle drie positief geassocieerd waren met de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl. Er was dus een positief verband tussen de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl met responsiviteit, regulatie en autonomie. Men had

verwacht dat er een unieke associatie zou zijn tussen autonomieondersteunende opvoeding en de

informatiegeoriënteerde stijl, maar dit werd niet gevonden. Deze bevindingen suggereren dat een

autonomieondersteunende opvoeding niet per definitie leidt tot een actieve, explorerende zoektocht

naar identiteitsalternatieven. Voor de normatieve identiteitsstijl werd er een positieve relatie

gevonden met ouderlijke responsiviteit en warmte. Een warme en responsieve opvoeding kan

ervoor zorgen dat adolescenten de standaarden en visies van hun ouders op een relatief

automatische manier gaan overnemen. De verward-vermijdende identiteitsstijl was geassocieerd

met negatief opvoeden. Er was een negatieve correlatie met regulatie, responsiviteit en autonomie.

Maar wanneer deze drie dimensies in een regressie analyse werden bestudeerd, bleek enkel de

autonomie een unieke negatieve associatie te hebben met de verward-vermijdende identiteitsstijl.

Wanneer er werd gekeken naar de identificatie met de ouders werden de volgende resultaten

gevonden. Er was een zwakke correlatie met de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl. Er bleek

echter wel een sterk verband te zijn met de normatieve identiteitsstijl. Het bleek ook dat deze relatie

gemodereerd werd door de mate waarin de ouders autonomieondersteunend waren. Individuen met

een normatieve identiteitsstijl gingen zich sterk identificeren met hun ouders maar dit werd

beïnvloed doordat de ouders weinig autonomieondersteunend waren. Het was dus een combinatie

Page 35: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

35

van identificatie met weinig autonomieondersteuning. Ze lijken dus de doelen van hun ouders

automatisch aan te nemen, zonder rekening te houden met hun eigen persoonlijke interesses. De

auteurs vermelden dat de combinatie van een sterke betrokkenheid en steun gecombineerd met

inhibitie van autonomie doet denken aan de term die Minuchin (1974) gebruikte, namelijk

enmeshment. Hierbij hanteren ouders niet de gepaste grenzen tussen zichzelf en hun kinderen. Voor

de verward-vermijdende identiteitsstijl bleek uit de resultaten dat er een positieve associatie was

tussen de identiteitsstijl en de identificatie wanneer er sprake was van beperkte responsiviteit en

beperkte emotionele steun. Dit suggereert dat een verward-vermijdende identiteitsstijl wordt

gehanteerd wanneer adolescenten zich naar hun ouders richten voor identificatie maar hun ouders

niet beschikbaar zijn of niet responsief aan hun noden. Het gebrek aan ondersteuning bij de

identificatie kan bijdragen tot de doelloze en besluitloze oriëntatie van de verward-vermijdende

identiteitsstijl.

Smits, Soenens, Luyckx, Duriez, Berzonsky en Goossens (2008) hebben eveneens onderzoek

gevoerd naar de dimensies van opvoeding (steun/responsiviteit, gedragscontrole/regulatie en

psychologische controle/autonomie) en de drie identiteitsstijlen. Uit de resultaten blijkt dat de

informatiegeoriënteerde stijl positief samenhing met de ouderlijke steun. Dit komt overeen met hun

hypothese dat ondersteunend ouderschap ervoor zorgt dat de adolescenten identiteitsrelevante

informatie open en flexibel exploreren. Tegen de verwachtingen in hing een

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl ook samen met psychologische controle. Het lijkt dat ouders

die psychologische controle uitoefenen, ervoor zorgen dat bij sommige adolescenten een actieve

zoektocht ontstaat naar alternatieven van de identiteit. Het lijkt onwaarschijnlijk dat het type van

exploratie dat gedreven wordt door intrusieve druk van de ouders, uiteindelijk resulteert in een

coherent en stabiel geheel van bindingen. Bijkomend onderzoek is hierover dus nog noodzakelijk.

Eveneens in lijn met de verwachtingen hing de normatieve stijl positief samen met ondersteunend

ouderschap en gedragscontrole (door de moeder). Tegen de verwachtingen in was er geen invloed

van de ervaren psychologische controle. Men zou denken dat deze adolescenten tijdens hun

ontwikkeling hun ouders wel als betrokken en onder druk zettend ervaren, maar ze werden enkel in

positieve termen omschreven. Dit is inconsistent met de resultaten van ander onderzoek (zie

Berzonsky, 2004). De verward-vermijdende identiteitsstijl werd zoals verwacht voorspeld door een

maladaptief patroon van opvoeding. Deze identiteitsstijl werd positief voorspeld door

psychologische controle. Wanneer ouders die psychologische controle uitoefenen hun standaarden

en wensen projecteren op hun kinderen en ze manipuleren om zich te schikken naar deze

Page 36: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

36

standaarden, kunnen kinderen het contact verliezen met hun eigen gevoelens en wensen. Wanneer

ze dan een keuze moeten maken, kampen ze met serieuze twijfels. De verward-vermijdende

identiteitsstijl werd negatief voorspeld door gedragscontrole van de moeder. De richtingen van deze

verbanden konden echter niet verklaard worden in dit onderzoek omdat het cross-sectioneel

onderzoek was.

Berzonsky, Branje en Meeus (2007) vonden in hun onderzoek bij een steekproef van Nederlandse

vroeg-adolescenten dat een goede ouder-adolescent relatie wordt gekenmerkt door een hoog niveau

van vertrouwen en communicatie. Dit was positief geassocieerd met de normatieve identiteitsstijl,

gemiddeld positief geassocieerd met de informatiegeoriënteerde stijl en negatief geassocieerd met

de verward-vermijdende identiteitsstijl. De onderzoekers suggereerden dat emotionele, nabije en

warme ouder-adolescent relaties de waarschijnlijkheid vergroten dat adolescenten zich zullen

identificeren met ouderlijke standaarden en op deze manier een normatieve identiteitsstijl zullen

ontwikkelen.

Uit al deze onderzoeken blijkt dat er een positieve relatie is tussen emotionele nabijheid met ouders

(responsiviteit) en de normatieve identiteitsstijl en een negatieve relatie met de verward-

vermijdende stijl. Het verband met de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl is minder duidelijk.

Ook het onderzoek van Dunkel, Papini en Berzonsky (2008) bevestigt deze gegevens. In hun

onderzoek is de rol van het gezinsfunctioneren op de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl

verwaarloosbaar. Dit kan mogelijks te verklaren zijn door het ontbreken van een schaal die peilt

naar autonomieondersteuning. In dit onderzoek werd er geen evidentie gevonden voor mogelijke

verbanden.

Samenvattend kan er uit deze literatuur besloten worden dat de informatiegeoriënteerde

identiteitsstijl doorgaans samenhangt met een adaptieve opvoeding hoewel sommige studies ook

geen verband vinden of een verband met negatieve aspecten van de opvoeding.. De verward-

vermijdende identiteitsstijl hangt samen met een maladaptieve opvoeding en over het verband

tussen de normatieve identiteitsstijl en de opvoeding heerst nog veel onduidelijkheid.

Al deze onderzoeken gaan dieper in op een bepaald aspect van de opvoeding, meestal specifiek

voor de dyadische relatie tussen ouders en de adolescent. Het huidige onderzoek gaat de invloed

van het gezin meer in zijn totaliteit onderzoeken. Hierdoor willen we nagaan of er andere

beïnvloedende factoren binnen het gezin een rol spelen. We baseren ons hiervoor op bestaande

literatuur, die in het vorige onderdeel aan bod gekomen is. We maken gebruik van drie concepten

Page 37: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

37

namelijk cohesie, enmeshment en organisatie. Cohesie en enmeshment werd in het verleden vaak

gebruikt in onderzoek naar de relatie met de identiteitsstijlen. Onder cohesie verstaan we in het

huidige onderzoek de gedeelde affectie, steun, hulpvaardigheid en zorg tussen de verschillende

gezinsleden. Enmeshment definiëren we als familiepatronen die ervoor zorgen dat er een

psychologische en emotionele fusie ontstaat tussen de verschillende gezinsleden. Dit fenomeen remt

mogelijks het individualisatieproces en de ontwikkeling en het behoud van psychosociale maturiteit

(Barber & Buehler, 1996).

Organisatie is een term die minder aan bod komt. Organisatie kan in dit onderzoek begrepen

worden als de regels, taken en plichten zoals die binnen het gezin gehanteerd worden. Wanneer we

gaan kijken naar de concepten die in het verleden gebruikt werden kunnen we stellen dat het een

benadering is van de dimensie flexibileit van het circumplex model van Olson, Russell en Sprenkle

(1983). Wanneer gezinnen weinig flexibel zijn, is er weinig ruimte voor verandering en autonomie.

Vergelijkbaar kunnen we stellen dat gezinnen met veel organisatie eveneens weinig ruimte laten

voor verandering en autonomie. Het zijn twee concepten die mogelijkheid tot verandering en groei

omvatten. Wanneer we de vergelijking maken met de dimensies die gebruikt worden in de studie

van Soenens, Berzonsky, Dunkel en Papini (2011) kunnen we organisatie linken aan het concept

regulatie. Regulatie zijn de duidelijke richtlijnen en regels die ouders hanteren. Deze definitie kan

min of meer gelijkgesteld worden aan de definitie van organisatie. De term organisatie is dus

redelijk nieuw binnen het onderzoek naar de relatie tussen het gezinsklimaat en de identiteitsstijlen,

maar uit deze vergelijking blijkt dat het gelijkaardig is aan concepten die in het verleden gehanteerd

zijn.

In het volgende hoofdstuk volgt er een overzicht van wat er juist in het huidige onderzoek

onderzocht zal worden. Er zal in het eerste onderdeel de link tussen het gezinsfunctioneren en de

identiteitsstijlen besproken worden en in het tweede onderdeel komen de concrete

onderzoeksvragen aan bod.

Page 38: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

38

Page 39: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

39

Hoofdstuk 3 : Huidig Onderzoek

Link Gezinsfunctioneren en Identiteitsstijlen

Uit vorig onderzoek is er gebleken dat de verschillende identiteitsstijlen die individuen hanteren een

invloed hebben op allerlei vlakken van functioneren. Er werd bijvoorbeeld onderzocht wat de relatie

was tussen de verschillende identiteitsstijlen en copingstrategieën, beslissingsstrategieën,

hypothesetoetsing-strategieën enzovoort. Er werden ook enkele rechtstreekse verbanden onderzocht

tussen de identiteitsstijlen en het welbevinden. Voor ieder van deze aspecten bleek er een specifieke

relatie met de verschillende identiteitsstijlen. Men kan dus zeggen dat het hanteren van de

verschillende identiteitsstijlen leidt tot verschillende gevolgen in het functioneren. In het huidige

onderzoek ligt de focus op de antecedenten die vooraf gaan aan het ontwikkelen van een

identiteitsstijl. Meer specifiek wordt invloed van het gezinsklimaat onderzocht. Er is reeds

onderzoek gebeurd naar het verband tussen het gezin en de identiteitsstijl, maar er bestond nog

enige inconsistentie. Men baseerde zich hiervoor ook steeds op de dyadische ouder-kind relatie,

vernieuwend aan dit onderzoek is dat men het gezin als geheel gaat bekijken. Men hanteerde in

vorig onderzoek steeds drie dimensies van opvoeding (responsiviteit, regulatie en autonomie). In

het huidige onderzoek wil men eveneens aan de hand van drie dimensies nagaan of er een invloed is

op het ontwikkelen van de identiteitsstijlen. De drie dimensies binnen het gezin die in dit onderzoek

gehanteerd worden zijn cohesie, organisatie en enmeshment. Deze drie dimensies kunnen in

verband geplaatst worden met de drie eerdere dimensies van opvoeding die gehanteerd werden.

