jac. van looy...der jac. van looy, jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar...

205
Jacob Jac. van Looy bron Jac. van Looy, Jacob. A.W. Sijthoff, Leiden 1930 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/looy001jaco01_01/colofon.htm © 2004 dbnl

Upload: others

Post on 06-Aug-2020

3 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

Jacob

Jac. van Looy

bronJac. van Looy, Jacob. A.W. Sijthoff, Leiden 1930

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/looy001jaco01_01/colofon.htm

© 2004 dbnl

Page 2: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

1

Verleden Avond.

‘De zon zonk in het Westen neder,Verdween met al haar gouden glans,’

In de vierkante binnenplaats van het Weeshuis waar nu het Frans Hals-Museum isgevestigd, zaten de groote meisjes die geen posten hadden, geschaard in halven kringen zongen. Ze hadden weêr de stoeltjes in het pad gedragen en over het witteverstelwerk gebogen, loofden ze samen den avond alom:

‘De zilvren maan prijkt heerlijk wederAan 's hemels blauwe, azuren trans.’

Over het gansch gesticht was koelte en donker dalend en een geur van hooi was aankomen zweemen en wademde in de beslotenheid der oude plaats. Achter de lange,gestrekte nokken en tot de stijltjes van het torentje waarin de bel geborgen en eerstom negen uur zou luien voor de pap, straalde de hemel nog. Achter het lagerepannendak der school, daar waar het uitspansel het bleekste glansde, was toen eenooievaar uit de diepte aan komen sturen en dadelijk er achter nog een. Hun vlerkenklepten schaduwig over, als in de maat voorbij, of sloegen zij den binnenmantel aaneener matelooze klok.

Beneden van den vloer praatte een jongen naar een anderen zaaljongen waarvande blonde krullebol schimmerde nog. Ruggelings geleund aan het hardsteenen voetstukin het kruis der paden, onder de door elkaâr gehoepelde, duistere

Jac. van Looy, Jacob

Page 3: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

2

bol van de zonnewijzer, hurkten ze op het klinkerstoepje, met opgehoekte knieën,keerend hun gedichten naar meisjesen zaalpad en rookten uit witte pijpen.

‘Die gaan hun nest opzoeken,’ had hij die had gesproken, gezegd en 't hadgeklonken alsof hij in zijn hoofd de mast had opgericht gezien in een weiland, met't platte en besprokkelde wagenwiel er bovenop gesteund.

De zang naar de ondergegane zon verstomd weêr was en toen luidden er destemmen harder en beurtelings. Op de rollaag bij het witte hekje naar de bleek onderde eetzaalramen en op de riggels langs de heerentuin bukten ook eenige jongens inhun mouwvest en rookten.

‘Ik zwem genoeg,’ zei er een naar de overkant, ‘ik zweet nog in al mijn kleêren,’De ander praatte onder de haag vandaan en 't klonk of tusschen hun dik-gezooldeschoenen het bruggevloertje was van de Zomervaart.

De lange werkdag had de jongens zwijgzaam gemaakt; het snorren van een bromtorzoemde als boos bij de rollaag; zienderoogen vereenigde zich alles van den grondop. Het linnen op de schoot van de meisjes verblauwde en ook het goed dat op deheg te bleeken daar hing. Het wit van de huismutsjes werd als damp en dauw, dehalsdoeken met de inhammen boven de keurs der tabberds, waar het rood van demouwtjes nog kleuren bleef en weêr hun samenzang zong:

‘O, hoe heerlijk,En begeerlijk,Is dan zulk een avondstond;Hier waar vreê mag wonen....’

Hoe donker het ook mocht wezen was toch nog wel te zien dat bijna overal de ramenopen waren en deuren, om de frischheid van den nacht te ontvangen. Voor de ruitender

Jac. van Looy, Jacob

Page 4: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

3

kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen bovende tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen was er, de tortel in haar teenen mandbuiten gebleven, dik op haar stokje zat, zijlings het bloemenrekje van de kindermoederen de hagedoorn in den hoek en 't andere geboomte waarin geen musschen langerkrieuwden, verdoezeld met de blank-omblokte vensters der kantoren waren en waargeen glenstering van licht meer in was.

In 't telkens weder vloeiende stille geruchtte de komst van het meisje dat over deplint van het zoogenaamde ‘witte portaal’ de plaats indaalde. Zij kwam van haar postin de kinderkamer en zweefde meer dan ze liep, recht naar de meisjeskant. De jongenbij de zonnewijzer, met het gezicht naar het pad daar, strekte zijn hand langs denvloer, naar het snellende slofje, ze hupte er overheen en lachte hoog óp.

‘Kunnen jullie nog zien?’ klonk haar vraag den kring te gemoet en toen rumoerdehaar ledige stoeltje.

‘Ze kunnen niet in slaap komen,’ praatte haar frissche keel alleen, ‘de stakkersliggen bovenop hun dekens en hooren naar het zingen, zingen we nog wat voor ze?’

De lucht in laatste nagloei hooger scheen geweken en al het omsluitende te luisterenleek. Het was of daar achter het donker der muren, de buren, die op hun stoepenkwamen zitten wanneer de meisjes zongen in de plaats, het aangevraagde medeverbeidden. De handen in de schoot gelaten, was weêr het koortje de slepende wijzebegonnen van een der meest gekende liederen:

‘Er ruischt langs de wolken,Een lieflijke naam,’

De maatzang deinde; al overgebogener wulfde de lucht en of er rook uit zeeg. Vanuit het warme duister beneden

Jac. van Looy, Jacob

Page 5: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

4

daalde en rees de volle samenstemming, zooals in het voorjaar een enkele gaal uitzijn nachtlommer zingt en over alles heen. De plaats werd als een hof onder 'tstervende avondgoud.

Uit het doove opene der halve deur naar het zoogenaamd ‘blauwe portaal’, zaktehet schimmig lijf van een jongen die thuis kwam en had gezwommen. De val vanzijn stap verbauwde, hij honkte bij de anderen op de rollaag neêr.

‘'t Water was lauw,’ bromde zijn basstem en zweeg.Want de meisjes herzongen de wijs van de ruischende wolken. De hoek der rollaag

om de speeltuin der kinderen en al de ruiten van de hut waren blak en alle vurigheidwas vergaan in de schuinheid der daken. Boven het hol van de schoolpoort spooktende beelden na van de kapel en van de gladde tuit der pomp met de grimmigeleeuwekop een droppel nog leek te lekken.

‘Kent gij, kent gijDien naam nog niet?’

vroeg weêr de eindgalm van het lied en daarna was het donkerder nog.‘Je zuster zingt goed,’ praatte de dompe spraak van een der jongens bij de

zonnewijzer, bijna niet meer te onderscheiden, ofschoon hij over de schouder hetmeisjespad binnen bleef kijken.

‘Ik zie al een stér!’ klonk dan weêr een stem daar vandaan en zij die had gesprokenleek te staan. Al wat van verhemelte en lippen uitging leek te staan en elk wist aande klank wel wie er wat zei of zong.

‘Toe,’ steeg weêr de stem van het meisje dat er het laatst bij was gekomen, vragendnaar een ander, ‘zing jij wat voor ze?’

Jac. van Looy, Jacob

Page 6: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

5

‘Toe dan, me schatje,’ fleemde haar keeltje, ‘zing nog eens van den goeden herder.’‘Kòm, laat je niet smeeken, Gees!’ noodde een grove stem uit het zaalpad.‘Ik doe het zelf te graag,’ antwoordde het over de haag terug en ieder zag het ronde

en zachte gezicht wel van die het allermooiste zong.En toen was dezelfde stem helderop begonnen te zingen, bevend soms

tusschenbeide, zooals het is wanneer uit het groote kerkorgel de ‘menschenstem’trilt. Boven het ruige duister van haag en van bleekveld vormden zich de woordjesvan het lied eenvoudig en klaar of zagen ze wat ze deeën. Ieder zag er ook de plaatwel bij die binnen in de hut hing aan de kalkmuur, de gedaante van den trouwenherder, schrijdend door een land alsof hem een bloote voet nasleepte en met genegenhoofde ging en in de ronde plooien van zijn lang gewaad een lam mee droeg.

‘Hij zag mij aan met gro.ot er-barmen,Toen ik als een schaapje dwaalde in het rond,Hij nam mij óp en ín zijn armen,Tot 'k aan zijn borst een schuilplaats vond.’

Er werd niet geschuifeld met leêge stoven; de ontboezemende zang verstroomdehooger ten einde en 't was als verweesder dat de zangster zweeg en met de klankeener stem die moet weenen. De toon uit het meisjesgemoed zonk in de diepte, allegeluid als werend om haar afwezigheid. Verwikkeld in het duister en onder het ijlespansel der lucht klopte een jongen vreemd met kleine tikjes zijn pijp leêg tegen hetsteenen van de rollaag.

‘Ik ga nog even zien of ze slapen,’ zei eindelijk de stem

Jac. van Looy, Jacob

Page 7: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

6

van het meisje dat op de kinderpost was en als tegen de moeder sprekend.‘Een mensch moest niet hoeven te eten,’ praatte luid een ander dan en dadelijk

was toen een driftig leven ontstaan. Van uit de zaalramen was schril het gaslichtkomen schijnen en vlaagde tot onder de holligheden door van de haag. De donkerevoeten der meisjes geruchtten druk in het pad en plotseling meetbaar was de plaatsverwilderd verschenen in de schelende schijnsels.

‘Pàp!’ klakte de mond van een der jongens bij de zonnewijzer, met een gewildegrappigheid en hij kromde zich op ter been of wentelde hij zich om zichzelf.

Achter de laatste geluiden klepte schraal de bengel boven de klok van het Huis endiep van uit de verte boven de andere daken tinkte het bekende tweeklankje uit degroote toren.

Dan lag de plaats geheel en al stil.

Jac. van Looy, Jacob

Page 8: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

7

De Vischvrouw.

Als door een kinkhoorn galmend: ‘bakschol vorsch!’kwam Aal het straatje binnen, zonbruin en forsch,al op haar veerende beenen, struisch en vlug,de ben met krimpe visch hoog op haar rug,en op haar willige heupende handen ruggelings uitgezet en bij het leupenlijnend haar bloote voeten naar de hobbelkeien.Ze liep er in het midden met haar wijeen blauwe oogen, sturend haar heldere glenstersnaar alle deuren en vensters,van onder de schulprand van haar hoed;gelijk een stern of meeuw wanneer de vloedeen prooi laat op het strand,zoo speurde ze naar een mogelijke klant,neigend haar jonge en zwangere tors,galmend haar ‘bakschol vorsch!’

De rok wit-blauw gestreept en voor de schoot geschort,hield Aal haar stappen kort,haar ingehouden draf,zooals ze ging haar ouden duinweg af.Ter halverweg van de achterstraat of steeg,waar 't licht het breedste viel, ze zweeg,want bij haar leurende, neurende roepwas op een glooiende klinkerstoep

Jac. van Looy, Jacob

Page 9: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

8

en voor een werkplaats met glazen deureen juffrouw komen staan, lijvig, zonder kleur,een plooimuts op, houdend een witte schaalen had als met haar neus gewaarschuwd Aal.Aal had de lis van het draagzeel, bij het gaan staan,al dadelijk van het houten steunpootje los gedaanen had de teenen ben, met de lage mand,dubbel geöord, gekruld van rand,met zeil gedekt, beschuttend heel de ben,gelijk een wanne, schuddemand of wen,die vol soms was: ‘gekookte garrenalen!’en in de herfst van ‘mooie duinbramen!’ vol, gezocht langs hellen en dalenen met een bakje of schoteltje erin tot een maatje,had met haar gulle groet en vrije vischvrouwpraatjelenig de zilte vracht langs 't rugzeil laten zakken,de mand ontbloot en licht verschoven en had gevraagd: ‘is het om te bákken?’‘Ik weet wel wat je meugt,’ zangerde Aal,in haar aanhaalge taalen deunende zeedorpwoorden,alsof er de zee bij hoorde,‘nee, goeie mens, er was bij de afslag niet éene poon,kies zelf je gading maar, ik maak ze wel weêr netjes voor je skoon,kaik zelf maar onder de mande,al vleesch wat er an is, voor menschen zonder tanden,wanneer je maar je vuurtje een beetje matig houdten dat is jou wel toe ertrouwd,je waart al 'n klant van móeder, hebt een streepke veur,....ja, moe-der maakt 't, goddank, nog bestig, heur,mot je niet nog es wêer een wagentje inwijen,

Jac. van Looy, Jacob

Page 10: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

9

de neie veertjes inrijen?kom je niet nog es e kommetje koffie halen?het tij is nou zoo skoon, er is een volk van gasten en je hoeft er niet veur te betalen;je zelt jouw oogen uitzien, bij zukke pracht en praal,jeweelen en diamanten.... Duisers, ja, Duisers,’ antwoordde Aal,en meistal vrundelijke menschen, .... 't leupt Zondags mijn te dròk,dan lijkt 't bij ons wel kàrmis,’ en als op goed geluk,knikte ze naar het blozende knechtje, een griffermeerde wees,die half voor de ruiten in zijn mouwvest rees,uitkeek met gretige oogen,of zou hij zelf van de visch meeëten mogen.‘Wind mot er zijn, zeit me Aarie, veur alle menschenslag,maar niet bij alle uur en dag,’keuvelzong Aal, onderwijl buurvrouws katgroette met ronde rug, schuurde Aal's beenen glad,staart in de lucht, en aldoor kopjes gevend.De juffrouw, kiezend en keurend, telkens als wederstrevend,bleef in de mand de glijende visch ontdekken,ze keerde ze op hun ruggen met oranje vlekken,ruilde ze, wisselde, onder toezicht van Aal,die kijkend van de mande naar de schaal,de ben voor 't sullen met haar knie hield tegen, een hand ter zij,en zoo het plankje bloot lei, met afval en ingewei,wat vinnen, blinde koppen neêr liet glijennaar 't streelende beest bijzijen.‘Der!’ knorrelde Aal als thuis, ‘'t is om de smeer,dat de kat lekt de kendeleer.’‘Ze zijn niet groot van stuk,’ pruttelde de juffrouw ontevreê,toen Aal met reeë armen er heel de mand afdee.

Jac. van Looy, Jacob

Page 11: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

10

‘De zee geeft wat ze heeft,’ zangerde Aal,‘dan weinig en dan veul,’ zei Aal,‘die binnen zijn beter te koken dan om te bakken,je meugt gerust een paar er mee van pakken,ik zel je niet al te krimmeneelig beditten,want aârs blaif ik met de kleinen zitten.’De juffrouw zag mistroostig, bleef haar neus ophalen,lichtte de visschen bij hun steert, bleef aan het talen,ze bukte tot den bodem, graaide in de ben met afgenepen zorg,waar Aal haar schoenen borg,haar zwart sayette kousen en dan in steê,haar stadsche boodskappen droeg in meenaar 't opene, duinzanderige straatje,waar tusschen schuttingen van schuitenplanken was een hobbelpaadjeen waar de scharren aan hun lijn te drogen hingen,van daakje naar rooie daakje, allerlei geriefelijke dingen,potten lagen en pannen, groot en klein,zoo enkel maar in strandgehuchten zijn;en waar een schelpkar rees, hoe kwam die daar zoo hoog?met allebeî zijn boomen de lucht-met-meeuwen in toog.Het knechtje glaarde telkens door het glas,alsof hij weêr bij Aal met zijn teekenboekje was,of in een windvrij hoekje bij het zand,de brekers hoorde ploffen op het strand.De juffrouw kon het niet vinden, ze dobberde in haar geest,ze lodderde langs Aal's wassende leest,snufte en zei; ‘is het weêr zoo laat?’‘Mens!’ spookte daadlijk Aal, ‘waar is het kwaad?het wèr toch tijd,ons Marretje wordt al twee, wordt al aorige meid,deuze wordt de darde, en ik zelf,

Jac. van Looy, Jacob

Page 12: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

11

ben er een van elf.’Schuivend haar mand roerde zich Aal,wegkijkend van de schaal,‘een visschersvrouw die is zoo veul alleen,ik ben, goddank, niet van hout of steen,ik heb an me kerel geen hekel,komt hij van de vaart, met in zijn haar de pekel,dan haal ik hem in, dan ben ik tevreê,dan is het of de baren van de zeein je laif kommen rollen;méns, wat wil je? er valt hier niet te grollen,het huis is groot genogt, krijg ik me zin,dan zel het e zeuntje zijn, het neie gewin;mens, wat maak je je moeilijk,’ grommelde Aal,ziende weêr naar de schaal,‘jij hebt toch ook je tijd ehad, hebt ook gekinderd, help me losmaken,ze zellen bij 'n kroppie slaai je volk best smaken,de visch is nou niet zuinig, wanneer ik jou was nam'k er nog wat bij, veur bij de boteram,kaik es, wat e visschen, wat e vleesch.neem anderhalve snees,en bak er veur die stakker bij de glazen een mee,laat 'm maar es kommen weêr bij me an de zee,hij ziet me veul te sippies om ze neus,mens, je zijt teugen je eigen, kom tot e keus,wie er dan leeft, wie er dan zorregt,ik heb ze niet estolen of geborgt,werachtig, ik maak het je schaplijk, mag er geen cent meer afdoen,nie veur me eigen fesoen,dat most je me toch begrijpen,

Jac. van Looy, Jacob

Page 13: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

12

je hoeft er niet zoo dikkels in te knaipen,je hoeft er niet zoo dikkels an te ruiken,ze kommen zoo uit het groote water en laten zich over-over- morrege, best nog gebruiken,'t is god-geklaagd,hebben we ooit van ons leven, bedrogen je of óvervraagd?moeder, zoowel as ik, bedienen je al zoo lang,mens, je maakt me bang,wat doe je je nou ierst kennen an mijn,kan ik het verhelpen dat er zoo weinig middenslag bij zijn?Wat hewe we hier te viezen en te vazen,ik mot lós!’ zwoegde Aal en oogde wijd naar de glazenen wimperde naar de kat,die de kop van een schol heen en weêr te knauwen zat,....‘Dèr!’ spookte Aal,‘ik ben rejaal!ik zel je je zoodje laten, neem jij je schaaltje maar mee!’lalde Aal als de zee,‘en gun me dan ten minste e kommetje koffie, mens,eer dat ik ga en “smaaklik eten” je wensch.’‘Dat zá je hebben,’ praatte de juffrouw onaangedaan,had heel den stortvloed over haar hoofd laten gaan,ze had den naam van goed te kunnen dingen,liet Aaltje maar weêr aan haar ooren zingen;‘dat kan,’ praatte ze amper en als ter loop;al vingerschikkend aan haar goeie koop,liet zij éen oog naar boven, naar het spionnetje wijenen weêr naar onderen glijen,blikte het knechtje tegen, die op stond,omdat hij juffrouw's zwijgende spraak allang verstond,weg naar de nieuwe loopjongen keek, achterin,wachtend zoo poepenooderig en allerakeligst min.

Jac. van Looy, Jacob

Page 14: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

13

‘Dat kán,’ zei nog eens de juffrouw, ‘ze staat nog op het vuur,ik zeg: Aal is een frissche vrouw, komt vast op het goede uur.’‘En waarom zou ze niet?’ zangerde Aalen bijna weêr in haar gewone taal,‘het zel er toch ook van kommen en wie kwam aârs gereed?’terwijl ze 'r hand haar groote bandenzak in deed,er juffrouw's geld uitwisselde,hem onder haar rokkeschort bedisselde.Aal toen haar plankje en mes van uit de mande nam,uit juffrouw's neêrgezette schaal de gladde visschen nam,ze stuk voor stuk aanvatte in de ruwe kieuwen,en nu zij langer niet te kribben had of te krieuwen,grómde de visch, er de gel uithaalde, kop en staart afsneed,en soms langs om de vinnen snoeide, eer ze in de schaal ze deed,haar vingers bleek bebloed,van 't kouwe visschenbloed,alsof ze verfde,ribbelings door de ruggen van de schollen kerfde ...

Toen dus de handel buiten, gansch was afgedaan,de jongen met de koffie er bij was komen staan,bleef Aal de leut staan proeven, smak na smaken kallen met de juffrouw op haar dooie gemak.De laatste droppels ze in het schoteltje goot,het met het omgekeerde kopje erop terug den jongen bood,terwijl ze naar het knechtje zag en lachte,alsof hij daar allang op had staan wachten.Aal maakte fluks haar boeltje weêr in 't even,het knechtje kwam op straat en mocht haar helpen opgeven,de zware mars, met mande en al,

Jac. van Looy, Jacob

Page 15: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

14

en als met de laatste schalvan een ongewoon verhaal,‘gebruik ze in gezondheid!’ hoorde wenschen Aal,en met de ben weêr op haar tors,haar henen hoorde toeteren, het straatje uitbuigen, galmend haar ‘bakschol vorsch!’

Jac. van Looy, Jacob

Page 16: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

15

De Sjees.

Alsof het een arreslee was, stond de bak van de sjees op schragen, getild van zijnhooge en ranke wielen die naast elkaâr den muur van de werkplaats aanleunden. Eenleêge glaskist stond er als een tafeltje bij, waar al de spullen uitgestald op lagen voorhet vergulden noodig.

Jakob van Genderen, tot een vast knechtje geworden, als altijd het boveneindevan zijn glazenmakers-diamant met de gruizer uit zijn borstzak toonend, had dearbeid van de baas moeten overnemen omdat die op karwei moest werken. Sindsden dag dat de oude baas was uitgedragen, was alles bij het oude gebleven en als erniets in den weg kwam, zou het zoo blijven, tot ook de jonge juffrouw trouwde, dankwam de jonge baas er wonen met zijn gezin en zou de oude juffrouw Geesteragezich inkoopen in een goed Hofje.

‘Wanneer bij geval, Jonkheer van Swieringa,’ had de baas gezegd, ‘naar zijn sjeesjemocht kommen kijken, zal jij hem wel weêr te woord staan.’

De sjees was er reeds een paar maanden; de wielen hadden eenige nieuwe spakenen velgen gekregen en stonden reeds te wachten op de laatste lak. Nu was de sjeeszelf aan de beurt, waarvan het lofwerk hier en daar met de gutsbeitel was opgestokengeworden of van eenige nieuwe krullen voorzien. Het werk moest voor Paardenmarktafgeleverd worden en al zaten nu de buren buiten de krant te lezen en was het eenvroege kermis geweest, het kon toch lang voor Kerstfeest wel eens sneeuwen gaan,dan moest het rijtuig als ar kunnen dienen.

Jac. van Looy, Jacob

Page 17: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

16

Het onderstel en de omlijsting van de bak was donker olijfgroen geschilderd enafgezet met vergulde biezen en strepen, op de hoogsels der ornamentatie. De navenen de voorneuzen van de spaken waren ook gebeeldhouwd en het afzetten daarvanmoest met oordeel geschieden, opdat het bij het draaien als zonnetjes wezen zou.Het was een geduldwerk en vorderde niet gauw. Wanneer het olijfgroen goed harden glad was, was het gewenscht het op de ornamenten vooral, eerst dun met eiwit tebestrijken, wat later weggewasschen worden kon en dan het overtollig verguldselwegnam meteen, want bladgoud kleeft op een adem en op de vochte druk van eenvinger. Eerst werden dan de biezen, strepen en streepjes er op getrokken of gepenseeldmet gele verf waarin een weinig standolie was gedaan voor het hechten van het dunnebladgoud, niet te veel, want als de verf te geil is, wordt het goud mat. Rijke menschenvragen daar niet naar, die hadden het maar voor het bestellen; je schoot partijtje opna partijtje en daarom duurde het lang.

Er waren drie soorten bladgoud: antimonie-, rozenobel- en ducatengoud; rozenobelwas het warmst, ducatengoud het koelste en beproefdste.

