het vleesch is krank, de vyanden listig, de gelegentheden · obb openbare bibliotheek brugge –...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
VAKGROEP GESCHIEDENIS
“Het vleesch is krank, de vyanden listig, de gelegentheden
menigvuldig, de perykelen groot.”
OORZAKELIJKE OMSTANDIGHEDEN VAN OVERSPEL IN DE
ZUIDELIJKE NEDERLANDEN GEDURENDE DE 17DE
-18DE
EEUW.
DEEL I
Scriptie neergelegd tot het behalen van de
graad van Master in de Geschiedenis door
STÉPHANIE BILLIAU
Studentennummer: 20051788
Academiejaar 2009-2010
Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos
Commissarissen: Dra. Maja Mechant
Dra. Sarah Van Bouchaute
Universiteit Gent
Examencommissie Geschiedenis
Academiejaar 2009-2010
Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de scriptie
Ondergetekende, Stéphanie Billiau
afgestudeerd als Master in de Geschiedenis aan Universiteit Gent in het academiejaar 2009-
2010 en auteur van de scriptie met als titel:
“Het vleesch is krank, de vyanden listig, de gelegentheden menigvuldig, de perykelen groot.”
OORZAKELIJKE OMSTANDIGHEDEN VAN OVERSPEL IN DE ZUIDELIJKE NEDERLANDEN
GEDURENDE DE 17DE
-18DE
EEUW.
verklaart hierbij dat zij/hij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid in verband
met de consultatie van haar/zijn scriptie:
x de scriptie mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;
o de scriptie mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke, schriftelijke
goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);
o de scriptie mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van
… . . jaar (maximum 10 jaar);
o de scriptie mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur
van het verbod: 10 jaar).
Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt
in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige
bronverwijzing in de tekst op te nemen.
Gent, 4 augustus 2010 (datum)
Stéphanie Billiau (handtekening)
Woord vooraf
1
WOORD VOORAF
Deze masterproef is het resultaat van één jaar intensief historisch onderzoek en was niet tot
stand gekomen zonder de medewerking van diverse personen. Hen allen met naam vernoemen
is helaas onmogelijk, maar mijn dankbaarheid is er niet minder om.
In de eerste plaats wil ik mijn promotor professor dr. Isabelle Devos oprecht bedanken voor
het advies waarmee ze mij gedurende het afgelopen jaar bijstond. Haar deur stond steeds open
om mij te helpen met aanwijzingen en kritische bemerkingen.
Eveneens wil ik mijn dank richten tot het personeel van de vele bibliotheken en
archiefinstellingen waar ik het afgelopen jaar heel wat uren heb doorgebracht. De stapels
boeken en bronnen die ze mij aanreikten, alsook hun advies waren van onschatbare waarde.
Verder wil ik ook volgende personen oprecht danken: Hans Storme, Ludo Vandamme, Heidi
Deneweth en prof. dr. Jos Monballyu voor hun advies, Barbara Ruelens voor het aanreiken
van de door haar getranscribeerde volksboeken, alsook Saskia De Schepper en Laurent
Inghelbrecht voor hun hulp bij het transcriberen en interpreteren van de procesdossiers. Mijn
bijzondere dank gaat ook uit naar Nico G. Dumalin, archivaris in opleiding, die een aardig
stukje van zijn tijd opofferde om mij te helpen transcriberen en de GTB voorstelde voor een
correct begrip van de historische woordenschat uit mijn bronnen.
Ik had deze onderneming niet tot een goed einde kunnen brengen zonder de nooit aflatende
steun van vrienden en familie. Hun geduld, alsook hun taalkundig en stilistisch advies, waren
een grote hulp. Ik denk in het bijzonder aan mijn medestudenten, ouders, grootouders en zus-
kotgenote.
Ten slotte dank ik ook Vincent, mijn vriend. Het was ongetwijfeld niet makkelijk om na lange
werkdagen telkens opnieuw te luisteren naar frustraties over verloren geraakte boeken of
paleografische probleempjes. Zijn voortdurende steun en vertrouwen gaven mij keer op keer
de moed om door te gaan.
Inhoudsopgave
2
INHOUDSOPGAVE
WOORD VOORAF 1
INHOUDSOPGAVE 2
LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN 6
OPGAVE VAN BRONNEN EN LITERATUUR 9
1 Onuitgegeven bronnen 9
1.1 Openbare bibliotheek Brugge – Biekorf 9
1.2 Rijksarchief Brugge 9
1.3 Stadsarchief Brugge: oud archief 11
1.4 Stadsarchief Gent 12
1.5 Universiteitsbibliotheek Gent 12
1.6 Universiteitsbibliotheek Leuven 14
2 Uitgegeven bronnen 15
2.1 Volksboeken 15
2.2 Andere 16
3 Bibliografie 16
OVERZICHT AFBEELDINGEN EN TABELLEN 27
INLEIDING 28
HOOFDSTUK 1: DEFINIERING, STATUS QUAESTIONIS EN
PROBLEEMSTELLING 31
1 Definiëring 31
1.1 Het huwelijk in de zeventiende en achttiende eeuw 31
1.2 Overspel 33
1.2.1 Definiëring 33
1.2.2 Overspel in de zeventiende en achttiende eeuw 34
Inhoudsopgave
3
2 Status quaestionis 36
3 Probleemstelling 37
HOOFDSTUK 2: POPULAIR DRUKWERK 41
1 Volksboeken als bron 44
1.1 Begripsomschrijving 44
1.2 Historiografie van de bron 46
1.3 Selectie van het bronnenmateriaal 48
1.4 Voor- en nadelen van de bron 50
2 Almanakken als bron 52
2.1 Begripsomschrijving 52
2.2 Historiografie van de bron 55
2.3 Selectie van het bronnenmateriaal 55
2.4 Voor- en nadelen van de bron 57
3 Methodologie 59
4 Populair drukwerk en overspel 62
4.1 Huwelijk en seksualiteit 62
4.2 Definiëring van overspel 65
4.3 Oorzaken van overspel in de geselecteerde bronnen 76
4.3.1 Welke waren de oorzaken van overspel? 76
A Mannelijke afwezigheid 76
B Spijs en drank 78
C Vrouwelijke schoonheid 82
D Leeftijdsverschil 87
E Andere oorzaken 89
4.3.2 Werd de dubbele standaard in deze bronnen tot uiting gebracht? 93
5 Besluit 100
HOOFDSTUK 3 : BRONNEN UIT DE PASTORALE PRAXIS 104
1 Preekboeken en catechismuscommentaren als bron 105
Inhoudsopgave
4
1.1 Begripsomschrijving 105
1.2 Historiografie van de bron 108
1.3 Selectie en verwerking van het bronnenmateriaal 108
1.4 Voor- en nadelen van de bron 112
2 Bronnen uit de pastorale praxis en overspel 115
2.1 Huwelijk en seksualiteit 115
2.2 Definiëring van overspel 117
2.3 Oorzaken van overspel 122
2.3.1 Welke zijn de oorzaken van overspel die door geestelijken werden benoemd? 122
A Oorzaken m.b.t. de zintuigen 122
B Ongeloof en slecht voorbeeld van de ouders 127
C De duivel 129
D Andere oorzaken 130
2.3.2 Welke zijn de retorische middelen die de auteurs aanwendden? 133
2.3.3 Werd de dubbele standaard in deze bronnen tot uiting gebracht? 135
2.3.4 Was er een evolutie doorheen de tijd m.b.t. de aangeduide oorzaken? 137
3 Besluit 138
HOOFDSTUK 4: PROCESSEN EN COLLOCATIES 140
1 Processen en collocaties: algemeen 142
1.1 Processen 142
1.1.1 Wereldlijke rechtbank: bevoegdheden, procedures en samenstelling 142
A Algemeen 142
B Brugse Vrije 146
C Brugge 147
D Gent 147
1.1.2 Overspel voor de wereldlijke rechtbank 148
1.1.3 Kerkelijke rechtbank: de Brugse officialiteit 150
A Algemeen 150
B Overspel 151
1.2 Collocaties 152
1.2.1 Algemeen 152
Inhoudsopgave
5
1.2.2 Opsluiting op verzoek omwille van overspel 153
2 Proces- en collocatiedossiers als bron 156
2.1 Historiografie van de bron 156
2.2 Selectie van het bronnenmateriaal 158
2.2.1 Procesdossiers 158
2.2.2 Collocatiedossiers 161
2.3 Methodologie 162
3 Proces- en collocatiedossiers en overspel 164
3.1 Algemeen overzicht van de genoemde oorzaken 164
3.2 Uitdieping van de genoemde oorzaken 168
3.2.1 Dronkenschap 168
3.2.2 Huiselijk geweld 172
3.2.3 Geldelijke motivatie: verkwisting, armoede en spaarzaamheid 174
3.2.4 Afwezigheid van de partner 177
3.2.5 Andere oorzaken 180
3.2.6 Verzachtende omstandigheden 182
3.3 De rol van enkele betrokken partijen van naderbij bekeken 186
3.3.1 Dienstmeiden 186
3.3.2 Soldaten 188
3.3.3 Buren 189
3.3.4 Priesters 191
3.3.5 Herbergiers 193
4 Besluit 195
HOOFDSTUK 5: BESLUIT 197
Gebruikte afkortingen
6
LIJST GEBRUIKTE AFKORTINGEN
ABA Aartsbisschoppelijk archief
ARAB Algemeen rijksarchief te Brussel
BS BV Burgemeesters en schepenen van de kasselrij van het
Brugse Vrije
BVOP Verzameling „Brugse Vrije-ongeordend-procesbundels‟
uit het Rijksarchief te Brugge.
ca. Cahier
CB Centrale bibliotheek
CNN Cent nouvelles nouvelles. Populaire collectie verhalen
ontstaan aan het hof van Filips de Goede tussen 1456-
1461.
DBNL Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, online
raadpleegbaar via <http://www.dbnl.org/index.php>
fo. Folio
GTB De geïntegreerde taalbank: het historische woordenboek
van het Nederlands op internet. Bestaande uit het Oud-
nederlands (ONW), Vroegmiddelnederlands (VMNW),
Middelnederlandsch [sic] woordenboek (MNW) en het
woordenboek der Nederlandsche [sic] taal (WNT). On-
line raadpleegbaar via <http://gtb.inl.nl/?owner=MNW>.
INV Inventaris. Dhr. Maurice Vandermaesen, afdelingshoofd
van het RAB, stelt dat de inventarisreferenties in het
RAB die met INV starten, de inventarissen zijn met
wetenschappelijke inleiding en plaats- en persoons-
naamindexen.
KUL Katholieke universiteit Leuven
Gebruikte afkortingen
7
MS Maurits Sabbebibliotheek (bibliotheek van de faculteit
godgeleerdheid universiteit Leuven)
OA Oud archief
OBB Openbare bibliotheek Brugge – hoofdbibliotheek Biekorf
RAB Rijksarchief Brugge
r. Recto
reg. Register
Repertorium BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium en inlei-
dende studie van uitgegeven predikatieboeken uit de 17de
en de 18de
eeuw (bisdommen Antwerpen, Brugge, Gent,
Ieper en Mechelen). Leuven, s.n., 1982, 4 delen.
SAB Stadsarchief Brugge
SAG Stadsarchief Gent
STCV Short title catalogus Vlaanderen, online raadpleegbaar
via < http://www.stcv.be/ned/frame.html>
TBO Toegang in beperkte oplage in het archief. Volgens Dhr.
Maurice Vandermaesen, afdelingshoofd van het RAB,
kan een toegang in beperkte oplage worden gedefinieerd
als een inventaris zonder wetenschappelijke inleiding en
persoons- en plaatsnaamindex, die zodoende niet voor
ruime publicatie in aanmerking kwam.
UBG Universiteitsbibliotheek Gent
UG Universiteit Gent
v. Verso
VD Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal,
14de
editie (2005), Van Dale lexicografie bv, Utrecht-
Gebruikte afkortingen
8
Antwerpen, zoeksoftware C-Content bv, ‟s-Hertogen-
bosch.
VDF Van Dale Frans-Nederlands, versie 2.0 (2002), Van Dale
lexicografie bv, Utrecht-Antwerpen, zoeksoftware C-
Content, Rosmalen.
VUB Vrije Universiteit Brussel
Opgave van bronnen en literatuur
9
OPGAVE VAN BRONNEN EN LITERATUUR
1 Onuitgegeven bronnen
1.1 Openbare bibliotheek Brugge – Biekorf
Historisch fonds: handschriften en oude drukken
- 4/682
o Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.C.C.LXXI. onder
den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1771.
o Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.DCC.LXXIII. onder
den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1773.
o Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXIX onder
den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1779.
o Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het schrikkeljaer M.D.CC.
LXXX. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor,
1780.
o Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXI. onder
den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1781.
- 4/683
o Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXII onder den naem van
den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1782.
o Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.L.XXXIII. onder den naem
van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij C. de Moor, 1783.
o Vermaekelyken almanak voor het schrikkeljaer M.DCC.LXXXIV onder den
naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij C. de Moor, 1784.
1.2 Rijksarchief Brugge1
Nr. 621-630: Registers van ondervragingen en confrontaties van de beschuldigden, gevolgd
door de arresten van de magistraat (“criminele examinatieboeken”) van de stad Brugge (peri-
ode 1608-1695, 10 registers).
- Nr. 622: 1608
- Nr. 624: 1633-1637
Nr. 631-644: Informatieboeken van burgemeesters en schepenen (“criminele vervolghen”)
van de stad Brugge (periode 1696-1771, 14 registers).
- Nr. 633: 1700-1713
- Nr. 634: 1713-1720
- Nr. 640: 1742-1745
1 Voor de wereldlijke processtukken van de stad Brugge in het RAB gebaseerd op TBO 119: Inventaris van de
verzameling stad Brugge.
Opgave van bronnen en literatuur
10
- Nr. 641: 1746-1753
- Nr. 642: 1753-1759
- Nr. 643: 1759-1763
- Nr. 644: 1763-1771
Nr. 645-660: Registers van beschuldigden en ondervragingen van de beschuldigde (“behel-
sende de tychten en de interrogatien, mitsgaeders, vonnissen der plichtighe”) van de stad
Brugge (periode 1776-1791, 16 registers).
- Nr. 646: 1777
- Nr. 647: 1778
- Nr. 657: 1788
- Nr. 658: 1789
- Nr. 659: 1790-1791
Nr. 662-688: Registers van “criminele informatien” van de stad Brugge (periode 1594-1697,
17 registers).
- Nr. 666: 1632-1637
Nr. 689-710: Registers van criminele informatie “criminele vervolghen” van de stad Brugge
(periode 1698-1766, 22 registers).
- Nr. 707: 1752-1755
Nr. 711-724: Registers van instructies, verklaringen van getuigen “crimineel der stad Brugge,
behelsende de wettelijke informatien door de officie genomen op de claechten van heer bur-
gemeester van de commune, over den heere” van de stad Brugge (periode 1776-1789, 14
registers).
- Nr. 718: 1783
Verzameling „Brugse Vrije-ongeordend-procesbundels‟.
- Nr. 209: 1722
- Nr. 3057: 1732
- Nr. 3196: 1762
- Nr. 3919: 1676
- Nr. 5725: 1718
- Nr. 6227: 1743
- Nr. 7206: 1674
- Nr. 10291: 1741
- Nr. 10314: 1645
- Nr. 10818: 1668
- Nr. 14010: 1779
- Nr. 15826: 1775
- Nr. 15828: 1725
Opgave van bronnen en literatuur
11
- Nr. 18615: 1691
- Nr. 22572: 1723
1.3 Stadsarchief Brugge: oud archief2
Nr. 188: Criminele informatiën 17de
-18de
eeuw: eigenlijke informatiën of onderzoeken en ver-
horen in criminele zaken, benevens stukken m.b.t. de criminele rechtspraak.
- Bundel 1774-1775
Nr. 192: Verluydboeken: registers met bekentenissen (“verl(u)yden”) van de misdadigers die
werden voorgelezen in de vierschaar en de vonnissen daarop uitgesproken (periode 1611-
1795).
- Reg. 1611-1676
- Reg. 1677-1727
Nr. 197: Archief van de tuchthuizen (234 registers)3
- Nr. 99: Tuchtelingen van het rasphuis – lijsten: register van de resoluties over de op-
name van tuchtelingen in het mannentuchthuis, 1739-1795 (1 reg.).
- Nr. 115-128: Tuchtelingen van het rasphuis – veroordelingen en ontslagen: dossiers
betreffende veroordelingen tot het tuchthuis te Brugge of in het provinciaal correctie-
huis te Gent, en eventuele gratieverleningen (14 bundels).
o Nr. 118: 1777-1778
o Nr. 120: 1780
o Nr. 125: 1788
Nr. 542: Almanakken (periode 1712-1958, 346 delen)
- VAN BRUGGE (L.). Almanack ofte sterreraedinge voor het schrikkeljaer Ons Heeren
Jesus Christi M.D.CC.LXIV. Brugge, bij Jan Baptiste Macqué, 1764.
- DON STIVELIO. Almanak voor het schrickeljaer Ons Heere Jesus Christi MDCC
LXIV. Brugge, bij Martinus de Sloovere, 1764.
- Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer thien der Fransche
Republieke voor het jaer M.D.CCCI. Brugge, bij de weduwe de Moor en zoon, 1801.
- Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin van het jaer elf der Fransche
Republieke voor het jaer M.D.CCCII. Brugge, bij weduwe de Moor en zoon, 1802.
2 VANDEWALLE (A.). Beknopte inventaris van het stadsarchief van Brugge. Brugge, Gemeentebestuur, 1979,
266p. (reeks: Brugse geschiedbronnen 8). 3 VANDEWALLE (A.). Inventaris van het archief van de Brugse tuchthuizen. In: Handelingen van het
genootschap voor geschiedenis, vol.113 (1976), p.259-285.
Opgave van bronnen en literatuur
12
1.4 Stadsarchief Gent4
Reeks 213: Processen (periode 1549-1795, 331 bundels). De bundels bevatten diverse losse
bescheiden i.v.m. de criminele rechtspraak, o.a. minuten van verhoren, onderzoeken, proces-
sen-verbaal enz.
- Nr. 197A: 1755
- Nr. 197B: 1755
- Nr. 198A: 1757
- Nr. 199: 1759
- Nr. 203: 1762
- Nr. 207: 1763
- Nr. 210: 1764
- Nr. 211: 1764
- Nr.251: 1775
- Nr. 253: 1775
- Nr. 254: 1776
- Nr. 258: 1776
- Nr. 259: 1777
- Nr. 260: 1777
- Nr. 263: 1777
- Nr. 266: 1778
- Nr. 271: 1779
- Nr. 272: 1779
- Nr. 277: 1780
- Nr. 281: 1781
- Nr. 282: 1781
- Nr. 294A: 1784
Reeks 328: Collocaties (periode 1585-1795, 15 bundels). De bundels bevatten rekwesten aan
de schepenen, ook vanwege vreemde steden, om de plaatsing te bekomen van krankzinnigen
en andere onder curatele geplaatsten. Met enige akten waarbij het ontslag uit diverse instellin-
gen of decollocatie wordt toegestaan.
- Nr. 1: 1585-1730
- Nr. 3: 1753-1760
- Nr. 4A: 1761-1768
- Nr. 9: 1775
- Nr. 12: 1782-1783
1.5 Universiteitsbibliotheek Gent
Erfgoedcollectie: Almanakken (1509 titels)5.
4 DECAVELE (J.) en VANNIEUWENHUYSE (J.). Archiefgids deel 1 : Oud archief. Gent, stadsbestuur Gent,
1983, 271p.
Opgave van bronnen en literatuur
13
- UBG BIB.G.000653: VAN WAEREGEM (J.). Den onvervalschten Vlaemschen
tydwyzer, dat is eenen oprechten almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi
M.D.CC.LXXV. Gent, bij de weduwe van Jan Meyer, 1775.
- UBG BIB.G.ALM. 000183: DROLIGENDIEF (H.). Den oprechten Vlaemschen al-
manach voor ‟t jaer Ons Heere Jesu Christi M.DCC.LXXVIII. Gent, bij Philippe
Gimblet, 1778.
- UBG BIB.174P088: VAN DEN LANDE (L.). Nieuwen Brugschen almanach voor het
jaer Ons Heere Jesus Christi 1797. Brugge, bij Petrus Parain, 1797.
- UBG BIB.G.ALM.000006: MONTANUS (D.). Nieuwen dobbelen almanach van
Milanen voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. ende voor het zesde en zeven-
ste jaer der Republique. Gent, bij Emm. T‟Servrancx, 1798.
- UBG BIB.G.ALM.000140: VAN VLAENDEREN (J.). Oprechten Gendschen al-
manach voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. Gent, bij PH. en P. Gimblet,
1798.
- UBG BIB.G.020837: Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer
thien der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCI. Brugge, bij de weduwe de
Moor en zoon, 1801.
Erfgoedcollectie: Accroissementen of aanwinsten (BIB.ACC.); Bellettrie (BIB.BL);
Gandavensia, Gentenaars of Gentse drukken en werken (BIB.G.); werken opgesteld vol-
gens het magazijnstelsel (BIB); fonds Heremans (BIB.HER); handschriften (BHSL.HS).
- BIB.ACC.001634: DE CERIZIERS (R.). Het leven van de heylighe Nederlantsche
Susanna ofte Genoveva. Antwerpen, bij Petrus Josephus Rymers, 1770.
- BIB.BL.007638/1: De historie van Virgilius: zyn leven, dood en wonderlyke werken,
die hij deed door de konst der nigromantie. Amsterdam, bij S. en W. Koene, ca.1800.
- BIB.G.050000/3/4: STALLAERT (K.). Van den VII vroeden van binnen Rome: een
dichtwerk der XIVe eeuw. Gent, Siffer, 1889, 182p.
- BIB.ACC.037779: De historie van den koninglyken propheet David, van zyn leven,
victorien en wondere werken. Gent, bij J. Begyn, 1759.
- BIB.ACC.033861: LOYS (F.). Den nieuwen spiegel der jongheyd, of gulden A.B.C.,
voor de leerzugtige jongheyd. Gent, bij Judocus Begyn, 1772.
- BIB.ACC.025492: BACKX (R.) Sermoonen op ieder sondagh van het geheele jaer.
Antwerpen, bij Petrus Jouret, 1709.
- BIB.152S002: VALCKE (P.F.). Sermoonen op de sondagen en feestdagen. St.
Truyden, bij Joannes Bernardus Smits, 1789-1790 (7 delen) (UBG: vol. 1,3,4 en 5)
- BIB.G1671 en BIB.G6469: VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier
evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1712-1729 (7
delen).
- BIB.116G002: DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1788-
1794 (13 delen).
5 VANDENHOLE (F.). Inventaris van almanakken en kalenders. Gent, Rijksuniversiteit te Gent centrale
bibliotheek, 1979, 188p. Online raadpleegbaar: <http://lib.ugent.be/fulltxt/BIB-G-025005_2009_0001_AC.pdf>,
geraadpleegd op 8 maart 2010.
Opgave van bronnen en literatuur
14
- BIB.ACC.006760: BLOEMERT (A.A.). Christelijke sermoenen ofte seer geleerde en
deftige predicatien op al de evangelien vande sondagen en feestdagen door ‟t geheel
jaer. Antwerpen, bij Michiel Knobbaert, 1688.
- BIB.HER.000996: TAULERUS (J.). Gheestelycke sermoonen op alle de sondaghen
ende heylighdaghen van het gheheel iaer. Antwerpen, bij Joannes Baptist Verdussen,
1685.
- BHSL.HS.1321 en BHSL.HS.1321/MICRO: Nederlandse sermoenen voor de zon-
dagen van het kerkelijk jaar (manuscript). 17de
-18de
eeuw, 275p., 12°.
- BHSL.HS.3748: Nederlandse sermoenen gepredikt te Gent van 1757-1786
(manuscript). 18de
eeuw, 85p., 8°.
- BIB.ACC.000643: VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft christe-
lycken onderwyser in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716 (5 delen).
1.6 Universiteitsbibliotheek Leuven
Oude en kostbare werken: algemene collectie in gesloten magazijn.
- RA21489 1-3: BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die
geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten
dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743 (3
delen).
- 7A2821 1-3: BACKX (R.). Vervolgh der sermoonen. Op de sondaeghen van het jaer.
Antwerpen, bij Petrus Jouret, 1712 (3 delen).
- 7A3969 1-2: MASSEMIN (P.). Sermoenen op de mysterien van onzen Heere Jesus
Christus. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765 (2 delen).
- 7A3970 1-3: MASSEMIN (P.). Sermoenen op de sondagen. Brugge, bij Joseph Van
Praet, 1765 (3 delen).
- 7A3968 1-2: MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij
Joseph Van Praet, 1765 (2 delen).
- RA2889 1-8: HULEU (J.F.G.). Conferentiae ecclesiasticae de officio pastoris boni
ofte catholyke onderwyzingen op den Mechelschen catechimus. Mechelen, bij P.J.
Hanicq, 1785-1794 (8 delen).
- 7A2661 (vol.2 en 5 ontbreken): VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe,
voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den
Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus
Bincken, 1765-1768 (5 delen).
Maurits Sabbebibliotheek, faculteit godgeleerdheid.
- 251.951 VALC Serm (vol.1-4): VALCKE (P.F.). Sermoenen op de sondagen en feest-
dagen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1784-1786 (7 delen).
Opgave van bronnen en literatuur
15
2 Uitgegeven bronnen
2.1 Volksboeken
BELLEMANS (A.T.W.)(ed.). Tondalus‟ visioen. Antwerpen, Nederlandsche boekhandel,
1945, 96p. (reeks: Klassieke galerij, 17).
BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.) (eds.). Sibilla, een zestiende-eeuwse
Karelroman in proza. Muiderberg, Coutinho, 1988, 102p.
BRAEKMAN (W.)(ed.). Dat bedroch der vrouwen: tot een onderwijs ende exempel van allen
mannen ionck ende out, om dat si sullen weten, hoe bruesch, hoe bedriechlijk dat die vrouwen
zijn. Brugge, Marc Van de Wiele, 1983, s.p. (reeks: Vroege volksboeken uit de Nederlanden,
1).
BRAEKMAN (W.)(ed.). Der vrouwen natuere ende complexie. Sint-Niklaas, Danthe, 1980,
s.p. (reeks: Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden, 1).
BRAEKMAN (W.)(ed.). Int paradijs van Venus: dye amoureuse vraghen der liefden, ende
noch meer ander vraghen van Venus discipulen, ghemaect bi eenen eedelen ionckheere ende
een eedel ioncffrouwe. Sint-Niklaas, Danthe, 1981, s.p. (reeks: Vroege volksboeken uit de
Nederlanden, 4).
BRAEKMAN (W.)(ed.). Van heer Frederick van Jenuen in Lombaerdien. Sint-Niklaas,
Danthe, 1980, s.p. (reeks: Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden, 2).
DE KEYSER (P.) (ed.). De borchgravinne van Vergi. Antwerpen, N.V. de Nederlandsche
boekhandel, 1943, 91p. (reeks: Klassieke galerij, 10).
De vrouwenpeerle, ofte dryvoudige historie van Helena de Verduldighe, Griseldis de
Saeghtmoedige, Florentina de Getrouwe. Bussum, Van Dishoeck, 1910, 54p.
DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche. Antwerpen, De Sikkel, 1950, XXIVp.
+ 31p.
Den dobbelen zielentroost ende vaderlyke leeringe. Oudenaarde, Petrus Joannes Vereecken,
1776. Online raadpleegbaar: <http://books.google.be/books?id=U4c-AAAAcAAJ&printsec
=frontcover&dq=zielentroost&cd=4#v=onepage&q&f=false>, geraadpleegd op 12 april 2010.
Een schoone en genoegelijke historie van de zeven wyzen van Romen. Amsterdam, B. Koene,
1819, 108p.
KOK (C.)(ed.). Buevijne van Austoen. Amsterdam, instituut voor neerlandistiek, 1976, s.p.
LECOUTERE (C.P.F.) en DE VREESE (W.L.)(eds.). Een schoon historie van Turias ende
Floreta, seer ghenuechlijk om lesen. Leiden, Brill, 1904, 84p.
SCHMIDT (E.W.). Een schoone historie van Valentijn en Oursson. Antwerpen, L.J. Janssens
en zonen, 1924, 180p.
Opgave van bronnen en literatuur
16
Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen. Utrecht, HES publishers,
1977. Online raadpleegbaar: <http://www.dbnl.org/tekst/_vee001veel01_01/>, geraadpleegd
op 16 maart 2010.
2.2 Andere
„Casti Connubii, encyclical of pope Pius XI on Christian marriage, given at Rome
31/12/1931.‟ In: <http://www.vatican.va/holy_father/pius_xi/encyclicals/documents/hf_p-xi_
enc_31121930_casti-connubiien.html>, geraadpleegd op 19 juli 2010.
„Database akten West-Vlaanderen.‟ In: <http://www.vrijwilligersrab.be/page2.asp>, geraad-
pleegd op 24 mei 2010.
GREY (D.S.). Samuel Pepys online, Cambridge, 2002-2008. In: < http://www.pepys.info/
index.html>, geraadpleegd op 24 juli 2010.
MONBALLYU (J.)(ed.). Philips Wielant, Corte instructie in materien criminele (1515-1516).
In: <http://www.kuleuven-kortrijk.be/facult/rechten/Monballyu/Rechtlagelanden/Vlaamsrecht
/Wielantteksten/Wielantprcr1515.htm>, geraadpleegd op 19 juli 2010.
3 Bibliografie
„Oproep tot huwelijkstrouw.‟ In: De Standaard online, <http://www.standaard.be/artikel/
detail.aspx?artikelid =M42MSD4F>, geraadpleegd op 1 maart 2010.
„Pastoor Bloemert en zijn broodkantoor‟ (geen auteur vernoemd). In: <http://noord-hollands
archief.nl/content/downloads/files/binnen_12.pdf>, geraadpleegd op 14 april 2010
APPELS (W.). De bestraffing van de buitenechtelijke geslachtsbetrekkingen gedurende de
nieuwe tijd. In: Jura falconis, jaargang 9 (1972-1973), p.78 -100.
ATSMA (A.J.). The Theoi project: Greek mythology. In: <http://www.theoi.com/Ouranios
/Eros.html#Birth> en <http://www.theoi.com/Olympios/Dionysos.html>, geraadpleegd op 17
mei 2010.
BEAUTHIER (R.). La repression de l‟adultère en France du 16ième au 18ième siècle: de
quelques lectures de l‟histoire. Gent, Story-scientia, 1990, 318p.
BEEK (H.H.). Waanzin in de middeleeuwen. Beeld van de gestoorde en bemoeienis met de
zieke. Hoofddorp, De toorts, 1969, 327p.
BERCKMOES (R.). Bijdrage tot de studie van de almanak. In: Kultureel jaarboek voor de
provincie Oost-Vlaanderen, Gent, jaargang 23 (1968), p.217-247.
BERCKMOES (R.). Nederlandstalige Gentse almanakken 1670-1800. Gent (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling UG), 1968, 204p. (promotor: J. Vandenhove).
Opgave van bronnen en literatuur
17
BERNOS (M.)(ed.). Sexualité et religions. Paris, Le Cerf, 1988, 304p.
Beschrijving STCV van het preekboek van Taulerus „Gheestelycke sermoonen‟
(c:stcv:6841771). In: <http://moto.anet.ua.ac.be/submit.phtml?UDses=12635226%3A420391
&UDstate=1&UDmode=&UDaccess=&UDrou=%25Start:bopwexe&UDopac=stcvopac&UD
extra=c:stcv:6841771>, geraadpleegd op 14 april 2010.
BILLIAU (S.). Het huwelijk als „soete minne‟? Overspel onder invloed van de
godsdienstperikelen in de Zuidelijke Nederlanden en zuidelijk Europa tijdens de 16de
-17de
eeuw. Een historiografisch overzicht. Gent, (onuitgegeven bachelorpaper UG), 2009, 32p.
(begeleiders: I. Devos i.s.m. A.-L. Van Bruaene en M. Mechant).
BOCHER (S.). Opsluiting op verzoek te Brugge in de 18de
eeuw (1740-1789). Gent
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1988, s.p. (promotor: M. Baelde).
BOEKENOOGEN (G.J.). Een en ander over de lectuur van het Vlaamsche volk voor
Conscience. In: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse academie voor taal-
en letterkunde, 1912, Gent, uitgeverij A. Siffer, p.687-690.
BOEKENOOGEN (G.J.). De Nederlandsche volksboeken. In: Tijdschrift voor boek- en
bibliotheekwezen, jaargang 3 (1905), p.107-142. Online raadpleegbaar: <http://www.dbnl.
org/tekst/boek004nede 01_01/>, geraadpleegd op 17 november 2009.
BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium en inleidende studie van uitgegeven
predikatieboeken uit de 17de
en de 18de
eeuw (bisdommen Antwerpen, Brugge, Gent, Ieper en
Mechelen). Leuven, s.n., 1982, 4 volumes.
BUIJNSTERS-SMETS (L.). Jan Massys, een Antwerps schilder uit de zestiende eeuw.
Zwolle, Waanders uitgevers, 1995, 272p.
BUNTINX (J.). Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen. Brussel, s.n., 1964-
1979, 9 volumes.
CALLEBERT (P.). Het thema van liefde en huwelijk en aanverwante aspecten in
volksboeken in de nieuwe tijd. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2004,
103p. (promotor: J. Verberckmoes).
CARLIER (J.). Discoursanalytische en mentaliteitshistorische benadering van
seksualiteitsbeleving in het interbellum. Fragmentarische geschiedenissen op basis van
strafdossiers van zedenzaken in het archief van de correctionele rechtbank van Antwerpen
(1920-1940). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 2003, 2 volumes (promotor:
G. Deneckere).
CHARTIER (R.)(ed.). Les usages de l‟imprimé (XVe-XIX
e siècle). Paris, Fayard, 1987, 446p.
Opgave van bronnen en literatuur
18
CLOET (M.)(ed.). Het bisdom Brugge (1559-1984). Brugge, West-Vlaams verbond voor
kringen voor heemkunde, 1985, 585p.
CLOET (M.). Karel-Filips de Rodoan en het bisdom Brugge tijdens zijn episcopaat (1602-
1616). Brussel, Paleis der academiën, 1970, 370p.
COIGNEAU (D.). Versdialogen uit die historie van Buevijne van Austoen. Gent, Koninklijke
soevereine hoofdkamer van retorica De Fonteine, 1975, p.59-74. (overdruk uit: Jaarboek
1975, deel 1, XXV, van de Koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica De Fonteine te
Gent).
COONTZ (S.). Marriage, a history: how love conquered marriage. New York, Penguin
books, 2005, 432p.
CRAWFORD (K.). European sexualities, 1400-1800. Cambridge, Cambridge university
press, 2007, 246p.
CREMERS (J.). Het intieme leven van het adellijke gezin Merode en Hadamar. De
persoonlijke briefwisseling van Jean-Philippe-Eugène de Merode en Charlotte Nassau-
Hadamar. Leuven, Acco, 2004, 116p. (reeks: Emoties, geschiedenis, 2).
CUPPERS (A.J.). Gudrun: een oude roman van vrouwentrouw. Leuven, Davidsfonds, 1939,
171p. (reeks: Volksboeken Davidsfonds, 286).
Database verhandelingen moderne geschiedenis KUL. In: <http://www.arts.kuleuven.be/
verhandelingen/consult/index.cfm?CFID1383533&CFTOKEN=16315234>, geraadpleegd op
5 mei 2010.
DE BROUWER (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen,
Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, uitgeverij E. Veys, 1971-1972, 2 volumes.
DE KONINCK (C.). Glossarium van Latijnse en Romeinse rechtstermen. Antwerpen, Maklu,
1997, 485p.
DE LA MONTAGNE (V.A.). Gecensureerde volksboeken. In: Tijdschrift voor boek- en
bibliotheekwezen, vol. 4 (1906), p.278.
DE MEYERE (V.). De Vlaamsche volksboeken. In: Bibliotheekgids, vol. 12 (1933), p.25-42.
DE SCHEPPER (S.). Overspel en concubinaat in Gent tijdens de 17de
en 18de
eeuw. Gent
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 2007, 221p. (promotor: I. Devos).
DE SMET (J.). Het Brugse Vrije en zijn archief. In: Vlaamse stam, jaargang 4 (1968), vol.6,
p.433-444.
Opgave van bronnen en literatuur
19
DE SMET (J.). Te Brugge rond 1760. In: ‟t Beertje – volkskundige almanak, jaargang 21
(1959), p.38-53.
DE VRIENDT (G.). Overspel in de Zuidelijke Nederlanden van de 16de
tot de 18de
eeuw.
Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2004, 215p. (promotor: F. Vanhemel-
ryck).
DEBAENE (L.). De Nederlandse Volksboeken: ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse
prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antwerpen, De Vlijt, 1951, 358p. Online
raadpleegbaar: <http://www.dbnl.org/tekst/deba001nede01_01/colofon.htm>, geraadpleegd
op 20 november 2009.
DECAVELE (J.) en VANNIEUWENHUYSE (J.). Archiefgids deel 1: Oud archief. Gent,
stadsbestuur Gent, 1983, 271p.
DECOCK (M.). Inhoudsanalyse van 18de
-eeuwse Brugse almanakken: schets van de
geografische horizon. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1983, 3 volumes
(promotor: W. Brulez).
DELUMEAU (J.). Le péché et la peur: la culpabilisation en Occident (XIIe-XVIII
e siècles).
Paris, Fayard, 741p.
DENEWETH (H.). De criminaliteit als bron voor sociale geschiedenis te Brugge gedurende
de eerste helft van de 17de
eeuw: de rol van vrouwen in misdaad en samenleving. Gent
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1983, 2 volumes (promotor: W. Brulez).
DEPRAETERE (L.). Brugse almanakken (1683-1850). Antwerpen, Centrum voor studie en
documentatie, 1979, 445p. (reeks: Nederlandse volkskundige bibliografie, systematische
registers op tijdschriften, reekswerken en gelegenheidsuitgaven, deel XXX).
DESCHAMPHELEIRE (N.). Veelderhande gheneuchlijcke dichten, tafel spelen ende
refereynen (Antwerpen, 1600), fo.H1r.-fo.I8v. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling
UG), 1981, 2 volumes (promotor: D. Coigneau).
DIEDERIKS (H.) en ROODENBRUG (H.). Misdaad, zoen en straf. Aspekten van de
middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de Nederlanden. Hilversum, uitgeverij Verloren,
1991, 137p.
DOPICO BLACK (G.). Perfect wives, other women. Adultery and inquisition in early modern
Spain. Durham and London, Duke university press, 2001, 307p.
DUPONT-BOUCHAT (M.-S.) en ROUSSEAUX (X.)(eds.). Crimes, pouvoirs et sociétés
(1400-1800). Anciens Pays-Bas et principauté de Liège. Kortrijk-Heule, UGA, 2001, 316p.
Opgave van bronnen en literatuur
20
EEMANS (M.). Het Nederlandse volksboek. In: Hamer-Vlaanderen (uitgegeven door de
Germaansche werkgemeenschap Vlaanderen), jaargang 2 (1944), nr.1, p.12-13.
ELEGEERT (J.). De humorenleer in de middeleeuwen. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhan-
deling UG), 1999, 184p. (promotor: L. Milis).
FABER (S.). Nieuw licht op oude justitie. Misdaad en straf ten tijde van de Republiek.
Muiderberg, Dick Coutinho, 1989, 115p.
FRANSSEN (P.). Dat bedroch der vrouwen, een onderzoek naar de functie van een 16de
-
eeuwse verhalenbundel. Deel I in Spektator, jaargang 12 (1983), vol.4, p.270-289 en deel II in
Spektator, jaargang 13 (1983-1984), vol.3, p.167-181.
FREDERIKS (J.G.) en VAN DEN BRANDEN (F.J.). Biographisch woordenboek der Noord-
en Zuidnederlandsche letterkunde. Amsterdam, L.J. Veen, 1888-1891, 918p. Online
raadpleegbaar: <http://www.dbnl.org/tekst/bran038biog01_01/bran038biog01_01_2031.php>,
geraadpleegd op 6 mei 2010.
„Geautomatiseerde toegangen van het Stadsarchief te Brugge.‟ In: <http://www.brugge.be/
internet/nl/cultuur_sport_jeugd/Stadsarchief/Ontsluiting/Geautomatiseers.htm>, geraadpleegd
op 26 mei 2010.
HAMBURGER (L.). Contemplating adultery: the secret life of a Victorian woman. New
York, Random House, 1991, 314p.
HEBBERECHT (P.). De verpaarsing van de criminaliteitsbestrijding in België. Kritische
opstellen over misdaad en misdaadcontrole in de laatmoderniteit. Brussel, VUB Press, 2008,
291p.
HEESTERMANS (H.)(ed.). Opstellen door vrienden en vakgenoten aangeboden aan dr.
C.H.A. Kruyskamp. ‟s-Gravenhage, Martinus-Nijhoff, 1977, 240p.
HEIRBAUT (D.). Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Gent, Academia
press, 2005, 416p.
HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.)(eds.). Soete minne en helsche boosheit. Seksuele
voorstellingen in Nederland, 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, 285p.
HELMERS (D.). Gescheurde bedden. Oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam,
1753-1810. Hilversum, Verloren, 2002, 426p.
HUYS (E.). De kriminaliteit in het Brugse Vrije in de tweede helft van de XVIIIe eeuw op
grond van de crimboeken. Brussel (onuitgegeven licentiaatsverhandeling VUB), 1976, 231p.
(promotor: J. Craeybekx).
Opgave van bronnen en literatuur
21
HUYS (M.). De criminaliteit te Brugge (1770-1790). Leuven (onuitgegeven licentiaats-
verhandeling KUL), 1979, 140p. (promotor: J. Buntinx).
INGHELBRECHT (L.) en VAN BASSELAERE (A.-M.). Inventaris van de verzameling
procesbundels van het Brugse Vrije: een juridische bron voor de geschiedenis van landbouw
en platteland in de 17de
en 18de
eeuw. Ichtegem, s.n., 2004, 2 volumes.
JANSEN-SIEBEN (R.). Review: Der vrouwen natuere ende complexie. In: Spiegel der
letteren - tijdschrift voor Nederlandse literatuurgeschiedenis en voor literatuurwetenschappen,
jaargang 25 (1983), nr.1, p.54-55.
„Johann Tauler‟. In: Encyclopædia Britannica Online <http://www.britannica.com/EB
checked/topic/584346/Johann-Tauler>, geraadpleegd op 14 april 2010.
KRUYSKAMP (C.). Een onbekende verhalenbundel van 1543. In: Tijdschrift voor
Nederlandse taal- en letterkunde, vol.78 (1961), p.161-167.
KRUYSKAMP (C.). Nederlandsche volksboeken. Leiden, Burgersdijk en Niemans, 1942,
56p. (reeks: In den Houttuyn, episoden uit de geschiedenis en het leven van het Nederlandse
volk, 2).
LE GOFF (J.) en SCHMITT (J.-C.)(eds.). Le charivari. Paris, Ecole des hautes études en
sciences sociales, 1981, 444p.
LEROUGE (J.). De preken van E.H. Jozef Van Dale (1716-1781), stichter van de Broeders
Van Dale te Kortrijk. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1982, 2 volumes
(promotor: niet vermeld).
LIS (C.). en SOLY (H.). Te gek om los te lopen? Collocatie in de 18de
eeuw. Turnhout,
Brepols, 1990, 242p.
LOTT (J.). Johannes Tauler. In: Biographisch-Bibliographisches Kirchenlexicon, 1992, band
III, kol.589-593. Online raadpleegbaar: <http://www.bautz.de/bbkl/j/Johannes_tau.shtml>,
geraadpleegd op 6 mei 2010.
LYNN (J.A.). Women, armies and warfare in early modern Europe. Cambridge, Cambridge
university press, 2008, 239p.
MAES (L.T.). Vijf eeuwen stedelijk strafrecht: bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis
der Nederlanden. Antwerpen, De Sikkel, 1947, 830p.
MAHY (F.). De Brugse tuchthuizen in de 17de
en 18de
eeuw: een onderzoek naar hun
maatschappelijke funktie. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1982, 2 volumes
Opgave van bronnen en literatuur
22
(promotor: W. Brulez). Online raadpleegbaar: <http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/958/
551/RUG01-000958551_2010_0001_AC.pdf> geraadpleegd op 12 maart 2010.
MARIVOET (L.). Het uiterlijk als venster op de innerlijke mens. Een studie aan de hand van
Nederlandstalige volksboeken 17de
-18de
eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling
KUL), 2005, 129p. (promotor: J. Verberckmoes).
MARTIN (L.). Alcohol, sex and gender in late medieval and early modern Europe.
Basingstoke, Palgrave, 2001, 200p.
MEDER (T.). Hoofsheid is een ernstig spel. Amsterdam, Querido, 1988, 160p. Online
raadpleegbaar: <http:// www.dbnl.org/tekst/_hoo001hoof01_01/>, geraadpleegd op 16 maart
2010.
MELCHIOR-BONNET (S.) en DE TOCQUEVILLE (A.). Histoire de l‟adultère. La tentation
extra-conjugale de l‟Antiquité à nos jours. Paris, La Martinière, 1999, 215p.
MILIS (L.)(ed.). De heidense middeleeuwen. Brussel, Belgisch historisch instituut te Rome,
1991, 183p.
MOIJSON (L.). Het ideale huwelijk en gezin volgens predikanten en moralisten van de 17de
en 18de
eeuw in de Mechelse kerkprovincie. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling
KUL), 1997, 227p. (promotor: M. Cloet).
MONBALLYU (J.). Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgisch strafrecht 1400-
2000. Leuven, Acco, 2006, 382p.
MONE (F.J.). Übersicht der niederländischen Volks-Literatur älterer Zeit. Amsterdam,
Rodopi, 1970, 405p. Online raadpleegbaar: <http://babel.hathitrust.org/cgi/pt?id=mdp.3901
5030012259>, geraadpleegd op 20 november 2009.
MORTIER (M.). Het wereldbeeld van de Gentse almanakken 17de
-18de
eeuw. In: Tijdschrift
voor sociale geschiedenis, jaargang 10 (1984), vol.35, p.267-290.
PLEIJ (H.), GELDERBLOM (A.), MUSSCHOOT (A.)(eds.). Het gevleugelde woord:
geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Amsterdam, Bakker, 2007, 863p.
PREVENIER (W.). en AUGUSTYN (B.)(eds.). De gewestelijke en lokale overheids-
instellingen in Vlaanderen tot 1795. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, 634p.
PUT (E.)(ed.). Geloven in het verleden. Studies over het godsdienstig leven in de Vroeg-
moderne Tijd aangeboden aan Michel Cloet. Leuven, Universitaire pers, 1996, 480p.
Opgave van bronnen en literatuur
23
ROBBERECHTS (C.). en DEGRYSE (K.). Une vie de famille dans la noblesse anversoise,
les lettres de D.G. Merlijn, 1728-1742. In: Lias - sources and documents relating to the early
modern history of ideas, jaargang 14 (1987), vol.2, p.157-228.
ROETS (A.-M.). Vrouwen en criminaliteit: Gent in de achttiende eeuw. In: Tijdschrift voor
geschiedenis, jaargang 95 (1982), nr.3, p.363-378.
ROTSAERT (K.). Tussen Eva en Maria. De vrouw volgens de predikanten van de 17de
en
18de
eeuw. Aartrijke, uitgeverij Decock, 1992, 212p.
RUELENS (B.). De vrouw in drie Middelnederlandse traktaten uit de vroege 16de
eeuw. Dat
bedroch der vrouwen. Der vrouwen natuere ende complexie. Int paradijs van Venus. Inhoud
en analyse van drie thema‟s. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2003,
139p. (promotor: J. Goossens).
SALMAN (J.), VANDAMME (L.) e.a. (eds.). Elke dag wijzer: Brugse almanakken van de
16de
tot de 19de
eeuw. Brugge, Openbare bibliotheek, 2006, 48p.
SALMAN (J.). Populaire leesstof in de 17de
-eeuwse almanakken. „ Van sodanige almanacken,
die gevult zijn met ergerlijcke bijvoegselen en oncuyse en onstigtelijcke grillen.‟ In:
Literatuur, vol.10 (1993), p.74-80. Online raadpleegbaar: <http://www.dbnl.org/tekst/
salm005soda01 _01 /salm005soda01_01_0001.htm>, geraadpleegd op 24 augustus 2009.
SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw: de almanak als handelswaar en
lectuur. Leiden, s.n., 1997, 600p.
SCHOTTE (B.). Bestrijding van “quat gedragh” te Brugge in de 18de
eeuw (1724-1774).
Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1982, 2 volumes (promotor: W. Brulez).
SPIERENBURG (P.). Criminele geschiedenis – een literatuuroverzicht. In: Tijdschrift voor
sociale geschiedenis, jaargang 7 (1981), nr.23, p.251-264.
SPIERENBURG (P.). De verbroken betovering. Mentaliteit en cultuur in preïndustrieel
Europa. Hilversum, Verloren, 1998, 407p.
STALLAERT (K.-F.). Glossarium van verouderde rechtstermen, kunstwoorden en andere
uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgse oorkonden. Leiden, Brill, s.d., 3
volumes).
STORME (H.). Huwelijksmoraal en lekenmentaliteit in de preken van Joannes Verslype
(1656-1735). In: De Leiegouw, jaargang 28 (1986), nr. 3-4, p.373-382.
Opgave van bronnen en literatuur
24
STORME (H.). „Die trouwen wilt voorsichtelijck.‟ Predikanten en moralisten over de
voorbereiding op het huwelijk in de Vlaamse bisdommen (17de
-18de
eeuw). Leuven,
Universitaire pers, 1992, 428p.
STORME (H.). Gedrukte preekboeken: een verwaarloosde bron voor de geschiedenis van
godsdienst, mentaliteit en dagelijks leven. Leuven, KUL departement geschiedenis, 1989, p.
90-109 (overdruk uit: Archief- en bibliotheekwezen in België, extra nr.35, 1988; reeks:
Historica Lovaniensia, 220).
STORME (H.). Het 18de
-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de
Mechelse kerkprovincie. Leuven, KUL departement geschiedenis, 1985, p.29-49 (overdruk
uit: Documentatieblad werkgroep 18de
eeuw, 17).
STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de
en 18de
eeuw. Brussel, Archief- en bibliotheekwezen in België, 1991, 293p. (reeks: Archief- en
bibliotheekwezen in België, extranummer 40).
STREUVELS (S.). De schone en stichtende historie van Genoveva van Brabant. Amsterdam,
L.J. Veen, 1919-1920, 2 volumes.
THERRY (M.). Volksboeken in het onderwijs. Een lijst van verboden boeken van de Brugse
bisschop Antoon Triest uit 1621. In: Handelingen voor het genootschap voor geschiedenis,
vol.120 (1983), p. 23-226.
THEWISSEN (H.). De Limburgse jonkheid: jongerencultuur vanaf de late middeleeuwen in
een Europese context. Amsterdam (doctoraal proefschrift universiteit Amsterdam), 2005,
279p. Online raadpleegbaar: <http: //dare.uva.nl/document/10881>, geraadpleegd op 20 maart
2010.
UYTTERHOEVEN (L.). Enkele aspecten van het provinciaal correctiehuis van Gent (1773-
1794). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1989, 323p.
VAN BORK (G.J.) en VERKRUIJSSE (P.J.)(eds.). De Nederlandse en Vlaamse auteurs van
de middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. De Haan, Weesp, 1985, 670p.
Online raadpleegbaar: <http://www.dbnl.org/tekst/bork001nede01_01/bork001nede01_01_
1337.php>, geraadpleegd op 28 april 2010.
VAN CRAEN (W.). De prijs van de passie: trouw aan ontrouw. Leuven, Van Halewyck,
2002, 260p.
VAN DER HEIJDEN (M.). Huwelijk in Holland. Stedelijke rechtspraak en kerkelijke tucht
1550-1700. Amsterdam, uitgeverij Bert Bakker, 1998, 367p.
Opgave van bronnen en literatuur
25
VAN HEURCK (E.H.). De Vlaamsche volksboeken. Brussel, De Burcht S.V., 1944, 213p.
(reeks: Volkserf, 1).
VAN HEURCK (E.H.). Voyage autour de ma bibliothèque. Livres populaires et livres d‟école
flamands in -4°. Antwerpen, s.n., 1927, 139p.
VAN HOOYDONCK (I.). De tien geboden in predikatie en catechese in de 18de
eeuw.
Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1993, 135p. (promotor: M. Cloet).
VAN RHEE (C.H.), STEVENS (F.) en PERSOONS (E.)(eds.). Voortschrijdend procesrecht:
een historische verkenning. Leuven, Universitaire pers, 2001, 299p.
VAN WAEIJENBERGE (F.). Collocatie te Gent, 1750-1779. Gent (onuitgegeven licen-
tiaatsverhandeling UG), 1994, 244p. (promotor: H. Soly).
VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en
huwelijk in historisch perspectief. Brussel-Amsterdam, Elsevier, 1986, 245p.
VANDENHOLE (F.). Inventaris van almanakken en kalenders. Gent, Rijksuniversiteit te
Gent centrale bibliotheek, 1979, 188p. Online raadpleegbaar: <http://lib.ugent.be/fulltxt/BIB-
G-025005_2009_0001_AC.pdf>, geraadpleegd op 8 maart 2010.
VANDERHAEGHEN (F.). Bibliographie Gantoise. Recherches sur la vie et les travaux des
imprimeurs de Gand (1483-1850). Gent, imprimerie Eug. Vanderhaeghen, 1858-1869, 7
volumes. Online raadpleegbaar: <http://search.ugent.be/meercat/x/all-view?q=bibliographie+
gantoise&start=27&filter=&sort=&rec=bkt01: 000277847>, geraadpleegd op 4 mei 2010.
VANDEWALLE (A.). Beknopte inventaris van het stadsarchief van Brugge. Brugge,
Gemeentebestuur, 1979, 266p. (reeks: Brugse geschiedbronnen, 8).
VANDEWALLE (A.). Inventaris van het archief van de Brugse tuchthuizen. In: Handelingen
van het genootschap voor geschiedenis, vol.113 (1976), p.259-285.
VANHEMELRYCK (F.). Geschiedenis van de instellingen van de Nieuwe Tijd. Leuven,
Acco, 2002, 206p.
VANHEMELRYCK (F.). Misdaad en straf. Recent onderzoek naar de geschiedenis der
criminaliteit. Voordracht gehouden te Utrecht op 4 november 1977, p.178. In: <http://www.
knhg.nl/bmgn2/Vanhemelryck__F._-_Misdaad_en_straf._Recent_onderzoek_naar_d.pdf>,
geraadpleegd op 25 juni 2010.
VEREECKEN (K.) en XANTIPPE. Minnaressen. Leuven, Davidsfonds, 2008, 207p.
Opgave van bronnen en literatuur
26
VEREEKEN (A.). Eerloze vrouwen of standvastige vrouwen? Genderaspecten in
Nederlandstalige volksboeken, 17de
en 18de
eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaats-
verhandeling KUL), 2002, 117p. (promotor: J. Verberckmoes).
VERKEIN (L.). Wat zijn volksboeken? In: Debat (drukkerij Mereaux), jaargang 1 (1946), nr.
1, p.158-166.
VERKRUIJSSE (P.J.). Overleden. In: Elektronisch tijdschrift voor neerlandistiek, online
raadpleegbaar: <http://www.neder-l.nl/newindex.html?http://www.neder-l.nl/bulletin/2006/05
/060502.html>, geraadpleegd op 18 mei 2010.
VERMEIR (R.)(ed.). Een inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd.
Wommelgem, Van In, 2008, 317p.
„Voorschriften bij het uitgeven van geschiedkundige teksten.‟ In: <http://www.kcgeschiedenis.
be/nl/commission/reglesEdition/reglesHistoriques_nl.html>, geraadpleegd op 30 juni 2010.
„Waarom gaat de ene mens vreemd en de ander niet?‟ In: De Standaard online <http://www.
standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20100516_048>, geraadpleegd op 16 mei
2010.
WALCH (A.). Histoire de l‟adultère, XVIe-XIX
e siècle. Paris, Perrin, 2009, 404p.
WARZEE (A.). Recherches bibliographiques sur les almanachs belges. Brussel, J.M. Heberlé,
1852, 180p. Online raadpleegbaar: <http://search.ugent.be/meercat/x/google_books?q=9000
00052704>, geraadpleegd op 3 mei 2010.
WAUTERS (W.). De duivel in Nederlandse volksboeken uit de eerste helft van de 16de
eeuw.
Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1963, 200p. (promotor: prof. Vandenhoute).
ZECH-DU BIEZ (G.). Les almanachs belges. Braine-Le-Comte, Zech, 1902, 512p.
Overzicht afbeeldingen en tabellen
27
OVERZICHT AFBEELDINGEN EN TABELLEN
Afbeeldingen
1- Afbeelding 1 (titelblad): „David en Batseba‟ door Jan Massys (1562) – info in bijlage
1.1 (p.4-5)
2- Afbeelding 2 (p.71): Titelpagina van „Dat bedroch der vrouwen‟
3- Afbeelding 3 (p.190): „pasquille‟ uit SAG, reeks 213, nr.260 (1777)
Tabellen
1- Tabel 1 (p.66): Volksboeken ingedeeld volgens verhaalmotief
2- Tabel 2 (p.140): Overzicht procesdossiers
3- Tabel 3 (p.141): Overzicht collocatiedossiers
4- Tabel 4 (p.159): Overzicht processen Brugse Vrije
Inleiding
28
INLEIDING
Mijn ambitie om een onderzoek te voeren naar de oorzaken van overspeligheid in de
Zuidelijke Nederlanden gedurende de 17de
en 18de
eeuw ontsproot reeds in het academiejaar
2008-2009 toen aan tien studenten werd gevraagd een onderwerp te kiezen voor hun
bachelorpaper. Het algemene thema waarbinnen de historiografische studies dienden te
kaderen, liet heel wat mogelijkheden: „In goede en kwade dagen. Huwelijksleven en
gezinsorganisatie tijdens de Vroegmoderne Tijd‟. Overspel mag dan een controversieel
onderwerp zijn, het boeide mij meteen. Ik wilde wel eens nagaan of hetgeen zo vaak
weerklinkt tijdens alledaagse gesprekken ook effectief klopt en in de goeie oude tijd de
trouwbeloftes die zo velen uitspraken nauwgezet werden nageleefd. Mijn bachelorpaper
toonde aan dat ook in de Vroegmoderne Tijd overspel geen uitzonderlijk verschijnsel was en
de juridische aspecten ervan reeds veelvuldig onderzocht waren. Ik wilde echter nog een
stapje verder gaan in het uitpluizen van de bedgeheimen van onze voorouders en besloot een
poging te ondernemen om de oorzakelijke context van hun overspel na te gaan. Dat het
onderwerp ook de dag van vandaag leeft, bewijzen diverse artikels en boeken die het overspel
belichten en dit binnen heel wat diverse maatschappelijke contexten6.
Mijn aanvankelijke vrees voor een tekort aan bronnenmateriaal bleek ongegrond. Prof. Devos
reikte mij verscheidene onderzoekspistes aan die inhoudelijk heel wat bruikbaar materiaal
bevatten. De selectie van dit bronnenmateriaal, bestaande uit preekboeken,
catechismuscommentaren, almanakken, volksboeken, proces- en collocatiedossiers, alsook de
methodologie die ik toepaste, wordt per bronnengroep verder toegelicht. De enorme
diversiteit aan bronnen zorgde af en toe voor wat chaos. Desondanks ben ik ervan overtuigd
dat net deze verscheidenheid een meerwaarde verschaft aan dit onderzoek. Verschillende
bronnen leverden verschillende antwoorden op mijn onderzoeksvragen op, maar de
comparatieve blik bracht ook verscheidene gelijkenissen aan het licht. De tijdsdruk in
combinatie met de veelheid aan bronnenmateriaal, zorgde ervoor dat niet overal even
diepgaand onderzoek kon worden verricht. Op bepaalde punten is verder onderzoek nog zeker
mogelijk én wenselijk. Biechtboeken en moraaltheologische traktaten bieden zeker en vast
6 „Waarom gaat de ene mens vreemd en de ander niet?‟ In: De Standaard online,
<http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20100516_048>, geraadpleegd op 16 mei 2010.
„Oproep tot huwelijkstrouw.‟ In: De Standaard online, <http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid
=M42MSD4F>, geraadpleegd op 1 maart 2010. VEREECKEN (K.) en XANTIPPE. Minnaressen. Leuven,
Davidsfonds, 2008, 207p. VAN CRAEN (W.). De prijs van de passie: trouw aan ontrouw. Leuven, Van
Halewyck, 2002, 260p. WALCH (A.). Histoire de l‟adultère, XVIe-XIXe siècle. Paris, Perrin, 2009, 404p.
Inleiding
29
mogelijkheden, alsook verder onderzoek naar populair drukwerk en juridische bronnen
aangezien tijdsdruk mij verplichtte een selectie te maken. Onder meer liederen en
toneelstukken, alsook procesdossiers uit andere geografische entiteiten zijn op vlak van
oorzakelijkheid van overspel nog braakliggend terrein. Ik hoop dan ook via deze studie een
aanzet te vormen tot verder onderzoek.
Om de lezer wegwijs te maken in de diversiteit die deze thesis eigen is door de variatie aan
bronnen, zal ik binnen deze inleiding overlopen welke de verschillende elementen zijn die
binnen mijn studie aan bod komen.
Eerst en vooral geef ik in een eerste hoofdstuk een algemeen overzicht van het huwelijk en
het overspel in de Vroegmoderne Tijd. De band tussen de visie op het huwelijk en het
overspel is immers onmiskenbaar. Binnen dit eerste hoofdstuk wordt ook de stand van het
historisch onderzoek betreffende overspel besproken. Dit deel is voornamelijk gebaseerd op
mijn bachelorpaper7. De probleemstelling die ik uit de vaststellingen aangaande de stand van
het onderzoek ontwikkelde, wordt hier ook uiteengezet.
In hoofdstuk twee onderzoek ik de oorzaken van echtelijke ontrouw a.d.h.v. populair
drukwerk. De negentien volksboeken en zeventien almanakken die ik binnen dit hoofdstuk
bespreek, worden eerst gedefinieerd, alsook hun voor- en nadelen toegelicht in het kader van
dit onderwerp. De interpretatie van verhaalmotieven is immers ambigue. Ik ga ook in op het
publiek dat in aanraking kwam met deze werken omdat dit belangrijke implicaties heeft
indien men de reikwijdte van de mentaliteit aangaande de beweegredenen tot overspeligheid
die deze bronnen poneren, wil nagaan. In het tweede deel van dit hoofdstuk worden de
onderzoeksvragen dan concreet beantwoord en gecontextualiseerd. Welke waren de oorzaken
van het overspel? Kwam de dubbele standaard tot uiting? Ook de visie binnen het populair
drukwerk betreffende huwelijk en seksualiteit en de verhaallijnen waarbinnen het overspel in
de bronnen aan bod kwam, worden kort even geëxpliciteerd.
In het volgende hoofdstuk wordt de tweede bronnencategorie behandeld die eerder tot het
normatieve spectrum behoort: de bronnen uit de pastorale praktijk. Wederom ga ik in het
eerste onderdeel van dit hoofdstuk in op de algemeenheden van de bronnen, evenals op de
historiografie en de representativiteit ervan. Niet alle mogelijke bronnen uit de pastorale
7 BILLIAU (S.). Het huwelijk als „soete minne‟? Overspel onder invloed van de godsdienstperikelen in de
Zuidelijke Nederlanden en zuidelijk Europa tijdens de 16de-17de eeuw. Een historiografisch overzicht. Gent,
(onuitgegeven bachelorpaper UG), 2009, 32p. (begeleiders: I. Devos i.s.m. A.-L. Van Bruaene en M. Mechant).
Deze paper bevindt zich niet in de UBG, maar stel ik graag ter beschikking.
Inleiding
30
praktijk heb ik benut. Ik selecteerde elf preekboeken, drie catechismuscommentaren en twee
handschriften op basis van onder meer hun inhoud, beschikbaarheid en populariteit. De
biechtboeken, die beslist bruikbaar zijn in deze context, liet ik buiten beschouwing gezien ik
het Latijn niet machtig ben. De visie op huwelijk en seksualiteit wordt wederom behandeld
alvorens de onderzoeksvragen uitgebreid te beantwoorden. De klerikale visie op overspel
behoefde in tegenstelling tot de andere bronnen ook een bespreking van de definiëring van
overspel. Achtereenvolgens ga ik na welke de oorzaken zijn die de predikanten aanhaalden,
welke retorische middelen zij hiertoe aanwendden, of zij de dubbele standaard navolgden en
er een verschil doorheen de tijd kan worden vastgesteld.
Hoofdstuk vier is gewijd aan een bronnencategorie die ik als praktijkgericht omschrijf: 100
proces- en collocatiedossiers, allen uit Gent, Brugge en het Brugse Vrije, waarvan het
merendeel 18de
-eeuws. Aan de hand van deze bronnen probeer ik een beeld te schetsen van de
oorzakelijke context waarin echtelijke ontrouw door zowel overspeligen als minnaars,
herbergiers, buren en priesters werd gesitueerd. De indeling van dit hoofdstuk is vrij
gelijklopend met de twee voorgaande hoofdstukken en na een algemeen deel waarin de
bronnen en onder meer hun historiografie, selectie en gebruik worden toegelicht, komt de
eigenlijke onderzoeksproblematiek aan bod: welke waren de oorzakelijke omstandigheden
waarin het overspel plaatsgreep of waarin men de betichten alvast verdacht van hun echtelijke
staat te buiten te zijn gegaan? Ook enkele meer indirecte factoren worden behandeld. In een
laatste deel van dit hoofdstuk worden deze oorzaken in een bredere context geplaatst door de
rol van enkele betrokken partijen van naderbij te bekijken.
Als vijfde en laatste hoofdstuk bevat deze studie een besluit waarin de onderzoeksresultaten
uit de voorgaande hoofdstukken worden samengebracht. Zo wordt een algemeen overzicht
van de oorzakelijke omstandigheden van overspel in de 17de
en 18de
eeuw binnen de
Zuidelijke Nederlanden gegeven en getracht een comparatief overzicht te bekomen. Zijn de
oorzaken die binnen de bronnen naar voor werden geschoven dezelfde? Kwam de dubbele
standaard in elk type bron naar voor aangaande het onstaan van overspel?
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
31
HOOFDSTUK 1: DEFINIERING, STATUS QUAESTIONIS EN
PROBLEEMSTELLING
1 Definiëring
Vooraleer ik dieper inga op mijn onderzoek naar de oorzakelijke omstandigheden van
overspeligheid in de Zuidelijke Nederlanden gedurende de 17de
en 18de
eeuw, geef ik binnen
dit algemeen hoofdstuk een overzicht van het huwelijk en het overspel. Overspel staat immers
niet op zich, maar vormt een inbreuk op het huwelijkssacrament.
1.1 Het huwelijk in de zeventiende en achttiende eeuw
Het hedendaags huwelijk is een vormgebonden overeenkomst waardoor twee individuen, al
dan niet verschillend van geslacht, toetreden tot een wettelijke instelling en op die manier een
formeel bekrachtigde leefgemeenschap gaan vormen. Bij velen bestaat de opvatting dat het
huwelijk zoals we het nu kennen, een oeroude instelling is, maar dit overzicht toont aan dat
enige nuancering van deze visie vereist is. Om een kort maar helder inzicht te verwerven in de
veranderingen aangaande de huwelijkssluiting binnen het privaatrecht, is het werk van
rechtshistoricus Dirk Heirbaut een goed vertrekpunt8. Ik zal hier echter niet dieper op ingaan,
aangezien het voor mijn onderzoek weinig belang heeft te weten aan welke vormvereisten een
geldig huwelijk diende te voldoen.
Van veel groter belang is de visie op het huwelijk doorheen de Vroegmoderne Tijd. Het vele
onderzoekswerk dat op dit vlak werd verricht door historicus Chris Vandenbroeke vormde
voor mij een bruikbaar uitgangspunt. Een eerste belangrijke gedachte die door Vandenbroeke
werd aangehaald is dat, zeker in de elitaire middens en de middenklassen, de partnerkeuze
niet zozeer gebaseerd was op liefde en affectie, maar dat een huwelijk veeleer werd gezien als
het sluiten van een koopmanschap9. Deze stelling vormde tevens de kern van het in 2005
verschenen boek van de Amerikaanse historica Stephanie Coontz10
. Ook zij toonde, door in
vogelvlucht over de geschiedenis van het huwelijk heen te gaan, dat hoewel liefde geen
recente uitvinding is, het niettemin toch maar sinds enkele eeuwen geleden is dat men ook
ging huwen omwille van hartstocht. Zowel Coontz als Vandenbroeke zijn duidelijke
8 HEIRBAUT (D.). Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Gent, Academia press, 2005, 416p. 9 VANDENBROEKE (C.). Vrijen en trouwen van de middeleeuwen tot heden: seks, liefde en huwelijk in
historisch perspectief. Brussel-Amsterdam, Elsevier, 1986, p.20-21. 10 COONTZ ( S.). Marriage, a history: how love conquered marriage. New York, Penguin Books, 2005, 432p.
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
32
voorstanders van de visie dat men vanaf de sedentarisatie tot ongeveer 200 jaar terug in het
merendeel van de gevallen in het huwelijksbootje stapte om politieke en economische
redenen. Vandenbroeke voegde hieraan toe dat de vele opgedrongen verbintenissen die
hierdoor tot stand kwamen een dubbele moraal veroorzaakten met maîtresses en prostituees
die de gefrustreerde mannen dienden op te fleuren11
. Vrouwen die zich door deze huwelijken
genoodzaakt zagen onder meer genegenheid buiten hun eigen huwelijksbootje te zoeken,
werden door hem evenwel buiten beschouwing gelaten. Het verband tussen dergelijke
huwelijken en het voorkomen van overspeligheid, is niettemin duidelijk.
Een tweede relevante opmerking die binnen het werk van Vandenbroeke naar voor werd
geschoven, is dat globaal genomen 85 tot 90% van de bevolking zich tijdens hun leven
minstens eenmaal lieten huwen. Huwelijkssluiting was dus de meest gebruikelijke optie en
ook tweede huwelijken vormden tot circa 1850 een courant verschijnsel. Dit laatste was
voornamelijk een gevolg van de enorme impact van sterfgevallen. Zowat de helft van de
huwelijken werd immers binnen de vijftien jaar beëindigd door het overlijden van één van de
partners12
.
Een derde en laatste opmerking die volgens mij binnen de huwelijkscontext van belang is met
het oog op overspeligheid, is het kerkelijk monopolie over het huwelijk. De echtverbinding
kon binnen de katholieke visie worden samengevat in drie woorden: sacrament, trouw en
kinderen. Door het huwelijk een sacramentele status toe te kennen, werd het onverbreekbaar.
Wie eenmaal was gehuwd, kon slechts opnieuw met iemand anders geslachtelijke
gemeenschap hebben of gaan samenwonen indien zijn of haar partner overleed. Een scheiding
van tafel en bed of verlating omwille van huiselijk geweld of overspel, was geen
rechtvaardiging om zich met een nieuwe partner te verbinden. De basis van deze vigerende
kerkelijke wetgeving werd in de 4de
-5de
eeuw gelegd door de kerkvader Augustinus. De
concilies van Lateranen (1215) en Trente (1563) zorgden voor een verdere veralgemening en
stiptere naleving. De katholieke voorschriften herleidden de geslachtsdaad tot een zuiver
zakelijke gebeurtenis die met liefde en genot niks te maken had. Seksuele omgang was binnen
deze opvatting een exclusief voorrecht voor gehuwden, maar had dan ook slechts één doel:
kinderen verwekken en deze christelijk opvoeden. Pas in 1930 wijzigde deze visie toen paus
11 VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.22. 12 VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.38-39 en p.43.
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
33
Pius XI de encycliek Casti Connubii uitvaardigde en de koppeling tussen seks en voort-
planting doorbrak13
.
1.2 Overspel
1.2.1 Definiëring
Nu in de huidige maatschappij huwen niet langer de norm is, wordt overspel ook ruimer
gedefinieerd dan fysieke huwelijksontrouw. Van Dale omschrijft overspel als geslachts-
gemeenschap van iemand met een vaste relatie met een andere persoon dan de vaste partner14
.
Het onderzoek naar de vroegmoderne definiëring van overspel is daarentegen problematisch.
Zo treffen we reeds een vermelding van overspel aan bij Filips Wielant in de 16de
eeuw,
hoewel hij het binnen zijn rechtskundig traktaat had over adulterien. Een begripsbepaling gaf
hij echter niet15
. De Franse criminologe en rechtskundige Régine Beauthier stelde dit
probleem aangaande definiëring eveneens vast. 16de
- en 17de
-eeuwse rechtsgeleerden zoals
Jean Papon en Joost de Damhouder behandelden dan wel overspeligheid en de bestraffing
ervan, een omschrijving gaven zij niet. Pas vanaf eind 18de
eeuw werden definiëringen ook
effectief neergepend16
.
Algemeen wordt binnen het huidig onderzoek aangenomen dat overspel in de 17de
- en 18de
eeuw kan worden omschreven als fysieke huwelijksontrouw. Deze definiëring heb ik binnen
dit onderzoek eveneens gebruikt. De overspelers en overspeelsters die ik binnen deze studie
aldus benoem, zijn allen gehuwde mannen en vrouwen die werden beschuldigd van een
actieve seksuele relatie met iemand anders dan de wettelijke echtgeno(o)t(e). Het hoofdstuk
m.b.t. de bronnen uit de pastorale praktijk vormt hierop een uitzondering. Naast deze engere
definitie van overspel, bleek dat de clerus ook een veel ruimere omschrijving van echtelijke
ontrouw hanteerde en onder de term overspel ook heel wat andere ontuchtige praktijken
13 VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p. 55-59. Over de sacramentalisering van het huwelijk en de rol van diverse
theologen hierbij, zie ook het onderdeel „Het huwelijk als sacrament‟ in: VAN DER HEIJDEN (M.). Huwelijk in
Holland. Stedelijke rechtspraak en kerkelijke tucht 1550-1700. Amsterdam, uitgeverij Bert Bakker, 1998, p.30-
34. „Casti Connubii, encyclical of pope Pius XI on Christian marriage, given at Rome 31/12/1931.‟ In: <http://www.vatican.va/holy_father/pius_xi/encyclicals/documents/hf_p-xi_enc_31121930_casti-connubii en
.html>, geraadpleegd op 19 juli 2010. 14 Overspel, in: Groot Woordenboek Van De Nederlandse Taal, 14de editie, 2005, ‟s Hertogenbosch, zoek-
software. 15 MONBALLYU (J.)(ed.). Philips Wielant, Corte instructie in materien criminele (1515-1516), cap. 90 „van
adulterien‟. In: <http://www.kuleuven-kortrijk.be/facult/rechten/Monballyu/Rechtlagelanden/Vlaamsrecht/Wie
lantteksten/Wielantprcr1515.htm >, geraadpleegd op 19 juli 2010. 16 BEAUTHIER (R.). La repression de l‟adultère en France du 16ième au 18ième siècle: de quelques lectures de
l‟histoire. Gent, Story-scientia, 1990, p.25-28.
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
34
begreep. Zo werden voorhuwelijkse seksuele betrekkingen en onaanvaardbare seksuele
handelingen binnen het eigen huwelijksbed eveneens onder het verbod op overspel geplaatst.
Klerikale bronnen waren bovendien van oordeel dat de seksuele relatie niet actief diende te
zijn bij overspel. Het volstond zich als gehuwde in te beelden geslachtelijke betrekkingen te
hebben met een ander om zich aan overspel te bezondigen.
1.2.2 Overspel in de zeventiende en achttiende eeuw
Overspel doorheen de geschiedenis werd volgens het overzichtswerk van de Franse
kunsthistorica‟s Aude De Tocqueville en Sabine Melchior-Bonnet gevormd door twee
normatieve discours: het religieuze en het juridische. Beide discours vertoonden volgens hen
een zekere stabiliteit. Het overspel raakte immers de sociale orde waardoor
overheidsinstellingen er zich ook om bekommerden en als inbreuk op het huwelijkssacrament
behoorde het overspel eveneens tot de kerkelijke sfeer. De Amerikaanse historica Katherine
Crawford bevestigde in haar werk betreffende de Europese seksualiteit in de periode 1400-
1800 dat seksuele handelingen niet op zich staan. Seksuele daden zoals overspel zijn steeds
ingebed binnen structuren van betekenisgeving zoals huwelijk, religie, wetenschap en recht17
.
Bovenstaande visies bekrachtigden het belang van contextualiseren, hetgeen ik doorheen deze
scriptie in belangrijke mate trachtte na te volgen.
Volgens Vandenbroeke werd in de loop van de Vroegmoderne Tijd de bestaande gedragscode
vervangen door een maatschappijbeeld waarin de disciplinering van de bevolking primeerde.
De toegenomen controle op seksualiteit en dalende tolerantiedrempel hingen hiermee tevens
samen. Beauthier stelde vast dat deze expansie van strengheid m.b.t. overspeligheid ook in
Frankrijk vanaf de 16de
eeuw de kop opstak. Beide onderzoekers kaderden deze
veranderingen binnen de contrareformatorische gebeurtenissen. Vandenbroeke merkte op dat
de katholieke kerk een immens culpabilisatieproces op gang bracht, waardoor seks
onomwonden naar de taboesfeer werd verbannen. Over de rol van de Reformatie en
Contrareformatie als aanzet tot een nieuwe huwelijksmoraal is niettemin wat discussie, maar
voor velen leidt het geen twijfel dat de clerus zijn greep op de gelovigen poogde te versterken.
Of de bevolking zich effectief ook ging gedragen zoals voorgeschreven, is niet eenduidig. De
17 MELCHIOR-BONNET (S.) et DE TOCQUEVILLE (A.). Histoire de l‟adultère. La tentation extra-conjugale
de l‟Antiquité à nos jours. Paris, La Martinière, 1999, s.p. „introduction‟. CRAWFORD (K.). European
sexualities, 1400-1800. Cambridge, Cambridge university press, 2007, p.189.
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
35
beperkingen van het bronnenmateriaal, zoals het dark number binnen de procesdossiers en
dekanale visitatieverslagen, vormen hierbij een belangrijk punt18
.
In de Vroegmoderne Tijd werd duidelijk ook met twee maten en gewichten gemeten als het
op overspel aankwam. Dit wordt in de literatuur omschreven als de dubbele standaard. De
Duitse neerlandica Maria-Theresia Leuker en de Nederlandse historicus en socioloog Herman
Roodenburg definieerden dit als volgt in hun bijdrage aan een boek over seksuele
voorstellingen in Nederland: “de overtuiging dat het een man mag worden vergeven als hij
voor of buiten zijn huwelijk seksuele relaties aangaat, maar dat het als een ernstige misstap
moet worden beschouwd als een vrouw zich hieraan waagt”. Dat deze dubbele standaard ook
tot uiting kwam binnen de rechterlijke bestraffingen, bleek uit diverse onderzoeken19
. Zowel
Leuker en Roodenburg als Crawford verklaarden deze dubbele standaard doordat overspel
volgens hen in de Vroegmoderne Tijd samenhing met noties van eer en bezit en begrippen
zoals eer, schande, schaamte en mannelijkheid bepaalden hoe iemand zich binnen zijn gender
diende te gedragen. De rol van de notie bezit was bovendien tweeledig. Enerzijds werden de
buitenechtelijke avonturen van een vrouw als problematisch gezien, aangezien op die manier
onwettige kinderen aan de haal konden gaan met een deel van de erfenis. Anderzijds werd de
vrouwelijke kuisheid mogelijks nog als mannelijk bezit begrepen. Ook de visie op
mannelijkheid en vrouwelijkheid speelde een belangrijke rol. Vrouwen werden in navolging
van de leer van de Romeinse arts Galenus beschouwd als seksueel onverzadigbaar. Had een
vrouw eenmaal van de overspelige lusten geproefd, dan zou ze alle beheersing verliezen.
Wilde een vrouw haar reputatie en de eer van haar echtgenoot bewaren, dan deed ze dit best
door schaamte te tonen. Een vrouw moest als het ware een toonbeeld van deugdzaamheid
zijn, hetgeen wordt bevestigd door mijn analyse van preek- en volksboeken. Een man
daarentegen kon via zijn seksuele veroveringen zijn mannelijkheid bewijzen20
.
18 VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.73-90. BEAUTHIER (R.). Op.cit., p.61. VERMEIR (R.)(ed.). Een
inleiding tot de geschiedenis van de Vroegmoderne Tijd. Wommelgem, Van In, 2008, p.222-224. 19 Onder meer: DE VRIENDT (G.). Overspel in de Zuidelijke Nederlanden van de 16de tot de 18de eeuw. Leuven
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2004, p.101-103 (promotor: F. Vanhemelryck). MAES (L.T.). Vijf
eeuwen stedelijk strafrecht: bijdrage tot de rechts- en cultuurgeschiedenis der Nederlanden. Antwerpen, De
Sikkel, 1947, p.228-232. 20 LEUKER (M.) en ROODENBURG (H.). „Die dan hare weyven laten afweyen‟. Overspel, eer en schande in de
zeventiende eeuw. In: HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.) (eds.). Soete minne en helsche boosheit. Seksuele
voorstellingen in Nederland, 1300-1850. Nijmegen, Sun, 1988, p.64-70. CRAWFORD (K.). Op.cit., p.147-151.
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
36
2 Status quaestionis
De toenemende interesse van historici voor de diverse aspecten van het intieme leven in het
verleden, is ongetwijfeld één van de belangrijke tendenzen binnen de historiografie van de
voorbije decennia. Door de ontwikkeling van de histoire des mentalités hebben verschillende
historici onderzoek gedaan naar onderwerpen die hen voorheen niet hadden bekoord zoals
liefde en seksualiteit en samen met het aanboren van nieuwe onderwerpen werden ook nieuwe
bronsoorten aangesproken. Uit onderstaand overzicht blijkt bijvoorbeeld dat onderzoek aan de
hand van literaire werken en egodocumenten niet langer werd geschuwd om het leven van de
gewone man en vrouw bloot te leggen21
.
Door het beschikbare bronnenmateriaal is tot op heden het onderzoek naar overspeligheid in
de Zuidelijke Nederlanden voornamelijk beperkt gebleven tot het macrohistorisch niveau. Op
juridisch vlak werd reeds heel wat onderzoek verricht naar vooral de bestraffing en dit zowel
in de praktijk d.m.v. kerkelijke en wereldlijke processen, als op theoretisch vlak d.m.v.
rechtskundige traktaten, ordonnanties en moraaltheologische geschriften. Zowel de kerkelijke
als wereldlijke wetgeving, evenals de uitgesproken veroordelingen en het profiel van de
beklaagden, zijn zodoende gekend. Vele van deze onderzoeken worden in het hoofdstuk over
proces- en collocatiedossiers aangehaald en werden gevoerd door historici. Er verschenen
echter ook een aantal artikels van auteurs uit de rechts- en criminologische praktijk. Zo
publiceerde W. Appels in de jaren ‟70 een artikel betreffende de bestraffing van
buitenechtelijke geslachtsbetrekkingen in de Nieuwe Tijd in het tijdschrift Jura falconis op
basis van louter wetgevende bronnen. Opvallend is dat hij a.d.h.v. dit bronnenmateriaal
vaststelde dat de dubbele standaard niet tot uiting kwam. Hij wees er echter meteen op dat het
bronnenmateriaal waarmee hij werkte, niet volstond om definitieve conclusies hieromtrent te
formuleren22
.
Naast de talrijke studies over ontrouw die gepubliceerd werden binnen de historisch-
juridische sfeer, verschenen er echter ook enkel werken die dit specifiek gedrag doorheen de
geschiedenis toelichtten vanuit de cultuurhistorische invalshoek. Het merendeel van deze
studies werd echter gevoerd voor gebieden buiten de Zuidelijke Nederlanden. De meeste van
deze werken zijn gebaseerd op literaire of picturale bronnen en egodocumenten. Voor Spanje
21 ROBBERECHTS (C.). en DEGRYSE (K.). Une vie de famille dans la noblesse anversoise, les lettres de D.G.
Merlijn, 1728-1742. In: Lias - sources and documents relating to the early modern history of ideas. Amsterdam,
Holland university press, jaargang 14 (1987), vol.2, p.157. 22 APPELS (W.). De bestraffing van de buitenechtelijke geslachtsbetrekkingen gedurende de nieuwe tijd. In:
Jura falconis, jaargang 9 (1972-1973), p.78-100.
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
37
is het werk van Georgina Dopico Black het vermelden waard. Zij formuleerde binnen haar
werk een literair inzicht over overspel in vroegmodern Spanje op basis van een gedragsboek
en twee toneelstukken23
. Het reeds vernoemde werk van Leuker en Roodenburg situeert zich
eveneens binnen deze onderzoekstraditie. In hun studie over de Noordelijke Nederlanden
maakten zij naast enkele 17de
-eeuwse kluchten ook gebruik van verscheidene moraalschriften
en enkele antropologische studies. Egodocumenten vormden eveneens het onderwerp van
onderzoek over huwelijksontrouw. De studie van Lotte Hamburger is in dit opzicht een
bruikbaar voorbeeld, hoewel haar onderzoek zich toespitste op het 19de
-eeuwse Engeland.
A.d.h.v. brieven geschreven door Sarah Austin schiep zij een beeld van de gevoelens die met
overspeligheid gepaard gingen in het Victoriaanse Engeland24
. Een gekend dagboek dat in
deze context ook zeker bruikbaar is, is dat van de 17de
-eeuwse Engelsman Samuel Pepys25
.
Hij beschreef onder meer zijn overspel met de dienstmeid en hoe hij zijn echtgenote ervan
verdacht hem te bedriegen met haar dansleraar.
Niettegenstaande er dus reeds heel wat onderzoek is verricht betreffende overspel in de
Zuidelijke Nederlanden gedurende de 17de
en 18de
eeuw, is het duidelijk dat er aspecten zijn
die verder onderzoek vereisen. Over de oorzakelijke omstandigheden van het overspel is tot
op heden weinig verschenen. Bovendien blijken er nog diverse onderzoeksmogelijkheden met
behulp van verscheidene kwalitatieve bronnen, zoals kluchten, moraliserende traktaten,
dagboeken en klerikale geschriften, beschikbaar. Mijn thesis is op deze vaststelling gebaseerd.
3 Probleemstelling
Voortbouwend op bovenstaande vaststellingen aangaande het historiografisch overzicht van
onderzoek naar overspeligheid, besloot ik in samenspraak met prof. Devos binnen mijn thesis
onderzoek te verrichten naar de oorzakelijke omstandigheden van buitenechtelijke relaties in
de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 17de
en 18de
eeuw. Voor dit onderzoek heb ik me mede
laten inspireren door het boek „De verbroken betovering‟ van de Nederlandse
geschiedkundige en historisch criminoloog Pieter Spierenburg, dat is te plaatsen binnen de
mentaliteitsgeschiedenis en een synthese wil bieden van alle onderwerpen die tot de mentale
leefwereld en het gevoelsleven kunnen worden gerekend. Spierenburg definieerde
23 DOPICO BLACK (G.). Perfect wives, other women. Adultery and inquisition in early modern Spain.
Durham and London , Duke university press, 2001, 307p. 24 HAMBURGER (L.). Contemplating adultery: the secret life of a Victorian woman. New York, Random
House, 1991, 314p. 25 GREY (D.S.), Samuel Pepys online, Cambridge, 2002-2008. In: < http://www.pepys.info/index.html>, geraad-
pleegd op 24 juli 2010.
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
38
mentaliteiten als “verwijzend naar een wereldbeeld, opvattingen en culturele gebruiken als
naar persoonlijkheid, gevoelens en emoties”. Hij wees er de lezer bovendien op dat de
mentaliteitshistorische ontwikkelingen in verband dienen te worden gebracht met andere
maatschappelijke processen en ingebed zijn in het sociale leven. De onderzoeker moet
noodzakelijkerwijs het denken en voelen van de historische actoren reconstrueren via de
uitingsvormen ervan. Wanneer iemand immers een idee of emotie neerpent, is dit reeds een
uiting. Directe toegang tot de gedachtengengang van onze voorouder is logischerwijs niet
meer mogelijk26
.
Ik ben dus op zoek gegaan naar bronnen waarin mogelijke uitingen van de mentaliteit
aangaande de oorzaken van overspel te vinden waren. Van Dale omschrijft een oorzaak als
datgene wat noodzakelijk een zeker gevolg met zich meebrengt, voor zover iets anders dit niet
belet. Ik ging binnen drie diverse bronnencategorieën op zoek naar elementen die overspel tot
gevolg hadden. De term noodzakelijkerwijs heb ik hier niet in rekening gebracht. Het betreft
immers redenen die mensen aanhaalden om overspel te verklaren, maar die bij andere
personen niet noodzakelijk hetzelfde gevolg zouden bewerkstelligen. Wanneer een predikant
immers tijdens zijn homilie de parochianen vermaant geen “oneerlijcke boecken, onsuyvere
schriften” te lezen omdat dit tot overspelige relaties aanzette, betekent dit niet dat eenieder
meteen de gelezen woorden omzette in daden. De term oorzaak staat in nauw verband met het
begrip motief of beweegreden. Deze drie begrippen heb ik ook ruim geïnterpreteerd. Zo heb
ik bij het populair drukwerk elementen aangehaald die oorzakelijk op onrechtstreekse wijze
met buitenhuwelijkse betrekkingen in verband werden gebracht. Mijn probleemstelling heb ik
als volgt omschreven:
“ Binnen dit onderzoek ben ik op zoek gegaan naar de elementen die door diverse
partijen werden aangebracht aangaande de mogelijke oorzaken of redenen voor hun overspel
of dat van één of meerdere andere personen. Deze partijen zijn de auteurs van populair
drukwerk en bronnen uit de pastorale praktijk, alsook de verhoorden binnen proces- en
collocatiedossiers. Ook de elementen die binnen de oorzakelijke context van overspel werden
genoemd, maar door de bronnen niet direct als oorzaak geduid, werden binnen deze studie
benoemd. Op deze manier heb ik getracht de mentaliteit betreffende de oorzakelijke
omstandigheden van fysieke huwelijksontrouw te reconstrueren.”
26 SPIERENBURG (P.). De verbroken betovering. Mentaliteit en cultuur in preïndustrieel Europa. Hilversum,
Verloren, 1998, p.7-13.
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
39
De eerste bron waar ik mij op baseerde, is het populair drukwerk, bestaande uit negentien
volksboeken en zeventien almanakken. De volgende bronnencategorie wordt gevormd door
bronnen uit de pastorale praktijk, met name elf preekboeken, drie catechismuscommentaren
en twee geschreven preekbundels. De derde en laatste bronnencategorie bestaat uit 100
bronnen komende uit de rechtskundige praktijk: 88 procesdossiers en twaalf
collocatiedossiers. De eerste twee bronnencategorieën behoren tot de normerende instellingen.
Zowel de auteurs van populair drukwerk als de clerus vormden immers een maatschappelijk
belangrijke groep wiens werken veelvuldig gelezen, maar voornamelijk overvloedig gehoord
werden. Op die manier creëerden zij dus mee de maatschappelijke mentaliteit die heerste
aangaande overspel. De proces- en collocatiedossiers daarentegen weerspiegelden veeleer de
praktijkgerichte kant van het overspel en boden een inzicht in de oorzaken aangegeven door
mensen die effectief in hun dagdagelijkse realiteit met het overspel te maken hadden gekregen
of hier op zijn minst van werden verdacht. De toelichting bij deze bronnen werd hier erg
summier weergegeven. Een veel uitgebreidere toelichting per bron wordt binnen mijn thesis
besproken binnen ieder hoofdstuk.
Aanvankelijk heb ik getracht een tweede bron die een directe toegang gaf tot de praktijk van
het overspel te gebruiken, namelijk egodocumenten. Dit bleek echter voor de door mij
onderzochte periode en gezien mijn probleemstelling niet mogelijk. Door de geringe
alfabetisering kwamen dagboeken en brieven slechts voor in de hogere klassen, dus spitste ik
mij toe op adellijke archieven. Na grondig opzoekingswerk kwam ik tot de vaststelling dat er
slechts één mogelijke bron bruikbaar was, namelijk het familiearchief de Merode-Westerlo.
Het boek van Jolien Cremers over het intieme leven van Jean Filip de Merode (1674-1732) en
Charlotte Nassau-Hadamar (1704-1740) bracht mij op dit spoor. Uit hun persoonlijke
briefwisselingen bleek immers dat de graaf zijn passie voor vrouwelijk schoon niet onder
stoelen of banken stopte en zijn echtgenote ervan verdacht hem te bedriegen met markies de
Prié. Deze archiefstukken, die zich bevinden in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, zijn
helaas enkel raadpleegbaar mits toestemming van prins Baudouin de Merode27
. Gezien het
tijdsbestek van mijn onderzoek, de gevoeligheid van mijn onderwerp alsook het feit dat ik
27 CREMERS (J.). Het intieme leven van het adellijke gezin Merode en Hadamar. De persoonlijke briefwisseling
van Jean-Philippe-Eugène de Merode en Charlotte Nassau-Hadamar. Leuven, Acco, 2004, p.45 en p.49-51
(reeks : Emoties, geschiedenis, 2).
ARAB familiearchief de Merode-Westerlo: LA51/X, LA51/XI en LA51/XIV: registers met minuten van uit-
gaande brieven van Jean-Philippe-Eugène de Merode, zowel van zakelijke als persoonlijke aard (1720, 1721-22
en 1724-26).
HOOFDSTUK 1: Definiëring, status quaestionis en probleemstelling
40
slechts enkele van deze egodocumenten kon terugvinden, heb ik deze onderzoekspiste laten
varen en mij verder toegelegd op mijn overige drie bronnen.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
41
HOOFDSTUK 2: POPULAIR DRUKWERK
Een eerste groep bronnen die ik onderzocht, kan worden geplaatst onder de noemer populair
drukwerk. Deze bronnen bleken reeds veelvuldig onderzocht te zijn als uiting van de volkse
cultuur. Net als de in de volgende hoofdstukken besproken bronnen uit de pastorale en
rechterlijke praktijk bieden ze de mogelijkheid een blik te werpen op de mentaliteits-
historische aspecten van overspeligheid. De preekboeken en catechismuscommentaren maken
het mogelijk in zekere mate te achterhalen wat aan het volk werd verkondigd door de clerus.
Onderzoek van de populaire literatuur maakt het dan weer mogelijk te reconstrueren welke
verhalen en erin vervatte didactische lessen werden gelezen, gehoord en onderwezen. In wat
volgt zal ik twee types populair drukwerk onderscheiden, met name de volksboeken en
almanakken. Binnen de stukken aangaande hun definiëring, historiografische toelichting en
selectie zal ik deze categorieën afzonderlijk behandelen. Bij het onderzoek naar overspelig-
heid wordt het populair drukwerk wel als één geheel besproken. Ook bij de methodologie
werd geen onderscheid gemaakt gezien de overeenkomsten.
