hoofstuk i : basiscompetenties en beroepsprofielen 1. 2 ...€¦ · pw 1 hoofstuk i :...
TRANSCRIPT
PW 1
Hoofstuk I : Basiscompetenties en beroepsprofielen
1. Reflecteren over de eigenschappen van goede en slechte leerkrachten op basis van eigen
ervaringen
2. Onderscheid en samenhang verklaren ts beroepsprofiel, basiscompetenties en
opleidingsprogramma’s
Beroepsprofiel = de omschrijving van de kennis, vaardigheden en attitudes van de leraar bij
zijn beroepsuitoefening.
Het beroepsprofiel bevat de taken die een ervaren leraar verricht en zal verrichten in het
licht van maatschappelijke en andere ontwikkelingen. Er is één gemeenschappelijk beroepsprofiel, zowel voor KO, als voor LO als voor SO
Basiscompetenties = de omschrijving van kennis, vaardigheden en attitudes waarover iedere
afgestudeerde moet beschikken
De basiscompetenties stellen de leraar in staat door te groeien naar het beroepsprofiel
Dit door middel van professionalisering, nascholing, zelfstudie, … Er zijn drie sets van basiscompetenties: één voor KO, één voor LO en één voor SO
Opleidingsprogramma’s = hierin wordt beschreven hoe men via een concrete opleiding de
student kan helpen om de basiscompetenties te verwerven.(deze basiscompetenties zijn de
eindtermen van de lerarenopleiding, na het behalen van de et kan de leerkracht doorgroeien naar beroepsprofiel)
3. 4 functies van het beroepsprofiel met voorbeelden uitleggen
De voordelen van een beroepsprofiel
1. Als leerkracht weet je duidelijk wat men van je verwacht. Hoe je functioneert wordt ook
regelmatig geëvalueerd.
2. Dank zij het beroepsprofiel is het voor de hogescholen duidelijk hoe ze hun opleiding
moeten oriënteren.
3. Voor de kwaliteitscontrole (doorlichting)
4. Het socio-economisch veld en het onderwijs veld is ook gebaat met het beroepsprofiel. De schoolbesturen weten zo welk vlees ze in de kuip hebben.
4. De 3 groepen van verantwoordelijkheden van de leraar kunnen onderscheiden
1. De verantwoordelijkheid van de leraar t.a.v. de lerende
2. De verantwoordelijkheid van de leraar t.a.v. de school/de onderwijsgemeenschap
3. De verantwoordelijkheid van de leraar t.a.v. de maatschappij
5. Structuur basiscompetenties: de 10 functionele gehelen illustreren met concrete
praktijksituaties en omgekeerd De basiscompetentielijst bestaat uit 10 functionele gehelen opgedeeld in 3 clusters
1. De verantwoordelijkheid van de leraar t.a.v. de lerende
1. Begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen Bv observerend lesgeven om zo goed te kunnen inspelen op wat er leeft in een klasgroep
2. Opvoeder Bv de lkr probeert de attitudes die hij van de ll vraagt ook zelf voor te leven
3. Inhoudelijk expert (vakkennis) BV De leraar vergelijkt handboeken met elkaar en met het leerplan, bijscholing volgen
4. Organisator Bv puntenlijsten bijhouden, leerlingenadministratie bijhouden
5. Innovator, onderzoeker (reflecteren) Bv bij een minder geslaagde les jezelf in vraag durven stellen en de les herwerken
2. De verantwoordelijkheid van de leraar t.a.v. de school/de onderwijsgemeenschap
6. Partner van ouders/verzorgers Bv zich voorbereiden op oudercontacten
7. Lid van een schoolteam Bv in overleg met collega’s een stappenplan uitwerken voor de opvang van een dyslectische leerling
8. Partner van externen Bv bij een zware ziekte van één van je lln contacten leggen met de ziekenhuisschool waar die
leerling les volgt, of contacten met logopedisten
9. Lid van de onderwijsgemeenschap Bv op de hoogte zijn van vernieuwingen binnen het onderwijs en er een eigen visie over ontwikkelen
3. De verantwoordelijkheid van de leraar t.a.v. de maatschappij
10. Cultuurparticipant Bv krantenartikels uitknippen die dienen als illustratiemateriaal voor een les
Opmerking :
*bij elk functioneel geheel worden verscheidene vaardigheden geformuleerd met een omschrijving van de nodige
kennis
*bij het beroepsprofiel spreekt men van 10 ‘typefuncties’
6. De verschillende leraarstypes onderscheiden met aanduiding van hun werkveld. Het beroepsprofiel van de leraar bestaat uit 10 typefuncties
-de leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen
- de leraar als opvoeder
- de leraar las inhoudelijk expert
- …
7. De 8 beroepsattitudes / beroepshoudingen in eigen woorden uitleggen
A1. Beslissingsvermogen
Tot beslissing durven overgaan en de verantwoordelijkheid voor opnemen
A2. Relationele gerichtheid
Contacten met anderen: echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen
A3. Kritische ingesteldheid
Bereid zijn zichzelf en omgeving in vraag te stellen. Eerst goed nadenken, dan pas stelling
in nemen.
A4. Leergierigheid
Situaties opzoeken om te verbeteren
A5. Organisatievermogen
Plannen, coördineren en delegeren efficiënte manier doel bereiken
A6. Zin voor samenwerking
Gemeenschappelijk aan eenzelfde taak werken
A7.verantwoordelijkheidszin
Verantwoordelijk voelen voor school en leerlingen (om positieve ontwikkeling te
bevorderen)
A8. Flexibiliteit
Bereid zijn zich aan te passen in allerhande situaties (middelen, doelen,
personen,lokalen,..) De beroepshoudingen gelden voor alle typefuncties !
8. De 8 beroepsattitudes relateren aan de verschillende functionele gehelen
Zie oefeningen
9. Nieuwe accenten sinds 2007
Taalvaardigheid
- Zelf Standaardnederlands beheersen
- Beginsituatie van leerlingen kunnen inschatten taalaanpak op maat
- Meer en meer leerlingen die geen of in beperkte mate Nederlands praten
Diversiteit
- Aan elk individu of aan iedere maatschappelijke groep dezelfde kansen geven op ontplooiing,
succes bieden.
ICT
- Maatschappelijke noodzaak om vertrouwd te zijn met ICT
- Iedereen gelijke kansen op toegang tot kennismaatschappij
Onderwijs speelt cruciale rol bij tegengaan van uitsluiting van bepaalde groepen in de
kennismaatschappij.
Hoofdstuk 2 : De leraar als opvoeder
1. De noodzaak van opvoeding in de ontwikkeling van menselijke gedrag aantonen
Een mens wordt niet geboren als mens, hij moet het worden. Algemeen beschikt de mens over
ontwikkelingsmogelijkheden (rechtop gaan, taalfunctie, bepaalde affectieve en morele
verhoudingen), maar deze eigenschappen ontwikkelen niet vanzelf. vergen een milieustimulans,
voorbeelden, ontdekkingsmogelijkheden,…
Denk aan: wolvenkind, mowgli.
2. De basisbegrippen pedagogiek en opvoeding omschrijven en het verschil hiertussen
aangeven
Opvoeding = de hulp met als uit eindelijk doel volwassenheid.
