jaargang 27 nr 121 april 2017 kwartaalblad voor de … redactie : [email protected]...

24
1 Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de Buckfast koninginnenteelt Redactie Bulletin : Ronald de Moor Email redactie : [email protected] Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende momenten 5 Koninginnenteelt bestaat niet alleen uit het kunstje om een larve in een plastic dopje te 6 krijgen en er dan een koningin van te telen maar eigenlijk voor een nog groter deel uit theorie Hygiënisch gedrag is iets anders dan VSH gedrag 10 Waarom Buckfastteelt? 11 Aanbieding voor voederkrans onderzoek 16 Hoe lang leven bijenvirussen? En: suikerramen uit dode volken! 17 Hygiënisch gedrag bij honingbijen: HYG-, SMR-, EN VSH-GEDRAG 19 Actie Buckfast in de kast 2017 22 Van de redactie Het artikel van Jeroen Vorstman in het vorige bulletin heeft nogal wat los gemaakt. Tijdens de ALV werd ik door verschillende mensen aangesproken. En zoals u in dit bulletin kunt lezen zijn er ook 2 bijdragen die hierop aansluiten. Als redactielid vind ik het prima om verschillende invalshoeken te belichten en een ‘podium’ te geven. Het bulletin is immers voor en door leden. Fijn dat het bulletin goed wordt gelezen en u ook in actie komt als er een ander geluid naar voren moet komen. Schrijft u de volgende keer ook een stuk(je). De in het Buckfast Bulletin gepubliceerde meningen en inzichten blijven te allen tijde voor rekening van de auteurs. Het overnemen van bijdragen en illustraties is na overleg met de redactie toegestaan, mits met bronvermelding. De redactie behoudt zich het recht voor artikelen in te korten en/of te weigeren. Dit blad verschijnt 4x per jaar. februari; o.a. agenda jaarvergadering april; o.a. koninginnenteelt spullen, overlarven, bevruchtingsstations oktober; o.a. programma van de ledendag, teeltverslagen december; o.a. contributie, teeltverslagen Opgave kopij Inleveren bij : [email protected] Kopij inleveren uiterlijk 1 september 2017 . Graag in Word Arial 11 punts aanleveren. Penningmeester BBV De jaarlijkse contributie bedraagt € 20,00. Voor nieuwe leden geldt eenmalig een inschrijfgeld van € 3,00. Het totaalbedrag storten op de rekening t.n.v. Buckfast Belangen Verenigd (Bennekom).IBAN : NL70INGB0005936421. BIC: INGBNL2A (voor buitenland) o.v.v. voor- en achternaam. Nog geen machtiging afgegeven? U kunt een machtiging aanvragen door een mailtje te sturen naar [email protected] Opgave advertenties Advertentiekosten per 1-1-2017 hele pagina per keer 50,- voor 4 keer 150,- halve pagina per keer 37,50 voor 4 keer 112,50 kwart pagina per keer 20 euro voor 4 keer 60 euro

Upload: lamnhi

Post on 28-Jun-2018

233 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

1

Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de Buckfast koninginnenteelt Redactie Bulletin : Ronald de Moor Email redactie : [email protected] Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende momenten 5 Koninginnenteelt bestaat niet alleen uit het kunstje om een larve in een plastic dopje te 6 krijgen en er dan een koningin van te telen maar eigenlijk voor een nog groter deel uit theorie Hygiënisch gedrag is iets anders dan VSH gedrag 10 Waarom Buckfastteelt? 11 Aanbieding voor voederkrans onderzoek 16 Hoe lang leven bijenvirussen? En: suikerramen uit dode volken! 17 Hygiënisch gedrag bij honingbijen: HYG-, SMR-, EN VSH-GEDRAG 19 Actie Buckfast in de kast 2017 22 Van de redactie Het artikel van Jeroen Vorstman in het vorige bulletin heeft nogal wat los gemaakt. Tijdens de ALV werd ik door verschillende mensen aangesproken. En zoals u in dit bulletin kunt lezen zijn er ook 2 bijdragen die hierop aansluiten. Als redactielid vind ik het prima om verschillende invalshoeken te belichten en een ‘podium’ te geven. Het bulletin is immers voor en door leden. Fijn dat het bulletin goed wordt gelezen en u ook in actie komt als er een ander geluid naar voren moet komen. Schrijft u de volgende keer ook een stuk(je). De in het Buckfast Bulletin gepubliceerde meningen en inzichten blijven te allen tijde voor rekening van de auteurs. Het overnemen van bijdragen en illustraties is na overleg met de redactie toegestaan, mits met bronvermelding. De redactie behoudt zich het recht voor artikelen in te korten en/of te weigeren. Dit blad verschijnt 4x per jaar. februari; o.a. agenda jaarvergadering april; o.a. koninginnenteelt spullen, overlarven, bevruchtingsstations oktober; o.a. programma van de ledendag, teeltverslagen december; o.a. contributie, teeltverslagen Opgave kopij Inleveren bij : [email protected] Kopij inleveren uiterlijk 1 september 2017 . Graag in Word Arial 11 punts aanleveren. Penningmeester BBV De jaarlijkse contributie bedraagt € 20,00. Voor nieuwe leden geldt eenmalig een inschrijfgeld van € 3,00. Het totaalbedrag storten op de rekening t.n.v. Buckfast Belangen Verenigd (Bennekom).IBAN : NL70INGB0005936421. BIC: INGBNL2A (voor buitenland) o.v.v. voor- en achternaam. Nog geen machtiging afgegeven? U kunt een machtiging aanvragen door een mailtje te sturen naar [email protected] Opgave advertenties Advertentiekosten per 1-1-2017 hele pagina per keer 50,- voor 4 keer 150,- halve pagina per keer 37,50 voor 4 keer 112,50 kwart pagina per keer 20 euro voor 4 keer 60 euro

Page 2: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

2

U kunt uw advertentie doorgeven aan Ronald via [email protected] Ledenadministratie Aanmelding nieuwe leden, adreswijziging of beëindiging van het lidmaatschap graag z.s.m. doorgeven aan de ledenadministratie via; [email protected] Kleur koningin: Geel voor koninginnen geboren in 2017. Gegevens Buckfast Belangen Verenigd Ereleden Broeder ADAM †, Engeland (1898 – 1996); G. van der Velde, Nederland; L. de Wit, Nederland Bestuur Voorzitter R.Schuurmans [email protected] Vicevoorzitter vacant Secretaris R. de Moor [email protected] Penningmeester Rob W. le Mair [email protected] Ledenadministratie F.J.Wanrooij [email protected] Lid Bert Berghoef Adviseur Dr. J. van Praagh [email protected] Websitebeheer / login aanvragen [email protected] Regio Noord Voorzitter en secretaris L. Hamming [email protected] Penningmeester C. Leber [email protected]

Page 3: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

3

Lid H. Tolhuis [email protected] Lid S. van Esch [email protected] Regio Oost Voorzitter B. Som de Cerff [email protected] Secretaris L. van den Bosch [email protected] Penningmeester L.G. Scheffer [email protected] Lid en coördinator Ameland R. van de Worp [email protected] Lid en coördinator Ameland J. Engelbarts [email protected] Regio West Voorzitter R. de Moor [email protected] Secretaris G. Wieringa [email protected] Penningmeester D. de Graaf [email protected] Lid D. E. van Randen [email protected] Lid G. Verhoeven [email protected] Regio Zuid Voorzitter M. Mesu [email protected] Secretaris W. van Sprundel [email protected] Penningmeester C. van der Laar [email protected] Lid: P. Verkooijen [email protected] Ere lid H. Broeren [email protected] Regio Vlaanderen Voorzitter A. Dhooge [email protected] Ondervoorzitter J. de Ridder [email protected] Penningmeester F. van Broek [email protected] Secretaris F. van Broek [email protected]

Momenteel is er nog 1 redactielid! Beste leden het bulletin is in gevaar. Momenteel ben ik het enige redactielid en dat is niet goed. Als vereniging doen we zaken voor en door elkaar. Graag wil ik hierbij de nadruk leggen op ‘door elkaar’. Via deze weg roep ik iedereen dan ook op om de mouwen op te stropen en je een jaar of langer in te zetten voor de BBV. Als redactielid zorg je voor input, lees je de ingezonden artikelen voor publicatie en kunnen we afwisselend het bulletin in elkaar zetten.

Wij doen u het verzoek uw kopij voor het Bulletin van oktober 2017 uiterlijk op 1 september 2017 bij de redactie in te leveren, zodat er voor de redactie voldoende tijd overblijft voor het opmaken van het blad. We hopen dat het bulletin u aanspreekt, heeft u tips of ideeën mail deze dan alsjeblieft door naar de redactie. Helpt u mee het bulletin aantrekkelijk te maken?

Page 4: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

4

Als u af en toe een artikel wilt schrijven of vertalen bent u van harte welkom! We zoeken vooral mensen die een buitenlandse taal beheersen en ingevoerd zijn in de bijenwereld. De BBV is bereid om uw abonnement te vergoeden op (buitenlandse)bijenbladen. Het gaat daarbij vooral om artikelen over de Buckfastbij en koninginnenteelt. We zoeken een aantal leden (maximaal 6) die het leuk vinden om dit te doen. We verwachten minimaal 3 keer per jaar een (vertaald) artikel. Als tegenprestatie. Wie het eerst komt het eerst maalt. U kunt zich hiervoor opgeven bij [email protected]

Page 5: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

5

Overlarven kan op de volgende momenten. Als BBV hebben we o.a. de opdracht leden te voorzien van goed Buckfastmateriaal. In alle regio’s zijn overlarf momenten. Hieronder kunt u zien waar en wanneer u terecht kunt. Noord: De open dag bij Pranger in Aamen is op zaterdag 20 mei , aanvang 10.00 uur tot 16.00 uur . BBV Noord staat hier met een stand en wij bieden larfjes aan voor diegene die wil overlarfen van onze Meda lijn . Oost: Overlarfmiddag voor de BBV op vrijdagmiddag 2 juni 2017 te Vorden. Aanmelden bij ons secretariaat is verplicht. Uitsluitend toegankelijk voor leden van de BBV. Er wordt door Lucas Hamming en Berend Talens overgelarfd van een nieuwe lijn, die vorig jaar in handen gekomen is van de teeltgroep/bevruchtingstation De Marne. De lijn is voortgekomen uit een combinatie van Buckfast-, MEDA- en Ligustica-materiaal. Ter promotie van de koninginnenteelt zijn de eerste drie larfjes voor leden van de BBV regio Oost gratis, de volgende larfjes kosten 0,50 eurocent per stuk. Het is noodzakelijk u vooraf aan te melden bij onze penningmeester Louis Scheffer, [email protected] met vermelding van het aantal gewenste larfjes. Zonder tegenbericht wordt het overlarven weer gedaan in de Schoppe bij het beheerkantoor van Natuurmonumenten In Vorden, Baakseweg 1A. Het overlarven sluit aan op de 2e ronde naar Ameland. Zuid: Aanbieding koninginneteelt materiaal met 10% korting voor alle BBV leden! De aanbieding is alleen geldig op 28 mei 2017 op de omlarfdag van BBV-Zuid. Datum: Zondag 28 mei 2017 Locatie: GASTHUISHOEVE, Kremselen 2 in Sint-Oedenrode Imkerij De Linde zorgt voor benodigde materialen voor koninginnenteelt, verkrijgbaar tegen betaling. Indien je andere artikelen nodig hebt, kun je deze bestellen via [email protected] Telefoonnummer Imkerij De Linde 06-20372232 Voor BBV leden zijn de eerste 10 larfjes gratis, daarna kosten ze € 0,50 per larfje Indien je geen lid bent betaal je € 0.50 per larfje. Al het beschikbaar gestelde teeltmateriaal is raszuiver Buckfast. West: Overlarven regelt regio West dit jaar in Bussum met medewerking van Jans ter Bork voorzitter bevruchtingseiland Ameland op 30 mei 18.00 tot 21.30 uur. Voor BBV leden zijn de eerste 5 gratis en daarna kosten ze 1 euro per stuk. U krijgt de pedigree meegeleverd. Adresgegevens: Huizerweg 49 H, 1401 GH BUSSUM. Voor mensen met een tomtom / navi in de auto: voer als adres in Huizerweg 51, Bussum Vlaanderen: Er is geen vaste overlarfdag wel is er de mogelijkheid om larven af te halen. Larfjes af te halen bij Jan De Ridder na afspraak. 1,5 euro Larfjes af te halen bij Achiel Dhooge na afspraak 1,5 euro . Ook is er KI mogelijk na afspraak met Achiel de kosten hiervoor zijn 15 euro.