Bij mijn opzoekingswerk aangaande de definiëring van het begrip volksboek bleek het
dichotomisch denken volk-elite erg scherp gesteld. De Antwerpse filoloog Luc Debaene
stelde - in navolging van diverse andere onderzoekers - dat deze boeken niet voor en door het
volk zijn geproduceerd, maar dat ze door hen werden overgenomen omdat de hogere klassen
ze niet langer waardeerden28
. Jeroen Salman haalde in de inleiding op zijn studie over
Nederlandse almanakken in de 17de
eeuw aan dat deze tweedeling niet zo strikt mag worden
gehanteerd. Hij wijst het bestaan van een aparte categorie volksliteratuur dan ook af29
. De
Franse historicus Roger Chartier kwam eveneens tot de vaststelling dat dezelfde boeken vaak
in het bezit waren van verscheidene sociale groepen en dat elke groep zich op zijn manier
teksten toe-eigende en er betekenis aan gaf. Er moest volgens hem opnieuw aandacht komen
voor de complexiteit van het bronnenmateriaal30
. De kritiek op het concept volksliteratuur
nam dus toe. In plaats daarvan werden termen zoals populaire literatuur gebruikt die
bovendien zeer ruim werden gedefinieerd. Salmans oordeel hierover is dat bij onderzoek naar
drukwerk dat lang als volks werd bestempeld, dwingende vooronderstellingen over histo-
28 DEBAENE (L.). De Nederlandse Volksboeken: ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans,
gedrukt tussen 1475 en 1540. Antwerpen, De Vlijt, 1951, p.19-23. Online raadpleegbaar via de DBNL:
<http://www.dbnl.org/tekst/deba001nede01_01/colofon.htm>, geraadpleegd op 20 november 2009. 29 SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw: de almanak als handelswaar en lectuur. Leiden, s.n.,
1997, p.18-19. 30 CHARTIER (R.)(ed.). Les usages de l‟imprimé (XVe-XIXe siècle). Paris, Fayard, 1987, p.8-11.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
42
rische wortels, literaire waarde, sociologische connotaties en inhoudelijke kenmerken van
drukwerk moeten worden overboord gegooid. In plaats hiervan moet de onderzoeker open-
staan voor variaties in samenstelling van leespubliek en een meer dynamische inhoudelijke
interpretatie. Hij pleitte dan ook voor het gebruik van de term populair drukwerk omdat deze
omschrijving neutraler en dus bruikbaarder is. Hij definieerde het als volgt:
“Onder populair drukwerk wordt het volgende verstaan: drukwerk dat zich niet bij
voorbaat richt op een afgebakende sociale of professionele doelgroep, zowel fictie als non-
fictie omvat, gedrukt is in de volkstaal, geproduceerd is met lage kosten (…) en daarom
relatief laag geprijsd is, inhoudelijk een breed publiek beoogt en een grote oplage kent.”31
Ook ikzelf koos ervoor in navolging van Salmans uiteenzetting dit hoofdstuk de titel populair
drukwerk te geven en zo duidelijk te maken dat het om een bronnencategorie gaat die vele
ladingen dekt. In zekere zin zouden ook de preekboeken en catechismuscommentaren tot het
populair drukwerk kunnen worden gerekend aangezien zij aan de meeste van bovenstaande
criteria lijken te voldoen. Niettemin heb ik hen in een afzonderlijke categorie onderverdeeld.
In hun voorwoord lieten de meeste geestelijken wel weten dat hun werk bedoeld was voor
zowel clerici als leken, maar in de praktijk werd hun pennenvrucht vooral aangekocht door
deze eerste doelgroep. Het was slechts door tussenkomst van een priester of catechist dat de
bevolking met hun inhoud in aanraking kwam.
Mijn bronnenbestand populair drukwerk wordt zodoende gevormd door enerzijds negentien
volksboeken en anderzijds zeventien almanakken. De volksboeken kunnen gezien hun
continuïteit en gebrekkige bewaring vaak niet eenduidig gedateerd worden. Van velen is
echter wel bekend dat ze eeuwenlang circuleerden en grotendeels hun vorm en inhoud
behielden. Ook in hoofdstuk drie aangaande bronnen uit de pastorale praxis blijkt dat
preekboeken en catechismuscommentaren vaak langdurig in omloop waren en diverse
herdrukken kenden. Literatuuronderzoek wees uit dat bepaalde volks- en preekboeken soms
zelfs tot ver in de moderne tijd doorleefden. Zo bracht Stijn Streuvels in 1919 nog een
herwerkte uitgave op de markt van het volksboek Genoveva van Brabant waarvan de eerste
Nederlandstalige versie werd gedrukt te Ieper in 164532
. Bijgevolg vormen volksboeken net
als preekboeken en catechismuscommentaren een homogene groep bronnen die kunnen
31 SALMAN (J.). Op. cit., p.19-20. 32 STREUVELS (S.). De schone en stichtende historie van Genoveva van Brabant. Amsterdam, L.J. Veen, 1919-
1920, 2 volumes. VAN HEURCK (E.H.). De Vlaamsche volksboeken. Brussel, De Burcht S.V., 1944, p.125-126
(reeks: Volkserf, 1).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
43
geplaatst worden binnen het kader van de 17de
- en 18de
-eeuwse Zuidelijke Nederlanden.
Almanakken daarentegen werden slechts gedurende één jaar gebruikt en evolueerden
inhoudelijk aan een veel sneller tempo. Voor mijn onderzoek bleken enkel de almanakken uit
de tweede helft van de 18de
eeuw bruikbaar en mijn selectie omvat zeventien almanakken die
allen gedrukt werden te Gent of Brugge in de periode 1764 - 1802. Het almanakkenonderzoek
werd tot deze twee Zuid-Nederlandse steden beperkt omwille van praktische redenen en stemt
grotendeels overeen met de geografische afbakening van mijn procesdossiers. Daarenboven
wees mijn analyse uit dat dit aandeel van mijn bronnenbestand voor de hoofdvraag van dit
onderzoek niet echt concrete antwoorden bevatte. Wel boden deze almanakken mogelijkheden
om het breder mentaalhistorisch kader te schetsen waarin ik de antwoorden aangetroffen in
volksboeken kon plaatsen.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
44
1 Volksboeken als bron
1.1 Begripsomschrijving
Een eerste aanknopingspunt met deze bron vond ik in het werk van Emile Van Heurck, die
door prof. Paul De Keyser in 1943 als folklorist-verzamelaar werd getypeerd. Van Heurck zag
deze boeken als de getuigen van “den volkschen letterkundigen smaak van het verleden” die
in “hun argelooze ongekunsteldheid nog het best de mentaliteit van ons vroeger volk”
weerspiegelden. Van Heurck definieerde de volksboeken als uitgaven voor het volk die
gekenmerkt werden door een bepaald formaat, weinig verzorgde druk, slecht papier en
primitieve houtsnedes, naderhand aangevuld door “boeken … die van ouder tot ouder onder
het volk hebben geleefd en, de eeuwen door, door honderduizenden [sic] zijn bemind en
gelezen”. In deze volkspsychologische omschrijving behoorden dus niet enkel de
ridderromans tot de volksboeken, maar ook onder meer kluchtboeken, droomboeken en
almanakken33
. Deze definiëring werd door Debaene omschreven als erg ruim. Hij plaatste
hiertegenover de volksboeken in engere zin, m.n. een boek dat door zijn afkomst behoorde tot
de cultuur van een hogere sociale stand, maar door wijzigingen in sociale en geestelijke
structuur afdaalde naar de lagere klassen die het overnamen als exponent van de elitecultuur.
De volksboeken in de engste zin waren de prozaromans34
. Ook de Nederlandse taalkundige
Cornelis Kruyskamp deelde de mogelijke definiëringen op die manier in en verbond deze met
de invullingen die aan het woord volks kunnen worden gegeven. Voor hem was het volksboek
in engere opvatting zelfs dubbel “gesunkenes Kulturgut” omdat het afdaalde vanuit de
hoogste klassen naar de burgerij en na de 16de
eeuw wederom een trapje lager zakte tot bij het
lagere volk35
. Vele andere auteurs boden evenzeer een blik op hun omschrijving van deze
bron, onder meer Boekenoogen, Verkein, De Meyere en Eemans36
. Hun visies kunnen allen
worden teruggebracht tot bovenstaande definiëringen. Diverse auteurs wezen ook op de grote
verscheidenheid van de boeken – onder andere in oorsprong, inhoud en populariteit - zelfs
33 VAN HEURCK (E.H.). Op. cit., p.IX en p.XIII-XVI. 34 DEBAENE (L.). Op. cit., p.20-23. 35 KRUYSKAMP (C.). Nederlandsche volksboeken. Leiden, Burgersdijk en Niemans, 1942, p.8-9 (reeks: In den
Houttuyn, episoden uit de geschiedenis en het leven van het Nederlandse volk, 2). 36 BOEKENOOGEN (G.J.). De Nederlandsche volksboeken. In: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen,
jaargang 3 (1905), p.107-142. Online raadpleegbaar via DBNL: <http://www.dbnl.org/tekst/boek004nede
01_01/>, geraadpleegd op 17 november 2009. DE MEYERE (V.). De Vlaamsche volksboeken. In:
Bibliotheekgids, vol.12 (1933), p.25-42. EEMANS (M.). Het Nederlandse volksboek. In: Hamer-Vlaanderen
(uitgegeven door de Germaansche werkgemeenschap Vlaanderen), jaargang 2 (1944), nr.1, p.12-13. VERKEIN
(L.). Wat zijn volksboeken? In: Debat (drukkerij Mereaux), jaargang 1 (1946), nr.1, p.158-166.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
45
indien men de term volksboek hanteerde in zijn engere vorm. Vaak werden dan ook verdere
onderverdelingen aangebracht en selecties gemaakt voor onderzoek37
.
Van de 16de
tot het midden van de 19de
eeuw brachten drukkers uit voornamelijk Antwerpen,
Gent en Brugge ontelbare volksboeken in onze contreien in omloop38
. De verspreiding van de
boeken gebeurde voornamelijk door rondreizende venters en marktkramers en tevens door
winkelhoudende drukkers39
. Het begin van de 16de
eeuw werd vooral gekenmerkt door de
productie van prozaromans gelezen door de burgerij. Omstreeks 1540 stelde Debaene een
keerpunt vast omdat vanaf toen geen nieuwe verhalen meer werden geschreven in de
Nederlanden. Vanaf circa 1600 verschenen boeken die meer en meer neigden naar echte
volksboeken aangezien de uitgaven minder verzorgd werden en het lezerspubliek verschoof
naar de lagere klassen en plattelandslieden. Bovendien begon men de boeken ook in het
onderwijs te gebruiken. Dit leidde ertoe dat begin 17de
eeuw door clerici lijsten werden
uitgebracht met verboden of te herwerken boeken40
. Zo verscheen in 1621 een lijst van
volksboeken die door de Brugse bisschop Antoon Triest werden getypeerd als “ijdele
ongestichtige fabels” en zodoende ongeschikt voor het onderwijs41
. Dergelijke lijsten
bevatten vaak volksboeken die ik voor dit onderzoek selecteerde. Deze boeken werden
immers na herwerking en goedkeuring terug op de markt gebracht42
. Bij toeval ontdekte ik dat
Joannes Verslype (1656-1735), auteur van een door mij onderzocht preekboek, actief was
binnen de volksboekencensuur43
. Ook een tweede door mij onderzochte predikant kon ik
hiermee in verband brengen. Petrus Verheyen (1701-1777) vervulde immers een tijdlang de
taak van librorum censor of boekenkeurder44
. Deze voorbeelden tonen duidelijk aan dat de
37 Reeds in 1838 maakt de Duitse onderzoeker Mone een bibliografisch overzicht van de Nederlandse volksliteratuur waarin hij een gedetailleerde categorisering maakte. MONE (F.J.). Übersicht der
niederländischen Volks-Literatur älterer Zeit. Amsterdam, Rodopi, 1970, 405p. Online raadpleegbaar: <http://
babel.hathitrust.org/cgi/pt?id=mdp.39015030012259>, geraadpleegd op 20 november 2009. DEBAENE (L.).
Op.cit., p.9 en p.22. 38 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.2-3 en p.9. 39 KRUYSKAMP (C.). Op.cit., p.42. 40 DEBAENE (L.). Op.cit., p.319-324. GELDHOF (J.). Het schoolboek. In: CLOET (M.)(ed.). Het bisdom
Brugge (1559-1984). Brugge, West-Vlaams verbond voor kringen voor heemkunde, 1985, p.249-253. 41 GTB-WNT: ongestichtig = niet braaf. THERRY (M.). Volksboeken in het onderwijs. Een lijst van verboden
boeken van de Brugse bisschop Antoon Triest uit 1621. In: Handelingen voor het genootschap voor
geschiedenis, vol. 120 (1983), p.223-226. 42 Zie bijvoorbeeld ook de vondst in het ABA Mechelen van een los blaadje met aantekeningen in een
handschrift van begin 17de eeuw over te verbieden boeken. DE LA MONTAGNE (V.A.). Gecensureerde
volksboeken. In: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, vol.4 (1906), p.278. 43 VAN HEURCK (E.H.). Voyage autour de ma bibliothèque. Livres populaires et livres d‟école flamands in -4°.
Antwerpen, s.n., 1927, p.8. 44 VAN HOOYDONCK (I.). De tien geboden in predikatie en catechese in de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling KUL), 1993, p.14 (promotor: M. Cloet). Voor een gedetailleerde uiteenzetting over het
begrip librorum censor, zie: DE KONINCK (C.). Glossarium van Latijnse en Romeinse rechtstermen.
Antwerpen, Maklu, 1997, p.61-62.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
46
Kerk greep wilde verkrijgen op het volk en hen een bepaald normen- en waardenstelsel
poogde op te dringen. In de loop van de 18de
eeuw taande het gebruik van de volksboeken in
de ghemeyne scholen, maar slechts omstreeks het midden van de 19de
eeuw zag men voorgoed
van hun gebruik af. Bovendien dient te worden opgemerkt dat de censuur zeker niet
allesomvattend was en in vele boeken duiken passages op die tegen de christelijke moraal
indruisen, wat ik gezien mijn onderwerp doorheen mijn onderzoek vele malen heb kunnen
vaststellen45
. Maar niet enkel de Kerk vormde de drijvende kracht achter deze
censuurmaatregelen! Zo protesteerden de 16de
-eeuwse humanisten Vives en Erasmus reeds
tegen het gebruik van lichtzinnige verhalen die meer kwaad dan goed verrichtten in de
opvoeding46
.
De invloed van de volksboeken ging bovendien verder dan gebruik in zowel huis- als publiek
onderwijs. Niet alleen werden de boeken gelezen en voorgelezen, maar vele motieven en
personages werden daarenboven aan deze verhalen onttrokken en op allerlei wijzen
gereproduceerd in de iconografie, toneelstukken en liederen. Kruyskamp durfde zelfs te
stellen dat moderne propaganda-acties jaloers konden zijn op dergelijke resultaten47
! Uit punt
1.4 betreffende de voor- en nadelen van de bron blijkt weliswaar dat het nagaan van de
invloed van deze boeken niet eenvoudig is, maar een zekere inwerking kan niet ontkend
worden gezien de veelvuldige herdrukken in grote oplages en de omvangrijke
censuurmaatregelen.
1.2 Historiografie van de bron
De belangstelling voor de volksboeken is hoofdzakelijk terug te brengen tot de romantiek.
Reeds in het begin van de 19de
eeuw verschenen in Duitsland, Frankrijk, Nederland en
Vlaanderen heel wat overzichten. Niettemin stelde Debaene vast dat omstreeks het midden
van de 20ste
eeuw nog geen definitieve studie over het genre in zijn geheel verschenen was,
alsook dat een volledige bibliografie van alle bekende drukken ontbrak. Aan dit laatste tekort
45 VAN HEURCK (E.H.). De Vlaamsche volksboeken, p.2-8. 46PLEIJ (H.), GELDERBLOM (A.), MUSSCHOOT (A.)(eds.). Het gevleugelde woord: geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Amsterdam, Bakker, 2007, p.498. BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en
RESOORT (R.)(eds.). Sibilla, een zestiende-eeuwse Karelroman in proza. Muiderberg, Dick Coutinho, 1988,
p.23-24. 47 Belangrijk is op te merken dat Kruyskamp dit neerschreef in 1941 en dus binnen de context van het nazisme
en stalinisme. KRUYSKAMP (C.). Op.cit., p.42-45. De afbeelding op mijn titelblad is hiervan een goed
voorbeeld. Dit schilderij beeldt het verhaal van David en Betsabee af, een thema dat diverse malen in het oeuvre
van onder meer Jan Massys opduikt. BUIJNSTERS-SMETS (L.). Jan Massys, een Antwerps schilder uit de
zestiende eeuw. Zwolle, Waanders uitgevers, 1995, p.50 en p.82-85 (schilderijen nrs. cat.22 en 39). Zie bijlage
1.1.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
47
probeerde hij zelf tegemoet te komen door de Nederlandse prozaromans gedrukt tussen 1475
en 1540 te catalogiseren. Hij constateerde dat beperkingen in tijd en ruimte noodzakelijk zijn
en dat het begrip volksboeken te ruim is om als geheel te worden behandeld in één studie 48
.
Belangrijk is op te merken dat het onderzoek dat gebeurde eind 19de
eeuw en gedurende de
eerste helft van de 20ste
eeuw vooral moet worden gezien in het kader van de Vlaamse
beweging. Zo gaf de Nederlandse taal- en letterkundige Gerrit Boekenoogen een voordracht
over volksboeken in 1912 naar aanleiding van het Conscience-feest waarin hij sprak over
hetgeen “het volk dan wel las voordat Conscience het zijn schoone verhalen heeft
geschonken?” en constateerde dat het Vlaamse volk tot in de 19de
eeuw bleef vasthouden aan
deze weliswaar sterk verouderde volksliteratuur49
. Ook het artikel van Marc Eemans kan in
deze traditie worden gesitueerd. In het eerste deel van zijn artikel kwam duidelijk de nostalgie
naar voor om het verlies van deze “leerschool van levenswijsheid en volksche filosofie” en hij
zag de volksboeken als dé bron van het vroegere volksleven:
“Als volkskundig materiaal heeft het volksboek ons uiterst belangrijke inlichtingen
gebracht omtrent den aard en de gewoonten van onze voorouders. Dank zij deze
volksliteratuur, heeft de volkskunde de geestelijke waarden der volkspsyche kunnen
doorgronden. (…). Beter nog dan uit de veelvuldige gebruiksvoorwerpen (…), kunnen we ons
uit den rijken schat der oude volksboeken een juist beeld ophangen van hetgeen het leven
onzer voorouders mag geweest zijn, (…).”50
Van Heurck kan tevens perfect in deze traditie worden geplaatst, zoals bleek aan het begin
van dit hoofdstuk51
.
Het onderzoek tot op heden bleef voornamelijk beperkt tot catalogiseren en beschrijven
binnen de linguïstiek, terwijl op inhoudelijk vlak er nog maar weinig onderzoek werd verricht.
De laatste jaren valt hier wel een kentering op te merken dankzij universitaire
scriptieonderzoeken. Volksboeken werden geselecteerd en onderzocht op welbepaalde
thema‟s zoals gender, dood, duivel, liefde en uiterlijk52
. Ook mijn thesisonderzoek kan
48 DEBAENE (L.). Op.cit., p.7-9. 49 BOEKENOOGEN (G.J.). Een en ander over de lectuur van het Vlaamsche volk voor Conscience. In:
Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse academie voor taal- en letterkunde, 1912, Gent,
uitgeverij A. Siffer, p.687-690. 50 EEMANS (M.). Loc.cit. 51 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.X. 52 Zie database verhandelingen moderne geschiedenis KUL (vooral onder promotorschap van J. Verberckmoes) :
<http://www.arts.kuleuven.be/verhandelingen/consult/index.cfm?CFID=1383533&CFTOKEN=16315234>, ge-
raadpleegd op 5 mei 2010. Voor UG slechts één voorbeeld uit 1963: WAUTERS (W.). De duivel in Nederlandse
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
48
worden geplaatst in deze stroming. Volgens Annelies Vereeken is tot 2002 ook altijd
onderzoek gebeurd per genre terwijl Chartier nochtans kon vaststellen dat er overlappingen
bestaan en het dus interessant is over deze afbakeningen heen te kijken53
.
1.3 Selectie van het bronnenmateriaal
Ik koos ervoor om binnen dit deel van mijn onderzoek te opteren voor een genre-
overschrijdend bronnenbestand in navolging van Vereeken. Zodoende werkte ik met de
bredere invulling van het begrip volksboek en nam ik heel wat verschillende types boeken
door: ridderverhalen, moraliserende voorschriften in verhaalvorm, meer medisch gerichte
traktaten, heiligenlevens, hoofse liefdesverhalen, boeken specifiek gericht op het onderwijs …
Uiteraard kon ik wegens tijdsgebrek niet alle werken zelf doornemen. De catalogussen
samengesteld door Van Heurck en Debaene vormden mijn leidraad bij de vorming van mijn
bronnenbestand, maar werden aangevuld door volksboeken die ik op het spoor kwam dankzij
thesissen, boeken en artikels. Ook trof ik soms eerder toevallig een volksboek over echtelijke
ontrouw aan die mij nuttig leek omdat afzonderlijke verhalen bijwijlen samen zijn
ingebonden. Alle volksboeken werden geselecteerd op inhoud en van het merendeel zijn
drukken gekend uit de 17de
- 18de
eeuw. Niet voor alle werken is dit het geval, maar dit
betekent niet dat het boek in de door mij onderzochte periode niet werd gelezen. De bewaring
van dergelijke documenten is vaak selectief en onvolledig gekend waardoor nooit met
zekerheid kan worden gesteld wanneer een boek voor het eerst werd gedrukt en wanneer het
uit de drukkerscatalogussen verdween. Zo is van de nochtans populaire novellebundel Dat
bedroch der vrouwen slechts één volledig exemplaar gekend. Er zijn bewijzen dat er diverse
andere uitgaves hebben bestaan maar toevallig is daarvan geen exemplaar bewaard54
. Van zijn
tegenhanger Dat bedroch der mannen is ook maar één onvolledig exemplaar gekend55
. De
gebrekkige bewaring staat in schril contrast met de enorme populariteit van sommige
volksboeken. Uit het register van de Gentse drukker Bernard Poelman blijkt bijvoorbeeld dat
volksboeken uit de eerste helft van de 16de eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1963, 200p. (promotor: prof. Vandenhoute). 53 VEREEKEN (A.). Eerloze vrouwen of standvastige vrouwen? Genderaspecten in Nederlandstalige
volksboeken, 17de en 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2002, p.20 (promotor: J.
Verberckmoes). 54 BRAEKMAN (W.L.). Dat bedroch der vrouwen, naar het unieke, volledige exemplaar van de Utrechtse druk
van Jan Bernts van circa 1532. Brugge, uitgeverij Marc Van de Wiele, 1983, p.10-12. (reeks: Vroege
volksboeken uit de Nederlanden, 1). 55 KRUYSKAMP (C.). Een onbekende verhalenbundel van 1543. In: Tijdschrift voor Nederlandse taal- en
letterkunde, vol.78 (1961), p.161-167.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
49
hij tussen 1786 en 1797 maar liefst 23.000 exemplaren van Den dobbelen zielentroost op de
markt bracht56
.
Uiteindelijk behield ik na selectie nog negentien Nederlandstalige volksboeken. Elf daarvan
zijn volgens Debaene volksboeken in de engste zin van het woord. Hij omschrijft deze
prozaromans als volgt:
“Fictieve wereldlijke verhalen, hoofdzakelijk in proza geschreven, deels gebaseerd op
oudere ridderwereld en –literatuur, deels behorend tot de laatmiddeleeuwse maatschappij,
aanvankelijk vooral voor een burgerlijk publiek bestemd (en gedrukt), later geleidelijk meer
en meer tot gezonken cultuurgoed vervallend.”
De acht overige werken die ik selecteerde voor dit onderzoek zijn eveneens volksboeken,
maar dan veel ruimer omschreven. Het gaat onder meer om een novellebundel en enkele
moraliserende schoolboeken57
.
Uit bijlage 2.1 blijkt dat ik voor dit onderzoek vaak niet de originele bronnen heb geraad-
pleegd, maar heb gewerkt met de voornamelijk 20ste
-eeuwse drukken en transcripties, welis-
waar zo vaak als mogelijk gebaseerd op een 17de
- of 18de
-eeuwse uitgave. Dit is deels te
wijten aan de tijdslimiet, maar ook aan de beperkingen opgelegd door het bronnenmateriaal.
Zo zijn de originelen vaak moeilijk toegankelijk voor thesisonderzoek aangezien ze zich in
privébezit bevinden of bewaard worden in een buitenlandse bibliotheek. De transcripties zijn
veel makkelijker te consulteren en bieden het voordeel dat zij vaak het werk contextualiseren,
alsook de betekenis van woorden en grammaticale constructies toelichten.
Sommige exemplaren die ik in mijn bronnenbestand opnam zijn gebaseerd op een Noord-
Nederlandse druk, hoewel van de meesten is geweten dat er ook exemplaren werden gedrukt
in de Zuidelijke Nederlanden. Dit vormt op zich niet echt een probleem aangezien uit het
thesisonderzoek van Vereeken bleek dat er haast geen verschillen bestaan tussen de nu nog
beschikbare uitgaves uit het huidig Vlaanderen en Nederland58
. Bovendien ontstonden de
56 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.9. Voor het uitgegeven drukkersregister van Poelman: VANDER-
HAEGHEN (F.). Bibliographie Gantoise. Recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand (1483-
1850), Gent, imprimerie Eug. Vanderhaeghen, 1858-1869, vol.4, p.343-345. Online raadpleegbaar:
<http://search.ugent.be/meercat/x/all-view?q=bibliographie+gantoise&start=27&filter=&sort=&rec=bkt01:000
277847>, geraadpleegd op 4 mei 2010. 57 DEBAENE (L.). Op.cit., p.23 en p.357-358. Zie bijlage 2.1 voor de onderverdeling. 58 Samenvatting verhandeling Vereeken: <http://www.arts.kuleuven.be/verhandelingen/consult/index.cfm?
fuseaction=fiche&id=1664>, geraadpleegd op 4 mei 2010.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
50
meeste volksboeken in Vlaanderen en verspreidden ze zich over het volledig Nederlands
taalgebied, waar ze gedurende eeuwen werden herdrukt59
. Debaene merkte reeds in 1951 op
dat een beperking tot “Vlaamsche volksboeken”, zoals gemaakt door Van Heurck, geen
enkele zin heeft omdat de meesten ontstonden in de tijd waarin de Nederlanden nog één
geheel vormden60
.
1.4 Voor- en nadelen van de bron
Uit het historiografisch overzicht van de volksboeken bleek dat vroegere onderzoekers ze
vaak als een ideale bron aanzagen om het leven van onze voorouders na te gaan. Eemans is
hiervan een duidelijk voorbeeld. Er bestaan echter nog heel wat andere visies over de
mogelijke relatie tussen literatuur en realiteit en Eemans‟ standpunt blijkt te simplistisch.
Volksboeken kunnen weliswaar mogelijk indirecte verwijzingen naar de historische
mentaliteit bevatten, een directe toegang tot de volkse leefwereld zijn ze alvast niet.
Vooraleerst bevatten volksboeken vaak een duidelijke moralisering en het didactisch karakter
of de aanwezigheid van zedenlessen werd door vele onderzoeken benadrukt61
. Zo stelde
Philippe Callebert binnen zijn scriptie aangaande liefde en huwelijk in de volksboeken vast,
dat vele volksboeken sterk vrouwonvriendelijk waren en de lezer wilden waarschuwen. Her
en der laste men in het verhaal een boodschap in waarin de vrouw als onbetrouwbaar en
onstandvastig werd afgeschilderd62
. Ook in de door mij geselecteerde boeken duiken deze
boodschappen soms op, bijvoorbeeld in Buevijne van Austoen.
“Boven al moeten hem wachten die vrouwen te seer te minnen aengesien dat sy nyet
so sterc en sijn van complexien als die mannen ende so coemter meer quats af gelijc hier
voertijts in veel historien gelesen wort. (…). Terechte sprac Salomon vanden quaden
59 KRUYSKAMP (C.). Nederlandsche volksboeken, p.38. 60 DEBAENE (L.). Op.cit., p.9. 61 MARIVOET (L.). Het uiterlijk als venster op de innerlijke mens. Een studie aan de hand van Nederlandstalige
volksboeken 17de-18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2005, 129p. (promotor: J.
Verberckmoes). Samenvatting geraadpleegd op <http://www.arts.kuleuven.be/verhandelingen/consult/index.
cfm?fuseaction=fiche&id=3563>, op 6 oktober 2009. RUELENS (B.). De vrouw in drie Middelnederlandse
traktaten uit de vroege 16de eeuw. Dat bedroch der vrouwen. Der vrouwen natuere ende complexie. Int paradijs
van Venus. Inhoud en analyse van drie thema‟s. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2003, p.32
(promotor: J. Goossens). 62 CALLEBERT (P.). Het thema van liefde en huwelijk en aanverwante aspecten in volksboeken in de nieuwe
tijd. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2004, p.87-88 (promotor: J. Verberckmoes).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
51
ongetemden wijven segghende. Daer en is gheen gramscap boven de gramscap der vrouwen
beter eest te wonen met leewen. ende draken dan met eenre quaden vrouwen etceters (…).”63
Maar de interpretatie van de verhaalmotieven is niet eenduidig. Vaak brengt een diepgaand
onderzoek aan het licht dat er een zekere dubbelzinnigheid in vele volksboeken schuilde. Zo
leek de fragmentair bewaarde novellebundel Dat bedroch der mannen bedoeld te zijn om
vrouwen te attenderen op listige mannen en een tegengewicht te vormen voor de eerder
vrouwonvriendelijke verhalen. Het nawoord geeft echter aan dat een dergelijke aanbeveling
met een korrel zout diende te worden genomen en getrouwde vrouwen kregen te horen dat ze
in deze bundel eveneens kunnen leren hoe ze discreet overspel moeten plegen. Enerzijds liet
de uitgever van het boek hier wellicht doorschemeren zich bewust te zijn van de
dubbelzinnige aanbevelingen van het boek. Anderzijds dienen de commerciële motieven
natuurlijk ook in acht te worden genomen. Het hoofse liefdesverhaal De borchgravinne van
Vergi is eveneens een treffend voorbeeld van dergelijke ambiguïteit aangezien de
Middelnederlandse bewerkingen van dit oorspronkelijk gruwelijk verhaal een handleiding
voor potentieel overspeligen maakten64
.
Interpreteren met welk doel voor ogen een boek werd gepubliceerd is dus complex. De
receptie van de volksboeken door het publiek blijkt zo niet nog minder duidelijk aangezien in
de meeste volksboeken geen directe uitspraken hierover te vinden zijn. Piet Franssen vertrok
uit de gedachte dat als er volgens veel lezers of luisteraars een grote discrepantie bestaat
tussen de gewenste maatschappelijke situatie en de feitelijke realiteit, een tekst aangaande die
problematiek kan bijdragen aan een maatschappelijk veranderingsproces. Het effect van de
tekst wordt zodoende door heel wat factoren beïnvloed: tijd en ruimte waarin de tekst ontstaat
en wordt gelezen, de oplage en verspreiding, de inhoud van het boek … Bij de bepaling van
het effect van de teksten op het lees- of luisterpubliek gaat het dus om het leggen van
hypothetische relaties tussen deze feiten via interpretatie. Dat het nagaan welke invloed een
bepaalde tekst uitoefende op het publiek uiterst moeilijk is, bewees Franssen zelf door zijn
eigen onderzoeksvraag niet te beantwoorden. Hij kwam niet verder dan het schetsen van de
63 GTB-MNW: zich wachten = zich hoeden, waakzaam zijn voor. GTB-MNW: complexie = term uit de
humoresleer, temperament, het lichaamsgestel vnl. ten opzichte van zijn invloed op het karakter. GTB-VMNW:
gramscap = (uiting van) woede, toorn. KOK (C.). Buevijne van Austoen. Amsterdam, instituut voor
neerlandistiek, 1976, p.2. Naar het exemplaar van de Antwerpse druk van Jan van Doesborch, 1504. 64 PLEIJ (H.), GELDERBLOM (A.), MUSSCHOOT (A.)(eds.). Op.cit., p.497-498 en p.520-521.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
52
socio-economische context waarin Dat bedroch der vrouwen ontstond en over de invloed van
het boek werd geen woord gerept65
.
De bemerkingen die bij de almanakken betreffende alfabetisering worden gemaakt, kunnen
natuurlijk ook worden toegepast in het kader van de volksboeken. Er dient wel te worden
opgemerkt dat de volksboeken door hun gebruik in het onderwijs en het feit dat ze worden
voorgelezen of uitgebeeld, in mindere mate dan de almanakken afhankelijk zijn van de
alfabetisatie.
2 Almanakken als bron
2.1 Begripsomschrijving
Het woord almanak komt in alle West-Europese talen voor en vele onderzoekers gaan er van
uit dat de term almanach door de Arabieren vanaf de 13de
eeuw in Europa werd
geintroduceerd. Het zou toen de betekenis hebben gehad van een tabel waarin de bewegingen
van de zon en maan schematisch werden weergegeven. De ontwikkeling van de gedrukte
almanak in Europa kan grosso modo in drie fases worden opgedeeld: vanaf eind 15de
eeuw
bevatte de almanak naast een kalender eveneens tijdrekenkundige, astronomische en medische
informatie, vanaf de 16de
eeuw nam het belang van astrologische voorspellingen (de
prognosticatie) toe en gedurende de 17de
eeuw werd de inhoud van de almanak verrijkt met
allerhande praktische informatie en vermaak. Salman definieerde de almanak binnen zijn
onderzoek als volgt:
“Drukwerk dat als vaste basis een kalender heeft, maar daarnaast altijd aanvullende
teksten van informatieve en/of moreel-instructieve en/of diverterende aard bevat.”
Deze definiëring is nauw verwant met de multifunctionaliteit die Salman aan de almanak
toeschreef: informatief-oriënterend, opvoedkundig-instructief (zowel in medisch,
godsdienstig, politiek als sociaal opzicht) en ontspannend. Hij wees er op dat elke tekst
meerdere functies tezelfdertijd kon vervullen. Zo hadden bijvoorbeeld ook de astrologische en
populair-medische stukken een element van verstrooiing in zich66
.
65 FRANSSEN (P.). Dat bedroch der vrouwen, een onderzoek naar de functie van een 16e eeuwse
verhalenbundel II. In: Spektator, jaargang 13 (1983), vol.3, p.167-177. 66 SALMAN (J.). Op.cit., p.13-15 en p.369-371.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
53
Diegenen die verantwoordelijk waren voor de inhoud van de almanak zijn onder te brengen in
drie categorieën. Ten eerste was er een berekenaar die de tijdrekenkundige en astronomisch-
astrologische inhoud verzorgde. Ten tweede was er een samensteller die de kalender,
prognosticatie, praktische informatie en andere teksten tot één geheel omvormde. Soms was
er sprake van een auteur die teksten voor de almanak schreef of wiens bestaande teksten in de
almanak werden opgenomen67
. Deze drie personen zijn niet altijd gekend en indien op het
titelblad van de almanak een naam voorkomt, is ook vaak niet duidelijk welke functie(s) deze
persoon op zich had genomen. Volgende gegevens kunnen wel steeds worden teruggevonden
indien het titelblad van de almanak bewaard is gebleven: de naam van de drukker, de stad en
vaak ook de straat waarin het drukkersatelier gevestigd was en het richtjaar. Dit richtjaar of
bestemmingsjaar is het jaar waarin de almanak diende te worden gebruikt. Salman nam aan
dat de almanak werd gedrukt in het jaar voorafgaand aan het richtjaar68
.
Net zoals de volksboeken, preekboeken en catechismuscommentaren worden ook in de
almanakken goedkeuringen aangetroffen, wat er op duidt dat ook dit genre aan censuur was
onderworpen. Zo werd op 25 juni 1729 binnen de Oostenrijkse Nederlanden een edict
uitgevaardigd dat een beslissende rol toekende aan wereldlijke censors en waarin werd
vastgelegd dat onder meer catechismussen, schoolboeken, rechtskundige boeken en
almanakken van een octrooi moesten worden voorzien. In het kader van haar
licentiaatsonderzoek betreffende Brugse almanakken leidde Marleen Decock hieruit af dat de
visering van deze werken laat vermoeden dat ze onder brede bevolkingslagen verspreid
waren69
.
Drie groepen zorgden voor de verspreiding en verkoop van de almanakken: gevestigde
boekverkopers, institutionele distributeurs (gildes bijvoorbeeld) en ambulante handelaars.
Vooral deze laatste groep, hoofdzakelijk bestaande uit marktkramers en venters die van deur
tot deur gingen, speelde een belangrijke rol en werd door de overheden onderworpen aan
strenge reguleringen. Zo dienden marktkramers in de 17de
eeuw een koninklijk octrooi aan te
vragen voor de almanakkenverkoop70
.
67 SALMAN (J.). De geschiedenis van de almanak: een inleiding. In: SALMAN (J.), VANDAMME (L.) e.a.
(eds.). Elke dag wijzer: Brugse almanakken van de 16de tot de 19de eeuw. Brugge, Openbare bibliotheek, 2006,
p.6. 68 SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, p.33-34. 69 DECOCK (M.). Inhoudsanalyse van 18de eeuwse Brugse almanakken: schets van de geografische horizon.
Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1983, p. 13-16 (promotor: W. Brulez), p.13-16. 70 SALMAN (J.). De geschiedenis van de almanak: een inleiding. In: SALMAN (J.), VANDAMME (L.) e.a.
(eds.). Op.cit., p.8-9.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
54
Gezien het feit dat mijn bronnenbestand is samengesteld uit almanakken die allen werden
gedrukt te Gent of Brugge, zal ik mij in wat volgt inzake verspreiding, consumptie en inhoud
op deze twee steden concentreren.
Marijke Mortier trof voor haar licentiaatsonderzoek betreffende Gent in totaal 532
volksalmanakken aan gepubliceerd tijdens de 16de
, 17de
en 18de
eeuw. Maar liefst 70%
daarvan verscheen in de 18de
eeuw en vooral naar het einde toe kende het genre een echte
boom. Over de oplages is echter weinig gekend71
. De Gentse universitaire hoofdbibliothecaris
Ferdinand Vanderhaeghen (1830-1913) vermeldde in zijn Bibliographie Gantoise een
almanak uit 1665 waarvan de auteur van de prognosticatie aangaf dat de almanak van het
voorgaande jaar een oplage had gekend van 2000 exemplaren. Verder maakte Vanderhaeghen
voor de 18de
eeuw slechts melding van één oplagecijfer, namelijk dat de Gentse drukker
Bernard Poelman in 1791 6000 almanakken drukte72
. Mortier stelde vast dat gegevens over de
prijs van almanakken eveneens dun gezaaid zijn. Uit 17de
-eeuwse stadsrekeningen en een nota
uit 1780 leidde ze af dat de reële kost om een almanak aan te kopen naar het einde van de 18de
eeuw toe gevoelig was gedaald. Maar dat een toenemend aantal personen in de mogelijkheid
kwam een almanak aan te kopen, is niet de enige factor die van belang is in het onderzoek
naar de verspreiding ervan. Wie kon ze immers lezen? In de loop van de 17de
en 18de
eeuw
nam de alfabetiseringsgraad weliswaar toe, maar het percentage geletterden bleef laag.
Onderzoek van de Gentse historici Chris Vandenbroeke en Jan Art toonde aan dat in 1785 de
gemiddelde graad van alfabetisering voor mannen 60.9% bedroeg in Gent en 45.5% op het
omliggende platteland. Voor vrouwen lagen deze cijfers een stuk lager, respectievelijk 40.8%
en 18.3%. Mortier meende uit deze gegevens te kunnen afleiden dat de gebruikers van de
almanak eind 18de
eeuw vooral in de meer gegoede klassen te vinden waren. De
alfabetiseringsgraad in Brugge was min of meer gelijklopend en blijkt eveneens in grote mate
sociaal gedetermineerd te zijn. Overeenstemmend met Mortier was Decock eveneens van
oordeel dat het lezerspubliek van de 18de
-eeuwse Brugse almanakken voornamelijk te situeren
was binnen de bourgeoisie-, middenstand- en ambachtskring73
.
Zowel uit onderzoeken gevoerd voor Gent als Brugge kwam naar voor dat er gedurende de
17de
en 18de
eeuw op inhoudelijk vlak een belangrijke verschuiving optrad. Mortiers
onderzoek toonde aan dat er vanaf 1700 een voortdurende uitbreiding was van het aantal
71 MORTIER (M.). Het wereldbeeld van de Gentse almanakken 17de-18de eeuw. In: Tijdschrift voor sociale
geschiedenis, jaargang 10 (1984), vol.35, p.269. 72 VANDERHAEGHEN (F.). Op. cit., vol.2, p.237-238 en vol.4, p.344. 73 MORTIER (M.). Op.cit., p.270. DECOCK (M.). Op.cit., p.16-18.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
55
onderwerpen. Het procentuele aandeel van de kalender en de praktische informatie bleef
tussen 1650 en 1800 grotendeels onveranderd. De omvang van de prognosticatie en de
historische informatie daarentegen verminderde sterk, terwijl de fictie, actuele informatie en
restcategorie een steeds grotere plaats innamen. Inhoud en stijl diversifieerden dus en de
nadruk kwam te liggen op nut en vermaak74
.
2.2 Historiografie van de bron
Roger Berckmoes stelde in 1968 vast dat de studie van de almanak in Vlaanderen helaas nog
in haar aanvangsstadium verkeerde. Voor België beschikte men tot dan toe slechts over twee
sterk verouderde bibliografieën, met name de werken van Warzée (1852) en Zech-Du Biez
(1902)75
. Voor verder onderzoek was het dan ook noodzakelijk een nieuwe exhaustieve
bibliografie op te stellen en in afwachting van dit enorme werk adviseerde Berckmoes om
regionale bibliografieën op touw te zetten. Zelf nam hij deze taak op zich voor de Gentse
almanakken uit de periode 1670-1800 in het kader van zijn licentiaatsverhandeling76
. Dit
onderzoek behelsde eveneens een inhoudsanalyse van deze almanakken en Berckmoes‟
oproep kreeg gevolg onder de vorm van verscheidene licentiaatsverhandelingen, telkens
gericht op de almanakproductie in een welbepaalde stad en periode77
. Ook Salman poogde de
hiaten op te vullen met betrekking tot het onderzoek van de almanak als mentaalhistorische
graadmeter, weliswaar voor de Republiek. Hij betreurde net zoals Berckmoes het feit dat
onderzoek deze bron lange tijd links liet liggen, terwijl buitenlandse studies reeds de
mogelijkheden voor mentaliteitsgeschiedenis hadden aangetoond78
.
2.3 Selectie van het bronnenmateriaal
Naar aanleiding van de begripsomschrijving van de almanak beschreef ik reeds dat in de loop
van de door mij bestudeerde periode het accent binnen het genre verschoof. Zo stelde
Ludwine Depraetere vast dat in de Brugse almanakken vanaf de tweede helft van de 18de
74 MORTIER (M.).Op.cit., p.271-280. 75 WARZEE (A.). Recherches bibliographiques sur les almanachs belges. Brussel, J.M. Heberlé, 1852, 180p. Online raadpleegbaar: <http://search.ugent.be/meercat/x/google_books?q=900000052704>, geraadpleegd op 3
mei 2010. ZECH-DU BIEZ (G.). Les almanachs belges. Braine-Le-Comte, Zech, 1902, 512p. 76 BERCKMOES (R.). Bijdrage tot de studie van de almanak. In: Kultureel jaarboek voor de provincie Oost-
Vlaanderen, Gent, jaargang 23 (1968), p.217. BERCKMOES (R.). Nederlandstalige Gentse almanakken 1670-
1800. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1968, 204p (promotor: J. Vandenhove). 77 Aan diverse universiteiten werden scripties gemaakt m.b.t. almanakken, maar enkel diegene die voor mijn
onderzoek van toepassing waren, zijn in bibliografie opgenomen. Heel wat anderen kunnen worden
teruggevonden in de online catalogussen van universitaire bibliotheken. 78 SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, p.15.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
56
eeuw het volkse element erg belangrijk werd, waardoor het aandeel binnen deze almanakken
van de anekdotes, kluchtige volksvertellingen, liederen en moraliserende artikels toenam. De
algemene gegevens bleven behouden, maar kregen enerzijds minder aandacht en wijzigden
anderzijds ook inhoudelijk. Zo kregen de prognosticaties vaak het karakter van een
zedenpreek waarin op kernachtige wijze ondeugden werden gehekeld. Tijdens de Franse tijd
bleven de belangrijkste almanakgegevens het volksverhaal en de volkspoëzie79
. Ook voor
Gent werd een gelijklopende evolutie opgemerkt.
Naast inhoudelijke veranderingen wijzigde de populariteit van het genre ook in belangrijke
mate gedurende de 18de
eeuw. In Brugge werden bijvoorbeeld vanaf 1535 prognosticaties
samengesteld, maar pas naar het einde van de 17de
eeuw toe werden ze ook effectief in
Brugge gedrukt. De 18de
eeuw werd volgens de Brugse bibliothecaris Ludo Vandamme
gekenmerkt door wildgroei80
. Gent kende eveneens vanaf 1650 een toenemend aantal drukken
en een exponentiële groei naar het eind van de 18de
eeuw toe81
.
De twee bovenstaande tendensen vormden de basis van de beperking in tijd van mijn
bronnenbestand82
. Geografisch gezien heb ik me eveneens aan welbepaalde criteria
onderworpen en enkel de almanakken weerhouden die gedurende de tweede helft van de 18de
eeuw werden gedrukt in Gent of Brugge. Dit bleek een bruikbare beperking aangezien ik me
om praktische redenen eveneens voornamelijk op deze twee steden had geconcentreerd voor
de procesdossiers. De almanakken in bijlage staan gerangschikt volgens jaartal en vormen
slechts een deel van wat ik heb doorgenomen omdat de bronnen die inhoudelijk geen bijdrage
konden leveren aan mijn onderzoek niet werden opgenomen. Ik kwam deze inhoudelijk
bruikbare almanakken allen op het spoor door externe hulp, met name door de
inhoudsanalyses in bovengenoemde artikels en thesissen, alsook door de bereidwillige hulp
van Ludo Vandamme die me wees op de eigenheid van een reeks kluchtige volksalmanakken
waarvoor een zekere Loterius de Snaek verantwoordelijk was. Ik heb me eveneens beperkt tot
de door Salman gedefinieerde jaaralmanak en specifieke genres zoals liefdesalmanakken,
kluchtalmanakken en liedjesboeken in de vorm van een almanak komen hier niet aan bod.
Niettemin bieden zij mogelijkheden voor verder onderzoek.
79 DEPRAETERE (L.). Brugse almanakken (1683-1850). Antwerpen, Centrum voor studie en documentatie,
1979, p.XVI-XXV (reeks: Nederlandse volkskundige bibliografie, systematische registers op tijdschriften,
reekswerken en gelegenheidsuitgaven, deel XXX). 80 VANDAMME (L.). Almanakken in Brugge. In: SALMAN (J.), VANDAMME (L.) e.a. (eds.). Op.cit., p.18-
21. 81 MORTIER (M.). Op.cit., p.269. 82 Bijlage nr.2.2.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
57
In totaal heb ik zeventien almanakken weerhouden, allen met bestemmingsjaar uit de periode
1764-1802. Het betreft dertien almanakken gedrukt te Brugge (1764-1802) en vier almanak-
ken gedrukt te Gent (1775-1798). Van deze dertien Brugse almanakken behoren er acht tot de
reeks kluchtige volksalmanakken toegeschreven aan Loterius de Snaek, één kluchtige
volksalmanak wordt toegeschreven aan Don Stivelio en de vier overige behoren tot de
categorie ernstige volksalmanakken. De vier Gentse almanakken behoren eveneens tot deze
laatste categorie. Bovenstaande indeling is gebaseerd op werk van Depraetere die stelde dat
ernstige volksalmanakken voornamelijk praktisch van aard zijn terwijl bij de kluchtige het
diverterende primeert83
.
2.4 Voor- en nadelen van de bron
Diverse onderzoekers pleitten voor het gebruik van dit populair drukwerk als bron voor de
volksmentaliteit. Zo stelde de Brugse schepen voor cultuur en onderwijs Yves Roose dat de
collectie almanakken waarover de openbare bibliotheek beschikt, toelaat om binnen te kijken
in het leven van de gewone man aangezien ze de lectuur vormden van Jan en alleman84
. Maar
dit blijkt niet onproblematisch indien de aan dit stuk voorafgaande bemerkingen betreffende
alfabetisering en koopkracht in acht worden genomen. Bovendien zijn de bemerkingen die
werden gemaakt bij de volksboeken aangaande de interpretatie van verhaalmotieven eveneens
van toepassing.
Indien de restricties opgelegd door het bronnenmateriaal echter in rekening worden gebracht,
blijkt de almanak een erg waardevolle bron te zijn. Salman pleitte dan ook voor het gebruik
van een nauwgezette methodologische aanpak die toelaat via populair drukwerk een
historische mentaliteit te reconstrueren. Enerzijds kunnen almanakken worden gebruikt in het
onderzoek naar taal- en letterkundige tradities. Anderzijds kan er binnen het onderzoek ook
meer gekeken worden naar de betekenis van de teksten voor de almanak zelf en de mentaliteit
die uit de diverterende leesstof van de almanak spreekt85
. Mortier had deze laatste visie reeds
in 1984 verkondigd in het artikel geschreven naar aanleiding van haar licentiaatsonderzoek
over het wereldbeeld van de Gentse almanakken. Zij werkte vanuit het idee dat via een
thematische inhoudsanalyse van de fictionele wereld van de almanak het mogelijk is de visie
83 DEPRAETERE (L.). Op.cit., p.IX-X. 84 SALMAN (J.), VANDAMME (L.) e.a. (eds.). Op.cit., p.2. 85 SALMAN (J.). Populaire leesstof in de 17de-eeuwse almanakken. „ Van sodanige almanacken, die gevult zijn
met ergerlijcke bijvoegselen en oncuyse en onstigtelijcke grillen.‟ In: Literatuur, vol.10 (1993), p.79-80. Online
raadpleegbaar : <http://www.dbnl.org/tekst/salm005 soda01_01/salm005soda01_01_0001.htm>, geraadpleegd
op 24 augustus 2009. Zie ook onder punt 3 betreffende methodologie.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
58
van de lezer op een bepaalde sociale realiteit te achterhalen. Deze stelling houdt in dat deze
fictionele wereld op de lezer een compensatorisch of bevestigend effect had en dat het
geschetste wereldbeeld ofwel aan de historische werkelijkheid beantwoordde of aan de indruk
die men van deze realiteit had. De waarden in de almanak zouden op die manier aanwijzingen
kunnen geven over de waarden van het lezerspubliek86
. Zowel Salman als Mortier
onderzochten op die manier de vroegmoderne huwelijksmoraal.
86 MORTIER (M.). Op.cit., p.280.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
59
3 Methodologie
De gevolgde werkwijze om het bronnenmateriaal te onderzoeken is dezelfde als bij de andere
bronnen en is geïnspireerd op de methode die gevolgd werd door de Franse
mentaliteitshistoricus Jean Delumeau. In zijn studie uit 1983 over „Le péché et la peur‟
steunde hij in zijn analyse van het pastoraat in belangrijke mate op citaten genomen uit
gedrukte preekbundels. De Leuvense historicus Hans Storme noemde dit de impressio-
nistische werkwijze87
. Deze methode werd door mij overgenomen en bleek eveneens toepas-
baar op mijn overig bronnenmateriaal. Bedoeling is de lezer een zo nauwkeurig mogelijk
beeld te geven van wat de 17de
en 18de
-eeuwse mensen lazen of hoorden van deze gedrukte
verhalen, preken, prognosticaties, liederen, traktaten… en op die manier de mentaliteit te
reconstrueren die in deze werken naar voor komt. Deze werkwijze biedt het voordeel volgens
Storme dat goedgekozen citaten niet enkel voor afwisseling en illustratie zorgen, maar ook
toelaten aan de lezer om rechtstreeks kennis te maken met de toon en stijl die toen werden
gehanteerd. Het gaat dus om een kwalitatieve analysestrategie die bovendien ook in de mate
van het mogelijke comparatief is opgevat.
Ik koos voor citaten die naar mijn mening representatief zijn voor het bredere geheel en dit
steeds na het doornemen van het volledige boek of boekdeel waarin het citaat voorkomt. Ook
heb ik waar mogelijk onderzoeken geraadpleegd die mij informatie konden geven over de
bredere context van het werk. Ik heb getracht mijn subjectieve inbreng minimaal te houden,
maar ze blijft niettemin aanwezig aangezien ik de fragmenten heb geselecteerd,
geïnterpreteerd en met elkaar verbonden binnen het denkkader dat ik vormde door literatuur-
en bronnenonderzoek. De geciteerde passages heb ik in extenso overgenomen en aan de
spelling en leestekens werd niks gewijzigd, behalve de koppeltekens en het
hoofdlettergebruik88
. Ook de eventuele spellingsfouten die door de auteur of drukker werden
gemaakt, bleven behouden. De leestekens werden integraal overgenomen, alsook de schuine
strepen die in de originele tekst de functie vervullen van een komma. De koppeltekens die her
en der opduiken, zowel in de regel als op het einde, werden echter niet overgenomen om het
onderscheid met de door mij aangebrachte koppeltekens duidelijk te maken aangezien de
87 DELUMEAU (J.). Le péché et la peur: la culpabilisation en Occident (XIIe-XVIIIe siècles). Paris, Fayard,
741p. STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw. Brussel,
Archief- en bibliotheekwezen in België, 1991, p.132 (reeks: Archief- en bibliotheekwezen in België, extra-
nummer 40). 88 Deze methodologie is van toepassing op de citaten uit het populair drukwerk. Citaten uit andere bronnen zijn
onderhevig aan de methodologie van deze bron zoals beschreven in het desbetreffende hoofdstuk. De
methodologie i.v.m. de GTB paste ik op al mijn bronnen toe.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
60
regellengte niet dezelfde is. De (…) zijn door mij aangebracht en duiden erop dat ik een deel
van het citaat wegliet om praktische redenen. Hierbij heb ik echter steeds getracht de
betekenis van het citaat niet in het gedrang te brengen. Ik heb bij de citaten komende uit
almanakken soms geen paginanummer in voetnoot kunnen opnemen om de eenvoudige reden
dat deze almanakken niet of slechts gedeeltelijk gepagineerd zijn. Om aan dit ongemak
tegemoet te komen, heb ik in voetnoot steeds de titel opgenomen van de rubriek waaruit het
citaat afkomstig is.
Een goed begrip van de geselecteerde citaten is essentieel. Zodoende heb ik in voetnoot de
woorden met hun betekenis opgenomen die noodzakelijk zijn om de passage binnen de
context correct te interpreteren. De betekenissen zijn afkomstig uit de Geïntegreerde Taalbank
(GTB) waarin het Nederlands vanaf de vroegste overlevering tot het heden is opgenomen en
die bestaat uit verscheidene wetenschappelijke woordenboeken, zoals het Oud-, Vroegmiddel-
en Middelnederlands woordenboek en het Woordenboek der Nederlandsche Taal. Dit project
werd opgestart door het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, is voor iedereen digitaal
raadpleegbaar en zodoende erg gebruiksvriendelijk. De woorden in voetnoot wijken vaak in
zekere mate af van de woorden in het citaat omdat ik diende rekening te houden met lokale
schrijfwijzes. Ook nam ik in voetnoot slechts de betekenis op die binnen de context van het
citaat van toepassing is. Indien meerdere betekenissen binnen het citaat mogelijk waren, heb
ik deze gescheiden door een puntkomma vermeld. Bovendien heb ik de woorden slechts
eenmaal opgenomen. Indien een woord ook in andere citaten in dezelfde betekenis voorkomt,
dient te worden gekeken naar de voorgaande betekenis. Indien de betekenis afwijkt, wordt het
woord wel opnieuw in voetnoot uiteengezet. Indien een woord niet in de GTB voorkwam of
de uiteenzetting binnen de GTB tekortschoot, werd dit aangevuld met de digitale versie van
het Van Dale woordenboek89
.
Salman merkte in zijn werk op dat aan een optimaal gebruik van populair drukwerk als
mentaliteitshistorische bron een aantal voorwaarden zijn verbonden. Ten eerste moet de
economische en sociale reikwijdte van het product worden vastgesteld. Verder moet de
informatie niet enkel tekstkritisch worden beoordeeld, maar steeds worden gerelateerd aan het
discours waarbinnen deze informatie functioneerde. Ten slotte moet ook in de mate van het
mogelijke het effectieve gebruik gereconstrueerd worden. Slechts op die manier kan volgens
89<http://gtb.inl.nl/openlaszlo/my-apps/GTB/Productie/HuidigeVersie/src/inlgtb.html?owner=WNT>,
geraadpleegd op 19 juli 2010. Groot Woordenboek Van De Nederlandse Taal, 14de editie, 2005, ‟s
Hertogenbosch, zoeksoftware.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
61
hem het populaire drukwerk bijdragen aan een beter begrip van de mentale leefwereld in de
historische samenleving90
. Ik heb getracht waar mogelijk met deze opmerkingen rekening te
houden binnen mijn onderzoek en dit niet enkel voor volksboeken en almanakken, maar voor
alle drie mijn bronnencategorieën. Om de socio-economische reikwijdte en het effectieve
gebruik van de bronnen na te gaan, was ik weliswaar genoodzaakt mij te baseren op
voorgaande onderzoeken. Het inleidend hoofdstuk over het kerkelijke en wereldlijke discours
aangaande huwelijk en overspel, alsook de uiteenzettingen hieromtrent per bronnencategorie,
voorafgaand aan het eigenlijk onderzoek, schreef ik met Salmans bemerkingen voor ogen.
90 SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, p.373.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
62
4 Populair drukwerk en overspel
4.1 Huwelijk en seksualiteit
Uit Mortiers onderzoek van de Gentse almanakken na 1750 bleek dat het wel en wee binnen
het huwelijk een geliefkoosd onderwerp was van de toegenomen fictieliteratuur in de
almanakken. Op een totaal van 221 verhalen uit almanakken die door haar werden onder-
zocht, waren er 39 waarin minstens één keer naar de huwelijkssituatie werd verwezen. Uit
deze verhalen bleek vooral dat problematische huwelijken de meeste aandacht kregen. Slechts
af en toe werd de lof van een liefdevol huwelijk bezongen91
. Dit beeld duikt eveneens op in
mijn bronnenbestand aangezien dronkenschap, bazige vrouwen, ontrouw, partnergeweld …
veelvuldig voorkomen. Een Gentse almanak uit 1798 bood hiervoor volgende verklaring:
“Geen koorn zonder kaf, geen huysken zonder kruysken”92
. Ook in een Brugse almanak uit
1797 kwam de idee naar voor dat het op het eind van de 18de
eeuw slecht gesteld was met de
huwelijkse zeden.
“Den houwelyken staet, is tegenwoordig eenen benauwelyken staet, want het
vrouwvlok [sic] is nu veel swakker, (…). Als‟er nu 10 houwelyken zyn, zyn‟er wel 6 vuyl
bruyten, want zy zyn vol oneerlyke driften, en daerom is de weireld nu vol droefheyd, ellende,
haet ende nyd; (…). En ‟t is waer dat alle eerlyke blydschap en vriendschap van de weireld
zedert 20 à 30 jaeren is heel verkert en verergerd, en zoo wel de dogters als de jongmans zyn
vol onkuysheyd, dertelheyd en ydel hooveerdye, (…).”93
Maar de aandacht voor onenigheid tussen man en vrouw in de volkse almanakken moet
vooral worden gezien in relatie tot het commerciële doel van deze almanakken. Samenstellers
en drukkers van dergelijke almanakken wilden immers in de eerste plaats hoge verkoopcijfers
halen. Om dit doel te bereiken moest de almanak de lezer vermaken en verhalen, moppen en
liederen over ontucht droegen hier in belangrijke mate toe bij94
. Een bondig voorbeeld hiervan
trof ik reeds aan in de oudste door mij geselecteerde almanak.
91 MORTIER (M.). Op.cit., p.280-284. 92 UBG BIB.G.ALM.000006, MONTANUS (D.). Nieuwen dobbelen almanach van Milanen voor het jaer Ons
Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. ende voor het zesde en zevenste jaer der Republique. Gent, bij Emm. T‟Servrancx,
1798. Citaat uit: De dagelykschen weer-voorzegger voor‟t tegenwoordig jaer in de regering van Jupiter, maand
aprilis. 93 GTB-MNW: hovaerde = hoogmoed. UBG BIB.174P088: VAN DEN LANDE (L.). Nieuwen Brugschen
almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi 1797. Brugge, bij Petrus Parain, 1797. Citaat uit: Reflexie over
den houwelyken staet, tot leeringe en recreatie der jonkheyd. 94 Zie 2.1 op p.52-55.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
63
“Een stercke memorie. In een geselschap wierden verscheyde gasten gepresen om
hunne stercke memorie, elck stoften om het langste herdencken by te brengen, waer op eenen,
eergierig wesende, riep, my gedenckt noch wel, dat ick mijn vader met mijn moeder sag
trouwen, hier op seyde iemant van de maets, soo waert gy dan voor desen een bastaert.”95
Uit het voorgaande deel van dit hoofdstuk bleek dat de visies die binnen deze teksten worden
weerspiegeld zeker kunnen bijdragen aan de reconstructie van de mentaliteit aangaande deze
zonden. Het door mij onderzochte drukwerk toont duidelijk aan dat overspel niet getolereerd
werd, hoewel het vaak in een geridiculiseerde context werd verhaald. Onderstaande citaten
beamen dit:
“Geen grooter luk in‟t houwe‟lyk dan, d‟eenstemmigheyd van vrouw en man.”96
“‟t En is niet genoeg met trouwen, ider moet de zyne houwen, die hier in een mislag
doet, heeft berouw en tegenspoed.”97
Ook uit volksboeken die ik analyseerde komt naar voor dat echtelijke trouw hoog in het
vaandel werd gedragen. Dit werd vooral benadrukt in relatie tot de ideale echtgenote. De
meeste dergelijke verhalen typeerden de ideale huysvrouwe als onderdanig, volgzaam en
trouw tegenover haar man. De vrouwelijke hoofdpersonages in De vrouwenpeerle sloten
hierbij perfect aan, alsook de beeldvorming van de vrouw binnen de verhalen geconstrueerd
rond de beproevingen waaraan vrouwen door jaloerse echtgenoten of afgewezen minnaars
werden onderworpen. Deze verhalen stelden deze ideale vrouw voor als de heldin van het
verhaal. De berusting in haar lot, alsook het vertrouwen dat ze in God stelt, werden
omschreven als tekenen van kracht. Dit komt bijvoorbeeld duidelijk naar voor binnen volgend
fragment waarin Genoveva weerstaat aan Golo‟s avances:
“(…), om ulieden hier mede een kleyn voorbeelt voor oogen te stellen van den
grouwelyken stryt, in den welken onse onnoosele Genoveva, op den selven tyt, in haer eygen
95 GTB-MNW: memorie = geheugen, herinneringsvermogen. GTB-WNT: stoffen = roemen, pochen. GTB-
WNT: eergierig = eerzuchtig, begerig naar eer. GTB-MNW: maet = gezel, makker. SAB, nr.542, DON STIVELIO, Almanak voor het schrickeljaer Ons Heere Jesus Christi MDCC LXIV. Brugge, bij Martinus de
Sloovere, 1764. Citaat uit: Prognosticatie (kluchtige voorvallen). 96 GTB-WNT: eenstemmigheid = overeenstemming, harmonie. GTB-WNT: mislag = voorkomend waar men het
begrip nederlaag of iets dergelijks verwacht. OBB, historisch fonds 4/682, Den vermaekelyken Brugschen
almanak voor het jaer M.D.CC.LXXIX onder den naem van verrezen snaek. Brugge, gedrukt bij Cornelis de
Moor, 1779, p.75. 97 UBG BIB.G.000653, VAN WAEREGEM (J.). Den onvervalschten Vlaemschen tydwyzer, dat is eenen
oprechten almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi M.D.CC.LXXV. Gent, bij de weduwe van Jan Meyer,
1775. Citaat uit: Prognosticatie van de maand julius.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
64
paleys tegen den ongetrouwigen Golo, veel kloekmoedelyker heeft gevochten, dan haren
edelhertigen man Sifridus in de platte campagne, tegen de krachtmogenden Sarazynschen
konink Abdirama.”98
In het eschatologisch visioen van Tondalus ging men nog een stap verder in het prijzen van
liefdevolle huwelijken. Tijdens zijn tocht doorheen het vagevuur komt Tondalus in het huis
van koning Tormachus waar diens broer koning Donatus eerst op een troon is gezeten en
vervolgens tot zijn navel in het vuur staat. De engel die Tondalus op zijn tocht vergezelt,
verklaart het gebeuren als volgt:
“ Dingel seide: « Alle daghe » moeti dit doeghen de conijnc, drie hueren lanc, ende
dan rust hi hem. xxi. hueren. » (…) « Omme dat hi besmette thelighe » sacrament vanden
uwelicke, so ghedooght hi » pine der viers toter naffelen, (…).»”
Vervolgens ontmoet Tondalus mannen en vrouwen die al zingend in witte klederen in een
gelukzalige status verkeren en “alle ontsteken van minnen in Christume”. De engel verklaart
dat het hier om mannen en vrouwen gaat die hun goederen met de armen deelden, christelijke
kerken stichtten en het huwelijkssacrament eerbiedigden.
“Doe sprac dinghele: « Der » gheenre, die waren in gherechten huwelicke, » mannen
ende wiven, ende dat niet en besmetten, » ender hare getroude bedden wel hilden ende hem »
wachten vanden ongheorloofden overspele; (…).”
De meest lovenswaardige status is volgens dit visioen echter niet het huwelijk, maar die
waarin de maagden verkeren.
“Doe seide dinghele tote Tondaluse: « Dit sijn de ghene, die in suver»heden leefden
inder weerelt, in haren tijt, ende » daden dat si sculdich waren te doene naer den » vleessche
in wetteliken huwelike, ende leefden » altoos in suverheden in Gods dienste, (…)».”99
Dit aanbevelen van de maagdelijke status komt eveneens in de almanakken voor, weliswaar
binnen een minder verheven contextualisering. In de Snaek-almanak voor het jaar 1773 is in
98 GTB – MNW: onnosel = onschuldig, niet tot kwaaddoen in staat, onzondig; zachtaardig, zachtmoedig. GTB-
WNT: campagne = de tijd gedurende dewelke een leger te velde staat (oorspr. steeds slechts een gedeelte van het
jaar); veldtocht. GTB-WNT: kloekmoedig = op een wijze die blijk geeft van zedelijke of geestelijke kracht. UBG BIB.ACC.001634, DE CERIZIERS (R.). Het leven van de heylighe Nederlantsche Susanna ofte
Genoveva. Antwerpen, bij Petrus Josephus Rymers, 1770, p.23-24. 99GTB-MNW: minne = liefde tot Christus. BELLEMANS (A.T.W.)(ed.). Tondalus‟ visioen. Antwerpen,
Nederlandsche boekhandel, 1945, p.73 (vers 1519-1524), p.74-75 (vers 1560-1561 en 1568-1572) en p.78 (vers
1651-1656) (reeks: Klassieke galerij, 17).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
65
Het begin der weerwijzinge van de maand mei een lied opgenomen, bestaande uit een Gezang
en een Tegenzang. Het eerste deel omvat vijf strofes waarin een vrouw haar beklag doet over
het feit dat ze maar niet getrouwd raakt. Ze bezingt in dit deel dan ook de lof van het
liefdevolle huwelijk.
“I. Liefde overwind de dood, s‟ is snel, getrouw, opregt en veylig, sy is in houwelyk
groot, zingt, ‟t houw‟lyck met liefde is heylig: is man en vrouw malkaer getrouw, noyt smaekt
men daer smert, pyn oft rouw: (…). II. Ach waer ik dog getrouwt, ‟t waer al myn wensch, myn
lust en leven, (…).”
In de laatste twee strofes van het gezang weerklinkt weliswaar een andere toon en wordt
gezongen dat huwen met haast en spoed “Immers noyt, oft zelden is goed”. In de tegenzang
bestaande uit zeven strofes wordt aan de lezer of toehoorder het vervolg van het verhaal
verteld en blijkt dat eenmaal gehuwd, het mooie liedje uit was. De vrouw beklaagt zich dan
ook dat ze de mooie praatjes had geloofd en zingt dat ze beter maagd was gebleven.
“VI. Had ik jonge maegd gebleven, „k waer de schoonste bloem van „ land, „ kzou nu
in vryheyd leven; maer nu ben ik overmand: (…).”
Het lied geeft aan zijn publiek dan ook een duidelijke boodschap mee:
“VII. Luystert toe gy jonge dieren, zoo gy zyt van mynen aert, wilt uw jonkheyd beter
vieren, eer dat hy nog erger vaert: trouwen dat zyn teirlingsmeten, die het raed die wint den
prys; dog den besten raekt bescheten, hierom swigt u, zyt gy wys.”100
4.2 Definiëring van overspel
Woordelijke definiëringen van overspeligheid trof ik in het populair drukwerk niet aan. Om
na te gaan hoe het overspel werd begrepen doorheen deze bronnencategorie, diende ik te
bepalen binnen welke ruimere contextualisering het thema aan bod kwam. Hierom zal ik
binnen dit onderdeel beschrijven in welke situaties echtelijke ontrouw ter sprake kwam en in
welk daglicht het doorheen deze verhalen werd geplaatst. Onderstaande tabel biedt een
overzicht van de verhaalmotieven die ik onderscheidde. Verhaalmotief wordt hier door mij
100 GTB-WNT: smerte = smart, pijn. GTB-MNW: lust = verlangen, begeerte. GTB-WNT: overmannen =
overwonnen, hier wellicht in de context van overmacht van een man op een vrouw. GTB-WNT: teerling =
dobbelsteen. GTB-WNT: zwichten = zijn weerstand opgeven. OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken
Brugschen almanak voor het jaer M.DCC.LXXIII. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de
Moor, 1773, p.69-70 en p.74-75. Citaten uit: Het begin der weerwijzinge (vijf liederen: I gezang, II tegenzang).
DEPRAETERE (L.). Op.cit., p.344 (nr. 2908).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
66
opgevat als zijnde een onderwerp met gemeenschappelijke basis dat in afzonderlijke boeken
telkens een specifieke uitwerking krijgt. Met de motivatie voor overspel van de betrokken
partijen in het verhaal is er zodoende geen rechtstreeks verband. Bovendien zijn in deze tabel
enkel de volksboeken opgenomen waaruit een min of meer eenduidig verhaalmotief kon
worden gedistilleerd.
Verhaalmotief
Aantal Volksboeken waarin dit motief voorkomt
Volksboeken waarin een
man overspel pleegt
5 Tondalus‟ visioen, Turias en Floreta, Virgilius,
Dobbelen zielentroost, Dat bedroch der vrouwen
Volksboeken waarin een
vrouw overspel pleegt
6 Dat bedroch der vrouwen, broeder Russche, Virgi-
lius, Buevijne van Austoen, Historie van David,
Zeven wijze mannen van Romen
Volksboeken waarin de
trouw van de echtgenote
wordt getest / waarin de
vrouw onterecht van over-
spel wordt beticht
5 Susanna ofte Genoveva, Valentijn en Oursson,
Vrouwenpeerle, Sibilla, Frederick van Jenuen
Volksboeken waarin de
trouw van de echtgenoot
wordt getest / waarin de
man onterecht van overspel
wordt beticht
0 /
Volksboeken waarin een
gehuwde vrouw wraak
neemt op een ongehuwde
man die niet op haar
overspelige avances wil
ingaan
2 Zeven wijze mannen van Romen, Borggravinne van
Vergi
Volksboeken waarin een
ongehuwde man wraak
neemt op een gehuwde
vrouw die niet op zijn
avances wil ingaan
3 Susanna ofte Genoveva, Valentijn en Oursson,
Sibilla
Volksboeken waarin clerici
bijdragen tot het overspel
3 Broeder Russche, Zeven wijze mannen van Romen,
Valentijn en Oursson
Tabel 1: volksboeken ingedeeld volgens verhaalmotief
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
67
Een eerste repetitief verhaalmotief is datgene van de vrouw wiens trouw door haar echtgenoot
op de proef wordt gesteld. Een volksboek waarin dit thema centraal staat, is De vrouwen-
peerle. Dit boek is samengesteld uit drie verhalen die oorspronkelijk afzonderlijk gedrukt
werden101
. Helena de Verduldighe, Griseldis de Saeghtmoedige en Florentina de Getrouwe
worden alle drie aan beproevingen onderworpen, maar blinken uit in deugd en lijdzaamheid.
Het verhaal van Florentina sluit het nauwst aan bij het thema van overspeligheid aangezien
haar man Alexander tijdens een kruistocht gevangen werd genomen door de sultan die
mannen op haar afstuurt om haar te verleiden. Florentina had haar echtgenoot bij zijn vertrek
een hemd geschonken dat wit zou blijven zolang ze hem trouw bleef. Ook wanneer de sultans
mannen haar laten kiezen tussen het verlies van haar eer of het doden van haar man, zwicht ze
niet.
“Ick hoore wel/ het moet aen mijnen man sijn leven kosten/ oft aen my mijnen eere.
Soo dan ick wil hier in mijn eer verbeyden/ ende geven ‟t Godt op/ want als het hem belieft/
sal het wel beteren. Het is oock beter eenen mensch vertorent dat Godt: het is beter een lijf
verloren dan een ziele.”
Na het vertrek van de dienaars van de sultan, vermomt Florentina zich als pelgrim en trekt
naar het oosten om Alexander te bevrijden. Ze slaagt in haar opzet zonder haar identiteit
bekend te maken. Bij hun terugkeer wordt een feestmaal ingericht en beschuldigt haar
schoonbroer Florentina van overspel gedurende haar lange afwezigheid. Uiteindelijk bekent
ze dat zij de pelgrim was en bewijst zo haar trouw. Het boek is dan ook opgesteld als een
voorbeeld voor alle vrouwen, zo blijkt uit de slotrede:
“Ghy vrouwen die dit boeck leest/ oft sult hooren lesen: weest eerbaer/ heusch/ en
goet/ soo sult gy saligh wesen.”102
Ik vermeld hier ook het verhaal van Gudrun, hoewel het niet in mijn bronnenbestand is opge-
nomen doordat er geen link is met overspel. Dit volksboek is echter tevens een treffend voor-
101 DEBAENE (L.). Op.cit., p.235-236. 102 GTB-MNW: verduldich = lijdzaam, zachtmoedig. GTB-MNW: verbeyen = iemand smeken of door gebeden
iets verwerven. GTB-VMNW: vertornen = boos doen worden, toorn opwekken. GTB-WNT: heusch =
wellevend, beleefd. GTB-VMNW: salighe = iemand die het eeuwig heil deelachtig is; iemand die een
godvruchtig leven leidt. De vrouwenpeerle, ofte dryvoudige historie van Helena de Verduldighe, Griseldis de
Saeghtmoedige, Florentina de Getrouwe. Bussum, Van Dishoeck, 1910, p.46 en p.54.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
68
beeld van vrouwentrouw aangezien Gudrun loyaal blijft aan haar verloofde, ondanks de
kwellingen waaraan ze door andere jaloerse mannen wordt onderworpen103
.
Een verhaalmotief dat vaak samen met dit eerste motief voorkomt, is datgene waarbij de
vrouw onterecht van overspel wordt beschuldigd, meestal door een afgewezen minnaar. De
boeken uit mijn bronnenselectie waarin dit motief centraal staat, zijn Susanna ofte Genoveva,
Valentijn en Oursson, Sibilla en Frederick van Jenuen. De drie eerste prozaromans zijn min
of meer gelijklopend. Telkens gaat het om een hooggeplaatste zwangere dame die door de
tussenkomst van een vertrouweling van haar echtgenoot, ten onrechte van ontrouw wordt be-
schuldigd en hierom verbannen. Opvallend in het verhaal van Valentijn en Oursson is boven-
dien dat deze verrader oorspronkelijk een aartsbisschop was, maar na censuur ridder werd104
.
De dame in deze verhalen wordt ook steeds voorgesteld als de ideale echtgenote.
“Koning Pepijn van Frankrijk had eene zuster geheeten Belesante, en die zeer schoon
en wel geleerd was: zij werd door eenieder geprezen en bemind om haar deugdzaam en god-
vruchtig leven. En het gebeurde dat haar goede naam en faam (…) ook ter oore kwam van
Alexander die toen keizer was van Griekenland.”105
Het verhaal van de Genuese koopman Frederick kent een afwijkend verloop op dit thema. De
koopman Ambrosius gelooft dat zijn echtgenote hem trouw blijft tijdens zijn vele handelsrei-
zen en wedt hierover met Jan. Wanneer blijkt dat de echtgenote weerstaat aan Jans avances,
bedenkt deze een list om alsnog zijn gelijk te halen. De vrouw wordt hierdoor van overspel
beticht en vlucht, verkleed als koopman Frederick, naar Turkije. Vele jaren nadien kan ze
wraak nemen op Jan en schenkt Ambrosius vergeving voor zijn ongeloof. Alle verhalen
waarin de voornoemde verhaalmotieven centraal stonden, worden ook gekenmerkt door een
goede afloop. Bovendien blijkt dit verhaalmotief ook op te duiken in ander populair
drukwerk. Door toeval ontdekte ik dat een Brugse almanak uit 1806 een uitgebreid verhaal
bevat over de graaf van Orval en zijn echtgenote Elmira106
. Dit verhaal stemt in grote mate
overeen met het verloop van de drie eerstgenoemde prozaromans. De almanak viel echter
buiten het tijdsbestek van mijn scriptie en werd dus niet in mijn bronnenbestand opgenomen.
103CUPPERS (A.J.). Gudrun: een oude roman van vrouwentrouw. Leuven, Davidsfonds, 1939, 171p. (reeks:
Volksboeken Davidsfonds, 286). 104 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.24-27. 105 SCHMIDT (E.W.). Een schoone historie van Valentijn en Oursson. Antwerpen, L.J. Janssens en zonen, 1924,
p.9. 106 OBB, historisch fonds, 8/505, Nieuwen almanach voor het jaer M.D.CCC.VI. benevens het bezonderste van
den politieken staet van het departement der Leye, Brugge, weduwe de Moor en zoon, 1806, p.15-28 (getiteld:
De lasteraers ontdekt.).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
69
Belangrijk in het kader van dit verhaalmotief is op te merken dat ik ook twee volksverhalen
aantrof waarin een ongehuwd mannelijk personage niet wil ingaan op de avances van een
gehuwde vrouw en het slachtoffer wordt van haar onterechte beschuldigingen. Het gaat om
De borchgravinne van Vergi en Een schoone en genoegelyke historie van de zeven wijzen van
Romen. In dit eerste hoofse liefdesverhaal wil een hertogin de minnaar van de lagergeplaatste
burggravin inpalmen. Wanneer deze ridder zijn hoofse liefde trouw blijft, bedenkt de hertogin
een list waardoor zowel de ridder als de burggravin zelfmoord plegen. Wanneer de hertog dit
ontdekt, splijt hij eigenhandig de schedel van zijn verraderlijke vrouw. Opvallend in dit
verhaal is dat de buitenechtelijke relatie tussen de burggravin en de ridder geïdealiseerd
wordt. Dit dient volgens de Nederlandse letterkundige Theo Meder te worden gezien binnen
de ontstaanscontext van het verhaal in de hoofse minneliteratuur. De auteur past zich perfect
aan de regels van het hoofse minnespel aan, waardoor de overspelige aard van de relatie
wordt verbloemd en over de echtgenoot van de burggravin zoveel mogelijk gezwegen107
. Het
tweede volksboek gaat over een Romeinse keizerin die probeert haar stiefzoon te verleiden en
hem uit wraak voor zijn afwijzing beschuldigt van aanranding. Gedurende de zeven dagen
voorafgaand aan zijn executie rept de zoon geen woord. De zeven wijzen die hem hadden
opgevoed, vertellen elk een verhaal waarin de verraderlijke aard van vrouwen centraal staat.
Op haar beurt vertelt de keizerin telkens een verhaal waaruit de onbetrouwbaarheid van het
mannelijk geslacht blijkt. Wanneer de zoon uiteindelijk na zeven dagen terug spreekt, komt
het verraad van de keizerin aan het licht en wordt zij levend verbrand.
Een derde verhaalmotief dat herhaaldelijk opduikt in volksboeken waarin overspel een rol
speelt, is bewijsvoering. Ten eerste waren een aantal van de hierboven genoemde volksboe-
ken bedoeld als bewijs voor het ideale gedrag van een gehuwde vrouw. Volksboeken waarin
een man onterecht van overspel wordt beschuldigd of door zijn echtgenote aan een reeks
beproevingen wordt onderworpen om zijn trouw te testen, heb ik niet aangetroffen. Ook in de
almanakken duikt dit beeld van de ideale vrouw op. Zo is in Den oprechten vlaemschen
almanach voor ‟t jaer 1778 die werd gedrukt te Gent een verhaal opgenomen dat tot doel had
een spiegel te zijn voor alle gehuwde vrouwen. Soldaten nemen in dit verhaal een mooie
pasgehuwde vrouw gevangen. De gezagvoerder is echter zo onder de indruk van haar trouw
107 MEDER (T.). Hoofsheid is een ernstig spel. Amsterdam, Querido, 1988, p.154. Online raadpleegbaar: <http://
www.dbnl.org/tekst/_hoo001hoof01_01/>, geraadpleegd op 16 maart 2010.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
70
dat “in hem alle onkuysche gedachten verdweenen” en hij het echtpaar vrijlaat108
. Ten tweede
bleken echter de meeste verhalen uit mijn bronnenbestand geconstrueerd te zijn rond een
bewijsvoering die tot doel heeft aan te tonen dat ofwel mannen ofwel vrouwen niet te
vertrouwen zijn. Ook in de twee voornoemde volksboeken waarin gehuwde vrouwen op
wraak belust zijn na afwijzing, komt dit voor. Het merendeel van de verhalen was er dus op
gericht hard te maken dat vrouwen een bedrieglijke aard hebben en mannen om hun vinger
winden. Ook binnen de boeken die niet in bovenstaande tabel zijn opgenomen was het
voornamelijk de schuld van een vrouw indien het gezinsleven spaak liep. De titel en eerste
zinnen van de novellebundel Dat bedroch der vrouwen maken de lezer meteen duidelijk wat
de lezer aan dit verhaal zal hebben:
“Dat bedroch der vrouwen. Tot een onderwijs ende exempel van allen mannen ionck
ende out, om dat si sullen weten, hoe bruesch, hoe valsch, hoe bedriechlijk dat die vrouwen
zijn. (I). Vander vrouwen bedroch. (…) Dat gi mannen ende ionghe gesellen/ leert nu met dit
weten dat bedroch der vrouwen/ om u te wachten daer voor. Dat ghi vrouwen ende
maechden/ hier moechdi leeren loosheyt ende bedroch hanteren.”109
108 UBG BIB.G.ALM. 000183, DROLIGENDIEF (H.). Den oprechten Vlaemschen almanach voor ‟t jaer Ons
Heere Jesu Christi M.DCC.LXXVIII. Gent, bij Philippe Gimblet, 1778. Citaat uit: Historien tot spiegel van alle
getrouwde vrouwen. 109 GTB-WNT: wachten = binnen deze context in de betekenis van waken, zich hoeden voor gevaar of
verleiding. GTB-MNW: broosc = breekbaar; zwak van kracht, licht verleidbaar. GTB: moechdi = vervoeging
van het werkwoord mogen. GTB-WNT: loosheid = kent diverse toepassingen, onder meer onbetrouwbaarheid,
listigheid, schranderheid. Dient wellicht in deze context in negatieve zin begrepen te worden.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
71
Afbeelding 2: Titelpagina Dat bedroch der vrouwen
Het laatste deel van dit citaat is van groot belang. Niet enkel wil de auteur aan alle mannen
tonen dat vrouwen doortrapt zijn, bovendien waarschuwt hij ervoor dat vrouwen in dit boek
kunnen lezen hoe ze dergelijk bedrog kunnen plegen110
. Opvallend binnen deze bundel is het
elfde verhaal waarin Virgilius centraal staat die “metter nigromancien” diverse wonderen
bewerkstelligt. Zo maakt hij voor de Romeinen een metalen leeuw, in wiens muil men zijn
hand dient te steken, zodat ze over “cort recht sonder lange te dingen” konden beschikken.
Indien de persoon meineed pleegt, verliest hij zijn hand. Virgilius vermoedt dat zijn vrouw
overspelig is geweest en onderwerpt haar hierom aan deze proef. Samen met haar “boel”, wie
110 Zie opmerking onder 1.4 van dit hoofdstuk over de ambiguïteit van verhaalmotieven, p.50-52.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
72
ze had opgedragen zich “in sotscleederen” te kleden, verschijnt ze voor de leeuw en ze
zweert er het volgende:
“(…) datse metten man daer si mede beclaget was/ niet meer te doen en hadde/ dan
met dien sot die daer stonde/ (…)”
Uiteraard komt haar hand ongeschonden uit de leeuw en Virgilius is zo kwaad dat hij het
beeld stukslaat111
. Uit het volksboek De historie van Virgilius blijkt echter dat Virgilius zelf
ook niet om een scheve schaats verlegen zit. Het verhaal beschrijft hoe hij zijn echtgenote
haat sinds ze hem te slim af was met de leeuw en hij hierna “boeleerde met des soudaans
dochter”.
“Ende hy deede zoo veel dat hy daer by kwam/ ende datze hem conzenteerde tot zyne
wille, (…).”112
Over Virgilius‟ eigen overspel wordt geen woord gerept in Dat bedroch der vrouwen, gezien
het verhaalmotief van de bundel. Het thema van vrouwelijke overspeligheid wordt binnen
vele verhalen ook vaak dikker in de verf gezet, waardoor ik eerst de indruk kreeg dat vooral
vrouwen zich aan buitenechtelijke avonturen bezondigen. Uit het antwoord op de onderzoeks-
vraag i.v.m. de dubbele standaard zal echter blijken dat dit beeld slechts schijn is, gelet op het
feit dat het vrouwelijk overspel vaak extra wordt benadrukt. Bovenstaande tabel toont aan dat
er kwantitatief geen groot verschil is tussen overspeelsters en overspelers.
Dat het verhaalmotief van „dé bedrieglijke vrouw‟ onder de bevolking wel degelijk leefde,
bewijzen enkele processen. Zo vermeldt de schepenbank van het Brugse Vrije in 1722 dat het
“inde macht vande vrauwspersoonen” ligt om de “eerlickste ende treffelickste, sonderlinghe
ghetrouwde, manspersoonen infaem te maecken en te beswaeren met het onderhoudt van
kinderen”113
. Ook in de getuigenis van de echtgenoot van Cecilia Heeghens, die zowel van
111 GTB-MNW: nigromancie = zwarte kunst, geestenbezwering, toverij. Boel: zie volgende voetnoot boeleeren.
RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.XXXIII - p.XXXVII (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 112 GTB-MNW: soudaan, soudaen = vorst , heerser, in oosterse landen. GTB-WNT: boeleeren = eene vrijage
hebben, oudtijds nog wel zonder ongunstige bedoeling, doch later altijd in afkeurende zin, van verboden omgang
tusschen (gehuwde of ongehuwde) mannen en vrouwen: in ontucht, in overspel leven; doch minder sterk dan
hoereeren. GTB-MNW: consenteren= toestemmen in iets, het inwilligen. GTB-WNT: wille = het verlangen naar,
de aandrift tot het hebben van gemeenschap, tot het verrichten der geslachtsdaad. UBG, BIB.BL.007638/1, De
historie van Virgilius: zyn leven, dood en wonderlyke werken, die hij deed door de konst der nigromantie.
Amsterdam, bij S. en W. Koene, ca.1800, p.17. 113 RAB, BVOP, nr.209, fiche 7 (1722).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
73
overspel als diefstal beschuldigd wordt door de Gentse schepen van de Keure, komt het thema
aan bod. Frappant is dat hij het thema niet volgt en het opneemt voor zijn echtgenote.
“(…) dat het nochtans zou kunnen gebeuren dat gelijck de vrauwen regulierlijck van
eene listighen aard en hun ontuchtigh spel menighmael sodanig weten te bedekken, dat het
selfs voor een man den welcke van het opgaen tot den ondergang der zon en menighmael tot
laat in de nacht genoodtzakt is van huys te wesen en sijn styl te doen,(…)”.114
Een laatste verhaalmotief dat ik in het populair drukwerk aantrof is datgene waarbij clerici bij
het overspel betrokken zijn. De grootste rol is hierbij weggelegd voor een priester in het
verhaal van Broeder Russche. De avonturen die Russche beleeft, kunnen in drie groepen
ondergebracht worden. Als duivel in mensengedaante wordt hij eerst naar een Saksisch
klooster gestuurd waar hij de monniken tot gulzigheid en onkuisheid aanzet. In gedaante van
een knecht treedt hij vervolgens in dienst bij een boer, wiens echtgenote met de “prochiaen
van den dorpe” overspelige betrekkingen onderhoudt en hij betrapt hen driemaal. In het derde
deel van het verhaal vertoeft Russche aan het Engelse hof. Opvallend is dat in het tweede deel
van het verhaal Russche optreedt als zedenmeester tegenover de onkuise priester en de
overspelige boerin.
“Dit spite Russche dat die pape soe goeden dage had metten wive vanden lantman
daer om wilde hi den pape wat veruaren sonder hem te quetsen aen sinen liue want dye abt
hem dat verboden had (…).”115
Ook in andere verhalen gaat de clerus niet vrijuit. Zo behandelt de vierde wijze in De historie
van de zeven wijzen van Romen het verhaal “van een vrouw die een paap wou lief hebben”.
Deze vrouw is gehuwd met een veel oudere man en verkiest een priester als minnaar omdat ze
hem acht eervoller en trouwer te zijn.
“(…): Neen moeder ‟t en komt zoo niet, want had ik een ridder of ander welgeboren
man lief, die zoude myn haast zat wezen, en als hy my had, zoude hy my dan beschamen, en
daarna dan versmaden, maar zoo is ‟t van den priester niet, want hy zal zyn eer zoo wel
114 SAG, reeks 213, nr.266, fiche 27 (1778). 115GTB-MNW: prochiaen = parochiepriester. GTB-MNW: pape = priester. De versie van Debaene bevat een
verklarende woordenlijst: veruaren = schrik aanjagen. DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche.
Antwerpen, De Sikkel, 1950, p.X-XI en p.XXI-XXII, citaat p.22.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
74
bewaren als de myne, en de geestelyke persoonen bewyzen meer trouw tot haar boel dan een
wereldlyke.”116
Dergelijke verhalen over priesters die het celibaat aan hun laars lappen, waren natuurlijk een
doorn in het oog van de clerus. Hun censuurmaatregelen zullen zeker en vast dergelijke
verhalen hebben laten verbieden of zuiveren. Ik vermeldde binnen deze context reeds het
verhaal van Valentijn en Oursson waarin het oorspronkelijk de aartsbisschop was die keizerin
Belesante van overspel beschuldigde nadat ze zijn onkuise verzoeken had afgewimpeld. Van
Heurck merkte op dat door censuur verscheidene hoofdstukken uit het verhaal werden
geschrapt en de aartsbisschop vervangen door een ridder117
.
Onderstaande bemerkingen hebben geen betrekking meer tot verhaalmotieven zoals door mij
gedefinieerd. Het betreft visies op overspeligheid die ik in populair drukwerk aantrof en die
niet meteen thuishoren bij een antwoord op één van de onderzoeksvragen. Ze zijn volgens mij
wel noodzakelijk om hier te vermelden, omdat ze toelaten een vollediger beeld te schetsen
van de toenmalige mentaliteit over ontrouw. Het boek Int paradijs van Venus, opgebouwd uit
een vraag- en antwoordspel aangaande de liefde, bevat enkele dergelijke aandachtspunten. De
jonkvrouw stelt volgende vraag aan de jongeman:
“Oft ghy in een vremt landt soudt reysen/ daer ghy een iaer soudt blivern/ ende ghi
moost u lief achter laten ende ghi bleeft u lief alden tijt goet ende getrou/ maer sy gheraecte
bi crancker avontueren ende ongeval by eenen monick/ paep/ oft ander man om sinen wille te
doen waer af si haer namaels seer bedroefde/ ende bitterlick screyende badt om verghiffenis
als ghi thuys quaemt haddi haer liever te vinden in desen staet/ oft doet.”
Opmerkelijk is hier dat de jonkvrouw vermeldt dat het overspel van een vrouw ook kan
gebeuren met een monnik of priester. De jongeman antwoordt dat hij zijn echtgenote nog
liever dood aantreft dan haar te vergeven, ondanks haar oprecht berouw. Hij is van oordeel dat
haar dood hem zou toelaten haar en hetgeen ze deed, te vergeten. Enkele vragen verder blijkt
dat de man eveneens van oordeel is dat zijn echtgenote hem steeds trouw zou moeten blijven,
zelfs indien hij impotent zou worden.
116 GTB-WNT: zat = door voortdurend ondervonden last of moeite, meer dan genoeg hebben van iets, men heeft
ergens zijn bekomst van, men is het beu. GTB-WNT: versmaden = met woorden of daden in eer, waardigheid
aantasten, smalend spreken over. Een schoone en genoegelijke historie van de zeven wyzen van Romen.
Amsterdam, B. Koene, 1819, p.50. 117 VAN HEURCK (E.H.). Op. cit., p.24-27.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
75
“Oft ghi een vrouwe lief hadt/ ende ghi wel wist dat ghi nemmermeer comen en sout
tot uwen propoost soudi te vreden zijn dat een ander sinen wille daer af crighen soude.
[antwoord:] Neen ic so langhe als ic leve/ want mijn liefde (die goet/ ghestadich/ ende
ghetrou is) moet so langhe dueren.”118
Dit boek vormt een link met een ander soort bron die ik hanteerde: de preekboeken en cate-
chismuscommentaren. Volgens professor Willy Braekman, onderzoeker van de middeleeuwse
artesliteratuur en drijvende kracht achter twee reeksen facsimile-uitgaven van Nederlandse
volksboeken, behoort Int paradijs van Venus immers tot de minnecatechese. Dit genre vormt
volgens hem een overgangsvorm tussen enerzijds een literair minnedicht en anderzijds een
gezelschapsspel dat als ontspanning in zowel sociale bovenlagen als burgerlijke kringen
gekend was119
. Net als de catechismus is dit boek opgesteld volgens vraag en antwoord en wil
het de lezer of toehoorder onderwijzen, weliswaar over de liefde en niet over de christelijke
levenswijze.
Ook in almanakken trof ik een visie betreffende echtelijke ontrouw aan die het vermelden
waard is. Loterius de Snaeck geeft volgend versje mee aan zijn publiek, waaruit blijkt dat het
volgens hem beter is dat je partner overspelig is en je het niet weet, dan dat je niet wordt
bedrogen, maar iedereen gelooft dat het wel zo is.
“‟t Is beter onbekent twee hoorens op het hoofd, als dat men geen en heeft, daer ‟t
idereen gelooft.”120
De stelling dat het beter is dergelijke zonden stil te houden, komt eveneens voor in de 22ste
novelle van Dat bedroch der vrouwen, waarin een koopman uit Henegouwen tijdens zijn
afwezigheid telkens door zijn echtgenote wordt bedrogen. De neef van de koopman vertelt dit
en de koopman besluit zijn echtgenote te betrappen. Zij komt dit echter te weten en zet zowel
haar echtgenoot als diens neef voor schut. De auteur voegt hierom op het einde volgende
raadgeving toe:
118 GTB-WNT: krank = zwak; ongelukkig, ellendig. GTB-MNW: wille = „enen sinen wille doen‟ betekent
lijfsgemeenschap met iemand hebben. GTB-WNT: propoost = voornemen, wil. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie in bijlage van Int paradijs van Venus, p.VIII en p.XI (paginering van de fascimile-uitgave van
Braekman). 119 Het betreft de reeksen Zeldzame Volksboeken uit de Nederlanden en Vroege Volksboeken uit de Nederlanden.
(Bron: elektronisch tijdschrift voor neerlandistiek <http://www.neder-l.nl/newindex.html?http://www.neder-l.nl
/bulletin/2006/05/060502.html>, geraadpleegd op 18 mei 2010.) BRAEKMAN (W.)(ed.). Int paradijs van
Venus. Sint-Niklaas, Danthe, 1981, p.10 (reeks: Vroege volksboeken uit de Nederlanden, 4). 120 OBB, historisch fonds, 4/683, Vermaekelyken almanak voor het schrikkeljaer M.DCC.LXXXIV onder den
naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij C. de Moor, 1784, p.91. Voor de symboliek omtrent
de hoorendrager, zie: LEUKER (M.) en ROODENBURG (H.). Loc.cit.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
76
“(…) /ende si leefden van doe voort aen en peys ende vrede/ ende die beclappaert wert
altijt gehaet. Dus al weet ofte siet yemant wat/ swijget stille/ ende laet gods water over gods
lant gaen./ so en hebdi gheenen ondanck.”121
4.3 Oorzaken van overspel in de geselecteerde bronnen
4.3.1 Welke waren de oorzaken van overspel?
Dit is de hoofdvraag die ik mij stelde tijdens mijn onderzoek en hierom wordt deze vraag
exhaustief beantwoordt. De vijfdelige typestructuur creëerde ik zelf om de oorzaken die
binnen de bronnen aan bod kwamen op overzichtelijke wijze te representeren. Deze indeling
is gebaseerd op enerzijds mijn interpretatie van het populair drukwerk en anderzijds op de
bewoordingen en indelingen uit de bronnen zelf. De volgorde waarin de oorzaken aan bod
komen, is geen aanduiding voor de volgorde van belang of aantal woorden die binnen het
genre aan een bepaald motief wordt gewijd. Hiervoor zou een veel uitgebreider en nog
diepgaander onderzoek op basis van een andere methodologie dienen te worden gevolgd.