De definities die we in het huidige onderzoek voor cohesie en enmeshment gebruiken zijn diegene

die gebruikt werd door Barber en Buehler (1996). Onder cohesie verstaan zij de gedeelde affectie,

steun, hulpvaardigheid en zorg tussen de verschillende gezinsleden. Enmeshment is gedefinieerd als

familiepatronen die ervoor zorgen dat er een psychologische en emotionele fusie ontstaat tussen de

verschillende gezinsleden. Dit fenomeen remt mogelijks het individualisatieproces en de

ontwikkeling en het behoud van psychosociale maturiteit.

Wanneer we deze twee begrippen in verband gaan brengen met de dimensies die gebruikt werden in

het onderzoek van Soenens, Berzonsky, Dunkel en Papini (2011) kunnen we stellen dat cohesie

vergelijkbaar is met responsiviteit. Zij beschrijven deze dimensie als de mate waarin ouders

sensitief zijn voor de noden en interesses van hun adolescent, oprechte interesse tonen in hun

gedachten, emotionele toestand en acties. Bovendien peilt deze dimensie ook naar de mate waarin

ouders warmte en emotionele steun bieden. Zeker dit laatste onderdeel van hun definitie sluit aan bij

Page 40: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

40

de definitie die wij hanteren voor cohesie. Responsiviteit en cohesie zijn twee concepten die allebei

peilen naar de mate waarin gezinsleden elkaar ondersteunen en er voor elkaar zijn wanneer het

nodig is. Enmeshment kunnen we linken aan het concept autonomieondersteuning.

Autonomieondersteunde ouders zijn niet intrusief en moedigen hun adolescenten aan om initiatief te

nemen en te functioneren op basis van zelfontwikkelde motieven.

Onder organisatie verstaan we in het huidige onderzoek de regels, taken en plichten zoals die

binnen het gezin gehanteerd worden. Zoals in het vorige hoofdstuk al vermeld kunnen we

organisatie linken aan de dimensie regulatie dat gebruikt wordt in het onderzoek van Soenens,

Berzonsky, Dunkel en Papini (2011). Een overzicht van de gehanteerde concepten in het huidige

onderzoek kan je terugvinden in Figuur 2.

gezinsklimaatcohesie

organisatieenmeshment

identiteitsstijleninformatiegeoriënteerd

normatiefverward-vermijdend

welbevindenzelfwaarde

vitaliteitdepressie

Figuur 2. Overzicht van de concepten die in het huidige onderzoek aan bod komen.

Concrete Onderzoeksvragen en Hypothesen

Meer concreet stellen we in het huidige onderzoek de volgende hypothesen. Wanneer we naar de

relatie tussen het gezinsklimaat en de identiteitsstijlen kijken, zeggen we dat de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl positief samenhangt met cohesie en organisatie en negatief

met enmeshment. De normatieve identiteitsstijl hangt positief samen met zowel cohesie, organisatie

als enmeshment. De verward-vermijdende identiteitsstijl hangt negatief samen met cohesie en

organisatie en er is ofwel geen samenhang of een positieve samenhang met enmeshment.

Page 41: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

41

Wanneer we naar de relatie tussen het gezinsklimaat en welbevinden kijken, kunnen we op basis

van voorgaand onderzoek verwachten dat cohesie en organisatie in het gezinsklimaat positief

samenhangen met welbevinden. Onder welbevinden verstaan we een positieve score voor

zelfwaarde en vitaliteit en een negatieve score voor depressie. Daarnaast hangt enmeshment in het

gezin negatief samen met welbevinden. Dit wil zeggen dat deze jongvolwassenen een lage score

halen op zelfwaarde en vitaliteit en een hoge score op depressie.

Wanneer we naar de relatie tussen de identiteitsstijlen en het welbevinden kijken, kunnen we op

basis van voorgaand onderzoek verwachten dat de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl positief

samenhangt met welbevinden en de verward-vermijdende identiteitsstijl negatief. Voor de

normatieve identiteitsstijl verwachten we ofwel geen samenhang ofwel een positieve samenhang.

Op basis van deze veronderstellingen zien we de identiteitsstijlen als mediator tussen de variabelen

van het gezinsklimaat en de variabelen van het welbevinden.

Page 42: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

42

Page 43: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

43

Methode

Steekproef

Voor het huidige onderzoek werd een steekproef gebruikt van 228 deelnemers uit de algemene

populatie, met de Belgische nationaliteit. De leeftijd van de deelnemers varieert van 16 tot 30 jaar.

We spreken daarom in het huidig onderzoek over jongvolwassenen en niet meer over adolescenten.

Binnen deze steekproef waren er 74 mannen en 154 vrouwen. Er waren 159 studenten en 65

werkende personen. Van de 228 jongvolwassenen die de vragenlijsten hebben ingevuld woonden 92

deelnemers fulltime thuis, 92 woonden deeltijds zelfstandig en 44 woonden volledig zelfstandig. Bij

159 van de deelnemers zijn de ouders getrouwd of samenwonend, bij 59 deelnemers zijn de ouders

gescheiden en bij 10 deelnemers is één van de ouders overleden. Algemeen kan er gezegd worden

dat het een steekproef is met een grote variëteit aan demografische kenmerken binnen een normale

populatie.

Opzet

Om een zo breed mogelijk publiek te kunnen bereiken en de haalbaarheid van de uitvoering van dit

onderzoek te vergroten hebben we ervoor geopteerd om te werken met een elektronische

vragenlijst. Hiervoor konden we beroep doen op een webpagina van de Ugent. De werkwijze van

deze webpagina was gebruiksvriendelijk en kon gemakkelijk verspreid worden. Eerst werd er

gepeild naar een aantal algemene kenmerken zoals geslacht, leeftijd, beroep, woonsituatie. Nadien

werden er een aantal vragenlijsten gegenereerd waarbij de deelnemers steeds verschillende

antwoordalternatieven kregen die ze moesten invullen aan de hand van een Likert schaal. Ze

moesten telkens een antwoordalternatief aanduiden. Wanneer ze een vraag niet invulden werden ze

automatisch terugverwezen naar het openstaande item. De vragenlijsten uit de volledige testbatterij

die in dit onderzoek gebruikt worden zijn de Identity Style Inventory 4, items afkomstig uit twee

bestaande vragenlijsten die peilen naar het gezinsklimaat en items afkomstig uit drie bestaande

vragenlijsten die peilen naar het welbevinden.

Om zoveel mogelijk deelnemers te verzamelen hebben we ons gebaseerd op het sneeuwbaleffect.

Samen met een medestudent hebben we via de elektronische weg (email en sociale netwerksites)

zoveel mogelijk mensen aangespoord om de vragenlijst in te vullen. Bovendien hebben we

gevraagd of ze vrienden/familie/kennissen/… die aan de eisen voldeden, wilden aansporen om de

Page 44: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

44

vragenlijst in te vullen. Dit werd op regelmatige basis herhaald, zodat de personen die de vragenlijst

nog niet hadden ingevuld er opnieuw aan herinnerd werden.

Meetinstrumenten

Identity Style Inventory 4.

De vragenlijst die peilt naar de verschillende identiteitsstijlen is een vertaalde versie van de Identity

Style Inventory 4. Deze vragenlijst is oorspronkelijk ontwikkeld door Berzonsky (1989). De

vragenlijst bevat elementen die eveneens relevant waren voor de grote domeinen gemeten in het

oorspronkelijke interview van Marcia (1966) namelijk het hoofdvak op school, politieke

overtuiging en religieuze overtuiging. Berzonsky (1989) kwam tot vier scores, namelijk de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl, normatieve identiteitsstijl, de verward-vermijdende

identiteitsstijl en ten slotte was er ook een commitment index. De betrouwbaarheid bij test-

hertesting was goed voor de subschalen die peilen naar de verschillende identiteitsstijlen en ze

vertoonden een gemiddelde interne betrouwbaarheid. Berzonsky (1992) heeft deze vragenlijst

herzien om de psychometrische kenmerken te verbeteren. Bij de revisie werden een aantal items

weggelaten (met een correlatie kleiner dan .20). Zo kwamen hij uiteindelijk tot 10 items voor de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl, 9 items voor de normatieve identiteitsstijl en 10 items voor

de verward-vermijdende identiteitsstijl. De items van de commitment index werden behouden.

In het huidige onderzoek wordt versie 4 gebruikt. Het is een van de eerste keren dat deze naar het

Nederlands vertaalde versie gehanteerd wordt binnen een onderzoek. Bij deze is het ook zinvol om

de betrouwbaarheid en de validiteit grondiger te bekijken. Dit is zinvol voor vervolgonderzoek waar

deze vragenlijst mogelijks ook gebruikt kan worden. De ISI-4 is een recente revisie van de ISI-3

(ISI-3; Berzonsky 1990). Deze werd ontwikkeld om enkele tekortkomingen van de ISI-3 te laten

verdwijnen. De herziene versie heeft als doel om dezelfde drie identiteitsstijlen te bevragen als de

oorspronkelijke versie, maar sommige items werden geherformuleerd of weggelaten. Er werden ook

een aantal nieuwe items aan toegevoegd. De nieuwe versie had drie belangrijke wijzigingen. Ten

eerste werden alle items in de tegenwoordige tijd geformuleerd. Ten tweede werden alle items zo

omschreven dat ze betrekking hadden op de identiteitsontwikkeling in het algemeen. In de ISI-3

hadden sommige items betrekking op specifieke levensdomeinen en dit wou met vermijden. Ten

derde werd er gevonden dat commitment index vermengd was met sommige items die peilden naar

de identiteitsstijlen. Deze gerelateerde items zijn verwijderd uit de vragenlijst (Smits, Soenens,

Vansteenkiste, Luyckx, & Goossens, 2010).

Page 45: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

45

Berzonsky, Soenens, Luyckx, Smits, Papini en Goossens (2012) hebben een onderzoek gedaan naar

de validiteit van de herziene verzie van de ISI-4. Meer specifiek zijn ze nagegaan wat de

factorstructuur was, de betrouwbaarheid en de convergente validiteit. De oorspronkelijke lijst van

39 items is gegenereerd en aangepast aan de hand van een exploratieve factoranalyse. Deze

factoranalyse gaf de drie identiteitsstijlen aan waarvan de items minstens een lading van .40 hadden

: 10 items voor de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl, 9 items voor de normatieve identiteitsstijl

en 12 items voor de verward-vermijdende identiteitsstijl. De confirmatorische factoranalyse die

nadien werd uitgevoerd op deze 31 items toonde aan dat dit drie factoren model de beste fit had.

