het stedelijk mozaiek

Upload: delftdigitalpress

Post on 08-Apr-2018

223 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    1/282

    . .

    een vertaling va de voorkeuren van stedelijkebevolkingscategorieen naar ruimtelijke milieus

    MOZAIEK

    MARGOT G. MEV

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    2/282

    sStellingen behorende bij het proefschrift

    HET STEDEllJKE MOZAIEKdoor Margot G. Mey

    De betekenis en de plaats van een stadsdeel binnen het stedelijke geheel en voor dewijdere omgeving blijken steeds aan verandering onderhevig.Dit dynamische proces verdient bijzondere aandacht. Het is daarom noodzakelijk,de actuele betekenis en de daaraan gekoppelde potenties van het deelgebied in hetgrotere geheel grondig te analyseren alvorens een planherziening of een wijk-verbeteringsplan op te stellen.

    Het stedelijke mozeiek haakt in op de werkelijkheid van alledag; het ziet bovendienvooruit naar de te verwachten toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen enouderen en naar de te verwachten sterke vergrijzing en schept daarmee een kadervan mogelijkheden voor de huidige en toekomstige bewoner en diens activiteiten-patroon. Het kan in etappes worden gerealiseerd.

    Reservering en invulling van opties in een infrastructureel model van openbaar ver-voer en langzaam verkeer, vooruitlopend op de mentale verandering van hetpubliek, stimuleert (geleidelijke) overschakeling van de auto naar andere verplaat-singswijzen.

    Bij indeling van de stedelijke bevolking in cateqorieen naar levensfase en leefwijze,dienen onderzoekers en ontwerpers huishoudens met kinderen niet te onderschei-den naar de leeftijd van de ouders, maar naar de leeftijd van de kinderen. Deze ismarkerend voor het dagpatroon.

    Bij het wetenschappelijke onderzoek worden regelmatig de gegevens over dezelfdegebieden op weer andere aspecten uitgediept, zodat we tenslotte alles weten overde bewoners rondom het Concertgebouw in Amsterdam en in het Grootslag inWest-Friesland, maar bijna niets over de bewonerscateqorieen in de Voge/buurt inDen Haag of in de Kuyperwijk in Delft.

    Bij inschatting van de volgorde van voorkeuren ten aanzien van aspecten van hetwonen, dient men te bedenken, dat ieder zelfstandig mens het geld om een woningte huren of te kopen, eerst moet verdienen. Ten gevolge van de per 1 januari 1990wettelijk vastgelegde, economische zelfstandigheid van vrouwen, krijgen daaromde ruimtelijke voorwaarden om een baan te vinden en deze vanuit een bepaaldewoonstee per openbaar vervoer snel te kunnen bereiken, een zeer hoge prioriteit.

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    3/282

    Net als nu nog in de Derde Wereld, gold in de vorige eeuw het adagium, dat eengroot kindertal de beste voorziening was voor de ouwedag. Dr Willem Drees heeftmet de AOW kinderen, in dit opzicht, overbodig gemaakt.Maar nu blijkt het adagium op te gaan voor de samenleving als totaliteit:niet genoeg jonge werkers, minder AOW!

    Een asymmetrisch dagpatroon van tweeverdieners kan een randvoorwaarde zijnvoor een symmetrische rolverdeling in het huishouden.

    Herinrichting van dat deeI van een Parkeer+Reis-terrein, dat het dichtst bij het per-ron van trein, metro, sneltram of snelbus ligt, met aantrekkelijk ogende, tegen dief-stal beveiligde, gratis Fiets+Reis-stallingen, vertienvoudigt daar de opvangcapaci-teit voor woon-werkreizigers .

    Teneinde bij een ruimtelijke inrichting, gebaseerd op openbaar vervoer, ook tijdensstakingen het leven van alledag draaiende te houden, moet er vooral op gelet wor-den, dat binnen een vervoerregio niet aile vervoertypen in een bedrijf of binnen eenCAO verenigd worden.

    Herinvoering in het basislesprogramma 'aardrijkskunde' van de spoorreisjes kaneen middel zijn om het toekomstige gebruik van het openbaar vervoer te bevorde-reno Een kind wordt toch nieuwsgierig naar Roodeschool en Sappemeer en wil ermet zijn ouders heen 'met de trein'? Dit recreatief-educatieve gebruik zal deopheffing van 'onrendabele lijnen' afremmen.

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    4/282

    HET STEDELlJKE MOZA'iEK

    < : 2TR diss2342

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    5/282

    Uitgave Publikatieburo Bouwkunde, Faculteit der BouwkundeTechnische Universiteit Delft, Berlageweg 1, 2628 CR Delft, Telefoon (015) 78 47 37

    CIP-gegevens Koninklijke Bibliotheek, Den HaagMev, Marguerite Georgine

    Het stedelijke mozaiek: een vertaling van de voorkeuren van stedelijkebevolkingscategorieen naar ruimtelijke milieus I Marguerite Georgine Mev.

    - Delft: Publikatieburo Bouwkunde, Faculteit der Bouwkunde,Technische Universiteit Delft. - III. Proefschrift Technische Universiteit Delft.

    - Met lit. opg. - Met samenvatting in het EngelsTrefw.: woonmilieu I stadsgeografie.

    ISBN 90-5269-144-4

    Copyright Margot G. Mev

    Technisch tekenwerk Harry den HartogVertaling David J. HardyLay-out Henk Berkman

    Ontwerp omslag Margot G. MeyDruk Universiteitsdrukkerij

    Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden doormiddel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder

    voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever, Publikatieburo Bouwkunde.

    Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door financiele bijdragen van deJ.E. Jurriaanse Stichting en van het Delfts Universiteitsfonds en doorrnateriele hulp van Zandvoort Ordening & Advies, Utrecht/Rotterdam.

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    6/282

    Het stedelijke rnozaiekEen vertaling van de voorkeuren van stedelijke bevolkings-categoriein naar ruimtelijke milieusThe urban mosaic; preferences of households as guidelinesfor the design of urban settlements

    PROEFSCHRIFT

    ter verkrijging van de graad van doctoraan de Technische Universiteit Delft,

    op gezag van de Rector Magnificus Prof.ir. K.F. Wakkerin het openbaar te verdedigen ten overstaan van een commissie,

    door het College van Dekanen aangewezen,op dinsdag 8 maart 1994 te 14.00 uur.

    door MARGUERITE GEORGINE MEVbouwkundig ingenieur,geboren te Amsterdam.

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    7/282

    Dit proefschrift is goedgekeurd door de promotoren:prof. ir. J . Van Tol en prof. dr. A.M.J. Kreukels

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    8/282

    Proloog

    Het tweeverdienerschap van mijn ouders is van grote invloed geweest op mijn haast van-zelfsprekende keuzen voor een universitaire studie en voor de combinatie van gezin enberoepsuitoefening. Het doorzettingsvermogen van mijn vader, die van zijn vijftiende jaaraf arbeid en studie combineerde en wiens promotieplechtigheid in de Oudemanhuispoortik mij, toen zelf ongeveer vijftien jaar, nog levendig herinner, heeft mij steeds tot voor-beeld gestrekt. Wie weet, heeft sindsdien de wens bij mij gesluimerd, ook eens te promo-veren. Het leek lang, dat daar nooit tijd voor zou zijn.In ieder geval heb ik van een moment, dat ik mij niet kan herinneren, een idealistische kijkgehad op het leven en later op mijn vak, gebaseerd op een geloof in een harmonieuze sa-menleving. Bij mijn eerste bezoek als tienjarige aan het Gemeentemuseum in Den Haagheeft de tekst van Berlage Bouwen is dienen daar zeker aan bijgedragen.Niet voor niets schreven mijn vader, Abram Mey, en zijn bij ons ondergedoken vriend,Ernst Hijmans, in de oorlog het boek Mensch en Samenleving (1947). De gesprekken rondde potkachel leken langs mij heen te gaan; het optimisme, het ideaal heeft me nooit meerverlaten.

    Na mijn studie had ik het geluk in ir S.J. Van Embden een werkgever te treffen, die uit het-zelfde hout gesneden was en die mij in de beoefening van het yak bracht tot zelfstandig-heid. De combinatie van beroep en gezin, hoewel toen voor vrouwen nog zeer onge-bruikelijk en zelfs afkeurenswaardig geacht, ondersteunde hij met grote souplesse.Ook mijn echtgenoot heeft, nadat hij tijdens onze verloving van zijn verbazing over mijntoekomstvisie bekomen was, mij loyaal geassisteerd in de kinderopvang.

    Met het vooruitzicht in 1985 werkloos te zullen zijn, bereidde ik lecture-tours voor naarAmerikaanse en Europese universiteiten. Ik merkte, dat het ontbreken van de doctorstitelhier en daar een uitnodiging in de weg stond. Voor studie was echter eerst een nieuwevenwicht nodig. Uit een gesprek met ir Van Embden over een mogelijk promotie-onder-zoek, kwam niet direct een onderwerp naar voren op het gebied van mijn specialisme,historische steden, dat mij zodanig boeiend en relevant toescheen, dat ik mij uitgedaagdvoelde het op te pakken.

    Een ontmoeting met dr ir Marina van Damme-Van Weele stimuleerde me om toch door tezetten. Inmiddels leverde mijn werk binnen het NIROV-Werkverband 'Vrouwen in deRuimtelijke Ordening en Volkshuisvesting' mij nieuwe stof tot studie. En dit intrigeerdemij steeds meer. Toen ik daarover ging praten met prof. ir J. Van Tol, toonde hij zich zeergeinteresseerd.Hij stelde echter meteen, dat de beoogde studie twee belangrijke aandachtsvelden betrofen zowel sociale als ruimtelijke aspecten zou hebben. Voor een vertaling van de ene naarde andere discipline achtte hij daarom twee promotoren nodig.We vonden prof. dr A.M.J. Kreukels tot medewerking bereid. Na een proefperiode, waarinde hoofdopzet tot stand kwam, gaven beiden in november 1989het startsein.

    5

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    9/282

    Gedurende de volgende jaren zijn naast hun adviezen en kritische kanttekeningen de ge-sprekken met de sociaal-geograaf, drs Ettjen Modderman, van groot belang geweest.Daarnaast was de hulp van mijn buurvriend ir Jan Bongenaar evenzeer onmisbaar bijmijn problemen met de Macintosh. Ook de hulp van medewerkers binnen de Faculteit derBouwkunde, vormde door de spontane, 'vanzelfsprekende' manier, steeds een practischeen tevens morele steun.AI snel, in de selectiefase van de casus, trof ik bij de verschillende gemeentelijke dienstenin Zwolle, Zoetermeer en ook in Alkmaar, grote interesse an bareidheid aan mij de nodigagegevens te verstrekken.

    Toen in mei 1991 ir Jan Vogelij mij beida met het verzoek, weer part-time mee te werkenbij het bureau Zandvoort Ordening & Advies, leek het mijn promotoren en mij een goedidee om in de toepassingsfase van mijn studie ook weer in de praktijk actief te zijn. Maarhet kostte wei tijd. Toen ik me na twee jaar op de afronding van mijn proefschrift gingconcentreren, vormden de technische hulp en het gebruik van de faciliteiten van hetbureau een grote steun. Een belangrijke rol speelde de stagiair Harry Den Hartog, die zijntekenvaardigheid mocht ontwikkelen op de uitwerking van mijn schetsen.