Page 6: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

6

Koninginnenteelt bestaat niet alleen uit het kunstje om een larve in een plastic dopje te krijgen en er dan een koningin van te telen maar eigenlijk voor een nog groter deel uit theorie. door Henk Rostohar Inteelt In het februari 2017 Bulletin leerde je hoe een organisme is opgebouwd en welke bouwstenen daarvoor nodig zijn. Bovendien weet je nu hoeveel chromosomen een koningin/werkster heeft en hoeveel chromosomen een dar heeft. Verder ben je nu op de hoogte hoe de geslachtsbepaling op de X-locus plaats vindt en dat koninginnen en werksters diploïde en darren haploïde organismen zijn. Nu laat ik je zien wat inteelt inhoudt en wat de gevolgen daarvan zijn. Wat leer je? Het verschil tussen genotype of genoom en fenotype. Het verschil tussen dominant en recessief. Wat er gebeurt als je één of meerdere volken gaat intelen. 3.1 Fenotype, genotype, genoom Als je naar een organisme kijkt, bijvoorbeeld de mens, zie je dat er grote verschillen zijn tussen mensen onderling. Je hebt mensen met bruine, blauwe, grijze en groene ogen. Men kan ook van zeer licht blond tot ravenzwart haar hebben. Dat haar kan ook nog eens gekruld of steil zijn. Bij bijen zie je zwarte bijen, bruine bijen en gele bijen. Het fenotype is de verzameling van alle waarneembare kenmerken aan een organisme. Ook de samenstelling van het maagzuur en de bloedgroep hoort daarbij. Een gen is een deel van een DNA-molecuul dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap. Het genotype is de verzameling genen van een individu.

Page 7: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

7

Tegenwoordig spreken we liever van genoom in plaats van genotype, omdat men in de praktijk met genotype vaak slechts een deel van het totaalaantal genen aangeeft. Het genoom betekent eenduidig: de totale erfelijke code. Samengevat: zowel de erfelijke aanleg als de manier van leven en bepaalde omgevingsfactoren bepalen iemands uiterlijk en gedrag. Daarom wordt vaak gezegd: fenotype = genoom + milieufactoren. Een leuk voorbeeld is gras dat een genotype heeft dat zorgt voor hele lange stengels. Als de omgeving, in de vorm van een koe, het gras echter kort houdt, zal het fenotype nooit ‘lange stengels’ zijn. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een persoon die in zijn of haar genotype aanleg heeft voor ademhalingsproblemen, maar er nooit last van krijgt, door altijd in schone lucht te leven. 3.2 Dominant, recessief Bij een diploïde organisme zoals de mens kunnen op de locus voor de oogkleur op beide chromosomen verschillende allelen aanwezig zijn. Eén voor blauw en één voor bruin. De oogkleur wordt dan bruin omdat bruin dominant is ten opzichte van blauw. Blauw is recessief en daardoor niet zichtbaat in het fenotype maar is wel aanwezig. Bruin plus bruin geeft bruin en blauw is niet recessief aanwezig. Blauw plus blauw geeft blauw en hier is bruin niet recessief aanwezig. Een ander voorbeeld zijn de allelen op de locus voor de huidskleur. Ook hier is donker dominant ten opzichte van blank. Donker wordt zichtbaar in het fenotype en blank niet maar is wel aanwezig in het gen. Voor donker plus donker en blank plus blank geldt hetzelfde als hierboven. 3.3 Verwantschap en inteelt Naarmate individuen, hetzij planten of dieren, nauwer met elkaar verwant zijn, lijken ze meer op elkaar. Twee individuen zonder enige verwantschap kunnen echter ook goed op elkaar lijken en nauw verwante individuen kunnen soms sterk uiteenlopende eigenschappen vertonen. De verwantschap kun je vergroten door inteelt. Hierbij vinden paringen plaats tussen zussen en broers, moeders met zonen, tantes met neven enz. enz. Bij inteelt gaan bijen ook steeds meer op elkaar lijken. De allelen voor de diverse eigenschappen nemen af en als de allelen voor een bepaalde eigenschap homozygoot zijn verandert dit niet meer en ligt deze eigenschap vast. Dit geldt voor goede maar ook voor slechte eigenschappen. Nadeel is dat de allelen op de X-locus ook afnemen en er veel combinaties ontstaan waarbij er diploïde darren worden gevormd die niet levensvatbaar zijn. Het broednest vertoont ernstig hagelschot. Het percentage broeduitval kan oplopen tot vijftig procent. Deze ingeteelde volken kunnen zich moeilijk handhaven maar je kunt wel selecteren op tonglengte, kleur, raatzit en zachtaardigheid. Door nu koninginnen te telen van deze ingeteelde volken en deze koninginnen aan te laten paren met darren van ingeteelde volken van geheel andere lijnen kan men beoordelen hoe de vitaliteit van de koninginnen is maar ook de haaldrift en zwermeigenschappen. Doordat de sexallelen van de verschillende lijnen zijn afgenomen is er veel meer kans dat deze heterozygoot zijn en er geen diploïde darren worden gevormd. Bijna 100% van de door de koningin gelegde eitjes loopt uit als werkster. Het is nu een kwestie van selectie om verder te gaan met de grootste broednesten. Ten gevolge van het optredende hysterose effect is de kans op bovengemiddelde prestaties groot. Er gaat erg veel tijd zitten in het telen van lijnen met de gewenste eigenschappen voordat deze verhandeld kunnen worden. En nu het goede nieuws. U hoeft zich hier niet zo druk meer om te maken omdat veel gerenommeerde telers in de afgelopen decennia ervoor hebben gezorgd dat de eigenschappen zwermtraagheid, haaldrift, raatzit en zachtaardigheid vastliggen in de verschillende lijnen. Zolang men binnen Buckfast- of Carnicalijnen blijft telen blijven deze eigenschappen aanwezig. Als imker moet je er wel rekening mee houden dat er op je bijenstand in de derde generatie inteelt op gaat treden omdat de variatie in sexallelen kleiner wordt en daardoor de kans op heterozygose ook kleiner wordt. In de praktijk is een imker die pas nieuwe koninginnen bij een teler heeft aangeschaft zeker enthousiast over de eigenschappen van de nateelt maar na een jaar of twee merkt hij dat zijn volken hagelschot gaan vertonen en broednesten niet meer zo groot worden. Achteraf gezien vindt hij de eerder aangekochte koninginnen toch niet zo goed en hij besluit nieuwe koninginnen bij een andere teler aan te schaffen. Deze doen het veel beter en de nateelt is geweldig maar na een jaar of twee blijken de resultaten toch weer tegen te vallen.

Page 8: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

8

3.4 Wat is hier aan de hand? Ik laat in een zeer vereenvoudigd schema zien wat er gebeurt met de variatie in sexallelen. Om het minder complex te maken gaan we ervanuit dat de koninginnen paren met slechts twee darren en van elk evenveel sperma ontvangt. De imker heeft een koningin ab, met zeer goed broed. Er zijn darren c en d van koningin cd. Hij teelt van koningin ab koninginnen en laat deze aanparen met darren van koningin cd.

Dochters zijn ac, ad, bc en bd. Deze laat hij het volgende jaar aanparen met darren van koningin yz

Hoe je nu ook verder combineert maakt niet meer uit. Er zullen steeds meer sexallelen homozygoot zijn en het probleem verdwijnt niet meer. Dit is het punt waarop de imker gaat twijfelen aan de kwaliteit van zijn aangekochte koninginnen en koopt hij nieuwe bij een andere teler. Waarna hetzelfde proces van voor af aan begint!

3.5 Hoe kun je dit voorkomen? Dit kun je voorkomen door darrenlijnen te zoeken die niet verwant zijn. Hiervoor dien je de stambomen van de opgestelde darrenlijnen op diverse bevruchtingsstations te bestuderen op verwantschap en pas daarna de keus te maken naar welk bevruchtingsstation je je geteelde koninginnen brengt. Dit kan een heel ander station zijn dan je eerst in gedachten had. Marken in plaats van Ameland of Baltrum in plaats van Marken. Een andere mogelijkheid is je koninginnen te laten insemineren met sperma van niet verwante darren. In Duitsland worden elk jaar bij diverse telers inseminatiemiddagen georganiseerd waar je tegen lage kosten je koninginnen kunt laten insemineren. Hiernaast een broednest van een supercombinatie.

Page 9: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

9

Oefenopgaven: 1. Wat is het fenotype? 2. Na hoeveel generaties treedt er inteelt op, op een afgezonderde bijenstand? 3. Wat is inteelt en op welke locus ontstaat dat? 4. Wat is het genoom? 5. Als de sexallelen bij een koningin heterozygoot zijn krijg je wel / geen diploïde darren. Copyright: H. Rostohar 2016

Page 10: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

10

Hygiënisch gedrag is iets anders dan VSH gedrag In het vorige nummer van dit blad stond het artikel “Varroaresistentie dé oplossing tegen varroamijten of utopie?” Door Jeroen Vorstman. In dit artikel staan onder het kopje “Selectie op hygiëne” enkele onjuistheden die enige toelichting vereisen. Ik merk de laatste tijd wel vaker dat begrippen hygiënisch gedrag en VSH (Varroa Sensitive Hygiene) verward worden. VSH gedrag houdt in dat de bijen in staat zijn om varroamijten, die zich aan het voortplanten zijn in een gesloten broedcel te detecteren. Vervolgens kunnen zij deze cel te openen en de pop te verwijderen. De mijt wordt niet gedood maar kan door deze onderbreking zich niet verder meer vermeerderen. Bijen met een hoog hygiënisch gedrag kunnen veel minder goed de mijten niet detecteren. VSH wordt niet “getoetst” door broed te doden met vloeibaar stikstof of een pintest. Met dergelijke testen wordt de mate van hygiënisch gedrag bepaald wat belangrijk is bij broedziekten zoals Amerikaans of Europees vuilbroed of kalkbroed. VSH wordt getest door aan een volkje varroamijten toe te voegen en dan na 12 tot 14 dagen het gesloten broed te openen. De poppen met paarse ogen, circa 13 dagen oud, worden onderzocht op volwassen mijten en jonge mijten. Het aantal niet reproducerende mijten is de maatstaf voor de bepaling van de hoogte van VSH. Hygiënisch gedrag is iets anders dan VSH gedrag ook al lijkt het misschien erg op elkaar. We kunnen vaststellen dat volken met een hoog VSH gedrag vaker ook hygiënisch gedrag vertonen maar andersom hoeft dit niet zo te zijn. Toen wij in 2015 startten met onze VSH teelt binnen de BTG Flevo hebben wij 18 teeltwaardige volken getest met vloeibare stikstof om het hygiënisch gedrag vast te stellen. Wij vonden 2 volken die 100% hygiënisch gedrag vertoonden. Zij ruimden het dode broed binnen 20 uur. Deze 2 moeren werden het uitgangspunt om onze VSH teelt mee te starten. Dit teeltprogramma dat wij samen met Arista Bee Research toepassen is een systeem dat in Amerika ontwikkeld is en heeft aangetoond dat binnen enkele jaren varroa resistentie mogelijk is. Deze pre-selectie is gedaan om wellicht de kans op het vinden van VSH iets hoger te maken. Maar de echte selectie vindt plaats via de beschreven methode van besmetting met Varroa. De genetische basis voor het VSH gedrag is nog niet echt goed bekend. We weten nog niet welke genen verantwoordelijk zijn voor het detectie gedrag en het opruim gedrag. Voorlopig houden gaan we nog uit van een redelijk simpele aanname dat het VSH gedrag wordt bepaald door de aanwezigheid van 2 genen met 4 allelen. Het ene gen bepaald het vermogen de besmette cellen te detecteren en het andere gen bepaald het uitruimgedrag. In de teelt moet je ervan uitgaan dat de vererving van deze genen additief is en dat VSH zowel aan de moederkant als aan de vaderkant aanwezig is. Een koningin waarvan de moeder 100% VSH maar die zelf gepaard is met darren die geen VSH hebben zal een volk hebben dat hooguit 50% VSH gedrag vertoont. Op de site van Arista Bee Research staat een filmpje van bijen die VSH gedrag vertonen. Martin Klein, Buckfast Teeltgroep Flevo