Bij zijn voorzichtig bewegen kon Jakob, zooals hij bij het ouder worden werdgenoemd of enkel van Genderen, niet laten, telkens naar de zwierige sjeesbak te zienmet zijn ombuigende, gegolfde paneelen. Aan die paneelen mocht nooit iets wordengedaan, ze werden wat dof geslepen en dan opnieuw gelakt. Door de algeheelebewondering die het knechtje voor schilderijen had, moest hij er telkens naar oogen;al wist hij door de vriendschap met meester Juulsen en door de eerste lessen in hetkunstschilderen die hij Zondagsmiddags in zijn ‘atelier’ van hem was begonnen tekrijgen en door zijn liefde voor de natuur die hij van hem leerde en door het graag

Jac. van Looy, Jacob

Page 18: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

17

willen blijven volgen van de teekenlessen aan de Burgeravondschool, na heteindexamen, dat de paneelen geen práchtige schilderijen waren, het was zoo zoetom er naar te zien, diep achter de vernis, als bij bloemblaadjes achter glas geplakt.Op het eene zijpaneel zaten figuren te visschen en werd gejaagd in de verte; op hetandere reden ze schaatsen en werd geärd en het groote, uitgezette achterpaneel steldeeen landschap voor, waarop een heer uit vroeger dagen aan de voeten zat van eendame tegen een glooiïng en met een witte hond aan haar zijde.

Rond de standplaats der sjeesbak lagen op den steenen vloer de snippers papiervan de boekblaadjes waar tusschen het bladgoud ligt besloten en plat wordt gehouden;ze daalden onder de verguldende handen van den werkman weêr neêr als sneeuw.De voordeur mocht niet open om het dadelijke waaien en rimpelen van het vliesjegoud, zooals de gevoelige blaadjes deden van de ‘electroscoop’ in Physica.

Bladgoud wordt in heele boekjes verkocht, is duur, en de oude baas bewaarde hetboven in zijn kabinet. Voor dit werk werd zoo een boekje en het liefst met de scherpeschaar van de juffrouw, in smalle bundeltjes gedeeld en dan geklemd in heteikenhouten goudpersje, om stuk voor stuk er uit genomen te worden. De reepjesmochten niet te smal zijn, want anders dekten zij de verf niet en waren ze te lang,dan knipte je de bundeltjes nog eens door. Het knechtje hield telkens zoo een bundeltjeboven de gele verf, hij asemde soms op de verf om te zien of ze droog genoeg was,natte verf beslaat niet, wachtte tot het optrok, blies een reepje bladgoud, dat bij hetbuigen van het bundeltje niet los wou, even vrij; dan liet hij het onderst papiertjevallen, belegde de verf met het bloote vliesje, liet weêr een reepje vallen en zoovervolgens tot al het goud besteed was. Dan nam hij de zachte, volle

Jac. van Looy, Jacob

Page 19: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

18

das-penseel, drukte en dobde het verguldsel voorzichtig aan, stofte het aandachtigaf en dan stond het er dikwijls al scherp op, of het dadelijk met goud was gebeurd.

In de weêrschijn van de straat werkte zoo het knechtje met zijn donker-rooie haarom alles te vergulden wat hij gisteren met verf had geteekend. Wanneer een bundeltjewas verbruikt, maakte hij de kurk uit het krammetje van de goudpers los, nam eenander bundeltje, drukte de veerende kurk weêr in de sluiting en kon dan weêr nietlaten naar de bloemige korf te zien die de sjeesbak leek. Voor twaalven kon hetgedaan zijn, want dan moest weêr een volgend partijtje voor morgen klaar gemaaktworden.

Uit de mond des koetsiers van jonkheer van Swieringa wisten ze dat de sjees eengeschenk moest vormen voor freule Miranda. Jakob zag van zelf bij zijn arbeid somshet aanzienlijke meisje, zooals ze in haar dogkar of panjee reed door de groote straat,rechtop zelf sturend en bleek als marmer. Het ging weêr heen en kwam terug en altijdongenaakbaar, het streng gezichtje en altijd overbogen door de groote veêr van haarhoed. Wie had van alle meisjes zulk een fijne neus, hij zag het soms zoo duidelijkof zag hij het in de spiegelingen van de sjees.

Het was in de werkplaats stil; in de achterwinkel was Tinus aan het verfmalen.Jakob had even naar den kalkmuur gekeken, waar hij met houtskool van allerlei opteekende, tot den pleistervoet toe van een vroegere godin, die door hem wasnageärceerd op school voor het eindexamen en dat de baas liet staan en toonde aande andere knechts of aan bezoekers. Daar had hij ook neuzen op geteekend en niemandwist dat het de neus verbeelden moest van freule Miranda.

Het knechtje verguldde door, het weêr was droog en dan ging ook het drogen vande verf sneller.

Jac. van Looy, Jacob

Page 20: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

19

Na de schaft stond hij aan de wrijfsteen naast Tinus die hortte aan de maalstok, omzijn paletje weêr in orde te maken voor het verder afzetten van de sjees. Hij had deafkeer die hij in den beginne had gevoeld voor den grauwen jongen wel niet geheelverloren, doch maakte zich niet meer zoo dadelijk driftig tegen hem en snauwde hemniet meer af. Tinus had zich aan hem gehecht, vroeg bijna nooit wat aan de baas ofaan andere knechts, kwam met zijn vragen bij hem. Wanneer de jongen hem aankeekvoelde Jakob zich week worden, al bleef hij het een schuw wezen vinden. Tinus, zeide baas, stond bij Jakob in de gunst en hij wilde hem leeren. Tinus was met tweevingers te weinig aan zijn linkerhand geboren, maar draaide de stok van de molener even goed mee als met zijn rechter. Hij had een hondje, dat hij dikwijls meebrachten dat soms uren lang voor de winkeldeuren kon liggen wachten, kwispelde zoodrahij hem zag, tot zijn baas uit vrees voor de juffrouw die het een smerige hond vond,het verjaagde, dan droop het beest af, dwaalde in de buurt, zoop aan een goot,hunkerde bij de slagers voor de deur, maar was om twaalf uur weêr voor de winkelaanwezig. Tinus sprak ook een weinig gebrekkig, dat kwam er niet op aan, hij hoefdegeen dominee te worden en het was gelukkig niet zijn rechterhand. Zijn vader werkteaan de spoor, daar konden zij hem niet gebruiken; hij deed al zijn boodschappengoed en was een poosje van te voren bij een apotheker in dienst geweest om drankjesrond te brengen.

Het knechtje had wat van dezelfde goud-gele verf getemperd en op het paletjegezet, hij haalde zijn trekkerpenseelen uit de olie, deed toen wat terpentijn in detinctuurdop, gaf Tinus zijn werk op en ging naar de voorwinkel.

Daar was het dadelijk aangenamer en veel voller. Jakob nam zijn steenen pijpjemet de golvende lijn van de hoorn des over-

Jac. van Looy, Jacob

Page 21: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

20

vloeds uit het voorstuk van de sjees en stopte het halfvol. Meester Juulsen rookteook een kromme, lange houten pijp, met een groote dop aan een kettinkje voor hetstorten van de asch. Meester Juulsen had allerlei pijpen en allerlei sigaren op hetbovenste plankje van zijn kleêrenkast, hij had een sigarenpijp van hoorn, waarbij derook door zeven stralen ging als orgelpijpjes naast elkander; hij vond het rookenvoor jonge menschen nadeelig, maar 't smaakte hem toch maar lekker; hij rook naarde tabak, schilders ruiken altijd naar de verf en daardoor merkte je dat niet zoometeen.

Toen Jakob bij het einde der cursus aan de avondschool niet van de derde naar devierde klasse was overgegaan, ofschoon hem wel de prijs voor het handteekenentoegekend was geworden, had meester Juulsen gezegd: ‘als jij, bij dit en dat, je bestniet doet, trek ik mijn hand van je af.’ Hij was toen erg verschrokken, maar je woutoch ook wel eens spelen .... Hij had verscheien maal de lessen verzuimd; ze haddenergens een onbewaakte handkar genomen, die naderhand weêr op zijn eigen plaatsgezet en daar was om de beurt een jongen in gaan liggen; dan duwden de anderenen schreeuwden langs de straat; ‘ze léven nog!’ alsof het visch was; dan trappeldegelijktijdig de jongen in de kar om zich te laten hooren en schelden ze in het donkerbij de menschen aan; daardoor ging je dan niet over ....

Het volgende leerjaar was hij wél overgegaan, had alle prijzen behaald op éen na,van de ‘Wiskunde’, waar hij vast op had gerekend, want hij hield van de Wiskundeveel. Jakob had zijn ‘vuurslag’ met tonder weêr in zijn onderste vestzak geborgenen stond zijn rook uit te blazen. Wat was het toch plezierig te kunnen doen wat jewou en altijd te kunnen teekenen. Meester Juulsen had Zondag gezegd: zij diegelooven haasten niet; meester Juulsen schilderde fijn, geen

Jac. van Looy, Jacob

Page 22: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

21

mensch kon zoo fijn schilderen, zijn hand beefde nooit, al steunde hij zijn hand altijdop een schilderstokje wanneer hij schilderde, want hij schilderde alleen wanneer hijgoed gestemd was. Hij had van hem nog een aparte prijs gekregen: ‘Penseel enbeitel,’ en toen het eindexamen gelukkig was afgelegd, had hij aan hem zijn fotografieten geschenke gegeven, waarop hij had geschreven: ‘aan mijn zeer geliefden leerlingJakob van Genderen.’

Bij de lessen in de Staathuishoudkunde gebruikten ze in de vierde klas het boekjevan van Tellegen en bij het eindexamen was de burgemeester zelf in de klastegenwoordig geweest en had vragen gesteld. Bij een vraag had toen Jakobgeantwoord: ‘de koning staat boven dit alles en is aan niemand verantwoordingschuldig.’ Toen had de burgemeester raar opgekeken en hij was er met glans doorgekomen. Alleen had de Directeur gesproken, gezegd: zijn opstel was goed maarzijn schrift nog niet deugde en dat was waar, want hij schreef een veel minder mooieletter dan sommigen en had daar genoeg saggerijn van. Zuster Door had bij defotografie gehuild en zij kende de man niet eens, groote menschen moeten niet huilen,huilen maakt een aangezicht leelijk.

Al rookend drentelde het knechtje de bak eens om en moest weêr aan een bloemkorfdenken en aan de schulprand der hoed van Aal de vischvrouw en zoo was hij vanzelfaan een nieuw partijtje begonnen.

De schoolkinderen kwamen hard naar huis geloopen en hij had den beminde vanjuffrouw Gonna, den onderwijzer met zijn hooge hoed op, het deurtje aan de overkantzien binnengaan, waar hij in de kost lag. Jakob was toen naar Tinus gegaan of diehem noodig had en de klok had boven al vijf geslagen, toen hij weêr door iets duistersvoor de ramen van zijn penseelwerk opzag en jonkheer Swieringa in eigen per-

Jac. van Looy, Jacob

Page 23: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

22

soon door de glazen heen zag staan. Jakob kledderde zijn penseel op het paletje neêr,maakte de deur gauw open, trok meer dan dat hij nam, zijn pet af en liet die naastzich vallen en merkte toen dat mijnheer Swieringa zoo pas uit de societeit kwam.

Voetstoots kwam hij binnen, peutte zijn stok verder en stond zoo voor de glazenwat te wiebelen. Hij droeg zijn hooge lichtgrijze hoed met een breeë rouwband, droeglichtgrijze lange handschoenen ook, die niet dicht bij de polsen waren. Hij had debocht van zijn horlogeketting zwaar op zijn vest met hoekjes boven zijn holle buiken aan de hoornen haak van zijn sterke stok goud ook was; knorrig keek hij enslaperig, half naar beneden en half naar de sjees en had wat paarse adertjes in zijntreurig grijs gezicht.

‘Is dat loeder,’ vroeg hij met een knoop er bovenop, maar zonder veel zijn stemte verheffen, ‘nou nog niet klaar?’

‘Néen, mijnheer,’ had Jakob hem ferm en grover pratende te woord gestaan, wantje moest soms de menschen goed weten aan te pakken, ‘het is een heel stuk werk,de sjees, en het moet naar uw zin worden, mijnheer.’

Mijnheer Swieringa helde zijn bovenlijf achteruit, steunde rechts op zijnwandelstok, knipperoogde en zei:

‘Zoo!’‘Is die baas van jou er niet?’ vroeg hij, struntelend de winkel wat verder in.‘De baas is op karwei, mijnheer,’ antwoordde het knechtje.‘Zóo!’ zei weêr mijnheer Swieringa, ‘wat heeft hij daar van noode?’ Hij deed op

nieuw een stapje, gevolgd door het knechtje met glinstertjes bladgoud in zijn haar,loende als over de sjees heen en zei:

‘Maak jij me dan dat het eindelijk klaar komt, dat ....’

Jac. van Looy, Jacob

Page 24: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

23

‘De wielen zijn al bijna klaar, op de laatste lak na, ziet umaar, mijnheer,’ ijverdeJakob.

‘Dat zie ik,’ zei mijnheer Swieringa, schommelend naar de verte en met zijn hoofden hoed zijn tevredenheid te kennen gevend: ‘ze zien er goed uit.’

‘De sjees zal door ons op tijd geleverd worden, ik geef er u de heilige verzekeringvan,’ praatte vast het knechtje, ‘het gaat niet gauw, maar goed.’

‘Heilige verzekering,’ knorde mijnheer Swieringa, hij keerde op zijn stok, keekeven aan, tilde zijn stok, maar stootte hem weêr dadelijk op den vloer.

‘As jij,’ zei hij met een potje-met-blommen weêr, ‘die jonge dame van mijteleurstelt, breek ik je de hals.’

‘Liever niet, mijnheer,’ antwoordde haastig het knechtje, omdat hij bijna hadmoeten lachen.

‘Zoo,’ zei weêr mijnheer Swieringa met dezelfde schorrige nadruk, hij draaidezijn dunne hals in zijn liggende boord, hield zijn mond wat los en vroeg:

‘Ben jij die jongen die zoo bliksems mooi kan teekenen?’‘Om u te dienen, mijnheer,’ antwoordde het knechtje blozend en dadelijk gedempter

sprekend, zooals een jongen op de slaapzaal wanneer hij hardop droomt, naar eendie niemand kan zien dan hij.

‘Zoo,’ herhaalde mijnheer Swieringa, ‘dan heb je goeie vooruitzichten;’ hij liepvoorbij, morrelde aan de klink van de winkeldeur, wiebelde en keek opnieuw zooom.

‘Wat zeg jij van de schilderijen?’ vroeg hij bedoelend de kromme paneelen.‘Schilderijen behouden hun waarde, mijnheer,’ praatte Jakob meester Juulsen na.‘Zoo,’ zei mijnheer Swieringa, ‘maak me die dondersche deur even los; dus reken

ik er zeker op en wil je gaarne de

Jac. van Looy, Jacob

Page 25: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

24

verzekering van mijn hoogachting geven.’ Na dit te hebben uitgesproken gingmijnheer Swieringa een beetje krom loopend heen.

Het knechtje alleen gebleven in de voorwinkel leek het warm te hebben. Hij bleefnaar den grond ook staan kijken, zag zijn pet, raapte die op, ging hem in devoetenschulp van de sjees neêrleggen; hij bracht zijn handen op zijn rug en stond erzoo weêr stijfjes en met zijn knap gekamde kuifje.

‘Ik zeg de baas er niets van,’ dacht hij, nam treuzelig zijn penseel van het paletjeom het partijtje nog voor donker af te kunnen maken.

Bij de najaars-paardenmarkt is altijd een harddraverij. Jakob had zijn opknappertjeaangedaan, waardoor zijn broek nog spikkeliger kwam te verschijnen. Hij had metTinus een uurtje na schafttijd vrij gekregen om naar het harddraven te gaan kijken.Tinus had zijn hondje meegebracht en hij had aan Tinus geraden zijn eigen weg maarte volgen en had aan hem nadrukkelijk gezegd om uiterlijk half zes weêr aan dewinkel te zijn. Er was dan altijd veel rechtstreeksch verkeer, veel gerij in de grootestraat naar buiten.

Jakob wandelde altijd graag door het groote Hek naar buiten en in de Dreef waarmeestal de harddraverijen gehouden werden. Hij hield van die bijna kubieke huisjesaan de Vest, waar de barrière met kromme lijnen aan was verbonden, als het hek vaneen buitenplaats tusschen zijn postamenten; hij hield van hun opgaan uit wal en wateren fijne profileering. Ze stonden er gekeerd naar elkander, met de openboog-portaaltjes, het ópstapje, de donkere, grijze zuiltjes en de deurtjes er binnenin,als broertje en zusje, want als er maar éen wachthuisje had gestaan, ware het langZoo treffend niet geweest en zouden de vele wet-ontduikende menschen

Jac. van Looy, Jacob

Page 26: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

25

veel gemakkelijker hebben kunnen ontsnappen aan de waakzame oogen van dekommiezen of douanen.

Vroeger had er ook een vestingpoort gestaan en daarom praatten oude menschennog altijd van de Groote houtpoort. Die poort was zwaarder nog geweest dan deKleine. Was je eenmaal over de Brug, dan was je al eigenlijk buiten, zag je over hetPlein, recht in de rechte lanen of dreven, met de Koekamp opzij, met zijn eeuwenoudeboomen en kwam je aan het Paviljoen waarin het Museum was van schilderijen. Bijhet Paleis of Paviljoen leken de bruggehuisjes te behooren, want dat was ook blokkigverrijzend eenigszins boven de golvende oprit en van dezelfde okergele kleur enmooi vooral wanneer het vochtig najaarsweêr was.

Het paleis had paarse, bizondere ruiten en groote afsluithekken ook. Daardoorheen zag je het eerst de groep van de Laokoon, van smart verwrongen en met deslangen worstelend.

Ging je over de kromme oprit naar boven, moest je eerst de steenen dorpelwachterlangs en kwam op de gaanderij waar andere pleisterbeelden sierden op hun pedestalsen kwam je voor de glazen middendeur die de ingang vormde tegenwoordig. Dankon je in alle stilte ‘de slag van Waterloo’ zien door Pieneman geschilderd en ‘deBarmhartige Samaritaan’ en bloemstukken van van Os als meester Juulsen maakteen landschappen van Koekoek en van Schelfhout.

Stond je weêr op de gaanderij dan zag je over de heele Hout en over de Hertenbaandoor Zocher aangelegd en daar kon je gerust met Hemelvaartsdag wel een uur staanblijven kijken.

En ging je door de Dreef weêr en langs het Plein, dan stond er wel eens Aal op dekleine steentjes achter haar ben met scharren en zag je tusschen de gele huisjes door.de stad terug,

Jac. van Looy, Jacob

Page 27: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

26

zooals je door de lijst van een schilderij, de voorstelling zag van de schilderij.Meester Juulsen werd kwaad als iemand iets ten ongunste van die ‘oudheden’ zei,

van al die sta-in-de weg's en vloekte achter zijn groote ezel zittend tegen dedoordrijvers en betweters die het stadsgezicht bedierven en niet zouden rusten vooralle grachten waren gedempt. Hij had een booze brief aan Thorbecke geschreven diein de Tweede Kamer had gezegd: dat Kunst geen regeeringszaak was. Jakob hieldóok veel van de witte brugleunings, zooals hij van de witte paaltjes hield, die schuinbij de ingang van donkere lanen den grond uitstaken, om 's avonds de weg te wijzenen hij kon van dempen meepraten ook. Want toen de smalle gracht gedempt was,hadden al de scholieren van de stadsscholen en die van het Weeshuis, al hadden diedaar nooit mee te maken gehad, mee in de reek mogen loopen en ieder met eenvlaggetje in de hand:

‘Zij zag tot meenger ongeriefDiens pet in het water rollen,Ze was een echte knikkerdiefEn kaapte bal en tollen.Maar ze is gedempt, de pet omhoog,Hoezee, hoezee, de gracht is droog.’

Jakob was tusschen de steenen palen doorgestapt met witgeverfde koppen, doorboordvan gaten om de kabeltouwen er door te kunnen rijgen. Er lagen al veel dorre blâren;de zon scheen lekker, het weêr hield zich goed. Hij had wel een uur al in de volleDreef gedrenteld, van de staart naar de kop, van de kop naar de staart van de baanen dikwijls bij het keeren naar de paarse ruiten van het Paleis gekeken. Hij had

Jac. van Looy, Jacob

Page 28: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

27

zoo goed als geen weesjongens gezien, altijd gemakkelijk herkenbaar aan hun rooieen blauwe mouw, ‘eens een wees altijd een wees’; was Tinus ook niet tegen gekomen.Tinus moest zijn hond vasthouden, was zeker naar zijn grootvader gegaan in hetGeldelooze Pad. Eigenlijk kon hij van die heele draverij niet veel zien, omdat hijniet bij de lijn was gebleven; wanneer er onstuimig gedrongen werd, snelde hij meenaar het doorbuigend touw en zag dan het scherpe gele of nationaal-gekleurde petjevan een pikeur en soms zijn blauwe of wit zijen mouwen uitgespannen, meer hoorenddan ziende het harde gedraaf, het snorren van de tilburrie's en dan was het weêr vooreen kwartier gedaan. Soms hoorde hij een echte poehahmaker die schuin oprekkendzoo ver mogelijk was blijven kijken, zeggen: ‘hij hét hem weêr’ en wist dan datpikeur de Boer de winner was. De Boer won het bijna alle jaren en was met al deeerste prijzen in de Rijp er weêr van doorgegaan. De Boer was al een ouwe kerel;wanneer maar je paard goed was en je sjeesje goed gesmeerd, zei de jonge baas. Debaan was in de middelste laan van de Dreef, wanneer je op een leêg geworden plekjepost had gevat, zag je de afgereden paarden langs de tribune stappen en waar hetBestuur was gezeteld en vele equipages weêr beginnen te rollen. Zonder het eigenlijkte willen, was hij eer de laatste rit, om de prijzen, verreden werd, op weg weêr naarde winkel gegaan, want niets doen maakt je maar moe en al dat gewriemel en gelolvan de burgerjongens en meiden verveelde Jakob nu erg.

Bij de Brug was hij voet voor voet gaan loopen en was toen langs de leuning noglangzamer blijven gaan, want hij had uit de diepte van de groote straat de sjees aanzien komen van mijnheer Swieringa, die ook in het hoofdbestuur zat van deharddraverij, op haar groote en ranke wielen, freule Miranda

Jac. van Looy, Jacob

Page 29: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

28

hoog-gezeten en achter haar Isabel. Jakob had zijn borst voelen gaan kloppen toenhij het zag. Freule Miranda was al voorbij de inrijpoort van de Manége, had haarhoed met de kromme veêr op, haar streng gezichtje overschaduwend. En hoe zestuurde. Freule Miranda zat opgeheven, in de veerende sjees te wiegen, geheel inhet zwart en als een heer met een staand boordje, nauwsluitend aangekleed en hoezij de leidsels voor zich in haar strakke handschoenen hield, haar hobbelende, groote,blanke paard bedwong, uit de bloemige bak, opgerezen, van haar nieuw verguldesjees.

Freule Miranda leek nog hooger uit de straat op te stijgen; iedereen moest kijken,de heele wereld bleef staan om naar het rijke span te zien, toen ze doorreed tusschende gele huisjes. Jakob was ook blijven staan, hij had een overvol, gelukkig en tochbenauwd gevoel gekregen en had zijn pet afgenomen en niemand anders.

Freule Miranda reed niet hard en liet de zweep in den koker staan. Jakob zag haargezicht op zij nu en haar neus aan profiel. De wielen draaiden, het straalde rond denaaf als een zonnetje, de heele sjees was als een dooie lantaren die aangestoken isgeworden. Met opgetilde schouders zag Jakob het aan, hoe freule Miranda haar lippenfijn hield, en over de trotsche hals heenstaarde, recht tusschen de ooren door van deIsabel. De rose bast van het gladde dier, met zijn opgehupte, korte staart als een soortpenseel, bewoog zich niet in stappenden gang maar dans-zwevende, haar hoedeveêrgeleek te wuiven en toen was Freule Miranda voorbij en rolde de sjees de statigeDreef te gemoet.

Het knechtje had zich omgewend of wilde hij volgen, bleef onbesloten staan,naziende; hij drentelde dan om, gaande naar de eenzaamheid van de werkplaats, metgloedende wangen of had hij hard geloopen.

Jac. van Looy, Jacob

Page 30: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

29

Pinkster.