A Mannelijke afwezigheid
Een eerste oorzaak die uit de bronnen naar voor komt, is de afwezigheid van de echtgenoot.
Vaak gaat het binnen deze context om kooplieden die omwille van hun beroep lange tijd van
huis zijn en wiens echtgenotes hierom overspelig zijn. In het verhaal van Frederick van
Jenuen sluiten enkele kooplieden een weddenschap over de trouw van hun echtgenotes.
Aangezien ze er hun echtgenotes van verdenken overspelig te zijn tijdens hun afwezigheid,
achtten sommigen onder hen het zelfs toegelaten om tijdens hun verre reizen zelf ook vreemd
te gaan. Ook in de volksboeken die expliciet tot doel hebben aan te tonen dat vrouwen liegen
en bedriegen, komt deze motivatie verscheidene malen aan bod. Zo vertelt de derde meester
in De historie van de zeven wijzen van Romen het verhaal van een koopman die gehuwd was
met een schone jonge vrouw. De koopman had een ekster die het overspel van de vrouw
meedeelde telkens hij terugkwam van reis. Dankzij een list is de vrouw de ekster echter te
slim af, waardoor de man de vogel doodt122
. Uit het bovengemelde citaat op p.73, komende
uit een proces van 1778, blijkt dat mannen er zich wel degelijk van bewust zijn dat vrouwen
121 GTB-MNW: beclappen = kwaad van iemand spreken. GTB-MNW: ondanc = het tegenovergestelde van dank.
RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.LXXIV (paginering van de
fascimile-uitgave van Braekman). 122 Een schoone en genoegelijke historie van de zeven wyzen van Romen. Amsterdam, B. Koene, 1819, p.38-43.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
77
zich tijdens hun afwezigheid omwille van beroepsredenen wel eens durven bezondigen aan
“ontuchtigh spel”. Ook verscheidene novelles uit de bundel Dat bedroch der vrouwen
vermelden echtgenotes die een scheve schaats rijden tijdens de afwezigheid van hun man en
enkele processen vermeld in hoofdstuk vier tonen aan dat dergelijk overspel niet enkel in
fictieve context plaatsgrijpt. Uit dit volksboek blijkt tevens dat niet enkel kooplieden op
handelsreis het slachtoffer worden van hun overspelige echtgenote, wat het geval is
bijvoorbeeld in de 22ste
novelle, maar bijvoorbeeld ook een edelman uit Artesië die op
bedevaart trekt.
“So gevielt ter wijlen dat deze ridder uiten lande was/ en om dat zijn wijf die schone
ioncfrouwe alleen sliep/ so quam op een tijt bi haer een ionck edel mand vrijen om bi te
slapen/ ende hi begheerde te wesen die stadthouder van haren man den welcken si na veel
vloeckens consenteerde.”
De boodschap is dan ook duidelijk:
“Ende hadde mij here by huys gebleven die vrouwe en waer bi aventueren in dat
misval niet gecomen/ want van haer noyt gehoort en was dan duecht ende eerbaerts. Nu
neemt exempel bi dit. Want tis een gemeenseggen: Verre van huys/ nabi zijnder schaden.”123
Maar de koopman hoeft lang niet altijd verre reizen te ondernemen om door zijn vrouw te
worden bedrogen. Het achttiende verhaal is hiervan een goed voorbeeld. De vrouw van een
vermaarde koopman uit “Danswick in Pruyssen” grijpt haar kans terwijl haar echtgenoot na
het avondmaal “een jupen bierken” gaat drinken in de herberg. Wanneer haar man ‟s nachts
thuiskomt, verbergt ze haar minnaar in een andere kamer en wanneer haar echtgenoot slaapt,
gaat ze wederom bij haar minnaar liggen. ‟s Ochtends vertelt ze haar man dat ze op het toilet
in slaap was gevallen en wanneer hij naar de mis gaat, gaat ze “weder boven by haren
nieuwen lief”124
.
Niet alle echtgenotes maken echter van de afwezigheid van hun man gebruik om overspel te
plegen. Tijdens de afwezigheid van hun echtgenoot worden zij soms ook het slachtoffer van
onterechte beschuldigingen omdat ze weerstaan aan verleidingspogingen. Dit verhaalmotief
123 GTB-WNT: vrijen = dingen naar; het hof maken. GTB-MNW: slapen (bi) = slapen bij, ook van man en
vrouw. GTB-MNW: vloeken = verwensen, uitschelden. GTB-WNT: consenteeren = toestemming geven;
verzoek inwilligen. GTB-MNW: misval = ongeval, droevig geval, tegenspoed. GTB-MNW: gemeen =
gemeenschappelijk, algemeen. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage,
p.XXII en p.XXV (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 124 Het woord jupen vond ik niet terug. Ik vermoed dat het binnen deze context duidt op een inhoudsmaat.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
78
werd reeds uitgebreid besproken op p.68. Anderzijds blijken echtgenotes somtijds niet te
kunnen weerstaan aan de avances van een andere man, hoewel zij in dit geval ook niet de
volledige schuld dragen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij David en Betsabee. Terwijl
Betsabees echtgenoot ten strijde trekt, pleegt zij overspel met koning David, maar het boek
laat voldoende blijken dat het initiatief op geen enkele manier van haar uitging. David deinst
er zelfs niet voor terug om de echtgenoot van Betsabee te laten omkomen in het strijdgewoel,
zodat hij met haar kan huwen.
B Spijs en drank
Een tweede oorzaak van overspeligheid wordt binnen zowel de volksboeken als almanakken
gezocht in het nuttigen van spijs en drank. Ook in het volgend hoofdstuk aangaande bronnen
uit de pastorale praktijk, komt naar voor dat drank en voedsel een vaak aangehaalde context is
waarbinnen ontucht plaatsvindt. Zo bezingt Loterius de Snaek eerst de lof van wijn in 1771,
maar in zijn tegenzang blijkt wijn naast de genoemde positieve effecten ook heel wat nadelige
gevolgen te hebben. Men verliest er zijn redelijkheid door en ze zet jong en oud ertoe aan
elkaar lief te hebben.
“I. Door den wyn verliest men reden, en men doet het lichaem quad, (…). II. Gy en
moet den wyn niet prysen, die de wyste heeft verblind, uyt den wyn veel quad kan rysen, dat
m‟in ander drank niet vind; hy verleyt ‟s mensch hert en zinnen, s‟is een pyl voor Venus zoon,
die zelf oud en jong doet minnen, lof doet zingen voor haer throon.”125
Tot dezelfde denkwijze behoort ook volgende spreuk uit een almanak uit 1801 die zoete wijn
vergelijkt met de ogen van een vrouw en ze beiden een bedrieglijke aard toekent.
“De vrouweoogen en den zoeten wyn, de bedriegelykste der wereld zyn.”126
De almanak uit 1798 waarin De aerdige comedie van Urbanus en Isabelle is opgenomen, die
eveneens wordt besproken n.a.v. de onderzoeksvraag over de dubbele standaard, geeft aan de
lezer de boodschap mee dat dronkenschap vooral kwalijke effecten heeft op gehuwden en
leidt tot verkwisting. Er wordt in dit gedicht echter niet rechtsreeks over ontucht gesproken.
125 OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.C.C.LXXI. onder
den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1771, p.91. De zoon van Venus is de god Eros, ook
Amor of Cupido genoemd (bron: ATSMA (A.J.). The Theoi project: Greek mythology. In: <http://www.
theoi.com/Ouranios /Eros.html#Birth>, geraadpleegd op 17 mei 2010). 126UBG, BIB.G.020837, Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer thien der Fransche
Republieke voor het jaer M.D.CCCI. Brugge, bij de weduwe de Moor en zoon, 1801, p.21.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
79
“De dronkenschap is altyd quad,
meest in den houwelyken staet;
want als wanneer een satte beest,
op een verloren maendag feest,
de winst van heel de week verteert
en soo menigen keer op smeert,
daer by de heel week met syn vrouw
en kinderen op leven zou:
och wat ydel sinnen dan,
maekt d‟ydel bors aen vrouw en man.
Daerom versint, eer gy begint;
maer principalyk als gy mint:
want haestigen spoet is nergens goet
als daer men vlooyen vangen moet.”127
Net zoals in de preekboeken, werd ook in de almanak tot uiting gebracht dat de herberg een
oord van verderf is waar “meyskens van plaisier” worden gevonden “die zullen helpen
drinken”128
. Ook de moraliserende volksboeken sluiten zich hierbij aan, zoals Den nieuwen
spiegel der jongheyd. Het gedicht getiteld “herberge” heeft het over “hellekoten” en het
omvangrijke gedicht dat de dronkenschap behandelt, bevat volgende versregels:
“(…)Wanneer dat hun eygen kind/ zoo het bier en wyn bemind. Niet alleen dat zy door
listen/ hun goed stelen en verkwisten/ maer om dat zy door den drank agterlaeten grooten
stank: dikwils hoererye bedryven/ zonder reden/ vegten/ kyven/ (…). Daerom moet men
d‟herberg vlieden/ zoo veel als het kan geschieden/ (…) want kwalijk een enkel woord/
word‟er daer van deugd gehoord/ (…). Maer voor de getrouwde lieden/ wat zond moet „er
niet geschieden/ als den man verteirt het goed/ ja zijn eygen vleesch en bloed?”129
127 GTB-MNW: verloren maendach (kijken onder het lemma „verloren‟) = een voor het werk of nuttige
bezigheid verloren in vermaken doorgebrachte maandag. Kan duiden op de maandag na Driekoningen en de
maandag na Beloken Pasen. GTB-WNT: opsmeren = verbrassen, opmaken van geld en goed. UBG, BIB.G.ALM.000140, VAN VLAENDEREN (J.). Oprechten Gendschen almanach voor het jaer Ons Heere J.C.
M.D.CC.XCVIII. Gent, bij PH. en P. Gimblet, 1798. Citaat na de Aerdige comedie van Urbanus en Isabelle. 128 UBG, BIB.G.ALM.000006, MONTANUS (D.). Nieuwen dobbelen almanach van Milanen voor het jaer Ons
Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. ende voor het zesde en zevenste jaer der Republique. Gent, bij Emm. T‟Servrancx,
1798. Citaat uit: Aerdig en bevallig gezang (stemme: logt op cath‟rinjen.) 129 GTB-WNT: kijven = ruzie maken, schreeuwend en scheldend twist maken; op onhebbelijke wijze uitvaren;
berispende woorden uiten. GTB-MNW: vlieden = ontvluchten, ontwijken. GTB-WNT: kwalijk = nauwelijks,
onvoldoende. UBG, BIB.ACC.033861, LOYS (F.). Den nieuwen spiegel der jongheyd, of gulden A.B.C., voor
de leerzugtige jongheyd. Gent, bij Judocus Begyn, 1772, p. 31 (dronkenschap) en p.42-43 (herberge).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
80
Een tegenovergestelde visie op de relatie tussen liefde en dronkenschap klinkt uit een Brugse
almanak uit 1764. De auteur heeft het over een man die niets meer van de liefde wil weten
omdat ze volgens hem enkel maar “lyden, als droefheyd, smerten en pyn” met zich mee-
brengt. Hij keert zich bijgevolg van Venus af en richt zich tot de god van de wijn en het
plezier, Bacchus. In deze visie houdt dronkenschap dus de liefde in de hand en dit in
tegenstelling tot wat Snaek in 1771 zal beweren (cfr. supra).
“Heeft liefde zoo veel vermogen op ‟t mannelyk gemoed, of kan de reden gedoogen al
wat men uyt liefde doet; neen, neen, ik wil myn zinnen af wenden al van het minnen, ik zal met
Bachus beginnen, want Venus is al te verwoed. (…). Nu heb ik door Bachus mamme gekregen
de overhand, en gebluscht Venus vlamme, hoe snel die oyt heeft gebrand, wel aen dan al gy
verliefde ik raede u zoo ‟t u beliefde, of Cupido u eens doorgriefde houd de liefde ook zoo in
den band.”130
Binnen de almanakken wordt dus de nadruk gelegd op de dronkenschap als oorzaak van
overspeligheid. De volksboeken daarentegen plaatsen overspelige relaties ook binnen de
context van het samen nuttigen van spijs én drank. Zo wordt binnen het verhaal van Broeder
Russche beschreven hoe de overspelige boerin en haar minnaar-priester zich te goed doen aan
wijn en vele lekkernijen, terwijl zij haar echtgenoot slechts een schamele maaltijd
voorschotelt.
“Ende alsser die prochiaen was dan maectmen si goede chiere. Men dranc de wijn,
dan adtmen ghebraden hoenderkens ende ander leckernie ende als haer man op den middach
vanden velde quam soe gafse hem botermelc ende gastspec ende si hielt haer sieckelic.”131
Ook in Dat bedroch der vrouwen speelt zich een gelijkaardig tafereel af in de zestiende
novelle. Een koopman uit Tours nodigt een aantal vrienden en de pastoor uit om bij hem thuis
val te komen eten. Zijn echtgenote stuurt de val echter naar haar minnaar, een monnik, met
wie ze diezelfde avond heeft afgesproken. Ze overtuigt haar buurvrouw om tijdens de nacht
haar plaats in te nemen in het echtelijk bed en trekt naar het klooster, waar ze samen met de
monnik eet en drinkt.
130 Bacchus: ATSMA (A.J.). The Theoi project: Greek mythology. In: <http://www.theoi.com/Olympios
/Dionysos. html>, geraadpleegd op 17 mei 2010. GTB-MNW: mamme = vrouwenborst. GTB-WNT: rede = het
menselijk denkvermogen. GTB-WNT: doorgrieven = doorboren met wapenen; groot leed aandoen. SAB, nr.
542, VAN BRUGGE (L.). Almanack ofte sterreraedinge voor het schrikkeljaer Ons Heeren Jesus Christi
M.D.CC.LXIV. Brugge, bij Jan Baptiste Macqué, 1764. Citaat uit: Prognosticatie van de maand maerte. 131 GTB-MNW: chiere = pracht, heerlijkheid. GTB-WNT: botermelk = karnemelk. GTB-MNW: siekelijc =
sukkelend, ziekachtig. DEBAENE (L.) (ed.). Op.cit., p.22, gastspecc = garstig spec (GTB-WNT: garstig =
kwalijk riekend en bedorven van smaak).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
81
“Ende doen ginck die goede vrouwe nae den grauwen broeders clooster . om te helpen
eten den goeden val metten monick so si hem ontboden had/ ende haren aflaet te halen/ so si
plach te doen. Ende maecte daer zeer goet chyer ende dranc den wijn metten monick.”132
In de tweede en de achttiende novelle beperken de minnaar en de ontrouwe echtgenote zich
tot het drinken van wijn tijdens hun overspelige afspraak. De eerder vermelde echtgenote van
de koopman uit Danswick en haar minnaar voeren elkaar bijvoorbeeld op liefelijke wijze
dronken vooraleer ze seksuele betrekkingen hebben.
“Ende si droncken vanden wijn/ ende brochten malcanderen een lieflijck droncken/ so
dat Venus kinderkens toe behoort. Ende gingen doe te samen slapen daer si hem leyden in
haer vier armkens/ zeer begeerlijc lesende die bloemkens der natueren inden soeten
rosegaert.”133
Ten slotte vermeld ik nog het volksboek Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen
ende refereynen waarin het gedicht “Van Bacchus alder dronckaerts Godt die menigh mensch
maect tot een sot.” is opgenomen. Het gedicht behoort tot de drinkliteratuur en is opgesteld
als parodie op een mandement. Bacchus roept allen op om hem te dienen en spiegelt zijn
volgelingen hun toekomst voor. Deze toekomst wordt als positief omschreven, maar in feite
waarschuwt de dichter hier onder meer tegen moreel verval, verlies van materiële welstand en
lichamelijke aftakeling. In dit gedicht wordt vermeld dat dronkenschap kan leiden tot onreine
praatjes (“onreyns te klappen”) en onkuisheid (“oncuysch begheeren”), maar evenzeer tot
impotentie (“daer toe gheen macht”) 134
.
“Een ydele borse eenen vollen // krop,
Hersseloose zinnen, eenen dollen // kop,
Veel fantasyen, een corte ghedachte,
Beuende leden, berooft van crachte,
Een plomp verstant, een kranc gesichte
Veel ydel gheclaps, sonder gewichte,
132 GTB-WNT: val = vis van de familie der vallen, vb. meerval en sidderval. VD: grauwe broeders =
franciscanen. GTB-MNW: aflaet = kwijtschelding van zonden, in het bijzonder kwijtschelding van kerkelijke
straffen door de kerkelijke overheid verleent. GTB-WNT: plachten = plegen. RUELENS (B.). Op.cit.,
transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.LII (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 133 GTB-WNT: rozengaard = figuurlijk, doelend op een lusthof. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat
bedroch der vrouwen in bijlage, p.LVIII (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 134 GTB-MNW: tafelspel = een vertoning aan tafel, ook tot vermaak van gasten. DESCHAMPHELEIRE (N.).
Veelderhande gheneuchlijcke dichten, tafel spelen ende refereynen (Antwerpen, 1600), fo.H1r.-fo.I8v. Gent
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1981, vol.1, p.LXXII-LXXVI (promotor: D. Coigneau).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
82
Oncuysch begheeren, daer toe gheen macht,
Om veel onreyns te klappen bracht,(…).”135
C Vrouwelijke schoonheid
Vrouwelijke schoonheid blijkt eveneens een vaak vernoemde oorzaak van overspeligheid te
zijn. Vele volksboeken en almanakken waarschuwden het mannelijk geslacht er dan ook voor
zich hier niet door te laten misleiden. In het volgend hoofdstuk zal bovendien duidelijk
worden dat ook predikanten met de beschuldigende vinger naar vrouwen wezen die te veel
aandacht besteedden aan hun uiterlijk en almanakken bevatten teksten met een erg
gelijkaardige boodschap. De Snaek-almanak voor 1782 bijvoorbeeld maande in haar
“aenmerkinge” op de maand december vrouwen aan hun “muts” niet af te zetten tijdens de
misviering om “zottigheden” uit de kerk te bannen136
. Een Gentse almanak uit 1798 sloot zich
hierbij aan: “In de kerke weest aendachtig, in uw kleeding niet te prachtig: (…)”137
.
De algemene visie over schoonheid, die kan worden afgeleid uit de almanakken, blijkt
voornamelijk negatief. Zo schotelde de Snaek-almanak uit 1780 haar lezers een raadsel voor
waarin gevraagd werd wat schoonheid is. Het antwoord spreekt voor zich:
“Een aerdig bedrog, een geluk voor een korten tyd, een verzlingende blom, een
vleesch geluk, een menschelyke begeirlykheyd.”138
Diezelfde almanak droeg haar voorzegginge voor de maand januari op aan “alle opgeblaeze
hoogmoedige zotten en zotinnen”. Als aparte categorie binnen deze groep mensen
onderscheidde de auteur “‟t vrouwe volk”, waarover hij het volgende meedeelde:
“Andere, bezonder ‟t vrouwe volk, willen uytschynen in kleedinge, al wierd het keelgat
toegeknopt; een boerinne meyssen wilt geen boerin zyn, om dat zy door de splete van eene
deur heeft hooren fransch spreken: (…) zy moeten gepalleert, gefriseert en gecoestert zyn, al
135 GTB-WNT: krop (een volle krop) = in toepassing op dronken lieden. GTB-MNW: plomp = dom, onkundig
verstand. Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen. Utrecht, HES publishers, 1977,
p.177. 136 OBB, historisch fonds, 4/683, Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXII onder den naem van
den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1782, p.100-102. 137 UBG, BIB.G.ALM.000140, VAN VLAENDEREN (J.). Oprechten Gendschen almanach voor het jaer Ons
Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. Gent, bij PH. en P. Gimblet, 1798. Citaat uit: Een ander kluchtige historie. 138 GTB-WNT: aardig = binnen deze context in ironische opvatting, om iets voor te stellen als onaangenaam.
GTB-WNT: verslingen = verslinden. GTB-WNT: blom = bloem; mogelijks in deze context het zinnebeeld van
het zwakke en kortstondige of als figuurlijk in toepassing op hetgeen fraai is. OBB, historisch fonds, 4/682, Den
vermaekelyken Brugschen almanak voor het schrikkeljaer M.D.CC.LXXX. onder den naem van verrezen snaek.
Brugge, bij Cornelis de Moor, 1780. Citaat uit: maerte (raedzel).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
83
zoud‟er den vierkantigen boer honderdmal onderloopen, zy steken hunnen gethorende bollen
omhoog, en agten hunne gebeurs als hunne schoen lappen, (…).”139
De Snaek-almanakken uit het einde van de achttiende eeuw bevatten haast allen dergelijke
negatieve uitlatingen over schoonheid. In 1779 waarschuwde Snaek wederom zijn publiek
voor de “joffer” die haar haren krult om jonge minnaars in haar “minnenet” te lokken. Maar
ook de overige Brugse almanakken gaven vaak een ongezouten mening over dit fenomeen.
De reeds eerder vermelde almanak uit 1797 verbond de smakeloze vrouwelijke klederdracht
met de “benauwelyken staet” van het huwelijk en de vele toenmalige onkuisheden. De auteur
keek met nostalgische blik naar de vroegere kledij en beklaagde dat vrouwen zich eind 18de
eeuw menigmaal in de schulden staken om “klodden en vodden”.
“(…), de dogters vercierden hun hoofd met kroontjens en kranskens, (…) zy waeren
gekleed met baey en lynwaed, het welke zy schoon wisten te beryden met streepkens en
alderleye figuren, en dat met kleyen kost, en zy waeren dan veel schoonder en gezonder als
nu, met al de klodden en vodden die het vrouwevolk tegenwoordig draegt, van alle coulueren
van zitjens en katoenen, die zy haelen by een winkelier en dat op 1 schelling te weke, en als zy
komen te trouwen dan moet het nog betael worden, (…).”140
Gentse almanakken uit diezelfde periode schotelden hun publiek eenzelfde discours voor. De
nieuwen dobbelen almanach van Milanen voor het jaar 1798 bijvoorbeeld bevat een lied
waarin jongelingen worden gewaarschuwd voor jonge meisjes, getooid met linten en “een
charmant hoedjen op hunnen bol”. Het lied behelst een uitvoerige omschrijving van hetgeen
deze jonge meisjes deden met hun uiterlijk, alsook welke kledij ze droegen, en de tekst raadt
jongemannen dan ook aan een meisje te kiezen niet op basis van haar schoonheid, maar
omwille van haar deugdzaamheid. De Brugse Nieuwen almanach voor het jaar 1802 gaf een
identieke boodschap mee en wees de lezer erop dat men bij het uitkiezen van een echtgenote
beter let op een “goede caractère” omdat “de schoonheyd en het geld en maeken de
139 GTB-MNW: palleren = optooien, opsmukken. VD: friseren = doen krullen van het haar. GTB-MNW:
onderlopen = op elkander inlopen. GTB-MNW: bolle = alles wat een bolvormige gedaante heeft, hier duidend op
de borsten. OBB, Ibidem, p.87-88. 140 GTB-WNT: klodde = vod, lor; waardeloos voorwerp. GTB-WNT: baai = benaming van een grove stof, op
molton gelijkend flanel. GTB-WNT: lijnwaad = linnen. GTB-MNW: bereiden = gereed maken, verzorgen. UBG,
BIB.174P088, VAN DEN LANDE (L.). Nieuwen Brugschen almanach voor het jaer Ons Heere Jesus Christi
1797. Brugge, bij Petrus Parain, 1797. Citaat uit: Reflexie over den houwelyken staet, tot leeringe en recreatie
der jonkheyd.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
84
huysvrouwe niet”. Huwelijken gesloten op basis van schoonheid zakten volgens deze tekst
dan ook algauw door het ijs141
.
Almanakken waren duidelijk van oordeel dat vrouwelijke schoonheid gevaarlijk is voor
mannen. Immers, “Een‟schoone meyd die trekt een man, meer als een touwtje trekken
kan”142
. Ook de volksboeken zagen in vrouwelijke schoonheid een mogelijke aanleiding tot
ontucht en dus mogelijk overspelige betrekkingen. In het verhaal over koning David werd
benadrukt dat zijn begeerte aanwakkerde door Betsabees schoonheid die hij doorheen het
raam zag toen ze zich aan het wassen was143
. Ook Virgilius bleek niet bestand tegen de
schoonheid van de “soudaens dochter”, hoewel hij haar zelf nog nooit had gezien en over
haar schoonheid enkel had horen vertellen.
“D[ik]wils hoorde Virgilius vertellen van des soudaens dogter/ ende van haer
schoonheid/ zoo begost hy op haer te verlieven/ al en had hy haer nooit gezien.”144
In Dat bedroch der vrouwen werd veelvuldig benadrukt dat schoonheid bedrieglijk is en
mooie vrouwen mannen in het verderf stortten. Reeds in de proloog werden door de auteur
enkele autoriteiten aangehaald die deze opvatting deelden en op beeldende wijze
verwoordden. Het meest treffende voorbeeld is datgene van de filosoof Secundus:
“Een schoon vrouwe/ is een schoon huys getimmert op een schijthuys/ ten ware datse
verchiert is met duechden/ dan ist een costelick gulden vadt/ daer in dat rustet dat geloove/
die hope/ ende die liefde.”
Ook Jheronymus waarschuwde voor de ellende die een schoone echtgenote kan veroorzaken.
Een mooie vrouw wordt immers door velen begeerd en dus “ist minder armoede te hebben
een leelic wijf/ dan en schoon wijf te bewaren”145
. De novelles zelf benadrukten ook vaak dat
het bedrog werd gepleegd door of met een mooie vrouw. Dit is onder meer het geval in de
tweede novelle waarin een “zeer schoon wijf” haar rijke echtgenoot ontrouw is. Andere
141 Zie bijlage 2.4 voor deze teksten. 142 UBG, BIB.G.020837, Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer thien der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCI. Brugge, bij de weduwe de Moor en zoon, 1801, p.19. 143 Zie ook de onderzoeksvraag betreffende de dubbele standaard (p.94-95) en bijlage 2.6. 144 GTB-MNW: soudaen = vorst in oosterse landen. GTB-MNW: verlieven = verliefd worden op. UBG,
BIB.BL.007638/1, De historie van Virgilius: zyn leven, dood en wonderlyke werken, die hij deed door de konst
der nigromantie. Amsterdam, bij S. en W. Koene, ca.1800, p.17. De [] zijn ingevoegd aangezien de letters op
deze plaats vervaagd zijn. 145 GTB-WNT: schijthuis = toilet, al dan niet in een afzonderlijk gebouwtje. GTB-MNW: ware = indien.
RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.IV en p.VI (paginering van de
fascimile-uitgave van Braekman).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
85
verhalen hebben het eveneens over een “schoon ionck wijf” en “schoon lustighe ionghe
vrouwe”146
. Zelfs de halfgod Hercules bleek niet opgewassen tegen de beeldschone Jole.
“Op ten tijt versloech Hercules den coning Pricus die veel dochteren hadde/ daer een
onder was boven die andere n die schoonste/ daer hi af bemutst ende verlieft was/ ende die
gheeten was Jole/(…). Ende Hercules dede Jole bewaren met .XIJ. mannen/ dat si hem niet
ontgaen en soude. Ende Hercules begeerde dat si zijn wijf wilde zij/ dat si ten laetsten
consenteerde/ ende Hercules sliep bi haer/ ende hi hanteerde zij minne so lange met haer/ dat
hy zj wijf Dianyra vergat.”147
Hier en daar werd in de volksboeken eveneens verwezen naar de kledij van ontrouwe
vrouwen. In Buevijne van Austoen kleedt de gehuwde gravin zich zo pompeus dat hertog
Doyoen meteen voor haar bezwijkt. De auteur van het volksboek greep deze passage aan om
een aanklacht in het verhaal in te voegen tegen vrouwen die zich op dergelijke wijze kleedden
en hierdoor onkuisheid veroorzaakten.
“Die valsche gravinne sijn huys/ // vrouwe heeft haer ooc so si alder cyer // lijcste
mochte met veel camerieren ende // ander edel vrouwen toeghemaect soe // rijckelic datse bat
sceen te wezen Parys // amye de schone Helene oft Pollexena // (…) // en vertoonde haer noyt
soe costelijkck // ghecyert den keyser Sigismundo als // dese gravinne haer nv vercyert heeft.
Dwelc lasen den goeden grauen haren // man tot groten verdriete quam. want // by haer
schoonheyt ende groter wtne // mender pompuesheit werdt si begra // cijt van den hertoge
Doyoen (…).”
“O ghy // vrouwen die v so wtwendelijc ende ont // scamelic vertoont den mannen te
behagen // ende verwectse tot oncuysheit. hoe swaer // lijken ende strangelijken suldijer om
ge/ // pinicht werden”148
146 RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, verhaal 4 (p.XVII, XIX),
verhaal 18 (p.LVI). Andere voorbeelden: verhaal 8 (p.XXVII), verhaal 6 (p.XXI), verhaal 20 (p.LXIV). 147 GTB-WNT: bemutsen = verliefd worden. GTB-WNT: bewaren = beschermen, toezicht houden. RUELENS
(B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.XLVI-L (citaat p.XLVIII). Verhaal 21
behandelt eveneens dit verhaal: “die vroome en starcke man Hercules was verlieft ende verwonnen in al zj
crachten door amoureusheit van een ionghe maecht die schoone Jole (…).” (citaat p.LXVIII-LXIX). De spatie
[andere n] en eventuele overige fouten in de letterzetting werden behouden. 148 GTB-MNW: cameriere = kamervrouw, aan de dienst van een vorstelijke dame verbonden. GTB-WNT:
pompeusheid = prachtlievendheid. GTB-WNT: strangelijk = gestreng. De tekst werd integraal overgenomen uit
de transliteratie. De // staan op de plekken waar in de originele druk de regel eindigt. KOK (C.)(ed.). Buevijne
van Austoen. Amsterdam, instituut voor neerlandistiek, 1976, p.4-5 (vers 4-15 en 22-25).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
86
Ook de priester met wie de overspelige boerin in het verhaal over Russche te doen heeft,
beklaagt zich erover dat vrouwen zich zo verfraaien en hiermee zowel priesters als andere
mannen verleiden.
“Want si en weten wat draghen al ist ter oneeren
Hem dunct schoon voert gedaen sal half vercocht sijn.
Si dragen haer riemen die met goude doervlocht zijn
Die meyskens van horen segghen si leeren
Tpater noster moet quicken, thals-cleet moet net gewrocht zijn.
Daermen den hals ende die borstkens uut kiken mach
Elc doet hem selven die comt int versiken ach.”149
De Gentse historicus Chris Vandenbroeke wees er op dat deze waarschuwingen tegen
vrouwelijke schoonheid ook dienen te worden gezien binnen het bredere kader van de
partnerkeuze. Vooral mannen werden geacht niet te huwen met een sociaal minderwaardige
wederhelft. Fysieke en affectieve overwegingen waren zodoende niet gewenst en men wilde
de mannenharten, binnen de door mannen gedomineerde samenleving, dan ook tegen
dergelijke dwaasheden beschermen. Vandenbroeke voegde hieraan toe dat het overgrote deel
van de auteurs mannen waren. Ook dit lag mee aan de basis van het viseren van vrouwelijk
schoon150
. Schoonheid werd in het populair drukwerk echter niet steeds in een negatieve
context geplaatst als het op overspel aankwam. In de verhalen waarin echtgenotes op hun
trouw werden getest en vaak zware beproevingen moesten doorstaan nadat zij onterecht van
overspel werden beschuldigd, werd eveneens menigmaal benadrukt dat de vrouw in kwestie
mooi was. Deze schoonheid werd echter altijd verbonden met andere goede eigenschappen,
zoals deugdzaamheid en ijver. Genoveva is hiervan een uitstekend voorbeeld. In het eerste
hoofdstuk benadrukte de auteur dat God haar als voorbeeld van alle “schoonigheden (…)
hadde gestelt, om in haer een glinsterken zijnder schoonheyt, een ieder voor oogen te
stellen”. Hij merkte bovendien op dat Genoveva geen gebruik maakte van hulpmiddelen om
zich op te maken.
“Ik segge nog eens, (…), dat zy niet besorgt en was om hare schoonheyt met
bedriegende lyfverwen en blanketselen te verschoonen; maer dat het eenig ende egtige
149 Riemen = gordels. Tpater noster moet quicken = het bovenste deel van de ruggewervel moet schudden.
Thalscleet = schouderbedekking. Versiken= gevaar. Doet…ach= lette op. Verklaringen van de woorden
afkomstig uit de transcriptie: DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche. Antwerpen, De Sikkel,
1950, p.28. 150 VANDENBROEKE (C.).Op.cit., p.18-19.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
87
vermillioen haerder wangen, hare maegdelyke seegbaerheyt was: en dat hare onbevleckte
onnooselheyt haer voor blancketsel, en haer onberispelijk leven haer voor alle welriekende
parfumenten dienden: (…). Godt den Heere hadde haer met alle de naturelijke giften
overvloedelijk begaeft: (…).”151
Ook binnen de almanak werd schoonheid soms in positieve context verhaald. Het eerder
vermelde verhaal in Den oprechten vlaemschen almanach voor ‟t jaer 1778 dat tot doel had
een spiegel te zijn voor gehuwde vrouwen, is hiervan een goed voorbeeld. De pasgehuwde
vrouw die door een groep “roekeloose soldaeten (…) met geweld uyt haer huys getrokken”
werd, werd immers als “een schoone vrouwe” omschreven. De gezagvoeder was dermate
onder de indruk van deze “zeldzame schoonheyd”, alsook van haar smeekbede tot Maria om
haar “ongeschend” terug naar haar echtgenoot te brengen, dat hij deze wens vervulde.152
D Leeftijdsverschil
Een vierde oorzaak voor overspeligheid die ik enkel in de volksboeken aantrof, is het te grote
leeftijdsverschil tussen man en vrouw. Slechts uitzonderlijk werd echter woordelijk gezegd
dat er een rechtstreeks verband is tussen de ontrouw en het leeftijdsverschil. Niettemin duidt
het gegeven dat in volksboeken veelvuldig werd verwezen naar overspel binnen dergelijke
relaties erop dat er een verband werd gezien tussen deze twee feiten. Nergens deelde men ook
mee hoe groot het leeftijdsverschil tussen de partners was. Wel ging het steeds om een oudere
man wiens jonge mooie echtgenote overspel pleegde met een man uit haar leeftijdscategorie.
Vandenbroeke merkte op dat de vrouw een ondergeschikte positie bekleedde op de huwelijks-
markt en dat dit bijvoorbeeld tot uiting kwam in het feit dat oudere mannen, vaak weduw-
naars, zich makkelijker met een jonge bruid konden verbinden. Het omgekeerde was veel
moeilijker. Wel werd er dikwijls op dergelijke huwelijken gereageerd, onder meer door het
houden van charivari153
. Deze vormen van protest konden erg uiteenlopende vormen aan-
nemen en werden om diverse redenen georganiseerd. Ook overspel kon aanleiding geven tot
een charivari, iets wat reeds in de oudheid voorkwam, maar de voornaamste oorzaak was een
151GTB-WNT: verwen = verven. GTB-WNT: blanketten = de huid blank maken d.m.v. blanketsel. GTB-WNT:
vermiljoen = helderrode kleurstof afkomstig van de scharlakenworm. GTB-WNT: zeegbaarheid = zedigheid.
UBG, BIB.ACC.001634, DE CERIZIERS (R.). Het leven van de heylighe Nederlantsche Susanna ofte
Genoveva. Antwerpen, bij Petrus Josephus Rymers, 1770, p.6-7. 152UBG, BIB.G.ALM. 000183: DROLIGENDIEF (H.). Den oprechten Vlaemschen almanach voor ‟t jaer Ons
Heere Jesu Christi M.DCC.LXXVIII. Gent, bij Philippe Gimblet, 1778. Citaat uit: Historien tot spiegel van alle
getrouwde vrouwen. 153 VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.42-43.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
88
huwelijk waarbij de ongelijkheid in rijkdom of leeftijd te groot was154
. Ook in een almanak
trof ik een fragment aan, binnen de context van de tekst uitgesproken door een vrouw, dat
deze visie staaft.
“Elk ontvouwt zyn mans gebreken, maer „k hebbe ook wat dat my rouwt, want een oud
wyf word versteken, die een jongen snotbaert trouwt; (…).”155
Opmerkelijk is dat ik in de almanakken geen enkel fragment bemerkte dat er mogelijks op
duidde dat een te groot leeftijdsverschil overspel in de hand kon werken.
Zowel Dat bedroch der vrouwen als De historie van de zeven wijzen van Romen, beiden
gekenmerkt door hun gecompileerde aard, bevatten verhalen waarin de jongere echtgenote
seksuele bevrediging zoekt buiten het huwelijksbed. Het reeds vernoemde verhaal in De
historie van de zeven wijzen van Romen is één van de weinige waarin het overspel ook
expliciet om deze reden werd gemotiveerd. De wijze vertelt over een oude rechtvaardige
ridder die, na lange tijd ongehuwd te zijn geweest, op aandringen van zijn “vrienden en
magen” huwde met de knappe en rijke dochter van de provoost van Rome. Na enige tijd
gehuwd te zijn, verklaart de vrouw aan haar moeder dat zij graag overspel wilde plegen met
een priester omdat ze genoeg heeft van haar oude echtgenoot.
“(…): Lieve dochter! hoe behaagt u het huwelyk? Zy zeide: kwalyk. Gy hebt my een
ouden man gegeven, ik woude dat gy het ve[rg]eten had, ik heb zoo grooten geneugte met
hem te eeten en te slapen, als met een varken: daarom kan ic ‟t niet langer verdragen, ik moet
een ander liefhebben.”156
Andere verhalen uit deze twee volksboeken behandelden eveneens het overspel binnen
huwelijken gesloten tussen oudere mannen en jongere vrouwen. Dit was bijvoorbeeld het
geval in het verhaal van de tweede wijze en in de vierde, 14de
, 18de
en 20ste
novelle van Dat
bedroch. Nergens werd echter nog, zoals in bovenstaand verhaal, het leeftijdsverschil als
rechtstreekse oorzaak benoemd. In het boek Buevijne van Austoen wordt de knappe en jonge
vrouw van de oude graaf Gwydo stapelverliefd op de jonge en sterke hertog Doyoen. Voor
154 LE GOFF (J.) en SCHMITT (J.-C.)(eds.). Le charivari. Paris, Ecole des hautes études en sciences sociales,
1981, p.9, p.35, p.48 en p.123-129. 155 GTB-MNW: versteken = verstoten; verachten. OBB, historisch fonds, 4/683, Vermaekelyken almanak voor
het jaer M.D.CC.LXXXII onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij Cornelis de
Moor, 1782, p.82. 156 GTB-WNT: geneugte = voldoening, genoegen. Een schoone en genoegelijke historie van de zeven wyzen van
Romen. Amsterdam, B. Koene, 1819, p.49-50. De [] heb ik ingevoegd aangezien de letters op deze plaats
vervaagd zijn.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
89
deze romance blijkt ze erg veel over te hebben en ze laat Doyoen haar man doden tijdens de
jacht. De hertog is echter nog niet overtuigd en vreest de wraak van haar zoon Buevijne. De
gravin onderneemt diverse pogingen om haar zoon te laten ombrengen, maar zonder succes.
Ook dit verhaal benadrukte het leeftijdsverschil, hoewel het nergens uitdrukkelijk als oorzaak
van de gebeurtenissen vernoemd werd.
E Andere oorzaken
Een laatste groep oorzaken heb ik samengevoegd onder deze restcategorie om twee redenen.
Ten eerste kwamen deze oorzaken vaak slechts in één of twee bronnen voor. Ten tweede werd
een deel van deze oorzaken niet rechtstreeks in verband gebracht met het overspel. Soms
verwees men in de bronnen binnen de context van huwelijksontrouw eenvoudigweg naar deze
feiten. Ze vormen dus geen oorzaken in de strikte zin van het woord, maar de bronnen brach-
ten hen er wel mee in verband. Hierdoor behoren zij tot de categorie onrechtstreekse oorza-
ken. Indien de hier vermelde oorzaak tot deze laatste categorie behoort, heb ik dit steeds
vermeld.
Een eerste oorzaak die ik in slechts één volksboek aantrof, is het verband tussen overspel en
de humoresleer. Niet toevallig vond ik deze verklaring terug in het volksboek Der vrouwen
natuere ende complexie, een medisch handboek over vrouwen dat is opgebouwd rond deze
humorale pathologie. De humoresleer of viervochtenleer werd in embryonale vorm gefor-
muleerd door de Griekse arts Hippocrates (ca.460 - ca.377 v.C.) en later aangevuld door
Galenus (ca.130 - ca.200). Ze stelt dat in de mens vier humores of levenssappen aanwezig
zijn: slijm, bloed, zwarte en gele gal. De vier sappen verhouden zich binnen elke mens anders.
Telkens overheerst één sap en hierdoor kan men vier temperamenten onderscheiden. Indien de
vier humores in evenwicht zijn, is het individu gezond. Is er echter een teveel of een tekort,
dan ontstaat er een dyskrasis en wordt de persoon ziek157
. Der vrouwen natuere ende
complexie onderscheidde op basis van deze leer twee soorten vrouwen: diegenen die “van
natueren heet zijn ende gheerne bi slapen” en de vrouwen die “van natueren cout zijn ende
niet gheern bi slapen”. “Bi slapen” dient hier te worden begrepen als geslachtsgemeenschap
157 CHARON (V.). De kennis van de kruiden. In: MILIS (L.)(ed.). De heidense middeleeuwen. Brussel, Belgisch
historisch instituut te Rome, 1991, p.121. ELEGEERT (J.). De humorenleer in de middeleeuwen. Gent
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1999, p.7 (promotor: L. Milis).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
90
hebben met iemand158
. De vrouwen die tot de eerste categorie behoren, hebben volgende
specifieke kenmerken:
“(…) hebbende cleyn bursten/ ende redelicke vol ende hert. Die wel gebaert ende
ghehaert is op die gewonlike plaetsen Die dat hair hart hebben ende ooc scherp/ opt hooft dat
hayr croes ende cort. Die stout is in haer tonge/ ende in haer spreken heeft een subtijl stemme
ende hooch ludende/ int heerte hoverdich. Tot eenen anderen wreet/ ende nietveel
goedertieren/ ende seer curiael ende loslijc int ontfangen ende int doen tot eenen anderen
persone/ ende bisonder totten vrienden/ van goeder verwen int aensicht/ ende inden lichamen
meer mager dan vet sulcke een vrowe begeert alltijt te converseeren metten man/ ende selden
kan si haer begeerte vervullen.”
Bovendien vermeldt het boek dat dit type vrouwen graag zingt, wandelt en vrolijk is en ze
zich graag optutten. Dit laatste idee sluit aan bij wat ik reeds eerder in dit hoofdstuk
vermeldde aangaande vrouwelijke schoonheid.
“Groote ghenuechte heeft si inchierheyden [sic]/ prooperheyt/ in schoone clederen/ in
gouwen ringhen/ in riemen/ in iuwelen ende voort in ander schone dingen/ als sise
vercrijghen mach.”159
Doordat zij dus veel meer dan de andere categorie vrouwen verlangen geslachtsgemeenschap
te hebben met een man, maar zelden erin slagen in hun begeerte te voldoen, kan worden
verwacht dat men het waarschijnlijker achtte dat een warme vrouw overspel zou plegen dan
een koude vrouw. Er wordt in het boek echter nergens melding van gemaakt en ook in het
andere populair drukwerk dat ik doornam, wordt nergens verwezen naar deze leer. Het betreft
dus een onrechtstreekse oorzaak.
Een tweede onrechtstreekse oorzaak die met deze eerste in verband kan worden gebracht,
vond ik eveneens terug in het verhaal van Sibilla. De dwerg die bij de koningin in bed kruipt,
en er zo voor zorgt dat ze onterecht door haar echtgenoot wordt verbannen, lijdt aan hereos.
Deze ziekte kan veroorzaakt worden door een teveel aan melancholische humor of door
verbranding of bederf van de vier humores en wordt gekenmerkt door een hevig en irrationeel
158 GTB-MNW: slapen = geslachtsomgang hebben. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Der vrouwen
natuere ende complexie in bijlage, p.III en p.V (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 159 GTB-MNW: croes = krullend. GTB-MNW: goedertieren = goedaardig zijn. RUELENS (B.). Op.cit.,
transcriptie van Der vrouwen natuere ende complexie in bijlage, p.III – IV (paginering van de fascimile-uitgave
van Braekman).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
91
verlangen om zich te verenigen met zijn geliefde. Indien de zieke niet aan dit verlangen kan
voldoen, leidt dit tot waanzin, zelfmoord of de dood160
.
“Ende als hi haer een langhe wijle besien hadde, seyde hy: „ter goeder hueren waer hi
gheboren die sinen wille van u verwerven mochte,‟ ende ghinck haer noch naerder,
segghende: „ick moet u cussen, al soude ick daerom sterven.‟”161
De derde en laatste indirecte oorzaak die slechts in één volksboek en sporadisch in enkele
almanakteksten werd aangeraakt, is de kracht van vrouwelijke woorden. In de proloog van
Dat bedroch zijn hierover enkele waarschuwingen opgenomen. Ecclesiasticus waarschuwt de
lezer voor de “schoone en soete woorden van de vrouwen” en voor het bedrog “in haer
conversacien”. Ook wordt gewaarschuwd voor de onoprechte tranen die al eens vloeien
indien een vrouw iets wil bekomen en haar andere “conste”, zoals de “minlijcke amoreusen
woordekens”, niet werken162
. Almanakken bespraken dit vaak samen met andere vrouwelijke
ondeugden zoals de dronkenschap en het zich opmaken. Een Brugse almanak uit 1802
waarschuwde de lezer voor vrouwen die anderen willen verblinden en leugens op de mouw
spelden.
“Op de vrouwen‟ uw‟ betrouwen, en stelt nooyt met vasten zin, door hun vleyen, zy
verleyen, zoo het was van den begin.”163
Opvallend is dat in diezelfde almanak enkele pagina‟s verder een tekst is opgenomen die het
voor “het gemak der spraeke” van vrouwen opnam. Deze tekst stelde haar lezers het
volgende voor:
“(…); laet ze klappen zoo veel zy willen. (…); als de vrouwen door slaep of ander
beletzel wat gezwegen hebben, laet ze hunnen agterstelsel inhaelen, en vry uytbollen ‟t gene
160 BEEK (H.H.). Waanzin in de middeleeuwen. Beeld van de gestoorde en bemoeienis met de zieke. Hoofddorp, De toorts, 1969, p.98 en p.108-109. BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.)(eds.). Sibilla.
Muiderberg, Coutinho, 1988, p.87-88. 161 Woorden in de transcriptie verklaart: hueren = uur, sinen wille verwerven = naar bed gaan, mochte = zou
kunnen, naerder = dichterbij. BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.)(eds.). Sibilla, p.47 (vers 40-
43). 162RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, prologhe, citaten p.I, VI, VII en
VIII (paginering van de fascimile-uitgave van Braekman). 163 SAB, nr.542, Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin van het jaer elf der Fransche Republieke
voor het jaer M.D.CCCII. Brugge, bij weduwe de Moor en zoon, 1802, p.28.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
92
hun te bang op ‟t herte ligt. Die geene vaste ooren heeft mag niet trouwen [meerdere spaties]
daer vrouwen zyn, zyn woorden &c. &c.”164
Hetgeen wel in direct verband met overspel werd gebracht, is geld. Zo vermeldt de priester in
het volksboek over Russche in zijn monoloog dat vrouwen worden verblind door de rijkdom
van priesters en kooplieden en de ontucht hierdoor goed gedijt.
“Menich man soude sijn wijf moeten verifieren
alleen houden daer ander nae practisieren
met ghiften bloot
als papen ende cooplieden, haer gelt is root
dat die vrouwen verblint daer leyt den cloot(…)
wat willen wijt dan den papen ende mans toe keeren
die vrouwen sijn te cope, si willen ontknocht sijn”165
Mijn bronnenbestand bevat nog twee andere volksboeken waarin wordt vermeld dat vrouwen
zich door geld laten verleiden. Het overspel wordt echter niet steeds voltrokken. De zesde
wijze uit het verhaal van de zeven wijzen van Rome vertelt aan de keizer hoe een zeer oude
ridder gehuwd was met een jonge vrouw. Drie jonge ridders laten zich door haar verleiden en
zijn ieder bereidt 100 gulden te betalen om de nacht met haar door te brengen. Zij laat haar
echtgenoot echter de ridders ombrengen zodat ze over het geld kan beschikken. In het verhaal
over Frederick van Jenuen wordt Jan van Florens in zijn list geholpen door een oude vrouw
die eveneens verblind is door geld. Jan had haar eerst wijn geschonken en beloofde haar 600
gulden als ze hem kon helpen om Ambrosius‟s vrouw van overspel te betichten. Uit het zesde
voorbeeld van de keizerin in het verhaal van de zeven wijzen blijkt wel dat geld ook sommige
mannen niet onberoerd laat. De koning uit dit verhaal was zo “opdragende van aangezicht en
lelyk van form, dat hem alle vrouwen versmaden”. Hij draagt zijn rentmeester op een vrouw
te zoeken die bereid is in ruil voor goud in zijn armen te slapen. De rentmeester is dermate
door het geld verblind dat hij zijn eigen vrouw gebiedt de opdracht te vervullen, hoewel ze
hem duidelijk maakt een dergelijke zonde niet te willen begaan166
. Wel moet hier worden
164 GTB-MNW: achterstel = achterstal. GTB-WNT: uitbollen = zonder nadenken zeggen, eruit flappen. SAB, nr.
542, ibidem, p.32. 165 Woorden in de transcriptie verklaart: verifieren = fierheid, trots, versieren, practisieren = listig dingen, daer
leyt den cloot = daar gaat het om, toe keeren = toeschrijven, verwijten, ontknocht = vrij. GTB-MNW: root = van
de kleur van goud. DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche, p.27-28. 166 GTB-MNW: versmaden = verwerpen; minachten. Een schoone en genoegelijke historie van de zeven wyzen
van Romen. Amsterdam, B. Koene, 1819, p.75-82 (verhaal van de zesde wijze) en p.70-74 (zesde verhaal van de
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
93
opgemerkt dat de keizerin die dit verhaal vertelt, tot doel heeft de keizer van mannelijk
bedrog te overtuigen. De wijzen uit dit verhaal beogen net het tegenovergestelde.
Huwelijksontrouw werd net zoals in de preekboeken ook in enkele volksboeken met de duivel
in verband gebracht. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan is het volksboek over de duivel
in mensengedaante, Russche. In de proloog wordt reeds gezegd dat de duivel voortdurend
probeert mensen “te tempteren ende in sonden te doen vallen”. Tijdens het eerste deel van het
verhaal wordt duidelijk gezegd dat het zijn schuld is dat de kloosterbroeders in zonde leven.
Russche kreeg immers opdracht van de “princen der duvelen”: Beelphegor, prins van de
gulzigheid, Belzebub, prins van de nijd en Asmodeus, prins van de onkuisheid. Deze meesters
laten hem geselen omdat hij zijn opdracht in het klooster niet kon afwerken en sturen hem er
hierna terug op uit om mensen tot zonde aan te zetten. Russche treedt hierop in dienst bij een
boer en overspelige boerin167
. Ook de moeder van Buevijne blijkt door een duivelse liefde tot
overspel en moord te worden gedreven.
“(…) van een// re vrouwen waer op dat mijne hysto/ // rie beginnen sal die so seer
metter duvel// scherliefden ontsteken was datse haren// man dede vermoorden vanden ghenen
die// se beminde ende haer eyghen kint wilde// se doen verdrincken.”168
4.3.2 Werd de dubbele standaard in deze bronnen tot uiting gebracht?
Het thesisonderzoek van Vereeken op basis van opvoedkundige boeken, liedboeken en
kluchten toonde aan dat de vele allusies op de zwakheid en de verleidingskracht van vrouwen
niet mogen leiden tot het besluit dat dergelijk populair drukwerk vrouwonvriendelijk is. Haar
onderzoek zette mij ertoe aan ook binnen mijn bronnenselectie – die slechts twee werken met
haar gemeen heeft- na te gaan of de dubbele standaard voorkomt. Kan er een onderscheid
worden bemerkt tussen mannen en vrouwen in de motivaties voor overspel? Werd een
bepaald geslacht als voornaamste oorzaak geduid voor ontrouw?
Uit de tabel op p.66 blijkt dat er op kwantitatief gebied alvast geen groot verschil is tussen
mannelijke en vrouwelijke overspeligen. De indruk die echter wordt gewekt bij het
doornemen van het populair drukwerk is dat vrouwen listig en onbetrouwbaar zijn en
zodoende overspel veroorzaken. Dit blijkt vooral uit volksboeken waarin de moraliserende
koningin). BRAEKMAN (W.)(ed.). Van heer Frederick van Jenuen in Lombaerdien. Sint-Niklaas, Danthe, 1980,
p.25 (reeks: Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden, 2). 167 DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche, p.2, 4, 20 en 21. 168 KOK (C.)(ed.). Buevijne van Austoen, p.2 (vers 14-18).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
94
bedoeling centraal staat, zoals onder meer Dat bedroch der vrouwen, Den nieuwen spiegel der
jongheyd en Veelderhande geneuchlijke dichten.
“Van de jongheyd moet men schouwen het gezelschap van de vrouwen/ want door
vrouwkens ligt en fijn veel kinders bedorven zijn. (…) En door hun onreyne praet
zijn zy oorzaek van veel kwaed. (…) Met hun loopen nae den dans/ word haest een
gepluymden gans. (…) ”
“Nog met dogters, nog met vrouwen, zal jongmans gezelschap houwen, die zyn
eerbaer in den schyn, konnen wezen vol fenyn. (…) Ik en wil hier niet verhaelen, hun bedrog,
listen en kwaelen, waer door menig eerbaer hert, tot den grond geschonden werd.”169
Bovendien wordt vaak benadrukt dat als een man overspelig is, typische vrouwelijke eigen-
schappen aan de basis liggen van zijn slippertje. In de proloog van Dat bedroch der vrouwen
brengt de auteur heel wat autoriteiten te berde om zijn punt te staven.
“Jheronymus seyt van den vrouwen.
Scrivende tot Occeanus. Die vrouwe is die duere ende inganck des duyvels/ den wech der
boosheyt/ ende een schadelijck geslacht/ den ghenen die met vrouwen inwoonen/ want die
begeerlicheyt der vrouwen/ maect weeck ende sacht/ ende temmet die yseren herten.(…).”170
Enkele verhalen tonen ook aan dat vrouwen soms verregaande stappen ondernemen om hun
overspelige doel te bereiken. Dit bleek reeds duidelijk uit hetgeen de voornoemde gehuwde
hertogin bewerkstelligde om de minnaar van de burggravin van Vergi voor zich te winnen en
in het boek over Buevijne. In dit laatste verhaal wordt de gehuwde gravin van Austoen
verliefd op hertog Doyoen. Door deze vurige romance is er voor graaf Gwydo geen plaats
meer en de gravin zet haar minnaar er dan ook toe aan om de graaf uit de weg te ruimen.
“Die gravinne sey//de. dat ghi minen man den ouden gry // saert vermoorden wilt. als
icken v senden // sal in enige bosscagyo oft ander plaetsen // die ic v met letteren wel doen
weten sal // alst tijt in saysoen wezen sal. Doyoen aen // hoorende die grote valsheyt vander
vrouw/ //wen heeft hem verscrict ende in twijfel // ghewoest wat hi doen wilde maer niet/ te
169 GTB-MNW: schouwen = schuwen, zich hoeden voor. GTB-WNT: haast = spoedig, op korte tijd. GTB-
MNW: fenijn = vergif, zedelijk kwaad. UBG, BIB.ACC.033861, LOYS (F.). Den nieuwen spiegel der jongheyd,
of gulden A.B.C., p.109 en p.39. 170 RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.II (paginering van de
fascimile-uitgave van Braekman).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
95
min. die vermalendiden brant der gro/ // ter oncuysheit daer hi mede ontsteken // was om die
vrouwe beloeft te voldoene tgene dat/ //se van hem begheert hadde.”171
Wie tussen de regels door leest en zonder een bevooroordeelde blik de teksten analyseert, zal
echter bemerken dat de oorzaak van vrouwelijk overspel niet steeds bij de vrouw zelf moet
worden gezocht. Het volgende hoofdstuk toont aan dat voor de predikanten het verhaal van
koning David al een geliefkoosd onderwerp was om erop te wijzen dat niemand mag denken
dat hij of zij zich nooit aan overspel zou bezondigen. Ook het volksboek over deze Bijbelse
koning was in de Zuidelijke Nederlanden populair, daar het volgens Van Heurck meer dan
250 jaar als schoolboek in omloop was172
. Onderstaand fragment maakt duidelijk dat het
David was die zijn koningsambt aanwendde en het initiatief nam. Nergens wordt de indruk
gewekt dat Betsabee enige schuld trof. Het enige wat blijkt, is dat zij geen bezwaren maakte
tegenover de vorst.
“En terwyl dat deze dingen gedaen wierden, zoo is het geschied dat David opstond
van zyn bedde naer den middag, en wandelde boven op den zolder van het huys des konings,
en hy heeft eene vrouwe gezien haer zelven wasschende, regt tegen over van zynen zolder, en
het was eene zeer schoone vrouwe. Hierom heeft den koning uytgezonden en vernomen wat
vrouwe dat het was: en hem is wederom gebotschapt , dat zy was Bethsabee, de dogter van
Eliam, ende huysvrouwe van Urias den Hethiter. Dan heeft David boden uytgezonden, en
heeft haer doen haelen. De welcke, als zy by hem gekomen was, zoo heeft hy by haer
geslapen,(…).”
Betsabee laat David hierna weten dat ze zwanger is, waarop David nog poogt via een list de
soldaat Urias bij haar te doen slapen. Maar als dit plan mislukt, geeft hij het bevel Urias ten
strijde te sturen waar de kans het grootst is te sneuvelen. Davids plan lukt en op zijn initiatief
huwen ze: “zoo heeft David gezonden en haer in zyn huys doen leyden, en zy is zyne
huysvrouwe geworden” 173
.
Maar het bronnenbestand levert het bewijs dat er naast ontrouwe vrouwen evengoed
overspelige mannen voorkomen. In de prozaroman Frederick van Jenuen blijkt zelfs dat een
171 GTB-MNW: bosschage (ook bosscalie, busscaelge) = bos, woud. GTB-MNW: lettere = brief. GTB-VMNW:
vermaledijde = vervloekte. KOK (C.)(ed.). Buevijne van Austoen, p.5. De tekst werd integraal overgenomen uit
de transliteratie. De // staan op de plekken waar in de originele druk de regel eindigt. 172 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.97-99. 173 UBG, BIB.ACC.037779, De historie van den koninglyken propheet David, van zyn leven, victorien en
wondere werken. Gent, bij J. Begyn, 1759, p.53-55. Zie ook bijlage 2.6.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
96
deel van het mannelijk gezelschap geneigd is overspel te plegen omdat ze er hun echtgenotes
van verdenken hetzelfde te doen tijdens hun afwezigheid.
“Doen seyde Borchaert van Vrancrijc. Wie weet wat si bedriuen si zijn lustich ende
vol weelden ende si en doen gheenen arbeyt ende daer om mochten si wel boeleren met
anderen mans daer wi seer luttel af weten souden want wy dicwil langen tijt van hen lieden
zijn/aldus so mochten si wel een broot leenen doer den heymeliken honger. Doen seyde Ian
van Florencen/wi zijn al sotten dat wi onse vrouwen veel ende wel betrouwen want der
vrouwen hert en is gheen steen/het is alte wel te vermorwen want der vrouwen natuere
wanckelbaer ende ongestadich is. ende wi reysen in reghen ende in wint ouer zee ende ouer
zant ende oec ouer lant ons leuen ter auentueren stellende. Ende onse vrouwen eten ende
drincken vanden besten sonder sorge ende sonder arbeyt/ende oec by auentueren met goede
gesellen. Aldus so waert minen raet dat wi elc oec een schoon vrou gecregen ende daer mede
elc op een bisonder camer om oec wat genuechten te hebben want onse vrouwen te huys en
sullen daer niet af weten.”174
Overspelige mannen zijn onder meer Turias, Virgilius en koning Donatus. Prins Turias
trotseert in het eerste deel van het boek een hele reeks obstakels om uiteindelijk met zijn
geliefde Floreta te huwen, maar dat weerhoudt hem er niet van zijn huwelijkstrouw te
schenden. Turias trekt ten strijde, raakt verwond en wordt door de keizerin en haar dochter
Exceleonesa verzorgd. Hij wordt verliefd op Exceleonesa, pleegt overspel en belooft haar
altijd trouw te zullen blijven. Welke belofte hij natuurlijk niet nakomt, gezien het feit dat hij
terugkeert naar Floreta.
“Als dan Turias bi Exceleonesa met zommige vrouwen was, bestont hi secreteliken
haer van liefden te versoecken, (…) haer bi eede gelovende altijt getrouwe te sine, dwelcke hi
haer namaels qualijc gehouden heeft. (…) is Exceleonesa gegaen onder den roselaer by
Turias, daer hi sinen wil met haer gedaen heeft.”175
174 GTB-MNW: luttel = klein van aantal, weinig. GTB-WNT: heimelijk = verborgen, verscholen. GTB-MNW:
vermorwen = week maken, vertederen. BRAEKMAN (W.)(ed.). Van heer Frederick van Jenuen in Lombaerdien,
p.21. 175 GTB-MNW: qualijc = slecht, niet zoals gedacht. GTB-MNW: roselare = rozenstruik. LECOUTERE (C.P.F.)
en DE VREESE (W.L.) (eds.). Een schoon historie van Turias ende Floreta, seer ghenuechlijk om lesen. Leiden,
Brill, 1904, p.45-57.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
97
Opvallend binnen deze context is bovendien dat in Dat bedroch der vrouwen, naast het feit
dat over Virgilius eigen overspel geen woord wordt gerept, de schuld van Hercules‟ ontrouw
aan de vrouw met wie hij overspel pleegt, wordt toegekend. De oorzaak van het overspel
wordt op geen enkel moment in het verhaal bij hemzelf gelegd, hoewel het uit de tekst erg
duidelijk is dat het initiatief wel degelijk van Hercules uitging.
“Ende Hercules dede Jole bewaren met .XIJ. mannen/ dat si hem niet ontgaen en
soude. Ende Hercules begeerde dat si zijn wijf wilde zij/ dat si ten laetsten consenteerde/ ende
Hercules sliep bi haer/ ende hi hanteerde zij minne so lange met haer/ dat hi zj wijf Dianyra
vergat.”
De slachtofferrol waarin Hercules wordt geplaatst, wordt aan het einde van de novelle
nogmaals geëxpliciteerd.
“Also is die vroome Hercules so deerlijck bedroghen/ nochtans sonder wetenheyt der
vrouwen/ al wast dattet der vrouwen schult was.”176
Bovendien bevat een deel van de onderzochte volksboeken en almanakteksten ook
voorbeelden van deugdzame en trouwe echtgenotes. Vrouwelijkheid en bedrog gaan binnen
deze bronnen zodoende niet steeds hand in hand, evenmin als mannelijkheid en goedheid.
Mortier haalde reeds aan dat de almanak de vrouw het liefst typeerde als een bespottelijk en
hatelijk figuur. Het zwakke geslacht werd binnen een groot gamma aan verhalen, liederen en
spreuken afgeschilderd als kwaadstokend, bemoeiziek en inferieur. Het onderzoek dat ik
voerde kan deze visie beamen, maar bovendien ook nuanceren. Vrouwen vormden inderdaad
vaak het onderwerp van spot en werden als quade wijven omschreven. Volgende spreuken
afkomstig uit de “prognosticatie of dagelijksche weerzegginge, voor het tegenwoordig jaer
1801” spreken voor zich.
“Een ligte vrouw is meer te shuyen, als stormwinden en hagelbuyen.”
“Het weer nu stuer, dan is het zoet, zoo is doorgaens een vrouw gemoet.”
“Oude, ryke, en gierige wyven, leven om te klaegen en te kyven.”
In diezelfde prognosticatie werd in de maand juli met een beschuldigende vinger gewezen in
de richting van gehuwde vrouwen die kinderen van hun minnaar als wettig laten uitschijnen.
176 GTB-WNT: deerlijk = op een deerniswekkende, jammerlijke wijze. RUELENS (B.). Op.cit., transcriptie van
Dat bedroch der vrouwen in bijlage, p.XLVIII en p.XLIX-L (paginering van de fascimile-uitgave van
Braekman).
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
98
“(…), my dunkt dat deze maend zig dit jaer slegt gedraegt, men ziet hem aen als den
besten, maer hy is nu eene die weynig zegt en veele doet gelyk men ziet van sommige
getrouwde vrouwen de welke in schyn hunnen mans beminnen, maer ook niet laeten in hunnen
absentie van te kokkeren en dan durven zy nog zeggen: Men ziet‟er veel voor vaders aen, die
op geen honderd voet den zoon in t‟bloed bestaen.”177
Een almanak uit 1764 toonde daarenboven geen begrip voor de wet van de Sparten die een
boete toekende aan mannen “die een quad wijf getrouwt hadden”. De almanak is immers van
oordeel dat er geen “swaerder kruys” om dragen is voor een man dan zijn ganse leven
opgescheept te zitten met een boosaardige vrouw178
.
Bovendien is het in de almanak ook de vrouw die overspel pleegde in het lied Air du valet uit
1802. Dit lied sluit inhoudelijk aan bij de novelles uit Dat bedroch, omdat de echtgenoot
jaloers is op zijn vrouw en hun knecht Nicolas. Hij vermoedt dat ze overspelig zijn en betrapt
hen zelfs samen in bed, maar telkens weet de vrouw een uitvlucht te verzinnen. De integrale
tekst van dit almanaklied is opgenomen in bijlage 2.5. Een lied in een Brugse almanak voor
het jaar 1783 sluit eveneens hierbij aan. Het wordt gezongen door een koetsier die mannen wil
waarschuwen en neergeschreven om de “lieve snaeken (…) een schrik van liefde te doen
krygen”. Het lied hekelt vrouwen die ‟s morgens reeds vroeg naar de kroeg lopen om jenever
te drinken en zich dan beklagen over de slechte eigenschappen van hun echtgenoot179
. In de
meeste almanakteksten werden vrouwen dus als het zwakke geslacht getypeerd. De
almanakcitaten die zich negatief uitspraken over praatzieke en opgedirkte vrouwen bevestigen
deze typering.
Maar zoals ik reeds aanhaalde, dient het karakteriseren van de almanak als
vrouwonvriendelijk genuanceerd te worden. Wie meerdere almanakken doorneemt, merkt al
vlug dat mannen niet altijd vrijuit gaan. In de Oprechten Gendschen almanach voor het jaar
1798 is bijvoorbeeld een verhaal opgenomen onder de vorm een Aerdige comedie van
Urbanus en Isabelle. De bedelaar Urbanus smeekt Isabelle om een aalmoes aangezien hij
door “moetwilligheyd” en “oneerlyk mallen” onderaan de maatschappelijke ladder verzeilde.
177 GTB-MNW: stuer = ongevoelig, hardvochtig. GTB-WNT: kokkeren = kan ofwel in verband worden gebracht
met koken, ofwel staat het in verband met een geluid dat door diverse vogels wordt gemaaakt. UBG,
BIB.G.020837, Nieuwen almanach voor het jaer negen, en het begin van het jaer thien der Fransche Republieke
voor het jaer M.D.CCCI. Brugge, bij de weduwe de Moor en zoon, 1801, p.8, p.23 en p.19. 178 SAB, nr. 542, VAN BRUGGE (L.). Almanack ofte sterreraedinge voor het schrikkeljaer Ons Heeren Jesus
Christi M.D.CC.LXIV. Brugge, bij Jan Baptiste Macqué, 1764. Citaat uit: maerte. 179 Zie bijlage 2.3. OBB, historisch fonds, 4/683, Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.L.XXXIII.
onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij C. de Moor, 1783, p.108-112.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
99
Tijdens hun conversatie blijkt dat Urbanus haar gewezen echtgenoot is, waarop Isabelle als
volgt reageert:
“Opsnapper van myn goed, bederver van uw vrouw. Verlaeter van uw huys, ja
schender van u trouw, meyneedigen tyran, ô schandvlek aller mannen, wat doet gy deugniet
hier? Gy zyt door ‟t recht verbannen. (…)Wat leed ik in die tyd, al lydeloos verdriet, (…). Gy
stiet my met de voet; gy waert vast alle dagen: jae gansche weken lang, by de een of ander
hoer, en bragt het alles door hebt gy myn peirelsnoer, myn keetens van myn hals, en al niet
gaen verkoopen?”
Urbanus had sinds drie jaar zijn vrouw en twee kinderen verlaten en alle huwelijksgoederen
verkocht om zich te kunnen vermaken in bordelen. Nu hij terug opduikt, wil Isabelle eerst met
hem niks meer te maken hebben.
“En nu gy nergens kond een rust of schuylplaets vinde, nu komt gy wederom, en noemt
my uw beminde, en durft u geylen mond om my te kussen bien, noch vuyl van ‟t hoeren kwyl: ô
neen, ‟t zal noyt geschien: (…).”
Uiteindelijk zwicht ze toch voor zijn woorden van spijt en verzoent zich met hem: “Myn lief
ik meyn het niet, myn praet is veynsery, u misdaet is vergeven.”180
Ook uit één van de Brugse kluchtige volksalmanakken uit de reeks van Loterius de Snaek
blijkt dat het dichotomisch denken niet zo rigide was. De aenmerkinge op de maanden blijken
een afwisseling te zijn van kwade mannen en vrouwen. In februari blijken goede huisvrouwen
inderdaad dun gezaaid te zijn:
“Hy mag zig gelukkig houwen, die gevallen is dit lot, van een goede vrouw te trouwen:
want ‟t is meest al hutzepot, snoeper muylen dronke luyten, die hun mans gebreken uytten en
bringen tot arremoê, die vind men veel meer als goê.”
In de maand april klinkt echter net het tegenovergestelde verhaal:
“Daer en is geen man op d‟aerde, die zyn vrouwtjen geirn ziet: want zy zyn al boos
van aerde, en met regt al vrouw verdriet, (…).”181
180 GTB-WNT: opsnapper = verkwister. UBG, BIB.G.ALM.000140, VAN VLAENDEREN (J.). Oprechten
Gendschen almanach voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. Gent, bij PH. en P. Gimblet, 1798. Citaten
uit: Aerdige comedie van Urbanus en Isabelle. 181 OBB, historisch fonds, 4/683, Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXII onder den naem van
den hervormden Loterius de Snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1782, p.78-79 en p.83-84.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
100
De meest recente almanak uit mijn selectie gaat het verst in het bijstellen van het
dichotomisch denken over mannen en vrouwen. De weerzegginge op de maand februari start
nochtans met het hekelen van vrouwen die het nodig achten zich elke maand “een nieuw
modekleed” aan te schaffen met bijpassende “handschoenen, waeyers, moffels, linten of
bloemen”. Dergelijke vrouwen vertoeven bovendien liever in de “comedie”, op een bal of in
hun bed dan dat ze werken. Hierop volgt een opmerkelijk fragment waarin de schuld voor
deze vrouwelijke gebreken bij de echtgenoot wordt gelegd.
“(…); denkt wat den man met zulk een huysgekwel of modepoppe moet uytstaen; doch
de faute valt ook dikwils op de mans; zommige zyn met haer al te zot, andere geeven hun te
veel toe, eenen derden is vol jaloursheyd, ‟t gene ook het ongelukigste is.”182
De almanakken bevatten duidelijk voor elk wat wils. Dit kan uiteraard in verband worden
gebracht met de commerciële doeleindes van de samensteller en drukker. De almanak diende
immers in de eerste plaats verkocht te worden en deze volksalmanakken waren gericht op een
breed publiek.
5 Besluit
Populair drukwerk, volksboek, prozaroman, almanak … Uit het eerste deel van mijn
onderzoek bleken dit allen termen die niet éénduidig te definiëren zijn en waar een
uitgebreide onderzoekstraditie achter schuilgaat. Lange tijd werden deze bronnen getypeerd
als een directe toegangspoort tot de mentaliteit van “ons vroeger volk”. Onderzoek wees
echter uit dat het genre door heel wat restricties wordt gekenmerkt. Zo kunnen de
verhaalmotieven niet eenduidig geïnterpreteerd worden en zowel de bedoeling(en) die de
auteur met het verhaal had als de receptie door het publiek blijken niet makkelijk te
achterhalen. Bovendien dient ook rekening te worden gehouden met de toenmalige
alfabetisering en koopkracht. Niettemin bepleitten diverse onderzoekers, waaronder de
Nederlander Jeroen Salman, het gebruik van deze bron binnen het mentaliteitshistorisch
onderzoek indien men deze restricties in acht neemt. Hierom ben ik eerst uitgebreid ingegaan
op bovenstaande bemerkingen, weliswaar gebaseerd op reeds gedane vaststellingen. Uit deze
onderzoeken bleek dat het populair drukwerk voor mij een bruikbare bron was om na te gaan
welke oorzaken men aan overspeligheid toekende. Het geschetste wereldbeeld beantwoordde
182 GTB-MNW: moffel = bonten handschoen. SAB, nr. 542, Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin
van het jaer elf der Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCII. Brugge, bij weduwe de Moor en zoon, 1802,
p.12. Zie bijlage 2.4.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
101
binnen deze visie immers ofwel aan de historische werkelijkheid of aan de indruk die het
lezerspubliek van deze realiteit had.
De antwoorden op twee bovenstaande onderzoeksvragen tonen aan dat volksboeken vaak
explicieter ingingen op overspeligheid en de mogelijke oorzaken. Almanakken waren
inhoudelijk heel wat gediversifieerder en dienden in enkele zinnen een idee te poneren dat
binnen een volksverhaal op een veel diepgaandere manier kon worden verteld. Een
novellebundel als Dat bedroch der vrouwen bood aan de auteur maar liefst 79 pagina‟s om de
bedrieglijke inborst van vrouwen te verkondigen. In de almanak diende het idee van
vrouwelijke schuld in allerhande onkuisheden in heel wat minder woorden te worden
verhaald. De auteurs in de almanakken haalden de noodzaak alles op bondige wijze te
vertellen zelf ook vaak aan in hun teksten.
“Neemt agt bidde ik u, op deze korte maer bondige woorden.”
“Hier moet ik wederom sluyten; want ik hoore den drukker geduerig roepen, kort af,
kort af; want ik beminne de kortheyd”183
Volksboeken vormden dus voor mij een bruikbaardere bron om de oorzakelijkheid van
overspel na te gaan. De almanakken waren niettemin een interessante aanvulling aangezien zij
de mentaliteit die in de volksboeken werd geuit vaak bevestigden en vervolledigden. Een
goed voorbeeld hiervan zijn de waarschuwingen omtrent vrouwelijke schoonheid. Over het
gevaar van mannelijke afwezigheid werd in de almanakken dan weer geen woord gerept.
Wel dien ik hier op te merken dat haast alle geselecteerde volksboeken het expliciet over
overspel hebben. Slechts Der vrouwen natuere ende complexie, Den nieuwen spiegel der
jongheyd en Veelderhande geneuchlijcke dichten verwijzen op indirecte manier naar
echtelijke ontrouw. De almanakken doen net het omgekeerde aangezien het genre vooral op
onrechtstreekse manier naar overspel verwijst. Soms worden wel eens woorden als
“onkuysheyd” of “hoererij” vermeld, maar de almanakken laten vooral toe een blik te werpen
op de meer algemene mentaliteit over bijvoorbeeld dronkenschap, schoonheid, huwelijk of
jongeren.
183 OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het schrikkeljaer
M.D.CC.LXXX. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1780. Citaat 1 op p.97: mey.
toegevoegt aen alle verliefde zotten en zottinnen. en citaat 2 op p.112: october. toepast aen alle dansers,
baletmeesters, en cabriolmakers.
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
102
Almanakken hadden heel wat te vertellen over de kwalijke gevolgen van alcoholische
dranken. Slechts één almanak liet een positieve noot klinken over Bacchus. Alle overige
teksten bespraken immers de negatieve gevolgen van dronkenschap, onder meer als oorzaak
van ontucht. Volksboeken beklemtoonden eveneens dit aspect van drankgebruik. Van een
overspelige echtgenote uit Danswick en haar minnaar werd zelfs expliciet gezegd dat ze el-
kaar eerst “lieflijck droncken” voerden. De volksboeken gingen echter nog een stap verder
dan de almanakken en plaatsten het overspel af en toe binnen de context van het samen nuttig-
en van alcoholische dranken én een heerlijk maal.
Beide vormen van populair drukwerk lieten geen kans onbenut om mannen te waarschuwen
voor het gevaar van vrouwelijke schoonheid. Bovendien waren de twee de genres van oordeel
dat vrouwen zich met opzet verfraaiden om zo mannen in hun “minnenet” te lokken. Wel
lieten zowel de almanakken als de volksboeken schoonheid ook her en der opduiken binnen
een positieve context. Beide genres deden dit binnen de verhalen waarin de ideale vrouw
voorop stond. Naast hun schoonheid werden mannen binnen het populair drukwerk bovendien
nog gewaarschuwd voor een andere negatieve vrouwelijke eigenschap, hun “schoone en soete
woorden”. Één almanak zag er geen graten in en stelde echtgenoten voor hun eega‟s te laten
praten.
Almanakken bleken in tegenstelling tot de volksboeken geen kwaadn te zien in mannelijke
afwezigheid of huwelijken tussen oudere mannen en jongere vrouwen. Slechts één almanak
verwees naar de tegenstand die een oudere vrouw kreeg indien ze huwde met een “jongen
snotbaert”, iets waar dan weer in geen enkel volksboek naar werd verwezen. Volksboeken
boden daarentegen heel wat voorbeelden van jonge echtgenotes die hun oudere man bedrogen
met een jonge minnaar. Het omgekeerde kwam in deze boeken niet voor. Ook kooplieden die
vaak van huis waren en door hun echtgenotes werden bedrogen, kwamen in de almanakken
niet aan bod. Overspel onder invloed van geld of de duivel of waarin een geestelijke betrok-
ken was, kwam eveneens alleen in enkele volksboeken ter sprake.
De dubbele standaard kwam in beide genres voor, hoewel het dichotomisch denken zowel in
volksboeken als in almanakken genuanceerd werd. Volksboeken zetten vrouwelijk overspel
vaak extra in de verf en ook de almanakken benadrukten frequent dat vrouwen nu eenmaal het
zwakke geslacht vormden. Niettemin doken in de volksboeken ook overspelige mannen op –
zoals Turias en Virgilius- of mannen – zoals David en de door geld verblinde rentmeester in
Rome - die een gehuwde vrouw aanzetten tot ontucht. Het feit dat de lezer de indruk krijgt dat
HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
103
het vooral vrouwen zijn die overspel plegen en het overspel van zowel zichzelf als van
mannen veroorzaken, komt vooral doordat deze onderwerpen vaak het onderwerp van het
verhaal vormden. Wanneer Turias Floreta bedriegt, vormt dit slechts een klein onderdeel van
het veel bredere verhaal waarin Turias‟ avonturen centraal staan. Anderzijds werd de vrouw
niet steeds als een bedrieglijk wezen voorgesteld. In enkele volksboeken stond immers een
ideale vrouw centraal die niet zwichtte voor een listige man. Ook de almanakken bleken niet
éénduidig vrouwonvriendelijk en mannen lang niet altijd immuun voor ontrouw. Één almanak
stelde zelfs dat het de schuld van de man was indien zijn vrouw gebreken vertoonde.
HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
104
HOOFDSTUK 3 : BRONNEN UIT DE PASTORALE PRAXIS
Een andere bronnencategorie die ik hanteerde om de motivatie - in ruime zin - tot
overspeligheid na te gaan, wordt gevormd door de preekboeken en catechismuscommentaren.
Naast de volksboeken en almanakken bieden zij een interessante invalshoek om de ideologie
aangaande overspel na te gaan, maar dan nu vanuit kerkelijk standpunt. De Kerk vormde
immers binnen de door mij onderzochte periode in onze contreien een invloedrijke macht.
Meneer pastoor had heel wat meer toehoorders voor zijn zondagspreek dan nu het geval is en
de kerkelijke invloed op de samenleving was eveneens een flink stuk groter. Predikanten
behoorden tijdens de Vroegmoderne Tijd dan ook tot de gezaghebbende opiniemakers184
. Dit
betekent evenwel niet dat wat vanop de kansel werd gepredikt door iedereen werd geloofd of
nageleefd! Niettemin vormen de bronnen uit de pastorale praktijk een belangrijk middel om
inzicht te verwerven in de visie van de clerus op overspeligheid. Welke waren de oorzaken
voor ontrouw die de Kerk aanhaalde? Werden deze oorzaken allen even sterk veroordeeld?
Kwam de dubbele standaard naar voor en in welke mate? Welke elementen werden naar voor
geschoven om de aangehaalde oorzaken kracht bij te zetten? Wijzigde de visie van de
onderzochte auteurs doorheen de 17de
en 18de
eeuw?
Vooraleer over te gaan tot de inhoudelijke analyse van deze bronnencategorie betreffende
mijn onderzoeksvragen, zal ik eerst ingaan op de algemene kenmerken van deze bron, alsook
de historiografie en representativiteit ervan belichten.
Mijn totale bronnenbestand voor dit hoofdstuk bestaat uit zestien werken: elf preekboeken,
drie catechismuscommentaren en twee handgeschreven preekbundels. Het overgrote deel van
deze bronnen werd gedrukt of neergepend tijdens de 18de
eeuw en was bestemd voor
stadspredikatie. Slechts twee preekboeken werden in de 17de
eeuw gedrukt, hoewel dient te
worden bemerkt dat sommige preken gepubliceerd in de 18de
eeuw, reeds in de 17de
eeuw
werden uitgesproken. De elf preekboeken, samen goed voor maar liefst 36 boekdelen, zijn
geschreven door zeven predikanten. De drie catechismuscommentaren, bestaande uit 18
volumes, zijn elk geschreven door een andere auteur en de twee geselecteerde manuscripten
ten slotte anoniem. De verdere indeling van dit bronnenbestand wordt uitgebreid toegelicht
onder 1.3 en in bijlage 3.1. Bijlage 3.2 geeft een beknopte biografische achtergrond van de
bestudeerde auteurs.
184 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw, p.124.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
105
1 Preekboeken en catechismuscommentaren als bron
1.1 Begripsomschrijving
De begripsomschrijvingen van de bronnen ontleen ik grotendeels aan de Leuvense historicus
Hans Storme die kan worden beschouwd als een pionier in België op het vlak van onderzoek
a.d.h.v. dit type bron. Hij definieert preekboeken als gedrukte verzamelingen van al dan niet
kant-en-klare preken geschreven door meestal succesrijke predikanten, die werden uitgegeven
ten behoeve van de minder welsprekende ambtgenoten en ook wel voor „de vrome leek‟185
.
Dit werd bijvoorbeeld verwoord in een approbatie voorafgaande aan één van de vele
preekboeken van de Antwerpse plebaan Rumoldus Backx:
“Om welcke reden sullen de selve Sermoonen seer profijtelijck in‟t licht comen; niet
alleen tot gerief van pastoors, ende andere die last hebben van het woordt Godts te
vercondigen; maer oock tot stichtinge van alle christi geloovigen, naementlijck die de
ghelegentheyt niet en hebben om het woordt Godts uyt den mont van de predicanten
t‟ontfangen.”186
Van Dale omschrijft de preek als een rede die op de kansel voor een vergaderde gemeente
gehouden wordt ter godsdienstige onderwijzing, vermaning of vertroosting (synoniem:
kanselrede, homilie, sermoen). In rooms-katholieke betekenis beduidt een preek ook een
toelichting op de Schriftlezingen tijdens de eucharistieviering, gehouden door de priester of
diaken187
.
De preekboeken waren er in de eerste plaats op gericht de handelingen van het gelovige volk
te sturen volgens de christelijke leer. Het concilie van Trente (1545-1563) sprak zich in
algemene bewoordingen uit over de inhoud en de vorm van de preek. Het sermoen moest de
gelovigen alles bijbrengen wat nuttig was om hun zielenheil veilig te stellen, aan hun niveau
worden aangepast en in de volkstaal worden uitgesproken188
. Niettemin domineerde in de 17de
–eeuwse sermoenbundels nog het Latijn. Redenen hiervoor waren onder meer het internatio-
naal en compact karakter van de taal. De latere vooruitgang van de volkstaal was te wijten aan
185 STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse
kerkprovincie. Leuven, KUL departement geschiedenis, 1985, p.30 (overdruk uit: Documentatieblad werkgroep
18de eeuw, 17). 186 GTB-WNT: sermoen = preek. UBG, BIB.ACC.025492, BACKX (R.) Sermoonen op ieder sondagh van het
geheele jaer. Antwerpen, bij Petrus Jouret, 1709, s.p. (approbatie voorafgaand aan de preken). 187 Preek, in: Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 14de editie, 2005, ‟s Hertogenbosch, zoeksoftware. 188 BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium en inleidende studie van uitgegeven predikatieboeken uit de
17de en de 18de eeuw (bisdommen Antwerpen, Brugge, Gent, Ieper en Mechelen). Leuven, s.n., 1982, vol.1, p.27.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
106
een achteruitgang van de kennis van het Latijn bij de clerus en de stijgende vraag naar lectuur
in de volkstaal, mede o.i.v. de toenemende alfabetisering189
. Om het zielenheil van de paro-
chianen te garanderen moesten de deugden die ze dienden na te volgen, alsook de ondeugden
die ze moesten ontwijken, uitvoerig worden besproken190
. Die “christelijke leeringe” werd
hen eveneens bijgebracht in het godsdienstonderricht met behulp van catechismusboeken. Op
deze boeken verschenen uitgebreide commentaren, bedoeld als handboek voor de priester,
schoolmeester of ouder die instond voor de christelijke opvoeding191
. Uit het scriptie-
onderzoek van Jan Lerouge betreffende de preken van Jozef Van Dale (1716-1781) is tevens
gebleken dat predikanten voor het opstellen van hun sermoenen de catechismus raadpleegden
en er zinsnedes aan ontleenden192
. De catechismus en –commentaren bleken dus heel wat
informatie te bevatten aangaande de christelijke huwelijksmoraal, maar om inhoudelijke
redenen werden enkel de catechismuscommentaren als bron weerhouden193
. Zij zijn namelijk
veel uitgebreider en geven meer informatie dan de beknopte catechismussen.
De gehanteerde bronnen hebben diverse gemeenschappelijke kenmerken, maar het
belangrijkste binnen het kader van dit onderzoek, is dat ze allen bestemd waren voor de
pastorale praxis en dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de moraaltheologische traktaten. Het
gaat om retorische teksten die de uitdrukkelijke bedoeling hadden mensen ertoe aan te zetten
te leven volgens de standpunten van het katholieke geloof194
. Zij zijn dus relevant om na te
gaan wat de mensen te horen kregen over een bepaald onderwerp en sluiten op die manier
dichter aan bij de concrete realiteit195
. De drie redenen voor hun selectie waren bijgevolg hun
goede bewaring, algemene verspreiding en inhoudelijke waarde.
Storme besprak nog een ander type bron uit de pastorale praktijk die ook voor mijn onderzoek
wellicht bruikbare elementen inhield, met name de biechtboeken. Deze waren bedoeld als
handleiding voor de biechtvader en bevatten volgens Storme het meeste details over wat al
189 Zie ook punt 1.3 op p.109 met bijhorende voetnoot nr.206. STORME (H.). Preekboeken en prediking in de
Mechelse kerkprovincie, p.46-50. 190 BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium, vol.1, p.24. 191 STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse
kerkprovincie, p.31. 192 LEROUGE (J.). De preken van E.H. Jozef Van Dale (1716-1781), stichter van de Broeders Van Dale te
Kortrijk. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1982, 2 volumes (promotor: niet vermeld). VAN
HOOYDONCK (I.). De tien geboden in predikatie en catechese in de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling KUL), 1993, p.13-14 (promotor: M. Cloet). 193 De drie door mij geselecteerde werken behoren volgens het onderzoek van Van Hooydonck tot de in die
periode meest succesvolle catchismuscommentaren (Van HOOYDONCK (I.). Loc. cit.). 194 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.130-131. 195 STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse
kerkprovincie, p.30.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
107
dan niet was toegelaten binnen het huwelijk. In de preken en catecheselessen kon niet alles
aan bod kon komen door de delicaatheid van het onderwerp196
. Predikanten haalden soms zelf
aan dat ze niet wilden uitweiden over de zonde van onkuisheid, wellicht om mensen niet op
gedachten te brengen. Rumoldus Backx wist dit treffend te verwoorden in één van zijn vele
sermoenen die handelen over het zesde en negende gebod:
“Ick sal het evenwel cort maecken, en d‟oneerbaerheydt van de saeck met eerbaere
woorden soodaenighlyck trachten voor te houden, dat en die daer in plichtigh zyn, conne
eenighsins kennisse en schrick hebben van hun misdaedt; en die onnoosel zyn, geen reden en
sullen hebben van verergernisse.”197
Andere clerici haalden dan weer aan dat veel zonde voortkomt uit onwetendheid – zelfs de
duivel verkoos zwijgzaamheid zodat mensen bleven zondigen in hun onwetendheid - en dat
om die reden de prediker zich geroepen voelde erover te spreken. Dit was bijvoorbeeld het
geval bij de 18de
-eeuwse Antwerpse kanunnik Petrus Verheyen in zijn omvangrijke
catechismuscommentaar Zielespys ofte christelyke leeringe.
“Het waer te wenschen, dat wy zelfs van de onkuysheyd in‟t gemeyn en van deszelfs
soorten niet en moesten spreken. Maer dit en mag niet zyn, alzoo‟er vele door onwetendheyd
hier zondigen, indifferentelyk versscheyde soorten van onkuysheyd bedryven, en zoo verloren
gaen, om dat s‟er hen niet behoorlyk van beschuldigen. (…) Den duyvel wenschte wel, dat‟er
nooyt een woord wierd van gesproken, (…) om onder dezen dekmantel vele door
onwetendheyd, oft klyachtinge van die zonde, in de zelve te houden.”198
Niettemin bleef het volgens Storme zo dat er altijd in gesluierde bewoordingen werd
gesproken over seksualiteit door zowel predikanten als catechisten. De biechtboeken bleken
jammer genoeg allen in het Latijn te zijn opgesteld, een taal die ik niet machtig ben, maar
bieden dus zeker mogelijkheden voor verder onderzoek.
196 Ibidem, p.32 197 GTB-WNT: onnozel = vrij van schuld; nog geen besef van goed en kwaad hebben, onschuldig. CB KUL,
RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt
met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de
weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.328. 198 GTB-WNT: kleinachting = geringschatting, onderschatting. CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys
ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den
Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1766, deel 3,
p.254.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
108
1.2 Historiografie van de bron
In 1989 pleitte Storme voor een opwaardering van deze bron omdat het bronnentype in ons
land omzeggens onbenut was gebleven, hoewel onterecht. In de ons omringende landen werd
deze categorie bronnenmateriaal immers al een stuk eerder succesvol aangeboord199
. Als
aanzet tot verder onderzoek maakte hij met Nicole Bostyn en op aanraden van prof. Michel
Cloet als licentiaatsverhandeling een repertorium en inleidende studie van de uitgegeven
predikatieboeken uit de 17de
en 18de
eeuw voor de bisdommen Antwerpen, Brugge, Gent,
Ieper en Mechelen200
. Hun initiatief wierp vruchten af want er volgden heel wat thesissen die
gebruik maakten van dit type bron. Ze vormden voor mij een nuttig instrument om
inhoudelijk inzicht te verwerven in de massa beschikbare preekboeken uit de Vroegmoderne
Tijd201
.
Zoals uit de titels in mijn bibliografie blijkt, bleef het onderzoek niet beperkt tot gedrukte
sermoenbundels, maar werden de poorten ook geopend voor onderzoek van de aanverwante
genres komende uit de pastorale praxis zoals religieuze schoolboeken en andere
moraliserende geschriften. Enkele van deze schoolboeken werden in mijn bronnenbestand
populair drukwerk opgenomen, bijvoorbeeld De dobbelen zielentroost. Ook Storme heeft
verscheidene van deze bronnencategorieën uitgebreid geanalyseerd in verscheidene
publicaties, vnl. op vlak van huwelijksmoraal202
. Dit thesishoofdstuk bouwt verder op deze
onderzoeken.
1.3 Selectie en verwerking van het bronnenmateriaal
Hierboven haalde ik aan dat deze categorie bronnen een erg ruime verspreiding kende tijdens
de Vroegmoderne Tijd en er door het veelvuldig herdrukken in vrij grote oplages een
aanzienlijk deel bewaard bleef. Het belang van de preken en het godsdienstonderricht was
toen veel groter, zelfs in die mate dat Storme de preek als een massamedium van de Nieuwe
199 STORME (H.). Gedrukte preekboeken: een verwaarloosde bron voor de geschiedenis van godsdienst,
mentaliteit en dagelijks leven. Leuven, KUL departement geschiedenis, 1989, p.90-109 (overdruk uit: Archief-
en bibliotheekwezen in België, extra nr.35, 1988; reeks: Historica Lovaniensia , 220). 200 STORME (H.) en BOSTYN (N.). Repertorium, 4 volumes. 201 Voor mijn onderzoek bleken vooral volgende studies bruikbaar: MOIJSON (L.). Het ideale huwelijk en gezin
volgens predikanten en moralisten van de 17de en 18de eeuw in de Mechelse kerkprovincie. Leuven
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1997, 227p. (promotor: M. Cloet). ROTSAERT (K.) Tussen Eva
en Maria. De vrouw volgens de predikanten van de 17de en 18de eeuw. Aartrijke, uitgeverij Decock, 1992, 212p.
VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., 135p. 202 In mijn bibliografie is een deel hiervan opgenomen. Vb: STORME (H.). „Die trouwen wilt voorsichtelijck.‟
Predikanten en moralisten over de voorbereiding op het huwelijk in de Vlaamse bisdommen (17de-18de eeuw).
Leuven, Universitaire pers, 1992, 428p.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
109
Tijd beschouwt203
. Ik diende dus een selectie te maken van de preekboeken en
catechismuscommentaren die ik wilde inkijken en wellicht bruikbare informatie zouden
bevatten betreffende overspel. Op aanwijzingen van Storme ging ik van start door uit zijn
repertorium een preekbundel te selecteren die de tien geboden als organisatieprincipe had. Het
zesde gebod – “Ghy en sult gheen overspel doen.”- alsook het negende gebod – “Gy en sult
uws naestens huysvrouwe niet begheeren.”- kunnen immers in verband worden gebracht met
echtelijke ontrouw204
. Hij stelde uit zijn eigen onderzoekservaringen tevens vast dat het voor
mijn onderzoek niet nodig zou zijn veel verschillende bronnen van dit genre ter hand te
nemen en uit mijn onderzoeksresultaten is gebleken dat Storme niet overdreven heeft door te
stellen dat het een repetitief genre betreft. Ook de eerder genoemde thesissen brachten me op
het spoor van inhoudelijk bruikbare edities205
.
Bij het samenstellen van mijn bronnenbestand heb ik getracht een evenwicht te behouden in
tijd en plaats, maar door de boom van het genre in de volkstaal tijdens de 18de
eeuw, zijn deze
toch sterker vertegenwoordigd in mijn selectie. In de 17de
eeuw was het Latijn immers nog
binnen het genre de dominerende taal en pas in de 18de
eeuw werden veel sermoenen in de
volkstaal op de markt gebracht206
. Hierdoor bevat mijn bronnenbestand met bronnen uit de
pastorale praxis slechts twee preekboeken die gedrukt werden in de 17de
eeuw. Hierbij moet
wel worden bemerkt dat enkele auteurs hun preken reeds uitspraken in de 17de
eeuw, maar ze
pas na hun dood op druk werden gesteld. Niettemin blijft het zo dat het overgrote deel van
mijn selectie gedrukt en voornamelijk uitgesproken werd doorheen de 18de
eeuw.