Page 11: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

11

Waarom Buckfastteelt? Auteur: Prof. Dr. M. Försten, München Vertaling met toestemming: G. Boswinkel Bron: Der Buckfastimker Iedereen die met een beetje bijenverstand Buckfastbijen houdt, zal snel merken dat Buckfastbijen geweldige bijen zijn, waarmee je goed en met veel rendement kunt imkeren. Dit alleen al is reden genoeg om Buckfastbijen te houden. Daarnaast is een belangrijke reden, de unieke wijze waarop de Buckfastteelt plaatsvindt, via de combinatieteelt en daardoor de mogelijkheden die dat biedt. Deze ook in het fokken van andere dieren succesvol toegepaste teeltmethode maakt het mogelijk om ook bij de teelt van bijen een interessant en stabiel maar toch open teeltsysteem waarmee hoge prestaties te verwezenlijken zijn – en dit met relatief eenvoudige middelen. Een sleutelrol voor de westerse honingbij binnen het ecosysteem Dat het belang van onze westerse honingbij (Apis mellifera) voornamelijk in haar bestuivingscapaciteit ligt en secundair pas in de voor ons imkers belangrijke honingproductie en andere waardevolle natuurproducten, wordt ondertussen door grote delen van de samenleving erkent. Het vermogen van de honingbij om een veelvoud aan planten, die van de bestuiving door insecten min of meer afhankelijk zijn, in de meest uiteenlopende natuurlijke en ook agrarische ecosystemen, te bestuiven, is een wezenlijke bijdrage aan het behouden van een soortenrijk ecosysteem. In ecosystemen die door landbouw gedomineerd worden, leveren honingbijen een wezenlijke bijdrage aan de oogstzekerheid van sommige landbouwgewassen en dus ook aan de beschikbaarheid van voedsel voor

de mens. De intensieve bestuivingsarbeid in de verschillende ecosystemen, is de bijna niet te missen sleutelrol binnen het ecosysteem van onze honingbij. Zonder deze ecosysteemprestatie ‘bestuiving’ zouden deze ecosystemen er heel anders uitzien en zouden duidelijk soortenarmer en zodoende instabieler zijn. Daarom geldt de honingbij als ecologische sleutelsoort, waarop een groot aantal van de ecosystemen aangewezen is om te kunnen overleven. Om deze sleutelrol in deze verschillende ecosystemen te kunnen vervullen, moet de westerse honingbij een bijzonder groot aanpassingsvermogen aan verschillende milieus hebben.

Een dergelijk groot aanpassingsvermogen is zonder een buitengewoon hoge genetische biodiversiteit niet voorstelbaar. Genetische biodiversiteit bij de Apis mellifera Onze honing bij bestaat al vele miljoenen jaren. Het is verbazingwekkend hoe zeer onze huidige honingbij gelijkenissen vertoont met het in de afbeelding getoonde exemplaar van een versteende Apis Armbrusteri. Deze ongeveer 20-30 miljoen jaren oude bijensoort werd naar de in Buckfastkringen zeer bekende en belangrijke bijenonderzoeker professor Armbruster vernoemd, omdat hij deze belangrijke bijenvondst aan het begin van de 20ste eeuw zorgvuldig beschreven heeft. De westerse honingbij heeft een buitengewoon groot natuurlijk verspreidingsgebied. Het strekt zich uit van Scandinavië in Noord-Europa tot aan de zuidpunt van Afrika en van de Atlantische oceaan in het oosten tot praktisch over heel Voor-Azië in het oosten. In deze zich over meer dan twee continenten uitstrekkende geografische ruimte met zijn welhaast onmetelijke veelzijdige leefmilieus van verschillende hoedanigheid, kon zich de westelijke honingbij als enige honingbijensoort tot de dag van vandaag blijvend vestigen en overleven. Dit is een zeer grote evolutionair hoogstandje uit de biologie. De uiterst rijke genetische biodiversiteit van de Apis mellifera is een elementaire basis voor het zeer lange overleven in dergelijke verschillende ecosystemen. Deze hoge genetische biodiversiteit bij de honingbij heeft in feite te maken met de merkwaardige bevruchting door meerdere darren. Dit zorgt ervoor dat er bij bijen een factor 10 keer hogere recombinatiefrequentie voorkomt dan bij zoogdieren. Daarnaast speelt ook nog hun haplo-diploïde systeem een rol. In de loop van de zeer lange ontwikkelingsgeschiedenis heeft de soort Apis mellifera zich aangepast aan de respectievelijke lokale omstandigheden die zich voordoen in de verschillende geografische streken van zijn natuurlijke verspreidingsgebied. Hierbij ontstonden de verschillende geografische rassen of ondersoorten die van elkaar meer of minder duidelijk te onderscheiden zijn. Belangrijk is het, dat al deze overgebleven

Page 12: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

12

ondersoorten of de hieruit ontstane lokale – en teeltlijnen met elkaar te kruisen zijn. Zij voldoen daarmee aan de, in de moderne biologie, geldige definitie van een soort. Deze zegt dat de leden van een soort met elkaar moeten kunnen paren en deze paringen levensvatbare nakomelingen moeten kunnen opleveren. Dit betekent echter ook dat de vele ondersoorten van de westerse honingbij en alle hieruit geselecteerde lijnen, omdat ze met elkaar te kruisen zijn, een gemeenschappelijke supergenenpool vormen. Dit is de werkelijke schat die het waard is om te behouden, zover dat nog mogelijk is. Aan deze gemeenschappelijke genenpool maken vanzelfsprekend zowel de oorspronkelijke ondersoorten of geografische rassen, zover nog aanwezig, als ook de hieruit door de mens geteelde rassenlijnen deel uit. Het is een in de bijenteelt wijdverbreide vergissing te geloven, dat bijenrassen gelijk te schakelen zouden zijn met de ondersoorten van de Apis mellifera. Dit ‘rassendenken’ heeft zijn wortels in de georganiseerde teelt en niet in de biologie. Het onderscheid is dat de ondersoorten over een zeer lange evolutionaire tijdspanne door natuurlijke selectie zijn ontstaan, terwijl bijenrassen in enkele decennia of slechts in enkele eeuwen door kunstmatige selectie op door mensen vastgelegde teeltdoelen geselecteerd werden en worden. Bij deze rassenteelt hebben de genenpool van de verschillende bijenrassen telkens een rassen typische ‘specialisatie’ (versmalling) ervaren, die boven de specialisatie van de genenpool van de oorspronkelijke ondersoort uitsteken. Daarbij hebben zich de genenpool van de veredelde rassen zoals bijvoorbeeld de rassen Carnica en Ligustica zich duidelijk verder van de oorspronkelijke ondersoorten verwijderd dan bij misschien nog overgebleven minder veredelde lokale rassen. Verderop in de tekst zullen we begrijpen waarom de omstandigheden bij het ras Buckfast anders liggen. De genetische biodiversiteit heeft niet alleen een prominente rol gespeeld bij de ontwikkelings- geschiedenis van de westelijke honingbij, maar doet dit ook nog in de bijenteelt van tegenwoordig. Iedere intelligente imker weet dat er soms ogenschijnlijk gezonde, duidelijk van elkaar te onderscheiden vitale bijenvolken voorkomen. In vele teeltgroepen, vooral als zij een overdreven reinteelt in een gesloten populatie doorvoeren, zijn de als inteeltdepressies bekend staande gevolgen van inteelt gevreesd. Anderzijds zijn het de zeer vitale, niet zelden ook zeer steeklustige F1 en F2 nateelten die vaak veel honing halen, uit bepaalde rassenkruisingen niet onbekend. Juist in de afgelopen jaren verschenen een hele rij wetenschappelijke onderzoeken die op overtuigende en overeenstemmende wijze over het voordeel berichten van bijenvolken, waarvan de werksters een hoge genetische biodiversiteit bezaten. Dit zijn bijenvolken waarvan de koningin door zoveel mogelijk darren bevrucht is. Dergelijke bijenvolken bestaan uit een verhoogd aantal vaderlijke halfzusters. De daaruit voortvloeiende hogere genetische biodiversiteit in een bijenvolk wordt altijd weer in verband gebracht met betere gezondheidseigenschappen, een betere broednesthygiëne, een betere temperatuurregulatie, een grotere weerstand tegen ziekten en zelfs met een hogere honingopbrengst. Dit zou corresponderen met een hogere heterozygositeit bij diploïde dieren en de daarmee onlosmakelijk verbonden positieve uitwerkingen daarvan. In ieder geval is een verhoogde biodiversiteit in feite niet alleen in de evolutiegeschiedenis van de bijen maar ook in de tegenwoordige bijenteelt duidelijk van positieve waarde. Selectie moet de genetische biodiversiteit beperken Het basisprincipe van selectie is een poging de spreiding (variatie) van de teelttechnisch bewerkte eigenschappen te verminderen om daardoor tot een versmalling van de genetische variabiliteit en tot een erfelijke stabiliteit van de eigenschappen te komen. Basisprincipes van selectie In de Buckfastteelt wordt de Meldelsche vererving overschat. Dit heeft een historische oorzaak. Toen professor Armbruster in de jaren 20 van de vorige eeuw zijn bekende boek ‘Züchtung der Honigbiene’ geschreven had, dat voor Broeder Adam als wetenschappelijke leidraad diende, bestond er alleen deze Mendelse voorstelling over de vererving van eigenschappen. De Mendelse vererving behandelt alleen eigenschappen die op de werking van één gen berusten –dit zijn bijvoorbeeld vele kleurvariaties. De meeste belangrijke erfelijke eigenschappen bij planten, dieren en ook bij mensen berusten echter op de werking van talrijke genen en de wisselwerkingen tussen deze genen. De kennis van deze complexe vererving is in de zogenaamde kwantitatieve genetica vastgelegd. Deze ontstond pas rond 1930 en kwam toen vanuit de USA naar het Engelse taalgebied en hiermee kon daarom in het boek van Armbruster helemaal geen rekening gehouden worden.