Incidentele opvoeding: hulp verloopt spontaan en niet systematisch.
Intentionele opvoeding: hulp gebeurt met specifiek doel voor ogen
Via waarden en normen
Thuis en op school
Pedagogiek = de leer aangaande het opvoeden
hulp bieden aan de opvoeding
3. De basisbegrippen pedagogiek en opvoeding in verband brengen met het beroep van
leraar
Ouders, maatschappij, … verwachten van leraren dat ook zij jongeren mee begeleiden in hun
ontwikkeling tot ‘actieve burger’. De maatschappij verwacht dat de school jongeren de nodige
waarden en normen bijbrengt om te kunnen functioneren in de huidige en toekomstige samenleving.
4. De uitspraak van Montessori ‘opvoeding is zichzelf overbodig maken’ toelichten
De inbreng van de opvoeder is bij het jong kind groot en bepalend, maar neemt af naarmate
het kind volwassen wordt. De hulp is er anders gezegd op gericht zichzelf overbodig te
maken.
Als lkr zal je het midden moeten vinden tussen
o enerzijds opvoeden, coachen en leiden
o anderzijds loslaten en stimuleren tot zelfstandigheid.
= “de paradox van de opvoeding” genoemd
4. Er is behoefte aan opvoeding op drie vlakken:
Opvoedingsbehoefte op biologisch vlak: voor een goede lichamelijke en motorische
ontwikkeling. Mens is “fysiologisch prematuur” (vergl. met andere dieren: mens is niet “af”
bij geboorte). Fundamenteel hulpbehoevend! Hulp en zorg = levensnoodzakelijk
Opvoedingsbehoefte op maatschappelijk vlak : taal en sociale omgangsvormen: de mens is
een historisch wezen (de mens creëert nieuwe dingen en geeft ze door)
Opvoedingsbehoefte op existentieel vlak: denken! Bewustwording van zichzelf, zingeving
van zijn bestaan. Een mens kan geen “ik” worden als er geen “wij” is (= het kind kan slechts
zichzelf ontdekken door andere te ontmoeten)
5. De gewijzigde visie op opvoeding illustreren
- Vele jaren geleden had men tot doel dezelfde leerstof van generatie op generatie over te
dragen. Het handboek stond centraal. Van de lln werd verwacht dat ze de leerstof
konden reproduceren.
- Montaigne was de eerste die waarschuwde tegen boekenwijsheid en pleitte voor een
evenwichtiger persoonlijkheidsvorming
- Onder Rousseau komt de leerling stilaan als individu meer en meer in het centrum.
Breekt definitief door begin 20ste eeuw (vinden we terug tij Dr Block)
NU: belang van individuele ontwikkeling, in contact komen met andere culturen, … zijn maar enkele
maatschappijkenmerken die een stempel drukken op wat de opvoedingsnorm nu is. Het opvoeden
veronderstelt immers een bepaald beeld van de mens als een te bereiken finaliteit.
Opvoedingsvraag verschuift naar onderwijs
Kloof tussen verwachtingen ‘school’ en ‘thuis’
Andere normen en waarden
6. Het verschil tussen waarden en normen aangeven
Waarden: principes die bepalend zijn voor ons handelen en het menselijk leven en samenleven in
geven.
Morele waarden: eerlijkheid, rechtvaardigheid,…
Wetenschappelijk- theoretische waarden: juistheid, bewijskracht,…
Sociale waarden: openheid, vriendelijkheid, hulpvaardigheid,…
Ecologische waarden: duurzaamheid, milieuvriendelijkheid,…
Technische waarden: gebruiksgemak, zuinigheid, levensduur,…
Economische waarden: winst, transparantie,…
Esthetische waarden: contrast, klankkleur,dynamiek,…
Transcendente waarden: religiositeit, verbondenheid,…
Normen = (gedrags)regel : fungeren als concrete richtsnoeren voor het handelen en zijn afgeleid van
waarden. “wat mag en niet mag in specifieke situaties”
Een individu verwerft waarden door te functioneren in een gemeenschap. Waarden en
normen worden zowel bewust als onbewust opgenomen. Grote invloed gezin,
leeftijdsgenoten en media
Onderwijs: meer en meer belangrijke taak hierin. Terug te vinden bp en bc (zie deel 1)
7. Het officiële en verborgen curriculum als beïnvloedingskanalen voor waardevorming
onderscheiden.
= twee beïnvloedingskanalen die in een school aanwezig zijn en bijdragen tot het tot stand komen
van waarden en normen bij leerlingen.
Het officiële, expliciete curriculum (formele curriculum)
Waarden die uitdrukkelijk gecommuniceerd worden naar ll’en en
buitenwereld
Waarden die de school intentioneel nastreeft (oa. Eindtermen,
leerplannen,ontwikkelingsdoelen,…)
Vb.: rechtstaan voor de directeur
Het verborgen, impliciete curriculum (hidden curriculum)
Informele leerervaringen
Leerervaringen worden niet-intentioneel nagestreerd
Effect van onderwijs (oa. Normen en waarden vn lk/school, lesmateriaal,
schoolorganisatie,…)
Het gedrag van de leraar is NOOIT neutraal maar sterk waardegeladen
Vb.: banken in U-vorm
DUS: In alles wat een lk wel/niet doet schemeren zijn persoonlijke waarden en overtuigingen
door. Een bewuste omgang hiermee is dus belangrijk!
Leermiddelen die gehanteerd worden geven bep. boodschappen door
Organisatie van leeractiviteiten (zelfstandigheid en verantwoordelijkheid
ll’en)
Evaluatiesysteem (competitief en individualistisch)
Schoolse organisatie (groepering vn ll’en volgens leeftijd, onderwijsvorm
vb. ASO en BSO gescheiden op speelplaats)
8. De rol van de school binnen de waardeopvoeding bespreken.
Zie hierboven
Hoofstuk 3 De leraar als begeleider van leer -en ontwikkelingsdoelen
1. De basisbegrippen vorming en didactiek omschrijven
Didactiek Vorming De wetenschap van de systematische, intentionele hulp door leerkrachten verschaft in scholen, bij middel van het cultuurgoed aan zich vormende leerlingen op hun weg tot cultuurwezen
De systematische, intentionele hulp ,door leerkrachten verschaft in scholen, bij middel van het cultuurgoed aan zich vormende leerlingen op hun weg tot cultuurwezen.
Algemene didactiek Vakdidactiek
De wetenschappelijke studie van het onderwijsleerproces in het algemeen, zonder verdere specificatie. Alle componenten in het algemeen, voor alle onderwijstypes en voor alle vakken.
De studie van alle componenten van het didactisch proces voor één bepaald vak.
Algemene methodiek Vakmethodiek
De wetenschappelijke studie van de manier waarop men tewerk moet gaan. Methodiek is een onderdeel van didactiek en bestudeert enkel de methode of wijze van lesgeven voor alle types en vakken.
Bestudeert enkel de “hoe”-vraag binnen één bepaald onderwijstype of één bepaald vak.