Bovendien was dit drie factoren model stabiel over geslacht heen en werd gerepliceerd in twee

onafhankelijke steekproeven. Doorheen vier steekproeven werd er een interne betrouwbaarheid

(Cronbach’s Alpha) gevonden die varieerde tussen .74 en .86 voor de informatiegeoriënteerde

identiteitsstijl, .75 tot .82 voor de normatieve identiteitsstijl en .76 tot .89 voor de verward-

vermijdende identiteitsstijl. Voor de commitment-schaal varieerde de Cronbach’s Alpha tussen .82

en .85. De convergente validiteit werd nagegaan door de scores op de nieuwe schalen te vergelijken

met metingen van identiteitsprocessen en metingen van cognitief redeneren, die theoretisch

voorspeld werden. De data die hier werd bekomen was consistent met de voorspellingen op basis

van het model van de identiteitsstijlen. De data in dit onderzoek toont aan dat de ISI-4 een

betrouwbaar meetinstrument is van de identiteitsstijlen met een duidelijke interne structuur en een

goede validiteit.

Tabel 1 bevat een overzicht van de items die in de huidige vragenlijst gebruikt zijn. De items

werden telkens bevraagd aan de hand van een 1 (helemaal niet typerend voor mij) tot 5 (heel erg

typerend voor mij) Likert schaal.

Wanneer we naar de betrouwbaarheid van de items in het huidige onderzoek gaan kijken zien we

dat deze goed was. Voor de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl vonden we een Cronbach’s

Alpha van .76 op basis van 10 items. Voor de normatieve identiteitsstijl vonden we eerst een

Cronbach’s Alpha van .66 voor 9 items. Deze waarde is niet optimaal waardoor we na analyse van

de items ervoor geopteerd hebben om item 3 weg te laten. Na deze wijziging werd er een

Cronbach’s Alpha van .70 gevonden voor 8 items. Ten slotte vonden we voor de verward-

vermijdende identiteitsstijl een Cronbach’s Alpha van .80 voor 12 items. Op basis van deze

gegevens kunnen we al besluiten dat de vertaalde versie van de Identity Styles Inventory 4 een

goede betrouwbaarheid heeft.

Page 46: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

46

Voor de Identity Style Inventory 4 werd er ook een factoranalyse uitgevoerd, meer bepaald een

principale componenten analyse. Uit deze analyse moest blijken of de drie identiteitsstijlen

duidelijk van elkaar onderscheiden kunnen worden door hun items. Aan de hand van de orthogonale

matrixrotatie (Varimax) vonden we het patroon van ladingen weergegeven in Tabel 1. Hieruit

hebben we kunnen afleiden dat het onderscheid tussen de drie componenten goed is. De items zijn

wel niet perfect. Op één na hadden alle items van de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl een

lading van >.35 op component 1. Voor de normatieve identiteitsstijl zijn er twee items die geen

lading >.35 hebben op component 3. Voor de verward-vermijdende identiteitsstijl zijn het eveneens

twee items die geen lading >.35 hebben op component 2.

We kunnen hierdoor ook zeggen dat de vragenlijst betrouwbaar is ingevuld. De totale variantie die

verklaard kan worden door de 3 componenten bedraagt 37.83, dit wil zeggen dat 37.83% van de

variantie verklaard kan worden door de drie dimensies. Dit wordt aangetoond in het screeplot bij

Figuur 3.

Figuur 3. Screeplot van de drie identiteitsstijlen.

Page 47: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

47

Tabel 1

Items voor de verschillende identiteitsstijlen uit de Identity Style Inventory 4

Items Componenten

1 2 3

Praten met anderen helpt mij om uit te zoeken wat mijn persoonlijke overtuigingen zijn. (INFO)

.56 .12 -.06

Bij een belangrijke beslissing in mijn leven, houd ik rekening met

verschillende standpunten voor ik een keuze maak. (INFO)

.64 -.02 -.08

Bij een belangrijke beslissing in mijn leven probeer ik de situatie

te doorgronden om ze te begrijpen. (INFO)

.61 -.14 -.24

Ik vind persoonlijke problemen vaak interessante uitdagingen.

(INFO)

.13 -.23 -.23

Bij het maken van belangrijke beslissingen in mijn leven denk ik

graag na over mijn mogelijkheden. (INFO)

.67 -.15 -.20

Ik pak de problemen in mijn leven aan door er actief over na te denken. (INFO)

.55 -.34 -.03

Wanneer ik belangrijke beslissingen moet nemen in mijn leven,

beschik ik liefst over zoveel mogelijk informatie.(INFO)

.50 -.22 -.01

Ik denk er regelmatig over na of mijn levensdoelen met elkaar

overeenstemmen. (INFO)

.42 -.03 .22

Wanneer anderen iets zeggen wat mijn persoonlijke waarden en

overtuigingen in vraag stelt, probeer ik hun standpunt te begrijpen. (INFO)

.50 .08 -.33

Ik vind het belangrijk om informatie van verschillende bronnen te

verkrijgen en te beoordelen voor ik belangrijke beslissingen in mijn leven neem. (INFO)

.69 -.21 -.05

De waarden waarmee ik grootgebracht ben neem ik automatisch

over en volg ik. (NORM)

-.07 -.11 .35

Ik streef ernaar de doelen te bereiken die mijn familie en vrienden voor mij vooropstellen. (NORM)

.23 .10 .50

Ik heb altijd geweten waarin ik wel en niet geloof, ik twijfel nooit

echt over mijn overtuigingen. (NORM)

-.32 -.35 -.11

Ik stel nooit in vraag wat ik wil doen met mijn leven want ik volg

gewoon wat belangrijke mensen van mij verwachten. (NORM)

-.33 .30 .49

Ik denk dat het beter is een stevig geheel van overtuigingen te hebben dan ruimdenkend te zijn. (NORM)

-.13 -.05 .62

Ik denk dat het beter is om vast te houden aan bepaalde waarden

dan om alternatieve waarden in overweging te nemen. (NORM)

-.37 -.15 .56

Ik verkies situaties waarin ik kan terugvallen op sociale normen en voorschriften. (NORM)

.09 .13 .66

Bij het maken van een beslissing over mijn toekomst, volg ik

automatisch wat goede vrienden of familie van mij verwachten. (NORM)

-.07 .27 .65

Wanneer anderen iets zeggen wat mijn persoonlijke waarden en

overtuigingen in vraag stelt, negeer ik automatisch wat ze te zeggen hebben. (NORM)

-.51 .03 .33

Page 48: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

48

Ik weet niet zeker welke richting ik uitga in mijn leven, ik denk

dat alles vanzelf goed zal komen. (V-V)

-.17 .44 -.30

Het levert niets op om vooraf te piekeren over mijn waarden, ik

neem mijn, beslissingen wel wanneer het moet. (V-V)

-.54 .20 -.13

Veelal lossen persoonlijke problemen zich vanzelf op door er

gewoon geen aandacht aan te schenken. (V-V)

-.39 .45 -.12

Ik denk op dit moment nog niet echt na over mijn toekomst, want die is nog ver af. (V-V)

-.38 .51 -.09

Als ik een beslissing moet nemen in mijn leven probeer ik die zo

lang mogelijk uit te stellen om te zien wat er gebeurt. (V-V)

-.04 .74 -.04

Het lijkt mij het beste om het leven niet te serieus nemen maar er

gewoon van te proberen genieten. (V-V)

-.26 .29 -.26

Wanneer ik persoonlijke problemen heb, probeer ik daar zo lang

mogelijk niet over na te denken. (V-V)

-.28 .52 .16

Ik probeer situaties te vermijden waarin ik er verplicht alleen

voorsta en verplicht word veel na te denken. (V-V)

-.10 .51 .36

Soms weiger ik te geloven dat een probleem zich zal voordoen, en de dingen lossen zich vanzelf op. (V-V)

-.33 .56 -.15

Telkens ik met andere mensen praat, lijken mijn levensplannen

te veranderen. (V-V)

.08 .50 .22

Wie ik ben verandert van situatie tot situatie. (V-V) .10 .59 .04 Als er zich persoonlijke problemen stellen, probeer ik zo lang

mogelijk te wachten om iets te ondernemen. (V-V)

-.15 .75 .09

Noot. INFO = informatiegeoriënteerde identiteitsstijl, NORM = normatieve identiteitsstijl, V-V =

verward-vermijdende identiteitsstijl

Items die peilen naar het gezinsfunctioneren.

De items die we gebruikt hebben om te peilen naar het gezinsklimaat zijn afkomstig uit

verschillende vragenlijsten. De items die peilen naar de dimensies cohesie en enmeshment zijn

afkomstig uit de Colorado Self-report of Family Functioning Inventory (Bloom,1985; Manzi et al.,

2006). De items die peilen naar de dimensie organisatie zijn afkomstig uit de GezinsKlimaatSchaal

(Coole & Jansma, 1981).

Barber en Buehler (1996) maken in hun onderzoek naar het verschil tussen cohesie en enmeshment

gebruik van de subschalen van de Colorado Self-report of Family Functioning Inventory (Bloom,

1985). Onder cohesie verstaan zij de gedeelde affectie, steun, hulpvaardigheid en zorg tussen de

verschillende gezinsleden. Enmeshment is gedefinieerd als familiepatronen die ervoor zorgen dat er

een psychologische en emotionele fusie ontstaat tussen de verschillende gezinsleden. Dit fenomeen

remt mogelijks het individualisatieproces en de ontwikkeling en het behoud van psychosociale

maturiteit.

De deelnemers beantwoordden de items op een 4-punt Likert schaal. Zowel de subschaal cohesie

Page 49: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

49

als de subschaal enmeshment bevatten 5 items. In hun onderzoek naar het verschil tussen cohesie en

enmeshment werd er gebruik gemaakt van een factoranalyse met een oblieke rotatie om de

factorstructuur te testen van de items van cohesie en enmeshment. De eigenwaarde was 2.67 voor

cohesie en 1.66 voor enmeshment. Deze twee factoren verklaarden 54% van de variantie in de

correlatiematrix. Er werd gebruik gemaakt van twee criteria om de items te selecteren. Ten eerste

moest de factorlading groter zijn dan .50 en ten tweede moest er een verschil zijn van tenminste .20

tussen de primaire en de secundaire coëfficiënten. Vier van de items voor cohesie en vier van de

items voor enmeshment voldeden hier aan. Cronbach’s Alpha was .83 voor cohesie en .53 voor

enmeshment.

In het huidige onderzoek werd een aangepaste versie van de Colorado Self-report of Family

Functioning Inventory (Bloom, 1985) gebruikt. Deze bestaat uit 12 items. De respondenten moesten

antwoorden aan de hand van een 1 (helemaal niet) tot 6 (helemaal wel) Likert schaal. Cohesie werd

gemeten aan de hand van 5 items. Een voorbeelditem is : “De leden van ons gezien helpen en

ondersteunen elkaar echt”. Enmeshment werd gemeten aan de hand van 7 items. Een voorbeelditem

van deze schaal is : “ In ons gezin is het moeilijk om iets te doen zonder de anderen”.

Wanneer we naar de betrouwbaarheid van de items cohesie en enmeshment in het huidige

onderzoek kijken, kunnen we besluiten dat deze goed is. We vonden een Cronbach’s Alpha van .87

voor cohesie en .73 voor enmeshment.

De items die we gebruikt hebben om te peilen naar organisatie binnen het gezinsklimaat zijn

afkomstig van de GezinsKlimaatSchaal (Coole & Jansma, 1981). Dit zijn in totaal 11 items en de

respondenten moesten telkens met ja of nee antwoorden. Een voorbeeld is : “ Bij ons thuis is

iedereen precies op tijd aan tafel”. De auteurs van deze vragenlijst beschrijven de subschaal

organisatie als : de regels, taken en plichten zoals die binnen het gezin gehanteerd worden. De

Cronbach’s Alpha bedraagt .74 en de test-hertest betrouwbaarheid .70 voor de subschaal organisatie

(Coole & Jansma, 1981).