Page 13: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

13

In het Duitse taalgebied deed de kwantitatieve genetica, als gevolg van de oorlog, pas heel laat – aan het begin van de 60-tiger jaren – zijn intrede in de praktijk van de selectie. Broeder Adam maakt in zijn vele teksten eigenlijk geen melding van de kwantitatieve genetica. Wellicht is dit bij hem tijdens zijn leven zelfs onbekend gebleven. Hij was niettemin een begaafde bijenteler. Met de kwantitatieve genetica wordt geprobeerd de complexe erfelijkheid te verklaren, van eigenschappen waarbij meerdere genen betrokken zijn, die uit de werking van talrijke genen voortvloeien. Poly genetische eigenschappen beïnvloeden ook bij de selectie van de honingbij belangrijke eigenschappen als honingopbrengst, vruchtbaarheid, gedrags- en gezondheidseigenschappen etc. In de kwantitatieve genetica wordt er niet van uitgegaan dat een erfelijke eigenschap – zoals in de Mendelse vererving – op de werking van één enkel gen gebaseerd is, maar de som is van alle deelnemende genen. De individuele genetische effecten kunnen daarbij zeer verscheiden zijn. Zij kunnen zich – per beschikbare ‘allel-uitrusting’ van het betreffende gen locus – voor elk deelnemende gen een meer of minder sterk positief maar ook negatief effect op de expressie van de eigenschap hebben. Bij veel deelnemende genen levert dit zo bij elk individu een groot aantal mogelijke combinaties met elk verschillende eind effecten in de eigenschapsontwikkeling op. Als voorbeeld van een dergelijke eigenschapsexpressie bekijken we de honingopbrengst (afb. 2a ). Op de verticale as is het aantal bijenvolken uitgezet. Op de horizontale as zijn de honingopbrengsten in kilogrammen gegeven. Elk blokje in de figuur staat voor de honingopbrengst van één volk. Worden – zoals in dit diagram – de honingopbrengsten van een groot aantal volken uitgezet, dan wordt duidelijk dat zich aan de randen slechts weinig (elk één) en in het midden – bij een gemiddelde honingopbrengst van 40 kg – zich de meeste volken bevinden (17). Worden de eindpunten van de kolommen door een lijn met elkaar verbonden, dan ontstaat er een typische curve een zogenaamde normale verdeling. Uit afbeelding 2b blijkt dat deze curve door het gemiddelde en de spreiding (standaard deviatie) gekenmerkt wordt. De spreiding kan als de afstand van de één van de beide buigpunten van de curve tot het gemiddelde direct uit de curve worden afgelezen. De horizontale afstand van het gemiddelde tot één va n de buigpunten komt overeen met de variatie van de betreffende normale verdelingscurve. In een groep met een bepaald aantal bijenvolken met een grote spreiding in de honingopbrengst, verkrijgen wij een vlakke normale verdelingscurve. Zouden deze bijenvolken een geringere spreiding van de honingopbrengst hebben, dan zou de normale verdelingscurve steiler worden. De verschillen van de in afb. 2a hieronder getoonde honingopbrengsten worden niet alleen door de talrijke mogelijkheden van genencombinaties veroorzaakt van de voor de honingopbrengst verantwoordelijke genen in de bijenvolken. Iedere enigszins oplettende imker weet dat de honingopbrengst van zijn bijenvolken tevens sterk afhankelijk is van milieufactoren. Ook zijn bijvoorbeeld de dracht en weersgesteldheid, maar ook de bedrijfsmethode van de imker van invloed op de honingopbrengst. In de kwantitatieve genetica noemt men dit: het genotype (G)en het milieu (M)maken samen het fenotype (P)/de eigenschapsprestatie: G + M = P. Dit betekent dat er bij kwantitatieve eigenschappen altijd slechts één – min of meer groot – erfelijkheidsaandeel bij de betreffende eigenschapsexpressie vertegenwoordigd is. Ter verbetering en verhoging van de zekere vererving van de teelteigenschappen wordt een gerichte selectie toegepast. Daarbij worden over meerdere generaties die koninginnen als teeltkoningin gebruikt die de gewenste eigenschappen het meest in zich hebben en zodoende het best garanderen, deze eigenschappen aan hun nakomelingen door te geven. Deze gerichte selectie leidt in de volgende generaties tot een verschuiving van de normale verdeling.

Page 14: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

14

Afbeelding 2b: De karakterisering van een normaal verdeelde eigenschap door het gemiddelde en de standaard afwijking (variantie).De standaardafwijking σ (spreiding) is een belangrijke maat voor de variatie. Het is de afstand tussen het gemiddelde en het buigpunt van de curve voor de normale verdeling. 68.3% van alle waarden bevinden zich in het bereik van ± 1 σ Het gemiddelde stijgt en de spreiding (variatie) neemt af. Dit toont aan dat een gerichte selectie tot een verbetering van de eigenschap en erfelijke stabiliteit voert, omdat het aantal dieren met goed erfelijk materiaal toeneemt. De dieren met minder gunstige genen, (gerelateerd aan de eigenschappen waarop geselecteerd wordt) worden dan ook systematisch uit de populatie verwijderd. De voor de erfelijke prestatieverzekering onontbeerlijke gerichte selectie zal op deze wijze de genetische variatie (biodiversiteit) verkleinen, alhoewel deze anderzijds bij voorkeur hoog moet zijn. Goed teeltwerk is daaraan te herkennen dat het lukt deze tegenspraak op de lange termijn in een koers om te zetten die toch een hoge prestatiezekerheid garandeert. Teeltmethoden zijn een belangrijk werktuig voor de teeltarbeid. Reinteelt heeft tot doel tijdens het verloop van de teelt, de genen van het dier waarmee gefokt wordt meer en meer homozygoot te maken. Dit zorgt voor een hogere prestatiezekerheid en stabiele vererving van de eigenschappen die in het fokprogramma zijn opgenomen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen reinteelt in gesloten populaties en die in open populaties. Reinteelt in gesloten populaties betekent, het vastleggen van alleen die eigenschappen in de populatie die als genetische biodiversiteit aanwezig is. Dit betekent dat alleen de erfelijke eigenschappen die aanwezig zijn in de populatie kunnen worden vastgelegd. Deze selectiemethode geeft aanleiding tot een in de regel hoger inteeltrisico. Bij de reinteelt in open populaties bestaat er de mogelijkheid interessant nieuw genetisch materiaal uit andere populaties in de reinteeltpopulatie in te voeren. Daarmee kan de genetische variatie eerst vergroot worden om dan vervolgens – met inachtneming van de nieuwe toegevoegde genenvariant – door gerichte selectie tot stabiel verervende betere eigenschappen te komen. Reinteelt in open populaties levert daarom teelttechnisch betere resultaten op dan wanneer er reinteelt in gesloten populaties wordt toegepast. Hier tegenover staat de hybride-teelt, welke als doel heeft een hogere heterosis (of hybride groeikracht is het effect dat de nakomeling het gemiddelde van een of meer eigenschappen van de beide ouders overtreft) in de fokdieren te bewerkstelligen, om de daarbij optredende heterosis effecten te kunnen gebruiken. Deze gewenste heterosis effecten halveren zich bij elke volgende generatie. Dit betekent dat ze niet stabiel overerven. Vandaar dat wanneer hybride-teelt wordt toegepast, een duidelijk hogere organisatorische inspanning geleverd moet worden om voortdurend het benodigde uitgangsmateriaal beschikbaar te hebben om de specifieke kruisingen te kunnen uitvoeren en op die manier betrouwbaar van deze heterosis effecten gebruik te kunnen maken. De manier van het telen van Buckfastbijen Buckfastbijen zijn de uitkomst van de combinatieteelt. Door reinteelt toe te passen in een open populatie stelt de combinatieteelt ons in staat om wanneer dat nodig is nieuw, voor de teelt interessant, genetisch materiaal binnen te halen , die afkomstig kan zijn van elk ander ras van de westerse honingbij. Daarmee

Page 15: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

15

staat de Buckfastteelt in feite de complete rijke genenpool van de soort Apis mellifera ter beschikking om mee te telen en niet alleen de genenpool van een geografisch ras of wat daarvan nog is overgebleven. Dit is een superieure uitgangsituatie. Tegelijkertijd maakt de combinatieteelt ook gebruik van de voordelen van de reinteelt, omdat door het invoeren van genen er een verhoogde kans bestaat dat er nieuwe gen combinaties kunnen ontstaan. Door gerichte selectie worden geslaagde nieuwe gen combinaties herkenbaar en kunnen door teelt gestabiliseerd worden. Het prestatievermogen van de combinatieteelt berust op deze door de teelt te weeg gebrachte afwisseling van verbreding en aansluitend gevolgd door versmalling van de variatie. Op die manier beschermt de combinatieteelt de Buckfastteelt voor inteeltrisico’s en opent werkelijk alle teelttechnische en ecologische voordelen van een zeer rijke genenpool. Ook al is de meervoudige paring bij de honingbij een zekere garantie voor de genetische biodiversiteit , het beïnvloedt het in de teelt toegepaste bevruchtingsmogelijkheden de genetische biodiversiteit van een bijenras in uiteenlopende omvang. Daarom is het in de combinatieteelt van het Buckfastras bijzonder belangrijk de mogelijkheden van de verschillende paringsmogelijkheden slim in te zetten. Dit gebruik van de bevruchtingsmogelijkheden bepaalt in grote mate, hoe goed het hierboven geschilderde fundamentele conflict tussen prestatiezekerheid en stabiele vererving (vooruitgang in de teelt) enerzijds en een hoge genetische biodiversiteit anderzijds , teelttechnisch opgelost kan worden. In de wat verder ontwikkelde selectieprogramma is vaak een gesplitste wijze van telen te ontdekken. Dit gaat ook op bij de Buckfastteelt. De basis voor het ontstaan en de voortzetting van de Buckfastbijenteelt is de selectie op de prestatie-eigenschappen. Daarnaast heeft zich een gebruikersteelt als rendabele bijenteelt ontwikkeld, wiens hoge prestatieniveau redelijkerwijs direct uit teelt op prestatie-eigenschappen afkomstig is. Uiteindelijk kunnen we ons toenemend de vraag stellen of het noodzakelijk is om door gekwalificeerde teelt voor instandhouding van de oude Buckfastlijnen. Duidelijk is dat niet alle voor de bijenteelt zinvolle en mogelijke teeltsystemen in gelijke mate voor de verschillende stappen in van de Buckfastteelt geschikt blijken. De vrees is er dat de in vele Buckfastgroepen zeer gewaardeerde Pool-bevruchting en inseminatie – in de zin van de, ook in de Buckfastteelt belangrijke selectie op prestatie – een teelttechnisch dwaalspoor is. Zonder twijfel kunnen met poolbevruchting en inseminatie bijenvolken gekweekt worden waarvan de genetische biodiversiteit duidelijk verhoogd is. Tot de mogelijke voordelen hiervan – naast die voor de bijenvolken zelf belangrijke voordelen zoals een betere gezondheid en vitaliteit – zouden ook grotere honingopbrengsten kunnen behoren. Dit is niet zelden waar te nemen. Deze voordelen zijn echter het totale effect van het samenwerken van alle individuen van een bijenvolk met hun in dit geval bovengemiddeld verschillende genotypen. Wanneer uit een dergelijk mogelijk bovengemiddeld volk na-geteeld wordt, hetzij door natuurlijke nateelt of overlarven, kan de uit één enkel eitje afkomstige koningin, nooit deze optelsom uit een veelvoud van verschillende genotypen doorgeven, echter alleen maar dat wat in haar eigen diploïde genotype aanwezig is. Daarom zal de erfelijke stabiliteit van de prestatie-eigenschappen van de koninginnen die uit pool-bevruchte of geïnsemineerde moeren geteeld worden, gemiddeld altijd minder zal zijn dan die uit gerichte bevruchtingen (hiermee wordt bedoeld een bevruchting met darren afkomstig van dochters van één teeltmoer). Juist daarom blijft ook in de Buckfastteelt de prestatieteelt met de gerichte bevruchting een centrale rol in de teelt spelen om het bovengemiddelde prestatieniveau te behouden. De prestatie georiënteerde nateelt van koninginnen uit poolbevruchting of inseminaties is daarom slechts voorzichtig in te zetten. Voordelen van de Buckfastteelt De teelt die voortvloeit uit de combinatieteelt van de Buckfastteelt heeft tot een zelfstandig nieuw bijenras geleid, die zich door een voor de imkerij zeer aantrekkelijk prestatieniveau onderscheidt. Veel belangrijker blijkt echter, dat het door deze teeltwijze gelukt is, een bijenpopulatie te creëren, die tegenwoordig al over een bijzonder rijke en daardoor ecologisch bijzonder waardevolle genenpool beschikt. Ook al is deze grote genenpool ontstaan door teeltkeuze, zorgt zij ervoor dat zij reeds een substantiële genenbron van de Apis mellifera is. De betekenis van deze ‘synthetische’ genenpool zal, met de wereldwijd waar te nemen verdwijning van de oude lokale rassen van de Apis mellifera, toenemen. Hoe sterker de economische wedstrijdsterkte van de in een gesloten populatie doorgefokte superrassen is geworden, des te sterker is haar wereldwijde verspreiding. Deze export naar gebieden met nog aanwezige lokale rassen is voor deze lokale rassen een ernstige bestaansbedreiging. Deze handelingen zijn de oorzaak van een versnelde verarming van de genetische biodiversiteit bij de Apis mellifera. Ook de Buckfastteelt kan deze genetische verarming bij de westerse honingbij niet helemaal tenietdoen. Desondanks zorgt de genenpool van de Buckfastbijen al voor een interessante