    In deze fase stonden mijn paranimfen ir Rie Van der Meer en drs Ettjen Modderman mijsteeds in vele opzichten terzijde. Daarnaast sterkten de gesprekken met de kritische lezers,dr ir Marina Van Damme-Van Weele en dr ir Nico Roorda Van Eysinga mij in mijn visie.Mijn vrienden mevrouw Joop LaBrijn en dr Eddy Verbrugge hebben mij zeer geholpenspel-en stijl- en rekenfouten uit mijn teksten te verwijderen. In de laatste weken was de sa-menwerking met de medewerkers van het Publikatieburo Bouwkunde een nieuwe en pret-tige ervaring.Zij allen hebben ertoe bijgedragen, dat dit boek in deze vorm gereed is gekomen, waar-voor ik hen van harte dank. De meeste dank gaat uit naar mijn leermeester Van Embden,en naar mijn promotoren, Ton Kreukels en Co Van Tol voor de wijze waarop zij beiden,ieder naar zijn aard en van zijn discipline uit, met mij mee dachten en mijn soms extremeen niet altijd verdedigbare ideeen bijstuurden en zo samen mijn bruggehoofden vormden.

    De kinderen, mijn dochters Aske en Belia, lijken in dit voorwoord niet genoemd te wor-den. Maar dit is slechts schijn. Zij zijn voortdurend aanwezig tussen de regels van het heleboek. Aan hen draag ik mijn hele werk op in de vorrn van dit boek.

    Voor Aske en Selia

    6

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    10/282

    Summary

    THE URBAN MOSAICPreferences of households as guidelines for the design of urban settlementsDefining the problems, objectives and limitationsSociety is undergoing a constant process of change. In many respects the present daydesign of residential and employment areas does not adequately reflect recent develop-ments in society. The second half of the 20th century has been marked in particular byprocesses of individualisation and emancipation of various population groups such as theelderly, the young, and women, amongst both the indigenous and the immigrant popula-tion. In a search for the origins of current developments I encountered amongst the 19thcentury champions of decent living conditions, utopian philosophers, designers and en-lightened entrepreneurs, an idealism (Bollerey 1971, Hayden 1981) which I adopt in thisstudy and incorporate into the vision I outline for a better future.

    Current changes are becoming visible in the ever greater diversity of types of householdand lifestyle, at every stage in the life cycle, and in the growing participation of women inthe labour market. Diversification amongst the older age groups is enhanced by increa-sed life expectancy, on the one hand, and early retirement, on the other. The changes areapparent in every part of the country, but they are most noticeable in the cities.The discrepancies between the new social dynamics and the nature of urban settlementsare most evident in the existing urban areas and in the new urban areas that are in theprocess of urbanisation (Kruythoff, 1991).

    The above mentioned social changes are accompanied by a greater need for mobilityboth during the working week and in leisure hours. The average amount of daily travelhas increased considerably (Van Engelsdorp Gastelaars, 1980). More and more peopletravel longer and longer distances every day and where the population density is highestproblems are most likely to occur.Researchers have analysed and described these phenomena. They have published theirfindings in reports and theses and have drawn attention to the discrepancies between thenature of existing urban settlements and what people would prefer. In particular the newcategories of household are apparently not satisfied with the range of dwelling typesavailable.

    The Emancipation in Spatial Planning Section of the Dutch Institute for Housing and Plan-ning has been studying these phenomena since 1982, especially with regard to the newcategories of women. Its conclusions have been presented at conferences, in reports andin responses to national key spatial planning decisions. Spatial design should relate to allthese types of developments and ideally anticipate them. Conclusions from research,however, are difficult to translate into instruments for spatial design. There appears to bea gap between social scientific research and the design of urban areas.

    7

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    11/282

    Public authorities endeavour to steer social and spatial developments. In recent nationaland provincial policy documents on spatial planning, the environment and traffic andtransport, there has been increasing attention for the quality of living environments andfor the management of mobility. The above mentioned social trends have also been re-ferred to in these policy documents. In spatial policy I perceive three, not necessarilyparallel, lines of approach:research into social conditions, in particular trends and demands;an overview of the circumstances of spatial planning, in particular of the most seriousproblems;policy guidelines for spatial development on the basis of existing possibilities and,where possible, as a response to the research undertaken.

    In recent policy, spatial concepts can be identified that respond to society's wishes: clus-tered deconcentration, the new town policy, the idea of the compact city and, most recent-ly, in the Fourth National Policy Document on Spatial Planning, the concept of concentra-tion: the building of residential areas in and on the edge of the city and the location of lar-ge business parks close to public transport nodes.Even in government policy, however, the analysis of social developments is not translatedinto practical principles for spatial design. Once again the same gap between researchand design is evident.

    There are, therefore, two distinct problems. The first problem, the discrepancy betweenthe existing built environment and new patterns of behaviour and lifestyle seems to be re-lated to the second one, namely the gap between social scientific research and spatialdesign.The various studies provide a broad overall picture of what is taking place and how theproblems have arisen. Academic studies often conclude with a chapter on the spatial con-text whilst policy documents often end with recommendations for spatial policy.A few studies, particularly academic theses, delve deeper and provide scenarios of futuredevelopment, in which the new population categories are larger than the old ones and theparticipation in employment is at a European scale. Many of these people have variedand busy lives (Vijgen and Van Engelsdorp Gastelaars, 1986, 1991 and 1992 and Drooglee-ver Fortuijn, 1993). For these reasons these people have new desires and preferences,they require new types of services and make new demands on the urban areas.These conclusions and recommendations are not, however, automatically applicable fordesigners.

    The objective of the study is, with the aid of this research material, to obtain a broaderand more coherent insight into the spatial requirements of society in the future in orderto, thereafter, bridge the gap between the analysts and the designers of the urban areas.

    I have chosen to limit my study to the daily pattern of activities - housing, employmentand services - of city dwellers in The Netherlands between the ages of 18 and 85. I havecategorised these people according to household type and stage in the life cycle, with anemphasis on new categories. I have limited myself to urban areas and in order to presenta clear picture I avoided the extra complications which arise in the large cities. Basedpartly on my own professional experience, it seems to me that social developments can

    8

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    12/282

    be best studied in medium sized and growing cities. In purely suburban and rural areasthe problems are again of a different nature.Main structure, methodology and case studiesFor the study of social developments I have made use of recent research by others,making a distinction between traditional and new categories of households. A :3 far asdevelopments in public transport are concerned I have studied reports and strategiesabout advanced transport systems.I am concerned mainly with population categories, their everyday activities, includingtheir travel behaviour, and, thirdly, their actual and preferred types of urban settlement.These are the principal elements of my study. I attempt to place social developmentsclearly in their context and to illustrate their spatial consequences. These elements aredeveloped further into a model of supply and demand.Today's aspirations and trends are the basis of tomorrow's demands. I have attempted tomake this knowledge, the recommendations and the suggestions applicable in practiceand to convert them into an approach to design principles for the 1990's which can pro-vide answers to future needs.As a framework for this spatial implementation I have designed some prototypes in whichvarious urban settlements are represented. In these various prototypes transport systems(for pedestrians, bicycles, public transport and the car) are given a central role.The conclusions from the literature study lead to a reference framework with resultant keyaspects about society in the future and their spatial implications. I have utilised the meth-od of selecting the preferences of traditional population groups to devise preferences forthe new population categories. The preferences with respect to services I have catego-rised according to the spatial planning scale at which they are relevant.The lifestyles of the household types, with the daily activities of men and women, theirtravel behaviour and their preferences for different aspects of housing, employment andleisure activities (in short their preferences for a particular type of residential and employ-ment area) are the product jointly of orientation, education and income. This producessuch a varied and complex picture that it is necessary to cluster into main categories.I conclude that there is a need for a much greater differentiation of types of residentialand employment area than at present is available.New concepts of social scientists such as daily prisms and daily paths are given a spatialdimension to become daily patterns for different categories of household. For many peo-ple a complex pattern of activities requires short travel times; the factors of time andmoney play an important role. The point of access to local or regional public transport ina single cluster of housing, employment and - also new - services is for a number of cate-gories of crucial importance. Within the city, proximity and accessibility to services oremployment, or to the public transport access point at walking or cycling distance, appearto be important.The frame of reference comprises a related series of principles for spatial design and theplanning of future urban areas, categorised according to planning scale, and is geared to:

    optimal harmonisation between housing preferences and the actual type of urban areaby means of a design methodology based on the changing differentiation of categories

    9

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    13/282

    of households and individuals, their preferences and their activities, a methodologythat creates spatial opportunities for self-fulfilment according to individual lifestyles;safeguarding and where possible restoring the vulnerable environment and theeconomical use of the limited space available through an optimalisation of land useand through limitation of the growing mobility.

    In order to translate this frame of reference and these principles into actual designs, twocase studies were selected where the frame of reference is made operational in a design.In this way the study is focussed directly on the urban design specification.The main criterion in the selection of the case studies was the topicality of the social andspatial problems. Cities which have been given a specific spatial task in the context of theFourth Policy Document on Spatial Planning were the most obvious choices. Two con-trasting case studies were chosen.Partly because of my earlier involvement with the planning of Zoetermeer and Zwolle andmy background knowledge, the district of Rokkeveen in Zoetermeer, a new town withinthe Randstad, and the neighbourhood of Holtenbroek, built in the 1950's and 1960's, inZwolle, a former growth city, in current policy an urban nodal point, were selected. Thecontrast is between a location in the so-called 'intermediate area' between The Hague andRotterdam, contiguous to Rokkeveen, which, according to the Fourth Policy Document onSpatial Planning, will only be needed after 2005, and a post-war neighbourhood for whichrenovation plans are being developed.The frame of reference has been tested on both selected case studies by developing ineach case an alternative plan and comparing this with the plan drawn up by the municipalplanning departments. This comparison revealed remarkable differences.The basic principles for my alternatives were concerned with:- the size of a neighbourhood, particularly with regard to proximity and accessibility;- the priority within a neighbourhood for safe pedestrian and cycle traffic and public

    transport;- the scope for new preferences, in particular through the mixing of housing and em-

    ployment.The optimal size of a neighbourhood is determined by the minimum number of inhabi-tants required to support a complete range of daily services, and the maximum size of anarea that can be covered on foot or by bicycle. The basic principles lead to a clustering ofservices, housing, employment and public transport and to a differentiation of types of re-sidential and employment area.I illustrate the cases by means of drawings.

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    14/282

    EvaluationFinally, in an evaluation, it was verified where the methodology could be implementedand where it could not. In both cases there proved to be some limitations as well as someadditional possibilities and opportunities.

    In cases where new developments have to transgress municipal boundaries, such as inRokkeveen and in many other locations in the Randstad, chronological phasing in the im-plementation can be an impediment to spatial cohesion.A second limitation as well as a challenge is the difficulty of incorporating or retaininglandscape features and small green buffers in a continuous 'green structure' as part of the'green structure' for the Randstad as a whole. An advantage of larger new locations isthat the possibility remains in these locations of creating an area that combines proximityand accessibility on foot and by bicycle with a carrying capacity for daily services and fre-quent public transport. A paradoxical advantage, typical of the Randstad, is that in doubleincome households it is more the exception than the rule that both partners work in thecity or town where they live. The southern wing of the Randstad is the labour market aswell as the housing market. With the growing participation of well educated women inthe labour market, there will be an even greater demand from commuters and studentsfor fast and frequent regional public transport services.

    In Zoetermeer population forecasts have been made for the period up to 2010, but socialdevelopments have been practically ignored. The dynamic nature of the urbanisation ofthe Randstad, however, compelled researchers to study these developments.The research of Kruythoff (1991) into new household categories in urban areas and theassumptions of Van Schendelen and Quist (1990) about the future participation of womenand the older age groups in the labour market in the province of Zuid-Holland and theirdaily travel patterns, provided material for forecasts about future household compositionin terms of stage in the life cycle and lifestyle, adequate for my academic thesis but too in-accurate for planning practice.My approach can be regarded as useful for new urban developments in the Randstad.A systematic quantitative analysis, however, of (new) household categories and moresound assessments of future participation in the labour market and resultant daily pat-terns of movement will be indispensable when planning for the urban mosaic.