In het huidige onderzoek vonden we een Cronbach’s Alpha van .79. Dit wijst op een goede

betrouwbaarheid van de items die peilen naar organisatie.

Items die peilen naar het welbevinden.

De items die we gebruikt hebben om te pijlen naar het welbevinden van de jongvolwassenen zijn

eveneens afkomstig van verschillende vragenlijsten. We hebben gebruik gemaakt van een

Page 50: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

50

vragenlijst die peilt naar de zelfwaarde, een vragenlijst die peilt naar de vitaliteit en ten slotte een

vragenlijst die peilt naar de mate van depressieve kenmerken bij jongvolwassenen.

De items die in de huidige vragenlijst gebruikt zijn om te peilen de zelfwaarde bij jongvolwassenen

zijn 15 items die afkomstig zijn van de Self-Perception Profile for Adolescents (SPPA). De

Vlaamse versie van de SPPA werd ontwikkeld door Straathof en Treffers (1988). In de

oorspronkelijke versie moesten de deelnemers een keuze maken tussen twee items, die ieders een

adolescent beschreven met tegengestelde karaktertrekken. Wichstrøm (1995) gebruikt in zijn versie

telkens één verklaring per item. Dit moest dan telkens beantwoord worden op een 5-punt Likert

schaal (1= helemaal niet waar, 5= helemaal waar). Uit zijn onderzoek bleek dat deze vernieuwde

versie een betere betrouwbaarheid, een betere convergente validiteit en ook een betere

factorvaliditeit heeft dan de originele versie. De disciminantvaliditeit en de bias voor sociaal

wenselijkheid is hetzelfde voor de beide versies. Deze data tonen aan dat het niet zinvol is om te

blijven werken met de tijdsrovende oorspronkelijke versie van de SPPA. Een voorbeelditem uit

deze vragenlijst is : “ Ik beschouw goed presteren als belangrijk voor mijn zelfwaarde”.

De betrouwbaarheid van de items voor zelfwaarde werd in het huidige onderzoek eveneens

nagegaan. Voor zelfwaarde werd er een Cronbach’s Alpha van .89 gevonden. We kunnen dus

besluiten dat de betrouwbaarheid goed is.

Om te peilen naar de mate van vitaliteit bij de jongvolwassenen is er in dit onderzoek gebruik

gemaakt van 7 items die specifiek peilen naar vitaliteit. De deelnemers moesten een antwoord

geven op een 5-punt Likert schaal (1= helemaal niet akkoord en 5 = helemaal akkoord). Een

voorbeelditem is : “ Op dit moment voel ik me springlevend en dynamisch.”.

Ryan & Frederick (1997) hebben een onderzoek gedaan naar de subjectieve vitaliteit. Ze

omschrijven vitaliteit als de bewuste ervaring die iemand heeft om energetisch en levendig te zijn.

Ze hebben in hun onderzoek een principale componentenanalyse uitgevoerd. Deze analyse toonde

aan dat alle zeven items één bepaalde factor omvatten. Alle zeven items hadden een factorlading

boven .50 en ze verklaarden samen 70% van de variantie (Cronbach’s Alpha = .92).

In het huidige onderzoek werd eveneens een goede betrouwbaarheid gevonden voor de items van

vitaliteit, een Cronbach’s Alpha van .70.

Om te peilen naar de mate van depressieve kenmerken werd er gebruik gemaakt van 12 items die

beantwoord moesten worden aan de hand van een 4-punt Likert schaal (0 = zelden of nooit/minder

dan 1 dag en 3 = meestal of de hele tijd/5tot7 dagen). De respondenten moesten aangeven hoe vaak

Page 51: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

51

ze zich zo gevoeld hebben gedurende de voorbije week. Een voorbeelditem is : “Gedurende de

voorbije week genoot ik van het leven.”. Deze 12 items afkomstig uit de Center for Epidemiologic

Studies – Depression Scale (CES-D ; Radloff, 1977). De vragenlijst werd ontwikkeld om

depressieve symptomen te meten in de algemene populatie. Er werd een hoge interne consistentie

gevonden en een adequate test-hertest betrouwbaarheid. De betrouwbaarheid, validiteit en

factorstructuur was gelijk in onderzoek bij populaties met een grote variëteit aan demografische

kenmerken in de algemene populatie. De korte versie van 12 items werd ontwikkeld door Roberts &

Sobhan (1992). Zij vonden in hun onderzoek dat de correlatie tussen de versie met 20 items en hun

versie van 12 items .96 was. De Cronbach’s Alpha was .81. Ook in vorige analyses van de versie

met 12 items toonde aan dat er een goede betrouwbaarheid was.

In de huidige studie werd een de Nederlandse vertaling van deze vragenlijst gebruikt en er werd een

Cronbach’s Alpha gevonden van .88 voor de 12 items.

Page 52: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

52

Page 53: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

53

Resultaten

Beschrijvende Statistiek

In een aantal descriptieve analyses werd de relatie onderzocht tussen relevante

achtergrondvariabelen (leeftijd, geslacht, gezinsstructuur, beroepsstatus en woonsituatie) en de

studievariabelen. Bij de beschrijvende statistiek zijn we enkel voor leeftijd naar de correlaties gaan

kijken omdat deze als enige een continue variabele is. Uit de analyse bleek dat er enkel een

significante correlatie was tussen leeftijd en depressie (r=-.18, p<.05). Hoe ouder men is, hoe

minder depressieve symptomen men ervaart.

Om de effecten van de categorische achtergrondvariabelen na te gaan, hebben we gebruik gemaakt

van een MANOVA. Voor de Identity Style Inventory 4 zijn de onafhankelijke variabelen geslacht,

gezinsstructuur, beroep en woonsituatie. We zijn eerst naar de multivariate toetsen gaan kijken. Als

er bij deze significante effecten gevonden werden gingen we verder kijken naar de univariate

toetsen van deze variabelen.

Bij de multivariate toetsen zijn we nagegaan of er een effect was van de verschillende afhankelijke

variabelen op de drie identiteitsstijlen tegelijk. Uit de analyse bleek dat het beroep en de

woonsituatie twee variabelen zijn die onderling sterk samenhingen en mogelijks zo de resultaten

van de multivariate toetsen beïnvloedden. Hierdoor hebben we ervoor geopteerd om maar één van

de twee variabelen verder te betrekken in de analyse, namelijk het beroep van de jongvolwassenen.

Uit de resultaten bleek dat er een significant effect was van geslacht, Wilks’ Lambda = .94, F

(3,203) =4.34, p<.01, η²=.06. Voor de afhankelijke variabelen beroep en gezinsstructuur werden

geen significante effecten gevonden.

Omdat we dus enkel voor geslacht een significant effect gevonden hadden, zijn we voor deze

afhankelijke variabele naar de univariate toetsen gaan kijken (zie Tabel 2). Hier zagen we dat er

enkel een significant verband was met de verward-vermijdende identiteitsstijl F(1,205)=10.32,

p<.01, η²=.05. Als we meer specifiek gingen kijken, zagen we dat mannelijke deelnemers hoger

scoorden op de verward-vermijdende identiteitsstijl dan vrouwelijke deelnemers.

Page 54: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

54

Tabel 2

Overzicht van de univariate toets voor de drie identiteitsstijlen met het significante effect voor

geslacht

M

Total

SD

totaal

M

mannen

M

vrouwen

F

Informatiegeoriënteerde identiteitsstijl

3.75 .49 3.75 3.75 .00

Normatieve identiteitsstijl 2.45 .52 2.45 2.48 .09

Verward-vermijdende identiteitsstijl 2.45 .58 2.66 2.34 10.32**

Noot.* p < .05 , ** p < .01 , *** p < .001

Ook voor de vragenlijst die peilt naar het gezinsfunctioneren hebben we dezelfde onafhankelijke

variabelen onderzocht, namelijk geslacht, gezinsstructuur en beroep. Aan de hand van multivariate

analyses gingen we opnieuw na of er een effect was van de verschillende onafhankelijke variabelen

op de verschillende dimensies van het gezin (cohesie, enmeshment en organisatie). Een overzicht

van de resultaten is terug te vinden in Tabel 3. Ook voor de dimensies van het gezin bleek dat er een

significant effect was van het geslacht, Wilks’ Lambda = .96, F(3,189)=2.67, p<.05, η²=.04. Voor

de afhankelijke variabelen beroep en gezinsstructuur werden net als bij de identiteitsstijlen geen

significante effecten gevonden. Wanneer we dan naar de univariate analyse gingen kijken zagen we

dat er enkel een significant verband was voor organisatie F(1,191)=4.69, p<.05, η²=.02. Meer

specifiek zagen we dat er meer vrouwelijke deelnemers waren die uit een gezin kwamen dat hoog

scoorde op organisatie.

Tabel 3

Overzicht van de univariate toets voor de drie dimensies van het gezinsfunctioneren met het

significante effect voor geslacht

M

Total

SD

Total

M

mannen

M

vrouwen

F

Cohesie 4.65 1.01 4.58 4.73 .58

Enmeshment 2.19 .72 2.40 2.17 2.72 Organisatie 3.96 .54 3.82 4.04 4.69*

Noot. * p < .05 , ** p < .01 , *** p < .001

Ten slotte hebben we ook bij de bevraging van het welbevinden dezelfde onafhankelijke variabelen

gebruikt, namelijk geslacht, gezinsstructuur en beroep. Aan de hand van multivariate analyses zijn

Page 55: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

55

we nagegaan of deze onafhankelijke variabelen een effect hadden op de verschillende dimensies

van het welbevinden ( zelfwaarde, depressie en vitaliteit). Uit de resultaten bleek dat er geen enkel

significant effect was van de onafhankelijke variabelen op deze drie dimensies. Omdat er voor de

multivariate analyses geen significant effect gevonden werd moesten we ook niet verder gaan

kijken naar de univariate analyses.

Op basis van deze resultaten is er besloten om te controleren voor de effecten van leeftijd en

geslacht.

Correlaties

Wanneer we naar de correlaties kijken kunnen we drie onderverdelingen maken. We hebben de

correlaties tussen de gezinsvariabelen en de identiteitsstijlen bekeken, nadien de correlaties tussen

de gezinsvariabelen en het welbevinden, en tenslotte de correlaties tussen de identiteitsstijlen en het

welbevinden.

Als eerste zijn we naar de correlaties tussen de drie dimensies van het gezin gaan kijken (cohesie,

enmeshment en organisatie) met de drie dimensies van de identiteitsstijlen (de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl, de normatieve identiteitsstijl en de verward-vermijdende

identiteitsstijl). Een overzicht van de bevindingen is terug te vinden in Tabel 4. Uit de resultaten

konden we drie significante effecten afleiden. De correlatie tussen enmeshment en de normatieve

identiteitsstijl was significant. Er was een positieve correlatie tussen enmeshment en de normatieve

identiteitsstijl, dit wil zeggen dat hoe meer enmeshment er ervaren werd, hoe meer deze

jongvolwassenen een normatieve identiteitsstijl hanteerden. Ook de correlatie tussen enmeshment

en de verward-vermijdende identiteitsstijl was significant. Er was een positieve correlatie. Dit wees

erop dat hoe meer enmeshment er ervaren werd, hoe meer van deze jongvolwassenen een verward-

vermijdende identiteitsstijl hanteerden. We kunnen dus concluderen dat wanneer de

jongvolwassenen enmeshment ervaren in het gezin, dit zowel kan leiden tot een normatieve

identiteitsstijl als tot een verward-vermijdende identiteitsstijl. Ten slotte werd er nog een

significante correlatie gevonden tussen organisatie en de normatieve identiteitsstijl. Deze correlatie

was eveneens positief. Hieruit concludeerden we dat hoe meer organisatie er aanwezig was in de

gezinnen hoe meer van deze jongvolwassenen een normatieve identiteitsstijl hanteerden. Opvallend

in deze resultaten is dat er geen significant verband was tussen cohesie en de identiteitsstijlen.