Page 16: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

16

genenpoolreserve. De bijdrage van de Buckfastteelt aan de redding van de nog aanwezige, aanzienlijke genetische biodiversiteit zal groter zijn dan de vele goed gemeende reddingspogingen waarvoor de benodigde financiële ondersteuning op de lange termijn ontbreken. In de Buckfastteelt is de zeer rijke genenpool de basis en dus een doel op zich voor de rentabiliteit van dit bijenras. Juist deze hoge rentabiliteit is de garantie voor het voortbestaan van dit bijenras en dus ook de verzekering voor het behouden van de genenpool. De Buckfastteelt zorgt voor een functionele conservering van talrijke, uit vele lokale rassen samengestelde, genenpools in een levende populatie. Natuurlijk komt zij niet meer overeen met de oorspronkelijke supergenenpool van de talrijke lokale rassen van Apis mellifera uit het verleden. Zij vertoont duidelijk meer gelijkenissen met haar dan de genenpool van alle andere geselecteerde bijenrassen. De waardevolle rijke genenpool en de hoge rentabiliteit bepalen de grote toekomstige mogelijkheden van de Buckfastteelt. Daardoor is de Buckfastteelt van groot ecologisch en economische belang voor de bijenteelt. De Buckfastteelt zorgt dan ook voor een ecologisch waardevolle en bijzondere bijdrage aan de bijenteelt omdat zij bijen voor alle voor bijen werkelijk passende ecosystemen ter beschikking kan stellen. Dit betekent een stabilisering van de ecologische sleutelrol van de westerse honingbij Apis mellifera in het algemeen. Met dank aan G. Boswinkel Aanbieding voor voederkrans onderzoek Ook dit jaar heeft het bestuur overleg gehad met het Brabants Veterinair Laboratorium. De procedure is wel veranderd ten opzichte van vorig jaar. U moet het nu rechtstreeks met hen regelen. U krijgt 5% korting als BBV lid. Procedure voederkransonderzoek: Monstername • Van het verzegelde voer/honing zo dicht mogelijk bij het broednest een monster nemen met behulp van een eetlepel. Dit monster moet minimaal 10 gram honing bevatten voor onderzoek. Let erop dat de nieuwste raten bemonsterd worden. De kans is dan kleiner dat de kweek niet te beoordelen is door overgroei van zwermende bacteriën (verontreiniging). • Deponeer het materiaal in een plastic diepvrieszakje dat van tevoren in een glazen potje is gedaan (dit werkt gemakkelijker), of gebruik een goed afgesloten potje/ bakje dat niet kapot kan gaan tijdens het transport. • Herhaal deze procedure bij maximaal 6 volken en doe deze monsters in 1 zakje. Dit is het verzamelmonster. • Maak na elke monstername van een volk de lepel schoon en gebruik voor elk nieuw verzamelmonster een andere lepel, zodat geen sporen van het ene verzamelmonster naar het andere gebracht kunnen worden. • Druk de lucht uit het zakje, knoop het dicht en noteer per zakje de gegevens van de desbetreffende volken en voeg deze gegevens bij het monster. • Een monster kan eventueel zonder bezwaar een aantal dagen in de koelkast bewaard worden alvorens op te sturen. Verzending Knoop een extra zakje om het verzamelmonster en stuur dit, eventueel samen met andere verzamelmonsters, met identificatie en adresgegevens naar: Brabants Veterinair Laboratorium Postbus 40 5087 ZG Diessen Uitslag Het laboratorium stuurt binnen 14 dagen na aankomst van het monster de uitslag naar de inzender. De uitslag van het onderzoek wordt als volgt vermeld: - Geen sporen van A.V.B. aangetoond (Negatief) - Sporen van A.V.B. aangetoond (Positief). Advies van de commissie bijen gezondheid (CBG): individueel onderzoek per kast te laten doen om de besmettingsgraad per volk vast te stellen.

Page 17: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

17

Afhankelijk van deze uitkomst kan een actieplan worden opgesteld voor de desbetreffende stand en de directe omgeving met behulp van het netwerk gezondheidscoördinatoren van CBG. Te vinden op de site van het NBV of Tel: 0317-422 422 of E-mail: [email protected] Kosten De onderzoekskosten bedragen dit jaar per verzamelmonster € 40.00 excl. BTW. Per inzending worden nog € 7.00 excl. BTW basis- en administratiekosten in rekening gebracht. Dit houdt in dat indien een inzending meerdere verzamelmonsters bevat, maar eenmalig de basis en administratiekosten worden berekend. Het is dus zeer aantrekkelijk om in groep of in verenigingsverband te werken. De uitslag wordt in dat geval naar een centrale inzender gestuurd. Is een van de verzamelmonsters positief op A.V.B. dan wordt de uitslag pas na overleg met de desbetreffende imker naar de centrale persoon gestuurd. Ook de rekening wordt, begin eerstvolgende maand, naar de centrale inzender gestuurd. Indien er een verdunning van een monster moet worden ingezet omdat er zwermende bacteriën (verontreinigingen) aanwezig zijn in het monster zullen deze kosten voor rekening van het Brabants Veterinair Laboratorium zijn. Als na deze verdunning het monster nog steeds verontreinigd blijkt te zijn, zal er een nieuw monster voor onderzoek moeten worden ingestuurd. Deze kosten worden wel aan de inzender doorberekend. Hoe lang leven bijenvirussen? En: suikerramen uit dode volken! Door Geert van Eizenga Dit is misschien een vraag die ogenschijnlijk niet voor de hand ligt, maar toch wel degelijk betrekking heeft op de imkerpraktijk. De vraag wordt aan het einde van de winter bij menig imker zelfs heel actueel ook al wordt dit niet meteen als zodanig herkend. Onlangs werd ik via een publicatie geattendeerd op een wetenschappelijk artikel uit België uit 2010. Misschien vindt u het zelf ook interessant om eens te lezen. Honeybee colony losses in Belgium during the 2008-9 winter . (Bach Kim Nguyen, Jacques Mignon1, Dries Laget, Dirk C de Graaf, Frans J Jacobs,Dennis vanEngelsdorp,Yves Brostaux, Claude Saegerman4 and Eric Haubruge1. Gep Journal of Apicultural Research and Bee World 49(4): 337-339 (2010), © IBRA 2010. DOI: 10.3896/IBRA.1.49.4.07.

Één van de bevindingen wil ik hier graag noemen: “ ….maar, het ziet er meer naar uit, dat virale infecties in combinatie met andere stressfactoren, zoals de microsporidium Nosema Ceranae en de parasiet Varroa destructor een beslissende rol speelt in tenminste enkele van de verliezen van (bijen)volken. Het onderwerp kwam ook te sprake in een uitwisseling van meningen op een Belgisch imkerforum (cari.be), wellicht bekend bij verschillende lezers, met als moderator Ghislain de Roeck. Welnu, Ghislain behoeft bij ons geen introductie! Ghislain vermeldt nog een andere bron. Ghislain verstrekte de volgende informatie (10 september, 2011): Beste allen. Zoals velen van jullie weten onderzoekt prof. de Graaf momenteel tientallen stalen van Vlaamse standen op de aanwezigheid van virussen. De conclusies hieruit zouden nog vóór het einde van het jaar beschikbaar komen. Intussen publiceerde het Journal of Apicultural Research in mei van dit jaar een onderzoek van Kim Nguyen van de Landbouwfaculteit van Gembloux over de Belgische situatie. Hierna een greep uit de gepubliceerde gegevens: - 36 standen met 355 volken werden onderzocht, dit waren de resultaten: chronisch verlammingsvirus (CBPV) werd gevonden op 69% van de standen, vervormende vleugelvirus (DWV) op 64%, zakbroedvirus (SBV)op weerom 69%, virus van de zwarte koninginnencellen (BCQV) op 75% en het acuut verlammingsvirus op 8%. - Op één stand werden noch Varroa, noch virussen gevonden. - Op alle andere werd er minstens één virus vastgesteld. - 86% van de standen testen positief voor meer dan één virus. - Enkel ABPV (had een beduidend effect op verhoogde volkssterfte. - 27 standen testen positief voor BQCV en van deze waren er 48% waar minstens één volk moerloos was. - Op standen zonder BQCV werden geen moerloze volken aangetroffen. Conclusies: Deze studie is de eerste om de aanwezigheid van ABPV, CBPV en SBV in België vast te stellen. Honingbijvirussen zijn wijdverbreid en alomtegenwoordig in op onze standen. Meer dan 97% van de geteste bijenhallen had op zijn minst één virus, terwijl er op 86% van de andere een co-infectie met twee of meer virussen werd vastgesteld. De onderzoekers bevestigen dat V. destructor nauw verbonden is met ABPV en DWV. Hoewel besmetting met alle virussen tot verhoogde sterfte leidde, had enkel infectie met