Opmerkelijk is dat heel wat van de auteurs van populaire sermonaria uit de 18de
eeuw actief
waren binnen een gebied dat nagenoeg samenvalt met de huidige provincie West-
Vlaanderen207
. Niettemin was er ook buitenlands materiaal in omloop208
. Om aan dit aandeel
preekboeken niet voorbij te gaan in mijn selectie, koos ik ervoor twee buitenlandse
preekbundels op te nemen, m.n. de Christelijke sermoenen van de Noord-Hollander Augustini
203 STORME (H.). Gedrukte preekboeken: een verwaarloosde bron voor de geschiedenis van godsdienst,
mentaliteit en dagelijks leven, p.89-91. 204 GTB-VMNW: begheren = willen, verlangen, wensen, hier specifiek m.b.t. iets dat zondig is. UBG,
BIB.ACC.000643, VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft christelycken onderwyser in den
catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716, deel 3, p.252-253. 205 Zie noot 201. 206 Het Latijn was de taal van 74,3% van de preekboeken in de periode 1600-1650. Na 1750 verscheen nog
slechts één Latijns preekboek. Na 1750 is 72% van de preekboeken geschreven in het Nederlands en 26% in het
Frans. STORME (H.). Op. cit, p.95. BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium, vol.1, p.159-160. 207 STORME (H.). Die trouwen wilt voorsichtelijck, p.29. 208 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.44-45.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
110
Bloemert en de Gheestelycke sermoonen van de Duitser Joannes Taulerus209
. De grote
uitstraling van de Franse predikatie is vertegenwoordigd door de preekbundel van Petrus
Valcke die op zijn titelblad aangaf dat zijn sermoenen zijn “getrokken uyt de vermaerdste
Fransche en andere predikanten (…)”210
. Ook de enorme populariteit van bepaalde auteurs
speelde een rol en ging ik na door de in het repertorium opgenomen frequentielijsten. Verdere
toelichting hierbij is opgenomen in het bronnenoverzicht van dit hoofdstuk dat als bijlage 3.1
kan worden gevonden op p.31. Helaas speelde de beschikbaarheid van sommige werken me
soms wat parten. Zo kon Fransiscus Costerus, die nochtans met kop en schouders boven de
overige predikanten uitsteekt in de 17de
-eeuwse frequentielijst en bovendien in het Nederlands
publiceerde, niet aan mijn bronnenbestand worden toegevoegd211
. Zijn preekbundels zijn
momenteel niet raadpleegbaar omdat zij worden gedigitaliseerd door Google Books.
Ten slotte heb ik mijn bronnenbestand vervolledigd met twee manuscripten die zich bevinden
in de Gentse universiteitsbibliotheek212
. Het gaat hier aldus niet om gedrukte preekboeken in
de enge zin van het woord zoals geponeerd door Storme, maar om sermoenen neergepend
door geestelijken. Deze preken werden door de auteurs wellicht gebruikt als richtlijn voor hun
kanselrede en opgesteld met behulp van preekboeken213
. Jammer genoeg is voor geen één van
beiden de auteur gekend. Wel staan er op de preken van één van de twee manuscripten
jaartallen op de preken die wellicht aanduiden in welke jaren ze werden uitgesproken214
. Zij
werden door mij aan het bronnenbestand toegevoegd om na te gaan in welke mate de
„uitgesproken‟ preken overeenstemmen met de gedrukte preekboeken. De universiteits-
bibliotheek beschikt weliswaar over vele dergelijke manuscripten maar omwille van de
tijdslimiet en het feit dat ze veelal geen index hebben, heb ik deze twee eerder toevallig aan
mijn selectie toegevoegd als „interessant zijsprongetje‟. Bovendien zijn deze handgeschreven
preekvoorbereidingen vaak nog terra incognita en een uitgebreid onderzoek naar dit type
209 Zie bijlage 3.1. 210 KUL MS, 251.951 VALC serm (vol.1-4), VALCKE (P.F.). Sermoenen op de sondagen en feestdagen.
Brugge, bij Joseph de Busscher, 1789, deel 1, s.p. (titelblad). 211 BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium, 1982, vol.1, p.151 en p.153-154. 212 UBG, BHSL.HS.1321, Nederlandse sermoenen voor de zondagen van het kerkelijk jaar (manuscript). 17de-
18de eeuw, 275p., 12°. UBG, BHSL.HS.3748, Nederlandse sermoenen gepredikt te Gent van 1757-1786
(manuscript). 18de eeuw, 85p., 8°. 213 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.107-114. 214 In de catalogus van de UBG wordt voor manuscript HS 3748 vermeld dat het sermoenen betreft die te Gent
werden gepredikt tussen 1757 en 1786. Deze sermoenen zijn ingedeeld in twee bundels. Op de afzonderlijke
preken staan effectief jaartallen vermeld, maar deze wijken sporadisch af van dit tijdsinterval. Zo is in bundel
twee een preek te vinden die gedateerd is met het jaartal 1732.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
111
preek was zodoende binnen het kader van deze studie niet aan de orde215
. Enkele andere
ingekeken handschriften bevatten op het eerste zich geen sermoenen over onkuisheid en
waren dus in het kader van mijn onderzoek niet bruikbaar. Zodoende bestaat het leeuwendeel
van de bronnen uit gedrukte preekbundels. Deze vervulden bovendien de functie van
inspiratiebron voor de clerus en hebben hierdoor een veel grotere representatieve waarde.
De bronnen selecteren, opsporen en doornemen is één zaak, maar hoe dan de bronnen
interpreteren en de onderzoeksresultaten weergeven? Bij het interpreteren van de bron moest
rekening worden gehouden met een aantal factoren die consequenties inhielden voor de
gestelde onderzoeksvragen. Het genre bestaat immers uit teksten die erop gericht zijn de
gelovigen te onderwijzen over de christelijke leer en hen ervan te overtuigen deze levenswijze
na te volgen. Als aldus het doel en de overtuiging van de prediker of onderwijzer worden
nagegaan, is er geen probleem, maar als er wordt gezocht naar inzichten betreffende de
realiteit duiken er wel interpretatieproblemen op216
. Dit aspect wordt uitgebreider besproken
onder punt 1.4 aangaande de voor- en nadelen van dit type bron.
Op de vraag hoe de onderzoeksresultaten weer te geven, bleek het vele verdienstelijke werk
geleverd door mijn voorgangers een antwoord te kunnen bieden. Zij maakten in hun
onderzoek allemaal gebruik van wat door Storme werd betiteld als impressionistische
werkwijze217
. Ik heb deze methodiek ook toegepast op de volksboeken, almanakken,
processen- en collocaties. De basis van deze methode bij de bronnen komende uit de pastorale
praktijk is dat door het citeren de lezer een vrij correct beeld heeft van wat op de kansel werd
verkondigd of tijdens het godsdienstonderricht werd onderwezen. Ik heb gekozen voor citaten
die naar mijn mening representatief zijn voor de opvatting van de auteur zoals die doorheen
het sermoen, catecheseles of commentaar naar voor wordt gebracht en dit steeds na het
doornemen van de bredere reeks lessen of preken waarin het citaat voorkomt. Als het gaat om
een mening waarvan ik denk dat ze in zekere mate afwijkt van de overige stukken die ik van
die auteur heb onderzocht, heb ik dit vermeld. De praktische werkwijze voor het weergeven
van de citaten bleef ongewijzigd in vergelijking met voorgaand hoofdstuk. De (…) zijn ook
hier door mij aangebracht en duiden erop dat een deel van het citaat werd weggelaten om
215 Diverse auteurs haalden de heersende chaos binnen de inventarisatie en het onderzoek van de geschreven
preken aan. (o.a: STORME (H.). Op.cit., p.104. ANDRIESSEN (S.-J.). Pastoor Gyseleers-Thys en zijn
handschriftelijke prekenverzameling. In: PUT (E.)(ed.). Geloven in het verleden. Studies over het godsdienstig
leven in de Vroegmoderne Tijd aangeboden aan Michel Cloet. Leuven, Unversitaire pers, 1996, p.459.) 216 VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.17. 217 STORME (H.). Op.cit., p.132.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
112
praktische redenen. Opnieuw heb ik steeds getracht de inhoud van de zin en de mening van de
auteur niet in het gedrang te brengen.
1.4 Voor- en nadelen van de bron
Zoals hierboven reeds aangehaald werd, is de vraag naar de representativiteit van
preekboeken complex. Wat ons is overgeleverd in geschreven vorm is slechts een fractie van
wat er effectief vanop de kansel werd gepredikt. Hiertegenover kan wel worden gesteld dat uit
onderzoek bleek dat vele pastoors de preekbundels die circuleerden veelvuldig gebruikten. De
manier waarop ze werden gebruikt laat natuurlijk heel wat variaties toe, maar belangrijk is dat
ze effectief de functie van inspiratiebron vervulden. Eveneens belangrijk is op te merken dat
de gedrukte preekboeken voornamelijk de stadspredikatie weerspiegelen. De stadspredikatie
verschilde zowel op inhoudelijk als vormelijk vlak van de plattelandspreken218
. Om ook de
plattelandspredikatie in mijn onderzoek te belichten, heb ik één van de zeldzame preekboeken
opgenomen waarin expliciet wordt vermeld in de titel en het voorwoord dat ze werden
geschreven voor landslieden, meerbepaald de Sermoonen op de sondaghen en feestdaghen
van Petrus Franciscus Valcke, pastoor van Rumbeke in het bisdom Brugge. In het voorwoord
dat hij richt tot de lezer staat het volgende neergeschreven:
“Ik heb ook met voordagt myne sermoenen opgesteld voor de landslieden, die, by
gebrek van geleerdheyd, in staet niet zyn, om veel vrugt te doen met hooge en wel
opgepronkte sermoenen. Ten anderen, schoon‟er in ons Nederland veele Vlaemsche ser-
moenen zyn, zy zyn gemeenlyk al te lang, en schynen beter te dienen voor de stedelieden als
voor de landslieden: zeer weynig zyn‟er, die in onze taele met voordagt voor de landslieden
gemaekt zyn.”219
De preken zoals uitgeschreven in de preekbundels zijn dus zeker niet allen effectief
uitgesproken. Voor enkele auteurs zoals Rumoldus Backx en Petrus Massemin bestaat die
zekerheid wel, omdat hun sermoenen gedateerd zijn en van velen bekend is waar ze werden
uitgesproken. Bovendien verschenen hun preekboeken pas na hun dood en werden ze
samengesteld op basis van de door hen eigenhandig neergepende voorbereidingen. Maar zelfs
218STORME (H.). Gedrukte preekboeken: een verwaarloosde bron voor de geschiedenis van godsdienst,
mentaliteit en dagelijks leven, p.96-99. STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie,
p.114. 219 GTB-WNT: voordacht = met het oogmerk op, volgens een vooropgezet plan. GTB-WNT: vrucht doen = nut,
voordeel opleveren. GTB-WNT: opgepronkt = overdadig opgesierd, hier m.b.t woorden en geschriften. KUL
MS, 251.951 VALC serm (vol.1-4), VALCKE (P.F.). Op.cit., deel 1, s.p. (Citaat uit: den autheur tot den lezer).
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
113
in deze gevallen is het denkbaar dat ze op de preekstoel in zekere mate van hun tekst hebben
afgeweken. Heel wat factoren die niet aan de tekst gebonden zijn, zoals intonatie en mimiek,
ontglippen ons. Kort gezegd komt het er volgens Gerrit Zieleman, geciteerd door Storme, op
neer dat de preken een speculum praedicationis vormen en de overeenkomst tussen de
preekboeken en de levende predikatie beperkt is tot de fatische taallaag (d.i. het woorden-
materiaal)220
. De concrete historische werkelijkheid ontsnapt ons dus voor een groot stuk.
Een tweede bemerking die in acht moet worden genomen bij het gebruik van deze bron is de
daadwerkelijke invloed die de predikant had op zijn toehoorders. De meningen van historici
hieromtrent lopen sterk uiteen. De preekboeken behoren immers tot de normatieve
bronnencategorie die voor de ene onderzoeker enkel een ideaalbeeld kan weergeven en voor
de ander een daadwerkelijke afspiegeling is van de realiteit. Storme volgde in dit opzicht de
visie van de Nederlandse mentaliteitshistoricus Willem Frijhoff die een tussenpositie innam
en ik ben geneigd hem hierin te volgen. Frijhoff stelde in het kader van publieke
beschavingsoffensieven dat normatieve bronnen getuigen zijn van een sociale politiek
gevoerd door personen of instanties die over bepaalde vormen van macht beschikken.
Bovendien geven deze bronnen informatie over de gedragsvormen die worden bestreden221
.
Ook met betrekking tot predikatieliteratuur en de ermee verwante bronnen kan deze visie
worden doorgetrokken. Ze zijn normatief van aard en getuigen van de morele machtspolitiek
gevoerd door de clerus. Het discours dat in deze bronnen wordt geuit, maakte dus deel uit van
de historische werkelijkheid en dit is niet minder boeiend dan de feitelijke historische
praktijk.
De vraag naar representatie van preekboeken is, gezien de bovenstaande bemerkingen,
complex. Maar ook voor het gebruik van de catechismussen en de commentaren erop, gelden
deze opmerkingen. Ook zij zijn immers samengesteld uit geschreven richtlijnen die door de
priester, onderwijzer of ouder werden omgezet in mondelinge bewoordingen.
Alle bovengenoemde restricties moeten zeker in rekening worden gebracht, maar mogen niet
leiden tot immobilisme, aldus Storme. Ondanks de beperkingen geeft dit type bron een
gevarieerd en betrouwbaar beeld van wat de kerkgangers in de 17de
en 18de
eeuw te horen
kregen in de kerk en de catecheseles. Zij vormen aldus een waardevolle bron voor zuiver
religieuze thema‟s, maar daarnaast hebben ze ook op andere vlakken aan onderzoekers heel
220STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.101-103 en p.116-117. 221STORME (H.). Gedrukte preekboeken: een verwaarloosde bron voor de geschiedenis van godsdienst,
mentaliteit en dagelijks leven, p.107.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
114
wat te bieden en kunnen ze een licht werpen op diverse aspecten van het dagelijks leven.
Pastoors en anderen die poogden de mensen christelijke waarden bij te brengen, spraken per
slot van rekening over heel uiteenlopende zaken222
.
We kunnen uit het voorgaande besluiten dat preken en preekboeken, alsook catechismussen
en –commentaren, behoren tot een waardevol genre bronnen om mentaliteitsgeschiedenis te
bestuderen. Dit geldt echter enkel wanneer er rekening wordt gehouden met de restricties
opgelegd door de aard van de bron. Zo kunnen zij een mogelijke invalshoek vormen om de
mentaliteit van de clerus te reconstrueren en bijvoorbeeld hun opvattingen aangaande
aanleidingen en motivaties tot overspel te onderzoeken. Ze laten ons echter niet toe om
uitspraken te doen over de impact van deze opvattingen op de toehoorders en weerspiegelen
dus zeker niet de opvattingen van de mensen zelf, alsook niet hun reëel historisch gedrag!
222 STORME (H.). Op.cit., p.103-106.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
115
2 Bronnen uit de pastorale praxis en overspel
In het bovenstaande onderdeel heb ik reeds uitvoerig mijn methodologie en bronnenselectie
toegelicht. De tabel in bijlage 3.1 geeft bovendien een overzicht van het definitieve
bronnenbestand dat ik gebruikte om mijn onderzoeksvragen te beantwoorden. Alvorens deze
concreet te stellen en te beantwoorden onder punt 2.3, zal ik eerst een summier beeld proberen
te scheppen van de katholieke visie op het huwelijk en de seksualiteit in de Zuidelijke
Nederlanden gedurende de 17de
en 18de
eeuw. Voor dit onderdeel heb ik mij gebaseerd op een
artikel van Storme met betrekking tot dit thema omwille van de overeenstemming in
bronnenselectie tussen zijn artikel en mijn thesis223
. Onder punt 2.2 volgt een toelichting met
betrekking tot de definiëring van overspel binnen mijn bronnenbestand.
2.1 Huwelijk en seksualiteit
De wortels van de opvattingen aangaande huwelijk en seksualiteit binnen het katholiek geloof
zijn te vinden in de ontwikkelingen gedurende de eerste eeuwen van het christendom. Het
eindpunt van dit proces is te vinden in de leer van de kerkvader Augustinus (354-430), wiens
ideeën over de huwelijksmoraal tot in de 18de
eeuw overheersten224
. Ook binnen het
huwelijksbed bleek lang niet alles toegelaten. De Antwerpse plebaan Rumoldus Backx wist
dit treffend te verwoorden in zijn zesde sermoen aangaande het zesde en negende gebod:
“Omdat in Godts sesde gebodt, ( … ), geseyt wort: buyten houwelyck en doet geen
oncuysheyt: soude misschien iemant, dit qualijck verstaende, sigh laeten voorstaen, dat in het
houwelijck d‟oncuysheydt niet verboden en is: en dat aen getrouwde persoonen, mits
blyvende binnen de paelen van getrouwigheydt, dat is, die niet te buyten gaende met andere
persoonen, alles is geoorloft en toegelaeten. Maer dit soude een grove en seer schadelijcke
dolingh zyn.”225
223 STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse
kerkprovincie, p.29-49. Wie een algemene uiteenzetting zoekt aangaande het katholiek discours over seksualiteit
en huwelijk vanaf Trente, kan terecht bij de Franse historicus Marcel Bernos: BERNOS (M.). Le concile de Trente et la sexualité. La doctrine et sa postérité. In: BERNOS (M.)(ed.). Sexualité et religions. Paris, Le Cerf,
1988, p.217-237. 224 STORME (H.). Op.cit., p.29. 225 GTB-WNT: (zich laten) voorstaan = zich voor ogen of de geest laten staan, zich inbeelden. GTB-MNW: pael
= regel, vastgestelde verordening waarbuiten men niet mag gaan. GTB-WNT: oorloven = toestaan. GTB-WNT:
grof = groot. GTB-WNT: doling = onjuiste opvatting, inzonderheid m.b.t. geloofszaken, zelden in de zin van
vergissing. CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die
geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle
geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.388.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
116
Uit het eerste hoofdstuk betreffende het huwelijk in de Vroegmoderne Tijd bleek reeds dat het
huwelijk volgens de katholieke kerk in drie woorden omschreven kon worden: sacrament,
getrouwheid en kinderen. Deze samenvatting kwam dan ook geregeld ter sprake in de preken.
De Haarlemse jezuïet Augustini Alsteni Bloemert verkondigde het volgende naar aanleiding
van een sermoen over de bruiloft te Cana:
“Ten sesten, hier uit zoo spruit een drievoudigh goet des huwelyks; getrouwigheidt,
kinders ende het sacrament. Getrouwigheidt is met gheen vreemdt bedt besmedt te worden,
kinders, datze opgevoedt worden tot de glorie Godts. Het sacrament, datze onscheyelyck by
een blyven.”226
Ook in de catechismuscommentaren werd deze visie verwoord en uitgebreid uiteengezet. Een
goed voorbeeld hiervan is te lezen in de Zielespys ofte christelijke leeringe geschreven door
de Antwerpse priester Petrus Verheyen. Hij beantwoordde op exhaustieve wijze de vraag
“Welke zyn de goederen des houweyks?”227
Doorheen de 17de
en 18de
eeuw kon de katholieke visie op menselijke seksualiteit als negatief
worden bestempeld. De omschrijvingen die werden gebruikt, liegen er niet om: “vuyligheyt
bedryven”, “stinkende genegentheden” en “beestachtige driften”. Seksuele betrekkingen tus-
sen man en vrouw waren bijgevolg enkel toegelaten met het oog op het verwekken van een
kind en elke vorm van contraceptie werd scherp vermaand. In dezelfde lijn lag ook de
stelselmatige culpabilisering van elk streven naar bevrediging of genot. Van enige erkenning
van seksualiteit als onderdeel van de huwelijkse liefde was dus in de predikatie geen sprake.
In de 18de
-eeuwse catechismuscommentaren van Verheyen en Joannes Huleu klonk echter
wel al een positiever geluid. Huleu stelde als tweede zonde die gehuwden in het “gebruyk des
houwelyks” konden bedrijven, dat het om een dagelijkse zonde ging indien men enkel
gemeenschap met elkaar had omwille van het vermaak en men geen enkele van de drie
huwelijksgoederen voor ogen hield. Maar hieraan voorafgaand bemerkte hij wel dat
226 GTB-MNW: goet = het goede, te begrijpen als een zegen door God gezonden. UBG, BIB.ACC.006760,
BLOEMERT (A. A.). Christelijke sermoenen ofte seer geleerde en deftige predicatien op al de evangelien vande
sondagen en feestdagen door ‟t geheel jaer. Antwerpen, bij Michiel Knobbaert, 1688, p.15. 227 CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens
het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle
Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1767, deel 4, p.455-458.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
117
geslachtsgemeenschap tussen gehuwden een geoorloofd middel was om de liefde tussen de
gehuwden te onderhouden of te herstellen228
. Hij formuleerde dit als volgt:
“Aengezien deze liefde der getrouwde tot malkanderen eene strenge pligt is, mogen zy
de middelen gebruyken die de zelve bequaem zyn te vermeerderen en aentevoeden, ofte
erstellen als zy verflouwt ofte gebroken is: eenen van deze middels is het gebruyk des
houwelyks, (…).”229
Om de gelovigen ertoe aan te zetten de huwelijkse kuisheid te bewaren, werden diverse
argumentatiestrategieën en retorische middelen ingezet. Zo valt het op dat elke auteur gebruik
maakte van het autoriteitsprincipe en zijn argumentatie staaft met behulp van gezaghebbende
geschriften en kerkvaders. Het dreigmiddel dat het frequentst voorkwam, bestond erin het
afwijkend gedrag als zonde te definiëren, maar ook de duivel werd soms ten tonele gevoerd230
.
2.2 Definiëring van overspel
Uit het door mij samengestelde en onderzochte bronnenbestand komende uit de pastorale
praktijk, blijkt dat de term overspel vele ladingen dekte. De meest courante omschrijvingen
zullen hier a.d.h.v. citaten worden uiteengezet, alsook de visies betreffende overspel die niet
rechtstreeks behoren tot één van de onderzoeksvragen aangaande oorzakelijkheid. Niettemin
zijn deze laatste visies wel van belang om het antwoord op de onderzoeksvragen te kaderen.
De meest voor de hand liggende definiëring van overspel was natuurlijk als een gehuwde man
of vrouw seksuele betrekkingen had met iemand anders dan de eigen partner. Backx – die
binnen dit type overspel dan nog eens drie subtypes onderscheidde - bracht dit als volgt onder
woorden:
“Het overspel dan, het welcke eerst ende principaelijck in Godts sesde gebodt
verboden wort, is een schendingh van de wettige trouwe, en van het echtebedde, ‟t zy van sijn
eygen, ‟t zy van een anders. En dese schendingh can in dryderleyde manieren geschieden.
Eerst als eenen getrouwden man sondight met een ongetrouwde vrouwpersoon; ten tweede als
eenen ongetrouwden manspersoon sondight met een getrouwde vrouwe; ten derde als eenen
getrouwden man sondight met een ander getrouwde vrouwe.”
228 GTB-WNT: genegenheid = de hoedanigheid tot een handeling genegen te zijn, lust. STORME (H.). Op.cit.,
p.35-37 en p.41. 229 CB KUL, RA2889 1-8, HULEU (J.F.G.). Conferentiae ecclesiasticae de officio pastoris boni ofte catholyke
onderwyzingen op den Mechelschen catechismus. Mechelen, bij P.J. Hanicq, 1794, deel 5, p.211. 230 STORME (H.). Op.cit., p.42-43.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
118
Bovendien was volgens Backx het ene subtype een zwaardere zonde dan het andere. De derde
soort – “dobbel overspel” – was in deze visie de ergste zonde. Bovendien was het overspel
van een vrouw zwaarder dan dat begaan door een man en dit om diverse redenen: een
overspelige vrouw bracht meer schande aan vrienden en familie, ze veroorzaakte ook meer
schade, onder meer omdat de onwettige vrucht steelt van de wettige erfgenamen en uit haar
overspel volgden ook meer “swaerigheden en ongevallen”231
. Om dit laatste punt te staven
haalde Backx een verhaal aan dat hij toeschreef aan de 14de
-eeuwse Duitse mysticus Taulerus,
wiens preekboeken in deze streken tot in de 18de
eeuw succes kenden232
. Dit verhaal over
twee burgers en een overspelige vrouw kwam inderdaad ook voor in Taulerus‟ preekboek
uitgegeven in 1685 dat ik als bron selecteerde. Dit staaft de eerder aangehaalde visie over
preekboeken als inspiratiebron, namelijk dat priesters de gedrukte preekboeken zowel
vormelijk als inhoudelijke gebruikten als richtlijn voor het opstellen van hun eigen
kanselredes233
. Ook de Brugse aartsdiaken Petrus Massemin hanteerde deze engere
omschrijving van overspel doorheen diverse van zijn sermoenen:
“(…); want het overspel is eene zonde van onzuiverheid, die bedreven word tusschen
twee perzoonen, waer van zoo d‟een als d‟ander, of ten minsten een der zelve getrouwt is:
(…)”234
Naast deze enge omschrijving werd in diverse bronnen overspel ook veel ruimer gedefinieerd.
Volgens deze interpretaties behelsde overspel veel meer dan het huwelijksbed te buiten gaan.
In de 17de
les van het derde deel “uytlegghende het sesde ghebodt des Heeren van het
overspel, ende onkuyscheydt” van de catholycken pedagoge becommentarieerde Petrus
Vandenbossche uitvoerig dat het zesde gebod veel meer verbood en het begrip overspel
zodoende veel meer ladingen dekte dan huwelijksontrouw.
“Ten eersten, uytdruckelijck ende principaelijck het overspel. Ten tweeden, alle
soorten van onsuyverheyt, oft vleeschelijcke sonden, door woorde ende wercken, het sy met
231 CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden
worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige.
Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.310-313. 232 Zie 3.1 (p.33). 233 UBG, BIB.HER.000996, TAULERUS (J.). Gheestelycke sermoonen op alle de sondaghen ende hey-
lighdaghen van het gheheel iaer. Antwerpen, bij Joannes Baptist Verdussen, 1685, p.19-20. STORME (H.).
Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.114. 234 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet,
1765, deel 1, p.334-335.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
119
ons selven, het sy met andere. Ten derden, alle oorsaecken, die ons tot onsuyverheyt
trecken.”235
Ook Petrus Verheyen lichtte in zijn catechismuscommentaar toe dat het zesde gebod diende te
worden begrepen als een verbod op alle zeven zonden van onkuisheid - waarvan het overspel
in strikte zin van het woord er slechts één was - en dus ook zonden als verkrachting en
schaking behoorden236
. In deze visie kan eveneens de opmerking worden geplaatst die
Massemin maakte. Hij stelde – zoals al onder het voorgaande punt werd geponeerd – dat de
liefde tussen gehuwden om zuiver te zijn bepaalde grenzen niet mocht overschrijden. Het was
ontoelaatbaar dat een man zijn vrouw meer liefhad dan hij God beminde en bijgevolg waren
echtgenoten die hun vrouw te “dertel beminnen” overspeligen237
. Wat zeker dient te worden
vermeld in deze context is het volksboek over koningin Sibilla. Karel de Grote kon immers
volgens de auteurs van de transcriptie uit 1988 worden gezien als zijn eigen echtbreker. Zij
baseerden zich hiervoor op de toenmalige christelijke huwelijksmoraal. Karel had immers op
het tijdstip dat hij de dwerg in het bed van zijn vrouw aantrof niets te zoeken in de
slaapkamer. Het was dan ook niet de echtelijke liefde die hem naar het bed dreef, maar de
liefde voor het vlees, amor.
“ (…), so langhe slapende dat scoon dach was totdat de coninc met sijn heeren uuter
kercken quam, die alleen in der coninghinnen camer gheghaen is tot neven der coninginnen in
‟t bedde, die hi uut liefden begeerde te sien, want hi haer seer beminde.” 238
Maar als overspel dan zo ruim kon worden opgevat, wat was dan het verschil tussen het zesde
en negende gebod? Backx erkende dat deze twee geboden in belangrijke mate overeen-
kwamen, maar zag niettemin een essentieel verschil.
“(…), als verbiedende de selve sonde, d‟een uytwendigh met het werck, d‟ander
inwendigh met den wille, (…).”239
235 GTB-WNT: principaallijk = voornamelijk. UBG, BIB.ACC.000643, VANDENBOSSCHE (P.). Den
catholycken pedagoge oft christelycken onderwyser in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716, deel 3, p.344. 236 CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens
het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle
Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1766, deel 3, p.248. 237 GTB-WNT: dartel = op weelderige, wulpse wijze; op uitgelaten wijze. CB KUL, 7A3969 1-2, MASSEMIN
(P.). Sermoenen op de mysterien van onzen heere Jesus Christus. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 2,
p.367. 238 BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.)(eds.). Sibilla. Muiderberg, Coutinho, 1988, p.49 (vers
81-85) en p.87-88.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
120
Hij was dus van oordeel dat het zesde gebod het daadwerkelijk uitvoeren van de zonde
verbood, terwijl het negende gebod het had over de innerlijke gedachtes en begeertes met
betrekking tot onkuisheid. De op de volgende pagina uiteengezette visie van Verheyen
betreffende onkuise gedachtes sluit hierbij aan.
Naast de bovengenoemde enge en ruime begripsbepaling van overspeligheid komt er in de
bronnen nog een derde definiëring voor, al gaat het weliswaar om een uitzondering. Het
betreft het geestelijke overspel. In de catechismuscommentaren haalden bijvoorbeeld
Verheyen en Huleu dit type overspel aan, maar ook in de preekboeken kwam deze visie voor,
bijvoorbeeld bij Petrus Valcke240
. Huleu formuleerde het als volgt:
“Het is doodzonde van zig eenen anderen persoon intebeelden als den genen met den
welken men getrouwt is, en met welken het werk des houwelyks word voltrokken: dit is een
geestelyk overspel.”241
Verheyen benadrukte dat vele gehuwden zich hieraan onbewust bezondigen.
“(…), en zoo wie in syne vrouw, oft man eene andere persoon zig inbeeld, doet
overspel; en gelyk den H. Augustinus zegt, hy is eenen overspeélder van syne eyge vrouwe,
(…). Het zelve is van de vrouwe. Het is grootelyks te vreezen, dat‟er vele van de getrouwde
zulken overspeélders zyn, en dit zonder consciëntie daer in te maeken, en dat sy zoo gerust
nae de helle gaen.” 242
Het was binnen deze opvatting dus zelfs niet noodzakelijk om effectief seksuele betrekkingen
te hebben met een persoon, het volstond dat de overspelige zich het feit inbeeldde om
schuldig te zijn. Hiermee hangt ook de visie van Joannes Verslype samen. Zijn 35ste
sermoen
was volledig gewijd aan de “oneerlijcke gepeysen”. Hij was ervan overtuigd dat iedereen
soms werd overvallen door dergelijke ontuchtige gedachtes. Deze invallende gedachten
werden reeds omgezet in een doodzonde als ze vrijwillig waren en men bijvoorbeeld de
plekken opzocht waar deze gedachten werden opgewekt, ook als men verder geen enkele
239 CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige.
Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.310. 240 VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.107. 241 CB KUL, RA2889 1-8, HULEU (J.F.G.). Conferentiae ecclesiasticae de officio pastoris boni ofte catholyke
onderwyzingen op den Mechelschen catechismus. Mechelen, bij P.J. Hanicq, 1794, deel 5, p.212. 242 GTB-WNT: consciëntie = het besef, kennis van goed en kwaad. CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.).
Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en
antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus
Bincken, 1766, deel 3, p.256.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
121
begeerte had om deze gedachte werkelijk uit te voeren. Hij staafde zijn visie door middel van
het gebod ingesteld door Christus:
“Maer Jesus Christus, (…), en heeft niet alleen uytwendighe wercken, maer oock de
inwendige gepeysen verboden.(…) uyt het herte komen quade gepeysen, en van daer voorts
doodtslaegen, overspelen, hoereryen, dieveryen, valsche getuygenissen, blasphemien en soo-
voorts.”243
Een constante die doorheen alle geconsulteerde bronnen terugkeerde, was de nadruk die werd
gelegd op de gewichtigheid van deze zonde. Daarnaast werd tevens de nadruk gelegd op het
feit dat deze zonde door velen bedreven werd en iedereen ermee in aanraking kwam. Hoewel
de auteurs het vaak in gesluierde bewoordingen over onkuisheden hadden, slaagden Masse-
min en De Vloo erin dit op een erg beeldende manier te verwoorden.
“De onkuisschaerts mogen met regt vergeleken worden by die zwarte tortzen, die van
pek en zulfer gemaekt zyn, die van wat wind zy ook mogen gedreven en gejaegt worden, noit
uitgebluscht worden, zoo lang als‟er hun over is het minste voedzel van vlamme.”
“Dit geschied, om dat den geest der onkuisheid is in het midden van hun. (…): dien
onzuiveren geest is als eene kobbespinne, die in het midden van haere webbe zit, en die
haeren roof, een arm vliegsken, zegge ik, aldaer op het aldersterkste gevangen houd, zonder
hope, van daer uit te konnen geraeken.”244
Verder had Massemin het nog over het feit dat de onkuisheid, afgezien van doodslag, de
gevaarlijkste zonde was die daarenboven veelvuldig herhaald werd en waaruit menige andere
zonden voortkwamen. Deze blik op de onkuisheid kwam bijvoorbeeld ook aan bod bij Igna-
tius De Vloo. Hij benadrukte bovendien dat de onkuisheid samen met de ketterij behoorde tot
de meest besmettelijke koortsen van de ziel245
.
243 GTB-WNT: uitwendig = tegenover het geestelijke geplaatst (in dit citaat de inwendige gepeysen), het
lichamelijke, zintuiglijke. GTB-VMNW: blasphemie = godslastering. UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469,
VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus
Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.480-492. 244 GTB-WNT: tortse = toorts, tot verlichting diendend voorwerp. GTB-WNT: pek = een kleverige stof uit
naaldbomen verkregen; licht ontbrandbare zelfstandigheid. GTB-MNW: zulfer = zwavel. GTB-WNT: kobbe =
spin, uit verkorting van spinnnekobbe. CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide
materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.320 en p.323. 245 UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1791, deel 7, p.158-160.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
122
2.3 Oorzaken van overspel
Enkele van de door mij gestelde onderzoeksvragen werden reeds kort geponeerd, maar zullen
in wat volgt één voor één worden besproken volgens een vast stramien. Vooraleerst zal de
specifieke onderzoeksvraag worden gesteld en gecontextualiseerd, waarna ik zal toelichten
welke antwoorden - of aanduidingen die wijzen in een bepaalde richting – ik heb aangetroffen
in het door mij samengestelde bronnenbestand.
2.3.1 Welke zijn de oorzaken van overspel die door geestelijken werden benoemd?
Dit is de hoofdonderzoeksvraag die ik mij stelde bij het onderzoeken van de bronnen uit de
pastorale praktijk. Hierom wordt deze vraag exhaustief beantwoord. De vierledige type-
structuur heb ik gecreëerd om de oorzaken en motivaties uit de bronnen overzichtelijker te
kunnen bespreken en is gebaseerd op enerzijds de interpretatie van de bronnen en anderzijds
op de bewoordingen en indelingen die de auteurs zelf maakten. Het onderstaande antwoord op
de vraag biedt zodoende een samenvattend overzicht van de motieven en oorzaken van
overspel gebaseerd op mijn bronnenselectie en beschouw ik als representatief voor de visie
van de clerus op buitenechtelijke relaties in de 17de
- en 18de
-eeuwse Zuidelijke Nederlanden.
De volgorde waarin de hoofdoorzaken en hun onderliggende indelingen aan bod komen, is
geen aanduiding voor de orde van belang of hoeveelheid woorden die door de auteurs aan een
oorzaak werden gewijd. Hiervoor zou een diepgaander onderzoek op basis van een andere
methodologie dienen te worden gevolgd246
.
A Oorzaken m.b.t. de zintuigen
Een eerste mogelijke oorzaak voor overspel waarop door vele auteurs sterk de nadruk werd
gelegd, is deze met betrekking tot de zintuiglijke waarnemingen in hun meest diverse vormen.
Eén van de twee anonieme sermoenbundels vatte deze visie treffend samen.
“(…) en daerom moeten wij dagelijks met een naukeurig ondersoeck onse sinnen
oversien. Ten eersten wij moeten ondersoeken ons verstant waer mede dat het sig het meeste
besig houd. (…) . Ten tweeden van de inwendige moeten wij gaen tot de uytwendige sinnen
246 Zo zou het onder meer noodzakelijk zijn alle preekboeken van een welbepaalde auteur te analyseren om een
beeld te kunnen geven van de hoeveelheid woorden die hij aan een specifiek onderwerp besteedde. Een aanzet
tot een dergelijke meer kwantitatieve methodologie werd reeds gegeven door Van Hooydonck in haar scriptie
betreffende de 10 geboden in de predikatieliteratuur (zie bibliografie).
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
123
gelijk voor eerst tot onse oogen, (…). En gelijk dese kennisse van onse oogen ons
noetsaekelijk is, soo is ook die van onse andere sinnen (…).”
In deze preek besprak de auteur dat het volk zowel op zijn hoede behoorde te zijn voor zijn
in- als uitwendige zintuigen. Verbeeldingen konden tot zonde brengen, maar ook voor de
ogen, oren en mond diende men behoedzaam te zijn. De ogen keken naar ongelijke personen
en vormden hierom de vensters waardoor de onzuivere gedachten binnenkwamen, de oren
moest men sluiten voor ontuchtige praatjes en liederen die zowel door anderen als door de
eigen tong werden gevormd en de mond wilde zich maar al te graag vullen met een overdaad
aan spijs en drank. De auteur was duidelijk voorstander van een ruime definitie voor het
zintuiglijke aangezien hij zijn toehoorders ook waarschuwde voor de misbruiken waartoe
onze handen en voeten aanzetten247
.
In andere preekboeken en catechismuscommentaren werden de zintuiglijke oorzaken dan
weer afzonderlijk besproken. Zo wijdde De Vloo een volledig sermoen aan de zonde van “on-
kuyssche woorden” waarin hij stelde dat deze de goede zeden ondermijnden. Harten werden
door obscene woorden met begeerte vervuld en men ging verlangen naar zaken die men voor-
heen niet kende. Bovendien waren deze woorden gevaarlijker omdat velen er geen kwaad in
zagen248
. Onder meer Backx249
en Verheyen250
duidden doorheen hun bundels de oneerlijke
en ontuchtige woorden aan als één der oorzaken van de zonden tegen het zesde en negende
gebod, maar de meest beeldende waarschuwing aangaande dit topic is te vinden bij
Massemin.
“Den H. Chrysostomus zegt, dat de keele van diergelyke menschen met regt gezeit
mag worden een open graf, (…), dat zoo veel te meer stinkt, als eene rotte ziele meer stinkt,
(…): boozen mensch, is‟t dat gy vol stank en vuiligheid zyn wilt, stopt ten minsten het graf van
247 GTB-MNW: sinne = zintuigen, zin. UBG, BHSL.HS.1321, Nederlandse sermoenen voor de zondagen van het
kerkelijk jaar (manuscript). 17de-18de eeuw, 12°, fo.109v.-111v. 248 UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1790, deel 5, p.203-216. 249 Bijvoorbeeld: “ (…) het gene den geest des waerheyts door Paulus heeft geschreven tot die van Corinthus:
(…), onbetaemelycke woorden bederven de goede manieren.” CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV
sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en
nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel
2, p.365. 250 Bijvoorbeeld: “ Ja ook zegt den catechismus, oneerlyke woorden zangen etc. Men mag zeggen, dat oneerlyke
woorden zyn het beginsel van alle onkuysheyd.” CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke
leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen
catechismus, zeer dienstig voor alle Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1766, deel 3, p.255.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
124
uwen mond, om den stank bij u te houden, en een ander niet te hinderen: maer neen, hun graf
moet openstaen, een ander moet‟er besmet van worden; (…).”251
De Snaek-almanak uit 1781 vergeleek eveneens de mond van verdorven jongelingen met een
open graf. De context waarin deze vergelijking werd gemaakt is ongeveer gelijkaardig. De
almanaktekst klaagde aan dat velen bier- en wijnhuizen beminden boven de goede zeden en
ze bloedverwanten van Bacchus wilden zijn. Hun mond kon worden vergeleken met een open
graf aangezien ze anderen wijsmaakten op korte tijd een dozijn pinten te kunnen drinken
“zonder grimmen” en hiermee ook anderen in het verderf stortten252
.
Een andere zintuiglijke waarneming die vaak met de vinger werd gewezen betreffende
onkuisheden in het algemeen en overspel specifiek en samenhangt met het horen van
oneerlijke woorden, was het lezen van oneerlijke boeken. De predikanten knoopten hiermee
hun visies aan bij wat in het voorgaande hoofdstuk over klerikale censuur in de volksboeken
werd geschreven. Wie oneerlijke boeken las of op schrift stelde, beging bovendien een nog
zwaardere zonde dan wie de woorden enkel uitsprak. Geschreven of gedrukte ontuchtigheden
waren immers niet langer vluchtig. Backx beklemtoonde dit laatste in het vierde deel van zijn
vierde sermoen aangaande het zesde en negende gebod:
“4. Zyn d‟oneerlijcke woorden soo schaedelijck en mishaegen die soo seer aen Godt,
wat sullen wy seggen van oneerlijck boecken, onsuyvere schriften, ongeschickte liedekens,
(…). D‟onsuyvere woorden gaen noch voorby, (…) worden van sommige met‟er tijdt
vergeten: maer dat geschreven oft gedruckt is, dat blijft dueren: (…): dat can altydt ingesien
en gelesen worden. De tongh en spreckt maer somtyts, het papier spreckt altijdt.”253
De ogen werden naast het lezen van boeken nog omwille van andere redenen als een
onderdeel van de oorzakelijkheid voor overspel aangeduid. Enerzijds attendeerden de auteurs
hun publiek erop dat zij hun blik beter niet lieten vallen op onkuise beelden en schilderijen.
Deze visie werd zowel verwoord in de preekboeken door bijvoorbeeld Massemin254
, als in de
251 CB KUL, 7A3969 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op de mysterien van onzen Heere Jesus Christus.
Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 2, p.315-316. 252 GTB-WNT: grimmen = het gelaat vertrekken, grijnzen. OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken
Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXI. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de
Moor, 1781, p.113-114. 253 CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden
worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige.
Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.369. 254 “Niet is‟er gemeender als vuile, of dobbelzinnige woorden te klappen, (…); niet gemeender, als oneerbaeae
[sic] schilderien in de huizen, bloote borsten op de straeten en kerken, (…).” CB KUL, 7A3970 1-3,
MASSEMIN (P.). Sermoenen op de sondagen. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.193-194.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
125
catechismuscommentaar van Vandenbossche255
. Priester Joannes Verslype gaf zijn toehoor-
ders het volgende mee, alvorens in zijn sermoen over de oorsprong “van de sonde van onsuy-
verheyt” over te gaan tot het verhaal van een jongeman die door het zien van een schilderij
betreffende het overspel van de god Jupiter zich eveneens aan deze zonde schuldig had
gemaakt:
“3.Wat sal ick hier gaen seggen van de onsuyver beelden en schilderyen, de welcke
sommmige op pretext van de konste ofte cieraet van hun saletten of lusthoven voor de oogen
van ieder een uytstellen, sonder eens aen te sien hoe schadelijck dat dese beelden zyn aen de
eerbaerheyt en aen de goede manieren, hoe sy onbetaemelijcke verbeeldingen in‟t verstant
printen en de herten van de aensienders voorders tot oneerbaerheyt ontsteken.”256
Anderzijds wezen de auteurs vaak met een vermanende vinger in de richting van de vele
vrouwen die te veel aandacht spendeerden aan hun uiterlijk. Backx vond dit aspect van
dermate groot belang dat hij er maar liefst vijf sermoenen aan besteedde: twee aan “het
lichtveerdig çieraet der cleederen” en drie aan “het naeckt gecleedt gaen der vrouwpersoon-
en”257
. Het volgend citaat, dat werd gestaafd met behulp van de kerkvader Tertullianus,
verwoordde kernachtig zijn visie alvorens hij overging tot een gedetailleerde uiteenzetting:
“1. Den overdaedt in cleederen is grooter sonde als eenighe meynen, door dien hij
verweckt tot onkuysheydt.(…). 1. (…) Gelijck het gulde calf, (…), is gegoten geweest van de
goude pendanten der vrouwen en dochteren: alsoo (seght eenen sekeren schryver) wort seer
lichtelijck, jae door een seker naturelijck gevolgh uyt de hooveerdige cieraeten gegenereert
en voortsgebrocht het calf van oncuysheydt.”258
Diverse plaatsen van onkuisheid moesten worden gemeden. Dit waren meestal de plekken die
geassocieerd werden met zintuiglijke waarnemingen die tot onkuis gedrag aanzetten, zoals het
overdadig nuttigen van spijs en drank in herbergen en brandewijnkoten of het dansen en
255 UBG, BIB.ACC.000643, VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft Christelycken onder-
wyser in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716, deel 3, p.350. 256 GTB-WNT: pretext = schijnbare reden, voorwendsel. GTB-WNT: konst = kunst. GTB-WNT: salet= ontvangkamer, salon. UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier
evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.471-472. 257 CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden
worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige.
Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, s.p., lyste der sermoonen. 258 GTB-WNT: pendant = hanger, inzonderheid een sieraad van metaal of edelgesteente. GTB-WNT: hovaardig
= luisterrijk, prachtig. CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in
alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor
alle geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.422-424.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
126
zingen tot in de vroege uurtjes. Onder andere Petrus Massemin sprak zich uit over de plekken
van onkuisheid die men uit de weg moest gaan.
“Hier onder verstaen ik, ten eersten, alle de dansscholen, (…): men maekt aldaer
kennisse met malkander, tusschen het danssen, de onzuivere oogen vliegen op malkander, de
onzuivere begeerten worden ontsteken, (…), het welk de eersten trap is tot de onkuisheid.(…).
Het zelve moet ook met proportie gezeid worden van verscheide kaffehuizen en
brandewynkoten, (…). Diergelyke plaetzen zyn ook vele herbergen, alwaer men zoude zeggen
dat den weerd en de weerdinne nog al eenigzins schynen godvreezende te zyn, en die, (…),
geen zwaerigheid vinden, om eene kamer te geven aen twee ongelyke persoonen, die zy wel
weten niet zeer pluis te zyn.”259
Volgens Van Hooydonck dient de term dansschool hier niet letterlijk te worden begrepen,
maar duidde ze wellicht op de ontmoetingsplaatsen waar danspartijen werden gehouden, zoals
de herberg260
. Massemin oordeelde dat al deze plekken samen een vlek op het christelijk
geloof warenn en het daar was dat “de huwelyken besmet en onteert worden” en “dat‟er
overspelen zonder einde bedreyen worden”261
. Meerdere auteurs spraken zich in deze context
dan ook vermanend uit over dergelijke gevaarlijke ontspanning. Verheyen stelde in zijn
catechismuscommentaar dat aan de christenen onderwezen moest worden dat als mogelijke
remedie tegen de onkuisheid, men ten eerste het lichaam moet onthouden van overdaad. “De
onkuysheyd is de eerstgeboôrne dochter der gulzigheyd, zoo in eten, als in drincken.” Als
tweede remedie stelde de catechismus volgens hem dat men het gezelschap van ongelijke
personen moet schuwen262
. Hij somde hier onder meer de “labaeyen”, “kwanselbieren” en
“spinningen” op263
. Ook almanakken kenden het dansen soms een negatieve connotatie toe.
259 GTB-WNT: proportie = evenredigheid. CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide
materien. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.279-280. 260 Van Hooydonck kon niet achterhalen wat Massemin bedoelde met de term dansscholen. Zij haalde aan dat dit
wellicht de ontmoetingsplaatsen waren waar ook werd gedanst, zoals herbergen. Uit een 18de-eeuwse ordon-
nantie van Karel 3 blijkt immers dat er veel in herbergen werd gedanst. VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit.,
p.103-104. De GTB-WNT geeft aan dat een school ook een plaats of toestand is waarin gelegenheid is iets te
leren of zich eigen te maken, zonder gedachte aan een geregelde leergang. 261 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet,
1765, deel 1, p.282-283. 262 CB KUL, 7A2661, VERHEYEN (P.). Zielespys ofte christelijke leeringe, voorgesteld, en uytgeleyd volgens
het order, ende op elke vraege en antwoord van den Mechelschen catechismus, zeer dienstig voor alle
Christenen. Antwerpen, bij Hubertus Bincken, 1766, deel 3, p.267-268. 263 De Leuvense moraaltheoloog Pauwels beschreef en bestreed in een traktaat uit 1749 deze praktijken. Onder
„kwanselbier‟ wordt het bier verstaan dat de jonkheid opeiste wanneer één van hen huwde en dat door hen werd
opgedronken in een gezamenlijk gelag. (p.95). Onder „spinningen‟ werden de samenkomsten begrepen in de
vooravond van jonge dochters en gehuwde vrouwen om samen werkzaamheden te verrichten. Op het einde van
deze avonden kwamen er echter ook heel wat mannen af en er werd er gedanst, gezongen en intiem met elkaar
omgegaan.(p.56). Ook de „labbaeyen‟ moeten in deze context worden geplaatst aangezien ze begrepen kunnen
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
127
De Snaek-almanak uit 1780 wijdde er zelfs een volledige tekst aan waarin werd aangebracht
dat het enkel negatieve gevolgen teweegbracht zoals “zottigheyd”, “oorlog” en “dwaes-
heyd”264
.
Backx somde dan weer op welke onkuise zonden allemaal ontsproten aan het overmatig
drankgebruik binnen de drie sermoenen die hij specifiek aan dronkenschap spendeerde265
.
Ook Valcke bestemde een sermoen aan zatlapperij en alle zonden die eruit voortkwamen. Hij
verwees naar de benamingen die diverse heiligen toekenden aan de dronkenschap en noemde
het “de moeder der boosheyd” en “den vonk der onkuyscheyd”. Verder gaf hij ook een op-
somming van alle zonden die uit dergelijke alcoholmisbruik voortkwamen.
“Daer zyn geene zonden zoo schroomelyk of zoo verfoeyelyk, die uyt de dronkenschap
niet voortkomen; vloeken, zweren, lasteren en blasphemeere; tuysschen, vegten, overspel en
hoererye bedryven is gemeyn aen de dronkaerds. Zy overtreden alle goddelyke en
menschelyke wetten; (…).”266
B Ongeloof en slecht voorbeeld van de ouders
Een tweede oorzaak van overspel die her en der werd genoemd, is het feit dat mensen de
christelijke levenswijze niet of slechts deels volgden. Zo schreef Massemin dat de oorzaak
van de meeste zonden kon worden gezocht in het feit dat vele mensen niet langer de mis
bijwoonden en ook niet oprecht gingen biechten. Bovendien voegde hij bij dit punt toe dat
vele ouders zo het slechte voorbeeld gaven aan hun kinderen267
. Ook de standpunten van de
Duitse mysticus Joannes Taulerus sloten hierbij in zekere mate aan. Hij stelde vast dat
niemand zonder zonde was. Er waren priesters die het celibaat aan hun laars lapten en
wereldlijke rechters die overspel pleegden. De remedie lag voor hem in het schuwen van
worden als samenkomsten van de jeugd in de herberg tijdens de kerkdiensten.(p80). THEWISSEN (H.). De
Limburgse jonkheid: jongerencultuur vanaf de late middeleeuwen in een Europese context. Amsterdam
(doctoraal proefschrift universiteit Amsterdam), 2005, 279p. Online raadpleegbaar: <http://dare.uva.nl
/document/10881>, geraadpleegd op 20 maart 2010. 264 OBB, historisch fonds, 4/682, Den vermaekelyken Brugschen almanak voor het schrikkeljaer M.D.CC.LXXX. onder den naem van verrezen snaek. Brugge, bij Cornelis de Moor, 1780, p.111-112. 265 CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden
worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige.
Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, s.p., lyste der sermoonen. 266 GTB-MNW: tuyschen = dobbelen; bedriegen, beetnemen. GTB-WNT: gemeen = gemeenschappelijk; de
gewone gang van zaken. UBG, BIB.152S002: VALCKE (P.F.). Sermoonen op de sondagen en feestdagen. St.
Truyden, bij Joannes Bernardus Smits, 1789-1790, p.220-221. 267 CB KUL, 7A3970 1-3, MASSEMIN (P.). Sermoenen op de sondagen. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765,
deel 1, p.191.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
128
overdadig eten en drinken, maar bovenal in de Heilige Schrift 268
. Bloemert bevond zich
eveneens op deze lijn aangezien hij de volgende “behulpzelen” noemde om het huwelijks-
sacrament te onderhouden:
“Ten eersten, het gebedt. (…). Ten tweeden, moet volgen vasten, ofte soberheidt van
spys ende drank (…). Ten derden, zorgh te nauste te draeghen om t‟ontgaen de perikelen.
Deze zyn te vinden in aenzien ende familiere t‟zaemenspreeken van ongelyke persoonen:
(…).”269
In de preekbundel van Valcke werd de hierboven aangehaalde visie van Massemin uitvoerig
uiteengezet. Valcke stelde vast dat een slechte jeugd en ontoereikende voorbereiding op het
huwelijk de voedingsbodem vormden voor minderwaardige huwelijken waarin men
bijvoorbeeld overspel pleegde. Vervolgens kwamen uit deze slechte huwelijken slechte
kinderen voort die in de voetsporen van hun ouders traden. Het was in deze opvatting dan ook
noodzakelijk dat men huwde met de juiste christelijke ingesteldheid en zodoende “Jesus tot
uwe bruyloft genood”.
“De eerste reden, waerom dat‟er zoo weynig gelukkige houwelyken gevonden
worden,(…), om dat zy hun tot dit H. Sacrament niet wel bereyden: (…). Sy worden
vermaledyd in hunne kinderen; (…) sy worden aen hunne ouders gelyk, en dikwils overtreffen
sy hun in de boosheyd; want sy zien geene goede voorbeelden; (…). De tweede oorzaeke
waerom dat‟er zoo veele ongelukkige houwelyken gevonden worden onder de Christenen, is,
om dat‟er zoo veel zyn die de gratie van het H. Sacrament niet tragten zorgvuldig te
bewaeren.”270
Een Brugse volksalmanak uit 1781 die ik in het voorgaande hoofdstuk hanteerde, sprak deze
visie van Valcke tegen en was van oordeel dat vele ouders hun kinderen wel degelijk het
goede voorbeeld gaven.
268 UBG, BIB.HER.000996, TAULERUS (J.). Gheestelycke sermoonen op alle de sondaghen ende hey-
lighdaghen van het gheheel iaer. Antwerpen, bij Joannes Baptist Verdussen, 1685, p.17-22. 269 GTB-WNT: perikel = dreigend gevaar. UBG, BIB.ACC.006760, BLOEMERT (A.A.). Christelijke
sermoenen ofte seer geleerde en deftige predicatien op al de evangelien vande sondagen en feestdagen door ‟t
geheel jaer. Antwerpen, bij Michiel Knobbaert, 1688, p.24. 270 GTB-WNT: vermaledijd = vervloekt, door God verdoemd. KUL MS, 251.951 VALC serm (vol.1-4),
VALCKE (P.F.). Sermoenen op de sondagen en feestdagen. Brugge, bij Joseph de Busscher, 1784, deel 1, p.
161-165.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
129
“Aen alle laetdunkende en buytenspoorige jonkheyd. (…). Al hoe wel het veeltyds aen
de ouders niet en lyd, midts zy hunne kinderen in de deugd gestaedig voortgaen, en
vermaeningen de alderkragtigste geven.”271
Ook in de catechismuscommentaar trof ik het onchristelijk leven aan als oorzaak voor
echtelijke ontrouw, m.n. in de Catholycke onderwijzinge van Huleu die werd gedrukt op het
einde van de 18de
eeuw. Naast het onder meer ontwijken van kwade gezelschappen en het
mijden van plekken waar oneerlijke liederen werden gezongen, diende men volgens Huleu
ook te vasten indien men het zesde gebod wilde eerbiedigen. Daarnaast stelde hij dat het
gebed en al hetgeen de mens tot God keerde, ook gebruikt moest worden als hulp om zich niet
te bezondigen aan overspel272
.
C De duivel
Eén van de oorzaken die slechts zijdelings werd aangehaald, is de verantwoordelijkheid van
de duivel. De predikant die met betrekking hiertoe een duidelijke uitleg gaf door middel van
de parabel van de akker, was priester De Vloo. Hij verklaarde dat op elk tarweveld onkruid
voorkwam en niemands hart dus vrij was van de drie begeerlijkheden waaruit alle zonden
voortkwamen. De begeerlijkheid van het vlees was verantwoordelijk voor de braspartijen en
het overspel en was er gekomen door “den vyand van den mensch, den duyvel”. Maar de
mensheid ging niet vrijuit, aangezien ze lag te slapen toen de duivel het onkruid zaaide en ze
eigenlijk moesten waken over zichzelf en elkaar. De Vloo veronderstelde dat zedenschennis
voorkwam wanneer een man niet goed op zijn vrouw lette of een moeder niet naging of haar
kind op tijd en stond bad. De duivel was dus slechts deels verantwoordelijk voor alle zonden
waarvan het overspel er één was en het was aan het volk zelf om op te passen.
“Ziet, den duyvel waekt en loopt altyd rond als eenen briesschende leeuw, om te zien,
wie hy kan verslinden; (…). En van waer komt dan al dat onkruyd in uw hert? Den vyand
heeft het daer in gezaeyd; ja, maer door uwe schuld; gy sliept terwyl gy moeste waeken.”273
271 GTB-WNT: laatdunkend = verwaand, een hoge dunk van zichzelf hebben. OBB, historisch fonds, 4/682, Den
vermaekelyken Brugschen almanak voor het jaer M.D.CC.LXXXI. onder den naem van verrezen snaek. Brugge,
bij Cornelis de Moor, 1781, p.113-115. 272 CB KUL, RA2889 1-8, HULEU (J.F.G.). Conferentiae ecclesiasticae de officio pastoris boni ofte catholyke
onderwyzingen op den Mechelschen catechismus. Mechelen, bij P.J. Hanicq, 1793, deel 4, p.78-84. 273 UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1789, deel 2, p.15-28
(citaat p.28).
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
130
In andere boeken werd aan de onkuisheid een specifieke duivel toegekend, Asmodeus. Onder
meer Verslype voerde Asmodeus ten tonele in het kader van zijn vijfde sermoen “van de son-
de van onsuyverheyt” waarin hij besprak welke bijzondere heerschappij deze duivel over o.a.
de overspeligen had en de enorme moeilijkheid die zij ervaarden om van deze zonde af te
stappen274
. Ook Backx noemde reeds in de 17de
eeuw Asmodeus in dezelfde preek waarin hij
de drie soorten begeerlijkheid uiteenzette waaruit zondigheid voortkwam. Opvallend is bo-
vendien dat hij stelde dat men binnen het huwelijk meerdere personen diende te mijden, m.n.
Venus, Bacchus en Asmodeus, en dat de kwade begeerlijkheid die vele zonden veroorzaakte,
was ontstaan door de erfzonde. Dit laatste idee kwam echter ook bij andere predikanten voor.
Het 18de
– eeuwse anonieme manuscript met sermoenen bevestigt dat de gedrukte preekbun-
dels een grote overeenstemming vertoonden met de neergepende preken. Het manuscript
bevat een preek over de zonden in het algemeen die wordt gedateerd in 1776 en waarvan de
inhoud grotendeels overeenkomt met de inhoud van de laatstgenoemde preek van De Vloo.
Daarnaast stemde de preek ook met de voorgaande genoemde oorzaken in: huizen waar over-
dadig werd gedronken, moesten worden gemeden, alsook oneerlijke discoursen, misleidende
boeken en theaters275
.
Huwelijksontrouw werd, zoals uit hoofdstuk twee bleek, niet enkel door de clerus in verband
gebracht met de duivel. De volksboeken kenden de duivel in zijn diverse gedaantes evenzeer.
Het volksboek over Russche, het hulpje van de duivels, is hiervan het meest toepasselijke
voorbeeld.
“Daer nae quam Asmodeus die prince groot / prince der luxurien sonden bloot/ dat
icse in oncuysheden soude doen sneuen/ endi bi vroukens soude doen rusten met soeten
aencleven.”276
D Andere oorzaken
Een andere oorzaak die binnen deze bronnencategorie sporadisch opdook, is ledigheid of lui-
heid. Vandenbossche noemde deze beweegreden in een opsomming van de oorzaken van
zonden tegen het zesde gebod.
274 UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent,
bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.506-520. 275 UBG, BHSL.HS.3748, Nederlandse sermoenen gepredikt te Gent van 1757-1786 (manuscript). 18de eeuw,
pak 1, fo.57r.-59v. 276 GTB-WNT: luxurie = onkuisheid. DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche. Antwerpen, De
Sikkel, 1950, p.18.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
131
“V. Welcke sijn de oorsaecken, die ons tot de onsuyverheyt trecken? A. Oneerlijcke
persoonen, ende plaetsen: curieuse ooghen: overvloedigheyt, ende lichtveerdigheyt in kleede-
ren: het aensicht blanketten: maecken, koopen, ende bewaeren oneerlijcke schilderijen: dicht-
en, schrijven, oft liedekens, oneerelijcke cautenantien, ende dansen, lichtveerdighe manieren,
ende aenraekingen: ledigheydt, dronkenschap, ende gulsigheyt: ende dierghelijkcke.”277
Eén van de neergeschreven preken gaf een uitvoerige uiteenzetting hieromtrent. Deze preek
beschreef hoe koning David tot overspel was gekomen omdat hij door ledigheid tot ontuchtige
begeertes werd aangezet. De auteur van deze preek oordeelde dat David zijn ogen nooit op
Betsabee had laten vallen en dus nooit tot overspel was gekomen, indien hij zich had toege-
legd op arbeid i.p.v. op “ledig wandelen”278
.
Andere visies met betrekking tot oorzaken van onkuisheid staan in verband met menselijke
zwakte. Zo besprak Verslype in zijn 38ste
sermoen – het sesde van de sonde van onsuyverheyt
– dat deze zonde ongeneeslijk leek te zijn en wel om volgende reden:
“Wat is dit te verwonderen, geconsidereert de uytterste kranckheyt en boose
genegentheydt van den mensch tot de sonde, oock selfs al is‟t dat hy sijn selven niet vrywilligh
in de occasien en smyt?”279
Ook De Vloo liet in zijn sermonarium horen dat de mens maar beter oppast voor zijn eigen
krankheid en broosheid en slechts een zwak wezen is.
“De vreeze van uw eygene krankheyd en broosheyd. (…) . Van u zelven, gy zyt eenen
niet, een broos riet, een vat van alle krankheyd en ellende; mistrouwd dan altyd van u zelven;
en betrouwd altyd en in alles op Godt, (…).”280
Massemin vulde deze visie verder aan door te stellen dat “onkuisschaerts” nog een slag erger
waren dan andere zondaars, aangezien ze zichzelf en andere trachtten wijs te maken dat hun
277 GTB-WNT: blanketten = de huid blank maken d.m.v. blanketsel. GTB-MNW: couten = babbelen, keuvelen.
GTB-WNT: lichtvaardigheid = onbedachtzaamheid, onbezonnenheid. GTB-WNT: ledigheid = de toestand van
niet door verplichte bezigheden in beslag genomen te zijn, met ongunstige bijgedachte binnen deze context.
UBG, BIB.ACC.000643, VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft christelycken onderwyser in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716, deel 3, p.350. 278 UBG, BHSL.HS.1321, Nederlandse sermoenen voor de zondagen van het kerkelijk jaar (manuscript). 17de-
18de eeuw, 12°, fo.7r.-12v. 279GTB-WNT: krankheid = zwakheid, inzonderheid in zedelijk opzicht. GTB-WNT: genegenheid = de
hoedanigheid van tot een handeling genegen te zijn. GTB-WNT: occasie = mogelijkheid, omstandigheid
geschikt voor een bepaald doel. UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge
der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.522-
523. 280 UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1791, deel 8, p.337.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
132
scheve schaats geen zonde was, net omdat ze uit menselijke krankheid voortsproot en God
daarom medelijden had met hen281
.
Een andere vroegmoderne visie die ook in deze bronnen kon worden gedetecteerd, is de
humoresleer. Deze visie op het menselijk lichaam werd door verscheidene clerici aangehaald
als het op zondigen aankwam en ook een reeds eerder vernoemd volksboek vermeldde de
humoresleer als mogelijke oorzaak van vrouwelijk overspel. Onder meer predikant Backx was
ervan overtuigd dat “melaetsheydt van de ziele (die de sonde is)” op velerlei vlakken
overeenkwam met de lichamelijke kwalen, bijvoorbeeld in oorzakelijkheid. Lichamelijke
ziekte werd veroorzaakt door de “overtollige hitten, die het onsuyver bloedt, en de scherpe,
soutevochten oft humeuren des lichaems” ontstaken. De melaatsheid van de ziel werd zodoen-
de ook veroorzaakt door de hitte van de begeerlijkheid282
. Ook De Vloo deelde deze visie en
was ervan overtuigd dat onkuisheid één van “de koortsen der ziele” was.
“Alle menschen zyn met die koortsen besmet, den eenen meer en den anderen min;
want niemand is zonder quade passien en driften, het zyn overblyfselen van de zonde van
Adam: (…). De koortse neemt doorgaens haeren oorsprong uyt quade humeuren, die zyn en
worden vergaedert in‟s menschens lichaem, door den overvloed of ongezondheyd van spys of
drank.”283
Andere oorzaken die doorheen vele preken naar voor werden geschoven, hadden te maken
met zinnelijkheid en werden vaak aangehaald in het kader van de zintuiglijke oorzaken van
overspel. Begrippen die in deze context genoemd werden, waren wulpsheid, zinnelijke lust en
vleselijke begeerte. Jezuïet Bloemert verbond dit op zijn beurt met een andere vaak genoemde
oorzaak, nl. de overdaad aan spijs en drank.
“De vleeschelyke bekoringhe heeft zyn wortel ook in overdaet van spys ende drank:
want als de natuur ontfanghen heeft dat genoch is tot voedtzel, de rest verandert in materie
van aenteelinghe, hier van komt dertelheidt des vleesch.”284
281 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet,
1765, deel 1, p.259-260. 282 GTB-WNT: humeur = vocht, sap in het menselijk lichaam. UBG, BIB.ACC.025492, BACKX (R.)
Sermoonen op ieder sondagh van het geheele jaer. Antwerpen, bij Petrus Jouret, 1709, p.610-611. 283 UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1791, deel 7, p.158-159. 284 GTB-WNT: aanteling = aankweking, door telen vermeerderen. GTB-WNT: dartelheid = weelderigheid,
wulpsheid. UBG, BIB.ACC.006760, BLOEMERT (A. A.). Christelijke sermoenen ofte seer geleerde en deftige
predicatien op al de evangelien vande sondagen en feestdagen door ‟t geheel jaer. Antwerpen, bij Michiel Knobbaert, 1688, p.24.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
133
2.3.2 Welke zijn de retorische middelen die de auteurs aanwendden?
Zoals ik al kort aanhaalde naar aanleiding van het kerkelijke huwelijksdiscours, werden
verscheidene argumentatiemethodes en retorische middelen aangewend om het gelovige volk
ervan te overtuigen dat ze hun huwelijkse kuisheid dienden te bewaren. Een eerste retorische
strategie die ieder van de door mij onderzochte auteurs toepaste, is het autoriteitsprincipe.
Geen enkele predikant liet zijn kans onbenut om de gelovigen te overstelpen met apostolische
citaten of argumentaties van gezaghebbende kerkvaders. De kerkvader die in de door mij
bestudeerde periode het vaakst werd genoemd, is ongetwijfeld Augustinus (354-430). Be-
paalde preekpassages puilden werkelijk uit van de autoriteiten. Zo haalde Verslype in zijn
Historie en overeenkominge der vier evangelien werkelijk alles uit de kast om zijn visie
betreffende onkuise gedachtes te bewijzen. Hij citeerde achtereenvolgens H. Hieronymus,
David, H. Joannes Damascenus, H. Gregorius, H. Bernardus, de Heilige Schrift en de apostel
Jacobus.285
Predikanten gebruikten ook graag voorbeelden om hun punt te verduidelijken. Het vaakst aan-
gehaalde voorbeeld i.v.m. overspel was ongetwijfeld het verhaal van David286
. Vooral in de
context van de zintuiglijke oorzaak betreffende de ogen, was het verhaal van de Bijbelse vorst
en Betsabee een geliefkoosd onderwerp287
. Deze casus vormde een dankbaar onderwerp om
aan te tonen dat niemand mocht denken dat deze zonde op hem of haar geen vat zou kunnen
krijgen, aangezien zelfs deze vrome vorst eraan ten prooi viel.
“Colommen bezwyken, alderheyligste menschen vallen. (…). Ziet David, dien man na
Gods hert, hoe leelyk hy gestronkelt heeft. (…) Het vleesch is krank, de vyanden listig, de
gelegentheden menigvuldig, de perykelen groot, daer is niet veel noodig, om ons van groote
heyligen, groote zondaers te maeken, (…).”288
Naast kerkelijke voorbeelden, waarvan David er één is, maakten sommige priesters ook
gebruik van wereldlijke voorbeelden. Zo gaf Verslype in één van zijn vele sermoenen over de
onkuisheid een opsomming van gekende overspeligen om aan te tonen dat deze zonde een
ware plaag is. Na enkele Bijbelse voorbeelden van onkuise liefde, zoals Salomon die “door
285 UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent,
bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.489-492. 286 Zie ook hoofdstuk 2, p.45. 287Bijvoorbeeld: CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die
geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle
geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.360-361. 288 GTB-MNW: colomme = zuil, paal. GTB-WNT: stronkelen = struikelen, binnen dit citaat in figuurlijk
verband. UBG, BIB.116G002, DE VLOO (I.). Sermoenen. Brugge, bij Joseph De Busscher, 1790, deel 6, p.7.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
134
de onsuyver liefde der vrouwen” in afgoderij verviel, noemde hij onder meer Anna Boleyn en
Maarten Luther289
.
Krasse uitspraken doken vaak op in deze bronnen, maar men mag zich niet laten misleiden,
aangezien ze vooral bedoeld waren om de aandacht van de toehoorders te trekken en te
behouden290
. Daarnaast is ook voorzichtigheid aangewezen als het op de vaak voorkomende
negatieve zedenschetsen aankomt.
“O ik vreeze! Dat‟er al veel zyn, die, in de plaetse van Jesus tot hunne bruyloft te
nooden, gelyk die van Cana gedaen hebben, hem veel eer verdreven, en den duyvel in syne
plaetse genood hebben! (…) O grooten Godt! Hoe veel trouwen‟er zoo niet gelyk de
heydenen! Hoe veel trouwen‟er niet uyt enkel gierigheyd, en enkelyk om het geld en het
goed?”291
Predikanten hadden ook tot doel het voorgestelde herkenbaar te maken en maakten hiervoor
gbruik van onder meer uitvergroting292
. Vooral Massemin blinkt hierin uit, door het in zijn
preek voor te stellen alsof haast iedereen die huwt enkel oog heeft voor de ontuchtige
aspecten.
“Maer wat zouden wy hier al niet konnen zeggen, dat de schaemte ons doet zwygen,
tegen die Chrstenen zelve, dat nauwelykx weten, met wat inzigt dat zy het huwelyk moeten
aengaen, om christelyk aentegaen: zy peizen nauwelykx op iet anders, als op het vlees, (…).
Zy komen met de vreeze des Heeren niet, om het zelve te ontfangen, maer met de liefde van de
vuile Venus.”293
“ (…), wat moeten onder ons zoo vele gemeene menschen, zoo vele volkryke
huisgezinnen verwagten, waer onder niet een overspel, maer by duizende bedreven worden?
(…) O! Men zoude hedendaegs ook wel met den treurenden Jeremias mogen zeggen: (a)
Adulteris repleta est terra. De aerde is vervult met overspeelders.”294
289 UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent,
bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel 5, boekdeel 1, p.510. 290 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie, p.134. 291 UBG, BIB.152S002: VALCKE (P.F.). Sermoonen op de sondagen en feestdagen. St. Truyden, bij Joannes
Bernardus Smits, 1789, deel 1, p.153-154. 292 STORME (H.). Op.cit., p.142 en p.147 (punt III). 293 GTB-MNW: Venus = de heidense godin der natuurlijke of seksuele liefde. CB KUL, 7A3969 1-2,
MASSEMIN (P.). Sermoenen op de mysterien van onzen Heere Jesus Christus. Brugge, bij Joseph Van Praet,
1765, deel 2, p.363. 294 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet,
1765, deel 2, p.10-11.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
135
De historicus Storme haalde al aan dat gedurende de 17de
en 18de
eeuw de eenzijdige
gerichtheid op het zondige één van de opvallendste eigenschappen was van de predikatie295
.
Dit werd ook sterk tot uiting gebracht in de sermoenen en catechismuscommentaren
betreffende overspeligheid, waarin iedere auteur de alomtegenwoordigheid en de verachte-
lijke aard van deze zonde beklemtoonde. Verslype staafde dit punt bijvoorbeeld door te
verwijzen naar het berouw dat David had:
“In het 6. gebodt, (…), wort de sonde van overspel seer wel ten hoofde gestelt,
overmits dat in haer meer leelijckheyt bevonden wort, dan in d‟andere, (…). De penitentie,
den angst en de benouwtheden van David thoonen oock genoegh voor wat een grouwelycke
sonde dat het overspel alsdan wiert gehouden, (…).”296
De nadruk op de zwaarte van deze zonde diende dan ook voornamelijk te worden gezien in de
enerzijds repressieve en anderzijds preventieve functie die de predikatie had297
.
2.3.3 Werd de dubbele standaard in deze bronnen tot uiting gebracht?
Na onderzoek kan ik besluiten dat de dubbele standaard zeker tot uiting werd gebracht binnen
deze bronnen inzake de ernst van de overtreding. De ergste vorm van overspel werd immers
gepleegd door een gehuwde vrouw. Backx‟ visie hieromtrent werd reeds onder punt 2.2
toegelicht en staafde het beeld dat vrouwelijk overspel erger was en bijgevolg zwaarder
diende te worden bestraft. Maar als het op toewijzen van schuld aankwam, waren de predi-
kanten veel minder eenduidig. Hoewel op het eerste zicht zou kunnen worden gedacht dat
vooral met een beschuldigende vinger in de richting van de vrouw werd gewezen, blijkt uit de
bronnen dat zowel mannen als vrouwen ervan werden beschuldigd hun eigen overspel of dat
van een ander te veroorzaken. Een beeld dat sporadisch binnen de bronnen terugkeerde, is dat
van de vrouwelijke verleidster. Predikanten stelden vrouwen verantwoordelijk voor wie door
haar aantrekkingskracht tot onkuisheid werd gebracht en zondigde298
. De meest duidelijke
voorstander van deze visie is Backx, aangezien hij in de lijn van de apostelen voornamelijk
295 STORME (H.). Op.cit., p.134-135 en p.138. 296 GTB-WNT: penitentie = berouw, boetedoening. UBG, BIB.G1671 en BIB.G6469, VERSLYPE (J.). Historie
en overeenkominge der vier evangelien. Gent, bij Mauritius Franciscus en Dominicus Vander Ween, 1722, deel
5, boekdeel 1, p.493-494. 297 STORME (H.).Op.cit., p.140. 298 ROTSAERT (K.) Op.cit., p.99-100.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
136
vrouwen aanmaande zich zedig te kleden299
. Maar vrouwen waren lang niet de enige
schuldigen. De echtgenoot werd immers ook schuldig bevonden in bepaalde gevallen omdat
hij geacht werd het goede voorbeeld te geven en zichzelf en zijn vrouw in toom te houden. De
argumenten waarmee de predikanten hun miskenning van vrouwen bekrachtigden, waren dat
zij van nature uit zwakker waren en zij veel minder dan mannen weerstand konden bieden aan
passionele driften. Hoewel de 17de
-eeuwse predikanten zoals Backx dit iets explicieter
stelden, zoals bleek uit het onderzoek van Rotsaert, kwam dit beeld ook nog in de 18de
eeuw
aan bod300
.
“(…), omdat de man als het hooft van de vrouwe gemeynelyck met meer verstant,
wysheyt, en sterckheyt begaeft is, ende soo meer behoort de deught te oeffenen, de sonde te
schouwen, sijne passien te temmen, sijne geyle lusten, en ongeregelde driften in den toom
ende onder het gebiedt van de reden te houden, omde vrouwe, die den apostel Petrus een
crancker vaetien noemt, met goet exempel voor te gaen, ende eerst te doen het gene hy wilt
dat sijne vrouwe naervolge.”301
Belangrijk is vast te stellen dat in deze bronnen het niet louter vrouwen waren die al eens een
scheve schaats reden. Heel wat predikanten bespraken zowel mannen als vrouwen die hun
heil zochten buiten het echtelijk bed en zij wezen lang niet enkel schaars geklede vrouwen aan
als oorzaak hiervan. In zijn preek over de dronkenschap richtte Valcke zich bijvoorbeeld
specifiek tot dronken echtgenoten die hun vrouw en kinderen bedrogen, het huishoudelijk
geld verkwistten en zich bezondigden aan huiselijk geweld302
. Massemin daarentegen wees
met een vermanende vinger in de richting van vrouwen die weigerden onderdanig te zijn aan
hun man en stelt dat sommige vrouwen een pak slaag uitlokten door de ontucht die ze
bedreven.
“Fy, zulke vrouwen, die hunne mans geduerig beknyzen, die liever eene blauwe ooge
waegen zouden, als eerst te zwygen, die een hoofd als eenen steen hebben, die alles verzuipen
299 CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle geloovige.
Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.405-406. 300 ROTSAERT (K.) Op.cit., p.132-134. 301 GTB-WNT: exempel = voorbeeld. GTB-MNW: vat = naam van het menselijk lichaam, vnl. als bewaarplaats
van de ziel. CB KUL, RA21489 1-3, BACKX (R.). CXXV sermoonen op de thien geboden, waer in alle die
geboden worden uytgeleyt met een besondere geleertheyt en nettiggheyt, ten hoogsten dienstigh voor alle
geloovige. Antwerpen, bij de weduwe van Petrus Jouret, 1743, deel 2, p.311. 302 UBG, BIB.152S002: VALCKE (P.F.). Sermoonen op de sondagen en feestdagen. St. Truyden, bij Joannes
Bernardus Smits, 1789-1790, deel 4, p.220-221.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
137
wat den man kan winnen, die van hunnen man van de eene na de andere klappeie gaen
klaegen enz.”303
In een ander sermoen “op de zonde van onzuiverheid” keerde Massemin zich dan weer speci-
fiek tegen ontuchtige mannen die de verleidersrol op zich namen.
“(…), zy laeten niet na van tegen hun beter weten en conscientie, aen zommige kranke
en ligtgeloovige vrouwspersoonen wystemaken, dat het gene waer toe zy hun verzoeken,
geene doodzonde is, ja dat zy alle quad op hun nemen, waer door dat‟er vele jammerlyk
verleid worden; (…).”304
Uit dit summiere overzicht komt dus duidelijk naar voor dat hoewel de dubbele standaard ex-
pliciet werd geponeerd en het vrouwelijk overspel als een nog zwaardere zonde werd gezien
door de clerus, dit veel minder eenduidig was aangaande de schuld en oorzaken voor ontrouw.
2.3.4 Was er een evolutie doorheen de tijd m.b.t. de aangeduide oorzaken?
Deze vraag lijkt reeds beantwoord te zijn alvorens de bronnen in te kijken, indien men de
stelling van Storme aanneemt die schreef dat er een grote continuïteit was op inhoudelijk vlak
en de hoofdthema‟s constant bleven. Hij meende te mogen vaststellen dat de veranderingen
zich voornamelijk beperkten tot de vormgeving en inkleding van de onderwerpen. Volgens
hem werden de meeste 17de
- en 18de
- eeuwse sermoenen dan ook gekenmerkt door een
tijdloos karakter en gingen de preekboeken hierom vaak eeuwenlang mee305
. Het leek mij
aldus een interessante invalshoek om deze stelling te toetsen aan het discours dat werd
gevoerd m.b.t. de oorzakelijkheid van overspel.
Uit mijn analyse kwam duidelijk naar voor dat de hoofdthema‟s inderdaad constant bleven.
Doorheen de gehele periode keerden dezelfde visies betreffende de oorzaken van overspel
terug. Ook de retorische strategieën en gendergerelateerde invalshoek bleven grotendeels
ongewijzigd. Hier en daar trof ik wel stellingen aan die een iets radicalere of net minder
uitgesproken visie vertegenwoordigden, zoals de nuanceringen in de catechismuscommen-
taren van Huleu en Verheyen naar het einde van de 18de
eeuw toe m.b.t. de positievere
303GTB-WNT: beknijzen = in de gaten hebben. GTB-WNT: klappei = min of meer smadelijke naam voor een
praatzieke vrouw, kwaadspreekster. CB KUL, 7A3969 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op de mysterien van
onzen Heere Jesus Christus. Brugge, bij Joseph Van Praet, 1765, deel 1, p.235 304 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet,
1765, deel 1, p.762 [sic: de zeven is een drukfout, het echte paginanummer is 262]. 305 STORME (H.). Op.cit., p.99-101
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
138
waardering van seksualiteit binnen het huwelijk in bepaalde omstandigheden306
. Een
duidelijke evolutie doorheen de tijd kon ik hieruit echter niet afleiden. Bovendien dient in
rekening te worden genomen dat de auteurs vaak geïnspireerd werden door elkanders
sermonaria en gedachtegoed. Het voorbeeld van het verhaal dat werd toegeschreven aan de
14de
-eeuwse predikant Taulerus en opnieuw opdook in de preekbundel van Backx in
nagenoeg dezelfde bewoording, is hiervan een duidelijk bewijs307
.
3 Besluit
De preekboeken en catechismuscommentaren bleken een uiterst interessante invalshoek te
vormen binnen het kader van mijn onderzoek naar de oorzakelijke omstandigheden van
buitenechtelijke betrekkingen in de Vroegmoderne Tijd. De verdienstelijke studies van onder
meer Storme maakten er mij bewust van dat niettegenstaande deze bronnencategorie
onderhevig is aan enkele fundamentele beperkingen, ze de onderzoeker toelaat een blik te
werpen op de visies die door de clerus werden geponeerd vanop de kansel en in de
catechismusles.
Het bronnenonderzoek dat ik heb gevoerd was beperkt omwille van de tijdslimiet, alsook
omwille van het feit dat deze bronnen slechts een onderdeel vormen van een veel uitgebreider
bronnenpakket dat ik voor deze studie heb geselecteerd. Definitieve resultaten voorleggen
lijkt mij hier aldus niet op zijn plaats. Wel blijkt dat Storme inderdaad niet overdreven heeft
door het bronnentype als “erg repetitief” te bestempelen en het geschetste beeld aangaande de
moraliteit met betrekking tot oorzakelijkheid van overspel, niet meer ingrijpend zal wijzigen.
De geschiedenis van de katholieke predikatie werd immers gekenmerkt door een grote
continuïteit op inhoudelijk vlak.308
Wellicht zal een diepgaander en meer uitgebreide analyse,
mogelijk aangevuld met catechismussen en biechtboeken, het door mij geschetste beeld aldus
kunnen aanvullen en nuanceren voor de 17de
en 18de
eeuw, maar geen verregaande
veranderingen opleveren.
De katholieke visie op huwelijk en seksualiteit bleek erg pessimistisch en dat veroorzaakte
dus mede een uitvoerige veroordeling van de ontucht in het algemeen en de overspeligheid
specifiek. Overspel kon niet worden goedgepraat, in geen enkele vorm en onder geen enkele
voorwaarde. De oorzaken die de clerus aangaf, waren daarenboven van velerlei aard. Heel
306 Zie punt 2.1 (p.115-117). 307 Zie p.118. 308 STORME (H.). Op.cit., p.99.
HOOFDSTUK 3:Bronnen uit de pastorale praxis
139
wat oorzaken werden verbonden met de zintuigen en zodoende werden zaken zoals het dragen
van ontuchtige kledij, het drinken van alcoholische dranken of het lezen van slechte boeken
scherp vermaand. Al wat de zwakke mens kon prikkelen in zijn vleselijke begeertes en een
mogelijke aanzet tot overspel kon vormen, diende te worden gemeden. De visie dat uit
overspelige huwelijken wederom ontuchtige kinderen zouden voortkomen, werd eveneens
geponeerd en ook de duivel werd deels verantwoordelijk gesteld. Het volk werd geacht
oprecht te geloven en te leven zoals de “christelijke leeringe” het voorschreef.
Op het vlak van retoriek viel de voorkeur op die auteurs gaven aan het verwijzen naar
autoriteiten. De kerkvader Augustinus genoot duidelijk de voorkeur. Andere retorische
middelen die vooral werden aangewend, waren het geven van voorbeelden zoals dat van
koning David en het in de verf zetten van de ernst van de zonde en de mate waarin ze
voorkwam. De genderinvalshoek bleek niet zo eenduidig als ik eerst meende. Het overspel
gepleegd door een gehuwde vrouw was een grotere zonde dan het overspel van een gehuwde
man, maar zowel mannen als vrouwen werden door de predikanten met de vinger gewezen.
HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
140
HOOFDSTUK 4: PROCESSEN EN COLLOCATIES
Voorgaande hoofdstukken hebben getracht een beeld te scheppen van de ideologie aangaande
motivatie tot overspel zoals die naar voor kwam uit de bronnen geproduceerd door
normerende instanties. Enerzijds de Kerk en anderzijds de auteurs van populair drukwerk
kunnen worden gezien als instellingen die de mentaliteiten binnen de vroegmoderne maat-
schappij mee creëerden. Binnen dit hoofdstuk werd de focus verlegd van de ideologische
zijde van het spectrum naar de praktijkgerichte zijde. De procesdossiers die ik hiervoor
aanwendde werden reeds veelvuldig onderzocht, weliswaar vooral op kwantitatieve wijze en
met andere onderzoeksvragen in het achterhoofd. Niettemin bleken zij een goede invalshoek
te vormen om wat dieper in te gaan op de motiveringen van de overspeligen, zelfs indien
enkele restricties in acht werden genomen. Bovendien ging het bij processen en collocaties
niet enkel om de beklaagde(n). Ook de visies op het overspel geuit door de andere betrokken
partijen zoals buren, ouders, partners en priesters leverden waardevolle informatie op over de
maatschappelijke context waarin het dossier zich afspeelde.
In tegenstelling tot de hoofdstukken m.b.t. populair drukwerk en bronnen uit de pastorale
praktijk diende ik mij bij deze bronnen meer te beperken en dit zowel binnen de geografische
als historische context. Om praktische redenen zag ik mij genoodzaakt drie groepen
procesdossiers te selecteren, aangevuld met enkele collocatiedossiers. Onder punt 2.2 wordt
deze selectie verder toegelicht. Mijn totale bronnenbestand voor dit hoofdstuk wordt gevormd
door 100 gerechtelijke bronnen: 88 procesdossiers en 12 collocatiedossiers. In de proces-
dossiers komen 56 overspeelsters en 49 overspelers voor. De collocatiedossiers bevatten de
gegevens van 5 overspeelsters en 9 overspelers. Ik beschik op die manier over de gegevens
van 61 overspelige vrouwen en 58 overspelige mannen, wat overeenstemt met respectievelijk
51,3% en 48,7% van mijn totaal aantal overspeligen. De twee onderstaande tabellen geven de
verdere indeling van het bronnenbestand weer.
Gent Brugge Brugse Vrije
Totaal 33 Totaal 40 Totaal 15
Overspelers 15 Overspelers 23 Overspelers 11
Overspeelsters 24 Overspeelsters 36 Overspeelsters 6
17de
eeuw 0 17de
eeuw (1618-1672) 10 17de
eeuw (1645-1691) 5
18de
eeuw (1755-1784) 33 18de
eeuw (1707-1790) 30 18de
eeuw (1718-1779) 10
Tabel 2: Overzicht procesdossiers
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
141
Gent Brugge
Totaal 7 Totaal 5
Overspelers 5 Overspelers 4
Overspeelsters 2 Overspeelsters 3
17de
eeuw 0 17de
eeuw 0
18de
eeuw (1721-1783) 7 18de
eeuw (1769-1788) 5
Tabel 3: Overzicht collocatiedossiers
In het eerste deel van dit hoofdstuk ga ik dieper in op de proces- en collocatiedossiers in het
algemeen en bespreek ik op beknopte wijze de bevoegdheden, procedures en samenstelling bij
de wereldlijke en kerkelijke rechtbanken, alsook hun houding tegenover overspeligheid. Dit is
naar mijn mening van belang om een correcte interpretatie van de motivaties tot overspel te
kunnen geven binnen het bronnenbestand, alsook om deze te kunnen kaderen binnen de
bredere strafrechtelijke context. In een tweede deel bespreek ik net zoals in de voorgaande
hoofdstukken het gebruik van dit bronnentype en bespreek ik achtereenvolgens de
historiografie, selectie van het bronnenmateriaal en de gehanteerde methodologie. In het derde
onderdeel van dit hoofdstuk behandel ik de onderzoeksvraag aangaande motivatie tot
overspel. Eerst schets ik een algemeen overzicht en vervolgens worden de meest genoemde
motivaties verder uitgediept en gecontextualiseerd binnen de toenmalige maatschappij. Niet
enkel de visies op beweegredenen tot overspel zoals geformuleerd door de overspeligen zelf
komen binnen dit onderdeel aan bod. Onder meer de getuigenverhoren en collocatieverzoeken
binnen proces- en collocatiedossiers boden immers de mogelijkheid dieper in te gaan op het
blikveld van de omgeving. Buren, priesters, ouders, werkgevers…bleken eveneens graag hun
ongezouten mening te geven over bijvoorbeeld “hoe een man (…) tot sijn confuys, hielt met
sijn maerte huys”309
.
309 Lied in bijlage (thesis deel II, p.81-84): RAB, nr.641, fo.253v.-256v., fiche 21 (1753).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
142
1 Processen en collocaties: algemeen
1.1 Processen
1.1.1 Wereldlijke rechtbank: bevoegdheden, procedures en samenstelling
A Algemeen
Laurent Inghelbrecht, die als vrijwilliger verbonden is aan het Rijksarchief te Brugge en mee
verantwoordelijk voor de ontsluiting van de processen van het Brugse Vrije, haalde aan dat er
heel wat onduidelijkheden aangaande de vroegmoderne gerechtelijke instellingen bestaan.
Onderzoekers zijn immers aangewezen op de fragmentarisch bewaarde documenten en
bovendien verliepen processen op uiteenlopende manieren310
. Ook Jos Monballyu,
rechtshistoricus aan de Leuvense universiteit, merkt op dat het crimineel proces geen
uniforme wettelijke regeling kende. Het gevolg hiervan was dat elke Vlaamse rechtbank tot
het einde van de 18de
eeuw zijn eigen styl crimineel had. Niettemin vertoonde het
vroegmoderne strafrecht volgens hem toch reeds een zekere eenheid dankzij de talrijke
rechtsgeleerden die het strafprocesrecht bestudeerden en baseerden op het Romeins-canoniek
recht311
. Uit hetgeen bovenstaande auteurs opmerkten, kan worden afgeleid dat het niet
mogelijk is om één algemeen schema te schetsen van het verloop van een crimineel proces.
Onderstaande uiteenzetting beoogt dan ook louter een idee te geven van het mogelijke
procesverloop en bevat enkele algemeenheden die door de auteurs werden aangehaald, zowel
binnen hun onderzoek van de strafrechtelijke praktijk a.d.h.v. procesdossiers als binnen hun
studie van normatieve traktaten geschreven door vroegmoderne rechtsgeleerden.
Het strafrechtelijk apparaat in de Zuidelijke Nederlanden tussen de 15de
en 18de
eeuw werd
nog niet getypeerd door wat wij nu definiëren als scheiding der machten. Hetgeen wij
momenteel onder rechtspraak, bestuur en wetgeving verstaan, zat toen nog verstrengeld en de
instellingen uit die periode waren tezelfdertijd voor deze drie aspecten bevoegd. Bovendien
werden de competenties van de diverse gerechtelijke instellingen nooit nauwkeurig
vastgelegd. Volgens Monballyu werd de Vroegmoderne Tijd dan ook gekenmerkt door een
310 INGHELBRECHT (L.) en VAN BASSELAERE (A.-M.). Inventaris van de verzameling procesbundels van
het Brugse Vrije: een juridische bron voor de geschiedenis van landbouw en platteland in de 17de en 18de eeuw.
Ichtegem, s.n., 2004, vol.1, p.11, 17 en 24. 311 MONBALLYU (J.). De hoofdlijnen van de criminele strafprocedure in het graafschap Vlaanderen (16de tot
18de eeuw). In: VAN RHEE (C.H.), STEVENS (F.) en PERSOONS (E.)(eds.). Voortschrijdend procesrecht: een
historische verkenning. Leuven, Universitaire pers, 2001, p.69-70.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
143
wildgroei van juridische apparaten met overlappende en concurrerende bevoegdheden. De
wereldlijke rechtspraak werd gevormd door enerzijds de ordinaire rechtbanken, die
kennisnamen van de misdrijven binnen hun rechtsgebied, en anderzijds de extraordinaire
rechtbanken, die exclusief bevoegd waren voor welbepaalde misdrijven, gebieden en
personen. Zo konden hoge edellieden binnen de Zuidelijke Nederlanden enkel vervolgd
worden door de Grote Raad van Mechelen312
.
Naast deze wereldlijke strafrechtspraak kwamen ook nog kerkelijke rechtbanken voor binnen
onze contreien. Ratione personae waren zij bevoegd voor de misdrijven gepleegd door
geestelijken, ratione materiae voor alle inbreuken op de kerkelijke discipline, zowel gepleegd
door geestelijken als door leken. Ook inbreuken op de huwelijkswetgeving zoals overspel
vielen dus onder hun bevoegdheid. In de loop van de 16de
tot de 18de
eeuw werd deze
kerkelijke jurisdictie sterk ingeperkt. Meer en meer trokken de wereldlijke rechtbanken de
inbreuken door leken naar zich toe en dit veroorzaakte dan ook heel wat
bevoegdheidsconflicten.
De door mij onderzochte procesdossiers voor Gent, Brugge en het Brugse Vrije behoren tot
het ordinair of gewoon wereldlijk strafrecht dat in onze gewesten uitgeoefend werd door
enerzijds schepenbanken, territoriaal bevoegd voor een stad, heerlijkheid of kasselrij, en
anderzijds leenhoven, bevoegd voor een kleiner gebied. Beiden waren van oudsher
samengesteld uit personen die door de vorst of plaatselijke heer uit de hogere klassen waren
aangeduid en meestal werden zij jaarlijks vernieuwd. De schepenen, die als rechters optraden,
werden bijgestaan door lokale gerechtsofficieren die de vorst vertegenwoordigden en de titel
van baljuw, schout, amman of meier droegen. Zij waren binnen de rechtspraak belast met het
opsporen en vervolgen van misdrijven en het (doen) uitvoeren van vonnissen. Bij de grotere
schepenbanken waren meerdere gerechtsofficieren werkzaam, ieder met een afzonderlijke
taak belast. Zij oefenden naast hun gerechtelijke taken ook administratieve en politionele
taken uit. De schepenen en vorstelijke officieren werden in hun gerechtelijke taken bijgestaan
door onder meer griffiers, deurwaarders, beulen, chirurgijnen en taalmannen, later procureurs
en advocaten genoemd. De griffiers waren onder andere belast met het schrijven van
dagvaardingen, optekenen van getuigenverklaringen en de controle over de procesdossiers313
.
312 MONBALLYU (J.). Zes eeuwen strafrecht. De geschiedenis van het Belgisch strafrecht 1400-2000. Leuven,
Acco, 2006, p.70-71 en p.75. 313 MONBALLYU (J.). Op.cit., p.71-72 en p.76-77. VAN HEMELRYCK (F.). Geschiedenis van de instellingen
van de Nieuwe Tijd. Leuven, Acco, 2002, p.125-129 en p.133.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
144
In vele grote schepenbanken was er een indeling in camere en vierschaar. Deze indeling gold
onder meer voor de rechtspraak en leidde tot volgende bevoegdheidsverdeling. De vierschaar
was de oudste volledige schepenbank, voorgezeten door de hoogste plaatselijke
gerechtsofficier, en hield zich bezig met de belangrijkste strafrechtelijke en burgerlijke
geschillen. Strafrechtelijk betekende dit de gevallen die aanleiding gaven tot een dood- of
lijstraf. De camere was de recentere afdeling van de schepenbank, bestaande uit de
burgemeester en enkele schepenen. Lichte misdrijven werden door hen behandeld. Frequent
voorkomende rechtshandelingen, zoals een getuigenverhoor, werden vaak overgelaten aan een
delegatie van twee tot vier schepenen314
. De getuigenverhoren die ik doornam, vermelden
bovenaan het document meestal twee schepenen.