Page 56: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

56

Tabel 4

Overzicht van de correlaties tussen de dimensies van het gezinsfunctioneren en de dimensies van de

identiteitsstijlen

Informatiegeoriënteerde

Identiteitsstijl

Normatieve

identiteitsstijl

Verward-vermijdende

identiteitsstijl

Cohesie -.04 .12 -.04

Enmeshment -.09 .22** .19** organisatie -.03 .19** -.10

Noot. * p < .05 , ** p < .01 , *** p < .001

Vervolgens zijn we naar de correlaties tussen de dimensies van het gezin gaan kijken met de

dimensies van het welbevinden (zie Tabel 5). Uit deze resultaten bleek dat er zes correlaties

significant waren. Cohesie correleerde significant met de drie dimensies van welbevinden. Meer

concreet zagen we dat cohesie samenhing met meer zelfwaarde, minder depressieve kenmerken en

meer vitaliteit bij de jongvolwassenen. Enmeshment correleerde significant met twee dimensies van

welbevinden. Enmeshment hing samen met minder zelfwaarde en meer depressieve kenmerken. De

laatste significante correlatie die werd gevonden tussen de dimensies van het gezin en de dimensies

van het welbevinden was de correlatie tussen organisatie en depressie. Deze correlatie was negatief,

dit wil zeggen dat een sterke mate van organisatie samenhing met een lagere mate van depressieve

kenmerken bij de jongvolwassenen.

Tabel 5

Overzicht van de correlaties tussen de dimensies van het gezinsfunctioneren de en de dimensies van

het welbevinden

Zelfwaarde Depressie Vitaliteit

Cohesie .25** -.30** .19*

Enmeshment -.16* .25** -.09 organisatie .07 -.17* .03

Noot. * p < .05 , ** p < .01 , *** p < .001

Ten slotte zijn we naar de correlaties tussen de dimensies van de identiteitsstijlen en de dimensies

van het welbevinden gaan kijken zie (Tabel 6). Hier zagen we dat er drie correlaties significant

waren. De verward-vermijdende identiteitsstijl correleerde significant met de drie dimensies van

welbevinden. Deze identiteitsstijl hing samen met een lagere zelfwaarde, meer depressieve

kenmerken en minder vitaliteit.

Page 57: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

57

Tabel 6

Overzicht van de correlaties tussen de dimensies van de identiteitsstijlen en de dimensies van het

welbevinden

Zelfwaarde Depressie Vitaliteit

Informatiegeoriënteerde identiteitsstijl .07 .02 .10

Normatieve identiteitsstijl -.07 .11 -.09

Verward-vermijdende identiteitsstijl -.25** .16* -.18*

Noot. * p < .05 , ** p < .01 , *** p < .001

Regressie-analyse

Aan de hand van regressie-analyse zijn we naar de unieke effecten van de resultaten gaan kijken.

We gingen na of het mogelijk is om de drie identiteitsstijlen (afhankelijke variabelen) te gaan

voorspellen op basis van de drie gezinsvariabelen (cohesie, enmeshment en organisatie) en waarbij

we een controle toevoegden voor geslacht en leeftijd zie Tabel 7.

Uit de analyses bleek dat de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl niet voorspeld kon worden op

basis van de drie gezinsvariabelen. De normatieve identiteitsstijl kon voorspeld worden op basis van

de mate van enmeshment die aanwezig was in het gezin. Er werd eveneens een marginaal

significant effect gevonden voor organisatie. Dit wijst erop dat de mate van organisatie in het gezin

ook een rol kan spelen bij het ontwikkelen van een normatieve identiteitsstijl. De verward-

vermijdende identiteitsstijl kon voorspeld worden op basis van de mate van enmeshment in het

gezin. Er werd een significant effect gevonden.

Tabel 7

Overzicht van de voorspelbaarheid van de identiteitsstijlen op basis van de gezinsvariabelen

Informatie-

georiënteerde

identiteitsstijl

Normatieve

identiteitsstijl

Verward-

vermijdende

identiteitsstijl

Leeftijd -.08 -.04 .06

Geslacht .01 .02 -.13 Cohesie -.04 .11 .02

Enhmeshment -.10 .23*** .18**

Organisatie -.02 .14+ -.10

Noot. + p < .10 ,* p < .05 , ** p < .01 , *** p < .001

Page 58: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

58

Op dezelfde manier zijn we ook nagegaan of het mogelijk is om het welbevinden te voorspellen aan

de hand van de drie gezinsvariabelen, eveneens met een controle voor geslacht en leeftijd (zie Tabel

8). Cohesie vertoonde unieke associaties met elk van de drie indicatoren van welbevinden.

Vitaliteit bij de jongvolwassenen kon voorspeld worden door één dimensie van het gezinsklimaat

namelijk cohesie. Zelfwaarde kon volgens de analyses voorspeld worden op basis van twee

factoren. Er werd een significant effect gevonden voor cohesie en een marginaal significant effect

voor organisatie. Hoe meer cohesie en organisatie in het gezin hoe hoger de zelfwaarde van de

jongvolwassenen. Voor depressie werden er twee significante effecten gevonden voor cohesie en

enmeshment. Hoe meer cohesie in het gezin, hoe minder kans op een depressieve kenmerken bij de

jongvolwassen. Hoe meer enmeshment in het gezin, hoe meer kans op depressieve kenmerken. Er

werden voor depressie ook twee marginaal significante effecten gevonden, namelijk voor leeftijd en

voor organisatie. Een hoge leeftijd en veel organisatie in het gezin waren voorspellers van minder

depressieve kenmerken.

Tabel 8

Overzicht van de voorspelbaarheid van de dimensies van welbevinden op basis van de

gezinsvariabelen

vitaliteit zelfwaarde depressie

Leeftijd .12 .08 -.13+

Geslacht -.02 -.13 .07

Cohesie .20* .22** -.22** Enhmeshment -.09 -.14+ .21**

Organisatie .02 .03 -.13+

Noot. + p < .10 ,* p < .05 , ** p < .01 , *** p < .001

Ten slotte zijn we ook nagegaan of het mogelijk is om het welbevinden te gaan voorspellen aan de

hand van de drie identiteitsstijlen, met dezelfde controle voor geslacht en leeftijd (zie Tabel 9).

Voor vitaliteit zien we dat er twee marginaal significante effecten gevonden werden. De mate van

vitaliteit zou dus voorspeld kunnen worden door de leeftijd en de verward-vermijdende

identiteitsstijl. Zelfwaarde kon voorspeld worden door de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl,

maar ook door de normatieve identiteitsstijl. De aanwezigheid van een informatiegeoriënteerde

identiteitsstijl zorgde voor een hogere zelfwaarde en de aanwezigheid van een normatieve

identiteitsstijl zorgde voor een lagere zelfwaarde. De mate van depressie kon voorspeld worden op

basis van vier elementen. Ten eerste door de aanwezigheid van een informatiegeoriënteerde

Page 59: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

59

identiteitsstijl, de aanwezigheid van deze identiteitsstijl voorspelde een lagere mate van depressieve

kenmerken. De aanwezigheid van een normatieve identiteitsstijl daarentegen voorspelde een hogere

mate van depressieve kenmerken bij de jongvolwassenen. Er werden voor depressie ook nog twee

marginaal significante effecten gevonden, namelijk voor leeftijd en voor de verward-vermijdende

identiteitsstijl.

Tabel 9

Overzicht van de voorspelbaarheid van de dimensies van welbevinden op basis van de

identiteitsstijlen

Vitaliteit zelfwaarde depressie

Leeftijd .15+ .08 -.13+ Geslacht -.01 -.13 .07

Informatiegeoriënteerde identiteitsstijl .04 .22** -.22**

Normatieve identiteitsstijl -.05 -.14+ .22** Verward-vermijdende identiteitsstijl -.15+ .03 -.13+

Noot. + p < .10 ,* p < .05 , ** p < .01 , *** p < .001

Mediatie

Ten slotte zijn we nagegaan of er sprake was van een mediatie. Om te spreken van een mediatie

moest er voldaan worden aan vier voorwaarden (Baron & Kenny, 1986). De eerste voorwaarde

houdt in dat er een verband is tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele. De

tweede voorwaarde houdt in dat er een verband is tussen de onafhankelijke variabele en de

mediator. De derde voorwaarde houdt in dat er een verband is tussen de mediator en de afhankelijke

variabele. De laatste en vierde voorwaarde houdt in dat het verband tussen de onafhankelijke

variabele en de afhankelijke variabele verdwenen is wanneer de mediator in rekening wordt

gebracht. Voor een overzicht van de vier stappen in het huidige onderzoek zie Figuur 4.

Wanneer we naar de resultaten van de mediatie-analyse gingen kijken, zagen we dat er aan de eerste

voorwaarde werd voldaan. We gingen na of de gezinsvariabelen een invloed hebben op het

welbevinden van de jongvolwassenen. Uit Tabel 8 kunnen we afleiden dat voor cohesie de drie

dimensies van welbevinden significant waren en voor enmeshment enkel de dimensie depressie.

Maar vermits cohesie niet geassocieerd was met de identiteitsstijlen (voorwaarde 2) konden we

cohesie al uitsluiten. Organisatie konden we ook uitsluiten omdat dit niet geassocieerd was met de

identiteitsstijlen. Door deze bevindingen hebben we een nieuwe regressie-analyse uitgevoerd, deze

keer enkel voor enmeshment. Uit deze analyse bleek uiteindelijk dat er een significant effect was

Page 60: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

60

van enmeshment in het gezin op de mate van depressieve kenmerken bij de jongvolwassenen β =

.24, p<.01.

Er werd ook aan de tweede voorwaarde voldaan. We gingen na of er een invloed was van de

gezinsvariabelen op de identiteitsstijlen. Uit Tabel 7 kunnen we afleiden dat er een significant

verband was tussen enmeshment en de normatieve identiteitsstijl, maar ook tussen enmeshment en

de verward-vermijdende identiteitsstijl. We hebben hier opnieuw een regressie-analyse uitgevoerd

waarbij de andere gezinsvariabelen buiten beschouwing zijn gelaten. Uit de analyses werd een

significant effect gevonden van de mate van enmeshment in het gezin op de ontwikkeling van een

verward-vermijdende identiteitsstijl bij de jongvolwassenen β =.18, p<.05.

Om na te gaan of er voldaan werd aan de derde en de vierde voorwaarde werd er eenzelfde analyse

uitgevoerd. De derde voorwaarde peilt naar de mate waarin de identiteitsstijlen een invloed hebben

op de dimensies van het welbevinden. We hebben hiervoor opnieuw een regressie-analyse

uitgevoerd waarbij we enkel de verward-vermijdende identiteitsstijl hebben opgenomen. Uit deze

analyse bleek dat de invloed van de verward-vermijdende identiteitsstijl een marginaal significante

invloed heeft op de mate van depressieve kenmerken β =.15, p<.10.