Page 18: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

18

ABPV een belangrijke en diepgaand effect: de met dit virus besmette volken liepen 14 keer meer kans om te sterven dan deze die ABPV niet hadden. De onderzoekers vonden een duidelijk bewijs dat co-infectie met twee of meer virussen een uitgesproken effect had op de overlevingskans van de kolonie. Uit: ‘Effects of honey bee virus prevalence, Varroa destructor load and queen condition on honey bee colony survival over the winter in Belgium’. Beste groetjes, Ghislain. (APBV = Acute Bijen Paralyse Virus-complex. Binnen dit complex zijn drie virussen geïdentificeerd: Kashmir Bijen Virus (KBV), het Acute Bijen Paralyse (= verlamming) Virus (ABPV) en het Israeli Acute Bijen Paralyse Virus (= IAPV). In een andere mail van 10 april 2009 komt een andere interessante vraag op. Het onderwerp luidt: Virussen en over hoe lang ze leven. Ghislain werpt deze vraag op op het eerder genoemde imkerforum. Hij formuleert aldus: Goede middag Ludo (De Clercq) en allen. Toen Marc De Bont het rond Kerstmis vorig jaar had over zijn gestorven volken, sprak jij zelf over problemen die je vaststelde in 2006 en over het feit dat Nguyen, de onderzoeker uit Gembloux, je vertelde dat bijenstalen moeten ingevroren worden om, achteraf nog, te kunnen vaststellen dat er virussen aanwezig waren. Oef, wat een zin! Mijn vraag is, weet jij hoelang bijenvirussen in leven blijven in een dood volk of op voedselramen van een dode kolonie? Sommigen zeggen mij dat ze overwegen om die (mogelijk besmette) voedselramen te geven aan andere, levende volken. Persoonlijk vind ik dat geen goed idee, ondermeer omdat ze ook sporen van andere ziekteverwekkers kunnen bevatten (nosema, ...). Echter, als er een levensduur op de sporen of virussen kan gekleefd worden is het misschien toch te overwegen. Misschien dat een verblijf van dat materiaal in een diepvries gedurende een zekere tijd ook een oplossing biedt? Hoewel, denkend aan wat Nguyen je zei, zal precies dit ze in leven houden! Dank en beste groetjes, Ghislain. Het antwoord van Ludo De Clercq liet niet lang op zich wachten. Dag Ghislain, om vanachter te beginnen, het is niet zo dat de diepvries virussen in leven houdt. Het is wel zo dat de diepvries de verteringsprocessen stillegt, die anders op korte tijd de virussen omzetten tot aminozuren en brokjes DNA of RNA. Virussen kunnen enkel in een levende gastcel floreren (= in leven blijven en/of zich vermeerderen), of een beperkte tijd overleven in droge vorm of in vochtig milieu waarin geen verteringsenzymen zitten. Dat verklaart hoe de Varroa virussen kan overdragen door besmet bloed van een bij te zuigen. Het deel van het bloed dat naar de maag gaat wordt verteerd, en daar worden de virussen 100% vernietigd. Dit is dus geen bron van overdracht. Een klein deel van het bloed dat echter blijft hangen aan de scharen en de zuigslurf van de mijt, bevat levende (blauwe en andere) bloedcellen, waarin het virus langere tijd aanwezig blijft. Dit is het reservoir dat beschikbaar is voor overdracht van de besmetting. Het is moeilijk een tijd te plakken op hoelang hierin levensvatbare virussen verblijven, maar ik schat dat op meerdere uren tot zelfs dagen. In de praktijk betekent dat, dat de mijt zeker een nieuw slachtoffer heeft gevonden terwijl ze nog besmettelijk is. Het punt dat Nguyen maakt van het snel invriezen van stalen slaat op het volgende: Zo gauw een bij dood gaat, beginnen de cellen in haar lichaam te sterven (dat gaat niet ogenblikkelijk, in tegenstelling tot wat je zou denken, zo wordt bijvoorbeeld rundvlees meerdere weken gerijpt in een koelcel, waarbij de binnenste cellen nog steeds 'in leven' zijn. Ik schat dat we voor een klein diertje als een bij over enkele uren spreekt voor de laatste cel echt dood is. Een stervende cel gaat in wat men noemt 'autolyse' = zelfvertering. Elke cel bevat verteringsenzymen, maar deze zitten normaal opgesloten in vacuolen, zodat ze de cel zelf niet gaan verteren. Bij het sterven van de cel breken de vacuolen open, en komt de inhoud vrij binnenin de cel. Al wat in de cel zit, ook eventuele virussen, wordt dan op enkele uren gesplitst in zijn bestanddelen. Als dat gebeurd is, dan zijn de detectietechnieken die men gebruikt voor virussen niet meer in staat het virus van de rest te onderscheiden. Het is dus niet zo dat er na een uur geen virussen meer zijn, maar hun aantal zakt wel zeer snel. De meettechnieken voor virussen zijn niet zeer gevoelig, en als men dus na enkele uren maar 10%, en nog enkele uren later maar 1% overhoudt, dan meet men helaas niets meer. Wat niet betekent dat dit lichaamsvocht niet meer besmettelijk is, want daarvoor moeten we verder zakken tot 0,00000001% of lager, wat enkele dagen kan duren. Daarom is het snel invriezen belangrijk, om het inwendig sterven van de cellen te stoppen. Eenmaal ingevroren zitten de virussen goed beschermd. Als in het labo de stalen ontdooid worden, gebeurt dat in een relatief grote hoeveelheid alcohol, die de verteringsenzymen denatureert, zodat ook daar de vertering langs chemische weg gestopt wordt.

Page 19: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

19

Om terug te komen op het hergebruik van materiaal uit een kast die het jaar tevoren gesneuveld is. Als de doodsoorzaak 100% zeker gekend is, en het ging enkel om Varroa en virussen, dan is het risico denk ik klein, mits men zeker is dat er geen levend Varroa opzit. Virussen op voedselramen zijn theoretisch mogelijk (men kan een oplossing van virussen vriesdrogen, en dat poeder bewaart in steriele omstandigheden zeer lang), maar in de praktijk zijn er zoveel bacteriën in de lucht en op de was die onder meer graag een verloren gelopen virus opeten, dat dit geen echte bron van overdracht is. Ook moet een bij van bijvoorbeeld het BPV een 10 miljard virusdeeltjes via de mond opnemen om een 50% kans op besmetting te hebben, terwijl 1 enkel virusdeeltje via het bloed (beet van een mijt bijvoorbeeld) volstaat voor hetzelfde gevaar. Als er ook maar een kleine kans is dat er schimmels of bacteriën bij betrokken waren, is het beter geen risico's te nemen. In tegenstelling met virussen kennen deze beide een spore-vorm, die aan zeer extreme omstandigheden kan weerstaan. Vuilbroed bijvoorbeeld, maakt sporen die meerdere uren op 140 graden nodig hebben om vernietigd te worden. Dat is de reden dat men kastmateriaal verbrandt bij deze ziekte. Nosema overleeft voor zover ik weet de wassmelter niet. Ik zou geneigd zijn mogelijk besmette voedselramen niet te hergebruiken. Even in de diepvries steken doodt geen ziektekiemen (wel eitjes van de wasmot), maar zal misschien ook het (winter)voer doen kristalliseren, wat maakt dat de bijen toch de helft zullen buitengooien als ze dit terugkrijgen. Ook een eventuele quarantaine lijkt mij moeilijk, zeker voor voedselramen. Een droog leeg raam een jaar lang beschermen tegen wasmot is niet moeilijk, een voedselraam is wat anders. En dan spreek ik nog niet van een risico op gisting enz. Het sop lijkt me de kool niet waard, zelfs als het gaat om honderden ramen. Een kilo suiker recupereren spaart nog geen euro, maar een gezond volk erdoor besmetten kost honderd(en) euro. Beste groeten, Ludo Ghislain bedankt Ludo! Bedankt, Ludo, dat je de tijd genomen hebt om ons dit nogal onbekend - en in dit geval zeker onbemind - aspect van de bijenteelt zo omstandig en begrijpelijk uit te leggen! Beste groetjes, Ghislain. Wij sluiten ons hierbij zeker alsnog aan. Geert. Hygiënisch gedrag bij honingbijen: HYG-, SMR-, EN VSH-GEDRAG door A.H. de Witt Inleiding Al vele malen is het hygiënisch gedrag bij honingbijen aan de orde geweest in het Buckfast Bulletin. Het begon allemaal in het begin van de twintigste eeuw met geruchten over het niet doodgaan van bijenvolken op standen die waren besmet met Amerikaans vuilbroed. Tot die tijd werden zieke volken eenvoudigweg met kast en al opgeruimd d.w.z. ze werden verbrand en vormden daarmee een enorme kostenpost voor de betreffende imkers. In Amerika bleef Amerikaans vuilbroed voortdurend de kop opsteken en het was voor zowel imkers als bijeninspecteurs (van staatswege) een raadsel hoe de ziekte zich verspreidde, maar ook een raadsel hoe sommige bijenvolken de aantasting amper kregen of zelfs overleefden. Hetzelfde deed zich natuurlijk voor in onze streken. Hygiënisch gedrag. Een overzichtsartikel over deze materie is te vinden in het Buckfast Bulletin (de Witt 2002). De man die centraal stond in het onderzoek naar Amerikaans vuilbroed is Walter C. Rothenbuhler. Door het ontwikkelen en uitvoeren van een reeks klassiek geworden experimenten, kwamen de onderzoekers steeds dichter bij oorzaak van het overleven van bijenvolken die duidelijk besmet waren met Amerikaans vuilbroed (Jones 1964, Rothenbuhler 1964a). Samen met zijn medewerkers kwam Rothenbuhler er achter dat het door hem benoemde “hygiënisch gedrag” op een tweetal recessieve erffactoren berust (Rothenbuhler 1964b). Daarop kwam wel commentaar. Moritz meende dat de gegevens die Rothenbuhler verkregen had, ook geïnterpreteerd konden worden als zouden er drie erffactoren bij betrokken zijn (Moritz 1988). Later kwamen er nog onderzoekers die dit bevestigden, zij het dan op een ietwat andere wijze (Gramacho e.a. 2001, Gramacho e.a. 2009). Door anderen werd vermoed dat het hygiënisch gedrag wordt beïnvloed door meer dan drie erffactoren (Lapidge 2002, Oxley e.a. 2010).