Grootmoeder van Genderen, zooals Door placht te zeggen sinds er een grootmoedervan Doornik ook was, had onverwacht een ‘overval’ gekregen en op het Hofje nietkunnen blijven. Tante Daan had haar toen opgenomen, in haar ruime huiskamer eenledikant gezet en daar lag grootmoeder als in een witte tent.

Door zijn halsstarrige liefde voor de schilderkunst, wat Koos deed zeggen: ‘jehebt bijna niets meer aan hem,’ was Jakob nu alle Zondagen na de middagkerk bijmeester Juulsen op het ateljee. Hij was dan eerst bij grootmoeder gaan hooren. TanteAnneka zorgde ook voor hem; dan zat hij nog een poos aan grootmoeders bed; zehield zijn hand in haar lange hand, had afscheid van hem genomen.

Koos was het Huis nu uit, was achter in den Hout bij familie in betrekking vaneen van de Regentessen. Zoo had die er niet bij kunnen zijn toen grootmoeder haarinboeltje regelde. Hendrik was er geweest voor Door, hij als zoon van zijn vadervoor Koos. Hij had toen ook den oom uit Bergen-op-Zoom terug gezien en voor deeerste maal den oom uit Utrecht, die rijk genoeg was, maar nooit uit zijn zaken wegkon.

Grootmoeders laatste wil was geweest dat alles in vrede en vriendschap zou wordengeschikt, in de familie blijven. Het werd al avond, op grootmoeders beddetafeltjestond een kaars. Jakob had grootmoeder bijna nooit met een nachtmutsje op gezien.Op de leêren, gebobbelde kanapee, zoo lang

Jac. van Looy, Jacob

Page 31: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

30

wel als het raam breed was, zat de familie; oom Daan in den hoek, waar hij meestalstil zijn scheermessen op een oliesteentje zat te wetten en tante Anneka met de anderenaan de ovale tafel, onderwijl een kous te breien, turend langdurig soms uit haar zwarteoogen al bleven de naalden gaan. Grootmoeder steunde in de witte stapel kussens,veilde alles zelf van haar eigendom, wat zij den meestbiedende gunde. Hendrik hadde agaten ketting en oorbellen voor Door gekregen en hij haar brillehuis tergedachtenis. Grootmoeder maakte alles te gelde, zei telkens: ‘eenmaal, andermaal,’tot alles naar genoegen was geregeld.

Grootmoeders stem was toen nog niet zoo zwak en ze zuchtte nog niet zoo dikwijls.Grootmoeder was diep in de tachtig.Den dag van de begrafenis, had hij voor hij naar het sterfhuis was gegaan, een

knap rosetje uit de doos met rouwstrikjes gezocht en om zijn arm laten doen. VanGinkel 1) was ook bij de dragers geweest, achter de rouwkoets loopend en de nooderdie voorliep met driekanter steekje, het rijtuigportier wijd opende, de treê neêrliet,was de blikslager-en-kopersmid geweest die dicht bij het Hofje woonde, dezelfdedien Door niet kon verdragen omdat hij indertijd, na vaders begrafenis gezegd had:‘bij gelegenheid’.

Jakob had den oom uit Utrecht toen ook beter leeren kennen. Hij was door zijngunstig examen en door het schilderen tot hooger aanzien geklommen; oom had hemtoegesproken:

‘Zou je niet eens in de Bisschopsstad komen kijken?’Behalve wat Jakob over het bisdom Utrecht had geleerd, over het ‘zwaard en de

kromstaaf’ en over graaf Jan van Nassau, bijgenaamd ‘Jan de Oude’, wist hij datoom daar

1) Zie ‘Jaap’.

Jac. van Looy, Jacob

Page 32: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

31

een sigarenwinkel hield, dat er een van de drie hoogescholen in ons vaderland wasgevestigd en dat Professer Donders er woonde. Dòor had hem daar dikwijls vanverteld. Toen vader zoo goed als blind was, had zij met hem naar Utrecht moetenreizen om te vragen of de oogen niet ‘gelicht’ konden worden, maar vader was tezenuwachtig geweest. Dòor zei: oom in Utrecht was een innemend man, die opgrootvader van Genderen leek, tante was meer deftig.

Oom in, of uit Utrecht, zoo ze meestal zeien, had ook een zoon die op de HoogerBurgerschool ging en eenige maanden ouder was dan hij. Hij was in de laatste grootevakantie over gekomen, had bij tante Daan gelosjeerd. Hij had iets luchtigs, was eenechte jongeheer; alle nichtjes liepen met hem weg en Koos zei: ‘het was net eenstudent.’ Hij leerde dansen en liet de mooie nichtjes Daan in de rondte draaien. Hijhad fluweele oogen, vond Door, zijn hals was bloot en hij droeg halve verlaktelaarzen. Hij was aan de werkplaats hem op komen zoeken, met zijn burgerhoedjeop, in zijn donkere, slanke pakje, zijn boordje met zijen strik, zijn breede mansjettendie door wit-beenen knoopen, zoo groot als een halve gulden, vastgehouden werden,had met zijn wandelstokje voor de deuren staan tikkelen. Jakob was met hem naarhet museum van schilderijen gegaan en had ter eere van hem, zei Koos, zijn nagelsmet de punt van zijn stopmes een ekstra beurt gegeven.

En nu was hij met Pinkster ook te losjeeren gevraagd. Pinkster was een drukketijd en de baas kon, zei hij, onmogelijk zoo lang hem missen. ‘Dan ga ik naar eenander,’ had Jakob gezegd en anders niet. De baas had hem vinnig over zijn schoudertoen aangekeken.

‘Ik kan wel overal vijf centen per uur verdienen,’ had Jakob gebromd of het hemafgeperst was geworden.

Jac. van Looy, Jacob

Page 33: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

32

‘Adres Heiblom 1), had de baas gehekeld, ‘al wat je kosteloos leert rekent niet mee.’‘Zoo'n heerekind,’ zei Attink.‘Hij heeft gelijk,’ had van Essen gezegd.Jakob praatte bijna nooit meer over het Hofje, vermeed het straatje en moest hij

er door, dan keek hij tegen de poortdeur aan als tegen een ruit waar achter niets is tezien. Hij had de twee laatste Zondagen voor Pinkster meester Juulsen's ateljee helpenschoonmaken. De groote ezel was verrold, de ringetjesgordijnen werden gewasschen,je kon door de kale ramen tot over de Kaasmarkt kijken; de zwarte hijschkraan zien,met het groote looprad, op de wal bij de Waag met het Teeken-collegie en deSterrewacht zien van Teyler; het was zoo'n ruim gezicht. Hij had het glazen kastjeuitgepakt, waar de ‘bokalen’ in waren en gegraveerde ‘roemers’, de beeldjes vankinderen met druiventrossen; borden van tin en van porcelein; de geprofileerde plintenvan allerlei soorten marmer om ‘dood wild’ of vruchten op te stellen; de parelmoerenschelpen; kinkhorens, waar ze in lang vergane tijdperken op bliezen en zoo voortsen had toen het kastje binnenin met krijt-en-lijm opnieuw gewit. ‘Ik heb veel dienstvan je,’ had meester Juulsen tot twee keer toe gezegd. Mijnheer had zelf de ‘studies’van de deuren los gemaakt, de penesses in een poeierdoosje verzameld: dedoorzichtige klapbessen met al hun pitjes en haartjes; wazige druiven, donzenperziken; vurige rozebottels en blauwe dagbloemen met lichtere spirale knoppen;kastanjes in open gesprongen bolsters, wolwit van binnen, van buiten gestekeld,waarop met potlood in de natte verf stond geschreven: ‘Okt.... 18 ....de grootsten uitden tuin van het Paviljoen “Welge-

1) Zie ‘Jaap’.

Jac. van Looy, Jacob

Page 34: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

33

legen” J.H.J.’Voorbeelden allemaal, omdat je niet altijd de natuur bij de hand hebt.Jakob had de muurkast met teekenbenoodigdheden voor de lessen eens goed geraagd,ook de andere muurkast behandeld, waarin de fleschjes met droge verven stondengeschaard, ieder met een etiket beplakt, wat het was en uit welke nalatenschap deverfstof afkomstig; er waren ribbeltjes karmin bij van zooveel gulden het pond. Hijhad er eens iets van gewreven toen menheer een blaasje behoefde, op een glazenwrijfsteen met glazen looper en met een hoornen tempermes de verf opgenomen,omdat bij sommige verven staal zwart afgaf.

‘En onderwijl de portaaltrap een nieuw streekje verf van de huisbaas bekomt,’ hadmeester Juulsen gezegd, terwijl ze samen aardappelen met biefstuk zaten te eten, ‘gajij eens rond zien in Utrecht; dan vind je na thuiskomst alles voor onbepaalde tijd inorde en komt de heele Zondagmiddag bij me zitten schilderen. Ik zal je van diemiddagkerkbeurt wel afhelpen en met de heeren Regenten nog eens gaan praten,wanneer je aangenomen zijt.’

Meester Juulsen deed alles langzaam maar zeker.Met twee schoone halfhempjes in een schoone zakdoek, met nog een rooie als

noodhulp, een paar schoone kousen; met zijn knipkammetje, 'n bèst mes, eenschetsboekje en een potlood in zijn buiszak, was hij Zaterdags voor Pinkster vroegnaar de eerste Amsterdamsche schuit gegaan. Hij zag toen onderweg veel toeë deurenmet ‘luilak’ wit beschreven, was menschen nog tegengekomen die elkander metbloemen en bossen wortelen smeten en eindelijk na vele wederwaardigheden inUtrecht aangekomen. Neef Meinardus had hem van het nieuwe station afgehaald,zooals oom had geschreven dat hij doen zou, was blij naar hem toe komen loopen.

Jakob vond Utrecht dadelijk een ‘gedrukte’ stad, lang

Jac. van Looy, Jacob

Page 35: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

34

niet zoo makkelijk als bij hun. Telkens zag je de Dom van Utrecht. Er waren velegrachten ook, met hoogere, opgaande wallen, met deuren en raampjes erin en meteen straatje ervoor en op die lage straatjes werd gewerkt als op de gewone straat. Zegingen langs een hoekhuis, een breede kruidenierswinkel, waar een bruin-gesausdbeeld van Willem de Zwijger, vooruitstekend was als een luifel en toen had neefMeinardus naar binnen gelachen. Het was een eind loopen geweest; ze hadden watomgestapt, zei neef; Jakob werd telkens om zijn weespak aangekeken, vond dat meerdan vervelend.

Het huis van oom was ook een scherp hoekhuis, met één kant naar een gracht, hetwas een mooie sigarenwinkel; op de eene spiegelruit was oom's naam: ‘M.E. vanGenderen’ overschuin met Engelsch loopend schrift en verguld gezet; op deoverhoeksche ruit: ‘Havanah’ .... Jakob vond die schrijfletters mooi geschreven endat deed neef plezier. De ruiten waren nog nieuw en naar ‘den eisch des tijds’. Hijkeek in die dagen veel naar letter-opschriften. ‘Stil,’ zei Koos bij Door, ‘maar altijdnog van binnen een vulkaan; schilderen is best en goed, maar daarom behoef je tochniet je naaste familie uit het oog te verliezen,’ Koos had een verhaaltje in een schriftgeschreven: ‘zijn eerste weekloon’. Ze wou nog altijd de baas over hem spelen, maardaar bedankte hij voor. Hij zou bij meester Juulsen weldra: ‘Stillevens’ beginnen,op geverfd olifantspapier, daarbij was niet noodig te praten, gelukkig.

Oom keek achter de toonbank opgeruimd op, zoodra hij achter Meinardus kwamin de winkel met zijn rooie en blauwe mouw. Jakob had daar het meeste tegenopgezien. Maar oom had dadelijk over de sigarenkistjes heen zijn hand uitgestoken:‘Welkom in Utrecht.’ Er waren achter de toonbank van die blauwe potten met kooprendeksels voor

Jac. van Looy, Jacob

Page 36: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

35

‘Rappee’ en ronde doozen en er was een koopren ‘baskule’ op de toonbank verder.Het huis waar oom en tante in woonden wekte aanvankelijk Jakob's verwondering.

De kamers hadden tweekantig licht, waren alle boven elkander. In elken zelfdenhoek was eenzelfde deurtje, met een raampje begordijnd, ging dat open, was er eenportaaltje en zag je de spil van de trap. Dan zag je soms de meid of tante of neef uitde diepte opkomen, langs het deurtje gaan om hooger te stijgen. Onder de winkelwas de keuken en kon je door een zware grendeldeur aan het water komen, ‘tot debuitenste duisternis’, zei oom. Boven de winkel was de huiskamer, waar hij sliep opde kanapee, onder een lange zwarte plaat van ‘de schutters-maaltijd’ waarop eenvaandeldrager zat bij een trommel; de menschen waren vroeger grooter dantegenwoordig; daar boven waren weêr andere kamers. De eerste nacht was hij 'smorgens vóor de kanapee op het vloerkleed wakker geworden, ze hadden er omgelachen en als het bed nu 's avonds werd opgemaakt, werden er een paar mooiestoelen voor gezet.

Hij werd altijd vroeg wakker en lag met de armen onder zijn hoofd te wachten totneef of tante hem wekken kwam met een kop thee en een beschuitje. Soms kwam alvoor dien tijd de groote kat naar binnen. Hij sloop als een schim, stapte wijd, rektezich loopende uit, gaapte en keek naar hem uit de verte. Hij heette Wil ofWillebrordus. Hij sprong op de zitting van oom's stoel en op de armleuning, klomals langs een trap op de rugleuning, op het gehaakte kleedje over en zoo op de stapelschoolboeken van Meinardus in den hoek van de vensterbank. Hij wrong zich achterhet rolgordijn en zat met de staart over de voorpooten naar de vroegte der gracht tekijken. Dan hoorde hij ook misschien de Dom

Jac. van Looy, Jacob

Page 37: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

36

beginnen te spelen, luisterde naar de wentelende tonen en naar de heldere slag in delucht.

De eerste Pinksterdag was Jakob 's morgens met neef Meinardus naar de kerkgeweest, had voor de eerste maal de Dom ten voeten uit zien staan. De toren wasniet aan de Kerk vast; de domkerk was stomp en niet zoo ruim als de groote Kerkthuis. De toren was grauw en in de hoogte als overpluisd met een wolk, want het hadgeregend.

De winkel bleef geopend met de deur op de schel; dikwijls hielp tante ook deklanten. Tante leek op een van de Regentessen, met donker uitzicht en dunne neus,die wel eens dikker kon lijken. Ze had een duidelijke, droeve stem, ging langzaamzitten, bewoog met stijve pasjes. Ze droeg nu een zwart-satijnen japon, een borstspeldonder haar kin, met een ‘groeisteen’ erin, had dikwijls een kleur; noemde oom ‘vanGenderen’, bemoeide zich het meeste met Meinardus. Soms ging die zijn moedereen zoen brengen, dan lachte ze half afgewend, met mooie witte tanden. Haar haarwas plat en aan de kantjes wat grijs.

Neef Meinardus was altijd hier of daar in het huis, je hoorde hem zingen. Oomkeek meestal blijmoedig en soms met open lippen naar zijn zoon; hij maakte graageen praatje met Jakob, had hem het schilderijtje getoond, dat hij zelf van postzegelshad gemaakt en dat de ‘Kloostergang’ voorstelde; vele studenten kwamen voor detoonbank met hem praten; oom verkocht heele dure sigaren. ‘Je moet neef JakobUtrecht ook eens laten zien van de eerste omloop af van de Dom’ had hij aangeradenen neef Meinardus zou dat doen.

Zoo ging hier alles op en neêr. De tweede Pinksterdag was neef Meinardus voorde spiegel gaan staan en had gevraagd: ‘scheer jij je al?’ Jakob had glad toenuitgekeken, gezegd dat

Jac. van Looy, Jacob

Page 38: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

37

bij hun op de jongenszaal wel een spiegel was, maar gebroken, niets dan een brokglas in een hoek, maar dat dit aan de zaak niets veranderde, omdat de spiegel tochte hoog voor hem hing. Toen was neef voor de piano gaan zitten en had gespeeld dathet gevoelig trilde door de kamer.

De tweede Pinksterdag ging Carolien de meid ter kerke en bleef vervolgens uit.Tante had erg veel last met de booien. Carolien was nog niet lang in betrekking, nietzoo heel jong meer en als ze uitging was het een heele dame. Jakob aan dienengewend, maakte plaats voor haar op de trap, dan stonden zij ieder aan een kant gedrukten lachten ze naar elkander. ‘Jakob,’ had tante gezegd, ‘wil je zoo goed zijn, jeschoenen 's morgens buiten de deur te zetten, dan zal Carolien ze voor je poetsen,gelijk met die van de jongeheer.’ Hij was met Meinardus naar de Nicolaïkerk geweest,omdat Beets er preekte bij wien neef voor zijn belijdenis leerde. De kerk wasstampvol; de dominee had een zachte, ingaande stem, over de uitstorting van denHeiligen Geest; zijn handen leken gebonden, zoo stil ze liggen konden.

Na kerktijd was het droog geworden. Meinardus had hem weêr wat van de stadlaten zien. Op de eersten omloop van den Dom bemerkten ze de hoofden van depoppetjes van menschen die keken, de ‘Zuiderzee’ konden zien. ‘Het zal er glibberigzijn, we maken ons vuil,’ had neef gezegd.

Oom en tante waren lid van ‘Tivoli’. Na het tweede ontbijt, de koffie met‘Utrechtsche heiligmaker’, was hij met Meinardus naar het ‘middagconcert’ gegaan.Oom die niet van huis kon, had hun elk een licht sigaartje aangeboden uit een vande kistjes vóor hem, had zelf een snuifje genomen. Hij tilde dan van een van deblauwe potten de deksel af, nam met een schopje dat ook als verguld glom, wat snuif

Jac. van Looy, Jacob

Page 39: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

38

en duimelde het zoo van de punt van de lepel. Jakob zag het als iets bizonders aan.Oom moest reiken, was ook niet groot, droeg eên zwart pakje, was in de rouw enrookte nooit dan om sigaren te proeven, gebruikte om de snuif nooit anders dan rooie,zijen zakdoeken.

Achter Meinardus aantredend was hij in Tivoli over de lange ganglooper gegaan,midden door de volle zaal, naar het vàste nummer van hun stoelen en had weêr veelbekijks. Ze hadden er gedwongen gezeten; Meinardus knikte naar een rijtje zomerigemeisjes met poppestrikken in hun haar, die allen naderhand stijf naar de muziekhadden zitten luisteren. De muziek kwam uit een soort van koepel of groen priëel,waar vele in het zwart gekleede heeren met groote, witte halfhemden voor, achterdunne lessenaartjes in kringen zaten geschaard en allen te gelijk met hun arm streken,záagden, zoo ze het noemden, op de zwaaiende maat van den meester die bij depiano, op een verhooginkje klaar met zijn stokje stond. Jakob hoorde naar de violen,het klonk zoo vleiig, soms zoo zijig, hij vond het onplezierig telkens aan wat anderste moeten denken; Jakob leefde op toen er een fluit begon; vond de fluit hetallermooist en neef Meinardus zei ook: ‘die fluit was goed.’

Hij had daarna de Maliebaan gezien waarvan het liedje zingt en daar werd nogaldruk gereden.

Meinardus liep almaar vroolijk te praten, wist veel te vertellen; Jakob vond ditaangenaam te hooren, al kon hij dikwijls niet laten naar de letter-opschriften te kijkenvan vele toeë huizen. Gaande langs een huis met een lang bord voor den gevel washij het opschrift hardop gaan lezen, zooals het er stond: ‘Hôtel de Pays-Bas’. NeefMeinardus was toen naast hem helder begonnen te lachen, zei dat het Fransch was,‘Nederland’ beteekende en dat hij ‘Pee-ji-ba’ had

Jac. van Looy, Jacob

Page 40: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

39

moeten zeggen en verder veel plezier gehad. Jakob's gezicht was in eens geslotengeworden, zijn linker neusvleugel bleef wat opgetrokken, hij keek ‘wraakzuchtig’zou Koos hebben gezegd, wanneer hij in zijn wiek was geschoten.

Bij de sigarenwinkel gekomen met de poortvormige voorstelling achter de glazen,van kunstig op elkaâr gezette leêge kistjes en naar boven geklommen, zat er oom telezen door zijn bril in een van de mooie, ingebonden boeken op het tafeltje onder despiegel en tante zat te kijken met allebeî haar handen stil. Ze had twee ringen aanhaar eene vinger. Voor haar glansde op het tafelkleedje een Japansch presenteerbladen dito trommeltje, met twee fijne stopkaraffen, halfvol gevuld en wat geslepenglazen.

‘Een glaasje Madeera?’ had tante's droevige stem gevraagd, ‘oom gebruikt eenbittertje.’

‘Maag-elikster,’ verbeterde oom.Jakob had allerlei vreesachtige rimpeltjes nog in zijn voorhoofd, had niet durven

zeggen als Koos, die erg tegen de drank was, omdat de drank den mensch verstompt,dat hij nooit iets gebruikte en dit was ‘wijn’.

‘Kom,’ praatte oom, ‘het maakt wat spraakzaam,’ hij schoof zijn bril op zijnvoorhoofd, tilde zijn eigen glaasje en zei: ‘avoes!’ Hij keek bestendig naar neefMeinardus die altijd nog te grinniken zat.

‘Wat heb je toch?’ wou tante van Meinardus weten en toen had neef van Pays-Basverteld, in al zijn kleuren en geuren.

‘Bij ons op school,’ grommelde Jakob verdoken of praatte hij in de werkplaats,‘leeren wij geen Fransch en meester Juulsen kent ook geen Fransch.’

‘Met een beetje Fransch komt men anders de wereld door,’ liet oom hooren. Hijwas opgestaan, want de winkel-

Jac. van Looy, Jacob

Page 41: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

40

schel was overgegaan en zei voor hij ging: ‘je kent onze spreekwijze toch?’Er was familie op bezoek gekomen; tante sprak altijd of ze de tijd had en lachte

onverwacht. Toen de heer en mevrouw over het eigenaardige der weezendrachtbegonnen waren en de dame sprak over de keurige mutsjes der meisjes, hoorde Jakobin zich zelf de zaalmeisjes in de Kerk, vóor de laatste collekte zingen: ‘Heer, geefde weezen brood.’ Ze zeien dat het Burger Weeshuis armlastig begon te worden,sommigen hadden er om gehuild en de jongens hadden gezegd: ‘laten ze zèlf hetzingen.’

Oom praatte veel met den heer en dan met de dame; ‘wat je op éen dag soms kuntondervinden,’ zei oom, ‘is dikwijls de stof voor jaren.’

‘Het is een historisch kleed,’ zei oom, ‘het is mij van jongs-af vertrouwelijk, ikzou het niet gaarne missen.’ ‘Ja, waarde neef,’ zei oom, ‘ge zijt min of meer, eenvreemde eend hier in de bijt.’

Jakob vond het zonderling dat er op Zon- of anderen heiligen dag, geen sigaarwerd opgestoken, maar tante duldde het in haar huiskamer niet. Achter zijn glaasjemeegezeten, hoorde hij van alles en nog wat spreken, waar hij toch niets van af wist.Hij was aan ‘de adelborst’ gaan zitten denken, dien hij in Tivoli met Meinardus bijhet uitgaan naast een oude dame had zien loopen, als aan de zoon van de notaris bijhun in de groote straat, in het huis met de leuningtrap; met zijn ponjaard op zij, aaneen heele lange vergulde bungel en met een vuurrood kraagje.

Warm van eten en drinken zat hij in zijn eigen bedenkingen dan op de stoel bijhet raam. Meinardus was zijn moeder achterna geloopen die de tafel afnam. De katzat op zijn post; het raam was met donkerheid volgeloopen; hijzelf

Jac. van Looy, Jacob

Page 42: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

41

leek ook veel donkerder; katten konden scherp in het donker zien, hun oogen kondenbinnenin als door lantarentjes zijn ontstoken, zou er wel eens een klauteren tot deeersten omloop van den Dom. Af en toe drong het laag geratel van een rijtuig naarboven; Jakob boog voorover, zag een twaalf-persoons-tentwagen met uitgestoken,natte vlaggetjes op de donkere overwal van de gracht.