Alle door mij geselecteerde processen vallen onder de categorie strafvorderlijke procedure.
Binnen deze procedure werd de strafvordering uitgeoefend door een onafhankelijk
gerechtsofficier. Aangezien mijn procesdossiers allen zaken bevatten die vervolgd werden
door de stedelijke schepenbank - Gentse Keure of Brugse vierschaar – of de schepenbanken
van de kasselrij van het Brugse Vrije, betrof het meestal de baljuw. Hij kon de strafvordering
op twee manieren uitoefenen: civilijck of criminelijck. De civiele procesgang werd gevolgd bij
misdrijven die met een civiele straf, zoals een geldboete, erestraf of korte verbanning, werden
vervolgd. Deze procesgang volgde de gewone rechtsgang zoals gebruikelijk in burgerlijke
zaken. De criminele procesgang werd toegepast op capitale crimen, zijnde misdrijven die
bestraft werden met een zware lijfstraf of doodstraf. Aangezien het bij vele zaken niet
duidelijk was welke straf zou volgen, was het uiteindelijk de schepenbank zelf die oordeelde
welke rechtsgang ze toepaste315
. In strafzaken was het de regel dat de rechter van de
woonplaats van de betichte bevoegd was. Vanaf het einde van de middeleeuwen kreeg echter
de rechtbank van de plaats van het misdrijf in toenemende mate voorrang. Bovendien gold
ook vaak dat de rechtbank van de plek waar de betichte werd opgepakt, bevoegd was.
Krachtens de verordening van 1570 gold deze laatste regel in principe voor alle zware
misdrijven316
.
De criminele strafprocesgang in het graafschap Vlaanderen verliep volgens een specifieke
procedure die, hoewel ze niet volledig wettelijk was geregeld, toch een zekere eenheid
vertoonde. Deze procesgang onderscheidde zich van de civiele procesgang door zijn geheime
314 VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.124-125. 315 MONBALLYU (J.). De hoofdlijnen van de criminele strafprocedure in het graafschap Vlaanderen (16de tot
18de eeuw). In: VAN RHEE (C.H.), STEVENS (F.) en PERSOONS (E.)(eds.). Op.cit., p.64 en p.67-69. 316 VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.139.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
145
en inquisitoire aard. Het crimineel strafproces bestond uit vijf kernmomenten: de informatie
preparatoire of het gerechtelijk vooronderzoek, de examinatie of ondervraging van de
verdachte, het enkwest of eigenlijke onderzoek, het scherp examen of ondervraging onder
tortuur en ten slotte het eindvonnis en de uitvoering ervan. De derde en vierde fase werden in
sommige processen deels of helemaal overgeslagen. Het gerecht kon op heel wat diverse
manieren kennis krijgen van een misdrijf. Op rekest van de bevoegde gerechtsofficier werd
dan een vooronderzoek gestart, uitgevoerd door een delegatie van de bevoegde rechtbank. Het
verhoren van getuigen binnen het vooronderzoek kon zowel plaatsvinden binnen de rechtbank
als erbuiten. Elke getuige werd wel afzonderlijk en buiten de aanwezigheid van de verdachte
gehoord. Tijdens deze fase van het onderzoek gebeurde dit verhoor veelal informeel en dus
zonder vragenlijsten. In tegenstelling tot de dag van vandaag zocht men tijdens het
vooronderzoek enkel bezwaren die voldoende waren om iemand aan te houden of te
dagvaarden. Om tijd te winnen gaven de meeste schepenbanken echter wel volledige
bewijskracht aan deze getuigenissen en werd zo het enkwest vermeden of sterk beperkt. De
fase die hierop volgde, was de ondervraging van de verdachte of examinatie. Hierom werd de
verdachte eerst gedagvaard of aangehouden. Om de ondervraging zo efficiënt mogelijk te
laten gebeuren, werd door de gerechtsofficier eerst een vragenlijst of tichten opgesteld. De
ondervraging vond plaats achter gesloten deuren en werd uitgevoerd door twee rechters-
commissarissen, eventueel in aanwezigheid van de vervolgende gerechtsofficier. Tijdens de
ondervraging kon de verdachte zich niet laten bijstaan door een advocaat of procureur. De
antwoorden werden zorgvuldig opgetekend en aan de verdachte voorgelezen zodat hij/zij
opmerkingen kon maken. Vervolgens ondertekende de verdachte het proces-verbaal. De
ondervraging kon zo vaak worden herhaald als men nodig achtte. Indien de verdachte
aangehouden bleef, werd de criminele procedure verder gevolgd. Indien dit niet het geval
was, werd de zaak civilijck afgehandeld. Zoals reeds aangehaald werd, was in vele zaken het
enkwest of eigenlijke onderzoek en de ondervraging onder tortuur niet aan de orde. Enkel
indien de bewijzen verzameld tijdens het vooronderzoek niet voldoende bleken om een
oordeel te vellen, volgde een enkwest bestaande uit diverse fasen. Ten slotte werd het
eindvonnis in aanwezigheid van de betichte in het openbaar uitgesproken. Indien hij/zij
veroordeeld werd, hield dit ook het betalen van de gerechtskosten in. Tegen dit eindvonnis in
criminele zaken was geen beroep - appel of reformatie genoemd - mogelijk. De
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
146
strafuitvoering werd overgelaten aan de gerechtsofficier. Enkel dood- of lijfstraffen waren
voorbehouden aan de beul317
.
B Brugse Vrije
De kasselrij van het Vrije bestond uit het plattelandsgebied rond de stad Brugge en was op
bestuurlijk en gerechtelijk vlak ingedeeld in drie delen: platteland, appendanten of
plattelandsheerlijkheden en contribuanten, allen op hun beurt ingedeeld in ambachten. Binnen
de kasselrij lagen hierdoor steden en gebieden die volledig of deels instonden voor hun eigen
bestuur en wetgeving318
. Over het platteland, ingedeeld in drie kwartieren, had het Vrije
volledige gerechtelijke en toezichthoudende bevoegdheid. De plattelandsheerlijkheden, zoals
Sijsele en Maldegem, beschikten daarentegen over een eigen heerlijke schepenbank, bevoegd
voor burgerlijke jurisdictie en soms voor de lage en middelbare rechtspraak319
. De
contribuanten, zoals Kaprijke en het Proossche van Sint-Donaas, waren bestuurlijk en
rechterlijk volledig onafhankelijk. Op kasselrijniveau werd het Vrije bestuurd door één
hoogbaljuw, vier burgemeesters en minimaal 27 schepenen, bijgestaan door administratief en
gerechtelijk personeel. Deze vrije schepenen werden voor het eerst in 1094 vermeld en het
kasselrijbestuur was gevestigd in de stad Brugge. Zoals reeds aangestipt, werd de
strafvordering binnen de kasselrij uitgeoefend door de hoogbaljuw, die de rol van openbare
aanklager vervulde. De hoogbaljuw van het Vrije was tevens hoogbaljuw van de stad Brugge.
Zijn taak bestond er onder andere in de misdadigers voor de schepenbank te brengen en het
door hen uitgesproken vonnis uit te voeren. De schepenen van het Vrije hadden zowel
politieke, bestuurlijke als rechterlijke bevoegdheden. Hun rechterlijke bevoegdheid betrof
zowel de burgerlijke als strafrechtelijke zaken. Op het niveau van het ambacht was de leiding
in handen van de berijder, een dienstman van de (hoog)baljuw die verantwoordelijk was voor
de openbare orde, boetes uitdeelde en overtreders voor de bevoegde schepenbank bracht. De
317 MONBALLYU (J.). De hoofdlijnen van de criminele strafprocedure in het graafschap Vlaanderen (16de tot
18de eeuw). In: VAN RHEE (C.H.), STEVENS (F.) en PERSOONS (E.) (eds.). Op.cit., p.63-108. Voor verdere
lectuur aangaande het onderscheid tussen de civiele en de criminele strafrechtspleging, alsook aangaande het
onderscheid tussen de ordinaire en de extraordinaire strafrechtspleging binnen de criminele processen, verwijs ik
naar volgend artikel: MONBALLYU (J.). Het onderscheid tussen de civiele en de criminele en de ordinaire en extraordinaire strafrechtspleging in het Vlaamse recht van de 16de eeuw. In: DIEDERIKS (H.) en
ROODENBRUG (H.). Misdaad, zoen en straf. Aspekten van de middeleeuwse strafrechtsgeschiedenis in de
Nederlanden. Hilversum, uitgeverij Verloren, 1991, p.120-132. 318 Voor een volledige opsomming van de gebieden die behoren tot het Vrije en hun onderverdelingen: DE
SMET (J.). Het Brugse Vrije en zijn archief. In: Vlaamse stam, jaargang 4 (1968), vol.6, p.433-444. 319 De hogere justitie bevatte de volledige rechterlijke macht, dus inclusief grote misdrijven zoals moord en
geweldpleging. De middelbare justitie gaf enkel het recht kleinere straffen op te leggen zoals verbanning, boete
of schandestraf. De lagere justitie was uitsluitend van burgerlijke aard en beperkt tot het opleggen van boetes. In:
VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.136.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
147
ambachten waren op hun beurt onderverdeeld in parochies met aan het hoofd een hoofdman,
aangesteld door de schepenen van het Vrije. De hoofdman en de pastoor waren de centrale
figuren op parochiaal niveau320
. Ook in de door mij geselecteerde processen werden de
berijders, hoofdmannen en priesters gehoord als getuigen, wat hun belang op onderliggend
niveau binnen de kasselrij van het Vrije onderstreepte.
C Brugge
De stad Brugge verkreeg haar eerste stadsrechten door de verlening van een keure in 1127.
Hoewel deze keure niet bewaard bleef, toonde de Belgische mediëvist François-Louis
Ganshof aan dat Brugge sinds dat jaar wellicht over een grafelijke schepenbank beschikte. De
stad Brugge diversifieerde zich op die manier van de kasselrij van het Brugse Vrije en vormde
vanaf toen een onafhankelijke entiteit. Een halve eeuw later werd aan Brugge een tweede
keure verleend, waarin expliciet dertien schepenen of scabini werden vermeld. Na 1302 werd
de samenstelling van de schepenbank democratischer door het toelaten van ambachtslieden.
Brugge beschikte over twee schepenbanken. Aan het hoofd van de eerste stond de
burgemeester van de schepenen en de leiding van de tweede was in handen van de
burgemeester van der commune. De schepenen namen zoals elders diverse taken op zich,
waaronder het bestuur, financieel beheer en rechtspraak binnen de stad. De rechtbank van de
schepenen werd de vierschaar genoemd. Ze waren verantwoordelijk voor de strafrechtelijke
en burgerlijke gedingen - samen rechtspraak op tegenspraak genoemd - alsook voor de
willige rechtspraak, en werden bijgestaan in hun taken door een ambtenarenkorps. Belangrijk
hierbinnen waren de stadspensionarissen, juridisch geschoolde raadslieden die bij
verscheidene gelegenheden de taak van griffier waarnamen321
.
D Gent
Sinds de akte van Senlis (1301) werd de stad Gent bestuurd door twee schepenbanken van elk
dertien schepenen: de schepenbank van de Keure en de schepenbank van Gedele, met elk
dertien schepenen. De ordonnantie die Karel V in 1540 aan Gent oplegde als straf voor haar
rebellie, de Concessio Carolina, betekende zowel in organisatie als op vlak van bevoegd-
320 INGHELBRECHT (L.) en VAN BASSELAERE (A.-M.). Op.cit., vol.1, p.11-13 en p.15. HUYS (E.). Kassel-
rij van het Brugse Vrije (ca.1000-1795). In: PREVENIER (W.). en AUGUSTYN (B.)(eds.). De gewestelijke en
lokale overheidsinstellingen in Vlaanderen tot 1795. Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1997, p.461-478. 321 MERTENS (J.). Bestuursinstellingen van de stad Brugge (1127-1795) en HUYS (E.).Kasselrij van het Brugse
Vrije (ca.1000-1795). In: PREVENIER (W.). en AUGUSTYN (B.)(eds.). Op.cit., p.323-332 en p.461.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
148
heden een cesuur. Voortaan konden enkel de vorst of zijn vertegenwoordigers de jaarlijkse
vernieuwing van de schepenbank doorvoeren. Vanaf de 17de
eeuw vertoonden de schepen-
banken in hun samenstelling dan ook meer en meer het beeld van een adellijke coterie, aldus
de gewezen Gentse stadsarchivaris Johan Decavele. Bovendien gebeurde de vernieuwing in
de 18de
eeuw ook veel onregelmatiger. De schepenbank van de Keure verenigde zoals elders
in de Zuidelijke Nederlanden de wetgevende, bestuurlijke en rechterlijke macht. Binnen het
kader van mijn onderzoek is enkel de rechterlijke bevoegdheid van belang en deze was zeer
uitgebreid. Ze omvatte zowel de hoge als de lage rechtspraak en dit in zowel criminele als
burgerlijke zaken. Deze processen kwamen voor ofwel in camere (niet-openbare zitting),
ofwel in vierscaere (plechtige openbare zitting). Ook de vrijwillige rechtspraak, waarbij de
schepenbank rechtszekerheid bezorgde aan zij die er om vroegen en betaalden, behoorde tot
1680 tot haar takenpakket. Bij de uitvoering van hun taken bedienden de schepenen zich van
een ambtenarenkader, bestaande uit onder meer pensionarissen en secretarissen. In Gent
beschikte de vorst over drie vorstelijke vertegenwoordigers, die allen ook een gerechtelijke
functie vervulden. De hoogbaljuw fungeerde theoretisch gezien als openbaar ministerie en
vervolgde dus, net zoals binnen de kasselrij van het Vrije, in naam van het openbaar gezag.
Gezien zijn veelvuldige bezigheden werd deze taak in de praktijk doorgeschoven naar de
onderbaljuw en beide baljuws werden bijgestaan door één of meerdere procureurs. De derde
vorstelijke officier was de amman. Samen met de schepenen daagde hij in Gent de verdachten
voor de rechtbank, maar enkel in civiele zaken. Net zoals binnen de kasselrij van het Brugse
Vrije bevonden zich ook binnen de grenzen van de stad Gent een reeks kleinere
geënclaveerde heerlijkheden en rechtsgebieden, zoals de afhankelijkheden van de Oudburg
die het gezag voerden over het platteland rond de stad Gent. Elk beschikten zij over een eigen
schepenbank die er verantwoordelijk was voor het bestuur en de rechtspraak322
.
1.1.2 Overspel voor de wereldlijke rechtbank
De schepenen waren ratione materiae bevoegd voor alle burgerlijke en strafrechtelijke
geschillen, tenzij ze voorbehouden waren aan een andere rechtbank. De bestraffing van echte-
lijke ontrouw behoorde dus tot hun strafrechtelijke bevoegdheid en werd gecategoriseerd
onder misdrijven tegen de openbare zedelijkheid en de orde der familie323
.
322 DECAVELE (J.). Bestuursinstellingen van de stad Gent (eind 11de eeuw-1795). In: PREVENIER (W.). en
AUGUSTYN (B.)(eds.). Op.cit., p.277-322. 323 VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.137.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
149
Saskia De Schepper stelde in haar thesisonderzoek omtrent overspel en concubinaat vast dat
het overgrote deel van de beklaagden voor de Gentse Keure in de tweede helft van de 18de
eeuw vrouwen waren. De beschuldigden bleken voornamelijk werkzaam in de
textielnijverheid, dienstensector, handel of leger. De gehoorde betrokkenen waren
hoofdzakelijk bedrogen partners, minnaars en minnaressen, herbergiers, familieleden,
werkgevers en vroedvrouwen. Gevangenisstraffen waren het populairst, variërend van één
dag tot zes jaar, en recidivisme bleek bij overspel geen uitzondering.
Ook Bernard Schotte verrichte voor de 18de
eeuw onderzoek naar onder meer overspel voor
de wereldlijke rechtbank en dit binnen het kader van zijn licentiaatsverhandeling over quat
gedragh te Brugge in de periode 1724-1774. Hij stelde net als De Schepper vast dat slechts
een miniem aantal ontuchtigen afkomstig was uit de hogere of middenklasse. Ook de Brugse
beschuldigden behoorden voornamelijk tot de lagere klassen en waren werkzaam in de textiel-
sector en als dienstmeid. Schotte constateerde bovendien dat één op vijf ontuchtigen een
zwervend bestaan leidde en getypeerd werd als vagebond. Uit zijn onderzoek bleek net als bij
De Schepper dat de meerderheid van de vervolgde ontuchtigen vrouwen waren. Tegen
minstens 60% van de Brugse ontuchtigen werd een gerechtelijk onderzoek ingesteld a.d.h.v.
„indirecte‟ aanleidingen, zoals een onwettig kind. Één op drie ontuchtigen werd vervolgd door
de tussenkomst van een familielid. Ook vervolgingen voor andere delicten, bijvoorbeeld
geweldpleging, brachten soms vervolgingen inzake ontucht met zich mee324
.
Naast Schotte en De Schepper gaven ook diverse andere studies het overwicht van de
vrouwelijke vervolgden op het gebied van overspeligheid aan in de vroegmoderne periode en
dit ondanks het feit dat uit de bronnen bleek dat in het algemeen vrouwen minder misdaden
op hun naam hadden. Vrouwen werden echter voornamelijk vervolgd voor misdaden tegen de
morele integriteit, zoals overspel of prostitutie, terwijl mannen voor bijna 80% van de
vervolgde vermogensdelicten verantwoordelijk waren325
. Ook in het Brugse Vrije bleken de
zedendelicten veelvuldig voor te komen en voornamelijk vrouwen als schuldige te hebben,
althans gedurende de eerste helft van de 17de
eeuw en op basis van de crimboucken van het
324 SCHOTTE (B.). Bestrijding van “quat gedragh” te Brugge in de 18de eeuw (1724-1774). Gent (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling UG), 1982, p.273-274 en p.276-277 (promotor: W. Brulez). DE SCHEPPER (S.).
Overspel en concubinaat in Gent tijdens de 17de en 18de eeuw. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG),
2007, p.74-75 (promotor: I. Devos). 325 HUYS (M.). De criminaliteit te Brugge (1770-1790). Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL),
1979, p. 74 (promotor: J. Buntinx). DENEWETH (H.). De criminaliteit als bron voor sociale geschiedenis te
Brugge gedurende de eerste helft van de 17de eeuw: de rol van vrouwen in misdaad en samenleving. Gent
(onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1983, vol.1, p.150 (promotor: W. Brulez).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
150
Vrije326
. De studie van deze bron voor de tweede helft van de 18de
eeuw door Erik Huys sloot
zich hierbij aan327
. Deze registers bevatten de ondervraging van de beschuldigden door de
schepenen van het Vrije, alsook de uitspraken, eventuele akten van beschuldiging en
gratieverzoeken328
.
Mijn bronnenbestand, bestaande uit procesdossiers van enkele wereldlijke rechtbanken, m.n.
de Gentse Keure, de Brugse schepenbank en de wereldlijke rechtbanken van het Brugse Vrije,
is zoals bovenstaande onderzoeken niet gebaseerd op het geslacht van de beschuldigde of ver-
volgde. Omwille van mijn onderzoeksvraag heb ik het bronnenbestand ingedeeld volgens het
geslacht van de overspelige betrokkene. Mijn cijfers bevestigen wel het beeld van een over-
wegend vrouwelijke overspeligheid, hoewel het verschil miniem is: 56 overspeelsters en 49
overspelers.
1.1.3 Kerkelijke rechtbank: de Brugse officialiteit
A Algemeen
Van de vijftien processen betreffende overspel die ik selecteerde uit de verzameling van het
Brugse Vrije, bleken er drie behandeld te zijn geweest door de officialiteit van het bisdom
Brugge. Dit kerkelijk gerechtshof werd ingesteld kort na de oprichting van het bisdom in
1559. Voorheen bestond er in Brugge wel een afdeling van de officialiteit van Doornik.
Ratione personae was de officiaal bevoegd voor geestelijken. Ratione materiae maakte zijn
bevoegdheid gedurende de Vroegmoderne Tijd een belangrijke evolutie mee. De staat trok
meer en meer de macht naar zich toe en dit resulteerde in enerzijds een steeds toenemende
uitbreiding van het forum mixtum en anderzijds werden steeds meer zaken aan zijn
bevoegdheid onttrokken ten voordele van de wereldlijke rechtbanken. Enkel binnen het
civiele huwelijksrecht kon de officialiteit haar monopolie behouden tot eind 18de
eeuw (vb.
scheidingen van tafel en bed en nietigverklaringen). Hun bevoegdheid op strafrechtelijk vlak
bestond uit enerzijds religieuze misdrijven, zoals bijvoorbeeld godslastering en bijgelovige
praktijken, en anderzijds seksuele misdrijven en overtredingen op de huwelijkswetgeving,
326DENEWETH (H.). Op.cit., vol.1, p.245 en p.250-251. 327 HUYS (E.). De kriminaliteit in het Brugse Vrije in de tweede helft van de XVIIIe eeuw op grond van de
crimboeken. Brussel (onuitgegeven licentiaatsverhandeling VUB), 1976, p.107 (promotor: J. Craeybekx). 328 VANHEMELRYCK (F.). Misdaad en straf. Recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit.
Voordracht gehouden te Utrecht op 4 november 1977, p.178. In: <http://www.knhg.nl/bmgn2/Vanhemel
ryck__F._-_Misdaad_en_straf._Recent_onderzoek_naar_d.pdf>, geraadpleegd op 25 juni 2010.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
151
onder meer schakingen, overspel en ongeldige huwelijken. De officialiteiten legden
gewoonlijk geldboetes of religieuze straffen op. Slechts uitzonderlijk werden ere-, lijf- of
vrijheidsstraffen uitgesproken en veroordelingen tot dood- of verminkingstraf kwamen niet
voor329
.
De officialiteit bestond uit een officiaal, een aantal assessoren, een promotor, een advocaat-
fiscaal, een zegelaar, een griffier, een notaris en een aantal deurwaarders. De partijen werden
bijgestaan door advocaten en procureurs. De officiaal, een geestelijke met een diploma in de
beide rechten, trad op als alleensprekende rechter, maar kon zich wel laten adviseren door een
aantal assessoren. Één of twee promotoren en een advocaat-fiscaal namen de rol van openbaar
ministerie waar330
. Een onderzoek werd ingesteld nadat de officiaal van een inbreuk op de
hoogte was gesteld of wanneer een leek een zaak aanhangig maakte door beroep te doen op
een procureur of advocaat. Hierop volgde een procedure met dagingen, onderzoek en
ondervragingen van getuigen, waarop de officiaal ten slotte het vonnis uitsprak en deed
volbrengen331
.
B Overspel
Het overspel behoorde tot de overtredingen van de seksuele moraal en huwelijkswetgeving en
ressorteerde strafrechtelijk onder de officiaal. Het behoorde echter eveneens tot het forum
mixtum waardoor het ook door wereldlijke rechters werd vervolgd332
. Het gebeurde dan ook
wel dat bijvoorbeeld een overspelige terechtstond zowel voor de wereldlijke rechter als voor
het geestelijk hof. De veroordeling door de eerste instantie gaf vaak een mildere straf dan de
officialiteit333
.
Het overzichtswerk van Jozef De Brouwer biedt een overzicht van de kerkelijke rechtspraak
in de bisdommen Antwerpen, Gent en Mechelen tussen 1570 en 1795. Concrete studies over
de Brugse officialiteit in de 17de
en 18de
eeuw heb ik niet aangetroffen, mede door het
ontbreken van bronnen. Slechts voor het begin van de 17de
eeuw verscheen een artikel van
329 VAN HEMELRYCK (F.). Geschiedenis van de instellingen van de Nieuwe Tijd, p.163. 330 VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.156-157. 331 DE BROUWER (J.). De kerkelijke rechtspraak en haar evolutie in de bisdommen Antwerpen, Gent en
Mechelen tussen 1570 en 1795. Tielt, Veys, 1972, vol.1, p.75-87. De gevolgde procedure zat heel wat complexer
ineen dan hier door mij wordt beschreven. Maar omdat de procedure niet zozeer van toepassing is voor een goed
begrip van de motivaties tot overspel en ik bovendien slechts drie dossiers van de officialiteit in mijn
bronnenbestand heb opgenomen, doordat die „toevalligerwijs‟ in het fonds van het Brugse Vrije zijn
terechtgekomen, verwijs ik de lezer verder naar het uitgebreide werk van Jozef De Brouwer. 332 VAN HEMELRYCK (F.). Op.cit., p.162-163. 333 DE BROUWER (J.). Op.cit., vol.1, p.10-11.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
152
Michel Cloet dat een licht werpt op de officialiteit te Brugge a.d.h.v. een register met
uitspraken van de officiaal tussen 1 januari 1602 en 5 juni 1610. 45 van de 56 overtredingen
bleken verband te houden met de seksuele- en huwelijksmoraal, waarvan 8 wegens
overspeligheid. Deze gevallen toonden tevens dat ook te Brugge streng werd opgetreden tegen
buitenechtelijke seksuele verkering, hoewel de opgelegde straffen nogal durfden verschillen.
Zo werd Joannes Van Damme in 1608 gedurende zes weken in het klooster van de
minderbroeders opgesloten en diende hij gedurende zes andere weken te vasten op water en
brood. Bovendien moest hij blootsvoets op bedevaart naar Halle en Scherpenheuvel en een
boete betalen ten behoeve van de armen. Een man die enkel verdacht werd van overspel komt
er met een veel mildere straf vanaf in 1607. Hij werd veroordeeld tot biechten en het betalen
van een boete334
.
Heidi Deneweth vergeleek in haar licentiaatsonderzoek de 17de
-eeuwse Brugse zedendelicten
voor de wereldlijke rechtbank met de doctoraatsverhandeling van Marc Therry over de
religieuze beleving bij leken in het 17de
-eeuwse bisdom Brugge. Zij leidde uit de cijfers af dat
veel meer mannelijke beschuldigden voor de officiaal verschenen inzake zedendelicten,
terwijl voor de Brugse schepenbank vooral vrouwen gedaagd werden. Deneweth verklaarde
dit door de bevoegdheden van de officiaal inzake huwelijksmoraal en het feit dat vrouwen de
officialiteit verkozen. Ook Cloet stelde voor het begin van de 17de
eeuw vast dat vooral
vrouwen een zaak aanhangig maakten voor de kerkelijke rechtbank en mannen hierdoor vaak
beschuldigd werden335
.
1.2 Collocaties
1.2.1 Algemeen
Reeds vanaf de 16de
eeuw werden mensen sporadisch in een klooster of openbare inrichting
geplaatst omdat ze volgens hun familie een ongeregeld leven leidden. Sommigen werden als
krankzinnig omschreven, maar meestal hadden de personen die op verzoek werden opgesloten
slecht gedrag vertoond. Naast ontuchtige jongeren, dronkenlappen en gewelddadige echtge-
noten of echtgenotes werden dus eveneens overspelige mannen en vrouwen naar het tuchthuis
gebracht. In de loop van de 18de
eeuw nam het fenomeen steeds grotere proporties aan en een
334 DE BROUWER (J.). Op.cit., vol.1, p.298-301. CLOET (M.). Karel-Filips de Rodoan en het bisdom Brugge
tijdens zijn episcopaat (1602-1616). Brussel, Paleis der academiën, 1970, p.226-238. 335 DENEWETH (H.). Op.cit., vol.1, p.149-150 en vol.2, bijlage nr.90 op p.237.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
153
toenemend aantal verzoeken was afkomstig uit de lagere klassen. Zowel in Gent als Brugge
kon een spectaculaire stijging van het aantal collocaties worden vastgesteld in de jaren 1770
en 1780336
. Volgens Catharina Lis en Hugo Soly, beiden historici verbonden aan de Vrije
universiteit Brussel, wees dit er op dat de informele sociale verhoudingen verzwakten en de
tussenkomst van buurtbewoners minder vaak soelaas bood dan voorheen337
.
Om een familielid te kunnen opsluiten, moest men zich tot de schepenen van de stad richten.
In Gent werden enkel schriftelijke verzoeken geaccepteerd. In Brugge daarentegen kon een
verzoek ook mondeling gebeuren. Het spreekt voor zich dat ik mij binnen mijn onderzoek
louter heb gebaseerd op schriftelijke dossiers, bestaande uit onder meer aanvragen van
familieleden en verhoren van de ontuchtige. Een verzoek tot opsluiting gaf altijd aanleiding
tot een officieel onderzoek. Na ontvangst van de aanvraag werden twee schepenen aangeduid
om de suppliant(en) te ondervragen en indien nodig informatie in te winnen bij
geprivilegieerde getuigen. Indien er een vermoeden was dat er strafbare feiten waren
gepleegd, werd ook de vertegenwoordiger van het centraal gezag uitgestuurd. Na dit
onderzoek besloten de schepenen dan of de aanvraag werd ingewilligd, waar de persoon
diende te worden opgesloten, gedurende welke tijd en op wiens kosten. Te Brugge werd de
persoon wiens gedrag gewraakt werd zelf aan het woord gelaten. In Gent werd normaliter
over het lot van de ontuchtige beslist zonder dat die de mogelijkheid kreeg zich te
verdedigen338
. Op dit laatste punt trof ik in mijn dossiers één uitzondering aan. Pieternelle
Lepoutre werd in 1775 verhoord door de schepenen van de Gentse Keure en dit n.a.v. het
verzoek tot collocatie vanwege haar oom omwille van haar “sleght en de quade gedragh”339
.
1.2.2 Opsluiting op verzoek omwille van overspel
Françoise Mahy merkte in haar proefschrift over de Brugse tuchthuizen in de 17de
en 18de
eeuw op dat motivaties tot collocatie vaak meervoudig zijn. Dikwijls werd iemand opgesloten
336 LIS (C.). en SOLY (H.). Te gek om los te lopen? Collocatie in de 18de eeuw. Turnhout, Brepols, 1990, p.20. 337 Ibidem, p.135-136. Op de plaatsen van opsluiting bij collocatieverzoeken gericht aan de schepenen van Gent
en Brugge, alsook op de praktische werking van deze instellingen zal ik binnen het kader van deze studie niet
verder ingaan. Hiervoor verwijs ik de lezer verder naar het reeds eerder vermelde werk van Lis en Soly, alsook
naar volgende thesissen: F. VAN WAEIJENBERGE, L. UYTTERHOEVEN, S. BOCHER en F. MAHY (zie
bibliografie voor de volledige referentie). 338 In Brugge verkozen tussen 1740 en 1789 40% van de supplianten de mogelijkheid een mondeling verzoek te
formuleren. LIS (C.) en SOLY (H.). Op.cit., p.9-10 en p.14-16. 339 SAG, reeks 328, nr.9, fiche 6 (1775).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
154
omwille van een geheel van feiten340
. Zo gingen overspel, dronkenschap en geweldpleging
vaak hand in hand. Ook verkwisting, werkschuwheid en het niet eerbiedigen van het ouderlijk
gezag werden veelvuldig vernoemd. Anderzijds werd de reden waarom tot opsluiting werd
verzocht niet steeds gespecificeerd. Ook Fréderic Van Waijenberghe bemerkte dit in zijn
licentiaatsverhandeling over collocaties te Gent in de periode 1750-1779. Hij stelde
bovendien vast dat vage formuleringen zoals „kwaad gedrag‟ en „debauchen‟ schering en
inslag waren, net zoals het gebruik van het containerbegrip „ongeregeld leven‟341
.
Bovenstaande vaststellingen, alsook het feit dat Saskia De Schepper tijdens haar onderzoek
waarnam dat opsluiting op verzoek omwille van overspel en concubinaat slechts een fractie
van de dossiers uitmaakten, zorgt ervoor dat het opsporen van overspeligen binnen
collocatiedossiers niet van een leien dakje verloopt.
Lis en Soly stelden m.b.v. voorgaande onderzoeken vast dat in Vlaanderen vooral mannen
werden gecolloqueerd: te Brugge vertegenwoordigden zij 60% van het aantal opgeslotenen en
te Gent 55%342
. Van Waeijenberge constateerde in zijn studie zelfs nog een iets hoger cijfer,
64% mannelijke gecolloqueerden343
. De Schepper verkreeg echter tijdens haar scriptie-
onderzoek naar overspel en concubinaat een tegengesteld resultaat: 67% van de gecollo-
queerden waren vrouwen. Dit verschil dient wellicht verklaard te worden door de familiale
bezorgdheid om de eer van jonge dochters en gehuwde vrouwen. Mannen werden vaak om
andere redenen gecolloqueerd, m.n. omwille van dronkenschap en agressiviteit344
. Mahy
kwam tot ongeveer eenzelfde vaststelling in haar proefschrift. Zij besloot dat voor het Brugse
mannentuchthuis het gesanctioneerde gedrag zich concentreerde rond de familie- en
arbeidsmoraal, terwijl in het vrouwentuchthuis prostitutie en dronkenschap de voornaamste
redenen tot opsluiting waren. Ze concludeerde uit deze redenen van opname dat het tuchthuis
een „ethisch statuut‟ had dat niet zozeer gericht was op bestraffing van feiten, maar wel op
bestraffing van moreel gedrag345
. Uit mijn bescheiden onderzoek naar collocatiedossiers te
Gent en Brugge blijkt bovendien dat meer mannen dan vrouwen kunnen worden getypeerd als
overspelig. Omwille van mijn onderzoeksvraag heb ik het bronnenbestand niet ingedeeld
340 MAHY (F.). De Brugse tuchthuizen in de 17de en 18de eeuw: een onderzoek naar hun maatschappelijke funktie. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 1982, p.100 (promotor W. Brulez). Online raad-
pleegbaar: <http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/958/551/RUG01-000958551_2010_0001_AC.pdf>, geraad-
pleegd op 12 maart 2010. 341 VAN WAEIJENBERGE (F.). Collocatie te Gent, 1750-1779. Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling
UG), 1994, p.131-140 (promotor: H. Soly). 342 LIS (C.). en SOLY (H.). Op.cit., p.20. 343 VAN WAEIJENBERGE (F.). Op.cit., p.35. 344 DE SCHEPPER (S.). Op.cit., p.80. 345 MAHY (F.). Op.cit., p.202-203.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
155
volgens het geslacht van de gecolloqueerde, zoals bovenstaande auteurs deden, maar heb ik
een indeling gemaakt naar het geslacht van de overspelige betrokkene. Zo worden de Gentse
schepenen in 1720 verzocht tot de collocatie van Isabelle Baillu omdat zij als ongehuwde
vrouw seksuele betrekkingen zou hebben gehad met een gehuwde man. De zaak werd hierom
onder de noemer overspel geplaatst, maar Isabelle behoort niet tot mijn selectie
„overspeligen‟. Het dossier behoort niettemin tot mijn bronnenbestand aangezien er melding
wordt gemaakt van een overspelige echtgenoot346
. Door deze indeling bekwam ik 9 over-
spelers tegenover slechts 5 overspeelsters. Ook het aantal overspelige mannen en vrouwen
binnen de processen bereikte ik door deze indeling.
346 SAG, reeks 328, nr.1, fiche 1 (1720).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
156
2 Proces- en collocatiedossiers als bron
Het is niet mijn bedoeling hier een uitvoerig historiografisch overzicht te geven van het
onderzoek naar criminaliteit. Volledigheidshalve schets ik niettemin een summier overzicht.
Vervolgens ga ik uitgebreid in op de bronnen die ik selecteerde, de selectiemethode en de
onderzoeksmethodologie. De beperkingen van het bronnenmateriaal zoals deze doorheen de
criminaliteitsgeschiedenis bleken, worden ook binnen dit onderdeel aangehaald. In
tegenstelling tot de voorgaande hoofdstukken behandelde ik dit laatste echter niet apart,
gezien de samenhang met de andere aspecten.
2.1 Historiografie van de bron
De bijdrages van Fernand Vanhemelryck, Pieter Spierenburg en Xavier Rousseaux vormden
een goed vertrekpunt voor een historiografisch overzicht van de crimininele geschiedenis.
Deze onderzoekers wezen erop dat vóór de jaren ‟60 er bijna louter aandacht werd besteed
aan spectaculaire misdadigheid. Een halve eeuw terug echter nam de interesse voor
criminaliteitsgeschiedenis plots een hoge vlucht met pioniers geïnspireerd door onder meer
het boek „Surveiller et punir‟ van de Franse historicus Michel Foucault. Vanhemelrycks
doctoraatsonderzoek, verdedigd in 1968, over de criminaliteit binnen de ammanie Brussel is
voor België het eerste in een lange reeks. Bijdrages verschenen zowel over geografische en
tijdsbepaalde ruimtes als over specifieke onderwerpen347
. Het boek van de Nederlandse
historici Gert Hekma en Herman Roodenburg over de criminalisering van seksuele voorstel-
lingen in Nederland (1300-1850) is hiervan een goed voorbeeld348
. Ook de licentiaats- en
doctoraatsstudies haalden inspiratie binnen het nieuwe onderzoeksveld. Heel wat van deze
werken komen in dit hoofdstuk aan bod, zoals onder andere dat van Anne-Marie Roets.
In een artikel over vrouwen en criminaliteit in het 18de
-eeuwse Gent dat in 1982 verscheen
n.a.v. haar licentiaatsverhandeling, bemerkte Roets dat diverse historici het belang van
criminaliteitsonderzoek hadden ingezien omdat misdaad als sociaal gedrag werd erkend. Een
crimineel feit moest worden geplaatst binnen een complex kader waarin zowel sociaal-
347 VANHEMELRYCK (F.). Misdaad en straf, p.178. ROUSSEAUX (X.). L‟histoire du crime et de la justice
criminelle dans l‟espace du Benelux (XIVème-XVIIIème s.). In: DUPONT-BOUCHAT (M.-S.) en
ROUSSEAUX (X.)(eds.). Crimes, pouvoirs et sociétés (1400-1800). Anciens Pays-Bas et principauté de Liège.
Kortrijk-Heule, UGA, 2001, p.21-24. SPIERENBURG (P.). Criminele geschiedenis – een literatuuroverzicht. In:
Tijdschrift voor sociale geschiedenis, jaargang 7 (1981), nr.23, p.251-264. 348 HEKMA (G.) en ROODENBURG (H.) (eds.). Ibidem.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
157
economische, politieke als cultureel-mentale factoren een rol speelden349
. Het is dus van het
allergrootste belang als onderzoeker oog te hebben voor dit „square of crime‟ en te beseffen
dat een crimineel feit niet op zichzelf staat. Zowel misdaad als misdaadcontrole worden
gevormd door constitutieve elementen - dader(s), slachtoffer(s), overheids- en maatschap-
pelijke instanties – waarvan de onderlinge relaties dit sociaal fenomeen mee bepalen.
Daarenboven dient dit alles te worden gezien binnen een bredere structurele context -
bestaande uit de economische productiewijze, de civiele maatschappij en een geïntegreerd
staatsconcept – en een concrete geografische en tijdsgebonden omgeving. Bepaalde onder-
zoekers merkten op dat handelingen enkel crimineel worden door de reactie van een
strafwetgever en criminaliteit dus een constructie is waarin de bovenstaande elementen,
relaties en context een fundamentele rol spelen. Zo stelde de Nederlandse criminoloog Willem
Bonger dat de oorzaken van overspel dienden te worden gezocht binnen de maatschappelijke
structuur die in bepaalde gevallen specifieke vormen van seksuele bevrediging
criminaliseert350
.
Met het bovenstaande in gedachten is het eveneens van het allergrootste belang vast te stellen
dat mijn bronnen allen een uiting zijn van veroordeelde criminaliteit. Dit heeft enkele
belangrijke repercussies. Vooraleerst dient het belang van de productiecontext van de bron in
rekening te worden gebracht. Zoals reeds aangehaald, waren vooral mannen geneigd naar de
wereldlijke rechtbank te stappen om hun overspelige dochter of echtgenote te laten straffen en
aanmanen tot een zedige levenswijze. Ook de samenstelling en repressieve prioriteiten van de
rechtbank dienen in het achterhoofd te worden gehouden, alsook het feit dat het om
processtukken gaat waar allen een bepaald doel vooropstelden. Beklaagden zullen hun eigen
gedrag proberen te verschonen, bedrogen echtgenoten en ouders hun eer willen redden en
schepenen, baljuws en geestelijken de openbare orde en moraliteit wensen te bewaren.
Bovendien is het verslag van een verhoor een schriftelijke neerslag en geen directe weergave
van wat getuigen bijvoorbeeld vertelden. De geschiedkundige Lynn Martin merkte in
navolging van Thomas Kuehn op binnen zijn studie over alcoholconsumptie doorheen de
geschiedenis, dat een gerechtelijke getuigenis niet kan worden gebruikt om een narratief te
construeren. De getuigenis is immers geen weergave van de realiteit, maar daarentegen
349 ROETS (A.-M.). Vrouwen en criminaliteit: Gent in de achttiende eeuw. In: Tijdschrift voor geschiedenis,
jaargang 95 (1982), nr.3, p.363. 350 Visie aangebracht in de lessenreeks Historische criminologie, gedoceerd door prof. P. Hebberecht aan de UG
in het academiejaar 2009-2010, alsook toegelicht in volgend boek: HEBBERECHT (P.). De verpaarsing van de
criminaliteitsbestrijding in België. Kritische opstellen over misdaad en misdaadcontrole in de laatmoderniteit.
Brussel, VUB Press, 2008, p.36, p.44 en p.89-95.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
158
bedoeld om een proces te winnen. Niettemin vormt het procesdossier een weergave van een
bepaalde opvatting over de beschreven feiten351
. Historica Julie Carlier toonde via haar
licentiaatsverhandeling aan dat binnen een gerechtelijk discours meerdere stemmen gehoord
kunnen worden, onder meer de directe stem van de ondervraagde via de indirecte weergave
door de autoriteiten. Dankzij een discoursanalyse kunnen op deze manier dus mentaliteiten
worden achterhaald352
. Van Hemelryck benadrukte in deze visie dus terecht dat de studie van
criminaliteit van belang is voor de mentaliteitsgeschiedenis en het mogelijk is aan de hand
van criminele geschiedenis de evolutie van normen en waarden binnen de samenleving na te
gaan353
. Mijn onderzoek heeft zich wegens zijn diversiteit niet specifiek toegepast op een
discoursanalytische werkwijze. Niettemin meen ik te mogen stellen dat via de methode van
het veelvuldig citeren ik hiertoe een aanzet geef en de bronnen op die manier een toegang
vormen om de mentaliteit aangaande motivaties tot ontrouw te duiden.
2.2 Selectie van het bronnenmateriaal
2.2.1 Procesdossiers
Voor de procesdossiers van het Brugse Vrije stelde Laurent Inghelbrecht mij zijn inventaris
ter beschikking in Acces-bestand. De gegevens en korte inhoud van deze processen zijn
eveneens online raadpleegbaar via de Database akten West-Vlaanderen354
. Deze site is
weliswaar meer geschikt voor genealogisch onderzoek aangezien de dossiers enkel per naam
kunnen worden doorzocht. Het Acces-bestand daarentegen bleek heel wat
gebruiksvriendelijker voor mijn onderzoek en leverde vijftien bruikbare processen op. De
gegevens van de procesdossiers die reeds ingevoerd zijn, werden samengesteld door
Inghelbrecht i.s.m. Annemarie Van Basselaere. De processen zijn allen afkomstig uit de
verzameling Brugse Vrije – ongeordend - procesbundels. Het merendeel hiervan werd
effectief door de schepenbank van het Vrije behandeld, maar daarnaast bevat de verzameling
ook heel wat zaken die behandeld werden door andere rechtbanken. Deze laatste groep bestaat
uit o.a. processen gevoerd door ondergeschikte en onafhankelijke vierscharen en de
351 MARTIN (L.). Alcohol, sex and gender in late medieval and early modern Europe. Basingstoke, Palgrave,
2001, p.14-15. 352 CARLIER (J.). Discoursanalytische en mentaliteitshistorische benadering van seksualiteitsbeleving in het
interbellum. Fragmentarische geschiedenissen op basis van strafdossiers van zedenzaken in het archief van de
correctionele rechtbank van Antwerpen (1920-1940). Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling UG), 2003,
vol.1, p.128 (promotor: G. Deneckere). 353 VANHEMELRYCK (F.). Op.cit., p.206. 354 „Database akten West-Vlaanderen‟. In: <http://www.vrijwilligersrab.be/page2.asp>, geraadpleegd op 24 mei
2010.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
159
officialiteit en bevat tevens stukken van instellingen waar het verband met het Brugse Vrije
niet duidelijk is. Onderstaande tabel geeft de herkomst van mijn dossiers uit deze verzameling
weer.
Behandelende rechtbank355
Aantal Fichenummers (bijlage 4.2)
Schepenbank Brugse Vrije 8 2, 5, 6, 7, 10, 11, 13, 15
Officialiteit bisdom Brugge 3 3, 4, 12
Raad van Vlaanderen 1 9
Vierschaar ambacht Kortemark 1 1
Rechtbank van de heerlijkheid van het Proossche 1 8
Niet gekend 1 14
Tabel 4: Overzicht processen Brugse Vrije
Bovendien dient opgemerkt te worden dat de verzameling procesbundels van het Vrije slechts
deels ontsloten is via deze databank. Toen ik mijn dossiers selecteerde eind november 2009
stond de teller op 23.019 ingevoerde bundels356
. Op 1 juni 2010 deelde Dhr. Inghelbrecht mij
mee dat er ondertussen reeds 27.800 werden geopend. Ernstige schattingen betreffende het
aantal dossiers zijn er niet, maar hij vermoedt dat de verzameling in grootteorde 100.000
procesbundels bevat.
Voor de procesdossiers van zowel Brugge als Gent heb ik mij geconcentreerd op de criminele
rechtspraak. De burgerlijke rechtspraak voor de stad Brugge (SAB, reeks 179) is dan wel
volledig digitaal ontsloten via het archiefbeheersysteem Marcus, maar tot op heden zijn de
150.455 procesdossiers enkel ingevoerd met jaartal en familienaam van beide partijen. De
inhoudelijke ontsluiting werd pas onlangs gestart en omvat nu iets meer dan 9000
processen357
. Binnen deze laatste groep trof ik in december 2009 slechts één dossier aan over
overspel, m.n. nr. 13/485 waarin een gehuwde man een contract afsloot met de meid om
355 Voor informatie omtrent de behandelende rechtbanken: voor de officialiteit zie p.150-152, voor de
schepenbank van het Vrije zie p.146-147 en voor de vierschaar van Kortemark en de heerlijkheid van het
Proosche, zie p.146-147 en fiches 1 en 8 in bijlage 4.2. Extra informatie over de Raad van Vlaanderen werd niet
ingevoegd omdat dit slechts één procesdossier betreft. Ik verwijs de lezer hiervoor door naar: VAN PETEGHEM (P.). Raad van Vlaanderen. In: PREVENIER (W.). en AUGUSTYN (B.)(eds.). Op.cit., p.131-156; en BUNTINX
(J.). Inventaris van het archief van de Raad van Vlaanderen. Brussel, s.n., 1964-1979, 9 volumes. 356 Database akten West-Vlaanderen: <http://www.vrijwilligersrab.be/page2.asp>, geraadpleegd op 24 mei 2010.
INGHELBRECHT (L.) en VAN BASSELAERE (A.-M.). Op.cit., vol.1, p.9. De Acces-databank die ik han-
teerde, werd mij door Laurent Inghelbrecht gemaild op 8 november 2009. 357 „Geautomatiseerde toegangen van het Stadsarchief te Brugge.‟ In: <http://www.brugge.be/internet/nl/
cultuur_sport _jeugd/Stadsarchief/Ontsluiting/Geautomatiseers.htm>, geraadpleegd op 26 mei 2010. Vermelding
van 4200 processen ingevoerd. Archivaris Jan D‟Hondt liet mij op 28 mei 2010 weten dat reeds 9000 burgerlijke
processen inhoudelijk ontsloten werden.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
160
samen in overspel te leven. Maar omdat dit proces gevoerd werd in 1561, bleek het niet
bruikbaar in het kader van mijn onderzoek. Indien de inhoudelijke ontsluiting is afgerond,
zullen wellicht ook binnen de civiele rechtspraak enkele bruikbare dossiers opduiken voor
onderzoek naar overspeligheid. Bovendien beschikt het Brugse stadsarchief over heel wat
meer documenten aangaande de burgerlijke rechtspraak, onder meer de civiele en wettelijke
informatiën die verhoren in burgerlijke zaken bevatten. De strafrechtelijke zaken zullen
niettemin het merendeel van de zaken aangaande overspel omvatten, aangezien de burgerlijke
vooral betrekking hadden op schuldvorderingen, schadeclaims, geschillen inzake voogdij …
Bovenstaand proces uit 1561 behoort tot de burgerlijke rechtspraak gezien er onenigheid is
ontstaan tussen de partijen die het notarieel contract hadden gesloten358
.
Voor de stad Brugge selecteerde ik 40 criminele processen, voor Gent 33. Uit praktische
overwegingen gebeurde deze selectie op basis van voorgaand onderzoek. Voor Brugge heb ik
mij gebaseerd op de verhandelingen van Bernard Schotte, Martine Huys, Marleen Mullie,
Erik Van Keirsbilck en Heidi Deneweth. Allen bestudeerden zij de criminaliteit of een aspect
hiervan binnen Brugge en dit binnen een welbepaalde periode van de 17de
en 18de
eeuw. Dit
bronnenbestand vulde ik aan met de verluydboeken (SAB, reeks 192), maar dit enkel voor de
periode tot 1727. De registers voor het overig deel van de 18de
eeuw waren helaas inhoudelijk
nog niet ontsloten toen ik mijn bronnenonderzoek voerde. De Brugse stadsarchivaris Jan
D‟Hondt stuurde mij onlangs de ruwe versie op van de inhoudelijke ontsluiting voor het
register 1727-1788. Bij het doorzoeken van dit voorlopig bestand trof ik 22 zaken aan waarin
overspel wordt vermeld. Vele betichten blijken reeds in mijn bronnenbestand opgenomen
door één of meerdere processtukken uit het RAB die ik selecteerde a.d.h.v. bovengemelde
scripties. Hun verluyden werden wegens tijdsgebrek echter niet meer doorgenomen, maar de
verwijzing werd in voetnoot op de fiche vermeld. De verluyden tot 1727 werden wel
opgenomen en zodoende werd de bronverwijzing bovenaan de fiche vermeld.
De criminele processen voor de stad Gent selecteerde ik eveneens op basis van voorgaand
onderzoek, m.n. het thesisonderzoek gevoerd door Saskia De Schepper aangaande overspel en
concubinaat te Gent. Zij baseerde zich op het onderzoek van Roets die in haar doctoraat over
misdaad te Gent zes steekproeven nam uit reeks 213 van het Gentse stadsarchief: 1620-1626,
1650-1656, 1680-1686, 1715-1724, 1755-1764 en 1775-1784. Op basis van deze steek-
proeven bekwam De Schepper slechts resultaten voor de laatste twee periodes. In totaal trof
358 SAB, reeks 179, nr.13/485.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
161
zij 52 procesdossiers betreffende overspeligheid en concubinaat die door de Gentse Keure
werden behandeld. 33 hiervan bleken na onderzoek bruikbaar in het kader van mijn
onderzoek en vormen zodoende het onderdeel van mijn bronnenselectie voor de stad Gent.
Overspel werd naast de wereldlijke rechtbanken ook door de officialiteiten behandeld, zoals
blijkt uit de drie procesdossiers uit het fonds van het Brugse Vrije. Ook De Schepper baseerde
zich voor haar thesis op bronnen van de officialiteit en dit op basis van het werk van De
Brouwer. Deze bron liet ik echter buiten beschouwing om zowel praktische als inhoudelijke
redenen. Vooraleerst bleken zowel in Gent als Brugge de archieven van de officialiteit erg
omvangrijk en niet makkelijk te doorzoeken. De Schepper bleek voor haar onderzoek naar
bestraffing e.d. voldoende te hebben met de samengevatte informatie uit het werk van De
Brouwer359
. Voor onderzoek naar motivatie volstond dit echter niet. De meeste zaken waren
bovendien in het Latijn opgesteld, een taal die ik niet machtig ben.
2.2.2 Collocatiedossiers
Naast 88 procesdossiers bestaat mijn bronnenbestand voor dit hoofdstuk eveneens uit 12
collocatiedossiers: zeven uit het Gentse en vijf uit het Brugse stadsarchief. Aangezien ik mij
voor de Gentse procesdossiers heb gebaseerd op de thesis van De Schepper, ben ik voor de
collocatiedossiers van Gent eveneens van haar studie uitgegaan. Op basis van steekproeven
selecteerde zij negen collocatiedossiers over overspel en concubinaat. Zeven hiervan bleken
ook voor mijn analyse bruikbaar en zijn gedateerd tussen 1721 en 1783. Dit kleine aantal is
het gevolg van enerzijds het gebruik van steekproeven en anderzijds van het minieme aantal
dossiers voor de 17de
eeuw. De Gentse collocatiedossiers voor de periode 1585-1730 vullen
één doos, terwijl het overige deel van de 18de
eeuw tot 1788 maar liefst vijftien dozen in
beslag neemt. De Schepper stelde bij haar onderzoek ook vast dat opsluitingen op verzoek
omwille van overspel en concubinaat slechts een fractie van de dossiers uitmaken360
. De vijf
Brugse collocatiedossiers zijn eveneens gedateerd in de 18de
eeuw (1769-1788) en werden
geselecteerd op basis van voorgaand thesisonderzoek, nl. de studie van Mahy.
359 DE SCHEPPER (S.). Op.cit., vol.1, p.28. 360 DE SCHEPPER (S.). Op.cit., vol.1, p.11 en p.76.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
162
2.3 Methodologie
Naar analogie met de voorgaande twee hoofdstukken werkte ik ook in dit hoofdstuk over
proces- en collocatiedossiers met de impressionistische werkwijze en citeerde ik zodoende
veelvuldig.
Opnieuw heb ik getracht een zekere representativiteit na te streven in de keuze van de citaten
door steeds het volledige procesdossier door te nemen, alsook de overige beschikbare stukken
en algemene achtergrond van de rechtspraak m.b.t. overspel, alvorens de citaten te selecteren.
Diverse dossiers doken zowel op in de bronnen van het RAB als in het SAB. Enkele personen
kwamen bovendien zowel in Gent als in Brugge voor binnen de dossiers. Dit is bijvoorbeeld
het geval met Marie Farasin en Carel De Rudder361
. De enige uitzondering op het onderzoek
van overige beschikbare stukken zijn de verluyden van de processen vanaf 1727 om de
redenen vermeld bij de selectie van de Brugse procesdossiers.
De methode die ik binnen dit hoofdstuk volgde, maar in uitbreiding binnen dit volledige
onderzoek, kan ook nog op een andere manier worden gedefinieerd, hetgeen Frits van den
Brink en Veronique Verhaar record linkage hebben genoemd. Deze methode staat tegenover
de systematische bestudering van slechts één categorie van bronnen. De record linkage heeft
als voordeel dat de oorzaken van overspel vanuit meerdere gezichtshoeken bekeken worden.
Brink en Verhaar zijn daarnaast van oordeel dat een dergelijke methodiek bij onderwerpen
zoals overspel, waarbij vele juridische en sociale aspecten een invloed hebben, tot interessante
resultaten kan leiden362
.
De praktische werkwijze om de citaten weer te geven bleef ongewijzigd, met dien verstande
dat het in voorgaande hoofdstukken, met uitzondering van twee manuscripten, om passages
ging uit gedrukte bronnen en het in dit hoofdstuk citaten betreft uit handschriften. In de mate
van het mogelijke heb ik getracht de transcriptieregels zoals voorgeschreven door de
Koninklijke Commissie voor Geschiedenis na te leven en dit zowel binnen de citaten in de
tekst als in zinsnedes opgenomen in de korte inhoud van de dossiers in bijlage. Zodoende
loste ik de afkortingen geruisloos op, tenzij ze dubbelzinnig begrepen konden worden. In dit
geval plaatste ik de opgeloste stukken tussen vierkante haakjes. Het hoofdlettergebruik en de
361 RAB, nr. 644, fo.102r.-106v., fiche 29 ( 1764). SAG, reeks 213, nr.210, fiche 10 (1764). 362 BRINK (F.) en VERHAAR (V.). De bemoeienissen van stad en Kerk met overspel in het achttiende-eeuwse
Amsterdam. In: FABER (S.). Nieuw licht op oude justitie. Misdaad en straf ten tijde van de Republiek. Dick
Coutinho, Muiderberg, 1989, p.64.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
163
interpunctie werden conform de regels aangepast aan het hedendaags gebruik, alsook om de
leesbaarheid van de tekst te bevorderen363
.
363 „Voorschriften bij het uitgeven van geschiedkundige teksten.‟ In: <http://www.kcgeschiedenis.be/nl/
commission/ reglesEdition/reglesHistoriques_nl.html>, geraadpleegd op 30 juni 2010.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
164
3 Proces- en collocatiedossiers en overspel
In tegenstelling tot de twee voorgaande hoofdstukken koos ik ervoor om bij deze bron mijn
hoofdstuk anders in te delen. Gezien de aard van de bron kon ik niet dieper ingaan op de visie
op huwelijk en seksualiteit zoals die binnen de proces- en collocatiedossiers naar voor kwam.
Dergelijke elementen kwamen nu eenmaal binnen gerechtelijke dossiers niet voor, evenals de
definiëring van overspeligheid. In wat volgt schets ik hierom eerst een beknopt algemeen
overzicht van de motivaties tot overspel zoals die binnen het bronnenbestand naar tot uiting
komen. Ook de elementen die binnen andere hoofdstukken binnen een apart onderdeel werden
toegelicht, zoals het eventuele onderscheid tussen mannen en vrouwen of de mogelijke
evolutie doorheen de tijd, worden onder dit eerste punt besproken. Het antwoord op deze
laatste onderzoeksvragen vereist immers geen uitvoerige uiteenzetting en nagaan welke
retorische middelen werden aangewend, is voor deze bron niet aan de orde. Onder 3.2
bespreek ik de genoemde motivaties dan één voor één op een veel uitgebreidere manier
a.d.h.v. diverse voorbeelden. Bovendien contextualiseer ik deze oorzaken met behulp van
literatuur. Ten slotte richt ik mij in het laatste onderdeel van dit hoofdstuk nog eens specifiek
op de betrokkenheid van enkele vaak vermelde personen. Het gaat om individuen wiens
relatie tot de overspeligen binnen de bron enkel gebaseerd is op het overspel. Partners,
kinderen en ouders laat ik hier dus buiten beschouwing. Enkele categorieën blijken meer dan
andere bij deze zaken te zijn betrokken (vb. dienstmeisjes en priesters) of door de
gerechtelijke instanties te worden gehoord (vb. herbergiers). Slechts in enkele uitzonderlijke
gevallen gaven zij hun visie op de oorzaken van het overspel, bijvoorbeeld wanneer het om
een gehuwde overspelige dienstmeid ging. Niettemin leek het mij, gezien hun relatief groot
aandeel binnen de bronnen, van belang hun betrokkenheid toe te lichten en op die manier de
overspeligheid beter te kunnen contextualiseren.
3.1 Algemeen overzicht van de genoemde oorzaken
Wat eerst en vooral dient te worden opgemerkt, is dat in een groot deel van de proces- en
collocatiedossiers de motivatie vaak helemaal niet of op onrechtstreekse wijze werd
aangehaald. De ondervragers bleken enkel bekommerd om het overspel in se en de verstoring
van de publieke en morele orde die ermee samenhing Enkel indien de oorzaak van het
overspel ook diezelfde orde aan het wankelen bracht, werd tijdens de ondervragingen dieper
ingegaan op de oorzaak. Dit was voornamelijk het geval bij dronkenschap, verkwisting en
huiselijk geweld, de drie meest voorkomende oorzaken die tevens door velen in één adem
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
165
genoemd werden. Zowel mannen als vrouwen bleken door overvloedig drankgebruik wel eens
te vergeten dat ze gehuwd waren en waren bovendien bereid hun bezittingen of die van hun
ouders of partner te verpanden om toch maar een glaasje jenever te kunnen kopen. Vele
buitenechtelijke relaties vonden ook hun oorsprong in de herberg of “een brandewijn huijse-
ken” en herbergiers werden hierom vaak als getuigen gehoord. Beschonken overspeligen
bleken tevens vaak hun partner een pak rammel te geven en de bronnen tonen duidelijk aan
dat ook vrouwen hun echtgenoot wel eens te lijf durfden gaan. Het waren echter lang niet
altijd de dronken, gewelddadige of geld verkwistende mannen en vrouwen die één of
meerdere slippertjes maakten. Velen haalden aan dat ze door het kwalijke of agressieve
gedrag van hun levensgezel, hun huwelijk op de klippen zagen lopen en hierom troost of hulp
zochten bij een andere partner.
Een andere motivatie die vaak opdook, is dat men dacht dat zijn of haar partner overleden
was. Soldaten en schippers kwamen in dergelijke zaken veel aan bod, maar andere personen
eveneens. Ook mannen en vrouwen die alleen kwamen te staan omdat hun partner opgesloten
werd in de gevangenis of het tuchthuis of omdat hun partner van hen was weggegaan, haalden
aan dat ze om deze reden een relatie aanknoopten met iemand anders. Gescheiden mannen of
vrouwen doken eveneens geregeld in dergelijke dossiers op. Soldaten werden er daarnaast van
verdacht betrokken partij te zijn binnen buitenechtelijke relaties. Erg vaak werd aan van
overspel betichte echtgenotes immers ten laste gelegd dat zij met soldaten verkeerden. De
restcategorie oorzaken bevat ten slotte een gediversifieerd pakket motivaties tot overspel, die
slechts één of hooguit twee keer werden genoemd.
Soms gaven overspeligen of overige betrokkenen naast het volgens hen oorzakelijk aspect van
de ontrouw ook motivaties op die ik heb gecategoriseerd onder de noemer verzachtende
omstandigheden. Dit zijn elementen die niet rechtsreeks overspeligheid veroorzaken, maar die
men het wel waard vond om te vernoemen. Het betreft aspecten waarvan men vond dat ze op
een bepaalde wijze het begane overspel vergoelijken. Zo rechtvaardigden enkele mannen en
vrouwen hun ontrouw door het feit dat hun partner eveneens zijn of haar huwelijkse staat te
buiten ging. Anderen vonden het dan weer het vermelden waard dat ook andere personen het
zesde gebod niet naleefden en Isabelle Goossens achtte het noodzakelijk aan de schepenen te
melden dat haar bedrogen echtgenoot een bastaard is364
. De door mij gecreëerde categorie
verzachtende omstandigheden is niet exhaustief. Wat men immers ter motivatie aanhaalde,
364 SAG, reeks 213, nr.211, fiche 11 (1764).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
166
zoals een dronken echtgenoot of doodgewaande echtgenote, noemde men immers ook met het
oog op het goedpraten van het begane overspel.
Bepaalde categorieën mensen doken ook vaker op in de proces- en collocatiedossiers. Dé
categorie bij uitstek werd gevormd door de dienstmeiden. Het cliché van de kat bij de melk te
plaatsen leek bij overspel wel enigszins te kloppen aangezien vele gehuwde mannen
aanpapten met het inwonende dienstmeisje. Daarnaast konden dienstmeiden ook nog op
andere wijzen in de bronnen voorkomen. Verlaten vrouwen dienden immers zelf geld in het
laatje te brengen en hierom boden ze hun diensten als meid aan. En wat de dienstmeiden zijn
voor de gehuwde mannen, bleken soldaten te zijn voor vrouwen. Het belang van het sociaal
leven en dus van de buren kwam eveneens ter sprake binnen dit hoofdstuk, alsook de
regulerende kracht van de priesters.
In voorgaande twee hoofdstukken ben ik nagegaan of de dubbele standaard tot uiting kwam.
Om de continuïteit enigszins te behouden, was ik eveneens binnen dit hoofdstuk van plan na
te gaan of er een onderscheid in oorzakelijkheid kan worden opgemerkt. Al gauw bleek echter
dat een apart onderdeel hieraan wijden overbodig was. Het antwoord op de vraag of de
dubbele standaard naar voor kwam en er dus een onderscheid was tussen de motivaties van
overspelers en overspeelsters, is immers relatief eenvoudig: neen. Onderstaande uitdieping
per motivatie kan dit bevestigen. Zowel mannen als vrouwen gaven dezelfde oorzaken voor
hun overspelige gedrag of dat van hun partner en ook de genoemde verzachtende
omstandigheden bleken bij beide seksen aan bod te komen. Een kwantitatieve studie zou
wellicht her en der dit antwoord wat kunnen nuanceren, hoewel de algemene conclusie
dezelfde zal blijven. Zowel mannen als vrouwen weten hun overspel aan de dronken
uitspattingen van hun partner en zowel mannen als vrouwen bleken de slagen die hun man of
vrouw uitdeelde soms niet langer te dulden. Bovendien vond ik het bronnenbestand uit dit
hoofdstuk te klein om een kwantitatieve studie aangaande oorzakelijkheid van overspel te
voeren. 100 dossiers is natuurlijk niet weinig, maar heel wat van deze dossiers bleken slechts
bitter weinig informatie aan te reiken betreffende mijn onderzoeksvraag.
Ook een onderscheid tussen de twee types bronnen die ik voor dit hoofdstuk hanteerde, heb ik
niet vastgesteld. Het kleine aandeel van de collocatiedossiers binnen mijn totale
bronnenpakket zal hiertoe wellicht hebben bijgedragen, maar mijn algemene indruk is
desalniettemin dat de genoemde oorzakelijke omstandigheden vrij gelijklopend waren:
dronkenschap, verkwisting, bordeelbezoek en huiselijke agressie.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
167
Een derde en laatste onderscheid dat ik heb getracht vast te stellen, is dat doorheen de tijd.
Maar net zoals bij het onderzoek naar de dubbele standaard en het verschil tussen de twee
bronnentypes, speelde ook hier het bronnenmateriaal me parten. Slechts vijftien
procesdossiers dateren uit de 17de
eeuw en bovendien zijn ze allen afkomstig uit Brugge en
het Brugse Vrije. De overige 73 processen en alle collocatiedossiers zijn 18de
-eeuws.
Daarenboven bleek dat de meeste van mijn 17de
-eeuwse processen beknopter zijn opgesteld
en aangaande motivaties weinig informatie bevatten. Opnieuw bleek een vergelijking dus niet
echt verantwoord te zijn. Mijn algemene indruk na dit bronnenonderzoek is echter dat de 17de
-
eeuwse overspeligen geen omstandigheden aanhaalden voor het overspel die niet in de 18de
-
eeuwse bronnen voorkwamen. Ook enkele 17de
-eeuwse mannen waren overspelig met een
dienstmeisje, Jehan Garrewij zei in 1618 dat zijn echtgenote “van quadt ende ongoddelick
leven” was en Adriaene Sneepaert beweerde in 1637 dat ze dacht dat haar man als schipper
was omgekomen.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
168
3.2 Uitdieping van de genoemde oorzaken
3.2.1 Dronkenschap: “maer eens bij voorval in den dranck met hem vleeschelick gemeyns
gehadt heeft”
Hoewel ik geen kwantitatief onderzoek verrichtte naar de oorzaken van overspel, meen ik na
het doornemen van mijn 100 proces- en collocatiedossiers toch te mogen stellen dat
drankgebruik en –misbruik, tot de vaakst vermelde oorzaken van buitenechtelijke relaties
behoorden. Het oorzakelijk verband tussen overspeligheid en dronkenschap was bovendien
tweeledig. Enerzijds kwam naar voor dat zowel mannen als vrouwen met wat glaasjes te veel
op het niet zo nauw namen met de huwelijksbeloftes. Zo bekende François Morel dat hij in
1757 de dienstmeid Catherine Waldack zwanger maakte en dit overspel plaatsvond in een
dronken bui op Vastenavond.
“(…) Catherine Waldack met de welcke hij te buyten gaende sijnen echten staet, hij
soodaenigh heeft gebouleert ende vleeschelijck geconverseert dat hij de selve heeft
gheimpregneert van kinde (…). Seght op het 18e artikel dat sulckx een overspel is ende dat
sulckx is ghebeurt in eene dronckenschap op Vastenhaven.”365
Joannes Rogge, “logisthuys haudende op de Yperstraete” in Gent, getuigde dat in 1775 Anne
Marie Simons gedurende een maand in zijn herberg verbleef en ze in dronken toestand
eveneens met andere mannen verkeerde.
“(…) verclaerende voorts dat gedurende dien de selve ten menighe stonden teenemael
bedranckt ende inden nacht ten thien ende elf uren thuys gecomen ende door manspersoonen
tot aende deure gebracht wiert (…).”366
Marie Anne Van Cotthem is tevens een goed voorbeeld van overspeligheid als resultante van
dronkenschap. Omdat haar echtgenoot veroordeeld werd tot zes jaar opsluiting in het
tuchthuis, trok Marie in 1784 terug bij haar ouders in. Ze gedroeg er zich echter op
onbetamelijke wijze en verkocht zowel bezittingen van haar ouders als haar eigen trouwring
om te kunnen drinken. In de herberg maakte ze zich ook schuldig aan overspel.
365 SAG, reeks 213, nr.198A en nr.253, fiche 3 (1757 en 1775). 366 SAG, reeks 213, nr.258, fiche 18 (1776).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
169
“Bekent den 2e artikel haer in den dranck te hebben gedebaucheert ende ook
vleeschelijck te hebben geconverseert met drij à vier manspersoonen in d‟herberge „Het
ossenhooft‟, maer dat het al liber persoonen hebben geweest.”
Haar dronkenschap verbloemde ze ook niet.
“Seght op den 8e artikel (…) dat sij heeft gelogeert bij twee oude vrauwspersoonen
woonende op Bachterleije, met de welcke sij somwijlen soo danigh brandewijn heeft
gedroncken dat sij elckanderen niet en sagen van sattigheyt.”367
In datzelfde jaar werd Marie Caroline De Rocke gedagvaard te Gent. Ze ontkende overspelig
te zijn geweest, maar gaf toe wel niet met zekerheid te kunnen zeggen wat er was gebeurd
aangezien ze te veel had gedronken.
“(…) in de herberge de Katte omtrent de Chartreusen, van daer teenemael bedranckt
sijnde is gegaen met eenen schipper, naer sijn schip, liggende in de Lieve alwaer sij den
geheelen nacht is verbleven, niet wetende door haere dronkenschap, wat haer aldaer is weder
vaeren.”
Uit haar getuigenis bleek dat ze wel besefte dat ze aan alcohol was verslaafd en haar man haar
tevergeefs probeerde te corrigeren.
“Seght op den 16e artikel dat als wanneer haeren man haer heeft vooren gehouden de
naedeelige gevolgen, die door haere dronkenschappen moesten resulteren, seggende dat sij
hem ende haer selve daer doore soude geruineert hebben, sij daer op heeft geantwoort dat sij
sulks wel wilde gelooven, dat sij haer soude hebben trachtten te beteren, doch dat sij den
drank niet en heeft konnen laeten, dat sij gelijk van duyvel bij de kele genomen was die haer
continuelijk tamteerde.” 368
Een lichtelijk ander verhaal is dat van Adriaen Caveel die niet zijn overspel motiveerde door
dronkenschap, maar wel het gevonden bewijsmateriaal op die manier trachtte te
rechtvaardigen. In 1774 werd Adriaen te Brugge van overspel beticht. De zaak kwam aan het
licht door een brief die hij aan zijn minnares schreef en waarin hij haar liefkozend aansprak en
367 GTB-WNT: gedebaucheerd = voltooid deelwoord van debaucheren; liederlijk, ontuchtig. GTB-MNW:
converseren = omgaan, verkeren. WNT-GTB: vleeschelijk converseren = omschrijving van de geslachtsdaad.
SAG, reeks 213, nr.294A, fiche 29 (1784). 368 GTB-WNT: continuelijk = voortdurend, ononderbroken. GTB-WNT: Tenteeren, tempteeren = beproeven,
kwellen. SAG, reeks 213, nr.294A, fiche 33 (1784).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
170
meldde dat hij van haar een kind wilde. Adriaen ontkende effectief overspel te hebben begaan
en stelde dat hij in een dronken bui de brief had geschreven.
“(…) dat hij met de selve Ludovica Cuvelier heeft gebouleert ende familiariteyt gehadt
ende dat sulx niet als misstants blijckt uit den brief ontlanghs aen haer door hem
geschrevenen ende ondertekend, ende naer voorlesinghe alwaer hij de selve meermaels
tractiert van lief ende liefste, Jan selfs soo vernoemt dat hij uyt sijne wercken aen haer een
kindt wenscht binnen het jaer (…). Seght alle het selve te bekennen maer dat hij desen brief
hebbende geschreven hij droncken was ende hem selven noghtere gecommen sijnde, heeft
weghgeworpen, (…). Seght dat hij beter bij drancke sijnde als nughtere brieven can schrijven
(…).”369
Anderzijds bestond het oorzakelijk verband tussen echtelijke ontrouw en dronkenschap ook
op een andere manier. In de bronnen trof ik soms getuigenissen aan waarin de man of vrouw
van een drankverslaafde partner zich aan overspel bezondigde en de dronkenschap van de
ander als oorzaak aanduidde. Dit was bijvoorbeeld het geval bij Jan De Boijsere die zijn
vrouw verliet en met een ander optrok omwille van het drankmisbruik en het kwade
gezelschap waarin zijn eega vertoefde. Niettemin dient in deze zaak vermeld te worden dat
Jan de hand ook in eigen boezem stak door toe te geven dat hij zelf “somtijts bij drancke”
was.
“Seght dat sijne huysvrouwe seer dickwils haer in den dranck vergeet ende als dan
woorden maekt, uytscheldende den comparant voor eenen dief ende moordenaer. (…) sulckx
gedaen t‟ hebben uyt desespoir omdat hij dikwils door de quade compagnien die sijne vrouwe
frequenteerde, in gevaer is geweest van sijn leven te verliesen, draeghende sijn hooft
lickteeckens van de slaghen van deghen, die hij t‟haerder occasie heeft ontfanghen, ende
bovendien dat sij dickwils bij drancke was.”370
Ook Michiel De Wilde is hiervan een treffend voorbeeld. Hij werd in 1777 gedagvaard
omwille van overspel met Rosalie, “verlaeten huysvrouwe van Antonius Claeysen”. Naast het
overspel legde de rechtbank hem ten laste dat “hij hem oock dickwils in den dranck vergeet”,
maar hij ontkende. Naar zijn mening was de dronkenschap van zijn gecolloqueerde
369 GTB-MNW: misstant = dat wat misstaat of ontsiert. GTB-WNT: tracteeren, traktieren = met betrekking tot
een persoon in de betekenis van bejegenen, behandelen. GTB-WNT: werken = in toepassing op de
geslachtsdaad, kinderen verwekken. Zijn werk doen betekent copuleren. SAB, nr.188, bundel 1774-75, fiche 30. 370 GTB-WNT: bij drank zijn, zich in de drank vergeten = dronken zijn. RAB, nr.643, fo.182v.-183r., fiche 28
(1762).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
171
echtgenote de oorzaak van hun voormalige echtelijke twisten en dus van zijn onwettige
relatie.
“Dat hij met sijne vrouwe langhe tijt in twist ende tweedraght geleeft heeft, tot dat sij
om haere dronckenschap in het spinhuys gestelt is geworden. Heeft bekent maer seght dat
sijne vrouwe daer van meest de oorsaecke geweest is.”
Zijn minnares, de gehuwde Rosalie, bekende dan weer eveneens door dronkenschap tot over-
spel te zijn gekomen. Met haar getuigenis sloot ze echter aan bij het eerstgenoemde oorzake-
lijke verband aangezien ze samen met Michiel iets ging drinken en met hem overspelige
seksuele betrekkingen had onder invloed van alcohol.
“Heeft geantwoordt dat zij noyt met hem en heeft gecohabiteert ende maer eens bij
voorval in den dranck met hem vleeschelick gemeyns gehadt heeft.”371
Bovenstaande voorbeelden laten vermoeden dat er toch in zekere mate een verband aanwezig
was tussen dronkenschap en overspel. Maar de aard van dit verband was niet zo eenvoudig.
Martin haalde in zijn studie over „alcohol, sex and gender‟ aan dat alcoholconsumptie in de
Vroegmoderne Tijd voornamelijk een sociale activiteit betrof die sociale cohesie bevorderde.
Overmatig drankgebruik kon echter ook antisociale handelingen veroorzaken, zoals overspel
of geweld. De precieze mechanismes waren volgens hem niet duidelijk, maar hij stipuleerde
wel dat er een culturele constructie bestond, m.n. de opvatting dat alcohol een invloed had op
onder meer seksuele handelingen. De ideeën omtrent dronkenschap, zoals die tot uiting
werden gebracht in de preek- en volksboeken aangaande de relatie tussen overspel en alcohol,
kaderen hier zeker in. Volgens zijn visie zou deze culturele constructie het gedrag
beïnvloedden. Martin wees er ook op dat recente studies aantoonden dat er geen fysische
correlatie bestond tussen alcohol en seksualiteit. De relatie tussen alcoholconsumptie en
seksueel gedrag zouden binnen deze perceptie dan ook enkel sociaal, cultureel en
psychologisch zijn en de relatie tussen overspeligheid en herbergen zou in de eerste plaats
gebaseerd zijn op aangeleerd gedrag372
.
371 GTB-WNT: spinhuis = tuchthuis waar de gevangenen moesten spinnen, tuchthuis voor vrouwen. GTB-WNT:
bij voorval = op een keer, bij zekere gelegendheid. GTB-WNT: cohabitereeren = samenwonen gezien de context
van het citaat, kan echter eveneens het hebben van geslachtelijke gemeenschap betekenen. RAB, nr.646, ca.6
fo.21-23 en fo.28-31, fiche 31 (1777). 372 MARTIN (L.). Op.cit., p.5-6, p.38-39 en p.95.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
172
3.2.2 Huiselijk geweld: “omdat sij daegelijks soo vele slaegen kreeg met haeren man.”
Enkele overspeligen haalden aan dat zij hun huishouden in de steek lieten en er met een ander
vandoor gingen omwille van het gewelddadige gedrag van hun partner. Opvallend is dat in
dergelijke gevallen de weggetrokken partner veelal ontkende overspel te hebben gepleegd. In
een aantal gevallen namen weggetrokken echtgenotes hun kinderen mee, maar dit was niet
altijd zo. Het Brugse procesdossier van Elisabeth Craght is hiervan een goed voorbeeld
aangezien zij zowel haar gewelddadige echtgenoot als hun vier kinderen in de steek liet en
ervandoor ging met Maerten Jansse, haar lutherse minnaar. De schuld van dit alles legde ze
volledig bij de brutaliteit en agressiviteit van haar man.
“Seght haeren man ende kinderen aldus verlaeten te hebben ter oorsaecke van de
brutaele ende boosaerdige wijse waer mede haeren man haar daegelijckse behandelde, dat
alle haere gebeuren konnen getuygen dat het met hem niet verder meer lijdelijck en was. (…),
maer dat Jansse haer heeft gevolght uyt medelijden omdat sij daegelijks soo vele slaegen
kreeg met haeren man.”373
Ook het spreekwoord „de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet‟ lijkt in bepaalde processen
waarin onder andere huiselijk geweld en dronkenschap een rol spelen van toepassing. Jan
Carlier verliet zijn echtgenote Marie Peul en gaf haar de schuld van hun twist.
“Seght dat sijne vrauwe van hem teenemael jaloers is ende dat hij uyt die reden
menigmael van haer heeft willen afscheyden (…) ende ontkent alle quat tractement.”
Hij gaf toe dat ze enkele keren ruzie hadden gemaakt, maar bleef gedurende opeenvolgende
vragen ontkennen dat hij haar zwaar zou hebben mishandeld. Hij werd er onder andere van
verdacht haar een tijd terug te hebben aangevallen met een bijl. Volgens hem diende hem niks
ten laste te worden gelegd, maar zijn vrouw.
“Seght dat sijne vrauwe hem selfs quaelijck tracteert, slaet ende smijt, ende dat alle
t‟gonnen hem alhier te laste wort geleyt aen sijne vrauwe voor betightinge sou moeten
dienen.”
Marie Van Peul werd ook beticht van bordeel te houden en het dus aanzetten tot ontucht,
aangezien dit bordeel ten dienste stond “van alle jonckheden ende getrauwde mans-
373 GTB-WNT: lijdelijk = zodanig dat men het kan verdragen, te dulden. RAB, nr.659, ca.9 fo.17-18, fiche 40
(1790).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
173
persoonen”. Ze ontkende dit echter en zei dat als er overlast was, de schuld hiervan lag bij
haar dronken echtgenoot374
.
Een gelijkaardig procesverloop trof ik aan in het dossier ten laste van Jacobus Gillijn. Deze
man werd ervan beticht zijn echtgenote te slaan, geld te verkwisten en verkering te hebben
met ontuchtige vrouwen. Uit de gewelddadige handelingen die hem werden toegeschreven,
blijkt dat Jacobus wellicht geen doetje was.
“(…), met de suppliante bij wie hij gewoonen heeft vijf kinderen, soo qualijck heeft
geleeft, de selve sonder de minste reden menighmael, soo bij daegen als ontijden, geslagen
hebbende met stocken ende vuysten tot den loopenden bloede, de selve verdreyght hebbende
met eenen haemer ende mes, (…) onmenschelijck is slaegende soo blauwe ooghen als onder
de voeten, alle in overgroote brutaliteyt ende met gevaerlijcke dreygementen als vooren
soodanig dat de suppliante met haer kinderen alle momenten in groot dangier is van een
ongeluck te becomen (…)”375
Eveneens omwille van onder meer huiselijk geweld verzocht Johannes Oosterlinck de
schepenbank om zijn zoon Louis te colloqueren. Louis verpandde zijn bezittingen, vertoefde
bij ondeugende vrouwen in plaats van bij zijn echtgenote en kinderen en agresseerde zijn
gezin376
.
Bovenstaande gevallen toonden ook aan dat geweld binnen de familiale omgeving niet steeds
als directe oorzaak van het overspel werd geduid. Wel wezen deze casussen erop dat overspel
al eens geschiedde binnen een gewelddadige context. Hoewel dus niet steeds expliciet werd
vermeld dat dit geweld het overspel veroorzaakte, meen ik door de veelvuldige casussen toch
te mogen besluiten dat geweld al eens mee aan de basis lag van spaak gelopen huwelijken.
Natuurlijk dient ook de mogelijkheid in rekening te worden gebracht dat de partner net bij het
ontdekken van echtelijke ontrouw zijn of haar eega een pak rammel gaf. Dergelijk voorval
greep bijvoorbeeld plaats te Brugge in 1753. Een gehuwde man ontdekte dat zijn vrouw bij
een andere gehuwde man was ingetrokken en viel hen beiden zowel fysiek als woordelijk aan.
374GTB-MNW: qualike = slecht, niet zoals het behoort. RAB, nr.647, ca.6 fo.11-13, ca.8 fo.7-19 en RAB,
nr.657, ca.5 fo.24-26, fiche 33 (1778-1788). 375 GTB-WNT: suppliant = iemand die bij een autoriteit een verzoek indient, verzoeker. GTB-WNT: verdreigen
= het voornemen kenbaar maken iemand leed, geweld aan te doen. GTB-WNT: onder den voet = personen of
zaken versmaden of onderdanig maken. GTB-WNT: dangier = gevaar. SAG, reeks 213, nr.259, fiche 19 (1777). 376 SAG, reeks 328, nr.4A, fiche 5 (1762).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
174
“[antwoord van Carel Hebberecht, overspelige:] Seght dat Penninck naer sijne
vrauwe niet en vraeghde nemaer schreeuwende „canaillie‟, haere slaende ende smijtende
waer op hij die spreckt van tafel springende eene vleye namp ende die voor hem houdende
sonder hem t‟ hebben daer mede willen slaen.”377
Niet enkel binnen het huwelijk kwam bovendien geweld voor. Ook binnen buitenechtelijke
relaties liep het al eens fout. Zo getuigde Joanne Cornelis aan de schepenen over Jan Fiart, de
gewelddadige minnaar van haar zus Jacoba, en vroeg ze hen het huwelijk van haar zus te
redden. De schuld van dit overspel legde Joanne volledig bij Jan die haar zus bedreigde,
mishandelde en bovendien wijsmaakte dat haar wettige echtgenoot gestorven was op zee.
“(…) van daer voorewaerts altijd met haer is blijven aenhouden, den volkomen
meester in het huys heeft gespeelt, sig selven sonder wercken ofte iet het minste te doen door
haere suster volkomentlijck heeft doen onderhouden, (…) sij allesints betraght heeft haer van
hem te separeren, het welcke sij noyt en heeft konnen doen, mits hij haer ten alle kanten is
komen soucken ende vervolgen ende haer t‟elcken heeft verdreyght ofte doot te slaegen, (…),
dat hij haer soodanig geslaegen ende geschonden heeft, dat haere oogen buyten haer hooft
stonden, ende dat sij geenen mensch meer en geleeck, (…)”.378
Belangrijk is vast te stellen dat niet enkel mannen van partnergeweld werden beschuldigd. Zo
werd de schepenbank door Anne Catherine Visch‟ echtgenoot verzocht om haar collocatie
aangezien ze volgens hem dronk, met andere mannen verkeerde en hem agresseerde. Haar
dronkenschap alsook het slaan gaf ze toe, hoewel ze stelde dat het bij dit laatste louter om
zelfverdediging ging.
“12. Dat als sij bedranckt thuys comt, haeren man slaeght ende crabbelt in het
aensicht. Seght op den 12e artikel dat als haeren man haer slaet, sij haer verweert.”
379
3.2.3 Geldelijke motivatie: verkwisting, armoede en spaarzaamheid
Uit de geciteerde casussen m.b.t. dronkenschap en huiselijk geweld kwam reeds tot uiting dat
dergelijke gevallen vaak ook verkwisting met zich meebrachten en dit mede als oorzaak van
377 GTB-WNT: canaille = in toepassing op zowel mannelijk als vrouwelijk persoon om een gemeen persoon,
ellendeling aan te duiden. In VD staat dat canaille in het bijzonder kan duiden op een gemeen vrouwspersoon.
Vleye = werd niet in een woordenboek terug gevonden. Duidt volgens de Acces-databank van Inghelbrecht op
een lange stok om het koren te dorsen („vlegel‟). RAB, nr.641, fo.252r.-253v., fiche 20 (1753). 378 GTB-WNT: separeeren = zich van elkaar verwijderen, zich afscheiden. RAB, nr.718, ca.12 fo.3-5, fiche 35
(1783). 379 SAG, reeks 213, nr.203, fiche 7 (1762).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
175
overspelige relaties werd geduid. Verkwisting of geldnood kon immers aanleiding geven tot
het verlaten van de partner. Dit was bijvoorbeeld het geval in Brugge begin 18de
eeuw in de
zaak van Marie Goossens. Zij verliet haar man en, in tegenstelling tot Elisabeth Craght, nam
zij haar kinderen met zich mee. De schuld van haar vertrek legde ze bij de schulden van haar
echtgenoot en samen met Mattheus Smolders, die haar beloofd had te dienen als knecht,
kwam ze naar Brugge. Ze ontkende evenwel van met hem in overspel leven.
“Seght met de zelfve Smolders noyt getrauwt gheweest te sijn, maer dat hij is gheweest
haeren knecht. (…) dat sij dickwils haer klachte aen hem dede over haere voornoemde zoone
ende haeren man te vooren weduwaer van twee voornoemde vrauwen, beswaert met veel
schulden, dat sij soo neerstigh was om sijn schulden te betaelen, (…)”.380
Theresia Mepen daarentegen gaf wel toe overspelig te zijn geweest en ook zij nam haar twee
kinderen met zich mee. Hoewel ze eerst beweerde geen motivatie te kunnen geven voor haar
overspel, vertelde ze verder in het verhoor dat haar man twee jaar afwezig was geweest en ze
uiteen gingen omwille van armoede.
“Gevraeght wat reden sij heeft gehadt met een getrauwt manspersoon weg te loopen,
(…). Seght geene redenen dan of te konnen seggen, maer dat sij alle beede haere kinderen
met haer heeft medegeleyt.(…) Seght dat sij weynig ofte geene neiringe en heeft gehadt in
d‟Engelsche vlagge, waer om haeren man uyt aermoede van haer is weggegaen, gelijck sij om
de selve redenen oock vertrocken is naer Gend.”381
Dezelfde opmerking als bij dronkenschap en huiselijk geweld is ook hier van toepassing.
Diverse casussen tonen aan dat verkwisting of armoede niet altijd als rechtstreekse oorzaak
van echtelijke ontrouw werd aangewezen en de bronnen het oorzakelijk verband ook lang niet
altijd vermeldden. Wel stipten zij vaak aan dat overspel plaatsvond binnen gezinnen waar
ofwel de man ofwel de vrouw het huishoudelijk geld verspilde aan herberg- of bordeel-
bezoekjes en hierdoor de andere gezinsleden hulpbehoevend maakte. Geldnood veroorzaakte
in deze gevallen het overspel niet, maar zorgde er weliswaar vaak voor dat het aan het licht
kwam. Claire De Buck vroeg de schepenen om haar echtgenoot Anthonie Van De Walle op te
sluiten. Volgens haar getuigenis verkocht hij andermans goederen om zijn bordeelbezoeken te
bekostigen382
. De echtgenote van Carel Mortier getuigde eveneens voor de schepenbank te
380 GTB-MNW: beswaeren = bezwaren, belasten. RAB, nr.633, fo.23r.-24r., fiche 11 (1707). 381 GTB- MNW: neringe = middelen van bestaan. RAB,nr.657, ca.5 fo.24-26, fiche 33 (1788). 382 SAG, reeks 328, nr.3, fiche 3 (1755).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
176
Gent dat zij haar man wilde laten opsluiten in het tuchthuis aangezien hij zijn loon verdronk
en met andere vrouwen omging. Zijn broer Egidius staafde deze getuigenis en beklemtoonde
de armoede waarin Carel zijn gezin bracht.
“(…) ende van sijne daegelijcksche dronckenschap waer doore hij sijne vrauwe ende
kinderen heeft gebracht tot de uyterste armoede ende dat hij oock te ledigh is te werken, ende
daerenboven sijne geseyde vrouwe noch qualijck tracteert om gelt te becommen om te
drincken, (…)”.383
Net zoals bij dronkenschap en huiselijk geweld, tonen de bronnen tevens aan dat binnen het
kader van ontrouw ook vrouwen heel wat geld verbrasten. De reeds eerder genoemde
drankverslaafde en ontrouwe Anne Catherine Visch past binnen dit plaatje, evenals de
aantijgingen van de Gentse Keure aan Magdalena Neetesonne en Livina Hoste. Deze laatste
vrouw werd reeds herhaaldelijk opgesloten, maar telkens geslaakt. De schepenen tilden er
zwaar aan dat zij op die manier haar vier kinderen niet kon onderhouden en hen het slechte
voorbeeld gaf. Haar verzorgende taak als moeder was immers de reden waarom zij in het
verleden tweemaal was vrijgelaten.
“Dat sij het gelt dat haeren man van sijn gewin haer geeft om eten te coppen
verdrinckt. (…) Seght op den 5e artikel dat als sij geen geldt en hadde haere kleederen in den
bergh van bermhertigheyt heeft gedraghen ende het geldt verdroncken.”384
“6. Dat sij tot den dranck daer en boven vercoght heeft hunnen ijseren pot daer in sij
moesten koken. Bekent den 6e artikel.”
385
“(…) wederom heeft ernomen haere aude debauchen ende excessen in den drank, tot
soo verre dat sij verscheyde daeghen ende nachten met manspersoonen heeft gebouleert, ende
alsoo niet alleene haere substantie ende degonnen van haere kinderen verthairt, maer oock
door haere sattigheyt groot schandael geeft aen de selve haere kinderen (…)”.386
Een reden om het echtelijk bed te buiten te gaan die ik slechts eenmaal aantrof, is die van
spaarzaamheid. Jacobus Verwee was wettelijk gescheiden en werd vervolgd omdat hij een
383 GTB-WNT: ledig = niet werkende, in dit citaat wellicht met de ongunstige bijgedachte dat men zijn tijd
verluiert. SAG, reeks 213, nr.199, fiche 4 (1759). 384 GTB-WNT: berg van barmhartigheid = is de Zuid-Nederlandse naam voor de bank van leening [sic]. Anne
Catherine Visch: SAG, reeks 213, nr.203, fiche 7 (1762). 385 Magdalene Pieternelle Neetesonne: SAG, reeks 213, nr.259, fiche 21 (1777). 386 GTB-WNT = substantie = datgene waarvan men leeft, goed vermogen. Livina Hoste: SAG, reeks 328, nr.12,
fiche 7 (1783).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
177
onwettig kind had verwekt bij Rosa Deurwaert en met haar onder één dak woonde. Zowel
Rosa als Jacobus motiveerden hun overspelige relatie door te stellen dat zij samen op spaar-
zame wijze voor hun onwettige kind wilden zorgen.
“[Rosa:] (…) heeft gecohabiteert onder een dack om alsoo met meerdere
gespaersaemheyt te samen te leven ende hun kind te konnen onderhouden, buyten welcke
middel sij sulckx absolutelijck niet en souden konnen alleene doen. [Jacobus:] (…) ende tot
beteren onderstant van het selve kind dat sij sedert een jaer erwaerts te saemen hebben
gewoont in een huys, sonder opmaeken tot het publiq schandael ende met eenig insight om
hun last alsoo te beter te konnen draegen.”387
Hoewel dit niet expliciet werd vermeld in het procesdossier, kan ook de overspelige relatie
tussen Thérèse Herman en Frans Haeck op deze manier worden begrepen. Thérèse vertelde
dat haar man haar had weggejaagd en zij nu met Frans in concubinaat leefde “omdat hij voor
haer en de andere kinderen den cost won.”388
3.2.4 Afwezigheid van de partner: “waertoe sij daegelijck occasien soude hebben mits haeren
man werckt buyten huyse.”
Een vierde motivatie die veelvuldig werd vernoemd, is de afwezigheid van de partner. Deze
absentie kon heel wat diverse vormen aannemen. Vooraleerst vertelden velen dat ze dachten
dat hun partner overleden was. Enkelen bleken hiervan zelfs valse documenten te bezitten.
Daarnaast beweerden verscheidene overspeligen dat ze wettelijk gescheiden waren. Nog
anderen waren door hun beroep vaak van huis weg of er eenvoudigweg vandoor. Één iets
hadden ze allen gemeen: ze motiveerden hun overspel, ofwel deels, ofwel volledig, door de
afwezigheid van hun echtgenoot of echtgenote. De Nederlandse historica Dini Helmers toon-
de aan dat ook in het 18de
-eeuwse Amsterdam velen hun gezin verlieten en dit een mogelijke
aanleiding was om een scheidingsaanvraag in te dienen389
.
Een eerste categorie overspeligen dacht dus dat zijn of haar partner niet meer in leven was.
Vaak beweerde men dit te hebben gehoord van iemand anders. Dit is onder andere het geval
387 GTB-WNT: onderstand = ondersteuning, hulp. GTB-WNT: opmaken = aanzetten tot. RAB, nr.718, ca.13
fo.11-12, fiche 34 (1783). 388 RAB, nr.641, fo.236r.-239v., fiche 17 (1752). 389 HELMERS (D.). Gescheurde bedden. Oplossingen voor gestrande huwelijken, Amsterdam, 1753-1810.
Hilversum, Verloren, 2002, p.246.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
178
bij enkele schippers. Adriaene Sneepaert beweerde op 30 september 1637 dat ze er door een
horlogemaker van was overtuigd dat haar man als matroos was omgekomen op een schip.
“(…) zegt dat Jan Isenbaert ooc was een boidsghezelle dewelcke op de Hollanders als
hunnen admirael Pier Heyn doodt gheschoten wiert leden ontrent zes jaeren, zegt verstaen
t‟hebben van zeker horlogemaker, ghenaemt Jan van Andwerpen, die plachte te wercken in
wijnckelken op de burch ende alsdaer mede was, dat Jan Isenbaert als dan zeere ghequetst
was ende van de quetsuren starf op het schip ende dat hij het doode lichaem hadde helpen
overboort smijten, (…)”.390
Ook Pieter De Smet gaf te kennen dat zijn echtgenote gestorven was. Hij zou aan Agnes, zijn
minnares en zelf een gehuwde vrouw, een valse brief hebben getoond die zijn verhaal
bevestigde. De priester zou Agnes naderhand hebben meegedeeld dat Pieters vrouw wel nog
in leven was. Agnes bleek weinig inventief en gebruikte dezelfde smoes aangezien zij ook ten
stelligste beweerde dat haar man gestorven was391
. Opvallend is dat de zaken waarbij het
overspel door het overlijden van de partner werden gemotiveerd, allen afkomstig zijn uit de
wereldlijke processen van de stad Brugge. Het reeds vermelde overspel van Jacoba Cornelis,
waarbij diens zus haar beklag deed aan de schepenen over Jacoba‟s gewelddadige minnaar,
past eveneens binnen dit rijtje. Deze minnaar zou Jacoba ervan hebben overtuigd dat haar
echtgenoot, een matroos, gestorven was.