2. Vorming en didactiek in verband brengen met het beroep van leerkracht
Van de leerkracht wordt verwacht dat hij zowel inhoudelijk, didactisch als psychologisch soepel kan
inspelen op de mogelijkheden, noden en behoeften van individuele leerlingen.
3. De omschrijving van didactiek volgens De Block
“de leer van de systematische, intentionele hulp door leerkrachten verschaft in scholen door
middel van het cultuurgoed aan zich vormende leerlingen op hun weg tot cultuurwezen”
4. De omschrijving van didactiek volgens De Block analyseren
a. Systematische hulp: vooraf geplande, verantwoorde hulp
b. Intentionele hulp: men heeft bepaald doel voor ogen
c. Door leerkrachten: hulp door personen die een speciale opleiding hebben gevolgd
d. In scholen: Hulp in speciaal uitgeruste instellingen
e. Door middel van cultuurgoed: men onderwijst inhoud die ontleend is aan het cultuurgoed en
gekozen in functie van de doelstellingen
f. Aan zich vormende leerlingen op weg tot het cultuurwezen: het leren van de leerling staat
centraal.
5. De accentverschuivingen binnen de didactiek duiden
Vele jaren geleden had men tot doel dezelfde leerstof van generatie op generatie over te
dragen. Het handboek stond centraal. Van de lln wrd verwacht dat ze de leerstof konden
reproduceren.
Montaigne was de eerste die waarschuwde tegen boekenwijsheid en pleitte voor een
evenwichtiger persoonlijkheidsvorming
Onder Rousseau komt de leerling stilaan als individu meer en meer in het centrum. Breekt
definitief door begin 20ste eeuw (vinden we terug tij Dr Block)
6. Het verschil tussen didactiek en methodiek
Zie doelstelling 1
DEEL 1: DIDACTISCH MODEL
7. Het belang van het didactisch model toelichten
Een didactisch model = een schema met de essentiële aspecten van een didactisch
leerproces
maakt het didactisch handelen doorzichtig en hanteerbaar
kan steun bieden bij het voorbereiden, geven ene evalueren van de lessen
het biedt een referentiekader bij het didactisch denken in het algemeen.
8. Het L.I.N.C.-model bespreken als didactisch model
COMPONENTEN BUITEN DE CIRKEL
Mens- en maatschappijbeeld
Elke maatschappij heeft een aantal specifieke kenmerken. Vanuit deze kenmerken wordt
afgeleid welke taken de school moet vervullen om het uiteindelijke vormingsdoel te
bereiken. (vandaar pijl naar algemene doelen)
Algemene doelen
Het meest algemene doel is de optimale persoonlijkheidsontplooiing Er vertrekt een pijl naar de lesdoelen die een concretisering zijn van de algemene doelen.
COMPONENTEN BINNENIN DE CIRKELS
Lesdoelen
= wat lln in een les moeten bereiken Worden afgeleid uit de algemene doelen, maar worden ook bepaald door de kenmerken van de beginsituatie
Beginsituatie
= het geheel van persoonlijke, sociale, situationele en schoolse gegevens Bv een klas vna 15 lln, één ll heeft ADHD, de les gaat door van 8u30 tot 9u20
Deze gegevens beïnvloeden de keuze vna de lesdoelen, maar anderzijds is de beginsituatie ook afhankelijk van de
lesdoelen
Onderwijsleersituatie
*Wordt voorgesteld door de ‘didactische driehoek’ met de drie hoofdrolspelers: leerling-leraar-
leerinhoud
*De leerling verwerft de leerinhoud via leerprocessen. De leerkracht begeleidt deze leerprocessen.
*Hij kiest hiervoor aangepaste werkvormen en media
*Daarbij gaat hij voortdurend na of hij de leerinhoud verworven heeft = productevaluatie
*De interactie tussen lln en tussen lln en lkr zijn belangrijk in het didactisch handelen
COMPONENTEN VAN DE CIRKELS
Procesevaluatie
Is de beginsituatie goed ingeschat? Zijn de doelen goed gekozen? Zijn de werkvormen
aangepast?
Didactische principes
= algemene voorschriften, krachtlijnen die alle beslissingen van het didactisch handelen
beïnvloeden
Vbn motivatieprincipe
Differentiatieprincipe
Aanschouwelijkheidsprincipe
Creativiteitsprincipe
Activiteitsprincipe
…
Transparantie
Lkr moet het hoe en het waarom van het didactisch handelen zoveel mogelijk uitleggen aan
de lln.
9. Het L.I.N.C.-model koppelen aan de basiscompetenties en het beroepsprofiel
Aangepaste werkvormen en groeperingsvorm bepalen
Een krachtige leeromgeving realiseren met aandacht voor de heterogeniteit binnen de leergroep
10. De linken als centrale kenmerken van het L.I.N.C.-model beschrijven
De verticale samenhang is een belangrijk kenmerk van het LINC. Binnen elk vak is er
samenhang tussen de lessenreeksen, leerjaren (pijl onder en boven )
Horizontale samenhang: Elke schakel is niet alleen gelinkt aan de voorgaande schakels van
hetzelfde vak maar evenzeer aan de schakels van andere vakken.
11. De componenten van het L.I.N.C.-model aan de hand van praktijkvoorbeelden
uiteenzetten
Zie vraag 8
12. Concrete onderwijssituaties situeren in het didactische mode
13. De relaties tussen de verschillende componenten van het LINC model met vbn illustreren
14. De definitie van ‘didactiek’ toelichten vanuit de componenten van het didactisch model.
15. Het LINC model gebruiken als leidraad bij het voorbereiden en in de praktijk brengen van
vormingssituaties.
DEEL 2: DE BEGINSITUATIE
16. Het begrip “beginsituatie” omschrijven
= het geheel van factoren met betrekking op de categorieën leerling, leerkracht, klasgroep, school en
situationele gegevens, die een invloed hebben op de te realiseren onderwijsdoelstellingen, het
verloop en de resultaten van onderwijsleerprocessen.
= het geheel van gegevens over
de leerling
de leerkracht ASPECTEN/
de klasgroep CATEGORIEEN van de
de school beginsituatie
situationele gegevens
17. De beginsituatie situeren in het didactisch model
18. De beginsituatie koppelen aan de basiscompetenties en beroepsprofielen
BC: De beginsituatie van de leerlingen en de leergroep achterhalen.