‘De menschen treffen het slecht,’ praatte oom's stem en ook Meinardus zat weêrbij het raam en gaapte achter zijn hand.

‘Van uitgaan kan verder geen sprake zijn,’ vond oom, ‘ben je al klaar met je opstelvoor morgen?’ vroeg hij Meinardus, ‘denk er om.’

‘Och, dat vervelende opstel,’ mopperde Meinardus.‘Het is niet altijd thee met randjes,’ zei oom, ‘vraag neef Jakob je wat te helpen,

twee weten allicht meer dan een.’Tante was met het theeblad voor zich uit, op komen klimmen; de kat sprong om

zijn melk van de bank. Ze plaatste het blad op tafel, ze zette zich op haar stoel tothet water in de keuken zou koken; de kat was op de vensterbank gesprongen weêr.

‘Pa blijft beneden een uiltje knappen,’ praatte Meinardus. Hij gaf de kat een duwtjeen haalde een van de schriften onder hem vandaan.

‘Dat vervelende opstel,’ pruttelde hij weêr.‘Het is toch geen Fransch?’ bromde Jakob gauw.‘Wel née!’ zei Meinardus; hij keek naar zijn ma, begon te fluisteren, ‘Hollandsch;

het hoeft niet zoo lang te wezen,’ zei hij, ‘als ik maar eerst wist hoe te beginnen.’‘Waarover moet het wezen?’ had Jakob gevraagd.‘Wist ik het begin maar,’ antwoordde Meinardus, ‘ik

Jac. van Looy, Jacob

Page 43: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

42

moet iets over spreekwoorden schrijven, wat valt daar nu over te zeggen?’‘Nou,’ bromde Jakob, ‘dat weet ik nog zoo niet, ik zal es voor je kijken, 'n

oogenblikje geduld en schrijf het dan maar op.’Het was intusschen weêr helderder geworden; Meinardus zocht zijn potlood

tusschen zijn schriften, lei zijn beenen over elkaâr, zijn schrift los op zijn knie; hijstreelde met het potlood de kat langs zijn snorren, de kat begon te spinnen; Jakobkeek met de oogen neêr.

‘Ik,’ was hij luider begonnen of stond hij voor de avondklasse geroepen; het hoofdvan tante wat schuin gezonken, verroerde; ze tilde éen ooglid open.

‘Ik zou zoo beginnen,’ hernam hij voorzichtiger: ‘spreekwoorden, voorzeker uitde mond des volks ontstaan, duiden over het algemeen krachtig de waarheid aan enleveren ons menig maal het bewijs dat er nog veel aan de maatschappelijke toestandontbreekt.’

Jakob wachtte even; ‘kleine stelen en groote stelen, groote het meest,’ gaf hij tenvoorbeeld, of had hij heel de mand met goudsche pijpen voor zijn oogen, die oomvoor de studenten had onder de toonbank staan.

‘Je bent mijn reddende engel, nu zal ik er wel komen,’ had heeschig Meinardusuitgeroepen en leek te willen wippen.

‘Nu hoor je.... dat ik daar zelf op aan moest komen,’ was onverwacht oom komenmeespreken of was hij gestoord in zijn dutje, ‘het bewuste opschrift dagteekent uitde tijd der overheersching, stond op een uithangbord; jij met je Fransch.’

Op de Hooger Burgerschool was geen vakantie; Jakob kon dus den volgendenmorgen, Pinkster-Drie, niet uitgaan met Meinardus. Hij had in de omtrek van hetStadhuis loopen

Jac. van Looy, Jacob

Page 44: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

43

wachten, dat wel groot was, maar veel te weinig in het oog viel, aangezien oomergens een kistje fijne sigaren aan moest reiken en tante op de schel zou letten. Hijhad weêr een sigaartje gekregen en aan het winkelpitje aangestoken; zoo zag hij oomvan verre naar zijn pas met de glazenspons gewasschen winkelruiten staan kijken ofCarolien geen vegen had gelaten met de leêren lap.

‘U moet ze met spiritus na laten wrijven,’ onderrichte Jakob uit zijn vak, terwijlhij voortliep naast oom, dacht aan de groote spiegelruiten van de societeit bij hun;‘het is meteen goed voor de vliegen.’

‘Dan mocht ik het zèlf wel doen,’ gaf oom ten antwoord, denkende zeker aan zijnsmetbare letters; als oom naar boven keek was zijn hals dun, waren zijn neusgatenwijder door het duimelen.

‘Hij heeft eeuwen aan zich voorbij zien gaan,’ zei hij zoo en toen ze terug weêrgingen praatte hij als tot zich zelf verder.

‘Soms wil ik wel es denken dat de Dom ons uitlacht.... de Dom is niet zoo dom.... Meinardus kan wel leeren .... hij weet niet wat hij wil, dan dit, dan dat .... Nuspreekt hij mij weêr van Willemsoord .... Mij is het wel, wij zijn van huis uit eenzeevarend volk. Je tante zag hem graag bij de rechtbank, maar dat wordt je al evenminmet moeders paplepel ingegeven; hij beweegt zich aardig, draagt een gedichtje voormet smaak, ik wil het graag gelooven.’

‘Die gelooven haasten niet, zegt Meester Juulsen ook,’ bromde Jakob.‘Ik wou,’ zei oom langzaam, ‘dat meester Juulsen in Utrecht woonde; zulke

menschen liggen nergens voor het opscheppen. Ik heb zijn vader wel gekend, hijwoonde in de Jansstraat, een kleine man.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 45: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

44

‘Meester Juulsen is een groote man,’ had Jakob gauw geantwoord.‘Het is al zoo lang geleden,’ had oom gezegd.Het was door zulke gesprekken dat Jakob zich hoe langer hoe gemakkelijker met

oom gevoelde en waardoor hij later nog wel eens kon zeggen: ‘Oom in Utrecht zei.’Hij kon als grootmoeder in het schemeravonduur kijken en als Meester Juulsenwanneer ze alleen te zamen waren en zooals Meester van der Lugt die nooit dewonderen wou verklaren en net zooveel snoof.

Den volgenden ochtend na het ontbijt had oom weêr voor de spiegel met hemstaan praten, dat hij in de boeken op het tafeltje wel mocht lezen, wanneer hij daartoelust in zich gevoelde. ‘Niet dat ik je daartoe wil dwingen,’ zei oom, ‘maar het weêrziet er niet florissant uit. Dit heet: “Gedroogde kruiden,” is van Frits Reuter, dat moetje lezen; dit wanneer je van verzen houdt, zijn de gedichten van de Genestet, dat ismenschentaal,’ had hij hem aangekeken, ‘natuurlijke dichtkunst, Jakob.’ Oom hadtoen ook de boeken van het tafeltje afgenomen, het tafeltje omgeklapt. Het had eenglasruit bovenop en was ook een postzegel-schilderij. ‘Dat heb ik indertijd op mijnmanier geflanst bij het “vogelnestje van Spandau”, kan je het zien?’ Jakob had hetduidelijk kunnen zien in het blauwe gewemel, zag een slang op kronkelen met lillendetong en in de top van den boom het nestje, de ouwe vogels erop met gesperde snavelen al de angstige jongen. Hij begreep niet goed hoe iemand zoo iets van postzegelsmaken kon en zonder voorbeeld; er schoot een helle witte straal van boven neêr, erwaren roze en zwarte snippertjes. ‘Heb je er plezier in?’ vroeg oom genoegelijk, ‘hetdonker is dat van de stempels en van buitenlandsche zegels die ik krijg van klantjesen verzamel.’ Jakob had toen

Jac. van Looy, Jacob

Page 46: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

45

aan de sigarenzakjes gedacht die hij als vele jongens, saâm-geregen aan het deurtjevan zijn kastje had hangen.

‘Je kunt het wel eens op je gemak beschouwen,’ vergunde oom, ‘en me er wat vanzeggen, niemand is ooit te oud om te leeren; wanneer je de boeken maar weêr legtzoo ze lagen. Je tante Maria voelt daar niet zoo voor, het is ook wel niet wat jij metje penseel of teekenstift eenmaal zult bereiken; hoe weinig weet de kortzichtigemensch wat hem zal worden toebedeeld op deze wereld.’ Oom had hem ook hetalbum laten zien met vergulde knippen en grootmoeders fotografie daarin, de eenige,die ze voor de kinderen van zichzelf had laten trekken, éen hand op ook zoo'n tafeltjeen de andere uitgespreid op haar geruite jurk. ‘Je zult de oude zorg wel missen,’ hadoom gezegd, had toen gauw naar beneden gemoeten.

's Middags na schooltijd was hij weêr met Meinardus gaan wandelen; neef hadeen goed cijfer voor het opstel bekomen; gaande langs een heerenhuis had Meinardusgewezen: ‘hier woont professer Donders.’

Oom was bekend als geestig en daarom kwamen de studenten graag een praatjevoor de toonbank maken. Dan hoorde je hun lachen door het huis, soms tot in dekeuken. Toen oom een kop thee was komen halen, kwam hij als pratend nog binnen,keek naar tante's opgezette wangen. ‘Zaken,’ zei oom, zijn groote zakdoek gebruikend,‘een koopman zonder een mooi praatje jaagt zijn beste klanten weg, ik houd het ervoor, neef Jakob, wij hebben een jood in onze familie gehad .... Een Franschmanwas het zeker, waar grootmoeders moeder mee hertrouwde. Ze heette van zich zelfWiegraaf; haar vader was een Duitscher, uit het Over-Rijnsche; wij hebben daar vandaan een groote erfenis nog te goed.’ Oom lachte nauwelijks, keek telkens naar tante,

Jac. van Looy, Jacob

Page 47: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

46

praatte almaar door. ‘Haar tweede vader was een Fransoos, een zijdewever uit Lyon,naar hier gevlucht, tijdens de omwenteling en in ons gastvrij land voor de eerste maalmet een luchtballon opgestegen. Ik heb ze geen van beiden gekend, het menschdomwerd niet zoo gemakkelijk oud in die dagen.’ Jakob zat sterk te luisteren naar dienverleden tijd; meermalen had hij daarover gehoord, van grootmoeders tweede vader:‘De la Porte’ en hoe die zijn lange banen aan elkander had zitten naaien, de luchtbolhad opgetuigd, op het veld van de Doelen, waar nu de schutters ekserseerden. ‘Ja,waarde neef,’ had oom staan praten, ‘in raadselen wandelt de mensch op aard, och,niet enkel ten onzent verwarren zich wel eens de Maria's met de Martha's.’ Tantewas al door stijf blijven zitten, had ongenoegen gehad met Carolien.

's Woensdags voor den eten kwam vast een student met oom schaken. Toen Jakobmet Meinardus uitging, zag hij ze achter de toonbank, bij het lessenaartje zitten, metde zwarte en witte schaakstukken tusschen zich op het geruite bord en toen ze thuisweêr van de wandeling kwamen, zaten zij er nog met hun stille koppen, net als bokkenvoor ze elkander stooten.

Oom had steil, opgekamd haar, liep 's morgens met zijn bloote hoofd buiten, zettezijn dikke, goud horloge gelijk naar een wijzerplaat in de verte. Jakob ging alleennu uit op zijn ‘studietochten’ zei oom, hij kreeg altijd een sigaartje. ‘Je kijkt maarnaar den Dom’ zei oom, ‘wanneer je verdwaalt.’ Jakob bleef echter meestal in deomgeving. Het verst was hij geweest tot het ‘Vreeburg’ daar waar de bouwval wasvan een kasteel als die bij hun van het ‘Huis ter Kleef’ en die van ‘Brederode’ en datnu voor ‘veemarkt’ diende. Hij had de koeien langs hun snoeten loopen wrijven, zich

Jac. van Looy, Jacob

Page 48: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

47

tusschen de veekoopers in de stallucht bewogen, die beklad en beslikt tot op hunzeildoeken ruggen, petten met opgenomen oorkleppen droegen en een stok onderden arm. Hij zag ‘de handslag’. Hij had de kennis gemaakt met een ruige hond, diealmaar blafte, schichtig joeg heen en weêr, maar zich liet streelen, zijn natte neus inje handpalm bleef duwen en zoo je van zelf voorbij de volgedrongen hokken metblatende schapen bracht.

Oom had gelijk; wanneer je de weg vroeg, zeien ze: ‘links van de Dom’ of ‘rechtsvan de Dom’; je had er zoo wat niets aan, want je rooie arm draaide mee en je blauwe.Oom had gelijk, je moest naar de Dom liever zelf kijken, die boven alle gebouwenen daken rees, met zijn drievuldige verdieping, een kapje had op zijn kruin, bovende hoogsten omloop. Hij zag geen vlaggestok als bij hun. De wolken zwierven eromen schenen blinkend, dat je er haast niet tegen in kon kijken, door de hooge en spitsetogen, zoodat de toren soms gansch donker was en men de klokken kon hoorendompelen in de zon.

Onder in den Dom was een poortje. Jakob liep er echter steeds om heen en zagdan vervallenheden, gewelfde gangen, waarbij je bijna bang was je in te begeven,maar het toch deed, omdat je het graag wou weten; brokkelig bouwwerk als bij hun,achter aan het Koor van de groote Kerk. Jakob begon te vinden dat hij niet zoodikwijls meer werd aangekeken, geloofde dat de inwoners van Utrecht hem begonnente kennen. Hij keek vrijpostiger naar al het vele ‘merkwaardige’, zag het huis ‘Oudaen’MDCLXXX, met beelden op de deurpost die hem aan het oude mannetje, thuis inde eetzaal herinnerden. Straatnamen zag hij achter de boomen als bij hun: ‘St.Janskerkhof’ waar een museum gevestigd was; vond Utrecht een strenge stad. Zookwam hij op de ‘Visch-

Jac. van Looy, Jacob

Page 49: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

48

markt’ weêr te recht, waar altijd een rijtje vrouwen garnalen zaten te pellen, zoogauw als hij nooit nog gezien had, ‘daar waren ze voor beroemd,’ had Meinardusverteld. Wanneer je garnalen kookte moest je een gloeiende pook in het water steken,ze laten ‘schrikken’ anders pelden ze slecht. Hij dacht dan aan Aal de vischvrouwen hoorde in zijn eigen de dreun van de Noordzee. Er stond ook altijd een bedelaarin de buurt, met een gebrekkig gegroeid poppe-armpje, wat hij met zijn goeie handregeerde en zoo de aalmoes aannam, dan dacht hij aan Tinus en ging er niet meervoorbij. Er werd in Utrecht veel gereden, eens was hij een rist landauerstegengekomen, vol studenten, met sjerpen om in het voorste rijtuig.

Heel graag stond hij op een brug, over een gracht te kijken; het water was groezeligen al wat er in spiegelde gekleurd. Er blonken soms kabbelingen tot aan de trappetjesen laddertjes van de verrotte wal, waar de schaduw viel van de toren en boomen uithet lage straatje groeiden, met karren erop en afgeladen schuiten ervoor. Jakob kondan plotseling het gevoel overvallen dat hij weêr gauw hier vandaan moest gaan.

‘Staat er al wat in het schetsboekje? ik houd mij aanbevolen,’ had oom al eensgevraagd, maar Jakob had het niet durven doen. 's Avonds wanneer de lamp eenuurtje aanging en Meinardus moest werken, had oom gevraagd: ‘moet je niet eenseen brief aan meester Juulsen schrijven?’ hij had er niet toe kunnen komen enverveelde zich niet.

's Middags had hij weêr met Meinardus gewandeld en hadden ze luidkeels hoorenschreeuwen, plotseling. Er lag een kleine jongen in het water te spartelen. Meinarduswas op de punten van zijn teenen beginnen te sjeezen tot aan de wal en was hettrappetje afgehold. Jakob kon hem bijna niet bij houden en had dadelijk gezien datde jongen grond had.

Jac. van Looy, Jacob

Page 50: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

49

‘Hij zal er wel uitkrabbelen!’ had hij geroepen, maar Meinardus was niet teweêrhouden. Hij stond beneden hem te wenken, had vlammetjes op zijn wangen,zijn bruin-blauwe oogen schitterden. Jakob voelde erg dat hij niet thuis was en nietmet morsige beenen bij vreemden kon binnenkomen. Maar Meinardus beval, stakhem zijn wandelstokje toe en stapte met zijn mooie laarzen in het modderige waterover. Schuivend zoo ver het aangereikte stokje spande had Meinardus de blér eruitgetrokken. Op de wal stond een oploop, een dikke vrouw kreeg de jongen tepakken, sloeg er op los voor de schrik en dat had die smeerlap dan ook net verdiend.

Jakob was erg in de war; Meinardus' onderbeenen dropen en terwijl ze hard weêrliepen, zei hij: ‘hij kreeg het water al in zijn mond.’ De menschen keken hen na enhielden drukke verhalen.

Toen ze thuis kwamen en oom de gansche toedracht had begrepen, gingen zijnoogen licht staan en wijd, lei hij zijn hand op Meinardus' schouder, had hem toenhevig de hand gedrukt. Hij had hem oogenblikkelijk naar zijn moeder gestuurd omzich te verschoonen en tante stuurde hem naar bed met een warme kruik. Oom hadtoen een snuifje genomen. Er kwam iemand van de politie in de winkel, had oomondervraagd en alles in zijn boekje overgeschreven. Oom had den diender een sigaaraangeboden. Jakob stond er benepen bij, bewonderend inwendig nog meer Meinardus,omdat die een jong leven voor verdrinking had helpen behoeden.

's Avonds was er weêr familie op bezoek gekomen en Vrijdags stond de ‘redding’in de krant .... door onzen stadgenoot .... met duidelijke voorletters van oom en oomhad het er uitgeknipt.

Meinardus bracht hem Zaterdags gewoon weêr naar den trein: Jakob had oom entante vriendelijk voor alles bedankt,

Jac. van Looy, Jacob

Page 51: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

50

was aangedaan geworden. Oom had hem stilletjes in een papiertje het spoorgeldteruggegeven en een zakje sigaren voor de reis. Hij had de complimenten verzocht,ook aan meester Juulsen, schoon onbekend, en hem gezegd eens een brief te schrijvenom de vriendschap te onderhouden. Jakob had verdriet toen hij Utrecht verliet enbleef zoolang mogelijk door het raampje kijken naar de schim van den Dom.

Jakob had zich voorgenomen, Maandagavond naar meester Juulsen te gaan. Hij had's Zondags de sigaren aan Hendrik van Door gegeven, in hetzelfde zakje. Koos waser ook, had kringen onder haar oogen, was erg nieuwsgierig. Doortje had aan zijnknie staan hunkeren, maar oome Jakob was moe, zei Door.

Jakob was nu wel, in zekeren zin, roojaal met de verf, meende Koos, maar voorzijn doen, op zijn mouwvestje zuinig, omdat hij dat zelf moest betalen. Onderwijlhij in Utrecht was, had ze er bij Door een paar nieuwe parkallen mouwen voor hemin gezet, nu was het oogenschijnlijk knap weêr, kon hij ook zijn buis wat meer ontzien.

's Maandags, wanneer alles zoo koud aanvoelt, kil is, alsof er nog de stilte van denZondag kleeft in de werkplaats, was Tinus zoo blij geweest als zijn hondje zoodrahij hem weêrzag. De baas had nog de bokkepruik op, zei boe nog ba, Jakob wist welwaarom, al had hij het in Utrecht glad vergeten.

‘Nou bevinden wij ons weder in het gareel,’ had Attink gezegd die altijd het hoogstewoord had en niets dan verven kon. Hij kwam om hem heen loopen snuiven met zijnleelijke bieteneus.

‘Hij ruikt nog naar de odekolonje.’‘Een goed schilder ruikt naar de terpentijn,’ Zei zoetjes van Ginkel, de aanspreker.

Jac. van Looy, Jacob

Page 52: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

51

‘Of naar de jenever,’ bromde Jakob terug.Van Essen lachte hel met zijn kop in zijn nek; van Ginkel schudde zijn hoofd

rechtop met zijn pijpje.‘Niet zoo prát; we zullen je er wel afhelpen, jonge man.’‘Jij?’ had weêr Jakob gebromd.Van Ginkel gewend met U aangesproken te worden, had het pijpje uit de klem

van zijn tandelooze kaken genomen; alsof hij wat langdurigs wou gaan zeggen, keekhij hem dof aan uit zijn altijd blozend gezicht.

‘Ik,’ zei hij zoo, ja blijvend knikken.‘Ik heb wel eens hooren beweren,’ sarde die laffe Attink, achterom bij de baas aan

de wrijfsteen: ‘dat Utrecht een hée-le ràre stad is.’Jakob voelde dat er toch niets aan te doen was, hij hield zijn mond. Hij geloofde

vast dat het afgesproken werk was toen hij na een half uurtje ook naar karwei werdgestuurd, om alvast wat te wennen, zei de baas. Eigenlijk vond hij het plezierig nietalleen met de baas te blijven, omdat hij voor hij uit de stad ging om opslag had durvenvragen, en al was het voor een soort van werk wat Tinus even goed als hij had kunnendoen. Er werd buiten de poort een bollenloods gezet, er werd met paard en man aanvoortgemaakt, daar moest hij de ankers, de ijzeren kruisroeden van gaan meniën. EnJakob had een hekel aan menie.

De bollenloods was een groote kast; omdat de loods niet hoog was, de grond erom beperkt, was er de steiger laag, smal, met éen loopplank, stonden er de palenbijna vlak bij den muur. Jakob bewoog er langs de leêge reeks van ramen, met zijnpotje rooie menie aan de hand, zag kijkend langs de kier der plank naar den grondbeneden die was als de vloer van een kippenhok, keek oudergewoonte wel eens naarde wolkenlucht en wel eens wat durender, of zag hij daar het

Jac. van Looy, Jacob

Page 53: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

52

steigertje dat hij hoog aan den Dom van Utrecht, aan eene zijde, gelijk een vogelkooihad bespeurd. Hij had toen de plank voelen wippen, had den steun gegrepen van eenpaal. Hij keek meteen naar zijn hand, keek naar de elleboog van zijn mouw en weêrnaar de lucht. Jakob had nattigheid gevoeld. Hij zette het potje op de plank, liepvoorzichtig schuivend tot den naasten paal, keek, ging naar een verderen, keek, ennog naar een verderen, Door zou wel hebben gezien dat hij mooi woedend was, Jakobbegreep: ze hadden de binnenkanten van de palen met menie aangestreken, om hemgoed smerig te maken.

Dat hij dat toevallig had ontdekt; hij stond er een beetje te bedaren, bekeek zichnog eens en vond dat het nogal goed tot dusver was afgeloopen, grootendeelsverholpen kon worden met wat terpentijn. Dan liep hij er weêr te meniën, vermijdendede palen, zoo goed en kwaad als het ging.

Bij den hoek van den muur, aan éen kant was geen steiger meer. Daar zag hij vanGinkel op een laddertje staan, om de droog geworden ramen te beglazen, de ruitenin de slappe stopverf te zetten, die op den grond voor-de-hand lag, opgehoopt op eenafgezaagd eindje plank. Er stond een potje wit bij, met een glasreep als eenroerspaantje erin, met een besleten puntkwast erop, en een kleiner Lyonsche kwast,want hij gaf, wanneer een raam dicht was, het raam meteen een knap verfje. VanGinkel was gemeenlijk wat beverig, had er een puist aan om op een laddertje te staan,begon dan gauw te praten.

Zoodra de groote knecht hem in de gaten had gekregen, leek hij te loeren en vroegals aan een pottekrabbersjongen, het laddertje voor hem vast te houden en de verfaan te reiken, Jakob kwam naar beneden, stond dan bij den voet van het laddertje,het vast te houden, reikende telkens het potje aan,

Jac. van Looy, Jacob

Page 54: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

53

ofschoon van Ginkel, vlak voor zijn borst, zijn eigen koopren haak aan het laddertjehad hangen.