    In existing post-war residential areas, the initial impression seems to be that the planneris severly restricted in what can be achieved. Buildings, roads, water systems, the propor-tion of high rise as opposed to low rise building - everything seems to be fixed. This maybe the reason why the methods of improvement generally applied often prove to be pure-ly cosmetic (Coleman, 1985). A methodology elevating the level of analysis and designfrom the neighbourhood approach to the urban and even regional overview, thus startingfrom the potentials of the area, can provide it with a new impetus for real redevelopment,as my case study demonstrates.

    An advantage of the residential areas of the 1950's and 1960's is their proximity to the citycentre, compared with the more recent districts of the subsequently much larger conurba-tions. Their often orthogonal structure is generally very clear. The buildings may bedilapidated but during the course of thirty years or so the trees have literally grown into ahealthy green structure with splendid avenues, fine planted squares and lavish water

    11

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    15/282

    courses. The existing housing stock, although simple, will be still relatively cheap, evenafter renovation, and also be adequate for future needs.

    Another considerable advantage is that at the time the siting of shops and schools wasnot based on a car owning population but, in The Netherlands, on the use of the bicycle.This enables the present day planner to create new alternatives for the car.In Zwolle the location of Holtenbroek near the city centre, although separated from it by amotorway parallel to an outer ring road, and with a broad swathe of offices and institu-tions along these roads, proved a blessing in disguise. From time immemorial the townof Zwolle has had a regional function. One present objective is to concentrate employ-ment in the larger towns of the province of Overijssel, of which Zwolle is one. A secondobjective is to promote commuting by public transport by means of a rapid bus connecti-on. A regional node of transport and services can be established at the main bus stationat the edge of Holtenbroek. From there a socially, functionally and visually pluriform ur-ban mosaic replaces the former monofunctional residential area.

    My methodology also, therefore, proves to be workable for existing residential areas.Although my thesis deals with circumstances in The Netherlands and is tested throughDutch cases, I consider it to be applicable elsewhere in Europe and in North America.

    12

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    16/282

    Inhoud

    PROLOOG 5SUMMARY 7INLEIDING 21

    1.1 Achtergronden 211.2 Aanleiding en problematiek 221.3 Probleemstelling, doel en reikwijdte van de studie 231.4 De opbouw van de studie 25

    Noten 2 72 EPISODEN VAN HET RUIMTELlJKE BELEID 292.1 De Woningwet, aanloop en effect 292.2 De welvaartsontwikkeling na de oorlog 322.3 De gebundelde deconcentratie 332.4 Het groeikemenbeleid 352.5 De omslag - de Compacte Stad 372.6 Het concentratiebeleid; op weg naar 2015 382 . 6 . 1 De Notitie Ruimtelijke Perspectieven, NRP 3 82 . 6 . 2 De Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening, VINO 4 02 . 6 . 3 De Vierde Nota Extra, VINEX 4 22.7 Pkb-reacties van de NIROV-Sectie Emancipatie SEIROV 432.8 Concepten met toekomstwaarde 45

    Noten 4 73 ACTUELE ONTWIKKELINGEN INVOORKEUREN

    EN RUIMTEGEBRUIK VAN BEWONERS 513.1 Traditionele bevolkingscategorieen; voorkeursontwikkeling

    en reacties op discrepanties 523.2 Nieuwe, opkomende bevclkinqscateqorieen 533 . 2 . 1 Nieuwe stedelijke bevolkingscategorieen 543 . 2 . 2 Tweeverdieners met en zonder kinderen 583 . 2 . 3 Vrouwen, verandering en zeggenschap 6 03 . 2 . 4 Ouderen 6 23.3 Verplaatsingsgedrag, ruimtegebruik en infrastructuur 623.3.1 Visies voor de infrastructuur in de Randstad 6 23 . 3 . 2 Plannen en beleid in en buiten de Randstad 6 63 . 3 . 3 Voorbeelden in het buitenland 6 7Noten 7 0

    1 3

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    17/282

    4 UITBOUW EN VERTREKPUNTEN 7 14 . 1 Typologiein en leefstijlen 4 14 . 2 Het referentiekader van vraag en aanbod 7 24 . 2 . 1 Bevolkingscategorieen 7 34 . 2 . 2 Dagelijkse activiteiten 7 34 . 2 . 3 De stedelijke leefmilieus 7 34 . 2 . 4 Het referentiekader van vraag en aanbod 7 44 . 3 Aanbod van de huidige praktijk en tendensen 7 54 . 3 . 1 De huidige praktijk, enkele voorbeelden 7 54 . 3 . 2 Tendensen 7 64 . 4 Samenvatting en conclusies 774 . 4 . 1 Conclusies voor de ruimtelijke vertaling 7 74 . 4 . 2 Conclusies voor de infrastructuur 7 8

    Noten 7 9

    5 REFERENTIEKADER VOOR VERPLAATSINGSNETWERKEN 8 15 . 1 Voorbeelden van roosters of netwerken 8 15 . 2 Theoretische roosters of netwerken 8 35 . 2 . 1 Het Compact-model 8 55 . 2 . 2 Het Groene Kruis-model 8 75 . 3 Nabijheid en bereikbaarheid 885 . 4 Toepassing 88

    Noten 9 0

    6 DE RUIMTELlJKE VERTALlNG: CATEGORIEEN VOORKEUREN,DAGPATRONEN, VOORZIENINGEN EN KNOOPPUNTEN 9 16 . 1 Bevolkingscategorieen 9 16 . 2 De voorkeursontwikkeling voor aspecten van het wonen 9 26 . 3 De voorkeursontwikkeling naar planniveau 9 46 . 3 . 1 De voorkeuren op het niveau van het streekplan 9 56 . 3 . 2 De voorkeuren op het niveau van het structuurplan 9 66 . 3 . 3 De voorkeuren op het niveau van het bestemmingsplan 1 0 06 . 3 . 4 De voorkeuren op het niveau van het uitwerkingsplan 1 0 16 . 3 . 5 De voorkeuren voor het sociaal-ruimtelijke milieu 1 0 16 . 4 Dagprisma's, dagpatronen, verplaatsingen 1 0 26 . 5 Knooppunten en voorkeursmilieus 1 0 36 . 6 Dagpatronen per hoofdcategorie van de bevolking 1 0 36 . 6 . 1 Huishoudens zonder kinderen 103

    Huishoudens met jonge kinderen (tot 6 jaar) 106Huishoudens met opgroeiende kinderen (6 tot 16 jeer) 107Huishoudens met aileen nog oudere kinderen 107Zelfstandige ouderen van 55 tot 70 jaar 108

    6 . 6 . 2 Enkele conclusies 1 0 96 . 7 Prototypische programma's voor woon/werkmilieus 1 1 16 . 7 . 1 Het woon/werkmilieu rondom het NS-station 1 1 16 . 7 . 2 Het woon/werkmilieu rondom het regiostation 1 1 26 . 7 . 3 Het woon/werkmilieu rondom het wijkcentrum 1 1 46 . 7 . 4 Het woon/werkmilieu rondom het steunpunt 1 1 5

    14

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    18/282

    6.7.5 Het woonlwerkmilieu rondom de scholen 1166.7.6 Het woon/werkmilieu in de randzones 1176.8 Toepassing en verificatie 1176.8.1 Verificatie van loop- en fietsafstanden 117

    1. Mobiele en lokale (twee)verdieners 1182. Schoolkinderen 1183. Ouderen 118

    6.8.2 Verificatie van verplaatsingstijden 1206.9 Siotsom 122

    Noten 1237 AANDACHTSPUNTEN VOOR HET ONTWERP 1257.1 Het niveau van het streekplan en het structuurplan 127

    Bevolking 127Infrastructuur van vervoer en verkeer 127Woon- en werkgebieden 128

    7.2 Het niveau van het gemeentelijke structuurplan 128Infrastructuur van vervoer en verkeer 128Voorzieningen 128Wonen en werken 129Verplaatsingen 129

    7.3 Het niveau van het bestemmingsplan 130Infrastructuur van vervoer en langzaam verkeer 130Voorzieningen 130Verplaatsingen 130Dagpatronen + verplaatsingen + voorzieningen = knooppunten 131Differentiatie van woonlwerkmilieus 131Noten 133

    8 CASUS KADERPLANDE POLDER 1358.1 Het Streekplan De Polder 1358.2 Het Structuurplan Streekstad 1389 CASUS ZOETERMEER 1439.1 Inleiding en toekomstverwachting 1439.1.1 Toekomstverwachting 1449.2 De ruimtelijke structuur 1469.2.1 De landschappelijke elementen 1469.2.2 Karakteristiek van Zoetermeer als Randstad-woonmilieu 147

    Vergelijking met de werkelijkheid in Zoetermeer 1479.3 De Bevolkingsopbouw van Rokkeveen 1489.3.1 Rokkeveen in 1991 1489.3.2 Rokkeveen in 2010 1489.3.3 Bevolkingscategorieen naar leefwijze 1499.4 Beroepsbevolking en forensisme in 2010 1509.4.1 Beroepsbevolking 1509.4.2 Forensisme 1529.4.3 Verplaatsingsgedrag en vervoerwijzekeuze 153

    15

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    19/282

    9 . 5 Het Toetsingsplan voor Rokkeveen 1 5 49.5.1 Rokkeveen in het polderlandschap 1549.5.2 Keuze 1: de indeling in wijken 1549.5.3 De netwerken van verplaatsing 156

    Openbaar vervoer 156Langzaam verkeer 159Gemotoriseerd verkeer 159

    9.5.4 Bevolkinqscateqorieen en voorkeurslokaties 161Alleenwonenden 161Stellen zonder kinderen 161Huishoudens met kinderen 161Ouderen 162

    9.5.5 Ruimtelijke spreiding, voorzieningen en knooppunten 1629.5.6 De Zuidwijk: een voorbeeldinvulling 1649.5.7 De woon/werkmilieus 167

    Het regio-station Zoetermeer-Driesprong: knooppunt 1 167Het wijkcentrum: knooppunt 2 168Het steunpunt, zorgcentrum nieuwe stijl: knooppunt 3 169De centra van basisonderwijs 169De centrale buurten 170De randen 170Het stedelijke mozeiek 170

    9 . 6 De gemeentelijke structuurplannen 1 7 39.6.1 Het Concept-Voorontwerp Structuurplan Zoetermeer 1739.6.2 Het Structuurplan Rokkeveen 1769 . 7 . Kritische vergelijking en evaluatie 1 7 89.7.1 Het niveau van het gemeentelijke Structuurplan 1789.7.2 Het niveau van het stadsdeel Rokkeveen 1799.7.3 Het niveau van de wijk Rokkeveen-Oost 180

    Noten 18310 CASUS ZWOLLE 1 8 51 0 . 1 Inleiding 1 8 510.1.1 De interregionale en de regionale betekenis van Zwolle 18510.1.2 De plaats en betekenis van Holtenbroek in Zwolle 1851 0 . 2 De ontwikkeling van Holtenbroek 1 8 610.2.1 De periode tot 1970 18610.2.2 Aanzet tot stadsvernieuwing 18910.2.3 Holtenbroek als voorbeeldproject 192

    Het volkshuisvestingsplan 192Het voorzieningenplan 193

    10.2.4 Vervoer en verkeer 193Het Bereikbaarheidsplan OverijsseJ 193Verkeer- en vervoerbeleid in Zwolle 1941 0 . 3 . Het Toetsingsplan 1 9 7