Ten slotte werd er nog nagegaan of er voldaan werd aan de vierde voorwaarde. Namelijk of het

effect tussen enmeshment en depressie wegviel als de mediator verward-vermijdende identiteitsstijl

werd toegevoegd. Uit de resultaten van een nieuwe regressie-analyse bleek dat er opnieuw een

significant effect gevonden werd β = .21, p<.01. Dit wil zeggen dat het verband tussen enmeshment

en depressie niet verdwenen was wanneer de mediator (verward-vermijdende identiteitsstijl) werd

toegevoegd.

We kunnen dus op basis van de niet significante resultaten bij voorwaarde drie en vier besluiten dat

er geen mediatie aanwezig is.

Page 61: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

61

Figuur 4. Het mediatie-model.

Noot. + p < .10 ,* p < .05 , ** p < .01 , *** p < .001

.24** .21**

STAP 1 STAP 4

.18* .15+

STAP 2 STAP 3ENMESHMENT VERWARD-

VERMIJDEND DEPRESSIE

Page 62: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

62

Page 63: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

63

Discussie

Algemene Bespreking Van de Bevindingen In het Huidige Onderzoek

Het huidige onderzoek is een uitbereiding van voorgaand onderzoek rond identiteitsstijlen. Het

centrale onderzoeksonderwerp zijn de identiteitsstijlen geformuleerd zoals Berzonsky. Deze drie

identiteitsstijlen zijn de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl, de normatieve identiteitsstijl en de

verward-vermijdende identiteitsstijl. Concreet hebben we de relaties onderzocht tussen drie

concepten namelijk het gezinsklimaat en de identiteitsstijlen, de identiteitsstijlen en het

welbevinden, het gezinsklimaat en het welbevinden en ten slotte de identiteitsstijlen als mediator

tussen het gezinsklimaat en het welbevinden. Dit hebben we onderzocht aan de hand van een cross-

sectioneel onderzoek bij 228 jongvolwassenen met de Belgische nationaliteit tussen 16 en 30 jaar.

Deze steekproef bestond uit 74 mannen en 154 vrouwen.

Conform aan de vooropgestelde hypothesen is deze Discussie onderverdeeld in vier stukken. In het

eerste onderdeel wordt de relatie bekeken tussen het gezinsklimaat en de identiteitsstijlen. In het

tweede onderdeel wordt er gekeken naar de relatie tussen het gezinsklimaat en het welbevinden. Het

derde onderdeel gaat over de relatie tussen de identiteitsstijlen en het welbevinden. Ten slotte wordt

er in het vierde onderdeel gekeken of er sprake is van een mediatie van de identiteitsstijlen tussen

het gezinsklimaat en het welbevinden.

Gezinsklimaat en identiteitsstijlen.

We zijn het gezinsklimaat gaan onderzoeken van de gezinnen waaruit de jongvolwassenen

afkomstig zijn. Dit hebben we gedaan aan de hand van drie variabelen namelijk cohesie, organisatie

en enmeshment. De drie identiteitsstijlen die we hanteren zijn de informatiegeoriënteerde

identiteitsstijl, de normatieve identiteitsstijl en ten slotte de verward-vermijdende identiteitsstijl. De

hypothesen die we vooropgesteld hadden was dat de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl positief

zou samenhangen met cohesie en organisatie, en negatief met enmeshment. De normatieve

identiteitstijl zou positief samenhangen met zowel cohesie, organisatie en enmeshment. De

verward-vermijdende identiteitsstijl zou negatief samenhangen met cohesie en organisatie en er is

ofwel geen samenhang of een positieve samenhang met enmeshment.

Uit de resultaten van de correlationele analyses en de regressie-analyse blijkt dat er geen verband is

tussen cohesie in het gezin en de identiteitsstijlen. Enmeshment blijkt positief geassocieerd te zijn

Page 64: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

64

met zowel de normatieve identiteitsstijl als de verward-vermijdende identiteitsstijl, maar niet met de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl. Ten slotte is de dimensie organisatie positief geassocieerd

met de normatieve identiteitsstijl. Deze bevindingen zijn in lijn met sommige van de vooropgestelde

hypothesen. Opvallend is wel dat er geen significant verband is gevonden tussen cohesie en de

identiteitsstijlen. Dit is tegen onze verwachtingen in. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat

de jongvolwassenen die de vragenlijst hebben ingevuld cohesie binnen het gezinsklimaat

momenteel niet meer zo ervaren als theoretisch vooropgesteld. Cohesie is een variabele die zich

meer manifesteert in het gezin wanneer de jongvolwassenen jonger zijn. De vragenlijst werd

ingevuld betreffende het heden en hierdoor is de mate van cohesie in het gezin mogelijks niet meer

zo prominent aanwezig. Het grootste deel van de jongvolwassenen zijn studenten. Tijdens deze

periode worden ze zelfstandiger en is de mate van cohesie misschien niet meer zo zichtbaar. Dit

fenomeen beschrijft (Baer, 2002) ook in haar onderzoek. Zij vond dat naarmate de adolescenten

ouder werden, de mate van cohesie in het gezin afnam.

Er is ook geen enkele variabele van het gezinsklimaat die geassocieerd wordt met de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl. Dit is tegen de verwachtingen in van het huidige onderzoek,

maar conform aan een aantal andere studies waarin weinig verband werd gevonden tussen

opvoeding en deze identiteitsstijl (Dunkel, Curtis, Papini, & Berzonsky, 2008; Soenens, Berzonsky,

Dunkel, & Papini, 2011). Mogelijks bestaat er variatie achter deze stijl in termen van bijvoorbeeld

motieven. Van de jongeren die een informatiegeoriënteerde identiteitsstijl hanteren, kunnen er zijn

die effectief deze identiteitsstijl willen hanteren. Zij kiezen er bewust voor om op deze manier

bepaalde problemen op te lossen en keuzes te maken. Een andere groep van deze jongeren kan deze

identiteitsstijl ook hanteren omdat ze hem moeten hanteren. Ze ervaren druk van hun ouders om op

een informatiegeoriënteerde manier bepaalde problemen op te lossen en keuzes te maken (Smits,

Soenens, Luyckx, Duriez, Berzonsky, & Goossens, 2008). Terwijl de eerste motivationele houding

achter een informatiegeoriënteerde identiteitsstijl dan zou tot stand komen in een adaptief

gezinsklimaat, zou de tweede motivationele houding tot stand kunnen komen in een relatief meer

maladaptief gezinsklimaat.

De gezinsvariabelen die in het huidige onderzoek gebruikt zijn blijken toch niet ideaal te zijn om de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl te gaan voorspellen. Of misschien is het gewoon niet

mogelijk om de informatiegeoriënteerde stijl in relatie te brengen met het gezinsfunctioneren.

Daarentegen zijn de gezinsvariabelen wel goede voorspellers voor de andere twee identiteitsstijlen.

Voor de normatieve identiteitsstijl zijn de bevindingen duidelijk conform met de vooropgestelde

Page 65: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

65

hypothesen. Voorgaand onderzoek was hierover alles behalve duidelijk. Het huidige onderzoek is

bevestigend voor de visie dat autonomie-supressie werkzaam is op het niveau van het gezin als

geheel en mogelijks minder in specifieke ouder-kind dyades. In gezinnen waar er geen ruimte is

voor individualiteit en waar iedereen de verplichting voelt om alles samen te doen en hetzelfde te

denken, lijkt de kans op een conformistische houding, zoals tot uiting komt in een normatieve

identiteitsstijl, inderdaad groter.

Voor de verward-vermijdende identiteitsstijl zijn de bevindingen in het huidige onderzoek

gelijklopend met de bevindingen uit eerder onderzoek (Soenens, Berzonsky, Dunkel, & Papini,

2011). Een mogelijke verklaring voor de relatie die gevonden werd tussen enmeshment en de

verward-vermijdende identiteitsstijl is dat door de hoge mate van enmeshment de jongvolwassenen

zelf geen mening meer kunnen formuleren omdat ze overspoeld geraken door de meningen van de

andere gezinsleden. Doordat iedereen zich mengt en zijn eigen mening geeft kunnen de

jongvolwassenen besluitloos worden en hierdoor een verward-vermijdende identiteitsstijl

ontwikkelen. Hiermee wordt meteen duidelijk dat er bij het ontwikkelen van de verschillende

identiteitsstijlen toch wel andere onderliggende processen aan vooraf gaan.

Gezinsklimaat en welbevinden.

Een tweede relatie die in het huidige onderzoek onderzocht werd is deze tussen het gezinsklimaat

(cohesie, organisatie en enmeshment) en het welbevinden van de jongvolwassenen (zelfwaarde,

vitaliteit en depressie). De hypothesen die we vooropgesteld hadden was dat de cohesie en

organisatie in het gezin positief samenhangen met het welbevinden. Onder welbevinden verstaan

we een positieve score voor zelfwaarde en vitaliteit en een negatieve score voor depressie.

Daarnaast zou enmeshment in het gezin negatief samenhangen met welbevinden.

Uit de resultaten van de correlationele analyses en de regressie-analyse blijkt dat cohesie in het

gezin geassocieerd is met een positief welbevinden, namelijk hogere zelfwaarde, minder

depressieve kenmerken en meer vitaliteit. Enmeshment in het gezin is geassocieerd met een negatief

welbevinden, namelijk lagere zelfwaarde en meer depressieve kenmerken. Organisatie in het gezin

is geassocieerd met minder depressieve kenmerken. Een bijkomende bevinding was dat leeftijd een

rol speelt bij de ontwikkeling van depressieve kenmerken. Hoe ouder men is, hoe minder

depressieve kenmerken men ervaart.

Deze bevindingen zijn conform met de vooropgestelde hypothesen. Cohesie binnen het gezin blijkt

positief geassocieerd te zijn met het welbevinden en enmeshment blijkt negatief geassocieerd te zijn

met het welbevinden. De drie gezinsvariabelen hebben ieder een unieke invloed op de mate van

Page 66: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

66

depressieve symptomen dat de jongvolwassenen ervaren. Deze bevindingen zijn ook in lijn met

voorgaand onderzoek. Eerder werd al aangetoond dat cohesie en ondersteunende, positieve ouder-

kind relaties binnen het gezin een positief effect hebben op het welbevinden. Enmeshment had een

negatieve invloed op het welbevinden, namelijk meer internaliserende problemen (Barber &

Buehler, 1996).

Opmerkelijk is wel dat organisatie in het gezin niet duidelijk geassocieerd is met welbevinden.

Mogelijks is het effect afhankelijk van de andere dimensies van het gezinsklimaat. Mogelijks spelen

combinaties met de andere twee dimensies een rol zodat organisatie gecombineerd met enmeshment

maladaptief is terwijl organisatie gecombineerd met cohesie eerder adaptief is.

Identiteitsstijlen en welbevinden.

De derde relatie die aan bod komt in het huidige onderzoek is de relatie tussen de identiteitsstijlen

en het welbevinden. Als hypothesen hadden we voorop gesteld dat de informatiegeoriënteerde

identiteitsstijl positief zou samenhangen met welbevinden en de verward-vermijdende identiteitsstijl

negatief. De normatieve identiteitsstijl zou ofwel positief samenhangen met welbevinden ofwel zou

er geen samenhang zijn.