19. Voorbeelden geven van elk deelaspect van de beginsituatie
- Beginsituatie van de leerling
Persoonlijke factoren: Persoonlijkheid, voorkennis, karakter, taalbeheersing, zelfbeeld,…
Sociale factoren: Milieu en buitenschoolse activiteiten vb.: hobby’s, thuistaal, waarden,…
- Beginsituatie van de leerkracht
Ervaring, leiderschapsstijl, visie op leren en onderwijs,…
- Beginsituatie van de klasgroep
Interactie tussen de leerlingen, storend gedrag, verschillen tss de leerlingen, groepsdynamiek,…
- Beginsituatie van de school
Formele school: afspraken, regels, schoolwerkplan,studierichtingen,…
Fysieke school: accommodatie, grootte, ligging, lessenrooster,…
Informele school: de schoolstructuur waarden en normen, sfeer,…
- Situationele factoren
Uur van de dag
Actuele gebeurtenissen
Weersomstandigheden
Vorige les
Elektriciteit valt uit
…
20. De complexiteit en het belang van de beginsituatie verwoorden
1. Om zinvolle doelen te bepalen = de beginsituatie beïnvloedt de doelen
Vb: Hongkong verkennen (doel) en wonen in Antwerpen en slechts 2 dagen vakantie hebben (BS)
2. Om zinvolle strategie te ontwikkelen om gestelde doelen te bereiken
21. Aangeven hoe leerkrachten de beginsituatie bepalen
Leerkrachten beschikken hiervoor over verschillende middelen. De lk kan info verzamelen via:
- Doelgerichte vraagstelling
- Klasgesprek
- Gesprek met leerlingen
- Systematische observatie
- Regelmatige toetsen
- Raadplegen van leerplannen
- Door contacten met ouders, collega’s en directie
- Raadplegen van leerlingendossier, schoolwerkplan,…
- Resultaten van schoolpsychologisch onderzoek kan beeld bs vervolledigen
-
Hoofdstuk 4 : Didactische principes
1. Omschrijving geven van didactische principes
Didactische principes = een reeks van vuistregels, grondbeginsels, algemene voorschriften
waarmee de leerkracht in elke les en op elk moment zoveel mogelijk rekening houdt. Zij
bieden aanwijzingen voor het concrete didactische handelen van de leerkracht.
Voor goed didactisch handelen
Voor de leerkracht
In elke les en op elk moment
Gegroeid vanuit ervaringen
Te onderscheiden, moeilijk te scheiden
(vb. actief betrokken zijn: motivatie verhoogt)
2. Didactische principes koppelen aan de basiscompetenties en beroepsprofielen
1.7 Een krachtige leeromgeving realiseren, met aandacht voor de heterogeniteit binnen de
leergroep.
2.1 In overleg een positief leefklimaat creëren voor de leerlingen in klasverband en op school.
2.2 De emancipatie van de leerlingen bevorderen.
3. Didactische principes situeren binnen didactisch model
4. Aangeven dat didactische principes cruciaal zijn binnen het onderwijsleerproces
*Hoe meer en hoe beter de didactische principes in de lespraktijk geïntegreerd worden hoe
beter de kwaliteit van de gegeven lessen.
*dragen ook bij tot een verhoging van het welbevinden en de betrokkenheid van de lln
5. Verwoorden wat welbevinden en betrokkenheid inhouden
Welbevinden de mate waarin de ll zich goed voelt op emotioneel vlak. Ze stellen zich
open, ontvankelijk naar de omgeving. Een toestand van welbevinden brengt zelfvertrouwen
mee.
Signalen van welbevinden:
-openstaan voor contacten met anderen, openstaan voor nieuwe situaties
-problemen en mislukkingen aanpakken
-zelfvertrouwen, niet blijven vasthangen aan mislukking
-assertiviteit, opkomen voor zichzelf
-vitaliteit, geen vermoeide indruk
-ten volle kunnen genieten
-in vrede leven met zichzelf
Betrokkenheid de intensiteit van de activiteit, de concentratie, het gedreven zijn, het
plezier beleven,…(hoe meer de lkr aanschouwelijk werkt, hoe meer ze haar lln aanzet tot activiteit, hen
positief motiveert, … hoe meer kans er is dat lln zich goed voelen in de klas)
Signalen van betrokkenheid: -concentratie
-energie, initiatief nemen
-creativiteit, een opdracht persoonlijk aanpakken
-mimiek en houding, ingespannen kijken
-wilskracht, doorzetting
-nauwkeurigheid
-reactietijd, alert zijn
-verwoording, spontaan uiten van hun enthousiasme
-voldoening
6. De wisselwerking tussen welbevinden en betrokkenheid enerzijds en didactische principes
anderzijds uitleggen en illustreren.
Door de signalen van welbevinden en betrokkenheid kan de lkr afleiden of hij o.a. de
verschillende didactische principes voldoende heeft geïntegreerd in zijn lespraktijk.
Hoe meer welbevinden en betrokkenheid er is, hoe meer de lkr er gerust kunnen over zijn
dat hun inspanningen bij de lln aankomen en dat er ingrijpend wordt geleerd.
De aanpak (het hoe) verwijst naar het creëren van een krachtige leeromgeving. Hiertoe
leveren de didactische principes(motivatie aanwakkeren, inspelen op individuele naden, …) een
belangrijke bijdrage
7. Een omschrijving geven dan de 6 besproken principes
Individualisatie- en differentiatieprincipe lk zorgt ervoor dat elke leerling krijgt waar hij
recht op heeft. De lk houdt in zijn pedagogisch en didactisch handelen rekening met de
verschillen tussen leerlingen en dat het onderwijs afgestemd is op de mogelijkheden en
behoeften van individuele leerlingen of groepjes leerlingen.
Leerlingen moeten geen gelijk onderwijs krijgen, maar wel gelijke onderwijskansen !!!
Aanschouwelijkheidsprincipe nieuwe inhouden moeten zoveel mogelijk zintuiglijk
waarneembaar voorgesteld worden Vb in een muziekstuk de verschillende instrumenten kunnen onderscheiden door te luisteren en afbeeldingen van
elk instrument erbij te tonen
Motivatieprincipe een innerlijke ingesteldheid, een geheel van drijfveren en motieven die
de mens tot het verrichten van bepaalde activiteiten brengt. Lk probeert de leerling de
motivatie te geven om te leren, studeren en/of presteren op school.
Activitatieprincipe lln krijgen geen passieve rol toebedeeld, maar de een of andere vorm
van activiteit
Twee soorten:
- Innerlijke(denken, willen,..) waarneembare activiteit
- uiterlijke (handelen, bewegen,…) waarneembare activiteit
*Een specifieke vorm van activiteit is de creativiteit = het kunnen oplossen van een probleem
op een nieuwe, eigen manier.
Integratieprincipe de leerstof moet psychologisch en logisch kunnen aansluiten bij het
reeds verworvene, maar het houdt ook in dat er relaties moeten kunnen worden gelegd met
info die de leerling nog niet beheerst.
Geleidelijkheidsprincipe de onderwijsdoelen kunnen slechts geleidelijk bereikt worden,
het onderwijsleerproces moet systematisch en geleidelijk worden opgebouwd. (geleidelijk overgaan van het concrete naar het abstracte, van bekende naar onbekende, van dichtbij de
leefwereld van jongeren naar verder, …)
8. De typische kenmerken van de 6 didactische principes in eigen woorden formuleren
9. De 6 didactische principes duiden vanuit hun psychologische achtergrond.
Psychologische achtergrond van het individualisatie-en differentiatieprincipe
Leerlingen zijn verschillend wat betreft persoonlijkheid en karakter bepaald leergedrag
Leerproces verloopt NIET gelijk voor iedereen
Psychologische achtergrond van het aanschouwelijkheidsprincipe
Het A.S.A. principe = het denken verloopt in drie fases: aanschouwelijk, schematisch,
abstract stadium
° Aanschouwelijke fase: het denken blijft vastzitten op het niveau van het concreet-
zintuigelijk waarnemen. Denken is weergeven van concrete werkelijkheid Vb het principe van een hefboom demonstreren met behulp van een koevoet
° Schematische fase: Het geobserveerde wordt vereenvoudigd, schematisch
voorgesteld. Ontdaan van alle niet relevante aspecten. Vb een schematische voorstelling van een hefboom
° Abstracte fase: Hier maakt men gebruik van begrippen, symbolen,
ordeningscategorieen van oorzaak-gevolg, middel-doel,… VB het principe van de hefboom woordelijk of met een formule weergeven.