    10.3.1 Typering en ligging van Holtenbroek 197Keuze 1:Jigging van de wijk als prototype 197

    16

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    20/282

    10.3.2

    10.3.3

    10.3.410.3.5

    10.410.4.110.4.2

    10.4.310.510.5.110.5.210.5.310.5.4

    1111.111.1.111.1.211.1.311.211.2.111.2.211.2.311.3

    De netwerken van verplaatsingOpenbaar vervoer en langzaam verkeerGemotoriseerd verkeerKeuze 2 :het verkeersmodefDe buurtontsluitingHuishoudens, doelgroepen en voorkeurslokatiesOudere huishoudensStartende huishoudens en aJleenstaande oudersKleine buishoudens, middel- en hoge inkom ensJonge hulshoudens, tweede levensfase, met kinderenVoorzieningen en knooppuntenDewoon/werkmilieus,Het regio-knooppunt Sweelinckplein/ObrechtstraatHet wijkknooppunt BechpleinHet steunpunt aan de LassuslaanBuurt 1Buurt 2Buurt 3Buurt 4De werkgelegenheidHet recreatiegebied aan de noordrand en langs het Zwarte WaterCone/usie en keuzemodelHet stedelijke mozeiek; staalkaart voor een pluriforme wijkDe gemeentelijke plannenRecente ontwikkelingen in en om de binnenstadHet ruimtelijke plan voor HoltenbroekDe ruimtelijke structuurDe extra capaciteit van het ruimtelijke planDe verkeersstructuurHet plan voor beheer en sociale vernieuwingHet structuurplan HoltenbroekKritische vergelijking en evaluatieDe ruimtelijke hoofdopzetHuishoudens en leefmilieusDe voorzieningenVervoer en verkeerNoten

    1982002022052062072072082082082092102102 1 12 1 12 1 22 1 22 1 32 1 52 1 62 1 82 7 82 2 32232232252 2 52 2 72 2 72 2 9229230231231232233234

    EVALUATIENieuwe gebiedenZoetermeer-Rokkeveen; algemene ruimtelijke aspectenSociologisch-demografische aspectenImplementatieBestaande naoorlogse wijkenZwolle-Holtenbroek; algemene ruimtelijke aspectenSociologisch-demografische aspectenSpecifieke mogelijkheden en beperkingenKleine nieuwe bouwlokaties aan bestaande wijken

    235235236237237237238240240241

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    21/282

    11.4 Aanscherping van de aandachtspunten 2421 1 . 4 . 1 Stedelijk niveau 2 4 31 1 . 4 . 2 Stadsdeel- en wijkniveau 2 4 3

    EPILOOG 245LITERATUUR 247BIJLAGEN 257De bijlagen zijn genummerd overeenkomstig het hoofdstukwaartoe zi] behoren

    3 GEGEVENS UIT HET ONDERZOEK 2 5 83.1 Voorzieningen. die categoriesn bewoners in de wijk ernstig missen 2583.2 Gemis en gebruik van een aantal dienstverlenende voorzieningen 2593.3 Maatschappelijke ontwikkelingen 260

    1. Ontwikkeling werkzame beroepsbevolking x 1.000 in Zuid-Holland 2592. Ontwikkeling werkzame personen x 1.000 in Zuid-Holland

    naar gemiddelde arbeidsduur 2593. Indicatieve raming van aantallen werkverp/aatsingen x 100

    naar uur van de dag en naar ges/acht in 1989 en 2005 2605 LOOP- EN FIETSAFSTANDEN, naar levensfase en naar voorzieningen

    en opstappunten van openbaar vervoer 2 6 15.1 Voorkeursafstanden 261

    Tot bestemmingen te voet te bereiken van de woning uit 261Tot bestemmingen direct per fiets te bereiken van de woning uit 261Tot bestemmingen te voet te bereiken van de sneltramhalte af 262

    6 BEVOLKINGSCATEGORIEEN EN VOORKEUREN 2 6 36.1 Bevolkingscategorieen 2636.2 De voorkeuren op het niveau van het structuurplan 2636.3 De voorkeuren op het niveau van het bestemmingsplan 2646.4 De voorkeuren op het niveau van het uitwerkingsplan 2666.5 De voorkeuren voor het sociaal-ruimtelijke milieu 2659.A BEVOLKINGSONTWIKKELING IN ZOETERMEER EN ROKKEVEEN 2679.1 Samenstelling van de bevolking van Rokkeveen per 1-1-'91 2679.2 Huishoudens met en zonder kinderen in Rokkeveen 2679.3 Opgenomen in de tekst 2679.B BEROEPSBEVOLKING EN FORENSISME IN ZOETERMEER 2 6 89.4 Rokkeveen. vergelijking van prognoses van de beroepsbevolking 2689.5 Opgenomen in de tekst 2 6 89.6 Forensenstromen in 1988 met kris-kras spreiding 2689.7 Woonforensisme in Zoetermeer en Rokkeveen 268

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    22/282

    9.C VOORZIENINGEN 2699.8 Voorzieningen in het Structuurplan Rokkeveen en in

    het Toetsingsplan 26910 SAMENSTElLiNG VAN DE HUISHOUDENS EN VAN DEWONING-

    VOORRAAD PER BUURT IN HOl TENBROEK 27110.1 Holtenbroek in vergelijking met geheel Zwolle per 1-1-1988 27110.2 De samenstelling van de woningvoorraad in 1988 27110.3 De samenstelling van de huishoudens in 1983 en in 1988 27210.4 Vertegenwoordiging van kwetsbare bevolkingscategorieim in 1988 27310.5 Woningtypen en huurklassen in 1988 274

    CURRICULUM VITAE 275

    19

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    23/282

    The ideal city is like the ideal conceptof the mathematicians and as suchunrealisable. but is vitally important asa concept nevertheless.

    Percy Johnson Marshall

    Uitspraak van deze internationale nestor van de stede-bouwkundigen in zijn Introduction tot Cities in evolution(1968) van Patrick Geddes.

    20

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    24/282

    1 Inleiding

    De maatschappij is voortdurend onderhevig aan veranderingen. In de tweede helft vandeze eeuw zijn er processen gaande van individualisering en van emancipatie van ver-schillende groepen uit de bevolking, zoals ouderen, jongeren en vrouwen, autochtonen enallochtonen. Deze vormden aanleiding om op zoek te gaan naar de wortels van de huidigeontwikkelingen. Daarbij ervoer ik dat er, behalve een gegronde aanleiding voor wat eenambitieuze onderneming bleek, ook een diepere achtergrond bestond, dat er met nameeen opdracht in mijzelf lag.

    1.1 AchtergrondenIn het werk van Dolores Hayden en bij de door haar beschreven strijders voor een mens-waardige woning en woonomgeving, idealisten, utopische filosofen, stedebouwkundigenen verlichte ondernemers, trof ik een idealisme aan, dat ik in deze studie weer oppak envolg door de tijd. Enkele van hun idealen komen in mijn visie op de toekomstige samen-leving weer naar voren.

    De aanloop naar de grote verschuivingen in de maatschappij en in het leven van alledagstel ik, mij baserend op Bollerey (1977), Hayden (1981) en Van der Woud (1987), rond1800. Bij de emancipatie van de arbeidende klasse en bij die van de vrouw speelden, zo-wei op sociaal als op ruimtelijk gebied, utopische filosofen als Robert Owen (1771-1858)en Charles Fourier (1772-1837) een grote rol (Hayden,1981). Voor Fourier gold de emanci-patie van de vrouw als voorwaarde voor de emancipatie van de maatschappij (Ruben-stein, 1978). Owen's filosofie was gebaseerd op de opvatting, dat niet de afkomst, maarde omgeving belangrijk is voor de vorming van de mens. Fourier's ruimtelijke conceptenvoor een ideale woongemeenschap, de Felenstere, staan in relatie tot zijn fantastisch-filo-sofische, kosmische uitbeelding van de geschiedenis, in zijn Theorie des Ouetre Mouve-ments, 1808 (Fourier, 1847 en Bollerey, 1977).

    Child care at the Social Palace, Guise,France, as shown in Harper's Monthly, April 1872.Many types of play are encouraged in a sky litenvironment designed especially for children.

    Op grond van deze filosofieen hebbenverlichte ondernemers modeldorpenvoor hun werknemers gerealiseerd,company-towns. Voorbeelden zijn inFrankrijk, Ie Femilistere de Guise vanJean-Baptiste August Godin (1874), inSchotland New Lanark van RobertOwen, in Engeland Saltaire, Bournvilleen Port Sunlight, de Britse voorbeeldendaterend van voor de Housing Act van1882. De meeste hadden gemeenschap-pelijke voorzieningen voor huishoudenen zorqtaken, zoals kinderopvang enwasverzorging (figuur 1.1).1

    21

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    25/282

    De Engelse company-towns Bournville van Cadbury, New Earswick van Rowntree en PortSunlight van William Lever toonden interessante voorbeelden van medezeggenschap inhet woningbeheer en profit sharing experiments.Ook in Nederland stichtten industrielen, vooruitlopend op de Woningwet, company-towns. Bekende voorbeelden, met minder uitgebreide voorzieningen zijn het Agnetaparkin Delft en het van Heekpark in Twente. 2De emancipatoire vrouwenbeweging inde 1ge eeuw in de Verenigde Statenleidde eveneens tot ruimtelijk-socialeexperimenten, phalanxes. Omdat eerstaile arbeid door vrouwen en mannenthuis of in kleine werkplaatsen werdverricht, was de verwachting, dat tege-lijk met de concentratie in fabrieken vande betaalde tot dan thuis verrichte,handarbeid ook het zware huishoude-lijke werk efficienter georganiseerd zouworden door specialisatie en concentra-tie. Zo ontstond de idee van het coope-ratieve huishouden, waarin de takenverdeeld zouden zijn volgens de capaci-teiten van de verschillende leden van de

    Leonard E. Ladd, U.S. Patent ]\;0. 430,480,"Improvement in Dwelling Houses." Philadel-phia. 1890, showing block of one-family rowhouses served by a central kitchen

    cooperatie (figuur 1.2).Deze gedachte is ook terug te vinden in de Cooperative Quadrangles van EbenezerHoward, zoals Water/ow Court in Hampstead, Housing for professional women enHomesgarth or Letchworth Cooperative Houses (Hayden, 1981).3 De Nieuwe Bouwenarchitect Van Loghem ziet cooperaties van arbeiders en van architecten en technici als eenmiddel om een phalanx te vormen, die de maatschappij kan helpen veranderen (Rebel,1983).

    In het in hoofdstuk 3 te bespreken onderzoek komen ideeen en initiatieven naar voren, diete vergelijken zijn met de idealen en realisaties van Owen, Fourier, Ebenezer Howard enanderen. Ik noem hier slechts de door Droogleever Fortuijn (1993) besproken informelecircuits, de suggestie van Renou (1988) voor een vrijblijvend sociaal netwerk en de projec-ten voor ouderen van Houben en anderen (1988). Deze werk ik ruimtelijk uit als hulpnet-werk nieuwe stijl, daarmee aansluitend bij de voorlopers van het cooperatieve huishou-den.

    1.2 Aanleiding en problematiekDe actuele veranderingen in de samenleving worden onder meer zichtbaar in de steedsgrotere diversiteit van cateqorieen huishoudens en leefwijzen in aile levensfasen, en in degroeiende arbeidsparticipatie van vrouwen. Voor de oudere groepen hebben de langerelevensduur enerzijds en de vervroegde uittreding anderzijds een versterkend effect op dediversificatie.