Uit de resultaten van de correlationele analyse kwam naar voor dat er geen relatie is tussen de

informatiegeorienteerde identiteitsstijl en de drie dimensies van welbevinden, en ook niet voor de

normatieve identiteitsstijl. Na uitzuivering voor de gedeelde variantie tussen de identiteitsstijlen

kwamen we in de regressie-analyse tot andere resultaten. Uit deze analyse blijkt dat de

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl positief geassocieerd is met zelfwaarde en negatief met

depressieve kenmerken. Voor de normatieve identiteitsstijl werden net de omgekeerde associaties

gevonden. Deze identiteitsstijl is negatief geassocieerd met zelfwaarde en positief met depressieve

kenmerken. De verward-vermijdende identiteitsstijl is geassocieerd met minder vitaliteit en meer

depressieve kenmerken. Uit deze resultaten kunnen we afleiden dat zowel de verward-vermijdende

als de normatieve identiteitsstijl een negatieve relatie hebben met het welbevinden. De

informatiegeoriënteerde identiteitsstijl blijkt daarentegen een positieve relatie te hebben met

welbevinden, tenminste als uitgezuiverd wordt voor de gedeelde variantie met de andere

identiteitsstijlen. Deze bevindingen zijn min of meer in lijn met de vooropgestelde hypothesen.

Enkel de bevindingen omtrent de normatieve identiteitsstijl zijn verrassend. We hadden voorspeld

dat er ofwel geen verband zou zijn ofwel een positief verband. In het voorgaand onderzoek was de

relatie tussen de normatieve identiteitsstijl en het welbevinden niet eenduidig. Sommige

Page 67: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

67

onderzoekers vonden een positieve relatie tussen de normatieve identiteitsstijl en het welbevinden

(Beaumont & Zukanovic, 2005). Andere onderzoekers vonden dan weer geen rechtstreekse relatie

(Vleioras & Bosma, 2004). In het huidige onderzoek werd een negatieve associatie gevonden. We

houden hierbij in het achterhoofd dat de motieven achter de normatieve identiteitsstijl mogelijks een

modererende factor kunnen zijn. Smits, Soenens, Vansteenkiste, Luyckx, & Goossens (2010)

hebben een onderzoek gedaan naar de achterliggende motieven van de identiteitsstijlen. Ze vonden

ondermeer in hun onderzoek dat de normatieve identiteitsstijl duidelijk gerelateerd was aan

gecontroleerde motieven. Deze gecontroleerde motieven bleken samen te hangen met een mindere

mate van welbevinden.

De relatie tussen de verward-vermijdende identiteitsstijl en een lager niveau van welbevinden werd

in voorgaand onderzoek ook vastgesteld (Vleioras & Bosma, 2004 ; Nurmi, Berzonsky, Tammi &

Kinney, 1997). Ook de relatie tussen de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl en een hoger niveau

van welbevinden werd in voorgaand onderzoek gevonden (Nurmi, Berzonsky, Tammi & Kinney,

1997). Ook bij deze resultaten dienen we in het achterhoofd te houden dat de achterliggende

motieven hier een rol kunnen spelen. Smits, Soenens, Vansteenkiste, Luyckx, & Goossens (2010)

vonden in hun onderzoek dat informatiegeoriënteerde individuen eerder autonome motieven

hanteerden. Deze autonome motieven bleken samen te hangen met een hoger niveau van

welbevinden.

Mediatie van de identiteitsstijlen tussen het gezinsklimaat en het welbevinden .

Bij een mediatieanalyse wordt er nagegaan of er wordt voldaan aan de vier voorwaarden. Uit de

resultaten blijkt dat er enkel bij de relatie tussen enmeshment, de verward-vermijdende

identiteitsstijl en depressieve symptomen aan de eerste drie voorwaarden werd voldaan. Bij de

vierde voorwaarde kwamen we tot de conclusie dat het effect tussen enmeshment in het gezin en

depressie niet verdwenen was wanneer de mediator verward-vermijdende identiteitsstijl werd

toegevoegd. De hypothese dat de identiteitsstijlen een rol als mediator tussen het gezinsklimaat en

het welbevinden zouden hebben, werd dus verworpen.

In het algemeen is er dus weinig tot geen evidentie voor mediatie. Dit wijst erop dat de

identiteitsstijlen mogelijks een belangrijke ontwikkelingsuitkomst zijn van het gezinsklimaat maar

niet het werkzame mechanisme waarlangs het gezinsklimaat geassocieerd is met welbevinden.

Page 68: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

68

Sterktes en Beperkingen Van het Huidige Onderzoek

Het huidige onderzoek heeft een zinvolle bijdrage geleverd binnen het onderzoek rond

identiteitsstijlen. Vernieuwend aan dit onderzoek is dat er gebruik wordt gemaakt van de ISI-4.

Deze vernieuwde versie heeft een meerwaarde ten opzicht van de vorige versies en draagt daarom

bij aan een grondiger onderzoek van de identiteitsstijlen. In het huidige onderzoek werden ook de

psychometrische kenmerken onderzocht van deze vragenlijst en uit de resultaten blijkt dat deze

kenmerken globaal goed zijn. Daarbij moesten de jongvolwassenen vragenlijsten invullen over hun

gezinsklimaat maar betreffende het heden. Op deze manier is er minder sprake van bias dan bij een

retrospectief onderzoek. De steekproef die gebruikt is binnen dit onderzoeksopzet was heterogeen.

In vorig onderzoek werd vaak gebruik gemaakt van universiteitsstudenten omdat deze gemakkelijk

bereikbaar waren. Deze bias werd in het huidige onderzoek voorkomen.

Ook het opzet van het huidige onderzoek heeft als sterkte dat de respondenten geen vragen konden

openlaten. Wanneer ze een vraag openlieten werden ze automatisch terug verwezen naar het

openstaande item. Ten slotte de grootste sterkte van het huidige onderzoek is dat we het gezin

bekijken als geheel. In het verleden werd de focus voornamelijk gelegd op de ouder-kind dyade.

Door onze blik te verruimen en nu het gezin als geheel te zien, ontwikkelen we een nieuwe kijk op

de relatie van gezin met de identiteitsstijlen en het welbevinden.

Het huidige onderzoek heeft ook een aantal beperkingen. Een eerste mogelijke beperking is de

invloed van culturele waarden en normen over het gezinsfunctioneren en de puberteit. Bijvoorbeeld

jongvolwassenen die gezond functioneren kunnen mogelijks een vertekend beeld hebben over hun

gezinsklimaat door het beeld dat de maatschappij hen door de jaren heen heeft opgelegd met

betrekking tot het gezin. Deze beperking hangt samen met het overwicht van studenten in de

huidige steekproef. Doordat de jongvolwassenen nog aan het studeren zijn kunnen ze mogelijks

andere onderliggende processen ervaren dan jongvolwassenen die reeds werken. Studenten

ontwikkelen door de jaren heen een kritische blik waardoor ze bepaalde processen vanuit een

andere invalshoek bekijken. Een derde mogelijke beperking van het huidige onderzoek is dat er

gebruik is gemaakt van zelfrapportage. In de toekomst kan het zinvol zijn om naast de

zelfrapportage ook gebruik te maken van observaties of semi-gestructureerde interviews. Wanneer

er gebruik gemaakt wordt van observaties komen er misschien onderliggende mechanismen van het

gezinsklimaat boven, waar de jongvolwassenen zich niet bewust van zijn. Een laatste beperking is

dat het onderzoek een momentopname is. In de toekomst kan het zinvol zijn om een longitudinaal

onderzoek te doen. Op deze manier kan de ontwikkeling en evolutie van de onderliggende

Page 69: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

69

processen beter in kaart gebracht worden. Zo kan het bijvoorbeeld interessant zijn om de

jongvolwassenen een vragenlijst te laten invullen aan het begin van hun puberteit en één aan het

einde van hun puberteit. Zo krijgen we meer zicht op een mogelijke evolutie binnen de processen.

We kunnen aan de hand van longitudinaal onderzoek ook uitspraken doen over de richting van de

effecten. Dit is in het huidige onderzoek onmogelijk door het cross-sectioneel karakter.

Een laatste bemerking die gemaakt dient te worden is dat er mogelijks een beïnvloeding is van het

welbevinden op de ervaring van het gezinsklimaat. Jongvolwassenen die zich goed voelen zullen

mogelijks hun gezinsklimaat anders ervaren dan jongvolwassenen die zich niet goed voelen. Ook de

identiteitsstijlen kunnen de visie op het gezinsklimaat beïnvloeden. Door de identiteitsstijl die ze

ontwikkeld hebben kunnen ze mogelijks een andere focus hebben wanneer ze naar hun

gezinsklimaat kijken.

Suggesties Voor Vervolgonderzoek

Wat in de toekomst zeker nog zinvol kan zijn om te onderzoeken is de visie van de ouders van de

jongvolwassenen. Door de beide partijen te bevragen kan er nagegaan worden of er verschillen zijn

en bovendien ook waaraan deze verschillen te wijten zijn. Gaat het dan om het verschil tussen ouder

en kind of gaat het om een interpretatiebias. Het kan zeker interessant zijn om de drie variabelen

van het gezinsklimaat te bevragen bij de ouders. Ervaren ouders enmeshment op dezelfde manier

als de jongvolwassenen? Het kan ook zinvol zijn om de ouders vragenlijsten te laten invullen die

betrekking hebben op het gezinsklimaat waaruit zij afkomstig zijn. Op deze manier kan er gekeken

worden naar mogelijke intergenerationele overdracht van deze processen.

Wat hierbij kan aansluiten is het onderzoek naar de identiteitsstijlen van broers en zussen in het

gezin. Hanteren broers en zussen dezelfde identiteitsstijlen of zijn er verschillen? Wat zijn hier dan

mogelijke oorzaken? Percipiëren zij die een andere identiteitsstijl hanteren dan een ander

gezinsklimaat?

Ook het aantal leden in het gezin kan een invloed hebben op de ontwikkelingsprocessen binnen het

gezin en binnen de jongvolwassenen. Is het gezinsklimaat anders in gezinnen met veel gezinsleden

dan in een gezin met weinig gezinsleden? Heeft dit een invloed op het ontwikkelen van een

identiteitsstijl?

Uit de resultaten bleek ook dat er enkel een geslachtsverschil was voor de verward-vermijdende

identiteitsstijl. Dit is interessant om verder te onderzoeken. Wat zijn net de beïnvloedende factoren

die maken dat er meer jongens zijn die een verward-vermijdende identiteitsstijl hanteren.

Page 70: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

70

Conclusie

Het huidige onderzoek had als doel het onderzoeken van de relaties tussen drie concepten namelijk

het gezinsklimaat, de identiteitsstijlen en het welbevinden. We kunnen concluderen dat er een

verband is tussen het gezinsklimaat waaruit de jongvolwassenen afkomstig zijn en de

identiteitsstijlen die ze hanteren. Voornamelijk enmeshment en organisatie in het gezin zijn

geassocieerd met de identiteitsstijl die de jongvolwassenen hanteren. Enmeshment hangt samen met

zowel een normatieve identiteitsstijl als een verward-vermijdende identiteitsstijl. Organisatie in het

gezin lijkt voornamelijk met de normatieve identiteitsstijl samen te hangen. Opvallend was dat er

geen enkele relatie was tussen de variabelen van het gezinsklimaat en de informatiegeoriënteerde

identiteitsstijl.