Page 20: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

20

Jarenlang is er gewerkt aan het tot stand brengen van lijnen die absoluut hygiënisch gedrag vertoonden. Hierin is Marla Spivak de leidende persoon geweest (en dat is ze tegenwoordig nog steeds). Ze werkte aan de Universiteit van Minnesota en heeft daar hygiënische lijnen tot stand gebracht. Uiteindelijk heeft ze deze – The Minnesota Hygienic bees - overgedaan aan Tom en Suki Glenn van Glenn Apiaries (Spivak 2000). Nadien is er nog veel veranderd. Zo werd de pintest (het doden van larven m.b.v. van een dunne naald door het celdeksel heen) vervangen door het bevriezen van broed m.b.v. vloeibare stikstof. Deze methode heeft hetzelfde effect, maar hierbij komt niet direct lichaamsvloeistof van de larve vrij en wordt ook niet het celdeksel beschadigd. De suggestie om niet de pintest te gebruiken, maar vloeibare stikstof, komt van Jerry Bromenshenk (Spivak e.a. 1998a, Cushman 1998?). De werksterbijen herkennen kennelijk op een of andere manier de dode inhoud onder het celdeksel, openen de cel en ruimen het dode materiaal op. De prikkel die de werksterbijen dat dode broed doet waarnemen, is vermoedelijk gelegen in het vrijkomen van bepaalde geurstoffen (Spivak e.a. 2001), die via de antennes worden waargenomen (Mondet 2015). Dat is zeker het geval voor kalkbroed (Swanson 2009). De mate waarin dat waarnemen, openen en opruimen gebeurt, is weer afhankelijk van de gevoeligheid van de reukorganen (Gramacho e.a. 2003). Ook werd ontdekt dat dit hygiënisch gedrag van invloed is op het aanwezig zijn van kalkbroed (Spivak e.a. 2001a) en van de varroamijt (Spivak e.a. 1998b, 1998d, 2001b). Ook zou dit gedrag voordelig zijn voor het tegengaan van wasmotten en kleine kastkevers (Kirrane 2015). Door allerlei onderzoekers wordt benadrukt dat het aanwezig zijn van hygiënisch gedrag in bijenvolken uitermate belangrijk is (o.a. Spivak 1997, 1998c). Koninginnentelers en beheerders van bevruchtingsstations zouden hieraan sterke aandacht moeten schenken. Het is immers van belang voor iedere imker dat broedziekten op afstand worden gehouden en dat hij of zij de beschikking kan hebben over volken met hygiënisch gedrag. Varroa-gevoelig hygiënisch gedrag. Wat hierboven werd beschreven wordt gewoonlijk “hygiënisch gedrag” genoemd. Daarnaast is er nog een ander type hygiënisch gedrag dat zich specifiek richt op varroamijten. Dit is het “Varroa sensitive hygiene behaviour” (VSH) ofwel in goed Nederlands “Varroa-gevoelig hygiënisch gedrag”. Het komt erop neer dat bijen op een of andere manier in staat zijn op te merken of de varroamijt zich in de cel voortplant of niet. Wanneer er dan meerdere varroamijten in een cel aanwezig zijn, dan wordt de cel opengemaakt en de inhoud eruit gehaald. Eventueel ontsnappende (en bevruchte) volwassen varroa’s kunnen andere cellen binnengaan, maar hebben dan wel te maken met een onderbroken broedcyclus, evenals bij het vrij rondlopen van de mijten met het risico gepakt te worden (grooming) en te worden kapot gebeten (Tsuruda 2012). De niet-volwassen mijten leggen het loodje: zowel het mannetje als de eventuele vrouwtjes, omdat ze buiten de cel niet kunnen overleven. Het gevolg hiervan is dat de broedcyclus van de mijten stelselmatig wordt onderbroken en er steeds minder mijten komen, al zal dat aantal wel nooit volledig op nul komen. Sinds de varroamijt in West-Europa aanwezig is (in Nederland voor het eerst in 1983 – aan de grens gesignaleerd bij Holterbroek-Zwillbrock (Maandschift voor de Bijenteelt 1983: 91) en op 21 april een melding in het NOS journaal; in het meinummer van het Maandschrift voor de Bijenteelt 1983 een “Publicatie van de ziektebestrijdingscommissie van de VBBN – Wageningen getiteld “Varroa Diagnose en Bestrijding) en zich ondertussen over grote delen van de wereld verspreid heeft (o.a. in Amerika sinds 1987, Pettis 2014; nog niet in o.a. Australië) is er enorm veel onderzoek geweest naar de herkomst, de ontwikkeling, verspreiding en de bestrijding van deze mijt. Chemische bestrijding. De bestrijding richtte zich in eerste instantie op mijtdodende chemische producten. Zoals het in principe gaat met alle chemische middelen ter bestrijding van ziekten, bleek dat er op den duur resistentie bij – in dit geval - de varroamijten optrad (Lodesani e.a. 1995, Milani 1995, Watkins 1997). Later kwamen meer natuurlijke (organische) middelen zoals mierenzuur, thymol en oxaalzuur in beeld. Deze stoffen zijn in ieder geval minder schadelijk voor bijen en roepen, voor zover men weet, geen resistentie op, alhoewel ….. De weg van de teelt. Wat natuurlijk overbleef was de zoektocht naar mogelijkheden ter bestrijding in de bijen zelf: de weg van de teelt. Broeder Adam was er van overtuigd dat via de teelt van honingbijen de varroamijt zou kunnen worden bestreden. Hij zei dat tijdens een bezoek in 1989 van een groep Nederlandstalige imkers aan de Buckfast Abdij n.a.v. zijn bevindingen met de tracheemijt. Pas in 1992 werd de varroamijt in Engeland aangetroffen (Thompson e.a. 2002). Dat dit een moeizame, maar wel lonende weg is zal uit het volgende blijken. Al jaren was bekend dat varroamijten zich soms niet voortplanten (non-reproductie) (Spivak 1996) – met variërende percentages van 10-20% (Martin 1997). Anderen geven aan dat dit meestal lager is dan 40%

Page 21: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

21

(Harbo e.a. 1999a) en dat het ook erfelijk is (Harbo e.a. 1999b). Spivak geeft percentages in een overzicht van de mogelijke oorzaken en tracht ook tot goede definities te komen van non-reproductie en onvruchtbaarheid in verband met toekomstig onderzoek (Spivak 2000). Daarnaast blijkt er een groot verschil te zijn in het aantal dode of ontbrekende mannetjesvarroa’s tussen commerciële bijenvolken (absoluut niet resistent of tolerant) en resistente waarbij volgens de onderzoeker (Eguaras 1995) de non-reproductie in resistente volken te wijten is aan een groot gebrek aan mannetjesvarroa’s. Waardoor die mannetjes ontbraken was op dat moment onbekend, maar het vermoeden was aanwezig dat dit met een soort verstop-gedrag van de varroamijten te maken zou kunnen hebben. Anders dan bij het verwijderen van Amerikaans vuilbroed en kalkbroed (verwijderen van larven in een bepaald stadium) wordt bij het opruimen van varroa de bijenpop met mijten verwijderd en dat gebeurt pas een 60-tal uren of meer nadat de cel gesloten is (Ibrahim e.a. 2006) en dat is nadat de mijt met eileggen begonnen is (Donzé e.a. 2006). In dit stadium betekent dit in feite dat de nakomelingen van de varroamijt volledig vernietigd worden: ze hebben geen enkele kans. De onderzoekers Harbo en Hoopingarner teelden een lijn die in staat was de mijtenpopulatie laag te houden omdat de mijten kennelijk een lage mate van voortplanting hadden in werksterbroed. Zij noemden deze erfelijke eigenschap Suppression of Mite Reproduction (SMR)(= onderdrukking van mijtvoortplanting (Harbo e.a. 1997, 1999a). Uitgebreide veldstudies lieten zien dat de volken die geteeld waren voor hygiënisch gedrag net zoveel honing haalden als de niet geselecteerde controlevolken en dat ze minder mijten hadden. Echter was dit lagere aantal mijten niet genoeg om het onder de haalbare economische drempel te houden (Delaplane e.a. 1999). Het SMR-gedrag en de lage mijt-aantallen waren voor Spivak en haar medewerkers aanleiding om te onderzoeken hoe de bijen van de SMR-lijn de mijtvoortplanting onderdrukten (Ibrahim e.a. 2006). Daarvoor gebruikten ze o.a. koninginnen die van Harbo waren verkregen en onderwierpen de daaruit ontstane volken aan een standaardtest met bevroren broed. Het bleek dat de SMR-volken 98,6% van het bevroren broed opruimden binnen 48 uur. Hoewel de volken door Harbo geselecteerd waren op SMR-gedrag (Harbo 1999a), bleken ze alle zeer hygiënisch te zijn. Later bleek dat de selectie door Harbo en Harris op non-reproductie in feite een selectie was op een soort van uitstelgedrag van de reproductie van de mijten. Uit het onderzoek kwam nl. naar voren dat het uitstel van reproductie wel eens te danken kon zijn aan de werksters van het bijenvolk. Het trad pas op nadat een “resistente” koningin ruimschoots eigen uitlopend broed had geproduceerd - ongeveer 6 weken na de bevruchting (Harbo e.a. 2001). Door alle nu bekende feiten op een rijtje te zetten, veronderstelden Spivak en haar medewerkers dat SMR-bijen mijten, die bezig waren zich voort te planten, konden opsporen en verwijderen, terwijl zich niet voortplantende mijten ongemoeid werden gelaten. Dit duidt dus op een gedrag van de bijen, maar het zou ook te maken kunnen hebben met een of ander broed-effect – iets uit het SMR-broed dat de mijten zou kunnen beïnvloeden. Uiteindelijk kwamen ze op een drietal vragen uit, die ze via experimenten graag beantwoord wilden zien. De vragen waren de volgende:

a. bijen die geteeld zijn op SMR-gedrag, sporen die inderdaad met mijten besmette poppen op en

verwijderen ze die?

b. Als dat zo is, verwijderen de SMR-bijen dan met voorkeur mijten met een hoop reproductief

succes en laten ze poppen met mijten met een laag reproductief succes ongemoeid?

c. Wat is het reproductieve succes van mijten van SMR-volken, wanneer de bijen niet wordt

toegestaan met mijten besmet broed te verwijderen?

Via een aantal elegante experimenten werden de antwoorden verkregen: de antwoorden op de vragen a. en b. waren die positief. Bij de derde vraag was het antwoord dat de mijten uit SMR-volken beduidend minder vruchtbaar waren dan die uit de controle-volken (HYG-volken). In het betreffende artikel wordt vaak de term SMR gebruikt en ook tot 5 keer toe de term “sensitive” (in de zin van: de bijen zijn erg gevoelig voor bepaalde signalen), zonder dat nog bekend is wat die signalen precies zijn. Ze kunnen uit het aangetaste broed komen, de kans is echter groter dat het vanuit de mijten komt. Daar zijn ook duidelijke aanwijzingen voor (Nazzi 2004). Duidelijk werd ook dat SMR-volken beter mijten opruimen dan volken met alleen hygiënisch gedrag. Misschien zou je kunnen zeggen dat SMR-gedrag een uiterste consequentie is van hygiënisch gedrag. Vermoedelijk gaat het om een tweetal elkaar aanvullende genen (Harbo e.a. 2005). In ieder geval is dit (nog steeds) de werkhypothese. Later werd de naam SMR overgezet naar VSH (very sensitive hygiene), omdat steeds duidelijker werd dat de werksterbijen juist erg gevoelig zijn voor bovengenoemde signalen (Harris 2007).

Page 22: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

22

Het blijkt dat wanneer koninginnen geteeld worden vanuit volken met 100% VSH-koninginnen, dat deze bij paring met willekeurige darren een groot deel van het VSH-gedrag in hun werksters laten zien (Harbo e.a. 2001). Uit onderzoek van Harbo en Harris (2006) blijkt dat de genen voor het VSH-gedrag additief zijn d.w.z. ze vullen elkaar aan: des te meer allelen, des te meer VSH-gedrag. De VSH-genen liggen hoogstwaarschijnlijk op twee chromosomen (e-mail van Harris) nl. op chromosoom 3 en 9. De voorpublicatie en samenvatting van dit onderzoek werd in 2011 gepubliceerd (Tsuruda 2011). De echte publicatie vond plaats in het tijdschrift PLoS ONE (Tsuruda 2012). Belangrijk is ook dat de onderzoekers benadrukken dat er niet alleen naar VSH-gedrag wordt gekeken, maar dat ook andere, voor imkers belangrijke eigenschappen, moeten worden meegenomen in de teelt van dit type bijen. In een recent uitgevoerd onderzoek (Kirrane 2015) blijkt dat bijenvolken van Russische afkomst (Primorsky-bijen), die gehouden worden op het USDA-ARS onderzoeksinstituut in Baton Rouge (Verenigde Staten) het wat hygiënisch gedrag en VSH-gedrag betreft, wat beter doen dan de standaard controlevolken. Dat houdt dus in dat er tussen rassen (maar ook binnen rassen) wel het nodige aan verschil m.b.t. deze gedragstypen is. Ook wordt benadrukt dat de verhouding tussen niet-reproducerende mijten en reproducerende mijten een goede maat is voor het VSH-gedrag. Tot slot: wat dichter bij huis. Tot dusverre hebben we ver over de grenzen gekeken en dat zou het gevoel kunnen oproepen dat er hier in West-Europa op dit gebied weinig of niets gebeurt. Dat is beslist niet het geval! Zowel in Zweden, Finland, Duitsland, Frankrijk en in Nederland wordt het nodige aan onderzoek gedaan met het oog op de varroa-bestrijding. In feite worden er twee wegen bewandeld.

- De eerste is heel simpel: doe niets aan de bijenvolken m.b.t. varroa-bestrijding en er zullen op den

duur vanzelf een aantal overblijven die met de varroamijt kunnen leven (de “Bond”-methode). Er

gaan dus een heleboel volken ten onder aan de varroamijt. Voorbeelden hiervan zijn de

veldproeven bij Vogelenzang en op Tiengemeten (onderzoek van de WUR, zie de volgende

website: http://www.wur.nl/nl/nieuws/Natuurlijke-selectie-van-varroaresistente-

bijenvolken.htm), bijenvolken op Gotland, de volken van John Kefuss (Fr.) etc.