“(…) ende op sijne gedeurige persuatien dat haeren man doot was, met haer heeft
geleeft als gehuwde lieden, soo verre selfst dat haeren man gedeurende den tijd van drije
jaeren ofte daer omtrent absent sijnde geweest, (…)”.392
Caroline Strauw maakte als echtgenote van een soldaat eveneens gebruik van deze motivatie
en beweerde gehoord te hebben dat haar man gestorven was, waarop ze een relatie aan-
knoopte met sergeant Tecké393
.
Diverse overspeligen werden binnen hun dossiers als “gedivorceerde” man of vrouw
getypeerd. Ik trof binnen mijn bronnenbestand vier dergelijke zaken aan, twee uit de
390 GTB-WNT: bootsgezel = matroos. GTB-WNT: plachten = plegen, zich met iets bezighouden. RAB, nr.624,
fo.159r.-fo.162r., fiche 7 (1637). 391 RAB, nr.640, fo.26r., fiche 16 (1742). 392 GTB-WNT: persuasie = de handeling of daad van iemand tot iets te overtuigen, overreding. RAB, nr.718,
ca.12 fo.3-5, fiche 35 (1783). 393 RAB, nr. 659, ca.9 fo.19-20, fiche 39 (1790).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
179
procesdossiers van de Gentse Keure en twee uit de dossiers van de Brugse schepenbank394
.
Onder meer de reeds vermelde Jacobus Verwee, die uit “gespaersaemheyt” en om zijn
onwettig kind te kunnen onderhouden ging samenwonen met zijn minnares, werd omschreven
als “zijnde een getrauwt man, dogh wettelijck gedivorceert van sijne vrauwe”395
. Het
huwelijk kende een sacramenteel en dus onverbreekbaar karakter waardoor ook na een
scheiding van tafel en bed het hebben van een nieuwe relatie niet was toegelaten. Enkel het
overlijden van de partner liet een nieuwe verbintenis toe, wat meteen ook verklaart waarom
velen beweerden dat ze er werkelijk van overtuigd waren dat hun partner gestorven was396
.
Scheidingen van tafel en bed werden volgens De Brouwer vooral tijdelijk verleend aan
echtparen. Hij trof voor de bisdommen Gent, Antwerpen en Mechelen 238 echtscheidingen
aan en dronkenschap was de vaakst gemelde reden. Daarnaast werden onder andere echtelijke
ontrouw, mishandeling en karakteriële verschillen aangehaald en vooral mannen werden als
boosdoeners gekarakteriseerd397
.
Andere afwezige partners bleken gevangen te zijn genomen en bijvoorbeeld opgesloten in het
tuchthuis. De man van Marie Anne Van Cotthem werd in het provinciaal tuchthuis te Gent
vastgezet, waardoor zij terug bij haar ouders introk. Marie was echter zelf ook niet meteen een
voorbeeld van zedig gedrag. Ze bekende zich af en toe lazarus te drinken en in de herberg
„Het ossenhooft‟ met een viertal mannen geslachtelijke betrekkingen te hebben gehad.
“Seght op den 3e artikel dat sij nu circa 14 jaeren is getrauwt ende dat haeren man
van Brugge is gebraght ende voor ses jaeren gecondemneert in het tuchthuys provinciael,
sijnde smet van stijle ende genaemt Carel Braecke.”
Enkele “naeste geburen” van Maries vader verklaarden dat zij haar reeds 20 jaar kenden en
dat ze terug bij haar vader kwam inwonen toen “den selven haeren man haer heeft ver-
laeten”398
.
Andere afwezigen hadden hun echtgenote of echtgenoot verlaten, zonder dat hiervoor een
reden in het dossier werd vermeld. Angelique De Paris bevond zich in een dergelijke situatie.
Ze was samen met haar man naar Gent gekomen, toen die haar twee jaar terug verliet en naar
Parijs trok. Angelique zag zich genoodzaakt als gehuwde maar verlaten echtgenote de kost te
394 Gent fiches 20 (1777) en 23 (1777), Brugge fiches 24 (1760) en 34 (1783). 395RAB, nr.718, ca.13 fo.11-12, fiche 34 (1783). 396 VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.50-51. 397 DE BROUWER (J.). Op.cit., deel 1, p.138-139. 398 GTB-WNT: condemneeren = veroordelen, schuldig verklaren. SAG, reeks 213, nr.272, fiche 29 (1779).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
180
verdienen als “fille de joye” en bevestigde dat ze gedurende enkele dagen in overspel leefde
met een gehuwde man399
.
De afwezigheid van gehuwde mannen of vrouwen werd door sommigen ook als motivatie tot
overspel met diens partner aangewezen. Zo was de echtgenoot van een gehuwde vrouw
gedurende een achttal dagen afwezig en Mahieu De Ruddere maakte van de gelegenheid
gebruik om deze vrouw te verleiden400
. De griffier van Sint-Baafs liet aan een bezorgde echt-
genoot eveneens weten dat hij zijn vrouw beter een tijdje zou laten opsluiten. De griffier was
van oordeel dat omdat de man buitenshuis tewerkgesteld was, zijn echtgenote dagelijks de
mogelijkheid had zich in te laten met allerhande onzedelijke activiteiten.
“(…) dat het oversulcx meer dan noodsaeckelijck is dat sij worde vastgestelt omme
eensweegs te prevenieren dat sijn de jonge kinderen van haere sone ook niet en soude
debaucheren, waertoe sij daegelijck occasien soude hebben mits haeren man werckt buyten
huyse, (…)”401
Niet enkel de partner van de uithuizige man of vrouw benutte wel eens zijn kans. Ook
diegenen die zelf buitenshuis werkten, gaven toe dat terwijl ze van huis weg, ze hun partner
niet altijd trouw bleven. Pieter Verfaille gaf bijvoorbeeld toe dat hij naar Holland trok om te
werken in het gezelschap van zijn minnares402
.
3.2.5 Andere oorzaken: “‟t stinckt te sterck, ick en slaepe bij u niet meer”
Sporadisch trof ik binnen een proces- of collocatiedossier een motivatie tot overspel aan die ik
niet onder één van bovenstaande categorieën kon thuisbrengen. Drie keer werd door
overspeligen gezegd dat de oorzaak van hun buitenechtelijke betrekkingen in “menschelycke
krankheyt” lag en ze door passie gedreven werden. Bovengenoemde Pieter Verfaille is één
van hen.
399 SAG, reeks 213, nr.259, fiche 22 (1777). 400 RAB, nr.622, fo.27v.-28r. en fo.38v-40r., fiche 1 (1618). 401 GTB-WNT: eensweegs = voor eens en altijd. GTB-WNT: prevenieeren = voorkomen, beletten. GTB-WNT:
debaucheeren = een ontuchtig, losbandig, liederlijk leven leiden. GTB-WNT: occasie = mogelijkheid,
omstandigheid die geschikt is voor een bepaald doel. SAG, reeks 213, nr.294A, fiche 33 (1784). 402 RAB, nr.647, ca.1 fo.18-21, fiche 32 (1778).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
181
“Seght om de waerheyt te bekennen dat hij door passie van dit vrauwmensch ende
door menschelycke krankheyt ofte verblintheyt bestemt hadde met haer weg te gaen ende
alsoo vrauwe ende kinderen te verlaeten, t‟ gonne hij in effecte heeft gedaen (…)”403
Janneke Fierens en Christiaen De Varuwe, die omwille van hun overspelige en incestueuze
relatie in 1676 werden vervolgd door de Brugse officialiteit, verklaarden beiden eveneens dat
ze gedreven werden door “pure liefde ende menschelijcke cranckheyt” en in 1743 ten slotte
beargumenteerde de overspelige Helena Cauwersijn aan diezelfde officialiteit dat “sij de
cranckhijdt gehadt heeft”404
. Mijn bespreking van preekboeken en catechismuscommentaren
toonde aan dat ook clerici deze menselijke krankheid vernoemden en zij dit
contextualiseerden binnen de menselijke zwaktes. Catherine Gillot benoemde deze menselijke
zwakte in een brief aan de Gentse schepenen. Volgens haar was haar man te zwak om te
weerstaan aan de “paroles enchanteuses” van het inwonend dientsmeisje405
.
Jacobus De Waele trachtte zijn ontrouw op een naar mijn mening wel vrij originele manier te
motiveren volgens de getuigenis van de dienstmeid. Hij zou aan haar verteld hebben dat de
geur die zijn echtgenote verspreidde niet te harden was en hij hierom op haar kamer de nacht
wilde doorbrengen. Hij maakte toen volgens de meid van de gelegenheid gebruik om met haar
geslachtsgemeenschap te hebben.
“3. Dat (…) den verweerdere in dispuyt ofte verschil ghecommen sijnde met sijne
huysvrauwe, met bedde en decksel emmers met slaepinge gecommen is op de voorseyde vaute
camer om aldaer separaet van sijnne vrauwe te slaepen. 4. Dat hij alsdan seyde in terminis,
Baetens vuylgat , lapnaeme designerende daer bij sijnne huysvrauwe, ‟t stinckt te sterck, ick
en slaepe bij u niet meer, ende dat hij daer t‟ sedert merckelijcke maenden afghesondert van
sijne vrauwe op de vaute heeft blijven slaepen. (…) 14. Dat hij verweerdere daer op
gherepliqueert heeft „k sijn vijs van wulf, daer bij denoterende sijne vrauwe die hij oock
ghenaemelijck wulf noemt, ende selve seyde dat hij sijn selven geen meester en was, nogh van
haer heessche ghe en soude ghegaen hebben tensij hij ghedaen hadde t‟ghonne hij doen
moeste, ende alssoe haer in dien tijdt heeft bekent.”406
403 GTB-WNT: krankheid = zwakheid, voornamelijk in zedelijk opzicht. GTB-WNT: in effecte = inderdaad.
RAB, nr.647, ca.1 fo.18-21, fiche 32 (1778). 404 RAB, BVOP, nr.3919 , fiche 4 (1676); nr.6227, fiche 12 (1743). 405 Zie p.131-132 van deze thesis (deel I). SAG, reeks 213, nr.263, fiche 26 (1777). 406 De onderlijningen zijn niet door mij aangebracht, maar overgenomen uit de tekst. Zij duiden de woorden aan
die Jacobus De Waele volgens de dienstmeid letterlijk heeft gezegd. GTB-VMNW: disputeren = discussieren,
redetwisten. GTB-WNT: deksel = datgene waarmede men zich in bed toedekt. GTB-MNW: emmer = in elk
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
182
Walburga De Flou vertelde dan weer dat ze haar echtgenoot en kinderen in de steek liet door
de schuld van haar vader. Volgens haar had hij haar een onbeschaamde brief geschreven
waardoor ze met de kok van de Duinenabdij naar Frankrijk trok. Welke onbehoorlijke zaken
in de brief stonden, werd helaas niet vermeld in het procesdossier.
“Ghevraeght wat reden sij ghehadt heeft van haer man ende kinderen te
abandonneren ende met Delbeke wegh te lopen? Seght om dat haer vader haer eenen
impertinenten brief hadde gheschreven.”407
Een motivatie die eveneens slechts éénmaal ter sprake kwam, is die van onenigheid tussen
man en vrouw omwille van het geloof. Agnes Vander Eeckhout beweerde eerst dat ze dacht
dat haar echtgenoot, de Engelse soldaat Joorren De Bleek, overleden was. Enkele regels later
vertelde ze de schepenen echter dat ze hem had verlaten omdat ze niet wilde afzien van haar
geloofsovertuiging.
“Ghevraeght waerom sij bij haeren man niet en is gegaen als sij gheweten heeft dat
hij alhier in garnisoen was? Seght omdat sij haer ghelove niet en wilt afgaen.”408
3.2.6 Verzachtende omstandigheden: “Seght dat in dese stadt nogh eenen woont (…) die huijs
houdt met eene getrauwde vrauwe”
Zoals ik in het algemene deel reeds aanhaalde, heb ik de verzachtende omstandigheid als
volgt gedefinieerd: een element aangehaald door een overspelige of andere betrokkene die
door hen niet direct als oorzaak van het overspel werd begrepen, maar waarvan men vond dat
ze op zekere wijze het overspel rechtvaardigde. Het betreft een ambigue categorie aangezien
uit de verhoren blijkt dat doorheen het gehele dossier men het eigen gedrag wenste goed te
praten. Op die manier kunnen het gewelddadige karakter van de echtgenoot of armoede
eveneens als verzachtende omstandigheden worden gedefinieerd. Uit 3.2.3 bleek al dat
Theresia Mepen beschreef dat haar huwelijk op de klippen liep door armoede. De zaak van
Rosalie Bleekers toonde evenwel aan dat armoede ook als verzachtende omstandigheid werd
geval, ongetwijfeld. GTB-WNT: lapnaam = bijnaam. GTB-WNT: designeeren = door omschrijving, benoeming
of specificaties precies aanduiden. GTB-WNT: voute = kamer boven het keldergewelf; opkamer. GTB-WNT:
bekennen = lijfsgemeenschap hebben. RAB, BVOP, nr.14010, fiche 15 (1779). 407 GTB-WNT: abandonneeren = verlaten. GTB-WNT: impertinent = onhebbelijk. Volgens VD ook in de
betekenis van onbehoorlijk, onbeschaamd, brutaal. RAB, nr.642, fo.180r.-v., fiche 23 (1757). 408 GTB-WNT: afgaan = van een onderwerp, gedachte, voornemen, enz. afgaan, laten varen door aan zijn
gedachten een andere loop te geven of zijn handelingen anders in te richten. RAB, nr.640, fo.26r.-27v., fiche 16
(1742).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
183
aangehaald409
. Ik heb er binnen dit onderdeel voor gekozen de elementen te vernoemen die
niet tot de motivaties in bovenstaande uitdieping behoren. Een deel van deze verzachtende
omstandigheden werd op het einde van het verhoor door de beklaagde naar voor gebracht
wanneer hij of zij nog iets “ter ontlastinghe” mocht vernoemen. Andere elementen
selecteerde ik uit het bronnenbestand en werden zodoende her en der uit verhoren geplukt. In
het merendeel van de gevallen kunnen zij eveneens als motivatie worden geïnterpreteerd, zij
het dan dat de betrokkenen het vaak niet zo omschreven.
Een eerste verzachtende omstandigheid is ook meteen de meest populaire binnen mijn
bronnenbestand: overspel van de partner. Jacobus Kesteloot bijvoorbeeld gaf toe niet meer
samen te wonen met zijn echtgenote Margriete en onder een valse naam met een andere
vrouw te zijn gehuwd. De schuld van deze situatie legde hij bij het onbetamelijk gedrag van
Margriete die tijdens hun huwelijk twee onwettige kinderen ter wereld bracht.
“(…) maer dat hij met de selve niet en woont noch en leeft ter oirsaeke sij gedurende
haer huywelijck heeft geprocreert twee kinders bij andere persoons.”410
Ook Joannes Clauwaert werd van overspeligheid beschuldigd en stelde dat hij zijn wettige
echtgenote verliet omdat zij hem had bedrogen411
. Marie Verstraete en Pieter Vandewiele
weken dan weer lichtjes af van deze situatie. Marie werd van ontrouw beticht en zei dat ze
van haar man wegtrok omwille van “sijne swaere brutaliteyten ende quade behandelingen”.
De man met wie ze optrok verdedigt haar door te stellen dat haar overspelige man de
schuldige was.
“(…) ende men seght van over vele jaeren huys gehouden te hebben met een ander
vrauwemensch ende aldus oorsaecke te sijn van dese onwettige eghtscheyding”412
Andere verzachtende omstandigheden hebben eveneens te maken met het gedrag of de
gesteldheid van anderen. Zo vond Isabelle Goossens het vermeldenswaardig dat haar echt-
genoot een bastaardkind is.
409 RAB, nr.646, ca.6 fo.21-23 en fo.28-31, fiche 31 (1777). 410 GTB-WNT: procreëeren = verwekken. RAB, nr.634, fo.89v.-90r. en SAB, nr.192, reg.1677-1727, fo.174v.-
175r., fiche 14 (1717). 411 RAB, nr.643, fo.116v.-117v., fiche 27 (1761). 412 RAB, nr.658, ca.4 fo.5-6, fo.9-10 en fo.16-18, fiche 38 (1789).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
184
“Seght op de voorenstaende conclusien dat sij de arghste niet en is, dat sij haer sal
beteren ende (…) daer bijvoegende dat haeren man eenen bastaerd is, gebortigh is van dese
stadt, (…)”.413
Frans Haeck, die samenwoonde met de overspelige echtgenote van Frans De Daever, haalde
dan weer aan dat hij niet de enige was die verkeerde met een gehuwde vrouw. Hij vertelde de
schepenen dat hij een zekere Jan kende die in dezelfde situatie verkeerde.
“Seght dat in dese stadt nogh eenen woont met naeme Jan (…) woonende inde
Beenhauwerstraete in een brandewijn huijseken in een roodt huijseken ontrent den Bloedtput
die huijs houdt met eene getrauwde vrauwe met naeme Joanne (…) huijsvrauwe van Jan (…)
ende dat sij tsaemen verscheijde kijnderen hebben gewonnen, soo hij van de gebuers verstaen
heeft.”414
Ook Pieter Sioen poogde, volgens de vroedvrouw die zijn minnares Genoveva had bijgestaan
tijdens de bevalling van zijn onwettig kind, zijn ontrouw goed te praten door anderen bij zijn
zaak te betrekken. De vroedvrouw verklaarde dat hij aan haar had gezegd dat naast hem vele
anderen met Genoveva seksueel contact hadden gehad415
.
Jacob De Winter wist zijn overspel tegenover de schepenen nog op een andere manier te
verontschuldigen. Hij merkte op dat hij van zijn echtgenote was gescheiden en zonder vrouw
niet kon leven, waardoor hij aanpapte met een weduwe. Naar zijn mening was dat niet zo erg,
hij beperkte zich immers tot “ene” i.p.v. “als met differente”416
!
Het verhaal van Marie Farasin bevat ook heel wat elementen om het overspel en onwettig
kind waarvan ze werd beschuldigd goed te praten. Ze beweerde onder meer dat ze met Carel
naar Duinkerke en Calais trok en haar echtgenoot hiervoor zijn goedkeuring had gegeven.
Desondanks werden ze beiden in Calais aangehouden op verzoek van haar man. Ze zei dat ze
niet was teruggekeerd naar Brugge omdat haar echtgenoot niks van zich liet horen en
bovendien hadden volgens haar de heren van Calais aangeraden niet naar huis te gaan. Het
onwettig kind dat ze verkreeg werd volgens haar niet verwekt toen ze haar man bedroog met
413 SAG, reeks 213, nr.211, fiche 11 (1764). 414 GTB-MNW: gewonnen = van winnen in de betekenis een kind te verwekken. RAB, nr.641, fo.236r.-239v.,
fiche 17 (1752). 415 RAB, nr.643, fo.81r.-82r., fiche 25 (1760). 416 GTB-WNT: different = verschillende, verscheidene, meerdere. RAB, nr.643, fo.67r.-68v., fiche 24 (1760).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
185
Carel, maar tijdens een verkrachting door een Engelse kapitein. Marie vond dan ook dat haar
niks ten laste kon worden gelegd417
.
Een laatste opvallend proces binnen deze context is dat van Jacobus Dupersijn. Tijdens zijn
verhoor poogde hij zijn daden eerst goed te praten door het feit dat hij onder invloed was en
hierdoor “niet en weet wat hij heeft geseyt”. Wanneer dat de schepenen niet kon overtuigen,
bracht hij aan dat de vrouw hem had verleid en het gebeurde tijdens “sijne jonghe jaeren ende
onnooseleyt”418
.
417 RAB, nr.644, fo.102r.-106v., fiche 29 (1764) en SAG, reeks 213, nr.210 (1764). 418 SAG, reeks 213, nr.203, fiche 6 (1762).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
186
3.3 De rol van enkele betrokken partijen van naderbij bekeken
3.3.1 Dienstmeiden
Een eerste groep personen die opvallend vaak opduiken binnen processen en
collocatieverzoeken aangaande overspeligheid, zijn de dienstmeisjes. Zij bleken voor mannen
de categorie bij uitstek te zijn om hun huwelijksbeloftes even aan de kant te schuiven. Onder
bovenstaande punten werden reeds enkele zaken waarin een dienstmeid voorkwam, genoemd.
Het merendeel van de dienstmeiden werd vermeld omwille van hun seksuele betrekkingen
met de gehuwde heer des huizes en bij vele van deze casussen kwam de overspelige relatie
aan het licht doordat de meid zwanger werd. Dit was bijvoorbeeld het geval in 1645 wanneer
de vierschaar van Kortemark Jan Curre vervolgde omwille van “vleesselicke conversatien”
met zijn meid Tanne De Wint419
. Simoen Behaeghel werd eind 17de
eeuw eveneens gedaagd
door de schepenbank van het Vrije omwille van “het horribel crim van overspel” en het
bezwangeren van zijn “dienstmaerte”420
. Enkele mannen waren zelfs niet te beroerd om een
niet-inwonend dienstmeisje zwanger te maken en haar pas hierna in huis te nemen, vaak tot
groot ongenoegen van de vrouw des huizes. François Morel, die reeds vernoemd werd gezien
zijn overspel volgens hem gebeurde in een dronken bui op de vooravond van de
veertigdagentijd, is hiervan een uitstekend voorbeeld. Hij maakte de dienstmeid Catherine
zwanger en liet haar bij hem en zijn vrouw Madelonne intrekken, wat “ruse ende woorden”
binnen het gezin veroorzaakte en er uiteindelijk voor zorgde dat zijn echtgenote het huis
verliet. Madelonne verklaarde dan ook dat haar echtgenoot zich liet opstoken door de
dienstmeid.
“(…) soo ist dat de voornoemde Catharina den geseyden Francies niet alleenelijck
daegelijckx aenlockt tot conversatien, maer gelijckx met den selven debocheert, loopt ende
dretst en overal naerloopt, den geseyden Francies opstockende ende opwekende tegen
[papierrand beschadigd] huysvrouwe die van goet gedragh is, den welcken door haer
opmaeken sijne vrauwe deerlijck ma[papierrand beschadigd]teert ende crueellijck dagelijckx
mishandelt, namentlijck heeft den senlven Francies door haer vermetenteyt sijn huysvrouwe
eens moeder [papierrand beschadigd] uyt ‟t huys gesteken als de Catharina [papierrand
beschadigd] daer ontrent staende vermeten riep ick ben de basinne (…),dewelcke door ‟t
419 RAB, BVOP, nr.10314, fiche 1 (1645). 420 GTB-MNW: horribel = afgrijselijk, afschuwelijk. GTB-WNT: crime = misdaad, misdrijf. RAB, BVOP,
nr.18615, fiche 5 (1691).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
187
opmaeken van de selve Catharina (…), van den man door dranck en opstockinghe op sijn
vrouw verbittert om hals gebrogt te worden, (…)”421
Diegene die binnen mijn bronnen de kroon spant in het verkeren met dienstmeiden is vast en
zeker Joannes Goewie. Als gehuwde man had hij omgang met een zekere Coleta, met wie hij
huwde wanneer zijn eerste echtgenote stierf. Tijdens dit huwelijk verviel hij in zijn oude
gewoonte en had een overspelige relatie met Marie Mast, die bij hen inwoonde als
“domestique ofte winkeldochter”. Joannes en Marie kwelden samen op een ongehoorde wijze
Coleta: ze sloten haar op, gaven haar haast niks te eten en dienden haar zout water en purgeer-
middelen toe422
.
Bepaalde echtgenotes, zoals Marie Verlinde en de reeds vernoemde Angelique De Paris,
voelden zich genoodzaakt als dienstmeid te gaan werken omdat hun man als kostwinner was
verdwenen, maar bleken ook onzedelijke diensten te verschaffen423
. De meeste dienstmeisjes
binnen mijn dossiers waren echter ongehuwde dochters die werden genoemd omwille van
onbehoorlijke relaties. Naast de echtgenoot van het gezin waar ze inwoonden, hielden ze ook
aan met andere gehuwde mannen. Jacob Creve bijvoorbeeld werd in 1718 door de berijder
van Esen en Woumen voor de schepenbank van het Vrije gebracht omdat hij als gehuwde
herbergier de dienstmeid van een andere man had “begort van kijnde”. Ook Pieternelle
Lepoutre werd als ongehuwde dienstmeid beschuldigd van ontucht. Ze zou omgang hebben
gehad met gereformeerde soldaten en een gehuwde man en werd daarnaast ook beticht van
diefstal. Haar familie vond dat dit niet langer door de beugel kon en zij verzochten de Gentse
schepenbank in 1775 dan ook om haar te colloqueren424
.
Vandenbroeke meende dat het een publiek geheim was dat het merendeel van de ongehuwde
moeders en prostituees uit de dienstmeiden werden gerekruteerd. De relatie tussen dienst-
boden en onwettige geboortes was zelfs dermate groot dat de Engelse historicus Peter Laslett
421GTB-WNT: aanlokken (met persoon als onderwerp) = tot zich lokken, uitnodigen om naderbij te komen of
een handeling te beginnen d.m.v. iets dat de zinnen streelt of de begeerte prikkelt. GTB-WNT: conversatie = persoonlijk verkeer, omgang, al dan niet voorafgegaan door „vleeschelijk‟ enz. in toepassing op de
geslachtsomgang. GTB-WNT: dretsen = zonder doel of houding loopen. GTB-WNT: opmaken = opruien,
opstoken. GTB-WNT: deerlijk = van de aard te deren of leed te doen. GTB-MNW: vermetentheit = arrogantie,
driestheid. GTB-MNW: hals (iemand om hals brengen) = om het leven brengen. Onderlijning overgenomen uit
tekst (zie noot 406) SAG, reeks 213, nr.198A en nr.253, fiche 3 (1757 en 1775). 422 GTB-WNT: domestiek = huisbediende, dienstbode; volgens Kramers ook m.b.t. vrouwelijke bedienden.
GTB-WNT: winkeldochter = vrouwelijke winkelbediende. SAG, reeks 213, nr.260, fiche 24 (1777). 423 Marie Verlinde: SAB, nr.192, reg.1611-1676, fo.272r.-273r., fiche 9 (1666). 424 GTB-WNT: begorden (begordt met kinde) = bezwangeren. SAG, reeks 328, nr.9, fiche 6 (1775).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
188
er meende een zekere wetmatigheid in te kunnen vaststellen: „A country with more servants
had more bastards‟425
.
3.3.2 Soldaten
Een tweede categorie personen die binnen de zaken aangaande overspel opmerkelijk vaak
vernoemd werden, zijn de soldaten. In maar liefst zeventien van de 100 dossiers waren één of
meerdere soldaten betrokken of werd hun betrokkenheid gesuggereerd. Wat vooral opvalt, is
dat van heel wat vrouwen die van ontucht werden beticht - zowel gehuwde en dus overspelige
als ongehuwde – werd gezegd dat ze omgang hadden met soldaten. Onderstaande citaten
staven deze visie.
“Seght om dat sij seyde dat sij bij hem bevrucht was (…) ende dat het onwaer was (…)
dat sij met ieder een liep, selfst met de militaire.”426
“4. Dat sij insgelijck tot dies ten differente stonden heeft geweest inde corps de guarde
dese stadt ende verkeert met verscheyde stadtssoldaeten met de welcke sij oock soo thaeren
huysen als in andere bordeelen bij haer te declareren heeft geconverseert.”427
“10. Dat sij oock verkeert ende bouleert met soldaeten. Ontkent den 10e artikel.”
428
Soldaten werden in de Vroegmoderne Tijd vaak in verband gebracht met allerhande zedeloos-
heid en een libertijnse levenswijze. Desondanks de groeiende restrictieve maatregelen, tierde
prostitutie welig in de militaire kampen. John Lynn schreef dan ook dat “demand tended to
ensure supply” en dat voornamelijk in grote steden soldaten in contact kwamen met maat-
schappelijke valkuilen zoals straatmadelieven, gok- en drankgelegenheden429
.
Daarnaast bleken ook enkele gehuwde soldaten of echtgenotes van soldaten, zoals de reeds
vernoemde Agnes Vander Eeckhout, een scheve schaats te hebben gereden. Judocus Gosseye
bijvoorbeeld verkeerde als soldaat en ondanks zijn huwelijk met een andere vrouw. Hij
425 VANDENBROEKE (C.). Op.cit., p.41. 426 RAB, nr.643, fo.81r.-82r., fiche 25 (1760). 427 GTB-WNT: garde = vostelijke lijfwacht. GTB-WNT: stadssoldaat = soldaat in dienst van de stad. SAG, reeks
213, nr.197A, fiche 1 (1755). 428 SAG, reeks 213, nr.259, fiche 21 (1777). 429 LYNN (J.A.). Women, armies and warfare in early modern Europe. Cambridge, Cambridge university press,
2008, p.40-44 en p.66-78.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
189
vertelde aan de schepenen dat hij een brief had ontvangen van zijn broer waarin stond dat zijn
echtgenote was gestorven en hij pas na vier jaar te weten kwam dat dit niet klopte430
.
3.3.3 Buren
Uit de fiches met korte inhoud van ieder dossiers kan reeds worden afgeleid dat buurt-
bewoners vaak als getuigen binnen procesdossiers werden gehoord. Daarnaast waren ze ook
vaak bij collocatiezaken betrokken, hoewel ze zelden het initiatief hiertoe namen. Het
onderzoek van Lis en Soly wees uit dat maar liefst 75% van de Brugse supplianten liet
verstaan dat de omwonenden zich blauw ergerden aan het gedrag van de op te sluiten persoon.
Over Pieter Verfaille, die vanwege zijn overspel te Brugge werd veroordeeld tot twee jaar
opsluiting in het provinciaal correctiehuis, deelde het dossier het volgende mee:
“Dat hij haer daernaer heeft genomen in sijn huys tot groote oneenigheyt van sijn
huwelijck, verergernisse an sijne kinderen ende schandael van alle menschen.”431
Buren mengden zich soms op erg kordate wijze binnen huiselijke conflicten. Zo maakten de
buren van Joes Maeyens en Philippina Bulcke een lied naar aanleiding van hun echtelijke
twisten. Joes beschuldigde zijn echtgenote van overspeligheid met een soldaat, terwijl hij het
volgens het lied dat de buren hadden opgesteld zelf niet nauw nam met zijn huwelijkstrouw.
De boodschap die het lied uitdroeg, is duidelijk: Joes was beter zelf zijn echtgenote trouw
gebleven en had geen recht om haar op te sluiten432
. Te Gent hingen enkele buren dan weer
aan de deur van de herberg een „pasquille‟ vast waarin ze hun afkeer uitdrukten over het
overspel van “Goewie den horendief” met de dienstmeid433
. Dit document, dat was
opgenomen in het procesdossier, staat afgebeeld op de volgende pagina.
430 RAB, nr.643, fo.83v-84v.,fiche 26 (1761). 431 GTB-WNT: verergernis = de toestand geërgerd te zijn. SAB, nr.197-nr.118, fiche 3 (1778). 432 RAB, nr.641, fo.253v.-256v., fiche 21 (1753). Lied in bijlage p.82-84. 433 GTB-WNT: paskwil (pasquille): schimpdicht, beledigende spotternij in woord of beeld. De horendrager in
17de- eeuwse kluchten is de man die weet dat zijn vrouw met een ander slaapt maar er niks aan doet. Het begrip
„horendief‟ vond ik nergens terug, maar staat vast en zeker in relatie tot het begrip „horendrager‟ aangezien Joes
overspelig is. Zie: LEUKER (M.) en ROODENBURG (H.). Op.cit., p.61. SAG, reeks 213, nr.260, fiche 24
(1777).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
190
Afbeelding 3: „pasquille‟ uit SAG, reeks 213, nr.260 (1777).
Elke buurt of wijk kende een min of meer intens sociaal leven, dat voor de betrokken families
een grote affectieve waarde had en de buurtbewoners ontleenden aan hun informele
netwerken en hiërarchische verhoudingen een gevoel van collectieve identiteit. Vooral voor
de minder welvarende bevolkingsgroepen waren deze relaties van het grootste belang. Van
privacy was in de armere stadsdelen immers geen sprake en weinig ontsnapte dan ook aan de
ogen of oren van de buurtbewoners. Reputaties werden gemaakt, maar even gauw terug
afgebroken. Binnen deze sociaal-culturele ruimte speelde het bestaan zich af en gezinnen die
door het wangedrag van een gezinslid in opspraak kwamen, liepen het gevaar dat ze niet meer
op hulp van buren dienden te rekenen. Aan beschuldigingen van overspel werd dan ook zwaar
getild. De schepenen riepen bijvoorbeeld Pieter Everaert op het matje in 1668 omdat hij
Cunera Fredrix en Vincent Van Mulem valselijk van overspel had beschuldigd en in 1723
werd Philips Steijaert om dezelfde reden gedaagd. Edward Steijaert en zijn echtgenote
getuigden aan de schepenbank dat zij “hun grootekijckx vinden gheecrankt in hun heere ende
reputatie” door de beledigingen van de verweerder
434.
434 LIS (C.). en SOLY (H.). Op.cit., p.125-129. RAB, BVOP, nr.10818, fiche 2 (1668). RAB, BVOP, nr.22572,
fiche 8 (1723).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
191
Vanaf de 13de
eeuw werden in Gent de buurtgemeenschappen geïnstitutionaliseerd en kregen
ze bestuurlijke en rechterlijke taken toegekend. In 1777 telde Gent maar liefst 211 gebuurten,
met een gemiddeld aantal van 210 inwoners of 50 huishoudens. Aan het hoofd van een
buurtschap stond de deken met ruime administratieve en bestuurlijke taken. De deken
fungeerde onder meer als peismaker en diende tussen buurtbewoners te bemiddelen. Zo moest
hij optreden indien iemand zijn partner of een buurtbewoner van overspel betichtte. Op die
manier doorkruisten de publieke en private ruimte elkaar435
. François Fournier, de deken van
de Gentse Huidevettershoek, verklaarde in 1777 bijvoorbeeld aan de Keure dat Joanna Marie
Christ haar echtgenoot met vele lasten opzadelde.
“Ick François Fournier, als deken van den kleynen Huydevettershoek, bekenne als dat
den genaemden Adriaenus Sermijn in mijne gebuerte is woonende ende incapabel is van de
lasten vermits zijne geforseerde huysvrouwe hem met veele lasten gelaeten heeft.”436
Families die door het gedrag van een gezinslid ontwricht raakten, bijvoorbeeld door een
combinatie van dronkenschap en overspel, konden op weinig begrip van buren rekenen omdat
zij vanwege hun instabiliteit minder tot reciprociteit in staat waren. Bovendien bezorgden
dergelijke problemen de buurtbewoners vaak overlast. Naar het einde van de 18de
eeuw toe
verslechterde de sociaal-economische toestand van de lagere klassen waardoor zij dergelijke
inbreuken in toenemende mate als een bedreiging voor de sociale orde ervaarden. Binnen de
gemeenschap groeide dus de neiging om overtreders te corrigeren437
.
3.3.4 Priesters
Een andere partij die verscheidene malen betrokken was, waren de parochiepriesters.
Enerzijds werden zij door de schepenen soms als getuige gehoord. Zij bevestigden hierbij
altijd het zedeloze gedrag van de verdachte. De parochiepriester van Koolkerke bijvoorbeeld
getuigde over het overspel tussen de dienstmeid Laurentia en Jacob Gardebeke. Hij meldde
aan de promotor van de Brugse officialiteit dat zij reeds een onwettig kind met zich meebracht
en dat deze overspelige relatie binnen het huwelijk van Jacob grote twist had veroorzaakt,
alsook schandaal binnen zijn parochie.
435 LIS (C.). en SOLY (H.). Ibidem. VERMEIR (R.)(ed.). Op.cit., p.228. 436 Deze getuigenis van de deken werd neergeschreven door pastoor Bernaert van Sint-Baafs. De deken zelf
bleek niet te kunnen schrijven en ondertekende met een kruisje. GTB-WNT: incapabel = niet in staat tot een
bepaalde handeling of het vervullen van een zekere functie. GTB-WNT: geforceerd = gedwongen, opgelegd.
SAG, reeks 213, nr.259, fiche 20 (1777). 437 LIS (C.). en SOLY (H.). Op.cit., p.137.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
192
“Petrus De Marren, pastor der prochie van Koolkerke attesteert (…) dat Laurentia
Vercamme als dienstmaerte woont met Jaecques Gardebeke, (…), verclaerst dat ‟t sijdert de
selve Laurense heeft gewoont als dienstmaerte met Jacques Gardebeke den selve Jacques met
sin huysvrouwe is in twijst ende daeghelicks crackeel heeft geleeft (…), dat de bijwoonste van
de vermelde Laurense door heel de prochie causeert groot schandael ende opspraecke
(…).”438
Ongeveer een eeuw later deed zich in Gent een gelijkaardige situatie voor. De priester van
Sint-Michiels getuigde dat François Morel zijn huwelijk bezoedeld had door zijn overspelige
relatie met de dienstmeid. Hij vertelde de schepenen dat hij François hierover nochtans op het
matje had geroepen, maar zijn tussenkomst geen soelaas bracht en dit “groote opspraecke en
schandael” onder de parochianen had veroorzaakt439
.
Anderzijds werden priesters soms ook binnen deze zaken vernoemd zonder gehoord te
worden. Van tijd tot tijd vertelden ouders, schepenen of partners immers binnen hun
getuigenis dat de overspelige reeds diverse malen door de priester werd vermaand of dat die
de betrokken partijen raad had gegeven. Zo staat in het procesdossier van overspeelster
Thérèse Keerman vermeld dat zij en haar minnaar uit hun woonst in het Sas Van Gent werden
verjaagd door de priester.
“Seght omtrent de vijf maenden ende vertrocken te sijn door ordere van heer pastor
van aldaer omdat sij niet ghetrauwt en waeren.”440
Ook Carel Hebberecht had naar eigen zeggen met de priester gesproken. Hij beweerde dat hij
niet wist dat de vrouw met wie hij samenleefde reeds gehuwd was. Volgens hem had hij zich
hierover nochtans geïnformeerd bij de priester, maar die was het antwoord schuldig
gebleven441
. Een kanonnier uit Breda richtte zich in zijn brief tot de vader van zijn dienstmeid
Marie, die het te bont maakte met “hoeren en bedriegen”. Hij vermeldde dat ze noch naar
hem, noch naar de priester wilde luisteren.
438 GTB-WNT: krakeel = twist, oneenigheid. GTB-MNW: opsprake = het zich afkeurend over iets uitlatend,
aanmerkingen, afkeurend oordeel. RAB, BVOP, nr. 7206, fiche 3 (1674). 439 SAG, reeks 213, nr.198A, fiche 3 (1757). Brief 23 november 1757, priester Vermeersch. 440 RAB, nr.641, fo.236v.-237r., fiche 17 (1752). 441 RAB, nr.641, fo.252r.-253v., fiche 20 (1753).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
193
“(…) maer tevergeefs zijn mijne goede woorden geweest en de vermaninge van den
eerwaerde heer pastoor (…)”442
Lis en Soly toonden tevens via hun onderzoek van collocatieverzoeken aan dat priesters vaak
als bemiddelaars bij huiselijke conflicten optraden. Sommige priesters bleken zelfs zo ver te
gaan dat ze de collocatie van een parochiaan persoonlijk gingen bepleiten bij de schepenbank
en bijna één derde van de Brugse supplianten verklaarde dat de pastoor meermaals had
geprobeerd de ontuchtige persoon tot rede te brengen443
. Ook de door mij onderzochte collo-
catiedossiers sluiten hierbij aan. Marie Pieraert werd volgens haar tuchtelingendossier “seer
dickwils berispt (…) door d‟heeren pastors ende dischmeesters” en het overspel van Pieter
Verfaille een jaar later werd evenzeer aan het licht gebracht door “d‟oplettentheyt van de
pastors ende dischmeesters”444
.
3.3.5 Herbergiers
Een vijfde en laatste groep personen die ik kort even vermeld, zijn de herbergiers. Zij vormen
een belangrijke groep getuigen omdat een overspelige relatie zich vaak buitenshuis afspeelde.
Verscheidene overspeligen trokken immers met hun minnaar of minnares weg om zich daar
als gehuwde lieden voor te doen en op dezelfde kamer te slapen. Herbergiers werden in
dergelijke gevallen dan ook gehoord om aldus de beschuldiging van overspel te kunnen
bewijzen. Herbergier Judocus Renier getuigde bijvoorbeeld aan de Brugse schepenbank dat
Marie Verstraete en Pieter Vandewiele in zijn herberg hadden overnacht op één kamer en zich
als een gehuwd echtpaar hadden voorgedaan.
“(…) Judocus Renier vrijen herbergier binne dese stadt, aen den welcken afgevraegt
(…) of er t‟ sijne huyse ende herberge hadden gelogiert ofte gewoont sekeren Pieter
Vandewiele met de soo genaemde sijne huysvrouwe ende hoe lange, (…), geantwoort dat
sondagh gepasseert vijf weken, t‟hunnen huyse is gecommen Pieter Vandewiele, timmerman,
met sijne huysvrouwe, soo hij seyde, benevens een doghterken (…) die sij seyde hunnen
doghter te wesen, dat sij een caemer in den selven huyse hebben geheurt, dat daerop gestaen
442 RAB, nr.658, ca.4 fo.17 (2), fiche 38 (1789). Brief uit Breda, gedateerd op 19 februari 1778. 443 LIS (C.) en SOLY (H.). Op.cit., p.142. 444 GTB-WNT: dischmeester = tafelmeester, armmeester. De dis duidt volgens VD op een fonds voor de
armenbedeling. SAB, nr.197-nr.118, fiche 2 (1777) en fiche 3 (1778).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
194
hebben twee bedsteden, te weten een voor Pieter Vandewiele ende sijne huysvrouwe ende het
andere voor het geseyde doghterken (…)”.445
Anderzijds werden herbergen ook genoemd als bordelen en dus als een plek waar overspel
welig tierde. Martin noemde het verband zelfbestendigend: prostituees wisten dat ze in de
herberg de meeste kans hadden klanten te vinden en mannen realiseerden zich eveneens dat ze
in de herberg veelal hoertjes konden aantreffen. De connectie tussen prostitutie en herbergen
was gediversifieerd. Bordelen waren soms gelegen nabij een herberg, diensters en
herbergiersters klusten somtijds bij als prostituee en sommige herbergen waren ook gekend
als bordeel. Marie Barot werd bijvoorbeeld als gehuwde vrouw beticht van in de herberg waar
zij en haar echtgenoot woonden een bordeel uit te baten, alsook zichzelf te prostitueren. Ook
Marie Peul werd er als herbergierster van beschuldigd prostitutie toe te laten en dit zowel door
gehuwde als ongehuwde vrouwen. Haar echtgenoot zou volgens de schepenen zelf ook
seksuele betrekkingen hebben gehad met de prostituees die in haar herberg werkten. De
predikanten waren hier vanop de hoogte en waarschuwden hierom in hun preken446
. Dat ook
herbergiers wel eens het zesde gebod overtraden, toont het dossier van Jacob Creve aan die
als gehuwde herbergier uit Esen ten laste werd gelegd de dienstmeid van een andere man
zwanger te hebben gemaakt447
.
445GTB-WNT: benevens = alsmede, te zamen met. GTB-WNT: bedstede = de plaats waarop een bed ligt of een
slaapplaats gemaakt achter de wand van een kamer. RAB nr.658 ca.4 fo.17 (3), fiche 38 (1789). 446 CB KUL, 7A3968 1-2, MASSEMIN (P.). Sermoenen op verscheide materien. Brugge, bij Joseph Van Praet,
1765, deel 1, p.279-280. 447MARTIN (L.). Op.cit., p.66-70. Marie Barot: SAB, nr.192, reg.1677-1727, fo.252v.254r., fiche 15 (1725).
Marie Peul: RAB, nr.647, ca.6 fo.11-13 en ca.8 fo.7-19 en nr.657, ca.5 fo.24-26, fiche 33 (1778-1788). Jacob
Creve: Rab, BVOP, nr.5725, fiche 6 (1718).
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
195
4 Besluit
Aan de hand van 88 proces- en 12 collocatiedossiers uit Brugge, Gent en de kasselrij van het
Brugse Vrije heb ik binnen dit hoofdstuk de focus verlegd van de ideologische naar de
praktijkgerichte kant van het mentaalhistorische spectrum betreffende de motivatie tot
overspeligheid. Aan de hand van een impressionistische methode heb ik getracht de
mentaliteiten te achterhalen aangaande de oorzaken van echtelijke ontrouw zoals die binnen
dit voornamelijk 18de
-eeuws bronnenbestand naar voor kwamen. Al gauw bleek dat de
gerechtelijke instellingen in de Vroegmoderne Tijd enkel bekommerd waren om de
oorzakelijke omstandigheden van het overspel indien die de maatschappelijke orde
bedreigden. Enkel op dergelijke oorzaken werd immers ingegaan. De oorzaken die dan ook
het meest in de bronnen opdoken, waren dronkenschap, geldelijke verkwisting en huiselijk
geweld. Of deze genoemde oorzaken ook in realiteit de motivaties waren die de overspeligen
effectief tot buitenechtelijke betrekkingen aanzetten, kan echter niet met zekerheid worden
gesteld. Hierbij dient in het achterhoofd te worden gehouden dat mensen binnen een proces
een bepaald doel voor ogen hadden. Zij kenden de mentaliteit van de maatschappelijke
instanties en volgden die in zekere mate na in een poging hun eigen gedrag te bepleiten.
Indien iemand dus aanhaalde dat zijn of haar partner dronken was en alle huishoudelijk geld
verkwistte in bordelen waardoor hij of zij toevlucht zocht tot een overspelige relatie, wees dit
erop dat deze persoon wist dat hij op deze manier gehoor en wellicht begrip zou verkrijgen.
De motivaties die het vaakst aan de orde waren, zijn dronkenschap, geldelijke omstan-
digheden, huiselijk geweld en de afwezigheid van de partner. Dit zijn categorieën van oor-
zakelijke omstandigheden die ik heb gecreëerd om enigszins een onderverdeling te kunnen
aanbrengen. De uitdieping van deze categorieën wees er op dat zij diverse vormen konden
aannemen. Onder de afwezigheid van de partner kan immers veel worden begrepen. Iemand
kon overspel plegen omdat hij of zij al dan niet oprecht dacht dat zijn partner overleden was.
De partner kon echter ook op vele andere manieren afwezig zijn en bijvoorbeeld opgesloten
zijn in het tuchthuis of de gevangenis. Men kon tevens wettelijk gescheiden zijn van tafel en
bed of simpelweg in de steek gelaten zijn. Ook meer indirecte oorzaken kwamen binnen deze
bronnen aan bod en sommige overspeligen haalden werkelijk alles uit de kast om toch maar
het overspel te vergoelijken. Zo vond Isabelle Goossens het vermeldenswaardig dat haar man
zelf een onwettig kind is, terwijl anderen het eigen overspel rechtvaardigden met het overspel
van de partner of buurman.
HOOFDSTUK 4:Processen en collocaties
196
Mijn onderzoek bevestigde wat reeds in andere onderzoeken werd aangekaart, namelijk dat
enkele beroepscategorieën vaker dan anderen opduiken in deze dossiers. Veel mannen plegen
overspel met dienstmeiden, terwijl vele vrouwen ervan werden beticht van naast zowel
gehuwde als ongehuwde mannen ook aan te houden met soldaten. Buurtbewoners werden
tevens van tijd tot tijd door de rechtbanken verhoord over het overspel van hun buurman of –
vrouw. Geruchten gingen hierbij soms een eigen leven leidden binnen de buurtschap en de
plaatselijke instanties zoals de Gentse dekens of hoofdmannen binnen het Vrije speelden dan
ook een niet onbelangrijke rol door ontuchtige bewoners aan te manen en voor de schepenen
te brengen of roddelende buren in te tomen. Daarnaast toonden de bronnen aan dat op lokaal
niveau de parochiepriester eveneens een grote rol speelde en bemiddelde bij huiselijke
conflicten. Een laatste groep betrokkenen zijn de herbergiers. Zij verhuurden enerzijds kamers
aan overspelige koppels en anderzijds bleek de connectie met prostitutie vaak niet veraf.
HOOFDSTUK 5: Besluit
197
HOOFDSTUK 5: BESLUIT
Binnen mijn masteronderzoek heb ik geprobeerd een beeld te schetsen van de mentaliteit
inzake de oorzaken van overspel in de 17de
- en 18de
- eeuwse Zuidelijke Nederlanden. Ik
werkte hiervoor met drie grote bronnencategorieën. Aan de hand van bronnen uit de klerikale
praxis enerzijds en populair drukwerk anderzijds, kon ik een beeld geven van de oorzaken die
naar voor kwamen in normatieve bronnen die de maatschappelijke mentaliteit mee bepaalden.
Deze bronnen kenden beiden een grote verspreiding en vormden mee de heersende
denkbeelden. De proces- en collocatiedossiers lieten mij toe na te gaan welke oorzaken door
de betrokken partijen ook effectief werden vernoemd of door de gerechtelijke instellingen op
schrift werden gesteld.
De methodologie die ik toepaste, alsook de verscheidenheid aan bronnen die ik analyseerde,
droegen beiden bij aan de omvang van mijn onderzoek. Iedere bronnencategorie die ik
hanteerde, vereiste immers de nodige toelichting. Het veelvuldig citeren van de bronnen bood
de mogelijkheid een beeld te geven van de mentaliteit betreffende de oorzakelijke
omstandigheden van overspel zoals die door de priester vanop de kansel of in de catecheseles
werden verkondigd en zoals die gelezen of gehoord werden in de wijdverspreide volksboeken
en almanakken. De proces- en collocatiedossiers lieten toe de stem van de overspelige en
overige betrokkenen weer te geven via de indirecte weergave door de autoriteiten en op die
manier de opvattingen over de beweegredenen tot echtelijke ontrouw te reconstrueren.
Hoewel de volksboeken een meer bruikbare vorm van populair drukwerk waren om mijn
onderzoeksvragen te beantwoorden, vormden de almanakken een interessante aanvulling.
Beide bronnen lieten geen kans onbenut om mannen te waarschuwen voor het gevaar van
vrouwelijk schoon, ondanks het feit dat schoonheid ook in positieve contexten aan bod kwam.
Volksboeken waarschuwden mannen daarnaast tevens voor het mogelijk overspelig gedrag
van hun echtgenotes tijdens hun afwezigheid en voor overspel onder invloed van geld,
leeftijdsverschil of de duivel. Een andere oorzakelijke context waarin overspel binnen beide
genres plaatsgreep, bestond uit eten en drinken. Herbergen waren dan ook absoluut te mijden
plaatsen. Net zoals de oorzaken in het populair drukwerk, waren ook de beweegredenen
aangehaald in de sermonaria en catechismuscommentaren van velerlei aard. De gelijkenissen
waren frappant aangezien ook deze bronnen waarschuwden voor ontuchtig geklede vrouwen,
het drinken van alcohol en de invloed van de duivel. Deze tweede groep normerende bronnen
legde echter ook enkele andere klemtonen. Onzedige woorden werden immers ten stelligste
HOOFDSTUK 5: Besluit
198
verboden, alsook het lezen van “onsuyvere schriften”. Dit laatste hing nauw samen met de
strenge censuurmaatregelen die de clerus nam en het populair drukwerk beïnvloedden.
Daarnaast benadrukte de clerus dat een verwaarlozing van het christelijk geloof, alsook
luiheid ontucht - en dus overspel - in de hand werkten.
Deze oorzakelijke omstandigheden stemmen in zekere mate overeen met de oorzaken die
genoemd werden binnen de proces- en collocatiedossiers. Dronkenschap en de afwezigheid
van de partner behoorden immers tot de vaakst genoemde oorzaken. Andere motivaties die
binnen deze bronnen veel werden aangehaald, waren onder meer huiselijk geweld en
geldelijke oorzaken. Opmerkelijk zijn de omstandigheden die sommigen vermeldden, gaande
van het overspel van de partner of een buur tot de stank van de echtgenote, en het veelvuldig
voorkomen van enkele groepen personen. Zo bleken dienstmeiden en soldaten vaak
overspelig te zijn of tot overspel aan te zetten en werden herbergiers, priesters en buren
veelvuldig als betrokkene door de schepenen gehoord of vermeld. Eveneens frappant, hoewel
menselijk, is het feit dat slechts weinigen de schuld van het overspel bij zichzelf legden.
Indien men toch de hand deels in eigen boezem stak, werd niettemin steeds verwezen naar de
medeverantwoordelijkheid van anderen.
De dubbele standaard kwam ook in beide normerende bronnen aan bod aangezien expliciet
werd gesteld dat vrouwelijk overspel erger was dan een man die een scheve schaats reed.
Maar oorzakelijk diende dit beeld genuanceerd te worden. Predikanten vermaanden immers
zowel overspelige en verleidende vrouwen als overspelige of dronken mannen die
“ligtgeloovige vrouwspersoonen” tot ontucht aanzetten. Het dichotomisch denken in de
volksboeken was eveneens aanwezig, maar minder rigide. Overspeelsters werden vaak extra
in de schijnwerpers geplaatst en overspelers zoals Hercules en Virgilius troffen geen schuld.
Mannelijk overspel vormde daarenboven veelal slechts een onderdeel van een groter verhaal.
Niettemin focuste een deel van de volksboeken ook op voorbeeldige trouwe echtgenotes.
Oorzakelijk kon er in al deze bronnen niet zozeer een verschil worden opgemerkt tussen
mannen en vrouwen, hoewel de normerende bronnen toch de voorkeur gaven aan de schuld
van de vrouw. De juridische bronnen toonden echter aan dat zowel mannen als vrouwen
overspel pleegden en dat beide seksen dezelfde oorzakelijke omstandigheden opnoemden,
zoals dronkenschap, afwezigheid van de partner, geldelijke motivatie, huiselijk geweld en
overspel van de partner.
HOOFDSTUK 5: Besluit
199
Ik meen te mogen vaststellen dat de bronnen ondanks hun diversiteit een zekere mate van
overeenkomst vertonen, desondanks het feit dat ze zeker en vast elk hun eigen klemtonen
leggen. De mentaliteit aangaande de oorzaken van overspel kan binnen de vroegmoderne
samenleving in de Zuidelijke Nederlanden dan ook als vrij coherent worden omschreven.
Verder onderzoek is weliswaar nog zeker mogelijk én nodig en dit zowel binnen de
bronnengroepen die ik doornam, als met behulp van andere bronnen. Ik denk onder meer aan
biechtboeken, toneelstukken, liederen en picturale bronnen.
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
VAKGROEP GESCHIEDENIS
“Het vleesch is krank, de vyanden listig, de gelegentheden
menigvuldig, de perykelen groot.”
OORZAKELIJKE OMSTANDIGHEDEN VAN OVERSPEL IN DE
ZUIDELIJKE NEDERLANDEN GEDURENDE DE 17DE
-18DE
EEUW.
DEEL II: BIJLAGES
Scriptie neergelegd tot het behalen van de
graad van Master in de Geschiedenis door
STÉPHANIE BILLIAU
Studentennummer: 20051788
Academiejaar 2009-2010
Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos
Commissarissen: Dra. Maja Mechant
Dra. Sarah Van Bouchaute
Inhoudsopgave
1
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE 1
ALGEMEEN 3
1.1 Toelichting bij de illustratie op het titelblad 4
1.1.1 Gegevens schilderij 4
1.1.2 Toelichting bij de afbeelding 4
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: POPULAIR DRUKWERK 6
2.1 Bronnenoverzicht volksboeken 7
2.2 Bronnenoverzicht almanakken 16
2.3 Gezang van de koetsier 20
2.4 Schoonheid in de almanakken 24
2.5 Air du valet 26
2.6 Fragment uit het volksboek David 28
HOOFDSTUK 3: BRONNEN UIT DE PASTORALE PRAXIS 30
3.1 Bronnenoverzicht preekboeken en catechismuscommentaren 31
3.2 Beknopte biografie van de auteurs van de preekboeken en catechismus-
commentaren 36
HOOFDSTUK 4: PROCESSEN EN COLLOCATIES 39
4.1 Bronnenoverzicht processen uit de verzameling ‘Brugse Vrije-ongeordend-
procesbundels’ 40
4.1.1 Vrouwen 40
4.1.2 Mannen 40
Inhoudsopgave
2
4.2 Fiches processen uit de verzameling ‘Brugse Vrije-ongeordend-procesbundels’ 42
4.3 Bronnenoverzicht processen Brugge 58
4.3.1 Vrouwen 58
4.3.2 Mannen 59
4.4 Fiches processen Brugge 61
4.5 Bronnenoverzicht processen Gent 108
4.5.1 Vrouwen 108
4.5.2 Mannen 109
4.6 Fiches processen Gent 110
4.7 Bronnenoverzicht collocaties Brugge 146
4.7.1 Vrouwen 146
4.7.2 Mannen 146
4.8 Fiches collocaties Brugge 147
4.9 Bronnenoverzicht collocaties Gent 152
4.9.1 Vrouwen 152
4.9.2 Mannen 152
4.10 Fiches collocaties Gent 153
Algemeen
3
ALGEMEEN
Algemeen
4
1.1 Toelichting bij de illustratie op het titelblad1
1.1.1 Gegevens schilderij
Parijs, Musée du Louvre, inv. nr. 1446.
Paneel: 162 x 197 cm.
Gesigneerd en gedateerd: IOANNES MASSIIS PINGEBAT 1562 (op de kroonlijst van het
paleis links).
1.1.2 Toelichting bij de afbeelding
De Antwerpse 16de
-eeuwse schilder Jan Massys maakte binnen zijn werken een hoofdthema
van de uitbeelding van oudtestamentische figuren. Zodoende beeldde hij ook een een aantal
keren het verhaal van David en Betsabee af. Binnen deze geschiedenis uit 2 Samuel 11:1-26
ziet koning David vanaf het dak van zijn paleis een mooie badende vrouw: Betsabee, de
echtgenote van Urias. Vol begeerte laat hij haar door een bode halen en heeft vervolgens
gemeenschap met haar. Als ze nadien zwanger blijkt, geeft David zijn opperbevelhebber de
opdracht om Urias in een gevaarlijke veldslag op te stellen en Urias sneuvelt. De profeet
Nathan wijsts de koning terecht en David krijgt berouw. Bovendien laat Jahweh als straf het
in overspel gewonnen kind sterven. Na de rouwtijd huwde David Betsabee, die later moeder
zal worden van Salomo.
Op Massys‟ eerste voorstelling van het verhaal kijkt koning David vanaf zijn balkon naar
Betsabee, die zich in haar huis voor het open raam aan het wassen is. Op zijn tweede, meer in
de breedte gecomponeerde Betsabeeschilderij, bevindt zij zich buiten, op het terras van een
tuin. Het is ook dit schilderij die op mijn titelblad wordt afgebeeld. Betsabee wordt in
volmaakte rust weergegeven en zij aanhoort zonder enige uiterlijke emotie de boodschapper.
Dat er tussen Betsabee en de boodschapper nauwelijks interactie zichtbaar is, staat in scherp
contrast tot hun twee honden, een hazewind en een smoushondje die duidelijk op elkaar
reageren. Er gaat een koele sensualiteit uit van Betsabee. Haar naaktheid wordt geaccentueerd
door arm- en halssieraden waarbij vooral de dubbele parelsnoeren opvallen. Aangezien het
hier gaat om een verleidingsscène verwijzen de parels naar de aardse liefde. In het gezicht van
Betsabee ontbreekt elke gemoedsuitdrukking en hoewel ze fraai en sierlijk wordt afgebeeld,
mist zij diepgang volgens Leontine Buijnsters-Smets die Massys‟ werk bestudeerde. De
1 BUIJNSTERS-SMETS (L.). Jan Massys, een Antwerps schilder uit de zestiende eeuw. Zwolle, Waanders
uitgevers, 1995, p.82-85 en p.199-201.
Algemeen
5
achterliggende dramatiek van het Bijbelverhaal komt hier volgens haar dan ook nauwelijks
aan bod. Massys combineert de badscène in openlucht met koning David op de loggia van
zijn paleis. Hij buigt zich voorover om te zien hoe zijn bode Betsabee benadert. Deze
donkerharige boodschapper, in een antiek aandoende tuniek en sandalen, wijst omhoog naar
zijn meester en drukt zijn andere hand tegen zijn borst. Een negerbediende houdt de grote
hazewindhond in bedwang tegenover het opspringende, keffende hondje van Betsabee. Rechts
van haar zitten gehurkt achter elkaar twee dienaressen. De voorste heft nieuwsgierig haar
hoofd omhoog naar de bode, terwijl de andere de toeschouwer peinzend en ondervragend
aankijkt. Deze diversiteit in houdingen, gebaren en mimiek bij respectievelijk David, de
boodschapper, de helpsters en de honden verlenen de scène, ondanks haar overwegend
statische karakter, toch een zekere dynamiek.
Het Betsabeeverhaal werd gedurende deze periode enerzijds gebruikt als verbeelding van
Davids machtsmisbruik en de overtreding van het negende gebod („Gij zult niet de vrouw van
uw naaste begeren‟). Anderzijds fungeerde Betsabee in deze periode als waarschuwing tegen
onvoorzichtig en provocerend gedrag van de vrouw dat een man tot overspel kon verleiden. In
deze gedaante was zij dan ook de uiting van een vrouwenlist. Buijnsters-Smets is ervan
overtuigd dat dit schilderij ook deze laatste functie had. De toeschouwer werd op deze manier
„verleid‟ door de erotische aantrekkingskracht van een naakte vrouw en er tezelfdertijd voor
gewaarschuwd.
Bijbelse schilderijen met een vrouwennaakt werden als zinnenprikkelend ervaren. Ze lokten
heftige kritiek uit, maar anderzijds bestond voor dergelijke werken kennelijk een publiek.
Men hoeft er zich niet over te verbazen dat, gezien de strenge veroordeling door het concilie
van Trente van naaktafbeeldingen, door schilders veiligheidshalve gekozen werd voor
onderwerpen met een impliciete moralisatie zoals het verhaal van David en Betsabee. Mijn
preekboekenonderzoek bevestigt de populariteit van het verhaal, alsook de strenge
waarschuwingen tegen afbeeldingen die mogelijk tot onkuisheid konden aanzetten.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
6
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
7
2.1 Bronnenoverzicht volksboeken
Titel2
Kenmerken Inhoud Bijkomende toelichting Geraadpleegde versie3
PROZAROMANS
Het leven van de heylighe
Nederlantsche Susanna
ofte Genoveva.
Gemaakt in het Frans door
P. Renatus De Ceriziers,
vertaald door priester P.
Carolus Van Den Houcke,
Antwerpen, bij Petrus
Josephus Rymers, 1770.
De deugdzame Genoveva
wordt ten onrechte van
overspel beschuldigd en
leeft 7 jaar in het woud
met haar zoon4.
Populair verhaal in de
17de
-18de
eeuw. Duikt ook
op in de kerkelijke leer als
beeld van deugd5.
UBG BIB.ACC.001634,
online raadpleegbaar via
Google Books.
Een schoone historie van
Valentijn en Oursson.
Naverteld uit het Oud-
Nederlands door E. W.
Schmidt, L.J. Janssens en
zonen, Antwerpen, 1924.
Een zwangere keizerin
gaat niet in op de avances
van een ridder en hij
beticht haar van overspel.
Hierom wordt ze door de
keizer verstoten en brengt
ze alleen een tweeling ter
wereld.
Buitengewoon populair
boek. De ontuchtige
aartsbisschop wordt na
uitzuivering van het boek
omstreeks 1624 door een
ridder vervangen6.
UBG L30.MS.032
2 In tabel werd de verkorte titel opgenomen aangezien vele volksboeken een buitengewoon lange titel hebben waarin de inhoud en doelstelling van het verhaal vermeld zijn. 3 Zie ook opgave van bronnen en literatuur in deel I, p.9-26. 4 VAN HEURCK (E.H.). De Vlaamsche volksboeken. Brussel, De Burcht S.V., 1944, p.125-126 (Volkserf reeks nr. 1). 5 Onder andere in het preekboek van Joannes Verslype. VERSLYPE (J.). Historie en overeenkominge der vier evangelien. Gent, Franciscus en Dominicus vander Ween,
1722, deel 5, boek 1, p.499-502. 6 Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.24-27.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
8
Een schoon historie van
Turias ende Floreta.
Gedrukt te Antwerpen bij
de weduwe van Jacob Van
Liesveldt, 1554.
Prins Turias schaakt
Floreta, huwt haar en is
overspelig tijdens zijn vele
avonturen.
Werd gecensureerd.7 Transcriptie door C.P.F.
Lecoutere en W.L. de
Vreese (eds.), Brill,
Leiden, 1904, online
raadpleegbaar via de
DBNL8.
De historie van broeder
Russche.
Naar de uitgave van
Adriaen van Berghen,
Antwerpen, ca. 1520, en
Jan van Ghelen de Jonge,
Antwerpen, 1596.
Russche, een duivel in
mensengedaante
veroorzaakt problemen in
een klooster en zet de
monniken tot ontucht aan.
Naderhand treedt hij in
dienst bij een boer wiens
vrouw overspelig is met
een priester.
Alle gekende drukken
dateren uit de 16de
eeuw.
Eveneens gecensureerd.9
Transcriptie door L.
Debaene, De Sikkel,
Antwerpen, 1950.
Van heer Frederick van
Jenuen.
Naar de Antwerpse druk
van Willem Vorsterman,
1531.
Het verhaal start met een
weddenschap tussen twee
mannen betreffende de
trouw van hun
echtgenotes. De vrouw die
onterecht van overspel
werd beschuldigd, bewijst
haar onschuld.
Werd reeds in de 16de
eeuw gecensureerd.
Facsimile-uitgave door
W.Braekman in de reeks
vroege volksboeken uit de
Nederlanden, Sint-Niklaas,
1980.
Getranscribeerd DBNL10
.
7 Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.37-39. 8 LECOUTERE (C.P.F.) en DE VREESE (W.L.)(eds.). Een schoon historie van Turias ende Floreta. Leiden, Brill, 1904, p.9 en p.11-15. Online raadpleegbaar: <http://
www.dbnl.org/tekst/_tur001turi01_01/colofon.php>, geraadpleegd op 20 maart 2010. 9 Inhoud en bijkomende toelichting: DEBAENE (L.)(ed.). De historie van broeder Russche. Antwerpen, De Sikkel, 1950, p.VI-XI en XXIV. 10 BRAEKMAN (W.)(ed.). Van heer Frederick van Jenuen in Lombaerdien. Sint-Niklaas, Danthe, 1980, p.9 (reeks: Zeldzame volksboeken uit de Nederlanden, 2). Online
raadpleegbaar: <http://www.dbnl.org/tekst/_fre001vanh01_01/colofon.php>, geraadpleegd op 19 maart 2010.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
9
De vrouwenpeerle ofte
dryvoudighe historie van
Helena de Verduldighe,
Griseldis de Saeght-
moedige, Florentina de
Getrouwe.
Herdruk door Joh.
Enschedé te Haarlem voor
de uitgever C. Van
Dishoeck te Bussum in
1910, gelijk aan de uitgave
van Martinus Verdussen te
Antwerpen uit 162111
.
Florentina‟s echtgenoot
Alexander van Metz wordt
tijdens een kruistocht
gevangengenomen door de
sultan. Die wil de trouw
van Florentina op de proef
stellen. Naderhand wordt
ze ten onrechte door haar
schoonbroer van overspel
beschuldigd.
Verzameling van drie
volksboeken, die voorheen
apart werden uitgegeven.
Gecensureerd12
.
UBG L30.EP.203
De historie van Virgilius. Amsterdam, gedrukt bij S.
en W. Koene, door de
UBG gedateerd ca.1800.
Boek over de toverkunsten
en avonturen van Virgilius.
Richt onder meer een
standbeeld op dat alle
vrouwelijke vleselijke
lusten uitdooft. Gehuwd
maar wordt verliefd op de
dochter van de soedaan
van Babylon13
.
Verhaal 11 van de
novellebundel Dat bedroch
der vrouwen bevat 2
verhalen over Virgilius die
gebaseerd zijn op een 16de
-
eeuws volksboek over
Virgilius, vermoedelijk
gedrukt door Willem
Vorsterman te
Antwerpen14
.
Boek wordt op de index
van 1570 geplaatst15
.
UBG BIB.BL.007638/1
11 Volgens Van Heurck herdrukte Enschedé dit boek omstreeks 1910 naar de Antwerpse uitgaven van Verdussen uit 1750 i.p.v. 1621 die de datum van de approbatie is
toegekend na de herwerking. VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.54. 12 Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.48-54. 13 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.130-131. 14 FRANSSEN (P.). Dat bedroch der vrouwen, een onderzoek naar de functie van een 16de- eeuwse verhalenbundel. In: Spektator, jaargang 12 (1983), nr.4, p.272.
DEBAENE (L.). De Nederlandse Volksboeken: ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antwerpen, De Vlijt, 1951, p.197.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
10
Een schoone en
genoegelyke historie van
de zeven wijzen van
Romen.
- Amsterdam, gedrukt bij
B. Koene, 1819.
-Van den VII vroeden van
binnen Rome, dichtwerk
der 14de
eeuw, door K.
Stallaert, Gent, A. Siffer,
1889.
Romeinse keizerin wil
ontrouw zijn met haar
stiefzoon, wanneer hij
weigert beschuldigd ze
hem van poging tot
verkrachting. De zeven
wijzen en de keizerin
vertellen beurtelings een
verhaal om hun gelijk te
staven.
Gecensureerd in 162116
. - Online raadpleegbaar17
- UBG BIB.G.050000/3/4
Buevijne van Austoen. Naar het exemplaar van de
Antwerpse druk van Jan
van Doesborch, 1504.
De moeder van Buevijne
wordt verliefd op een
ander en laat haar
echtgenoot ombrengen. Ze
geeft tevens het bevel haar
zoon om te brengen, maar
dit mislukt18
.
Het gebruik van dit
volksboek werd in 1612 te
Brugge verboden19
.
Transcriptie gemaakt door
C. Kok, het instituut voor
neerlandistiek, universiteit
Amsterdam,1976.
16 Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.35-36. 17 <http://picasaweb.google.com/oude.kinderboeken/7WijzenVanRomenKoene1819#>, geraadpleegd op 25 maart 2010. 18 COIGNEAU (D.). Versdialogen uit die historie van Buevijne van Austoen. Gent, Koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica De Fonteine, 1975, p.60 (overdruk uit:
Jaarboek 1975, deel 1, XXV, van de Koninklijke soevereine hoofdkamer van retorica De Fonteine te Gent). 19 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.41-43.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
11
Sibilla. Naar het exemplaar van de
Antwerpse druk van
Willem Vorsterman,
ca.1538.
Sibilla, de echtgenote van
Karel de Grote, wordt
onterecht van overspel
beschuldigd met een
hofnar. Ze wordt
verbannen, brengt een
zoon ter wereld en
uiteindelijk wordt haar
onschuld bewezen20
.
Hoewel het verhaal in de
ons omringende landen
populair was, kent het in
de Zuidelijke Nederlanden
weinig succes21
.
Transcriptie gemaakt door
B. Besamusca, W. Kuiper
en R. Resoort bij uitgeverij
Coutinho, Muiderberg,
1988.
De borchgravinne van
Vergi.
Naar het Hulthemsche
handschrift dat is
gedagtekend 24 mei 1315.
Een hertogin wordt
verliefd op een ridder, die
de hoofse minnaar is van
de kasteelvrouw van
Vergi. De ridder gaat niet
in op haar avances en ze
maakt de hertog wijs dat
hij haar wilde verleiden22
.
Er is een Antwerpse druk
gekend uit 1550 en een
Amsterdams exemplaar uit
164823
.
Transcriptie gemaakt door
P. De Keyser, 1943,
Antwerpen, N.V. de
Nederlandsche
boekhandel, nr.10 in de
Klassieke galerij.
20 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.13. 21 BESAMUSCA (B.), KUIPER (W.) en RESOORT (R.) (eds.). Sibilla, een 16de-eeuwse Karelroman in proza. Muiderberg, Coutinho, 1988, p.41-42. 22 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.70-71. 23 DE KEYSER (P.) (ed.). De borchgravinne van Vergi. Antwerpen, N.V. de Nederlandsche boekhandel, 1943, p.30 (reeks: Klassieke galerij, 10).
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
12
VOLKSBOEKEN
(RUIME DEFINIERING)
Dat bedroch der vrouwen . Naar het unieke, volledige
exemplaar van de
Utrechtse druk van Jan
Bernts, ca. 1532.
Bundel met 23 novelles
over bedrieglijke vrouwen.
Schandaleuze inhoud
wordt toegedekt door
morele doeleinden24
.
11 novelles zijn ontleend
aan de CNN, de overige
vnl. aan de Bijbel en de
klassieke mythologie25
. In
de 16de
eeuw werd het
boek diverse keren gedrukt
in de Zuidelijke
Nederlanden26
.
Facsimile-uitgave door W.
Braekman in de reeks
vroege volksboeken uit de
Nederlanden, uitgeverij
Marc Van de Wiele,
Brugge, 1983.
Getranscribeerd door B.
Ruelens27
.
Int paradijs van Venus. Naar het exemplaar van de
Utrechtse druk van Jan
Bernts, ca. 1531.
Voorschriften voor zowel
mannen als vrouwen m.b.t.
het spel der seksen,
opgebouwd uit een vraag-
en antwoordspel tussen een
jonkvrouw en een
jongeman. Behoort
volgens Braekman tot de
minnecatechese.
Deze 16de
-eeuwse druk is
het enige overgeleverde
exemplaar en jammer
genoeg ontbreekt het
laatste blad met de epiloog.
Er zijn aanwijzingen dat
Jan Bernts het herdrukte
op basis van een vroeger
Antwerps exemplaar.
Komt voor op de
“cataloghe ende intitulacie
van quade verboden
boecken” opgemaakt door
de KUL in 155028
.
Facsimile-uitgave door W.
Braekman in de reeks
vroege volksboeken uit de
Nederlanden, Sint-Niklaas,
1981.
Getranscribeerd door B.
Ruelens.
24 BRAEKMAN (W.)(ed.). Dat bedroch der vrouwen: tot een onderwijs ende exempel van allen mannen ionck ende out, om dat si sullen weten, hoe bruesch, hoe bedriechlijk
dat die vrouwen zijn. Brugge, Marc Van de Wiele, 1983, p.9 (reeks: Vroege volksboeken uit de Nederlanden, 1). 25 BRAEKMAN (W.). Op.cit., p.9. 26 PLEIJ (H.). Een fragment van de oudste Nederlandse novellenbundel [sic] te Cambridge. In: HEESTERMANS (H.)(ed.). Opstellen door vrienden en vakgenoten
aangeboden aan dr. C.H.A. Kruyskamp. ‟s-Gravenhage, Martinus-Nijhoff, 1977, p.142-155. 27 RUELENS (B.). De vrouw in drie Middelnederlandse traktaten uit de vroege 16de eeuw. Dat bedroch der vrouwen. Der vrouwen natuere ende complexie. Int paradijs van Venus. Inhoud en analyse van drie thema‟s. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 2003, 136p (promotor: J. Goossens). 28 Inhoud en bijkomende toelichting: RUELENS (B.). Op.cit., p.31 en p.65. BRAEKMAN (W.)(ed.). Int paradijs van Venus. Sint-Niklaas, Danthe, 1981, p.5, 9, 16, 17 (reeks:
Vroege volksboeken uit de Nederlanden, 4).
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
13
Der vrouwen natuere ende
complexie.
Stamt wellicht eveneens
uit het drukkersatelier van
Jan Bernts, 1ste
helft 16de
eeuw29
.
Medisch boek over
vrouwen opgebouwd rond
de humorale pathologie30
.
Diverse 16de
-eeuwse
drukken gekend uit
Antwerpen31
.
Facsimile-uitgave door W.
Braekman in de reeks
zeldzame volksboeken uit
de Nederlanden, Sint-
Niklaas, 1980.
Getranscribeerd door B.
Ruelens.
Tondalus‟ visioen. Naar het Gentse
handschrift (1460-1480).
Verhaal van het visioen
van een Ierse ridder over
hemel, vagevuur en hel32
.
Uitgave door A.T.W.
Bellemans, 1945, De
Nederlandsche
boekhandel, Klassiek
galerij 17, Antwerpen.
De historie van den
koninlyken propheet
David.
Tot Gent, gedrukt bij J.
Begyn, 1759 (datum uit de
approbatie).
Boek dat de geschiedenis
van de profeet David
vertelt en als schoolboek
werd gebruikt. Behoort
binnen het bisdom Brugge
tot de vaakst gebruikte
schoolboeken. Tekst die
heel wat losbandige
taferelen bevat, maar hier
niet van werd gezuiverd,
ondanks de herziening van
het boek door kanunnik
Van Thienen 33
.
UBG BIB.ACC.037779
29RUELENS (B.). Op.cit., p.24-27. 30 RUELENS (B.). Op.cit., p.47. 31JANSEN-SIEBEN (R.). Review: Der vrouwen natuere ende complexie. In: Spiegel der letteren - tijdschrift voor Nederlandse literatuurgeschiedenis en voor
literatuurwetenschappen, jaargang 25 (1983), nr.1, p.54-55. 32 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.117-119. 33 VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.97-99. GELDHOF (J.). Het schoolboek. In: CLOET (M.)(ed.). Het bisdom Brugge (1559-1984). Brugge, West-Vlaams verbond voor
kringen voor heemkunde, 1985, p.253.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
14
Den nieuwen spiegel der
jongheyd, of gulden
A.B.C., voor de
leerzugtige jongheyd.
Geschreven door priester
Ferdinandus Loys, gedrukt
in Gent, bij Judocus
Begyn, 1772 (datum uit de
approbatie).
Boek dat volgens Van
Heurck van het grootste
belang is voor de kennis
der zeden en ideeën eind
17de
en begin 18de
eeuw.
Volgens hem als
schoolboek gebruikt vnl. in
Oost- en Frans-
Vlaanderen. Bevat 252
morele en didactische
voorschriften en is
opgebouwd uit verzen.
Van Heurck vermeldt ook
een uitgave gedrukt te
Brugge in 177134
.
Thesisonderzoek van
Vereeken leverde dertien
verschillende drukken op,
de oudste uit 177135
.
UBG BIB.ACC.033861
Den dobbelen zielentroost
ende vaderlyke leeringe.
Gedrukt te Oudenaarde, bij
Petrus Joannes Vereecken,
1776.
Boek met moraliserende
verhalen die betrekking
hebben op de 10 geboden,
opgebouwd onder de vorm
van samenspraken tussen
een vader en zijn kinderen.
Volgens Van Heurck
gecensureerd in de 17de
eeuw en gebruikt als
schoolboek36
.
Online raadpleegbaar via
Google Books37
34 Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.163. 35 VEREEKEN (A.). Eerloze vrouwen of standvastige vrouwen? Genderaspecten in Nederlandstalige volksboeken, 17de en 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven
licentiaatsverhandeling KUL), 2002, p.69 (promotor: J. Verberckmoes). 36 Inhoud en bijkomende toelichting: VAN HEURCK (E.H.). Op.cit., p.166-168. 37 <http://books.google.be/books?id=U4c-AAAAcAAJ&printsec=frontcover&dq=zielentroost&cd=4#v=onepage&q&f=false>, geraadpleegd op 12 april 2010. De UBG is in
het bezit van een exemplaar gedrukt te Gent bij J. Begyn (1759, datum uit de approbatie), nr.BIB.G.002670/1.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
15
Veelderhande
geneuchlijcke dichten,
tafelspelen ende
refereynen.
Samengesteld a.d.h.v.
diverse 17de
-eeuwse
drukken.
Het boek is samengesteld
uit 15de
-en 16de
-eeuwse
bronnen en bevat verhalen
die „buitenmaatschappe-
lijken‟ tot onderwerp
hebben38
.
In de loop van de 17de
eeuw zijn minstens vijf
drukken van het boekje
verschenen.
Uitgegeven vanwege de
maatschappij der
Nederlandsche letterkunde
te Leiden, HES Publishers,
Utrecht, 1977. Online
raadpleegbaar via de
DBNL39
.
38 VAN BORK (G.J.) en VERKRUIJSSE (P.J.)(eds.). De Nederlandse en Vlaamse auteurs van de middeleeuwen tot heden met inbegrip van de Friese auteurs. De Haan, Weesp, 1985, p.580-581. Online raadpleegbaar: < http://www.dbnl.org/tekst/bork001nede01_01/bork001nede01_01_1337.php>, geraadpleegd op 28 april 2010. 39 Bijkomende toelichting en geraadpleegde versie: Veelderhande geneuchlijcke dichten, tafelspelen ende refereynen. Utrecht, HES publishers, 1977. Online raadpleegbaar:
<http://www.dbnl. org/tekst/_vee001veel01_01/>, geraadpleegd op 16 maart 2010, p.XVI-XVII.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
16
2.2 Bronnenoverzicht almanakken
Titel40
Auteur, samensteller of
berekenaar 41
Kenmerken42
Geraadpleegde
versie
Type almanak
Almanack ofte sterreraedinge voor
het schrikkeljaer Ons Heeren Jesus
Christi M.D.CC.LXIV.
Lucas van Brugge 1764, Brugge, bij Jan
Baptiste Macqué
SAB OA reeks 542 Ernstige volksalmanak
Almanak voor het schrickeljaer Ons
Heere Jesus Christi MDCC LXIV.
Don Stivelio 1764, Brugge, bij Martinus
de Sloovere
SAB OA reeks 542 Kluchtige volksalmanak
Den vermaekelyken Brugschen
almanak voor het jaer
M.D.C.C.LXXI. onder den naem
van verrezen snaek.
1771, Brugge, bij Cornelis
de Moor
OBB 4/682 (1771) Kluchtige volksalmanak
Den vermaekelyken Brugschen
almanak voor het jaer
M.DCC.LXXIII. onder den naem
van verrezen snaek.
1773, Brugge, bij Cornelis
de Moor
OBB 4/682 (1773) Kluchtige volksalmanak
40 De titels door mij in deze thesis opgenomen zijn de verkorte titels. Vele almanakken hebben titels zoals “Vermaekelyken almanak voor het schrikkeljaer M.DCC.LXXXIV.
gerievig voor alle persoonen, ‟t zy groot of kleyn van staet, die begeirig zyn om den loop van het geval te bespiegelen, onder den naem van den hervormden Loterius de
Snaek, gemaekt en gekalkuleert op den meridiaen van Brugge, opgestelt ten koste van den kooper.” 41 Zie uitleg bij definiering deel I, p.53. 42 Het vermelde jaartal is het richtjaar of bestemmingsjaar van de almanak, aangezien het drukjaar zelden voorkomt. In navolging van Salman wordt aangenomen dat de almanak werd gedrukt in het jaar voorafgaand aan het richtjaar. SALMAN (J.). Populair drukwerk in de Gouden Eeuw: de almanak als lectuur en handelswaar. Leiden, s.n.,
1997, p.33-34.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
17
Den onvervalschten Vlaemschen
tydwyzer, dat is eenen oprechten
almanach voor het jaer Ons Heere
Jesus Christi M.D.CC.LXXV.
Jan van Waeregem 1775, Gent, bij de weduwe
van Jan Meyer
UBG BIB.G.000653 Ernstige volksalmanak
Den oprechten Vlaemschen
almanach voor ‟t jaer ons Heere Jesu
Christi M.DCC.LXXVIII.
Hans Droligendief 1778, Gent, bij Philippe
Gimblet
UBG BIB.G.ALM.
000183
Ernstige volksalmanak
Den vermaekelyken Brugschen
almanak voor het jaer
M.D.CC.LXXIX onder den naem
van verrezen snaek.
1779, Brugge, bij Cornelis
de Moor
OBB 4/682 (1779) Kluchtige volksalmanak
Den vermaekelyken Brugschen
almanak voor het schrikkeljaer
M.D.CC.LXXX. onder den naem
van verrezen snaek.
1780, Brugge, bij Cornelis
de Moor
OBB 4/682 (1780) Kluchtige volksalmanak
Den vermaekelyken Brugschen
almanak voor het jaer
M.D.CC.LXXXI. onder den naem
van verrezen snaek.
1781, Brugge, bij Cornelis
de Moor
OBB 4/682 (1781) Kluchtige volksalmanak
Vermaekelyken almanak voor het
jaer M.D.CC.LXXXII onder den
naem van den hervormden Loterius
de Snaek.
1782, Brugge, bij Cornelis
de Moor
OBB 4/683 (1782) Kluchtige volksalmanak
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
18
Vermaekelyken almanak voor het
jaer M.D.CC.L.XXXIII. onder den
naem van den hervormden Loterius
de Snaek.
1783, Brugge, bij C. de
Moor
OBB 4/683 (1783) Kluchtige volksalmanak
Vermaekelyken almanak voor het
schrikkeljaer M.DCC.LXXXIV
onder den naem van den hervormden
Loterius de Snaek.
1784, Brugge, bij C. de
Moor
OBB 4/683 (1784) Kluchtige volksalmanak
Nieuwen Brugschen almanach voor
het jaer Ons Heere Jesus Christi
1797.
Lucas van den Lande 1797, Brugge, bij Petrus
Parain
UBG BIB.174P088 Ernstige volksalmanak
Nieuwen dobbelen almanach van
Milanen voor het jaer Ons Heere
J.C. M.D.CC.XCVIII. ende voor het
zesde en zevenste jaer der
Republique.
Daniel Montanus 1798, Gent, bij Emm.
T‟Servrancx
UBG
BIB.G.ALM.000006
Ernstige volksalmanak
Oprechten Gendschen almanach
voor het jaer Ons Heere J.C.
M.D.CC.XCVIII.
Jan van Vlaenderen 1798, Gent, bij PH. en P.
Gimblet
UBG
BIB.G.ALM.000140
Ernstige volksalmanak
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
19
Nieuwen almanach voor het jaer
negen, en het begin van het jaer
thien der Fransche Republieke voor
het jaer M.D.CCCI.
1801, Brugge, bij de
weduwe de Moor en zoon
UBG BIB.G.020837
en
SAB OA reeks 542
Ernstige volksalmanak
Nieuwen almanach voor het jaer
thien, en het begin van het jaer elf
der Fransche Republieke voor het
jaer M.D.CCCII.
1802, Brugge, bij weduwe
de Moor en zoon
SAB OA reeks 542 Ernstige volksalmanak
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
20
2.3 Gezang van de koetsier43
Bron: OBB, historisch fonds, 468/3, Vermaekelyken almanak voor het jaer M.D.CC.L.
XXXIII. onder den naem van den hervormden Loterius de Snaek, 1783, Brugge, gedrukt bij
C. de Moor (OBB 4/683 (1783)), p.108-112.
[p.108]
GEZANG.
STEMME: van den koetsier.
I Hoort vrouwtjens te gaer,
met het nieuwe jaer,
Zal ik u lof verkonden,
van die ‟t lichaem voed,
met het rogge bloed.
Hoe dat gy u man tot schande stelt,
en bringt in groote ellend,
als gy tot hun spyt,
u geld en u tyd,
in den genever verslyt.
[p.109]
2 Van ‟s morgens g‟heel vroeg,
loopt gy naer een kroeg,
om braef genever te drinken,
daer zit gy en pult,
het buyktjen en vult,
tot dat gy u daer zat rult,
dan komen u mans gebreken uyt,
Magriete die zegt myn ventje
reed my braef den huyt,
schopt my het bedde uyt,
en scheld my nog deftig uyt.
3 Goevaer lieve Griet,
dat waere voor my niet,
ik worden al anders geringelt,
43 De volledige tekst, met uitzondering van de titel en ondertitel, is cursief gedrukt. Enkel de eigennamen
opgenomen in de liedtekst, zoals Tryn en Magriete, zijn niet cursief gedrukt. GTB-WNT: pullen = zwaar
drinken, zuipen. GTB-WNT: rullen = mompelen, tussen de tanden spreken. GTB-WNT: goevare = godvader,
peter. GTB-WNT: ringelen = bedwingen, de baas spelen over. GTB-MNW: roeffel= schop. GTB-WNT: guit =
in toepassing op allerlei liederlijk, onbetrouwbaar volk. GTB-WNT: knor = homp. GTB-WNT: knappen =
knabbelen, eten. GTB-WNT: lappen = gulzig gebruiken van spijs of drank. GTB-WNT: koliek = met krampen
gepaard gaande buikaandoeningen. GTB-WNT: cordiaal = opwekkend middel.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
21
al van mynen man,
zey blonte Marjan,
en nog schynt hy maer een goe jan,
wy vogten gister dry uren lank,
al om de beurse te draegen,
maer hy hielt het veld,
dan was ik gestelt,
al zonder schyven of geld.
4 Dan zey slonke Tryn,
zoo zat als een swyn,
sa laet ons lustig krullen,
„k heb gister myn baes,
[p.110]
met al zyn geraes,
getrommelt braef op zyn maes,
en „k zeyd‟er gy zult‟er op myn sluyt,
gelyk als ik sluyten dansen;
of zoo gy wat praet,
ik schoppe u op straet
met g‟heel uwen bugt lieven maet,
5 Dan zey dronke Claer,
myn lieve goevaer,
wy mogen alzoo niet spreken,
dat ik myn Arjaen,
moest dreygen te slaen
of kwaelyk spreken aen
hy roeffelde my ten huyzen uyt,
dan smeet hy potten en teelen,
met een groot ramoer,
in stuks op den vloer,
en stelde g‟heel ‟t kot in den roer.
6 Ga ga zey Babo,
dat myn zotte ko,
my maer en dreygde te kloppen,
ik vloog op dien guyt,
ik touwde zyn huyt, en „k scharte zyn oogen uyt,
ik vogt veel liever „tlast hair uyt myn kop,
als slaegen te moeten draegen,
[p.111]
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
22
sa vrouw schinkt nog een,
‟t word ty dat wy scheen,
want ‟t is nu ontrent den tween.
7 Dit is al u praet,
die gy daer uyt slaet,
hoe dat gy mans kont dwingen,
maer zoo gy komt ‟t huys
gy swygt als een muys,
uyt vreeze van slaegen of ruys,
want als zy vinden een kruden heert
en drooge knorren te knappen,
dan worden zy kwaed,
en als disperaed, dan moet gy vlugten op straet.
8 Men vint‟er ook veel
met een drooge keel,
die geern genever lappen,
maer zy gaen alleen,
ergens naer een peen,
daer zy ingaen vol geween,
en zeggen schinkt my een glaeseje vol,
ik heb de colyke gekregen,
„k ben ‟t niet gewend:
maer eer den dag end,
zy zuypen hun stom en blend.
[p.112]
9 Men vint‟er nog veel
die van ‟t rugge meel
het zop op kruyden zetten
en van die liquer,
voor ‟t slym en het zeur,
een glaeseje doen al uur,
zy lekken zoo lange van dit nat,
tot dat de stessche word ydel,
dan is al hun pyn,
door die medecyn,
verschoven t‟wyl dat zy zat zyn.
10 Voor ‟t lest snullen al
die van ‟t cordial
of liquer de pouver nutten
voelt gy ergens pyn,
neemt die medecyn,
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
23
dan zult gy genezen zyn,
al rolt gy en bolt gy, langst de straet.
En valt gy u smoel in stukken,
draegt die met gedult,
want die geern pult,
krygt ongemaek door zyn schuld.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
24
2.4 Schoonheid in de almanakken44
Bron: UBG, BIB.G.ALM.000006, MONTANUS (D.). Nieuwen dobbelen almanach van Mi-
lanen voor het jaer Ons Heere J.C. M.D.CC.XCVIII. ende voor het zesde en zevenste jaer der
Republique. Gent, bij Emm. T‟Servrancx, 1798.
LIEDEKEN45
Stemme: Femme voulez vous éprouver.
Jongmans als gy de liefde kend,
wat zyn de meyskens agréable,
zy gaen tot Brussel, Brugge en Gend
zoo net gekleed à l‟incroyable,
signonjes en veel nieuwen prol,
en lintjen waer ze hun med‟ gerieven,
een charmant hoedjen op hunnen bol
wie en zoud‟er daer op niet verlieven. bis
Zij zyn ook zeer wonder van glans
als men ze wel komt te beletten,
‟t is om te lokken de jongmans
dat veele meyskens hun blanquetten,
een winkel wel vooren gezet
doet dagelyks de koopliên wenken;
en is een meysken schoon en net
zy doet de jongmans op haer denken. bis
Wilt ook hun lieve voetjens zien
roode of groen‟ schoenen langs van tippen,
zy weten wat‟er moet geschien
om de jongmans te konnen knippen;
chemissen en jakskens van Parys
maeken hun leden schoon en wonder,
maer jongmans wilt gy wezen wys
ziet ze van boven tot van onder. bis
Moet een meysken om te zyn gevryd
al deze nieuwe moden draegen?
ô jae! Veel jongmans in dezen tyd
scheppen daer in ‟t meeste behaegen,
maer die meer deugd als schoonheyd acht
zoude eene modepop bedanken,
44 De schuingedrukte woorden worden ook in transcriptie zo weergegeven. 45 VDF: agréable = aangenaam; innemen. VDF: incroyable = ongelofelijk, onvoorstelbaar. GTB-WNT: verlieven
= verliefd worden, verzot worden. GTB-WNT: blanketten = de huid blank maken d.m.v. blanketsel. GTB-WNT:
chemise = linnen of katoenen onderkledingstuk van vrouwen. GTB-WNT: jak= deel der vrouwenkledij,
bovenkleed. GTB-WNT: bedanken = verklaren dat men van iets of iemand niet gediend is. GTB-WNT: blank =
rekenmunt, duidend op een klein bedrag, (twee blanken komt dikwijls voor als prijsbepaling ter aanduiding van
een zeer gering bedrag).
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
25
men koopt het slechtste vrouw geslacht
tot Amsterdam voor twee halv‟ blanken. bis
Bron: SAB, nr. 542, Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin van het jaer elf der
Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCII. Brugge, bij weduwe de Moor en zoon, 1802,
p.9-12.
FEBRUARIUS46
Men zal deeze maend te voet
op schaverdynen ryden;
de sledevaerd ook doet
de jonge liên verblyden;
schoon is‟t een spreuk gewis,
die iedereen maekt wys,
dat hy niet wys en is,
die zig betrouwt op ‟t ys.
(…)
Veele, wanneer zy trouwen, neemen het meeste agt op schoonheyd, rykdom, welspreekend-
heyd of aengenaemheyd, niet denkende dat onder een schoon bazin kleed, slegte gedagten
zitten, en in een gekroond hoofd slappe herssens zyn; en daer voor is het te doen [.]47
De
vrouw die moet wat hebben, dat is voorzien van geld, het kleed behaegelyk om met alle men-
schen te handelen, in plaets van nae eene goede caractère te zoeken; de schoonheyd en het
geld en maeken de huysvrouwe niet; een gladde tong brengt ongenugten voort; het aengenaem
word verfoeyelyk; de liefde om eenen niet verandert in eene haet; hier op volgt verwyten,
scheyden, armoede &c. Zommige wyven moeten alle maende een nieuw modekleed hebben;
zoo dikwils als het weder verandert, nieuwe handschoenen, waeyers, moffels, linten of bloe-
men; zy zyn liever in de Comedie als in de keuken, liever in‟t bal als aen ‟t naeykussen, liever
in‟t bedde als in den winkel; denkt wat den man met zulk een huysgekwel of modepoppe
moet uytstaen; doch de faute valt ook dikwils op de mans; zommige zyn met haer al te zot,
andere geeven hun te veel toe, eenen derden is vol jaloursheyd, ‟t gene ook het ongelukkigste
is. Met een woord daer zyn zoo veele reden van oneenigheyd, dat ik de reste zwygen zal.
46 GTB-WNT: schaverdijn = schaats. GTB-WNT: een niet = iets dat volstrekt zonder waarde is. GTB-WNT:
weder = het weer, de toestand van de atmosfeer. GTB-MNW: moffel = bonten handschoen. GTB-WNT: (in de)
komedie = schouwburg (naar een blijspel gaan). GTB-WNT: bal: een grote danspartij. GTB-WNT: naaikussen =
om het naaigoed op vast te spelden. 47 Het leesteken tussen vierkante haakjes ontbreekt in de tekst.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
26
2.5 Air du valet
Bron: SAB, nr.542, Nieuwen almanach voor het jaer thien, en het begin van het jaer elf der
Fransche Republieke voor het jaer M.D.CCCII. Brugge, bij weduwe de Moor en zoon, 1802.