Het verband tussen het gezinsklimaat en het welbevinden werd eveneens aangetoond in het huidige

onderzoek. We komen tot de conclusie dat cohesie in het gezin een belangrijke voorspeller is voor

het welbevinden van de jongvolwassenen. Enmeshment in het gezin blijkt negatief te associëren

met het welbevinden van jongvolwassenen. De mate van depressieve kenmerken kan voorspeld

worden op basis van de drie variabelen van het gezinsklimaat. Wanneer er veel cohesie en

organisatie aanwezig is in het gezin en weinig enmeshment, daalt de kans op een depressieve

kenmerken.

De derde relatie die onderzocht werd in het huidige onderzoek was deze tussen de identiteitsstijlen

en het welbevinden. Hieruit blijkt dat de verward-vermijdende en de normatieve identiteitsstijl

samenhangt met een mindere mate van welbevinden. De informatiegeoriënteerde identiteitsstijl

hangt samen met een hogere mate van welbevinden. De mate van zelfwaarde en depressieve

kenmerken kan voorspeld worden op basis van de informatiegeoriënteerde identiteitsstijl en de

normatieve identiteitsstijl. De mate van vitaliteit kan voorspeld worden op basis van de verward-

vermijdende identiteitsstijl.

Ten slotte werd er nog nagegaan of de identiteitsstijl een mediërende rol had tussen het

gezinsklimaat en het welbevinden van de jongvolwassenen maar dit bleek niet het geval te zijn.

Page 71: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

71

Referentielijst

Adams, G.R., Berzonsky, M.D. & Keating, L. (2006). Psychosocial resources in First-year

university students : the role of identity processes and social relationships. Journal of

Youth and Adolescence, 35(1), 81-97.

Baer, J. (2002). Is family cohesion a risk or a protective factor during adolescent development?

Journal of Marriage and family, 64 (3), 668-675.

Barber, B.K. & Buehler, C. (1996). Family cohesion and enmeshment : different constructs,

different effects. Journal of marriage and family, 58 (2), 433-441.

Barnes, H.L. & Olson, D.H. (1985). Parent-adolescent communication and the circumplex

model. Child development, 56, 438-447.

Baron, R. M., & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in social

psychological research: Conceptual, strategic and statistical considerations. Journal of

Personality and Social Psychology, 51, 1173-1182.

Beaumont, S.L. & Zukanovic, R. (2005). Identity development in men and its relation to

psychosocial distress and self-worth. Canadian Journal of Behavioral Science, 37, 70-81.

Bertalanffy, L. V. (1968). General system theory. New York : Braziller.

Berzonsky, M.D. (1988). The structure of identity. Paper presented at the second biennial meeting

of the Society for Research on Adolescence, Alexandria, VA.

Berzonsky, M.D. (1989). Identity style : Conceptualization and measurement. Journal of

Adolescent Research, 4, 267-281.

Berzonsky, M.D. (1990). Self-construction over the life-span : a process perspective on identity

formation. Advances in personal construct psychology, 1, 155-186.

Berzonsky, M.D. (1992). Identity style and coping strategies. Journal of personality, 60, 771-788.

Berzonsky, M.D. (1999). Identity styles and hypothesis-testing strategies. The journal of social

psychology, 139(6), 784-789.

Page 72: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

72

Berzonsky, M.D. (2004). Identity style, parental authority, and identity commitment. Journal of

Youth and Adolescence,33, 213-220.

Berzonsky, M.D. (2010). A social-cognitive Perspective on Identity Construction. Handbook of

Identity Theory and Research.

Berzonsky, M.D., Branje, S.J.T. & Meeus, W. (2007). Identity-processing style, psychosocial

resources and adolescents’ perceptions of parent-adolescent relations. The journal of early

adolescence, 27(3), 324-345.

Berzonsky, M.D. & Ferrari, J.R. (1995). Identity orientation and decisional strategies. Personal

individual differences, 20(5), 597-606.

Berzonsky, M.D. & Neimeyer, G.J. (1994). Ego identity status and identity processing

orientation : The moderating role of commitment. Journal of research in personality,

28,425-435.

Berzonsky, M.D., Soenens, B., Luyckx, K., Smits, I., Papini, D.R., & Goossens, L. (2012).

Development and validation of the Revised Identity Style Inventory (ISI-4) : Factor

structure, reliability, and convergent validity. Manuscript submitted for publication.

Berzonsky, M. D. & Sullivan, C. (1992). Social-cognitive aspects of identity style: Need for

cognition, experiential openness, and introspection. Journal of Adolescent Research, 7,

140-155.

Bloom, B.L. (1985). A factor analysis of self-report measures of family functioning. Family

Process, 24, 225-239.

Compernolle, T. (1991). De structurele stroming. In J. Hendrickx, F. Boeckhorst, T.

Compernolle, T. & Plas, A.V.D. (Eds.), Handboek gezinstherapie, 1-80. Houten : Bohn Stafleu

Van Loghum.

Coole, D.R.L. & Jansma, J.B.M. (1981). G.K.S Gezinsklimaatschaal Handleiding. Lisse : Swets &

Zeitlinger.

Page 73: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

73

Dunkel, S.C., Papini, D.R.& Berzonsky, M.D. (2008). Explaining differences in identity styles :

possible roles of personality and family functioning. Identity ; an international journal of

theory and research, 8, 349-363.

Dunkel, S.C. & Sefcek, J.A. (2009). Eriksonian Lifespan Theory and Life History Theory :

An integration using the example of identity formation. Review of General

Psychology,13 (1), 13-23.

Erikson, E. (1968). Identity, youth and crisis. New York : Norton.

Erikson, E. (1970). Autobiographic notes on the Identity Crisis. The making of modern science :

biographical studies, 99 (4), 730-759.

Maccoby, E.E. & Martin, J.A. (1983). Socialization in the context of the family: Parent child

interaction. In E.M. Hetherington (Eds.) , P.H. Mussen (Series Ed.), Handbook of child

psychology. Vol. 4. Socialization, personality, and social development (pp. 1-101). New

York : Wiley.

Manzi, C., Vignoles, V.L., Regalia, C. & Scabini, E.( 2006). Cohesion and enmeshment revisited :

differentiation, identity, and well-being in two European cultures. Journal of marriage and

family, 68, 673-689.

Marcia, J.E. (1966). Development and validation of ego identity status. Journal of

Personality and Social Psychology,3,551-558.

Marcia,J.E. (1967). Ego identity status: Relationship to change in self-esteem, “general

maladjustment” and authoritarianism. Journal of Personality,35,118-133.

Marcia,J.E. (1980). Identity in adolescence. In J. Adelson (Ed.), Handbook of adolescent

psychology, 159-186 . New York : Wiley.

Minuchin, S. (1974). Families and family therapy. Cambridge, MA : Harvard University Press.

Minuchin, P. (1985). Families and individual development : provocations from the field of

family therapy. Child development, 56, 289-302.

Mullis, R.L., Brailsford, J.C. & Mullis, A.K. (2003). Relations between identity formation

and family characteristics among young adults. Journal of family issues, 24, 966- 980.

Page 74: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

74

Munley, P.H. (1975). Erik Erikson’s theory of psychosocial development and vocational behavior.

Journal of counceling psychology, 20(4), 814-819.

Navarre, S.E. (1998). Salvador Minuchin’s structural family therapy and its application to

multicultural family systems. Issues in mental health nursing, 19, 557-570.

Nurmi, J.E., Berzonsky, M.D., Tammi, K. & Kinney, A. (1997). Identity processing orientation,

cognitive and behavioral strategies and well-being. International Journal of Behavioral

Development,21, 555-570.

Olson, D.H. (2000). Circumplex model of marital and family systems. Journal of family therapy,

22, 144-167.

Olson, D.H., Russell, C.S. & Sprenkle, D.H. (1983). Circumplex model of marital and family

systems : VI. Theoretical update. Family Process, 18(1) , 3-27.

Radloff, L.S. (1977). The CES-D scale : a sel-report depression scale for research in the general

population. Applied psychological measurement, 1(3), 385-401.

Reichenberg, K. & Broberg, A.G. (2005). Children with asthma. Few adjustment problemarerelated

to high perceived parental capacity and family cohesion. Nord Journal of psychiatry, 59,

13-18.

Roberts, R.E. & Sobhan, M. (1992). Symptoms of depression in adolescence: a comparison of

Anglo, African and Hispanic Americans. Journal of youth and adolescence, 21, 639-651.

Roest, A.M.C., Dubas, J.S. & Gerris, J.R.M. (2009). Value transmissions between fathers,

mothers, and adolescent and emerging adult Children : The role of the family climate.

Journal of family psychology, 23 (2), 146-155.

Ryan, M.R., Frederick, C. (1997). On energy, personality, and health : subjective vitality as a

dynamic reflection of well-being. Journal of personality, 65, 529-565.

Schwartz, S.J. (2001). The Evolution of Eriksonian and Neo-Eriksonian Identity Theory and

Research : A review and Integration. Identity : an international journal of theory and

research, 1, 7-58.

Page 75: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

75

Smits,I., Soenens, B., Luyckx, K., Duriez, B., Berzonsky, M. & Goossens, L. (2008). Perceived

parenting dimensions and identity styles : exploring the socialization of adolescents’

processing of identity-relevant information. Journal of Adolescence, 13, 151-164.

Smits, I., Soenens, B., Vansteenkiste, M., Luyckx, K. & Goossens, L. (2010). Why do

adolescents gather information or stick to parental norms? Examining autonomous

and controlled motives behind adolescents’ identity style. Journal of Youth and

Adolescence, 39, 1343-1356.

Soenens, B., Berzonsky, M.D., Dunkel, C.S. & Papini, D.R. (2011). The role of perceived

parental dimensions and identification in late adolescents’ identity processing styles.

Identity : An international Journal of Theory and Research.

Soenens, B., Duriez, B., Goossens, L. (2005). Social-psychological profiles of identity styles :

attitudinal and social-cognitive correlates in late adolescence. Journal of Adolescence, 28,

107-125.

Slugoski, B.R., Marcia, J.E., & Koopman, R.F. (1984). Cognitive and social interactional

characteristics of ego identity statuses in college males. Journal of Personality and

Social Psychology, 47, 646-661.

Straathof, M. A. E., & Treffers,D. A. (1988). Vertaling van de competentiebelevings-schaal voor

adolescenten. Oegstgeest, Netherlands: Academic Center of Psychiatry for Children and

Youth Curium.

Streitmatter, J. (1993). Identity status and identity style : a replication study. Journal of

Adolescence, 16, 211-215.

Vansteenkiste, M.& Soenens, B. (2010). Ontwikkelingspsychologie. Leuven : Acco.

Vleioras, G. & Bosma, H.A. (2004). Are identity styles important for psychological well-being?

Journal of adolescence, 28, 397-409.

White, F.A. (1996). Family processes as predictor of adolescent’s preferences for ascribed

sources of moral authority. Adolescence, 31, 133-144.

Page 76: Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen ...lib.ugent.be/.../894/156/RUG01-001894156_2012_0001_AC.pdfFaculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar : 2011-2012

76

Wichstrøm, L. (1995). Harter’s Self-Perception Profile for Adolescents : Reliability, Validity, and

Evaluation of the Question Format. Journal of personality assessment,65,100-116.