‘Valt het werken nogal mee?’ smoesde van Ginkel, zijn puntkwast indoopend.‘Het valt me vreeselijk mee,’ praatte Jakob naar boven.‘Een mensch is het tevredenst bij zijn werk,’ meende van Ginkel, ‘een afleiding

mag hij wel hebben, is hem zelfs gegund; een klein beetje hooger met het potje, alsje kunt, loodwit is nogal zwaar.’

‘Dat sal waar zijn,’ bromde Jakob terug.Van Ginkel verfde voort, had zijn bril niet op; de hakken van zijn afgedankte

nooderschoentjes staken over de laddersport heen, juist op de hoogte der oogen vanhet knechtje. Jakob's blikken zwierven links en rechts, plotseling riep hij naar boven:

‘U hebt daar een heilige dag gelaten!’‘Waar?’ riep de oude knecht ongeloovig en dadelijk bezorgd.‘Daar!’ herhaalde de jonge, aanwijzend nauwelijks met het potje, née, dáar!’Maar als de weerlagt was hij met het Lyonsche kwastje de hakken van van Ginkel

wit gaan verven; er was geen flikker an en in een wip gebeurd, omdat de hakken nietvlak naast elkander stonden; een haaltje naar binnen, een haakje naar buiten; hij tildeopnieuw het potje.

‘Daar is het weêr,’ blufte hij naar boven.‘De arm werd een beetje moe, hé?’ kletste van Ginkel.‘Ja, een beetje moe.’‘Het went weêr gauw, het werken.’Natuurlijk zou van Ginkel wanneer hij te vroeg het merkte, zeggen over de palen,

dat hij zoo kinderachtig nooit kon zijn, dat anderen het hadden gedaan en Jakob zoudan zeggen:

Jac. van Looy, Jacob

Page 55: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

54

‘hij ook niet’ en dat hij in de slappe stopverf had getrapt.Van Ginkel bemerkte evenwel niemendal. Wanneer het werk buiten de stad was

gelegen, had elk werkman het recht wat vroeger van karwei te gaan, om preciestwaalf uur aan de poort te zijn. Maar van Ginkel wilde het raam afmaken, omdat hij's middags niet terug kon komen, omdat hij ‘een lijk’ had en zoo waren zij deallerlaatsten die het karwei verlieten.

Van Ginkel rookte nooit op straat en liep altijd alsof hij voor ‘een statie’ stapte;naast hem liep Jakob te brommen als hij wat zei, lettende goed op de menschen enhad wel eens de voldoening een voorbijganger naar beneden te zien kijken, een lachjekrijgen op zijn gezicht.

Bij den ingang van de straat naar het weeshuis gingen ze van elkander:‘Smaaklik eten, van Genderen.’‘Insgelijks, van Ginkel.’Jakob voelde zich gewoon weêr geworden. Hij zat aan tafel naar Dolf van der

Sande Utrecht te roemen, op te snijden over de grootheid ervan, telkens bestooktwanneer hij aan de ouwe van Ginkel dacht, hoe die door de groote straat op zijn wittehakjes had loopen slappen en door zijn eigen schuld.

Jac. van Looy, Jacob

Page 56: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

55

Gesprekken.

‘De Tijd gaat met loomen tred,’ had meester Juulsen gesproken en telkens herhaaldeJakob den regel nu voor zich zelf, terwijl hij aan de wielput stond en bezig was eenwiel af te zetten. Hij draaide het een slagje, lei de trekker op de volgende spaak, trokweêr een rooie bies: ‘de Tijd gaat met loomen tred.’

Wanneer nu iemand aan Jakob gevraagd zou hebben, waarom hij dien regel zoodikwijls voor zich zelf herhaalde, zou hij allicht als antwoord ontvangen hebben:‘zoo maar,’ of: ‘het klinkt zoo mooi.’ Koos zei: wat hij in zijn hoofd heeft gehaaldmoet er uitslijten, al zei ze bij een volgende gelegenheid, dat hij zoo vergeetachtigwas. Mogelijk dacht hij aan het vergulde beeldje, bovenop de gangklok van een derklanten of aan de schilderij die in een hoek hing van het museum: een grijsaard meteen kromme zeis gewapend en met een draperie om zijn schaamte geplooid. Wellichtook niet. Na zijn bezoek aan Utrecht was Jakob dikwijls karig met woorden; al washij wonderlijk genoeg, plotseling weêr begonnen te ‘dichten’, versjes te maken alsin vroeger dagen:

‘Schelfhout, uw naam alleen,Doet mij het harte zwellen,'t Bloed mij vuriger dan voorheen,Door de aderen snellen.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 57: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

56

Verder had hij niet kunnen komen, al had hij het nog zoo vele malen voor zich zelfopgezegd:

‘Schelfhout, uw naam alleen.’

Misschien was dit alles ten nauwste verbonden aan wat hij nu 's Zondags bij meesterJuulsen deed. Hij moest een ‘copie’ naar een studie van Barend Koekoek maken omde ‘penseel-behandeling’ te leeren. Barend Koekoek was ook een beroemdelandschapschilder; het ware echter niet zoo bevreemdend geweest, indien Jakob eenstille voorkeur had voor de fijne ‘wintergezichten’ van Schelfhout, waarbij het netwas, als toen hij schaatsen leerde rijden op de Vest, Koekoek had een groot kasteelbewoond te Kleef, de eerste stad over de grenzen, zoodra Nimwegen voorbij was,van ‘wijnbergen’ omringd en waar zij nog familie hadden wonen van grootmoederszijde uit Osnabrück. Koekoek had een huisknecht in liverei gehad, hield open hof,smulde en smotste met zijn vrienden, was over het paard getild, had te veel aanBacchus geofferd, was arm weêr geworden. De studie was door meester Juulsen zelf,na Koekoek's te vroege dood op de veiling gekocht; het stelde een bruinen eikeboomvoor, een hooge stomp, tegen wat blauwigheid der lucht en boomengeschemer;toonde bijna geen takken of blaadjes, maar al de naden in de oude, mossige stam enalles met dunne verf, ‘geestig’ getoetst.

Koos mocht zeggen wat ze wou, hij wist wel dat hij een ongevoelige jongen was;wanneer een elk dat zei, zou het wel waar zijn; omdat hij nooit meer over grootmoederpraatte en toen Leentje van der Vliet van de winter aan de vliegende tering wasoverleden, zoo zoet was weg gestorven, geen traan had gelaten om zijn vroegervriendinnetje; al was dat dan ook zoo eeuwige tijd geleden, al was het al zoo lang‘af’ geweest. Hij zelf scheelde ook wel eens wat, kon uren lang

Jac. van Looy, Jacob

Page 58: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

57

éen koud been soms hebben; het ging bij het schilderen over. Koos moest maar lieverop zich zelf passen, al zei ze zoo gezond als een visch te zijn, ieder vond dat ze erslecht uitzag en de tering had onder de leden. Koos had ‘het eerste weekloon’ aanHendrik voorgelezen en Hendrik had gezegd: het was zeker een mooi verhaaltje,maar wat het weekloon betrof, dat was wel een beetje anders, daar moest maandenen maanden om worden gepiengeld.

Alles moest je ondervinden, zuur en zoet en niets willen vergeten wat je eenmaalhad geleerd. Na zijn terugkeer uit Utrecht was Jakob alle ouwerwetsche gebouwenen torens aandachtiger gaan bekijken wanneer hij liep door de binnenstad. Nu hijniet al de lessen aan de avondschool meer volgde, zat hij 's morgens bij zijn boteram,uit een schrift of schoolboek of prijs, alles bij te houden: zijn wiskunde, chemie enmechanica. De zaalmeisjes maakten uit zichzelf altijd een droge plaats voor hem aande punt van de meisjes-tafel, vlak onder het eerste raam in de eetzaal, kwamen hemkoffie inschenken, uit de koopren, met roodaard gepoetste ketel en Jakob vond datplezierig. De vader die vroeger in Friesland zelf hoofdonderwijzer was geweest, liethem begaan, wanneer hij zich maar hield aan den regel.

Dikwijls ook onverwacht stond Jakob in de werkplaats zijn kennis te luchten enhonderd uit te praten en Tinus was er altijd, die met wijde ooren en oogen naar hemluisteren wou.

Eén achterdeur stond open, het was luchtig warm weêr, maar Tinus was altijdverkouden, blies snottebellen aan zijn neus. Een musch, een mannetjes-musch metzwarte keel, kwam brutaal over den drempel, tippelde binnen, want Tinus strooide's morgens de kruimels van zijn boteram voor ze nêer. Hij zag het subiet, pschte omde vogel gerust

Jac. van Looy, Jacob

Page 59: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

58

te stellen. Tinus zat op den rand van een glaskist of ‘krat,’ waar nog in stroo verpaktebroeiruiten in waren, potten te krabben en hielp hem om een wiel wanneer het klaarwas, van de put te tillen. Hij zag uit de verte naar de biezentrekker die Jakob doorde verf slierde op het paletje.

‘Dat is mooie, rooie verf,’ vond Tinus, ‘wel zoo mooi als vuur.’‘Dat is Hollandsche vermiljoen,’ onderrichtte Jakob, zooals de ouwe baas het

vroeger hem had gedaan; ‘de andere in de kast er naast, in het vierkante pakje, heetChineesche vermiljoen, is donkerder rood, onthoud dat goed, hoe hiet deze nou?’

‘Hollandsche vermiljoen,’ herhaalde half vragend Tinus.‘Juist!’ prees Jakob, ‘het is zwaarder dan loodwit nog en ook een saâmgestelde

stof, een verbinding van zwavel en kwik. Alle metalen, kwik, lood, zink, koper, ijzerzijn elementen, rooie en paarse doodekop is ijzer-oxied; de lakken zijn allemaal bijnavan plantaardige of dierlijke oorsprong, er zijn vier en zestig elementen, ja, vier enzestig.’

‘Dat is een heele boel,’ zei Tinus.‘Ja, een heele boel, maar je hoeft ze niet allemaal te kennen; de lucht dewelke wij

inademen bestaat uit zuurstof en stikstof, oksigenium en nitrogenium, de formule isNO 3.’

‘Dat kan ik niet onthouen,’ zei Tinus huilerig.‘Dat hoeft ook niet,’ antwoordde Jakob, ‘als je maar adem blijft halen en dat gaat

van zelf. Verbindt zich een element met de lucht, dan kun je een zuur of een baziskrijgen en verbindt zich een zuur met een bazis dan krijg je een zout.’

Tinus' mond was weêr open gaan staan toen Jakob alles door elkander haspeldeof verkeerd aanhaalde om het niet te vergeten. Hij keek van onder zijn pet tot aanzijn ooren

Jac. van Looy, Jacob

Page 60: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

59

als een slaapmuts gesjord, keek onbenepener toen Jakob, na een frissche bies tehebben getrokken, vervolgde:

‘Zoo zijn ze innig saâm verbonden, maar je kunt als het noodig is, ze vrij makenweêr, je kunt ze schei-den.’

‘Ik zou ze maar bij mekander houen,’ vond Tinus.‘Dat kan ook,’ onderrichtte Jakob, ‘maar daarom heet het bij ons schei-kunde, we

kunnen ze weder ónt-binden. Wanneer je wat droge vermiljoen op een lepel houdtboven een vlam, verbrandt de zwavel en hou je een kraaltje zuiver kwik over in delepel. Ik zal je het wel eens laten kijken, maar nou niet.’

‘Je moet daarvoor een andere lepel hebben,’ overwoog Jakob, ‘goed gereedschapis het halve werk. Je moogt het niet verder vertellen, maar als ik naar de Akademiega studeeren, krijg jij mijn diamant. Mijn hamer boud ik; die kan te pas nog komen,voor 't spijkeren van groote doeken.’

‘Je hoeft niet meteen zoo'n benauwd gezicht te zetten,’ praatte Jakob recht naarTinus' verslagen wezen, ‘zoo ver zijn we nog niet. Nou, we waren bij de zwavelgebleven; de zwavel heeft zich tusschentijds op zijn eigen houtje verbonden met dewaterstof die in de lucht altijd is aanwezig, tot zwavel-waterstof. Zwavelwaterstofis ook een gas dat je aan kunt steken en het stinkt als S.T.’

‘Kan je Essetee dan ook ansteken?’ waagde Tinus.‘Zeker, kan je,’ verzekerde Jakob, ‘het is ontplofbaar, je bent toch bij een apotheker

geweest, ik zou het maar niet probeeren.’‘Ik zal er wel voor oppassen,’ zei Tinus onderworpen en krabbend hard weêr voort.‘Hè!’ was een buurtmeisje, uit school aangedraafd, de winkel in komen stuiven:

‘krijg ik een stukkie stopverf?’Jakob gaf dikwijls de kinderen hun zin, wanneer ze er om

Jac. van Looy, Jacob

Page 61: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

60

kwamen bedelen, om er mee te spelen en knikkers van te draaien, keek gram omnaar de plank met krijt, boven de witte tonnen.

‘Er is niets,’ zei hij verstoord. ‘Tinus moet nieuwe maken, kom morgen terug.’‘Da's gemeen,’ riep Jaantje, ‘je breekt je woord, het 't beloofd.’‘Hij hét 't in zijn zak,’ gekte Tinus.Wat was dat nou? Jaantje was zoo kwiek als een jongen, zou er om willen vechten.‘Ik hoor de baas,’ jokte Tinus, bang dat Jakob kwaad werd en als de musch was

het kind de deur uitgevlogen.Een poosje later echter stond Jakob zelf zijn steenhard geworden stuiters stopverf

door de ruimte te werpen, te ‘jongleeren’ opdat hij het niet zou verleeren. Tinus zagdat graag; hij schoof met zijn behoeftige hand zijn pet achterover, dat zijn harenzwirrelden en liet van plezier zijn bovenste tandvleesch zien.

‘Hé toe! éen, twee, drie!’ éen, twee, drie!’ as op de kerremis.’Jakob beschreef den boog der kaskade of ‘waterval’ nog eens voor Tinus, borg

toen zijn stuiters weêr op. Het was een late kermis geweest, maar sinds hij bij dedraaimolens gekomen, eensklaps als door een steek gevoeld had, ‘te oud’ te zijndaarvoor, hunkerde hij niet meer zoo naar de kermis en de kermis afgeschaft zouworden.

Behalve op deze wijze met Tinus, kon hij al het geleerde in de werkplaatsonderhouden door met den beminde van juffrouw Gonna te praten, met meester Janvan Houten, die al zoo lang tegenover de voordeur in de kost lag, bij de twee oudedames Ruyswijck, waarvan je het mooie bloemenrekje altijd kreeg in je oogen.Meester van Houten had zijn hoofd-

Jac. van Looy, Jacob

Page 62: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

61

akte behaald, was nu hard aan het solseteeren. Wanneer hij na vieren ook van schoolkwam en boven eerst zijn meisje had omhelsd, kwam hij dikwijls blootshoofds metzijn pijp beneden en klom op de bok van een vigelant of ander rijtuig waaraan werdgewerkt. Zijn vader was een landbouwer welke druiven kweekte, hij zelf was ookbruin en taai, door al de gimnastiek die hij met zijn sterke handen verrichtte, hij hadkort geknipt, licht haar, keek rustig uit zijn blauwe oogen je aan en had een zwaarstemgeluid, dat Jakob graag in de werkplaats hoorde. De kromme vinger om zijngoudsche pijp, de steel op zijn lange onderlip, de knieën over elkaâr, zat hij over het‘weerlicht’ met hem te praten, over de langzame ontladingen van de elektriciteit derlucht of met zijn aanstaanden zwager over de maatschappij te redeneeren.

‘Alles draait om het middenpunt,’ verzekerde de baas, ‘van morgen, òver halftwaalf, stonden vrouw Ploeg, vrouw van Ginniken en juffrouw Ales, met hun drietjeshier voor de deuren, over de afschaffing van de kermis te fillesofeeren; de eerste invergevorderde staat, de tweede in verwachting van een kleine, de derde ook in pesisie.“Nou, ik ga,” zei juffrouw Ales, mijn aardappelen staan nog in het water, laten zede kerremis maar afschaffen, wìj kunnen er toch niet van proffiteeren.’

‘Dat is logiesch,’ praatte meester van Houten naar beneden, ‘ge zijt onbewust eenMultatuliaan.’

‘Ja, ik ben meer dan ik zelf weet,’ zei de baas op preekerigen toon, ‘sla door, blindevink, ik luister, ga voort, ga voort.’

Meester van Houten sprak dikwijls over Multatuli, die niet alleen een groot mensch,maar ook de grootste schrijver was van Nederland; wiens ware naam verborgen werdgehouden; ‘Multatuli’ was latijnsche taal, wou zeggen: ‘ik

Jac. van Looy, Jacob

Page 63: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

62

heb veel gedragen.’ Een ‘vrijdenker’ was het, die even als Koos niet aan de wonderenwas blijven gelooven, al had ze, naar ze zei, nooit iets van de man gelezen, evenminals van de Genestet; ze had er nog altijd spijt van te zijn gezwicht, haar overtuigingte hebben prijs gegeven. Jakob had meester Juulsen van de Genestet verteld enmijnheer had dadelijk ook een boekje opgenomen, er hem langzaam uit voorgelezen:

‘Verlos ons van den preektoon, Heer,Geef ons natuur en waarheid weêr.’

en:

‘Mijn wetenschap en mijn geloof,Die leven saâm en stoeien,Het is je een lust om aan te zien,Zoo'n rechtgeloovig knoeien.’

Zoo stond geschreven in de ‘ Leekedichtjes’; De Genestet was ook een dominee;een leek was iedereen die niet had gestudeerd. Jakob vond dat een versje je veelgemakkelijker bij bleef; Baas had het dikwijls ook gezegd; hij kende ze bijna dadelijkuit zijn hoofd en als je het niet meer wist, maakte je er van zelf wat bij. Jakob voeldezich ook niet meer standvastig, maar als je niet aangenomen werd, kon je nooitschilder worden, ‘weet wat je doet,’ had meester Juulsen gezegd. Jakob was overdie dingen alles behalve gerust en vroeg waar het pas gaf.

Bij de zaaljongens- en meisjescatechisatie mochten ze vragen stellen. Jakob durfdedat nooit vrijmoedig te doen, omdat hij, als hij het erg meende, altijd brutaal leek enhad er op uitgevonden het op het schoolbord te schrijven; hij had er Woensdag opgeschreven:

Jac. van Looy, Jacob

Page 64: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

63

‘Op den eersten dag schiep God het licht en op den vierde pas de zon, hoe kan dat?’Toen dominee de schooldeur binnen kwam met de hooge hoed op zijn lange haren,

was hij blijven staan, had dadelijk gezegd:‘Dat is van Jakob van Genderen.’Toen had de dominee het uitgelegd: dat de zon zelf een duistere bol was en door

God midden in het licht gesteld. Jakob voelde zich danig opgelucht en dat je je gerustaan kon laten nemen.

Maar den volgenden Zondag zat hij weêr te dubben bij meester Juulsen over hetalziend oog van God en had over Multatuli gesproken die veel had gedragen. ‘Wel,potjemet-blommen,’ had meester Juulsen gezegd, ‘er hebben meer menschen veelgedragen, dat behoeft toch niet zoo aan de groote klok te worden gehangen.’ Ze zatenallebeî te schilderen, de meester had hem eerst voortgeholpen en legde dan zijn handwarm op zijn schouder, wanneer hij de fouten aanwees.

In den laten middag scheen de zon in den hoek van het ateljee en belichtte daarde kast met teekenbehoeften en het pleisterbeeldje op de consolle. De heele achterkantvan het groote ezel donker dan werd. De rook van mijnheers lange sigarenpijp reesin kleine wolkjes boven het dotje van zijn schilderstok op, wanneer hij gesmoordpraatte en haarfijn zat te schilderen.

Zoo had meester Juulsen gesproken, dat al het wereld-geschieden, alle veldslagen,alle worstelingen op de rotsen door het licht werd gefotografeerd en dat God slechtseen enkelen blik naar beneden had te slaan om alles en alles, van vroeger en later,te overzien. Jakob zat er stil bij te schilderen en vond dat je je gerust aan kon latennemen.

Het boek, waar dit alles in stond te lezen heette ‘ Kosmos’,

Jac. van Looy, Jacob

Page 65: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

64

was uit het Duitsch vertaald, had eenige gekleurde platen, hij zou het eens te lezenkrijgen, zoodra de meester het missen kon.

Mijnheers lieveling-schrijver was ‘ Hofdijk’, die ook een schilder en een eigenvriend van hem was. Meester Juulsen las niet gauw, las op een heele avond maaréene bladzij.

's Woensdags had Koos haar vrije avond, Jakob bracht haar naar haar betrekkingterug door de donkere Hout. Hij mocht nu als vele jongens van zijn leeftijd tot klokketien uitblijven; de portier keek niet op een kwartiertje, al draaide hij het kraantje vande poortlantaren precies om tien uur uit. Alle andere avonden, na de teekenles,verzelde hij meester Juulsen naar zijn huis, onderwijl de Damiaatjes hoog in defrissche lucht hun klippe klip lieten klinken weêr; beklom met hem de steile,wiegelende trap naar het ateljee, waar op de bovenste trede de blaker blonk met hetlichtje. Na elke optrap zuchtte die en kraakte, maar het was toch nog een sterke trap;dan zat hij in diens huiskamertje een boteram mee te eten, bleef wat praten nog.

Het kamertje van meester Juulsen was nog kleiner dan grootmoeders kamertje.Wanneer Jakob de stoel van voor het groene bedgordijn had weggenomen, zatmijnheer in den hoek aan tafel in zijn armstoel; hij had aan zijn eene zijde een kleiner,krompootig tafeltje, gedekt door de juffrouw die met haar man en kinderen achterhuisde en er ook het schaaltje met overgeschoten biefstuk had gezet, want meesterJuulsen at meestal biefstuk; mijnheer at dikwijls even eenvoudig als zij, hield veelvan grauwe erwten met uitgebraden spek. De lamp op tafel was ook geen gewonelamp, wanneer iemand Jakob gevraagd zou hebben: ‘hoe ziet die lamp er uit?’ zouhij vast en stellig hebben gebromd: ‘dat weet ik niet.’ Wanneer hij zoo zat, keek hijrecht naar het schilderijtje

Jac. van Looy, Jacob

Page 66: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

65

dat boven het heelemaal gedekte tafeltje hing, in zijn dompige, vergulde lijst. Binneninde schulpen van die lijst zag hij het dan genoeg. Het stelde een donker gesteentevoor, gebeeldhouwd van vorm, met blauwe dagbloemen overgroeid, zooals er hingenin het ateljee. Eene verlepte gele roos lag op den platten steen en een witte vlinderwiekte er op. Jakob zat er vervuld naar te zien, zag de glimmers van de letters in delijst bevestigd:

‘Zij bloeide en werd van haar stengel gerukt.’Dan zat de groote gestalte van mijnheer met zijn statig opgekamde kuif en

afhangende baard zijn brood in lange driehoekige reepjes te snijden of glommen zijnomgebogen, platte nagels wanneer hij zijn huishoudboekje bijschreef en werd hethoe langer hoe stiller....

Als gezegd, ging Jakob 's Woensdags na zich opgeknapt te hebben naar Door,waar Koos dan al was. Doortje mocht opblijven soms en zat in haar helderenachtponnetje midden op een stoel aan tafel.

‘Nou heb ik toch lang stil gezeten,’ praatte Doortje tevreden en schikte haarponnetje over haar bloote beentjes.

‘Wanneer je niet zoet kunt blijven zitten,’ knorde tante Koos, ‘krijg je nooit eenbroertje.’

‘Toch wel, zus,’ troostte moeder Door, die erg op haar gemak gesteld was, ‘tanteKoos zegt maar wat.’

Wanneer Hendrik geen overuren had te maken, was hij meestal over achten thuis.Je hoorde hem zijn aangezicht en handen in het keukentje wasschen; het rook naargebakken visch, ge hadden 's middags visch gegeten. Hendrik dronk zijn koffie, wanthij lustte geen thee en stak gijn pijp dan aan.