Maar de eerste stap is de belangrijkste: waarneming is bron van alle kennis !!!
Het G.A.S principe = weinig leerlingen kunnen uit een niet-geleide waarneming alle relevante info
halen. waarnemen moet dus aangeleerd en begeleid worden!
- Aanleren:
G: Globale, diffuse totaal aanpak
A: gaat men analyseren en differentiëren
S: structuur of synthese ( de geanalyseerde elementen zal men
weer integreren in een totaalbeeld)
- Geleid: goede vragen en opdrachten sturen de waarneming in de goede richting.
Psychologische achtergrond van het motivatieprincipe
Intrinsieke studiemotivatie: de ll studeert omdat het op zich plezierig is en voldoening
schenkt.
Extrinsieke studiemotivatie: het presteren is geen doel op zich, maar eerder een middel
om iets anders te bereiken (om straf te vermijden, om indruk te maken, om later veel geld te
verdienen,…)
Er is een zekere wisselwerking tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie
De intrinsieke motivatie is effectiever maar de extrinsiek is ook niet verwerpelijk.
Positief effect van extrinsieke studiemotivatie op intrinsieke studiemotivatie bv een ll leest een boek om goede punten te behalen en ontdekt dat boeken lezen eigenlijk wel leuk is
Negatief effect van extrinsieke studiemotivatie op intrinsieke studiemotivatie Bv kleine kinderen zijn van nature nieuwsgierig naar nieuwe kennis. In het SO is daar niet veel meer van
te merken. Waarschijnlijk is het veelvuldig belonen en het voortdurend koppelen van punten aan het
leren de oorzaak van de daling van de intrinsieke motivatie.
Men maakt ook onderscheid tussen leermotivatie en prestatiemotivatie:
taakmotivatie Prestatiemotivatie
Leerdoelen: een ll gaat naar school om te leren,
verstandiger te worden
Prestatiedoelen: een ll wil vooral goed presteren en niet
mislukken kan intrinsiek zijn (hangt niet af van beloning) en ook extrinsiek (bv om goede punten te halen)
Leertaken : het accent ligt op het leren, het bereiken van
de leerdoelen lln zijn taakgericht, taakbetrokkenheid
Prestatietaken : gaan na hoe goed de ll de leerstof
verwerkt heeft (examens, toetsen), de nadruk ligt op het bereiken van prestatiedoelen lln zijn ik-betrokken
Fouten maken mag Fouten zijn mislukking
Mislukken is een deel van het leerproces Mislukken vermijden
Leren, groeien en ontwikkelen Willen uitmunten
Persoonlijke vooruitgang Vergelijking met anderen
!!! de leerkracht moet zoveel mogelijk ‘leertaken’ aanbieden, en zo weinig mogelijk prestatietaken (het evalueren van taken op punten maakt van deze taken prestatietaken ipv leertaken)
Prestatietaken kunnen leiden tot positieve prestatiemotivatie (gericht op beleven van succes) maar
ook tot faalangst (gericht op vermijden van mislukkingen)
-Negatieve faalangst = angst met een negatieve invloed op de prestaties. Vooral bij moeilijke
taken. Gebrek aan zelfvertrouwen, de angst verlamt de ll,… ll presteert niet of weinig
Positieve faalangst = angst met een positieve invloed op de prestaties. Hebben wel zelfvertrouwen.
Moeilijke taken zien ze als een uitdaging. Dan gaan ze optimaal functioneren.
Opmerkingen
- Het ontstaan van faalangst wordt meebepaald door de gezinsopvoeding (ouders stellen
soms te hoge eisen, streng straffen bij mislukkingen, nooit tevreden zijn met de resultaten,..)
- Schoolmoeheid : wanneer er geen studiemotivatie meer aanwezig is
= een chronische en globale (tov alle vakken) lage motivatie voor studie en
schoolaangelegenheden gevolg is negatieve gedragingen
- attributie = houding t.o.v. de inspanning van de lln. Oorzaken toeschrijven aan eigen
succes of falen. Het is belangrijk dat lln zichzelf zien als belangrijkste oorzaak van goede of minder goede resultaten. Het is
niet goed het falen toe te schrijven aan tekort aan aanleg (lln kunnen daar niets aan verhelpen), maar wel
goed toe te schrijven aan te weinig inzet
Psychologische achtergrond van het activiteitsprincipe
Het activiteitsprincipe verandert van uitzicht naargelang de ontwikkelingsfase
- Kind: het sensori-motorische : het kind wil via motoriek komen tot begrijpen van de
werkelijkheid ‘spelen’ is een fundamentele behoefte van kinderen en verschaft
drijfveren tot activiteit (het onderwijs speelt daar op in : leren in spelvorm)
- Adolescent : de activiteit wordt intellectueler, meer verbaal en geestelijk.
10. Met concrete tips voor de praktijk kunnen aangeven hoe mende 6 didactische principes in
de klaspraktijk geraliseerd kunnen worden.
Individualisatie- en differentiatieprincipe
Hoe is de organisatie van het onderwijs nu?
‘leerstofjaarklassensysteem = lln van dezelfde leeftijd worden gegroepeerd in klassen
aan wie uniform wordt les gegeven en waaraan dezelfde prestatie-eisen worden
gesteld. Dit veronderstelt een gelijk niveau en leertempo
--> gekenmerkt door het gelijktijdigheidsbeginsel
- koppeling van tijd aan een bepaalde inhoud: bep leerstof wordt vast verbonden
aan een bep leerjaar
- opdeling van het onderwijssysteem in overzichtelijke delen op basis van tijd:
schooljaar, vakken geordend per jaar , evaluaties zijn tijdgebonden)
gevolg is het zittenblijven!
Mogelijkheden van onderwijsdifferentiatie
Macroniveau
Door het beleid wordt differentiatie voorzien: verschillende onderwijsvormen met
verschillende onderwijsgebieden en studierichtingen + speciale GOK en GOK
Nadeel : het watervalsysteem
Nu opteert men meer om lln te laten starten in gemeenschappelijke jaren (bv 1A)
Mesoniveau
Binnen de school zelf : Streaming en setting
Streaming = de lln worden op basis van hun algemene begaafdheid verdeeld in
afzonderlijke parllelklassen- de groepsindeling blijft
Setting = de lln worden gegroepeerd naar vorderingen per vak Een ll kan dan voor
verschillende vakken in een verschillende groep zitten.