    Deze veranderingen doen zich in aile delen van ons land voor. Zij zijn het verst voortge-schreden in de steden. Zij blijken samen te hangen met de mate van verstedelijking. De

    22

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    26/282

    discrepanties tussen deze nieuwe vanatie van leefvormen en de bestaande omgevingmanifesteren zich dan ook sterk in de stedelijke en in de zich verstedelijkende gebieden(Kruythoff, 1991). De verschillende cateqorieen huishoudens contrasteren zowel naarsamenlevingsvorm als naar leefwijze, naar mentaliteit als naar gerichtheid.Deze grof geschetste veranderingen hebben een grotere behoefte aan verplaatsing tot ge-volg, zowel op werkdagen als in de vrije tijd. Dit betekent een grotere algemene mobiliteit.Het dagbereik is fors uitgedijd (Van Engelsdorp Gastelaars,1980). Steeds meer mensenmoeten zich dagelijks verplaatsen over steeds grotere afstanden. Waar de bevolkings-dichtheid het grootst is, leidt een en ander het eerst tot problemen.

    Onderzoekers analyseren en beschrijven deze fenomenen. Zij publiceren hun bevindingenin rapporten en dissertaties. Zij wijzen op de discrepanties tussen het aanwezige en hetgewenste leefmilieu. Vooral de nieuwe cateqorieen huishoudens, oud en jong, zijn vaakniet tevreden met het aanbod aan leefmilieus. Deze sluiten niet aan bij hun nieuwe wen-sen en behoeften, zij passen niet op het vaak complexe patroon van hun dagelijkse activi-teiten.Ook de Sectie Emancipatie in de Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting, SEIROV 4 vanhet Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting, NIROV, is sinds1982bezig deze verschijnselen te bestuderen en haar conclusies uit te dragen in studieda-gen, rapporten en reacties inzake planologische kernbeslissingen (pkb) naar de overheid.De conclusies uit het onderzoek zijn echter instrumenteel niet hanteerbaar voor het ruim-telijke ontwerp op de verschillende schaalniveaus. Het verschil van invalshoek van onder-zoekers en ontwerpers blijkt een kloof te veroorzaken tussen de bijdragen van deze tweedisciplines.

    De overheid probeert de maatschappelijke en ruimtelijke ontwikkelingen in goede banente leiden. Naast ruimere aandacht voor de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving envoor mobiliteitsbeheersing valt, in de recente rijks- en provinciale nota's over ruimtelijkeordening, milieu en verkeer, vermelding van de geschetste tendensen op.Maar ook in het beleid van de overheid wordt de analyse van de maatschappelijke ontwik-kelingen niet vertaald in concrete uitgangspunten voor het ruimtelijke ontwerp. Hier valtdezelfde kloof tussen onderzoek en vormgeving te constateren. Volgens Mastop 5 is dezemoeilijk te overbruggen. In dezestudie doe ik toch een poging deze brug te construeren.

    1.3 Probleemstelling, doel en reikwijdte van de studieKort samengevat kan de probleemstelling luiden:

    Typering Tussen de bestaande gebouwde omgeving en de nieuwe gedragspatro-nen en leefwijzen bestaan discrepanties. Deze verschillen tussen ge-dragsvoorkeuren en realiseerbaar gedrag leiden niet aileen tot beknot-ting van het individu, maar ook tot verspilling.Welke zijn deze verschillen en hoe doen deze zich voor, in het bizonderbij nieuwe huishoudens en bij nieuwe leefstijlen7

    Planniveau De problemen treden duidelijk aan de dag in stedelijke gebieden.Zij strekken zich steeds verder uit tot het regionale ruimtelijke bereik.

    Vraagstelling Welke aandachtspunten zijn af te leiden van het onderzoek naar dezediscrepanties en hoe kunnen deze aandachtspunten een richtsnoer vor-men voor het ontwerp voor een optimaalleefmilieu7

    2 3

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    27/282

    Om een dieper inzicht in de geschetste problematiek en aanknopingspunten voor haar be-leid te krijgen geeft de overheid studieopdrachten aan adviesorganen, zoals de Weten-schappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en aan wetenschappelijke instituten,die zich bezighouden met onderzoek naar bevolkingscategorieen in opkomst, naar denoodzaak tot en de effecten van toenemende arbeidsparticipatie, naar bijzondere aspectenvan de volkshuisvesting en naar de ontwikkeling van stelsels van openbaar vervoer.Met dit wetenschappelijke werk ontstaat een uitgebreide en nog steeds groeiende litera-tuur. Tezamen geven deze studies een breed beeld van wat er aan de hand is en hoe deproblematiek is ontstaan. De werkstukken eindigen bij enkele dissertaties met een hoofd-stuk over de ruimtelijke context en bij de nota's met aanbevelingen voor het ruimtelijkebeleid.

    Enkele studies, vooral dissertaties laten al een verdere ontwikkeling zien, geven een door-kijk naar de toekomstige samenleving. Daar zijn de nieuwe bevolkingscategorieen meerbepalend voor het beeld dan de traditionele, daar wordt gerekend met een arbeidsparti-cipatie op Europees niveau. De mensen hebben daar een gevarieerd en velen een drukbestaan. Zij hebben nieuwe behoeften, voorkeuren, zij vragen andere voorzieningen enstellen andere eisen aan hun leefmilieu.

    Hierop zou de ruimtelijke ordening, als toekomstgericht beleidsveld toch moeten aanslui-ten! Op dat punt wreekt zich echter de afstand tussen onderzoeksrapporten en weten-schapsadviezen enerzijds en het concrete ontwerp anderzijds.

    Het doel van de studie is dan ook om, mede op basis van recente wetenschappelijke stu-dies, een breder en samenhangend inzicht in de ruimtelijke eisen van de toekomstigemaatschappij te krijgen en deze eisen als vertrekpunten te kiezen voor een vertaling naaraandachtspunten voor het ruimtelijke ontwerp. Zo'n vertaling kan bijdragen tot overbrug-ging van de genoemde kloof tussen onderzoek en ontwerp.

    Ik beperk mij in deze studie tot de dagelijkse leefwijze van stadbewoners, tot de mensen,diezullen wonen en werken in de toekomstige stedelijke gebieden, in verschillende leef-milieus. Over deze cateqorieen is veel onderzoeksmateriaal beschikbaar. Voorts acht ik,mede op grond van mijn beroepservaring, de maatschappelijke ontwikkelingen het best tebestuderen in middelgrote steden en steden in opkomst. In de grote steden is de preble-matiek veel meer complex. Om een overzichtelijk beeld te presenteren wil ik complicatiesvermijden.

    In zuiver suburbane en landelijke gebieden is de problematiek van een andere aard. Dezevraagt een aparte studie. Overigens zijn gegevens over andere gebieden, mits zij in vol-doende mate voorhanden zijn, op dezelfde manier te verwerken als in deze studie is ge-daan.

    Dit leidt tot de volgende inperkingen van het studiegebied tot:cateqorieen van de Nederlandse bevolking van 16 tot 85 jaar naar huishoudenstypeen leeftijd, met het accent op de nieuwe cateqorieen huishoudens. De allochtone be-vol king vraagt een aparte studie en komt daarom slechts zijdelings in beeld;het dagelijkse patroon van activiteiten, waarin wonen, werken en zorgen gecombi-

    24

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    28/282

    neerd worden. Vrije dagen, zoals weekeinden en vacanties vragen een aparte studie,maar worden waar van toepassing in de beschouwing betrokken;stedelijke leefmilieus in middelgrote steden, in hoofdzaak in het westen, met eentegenhanger in het oosten van het land. Landelijke en perifere gebieden blijven buitenbeschouwing.

    1.4 De opbouw van de studieIn hoofdstuk 2 beschrijf ik de hoofdlijnen van het ruimtelijke beleid.Van mijn optiek uit zie ik daarin drie. niet steeds parallelle, lijnen:1. het onderzoek naar de maatschappelijke situatie, de tendensen en de verwachte ont-wikkelingen;

    2. de inventarisatie van de ruimtelijke situatie, de ruimtelijke knelpunten;3. aanknopingspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling, op grond van de ruimtelijke

    mogelijkheden en inspelend op de eerste lijn.In de nota's van de regering zijn ruimtelijke concepten aan te wijzen, die reageren op demaatschappelijke vraag: de gebundelde deconcentratie, het groeikernenbeleid en de ideevan de Compacte Stad en nu in de VINEX de concentratie-gedachte: bouwen in en aan derand van de stad voor woongebieden en het ABC-beleidvoor werkgebieden;In hoofdstuk 3 zal ik de maatschappelijke ontwikkelingen en de ruimtelijke consequentiesin algemene zin introduceren. Daarvoor bouw ik voort op het recente onderzoek van ande-renoHet gaat mij daarbij om bevolkinqsceteqorieen, hun activiteiten van alledag, inclusiefhun verplaatsingsgedrag en ten derde hun feitelijke tegenover het door hen gewensteJeefmiJieu. Dit zijn de drie hoofdelementen van de studie.In hoofdstuk 4 werk ik deze elementen uit en bouw daaruit een model van vraag en aan-bod. Devraag en de tendenzen van vandaag vormen een richtingwijzer naar de vraag vanmorgen. Die benadering is behulpzaam geweest bij mijn poging de kloof tussen de nieu-we maatschappijke vraag en het ontwerp en de bouw van het leefmilieu van morgen teoverbruggen.

    Ais kader voor de ruimtelijke vertaling heb ik in hoofdstuk 5 prototypische schema's ont-worpen, waarin de diverse milieus een plaats kunnen krijgen. In deze schema's krijgen destelsels van verplaatsing; openbaar vervoer, auto en langzaam verkeer, een dienende rol.In hoofdstuk 6 kijk ik, of en hoe al deze nieuwe gegevenheden, aanbevelingen en sugges-ties, als vertrekpunten, instrumenteel hanteerbaar zijn te maken en te vertalen in een aan-pak voor de ontwerpopgaven van de jaren '90, die inspeelt op de behoeften van 2015.

    Ankerpunt bij deze aanpak vormen de leefwijzen van de cateqorieen huishoudens met dedagelijkse bezigheden van vrouwen en mannnen en hun verplaatsingsgedrag. Aan deleefwijze van alledag en de verdere wensen van deze mensen, voortkomend uit gericht-heid, opleiding en inkomen, zijn de voorkeuren gekoppeld voor de verschillende aspectenvan wonen, werken en vrije tijd, kortom voor de aspecten van hun woon- en werkmilieu.Dit levert een zo gevarieerd en complex beeld op, dat het nodig is verwante cateqorieenvan huishoudens te bundelen in hoofdcateqorieen.Tevens blijkt er behoefte te ontstaanaan een veel grotere differentiatie van leefmilieus, dan thans wordt aangeboden.Het voor velen complexe activiteitenpatroon eist een korte verplaatsingstijd; de tijd/geldfactor speelt een grote rol. Het opstappunt van het lokale of het regionale open bare ver-

    25

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    29/282

    voer in combinatie met andere nieuwe voorzieningen, wordt voor sommige cateqorieeneen essentiele voorziening. Binnen de stad worden nabijheid en bereikbaarheid op loop-of fiets-afstand belangrijke nieuwe voorzieningen (Vijgen en Van Engelsdorp Gastelaars,1992).

    In hoofdlijnen leidt deze aanpak tot een programmatisch geheel, dat in deze studie het re-ferentiekader wordt genoemd. Oit referentiekader mondt in hoofdstuk 7 uit in een reeksaandachtspunten voor een ruimtelijke vormgeving en een inrichting van de toekomstigeleefmileus, afgestemd en gericht op:optimale overeenstemming tussen woonvoorkeuren en feitelijk leefmilieu door middelvan een ontwerpmethodiek, die uitgaat van de veranderende differentiatie van catego-rieen huishoudens en individuen, hun voorkeuren en hun activiteiten en die ruimtelijkemogelijkheden creeert tot ontplooiing van de gerichtheid van de individuele mens opeen leefstijl;behoud en waar mogelijk herstel van het kwetsbare milieu en zuinig gebruik van deschaarse ruimte door optimalisering van het ruimtegebruik en door geleiding van degroeiende mobiliteit.