‘Een pijp, zwager?’ vroeg hij geregeld. Koos had natuurlijk een handwerkjemeegebracht, kon ook niet goed ledig

Jac. van Looy, Jacob

Page 67: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

66

zitten; ze zoog weêr op haar pen, keek als altijd naar hem met haar glimmende oogen.‘Je kunt je met de beste wil van de wereld je hem niet voorstellen als een galant,’

zei ze. ‘Kijk je wel eens naar een meisje, jongen, of kijk je maar alleen naarstillevens?’

Koos moest liever omzien naar Doortje.‘Waar zou ik anders mijn oogen voor gekregen hebben?’ bromde Jakob langs zijn

pijp.‘Dat komt altijd vroeg genoeg,’ oordeelde Hendrik.‘Complement aan Door,’ zei Koos en zat weêr een steekje of wat te haken naast

Doortje.‘Ik wed, hij heeft nog nooit een meisje een zoen gepresenteerd,’ begon ze weêr te

bedillen, ‘nee, ik bedoel, niet bij een patertje, kijk ie es blozen.’‘Plaag hem toch niet zoo,’ zei Door ontevreden.‘Ik zal het wel heilig laten,’ zei Koos.‘Ik heb wèl eens een meisje een zoen gegeven,’ blufte Jakob.‘En?’‘In de witte gang.’‘En?’‘Die kwam precies in haar hals terecht,’ bekende Jakob.Hendrik begon hartelijk te lachen.‘Een zoentje is maar stof,’ zei Koos, ‘je krijgt er een en je veegt hem of, en, wie

was de gelukkige?’‘Dat mocht je willen,’ bromde Jakob, ‘dat zal ik jou vertellen.’‘Het is toch eigenaardig,’ meende Koos, ‘dat ónze broeder altijd de vriendschap

van vrijgezellen zoekt; eerst hadden we Baas en nu weêr meester Juulsen; ik houder voor, hij is voorbestemd ook een ouwe vrijer te worden.’

‘Wel foei,’ berispte Door, ‘meester Juulsen is een groot

Jac. van Looy, Jacob

Page 68: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

67

vriend van kinderen, ik wist niet dat je zoo kon worden,’ klaagde Door.‘Dan weet je het nu,’ zei Koos.‘Vrouw,’ waarschuwde Hendrik, ‘praat er niet tegen; je zuster wordt wild.’‘Jullie hebben goed praten,’ viel Koos in eensen uit, ‘ik heb toch ook recht op

geluk.’‘We hebben nergens recht op,’ raffelde Jakob heftig, ‘zegt meester Juulsen, 't is

allemaal gave.’Koos keek hem schitterend aan.‘Ik dacht ook juist,’ zei ze, ‘waar blijft meester Juulsen, smaakt het pijpje goed?’Jakob zag oogenblikkelijk om, keek naar den rand van de siffonjerre; de huiskamer

had een hijschlamp in het midden aan kettingen; hij vond geen plaatsje in hethalfdonker en lei zijn pijp op tafel.

‘Dat gaat je niet an,’ had hij weggebromd.‘Got, we krijgen onweêr,’ riep Koos.‘Ze durft niet eens alleen door den Hout,’ bromde Jakob kwaad.‘Wat zou grootmoeder daar wel van hebben moeten zeggen,’ treurde Door.‘Grootmoeder zou me begrepen hebben,’ raasde Koos bewogen, ‘ik heb niemand

om mee te praten.’Door had een erg smartelijk gezicht gekregen, maakte moeielijk beweging om op

te staan.‘Vrouw, blijf zitten,’ beval Hendrik, ‘ik verbied je er je mee te bemoeien, denk

om je zelf; ze moet geen werkman, hebben, je zuster moet een heer hebben, een héermoet ze hebben.’

‘Als de Heer wil, ja,’ riep Koos schril; ze had haar haakwerk weggelegd alsof zehet neêrsmeet en grijpend het hui-

Jac. van Looy, Jacob

Page 69: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

68

lerige Doortje op haar schoot, liet ze het dansen: ‘tante Koos moet een heer hebben,een heer, een heer!’

‘Laat dat kind nou staan,’ huilde half Door; Koos wou weêr wat zeggen.‘En nou je groote mond gehouen,’ speelde Hendrik op en lei zijn pijp ook neêr.Koos keek geschrokken, beteuterd.‘Ik laat mijn huishouden door jou niet in de war schoppen, versta je?’ sprak Hendrik

star, ‘je verdiende een pak ros, niemand weet raad met eentje als jij, dúvekaterschemeid!’

‘Ze is zelf nauwelijks droog achter haar ooren,’ snaterde Jakob mee. Koos zat methaar oogen neêrgeslagen en niemand langer wat zei.

‘Ik heb het zoo kwaad niet bedoeld,’ praatte eindelijk Koos en zocht naar haarzakdoek.

‘Dat weten we wel,’ praatte Door, ‘kom, drink nou je kopje eerst leêg.’Allemaal zaten ze stil; Koos droogde haar neus, nam weêr haar kopje bij het

schoteltje op.‘Het zal wel heelemaal koúd zijn geworden,’ liet Jakob ook verzoenlijk hooren.‘Ja, het is heelemaal koud geworden,’ bekende Koos en het was weêr stil.‘Jakob,’ praatte Door afleidend, ‘Aal heeft van morgen naar je gevraagd, of je niet

nog eens voor de winter in Zandvoort kwam teekenen of te kleuren?’‘Hebben jullie visch gegeten?’ Koos keek nattig maar gewoner op. Hendrik keek

nog altijd gestreng maar zei:‘Het eene woord haalt het andere, als je weêr lief wilt wezen, breng dan Doortje

voor Door naar bed.’Koos gaf Doortje een zoen en ging het dadelijk doen.‘Arme meid,’ zei Hendrik en greep naar zijn pijp.

Jac. van Looy, Jacob

Page 70: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

69

Op de hoogte van het Paviljoen ‘Welgelegen’ hielden de lichten van de gaslantarensop. Het werd dan overal stikkedonker; wanneer de maan niet scheen, kon je de wegalleen volgen door een lantaren in de verte in het oog te houden. Je rook de blâren.Dan ruischte soms de wind door de takken, hoog in de lucht beroerd, was het boschvol geruchten, hoorden ze duidelijk het fluisteren van een paartje dat zat te vrijen.

‘Hé!’ zei Koos afkeerig en greep naar zijn arm, ze liet dien oogenblikkelijk los enlachte dat Jakob bijna haar mooie tanden in het donker kon zien.

‘Dat was nu écht een storm in een glas water te noemen,’ zei hardop Koos.‘Hendrik is wezenlijk goed voor Door,’ praatte ze loopende, ‘maar míjn man zou

het niet zijn.’Jakob antwoordde weêr niets. Ze waren voor het hek en in de schijn van de

tuinlantaren. De vloer was roodachtig weêr; hij zag Koos rechtop in haar zwartemanteltje, want Koos droeg een mantel, geen doorgewerkte doek als Door, en evenstijf als anders naar binnen gaan.

Jac. van Looy, Jacob

Page 71: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

70

Feestelijkheden.

‘Jakob,’ zei de baas, de groote waterkwast uit den emmer als tillend, om er het slijpselvan het paneel mee af te spoelen en het van nieuws aan nat weêr te maken, ‘ik bennou goed op je geweest, heb je twee centen opslag gegeven, nou mot jij ook eensgoed op mij zijn, wil je?’

‘Zeker, baas,’ antwoordde Jakob, uit zijn mooi doorgerookte kromme pijpjerookend, want al rookte de baas bijna zelf nooit, gunde hij het de knechts in zijnbijzijn. Hij zat aan het voorste zijpaneel ook te slijpen, zijn klompen met water teoverstorten uit den emmer tusschen hen beiden gezet.

De baas kuchte, waarbij hij altijd het puntje van zijn tong tot een gootje vouwdeen zei weêr eens, ‘ik bekom de borst van vader.’

‘U is verkouden,’ meende Jakob.‘Ja,’ zei de baas zich verzettend of werd de bank hem te hard, ‘en niet van vandaag

of gisteren. Je hebt gehoord dat meester van Houten naar Maassluis is beroepen endat ze onverhoeds gaan trouwen; alsof daar zoo'n haast bij is; wie trouwt doet goed,wie niet trouwt doet beter.’

‘Zegt de apostel Paulus,’ had Jakob willen zeggen, hij had de kwinkslag zoo vaakgehoord van de dikke grutter.

‘U is toch ook getrouwd,’ liet hij hooren.‘Ik was niet wijzer,’ antwoordde de baas, ‘we zijn allegaâr met hetzelfde sop

overgoten, trouwen is een beetje harder loopen naar je kist.’ Hij spoelde nog eensindachtig, nam dan het lakensche slijplapje weêr op met wat puimsteen-

Jac. van Looy, Jacob

Page 72: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

71

poeder waarmee de vernis van een rijtuig, drie, soms viermaal dof werd geslepenvoor de nálak. Puimsteen was verstolde ‘lava’ waaraan je ondanks de ‘doornen’ erinnog heel goed kon zien, dat het vroeger schuim was geweest, vóór het in gemalentoestand verkeerde.

Dikwijls had het Jakob plotseling verwonderd, wat niet al hulpmiddelen de natuuraan de hand gaf voor het schuren, slijpen en polijsten. Zeeschuim, gedroogdetongevellen, die als het strand roken, waren bij de voddenkoopman, bij alle drogistenverkrijgbaar en meubel- of wagenmakers gebruikten voor het gladmaken van hout‘haaievel’ dat zoo hard was als een rasp.

‘Mijn zustertje Gonna zet er spat achter,’ zat naast hem de baas te praten, ‘ze gaateen héel goed stukje brood te gemoet; Maassluis is een begin; ik mag het jou welzeggen, je bent hier als kind aan huis; ze was toch ook altijd goed voor jou, niet?’

‘Zeker, baas,’ bromde Jakob, wachtend op wat hij eigenlijk voor de baas moestdoen en je moest op je hoede leeren wezen om niet tot wanhoop te vervallen.

‘Ze hebben een zéer mooi heerenhuis op het oog in Maassluis,’ vertelde de baas,‘got, ik vraag me af, wie wonen nou dáar? weet jij het?’

‘Hoe zou ik dat nu weten?’‘Nou, je weet anders genoeg.’‘Maassluis is een begin,’ herhaalde de baas, en Rotterdam niet ver er vandaan;

mijn zwager moet een heele bolleboos zijn; hij moge praten kunnen als Brugman,dat hij in het Westland is geboren heeft hem vast geen kwaad gedaan in déze. Efijn,ieder zijn vak, ik gun het Gonna en hem. Hij heeft het beroep met beide handenaanvaard en zal voortaan al zijn munt-en-kruis bij m'n zuster brengen. Het huis is

Jac. van Looy, Jacob

Page 73: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

72

een oud huis, is kurkdroog, heeft aardig wat tuin; 's morgens vóór-en-achter zon, hetkon al niet beter treffen; een echte broeierij, het zal er zoo droog zijn als in dedruivenkast van Spaarnhout.’

‘Nou!’ verzekerde Jakob overtuigd.‘En nou krijgen we feest,’ hervatte de baas; hij lichtte zijn pet, krabde even zijn

voorhoofd en spoelde nog eens.‘Je begrijpt, Jakob,’ begon hij weêr, borstig blazend door zijn neus, ‘dat ik verplicht

ben wat te doen; ik ben het hoofd der Geesteragen, moeder begint een beetje krukkigte worden, ik moet onze stand op houden. Het zal een hand geld ons kosten. Zetrouwen tweede klas .... Ik zal van de koetsier van jonkheer Swieringa gedaan ziente krijgen dat hij er de coupee voor afstaat; ze rijden dan naar het Stadhuis in eigenekiepaasje en daarna ontvang ik de familie in de záal.’

De baas ging rechter zitten, kuchte opgelucht; hij hield de hand met het slijplapjeop zijn breede knie te rusten, keek eens op in de werkplaats en zei:

‘De huur is vooruit betaald.’‘Waar wij nu zitten te slijpen,’ vervolgde de baas al opgeruimder, ‘zetten we de

plaktafel van zolder, we schuiven er wat tafeltjes bij, alle tafels zijn even hoog. Weplunderen moeders linnenkast, we sleepen haar stoelen naar beneden, ik sleep ermijn stoelen bij, de dames Ruyswijck hebben ook wel een stoeltje over. Er kunnenbest een dertig menschen vroolijk met mekaar zijn; zonder op mekanders schoot tezitten; waar vind je zoo een feestzaal, kant en klaar? Nergens.’

‘We hebben het juist niet overdruk,’ wijdde de baas uit, ‘ik wacht nog een vigelantvan Kóppen, hoogstens een rijtuig of vier; die rollen we naar de achterwinkel; welaten een breed gangetje, want op de bruiloft van een aanstaande

Jac. van Looy, Jacob

Page 74: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

73

schoolopziener moet je toch naar áchteren kunnen. Toevallig heb ik Tinus detwelet-emmers van “Veldzicht” laten halen voor de jaarlijksche opknap, daar zettenwe er twee van op een glaskist, we zetten een blaker met een kaars op de wrijfsteen,klaar is Kees.’

‘'t Zal best gaan,’ verzekerde weêr Jakob.‘Als jij me helpen wilt, zal het gaan,’ herinnerde de baas, ‘moeder verwijst de

dames naar boven, ik zorg voor een vaatje bier, de heeren kunnen terecht.’‘De vloer wordt door Tinus geschrobd of door vrouw Stienstra,’ somde de baas

op, ‘we strooien knap zand, we witten de muren, dan kan jij van de winter weêr voortmet teekenen, als op een schoone lei. We houen de luiken dicht, bestampen het ruitjeboven de regenput met water en krijt, die rakkers van de buurt klimmen op de putom binnen te kijken.’

‘Léelek!’ stemde Jakob grif weêr toe en met den platsten toon van de straat.‘We willen vrij zijn,’ zei de baas, ‘we hangen de groote lamp aan de balken, de

dagen zijn kort, licht genoeg om je mond te kunnen vinden en anders er nog maareen lampje bij. We spannen vlaggen langs de kanten, de vlag van ons, de vlag vanFeuerbach, de vlag van de zadelmaker, van de smid en de wagenmaker, we speleneerlijk leentjebuur, ze kunnen op een zakkie ‘tranen’ rekenen van de bruid. Weslingeren al de sparretakken van Spaarnhout om de leuning van de trap en om dedeuren boven en jij zorgt voor een schildje: ‘Hulde!’

‘Dat zal ik doen, baas,’ praatte Jakob gul.‘Fiat!’ zei de baas, ‘leve de Vreugde, houd je pijp in de andere hoek van je mond,

dan moet ik minder hoesten; er schiet wel een lèk sigaartje voor je over, een lèkkersigaartje;

Jac. van Looy, Jacob

Page 75: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

74

ik eisch nog meer van je, Jakob, er moeten versjes wezen en die moet jij me maken.’‘Dat kan ik niet,’ bromde dadelijk Jakob.‘Flauwe kul,’ zei de baas, ‘jìj wel, ik niet, al heb ik ook wel es gerijmd van me

leven; ik kan een rijtuig aflakken, een knap wapentje schilderen, dichten is niet mijnkracht. Dat plezier moet je mij doen, met een paar ben ik al tevreden om zelf rondte deelen. Sloof je eens af voor je baas, er komen vast geleerde vrienden van debruigom, die zich ook niet onbetuigd zullen laten, help me een goed figuur maken,zet ze op hun hielen te ....’ de baas hield zijn mond en nam zijn rooie zakdoek uit deborst van zijn mouwvest als een plank.

‘Ik geef het je alleen maar aan de hand,’ hervatte de baas, ‘het hoeft zoo mooi niette wezen als wat je tot stand heb gebracht toen meester Boudewijnse vijf en twintigjaren was verbonden aan de school van het Weeshuis. Waar haal je het vandaan? Ditis een groéne bruiloft; het moet geen toespraak zijn, het moeten liedjes zijn die saâmgezongen kunnen worden, op een bekende wijs, een vroolijke wijze, zoo iets als Jankom kietel me Kaatje.’

‘Dat kan je niet zingen,’ bromde Jakob terug.‘Ik hoor het al,’ riep de baas uit, ‘'t zal meer dan mooi worden, ik geef het maar

an, je moet een beetje speelruimte laten, ik wil geen aanstoot zien verwekt, in geenedeele, de zeden eerbiedigen, maar denk er om, Jakob, niet té veel van Sion, me zwageris modern.’

‘Een aangename wijs, een vriendelijke wijze, die elkeen kent en die ik ze vóorkan zingen van: “Sidewiedewiet, Jan Gerritsen”, of op de wijze van “Henri'sDrinklied”, niet op de wijs van Rinaldo Rinaldini, of van het Oostenrijksche Volkslied,daar gaan ze bij zitten huilen, van Sidewidewiet,

Jac. van Looy, Jacob

Page 76: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

75

Jan, bóm!’ alles aan de baas zijn kopstuk leek breed, zijn voorhoofd, zijn neus; zijnwangen, zijn bovenlip, toen hij zijn armen optilde en met kracht neêrdrukte bij het‘bom!’

Zoo waren de omstandigheden die Jakob weêr nieuwe drukte gaven, in spanninghielden en Koos deden zeggen dat hij tot het leven was wedergekeerd en dat zijnaangezicht soms een boekdeel sprak. Er was wel altijd een of andere weesjongen inhet Huis die bij voorkomende feesten de noodige gedichten maakte. Het laatst washet Manus Rozenhaag geweest, die echt als zendeling was vertrokken en nu was hetJakob van Genderen of die wilde of niet. Want Jakob was aan het Fransch-leerenbegonnen uit het zelfonderricht van Servaas de Bruin:

‘Quand le soleil paraît, c'est le jour, tout est éclairci, l'eau étincelle, chaque choseluit quand il a paru.’

Jakob verschoof in gedachten de zwarte rooster waarmee je beurtelings de regelsmoest bedekken, de Fransche regels, de uitspraak en de beteekenis er onder.

‘Wanneer de zon verschijnt is het dag, alles is verlicht, het water schittert, elk dingglanst wanneer hij is verschenen.’

Maar nu praatte hij tegen ieder over de aanstaande bruiloft van juffrouw Gonnaen had bij Door gezegd dat zij ook wel misschien een zakje bruidsuikers gestuurdzouden krijgen, doch Hendrik had gezegd: ‘Moeder is een Heiblom, wij staan nietin de gunst, ik reken nog meer op een portie van de honderdduizend.’ Hendrik speeldegeregeld in de loterij voor Door. Door was gansch hersteld weêr na de bevalling vande kleine Hendrik; het kind was al gedoopt en Jakob had een ‘rammelaar’ gekochtvoor hem. Vader Hendrik zou nooit verzuimen bij de barbier op de lijst te kijken enkwam dan vertellen, ‘de groote bom zit er nog in;’ Jakob had ook eens een twintiggiegenomen, want

Jac. van Looy, Jacob

Page 77: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

76

je kwam er altijd door mekaâr gerekend, met je eigen geld uit.Het feest van meester Boudewijnse was reeds een poosje geleden; hij had er een

gedicht voor gemaakt, namens alle weezen. Meester Juulsen had hem als voorbeeldeen cantate laten zien met lange en korte regels. Dat had hij ook gedaan, toen delange regels uit waren, was hij met korte begonnen:

Luister daarom, waarde meester,Luister daarom naar den toon,Neig uw ooren naar die klanken,Toch aan het luisteren zoo gewoon.

Hij was er zelf mee ingenomen, zoo gemakkelijk als het ging; meester Juulsen hadgeknikt, er nog een taalfout uit verwijderd ook. Kortom, Jakob had er veel eer meeingelegd in het Huis en zoo iets wordt spoedig bekend over de grenzen. De baas hadervan vernomen in de ‘Kroon’, in de nieuwe patroonsvereeniging, waar hij lid vanhad moeten worden. Hendrik had het voor hem laten zetten en op de proefpersgetrokken, op glacee papier, met zilverige kop-letters en Door had er een zuiver witlintje om gestrikt.

Met het rolletje in zijn hand had hij 's morgens voor schooltijd voor het bord inschool gestaan, in zijn smerige werkpak en had het voor den jubilaris opgezegd, voorde banken der hoogste klasse, waar ook de catechesatie werd gehouden; de meisjesbrachten dan hun stoeltjes mee, omdat bijna niemand meer paste in de banken; zezaten zoo niet ín de klas, maar er óm. Al de oudste meisjes stonden met dehuttekinderen voor de landkaarten geschaard, met de vader en de moeders en denieuwe ondermeester en ook de jongens die thuis kwamen schaften. Jakob zag bleek,had raar met het rolletje

Jac. van Looy, Jacob

Page 78: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

77

staan zwaaien, doch had het er overigens goed afgebracht, zeien ze en de meesterwas aangedaan.

De vlag woei dien dag uit de toren, maar mooi gemaakt was er niet; meester hadeen sterfgeval in de familie. Ze hadden onder elkander een tafelkleed gegeven, waren's avonds onthaald en hadden een patertje gedaan. De Regenten en Regentessenwaren aanwezig geweest, om meester eer te bewijzen en meester had hem zelf naarde Regentessen geleid om iets over zijn feest-gedicht te hooren. Ze haddengezamenlijk een toepasselijk gezang, bij het nieuwe door de ondermeester bespeeldekabinets-orgel gezongen en daarna al hun oude spelletjes weêr gedaan. Dan had jealtijd eerst het vreemde beginnen. Ze waren rond hem komen staan, als om hem watte zeggen, zingend met hun allen: ‘Ik zeg je, Jaapje, sta stil!’ ‘En waarom zou ikstilstaan?’ had hij, zoo in het liedje volgt, teruggezongen, ‘ik heb van me leven geenkwaad gedaan.’ En zij dan weêr: ‘ik zeg je, o Jaap, jou aardige knaap, ik zeg je,Jaapje sta stil!’ Ze waren in twee rijen gaan staan, met de neuzen tegenover elkanderen hand in hand kwam de eene rei aan: ‘ik wou zoo graag je dochter hebben, van jeei, frank, van je elie frank, elie frank kanonnetje,’ en wijl de eene rei danste terug,sprongen de anderen armen-samen aan: ‘Hier heb je me dochter met eere, je mag ermee verkeeren, van je ei, frank, van je elie frank, elie frank, kanonnetje!’

Ze hadden: ‘Boer, wat zeg je van me kippen?’ gedaan. Maarten Maartensen, deoorlogs-matroos was er ook nu bij. Jaren na Jakob was hij in het Huis gekomen, maarhad toch ook op school nog gegaan, eer hij ging naar zee. Hij was er als ‘oud-leerling’bij, had daartoe ‘verlof’ gevraagd en verkregen en zou er bijteekenen weêr voor zesjaar. Hij was in zijn marine-blauwe pak, kort buis en vestje met vergulde

Jac. van Looy, Jacob

Page 79: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

78

knoopjes, baadje en braniekraag. Hij had zijn muts met neklintjes op het voetstukvan het ouwe mannetje gelegd, had klapperolie op zijn pik-zwart haar gedaan, bruinals hij was door het verblijf in de tropen.

Jakob kon nooit lang tegen dat draaien en schuifelen en klom dan dikwijls op destapel tafels en banken onder de ramen om zijn sigaar op te rooken. Andere jongensliepen ook wel eens den kring uit om een dropje uit hun kastjes te nemen. Zoo zatje goed, in het halfdonker, kon alles beter zien, zag over de donkere ruggestaltenheen en de andere helft van de slinger, de roode en blauwe mouwen, de witte mutsjesonder het gaslicht bewegen. Zoo zag hij Maarten dansen, met aan zijn eene zijde dekleine gezette Sientje van Tongeren, die nooit in de hut was geweest, blond was enwazig, sliertjes had uit haar mutsje, lachend en bevallig dansend en aan zijn anderezijde, ernstig, Louise van Loon, de zuster van Rudolf die schipbreuk had geleden, 1)

de boezemvriendin van Koos was geweest en spoedig ook het Huis zou verlaten.Maarten danste tusschen hen beiden. Zijn stap klonk gewoonlijk als van allekrijgslieden, zijn hals was bloot als van alle matrozen, en nu hij aan de wal was,vermaakte hij zich en danste. Telkens een knie voor den ander huppend, hief hij dearmen van de meisjes naast hem: ‘Wel, wat zeg je van me kippen? wel, wat zeg jevan mijn haan?’ en bracht ze in dezelfde golvende beweging, huppelend als hij, eersthet eene muiltje en dan het andere. Ze bogen met hun drieën uit de rei naar voren,die ook in golvende beweging geraakte of nam hij ze allen op sleeptouw mee. Wateen fregat! Wat een prachtige jonge kerel! ‘Heeft mijn haan geen mooie veêren?’zong hij, zijn mond werd rond wanneer hij ‘haan’

1) Zie Jaapje en Jaap.