Microniveau
Binnen de klas = binnenklasdifferentiatie = men tracht aan de individuele verschillen
tegemoet te komen door aanpassen van de doelen, de leerstof, het tempo,.. De klas
blijft als eenheid. Niet eenvoudig! het vereist een grondige kennis van elke ll (BS)
Aanschouwelijkheidsprincipe in de praktijk:
Aandachtspunten bij het gebruik van aanschouwelijk materiaal
- Materiaal moet voldoende gevarieerd zijn
- Materiaal moet geschikt zijn voor de leeftijd en het intelligentiepeil van de lln
- Materiaal moet aansluiten bij vroegere ervaringen van lln
- Materiaal moet duidelijk zichtbaar zijn tot achteraan in de klas
- Materiaal moet overzichtelijk blijven
- Materiaal moet juist en actueel zijn
Andere didactische tips
- Als de lln de leerstof niet begrepen hebben, beter terug afdalen tot de aanschouwelijke
of schematische fase (niet proberen nog eens verbaal uit te leggen)
- Bij BSO staat men langer stil bij het aanschouwelijke , maar er moet ook geabstraheerd
worden door thematisch te werken (projectonderwijs) wordt de leerstof concreter
gemaakt, vanuit hun leefwereld en op die manier aanschouwelijker ; Dit werkt ook
motiverend
- Doe-activiteiten en zelfstandig handelen maakt het voor de lln ook concreter
- Aanschouwelijkheid maakt het onderwijs levendiger en aantrekkelijker -> verhoogt de
betrokkenheid
- Aanschouwelijkheid betekent ook dat bv bij het demonstreren van technieken de
leerkracht zelf model moet kunnen staan. Vb: lk toont zelf hoe mayo te maken, heeft zelf
de perfecte cake mee.
Motivatieprincipe in de praktijk
-observatie van signalen van welbevinden en betrokkenheid helpen lkr zicht te krijgen of lln
gemotiveerd zijn
-een motiverend lesbegin : aanknopen bij de ervaringen van lln, bij de actualiteit. Maar
tevens nieuwe horizonten openen: een springplank naar onderwerpen die nog buiten hun
interessesfeer liggen
-transparantie: lln moeten aanvoelen waarmee je bezig bent: doel van de les, nut, …
-een schoolcultuur scheppen waarin het accent ligt op leren ipv presteren
-uitdagen door probleemstellingen te plaatsen die niet iets complexer is dan wat de ll reeds
aankan. (te gemakkelijke taken vervelen, te moeilijke ontmoedigen)
-beroep doen op gevarieerde werkvormen en gevarieerd materiaal
-lkr passen zich best aan aan de motivatiestructuur van de ll : voor faalangstige ll best gestructureerd en niet te moeilijk
voor hoog-prestatiegemotiveerden best taaksituaties die een hoge mate aan zelfstandigheid vragen
voor laag-prestatiegemotiveerden kan een beloning helpen, of een positieve bekrachtiging
-De lkr zelf moet geïnteresseerd en enthousiast optreden werkt aanstekelijk op de
belangstelling
Het activiteitsprincipe in de praktijk
-de lln meer kans geven om zelf verantwoordelijk te zijn voor hun eigen leerproces (zelf-
denken, zelf-ontdekken,…)
-Samenwerken stimuleert de denkactiviteit (groepswerk, leergesprek met foutenanalyse, lln aan mekaar
uitleggen,…)
-De lkr kiest waar mogelijk voor coaching ipv zelf alles te willen uitleggen Wat de ll zelf doet,
onthoud hij ook beter
-Bij opdrachten met een motorische, manuele activiteit mag ook het denken niet vergeten
worden
- een klassfeer waar creativiteit kan en mag, een sfeer van vertrouwen en veiligheid
-lkr wil niet enkel kennis overbrengen maar heeft oog voor brede vorming
-werken met open probleemstellingen (brainstormen, rollenspel, experimenten,
zoekopdrachten, …) op die manier wordt het creatief denken van de lln gestimuleerd.
-de beginsituatie van een klasgroep kan remmend werken op creatief gedrag (belachelijk
makende sfeer bv)
Het integratieprincipe in de praktijk
-verbanden leggen met datgene wat de ll vroeger leerde (les begint met aanknoopingsfase)
-de voorkennis activeren (bv vorige lessen opfrissen) en zo komen tot een nieuwe
leerinhouden
-onderwijs moet levensecht zijn (aansluiten bij ervaringen van de lln)
-de lkr moet de actualiteiten volgen om zo parallellen te trekken ts de aangebracht
leerinhouden en de realtiteit = het realiteitsprincipe
-aanbieden van werkstructuren bij het begin van nieuwe inhouden. Men voorziet een
‘kapstok’ om de nieuw te verwerven kennis aan op te hangen
-voldoende structuur bv het bordschema (lln helpen bij het opbouwen van een schema)
-ook de aspecten vermelden waar verdere lessen zullen op aansluiten
-herhalingsprincipe: oefenen, herhalen en toepassen in verschillende situaties (gespreide
herhalingen zijn meer efficiënt dan één lange oefentijd)
-leseinde: goede synthesevragen of samenvattend overzicht
Opmerking: het belang van horizontale samenwerking (verschillende vakken) en de verticale
samenwerking (lkr die hetzelfde vak geven) lln leren verbanden inzien, over de vakken heen, en
over de jaren heen.
Geleidelijkheidsprincipe in de praktijk
-leerinhouden moeten geprogrammeerd worden tot ‘verteerbare’eenheden
- relevante keuzes maken (vele leerplannen zijn zwaar en handboeken zeer uitgebreid)
-geleidelijkheid moet ook ingebouwd worden in de taakzelfstandigheid, en het creëren van
een tijdsperspectief
11. De verbanden tussen de verschillende didactische principes aangeven
Hoofdstuk 5 : Didactische werkvormen
1. Een omschrijving geven van ‘didactische werkvormen’ en van ‘media
Didactische werkvormen= de onderwijs- en leeractiviteiten, die door leerkrachten en/of lln
worden ontplooid om de leerdoelen zo efficiënt mogelijk na te streven.
m.a.w. de verschillende wijzen waarop leerinhouden worden aangebracht. De keuze voor een
werkvorm gebeurt steeds in functie van de vooropgestelde leerdoelen
Media = de didactische hulmiddelen (geschreven materiaal, cd-speler, bord, overheadprojector, radio,
film, dvd, computer, …)
2. De relatie tss media en werkvormen verduidelijken
Veel werkvormen kunnen niet gebruikt worden als bepaalde media niet ter beschikking staan
Media ondersteunen een werkvorm zinvol.
Een belangrijk punt is de situatieweergave (bv kan het lokaal voldoende verduisterd worden?
zijn er voldoende computers?)
3. De plaats van de didactische werkvormen in het LINC model bespreken
De onderwijsleersituatie wordt voorgesteld door de ‘didactische driehoek’ met leerling,
leerkracht en leerinhoud.
De leerling verwerft de leerinhoud via leerprocessen, de leerkracht begeleidt deze
leerprocessen.