    Om het referentiekader en de daarvan afgeleide aandachtspunten te toetsen, voigt eentoe passing op twee casus, waarin deze aan de hand van een concrete stedebouwkundigeontwerpopgave worden beproefd. Oaaraan vooraf gaat als intermezzo een korte schetsvan een in het referentiekader passende streekplanaanpak.

    Hoofdcriterium bij de keuze van de casus is de actualiteit van de maatschappelijke enruimtelijke problematiek. Steden, die een actuele ruimtelijke (VINEX)-taak hebben, zullenals voorbeeld van de ontwerpopgaven op weg naar 2015 tot de verbeelding spreken.Mede op grond van mijn betrokkenheid bij de planvorming viel in eerste instantie de keu-ze op Zoetermeer, een groeikern binnen de Randstad, op Alkmaar, een groeikern aan debuitenrand van de noordvleugel van de Randstad en op Zwolle, een voormalige groeistad,thans een stedelijk knooppunt. In de loop van de studie bleek beperking tot de twee meestcontrasterende casus, Zoetermeer-Rokkeveen en Zwolle-Holtenbroek, de voorkeur te ver-dienen.

    Na de uitwerking van de drie casus in de hoofdstukken 8 tot en met 10wordt in hoofdstuk11 de toepasbaarheid van het ontwikkelde referentiekader op ontwerpopgaven vandiverse aard qeevalueerd,

    2 6

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    30/282

    Noten

    1. Ook andere auteurs, Godin (1879), Die Deutsche Gartenstadt Gesellschaft, met name de ledenKampffmeyer en Kassowitz (beiden 1910)' Reynolds (1976185), Corden (1977) en Rubenstein(1978) beschrijven deze experimenten zeer interessant. Vooral de eerste publicaties werpeneen helder licht op de maatschappij van ongeveer een eeuw geleden.

    2. Ook in Nederland leidde de uitvinding van de stoommachine tot een trek van de agrarischebevolking, vooral uit arm ere streken, naar de stad. Deze migratie betekende een openbrekingvan het traditionele familiehuishouden, dat meestal drie generaties omvatte. (WRR,Konsumptieverandering in maatschappelijk perspektiei. 1979), Tegen 1850 bestonden op hetplatte land de gezinnen uit ongeveer negen personen met verwanten en vaak met inwonendpersoneel (van der Woud, 1987). leder gezinslid had een op zijn of haar capaciteiten afgestemde, specifieke taak. Opmerkelijk is de overeenkomst in organisatievorm tussen dit tradi-tionele (agrarischel farnilie-huishouden en het utopische cooperatieve huishouden.

    3. Typerend voor the Fabian Society is het betoog van H.G. Wells, auteur van A ModernUtopia, om Howard in 1909 in Letchworth cooperative households te doen introduceren, om-dat:" in a few short years all ordinary houses would be out of date and saleable at any price."

    4. In 1982 vormde een groep vrouwelijke leden van het NIROV, werkzaam in verschillende disci-plines, het NIROV-Werkverband Vrouwen in de Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. Hetdoel was (en is) "om vanuit het NIROV een bijdrage te leveren aan de kennis en het inzichtmet betrekking tot de relaties tussen emancipatie, ruimtelijke ordening en volkshuisvesting"(Nieuwsbrief SEIROV (1989, no 1, p.1). Eind 1988 tel de het Werkverband ongeveer 250 vrou-wen.Vanaf 1 januari 1989 is het Werkverband een NIROV-sectie onder de naam: Sectie Emancipa-tie in de Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting (SEIROV). Het was in de discussies met deandere oprichters van het Werkverband, dat ik de in dit hoofdstuk geponeerde kloof consta-teerde.

    5. Stelling uitgesproken door J. M. Mastop op een interne discussiebijeenkomst van de Rijkspla-nologische Dienst op 15 maart 1993.

    27

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    31/28228

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    32/282

    2 Episoden van het ruimtelijke beleid

    In het ruimtelijke beleid van de overheid, beschouwd aan de hand van de Nota's over deRuimtelijke Ordening, onderken ik in 1.4 drie, niet steeds parallelle lijnen. Op een aantalmomenten wordt met een ruimtelijk concept gereageerd op een maatschappelijke vraag.Bij nadere beschouwing blijkt dit al vanaf de Woningwet van 1901 een kenmerk van hetbeleid te zijn. Ook deze wet was een antwoord op een maatschappelijke, (onhoudbare)situatie; een tamelijk trage reactie. Ook die traagheid lijkt mij een kenmerk. Het ruimtelijkebeleid en de wetgeving volgen de maatschappelijke ontwikkelingen op zekere, somsgeruime afstand.Het is niet mijn bedoeling om een compleet overzicht te geven van de ruimtelijke ontwik-kelingen vanaf de Woningwet. Ik wil de schijnwerper richten op enkele momenten, waar-op het ruimtelijke beleid reageert op wat er in de samenleving aan de hand is.Ik pretendeer ook daarin geen volledigheid. Ais ik, niet op zoek naar water, maar naarbevolkinqscateqorieen, die om aandacht vragen en wier wensen nog maar nauwelijks ver-staan worden, blader door mijn boekenkast, wordt mijn oog soms getrokken naar eenalinea of diagram, zoals een wichelroede uitslaat.

    In een zekere tegenstelling tot Frieling (1991), die het naoorlogse ruimtelijke beleid be-schrijft als een thema met varieties." schets ik episoden, als de actes van een drama.Soms liggen zij ver uiteen in de tijd, soms volgen zij elkaar snel op. Ais eerste ordenings-daad van betekenis in de recente geschiedenis, komt de Woningwet aan de orde. Danvolgen de aanpak van de ruimtelijke vraagstukken direct na de tweede wereldoorlog, ver-vol gens de gebundelde deconcentratie, het groeikernenbeleid, de Compacte Stads-ideeen het huidige concentratiebeleid : bouwen in en aan de sted, geen instraling, maar uit-straling ten opzichte van het Groene Hart.2.1 De Woningwet, aanloop en effectNa de Franse tijd veranderde ons staatkundige bestel: de Koning kon toen nog eigeninitiatieven ontplooien. Willem I, opgevoed in Engeland, gaf naar de Engelse voorbeeldende aanzet tot een geheel nieuwe ruimtelijke orde. Onder zijn regering werden kanalen ge-graven, bruggen gebouwd en begon de aanleg van het spoorwegnet. Zijn hoofddoel wasde economie en de industrialisatie van het hele land te bevorderen (Van der Woud, 1987).In deze episode kan ter vergelijking naar de ontwikkeling in Engeland met the PublicHealth Act in 1848, the Torrens Act in 1868 en the Housing Act in 1882 worden verwezen.Alles gebeurde daar eerder dan bij ons.2In Nederland had de industriele revolutie minder dramatische gevolgen en waren de erg-ste achterbuurten in omvang niet vergelijkbaar met de Engelse slums, stelt Van Poelje(1952). Wei zijn er al vroeg alarmerende rapporten.P In1890 waren er in Amsterdam bijna5000 kelderwoningen. De kindersterfte varieerde er rond de 50%. In 1893 was het aantal

    29

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    33/282

    kelderwoningen verminderd, maar waren sedert 1870 naar schatting 24.000 voor-en-achter-woningen gebouwd.Velen bezagen het vraagstuk van de volkshuisvesting academisch: slechts een kleineGideonsbende wilde het voorbeeld van de Engelse Housing Act navolgen. De realist VanNierop noemde het woningvraagstuk het voornaamste probleem van de sociale politiekvan die tijd (Van Poelje,1952).De meest treffende publicatie is de Woningstatistiek van 31 december 1899.4 Het opval-lende aan dit rapport is het novum om met tabellen en diagrammen de onhoudbare toe-standen aanschouwelijk te maken. E r waren zelfs eenkamerwoninqen, bewoond doormeer dan 6 personen.Uiteindelijk werd in 1901 de Woningwet door de Tweede Kamer aangenomen en werddeze in 1902 gelijktijdig van kracht met de daarmee samenhangende Gezondheidswet.

    De Engelse wetgeving is mede richtinggevend geweest. Elementen, zoals onteigening,onbewoonbaarverklaring, woningverbetering en verplichting tot vaststelling van eenbouwverordening, die in Engeland in opeenvolgende wetten geregeld waren, zijn in deWoningwet samengebracht (Van Poelje,1952). Ook later hield Engeland een voorbeeld-funktie. De Engelse Housing and Town Planning Etc Act (1909), de herzieningen in 1919 en1932 en vooral The 1947 Town and Country Planning Act en het inzicht, dat aan het op-stellen van een uitbreidingsplan research vooraf moet gaan, hebben grote invloed gehadop de verdere Nederlandse wetgeving (Van Poelje, 1952en Cullingworth,1988).

    Voor 1900 hadden verschillende gemeentebesturen al bouwvoorschriften en regels vooronbewoonbaarverklaring vastgesteld (Van Beusekom, 1952).Vaak echter werden hun be-sluiten, indien aangevochten, vernietigd door de Kroon. Rooilijn- en uitbreidingsplannenzijn bekend van Amsterdam en van Arnhem, toen een van de snelst groeiende steden vanhet land.Vooral veeI particulier initiatief liep, net als in Engeland, vooruit op de wetgeving. Indus-trielen stichtten company towns, zoals het Agnetapark in Delft van 1882 en het VanHeekpark in Twente (Rebel,1983)' Het Snouck van Loosenpark in Enkhuizen is een bekendvoorbeeld van een legaat van een rijke weldoenster zonder kinderen.Lang voor de Woningwet werden er woningbouwverenigingen opgericht: in 1851 deVereeniging ten behoeve van de arbeidersklasse in Amsterdam, in 1853 de Vereenigingtot het verschaffen van geschikte woningen aan de arbeidende klasse te Arnhem, in 1854de Vereeniging tot verbetering der woningen van de arbeidende klasse te 's-Gravenhage(Grinberg, 1977). Deze eerste verenigingen waren steeds door welgestelde burgers voorarbeiders opgericht. In 1890 waren er circa veertig met onze woningbouwverenigingenvergelijkbare instellinqen.I' Voor de Gezondheidswet in werking trad, bestonden er in eenaantal grote steden eveneens al gezondheidscommissies.

    Kortom: Ook in ons land laat de 1ge eeuw een aantal, technologische en maatschappelijkeontwikkelingen zien met veel particuliere en gemeentelijke initiatieven ook van ruimtelijkeaard, die de aanloop vormden voor de ruimtelijke wetgeving. De door Dolores Hayden(1981) gesignaleerde voorbeelden ( 1.1) van het cooperatieve huishouden en van voorzie-ningen voor kinderopvang zijn in Nederland slechts in enkele afzonderlijke initiatieven vande grond gekomen.

    30

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    34/282

    De 20ste eeuw begon, vooral door de sociaal gerichte wetgeving in een sfeer, waarin zelf-bewustzijn en eigen initiatief van de arbeidende klasse vorm kon krijgen. Voorbeeldendaarvan zijn de samenstelling van de nieuwe gezondheidscommissies en het karakter vande bouwverenigingen. De inspecteurs voor de volksgezondheid en de volkshuisvestingwaren ambtenaren, maar de gezondheidscommissies bestonden geheel uit onbezoldigde,belangstellende burgers. Het eerste jaarverslag van het Staatstoezicht op de Volksgezond-heid vermeldt dat er op 906 benoemingen tot 31 december 1902, 26 werklieden en 10vrouwen, waarvan 4 arbeidersvrouwen, waren. (Van Poelje, 1952). Hieruit blijkt, dat deinbreng van arbeiders en van vrouwen begon mee te tellen. Het toont ook de voortduren-de betrokkenheid van de burgerij (Meerdink, 1985).Hoewel de Woningwet de overheid instrumenten bood tot controle en financiering vanwoningen, had zij de eerste decennia in feite weinig effect. De overheid zag de volkswo-ningbouw vooral als een zaak van het particuliere initiatief (Rebel, 1983).