- De tweede weg is een stuk ingewikkelder: zoeken naar VSH-gedrag en dat trachten te versterken

door gerichte paringen (via kunstmatige inseminatie (KI) en/of natuurlijke paringen met de gewenste

darren). Een versnelling kan plaats hebben door gerichte KI-paringen van koninginnen met het

sperma van één dar. Alle werksters die dan ontstaan, hebben van vaderszijde exact hetzelfde

genotype meegekregen. Nateelt-koninginnen van zulke volken zullen dan (bij grote aantallen) de

genetische spreiding van de moederkoningin laten zien. Deze tweede weg wordt ook door een

groot aantal telers en teeltgroepen bewandeld. Voorbeelden hiervan zijn: Josef Koller (Dld.), Juhani

Lundén (Finl.), Jürgen Brauße (Dld.) (Landesverband der Buckfastimker Berlin-Brandenburg e.V.)

en hier te lande Arista Bee Research (met een zeer informatieve website:

https://aristabeeresearch.org/nl/) etc.

Er wordt natuurlijk flink aan de weg getimmerd en er worden grote verwachtingen gewekt, maar uiteindelijk zal de tijd ons leren of al deze mooie plannen ook waar gemaakt kunnen worden. Ik hoop het, want doormodderen met steeds maar weer het bestrijden van de varroa’s – al is het ook met “zachte” chemicaliën – is in feite geen afdoende oplossing. Schildwolde, 24 januari 2017. Gebruikte literatuur? Zie de literatuurlijst achter in dit bulletin. Buckfast in de kast 2017. Doet u mee? Doet u mee als teler van 1 of meerdere volkjes voor de actie? Als teler krijgt u 100 euro per 6 raams volkje wat u teelt. U levert 4 ramen broed, pedigree, 1 raam voer in totaal 6 ramen bezet met bijen. De leverdatum van het volkje is eind juni/ begin juli De te leveren koningin is een jonge moer uit 2017. ----------------------------------------------------------------------------------- - Nieuwe leden betalen 20 euro contributie en 3 euro administratiekosten - De actie loopt tot 1 juni 2017 - De nieuwe leden halen hun volk af bij de teler en betalen 80 euro. - De teler geeft Rob (de penningmeester) een seintje met naam van nieuw lid en naam van bankrekening met rekeningnummer dat het volk is opgehaald en Rob maakt 20 euro over aan de teler.

Page 23: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

23

- De teler krijgt een vergoeding van totaal 100 euro. Er zit geen kast bij de prijs. - De BBV houdt er een lid en de 3 euro administratiekosten aan over. Rob en Frans zorgen voor de organisatie en koppeling tussen nieuw lid en teler die zich heeft opgegeven. Geeft u zichzelf ook op bij Rob of Frans? Graag vermelden hoeveel volkjes je wil leveren. [email protected] [email protected] Bevruchtingsstations: http://www.buckfastbevruchtingsstation.nl Ameland https://dehoven.wordpress.com Flevo www.teeltstationmarne.nl Marne www.buckfastmarken.nl Marken

Voor pedigrees bij Jean-Marie van Dijck http://perso.fundp.ac.be/~jvandyck/homage/elver/update.shtml

Website www.bbvbuckfast.nl We doen ons best als bestuur om u zo goed mogelijk te informeren. U kunt een login aanvragen voor het besloten gedeelte door een mail te sturen naar [email protected]

Literatuurlijst artikel A.H. de Witt: Cushman. D. (1998?). The Minnesota Hygiene Queen. http://www.dave-cushman.net/bee/hygenequeen.html Delaplane. K.S., Hood. W.M. (1999). Economic threshold for Varroa destructor Oud. in the southeastern USA. Apidologie 30: 383-395 Donzé. G., Herrmann. M., Bachofen. B., Guerin. P.M. (2006). Effect of mating frequency and brood cell infestation rate on the reproductive success of the honeybee parasite Varroa jacobsoni. Ecological Entomology 21: 17-26 Eguaras. E., Marcangeli. K., Oppedisana. N., Fernandez. N. (1995). Mortality and reproduction of Varroa jaconsoni in resistant colonies of honey bees (Apis mellifera) in Argentina. Bee Science 3: 174-178. Gramacho. K.P., Gonçalves. L.S.(2001). The sequences of the hygienic behavior proces of Carnolian worker honey bees (Apis mellifera carnica). Proceedings of the 37th International Congress, 28 October – 1 November 2001, Durban South Africa (later verschenen als: Gramacho. K.P., Gonçalves. L.S.(2009). Sequential hygienic behavior in Carniolan honey bees (Apis mellifera carnica). Genetics and Molecular Research 8: 655-663) Gramacho. K.P., Spivak. M. (2003). Differences in olfactory sensitivit and behavioral responses among honey bees bred for hygienic behavior. Behavioral Ecology and Sociobiology 54: 472-479 Harbo. J.R., Hoopingarner. R. (1997). Honey bee (Hymenoptera: Apidae) in the United States that express resistance to Varroa jacobsoni (Mesostigmata: Varroidae). Journal of Economic Entomology 90: 893-808 Harbo. J.R., Harris. J.W. (1999a). Selecting honey bees for resistance to Varroa jacobsoni. Apidologie 30: 183-196 Harbo. J.R., Harris. J.W. (1999b). Heritability in honey bees (Hymenoptera: Apidae) of characterstics associated with resistance to Varroa jacobsoni (Mesostigmata: Varroidae). Journal of Economic Entomology 92: 261-265 Harbo. J.R., Harris. J.W. (2001). Resistance to Varroa destructor Mesostigmata: Varroidae) when mite-resistant queen honey bees were free-mated with unselected drones. Journal of Economic Entomology 94: 1319-1323 Harbo, J.R., Harris. J.W. (2005). The number of genes involved in the SMR-trait. American Bee Journal 145: 430-431 Harbo. J.R., Harris. J.W. (2006). Varroa-infested cells that are not removed by bees with Varroa-Sensitive-Hygiene. American Bee Journal 146: 447-448 Harris. J.W. (2007). Bees with Varroa Sensitive Hygiene preferentially remove mite infested puppae aged ≤ five days post capping. Journal of Apicultural Research and Bee World 46: 134-139 Ibrahim. A., Spivak. M. (2006). The relationship between hygienic behavior and suppression of mite reproduction as honey bee (Apis mellifera) mechanisms of resistance to Varroa destructor Jones R.L., Rothenbuhler. W.C. (1964). Behaviour genetics of nest cleaning in honey bees II. Responses of two inbred lines to various amounts of cyanide-killed brood. Animal Behaviour 12: 584-588 Kirrane. M.J., Guzman de. L.I., Holloway. B., Frake. A.M., Rinderer. Th. E., Whelan. P.M. (2015). Phenotypic and genetic analyses of the Varroa Sensitive Hygienic trait in Russian honey bee (Hymenoptera: Apidae) colonies. PLoS ONE 10: e0116672. doi:10.1371/journal.pone.0116672 Lapidge. K.L., Oldroyd. B.P. (2002). Seven suggestive quantitative trait loci influence hygienic behavior. Naturwissenschaften 89: 565-568 Lodesani.M, Colombo. M., Spreafico. M. (1995). Ineffectiveness of Apistan® treatment against the mite Varroa jacobsoni Oud in several districts of Lombardy (Italy). Apidologie 26: 67-72 Martin. S., Holland. K., Muray. M. (1997). Non-reproduction in the honeybee mite Varroa jacobsoni. Experimental & Applied Acarology 21: 539-549 Milani. N. (1995). The resistance of Varroa jacobsoni Oud. to pyrethroids: a laboratory assay. Apidologie 26: 415-429 Mondet. F., Alaux. C., Severac. D., Rohmer. M., Mercer. E.R., Le Conte. Y. (2015). Antennae hold a key to Varroa sensitive hygiene behaviour in honey bees. Scientific Reports 5 Moritz. R.F.A. (1988). A reevaluation of the two-locus model for hygienic behaviour in honeybees. Journal of Heredity 79: 257-262

Page 24: Jaargang 27 Nr 121 April 2017 Kwartaalblad voor de … redactie : redactiebbv@gmail.com Inhoudsopgave Gegevens Buckfast Belangen Verenigd 2 Redactioneel 3 Overlarven kan op de volgende

24

Nazzi. Fr., Milani. N., Della Vedova. G. (2004). A semiochemical from larval food influences the entrance of Varroa destructor into brood cells. Apidologie 35: 403-410 Oxley. P.R., Spivak. M., Oldroyd. B.P. (2010). Six quantitative trait loci influence task thresholds for hygienic behaviour in honeybees (Apis mellifera). Molecular Ecology 19: 1452-1461 Pettis. J. (2014). Statement of Jeff Pettis. http://www.usda.gov/documents/OCR-042914-Pettis.pdf Rothenbuhler. W.C. (1964a). Behaviour genetics of nest cleaning in honey bees. I. Responses of four inbred lines to disaesed-killed brood. Animal Behaviour 12: 578-583 Rothenbuhler. W.C. (1964b). Behaviour genetics of nest cleaning in honey bees IV. Responses of F1 and backcross generations to disease-killed brood Spivak. M. (1996). Honey bee hygienic behavior and defense against Varroa jacobsoni. Apidologie 27: 245-260 Spivak. M. (1997). Honey bees hygienic behavior as a defense against Varroa jacobsoni mites. Resistant Pest Management 9: 22-24 Spivak. M. (2000). Minnesota hygienic bees. American Bee Journal 140: 13 Spivak. M., Reuter. G.S. (1998a). The Hygiene Queen. Bee Culture (mei 1998) Spivak. M., Reuter. G.S. (1998b). Performance of hygienic honey bee colonies in a commercial apiary. Apidologie 29: 291-302 Spivak. M., Reuter. G.S. (1998c). Honey bee hygienic behavior. American Bee Journal 138: 283-286 Spivak. M., Downey. D.L. (1998d). Field assays for hygienic behavior in honey bees (Hymenoptera: Apidea). Journal of Economic Entomology 91: 64-70 Spivak. M. (2000). Non-reproduction in Varroa jacobsoni. American Bee Journal 140: 745 Spivak. M., Ross. R., Gramacho. K. (2001). Olfactory sensitivity of hygienic honey bees performing uncapping and removal behaviors. American Bee Journal 141: 894-895 Spivak. M., Reuter. G.S. (2001a). Resistance to American foulbrood disease by honey bee colonies Apis mellifera bred for hygienic behavior. Apidologie 32: 555-565 Spivak. M., Reuter. G.S. (2001b). Varroa destructor infestation in untreated honey bee (Hymenoptera Apidae) colonies selected for hygienic behavior. Journal of Economic Entomology 94: 326-331 Swanson. J.A.I. e.a. (2009). Odorants that induce hygienic behavior in honeybees: Identification of volatile compounds in chalkbrood-infested honeybee larvae. Journal of Chemical Ecology 35: 1108-1116 Thompson. H.M., Brown. M.A., Ball. R.F., Bew. M.H. (2002). First report of Varroa destructor resistance to pyrethroids in the UK. Apidologie 33: 357-366 Tsuruda. J.M., Harris. J.W., Bourgeois. A.L., Danka. R.G., Hunt. G.J. (2011). Using single-nucleotide polymorphisms and genetic mapping to find candidate genes that Influence Varroa-Specific Hygiene. American Bee Journal. 151:511. Tsuruda. J.M., Harris. J.W., Bourgeois. L., Danka. R.G., Hunt. G.J. (2012). High-resolution linkage analyses to identify genes that influence Varroa Sensitive Hygiene behavior in honey bees. PLoS ONE 7: e48276. doi:101371/journal.pone.0048276 Watkins M. (1997). Resistance and its relevance to beekeeping. Bee World 78: 15–22. Witt de. A.H. (2002). Bij het overlijden van Walter C. Rothenbuhler (op 14 augustus 2002, 82 jaar oud). Buckfast Bulletin 64: 34-38