Jac. van Looy, Jacob

Page 80: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

79

ging zingen, liet zijn geluid dan zweven, het ‘mooie’ in zijn gorgel zinken en zwellendat al de bolle veêren glommen van den haan:

‘Wel, wat zeg je van me kippen?Wel, wat zeg je van mijn haan?Heeft mijn Haan geen Mooie veêren?Of staat U de kleur niet aan?’

Jakob hoorde het van alle kanten, van de eene hooger dan van den ander, met almaarstipte oogen en zijn kijk-lachje om de mond. Ze gingen weêr een rondetje beginnen,waarbij ze bij het ‘pater geef je non een zoen’, de monden op elkander drukten. Demeisjes droogden hun gezichten en deden odekolonje op de zakdoeken van de jongensmet wie ze mochten verkeeren of op die van anderen om ze jaloersch te maken. Zoodraaiden ze allemaal frisch voorbij en riepen hem toe: ‘Hè, doe toch ook mee, Jaap!’en plotseling had er een haar hand vrij uit de bocht gemaakt en was hij in den kringweêr getrokken.

Met al dat geroes en gesoes in zijn hoofd was het eerste liedje voor de baas eruitgekomen op de gevraagde wijze. De baas had gezegd dat het nu meenes begon teworden, dat juffrouw Gonna spoedig aanteekenen zou en hoe het er nu mee stond.De avond van dien dag zouden ze boven ‘mooi-maken’, daarvoor werd het Paarkwasie ergens uitgevraagd, hij rekende op hem voor een uurtje, het zou wel nachtwerkworden, maar Koenraad uit Beverwijk kwam ook een handje helpen. ‘Ik zorg vooreen glaasje pons van arak, voor jou zijn er bruidsuikers en ik denk wel,’ had de baasgezegd, ‘een kommetje koffie, omdat je tegen de drank bent.’

De baas had door Tinus een groot vel bordpapier laten halen in de winkel van debroêr van meester Boudewijnse en

Jac. van Looy, Jacob

Page 81: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

80

daarop had Jakob het figuur geteekend van twee door koorden vereenigde schilden,het mannelijke schild als het stadswapen gevormd, met toegespitste hoeken van-bovenen een ovaal dat het vrouwelijke wapen verbeeldde en had toen alles uitgesnedenmet zijn scherpe mes.

Daarna had hij het karton een paar malen vet geölied tegen het inzuigen, het blauwgeverfd dan, om er de gele letters op te kunnen schrijven: ‘J.J.V.H’. op het mannelijkeen ‘H.E.G’. op het vrouwelijke schild. Op de platte strik boven de strooken kartonwaaraan de schilden leken te hangen en die met schroeflijntjes geel, als de draad vankoord, afgezet konden worden, moest datum en jaartal komen staan. Hij had ook nogeen kleiner schild gemaakt, met blok-letters ‘Hulde’ beschilderd, dat boven dehuiskamer-deur, aan het eind van de gang in het versierde groen kwam te hangen.

Jakob had er ernstig over gedacht ook nog een ‘sassinet’ te maken, maar de baaswas van oordeel dat het voldoende zoo was en dat ze daarmede zouden wachten totze vijf en twintig jaar waren getrouwd.

Bij deze plezierige bezigheid was het tweede versje ontstaan, al wat de baas hemhad medegedeeld, wemelde Jakob daarbij voor den geest. Hij wilde er graag ook ietsvan de middaguren met meester van Houten doorgebracht, te pas in brengen en zoowaren het ook drie coupletten geworden.

Toen op een Woensdagmorgen het Paar stilletjes naar het Stadhuis was gaanloopen, om aan te teekenen, had Jakob gezegd: ‘Baas, ik ben klaar met de versjes.’

De baas had oogenblikkelijk jonger en vroolijk gekeken en stak meteen zijn handuit.

‘Ik heb mijn bril niet bij me,’ zei de baas, ‘zing het me maar es voor; doe even demiddendeuren dicht, Tinus heeft er niet mee van noode.’ Jakob was half in het nieuwgevoor-

Jac. van Looy, Jacob

Page 82: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

81

lakte rijtuig gaan zitten, in de schaduw van het open portier en had ze zoo gedemptgezongen:

‘Een meester wou weêr leerling zijn,Sidewidewiet, Jan, bom!En in de school der liefde zijn,Sidewidewiet, Jan, bom!Gloria, gloria!Meester Jan van Houten, ja,Gloria, gloria!Si-de-wi-dewiet, Jan, bom!

Zijn kin op de borst en rond naar binnen kijkend zat voor hem de baas te luisteren:

‘Hij nam zijn Gonna bij de hand,Sidewidewiet, Jan, bom!En voerde haar mee naar het Westerland,Sidewidewiet, Jan, bóm,Gloria, gloria!Jan en Gonna van Houten, ja,Gloria, gloria!Sidewidewiet, Jan ....’

‘Bóm!’ zong de baas halfluide mee, met allebeî zijn armen pompend.

‘Nu gaan ze saâm gelukkig zijn,Sidewidewiet, Jan, bóm,Tot vreugd van elk, van groot en klein,Sidewidewiet, Jan, bom!Gloria, gloria!Tot hun goudene bruiloft, ja,Gloria, gloria!Sidewidewiet, Jan, bóm!’

Jac. van Looy, Jacob

Page 83: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

82

‘Je bent een kérel,’ riep de baas vol uit, ‘laten ze nou maar opkommen!’‘Het doet me veel plezier,’ bromde Jakob terug omdat de baas tevreden was, ‘dat

is het eene, het tweede is ook op een aangename wijs.’‘Zing het maar weêr eens voor,’ verzocht de baas.‘En in Maássluis gaán ze wónen!’ begon Jakob.‘Bekend!’ riep voor hem de baas uit en hij herhaalde het halfluid met zijn

stentorstem:‘En in Maassluis.’‘Zoo loopt het niet,’ bromde Jakob, ‘U moet de nadruk leggen op Maás.’‘Dat voel ik,’ antwoordde de baas, meteen herzingend:‘En in Maássluis gaan ze wó. ó-nen!’ je hoort dat ik het ken.’‘Zoo zal het best gaan,’ meende Jakob en begon van voren af aan:

‘En in Maássluis gaan ze .... wonen’In een zeér mooi heerenhuis,In een zeér mooi heerenhuis,Daar zal meester Jan gaan troonen,En daar brengt hij al zijn munt-en-kruis.'s Morgens voór-en-áchter zon,Of je het beter treffen kon,'s Middags hier, 's avonds daar,Voor het jong-gehuwde paar,'t Is een echte kweekerij,Altijd lustig, altijd blij,'t Is een echte, kweé-ke-rij!Altijd lustig, áltijd blij.’

‘Vleesch van mijn vleesch en been van mijn been,’ riep de baas uit, ‘ga verder, alsje blieft.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 84: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

83

Jakob was het tweede couplet al begonnen uit het rijtuig te zingen:

‘In December of in Juli,Altijd klaar, zal meester JanUit de school van Multa-tuliGroot en klein gaan leeren dan.'s Morgens voór-en-achter zon,’

‘Sla maar over,’ haastte de baas, ‘ik brand van ongeduld, het derde.’Jakob begon het derde couplet op ingehoudener wijze te zingen:

‘Blijf tot in Uw vèrste dagen,In Uw vreugden en verdriet,In Uw vreugden en verdriet,Van de Spáarne-stad ge-wagenEn vergeet ons allen niet.’

‘Dat het zoo zij,’ praatte de baas bevangen, ‘het werd me haast te machtig, daarzullen onze kindskinderen het nog over hebben. Wanneer de tijden beter waren kreegje nog een cent meer op een uur.’ De baas week op zij, snoot zijn neus en praattegewoner:

‘Je hebt me een groote dienst bewezen, Jakob; wat mij te doen staat in déze is, zedoor mijn jongen te laten overschrijven; hij heeft een goede hand, tijd genoeg metde lange avonden en maalt me de kop grauw om ook bij de bruiloft van zijn tante temogen zijn.’

‘Denkt U dan om de klémtoon,’ opperde Jakob.‘Zonder mankeeren,’ stelde de baas gerust, ‘ik zal aan Roelof zeggen: hier heb je

papier, je kunt nog meer krijgen, wanneer je ze twintigmaal netjes voor je vaderoverschrijft, mag jij erbij zijn ook.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 85: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

84

Feestelijkheden. II

Den volgenden dag rook gansch het bovenhuis naar sparrengroen, het wasemde inde verflucht door de trapdeur binnen. Jakob keek juffrouw Gonna met andere oogenaan, wanneer ze eens beneden kwam, vriendelijk, een goeden indruk willendachterlaten. Jakob leefde in die veertien dagen der geboden bijna altijd in defeestelijkheid en zou al ware hij zelf op de bruiloft gevraagd, onmogelijk meer plezierkunnen hebben gehad. Hij liep, wanneer hij in de binnenstad moest wezen, hetzijvoor een naam of een wijknummer op een deurpost te schrijven of voor iets anders,brokken van liedjes in zichzelf te zingen, knikte tegen menschen die hij nauwelijkskon, lachte tegen dienders die hem kenden. Zoo had hij weêr den nieuwen agentgegroet, die dikwijls in den laatsten tijd, voorbij de ramen van de werkplaats kuierde,als hij de wacht had in de buurt. Hij keek geregeld naar binnen, de handen los hangendof op den rug, maar wee dengene die er in viel. Jakob had bij de allereerste keer dennieuwen diender reeds herkend, met zijn sjakoo en het zwarte stokje bij zijn sabeltjegeregen, als zijnde de matroos, de broêr van Leendert Stevens, 1) die ook een nieuweloopbaan had gekozen, in het tuinvak was gegaan en in Elswout werk had gevonden.De agent was natuurlijk minder bruin geworden en bleek hem ook nog van vroeger

1) Zie Jaap.

Jac. van Looy, Jacob

Page 86: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

85

te kennen, toen hij rakelings langs hem was gegaan, had hij gegroet:‘Zóo, Zebedeus.’Tinus deed zijn boodschappen goed en deed ze graag om het fooitje, had heel wat

van die gekreukelde zakjes rond te brengen, met kant-papier van boven befranjeden door een groen lintje toegestrikt. Groen was de kleur van de Hoop. Daar warende bruidsuikers in, in elk zakje evenveel, niet zulke als bij het ‘strooien’ dienden,die werden vertrapt, béteren, niet van die kalkwitte; gladde en ruige, de vrouwelijkeglad, de ‘mannetjes-boonen’ ruig. Jakob had ze vroeger dikwijls bij de suikerbakkerszien vervaardigen; ze roerden de pitten, de mangelen of amandelen, zoete of bittere,door een pap van natte suiker, zoo als waarmee de figuren of krulletters op de taartenals gespoten werden; ze werden vervolgens gedroogd, maar de mannetjes-booneneerst nog in een soort van stalen zeef geschud en werden daardoor ruw en pukkelig;aan ieder zakje waren eenige toegevoegd met volkomen schadelooze verf gekleurdeen eenige losse suikertjes, die makkelijker smolten, bloemig van kleur, gevuld metlikeur of met siroop van frambozen. Zulk een zakje was juffrouw Gonna, juffrouwvan Houten, weldra, eigenhandig hem komen brengen, 's morgens vroeg in het laatstvan de week, omdat hij die mooie schilden had gemaakt.

Sinds Jakob zoo dikwijls tabak rookte was hij lang niet zoo gruizig meer opzoetigheden, hij had het zakje dadelijk naar Door gebracht voor Doortje. Zoodra hijde voordeur in het gangetje opendeed hoorde hij Door al zingen. Jakob was voor detrap blijven staan, hoorde Door graag zingen. Ze kende een macht van liedjes enbracht ze bij elke gelegenheid te pas, je kon het zoo raar niet bedenken. Wanneer zijDoortje aan haar broekje helpen moest, knielde of hurkte voor haar of op het

Jac. van Looy, Jacob

Page 87: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

86

boord van de tafel haar zette, zong ze, wiegend haar hoofd met heele kleine schokjes:

‘Daar was eens een mei-s-sje loos,Dat wou gaan vá-ren, dat wou gaan va-ren,Daar was eens een mei-s-sje loos,Dat wou gaan vá-ren als een matroos.

Zij moest klimmen in de mast,Maken de zei-len, maken de zei-len,Zij moest klim-men in de mast,Maken de zeilen met touwtjes vast.’

Door zong ‘touwetjes’ dan, maar het gekste was, dat alle bandjes meteen ook vastwaren bij Doortje.

Soms werd het een heele geschiedenis als Door het zong:

‘Maar bij storm en bij nóodweêr,Vielen de zeilen, vielen de zeilen,Maar bij storm en bij nóodweêr,Vielen de zeilen van boven neêr.

Zij moest rechtstaan voor de mast,Handen en voetjes, handen en voetjes,Zij moest rechtstaan voor de mastHanden en voetjes met touwtjes vast.

‘Ach, kapteintje, slá mij niet,Ik ben een meisje, ik ben een meisje,Ach, kapteintje, slá mij niet,Ik ben een meisje, gelijk gij ziet.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 88: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

87

Als Door kleine Hendrik geholpen had, inpakte weêr, het dikke bakerkussen voorhaar op tafel, begon zij soms uit te halen en met haar stem te aaien, wippend haarknieën zoetjes bij het reekje woorden:

‘En toe-n ik haar 'r om een kusje vroeg,En toe-n ik haar 'r om een kusje vroeg,Toen prikte mij een speld en die deed mij zoo zeer,En ik dacht aan geen kusje meer.’

Soms zong zij uit de jonkheid toen ze met poppen nog speelde tot die haar niet langerstreelden, hoe ze was betooverd, want met een blik, had Frederik haar jeugdig hartveroverd.

‘Nu pas ik opEen kleine popEn zorg voor tochtje en windje,En zing wijl 't kindDe zang bemintVan ‘suja, suja, kindje.’

‘Je kunt evengoed Hen-de-rik zingen,’ had Jakob gezegd.‘Neen,’ antwoordde Door eenvoudig; ‘ik zelf speelde niet láng met poppen, ging

al gauw in betrekking.’‘De van Genderens zijn záng-menschen,’ zei Hendrik, ‘grootmoeder van Genderen

zong, Door volgt haar voorbeeld, je hebt slechts te verstaan; jìj hebt ook een goeiestem en Koos zingt ook niet kwaad.’ Hendrik was geen lid van een liedertafel, maarwel van de typografische rederijkerskamer ‘Thalia’, waar ook gezongen werd, gelijker weêr anderen lid van ‘Door Inspanning Uitspanning’ waren of zoo.

Jac. van Looy, Jacob

Page 89: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

88

Hendrik was dol op zijn zoon, raakte in verrukking hem te hooren schreeuwen, haaldeer Jakob soms bij, die dan wel zoo wijs was niet te zeggen dat hij het eigenlijk eenmormel vond, vaderliefde is blind.

De stem van Door was eenzelviger naast hem terwijl hij de trap opklom, deslepende wijze volgend, die zij zoo dikwijls kon herhalen, tot het bijna murmelenwerd, tot het kind sliep:

‘Want diezelfde stralen schroeienOok de broo-ze en ten-ge-re plant,Nimmer zal die struik meer bloeien,Ze is ver-lept, ver-zengd, ver-brand.’

Toen Jakob de lichte huiskamer deed open, hield Door met zingen op en keek naarde deur. Doortje stond aan haar schoot. Door had nog geen tijd gehad het lijf vanhaar jurk dicht te maken, je zag nog haar witte borst met het tietje dat net zoo vochtigen donker roze was als het mondje van kleine Hendrik. Door begreep wat het was,haar eigen lachje bescheen haar gezicht; Jakob zette het zakje midden op tafel:

‘Complement van de Bruid!’‘Dat vind ik aardig van ze!’ riep Door uit en Jakob was toen weêr zoo wijs geweest

niet te zeggen dat het ànders was en dat hij Hendrik had willen logenstraffen.De kachel was reeds aan met een heel klein vuurtje; ze hadden het zakje

opengemaakt; Doortje had een kleurig suikertje zelf uit mogen zoeken en Door hadkleine Hendrik likeur van frambozen op de spits van zijn tong gedaan.

‘Het smaakt hem,’ zei ze plezierig, ‘hij lust het, lust alles, lust zeep, likt aan despons waarmeê hij wordt gewasschen.’

‘Jàkkes,’ liet Jakob hooren, ‘wat heeft hij daaraan?’ en had toen meteen op deklok gezien.

Jac. van Looy, Jacob

Page 90: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

89

‘Jij dee het ook,’ praatte Door uit haar ondervinding en haar borst opbergend, ‘toenje even zoo klein als hij was, hoe gaat het met meester Juulsen?’

‘O, het gaat beter.’‘Gelúkkig!’ uitte Door.‘Ja.’Jakob had weêr op grootmoeders oude klok gekeken die Hendrik had laten maken

bij de klokkemaker in ‘de Vijfhoek’, moest toen gaan; het was al óver het half uurschaften of schoften, zeg toch ‘ontbijten’ zei wel eens Koos.

‘Zul je vooral vriendelijk voor ons bedanken?’ vraagde Door.‘Ik zal het doen,’ had hij beloofd.Hoe ouder Jakob werd, hoe meer hij begon te zwijgen over meester Juulsen, de

een wist dit en de andere dat; dat hij zoo langzaam sprak, zoo'n groote omgerandehoed droeg en die oud genoeg waren, wisten dat hij toen hij zijn meisje had verloren,tot de punten toe van zijn schoenen dof had gemaakt en er om gelachen. Jakob wasin de werkplaats uit gaan varen, dat het hun met z'n allen geen bliksem aanging, zehadden nog meer gelachen. Daarom zweeg hij daarover liefst. Ze hadden allen opde man wat aan te merken. De onderdirekteur van de Avondschool, meester vanEyken had waar een ieder bij was, hem luidkeels toegeroepen, toen hij eens warmde school trad binnen: ‘Wel, Juulsen, hoe staat het met het zweeten?’ Mocht je danniet zweeten? dan moesten ze maar eens bij de smid gaan kijken of in de bakkerijvan Sleef, dan zouden ze nog wel wat anders zien. Jakob was oogenblikkelijk vijandigtegen meester van Eyken gezind geworden, ofschoon hij een beste onderwijzer was,even groot en forsch als meester Juulsen, maar kerngezond. Hij schaterlachte zijntanden blinkend naar je toe. Wanneer hij zelf in de algebra les kwam

Jac. van Looy, Jacob

Page 91: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

90

geven, wipte hij zijn jas op en zette zich met een halve bil bovenop de voorstelessenaar van de klas. Ofschoon hij geen graad bezat was hij opgeklommen, totonderdirekteur benoemd omdat de Direkteur het niet alleen meer af kon. Hij had eengezette vrouw en drie of vier bloeiende kinderen, woonde in een héel huis op degedempte gracht. Jakob was vóoringenomen, zei Koos, kon niet velen dat er zelfsvan uit de verste verte naar meester Juulsen gewezen werd, voor hèm zou hij vliegendoor het vuur. ‘Zoo zijn we,’ had Door toen geantwoord, schenkend de kopjes weêrvol, ‘hetzelfde zou hij ook doen voor mij,’ en dat was waar.

Meermalen ook soesde Jakob over Oom uit Utrecht's gezegde: ‘dat zulke menschennergens lagen opgeschept;’ dacht aan de kalmte die bij meester Juulsen in je neêrkon dalen; kunst was de grootste menschenliefde.

Menheer was gewoon zwaar verkouden geworden en had een dag of wat het bedgehouden. Hij vreesde altijd kou te vatten omdat dan alles in je stremde; hij voeddezich te sterk, oordeelde Koos. Ze hadden Zondag niet geschilderd; meester hield zijnwitte nachtdas nog om. Jakob reikte hem 's avonds wel eens de poeiers aan en hadhem een kop kamilla ingeschonken en verder hem opgekwikt door zijn verhalen overgroen-makerij. Hij begon al eigener met meester Juulsen te worden. Hij wist nu hoehij zijn kuif zoo statig maakte. Het lange haar dat hij droeg en om zijn krachtigeooren golfde, maakte hij wat vochtig, tilde het boven zijn vleezen voorhoofd op,wrong het om en streek het met behulp van een borstel glooiend ter zijde. Dan namhij zijn baard onder handen, hij schuierde die van onderen, vanaf zijn kin beginnend,zoo ze de manen van de paarden behandelden in de Manége en aaide over zijnwenkbrauwen ook. Jakob zag toe hoe hij zijn handen verzorgde, die zacht waren enaan de handen van

Jac. van Looy, Jacob

Page 92: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

91

Door herinnerden, wanneer ze ondergoed in zeepsop had gewasschen. Hij sleep zijnnagels, waartusschen hij het penseel zoo sierlijk vasthield, met een puimsteentje,maakte het kernel los en Jakob werd een beetje wee, wanneer hij ze achter over boog.

Menheer had hem verzocht zijn dik-ringelige teekenpen uit het ateljee te gaanhalen omdat het er nu te koud voor hem was; wanneer hij niet lag op de ezel, lag hijin het laadje links. Jakob was het gaan doen; de faisant hing er nog met zijn grovepooten aan het zolderkoord als model. Het raakte met de vogel gedaan. Ondanks hetzakje kamfer, dat bijna onbespeurlijk was tusschen de mooie vogel en het grauwepapier waar hij vóor hing, vielen de veêrtjes uit. Wanneer je wat driftig de deur vanhet ateljee deed open, merkte je dat hij kwalijk begon te rieken, anders nog niet;mijnheer werd dan verstoord, omdat ze er uit stoven. Jakob had de pen dadelijkgevonden, meester hoefde nooit naar iets te zoeken, in het rechterlaadje lagen de‘marders’ in losse tabak, tegen de mot.

Hij was toen in het enkelvoudig raamlicht voor de schilderij blijven staan, metzijn handen om den rug van de leunstoel, waar mijnheer al jaren aan werkte; meesterJuulsen schilderde niet voor zijn brood, daarvoor gaf hij les. Hij keek zoo naar de‘jachttrofee’ op den ezel, waarop een faisant in vollen glans verscheen, met zijnwijnrood omkringelde oogen, als door het penseel geteekende vlerken en langewandelstaart, met nog maar geschetste pooten en die hij wel eens gezien had in hetwild, in het Bloemendaalsche bosch. Hij hing overlangs voor de stam van eenkastanjeboom en bij een als gebreide weitasch, met lange koordfranje. Op denmosgrond voor den voet van den boom lagen zoet-gevederde patrijzen, die ‘àf’ reedswaren; mijnheer had veel naam gemaakt om zijn waas op druiven en zijn dons opperziken. De ouwerwetsche kruit-

Jac. van Looy, Jacob

Page 93: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

92

hoorn rustte er bij een enkel slechts aangegeven andere vogel. In het mos benedenzag je de kleinste plantjes en dorre blaadjes en Jakob vond dat een paar afgevallenkastanjes of stekelige bolsters wel mooi zouden kleuren in de herfsttinten, maar datwist meester het beste.

Het was zoo plechtig in het ateljee; hij moest ook weêr zien naar het wittevloei-papier waarmee hij verleden Zondag, na het uitscheiden, zijn stilleven hadgedekt: een groene glazen roemer en een groen peertje met een steeltje, het sieraadvan een peer, met een blaadje, en nu vreesde Jakob dat het zou gaan rotten.