    Enkele jaren nadat de Woningwet in werking was getreden, groeide in arbeiderskringende wens om zelf bouwverenigingen te stichten. Dat stuitte op een juridisch probleem.Eigen actie door de arbeider achtte men niet te rijmen met het 'altruistische' (lees paterna-listische) doel van een betere volkshuisvesting. De Kroon liet echter op 31 mei 1906 deCooperetieve Bouwvereniging Rochdale toe (Bommer, 1952 en Grinberg, 1977).De activiteit van de bouwverenigingen was zeer verschillend. In het eerste decennium ge-beurde er weinig, behalve in Amsterdam, waar Wibaut de motor achter de ontwikkelingwas. Ook in Friesland werd veel gedaan, met tot 1911 al ruim 3700 aanschrijvingen totverbetering en ruim 1300 onbewoonbaarverklaringen en voor 1914 ruim 1000 nieuwewoningwetwoningen (Bakker Schut, 1952).Tijdens de eerste wereldoorlog liep de bouwactiviteit terug, maar trad wei een versnellingvan de emancipatie op, met name van vrouwen. Doordat veel mannen onder de wapenenwaren, moesten in aile sectoren arbeidsplaatsen ingevuld worden door vrouwen.Ook Hayden (1981) en Hyslop (1971) zien de eerste wereldoorlog als een belangrijke kata-Iysator voor de emancipatie van de arbeidende klassen en van de vrouw. Dit leidde medetot het Vrouwenkiesrecht in 1917.

    Tijdens en na de oorlog stegen de materiaal- en loonkosten sterk, zodat in 1920 de totalestichtingskosten ruim drie maal zo hoog waren als in 1914, waarna ze eerst snel en latergeleidelijk daalden tot, in 1933, het niveau van 1914 (Rebel, 1983). Na de oorlog kwam devolkshuisvesting tot bloei, zowel door de, ook financiele, bemoeienis van de overheid alsdoor de activiteiten van de woningbouwverenigingen. Hun aantal breidde zich sterk uit.De extra taken van de woningbouwverenigingen hadden een emancipatoir effect op dearbeidersklasse. Het accent kwam echter meer en meer te liggen op de mannelijke kost-winner. Het idee juist vrouwen uit dit segment van de bevolking een taak in de woonbuurtte geven (Kassowitz. 1910). is niet opqepakt.PNa het hoogtepunt van 1341 bouwverenigingen in 1922 liep het aantal terug tot 1000 a1100 in 1928. De hoogste productie lag in 1921 met 19.298, de laagste in 1933 met 979gereedgekomen woningen (Bommer, 1952). Rond 1924 werden de gelden voor dewoningbouw teruggeschroefd (Witte, 1952). Het geld bleef gereserveerd voor woningenten behoeve van "sociaal-achterlijken en krotbewoners." Het particuliere initiatief, dat juistweer aantrok doordat de stichtingskosten tussen 1920 en 1923 tot de he1 f t gedaald waren,

    31

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    35/282

    moest maar voorzien in de woningbehoefte van de valide arbeiders. In Arnhem werden in1925 zelfs bewoners "met een behoorlijk inkomen" uit gemeentewoningen gezet ten be-hoeve van de bewoners van noodwoningen (Willemsen, 1969).In de jaren '30, als de woningbouw nog ZQ toeneemt, dat er in 1936 zelfs een overschot is,met sterk dalende huren, is er tevens woningnood, in de sociale sector. Beleggers investe-ren niet meer in volkswoningbouw. Architecten van bet Nieuwe Bouwen zien aileen nogmogelijkheden voor goedkope bouw in rationalisatie, normalisatie en grote aantallenwoningen in een keer (Rebel, 1983).De maatschappelijke toestanden in deze periode van economische crisis en tijdens detweede wereldoorlog boden vooral voor de werkende klassen of voor vrouwen weinigperspectief. Niet aileen werd de ambtenares ontslagen op haar huwelijksdag, maar ook devrouw van een hogere ambtenaar had dispensatie nodig, als zij haar beroep wilde uitoefe-nen. Ongehuwden bleven bij hun ouders wonen of zochten een kosthuis. Aileen als zij be-ter gesitueerd waren konden zij zich een eigen appartement veroorloven. Voorbeeldenvan dergelijke gebouwen waren Nirwana en Catsheuvel in Den Haag.Meer in het algemeen geldt voor de periode van 1900 tot 1980/90 de prioriteit van hetkostwinnersgezin. Deze werkt tot op de huidige dag door op aile terreinen van het dage-lijkse leven, zoaIs de ruimtelijke ordening, de woningbouw, de sociale en de belastingwet-geving.

    2.2 Dewelvaartsontwikkeling na de oorlogNa de tweede wereldoorlog heeft de regering met de al vanuit Londen benoemde top-ambtenaren plein pouvoir om de meest dringende maatregelen, zoals de geldsanering ende Wederopbouwwet door te zetten. In deze peri ode sluit de door de rijksoverheid geleideeconomische en ruimelijke orde aan bij de prioriteten van de bevolking en bij de lenigingvan de ernstige woningnood.

    De nota: De Ontwikkeling van hetWesten des Lands (1958) van deRijksdienst voor het Nationale Planopent een reeks van rijksnota's, diemede een indruk geven van de gelei-delijke verandering van de opvat-tingen. Een aantal begrippen alsRandstad, conurbetie, stedengroep,agglomeratie en overloop wordt danal gedefinieerd (figuur 2.1). In dedaarop aansluitende Eerste Notaover de Ruimtelijke Ordening (1960)wordt een beleid gevoerd met hetWesten als motor om de overigelandsdelen te laten delen in de wel-vaartsontwikkeling (Frieling, 1991).Met deze nota's begint het nationalespreidingsbeleid tussen de Rand-stad in het westen en de rest vanNederland.

    Figuur 2.1 Benamingenbron: De ontwikkeling van bet Westen des Lands

    32

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    36/282

    2.3 De gebundelde deconcentratieDe aanhoudende sterke bevolkingsgroei, de welvaart en de veranderingen in de rnaat-schappij blijken grotere gevolgen te hebben voor het woningtekort dan de oorlog.

    In de Tweede Nota over de Ruimtelijke Ordening (1966) wordt de bevolkingsgroei van1957 tot en met 1959vergeleken met die van 1960 tot en met 1962 voor de provincies vanNederland en Belqie, de landen van de BRD en enkele counties van Zuidoost-Engeland.Aileen in Nederland en enkele Westduitse landen is het geboortenoverschot nog steedszeer hoog: in 1966 telt de bevolking van Nederland 12,5 miljoen inwoners. De Nota ver-wacht dat, bij een nog vroegere huwelijksleeftijd en een verdere daling van het sterftecij-fer, rond 2000 de bevolking gegroeid zal zijn tot 21 miljoen. Daar stelt de Nota de kans opeen doelmatige gezinsplanning tegenover, die juist kan leiden tot een daling van de huwe-lijksvruchtbaarheid met als uitkomst ruim 19miljoen inwoners in 2000.7De welvaart uit zich niet aileen in de technische ontwikkeling, zoals een vervijfvoudigingvan het aantal auto's tussen 1955 en 1965, maar ook in revolutionaire veranderingen bin-nen de maatschappij. Ais veranderingen in het levenspatroon ziet de Nota voor de nabijetoekomst tendensen en vragen: De mens zal meer algemeen voorgezet onderwijs, meervrije tijd en een bredere belangstellingssfeer krijgen en hogere eisen gaan stellen: "eenruimere woning met meer inrichtingsmogelijkheden en een grotere keuzevrijheid vanwoonmilieu." De vraag is: "waar de nieuwe woningen moeten komen, die aansluiten bijhet nieuwe levenspatroon." Anno 1966 kiest men voor stedelijke randzones, die de voor-delen van de stad en de rust van de suburb combineren. "Maar zal dat zo blijven met detoename van de mobiliteit?"Ten aanzien van de beroepsbevolking stelt de Nota, dat de potentiele beroepsbevolking,de cateqorieen van 20 tot 64 jaar met 2% zal afnemen. De toekomstige, feitelijk werkzameberoepsbevolking zal afhangen van de maatschappelijke ontwikkelingen, met name van"de arbeidsdeelname van jongeren, bejaarden en vrouwen."

    Om in de nieuwe ruimtebehoeften te voorzien stelt de Nota gerichte uitstraling voor vande Randstad naar buiten met versterkte groei van het Noorden en delen van Overijsseldoor middel van spreiding zowel van bevolkingsconcentraties als van rijksinstellingen.Voor 2000 zijn twee bevolkingsconcentraties voorzien van 1 miljoen en meer inwoners,Amsterdam en Rotterdam; 5 concentraties van een half tot een miljoen inwoners, DenHaag, Utrecht, Eindhoven, Arnhem en Twente; voorts 11 concentraties van 1/4 tot 1/2miljoen inwoners, waaronder Groningen, Zwolle, Haarlern, Dordrecht, Breda en Heerlen-Kerkrade en tenslotte nog vijf typen in omvang aflopende concentraties.

    In de zogenoemde blokjeskaart wordt dit concentratiepatroon in een hierarchic van ker-nen als maatstaf voor de ordening en de verdeling van de voorzieningen aangegeven.Het kantorenbeleid wordt het eerst zichtbaar met vestiging van rijkskantoren onder anderein Zwolle en Apeldoorn en met uitbreiding van het technisch hoger onderwijs, eerst inEindhoven en vervolgens ook in Twente. Uit drie alternatieven voor het bij dit beleidpassende toekomstige urbanisatiepatroon, vergaande concentratie, vergaande deconcen-tratie en gebundelde deconcentratie, opteert de Nota voor het laatste (figuur 2.2).

    33

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    37/282

    v'cc rceed - , J " ccr-ce-i.to.: t.e i1re~ e-r e.

    Voor bee.d ven decoo-(e "t-lt:~ " he :

    , I.I,I. 1 ,\.

    I00-?e",'d van '5~b'Jnc~idei~ ret. \\ .-.-j_--~---~--.-

    . . . . . .~-----,,_jFiguur 2.2 Drie alternatieven voor het toekomstig urbanisatiepatroon

    bron: Tweede Nota over de Ruimtelijke Ordening in Nederland (1966)

    De Tweede Nota is gebaseerd op het concept van het stadsgewest en op het uitgangs-punt van afwisseling tussen verstedelijkte en niet-verstedelijkte gebieden. Er zijn vierstedelijke zones: de noordvleugel en de zuidvleugel (van de Randstad), de Brabantsestedenrij en Midden-Limburg.

    De Nota Volkshuisvesting (1972) constateert een nog steeds grote woningnood. Bij dewoning- en gezinstelling van mei 1947 was de achterstand ten gevolge van de oorloq cir-ca 300.000 woningen. Met nieuwbouw van 55.000 woningen per jaar, zou dit kwantitatievetekort in 1965 ingehaald zijn. Ondanks zelfs grotere woningcontingenten was het pro-bleem in 1972 nog niet opgelost. De naoorlogse veranderingen in de maatschappij noemtde nota revolutionair: naast een structureel gunstige conjunctuur en de toegenomensociale zekerheid, ook voor de 'oudedag', constateert zij 'gestegen levenskansen, vroe-gere huwelijksleeftijd, drang naar zelfstandig wonen', ook bij ongehuwden, en uiteenval-len van huishoudens naar generatie.