Hiervoor kiest hij aangepaste werkvormen en media
4. De kenmerken van de 5 categorieen: de instructievormen, de interactievormen, de
opdrachtvormen, de samenwerkingsvormen en de spelvormen geven
1) Instructievormen : frontaal onderwijs of docentgestuurd onderwijs (lln zitten tegenover
de docent- de docent staat in het centrum van het onderwijs)
De ‘leerstofgerichtheid’ is groter dan de ‘leerlinggerichtheid’
doceren
demonstreren
2) Interactievormen: lln zijn gesprekspartners, kan onderling zijn of in relatie met de
docent. Het zijn discussievormen waarbij de lln eigen opvattingen toetsen aan die van
anderen.
probleemoplossende discussie
klassengesprek
kringgesprek
onderwijsleergesprek (OLG) – leergesprek
3) Opdrachtvormen: lln krijgen een opdracht die ze zelfstandig moeten uitvoeren, moet
daarom niet individueel.
Het proces is net zo belangrijk als het product
individuele opdracht
4) Samenwerkingsvormen: = samenwerkend leren = de lln helpen elkaar om te leren
Het accent ligt op goed luisteren, elkaar uitleg geven, negatieve opmerkingen vermijden,
iedereen erbij betrekken
De taak van de docent is het organiseren en het begeleiden
groepswerk
CLIM
5) Spelvormen: evaringsleren Er mag geen scheiding zijn ts wat op school geleerd is en
wat in de werkelijkheid weergeeft. De eenvoudigste oplossing zou zijn: de school uitgaan
naar de werkelijke situatie. Meestal is dat niet goed mogelijk,vandaar de vervangende
werkelijkheid in de vorm van een spelvorm.
Rollenspel
Simulatiespel
5. Het begrip ‘activerende werkvormen’ toelichten
= dit zijn werkvormen die de lln uitdagen tot actie, kritisch leren denken en reflectie
m.a.w. werkvormen die nadenken over de leerstof en zelfwerkzaamheid stimuleren. Vbn
- denktijd laten
- voor dat een antwoord gegeven wordt , de lln per twee van gedachten wisselen
- lln kijken elkaars werk na
- doorvragen
- de lln vragen terug te blikken op de les
6. De concrete werkvormen situeren binnen de 5 categorieën
1. Instructievormen
Doceren Kennis/cognitieve info
Op korte tijd veel info
Duidelijke structuur:3 delen
Visuele ondersteuning
Herhaling
Gevarieerde presentatie:
Stemvolume
Intonatie
Oogcontact
Houding
Voorbeelden
Foto’s
Demonstratie
3 vormen: tonen, voortonen, aantonen
Inzichten/vaardigheden/ attitudes
Vanuit een probleemstelling
Gestructureerd : in fasen ( GAS)
Traag
Zichtbaar/hoorbaar voor iedereen
Goede beheersing
Observatieopdrachten/vragen stellen
2. Interactievormen
Probleemoplossende discussie
Klassengesprek/kringgesprek Gesprek tussen lln over eigen meningen en / of ervaringen
Lkr geeft een korte situering van het onderwerp
Lkr stimuleert het gesprek
Lkr ziet toe op gespreksverloop
Lkr blijft op de achtergrond
Onderwijsleergesprek (OLG) Gestructureerd gesprek tussen lkr en lln
Lkr stelt vragen i.f.v. doelen
Via vraag en antwoord lln stapsgewijs tot inzicht brengen
2 technieken om denken te stimuleren:
- doorvragen
- doorspelen
Leergesprek Gesprek over de werkwijze/ gemaakte fouten (foutenanalyse)
Doel: efficiëntere studie- oplossingsmethodes
Uitgangsvraag: ‘Hoe ben je te werk gegaan?
Verschillende fasen
Laat lln zelf fouten verbeteren
Benadruk het geleerde
Het stellen van vragen Duidelijk en eenduidig
Pauze na de vraag
Doorvragen/doorspelen
Één vraag tegelijk
Denkvragen
Geen suggestieve vragen
Geen ja/nee vragen
Positieve reactie op antwoorden
3. Opdrachtvormen Individuele opdracht
Activiteit van de lln staat centraal
Opdracht
Aantrekkelijk
Duidelijk
Verschillende gedragsniveaus
Situering in het geheel
doel benadrukken
Voldoende basisgegevens
Lkr coacht, controleert, stuurt bij, evalueert (proces en product)
4. Samenwerkingsvormen
Groepswerk Duidelijk omschreven taak (boeiend)
Duidelijke afspraken/regels
Vlotte organisatie: Klasindeling/groepsindeling/uitleg van de opdracht
Rollen/taakverdeling
Fasen in het groepswerk
Soorten: parallel en complementair
Lkr is begeleider (proces en product)
CLIM
Coöperatief Leren In Multiculturele groepen
Bespreking zie verder
5. Spelvormen
7. Een omschrijving geven van de volgende werkvormen
Doceren Er is sprake van -één docent
-één groep lln
-er wordt hoofdzakelijk verbaal info doorgegeven
Demonstreren Door één of meer personen wordt op een aanschouwelijke manier – dus niet
verbaal – iets getoond of gedomonstreerd.
Probleemoplossende discussie De lln worden aangezet tot productief denken. Ze proberen
tot een gezamenlijke oplossing te komen van een probleem.
Drie fasen: -beeldvorming (van de vraag)
-oordeelvorming (afwegen van voor en nadelen)
-besluitvorming (kiezen van de beste oplossingen)
Klassengesprekhier ligt de nadruk op het doorgeven van persoonlijke ideeen of ervaringen.
Het doel is het verkrijgen van zicht op kennis, inzicht, belangstelling van de lln.
Kringgesprek De lln zitten in een kring verbale en nonverbale communicatie mogelijk
De lln krijgen om de beurt de kans iets in te brengen.
OnderwijsleergesprekEen gestructureerd gesprek, waarbij de docent de lln stapsgewijs tot
bepaalde kennis en inzicht brengt. De docent is gespreksleider
Groepswerk Hierbij is de klas verdeeld in groepjes van 2 tot 5. Er is een duidelijk omschreven
taak. Lln verdelen zelf de taken.
Rollenspel of sociodrama. Lln spelen een situatie uit de werkelijkheid, waarbij ze zich inleven
in een bepaalde rol- deze werkvorm is persoonsgericht / subjectie
Simulatiespel een werkvorm waarbij werkelijkheid wordt nagebootst in een duidelijk
vastgelegde structuur – deze werkvorm is zaakgericht / objectief De spelers krijgen een
duidelijk omschreven rol
Individuele opdracht de activiteit van de ll staat centraal. Zonder ondersteuning een
oplossing voor een opdracht bekomen.
Leergesprek= een gespreksvorm waarin je lln laat ervaren hoe ze hun aapak over een
doorgemaakte taak kunnen verbeteren.
Het uitgangspunt is een probleemstelling. Het directe vertrekpunt zijn de oplossingen die de
lln vinden voor het probleem. De fouten worden tijdens het leergesprek geanalyseerd en
vormen de discussiestof
Een leergesprek is aan te raden als een manier van redeneren, een aanpak moet worden
verbeterd.
1. De mogelijkheden van die werkvormen bespreken
Doceren: a) mededelen(doorgeven van feiten, gegevens)
b)vertellen (een verhaal, een eigen belevenis)
c)uitleggen (verduidelijken van ideeen)
d) bespreken (bv van een boek, van een gemaakt werk)
Demonstreren a) tonen = visuele informatie - de lln observeren
b) vertonen = niet-verbaalvertellen – de lln beleven waarnemend
c)aantonen = niet-verbaaluitleggen, laten zien hoe iets werkt. – lln volgen al denkend de
uitleg
Probleemoplossende discussie ?