[p.7]
AIR DU VALET48
1. Je ne sais si je dois être
jaloux de notre valet,
il me fait assez connaître,
que ma femme asses lui plait.
J‟ai de l‟honneur
et cela me va du fond du cœur,
je ne dit pas qu‟ils font du mal
mais je n‟aime pas cela,
mais non, non, non, non,
tout cela ne vaut rien,
tous cela me deplait,
que ma femme ne sauroit vivre
sans son valet.
2. Quand ma femme va prendre du linge,
la haut dans notre grenier,
[p.8]
Nicolas vite se dépeche,
pour y être le premier;
ils y sont du soir au matin,
je ne sais tout leurs desins,
je ne dit pas, &c.
3. Revenant d‟une grande voyage,
devine ce que j‟ai vu
par le trou de la serrure,
et ce que j‟ai apperçu;
j‟ai trouvé là mon Nicolas,
tenant ma femme entre ses bras,
je ne dit pas, &c.
4. Revenant de la taverne,
à une heure après minuit,
48 VDF: air = lied, zang. VDF: valet = knecht.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
27
j‟ai trouvé ma chère femme,
avec Nicolas au lit;
elle me dit mon bon ami,
quand je suis seul j‟ai peur au lit,
je couche avec Nicolas
peur des esprit;
et non, non, &c.
5. Si vous étiez dans ma place,
dites messieurs que feriez vous,
auriez-vous l‟esprit tranquille,
Ne seriez-vous pas jaloux;
prêteriez-vous à Nicolas
vos lits, vos femmes, aussi vos draps,
pour coucher à votre place
lorsque vous n‟y êtes pas;
et non, non, &c.
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
28
2.6 Fragment uit het volksboek David
Bron: UBG, BIB.ACC.037779, De historie van den koninglyken propheet David, van zyn
leven, victorien en wondere werken. Gent, bij J. Begyn, 1759, kapittel XJ, p.53-55.
Ende het is geschied als het jaer om was, ten tyde de koningen plegen ten oorlog te trekken,
dat David Joas gezonden heeft, ende zyne knegten met hem en geheel Israel, en zy hebben de
kinderen van Ammon verdorven en Tabba beleyt, maer David bleef te Jeruzalem. En terwyl
dat deze dingen gedaen wierden, zoo is het geschied dat David opstond van zyn bedde naer
den middag, en wandelde boven op den zolder van het huys des konings, en hy heeft eene
vrouwe gezien haer zelven wasschende, regt tegen over van zynen zolder, en het was eene
zeer schoone vrouwe. Hierom heeft den koning uytgezonden en vernomen wat vrouwe dat het
was: en hem is wederom gebotschapt, dat zy was Bethsabee, de dogter van Eliam, ende
huysvrouwe van Urias den Hethiter. Dan heeft David boden uytgezonden, en heeft haer doen
haelen. De welcke, als zy by hem gekomen was, zoo heeft hy by haer geslapen, en terstond is
zy gereynigt van haere onzuyverheyd en is weder in haer huys gegaen, hebbende eene vrugt
ontfangen: en zendende heeft zy David gebodschapt ende gezeyd: Ik hebbe ontfangen. Dan
zond David aen Joas zeggende: zend my Urias den Hethiter, en Joas heeft Urias tot David
gezonden, en Urias is tot David gekomen, en David zeyde tot Urias: Gaet henen in uw huys
en wascht uwen voeten. En Urias is uyt het huys des konings gegaen, en de spyze van den
koning is hem naer gedraegen, maer Urias sliep voor de poorte van het huys des konings met
de andere dienaers van zynen heer, en hy is in zyn huys niet afgegaen, en het is David te ken-
nen gegeven van sommige die zeyden: Urias en is in zyn huys niet gegaen.En David zeyde tot
Urias: en zyt gy niet van den weg gekomen? Waerom en zyt gy niet afgegaen in uw huys? En
Urias zeyde tot David: De arke .o.s, Israel en Juda woonen in tenten, en mynen heer die liggen
op het aenzigt ter aerde, zal ik dan in myn huys gaen, om te eten en te drinken, en by myne
huysvrouwe te slaepen? By uwe zaligheyd, en by de zaligheyd van myne ziele, ik en zal dit
niet doen. Aldus zoo zeyde David tot Urias: Blyft nog heden hier, en morgen zal ik u laeten
gaen: en Urias bleef te Jeruzalem nog dien dag en des anderendags, en David heeft hem
genood, dat hy by hem zoude eten en drinken, ende hy heeft hem dronken gemaekt, en als hy
des avonds uyt gegaen was, zoo heeft hy geslapen in zyn huys. Aldus zoo is het dag
geworden, en David heeft eenen brief aen Joas geschreven, en dien door de hand van Urias
gezonden, schryvende in den brief: stelt Urias regt tegen den stryd, daer den stryd den
aldersterksten is en valt hem dan af, dat hy verslagen zynde, sterft. Aldus als Joas de stad
beleyt had, zoo stelde hy Urias in de plaetse daer hy wel wist dat de sterkste mannen waeren,
en de mannen uytgekomen zynde uyt de stad, hebben tegen Joas gestreden, en daer vielen
sommige van het volk van Davids knegten, en Urias den Hethiter is ook gestorven. Daerom
heeft Joas aen David gezonden, en hem gebodschapt geheel de geschiedenisse van den stryd,
en hy heeft den bode bevolen, zeggende: Als gy alle de woorden van den stryd tot den koning
zult gezeyd hebben, is‟t zaeken dat hy gram is en dat hy zegt: waerom zyt gy zoo nae den
muer gegaen, om te sterven? En weet gy niet, dat men van doden den muer veel pylen uyt-
schiet? Wie heeft doch Abimelech den zoon van Jesrovaal verslagen? En wierp‟er niet eene
vrouwe op hem een stuk van eenen molensteen van den muer, en doodde hem te Thebes?
BIJLAGES HOOFDSTUK 2: Populair drukwerk
29
Waerom zyt gy by den muer gegaen? Zoo zult gy zeggen: ook is uwen knegt Urias den
Hethiter gestorven . Den bode is dan weggegaen en gekomen, en heeft David al vertelt het
gene Joas hem bevolen had. En den bode zeyde tot David: de mannen hebben tegen ons de
overhand gekregen, en zy zyn ons aengekomen te velde en wy hebben eenen oploop gemaekt,
en hunlieden vervolgy tot aen de stadspoorte. En de schutters hebben hunlieden geschutten op
uwe dienaers gestelt van boven op den muer, en sommige van des konings knegten zyn
gestorven, ook zoo is dood uwen dienaer Urias den Hethiter. En David zeyde tot den bode: dit
zult gy Joas zeggen: en laet die dingen uwen moed niet breken, want de avonture van oorlog
is menighand, en als nu dezen, en als nu dien vernielt het zweird, versterkt uwe oorlogs-
mannen tegen de stad, dat gy die verder mogt, en verwerkt hun. En de huysvrouwe van Urias
heeft gehoort, dat haeren man dood was, en zy heeft hem beweent. En als den rouw voorby
was zoo heeft David gezonden en haer in zyn huys doen leyden, en zy is zyne huysvrouwe
geworden, en zy heeft hem eenen zoon gebaert. En dit woord het gene David gedaen had mis-
haegde voor den Heer49
.
49 GTB-WNT: gram = gramschap, toorn; bitterheid.
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
30
HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
31
3.1 Bronnenoverzicht preekboeken en catechismuscommentaren50
Brontype Auteur Titel Kenmerken Bijkomende toelichting
Geraadpleegde versie
Preekboek Backx, Rumoldus Sermoonen op ieder son-
dagh van het geheele jaer.
Tweede druk, Ant-
werpen, gedrukt bij
Petrus Jouret, 1709.
De sermoenen werden door
Backx (1648-1703) tijdens
zijn leven uitgesproken en
samengesteld en zijn pos-
tuum verschenen in uitvoe-
ring van zijn testament. Het
succes van zijn uitgaves
werd in de 18de
eeuw door
niemand geëvenaard51
.
UBG, beschikbaar via
Google Books52
Preekboek Backx, Rumoldus Vervolgh der sermoonen.
Op de sondaeghen van het
jaer.
3 delen, Antwerpen,
gedrukt bij Petrus
Jouret, 1712.
KUL CB Tabularium
7A2821 1-3
Preekboek Backx, Rumoldus CXXV sermoonen op de
thien geboden, waer in alle
die geboden worden uytge-
leyt met een besondere ge-
leertheyt en nettiggheyt, ten
hoogshsten dienstigh voor
alle geloovige.
3 delen, Antwerpen,
gedrukt bij de we-
duwe van Petrus Jou-
ret, jaartal niet ver-
meld (privilegie ge-
dateerd 1743).
KUL CB Tabularium
RA21489 1-3
50 Alfabetisch gerangschikt volgens auteur en vervolgens chronologisch volgens drukjaar. 51 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw. Brussel, Archief- en bibliotheekwezen in België, 1991, p.74-79 (reeks: archief- en bibliotheekwezen in België, extra nr.40). De frequentielijst voor de 18de eeuw in het repertorium (p.155-157) illustreert eveneens het succes van Backx. Zijn
boeken zijn alle zes terug te vinden bovenaan de lijst. 52 UBG, BIB.ACC.025492, <http://books.google.be/books?vid =GENT900000064955>, geraadpleegd op 14 april 2010.
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
32
Preekboek Bloemert,
Augustini Alsteni
Christelijke sermoenen ofte
seer geleerde en deftige pre-
dicatien op al de evangelien
vande sondagen en feestda-
gen door ‟t geheel jaer.
Antwerpen, gedrukt
bij Michiel Knob-
baert, 1688.
Augustinus Alstenus Bloe-
mert (1585-1659) was af-
komstig uit Haarlem en lid
van de jezuïetenorde. Hij
verbleef in de Zuidelijke
Nederlanden tussen 1602 en
1616. Zijn preekboeken
kenden geen erg grote ver-
spreiding in onze
contreien53
.
UBG BIB.ACC.006760
Catechismus-
commentaar
Huleu, Joannes
Franciscus
Ghislenus
Conferentiae ecclesiasticae
de officio pastoris boni ofte
catholyke onderwyzingen op
den Mechelschen catechis-
mus.
8 delen, Mechelen,
gedrukt bij P.J. Ha-
nicq, 1785-1794.
Vertoont veel gelijkenissen
met het werk van Petrus
Verheyen54
.
KUL CB Tabularium
RA2889 1-8
Preekboek Massemin, Petrus Sermoenen op de mysterien
van onzen Heere Jesus
Christus.
2 delen, Brugge, ge-
drukt bij Joseph Van
Praet, 1765.
Petrus Massemins (1664-
1742) sermoenen versche-
nen allen postuum in 1765
en kenden een behoorlijke
verspreiding, hoewel ze
geen herdruk kenden55
.
KUL CB Tabularium
7A3969 1-2
53 „Pastoor Bloemert en zijn broodkantoor‟ (geen auteur vernoemd). Online raadpleegbaar via: <http://noord-hollandsarchief.nl/content/downloads/files/binnen_12.pdf>,
geraadpleegd op 14 april 2010. Zijn preekboeken kenden geen grote verspreiding in onze contreien aangezien ze niet voorkomen in de frequentielijsten opgesteld door Bostyn
en Storme (BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium en inleidende studie van uitgegeven predikatieboeken uit de 17de en de 18de eeuw (bisdommen Antwerpen, Brugge,
Gent, Ieper en Mechelen). Leuven, s.n., 1982, deel 1, p.151-157.). 54 VAN HOOYDONCK (I.). De tien geboden in predikatie en catechese in de 18de eeuw. Leuven (onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL), 1993, p.14 (promotor: M. Cloet). 55 De drie door mij gehanteerde bundels komen eveneens voor in de frequentielijst van de 18de eeuw in het repertorium en behoren dus tot de meest verspreide in die tijd.
STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw, p.156.
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
33
Preekboek Massemin, Petrus Sermoenen op de sondagen. 3 delen, Brugge, ge-
drukt bij Joseph Van
Praet, 1765.
KUL CB Tabularium
7A3970 1-3
Preekboek Massemin, Petrus Sermoenen op verscheide
materien.
2 delen, Brugge, ge-
drukt bij Joseph Van
Praet, 1765.
KUL CB Tabularium
7A3968 1-2
Preekboek Taulerus, Joannes Gheestelycke sermoonen op
alle de sondaghen ende hey-
lighdaghen van het gheheel
iaer.
Antwerpen, gedrukt
bij Joannes Baptist
Verdussen, 1685
(vertaald naar het
Nederlands uit het
Duits56
).
Joannes Taulerus (ca.1300 –
1361) was een Duits mysti-
cus57
. Zijn preken en
ideeëngoed werden vertaald
en onder meer in de
Zuidelijke Nederlanden
verspreid. Dat er een grote
vraag naar dit werk was,
wordt aangetoond door de 8
edities die tussen 1647 en
1707 te Antwerpen versche-
nen. Ook in de 18de
eeuw
bleef dit succes duren58
.
UBG BIB.
HER.000996
56 Beschrijving STCV, online raadpleegbaar via: <http://moto.anet.ua.ac.be/submit.phtml?UDses=12635226%3A420391&UDstate=1&UDmode=&UDaccess=&UDrou=%25
Start:bopwexe&UDopac =stcvopac&UDextra=c:stcv:6841771>, geraadpleegd op 14 april 2010. 57
Johann Tauler in Encyclopædia Britannica Online, online raadpleegbaar via: < http://www.britannica.com/EBchecked/topic/584346/Johann-Tauler>, geraadpleegd op 14
april 2010. 58 BOSTYN (N.) en STORME (H.). Repertorium, deel 1, p.152 en p.154.
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
34
Preekboek Valcke, Petrus
Franciscus
Sermoenen op de sondagen
en feestdagen.
1- 7 delen, Brugge,
gedrukt bij Joseph
De Busscher, 1784-
1786.
2- 7 delen, derde
druk, St. Truyden,
gedrukt bij Joannes
Bernardus Smits,
1789-1790.
Valcke publiceert op het
eind van zijn leven (1708-
1787) de sermoenen die hij
had gepredikt en stelt ze op
ten dienste van de platte-
landslieden. Deze reeks
kende een groot succes aan-
gezien er binnen een per-
iode van 6 jaar 3 edities ver-
schenen59
.
1- KUL MS
(vol.1- 4)
251.951 VALC
Serm
2- UBG (vol
1,3,4,5)
BIB.152S002
Catechismus-
commentaar
Vandenbossche,
Petrus
Den catholycken pedagoge
oft christelycken onderwyser
in den catechismus.
5 delen, vierde druk,
Antwerpen, gedrukt
bij Petrus Grange,
1716.
Voor de eerste maal gedrukt
in 1685 en tussen 1690 en
1780 minstens dertien maal
herdrukt60
.
UBG, beschikbaar via
Google Books61
Catechismus-
commentaar
Verheyen, Petrus Zielespys ofte christelijke
leeringe, voorgesteld, en
uytgeleyd volgens het order,
ende op elke vraege en ant-
woord van den Mechelschen
catechismus, zeer dienstig
voor alle Christenen.
5 delen, tweede druk,
Antwerpen, gedrukt
bij Hubertus
Bincken, 1765-1768.
Eerste druk 1764 was ano-
niem62
.
KUL CB Tabularium
7A2661 (vol.2 en 5
ontbreken)
59 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw, p.86-87. 60 VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.II en p.14. 61 UBG, BIB.ACC.000643, <http://books.google.be/books?vid=GENT900000060523>, geraadpleegd op 14 april 2010. 62 VAN HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.14.
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
35
Preekboek Verslype, Joannes Historie en overeenkominge
der vier evangelien.
7 delen verspreid
over 17 boekdelen,
Gent, gedrukt bij
Mauritius, Francis-
cus en Dominicus
Vander Ween, 1712-
1729.
Joannes Verslype (1656-
1735). Uit de analyse van
een aantal pastoors- en
kloosterbibliotheken bleek
dat dit preekboek één van de
succesvolste en ruimst ver-
spreide was in de 18de
eeuw63
.
UBG, beschikbaar via
Google Books64
Preekboek De Vloo, Ignatius
Albertus
Sermoenen. 13 delen, Brugge,
gedrukt bij Joseph
De Busscher, 1788-
1794.
De sermoenen van De Vloo
(1716-1775) werden na zijn
dood uitgegeven en behoren
eveneens tot de meest suc-
cesvolle van die tijd65
.
UBG, beschikbaar via
Google Books66
Geschreven
preken
Ongekend Nederlandse sermoenen
voor de zondagen van het
kerkelijk jaar (manuscript).
17de
-18de
eeuw, 275
p., 12°.
UBG BHSL.HS.1321
en BHSL.HS.1321/
MICRO
Geschreven
preken
Ongekend Nederlandse sermoenen ge-
predikt te Gent van 1757-
1786 (manuscript)67
.
18de
eeuw, 85 p., 8°. UBG BHSL.HS.3748
63 STORME (H.). Huwelijksmoraal en lekenmentaliteit in de preken van Joannes Verslype (1656-1735). In: De Leiegouw, 28ste jaargang (1986), nr.3-4, p.373-374. 64 UBG, BIB G1671 en BIB G6469, < http://search.ugent.be/meercat/x/all-view?q=verslype+historie&start=0&filter=&sort=&rec=bkt01:000324969>, geraadpleegd op 14
april 2010. 65 STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw, p.87-88. STORME (H.). Die trouwen wilt voorsichtelijck. Predikanten en moralisten over de voorbereiding op het huwelijk in de Vlaamse bisdommen (17de-18de eeuw). Leuven, Universitaire pers, 1992, p.29-30. 66 UBG, BIB.116G002, <http://search.ugent.be/meercat/x/all-view?q=de+vloo+sermoenen&start=1&filter=&sort=&rec=bkt01:000283266>, geraadpleegd op 14 april 2010. 67 Zie deel I p.110 (voetnoot 214) (ivm afwijkende jaartallen onder punt 1.3).
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
36
3.2 Beknopte biografie van de auteurs van de preekboeken en catechismus-
commentaren68
Auteur
Korte biografische schets69
Backx, Rumoldus 1648-1703, afkomstig uit Mechelen. Kanunnik van het O.L.V.-
kapittel en plebaan van het Noorderkwartier van de O.L.V.-paro-
chie (beiden stad Antwerpen, 1679-1703). Sympathiseerde met
jansenistisch ideeëngoed (komt tot uiting in diverse thema‟s zo-
als berouw, biecht en absolutie). Stond in de traditie van strenge
en veeleisende moraal die kenmerkend was voor de eerste gene-
ratie bisschoppen van de Contrareformatie. Zijn anonieme testa-
mentuitvoerder laat aan Backx‟ broer weten dat de overledene de
wens had uitgedrukt dat zijn sermoenen, die hij steeds zorgvuldig
voorbereidde en volledig uitschreef, na zijn dood werden gepu-
bliceerd. In totaal verschenen 512 sermoenen (7530 blz.). Bijna
alle sermoenen zijn precies gedateerd en werden op enkele uit-
zonderingen na uitgesproken in de Antwerpse O.L.V.-kathedraal.
Bloemert, Augustini Alsteni 1585-1659, afkomstig uit Haarlem in de huidige provincie
Noord-Holland. In 1611 tot priester gewijd en toegetreden tot de
orde der jezuïeten. Verbleef vanaf 1602 in de Zuidelijke Neder-
landen tot hij in 1616 naar Nijmegen werd overgeplaatst waar hij
heimelijk missioneringswerk verrichte en een jezuïetenstatie
stichtte. Werd in 1619 naar Haarlem overgeplaatst, maar trekt er
weg en trad in 1622 uit de jezuïetenorde. Keert naar Haarlem
terug en kende er tot aan zijn dood in 1659 als wereldheer een
fraaie kerkelijke loopbaan. Werd onder meer in 1631 kanunnik
van het kapittel en stichtte in 1636 een schuilkerk waar hij pas-
toor van werd70
.
Huleu, Joannes Franciscus Ghislenus
1746-1815, geboren te Geraardsbergen. Werd na zijn studies
president van het aartsbisschoppelijk seminarie en scholaster van
het Sint-Romboutskapittel te Mechelen. Verloor er echter het
geestelijk vertrouwen omdat hij de eed van getrouwheid aflegde
aan de Franse Republiek71
.
68 Alfabetisch gerangschikt 69 Alle biografische gegevens binnen deze bijlage zijn afkomstig uit volgend boek, tenzij anders vermeld in voetnoot: STORME (H.). Preekboeken en prediking in de Mechelse kerkprovincie in de 17de en 18de eeuw, p.51-
94. 70 „Pastoor Bloemert en zijn broodkantoor‟ (geen auteur vernoemd). Online raadpleegbaar: <http://noord-
hollandsarchief.nl/content/downloads/files/binnen_12.pdf>, geraadpleegd op 14 april 2010. 71 STORME (H.). Het 18de-eeuwse katholiek discours over huwelijk en sexualiteit in de Mechelse kerkprovincie.
Leuven, KUL departement geschiedenis, 1985, p.32 (overdruk uit: Documentatieblad werkgroep 18de eeuw, nr.
17, 1985). FREDERIKS (J.G.) en VAN DEN BRANDEN (F.J.). Biographisch woordenboek der Noord- en
Zuidnederlandsche letterkunde. Amsterdam, L.J. Veen, 1888-1891, p.378-379. Online raadpleegbaar: <http://
www.dbnl.org/tekst/bran038biog01_01/bran038biog 01 _01_2031.php>, geraadpleegd op 6 mei 2010.
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
37
Massemin, Petrus 1664-1742, geboren te Brugge. Loopbaan: pastoor te Damme
(1690-97), Dudzele (1697-1712) en van de „zilveren portie‟ van
de Brugse O.L.V.-parochie (1712-22), kanunnik-theologaal en
professor in de H. Schrift aan het seminarie (1722-31), volgde
Joannes Verslype op als aartsdiaken (1735-42). Zijn sermoenen
verschenen pas ruim twintig jaar na zijn dood in 1765. De meeste
sermoenen zijn gedateerd en werden effectief uitgesproken (de
overgrote meerderheid in Brugge).
Taulerus, Joannes Ca.1300 – 1361, afkomstig uit Straatsburg. Duits mysticus. Trad
op 18-jarige leeftijd toe tot de dominicanenorde. Werkt als predi-
kant te Straatsburg. Had contact met andere mystici waaronder
Heinrich Suso. Zijn doctrine kan worden samengevat in twee
grote lijnen: de vereniging van de mens met God in een mystieke
unie en ethische verbetering van de mensheid. Hij pleitte voor
een strenge hervorming van de zeden72
.
Valcke, Petrus Franciscus 1708-1787. Loopbaan: pastoor Rumbeke (1742-87) en deken van
Roeselare (1748-87). Publiceerde zijn zevendelige reeks ser-
moenen op het einde van zijn leven en stelde ze ten dienste van
de landslieden. Deze sermoenen zijn kort en eenvoudig van aard,
aangepast aan het intellectueel niveau en de concrete leefwereld
van de plattelandsbewoners.
Vandenbossche, Petrus 1634-1690. “Predicator generalis, voor desen missionaris ende
prior van het heyligh predick-heeren orden binnen Mechelen”.73
Verheyen, Petrus 1701-1777. Werd in 1731 aangesteld tot kanunnik-plebaan te
Antwerpen en in 1738 tot landdeken van Antwerpen. Kreeg on-
der bisschop de Gentis (1749-58) de taak van librorum censor
toegewezen, dit is een boekenkeurder74
.
72 LOTT (J.). Johannes Tauler. In: Biographisch-bibliographisches kirchenlexicon, 1992, band III, kol. 589-593.
Online raadpleegbaar: <http://www.bautz.de/bbkl/j/Johannes_tau.shtml>, geraadpleegd op 6 mei 2010.
ROTSAERT (K.) Tussen Eva en Maria. De vrouw volgens de predikanten van de 17de en 18de eeuw. Aartrijke,
uitgeverij Decock, 1992, p. 207-208. 73 UBG, BIB.ACC.000643, VANDENBOSSCHE (P.). Den catholycken pedagoge oft Christelycken onderwyser
in den catechismus. Antwerpen, bij Petrus Grange, 1716, 5 delen, titelblad. Geboorte- en sterfdatum via: VAN
HOOYDONCK (I.). Op.cit., p.14. 74 VAN HOOYDONCK (I.). Ibidem. Voor een gedetailleerde uiteenzetting over het begrip librorum censor, zie:
DE KONINCK (C.). Glossarium van Latijnse en Romeinse rechtstermen. Antwerpen, Maklu, 1997, p.61-62.
BIJLAGES HOOFDSTUK 3: Bronnen uit de pastorale praxis
38
Verslype, Joannes 1656-1735, geboren te Ieper. Loopbaan: dorpspastoor Varsenare
(1682-83) en Lichtervelde (1683-98), deken Kortrijk en pastoor
van de St.-Maartensparochie Kortrijk (1699-1715), vanaf 1715
gegradueerd kanunnik van het Brugse St.-Donaaskapittel, sinds
1720 aartsdiaken. Behoort eerder tot de anti-jansenistische stro-
ming. Liet tussen 1712 en 1729 verscheidene boekdelen met ser-
moenen verschijnen. Zijn 18-delige Historie bevat preekmodel-
len in functie van een vooraf geconcipieerd kader en werden dus
vermoedelijk niet allen in deze vorm uitgesproken.
De Vloo, Ignatius Albertus 1716-1775, geboren te Gits. Loopbaan: onderpastoor onder
Petrus Valcke te Rumbeke (1743-48), pastoor van de katholieke
gemeenschap te Sluis (1748-58), pastoor van de „gouden portie‟
van de Brugse O.L.V.-parochie en kanunnik van het collegiaal
kapittel van diezelfde kerk (1758-75). Zijn sermoenen werden na
zijn dood uitgegeven op initiatief van zijn neef-priester Eugeen
De Vloo.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4 : Processen en collocaties
39
HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
BIJLAGES HOOFDSTUK 4 : Processen en collocaties
40
4.1 Bronnenoverzicht processen uit de verzameling ‘Brugse Vrije-ongeordend-procesbundels’75
4.1.1 Vrouwen
Procesreferentie76
Jaar Naam overspelige Behandelende rechtbank Fiche
10818 1668 Echtgenote van Jan Beins BS BV 2
22572 1723 Echtgenote van Eduwaert Steijaert Rechtbank van het Proossche 8
15828 1725 Catharina Herbau Raad van Vlaanderen 9
10291 1741 Anna Zeghers BS BV 11
6227 1743 Helena Cauwersijn Officiaal bisdom Brugge 12
3196 1762 Echtgenote van Pieter Clovijn BS BV 13
4.1.2 Mannen
Procesreferentie
Jaar Naam overspelige Behandelende rechtbank Fiche
10314 1645 Jan Curre Vierschaar van het ambacht Kortemark 1
7206 1674 Jacob Gardebeke Officiaal bisdom Brugge 3
3919 1676 Christiaen De Varuwe Officiaal bisdom Brugge 4
18615 1691 Simoen Behaghel BS BV 5
5725 1718 Jacob Creve BS BV 6
209 1722 Franciscus De Florinus BS BV 7
15828 1725 Jan Hooft Raad van Vlaanderen 9
3057 1732 Jacob Vergriete BS BV 10
75 Alle processen, zowel in de bronnenoverzichten als op de fiches zijn chronologisch gerangschikt. 76 Voor meer info aangaande de namen van de tabellen, zie bijlage 4.2.Dit geldt voor alle bijlages bij hoofdstuk 4.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4 : Processen en collocaties
41
10291 1741 Jacob Dhaens BS BV 11
15826 1775 … Jonckheere Niet vermeld 14
14010 1779 Jacobus De Waele BS BV 15
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
42
4.2 Fiches processen uit de verzameling ‘Brugse Vrije-ongeordend-
procesbundels’
FICHE 1
Voorlopig Procesnummer77
: 10314
Jaarsituering78
: 1645
Behandelende rechtbank: “vierschaere vanden ambachte van Cortemarck”
Overspelige79
: Jan Curre
Geslacht: man
Korte inhoud80
: De eiser Jan Doom, baljuw van Kortemark ambacht, eist een boete van Jan
Curre, verweerder en “in huwelicke staete wesende”. De baljuw beschuldigt Curre ervan
“vleesselicke conversatien” te hebben gehad met “uwe maerte Tanne De Wint ende bij haer
vercreghen een kint”.
Opmerking: Het ambacht Kortemark behoorde tot het appendante ambacht van Wijnendale en
beschikte over een eigen schepenbank81
.
77 De processen die tot op heden in de databank werden ingevoerd, kregen allen een voorlopig nummer
toegekend en kunnen via dit nummer in het RAB worden aangevraagd. Toen Laurent Inghelbrecht ongeveer 10
jaar terug met de inventarisatie startte, gaf het toenmalig diensthoofd van het RAB Michiel Nuyttens hem de
toestemming deze dossiers een voorlopig nummer te geven, in afwachting van de eigenlijke inventarisatie.
Inghelbrecht kreeg echter na verloop van tijd medewerking en wat hij zelf „een voorlopig beginnetje‟ noemde, is
uitgemond in een volwaardig ontsluitingsproject. 78 De dossiers bevatten soms documenten uit diverse jaren, afhankelijk van de duur van het proces. Het hier
genoemde jaartal is de jaarsituering uit de databank, aangezien de begindatum (datum van de eis) en de
einddatum niet steeds gekend zijn. 79Binnen deze categorie worden volgende personen aangeduid: de partij(en) die van overspel werden
beschuldigd (eiser, verweerder, getuigen) door de rechtbank, partner, getuige, … zonder rekening te houden met
het feit of ze al dan niet terechtstonden, vervolgd werden of vrijgesproken. 80 Korte inhoud op basis van de korte inhoud beschreven in de databank, aangevuld met informatie na de
processen zelf te hebben doorgenomen. 81 SMET (J.). Het Brugse Vrije en zijn archief. In: Vlaamse stam, jaargang 4 (1968), vol.6, p.439.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
43
FICHE 2
Voorlopig Procesnummer: 10818
Jaarsituering: 1668
Behandelende rechtbank: BS BV
Overspelige: De echtgenote van Jan Beins
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Op 20/12/1667 vertelde de verweerder Pieter Everaert aan Pieter Castelein en
zijn vrouw over een overspelige relatie. Vincent Van Mulem uit Schore zou volgens Everaert
met de echtgenote van Jan Beins, Cunera Fredrix, “levende in overspel ende naementlick dat
hij de selve Cunera vleeschelick hadde bekent in de herberghe van Joos Panckoucke ter
voorseide prochie van Schoore”. De klerk van de baljuwage van het Vrije eist omwille van
laster een boete en wordt in zijn eis bijgetreden door “den berijder van Camerlinx”. Zij zijn
van oordeel “dat het naer rechte ende placcaeten wel scherpert verboden is ymant te
injurieren met woorden ofte met wercken op de pennen hierby gestatueert”. Zij omschrijven
het geroddel als “onbehoorelicke ende injurierelicke propooste ende naersegghinghen”.
Everaert zegt over de overspelige relatie te hebben verteld “uyt eene lichtveerdicheit ende op
het hooren segghen van andere” en “bekennet dat hij daer inne qualick heeft ghedaen”. Hij
“verclaert van de persoon van Vincent Van Mulem niet anders te weten ofte gheloofenen dan
van deugt ende eere”82
.
Opmerking: Camerlincxambacht behoorde tot het Westkwartier van het Brugse Vrije en
bevatte onder meer Stene, Leffinge, Slijpe en Middelkerke. Opvallend is dat Schore hier geen
deel van uitmaakte en behoorde tot een ander ambacht binnen het Westvrije, nl. het ambacht
van Vladslo83
.
82 „Pennen‟ dient hier begrepen te worden in de zin van „peinen‟ of straffen. 83 SMET (J.). Op.cit., p.437.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
44
FICHE 3
Voorlopig Procesnummer: 7206
Jaarsituering: 1674
Behandelende rechtbank: officiaal bisdom Brugge
Overspelige: Jacob Gardebeke
Geslacht: man
Korte inhoud: Laurentia Vercamme, verweerder, is afkomstig uit het bisdom Gent en wordt
beschuldigd van ongehoorde seksuele contacten. Zij is “als dienstmaerte” naar Koolkerke
binnen het Vrije gekomen en ingetrokken bij het gezin van Jacob Gardebeke. Ze bracht met
zich haar twee bastaardkinderen mee, waarvan één kind werd verwekt door de Michiel De
Clercq, een overleden jongeman. Door Laurentia's aanwezigheid is het huwelijk van Jacob
verziekt en is zijn echtgenote Jacquemine vertrokken. Priester Petrus De Marren van de
parochie van Koolkerke getuigt hiervan en “seght dat de bijwoonste van de vermelden
Laurense door heel de prochie causeert groot schandael ende opspraecke, te meer dat door
den daechelicsche twijst die selve Laurense causeerde die huysvrauwe van deze voorseide
Jaecques Gardebeke es wegh geloopen ende wegh blijft sonder dat iemant weet waer sij is
haer houdende”. De eiser is de promotor van het bisdom Brugge. Ook een zekere Jan
Waegebrugghe getuigt over het overspel en stelt dat “men presumeert dat de selve Laurentia
met den vermelden Jacob Gardebeke leeft in adulterie, tghone door deposant te beter
presumeert mits hij op den 16 oughst lancx den weghe gaende de selve soo heeft vinden
pecken en de selve Laurentia daer omtrent bij sittende, van haer heeft hooren segghen „als
ghij sprekende teghen hem Jacques bij mij sijt, soo seght al veele en als ghij hoere sijt, soms
wel haer gaet lecken‟, verclaerst dat de selve Laurentia heeft de reputatie van te wesen een
hoere”. Ook de herbergier van Koolkerke bevestigt dat Laurentia bij Jacob introk met haar
twee onwettige kinderen en zo het vertrek veroorzaakte van Jacobs echtgenote84
.
Opmerking: /
84 GTB-WNT: presumeeren = vermoeden. GTB-WNT: deposant = persoon die in rechte een officiële verklaring
aflegt als getuige. Voor het woord „pecken‟ werd in geen enkel woordenboek een verklaring aangetroffen die
binnen deze context met zekerheid van toepassing is. Mogelijks was Gardebeke iets met pek aan het besmeren,
stenen aan het uithouwen of aan het oogsten. De GTB-MNW geeft onder meer deze mogelijke betekenissen voor
„picken‟. GTB-MNW: lecken = likken, vleien, flikflooien.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
45
FICHE 4
Voorlopig Procesnummer: 3919
Jaarsituering: 1676
Behandelende rechtbank: officiaal bisdom Brugge
Overspelige: Christiaen De Varuwe
Geslacht: man
Korte inhoud: Deze informatien bevatten volgende getuigenissen: Janneken Fierens dochter
van Adriaen (medeverweerster, impetrante85
uit Eke), 27 jaar; Christiaen De Varuwe zoon
van Philips (verweerder, impetrant uit Eke), 48 jaar; Andries De Varuwe zoon van Philips en
Ingel De Groote. De getuigenissen behandelen de seksuele betrekkingen tussen Janneken
Fierens en Christiaen De Varuwe. Ze zijn familie in eerste en tweede graad: Janneken Fierens
is de dochter van Janneken Bauters en Christiaen De Varuwe is of was gehuwd met
Ghelijntien Bauters, de zuster van Janneken Bauters. Christiaen verklaart “dat hij wel hebben
gheweten dese impetrante te bestaen ende eerste ende tweede graet van bijslaepe ende dat hij
dies niet jeghenstaende met haer [d.i. Janneken Fierens] ghenomen heeft vleeschelijcke
conversatien uuyt pure liefde ende menschelijcke cranckheyt”. Janneke Fierens verklaart net
hetzelfde als Christiaen De Varuwe.
Opmerking: Uit de bewaarde processtukken kan niet eenduidig worden vastgesteld of
Christiaen De Varuwe nog steeds gehuwd is en dus effectief overspelig.
85 Impetrant(e): verklarende woordenlijst Acces-databank: iemand die een verzoek heeft verkregen bij de
overheid ( informatie uit de woordenlijst voor dit woord via: STALLAERT (K.-F.). Glossarium van verouderde
rechtstermen, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Limburgse oorkonden.
Leiden, Brill, s.d., 3 volumes.). GTB-WNT: impetrant = diegene die een eis, verzoek of aanspraak rechterlijk of
van overheidswege wordt toegewezen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
46
FICHE 5
Voorlopig Procesnummer: 18615
Jaarsituering: 1691
Behandelende rechtbank: BS BV
Overspelige: Simoen Behaghel
Geslacht: man
Korte inhoud: Simoen Behaghel, verweerder en gehuwd man, wordt ervan beschuldigd zijn
dienstmeid Marie zwanger te hebben gemaakt: “ (…) dat desen verweerdere t‟ sijnen huyse
hebbende eene dientsmaerte met naeme Marije Loouis, met die selve heeft ghehouden
vleeschelicke conversatien ende mits hij is in huywelijck daerdoore ghecommitteert het
horribel crim van overspel, soo verre dat hij bij die selve Marije Loouis (…) heeft een kynt
(…)”. De dienstmeid treedt op als medeverweerster. Pieter De Vos, berijder van de
ambachten Woumen en Esen, eist een boete.
Opmerking: In de databank wordt de behandelende rechtbank niet vermeld. Het eerste
document uit het dossier geeft aan dat het om een “heesch” gaat van Sieur Pieter De Vos,
berijder van de ambachten Woumen en Esen, jegens de verweerder Simoen Behaeghel en dit
“voor edele ende weerde heeren burgemeesters ende schepenen „s lants vanden Vrijen”.
Woumenambacht behoorde tot het Westvrije en was voor haar rechtspraak afhankelijk van de
vierschaar van de kasselrij van het Vrije86
. Hierom heb ik zelf als behandelende rechtbank de
schepenbank van het Vrije ingevuld.
86SMET (J.). Loc.cit.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
47
FICHE 6
Voorlopig Procesnummer: 5725
Jaarsituering: 1718
Behandelende rechtbank: BS BV
Overspelige: Jacob Creve
Geslacht: man
Korte inhoud: De verweerder Jacob Creve, herbergier uit Esen en gehuwd, maakt de jonge
dochter Marij Reubreght zwanger: “den verweerdere wesende een getrauwt man ende
hanghende sijn huwelijck, t‟hebben begort van kijnde eene jonghe doghter met naeme …
Reubreght (…)”. Marij was voorheen dienstmeid bij Nicolaijs Maes te Esen. Jacob moet
boete betalen omwille van “het voornoemde begaen exces van overspel”. De eiser is Pieter
Elle, berijder van de ambachten Esen en Woumen.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
48
FICHE 7
Voorlopig Procesnummer: 209
Jaarsituering: 1722
Behandelende rechtbank: BS BV
Overspelige: Franciscus De Florinus
Geslacht: man
Korte inhoud: De eiseres Catheline Lameire treedt op voor Rosa De Bruijne, haar onge-
huwde dochter. De verweerder Franciscus De Florinus, chirurgijn van beroep en gehuwd,
verwekte bij haar vier jaar geleden een kind maar weigert het te erkennen: “(…) dat den
verweerdere met Rosa De Bruijne haere cedente heeft gehadt ende genomen de vleeschelijcke
conversatie over beth dan vier jaeren en half tot soe verre dat haere gemachtighde dan bij
den verweerdere bevrugght is geworden (…)”. De eiseres wil van hem 249 guldens voor de
kosten die ze deed voor het kind. De verweerder betwist dat het kind van hem is: “Den
verweerder ontkent wel ende expresselijck dat hij out eenighe vleeschelijcke conversatie met
deselve Rosa De Bruijne saude hebben gehadt ofte genomen.” Hij beweert dat het door
iemand anders werd verwekt gezien haar reputatie als hoer. Bovendien is ze volgens hem arm
en op zijn geld belust: “ (…) maer moet sijn gheweest van eenighe andere persoonen de
welcke haer hebben ghefrequenteert ende aen de welcke sij haer heeft gheprostitueert, welcke
frequentieren ende bedrieghen, noodt sijnde saude connen proberen ende vaste stellen,
vermits het selve alleenelijck is ghebeurt intentie pietatis ende uyt eene pure consideratie
vande ellende ende aermoede”. Daarenboven vindt hij het uiterst vreemd dat ze pas vier jaar
later geld eist en zou ze dertien jaar geleden reeds een onwettige zoon hebben verkregen bij
een soldaat. Ook enkele inwoners van Slijpe getuigen hierover en stellen dat Rosa “is
gheweest van seer slechte reputatie ende van quade comportement”. De eiseres beweert dat
de vroedvrouw Pieternelle Van Heere, die het kind ter wereld bracht, kan getuigen dat Rosa in
“haer uuijtterste noodt aen de selve vroevrauwe heeft kenbaer gemaeckt dat den verweerdere
van het selve kint was den vader”. De schepenen stellen dat ze de beschuldigingen van Rosa
en haar moeder niet geloven, “te meer hij verweerdere is een ghetrauwt man, staende ter
goeder naeme ende faeme”. Ze hebben het ook over bedrieglijke vrouwen die mannen willen
laten betalen voor hun onwettige kinderen: “ (…) ende inde macht vande vrauwspersoonen de
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
49
eerlickste ende treffelickste sonderlinghe ghetrouwde manspersoonen infaem te maecken en te
beswaeren met het onderhoudt van kinderen”87
.
Opmerking: /
87 GTB-WNT: cedeeren (cedent) = afstand van goederen ten bate van schuldeisers, faillissement. GTB-WNT:
infaam = eerloos. GTB-MNW: beswaren = last aandoen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
50
FICHE 8
Voorlopig Procesnummer: 22572
Jaarsituering: 1723
Behandelende rechtbank: “edele ende weerde heeren president ende redenaers der
heerelichede vanden Proosschen binnen ende buijten Brugghe”
Overspelige: echtgenote van Eduwaert Steijaert
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: De verweerder Philips Steijaert schold de weduwe van Hubrecht Vanden
Broele, die gehuwd is met de eiser en herbergier Eduwaert Steijaert, uit voor “hoere,
toveresse, diveghe, met noch meer andere injurien”. Voorts heeft hij haar ook geslagen: “(…)
met sijn boosaerdicheijt voorders gaende hem soo verre noch heeft vervoordert van
suppliants huysvrauwe qualijck te tracteren met slaen ende smijte, jae soo verre dat hij haer
heeft gheslijpt lancxste de aerde”. De eiser verlangt dat de verweerder zich in de gebannen
vierschaar herroept, aangezien het “verboden is sijne evennaesten te injurieren, ‟t sij met
woorden ofte met wercken” en “de suppliant en sijne huysvrauwe hun grootekijckx vinden
ghecrankt in hun heere ende reputatie”88
.
Opmerking: Het Proossche van Sint-Donaas te Brugge behoorde tot de contribuante
heerlijkheden en was op bestuurlijk en rechterlijk vlak volledig onafhankelijk van de
schepenen van het Vrije. Het Proossche bezat zowel gronden binnen als buiten de buitenste
grenzen van de stad Brugge en besloeg in zijn geheel 3078 hectares. Ook buiten het Brugse
Vrije lagen nog proostlanden, vnl. in de kasselrijen Belle, Cassel en Sint-Winnoksbergen89
.
88 GTB-WNT: injurie = belediging, onrecht, schade. 89SMET (J.). Op cit., p. 440.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
51
FICHE 9
Voorlopig Procesnummer: 15828
Jaarsituering: 1725
Behandelende rechtbank: Raad van Vlaanderen
Overspelige: Catharine Herbau, Jan Hooft
Geslacht: vrouw, man
Korte inhoud: De pastoor van Damme heeft Catharina Herbau en Jan Hooft, schoondochter
en schoonvader, laten gevangen zetten: “(…) gherapporteert zijnde dat den heer pastor der
voornoomde stede hadde doen beweghen in vanghenisse twee persoonen die men daer naer
ondervonden heeft ghenaemt te zijn Jan Hooft ende Catharine Herbau, beticht van incest
ende overspel”. “Den selven Jan Hooft als dan ontuchtelijck bekent hebbende de moeder als
de dochter selfs naer dat sij alreede te weten beede de ghedetineerde t‟ samen een kindt
verweckt hadden, soodanighlijck dat sij uyt hunne goddeloose wercken bij elcanderen
gheprocreeert”. In totaal verkregen ze samen vijf kinderen. De eiser Amatus Constantinus
Soetaert, griffier van Damme, vraagt een reformatie van het proces dat gevoerd werd voor de
schepenen van de stad Brugge en bewijzen. De burgemeester en schepenen van Damme
treden op als verweerder.
Opmerking: Dit is een erg lijvig dossier dat heel wat documenten bevat over de technische
kant van het proces, onder meer over de proceskosten en procedurefouten. Over de effectieve
inhoud en dus over het overspel van de betrokken partijen wordt haast niks vermeld.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
52
FICHE 10
Voorlopig Procesnummer: 3057
Jaarsituering: 1732
Behandelende rechtbank: BS BV
Overspelige: Jacob Vergriete
Geslacht: man
Korte inhoud: De verweerders, Gillis Van Trappen, berijder van Zuienkerke ambacht, en
Joannes Valentijn, officier van Zuienkerke ambacht, hebben de eer van de eiser Jacob
Vergriet aangetast door te zeggen dat hij als gehuwd man Pitronelle Wallyn uit Zuienkerke
zou hebben “omgord van kynde”. Deze aantijgingen worden getypeerd als “diversche
onverdraegelicke injurien ende eerrovende lasterynghen” en Gillis en Joannes “lasteraers
ende eerrovers” genoemd. Gillis en Joannes verbaliseerden Jacob ook omwille van zijn
overspel en hij eist dat zij voor de schepenen hun woorden intrekken en 300 gulden
schadevergoeding betalen. Deze eis wordt hem evenwel niet toegekend.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
53
FICHE 11
Voorlopig Procesnummer: 10291
Jaarsituering: 1741
Behandelende rechtbank: BS BV
Overspelige: Jacob Dhaens, Anna Zeghers
Geslacht: man, vrouw
Korte inhoud: De verweerder Jacob Dhaens heeft in aanwezigheid van zijn eigen vrouw aan
Anna Zeghers, echtgenote van de eiser Guilliaume Lebeer, gevraagd of ze een glas bier zou
meedrinken. Anna is herbergierster in “Den Vosse Steirt”. Ze weigerde en Jacob daagde haar
hierop uit door te zeggen "dat hij verweerdere haer wel hondert mael hadde genaijt”. Hij
schold haar ook uit voor “hoere”, sloeg haar op haar borsten en duwde haar hoofd tegen de
tafel. De eiser verlangt dat de verweerder zich herroept, de schade vergoedt en een boete
krijgt. Deze eis werd Jacob toegestaan. In de loop van het proces stierf Guilliaume en werd
zijn weduwe Anna eiseres90
.
Opmerking: /
90 GTB-MNW: naeyen = vleselijke gemeenschap oefenen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
54
FICHE 12
Voorlopig Procesnummer: 6227
Jaarsituering: 1743
Behandelende rechtbank: officiaal bisdom Brugge
Overspelige: Helena Cauwersijn
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Dit nummer bevat een los stuk waarin uitgelegd wordt dat de eiser Bernardus
de Pla en de verweerder Helena Cauwersijn, beiden uit Klemskerke, vleselijke betrekkingen
hadden toen Helena's man Cornelis Cauwe nog leefde, met de belofte van na diens overlijden
met elkaar te trouwen. Bernardus zegt “dat hij de cranckhijdt gehadt heef van gedurende het
leven van Cornelis Cauwe den overleden wettelicke man van de zelfde impetrante op de
beloofte van haer te sullen trauwen naer het overleden van haeren man, tot welckens doodt
hij directelick ofte indirectelick niet en heeft gecontribueert”. Helena laat een haast identieke
verklaring optekenen: “declareert voorts dat sij de cranckhijdt gehadt heeft van gedurende
het leven van haeren man overspel bedreven met den eersten impetrant, hebbende haer
vleeschelick laeten bekenen door den eersten impetrant, met beloofte van hem naer de doodt
van haeren man te sullen trauwen, declarerende dat sij noodt intentie gehadt en heeft van te
contribueren tot de doodt van haeren overleden man”. Beiden zeggen dus niks met de dood
van Helena‟s man te maken te hebben en van hen beiden wordt neergeschreven dat zij geen
middelen van bestaan hebben, tenzij de arbeid met hun handen. De officiaal van Brugge laat
weten dat er een vernietigend huwelijksbeletsel bestaat voor een huwelijk tussen Helena en
Bernardus91
.
Opmerking: /
91 GTB-WNT: contribueeren = bijdragen, medewerken aan.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
55
FICHE 13
Voorlopig Procesnummer: 3196
Jaarsituering: 176292
Behandelende rechtbank: BS BV
Overspelige: Echtgenote van Pieter Clovijn
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: De verweerder Pieter Clovijn zei in het openbaar dat de eiser Josephus Van
Houtte “met desselfs Clovins huysvrauwe bouleert ende by haer slaept” en bedreigde
Josephus met de dood (“soo vermeten is van onder abominabel vloucken ende sweeren hem te
vanteren den suppliant te sullen omverre schieten ofte steken”). Hij moet zich herroepen voor
de vierschaar93
.
Opmerking: Van Josephus wordt in het dossier niet beschreven of hij al dan niet gehuwd is.
92 Deze jaarsituering werd door mij ingevuld en is gebaseerd op de data aangegeven in de kantlijn van het
document, m.n. 13 en 20 maart 1762. In de databank is geen jaartal ingegeven. 93 GTB-WNT: vermeten = zichzelf te hoog schatten, arrogant. GTB-WNT: vanteeren = pronken, pochen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
56
FICHE 14
Voorlopig Procesnummer: 15826
Jaarsituering: 1775
Behandelende rechtbank: niet vermeld
Overspelige: “ … Jonckheere getrouwt persoon”94
Geslacht: man
Korte inhoud: De verweerster Marie Anne Vereecke is 23 jaar, geboren te Westkerke en
woonachtig te Roksem bij haar stiefvader Hendrick Van Moortele. Ze bekent dat “sij in de
plaetse van te wercken ende haer eerlijck te gedraeghen, is leydende een gedebaucheert
leven, dit tot soo verre dat sij in daten 14 januarius lestleden ten huyse van haeren stijfvaeder
Hendrick Van Moortele woonaghtigh ter prochie van Rocxem heeft gebaert een onwettig kint,
sijnde eene soon”. Dit kind zegt zij “gewonnen te hebben bij … Jonckheere, getrouwt ende
woonachtigh ter prochie van Rocxem op d‟hofstede van Guilleaume Sanders”. Ze is nu
opgenomen in het krankzinnigengesticht van Jan Bauwens te Brugge aangezien ze ervan werd
verdacht de kost te verdienen als prostituee. Ze ontkent door haar stiefvader te zijn vermaand
hierover. Op het einde van haar verhoor stelt ze “dat sij al veel heeft moeten wetende, dat sij
van tijdt tot tijdt haer verstant niet wel en heeft”.
Opmerking: De eiser wordt niet vernoemd in databank. Het procesdossier bevat enkel een
ondervraging van Marie Anne Vereecke in het “cranksinnighe huys van Sieur Jan Bauwens
binnen dese stadt” door twee schepenen.
94 Dit citaat werd integraal uit de ondervraging overgenomen uit de antwoorden die in de kantlijn genoteerd staan
bij vraag 3 van het verhoor, inclusief puntjes.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
57
FICHE 15
Voorlopig Procesnummer: 14010
Jaarsituering: 1779
Behandelende rechtbank: BS BV
Overspelige: Jacobus De Waele
Geslacht: man
Korte inhoud: De verweerder Jacobus De Waele uit Esen was meerdere malen overspelig
met zijn dienstmeid Rosalia Verhaeghe, eiseres. Dit overspel zou zowel binnens- als
buitenshuis hebben plaatsgegrepen. Rosalia zegt dat Jacobus haar zwanger maakte en haar een
tijdje later toen buitengooide. Ze eist dan ook dat hij de “defloratie”, het kinderbed en het
onderhoud van het kind betaalt. Ze wijst er tevens op dat het tegen haar zin was en ze hem
meerdere malen had aangespoord haar met rust te laten. Hij zou niet meer bij zijn vrouw
hebben geslapen omdat ze een te scherpe lichaamsgeur verspreidde en op de “vaute camer”
bij de meid zijn gaan liggen zijn. Jacobus ontkent alles95
.
Opmerking: /
95 GTB-WNT: defloratie = ontmaagding, onteering [sic].
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
58
4.3 Bronnenoverzicht processen Brugge
4.3.1 Vrouwen
Jaar
Naam overspelige96
Fiche
1618 Gehuwde vrouw 1
1618 Cathelijne Laenen 2
1619 Tanneken De Groote 4
1637 Adriaene Sneepaert 7
1666 Marie Verlinde 9
1707 Marie Pieter Goossens 11
1713 Gehuwde vrouw 12
1715 Elisabette Van Nieuweghen 13
1725 Marie Barot 15
1742 Agnes Vander Eeckhout 16
1752 Thérèse Herman/Keerman 17
1752 Barbara Smet 18
1753 Marie Moentack 19
1753 Gehuwde vrouw 20
1753 Philippina Bulcke 21
1755 Joanne Bart 22
1757 Walburga De Flou 23
1762 Gehuwde vrouw 28
1764 Marie Farasin/Farasijne 29
96 Binnen deze categorie worden volgende personen aangeduid: de partij(en) die van overspel werden beschuldigd (eiser, verweerder, getuigen) door de rechtbank, partner,
getuige … zonder rekening te houden met het feit of ze al dan niet terechtstonden, vervolgd werden of vrijgesproken.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
59
1777 Rosalie Bleekers 31
1778-1788 Theresia Mepen 33
1783 Jacoba Cornelis 35
1788 Marie Spitsebaert 37
1789 Marie Verstraete 38
1790 Caroline Strauw 39
1790 Elisabeth Craght 40
4.3.2 Mannen
Jaar
Naam overspelige Fiche
1618 Mahieu De Ruddere 1
1618 Jehan Garrewij 2
1619 Jehan Hubert 3
1620 Haras Du Bois 5
1625 Maertin Cupman 6
1645 Rijcquaert Walquier 8
1672 Gehuwde man 10
1717 Jacobus Kesteloot 14
1742 Pieter De Smet 16
1753 Carel Hebberecht 20
1760 Jacob De Winter 24
1760 Pieter Jacobus Sioen 25
1761 Judocus Gosseye 26
1761 Joannes Clauwaert 27
1762 Jan De Boijsere 28
1774 Adriaen Caveel 30
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
60
1777 Michiel De Wilde 31
1778 Pieter Verfaille 32
1778-1788 Jan Carlier 33
1783 Jacobus Verwee 34
1788 Joannes Verleye 36
1788 François De Schrijvere 37
1789 Pieter Van Houdenhove 38
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
61
4.4 Fiches processen Brugge
FICHE 1
Procesreferentie:
- RAB nr. 622 fo. 27v.-28r.
- RAB nr. 622 fo. 38v.-40r.
- SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 52v.-53r.
Jaarsituering: 1618
Overspelige: Mahieu De Ruddere, gehuwde vrouw
Geslacht: man, vrouw
Korte inhoud: Mahieu De Ruddere, een boer uit Watou, wordt ervan beschuldigd overspel te
hebben gepleegd met een gehuwde vrouw. Hij ontkent eerst, maar geeft later toe dat hij de
vrouw van haar huis heeft “ontleedt” en “met haer vleeschelick gheconverseert”. Hij
“Segghende daer toe occasie ghehadt t'hebben, daer dien selven zes ofte acht daeghen
continnuelick absent was”. De vrouw maakte volgens hem geen bezwaar. Mahieu wordt
samen met Jean-Pierre uit Barcelona gestraft op het schavot met geseling en verbanning, niet
omwille van het overspel waarvan ze beiden worden beschuldigd, maar wegens banbreuk. In
het verluydboek staat het volgende neergeschreven betreffende zijn ontucht: “(…) ende hem
te begheven tot een oneerlick ende ongoddelick leven, vleeschelick converserende met de
huijsvrouwe van zeker ghehuwet man te lande wonende (…) ende committerende overspil”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
62
FICHE 2
Procesreferentie: RAB nr. 622 fo. 13v.-14r.
Jaarsituering: 1618
Overspelige: Cathelijne Laenen, Jehan Garrewij
Geslacht: vrouw, man
Korte inhoud: Cathelijne neemt als gehuwde vrouw een andere man in huis die eveneens
gehuwd is, met name Jehan Garrewij. Ze ontkent met hem overspelig te zijn geweest, hoewel
ze op dezelfde kamer hebben geslapen. De man wordt eveneens beschuldigd van “oneerlick
huys ghehouden thebben”. Hij zegt dat Cathelijne zelf naar hem was gekomen zonder zijn
weten en dat zijn wettige echtgenote “van quadt ende ongoddelick leven” was, terwijl hijzelf
zijn uiterste best deed om de kost te verdienen.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
63
FICHE 3
Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 54r.-v.
Jaarsituering: 1619
Overspelige: Jehan Hubert
Geslacht: man
Korte inhoud: Jehan Hubert sliep als gehuwde man bij een jonge dochter en werd hiervoor
een eerste maal bestraft: “(…), als volghende zijne confessie vleselick gheconverseert
hebbende met zekere jonghe dochter, niet jeghen staende hij is wettelick ghehuwet, (…)”. In
1619 wordt hij wederom betrapt “met de zelfst zijn concubine thaeren huijse ofte elders” en
opnieuw veroordeeld.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
64
FICHE 4
Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 53v.-54r.
Jaarsituering: 1619
Overspelige: Tanneken De Groote
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Tanneken bekent dat ze als “huysvrouwe van Jacques Daems” overspel
pleegt met haar stiefvader die weduwnaar is geworden: “(…) haer soo verre heeft vergheten
van den termijn van onderhalf jaer ofte bet gheduerende, te houden overspelighe ende
incestueuse conversatie met haer stijfvader naer het overlijden van haer moeder ende
vertrecken van haeren voorscrevenen man buijten lande (…)”. Ze krijgt van hem “in dier-
ghelijcke oneerlicke conversatie” een kind.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
65
FICHE 5
Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 66r.- 67r.
Jaarsituering: 1620
Overspelige: Haras Du Bois
Geslacht: man
Korte inhoud: Haras Du Bois wordt er als gehuwde man van beschuldigd overspel te plegen
met Mechelijne D‟argent, een weduwe en vrouw van lichte zeden: “(…) ende Mechelijne
D‟argent lichte vrauwe met de welcke hij was converserende niet jeghenstaende hij binnen
Ghendt voorn[oem]t heeft zijn ghetraude huijsvrouwe (…)”. Samen pleegden ze ook
verscheidene diefstallen.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
66
FICHE 6
Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 86r.- 87v.
Jaarsituering: 1625
Overspelige: Maertin Cupman
Geslacht: man
Korte inhoud: Maertin Cupman wordt beticht van diefstal met geweld en overspel: “(…) niet
jeghen staende hij als dan ooc was ghehuwet te loopen met ander vrauwen mette welcke hij
oock gehouden heeft de tijt van twee jaeren binnen de stad van Antwerpen (…)”. Hij zou als
gehuwde man eveneens een relatie hebben gehad met “ een vuilblicke dochter”97
.
Opmerking: /
97 GTB-WNT: vuilblik = slordig persoon of zedeloos persoon.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
67
FICHE 7
Procesreferentie:
- SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 159r.-160r. en fo. 189r.-190r.
- RAB nr. 624 fo. 159r. - fo. 162r.
- RAB nr. 666 fo. 453v.
Jaarsituering: 1637
Overspelige: Adriaene Sneepaert
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Adriaene verliet haar wettige echtgenoot en “loopende int wilde ende boleer-
de met verscheyde ander mans”. Ze huwde een tweede maal. Haar tweede „echtgenoot‟ werd
gevangengenomen en hierop huwde ze een derde maal. Volgens het proces is ze “spottende
alsoo dese Adriaene met het heylich sacrament des huwelick ende levende in continueel
adulterie ende overspel”. Ze wordt hierom beticht van overspel en godslastering. Ze beweert
dat ze een tweede en derde maal mocht huwen aangezien ze een “dispensael”98
had ver-
worven, alsook dat ze te horen had gekregen van een horlogemaker dat haar tweede man Jan
Isenbaert als bootsgezel “zeere ghequetst was ende vande quetsure starf op het schip”.
Opmerking: /
98 GTB-WNT: dispensael = vrijstelling of ontheffing van een verbod of verplichting.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
68
FICHE 8
Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 190r.-v.
Jaarsituering: 1645
Overspelige: Rijcquaert Walquier
Geslacht: man
Korte inhoud: Petronelle Muysoore verkeert als weduwe van Anamas de Bondt nog steeds
met “Rijcquaert Walquier ghehuywet man”. Ze werd reeds in Veurne veroordeeld “ter
oirsaecke van overspel ende adulterie” met dezelfde man aangezien ze reeds met hem
verkeerde als gehuwde vrouw en van hem een kind kreeg, Pierken genaamd. Petronelle staat
als weduwe in Brugge terecht voor overspel en banbreuk.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
69
FICHE 9
Procesreferentie: SAB 192 reg. 1611-1676 fo. 272r.- 273r.
Jaarsituering: 1666
Overspelige: Marie Verlinde
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Marie Verlinde verklaart dat zij in Rotterdam is geboren en aldaar huwde met
Gerrebrans Sanders. Ze zegt dat “leden 3 jaeren den selven haeren man haer soude hebben
verlaeten” en ze sinds vier maanden in Brugge is komen werken als dienstmeid. Ze wordt
ervan beticht bij haar werkgevers te hebben gestolen en bekent bovendien met andere mannen
omgang te hebben. Hierom wordt ze omschreven als zijnde “van quaet leven ende compor-
temente, vagabonderende, leughenachtich, diefachtich ende hoerachtich (…)”. Door haar bui-
tenechtelijke omgang zou “sij wesende bevrucht”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
70
FICHE 10
Procesreferentie: SAB reg. 1611-1676 fo. 282r.- v.
Jaarsituering: 1672
Overspelige: gehuwde man
Geslacht: man
Korte inhoud: Martijne Vanden Berghe had “familiere vleeschelicke conversatie met sekere
getraude manspersoon” en hierdoor was zij “met kijnde (…) bevrucht”. Ze deed er alles aan
om te verdoezelen dat ze zwanger was en bracht het kind alleen ter wereld. Men beticht haar
ervan het pasgeboren kind na de bevalling alle hulp te hebben geweigerd en het “lichaemken
gesteken in eenen aerden pot”. De aanklacht luidt dan ook kindermoord en “het crim van
overspel en adulterie”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
71
FICHE 11
Procesreferentie: RAB nr. 633 fo. 23r.-24r.
Jaarsituering: 1707
Overspelige: Marie Pieters Goossens
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Marie Goossens verliet haar wettige echtgenoot Pieter Jacob Lips en nam haar
twee jongste kinderen met zich mee. Marie beweert dat “sij ghetrauwt is met Pieter Jacob
Lips woonende bij Breda (…) ende dat sij over beth dan vijf jaeren van haren voorseide man
vertrocken is om dispuijtten met haeren voornoemde man naementlick gheresen ter causen
haeren houw[lick] Pieter Lips, die haer het respect verloor (…)”. Ze beticht haar man ervan
schulden te hebben gemaakt en dat ze hierover vaak haar beklag had gedaan tegen “den
voornoemde Mattheus Smolders” die “dickwils ten huijse van de confessante quam”.
Bovendien beweert Marie dat ze “soo neerstig was om sijn [d.i. haar mans] schulden te
betaelen”. Smolders had haar hierom aangeraden “van te commen woonen naer Brugghe” en
dat hij “haer soude dienen als knecht, twelcke de confessante aenghenomen heeft”. Marie
beweert dat ze het voorstel heeft aangenomen maar nooit met Smolders samen sliep of van
hem bevrucht is geweest. Jan Vande Velde getuigt echter dat hij hen samen zag slapen en ze
“hun uitgevende voor man ende vrauwe”, maar Marie spreekt dit tegen99
.
Opmerking: /
99 GTB-WNT: confessant = persoon die bekent.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
72
FICHE 12
Procesreferentie: SAB 192 reg. 1677-1727 fo. 126v.
Jaarsituering: 1713
Overspelige: gehuwde vrouw
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Jan d‟Huvetter was reeds op 25 augustus 1699 door de schepenen van Gent
veroordeeld tot geseling op het schavot en voor 25 jaar verbannen uit Vlaanderen. Dit om-
wille van volgende feiten: “ter causen hij ten platten lande hadde ghevagabondeert, (…) van
te hebben geaggresseert eenighe passerende persoonen, ende dat hij binnen de selve stadt
gelogiert sijnde geweest ten huijse van eene getrauwden vrauwe met de selve was vertrocken
(…) ende geconverseert als man ende vrauwe (…)”. Aangezien hij zich niet aan zijn ver-
banning heeft gehouden en binnen de stad Brugge is komen wonen, wordt hij wederom
verbannen voor zestien jaar, op straffe van geselingen of andere willekeurige bestraffingen.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
73
FICHE 13
Procesreferentie: SAB 192 reg. 1677-1727 f. 161v.-162r.
Jaarsituering: 1715
Overspelige: Elisabette Van Nieweghen, ook genaamd Elisabette Willems
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Elisabette werd “om het vagabonderen van d‟ een plaetse naer de andere,
ende getrauwt sijnde gebouleert thebben met eenen anderen man” te Brussel op 6 mei 1713
op het schavot gegeseld en verbannen. Ze wordt in 1715 wederom aangehouden omdat ze
opnieuw als vagebond leeft en er wordt van beschuldigd “oneerelick te leven met sekeren
Robert Moralis ongetrauwt”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
74
FICHE 14
Procesreferentie:
- RAB nr. 634 fo. 89v.- 90r.
- SAB 192 reg. 1677-1727 fo. 174v.- 175r.
Jaarsituering: 1717
Overspelige: Jacobus Kesteloot
Geslacht: man
Korte inhoud: Jacobus is gehuwd en bekent niet meer samen te wonen met zijn echtgenote
Margriete Henderyckx. Hij beweert dat dit is “ter oirsaeke sij gedurende haer huwelijck heeft
geprocreert twee kinders bij andere persoons”. Hij bekent dat hij met een andere vrouw,
Marie Margriete Le Grand, “als man ende vrauwe heeft verkeert” en met haar drie onwettige
kinderen heeft verkregen. Hoewel hij eerst ontkent met haar gehuwd te zijn, geeft hij enkele
regels verder toe dat hij “tot Brussel in de Cappellekercke” met haar in de echt werd
verbonden onder een valse naam, nl. Joannes Claudius Dubois. Hij zegt niet te weten waar
deze vrouw nu naartoe is. Bovendien wordt hij beticht van op oneerlijke wijze te hebben
gebedeld, met name door gebruik te maken van een zelfgemaakt “cruijce van de trinitarissen
ende eenige ketens”. Jacobs tweede „echtgenote‟ Margriete beweert dat ze wel degelijk met
hem is gehuwd en dat hij haar tweemaal heeft verlaten en ze niet weet waarom. De derde keer
zou hij zijn weggegaan “omdat sij heeft gehadt eenen val”. Ze vertelt dat ze sedert zijn laatste
vertrek dacht dat hij overleden was “om den lanchheijt van tijde ende sijne absentie”. In het
verluydboek wordt zijn gedrag als volgt omschreven: “(…) ende het bedrieghen van de
ghemelde Marie Margriete Le Grand jonghe dochter, mitsgaeders met het misbruijcken van
het H: Sacrament des huijwelicx ende het selve leven van soo veele jaeren in eene continuele
overspel (…)”100
.
Opmerking: /
100 GTB-WNT: trinitaris = lid van de orde van de Allerheiligste Drievuldigheid, een in 1198 gestichte klooster-
orde. Volgens VD een kloosterorde gesticht met het doel christenslaven vrij te kopen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
75
FICHE 15
Procesreferentie: SAB 192 reg. 1677-1727 fo. 252v.- 254r.
Jaarsituering: 1725
Overspelige: Marie Barot
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Marie Barot, “in de wandelijnghe ghenaemt Marie Cabaes”, wordt ervan
beticht bordeelhoudster te zijn: “(…) haer soo verre vergeten van ledent eenighe jaeren
errewaers, woonende met haeren man ten huijse van Frederyck Tourlamaen in de herberghe
Het Groene Spriet in de Bouverijestraete, eenighe jonghmans, dochters ende ghetrauwde
persoonen te debaucheren ende als wanneer datter eenighe manspersoonen in haer huijs
waeren buijten desselfs wete hoeren te haelen ende te ontbieden haer eyghen lichaem te
presenteren (…)”. Ze is nu weduwe van Jan Grindij maar werd er reeds van verdacht tijdens
haar huwelijk overspelig te zijn: “(…) sijnde voorders en uytersten suspect van in het leven
van haeren man ende daer tsijdert thebben ghebouleert die alle soo danighe peste,
namentlijck van het verleyden ende debauseren van de jonckheijt (…).”
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
76
FICHE 16
Procesreferentie101
: RAB nr. 640 fo. 26r.- 27v.
Jaarsituering: 1742
Overspelige: Pieter De Smet, Agnes Vander Eeckhout
Geslacht: man, vrouw
Korte inhoud: Het gaat hier om dubbel overspel. Pieter verliet zijn echtgenote Anne Marije
te Gent en verkeert met Agnes Vander Eeckhout. Hij beweert “geen intentie gehadt te hebben
van met selve te boeleren”. Hij bekent dat hij wist dat ze gehuwd was (“seght te hebben
gheweten dat sij ghetrauwt was met een Engelsman”) en geeft toe jaloers en dronken te zijn
geweest toen hij haar met andere mannen in de herberg zag. De priester getuigt dat Pieter
gehuwd is. Ook Agnes is gehuwd en dit met een soldaat (“in huwelik met Joorren De Bleek
Engelsman in garnisoen binnen dese stadt en met den selven getrauwt ledent 14 jaeren binnen
Ijpre”) die ze twee jaar geleden zou hebben verlaten. Ze beweert dat Pieter haar een brief
toonde waarin stond dat zijn vrouw overleden was (“den selven aen haer getoont enen
valschen brief vande doodt van sijne huijsvrouwe”) Hierdoor heeft ze zeven maanden met
hem “gelopen ende ghebouleert”. De pastoor is haar naderhand komen melden dat dit verhaal
niet klopte en ze is toen van hem weggegaan. Agnes beweert eerst dat ze dacht dat haar echt-
genoot overleden was: “seght te hebben ghemijnt dat haeren man van wyen sij twee jaeren
ghescheyden was, was overleden, dan seght geen tijdinghe van den selve (…) ghehadt.”
Enkele regels later getuigt ze dat “omdat sij haer ghelove niet en wilt afgaen” van haar
echtgenoot is weg gegaan.
Opmerking: Het verkorte verhaal uit het verluydboek in Marcus schets een gelijklopend,
doch lichtelijk verschillend verhaal. Pieter is volgens het verluydboek gehuwd met Anna
Marije Westhuyse, maar heeft haar verlaten en is vagebond geworden. In Leffinge komt hij
Agnes van Eeckhoutte tegen, die gehuwd was met de Engelsman Jooren de Bleck. Pieter
toont Agnes een valse doodsbrief van zijn echtgenote en samen trekken ze rond. In Nieuw-
poort wordt hij echter herkend door enkele Gentenaars die Agnes vertellen dat Pieter nog
gehuwd is.
101 Eveneens terug te vinden, maar niet doorgenomen om de reden vermeld in deel I op p.160, in SAB, nr. 192,
reg. 1727-1787, fo.141v. (Pieter de Smidt). Bij niet alle voetnoten aangaande de vermelding van het proces in
het verluydboek uit de periode 1727-1787 staat vermeld of het om de recto- of versozijde van het gemelde
folionummer gaat. Dit komt doordat ook in het gedigitaliseerde bestand dit niet wordt vermeld.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
77
FICHE 17
Procesreferentie102
: RAB nr. 641, fo. 236r.- 239v.
Jaarsituering: 1752
Overspelige: Thérèse Herman of Keerman
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Thérèse, echtgenote van Frans De Daever, beweert dat “haeren man haer
heeft weghghejaeght ende dat sij t‟ sedert eenighe jaeren errewaerts haeren man heeft
geabandonneert ende geleeft als man ende vrauwe met Frans Haeck omdat hij voor haer en
de andere kinderen den cost won.” Ze vertelt dat haar man haar zou hebben belet terug te
keren. Frans zegt zelf niet gehuwd te zijn, maar er wel van op de hoogte te zijn dat de
echtgenoot van Thérèse nog in leven was. Hij ontkent haar echtgenoot diverse malen te
hebben aangevallen en zegt dat hij haar de brieven voorlas waarin de echtgenoot aan Thérèse
verzocht terug te keren, maar zij weigerde volgens Frans. Een priester had het onwettige
koppel Thérèse en Frans Haeck verjaagd uit het Sas van Gent wegens hun ontucht. Frans
erkent dat hij in concubinaat met Thérèse en haar kinderen leefde en bovendien met haar een
onwettig kind kreeg. Hij wijzigde zelfs zijn naam om met haar te kunnen blijven samen-
wonen. Frans getuigt dat hij nog een andere man kent die samenleeft met een gehuwde
vrouw: “Seght dat in dese stadt nogh eenen woont met naeme Jan … woonende inde
Beenhauwerstraete in een brandewijn huijseken in een roodt huijseken ontrent den Bloedtput
die huijs houdt met eene getrauwde vrauwe met naeme Joanne … huijsvrauwe van Jan …
ende dat sij tsaemen verscheijde kijnderen hebben gewonnen, soo hij van de gebuers verstaen
heeft.” De echtgenoot van Thérèse getuigt dat hij zijn echtgenote geen geweld heeft
aangedaan of oorzaak te zijn van het overspel en dat hij haar niet heeft weggejaagd.
Bovendien beticht hij Haeck ervan dat ze zowel voor als na het overspel “in vriendschap”
met elkaar leefden, maar Haeck hem wel eens met een stok op het hoofd had geslagen en hem
eveneens een keer in de Schelde had geworpen. Frans De Daever vindt het bovendien het
vermelden waard dat Haeck “over 14 à 15 jaer nogh gevanghen geseten heeft (…)”. Haeck
ontkent de feiten die Haeck hem ten laste legt.
Opmerking: /
102 SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.188.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
78
FICHE 18
Procesreferentie103
: RAB nr. 641 fo. 247r.
Jaarsituering: 1752
Overspelige: Barbara Smet
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Barbara Smet wordt ervan beschuldigd samen met een andere man te leven
ondanks haar huwelijk. “Seght haeren man te sijn gestorven tot Nieukercke” en “dat sij
omtrent de 15 maenden met Rouck verkeert” heeft. Ze geeft toe dat het ongepast is dat ze met
Rouck leeft als man en vrouw, maar “seght dat sij alle daeghe de brieven verwachten om te
trauwen”.
Opmerking: In het verluydboek staat volgens Marcus dat zij ongehuwd samenleeft met
Dominicus De Rouck. Hij verkoopt pennen en zij verkoopt zogenaamde geneesmiddelen voor
mensen en dieren. Ze hebben beiden geen permanent adres.
103 SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.190.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
79
FICHE 19
Procesreferentie: RAB nr. 707 34v.-35v.
Jaarsituering: 1753
Overspelige: Marie Moentack
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Hendrijck De Bouvere wordt verhoord aangaande een zelfmoordpoging. Hij
bekent inderdaad in het water te zijn gesprongen, maar zegt dat hij dit deed “om hem te
verkoelen, doch dat hij wel kan swemmen”. Voorts meldt hij dat een zekere Labaere hem in
zijn eigen huis sloeg en “seght dat Labaere bij sijne huijsvrouwe heeft geslaepen, als oock
Piere … den meulenaer”. Marie “huijsvrouwe van Heindrijck De Bouvere” beweert dat haar
man dikwijls dronken is: “Seght dat haeren man bij drancke sijnde, gelijck het hem dickwils
over comt, op het bedde is gaen liggen ende aldaer uijt smijttende, heeft sij gevraeght waerom
hij sulx dede.” Volgens haar is hij hierop direct van het bed gesprongen, naar haar gekomen
en haar “qualick tracterende”. Labaere en andere mensen in huis zouden haar hebben
verdedigd tegen Hendrijck, waarop hij in het water zou zijn gesprongen. Marie ontkent dat zij
“familierelick met Labaere frequenteert” en ontkent dus overspelig te zijn104
.
Opmerking: /
104 GTB-WNT: uitsmijten = braken; lasterlijke taal eruit flappen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
80
FICHE 20
Procesreferentie105
: RAB nr.641 fo.252r.- 253v.
Jaarsituering: 1753
Overspelige: gehuwde vrouw, Carel Hebberecht
Geslacht: vrouw, man
Korte inhoud: Meester-kleermaker Carel wordt ervan beticht als gehuwde man seksuele
betrekkingen te hebben gehad met de vrouw van een andere man, met name de echtgenote
van Penninckx. Die jaloerse echtgenoot komt naar Carels huis en er volgt een gevecht tussen
de twee mannen nadat Carel de man met een dorsvlegel had geslagen. Carel beweert dat
Penninckx‟ echtgenote door Penninckx slecht behandeld werd en hij louter uit zelfverdediging
heeft gehandeld: “Seght dat Penninckx naer sijne vrauwe niet en vraeghde nemaer
schreeuwde canaillie, haer slaende ende smijtende waer op hij die spreekt van tafel
springende eene vlege namp ende voor hem houdende sonder hem t‟ hebben daermede willen
slaen”. De vrouw zou hem hiertoe ook aangemoedigd hebben, maar Hebberecht beweert dit
niet te hebben gehoord. Hij beweert ook dat het niet klopt dat hij in 1734 zijn vrouw zou
hebben proberen het leven te ontnemen. Carel beweert dat hij niet wist dat de vrouw met wie
hij nu samenleeft gehuwd was: “Seght niet geweten te hebben te hebben dat sij getrauwt
[onleesbaar woord] gehoort hebbende dat sij getrauwt was, seght hij sulkx bij den pastor van
St. Anna gaan informeren, die hem beloofde daer op te geven claerigheyt, t‟ gonne hij niet
gedaen en heeft”. Penninckx zelf beweert dat hij in het huis van Hebberecht met zijn
echtgenote kwam praten en dat Hebberecht hem in de rug aanviel. Het vonnis bepaalt dat
Hebberecht voor acht jaar opgesloten wordt in het mannentuchthuis.
Opmerking: In het verluydboek staat volgens Marcus grotendeels hetzelfde verhaal te lezen.
105 SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.192v.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
81
FICHE 21
Procesreferentie: RAB nr. 641 fo. 253v.- 256v. + ingevoegd document met als titel “Nieuw
liedeken op de folij des paenk”.
Jaarsituering: 1753
Overspelige: Philippina Bulcke, Joes Maeyens
Geslacht: vrouw, man
Korte inhoud: Joes Maeyens ontdekte het overspel van zijn vrouw doordat hij brieven van
haar minnaar “Carolus Lint, soldaet in ‟t regiment van Los Rios” onderschepte. Hij beweert
zijn echtgenote met mate hiervoor te hebben bestraft “om haer conduite te justificieren” en
omdat ze weigerde te vertellen hoeveel brieven ze van Lint had ontvangen. Philippina zelf
beweert echter dat Joes haar vaak slecht behandelde, opsloot en sloeg. Joes vertelt dat ze
bekende dat ze nog twee brieven had ontvangen van Lint en die werden gebracht door “eenen
huydevettersknecht, wonende in Groeninghe, aen wie hij die sprickt attribueert de cause van
alle het disorder en oneenigheyt van sijne vrauwe”. Joes beweert ook dat zijn dienstmeid
Pieternelle Van Bostraete zwanger raakte van Lint en zijn echtgenote er gedurende zekere tijd
met Lint vandoor ging. Het verslag beweert dat het kind van de dienstmeid door Joes werd
verwekt en de buren hem hadden horen schreeuwen dat het allemaal Philippina‟s schuld was
“dat het aen het publyck uytghecommen is dat sijne maerte door hem bevrucht was”.
Philippina zegt dat haar man de meid meesteres had gemaakt over haar en het huishouden en
hij haar valselijk had beloofd dat de meid weg zou zijn indien zij terug naar huis keerde. Joes
ontkent dit echter. Philippina bekent haar overspel met de soldaat, hoewel het volgens haar de
schuld is van haar mans slechte gedrag. Joes daarentegen ontkent de dienstmeid zwanger te
hebben gemaakt106
.
Opmerking: In het procesdossier is een lied ingevoegd dat door de buren werd gemaakt naar
aanleiding van de feiten. De tekst van het lied is opgenomen op volgende pagina‟s. De
centrale boodschap die eruit spreekt is dat Joes beter zijn echtgenote trouw was gebleven en
het dus zijn schuld is.
106 GTB-WNT: conduite = gedrag. GTB-WNT: justificeeren = rechtvaardigen, verontschuldigen. GTB-WNT:
attribueeren = toekennen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
82
Nieuw liedeken op de folij des paenk107
1
Hoort vrienden, luyster toe al naer mijn singen
het is mi onlans binnen Brugge geschiet
een saeck s‟is weer om in het licht te bringen
‟t geen ick u sal verclaeren in dit liet
hoe een man
sijn naem moet sijn verswegen
nogtans hoor an
wel boucke maelen can
hij heeft sijn vrouw
soo jammer geslaegen
tot sijn confuys
hielt met sijn maerte huys
2
Want siet de stucken sijn welgebleken
wanneer de maerte quam int kinder bet
hij heeft sijn saecken soecken weghte steken
want in drye dage ginck sy uyt seer net
Nochtans voor waer
al die haer quamen t‟aenschouwen
die riepen claer
die groote hoere is daer
die vrouw quam int berouwen
van haeren man
met schimp en spot
sloot hij haer int swijns kot
3
Als sy daer eenighen tijdt hadde geseten
met slaegen waeter amnitie broot
107 GTB-WNT: folie = dwaze uiting, zotheid. GTB-MNW: boucke = boecweit (graansoort). GTB-WNT:
confusie = verwarring; verlegenheid. GTB-MNW: maerte = dienstmeisje. GTB-WNT: ammunitiebrood = in
deze samenstelling heeft ammunitie de zeer ruime betekenis van bestemd voor gebruik in het leger of voor
krijgsdoeleinden. GTB-MNW: dul = gek, onzinnig; op een dwaze, onverstandige wijze. GTB-WNT: bloot =
onbedekt, openlijk. GTB-WNT: guit = benaming voor een boosdoener; in toepassing op iemand van slecht
gedrag of van slechte zeden.; in toepassing op iemand van slecht gedrag of van slechte zeden. GTB-MNW:
schadebeletter = te Brugge naam van de politiedienaar of agent van politie. GTB-WNT: oorlof = vergunning
verlenen; pardonneren; van een taak ontslaan. GTB-WNT: cipier (hier gespeld als supier) = gevangenbewaarder.
GTB-MNW: verbeiden = verwachten, te wachten staan.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
83
dat heeft hij haer gegeven om te eeten
dat sij van flouwte bleeck was als de doodt
Haer eijgen kint
maer oudt ontrent vijf jaeren
dat riep och godt
mijn moeder is int kot
ick hebt te nacht
geslaepen bij mijn vaeder
ons meyse fin
die sliep daer oock bij myn
4
Als nu het vrouw geslacht dit hadt vernoemen
dat sy als een vercken was int kot gedaen
syn sy met groote magt bij een gekoomen
en soo als dul geloopen op de baen
Maer kort daer naer
soo kregen s‟ hem in d‟ooge
en riepen claer
dien leelikaer is daer
en syn met magt
soo naer syn huys gevloogen
tot groot confuys
smeeten met slyck int huys
5
Doen is den leelikaert als onbeschaemt
d‟weers door de stadt met al het volck gegaen,
maer soo hij daer ontrent de vischmart quaem
riepen sy al het wilde swyn komt aen
Men sag het volck
ten alle cante loopen
de mart was bloot
elck riep maer smit hem doodt
maer een vis wijf
spraeck hij salt bekopen
kreeg ick den guyt
klouwd‟hem syn oogen uyt
6
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
84
Om het groot leger dat‟er was van vrouwen
en dat hij hun clouwen soud ontgaen
synder twee schaede beletters gekommen
en ongeschonden naer huys te gaen
Nogtans voor waer
en liet men niet te smiten
int openbaar
men sag het alte claer
een vrouw die spraek
laet hem de neus afbijten
dan sal dien vent
met syn wyf syn conten
7
Oorlof gij mannen al die commen taenmercken
spegelt u aen den supier vant verckenkot
en wilt u vrouw met beter spijs versterken
dan en sult gij niet dien tot een spot
Maer houdt u vrouw
als uwe tweede ziele
en blift getrouw
in droufheydt en in rouw
dan sult gij te saement
in duegde leven
en zijn verbeydt
tot inder eeuwigheydt
Finit en drinkt geen bier
daer wijn is …
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
85
FICHE 22
Procesreferentie: RAB nr. 642 f. 220v.-221r.
Jaarsituering: 1755
Overspelige: Joanne Bart
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Joanne Bart wordt door haar man Rochus Laros beschuldigd van overspel met
een oom, maar zijzelf ontkent. Haar echtgenoot beweert dat deze oom, Joannes Clayson, zich
meester wil maken van zijn huis en zijn vrouw en dat hij met zijn echtgenote overspelig is.
Rochus geeft toe een glas te hebben gedronken en met de oom te hebben gevochten omdat hij
het niet langer kon aanzien. Joanne zegt dat het haar aangehuwde oom is en ze enkel samen
met hem heeft gegeten. Ze zegt dat haar echtgenoot haar slaat, jaloers is op haar Joannes en
dat het tot een gevecht tussen hen is gekomen hierom.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
86
FICHE 23
Procesreferentie: RAB nr. 642 f. 180r.-v.
Jaarsituering: 1757
Overspelige: Walburga De Flou
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Walburga liet haar echtgenoot Joannes Deckers en haar kinderen in de steek
en trok “met den kok van den Duynen Jacobus Delbeke” naar Frankrijk. Ze zegt dat ze dit
deed “omdat haer vader haer eenen impertinenten brief hadde geschreven”. Ze bekent dat de
kok en zij “alle beede elkanderen hebben verleedt” en zich hebben uitgegeven als gehuwde
lieden. Ze verklaart “dat sij over al t‟samenen hebben geslaepen in een ende het selve
bedde”. Niettemin ontkent ze dat ze als gehuwden hebben geleefd en dus overspelig zijn
geweest. Haar echtgenoot reisde haar achterna en keerde met haar uit Orléans terug. Walburga
beweert dat ze niet wist dat het niet toegelaten was om “man ende kinderen te abandonneren
ende wegh te lopen met eenen anderen” en zegt dat ze het niet zou gedaan hebben indien ze
het wist108
.
Opmerking: Deze zaak werd tevens beschreven in een artikel van Jos De Smet109
.
108 GTB-WNT: abandonneeren = verlaten. 109 Jos De Smet interpreteert „den kok van den Duynen‟ als zijnde de kok van de abdij ter Duinen. DE SMET (J.).
Te Brugge rond 1760. In: ‟t Beertje – volkskundige almanak, jaargang 21 (1959), p.51-52.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
87
FICHE 24
Procesreferentie110
: RAB nr. 643 f.67r.-68v.
Jaarsituering: 1760
Overspelige: Jacob De Winter
Geslacht: man
Korte inhoud: Emerentiana Anna Clarebout, weduwe van Joes Verhille en hiervoor weduwe
van Pieter Aernoudt, wordt ervan beticht een kind te hebben verkregen van een gehuwde man,
Jacob De Winter. Ze kwam met hem in contact doordat Jacobs moeder met haar broer was
gehuwd. Ze zegt dat die haar had beloofd te huwen indien zijn vrouw kwam te overlijden:
“Seght dat hij seijde alser eene verranderinghe comt of dat meijne vrauwe comt te sterven,
dat hij haer soude getrauwt hebben”. Jacob beweert dat hij reeds zeventien jaar officieel
gescheiden was voor de officiaal en van zijn echtgenote “t‟sedert de thien jaeren gheene
maere en heeft ghehadt”. Hij stelt dat hij “van sijne vrauwe ghescheedt sijnde, sonder
vrauwmensch niet en can leven ende dat het beter is met ene te doen te hebben als met
differente”. Niettemin geeft hij toe voor Emerentiana “nogh wel met andere vrauwlieden te
hebben gefrequenteert, dogh noijt bij andere kinderen te hebben gehadt”.
Opmerking: In het verluydboek staat dat Jacob reeds achttien jaar gehuwd was met Marie
Angellis maar amper één jaar samen met haar heeft gewoond. Het huwelijk werd door het
bisdom ontbonden. Hij leefde vervolgens samen met Emerentiana Anna Clarebout in Torhout,
verwekte er een kind en kwam dan naar Brugge waar zij het kind in de Sint-Donaaskerk
deden dopen onder de naam Joannes.
110 SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.238 (Jacob de Wijnter).
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
88
FICHE 25
Procesreferentie: RAB nr.643 fo. 81r.- 82r.
Jaarsituering: 1760
Overspelige: Pieter Jacobus Sioen
Geslacht: man
Korte inhoud: Pieter wordt ervan beschuldigd overspelig te zijn geweest in zijn eigen huis,
hoewel “in huijwelijcke met Marie Anna Geers”. Hij vertelt dat zijn minnares Genoveva
Francisca Provoost, een ongehuwde dochter, “uyt haer eyghen mouvement t‟ sijnen is
ghecommen” en dit zowel in de aan- als afwezigheid van zijn echtgenote. Er wordt hem
gezegd dat ze van hem een kind kreeg, maar hij ontkent dit. Hij beticht haar ervan “dat sij met
jeder een liep, selfts met de militaire”. Hij zou enkel de kosten van de vroedvrouw betaald
hebben omdat “sij hem het kinde opleyd ende dat sij t‟selve eerst opgheleyt heeft aen de
kneght vande watermolen die wegh gelopen is”. Het feit dat hij haar aangezet zou hebben tot
abortus door het toedienen van kruiden ontkent Pieter. Hij bekent wel oneerlijke aanrakingen:
“Ghevraeght of hij noyt haer vleeschelijck en heeft bekent? Seght van neen, dogh bekent haer
wel oneerelijck te hebben aengeraekt.” Genoveva daarentegen verklaart dat Pieter haar
“seven à aght keeren heeft bekent ende dat hij den vaeder is van het kindt daer oft sij verlost
is”. Ze stelt zelfs dat hun laatste seksuele contacten plaats vonden “t‟sijnen huijse op sijn
bedde”, maar hij ontkent dit. Ook de vroedvrouw die Genoveva tijdens de bevalling bijstond,
wordt gehoord. Deze vroedvrouw, Marie Baes, beweert dat hij aan haar zei dat het kind van
hem was, maar dat hij eveneens vertelde dat ze ook met andere mannen te doen had (“Seyde
daer hebben der andere oock mede te doen gehadt ende ick en ben alleene niet.”). Pieter zelf
ontkent alles.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
89
FICHE 26
Procesreferentie111
: RAB, nr. 643 fo. 83v.- 84v.
Jaarsituering: 1761
Overspelige: Judocus Gosseye
Geslacht: man
Korte inhoud: Judocus, “soldaet sijnde in den Hollandtschen dienst” en gehuwd, heeft
verkering met een andere vrouw, Isabelle Hoormanders. Hij zegt dat “hij eenen brief van
sijnen broeder tot Ipre ontfanghen heeft waer hij hem liet weten als dat sijne vrauw Marie
Coolbranders doodt was”. Toen hij reeds vier jaar met Isabelle gehuwd was, zegt hij op de
hoogte te zijn gebracht van het feit dat Marie nog in leven was. Hij beweert dat toen hij met
Isabelle huwde, “sij bevrucht was van vijf maenden bij een Fransman ende dat hij daer naer
bij haer nogh heeft gewonnen vier kinderen”. Hij zegt dat hij bij haar bleef “ten respecte
vande kinders”, maar niet wist dat ze die te vondeling legde. In een volgende getuigenis
verklaart hij dat hij uiteindelijk Isabelle verliet omdat “sij met een ander manspersoon
frequenteerde ende dat hij sulckx niet en wilde hebben”.
Opmerking: Judocus is volgens het verluydboek 50 jaar oud en gehuwd met Marie
Coolbranders. Hij verliet haar, trok naar Ieper en trad er in het huwelijk met Isabelle
Hoormanders bij wie hij twee kinderen verwekte. Met dit gezin kwam hij naar Brugge.
111 SAB, nr. 192, reg. 1727-1787, fo.239v.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
90
FICHE 27
Procesreferentie: RAB nr. 643 fo.116v.- 117v.
Jaarsituering: 1761
Overspelige: Joannes Clauwaert
Geslacht: man
Korte inhoud: Joannes Clauwaert wordt ervan beticht een relatie te hebben gehad met een
andere vrouw terwijl zijn wettige echtgenote nog leefde. Hij zegt dat zijn vrouw hem ook had
bedrogen en hij haar hierom had verlaten. De vrouw met wie hij nu verkeert, wordt er
eveneens van beticht nog gehuwd te zijn met een andere man.
Opmerking: In het proces wordt eveneens een geschil vermeld aangaande een almanak van
Martinus De Sloovere, die met Jan in de almanak zou hebben gespot112
.
112 Zie bijlage 2.2 almanakken (p.16).
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
91
FICHE 28
Procesreferentie: RAB nr.643 fo.182v.- 183v.
Jaarsituering: 1762
Overspelige: Jan De Boijsere, gehuwde vrouw
Geslacht: man, vrouw
Korte inhoud: Jan wordt ten laste gelegd “dat hij in eene gedurighe oneenigheydt leeft met
sijne huijsvrouwe ende daer door groote schandaelen geeft” en hij haar verlaten heeft om
sedert één jaar om te gaan met een andere vrouw. Hij bekent dat hij “met een vrouwe persoon
genaemt Marie, sonder haeren toenaem te weten, (…), sijnde oock in den echten bant van het
huijwelijck ledent meije een jaer, gevagabondeert ende gebouleert heeft”. Volgens hem is dit
allemaal de schuld van het drankgebruik van zijn echtgenote: “Seght dat sijne huijsvrouwe
seer dickwils haer in den dranck vergeet ende als dan woorden maeckt, uytscheldende den
comparant voor eenen dief ende moordenaer.” Jan erkent dat hij Marie verliet in
Dendermonde en dat ze gedurende de tijd dat ze samen rondtrokken, hadden geleefd van
aalmoezen. Hij geeft eveneens toe dat toen hij zijn minnares in de steek liet, ze zwanger was.
Hij weet niet waar ze naartoe is gegaan, alsook niet waar haar echtgenoot is die “volghens het
segghen van de vrouwe onder de militaire was”. Opvallend in dit proces is dat Jan zijn
aandeel in hetgeen is gebeurd, deels toegeeft. Hij zegt: “Bekent het selve wel te hebben
geweten, maer sulckx gedaen t‟hebben uijt desespoir omdat hij dikwils door de quaede
compagnie die sijne vrouwe frequenteerde, argwaen is geweest van sijn leven te verliesen,
draeghende (…) lickteeckens vande slaghen van deghen die hij t‟haerder ocasie heeft
ontfanghen ende bovendien dat sij dickwils bij drancke was. Seght dat geheel de Naemstraete
kan getuyghen haer quat leven (…). Bekent ontfanghen t‟hebben (…) 24 croonstucks
waervoor hij eenighe casacke ende tweenen houcke gecoght heeften eenighe schulden betaelt,
over de reste verteirt in differente herberghen, (…). Voorts bekent dat hij somtijts bij drancke
is geweest.113
”
Opmerking: /
113 GTB-MNW: casacke = overkleed met wijde mouwen, mantel. GTB-MNW: houke = huik, kapmantel.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
92
FICHE 29
Procesreferentie: RAB, nr. 644 fo.102r.- 106v.
Jaarsituering: 1764
Overspelige: Marie Farasin/ Farasijne
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Marie Farasijne “huysvrauw van Joseph Lagasse” wordt ervan beschuldigd
haar echtgenoot te hebben verlaten voor een andere man. Ze beweert vertrokken te zijn “met
consent van haren man is vertrocken om eene speelvoyage te doen” met Carel De Rudder. Op
het einde van het verhoor “persisteert” ze “dat haeren man haer heeft tijdt toegestaen vande
dijssendagh tot op den volghenden sondagh om met Ruddere naer Duinckercke te gaen”. Ze
zegt dat ze desondanks in Calais werd aangehouden op aanvraag van haar man. Marie beweert
dat ze niet terugkeerde omdat ze van haar man geen brieven ontving en men haar in Calais
had aangeraden niet naar huis terug te keren: Seght omdat sij van haeren man gheene brieven
en heeft connen becommen, emmers omdat mijn heeren van Calais haer dit gepersuadeert
hebben ende aengeraeden van nogh 2 à 3 jaeren te verblijven sonder weder te keeren.”