    34

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    38/282

    De gemiddelde woningbezetting was in 1930 nog 4,22, in 1947 tot 4,33 gestegen, in 1960tot 3.88 en per ultimo 1971 tot 3,25 gedaald. De nota concludeert, dat de veranderingen inde maatschappij ernstigere gevolgen hebben voor het woningtekort, dan de oorloq,Er blijken eind 1970 nog 35.000 huishoudens en 15.000 alleenstaanden bij anderen in tewonen en 32.000 huishoudens en alleenstaanden "andere ruimten" te bewonen (woon-schepen, pensions, zomerhuisjes en onbewoonbaar-verklaarde woningen). Uit de wenstot een ander leefpatroon komen "onvoorziene behoeften" voort. Het is tekenend voor dietijd, dat deze nota de wens van alleenstaanden om zelfstandig te wonen kwalificeert als"een niet te verwachten behoefte."Uit de Tweede Nota over de Ruimtelijke Ordening en de Nota Volkshuisvesting (1972)blijkt duidelijk, dat het maatschappijconcept van de regering dat was van het gezinshuis-houden als beleidsbepalende samenlevingsvorm. Ook de naoorlogse geboortegolf hadhet nodige bijgedragen aan de aanhoudende woningnood en aan een door gezinnen metjonge kinderen overheerst maatschappijbeeld.2.4 Het groeikernenbeleidHet eerste dee Ivan de uit drie delen bestaande Derde Nota over de Ruimtelijke Ordening,de Orienterinqsriote (1974) heeft als basisdoel "het bevorderen van zodanige ruimtelijkeen ecologische condities, dat a. de wezenlijke strevingen van individuen en groepen in desamenleving zoveel mogelijk tot hun recht komen en b. de diversiteit, samenhang enduurzaamheid van het fysisch milieu zo goed mogelijk wordt gewaarborgd ." 8De nota constateert een afname van de natuurlijke bevolkingsaanwas, sedert 1970 inversterkte mate, naast een toename van de immigratiesaldi, vooral uit landen rond deMiddellandse Zee, Suriname en de Nederlandse Antillen. Per saldo neemt de jaarlijksebevolkingsgroei af. De toenemende migratiestromen van het Westen naar het Oosten enZuiden van het land worden in het Westen gecompenseerd door de buitenlandse migra-tieoverschotten. Het inwonertal zal in tegenstelling tot de richtgetallen van voorgaandenota's over de ruimtelijke ordening, volgens het Centraal bureau voor de Statistiek (CBS)in 2000 tussen 15,4 en 16,1 miljoen liggen, exclusief de ontwikkeling van de buitenlandseimmigratie.Het levenspatroon verandert. Het aantal gezinnen met meer dan twee kinderen neemtzeer snel af. Na 1969 geeft het dalende aantal eerstgeborenen een indicatie van uitstel vanhet krijgen van het eerste kind. Het ruimtebeslag groeit ten gevolge van de tot 3,46 ge-daalde woningbezetting en van de verzelfstandiging van alleenstaanden. De dalende ge-zinsgrootte zou wijzen op een behoefte aan kleinere woningen.Het CBS verwacht een toename van de beroepsbevolking in de leeftijden van 20-64 jaar.Ondanks de uitbreiding van onderwijs is deze groei procentueel hoger dan de toe namevan die leeftijdsklasse, tengevolge van de stijgende deelname van gehuwde vrouwen. Denota geeft aileen de tendenzen in deelnamepercentages aan, maar meldt niet, hoeveelvrouwen, gehuwd en ongehuwd, er geregistreerd werken.Het tweede deel, de Verstedelijkingsnota, (1976) noemt als hoofdingang voor het ruimte-lijke beleid "de in de maatschappij levende waarden, normen, verwachtingen en stre-vingen." Deze verschillen sterk bij de verschillende groeperingen van de samenleving.Parallel aan de opkomst van nieuwe groepen en leefgemeenschappen is er een grotereverdraagzaamheid ten opzichte van "afwijkend gedrag en opvattingen." De nota consta-teert verschillen in voorkeur ten aanzien van woonwensen tussen bevolkingscategorieen.

    35

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    39/282

    Ais uitersten: alleenstaanden en echtparen zonder kinderen kiezen voor de grote steden;gezinnen met kleine kinderen, voor wie een omgeving met rust en groen meer van belangis, kiezen voor kleine kernen.

    Bij de bepaling van het ruimtelijke beleid vormen de achterblijvende bevolkingsontwikke-ling van het Noorden en de toenemende verhuizing van Randstadbewoners naar Noord-Brabant en Gelderland de hoofdproblemen. De taakstelling voor het voortgezette sprei-dingsbeleid tot het jaar 2000 is hier geheel op gericht.Enkele algemene beleidslijnen van het stedelijke inrichtingsbeleid zijn: een zo geringmogelijke afstand tussen wonen en werken; hogere dichtheden, waar halteplaatsen vanopenbaar vervoer op loopafstand aanwezig zijn en een beleid gericht op grotere keuzevrij-heid bij het wonen, vooral voor diegenen, voor wie deze nu het geringste is.

    Deze uitgangspunten worden expliciet uitgewerkt in het groeikernenbeleid met de vol-gende doelstellingen:

    bevordering van een evenwichtige stadsgewestelijke structuur;tegengaan van suburbanisatie;vermindering van regionale achterstanden wat betreft sociaal-economischeontwikkeling of voorzieningenniveau.

    Voor de Randstad blijkt het nodig de woningbouw in belangrijke mate te bundelen in eenbeperkt aantal groeikernen, voornamelijk gelegen aan de buitenzijde van de noordvleugelen de zuidvleugel. Als groeikernen met een in de jaren '80 aflopende taakstelling wordenonder meer Hoorn en Nieuwegein aangewezen en als groeikernen met een nieuwe of ver-hoogde taakstelling een tiental, waaronder Zoetermeer, Spijkenisse, Alkmaar, Almere enLelystad.Als groeisteden met een belangrijke regionale taak worden aangewezen Groningen,Zwolle, Breda en Helmond.De nota geeft geen richtlijnen voor de uitwerking van dit beleid, omdat die afhangt van deplaatselijke situatie, maar schetst wei enkele bundelingspatronen. Belangrijke instrumen-ten worden aangewend om dit groeikernenbeleid daadwerkelijk mogelijk te maken (loca-tiesubsidies).

    Vooral tussen 1966 en 1976 is de suburbanisatie op ruimtelijk ongewenste plekken moei-lijk te keren (Glasbergen en Simonis,1979).9 De bouwplannen, ingevolge de aan de ge-meenten toegewezen contingenten, moeten ook in de groeikernen lange procedures door-lopen. De woningnood is nog zo groot dat de contingenten hoe dan ook gehaald moetenworden. Ais er niet gebouwd kan worden waar het moet, moet er maar gebouwd wordenwaar het kan, luidt het adagium van de Directies van Volkshuisvesting.AI gauw blijkt verder, dat aileen door de overheid gefinancierde instellingen naar degroeikernen te dirigeren zijn. Het particuliere bedrijfsleven geeft de voorkeur aan lokatiesbinnen de Randstadring. De beperkte werkgelegenheid, de slechte woon-werkbalans in degroeikernen veroorzaakt groeiende stromen, vooral van auto-forenzen, steeds langerereistijden en frustreert daarmee het gezinsleven.

    36

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    40/282

    Deze maatschappelijke gevolgen van de groeikernpolitiek zijn lange tijd onderbelicht ge-bleven. Een woning met tuin" in een groeikern voor dezelfde prijs als een etagewoning inde stad heeft een wervend effect gehad op gezinnen met kinderen. Zij hebben en massevoor een groene woning' gekozen. Eenmaal geconfronteerd met de toch hoge woonlas-ten, het gebrek aan stedelijke voorzieningen en vooral met het monosociale woonmilieu,kon men moeilijk terug.102.5 De omslag - de Compacte StadDe omslag van groeikernen-beleid naar compacte stad-beleid begint in de steden.De uittocht van welgestelden uit de steden dateert al van het einde van de 19de eeuw, alsdoor de aanleg van spoorwegen bemiddelde stadsbewoners in staat raken in aantrekke-lijke forenzen-gemeenten te gaan wonen, weg van de sloppen en van het gevaar voorziekten.Maar de klap komt pas goed aan als de middengroepen, gezinnen met kinderen, naar degroeikernen vertrekken. De stadsbevolking verschraalt tot de lage inkomensgroepen, jon-geren, werklozen, migranten en ouderen. In de donorsteden brokkelt het economischdraagvlak af (NIROV-Werkverband, 1985enWRR,1990a).De stadsbestuurders komen dan ook als eersten op het idee van intensivering, het ideevan de compacte stad. De algemene gedachtengang, die reeds in de concept-versies vande Structuurschets Noord-Holland 1984 (1985) en van het Structuurplan Amsterdam(1985) bestudeerd werd door studiegroep Vrouwen en de Compacte Stad (1985) van hetNIROV-Werkverband VROV, is als voigt samen te vatten: ook al zou het niet lukken deoverlopers te laten terugkeren, verder vertrek moest ingedamd worden.De groeikernen voelen zich bedreigd. Zij hebben zich jaren ingespannen de stadsbevol-king op te vangen, de voorzieningen op een hoger peil te brengen en hebben veel ge'in-vesteerd in grondaankopen en planontwikkeling. De discussies laaien hoog op,

    In november 1982 organiseert de provincie Noord-Holland zelfs een symposium in Bever-wijk over de provinciale Discussienota voor de structuurschets van Noord-Holland (1982).De thema's luiden: aandacht voor de begrippen vol en leeg in de Noord-Hollandse ruim-telijke ordening, een terugblik op het in het verleden gevoerde ruimtelijke beleid en uit-dieping zowel van de actuele als van de te verwachten toekomstige problematiek.

    Het rijk moest de handschoen wei opnemen. De Structuurschets Stedelijke GebiedenSSG (1983) toont al een ontwikkeling van de inzichten, die verschillen met die van deVerstedel ijkingsnota:In plaats van op spreiding van werkgelegenheid uit de Randstad komt het accent nu meerte liggen op benutten van economische potenties van de regio's afzonderlijk.l"Terugdringing van de migratie uit de Randstad wordt vervangen door instandhouding vande huidige bevolkingsverdeling en verschillen in mate van verstedelijking.Opvang van stadsbewoners in stadsgewesten verschuift naar expliciete aandacht voor debevolkingsgroei in de stadsgewesten.

    De maatschappelijke doelstelling tot het eind van de jaren '90 luidt: "het realiseren vangoede ruimtelijke voorwaarden voor het maatschappelijk functioneren van de steden, deregio's en het hele land in economisch en cultureel opzicht."

    3 7

  • 8/7/2019 Het stedelijk mozaiek

    41/282

    DeSSG is vooral ruimtelijk gericht. Zij onderscheidt drie soorten gebieden:Sterk verstedelijkte (Randstad), matig verstedelijkte (Brabantse Stedenrij, Arnhem-Nijmegen, Twentse Stedenband en de steden in Zuid-Limburg) gebieden en het overige,weinig verstedelijkte Nederland.De SSG vreest als probleem een achterblijven van de bevolkingsontwikkeling in een grootaantal stadsgewesten met tot gevolg een steeds onevenwichtiger woon-werkbalans.Het beleid moet daarom gericht worden op beperking van de uitgaande migratie uit destadsgwesten en op een ruimtelijke ontwikkeling, waarbij de dagelijkse functionelerelaties zich op de schaal van het stadsgewest afspelen. Binnen de steden geldt een inten-siveringsbeleid en een beleid tot instandhouding van omvang en kwaliteit van sociaal-cul-turele voorzieningen en van het winkelapparaat. De meeste aandacht krijgen de Randstad-provincies.

    In 1984 houdt het NIROVtwee studiedagen