Kringgesprek: a/ het gesloten kringgesprek de docent neemt de leiding- de docent heeft een
vooropgezet doel (productgericht)
b/het open kringgesprek de docent blijft op de achtergrond – de docent heeft een doel
voor ogen die procesgericht is. Bv alle lln betrekken, leren luisteren
Klassengesprek
Onderwijsleergesprek
Groepswerk
Rollenspel poppenkast, souffleermethode, vervreemdingsspel
Simulatiespel
Individuele opdracht klasopdrachten, huistaken, remediërende taken, niveautaken,…
leergesprek
2. De aandachtspunten illustreren bij het uitvoeren van de volgende werkvormen
Doceren
-niet te lang, anders pauze (ts 15 en 45 min)
- gevarieerd stemgebruik
- tussentijdse vragen stellen
Sterke kanten : - geschikt voor het bereiken van cognitieve doelen
- kan aan veel lln
-eenvoudig te organiseren
- in korte tijd veel info
-alle lln hebben dezelfde info
-kan in de meeste lesruimten
Zwakke kanten :-minimaal contact ts docent en lln
-weinig activiteit vna de lln
-lln onthouden het mindergoed
Varianten: responsieles = een werkvorm waarbij de leerstof die door lln is voorbereid, wordt
doorgewerkt aan de hand van vragen door de docent
Spreekbeurt = iemand van buiten de klas
Demonstreren
- groepsgrootte max 25 lln
- Bij de voorbereiding best een ‘uitvoeringsplan’ uitschrijven. (met doelen, fasen, materialen,
timing,…)
- Geef na elke fase een korte samenvatting
-alle lln moeten het goed kunnen zien en horen
Sterke kanten : - info wordt in zeer concrete vorm aangeboden
-lln zijn meestal zeer geïnteresseerd en gemotiveerd
Zwakke kanten: - deze werkvorm is alleen bruikbaar als de info visueel te maken is
-soms is demonstratiemateriaal duur
Probleemoplossende discussie - niet meer dan 15 lln (ofwel in twee groepen)
Sterke kanten -lln worden gemotiveerd mee te doen
-leren hun visie te nuanceren
-leren samenwerken
Zwakke kanten -lln moeten goed geoefend zijn in het luisteren naar en het laten
uitspreken van de ander
-lukt niet bij een slechte klassfeer
Klassengesprek - er is een zekere gespreksdiscipline van de lln vreist
-de lln moeten in staat zijn om zelf een samenvatting te geven, wat
de nodige ervaring vraagt.
Onderwijsleergesprek deze werkvorm vraagt redelijk veel voorbereiding
Deze vorm stelt hoge eisen aan de docent wat betreft het
stellen van goede vragen
Groepswerk -gevaar van kletsverhalen
-docent heeft niet altijd evenveel invloed en zicht op de inhoud van het
gesprek
Individuele opdracht -zorgen voor een passende moeilijkheidsgraad
-maak de taken aantrekkelijk
Leergesprek -als lkr op de achtergrond blijven, wel ondersteunende vragen stellen
-bij de voorbereiding van een leergesprek de mogelijke oplossingen
neerschirjven
-kies problemen die meerdere oplossingen hebbende leerinhoud
3. De ‘CLIM’-methode als vorm van coöperatief leren omschrijven
= Cooperatief Leren In Multiculturele groepen
Het hoofddoel is het ontwikkelen van interculturele vaardigheden = het geheel van
vaardigheden, attitudes en kennis waarover lln moeten beschikken om op een passende
wijze om te gaan met diversiteit binnen sociale interacties en kennisinhouden
4. De essentiele kenmerken van de ‘CLIM’-methodiek weergeven
C Cooperatief leren, heeft 5 kenmerken
1. Interactie: de lln overleggen, zoeken samen, luisteren naar elkaar, bekijken een
probleem vanuit verschillende hoeken.
In interactie gaan verhoogt het leerrendementZie leerpiramide van Glasser
2. Onderlinge afhankelijkheid: lln zijn afhankelijk van elkaar om tot een oplossing te
komen. Ze leren daardoor ook elkaar te waarderen (diversiteit) (organisator,
materiaalmeester, verslaggever,…)
3. Individuele verantwoordelijkheid: Iedereen is verantwoordelijk voor eigen bijdrage
maar ook voor het groepsproduct.
4. Sociale vaardigheden :
5. Groepsdynamiek wordt bevorderd: de lln leren elkaar kennen als verschillende
mensen. ‘Iedereen kan iets, niemand kan alles’ De lln moeten elkaar ondersteunen en
leren verantwoordelijkheid voor elkaar opnemen
L Leren
Een actief participeren aan het leeproces dat van de ll zelf uitgaat.
De lkr is coach en hanteert activerende werkvormen
M Multicultureel
-Lln verschillen op allerlei vlakken : etnische diversiteit, maar ook verschil in leeftijd,
familiale achtergrond, karakter, interesses, intelligentie, …
-Cooperatief leren gebeurt het best in heterogene groepen leerlingen kunnen dan veel
van elkaar leren.
-Voor de samenstelling van de groepen zijn 2 criteria fundamenteel:
1/ de verschillende intelligentievormen
Door in het studiemateriaal alle intelligentievormen (lichamelijke, persoonlijke,
verbale, sociale, muzische , ruimtelijke, “groene” en logische) aan bod te laten komen,
krijgen de lln de kans om hun status te verhogen, omwille van hun belang
voor de groep.
2/ de status Elke ll moet de kans krijgen zijn bijdrage te leveren in ht groepswerk
Hoe hoger je status is, hoe meer kans je krijgt om aan de interactie en het sociale leven deel te
nemen. Een hogere status leidt tot een positiever zelfbeeld en een grotere betrokkenheid en
welbevinden.
Binnen het CLIM is men voortdurend gericht op het verhogen van de status van de lln. Dit door
de samenstelling van de groepen
5. De verschillen tussen groepswerk en CLIM aangeven
6. Aandachtspunten weergeven bij het stellen van vragen
- Stel duidelijke vragen
- Stel eén vraag tegelijk
- Vermijd suggestieve vragen, dit zijn vragen waarbij het antwoord al wordt gesuggereerd
- Vermijd ja/nee vragen
- Formuleer de vraag, even wachten en dan pas iemand aanduiden
- Doorvragen bij onvolledige antwoorden
- Stel relevante vragen
- Breng afwisseling in de vragen
- Stimuleer de deelname van iedereen aan het gesprek
7. De keuze voor werkvormen motiveren vanuit de meervoudige intelligentietheorie van
Gardner
Gardner : Aan elke intelligentie (lichamelijke, persoonlijke, verbale, sociale, muzische ,
ruimtelijke, “groene” en logische) zijn een aantal bekwaamheden of vaardigheden
verbonden.
8. De keuze voor werkvormen verantwoorden vanuit de didactische principes en de
beginsituatie.
9. De verschillen ts een onderwijsleergesprek, een leergesprek en een klassengesprek
aangeven.