Hierop is ze Carel achterna gereisd naar Engeland met een schip waarvan de kapitein haar
beloofd had haar naar Londen te brengen. Ze raakte zwanger, maar zegt dat het kind niet van
Carel is, maar het gevolg van een verkrachting door een de Engelse kapitein: “(…) ende seght
dat het kindt wanof sij tot Brussel is verlost voorsgecommen is uyt de wercken van den
captain met wie sij van Calais op Engelandt is gevaeren, welcken captain binnen Enghelandt,
sonder dat sij can segghen op wat plaetse haer met force, soo sij seght, vleeschelick heeft
bekent.” Carel De Rudder wordt eveneens gehoord en omschreven als “jonghman ende
ongetrauwt” en “vrijen schipper”. Hij zegt voor zaken naar Londen te zijn vertrokken en dat
toen Marie er aankwam, hij haar liet blijven “uyt compassie ende om die wille dat sij
nerghens wiste te gaen”. Hij beweert dat hij niks met haar te maken wilde hebben, maar ze
hem volgde: “de huysvrouwe van voornoemde Lagasse de gonne hem molesteerde om met
hem naer Hollandt te gaen nietjeghenstaende hij haer (…) verscheyde keeren heeft
weghejaeght”. Bovendien beweert hij nooit in overspel met haar te hebben geleefd, “seght
dat sij wel somwijlent in een bedde hebben geslaepen dogh verschilligh, dit is dat hij op de
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
93
maltrasse, ende sij andersints emmers separaet waeren (…) ende persisteert dat hij dese
vrauwe noydt en heeft bekendt”114
.
Opmerking: Deze zaak komt eveneens voor in de procesdossiers van de Gentse schepenen
van de Keure (SAG, reeks 213, nr. 210, fiche 10 (1764)). Marie beweert in deze documenten
dat ze liet uitschijnen dat Carel haar echtgenoot was, maar ontkent ooit met hem overspel te
hebben gepleegd.
114 GTB-WNT: consent = toestemming. GTB-WNT: persisteeren = volharden, volhouden. GTB-WNT: fors (met
fors) = met geweld. GTB-WNT: molesteren = kwellen, het iemand lastig maken.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
94
FICHE 30
Procesreferentie: SAB 188 map 1774-75, bundel met op de achterzijde “Adriaen Caveel
1774”
Jaarsituering: 1774
Overspelige: Adriaen Caveel
Geslacht: man
Korte inhoud: Adriaen wordt als gehuwde man beticht van overspel “mits hij gebouleert
hebbende met eene andere vrauwpersoon, sijn eghte vrauwe heeft verlaeten” en “(…) dat niet
jeghenstaende hij is eenen getrauwden manspersoon die oversulx met sijne vrauwe hadde
behooren te leven, gepersisteert heeft te bouleren binnen de stadt Ipre ende andere plaetsen
met Ludovica Cuvelier”. Deze vrouw is mogelijks gehuwd, hoewel dit niet met zekerheid kan
worden vastgesteld. Slechts in één van de documenten staat dit beschreven op twee plaatsen,
maar het zinsdeel na haar naam “huysvrouwe van Jan Verhalle” is op één plaats in het
document doorstreept, terwijl het op een andere plaats bleef staan115
. Het overspel bleek onder
meer uit een brief die Adriaen schreef en waarin staat te lezen “lief ende liefsten” en “dat hij
uyt sijne wercken aen haer een kindt wenscht binnen het jaer”. Hij beweert dat hij deze brief
schreef onder invloed van drank: “te bekennen maer dat hij desen brief hebbende geschreven
bij dronckenschap”. Adriaen wordt voor dit overspel veroordeeld tot drie jaar opsluiting in
het tuchthuis te Gent, hoewel hij zelf ontkent van met Ludovica geslachtelijke betrekkingen te
hebben gehad.
Opmerking: /
115 Hierom werd Ludovica niet tot mijn categorie overspelige vrouwen gerekend.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
95
FICHE 31
Procesreferentie: RAB nr. 646 ca. 6 fo. 21-23 en fo. 28-31116
Jaarsituering: 1777
Overspelige: Michiel De Wilde, Rosalie Bleekers
Geslacht: man, vrouw
Korte inhoud: Michiel beweert dat zijn wettige echtgenote Francisca Favaere “sedert een
jaer in het vrouwespinhuys gecolloqueert is, ende sonder kinderen”. Hij erkent het onwettig
kind dat hij met Rosalie kreeg en zegt het gebod van de priester gedurende vier jaar te hebben
nageleefd en geen contact met haar te gehad hebben. De onderpastoor had hen namelijk vier
jaar terug vermaand voor hun onwettige relatie. Onlangs is hij echter samen met haar “een
druppelken” gaan drinken in een herberg, waarop hij haar “met veel schoone woorde heeft
verleyd”. Michiel beweert dat zijn gecolloqueerde vrouw de grootste oorzaak is van hun
voormalige echtelijke twisten aangezien ze dronk: “dat hij met sijne vrouwe lange tijt in twist
ende tweedraght geleeft heeft, tot dat sij om haer dronckenschap in het spinhuys gestelt is
geworden”. De aantijging dat “hij hem oock dickwils in den dranck vergeet” ontkent hij
echter. Hij stelt dat zijn recente overspel met Rosalie te wijten is aan “menschelijcke
cranckheyt” waardoor hij “eene quade overganck gehadt heeft”. Hij beweert bovendien
slechts één maal met haar geslachtsgemeenschap gehad te hebben. Rosalie wordt in het
dossier omschreven als “verlaeten huysvrouwe van Antonius Claeysen” en geeft volgende
verklaringen voor haar overspel: “Heeft geantwoort dat zij noyt met hem en heeft
gecohabiteert ende maer eens bij voorval in den dranck met hem vleesch gemeijns gehadt
heeft. Heeft geantwoordt dat sij door menschelijcke cranckheyt gevallen is ende belooft noyt
meer sulcke saecke te sulle bedrijven, biddende om gratie in consideratie van haere drij
kinderen ende van haer oude moeder dewelcke bij haer woont. Seght dat sij sedert neghen
jaeren door haere man verlaeten sijnde, veel aermoede ende teghenstant onderstaen heeft.”
Ze wijst de schepenen er dus op dat ze een verzorgende taak heeft117
.
Opmerking: /
116 De pagina‟s zijn aan beide zijden genummerd, dus dient niet vermeld te worden of het recto of verso is. Dit
geldt tevens voor de overige procesreferenties waar werd gewerkt met een indeling in cahiers. 117 GTB-WNT: druppel = een glaasje sterke drank, een borrel. GTB-MNW: overganc = het gaan over of door of
voorbij iets.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
96
FICHE 32
Procesreferentie: RAB nr. 647 ca. 1 fo. 18-21.
Jaarsituering: 1778
Overspelige: Pieter Verfaille
Geslacht: man
Korte inhoud: Pieter Verfaille bekent als gehuwde man te hebben “verkeert heeft met een
ongelijck vrauwspersoon”, Isabelle Van Wiele. Hij geeft toe dat “sijne vrauwe altijdt neerstig
ende zorgvuldig heeft geweest om benevens hem het last van hun huwelijck ende het
onderhout van hunne wettige kinderen te bezorgen”. Hij leerde Isabelle drie jaar terug kennen
op de Vrijdagmarkt en dronk samen met haar iets, waarna ze verhuisde zodat ze met hem
meer in contact kwam. Hij “bekent met haer verscheijde mael vleeschelijcke gemeens te
hebben gehadt” en merkt op dat hij zijn vrouw nooit heeft verlaten, tenzij “als gedeurende
den tijdt dat hij buitens huyse was werkende”, en altijd zijn loon aan haar afstond. Enkele
regels later geeft hij wel toe dat hij met Isabelle naar Holland is getrokken om daar samen te
gaan werken. Pieter bekent één onwettig kind te hebben en weerlegt de aantijgingen dat hij “2
à 3 onwettige kinderen gewonnen hebbende”. Als motief geeft hij het volgende mee: “Seght
om de waerheyt te bekennen dat hij door passie van dit vrauwmensch ende door
menschelycke krankheyt ofte verblintheyt bestemt hadde met haer weg te gaen ende alsoo
vrauwe ende kinderen te verlaeten, t‟ gonne hij in effecte heeft gedaen (…)”. Hij geeft ook toe
zijn wettige echtgenote te hebben verzocht om met zijn drieën en de kinderen in hetzelfde
huis te gaan wonen. Zijn smeekbede om vergiffenis en belofte om in het vervolg een
voorbeeldige echtgenoot en vader te zijn, werken niet en Pieter wordt veroordeeld tot twee
jaar collocatie in het provinciaal correctiehuis.
Opmerking: Deze persoon komt eveneens voor in de tuchthuisdossiers van het SAB, nr. 197
– nr. 118, fiche 3 (1778).
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
97
FICHE 33
Procesreferentie
- RAB nr. 647 ca.6 fo.11-13 en ca.8 fo.7-19
- RAB nr. 657 ca.5 fo.24-26
Jaarsituering: 1778-1788
Overspelige: Theresia Mepen, Jan Carlier
Geslacht: vrouw, man
Korte inhoud: Theresia als “huysvrouwe van Guilleaume Gijde” verliet haar man en nam
haar twee kinderen met zich mee. Ze ging er met een andere man vandoor naar Gent “alwaer
sij tesamen als getrauwde lieden hebben huys gehouden”. Als reden hiervoor stelt ze het
volgende: “Seght geene redenen dan of te konnen geven maer dat sij alle beede haere
kinderen met haer heeft medegeleijt”. Ze wordt er tevens van verdacht een onwettig kind te
hebben verkregen van een soldaat. Ze vertelt dat haar echtgenoot “gedeurende 24 maenden
(…) absent heeft geweest” en dat haar minnaar toen bij haar sliep. Enkele artikels later
verklaart ze dat haar man en zij uiteen gingen omwille van armoede: “Bekent dat sij weijnig
ofte geene neiringe en heeft gehadt (…), waer om haeren man uyt armoede van haer is
weggegaen, gelijcke sij om de selve redenen oock vertrocken is naer Gend.” Ze bekent al eens
opgesloten te zijn geweest in 1786 maar ontkent dat dit was omwille van “publique hoererien
ende oneerelijck huyshouden”. Volgens haar was dit omdat haar man zijn moeder had
geslagen. Theresia wordt ervan verdacht haar „tweede‟ man, de gehuwde Jan Carlier, naar zijn
vroegere woonst te hebben gestuurd om zijn echtgenote, Marie Peul, te bestelen. Het
procesdossier vermeldt diverse klachten vanwege de buren en de pastoor betreffende Mepen
en Carlier. Hij wordt ervan beticht te drinken en gewelddadig te zijn en zegt dat zijn
echtgenote, een herbergierster, op hem jaloers is en hij haar daarom wilde laten opsluiten in
het klooster en van haar wilde scheiden. Hij “ontkent voor alle quat tractement”, alsook dat
hij haar messteken zou hebben toegediend. Hij bevestigt “dat hij met sijne vrauwe verscheijde
mael woorden ende querelle heeft gehadt, ende ontkent haer gekapt ofte gequetst te hebben”.
Volgens hem heeft zij hem geslagen: “Seght dat sijne vrauwe hem selfst qualijck tracteert,
slaet ende smijt (...).” Zijn echtgenote ontkent deze betichtingen en zegt dat ze uit geldelijke
nood verplicht was de herberg uit te baten aangezien Jan alles verkwiste aan drank. Ook was
hij overspelig met Angeline Duprij en Theresia Mepen. Carliers echtgenote wordt er tijdens
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
98
het verloop van het proces van beticht prostitutie toe te laten in de herberg, zowel door
gehuwde als ongehuwde vrouwen en, hoewel ze ontkent, wordt ze gevangen genomen.
Angeline Duprij wordt genoemd als één van de prostituees uit haar herberg.
Opmerking: Dit verhaal komt eveneens voor in de tuchthuisdossiers van het SAB, nr. 197 -
nr. 125, fiche 5 (1788).
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
99
FICHE 34
Procesreferentie: RAB nr. 718 ca.13 fo.11-12.
Jaarsituering: 1783
Overspelige: Jacobus Verwee
Geslacht: man
Korte inhoud: Jacobus Verwee wordt omschreven als “zijnde een getrauwt man, dogh
wettelijck gedivorceert van sijne vrauwe” die sedert “merckelijcken tijd bouleert met zekere
Rosa Deurwaert” bij wie hij een onwettig kind zou hebben verwekt. Ze zouden ook “een
huys te saemen cohabiteren”. Rosa bekent een kind van Verwee te hebben gekregen en samen
met hem onder hetzelfde dak te wonen. Als motief stelt ze “om alsoo met meerdere
gespaersaemheyt tesamen te leven ende hun kind te konnen onderhouden, buijten welcke
middel sij sulckx absolutelijck niet en souden konnen alleene doen.” Jacobus bevestigt in zijn
verhoor dit motief. Beiden worden bestraft voor hun gedrag en krijgen het verbod nog met
elkaar om te gaan.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
100
FICHE 35
Procesreferentie: RAB nr.718 ca.12 fo.3-5.
Jaarsituering: 1783
Overspelige: Jacoba Cornelis
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Jacoba Cornelis is gehuwd met Benedictus Houck en terwijl haar echtgenoot
als schipper van huis weg is, neemt ze een andere man in huis. Haar zus Joanne doet over het
gedrag van haar zuster haar beklag bij de schepenen. Joanne beweert dat Jacoba dacht dat
Benedictus overleden was door het toedoen van haar nieuwe man, Jan Fiart: “(…) ende op
sijne gedeurige persuasien dat haeren man doot was, met haer heeft geleeft als gehuwde
lieden”. De man die nu bij haar woont en met wie ze een onwettig kind verkreeg, heeft haar
in zijn macht en is volgens haar gewelddadig: “(…) den volkomen meester in het huys heeft
gespeelt, sig selven sonder wercken ofte iet het minste te doen, door haer suster
volkomentlijck heeft doen onderhouden (...). Seght dat haere suster menig mael eenige
knaginge ende leetwesen gehad hebbende over haar gedeurig bouleren, sij allesints betraght
heeft haer van hem te separeren, het welck sij noyt en heeft konnen doen, mits hij haer ten alle
kanten is komen soucken ende vervolgen en de haer t‟elcken heeft verdreijght ofte doot te
slaegen, ofte haer te sullen doen colloqueren in het geval sij van hem oijt afwijckt.” Uit de
getuigenis van Joanne blijkt dus dat Jacoba zich probeerde te ontdoen van Jan, maar dit niet
lukte. Hierom vluchtte ze van hem weg naar haar zus. Joanne stelt dat het allemaal de schuld
is “van de ongepermitteerde pretentien ende heftigheden van desen Fiart” en dat ze de
schepenen raadpleegt om“tusschen den matroos Benedictus Houck ende sijne vrauwe voor
altijd geen quat huwelijck te maecken”118
.
Opmerking: /
118 GTB-WNT: knaging = aan iets lijden, de onaangename gevolgen ervan ondervinden. GTB-MNW =
leedgevoel, spijt, berouw. GTB-WNT: pretentie = aanspraak, eis.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
101
FICHE 36
Procesreferentie:
- RAB nr. 657 ca.3 fo.21-25
- RAB nr.657 ca.8 fo.9 (1), 9 (2) en 9 (3)
Jaarsituering: 1788
Overspelige: Joannes Verleye
Geslacht: man
Korte inhoud: Joannes wordt ervan beticht een 78-jarige bejaarde man genaamd Judocus
Hironses te hebben geslagen tot hij stierf. Tijdens de ondervraging aangaande dit feit wordt
hij er tevens van beschuldigd overspelig te zijn geweest. De schepenen omschrijven hem als
“in sijne dagelijcke dronckenschappen, soodanige afgrijselijcke vloucken ende gods-
lasteringen (…) dat een ieder dan of geschandaliseert ende verergert moet worden”. Hijzelf
zegt dat hij weliswaar soms dronk en vloekte, maar dat dit altijd met mate was. De schepenen
omschrijven zijn overspel als “dat hij gedeurende seven consecutive jaeren openbaerlijck
heeft gebouleert met Rosa Seynaeve, weduwe van Lucas Vermeersch, bij wie hij 2 à 3
onwettige kinderen heeft gewonnen, in overspel en misachtinge van sijn huwelijck, tot groot
schandael ende verergernisse van het publiq”. Hij bekent dat Rosa diverse keren in zijn huis
verbleef, maar niettemin stelt hij nooit met haar oneerlijke handelingen te hebben gesteld. Hij
beweert dat zijn vrouw weg was en hij iemand in huis wilde hebben: “Seght dat sijne vrauwe
van hem afgescheijden sijnde, hij evenwel iemant in sijn huys moeste hebben ende dat hij haer
daerom dickwils uyt medoogentheyt heeft ingenomen”. Bovendien heeft hij naar eigen zeggen
zijn vrouw in uiterste armoede niet uit het huis verjaagd, zodat hij Rosa in huis kon nemen.
Zijn kinderen zouden dit onwettig leven hebben gezien en het gaan vertellen zijn aan de
buren, wat hij eveneens ontkent. Uit de ondervragingen blijkt dat Rosa van hem weg wilde en
hij haar terug met geweld in huis haalde119
.
Opmerking: /
119 GTB-WNT: mededogendheid = mededogen; volgens VD medelijden, barmhartigheid.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
102
FICHE 37
Procesreferentie: RAB nr. 657 ca.5 fo.21-22 en ca.6 fo.8-10
Jaarsituering: 1788
Overspelige: Marie Spitsebaert, François De Schrijvere
Geslacht: vrouw, man
Korte inhoud: Marie wordt er als “huysvrouwe van Lodewijck Carré” van beschuldigd
“oneerelijck aen te houden met François De Schrijvere”, een gehuwd man. Zijzelf zegt wel
dat het “onwaerachtig is, dog niet tegenstaende dat de vrauwe van De Schrijvere van haer
uyterlijck jaloers is ende sekerlijck groote klaghten wegens hun gemeens zal hebben
aengebraght”. Verder weet Marie ook te vermelden van waar zij vermoedt dat de geruchten
komen: “alhoewel sij door geheel het gebeurte aensien worden voor twee persoonen die
t‟saemen bouleren, om dat Schrijvere wat resolut is in het spreken, dat sij tesamen peter ende
meter sijnde geweest, goede kennisse met elckanderen hebben gehouden ende als wanneer sij
langst straeten met hunne waeren te koopen loopende, malkander rencontreerden, dat sij in
d‟eene ende d‟andere herberge eenen druppel tesamen hebben gedrocken, maer dat niemant
en sal konnen getuijgen dat sij oyt tesamen gevonden sijn geweest in eene besondere ofte
particuliere plaetse”. De ondervragers bevragen haar aangaande het feit dat zij van haar man
wegtrok en naar het “Vliegende Peert bij Thérèse Mepen” is gegaan, die erom gekend staat
“een seer oneerelijck huys” te houden120
. Marie beweert “dat haeren man eens is t‟huys
gekomen bij drancke, ende uyt jalousie ten opsighte van François De Schrijvere een leven
heeft gehouden gelijck eenen verwoeden mensch” en dat dit de reden is waarom “sij met
haere twee kinderen uyt den huyse is gegaen ende twee naghten heeft geslaepen in Het
Vliegende Peerd”. François bevestigt dit verhaal en stelt dat het niet juist is dat hij de
“oorzaecke” is “van d‟oneenigheyt ende schendinge van dit huwelijck als oock d‟oorzaecke
dat dese vrauwe van haeren man zoude zijn weggeloopen”. Hij zegt zelfs dat hij over deze
geruchten “groote schaemte moeste lijden” en hij, zoals Marie eveneens zegt, haar
aanspoorde zich met haar man te verzoenen. Volgens hem durfde zij niet terug naar huis te
keren “uyt vreese van de menige slaegen die sij stont te verkrijgen” en hij zijn eigen vrouw
goed behandelde. Volgens hem is de schoonmoeder van Marie verantwoordelijk voor de
geruchten dat François zijn vrouw slecht zou behandelen: “(…) ende dat de moeder van
120 Deze Thérèse Mepen wordt ook in andere zaken genoemd: zie fiche 33.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
103
Carré, dewelke noyt en heeft gedeught ende drije bastaarden heeft gehadt voor haer
huwelijck, ende in haer weduwelijcken staet d‟uijtvinster is van alle dese calomnien, want dat
sij s‟ comparants huysvrouw noyt uyt sijn huys en heeft geweest ende dat hij noyt met haer in
oneenigheyt en heeft geleeft, ten sij dat sijne vrauwe door opstookinge nu sedert eenigen tijd
erwaerts hem vele reprohen heeft gedaen ter oorsaecke van dit vrauwemensch”121
.
Opmerking: /
121 GTB-WNT: verwoeden = krankzinnig, dol worden. GTB-WNT: calomnie = kwaadsprekerij, laster. GTB-
WNT: reproche = het iemand voorhouden van iets als een schuld, fout, tekortkoming enz., het iemand iets
verwijten.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
104
FICHE 38
Procesreferentie: RAB nr. 658 ca. 4 fo.5-6, fo. 9-10 en fo.16-18
Jaarsituering: 1789
Overspelige: Marie Verstraete
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Marie Verstraete wordt er als “huysvrouwe van Pieter Van Houdenhove” van
verdacht haar man te hebben verlaten en overspelig te zijn geweest met de weduwnaar Pieter
Vandewiele. Daarnaast wordt ze beschuldigd van “een vagabondig ende geprostitueert
leven”. Marie beweert dat ze van huis is weggegaan en gedurende 14 jaar “in ballingschap”
leefde “ten suite van haeren man (…) om sijne swaere brutaliteyten ende quade
behandelingen”. Ze zegt dat ze aan haar man vroeg terug te mogen keren, maar dat hij haar de
toegang tot het huis had ontzegd omdat het “noyt met hun soude konnen gegaen”. Ze beweert
bovendien dat ze niet overspelig was en zij en Vandewiele in aparte bedden sliepen.
Vandewiele zegt dat hij dacht dat ze ongehuwd was en een goede dienstmeid. Hij vernam pas
later dat ze gehuwd was, maar weet wel te vertellen dat hij had horen zeggen dat haar man een
overspeler was: “(…) ende men seght van over vele jaeren huys gehouden te hebben met een
ander vrauwemensch ende aldus oorsaecke te sijn van dese onwettige eghtscheyding”. Marie
bekent dat zij en Vandewiele zich voordeden als gehuwde lieden en geeft toe te hebben
gestolen op diverse plekken waar ze als dienstmeid werkte, maar wel op aandringen van haar
man: “Sij bekent het, ende seght die dieften als dan begaen te hebben door opstookinge van
haeren man dien dan of alleen heeft geproffiteert ende haer heeft doen vaststellen, daer hij
selfst verdient hadde gecolloqueert te worden.(…) ende hij haer tot dief gedwongen heeft.”.
Er zijn eveneens diverse brieven ingevoegd aangaande het werk dat Marie als dienstmeid
gedurende vele jaren verrichtte. Zowel in „s-Hertogenbosch als in Antwerpen bleek zij goede
diensten te hebben vervuld. Joannes uit Breda stuurde echter een brief naar Maries vader met
de vraag of haar broer haar wilde komen halen: “ (…) als uwen soon zoo goet wilt wesen om
(…) spoedig naer Breda te kommen om zijne suster af te haele want zij maek het zoo bont hier
met hoeren en bedregen, koope veel goet op mijnen naem daer ick niet van weet (…)dat ick
vreese dat zij nog tot schandal zal koomen”. Deze laatste briefschrijver zei dat zij niet naar
zijn goede woorden wilde luisteren, alsook geen gehoor gaf aan de vermaningen van de
pastoor. Herbergier Judocus Renier getuigt dat Marie en Pieter Vandewiele inderdaad bij hem
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
105
zijn gekomen als gehuwde lieden met een dochter. Zij huurden er een kamer met twee
bedden: “te weten een voor Pieter Vandewiele ende sijne huysvrouwe ende het andere voor
het geseyde doghterken, dat sij dito caemer hebben verlaeten ende uyt den huyse vertrocken
sondagh gepasseert aght daege (…)”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
106
FICHE 39
Procesreferentie: RAB nr. 659 ca.9 fo.19-20
Jaarsituering: 1790
Overspelige: Caroline Strauw
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Caroline wordt er als “femme de Matthias Kabbels, soldat au regiment de
Teutsch meister” van verdacht in overspel te leven met een sergeant, sinds haar man was
overgeplaatst in 1783: “ elle a vécu depuis lors dan un adultère continuel avec le sergeant
Tecké”. Ze zegt dat ze dacht dat haar echtgenoot omgekomen was: “(…) et que depuis un an
et demi, ou environ, elle a entendu dire que son mari étoit mort, qoui que elle n‟en aye point
de preuve”. Met de medewerking van de sergeant pleegt ze diverse diefstallen, maar die blijkt
het niet nauw te nemen met de waarheid en deserteerde. Zijzelf zoekt nu de waarheid stelt ze.
Opmerking: Document opgesteld in het Frans
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
107
FICHE 40
Procesreferentie: RAB nr. 659 ca.9 fo.17-18
Jaarsituering: 1790
Overspelige: Elisabeth Craght
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Elisabeth liet als “huysvrouwe van Jacobus Banck” haar echtgenoot en vier
kinderen in de steek. Ze zegt dat de oorzaak hiervan ligt in de “ brutaele ende boosaerdige
wijse waer mede haeren man haere dagelijckse behandelde, dat alle haer gebeuren konnen
getuygen dat het met hem niet verder meer lijdelijck en was”. Ze beweert te behoren tot het
gereformeerde protestantisme, maar dat ze zich wilde laten bekeren tot het katholicisme en
dat haar lutherse minnaar Maerten Jansse haar volgden “uyt medelijden om dat sij dagelijcks
vele slaegen kreeg met haeren man”. Volgens haar hebben ze “elkandere niet verleyt” en is
dit proces het gevolg van de betichtingen gemaakt door een andere vrouw, genaamd Rosalie,
bij wie zij enige tijd verbleef. Elisabeth zegt dat ze haar man zal schrijven en dat van zodra ze
van hem een antwoord ontvangt, hem zal gaan vervoegen.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
108
4.5 Bronnenoverzicht processen Gent
4.5.1 Vrouwen
Procesreferentie
Jaar Naam Fiche
Reeks 213, nr. 197A 1755 Cornelia Lippens 1
Reeks 213, nr. 203 1761 Isabelle Thérèse Missuwe 5
Reeks 213, nr. 203 1762 Joanne Vermeulen 6
Reeks 213, nr. 203 1762 Anne Catherine Visch 7
Reeks 213, nr. 207 1763 Gehuwde vrouw 8
Reeks 213, nr. 210 1764 Marie Farasin 10
Reeks 213, nr. 211 1764 Isabelle Goossens 11
Reeks 213, nr. 251 1775 Anne Huibrecht 12
Reeks 213, nr. 251 1775 Marie Jacqueline Dozon 13
Reeks 213, nr. 253 1775 Swarte Babette 14
Reeks 213, nr. 253 1775 Anna Marie Van De Vijver 15
Reeks 213, nr. 254 1776 Vrouw van Le Febvre 16
Reeks 213, nr. 258 1776 Anne Marie Simons 18
Reeks 213, nr. 259 1777 Gehuwde vrouw 19
Reeks 213, nr. 259 1777 Joanna Marie Christ 20
Reeks 213, nr. 259 1777 Magdalena Pieternelle Neetesonne 21
Reeks 213, nr. 259 1777 Angelique van Parijs 22
Reeks 213, nr. 259 1777 Marie Jacoba Cornelis 23
Reeks 213, nr. 263 1777 Thérèse Walderick, alias Joanna Mackee 25
Reeks 213, nr. 266 1788 Cecilia Coleta Heeghens/Hugens 27
Reeks 213, nr. 271 1779 Livine Gentil, alias “reuskeus” 28
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
109
Reeks 213, nr. 272 1779 Marie Anne Van Cotthem 29
Reeks 213, nr. 281 1781 Marie Jacqueline Bicqué 31
Reeks 213, nr. 294A 1784 Marie Caroline de Rocke 33
4.5.2 Mannen
Procesreferentie
Jaar Naam Fiche
Reeks 213, nr. 197A 1755 Gehuwde mannen 1
Reeks 213, nr. 197B 1755 Gehuwde mannen 2
Reeks 213, nr. 198A 1757 François Morel 3
Reeks 213, nr. 199 1759 Carel Mortier 4
Reeks 213, nr. 203 1762 Jacobus Dupersijn 6
Reeks 213, nr. 207 1763 Jacbus Benedictus Maillard 8
Reeks 213, nr. 207 1763 Jan Sonneville 9
Reeks 213 nr. 211 1764 Jan Cnudde 11
Reeks 213, nr. 254 1776 Bernardus Jansen 17
Reeks 213, nr. 259 1777 Jacobus Gillijn 19
Reeks 213, nr. 259 1777 Gehuwde man 22
Reeks 213, nr. 260 1777 Joannes Goewie 24
Reeks 213, nr. 263 1777 Antony, Antwerps horlogemaker 26
Reeks 213, nr. 277 1780 Francies Hertogh 30
Reeks 213, nr. 282 1781 Gehuwde mannen, onder meer Cornelis Van Den Abeele 32
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
110
4.6 Fiches processen Gent
FICHE 1
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 197A
Jaarsituering: 1755
Overspelige: Cornelia Lippens, gehuwde mannen
Geslacht: vrouw, mannen
Korte inhoud: Cornelia Lippens, echtgenote van Pieter Goedenraedt, wordt van overspel
beschuldigd: “Men seght haer aen dat sij contrarie aen haeren huwelijcken staet van over
veel tijdt heeft gebouleert ende vleeschelijck geconverseert met verscheijde soo ghetrauwde
als ongetrauwde manspersoonen ende alzoo menighmael heeft geleeft in overspel. Dat sij de
voorseyde onkuysheyt heeft begaen soo in haeren eygen bewoonden huyse als andere plaetsen
ende tot dies oock verscheijde nachten van haeren man ende buyten haeren huyse is
gebleven.” Uit artikel vier blijkt dat ze onder meer beticht wordt van verkering met
stadssoldaten en uit artikel zes en zeven dat zij zondag laatstleden gezien werd in het
gezelschap van twee mannen in een herberg te Gent en ze met hen aldaar overspelig was.
Opmerking: Pointen en artikelen, maar geen antwoorden genoteerd naast de vragen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
111
FICHE 2
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 197B
Jaarsituering: 1755
Overspelige: Gehuwde mannen
Geslacht: mannen
Korte inhoud: Anthonette Lebrun, dochter van foorkramers, loopt van huis weg en leeft in
ontucht: “Dat sij alhier heeft gefrequenteert verscheijde suspecte huisen bij haer
respectivelijck te declareren ende dat sij aldaer vleeschelijck haer heeft laeten bekennen soo
van getrauwde mans als andere.” Om dit schandelijk leven werd ze reeds gecolloqueerd op
29 november 1754. Na haar slaking en verbanning keerde ze echter terug om opnieuw te
“debaucheren”. Ze raakte hierdoor besmet met “eenighe vande venussieckte”122
.
Opmerking: /
122 GTB-WNT: venusziekte = geslachtsziekte.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
112
FICHE 3
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 198A (1757) en nr.253(1775)
Jaarsituering: 1757-1775
Overspelige: François Morel
Geslacht: man
Korte inhoud: François wordt als echtgenoot van Madelonne De Vlieghere beticht van
overspel te hebben gepleegd in 1757 met de dienstmeid Catherine Waldack die hierdoor
zwanger raakt: “(…) Catherine Waldack met de welcke hij te buyten gaende sijnen echten
staet, hij soodaenigh heeft gebouleert ende vleeschelijck geconverseert dat hij de selve heeft
gheimpregneert van kinde (…)”. Catherine zou met hun kind bij Morel en diens echtgenote
zijn ingetrokken en op die manier voor “ruse ende woorden” tussen het echtpaar hebben
gezorgd. In de pointen en artikelen van Catherine wordt in de vragen gesuggereerd dat Morel
over haar zwangerschap in de buurt met trots had gesproken, hij voor haar en het kind had
gezorgd en het ook had erkend door het op zijn naam te laten dopen. Morel ontkent het eerste,
maar geeft toe dat het kind van hem is en hij het heeft uitbesteed. Hij ontkent evenwel dat hij
is blijven “continueren in overspel”. Hij stelt dat het zogenaamde grote schandaal in de buurt
te wijten is aan het feit “datter vele vuyle tonghen sijn”. Het overspel zou volgens hem
geschied zijn “in eene dronckenschap op Vastenhaven”. Hij ontkent echter dat hij “met sijne
huysvrauwe seer qualijck heeft gheleeft, de selve van tijdt tot tijdt vehementelijck heeft
geslaghen tot den bloede ende seer qualijck ghetracteert, mitsgaeders menighmael uyt den
huyse ghejaeght”. Twee buren, Anthone Van Moerkerke en Judocus Verraes, komen getuigen
over de ontucht en stellen dat François wel degelijk zijn vrouw het huis zou hebben
uitgejaagd. Ook Vermeersch, priester van de parochie Sint-Michiels, getuigt dat hij Morel
“menighmael vermaent heeft over sijne vreetheyd ten opsichte van sijn huysvrauwe, de selve
slaende, uytten huys jaegende (…)”. Morel ontkent echter dat de priester hem zou hebben
vermaand. François‟ echtgenote weet zelfs te vertellen dat Catherine een tweeling heeft
gebaard waarvan haar man de vader is. Volgens haar is Catherine de oorzaak van het
overspel: “(…) dat de voornoemde Catharina den geseyden Francies niet alleenelijck
dagelijckx aenlockt tot conversatien maer gelijckx met den selven debocheert loopt en dretst
en over naerloopt, den geseyden Francies opstockende ende opwekende tegen [papierrand
beschadigd] huysvrouwe die van goet gedragh is (…)”. François zou zijn echtgenote door
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
113
aansporing van Catherine uit het huis hebben gegooid, terwijl Catherine riep: “Ick ben de
basinne”. Ook dronkenschap speelt volgens François‟ echtgenote een rol: “door 't opmaeken
van de selve Catharine te been sijnde noyt sal subsiteeren nemaer de vrouw in daghelijckse
prykel ende van den man door dranck en opstockinge op sijn vrouw verbittert (…)”. Een akte
uit 1775 toont aan dat Morel zijn zedeloos leven verderzette, aangezien hij wordt vervolgd
omwille van beledigingen geuit in een bordeel123
.
Opmerking: Pointen en artikelen van Catherine Waldack, maar geen antwoorden genoteerd
naast de vragen. In een bijgevoegd document betreffende de dagvaarding ontkent ze evenwel
met Morel te zijn blijven “bouleren” en vraagt ze om gehoord te worden. Ze beweert de
vorige keer niet van haar dagvaarding op de hoogte te zijn geweest.
123 GTB-WNT: vehementelijk = hevig, onstuimig.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
114
FICHE 4
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 199
Jaarsituering: 1759
Overspelige: Carel Mortier
Geslacht: man
Korte inhoud: Carels echtgenote verklaart aan de schepenen waarom ze haar echtgenoot wil
laten opsluiten in een tuchthuis: “dat sij het ongeluk heeft dat denselven haren man hem nu
sedert eenige jaren errewaers heeft geworpen ende geabandonneert inde aermen van de
debauche, verdrinckende sijne tichelsdeckersdaghure, niet willende wercken en van sijne
vrauwe gelt pretenderende om te verdrincken, verkerrende met ondeugende vrauwpersoonen
ende oneerlijcke plaetsen, de suppliante qualijk tracterende (…)”. Carels broer, Egidius
Mortier, getuigt tegenover de schepenbank dat Carel zijn vrouw en kinderen inderdaad tot
uiterste armoede dreef, te lui was om te werken en hen zodoende slecht behandelde. Egidius
meldt ook “(…) dat hij naer geene vermaenijngen en wilt luijsteren”. Ook de vrouw van een
vroegere werkgever, Jacques Du Rien, komt voor de Keure deze getuigenis staven. Carel
kreeg blijkbaar werk omdat zijn vrouw de werkgever hierom had gesmeekt: “(…) dat sij hem
te vooren differente mael op zijne menighvuldige beloften bidden ende smeeken van sijne
huysvrouwe heeft werk gegeven, alleenlijck ter respecte van selve sijne huysvrouwe.” Drie
knechten, die eveneens voor Du Rien werkten, verklaren dat de getuigenis van de werkgevers
echtgenote waar is124
.
Opmerking: /
124 GTB-WNT: pretendeeren = vorderen, eisen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
115
FICHE 5
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 203
Jaarsituering: 1761
Overspelige: Isabelle Thérèse Missuwe
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Isabelles echtgenoot, Jacobus Devers, schrijft in een brief gericht aan de
schepenen van de stad Gent dat zijn vrouw van hem is weggetrokken. Ze vertoont volgens
hem “quade gedragh” en is er met Ignatius Bruynstraete vandoor. Volgens hem zijn ze op het
moment dat hij de brief schrijft, zeven à acht dagen terug nog gesignaleerd te Gent en hij
verzoekt de schepenen dan ook naar hen te informeren. De schepenen voegen aan deze brief
een document toe waarin ze stellen dat Isabelle “suspect is te leven in overspel met sekeren
Ignatius”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
116
FICHE 6
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 203 (1762)
Jaarsituering: 1762
Naam: Jacobus Dupersijn, Joanne Vermeulen
Geslacht: man, vrouw
Korte inhoud: Jacobus, gehuwd met Thérèse Bajar, is overspelig met Joanne Vermeulen, een
gehuwde vrouw die hij voor zijn echtgenote laat doorgaan. Zegt bij haar brandewijn te hebben
gedronken en verwijten te hebben gemaakt terwijl hij onder invloed was, maar ontkent
verschillende keren bij haar de nacht te hebben doorgebracht. “Dat den verweerder t‟haere
huyse frequentelijck heeft verkeert ende brandewijn ghedronken ten tijde sij woonde ende
brandewijn schonc in het Kelestraetjen binnen dese stadt ende dat hij aldaer differente mael
heeft vernacht. [antwoord in de marge van Jacobus:] Bekent, behoudens aldaer niet te
hebben vernacht”. Ook zou hij bij de echtgenote van Ploui, die woonde in het huis van
wijnsteker Cardon als dienstmeid, zijn binnengegaan en haar onzedige verwijten hebben
gemaakt over zijn overspel met haar: “(…) heeft commen roepen dat hij Sr. Cardon eene
hoere in sijn huys hadde enda dat hij van haer maer het gruijs en hadde ende dat hij de
blomme gehadt hadde, doende voorders verscheyde dreygementen onder sweiren en
vloecken”. Dupersijn zegt “dat hij bedranckt heeft geweest ende niet en weet wat hij heeft
geseyt”. Hij laat het initiatief ook van haar uitgaan, want volgens zijn getuigenis was het
Joanne die hem verzocht tot samen drinken: “Seght dat hij verweerdere differente keeren
geweest heeft in herberghen alsop de garblye in eenen kelder ende eenighe andere bij hem
verweerder onbekent, ende dat sij tot dus hem heeft versocht”. Hij geeft inderdaad toe “haer
(…) vleeschelick te hebben bekent in herberghen als sij de occasie schoon vonden ende dat sij
het die hem heeft aengesocht (…)”. Wel ontkent hij te hebben gedaan alsof hij met haar
gehuwd was of enig geweld tegenover haar te hebben gebruikt. Hij vraag gratie en “dat hij
haer niet meer en sal sien ofte spreken”. Hij zegt “t‟sijnder ontlastinghe” niet anders te
kunnen vertellen als dat “het sijne jonghe jaeren ende onnooseleyt heeft geweest” en hij zich
zal beteren125
.
Opmerking: /
125 GTB-WNT: gruis = kleinere brokjes of brijzels. Voor „garblye‟ werd in geen enkel woordenboek iets
teruggevonden.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
117
FICHE 7
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 203
Jaarsituering: 1762
Naam: Anne Catherine Visch
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Annes echtgenoot, Louis/Ludovicus Centerix, verzoekt om haar collocatie
aangezien ze drinkt. Bovendien slaat ze hem en verkeert ze “onbeschaemt met andere mans
persoonen”. Om dergelijke zaken was vier jaar terug al eens opgesloten in het rasphuis. Anne
Catherine bekent te drinken en buitenshuis te slapen uit schrik bekeven te worden: “Bekent
ende seght oock somwijlen t‟huys op het secret ende in de saetjen geslapene t‟hebben
bedranckt sijne, oock in een stalleken achter het huys staende, omme geen ruzie t‟hebben met
haeren man als hij bedranckt soude gesien hebben.” Indien het geld om te drinken op is,
vindt ze een oplossing: “(…) en hadde haere kleederen in den bergh van bermertigheyt t‟
heeft gedraghen ende het geldt verdroncken”. Wel zegt ze dat ze dit slechts deed met een deel
van het geld en dat ze met haar overige geld voeding kocht. Ze verklaart haar man ook enkel
te slaan uit zelfverdediging (“als haeren man haer slaet, sij haer verweert”) en ontkent hem
ooit ontrouw te zijn geweest (“ende seght dat sij wel veele van Bachus kant maer niet van
Venus”). Dit verkeren met mannen zijn volgens haar situaties die verkeerd geïnterpreteerd
worden. Zo zouden soldaten haar achtervolgd hebben en getracht te verkrachten terwijl ze
dronken was. Ook de betichting dat ze op donderdag laatstleden “haer heeft laeten bekennen
van drij differente manspersoonen”, is volgens haar niet correct. Volgens haar getuigenis
zouden de mannen verzocht hebben om seksuele betrekkingen en is de nachtwaker net op tijd
tussenbeide gekomen om haar tegen hen te beschermen. Opnieuw bekent ze wel dat ze op dat
moment te veel gedronken had. Op de laatste vraag van haar verhoor antwoordt ze resoluut
zich niet aan overspel schuldig te hebben gemaakt.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
118
FICHE 8
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 207
Jaarsituering: 1763
Overspelige: Jacobus Benedictus Maillard, gehuwde vrouw
Geslacht: man, vrouw
Korte inhoud: Maillard, een gehuwde advocaat, wordt als onbetrouwbaar en overspelig
omschreven. Reeds voor zijn huwelijk verkeerde hij met een jonge gehuwde vrouw uit
Brussel die hij van haar man wegleidde. Hij zou nu gehuwd zijn met de dochter van de baljuw
van Wichelen, maar haar slecht behandelen door onder meer met andere vrouwen om te gaan.
Volgens de heer Van Doeveren uit het Sas Van Gent zou Maillard zich hebben voorgedaan als
advocaat bij de Raad Van Vlaanderen.
Opmerking: Het dossier bestaat uit drie brieven tussen gerechtelijke instanties die elkaar op
de hoogte brengen van de zaak. Maillard vroeg op diverse plekken het burgerschap aan, maar
de instellingen spelen informatie over hem aan elkaar door d.m.v. deze briefwisseling.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
119
FICHE 9
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 207
Jaarsituering: 1763
Overspelige: Jan Sonneville
Geslacht: man
Korte inhoud: Erg uitgebreid procesdossiers waaruit blijkt dat Jan een dief en deserteur is.
Hij wordt onder meer beticht van “eene diefte binnen de prochie van Zaffelaere met open
brekinghe van eene casse”. Hij is gehuwd met Marie De Winter, alsook vader van hun
kinderen en verkeert met Catherine Triest, weduwe van een opgehangen misdadiger. Bij deze
vrouw heeft hij ook een kind verwekt. De schepenen beschuldigen hem van veelvuldig
overspelig te zijn, maar hij ontkent van drie andere vrouwen dat het om minnaressen van hem
gaat en dat hij bij hen kinderen zou hebben verwekt. Van een andere vrouw geeft hij wel toe
dat ze zijn minnares is en hij ook bij haar een kind verwekt heeft. Hij ontkent weliswaar
meerdere malen gehuwd te zijn126
.
Opmerking: /
126 GTB - MNW: casse = kist of kast waar iets in kan worden bewaard.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
120
FICHE 10
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 210
Jaarsituering: 1764
Overspelige: Marie Farasin
Geslacht: vrouw
Korte inhoud van het proces: Marie, echtgenote van Joseph Legast, ging op “speelvoiage
naar Dunckerkcke” met Carel de Rudder, een vrije schipper, en zegt dat ze hem had leren
kennen in een herberg. Volgens haar was ze samen met hem vertrokken en dit “met consent
van haeren man”. Niettegenstaande haar man dus had ingestemd, zijn ze volgens haar op
verzoek van haar echtgenoot aangehouden in Calais. Het verhaal komt grotendeels overeen
met datgene uit het Brugse procesdossier (fiche 29). Ze bekent dat ze “De Rudder heeft doen
passeren voor haeren man maer noyt met hem vleeschelick geen verkeert, nochtans dat sedert
sij van Dunckerke lest sijn vertrocken sij gesaementlijck alomme in een bedde des snacht
hebben geslaepen.”
Opmerking: Komt ook in de Brugse dossiers voor: RAB, nr. 644, fo.102r-106v., fiche 29
(1764).
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
121
FICHE 11
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 211
Jaarsituering: 1764
Overspelige: Isabelle Goossens, Jan Cnudde
Geslacht: vrouw, man
Korte inhoud: Isabelle, gehuwd met Joannes Goethals, geeft toe buitenechtelijke seksuele
betrekkingen te hebben gehad en hierdoor zwanger te zijn geraakt: “Bekent dat sij van tijdt tot
tijdt haer vleesleick heeft laten bekennen in haer huys (…) ende twee à drye keeren in het
Meissenhuysstraetjen”. Ook dronk en verkeerde ze met diverse andere mannen, zoals met de
soldaat Jan Cnudde en zijn broer François. Bovendien zou ze zich met Jan hebben uitgegeven
voor gehuwd koppel en Isabelle bekent ervan op de hoogte te zijn geweest dat Jan gehuwd
was. Ook Jan wist dat ze gehuwd was toen hij met haar omging. De gebroeders Cnudde
worden er in het proces tevens van beschuldigd te hebben gefraudeerd met brandewijn.
Isabelle vindt het een verzachtende omstandigheid voor haar zaak dat haar echtgenoot een
bastaard is: “Seght (…) dat sij de arghste niet en is, dat sij haer sal beteren, (…), daer bij
voegende dat haeren man dewelken eenen bastaert is, gebortigh is van dese stadt (…)”.
Opmerking: Op het einde van datzelfde jaar deed Michiel Verschraghen zijn beklag bij de
priester over zijn ongehuwde dochter die er ontuchtige betrekkingen op nahield met Jan
Cnudde ( SAG, reeks 213, nr.210 (1764)).
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
122
FICHE 12
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 251 (1775)
Jaarsituering: 1775
Overspelige: Anne Huibrecht
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Anne Huibrecht wordt omschreven als de verlaten huisvrouw van Augustinus
De Fijn. Vrienden, alsook de zangmeester van de Sint-Baafskathedraal voor wie ze als
dienstmeid werkte, komen haar aangeven omdat ze zich prostitueert, drinkt, vloekt en zweert.
Ze bekent dat ze drinkt en vertoeft in een brandewijnhuis, maar ontkent overspelig te zijn of
aanwezig te zijn in ontuchtige huizen: “Bekent (…) den dranck maer onkent met eenige
manspersoonen te doene te hebben gehadt (…)”. Anne biecht wel op meerdere malen
vruchteloos berispt te zijn geweest en belooft zich ditmaal te beteren.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
123
FICHE 13
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 251
Jaarsituering: 1775
Overspelige: Marie Jacqueline Dozon
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Marie Jacqueline verliet haar tweede echtgenoot Jean Baptiste Prevost
(voorheen was ze weduwe van Jean Baptiste Petit) en trok samen met haar dochter Anne
Prevost en haar minnaar Jacques Le Leu naar Gent, waar ze met zijn drieën introkken bij de
beeldhouwer Martens.
Opmerking: Documenten opgesteld in het Frans.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
124
FICHE 14
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 253
Jaarsituering: 1775
Overspelige: echtgenote van Jan Goet, bijgenaamd Swarte Babette
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: De huisvrouw van Jan Goet wordt beticht omwille van haar “schandaleus en
ontuchtighe leven, ende om daer aen den velen toorn te geven haeren man heeft verlaeten en
naer dies gebouleert heeft soo met den bekenden Joseph De Geijtere, bijgenaemt De Doodt,
als met Jeron Denijs, bijgenaemt Parain, met den welcken sij naer dien sij alles hadde
opgheeten ende vertairt, ghevlucht is uyt dese stadt en sijn gaen rouleren in Hollandt (…)”.
Ze werd hiervoor reeds gecolloqueerd, maar na een tijdje vrijgelaten mits het eerbiedigen van
een contactverbod. P. Goossens, priester van Sint-Baafs, getuigt over haar gedrag127
.
Opmerking: /
127 GTB-WNT: toorn = verdriet, smart, last. GTB-WNT: rouleeren = circuleren, rondtrekken.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
125
FICHE 15
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 253
Jaarsituering: 1775
Overspelige: Anna Marie Van De Vijver
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Anna Marie wordt omschreven als de verlaten huisvrouw van de soldaat
Pieter Snellaert door Joanne Marie Van Den Hende, die haar reeds veertien jaar kent en bij
wie ze ook een tijdje woonde. Volgens deze getuigenis kreeg ze negen kinderen, waarvan één
onwettig voor haar huwelijk en één onwettig tijdens haar huwelijk. Dit laatste kind is
“gewoonen bij eenen dragonder” en “te vondelinghe soude syn geleyt in de
Recoleetekercke”. Joanna Marie getuigt over dit onzedig gedrag en vindt dat het Anna‟s eigen
schuld is dat haar man haar deed vertrekken: “(…) waer t‟sedert haeren man niet meer en
heeft willen wercken tot den dagh sij verhuys is, omdat hij geen hoerkot van sijn huys en wilde
maecken(…)”. Joanna betrapte Anna Marie ook tijdens het overspel: “(…) dat sij hun
gesaementlijck twee a drij mael op het vertreck heeft betraept ende oock wel eens met eenen
anderen persoon (…)128
”.
Opmerking: /
128 GTB-WNT: dragonder = lichte cavalerist met bewapening van een infanterist. GTB-WNT: vertrek = plaats
waar men zich kan terugtrekken of afzonderen, kan bijvoorbeeld wijzen op een besloten ruimte in een huis (in
Vlaanderen wijst dit onder meer op het toilet).
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
126
FICHE 16
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 254
Jaarsituering: 1776
Overspelige: echtgenote van N. Le Febvre
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Deze gehuwde vrouw wordt samen met haar twee dochters, 9 en 18 jaar,
gedagvaard. Ze wordt ervan beschuldigd met hen bordeel te houden in haar huis: “(…) dat
ondertusschen d‟onderschrevene nochtans hebben ghesien ende ghehoort dat aldaer
daeghelijkckx, voor naementlijck bij avonden ende bij nachte, veele manspersoonen, soo
ghetrauwde als onghetrauwde, sijn frequenterende, besonderlijck op de bovencaemers, soo
d‟onderschrevene uyt het vier ende licht midtsgaeders het gheloop ende ghesanghe aldaer
ende hebben bemerckt ende voorder in ende uytgaende, soo wel langhst de voordeure als
heymelijck langhst het achter poortjen (…)”. Diverse buren uit Nederquathem komen hier-
over getuigen: “Soo wel als aen de voordere ghebueren eene vehemente presumptie baert van
een oneerlijck huys”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
127
FICHE 17
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 254
Jaarsituering: 1776
Overspelige: Bernardus Jansen
Geslacht: man
Korte inhoud: Jacoba Schippers is een “jonge dochter” van 32 jaar die een kind krijgt van
Bernardus Jansen, “de halve oom van 's moeders sijde van geseyde Jacoba Schippers, en
sijnde een getrauwt man”. De burgemeester van Middelburg stuurt een brief naar Gent met
hun signalementen aangezien ze op de vlucht zijn. Hierin staat ook te lezen dat Jacoba “in
baerensnoodt tot vader van het selve heeft verclaert Bernardus Jansen”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
128
FICHE 18
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 258
Jaarsituering: 1776
Overspelige: Anne Marie Simons
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Anne Marie Simons, echtgenote van de wachtmeester van het regiment van
dragonders van Sint-Ignon Joseph Wunsch, wordt beticht van overspel (“een ondeugende
ende onverdraeghelijck comportement”). Joannes Rogghe getuigt dat ze bij hem verbleef en
er verkeerde met verscheidene mannen: “dat geduerende dien de selve ten menighe stonden,
teenenmael bedranckt ende in den nacht ten thien ende elf uren thuys gecomen, ende door
manspersoonen tot aen de deure gebracht wiert, ende dat sij seyde tot haer moeder ende bij
kenisse gewest thebben dat voorts in den dagh bij haer verkeerde eene dragonder op haer
camer met pretexten van caussen te repareren (…)”. Hij weet te vertellen dat haar moeder
ook een rol speelt in die zaken en ze bovendien vertrokken is zonder hem als herbergier te
betalen voor de slaapplaats. Hij stuurde hierom haar echtgenoot Joseph een brief129
.
Opmerking: /
129 GTB-WNT: pretext = schijnbare reden die men voorgeeft om het werkelijk motief van een handeling te
verbergen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
129
FICHE 19
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 259
Jaarsituering: 1777
Overspelige: Jacobus Gillijn, gehuwde vrouw
Geslacht: man, vrouw
Korte inhoud: Jacobus wordt ten laste gelegd zijn echtgenote “Anne Marie …” te slaan en
zijn geld, alsook datgene dat hij leende van een aangetrouwde oom, te verkwisten. Hij
verkeert met ondeugende vrouwen van wie er één is gehuwd: “dat den selven haeren man van
ledent bette de drij jaeren door de debauchen in den drancke ende het verkeeren met
ondeugende vrouwpersoonen (…)”. De gewelddadige aard van Jacobus komt duidelijk tot
uiting aangezien “de selve sonder de minste reden menighmael soo bij daegen als bij ontijden
geslagen hebbende met stocken ende vuijsten tot den loopende bloede, de selve verdreyghe
hebbende met eenen haemer ende mes (…), het leven te nemen, onder het seggen dat de
vrijdaghmerct sijn kerckhof moet sijn (…)”. Bijgevolg stellen de schepenen vast dat “de
suppliante met haer kinderen alle momenten in groot dangier is van een ongeluck te be-
comen”. In zijn pointen en artikelen ontkent Jacobus echter alle aantijgingen. Wel bekent hij
gedeserteerd te zijn, alsook soms dronken te zijn. Hij stelt wel dat hij binnen het gezin niet de
enige is: “seght op den 15 artikel dat sijne vrauwe wel neerstigh werckt maer meest sat is
thuys comende.” Ook is zijn vrouw volgens hem niet weggegaan omwille van zijn woede
maar ging ze weg “sonder reden”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
130
FICHE 20
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 259
Jaarsituering: 1777
Overspelige: Joanna Marie Christ
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Joanna Marie wordt omschreven als zijnde “gedivorceerde huysvrauwe van
Adriaen Germain”. Ze zegt dat haar man niet voor haar zorgde en haar sloeg, maar hem wel
terug te willen. Ze ontkent met soldaten omgang te hebben gehad en zegt dat haar
dronkenschap de oorzaak is van alle ellende. De beschuldiging “Dat sij voorts haer
soodaenig amuseert in den dranck dat sij van dronckenschap niet en can staen op haere
beenen ende op de straete blijft liggen tot groot schandael van het publiec” ontkent ze
evenwel. Ze zegt dat ze “altijdt brandewijn heeft geschoncken ende dat haere aude calanten
haer hebben beschoncken”. De herbergier Francies Thibaut getuigt nochtans dat Joanna als
gehuwde vrouw op straat heeft geslapen met soldaten en ze er een schandaleuze levenswijze
op nahoudt: “(…) als dat sij al vier nachten op de straete gheslaepen heeft ende groote
schandaele daer ghedaen heeft, het welcke mijnen huyse heeft nocht keerher heeft gheweest
van vloecken en sweiren vor jonck en haut tegen haeren man en tegen meij en tegen mijn
vrouwe (…) van de soldaeten daer sey gheel den nacht heeft mee gheweest”. François
Fournier, deken van de Huidevettershoek, getuigt in haar nadeel en verklaart dat ze haar man
opzadelde met vele lasten: “Adriaen Sermijn, (…), vermits zijne geforseerde huysvrouwe hem
met veele lasten gelaeten heeft”. In de scheidingsakte staat dat het koppel gescheiden leefde
van tafel en bed, dit uitgesproken werd voor de officialiteit van het Gentse bisdom en dat het
overspel van Joanna de scheiding veroorzaakt had. Haar echtgenoot vraagt om haar om alle
bovenstaande redenen op te laten nemen in het tuchthuis. Joanna vindt echter dat ze dit niet
verdient: “seght dat sij niet en heeft verdient gecolloqueert te wordene, dat haeren man haer
geen geldt en heeft gegeven t‟ haerder subsistentie, dat sij (…) heeft gedroncken wanneer
haere aude callente haer hebben beschoncken, dat sij noyt meer en sal genever drincken
(…)”130
.
Opmerking: /
130 GTB-MNW: calant = klant.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
131
FICHE 21
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 259
Jaarsituering: 1777
Overspelige: Magdalena Pieternelle Neetesonne
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Magdalena “huysvrouwe van Frans Bockstaele”, ontkent zich als gehuwde
vrouw onzedig te hebben gedragen. Ze bekent dat “haeren man eertijdts wel heeft gewerckt
int seeldragen waer dat hij mes is raepende door dien hij den kanker heeft in sijn aensight,
bekennende dat den selve haeren man seer neerstigh heeft gewerckt soo als in texte geseyt”.
Niettegenstaande dit eerste antwoord geeft ze toe te profiteren van “ghewillige aelmoesen
ende andersints (…) de gene door commissarissen binnen wijck t‟elcken gedistribueert wert”.
Dat ze zich zou “amuseere in het frequenteren vande genever (…), daer inne heeft vertairt
alle t‟gone sij kan becommen (…), daeghen ende verscheyde nachten uyt haeren huyse is
gebleven” ontkent ze echter. Magdalena geeft in het zesde artikel wel toe dat ze “tot den
dranck daer en boven vercoght heeft hunne ijseren pot daer in sij moesten koken”, maar legt
in de hierop volgende artikels uit dat ze het geld eveneens besteedde aan levensmiddelen i.p.v.
jenever, en men haar er niet kan van betichten “haere vier kinderen in hongers noodt hebben
gelaeten”. Op de vraag of “sij oock verkeert ende bouleert met soldaeten” antwoordt ze
eveneens ontkennend. Ze ontkent ook dat ze “publiquelijck op de straete heeft geseyt dat sij
haer tweemael laet bezigen voor een dobbelmaetjen” en zich dus prostitueert. Niettemin
wordt Magdalena drie dagen in de gevangenis opgesloten op water en brood131
.
Opmerking: /
131 Nergens trof ik een aanwijzing aan voor hetgeen „dobbel maetjen‟ kan betekenen. Ik vermoed dat binnen deze
context van prostitutie het een aanduiding is van een geldelijke hoeveelheid of een inhoudsmaat van bijvoorbeeld
alcohol of graan.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
132
FICHE 22
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 259
Jaarsituering: 1777
Overspelige: Angelique van Parijs, gehuwde man
Geslacht: vrouw, man
Korte inhoud: Angelique Du Peri/ De Paris, “marié à Jean Baptiste Oton”, trekt als
gehuwde vrouw naar Brugge om er als dienstmeid te werken. Ze geeft als motivatie dat haar
man haar verliet en naar Parijs trok: “(…) d‟être venu icy en ville, la première fois passé
quatre ans et qu‟ elle a demeuré alors avec son mari à la Savaenstraete, que son mari
travailloit pour lors en qualité de peintre chez Bellou peintre en cette ville, qu‟elle y a resté
environ deux ans, lorsque son mari est parti pour Paris, la laissant icy, seule raison pourquoi
elle est parti pour Bruges ou elle a servi en qualité de servante chez monsieur Carlier, maitre
tailleur de pierre près de la Porte d‟Ostende”. Het derde artikel waarin staat dat “qu‟elle y a
vécu comme fille de joye sy abandonnant à la debauche avec tonte éspèce des personnen tant
mariés qu‟autres”, ontkent ze. Het vierde artikel waarin men haar zegt dat ze “y a frequenté
des maisons suspectes ou elle s‟est prostitué (…) pour gaigner la vie” geeft ze niettemin toe,
hoewel ze stelt “qu‟elle n‟a pas fait de scandal” en dat ze er verbleef zonder iets verkeerds te
doen. Op vraag zes antwoordt Angelique wel het volgende: “(…) avouent qu‟elle a servi en
qualité de fille de joye mais qi‟elle n‟a pas demandé si les gens étoient mariés ou libres avec
les quels elle a eu à faire”. Ze geeft ook toe gedurende drie dagen in overspel te hebben
geleefd met een reeds gehuwde man: “qu‟elle a vécu pendant un temps remarquable dans un
jardin au quartier enthiois dit dit Coeypoorte derière les Capucins avec un homme marié,
vivant avec lui dans cet azile comme gens mariés”. Op het einde van haar verhoor belooft ze
voortaan eerlijk huis te zullen houden in Brussel “en se contentant de son mari”.
Opmerking: Document opgesteld in het Frans
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
133
FICHE 23
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 259
Jaarsituering: 1777
Overspelige: Marie Jacoba Cornelis
Geslacht: vrouw
Korte inhoud van het proces: Jacoba wordt omschreven als “gedivorceerde huysvrouwe van
Jan Meuleneere” en verhoord omdat ze haar echtelijke staat te buiten ging. Ze zou zich
hebben bezondigd aan prostitutie en dronkenschap. De schepenen stellen dat “sij van haeren
man ghedevorceert ende verlaeten is om haeren huwelijcken staet te buyten t‟hebben gegaen,
dronckenschappen, hoerderije ende ondeugende leven”. Marie zelf ontkent en zegt helemaal
niks te hebben misdaan. Zo ontkent ze “dat sij aldaer soo wel als opde straete des avonts
heeft ghebouleert met alle soorten van manspersoonen, soo soldaeten als andere getrauwde
ende ongetrauwde”, alsook dat ze samen met andere “ondeugende vrauwpersoonen” omging.
Men verdenkt haar er tevens van met schippers omgang te hebben gehad, maar in
verscheidene opeenvolgende artikels blijft ze dit ontkennen. Marie Jacoba verklaart ten slotte
te zijn gearresteerd, “maer ontkent iets te hebben misdaen (…) geen straffe te hebben
verdient”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
134
FICHE 24
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 260
Jaarsituering: 1777
Overspelige: Joannes Goewie
Geslacht: man
Korte inhoud: Joannes Goewie, echtgenoot van Livine Librecht, is een gehuwd man als zijn
eerste minnares Coleta Peperseele bij hem intrekt en zijn onwettig kind ter wereld brengt.
Wanneer zijn echtgenote sterft, huwt hij met haar en neemt hij opnieuw een minnares, nl.
Marie Mast: “t‟sijnen huyse als domestique ofte winckeldochter heeft gehadt sekere jonghe
dochter Marie Mast, dewecke t‟sijnen huys van kinde door sijne wercken bevrucht is
geworden”. Hij krijgt met haar aldus een kind en met haar medewerking, maakt hij het leven
van zijn tweede echtgenote zuur. Joannes zegt aan de schepenen “voorts dat sijne vrauwe lam
ende onnoozel was ende hij sonder vrauwpersoon niet leven kan, ende dat het beter was met
sijn meyssen te doen te hebben, als met andere vrauwpersoonen (…)”. Hij en Marie sluiten
Coleta op en geven haar purgeermiddelen en zout water te drinken. Dit getuigt onder meer
Catharine Sperre doordat zij dit had gehoord van Joanna, de dochter van Joannes. Samen met
Marie en hun onwettig kind vlucht Joannes eerst naar het Sas van Gent en daarna naar
Amsterdam. Ze laten Joannes‟ zijn vrouw en kinderen achter en Marie zou zwanger zijn van
een tweede onwettig kind door hem verwekt. De kinderen getuigen dat hun vader met Marie
in ontucht leefde en ze vertellen hoe ze een gat door de zoldervloer boorden om hen te kunnen
zien: “(…) alle kinderen van Seigneur Joannes Goewie (…), verclaeren voor waerachtigh dat
ten huyse van den selven hunnen vader heeft gewoont sekere Marie Mast ende dat sij
geduerende de selve haere woonst met den selven hunnen vader distintelijck hebben gesien
dat sij bij naer daegelijcx in een ende het selfste bedde hebben geslaepen (…), hebben
geboort een gat in de plancke liggende op den selven solder (…)”. De kinderen getuigen ook
in detail over de seksuele handelingen tussen hun vader en de meid: “(…) ende bijwesen soo
onbeschaemt is geweest van aen haere mammen door den gemelden onsen vader te doen
locken, wijle die soo sij seyde dat de selve haere mamen door het overvloedigh sog waeren
stekende”. Onder meer de vroedvrouw en een andere vrouw die aanwezig was bij de
bevalling van Marie, getuigen dat zij heeft bekend dat het kind van Joannes was en dat “hij
Goewie sijne vrauwe heeft opgesloten op eene camer sonder dat sij daer af conde geraecken
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
135
ende sonder dat die haeren noodt druft conde becomen, emmers maer eensdaghs en wiert
besorght van twee à dry sneen droogh roggen broodt ende een tailloorken sleghte soupe,
reden waer omme sij deposante van daer is wegh gegaen (...)”. Er is in het procesdossiers een
„pasquille‟ ingevoegd die door de buren aan de deur van de herberg was gehangen en hen
beschreef als hoer en horendief: “Hier logeert den ouden sesanen boef, die met hoer Mast
gejaegt is uyt Amsterdam, Goewie den horendief”132
.
Opmerking: Coleta wordt door de schepenbank in artikel 52 van de pointen en artikelen (…)
ten laste van Joannes Goewie” als “imbecille vrouwe” getypeerd: “Dat hij geaccuseerden bij
middel van dien sijne imbecille vrauwe ende wettige kinderen heeft verlaeten(…)”.
Antwoorden zijn naast de vragen in dit document niet genoteerd.
132 GTB-MNW: mamme = vrouwenborst. GTB-MNW: locken = zuigen. GTB-WNT: zog = moedermelk. GTB-
WNT: tailloor = bord, schotel.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
136
FICHE 25
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 263
Jaarsituering: 1777
Overspelige: Thérèse Walderick, ook gekend als Joanna Mackee
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Thérèse, omschreven als verlaten huisvrouw van Engelbert Meulemeester,
blijkt uit een brief aan de schepenen van Gent gericht door de raadspensionaris van Brugge, in
ontucht te zijn hervallen: “Alhier bevindt haer in gevanghenis sekere Theresia Walderick (…),
dewelcke naer vier jaer collocatie in het spinhuys deser stadt in de maand maart lestleden
geslaakt is en bezig is van in haer voorgaande ontuchtig leeven te hervallen (…)”. Thérèse
prostitueert zich blijkbaar wederom in het bordeel dat wordt uitgebaat door Pieter Rousse, een
gehuwd man. Ook zou ze zich hebben geprostitueerd in een wijnhuis. Het procesdossier
bestaat uit brieven tussen de overheden van Brugge en Gent waarin wordt gesuggereerd dat er
mogelijk “tussen de twee steden van Brugghe en Gendt een gedurighe uytwisselingh van
persoonen en commercie gebeurdt en het is vervolghens convenieus dat het officie wedersijds
kent de huyzen alwaer dese trafiq meest behandelt wordt (…)”.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
137
FICHE 26
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 263
Jaarsituering: 1777
Overspelige: Antony, Antwerps horlogemaker
Geslacht: man
Korte inhoud: Catherine Gillot is een dienstmeid afkomstig uit St.-Omaars die een gehuwde
horlogemaker uit Antwerpen verleidt en de man bijna zover krijgt dat hij met haar wil
wegtrekken: “(…) elle s‟est comportée chez moi de la façon la plus scandaleuse dans ma
maison, ou elle me servoit et a eu l‟insolence de séduire mon mari jusqu‟a avoir complotté de
vouloir s‟esquiver ensemble, mais j‟ai eu l‟esprit de traverser leur complot et de lui faire
vuidder cette ville (…)”. Zijn echtgenote laat weten dat ze er uiteindelijk in geslaagd is haar
man ervan te weerhouden met de meid weg te trekken en de meid het is afgetrapt naar Gent.
De echtgenote van de horlogemaker brengt de Gentse instanties op de hoogte omdat ze hun
“noble façon (…) à purger” kent. Ze meldt hen tevens dat de genoemde Catherine niet aan
haar proefstuk toe is en zich reeds in Brugge op schandelijke wijze had gedragen. De
echtgenote denkt dat het de zwakte van haar man is die ervoor zorgde dat de meid erin
slaagde hem te verleiden met haar praatjes: “(…) qu‟elle a occasionnées à mon mari assez
foible pour se laisser séduire par ses paroles enchanteuses”. Ze is bezorgd om haar huwelijk
en schrijft dan ook op het einde van de brief het volgende neer: “(…) de votre réponse ne soit
pas vue de mon mari car en ces choses on ne sauroit être trop prudent”.
Opmerking: Het procesdossier bestaat een brief met bijhorende nota, geschreven in het Frans
door “la femme d‟Antony horloger d‟Anvers” en gericht aan “monsieur Matthijs, procureur
d‟office” van Gent.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
138
FICHE 27
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 266
Jaarsituering: 1778
Overspelige: Cecilia Coleta Heeghens/Hugens
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Cecilia Coleta, bijgenaamd “hoere Coletjen” en echtgenote van Joannes
Franciscus Van De Plassche, wordt beticht van diefstal op de Vrijdagsmarkt te Gent en
overspel. Ze wordt dan ook gedagvaard voor haar “dieverijen en filouterien”. Enkele
handelaarsters getuigen dat zij goederen ontvreemdde. Haar echtgenoot Joannes getuigt echter
in haar voordeel en vertelt dat het nochtans wel zo kan zijn dat vrouwen listig van aard zijn en
hun ontucht bedekken, maar dat hij niet weet dat zijn vrouw zich hier zou aan schuldig
maken: “(…) dat het nochtans zou kunnen gebeuren dat gelijck de vrauwen regulierlijck van
eene listighen aard en hun ontuchtigh spel menighmael sodanig weten te bedekken dat het
selfs voor een man den welcke van het opgaen tot den ondergang der zon en menighmael tot
laat in de nacht genoodtzakt is van huys te wesen en sijn styl te doen, onachterhaelbaar is
deselve Coleta Hugens haer kan geabandonneert hebben aen vleeselicke conversatien den
welcken den suppliant zeker niet zou hebben geconniveert waer het zaeken hij daer van
enighe kenisse had gehad”. Hij wijt haar opsluiting aan “de publique geruchten die daer
omtrent aen sijn oren kwamen”. Cecilia zit opgesloten in het tuchthuis en haar echtgenoot
vraagt dan ook om haar slaking om volgende redenen: “(…) te considereren doende dat den
suppliant hem belast is vindende zo met het onderhoud van sijn oude vader, als mede van zijn
voorschreven kindt en het hem onmogelijck is van sijn huyshouden zonder den hulp van sijne
vrauwe langer te mainteneren”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
139
FICHE 28
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 271
Jaarsituering: 1779
Overspelige: Livine Gentil, bijgenaamd “reuskeus”
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Livine, “huysvrauw van Jacobus Marechal” en “gecolloqueerde
verweerderigghe” wordt ervan beschuldigd te drinken en te vloeken, alsook te bouleren met
allerhande mannen. Ze werd reeds eerder voor dergelijke zaken vervolgd en geeft dit toe:
“(…) en voorders dat sij over de faiten in texte noch is gecolloqeert in vangenisse ende
geslaecken met eene scherpe correctie mitsgaders daer t‟sedert niet meer misdoen (…), dat
het nu de derde mael is dat sij in vangenisse gecollocqueert is geworden”. Ze houdt echter
vol dat ze ditmaal niks heeft misdaan en aldus niet “vleeschelijck heeft geconverseert met
verscheyde sorten van manspersoons tot soo verre dat sij daer van met de venussiekte
grootelijcks bevleckt is”. Ook de aantijging dat ze zo “wederom gegeven heeft verscheyde
publicque schandaelen soo aen haere kinderen als op de straete aen andere lieden” loochent
ze. Ze houdt vol dat “sij haer niet en moet beteren want dat sij eene vrauwe is gelijck het
betaemt te sijn”, hoewel de schepenen stellen dat “door dier gelijcke twee gereciteerde
ervallingen, genoegsaem resulteert haere incorrigibiliteyt ofte dat sij niet van sinen is haer tot
beternisse van leven te begeven”133
.
Opmerking: /
133 GTB-MNW: bevlecken = vuil maken, bezoedelen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
140
FICHE 29
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 272
Jaarsituering: 1779
Overspelige: Marie Anne Van Cotthem
Geslacht: vrouw
Korte inhoud van het proces: Marie Anne wordt aangeduid als “verlaeten huysvrauwe van
Carel Bracke” aangezien haar echtgenoot in het tuchthuis is opgesloten. “(…) dat sij circa 14
jaeren is getrauwt ende dat haeren man van Brugge is gebraght ende voor ses jaeren
gecondemneert in het tuchthuys provinciael (…)”. Ze woont terug bij haar ouders in, maar
bezondigt zich aan dronkenschap en omgang met mannen. Bovendien verkoopt ze bezittingen
van haar ouders en heeft ze ook haar trouwring verkocht. Ze bekent de feiten die haar ten laste
worden gelegd. “Bekent den 2e artickel haer in den dranck te hebben gedebaucheert ende ook
vleeschelijck te hebben geconverseert met drij à vier manspersoonen in d‟herberge „Het
ossenhooft‟, maer dat het al liber persoonen hebben geweest.” “Dat sij haere ouders heeft
gheaggresseert ende wederstaen als wanneer sij haer wilden beletten uyt den huyse te
loopen.” Haar dronken momenten met twee andere vrouwen beschrijft ze als dat “sij
somwijlen soo danigh brandewijn heeft gedroncken dat sij elckanderen niet en sagen van
sattigheyt”. Ze geeft ook toe dat haar dronkenschap “droeve feiten” zijn, maar dat ze zich
even wilde ontspannen: “(…) dat sij in den dolhof is geraeckt door dien haere moeder haer
andersints niet en was verwijtende geheele daegen als rapshuyskost ende dat sij om haer te
versetten somwijlen eens heeft gedroncken(…)”. Andries Arens, koopman en buur van haar
ouders, getuigt over haar slecht gedrag. Een metser en een metsersknaap verklaren dat zij
“Marianna Van Cotthem” hebben ontmoet in een jeneverhuis: “(…) heeft bevonden
teenemael bedranckt, ende dat den selve Nuttinck [ eigenaar van het jeneverhuis] aen hem
attestant versoeckende de selve naer huys te leeden om te voorkomen dat sij niet en saude
geraeckt hebben aen een ongeluck (…) ende met de selve gekomen sijnde tot aen de
Predickheerenbrugge al daer heeft gedreyght van haer te versmooren ende alreede tot dies
heeft uyt gedaen haeren rock ende faille (…)”. Hierom brachten deze twee mannen haar naar
de onderbaljuw. Marie Anne bekent dit verhaal134
.
Opmerking: /
134 GTB-WNT: versmoren = door verdrinking om het leven brengen. GTB-WNT: faille = sluier, hoofddoek.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
141
FICHE 30
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 277
Jaarsituering: 1780
Overspelige: Francies Hertogh
Geslacht: man
Korte inhoud: Joanna De Kinderen is een 16-jarig meisje dat zwanger raakte door diverse
malen met haar buurman seksuele betrekkingen te hebben gehad. Deze buurman is Francies
Hertogh en gehuwd met Livine De Meester. Haar moeder, Joanna Mijte, verklaart dat haar
dochter van goed gedrag en zeden is en haar dit heeft bekend toen bleek dat ze zwanger was:
“(…) dat de voorseyde haere dochter haer heeft bekent dat den gemelden Hertogh haer
verscheyde keeren op differente plaetsen vleeschelijck hadde bekent ende onder andere den
eersten keer in het straetjen komende in de voornoemde Ursulinestraete, te weten wynighe
daegen naer den vasten avont lest gepasseert, als wanneer de selve haere dochter nogh niet
beryckt en hadde den vollen ouderdom van sestien jaeren (…)”. De moeder vertelt dat “haere
dochter altijdt van een eerlijcke ende irreprochabele conduite is geweest” en dat het tot een
dergelijk “ongeluck” is gekomen aangezien “sij door den voornoemde Hertogh verleyt hadde
geweest”135
.
Opmerking: /
135 GTB-WNT: reprochabel = afkeurenswaardig (irreprochabel duidt volgens mij op het tegenovergestelde).
GTB-WNT: conduite = gedrag.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
142
FICHE 31
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 281
Jaarsituering: 1781
Overspelige: Marie Jacqueline Bicqué
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Het procesdossier omvat enkel een portret van deze gehuwde vrouw,
echtgenote van Philippus Jacobus De Vliegher, gedateerd 1784, die haar man heeft verlaten.
Ze is er samen met haar 10-jarige dochter Anna Francisca en een andere man, Frans Coblet,
vandoor gegaan. De echtgenoot van Marie vermoedt dat zij gevlucht zijn naar Brugge,
aangezien Frans Coblet daar “hertshoorn” verkoopt, en hierom sturen de Gentse schepenen
een signalement naar Brugge.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
143
FICHE 32
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 282
Jaarsituering: 1781
Overspelige: Gehuwde mannen, onder meer Cornelis Van Den Abeele
Geslacht: man
Korte inhoud: Joanne Maron is een ongehuwde vrouw die omgaat met verscheidene
gehuwde mannen en is ingetrokken bij een gehuwde hovenier, genaamd Cornelis Van Den
Abeele. Hij verkeert met haar en ze bevalt ook in zijn huis van haar derde kind, door hem
verwekt. Ze zegt “door de voornoemde getrauwde manspersoon verleet te sijn geweest” en
dat ook haar andere twee kinderen “gewonnen sijn bij getrauwde mans”. Haar eerste kind is
echter overleden. Joanne erkent dat ze met de hovenier seksuele omgang had en vertelt dat
zijn bedrogen echtgenote een eerlijke vrouw is. Deze echtgenote, Isabelle Clement, getuigt
over het samenwonen met haar man en zijn minnares en vraagt om Joanna te laten opsluiten.
Ze vertelt wel dat ze zorg wil dragen voor de twee kinderen van Joanna, waarvan het laatste
verwekt is door haar man: “Dat haeren voornoemden man nu ledent de drij jaeren sigh heeft
geamuseert ende gefrequenteert eene vremde suspecte vrauwpersoone genaemt Joanne
Maron, (…). Dat sij haer leven geduerende voor de gemelde twee onwettige kinderen sal
sorgen ende hunne benevens haere kinderen sal besorgen (…)”
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
144
FICHE 33
Procesreferentie: SAG reeks 213 nr. 294A
Jaarsituering: 1784
Overspelige: Marie Caroline De Rocke
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Marie Caroline wordt ten laste gelegd als echtgenote van Joseph Kerrebrouck
te drinken en te vloeken. Nachtwaker Francis Van Acker getuigt over haar dronkenschap en
onbetamelijk gedrag, waarover haar echtgenoot bij hem was komen klagen. Om aan geld te
komen om drank te kopen, verpandde ze namelijk haar kledij en door haar levenswijze sleurt
ze haar onwettige zoon en de kinderen van haar echtgenoot mee in het verderf. Zijzelf ontkent
dat ze overspelig was en vertelt dat het haar man is die haar zoon wijsmaakte dat hij zijn
vader niet was. Ze getuigt ook over het feit dat een zekere Gillis Jacobs bij haar thuis kwam
en dat ze die had willen laten vertrekken om ruzie te voorkomen. Marie Caroline vertelt wel
dat ze “niet wetende door haere dronckenschap wat haer is wedervaeren” en toen werd
teruggevonden in een kajuit samen met een schipper. Over haar dronkenschap weet ze nog te
vertellen “dat sij den dranck niet en heeft konnen laeten, dat sij gelijk van den duyvel bij de
kele genomen was die haer continuelijck tamteerde”. Haar echtgenoot getuigt dat hij haar
tevergeefs probeerde op het rechte pad te brengen, maar dat ze “incorrigibel” is. Ze verklaart
dat haar echtgenoot inderdaad van “eerlijck en irreprochabel” gedrag is. De griffier van Sint-
Baafs, J. Munck, getuigt over haar gedrag: “(…) mitsgaders gesien ende ondervonden te
hebben dat de voorseyde huysvrouwe Kerrebroeck haer daegelijcx was vergetende in den
dranck, sonderlinge in den genever, soodanig dat hij onderschreven in ontellijcke reysen heeft
gesien dat sij van ‟s morgens teenemaels sat was ende hem onderschreven benevens alle
passerende lieden als dan affronteerde, roepende alle soorten van injurien, daegelijcx ook
stoorende de geheele gebuerte, met den alder uytterste opspraecke ende schandael, in welcke
debauchen sij met kracht ende gewelt gewickelt heeft haeren sone die met haer verdronck al
dat hij bij de werck konde bringen om in den berg te stellen ofte absolutelijck voor dranck te
verkoopen (…)”. Haar echtgenoot ging ook dikwijls raad vragen aan deze griffier, en die
stelde hem voor haar een tijdje te laten opsluiten “omme eensweegs te prevenieren dat sij de
jonge kinderen van haere sone ook niet en soude debaucheren”. De griffier vermeldt dat zij
hiertoe “daegelijcx occasie soude hebben, mits haeren man werckt buyten huyse”. Ook
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
145
diverse anderen komen over Marie getuigen. Francis Van Den Driessche vertelt de schepenen
onder meer dat haar echtgenoot een zeer eerlijk man is en hij nooit aan zijn vrouw enige reden
gaf om zich te bedrinken. Hij zou haar in tegendeel vaak “serieuselijck” hebben “berispt
ende gecorrigeerd”136
.
Opmerking: /
136 GTB-WNT: wedervaren = overkomen. GTB-WNT: (zich) vergeten = bewustheid verliezen met zichzelf of de
situatie. Hier in de betekenis van afleiding zoeken in alcohol en niet de zaken te doen die verwacht worden.
GTB-WNT: affronteeren = beledigen, krenkend behandelen.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
146
4.7 Bronnenoverzicht collocaties Brugge
4.7.1 Vrouwen
Referentie
Jaar Naam Fiche
SAB nr.197- nr.118 1777 Marie Pieraert 2
SAB nr.197- nr.120 1780 Marie Van Pée 4
SAB nr.197- nr.125 1788 Theresia Mepen 5
4.7.2 Mannen
Referentie
Jaar Naam Fiche
SAB nr.197- nr.99 fo.167r.-v. 1769 Jan Van Tijghem 1
SAB nr.197- nr.118 1778 Pieter Verfaille 3
SAB nr.197- nr.120 1780 Gehuwde man 4
SAB nr.197- nr.125 1788 Jan Calis 5
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
147
4.8 Fiches collocaties Brugge
FICHE 1
Procesreferentie: SAB nr.197- nr.99 fo.167r.-v.137
Jaarsituering: 1769
Overspelige: Jan Van Tijghem
Geslacht: man
Korte inhoud: Jan van Tijghem bekent overspelig te zijn geweest en dat hij hiermee “eene
groote faute heeft begaen”. Hij zegt een onwettig kind te hebben verwekt “ledent een jaer en
half” en dat hij dit kind “verweckt heeft bij Judoca de schoondoghter van Backer die meer in
de wandelinge naemt Blinde Poupée”. Het kind werd gedoopt, maar overleed twee maanden
nadien. Jan ontkent evenwel dat hij drinkt, zijn vrouw slaat en haar hierdoor heeft
weggejaagd. Ook de beschuldigingen die zeggen dat “hij eenen sweirder ende vloecker is”
ontkent hij. Hij geeft op het einde wel toe “sijne vrauwe maer 3 à 4 keeren geslegen te
hebben in dien tijdt van 25 jaeren”.
Opmerking: /
137 Het eerste nummer verwijst naar het nummer dat het archief van het tuchthuis kreeg binnen de het SAB. Het
tweede nummer verwijst naar het specifieke onderdeel waarin het dossier werd aangetroffen. Zie opgave van
bronnen en literatuur in deel I.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
148
FICHE 2
Procesreferentie: SAB nr.197- nr.118
Jaarsituering: 1777
Overspelige: Marie Pieraert
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Marie Pieraert wordt als echtgenote van Jan Delatte genoemd in dit dossier
over meerdere ontuchtige vrouwen. Ze heeft een drankprobleem aangezien ze overmatig
drinkt en al haar geld verkwist om aan drank te raken, zelfs de aalmoezen die ze bekomt.
Bovendien leefde ze een tijdlang in ontucht met een bedelaar: “dat sij seer verdaght is van
ghedeurende eenen merckelijcken tijdt in ontucht gheleeft te hebben met eenen bedelaer met
wie sij publiquelijck aengehouden heeft ende menighvuldige schandaelen ghegheven”.
Daarnaast blijkt dat ze “op een seer onbetaemelijcke wijse menighmael gesproken heeft
teghen de christelijke religie, blasphemerende teghen Godt ende sijnne heyligen, ende in
herbergen ende andere publieque plaetsen de duyvel heeft aengeroepen”. Ze is over dit alles
“seer dickwils berispt (…) geweest door d‟heeren pastors ende dischmeesters”, maar
niettemin bleef zij “in haer quat leven (…) continueren”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
149
FICHE 3
Procesreferentie: SAB nr.197- nr.118
Jaarsituering: 1778
Overspelige: Pieter Verfaille
Geslacht: man
Korte inhoud: Pieter pleegt als gehuwde man overspel met een jonge dochter, Isabelle Van
De Wiele. Hij wordt ervan beschuldigd haar te hebben “aengelockt, mits sij soo seffens is
komen woonen ter prochie van Dutzeele alwaer hij haer daegelijckse konde sien”. Hierna
heeft hij haar “genomen in sijn huys tot groote oneenigheyt van sijn huwelijck, verergernisse
van sijne kinderen ende schandael van alle menschen”. Zijn ontucht werd aan het licht
gebracht en “rucghtbaer (…) door d‟oplettentheyt van de pastors ende dischmeesters”.
Bovendien kreeg hij met deze jonge dochter drie onwettige kinderen. Pieter beweert slechts
de vader te zijn van één van deze kinderen.
Opmerking: Eveneens aangetroffen in de processen gevoerd voor de schepenbank van de
stad Brugge: RAB, nr. 647, ca. 1 fo.18-21, fiche 32 (1778).
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
150
FICHE 4
Procesreferentie: SAB nr.197- nr.120
Jaarsituering: 1780
Overspelige: Marie Van Pée, gehuwde man
Geslacht: vrouw, man
Korte inhoud: Een akte gedateerd op 30 mei 1780 over de gehuwde Marie Van Pée vermeldt
dat zowel uit “de genomen informatien als haere eyghene bekentenisse” is gebleken dat “sij
‟t sedert eenighe jaeren heeft gecohabiteert ende gebouleert met eene getrauwt man ende dat
door hunne oneerlijcke verkeeringen successivelijck twee onwettighe kinderen sijn voorts
gebraght, wanof het eene nog in leven is”. Daarnaast had Marie reeds twee onwettige
kinderen “gewonnen bij eenen soldaet van het regiment van Vurset, de gonne beyde nogh in
het leven sijn”. Om haar “continuele bouleeringhen” wordt ze dan ook door de schepenen
veroordeeld tot een opsluiting van tien jaar in het provinciaal tuchthuis te Gent.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
151
FICHE 5
Procesreferentie: SAB nr.197- nr.125
Jaarsituering: 1788
Overspelige: Theresia Mepen, Jan Calis
Geslacht: vrouw, man
Korte inhoud van het proces: Theresia wordt ervan verdacht reeds voor haar huwelijk met
Guilleaume Gijde in ontucht te hebben geleefd en hierdoor een onwettig kind te hebben
gewonnen bij een soldaat. Na haar huwelijk zou ze zich zijn blijven prostitueren en kreeg ze
wederom een onwettig kind, ditmaal bij “Jan Calis, sijnde een getrauwt manspersoon”.
Bovendien trok ze met deze gehuwde man en het kind weg. Er wordt dan ook vermeld “dat
sij soo voor als naer haer huwelijck altijd heeft geweest van een seer ontughtig ende
oneerelijck gedrag”. Er wordt gesteld dat “sulcke publique ende wedersijdige dobbele
overspelen niet lijdelijck en sijnde in eene goede stad van reghte”.
Opmerking: Eveneens aangetroffen in de processen gevoerd voor de schepenbank van de
stad Brugge: RAB, nr. 647, ca.6 fo.11-13 en ca.8 fo.7-19, fiche 33 (1778) en RAB, nr. 657,
ca. 5 fo.24-26, fiche 33 (1788).
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
152
4.9 Bronnenoverzicht collocaties Gent
4.9.1 Vrouwen
Procesreferentie
Jaar Naam Fiche
Reeks 328 nr.1 1721 Catharina Ruibrecht 2
Reeks 328 nr.12 1783 Livina Hoste 7
4.9.2 Mannen
Procesreferentie
Jaar Naam Fiche
Reeks 328 nr.1 1720 Jan Achtinck 1
Reeks 328 nr.3 1755 Anthonie Van De Walle 3
Reeks 328 nr.3 1757 Gehuwde mannen 4
Reeks 328 nr.4A 1762 Louis Oosterlinck 5
Reeks 328 nr.9 1775 Gehuwde man 6
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
153
4.10 Fiches collocaties Gent
FICHE 1
Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 1
Jaarsituering: 1720
Overspelige: Jan Achtinck
Geslacht: man
Korte inhoud: Dit dossier bevat een collocatieverzoek vanwege de vader en broers van
Isabelle Baillu omdat deze ongehuwde vrouw seksuele betrekkingen heeft met een gehuwde
man, Jan Achtinck. Bovendien is ze samen met hem weggetrokken. Deze man had “sijne
huysvrauwe ende twee kinderen” verlaten en bij Isabelle een kind verwekt. Priester Baeyens
getuigt over deze zaak en zegt dat ze onder meer samen met een jongeman dronken was. Hij
vermaande haar diverse keren, maar ze volhardt volgens hem in haar boosheid. Isabelle
“bekent dat sij ledent acht maenden ghebaert heeft een kint aen haer verweckt bij eenen
ghetrauwden man”, maar zegt “dat sij noyt met andere persoonen vleeschelijcke conversatie
en heeft ghehadt, niet meer voor als naer date van het baeren van het voorseide kint”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
154
FICHE 2
Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 1
Jaarsituering: 1721
Overspelige: Catharina Ruibrecht
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: Catharina‟s vader Anthonie Ruibrecht verzoekt om de vrijlating van zijn
dochter die opgesloten zit in het tuchthuis te Gent. Ze is de verlaten huisvrouw van Francis
Perruyckers en werd gecolloqueerd “ten opsichte van haer quadt comportement, daer naer sij
door conversatie met suspecte persoonen ghevallen was bij ordonnantie van verweerdere in
het tuchthuys”. Haar vader vraagt om haar slaking aangezien ze reeds twee jaar opgesloten zat
en hij haar nodig heeft om voor haar blinde moeder te zorgen.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
155
FICHE 3
Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 3
Jaarsituering: 1755
Overspelige: Anthonie Van De Walle
Geslacht: man
Korte inhoud: Claire De Buck dient een verzoek in om haar echtgenoot Anthonie Van De
Walle te laten opsluiten in het tuchthuis te Gent omdat hij zijn geld verteert in bordelen. “(…)
is gecolloqueert gheworden in de vanghenisse deser voornoemde stadt Ghendt alwaer hij als
nogh is, op het versoeck ende vervolghe van de voornoemde Claire De Buck, suppliantes
huysvrauwe, ter cause van sijn deboucheren ende malversatien int ghesagh van de
voornoemde sijne huysvrauwe (…)”. Hij werd reeds eerder hiervoor opgesloten in het
tuchthuis te Brugge en in het klooster van Froidmont, maar toen geslaakt omdat hij beloofde
zich te zullen beteren138
.
Opmerking: /
138 GTB-WNT: malversatie = misbruik gepleegd in een vertrouwenspositie.
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
156
FICHE 4
Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 3
Jaarsituering: 1757
Overspelige: Gehuwde mannen
Geslacht: man
Korte inhoud: P. Pieters, oom van Jacoba Mortier, verzoekt om collocatie omdat Jacoba als
wees en jonge dochter “‟t sedert de drij maenden heeft begeven in verscheyde suspecte
huysen en aldaer verkeert met differente manspersonen, soo getrouwde als andere”. Volgens
zijn getuigenis verkeerde ze in niet alleen in “suspecte huysen”, maar werd ze tevens
“gehaelt uyt eenen kelder van thaire op den Santbergh alwaer differente stadtssoldaten
logeren ende verkeeren”.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
157
FICHE 5
Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 4A
Jaarsituering: 1762
Overspelige: Louis Oosterlinck
Geslacht: man
Korte inhoud: Sieur Johannes Oosterlinck, vader van Louis, had zijn zoon en diens
echtgenote in huis genomen: “(…) dat hij het ongeluck heeft van „t hebben eenen soone
genaemt Louis Oosterlinck, den welcke is van een seer quaet gedragh, soo ter causen van het
delapideren van sijne goederen of penninghen door exessieve debaucheren, soo frequenteren
van ondeugende vrauwspersoonen, onaangesien hij getrauwt man is (…), soodanigh dat den
supliant den selve met sijn huysvrauwe uyt compassie t‟ sijn huys had genomen ende
geallimenteert (…)”. Johannes verzoekt nu om Louis‟ collocatie aangezien hij onverbeterlijk
is. Hij uit bedreigingen en agresseert zijn gezin.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
158
FICHE 6
Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 9
Jaarsituering: 1775
Overspelige: Gehuwde man
Geslacht: man
Korte inhoud: Pieternelle Lepoutre, een 23-jarige ongehuwde vrouw, werd opgevoed door
haar ooms en tantes,“siende haere aermoede ende dat sij niet opgevoet en wiert in de
christelijcke religie”, en door hen uitbesteed als dienstmeid. Maar in de verscheidene huizen
waar ze diende, werd ze keer op keer weggestuurd omwille van haar “sleght gedragh ende
ledigheydt, mitsgaeders onrechtveerdighen handel”, hoewel ze dit zelf ontkent. Bovendien
ging ze in de herberg om “met gereformeerde soldaeten, ende daermede te drincken ende
schinken, mitsgaeders met hun te bouleren, als oock met getrouwde lieden die sij bij brief
dagh ende ure stelde buyten de poorte”. Pieternelle bekent van met een gehuwde man te zijn
samen geweest, maar zegt niks oneerlijks te hebben gedaan. Bovendien verklaart ze dat men
het gelag voor haar betaalde en ze dus van diefstal bij haar werkgevers niet kan worden
beticht. Ze bekent wel te hebben verkeerd met een Hollandse kapitein, maar niet in bordelen
te hebben vertoefd of met mannen omgang te hebben gehad. Ook het feit dat men haar reeds
eerder berispte, ontkent ze. De schepenen geven gehoor aan de oproep van haar familie en
besluiten haar gedurende vijftien jaar vast te stellen in het tuchthuis.
Opmerking: /
BIJLAGES HOOFDSTUK 4: Processen en collocaties
159
FICHE 7
Procesreferentie: SAG reeks 328 nr. 12 (1783)
Jaarsituering: 1783
Overspelige: Livina Hoste
Geslacht: vrouw
Korte inhoud: De echtgenoot van Livina, Hieronimus De Dapper, alsook haar vrienden,
dienden reeds eerder verscheidene verzoeken in om haar te laten opsluiten in het tuchthuis.
Deze verzoeken kregen gehoord en Livina werd verscheidene malen opgesloten, maar telkens
werd ze na een tijdje vrijgelaten. De eerste slaking kwam er omdat ze zwanger was en de
tweede omdat haar echtgenoot gestorven was en ze voor haar kinderen moest zorgen. Nu
dienen haar vader en broer een verzoek tot collocatie in aangezien ze ondertussen weduwe is
geworden en “wederom heeft ernomen haere aude debauchen ende excessen in den dranck,
tot soo verre dat sij verscheyde daeghen ende nachten met mans persoonen heeft gebouleert,
ende alsoo niet alleene haere substantie ende de gonnen van haere kinderen verthairt, maer
oock door haere sattigheyt groot schandael geeft aen de selve haere kinderen”.
Opmerking: /