Immer wat stijfjes, aan ruimte gewend in het Huis, bewoog er zich Jakob altijdnog wat stijver in het ateljee. Het was wel groot, maar toch niet groot genoeg, omdater zooveel in stond; van elk plekje was partij getrokken. Je kon je niet keeren ofgooide allicht wat overhoop. De tafel waar de leerlingen 's Woensdags enZaterdagsmiddags en die van Zondag ook aan zaten te teekenen, kreeg zijn lichtachter den grooten ezel om. Onder het groene tafelkleed lagen bordpapieren, voorhet doorstuiven van stof in de laden en die uitschuifbaar waren, waarop dan de pootenvan de voorbeeld-standerds kwamen te rusten, ook van stevig bordpapier en zoo uitéen stuk gesneden dat ze vlak weêr opgeborgen konden worden na het gebruik.

‘Ik heb een beetje staan kijken,’ bekende hij zijn lange wegblijven.‘Je zult er geen kwaad van meedragen,’ had meester gesproken.Menheer was begonnen te schetsen en Jakob had zijn zorg om het peertje geuit.

Hij behoefde er zich niet ongerust over te maken, hoogstens zou het wat gaanrimpelen, het was een ‘winter-jan’. Jakob was ook over de kastanjes begonnen.

Jac. van Looy, Jacob

Page 94: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

93

‘Ik weet met die hoek nog geen raad,’ zei meester, ‘ik zal er eens over denken, degedachte is lang niet kwaad’ en zoo hadden ze zitten praten als twee kunstenaars.

Toen de dag voor het trouwen van juffrouw Gonna was aangebroken, waren zebegonnen de vóorwinkel tot een feestzaal te maken; het frissche weêr kwam daarbijgoed te stade. Gedrild door de baas hadden ze er de rijtuigen uitgerold, de murengewit; de zolder had van het voorjaar een beurt gekregen en zoo meer. Toen in dennamiddag de muren droog genoeg waren, hadden ze de dubbele ladder weêr opgezet,overal spijkers geslagen; 't geplooide vlaggedoek van balk tot balk gehangen enslingers groen om de middendeuren. De vereenigde schilden waren van hun plaatsin de huiskamer genomen en boven de trapdeur bevestigd; de lamp was vastgehaakt,alles gedaan. 's Middags was het bier, zuiver stroelend biertje, door de mannen vande brouwerij: ‘het Haantje’ gebracht, die zagen er altijd voldaan uit. Bier was eengezonde ‘volksdrank’, dat onze voorvaderen, de Germanen reeds dronken uit deschedels hunner verslagen vijanden. Hendrik dronk ook gaarne een glas goed bier.Het schotje achter de trap was weggeruimd; waar anders de schillenton stond, waarinde buurvrouwen, ongevraagd, hun afval, schillen, stronken en broodkorsten kwamenstorten en het tonnetje ook stond met varkensmeel, waarin de muizen jongden, lagnu het vaatje in zijn schraaghout geleund zoo vast als een eikel in zijn dop; het lager met het spongat naar boven, een tapkraan in den bodem, een kan eronder, er mochtgeen droppel van verloren gaan. Een kleiner vaatje was er naast gelegen, want ‘bier’moest altijd ‘liggen’. Bier was nooit weg en zou zijn weg wel vinden; van Essenhielp ook den heelen dag. Tinus die de sparretakjes raapte, had een ‘neutje’ in het‘nachtegaaltje’ moeten halen, bier bevatte evengoed alcohol.

Jac. van Looy, Jacob

Page 95: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

94

Jakob zag de winkel tot een zaal veranderen, met nieuwe bevreemding telkens; hijklotste mee over het uitgestrooide schulpzand, tot er bijna niets meer aan dewerkplaats herinnerde, behalve het rijtje geschilderde spaken als monsters en hetbruine paneeltje met de Nederlandsche leeuwen; de baas wou die daar hebben omde muur te ‘breken’ en van Essen moest zelf ook erkennen: het kleurde goed op defrissche kalk.

Toen alle stoelen waren aangesleept in de blanke en kleurig ombochte zaal, delakens uitgelegd op de tafels, stond de baas een slokje met van Essen te wippen enmet de knuisten om zijn dikke lenden, uit te blazen. De vader van den bruigom waseen fideele vent die zijn wereld begreep. Hij had een partij heerlijke druiven uit hetWestland gestuurd, péren en schoone noten. Kokkers van noten, pronken van appelenen alles voorloopig op zolder uit de voeten gezet. ‘Loop maar es de trap op,’ zei debaas gulhartig, ‘ga maar es poolshoogte nemen, steek je neus op de vliering, steeker maar een paar van in je zak, aan een boom zoo vol geladen, en kijk meteen es voorme of de muizeval goed staat.’ Ze hadden het gemeste kalf geslacht, grappemaaktede baas, heffend zijn handen, wijzend een pònden-zware ham, 'n paar ossen-rollendenkomsaa en ballen gehakt om een gat in je kop mee te smijten, alles gebraden in deoven van Sleef. Bakker Sleef zou morgen geen deeg genoeg hebben voor de fijnebrooden, kadetjes, krentebollen, beschuitjes, zijn vermaarde bitterkoekjes voor hetborreltje en zijn spikkelaas voor de koffie. ‘Ik zal Sleefje wel eens aan het verstandbrengen,’ verzekerde de baas, ‘dat zijn winkel noodigjes opgeknapt moet worden enhaal het er wel weêr uit.’

Van Essen vond het ook goed werken en lachte om een haverklap. Verlekkerddoor al de voorgespiegelde geneugten, was Jakob naar zolder gegaan en nauwelijksstak zijn neus

Jac. van Looy, Jacob

Page 96: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

95

door het trapgat of hij had het reeds gezien. Al de stapels witte borden ensauskommen, gelijkvloers; de boodschappen-manden vol glazen en glaasjes, bij hetzuurkool-vat en de Keulsche pot met andijvie en het pekelvleesch en de worsten, demuisjes tong, gerookt bij den kuiper, boven de fijne ‘mot’ van eikenhout, vrijopgehangen aan de binten. Hij zag er al de uit het Westland aangekomen vruchtenin het kapellicht gloeien, de zolder had vòor en achter kapellicht; de lange vlaggestokdien ze voor een klant bewaarden, lag er bijna als een maatstok neêr; wat een gáafheid,wat een kleurenweelde; ze kregen het nooit óp, appelen, geel en rood, soms bevlamdmet rood en soms een beetje groen nog. Jakob had een paar vurige in zijn zakgestoken, meer dan twee, want Tinus lustte ze ook wel.

Zoo was het gebeurd; wat nog te doen viel was het werk van de vrouwen. Agaat,zijn vrouw, kwam helpen, vertelde de baas en morgen vroeg al kwam vrouw Stienstramet haar dochter voor de gansche dag, begonnen met eenige emmers aardappelente schillen; de varkens voeren er wel bij, waren ook niet vies van een slokje oud bier,integendeel. De baas hield meer van zijn varkens dan van zijn vrouw, ze zeien,wanneer ze geslacht moesten worden had hij altijd van te voren verdriet; hij kochtzoo spoedig mogelijk een paar nieuwe biggen die oorverscheurend gilden wanneerze bij hun ooren in de zak werden getild op de donkere varkensmarkt.

‘Moeder,’ zei de baas ‘zou vanavond bij de kaars, de tafel al beginnen te schikken,ging morgenochtend waarschijnlijk niet mee naar het stadhuis; er was meer dansprake van geweest in de kerk te trouwen; 't stadhuis was koud, de kerk was koud,efijn, er zou wel een mouw aan worden gepast, er moest zich wel altijd iemandopofferen. Het mocht aan de bruiloft geen afbreuk doen,’ meende de baas, zijn ruimezaal aankijkend,

Jac. van Looy, Jacob

Page 97: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

96

‘zang en dans, elk wou wat doen, ieder wilde op een feest uitblinken, hij zelf had erook een paar mopjes voor gemaakt,’ vertelde de baas aan van Essen, knipoogendeens naar Jakob, ‘de vreugde moest stijgen ten top.’ ‘Hijsch, Holland, vlag en wimpelop!’ had Jakob gezongen uit het lied van ‘de nieuwe Haring’, en ze hadden gelachen,voor je héele leven, als Piet van Essen zei.

Er werd natuurlijk niet gewerkt, wie op karwei wou blijven vrij was, doch wiewat van het trouwen zien wou, zou er wel voor zorgen op de groote markt aanwezigte zijn en zoo viel de avond in de zaal.

Den volgenden ochtend was Jakob tijdig op de groote markt of màrt als meestalwerd gezegd. Er waren nog niet veel menschen, doch als er eenmaal stonden kwamener meer. Het begon in Jakob reeds gewoner te worden. Hij zette de kraag van zijnbuis op, keerde zijn rug naar de trap van het stadhuis, keek achter het standbeeld omvan Lourens Janszoon Coster, met de opgeheven A. waar soms een duif op kwamte zitten of andere vogel, keek naar de Kerk en naar de grijze toren. Hij wist door degesprekken met meester van Houten dat het eigenlijk geen toren was gelijk de Domvan Utrecht, die eenmaal ook de Roomschen had toebehoord, vóor de Hervorming.Een toren stond gegrondvest op zijn fondamenten, deze toren heette een ‘ruiter’omdat hij in de knik verrees van elkaâr snijdende kruisdaken, zooals een ruiter opzijn zadel. Van alle torens zijner vaderstad, hield Jakob het meest van die van deKinderkerk, de Bakenesser toren, die uit den grond ook rees. Maar dit was ook eenvriendelijke toren, een baken, hoog boven de duinen te zien, de visschers zeien de‘lange Jan’ en stuurden er op af in de wilde zee.

Jakob keek naar de ‘Vleeschhal’, waar achter de sierlijke trappetjes-gevels destroeve lijnen der daken zich verborgen

Jac. van Looy, Jacob

Page 98: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

97

en de ‘Bierkelder’ was gevestigd onder de witte gewelven, ‘tusschen de paaltjes’ouder de prachtige kapellen bij de Spekstraat. Hij zag daar nu niets van, zag deleelijke ingang van de Kerk, met het als dicht gemetselde raam erboven, omdat aande binnenkant daar het machtige orgel zich bevond. Net als bij het Weeshuis was devoor-ingang veel minder aanzienlijk dan de achterpoort.

Hij hoorde toen getrappel, de coupee van Swieringa kwam aangereden met zwier,getrokken door twee zwarte paarden. De koetsier had een witte strik om zijn zweepen de palfrenier naast hem ook een wit schouderlint. Toen volgden de rijtuigen vanKóppen; 't was alles effen grijs en zwart.

‘Zouen Bruid en Bruigom geen zonnetje krijgen?’ vroeg naast hem de stem vanPiet van Essen en hij tuurde scherp naar de lucht. Attink was er ook, had ook zijnkraag overeind. Van alle vaste of losse knechts kon Jakob het beste opschieten metvan Essen, want die was nooit afgunstig, gaf elk graag het zijne. Alle portierraampjeswaren opgehaald. De palfrenier van Swieringa steeg af, hielp komplesant uitstijgen.Ze zagen het Paar de schuine en hooge trap gearmd betreden van het eerbiedwaardigegebouw, met het hooge portiekje in het midden, met het ondiepe balkonnetje erboven, waar vroeger, naar ze zeien, de huwelijksgeboden van afgelezen werden,eerst het korte eind van de stadhuistrap en dan het lange. Het was veel vroeger nogheelemaal een oorlogskasteel geweest, dat zag je aan de transen.

De Bruid was gesluierd maar niet geheel in het wit en de Bruigom had ook eenwit trosje op zijn borst. Achter hen klommen de getuigen, de mannen ook met hoogehoeden. De bruigoms-vader was een breed-geschouderde, trouwhartige landman inzijn duffelsche jas, en naast hem klom de baas een beetje zwaarder, en boven zijn‘spuuglokjes’ de hooge hoed

Jac. van Looy, Jacob

Page 99: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

98

wat meer voorover. Jakob kon het nu gemakkelijk zien, de damp van de paardenzien, die trotsch de koppen schudden. De vader leek veel op zijn zoon die trouwde;een treedje lager volgde bepaald een jonger broêr, ook reeds meerderjarig, wantanders kon je geen getuige wezen en naast hem de jongere broêr van de baas. Op hetoogenblik dat bruid-en-bruidegom over de drempel zouden gaan, bleven allen staanen stond er de broêr van den bruidegom even te lachen en keek zoo over de markt.Hij leek ook veel op zijn broêr, doch had een gerekter gelaatsvorm. Er waren ookvrouwen, een juffrouw met een witte afhang op haar mantel en die ook weêr leek opde familie.

Toen ze allen in de hal met de walvischkaak aan den zolder en al de donkereportretten van het Gravenhuis onder de balken en het portret van den reus Cajanusin zijn rooie jas, waren verdwenen, liepen er vele buitenstaanders, waaronder ookverscheiden heeren van de ‘Kweekschool’ waren, naar het lage deurtje, naast hetvroegere schavot, om langs de verborgen binnentrap boven te komen en in de achterstetrouwbanken plaats te kunnen nemen, tegenover het groote schilderij: ‘'t Beleg vanHaarlem’.

Naast de trouwbanken was een deurtje met een lange schel er neven en een vierkantbordje om te lezen, waardoor je in de zalen komen kon van het Frans Hals-museum.Jakob was er nog nooit geweest, omdat hij Zondagsmiddags naar de kerk moest entoen hij daarvan naderhand vrijgesteld was geworden, ging naar het ateljee. Dat wasalles voor later.

‘Vijf volg-rijtuigen,’ waardeerde naast hem Piet van Essen, onder zijn vroolijkesnorretje en de langzaam oprijdende rijtuigen monsterend; ‘de jonge Kóppen heeftgoed opgepast, dat zal in de papieren loopen, eh, trouwen kost geld.’

‘Er staat een schaaltje van zilver klaar,’ wist Attink met

Jac. van Looy, Jacob

Page 100: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

99

zijn altijd als wegwillenden oogopslag, ‘elk die wat heeft te missen, mag er wat inleggen, mits het niet te veel afsteekt.’

‘Ik heb nooit gehoord van een zilver schaaltje,’ mopperde van Essen, ‘het is bijmijn weten een gewone bus.’

‘Met minder dan een beisie kom je er niet af,’ sputterde Attink tegen; ‘een maffie?niemand bedankt je er voor, niemand zal je beletten een pop te geven of een riks.’

‘Landsgewoonten,’ zei van Essen om van hem af te wezen, ‘jij of ik zijn toch nietgevraagd?’

‘Geld kost het je,’ hield Attink vol.‘Dat is nogal wiedes,’ vond van Essen, ‘álle trouwen kost geld; je had toch kunnen

blijven werken.’‘Het kan best nog een half uur duren,’ oordeelde Attink, vaal van de kou, omdat

hij zich maar eens in de week liet scheren. Huis- of rijtuigschilders kunnen natuurlijkgeen heeren zijn, maar Attink was altijd de allerarmste, al was er nooit een knoopvan zijn vest, al waren zijn kleêren heel, hij had een nette vrouw. ‘Ik trek er tusschenuit,’ zei hij, ‘ik heb mijn belangstelling laten blijken, Geesteraag heeft ons gezien,ik smeer 'm.’

‘Jakob en ik blijven nog,’ antwoordde van Essen en toen vergleed Attink,schouderend tusschen de menschen.

‘Jàmmer!’ praatte Piet hem pijnlijk naziend; hij begon uit zijn koopren tabaksdooseen pruimpje in zijn mond te proppen, bood de doos aan Jakob en zei:

‘'t Was vroeger zoo'n glundere knaap; Geesteraag, hij en ik zijn ongeveer vandezelfde leeftijd; we hebben samen wat afgelachen .... éh, niet ieder kan een glaasjeverdragen op zijn nuchtere maag.’

‘Je moogt al op je bloote knietjes dankbaar wezen, wanneer je aan het werk kuntblijven.’

‘Schaatsenrijdersweêr is niet altijd goed weêr voor schil-

Jac. van Looy, Jacob

Page 101: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

100

ders, overigens is de winter geen kwaaie tijd om een huishouen op te zetten.’‘Hou jij je nog maar wat bij je liefhebberijen,’ praatte Piet, ‘wat doet een mensch

zoo vroeg in de kou?’Zoo hadden ze den stoet zien afdalen, nadat ze voor hun leven geteekend hadden

en niet terug meer konden. Juffrouw Gonna zag bleek, keek doordringend uit hetrijtuig-kamertje en had hem heimelijk gegroet. De Bruigom hield zijn hoed op zijnknieën. De baas had ook een teeken van verstandhouding gegeven, had van af detrap verscheiden maal, gauw geknikt. Toen waren de koetsen vertrokken in de richtingvan de Hoofdwacht, achter de coupee aan van Swieringa.

De ‘Hoofdwacht’ was ook een vriendelijk ouderwetsch gebouw op den hoek vande Smeestraat, waaraan een gedenkplaat was aangebracht, waardoor je kon leeren,dat de ‘groote markt’, vroeger ‘het Sant’ werd geheeten; ongeveer als het mulle veldbij de kavallerie-stallen was en dat ‘het zieke’ heette. Jakob was wel eens wat stil envergeetachtig, kon eigennamen soms en jaartallen moeielijk onthouden, al wist hijdat de boekdrukkunst door Lourens Janszoon Coster in 1423 uitgevonden was. Alstruikelde hij vaak over zijn woorden, voor hij op zijn vingers werd getikt, had hijhet veelal goed voor zijn geest wat hij bedoelde. De Smedestraat heette zoo, omdater vroeger niets dan hoefsmids in woonden om de strijdhengsten te beslaan van deridders voor ze tournooiden en uit den zadel werden gelicht. Wanneer je goeie oogenbezat kon je het opschrift op de gedenkplaat lezen:

Wanneer de Graaf hier op het SantSijn Princen woning had geplant,So was dit loflik oudt gesticht,Tot Haerlems Raethuys opgerigt.

Jac. van Looy, Jacob

Page 102: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

101

Van Essen en hij hadden samen voor het raam van Rookmaker als twee straatslijpersstaan kijken naar de plaat die er heel de week al in het licht had gehangen, een foto-of staalgravure. Het stelde een heer en een dame voor, pas getrouwd, dat zag je. DeBruid was geheel in het wit, gesluierd en gekranst en had een sleep aan haartrouwjapon, gelijk een golf, die haar tweemaal zoo groot wel maakte. Ze leende zichtegen haar man aan, in een gesloten jas, met een witte bloemster op zijn borst, eneen lang overhemd als alle muzikanten in Tivoli hadden. Ze stonden met hun beidenals om den hoek van een feestzaal, van een paleis, grootscher en rijker, maar langniet zoo florissant als de winkel, o nee. ‘Enfin seul’ was er met sierletters ondergedrukt en Jakob had het 's middags opgezocht in Servaas de Bruin, voor allesecuriteit.

De jonggehuwden zouden tegen negen uur vertrekken met de spoor, gingen nietverder dan den Haag of 's Gravenhage. Jakob was lang voor achten naar de winkelgegaan en stond er in het donker voor de deuren. Hij had zijn boefant vergeten. Erbrandde geregeld maar éen straatlantaren, in het midden, met een arm vast aan hethuisje van van Emmering. Het was er op dat uur eenzaam als in de kerk zondermenschen, achterin leek het toe als met een zwart gordijn. Van de gevel van het huisvan de baas was dan ook niet veel meer goed te zien dan het lange glimpende bordboven de winkeldeuren: ‘Huis- en Rijtuigschilder’ en wat gekozijn van de voorkamerboven en het spionnetje en de streep van de pijp die van de gootlijst afdaalde en hetkapel van de hooge zolder, waaronder al die vruchten uit het Westland hadden liggengloeien, het was nu alles verdekt met nacht. Het raampje boven de put schimmerdeals bevroren en veel minder geel uitstralend dan de raampjes der buren.

Maar achter de luiken bruischte het feest: allerlei gekletter

Jac. van Looy, Jacob

Page 103: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

102

en geroep van klankrijke woorden, hij kon de stem van Roelof duidelijkonderscheiden, die de versjes voor de baas had overgeschreven, meer dan vijfentwintigmaal. Hij hoorde het lachgerol, het leven leek veel verder dan het was, hij zag het alals kleurige schimmen in zijn hoofd, omdat hij het wist. Hij had het alleen wat koud,voelde dat zijn handen begonnen te prikken. ‘Glieserien’ zei Koos, maar van Essenzei: ‘je moest ze wasschen in je eigen water’. Daarom was er ook geen mensch opstraat. Wanneer er een buurvrouw langs moest gaan, bleef ze plomp-verloren staan,schuddebolde: ‘nou, nou, die nemen het er van’ en liep weêr verder. Jakob keek weêreens op naar het bord en hoopte onderwijl dat de baas het hem van de winter overzou laten schilderen, had er de letters reeds klaar voor in zijn hoofd. Letters diesierlijk gebogen leken, zooals hij er had gezien boven de nieuwe werkplaats vanChristiaan Rietveldt, die vroeger bij Spieker werkzaam, voor zich zelf was begonnen,‘allegaâr konkerensie,’ mopperde de baas. Letters die als met een schroefje aan hetbord bevestigd leken, slagschaduws, ook als letters, wierpen op het bord.‘Gezichtsbedrog,’ zei van Essen. Eigenlijk was Jakob enkel en alleen gekomen omzijn liedjes te hooren zingen, niet om wat te zien van de vreugde. Hij stond er in hetdorre donker of hij wou of niet, had andere liedjes gehoord, op een bekende wijze,op die van de Zilvervloot of van het Oostenrijksche volkslied, dat toch ook veelmooier om te zingen was dan het: ‘Wien Neêrlandsch bloed’. Jakob drentelde telkens,knoopte zijn buis stijf toe en stond dan weêr op zijn teenen te wippen.

In éensen daar klonk het op achter de luiken: ‘een meester wou weêr leerling zijn,sidewie-de-wiet, Jan, bóm!’ hoe langer hoe forscher en welgemeender. De stem vande baas dreunde, Jakob zag hem de maat slaan, hij zag het snel, hoe

Jac. van Looy, Jacob

Page 104: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

103

hij zich roerde in het licht van de lamp en 't vlaggerood en wit, alsof hij pompte aande spuit waarvan hij ‘brandmeester’ was en de geslangelde ‘brandstok’ voor in zijnhuis bewaarde, waarmee hij ruim baan zich maakte en door de dikste drukte dringenkon.

En het was een oorverdoovend geweld en een herhaaldelijk geroep van ‘bis’ toenhet uit was.

Jakob sjorde de pet naar zijn ooren en stond er weêr als dansende op het andereliedje te wachten. Hij liep nu niet dichter meer naar de deuren, want hoe dichter bij,hoe minder je er wijs uit kon worden. Hij leek te willen gaan, het duurde lang, hetwas misschien wel al van te voren gezongen, maar eensklaps weêr daar klonk het:

‘En in Máassluis gaan ze wó-o-nen!’

Met de handen in zijn zakken en als opgetild stond Jakob toen op te letten of de baashet goed deed; de baas deed het goed, had de klémtoon góed gelegd en het was weêreen oorverdoovend geweld.

Toen was het als door een tooverslag stil geworden. De Bruidegom had het woord.Jakob kon het bijna alles verstaan omdat de meester de woorden immer zoo duidelijkuitsprak. Hij hoorde de alleene stem of was hij zelf in de winkel aanwezig. Er wasgeen geluid dan die stem. Hij hoorde hem ook namens zijne jonge vrouw, bedanken,voor het voorrecht in de familie te zijn opgenomen, voor al de belangstelling bij hunverbintenis ondervonden, voor de eer hun aangedaan, voor alles bedanken. Hij hoordehem zijn vader toespreken op dezelfde rustige wijze, de baas toespreken, aan de oudebaas Geesterage herinneren en zag de baas duiken gaan in z'n schouders. Hij hoordehem herinneren aan al de aangename uren in de werkplaats doorgebracht, die hijnooit zou verge-

Jac. van Looy, Jacob

Page 105: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

104

ten en hoorde hem nogmaals bedanken voor de geestige liedjes bij dit schoone feest.Binnen in Jakob was het al warmer beginnen te bonzen, het was goed, echt goed.

Hij sprak nog, de bruigom, toen het rijtuig van Kóppen voorkwam. Jakob wasonmiddellijk aan gaan schellen voor Nijs de koetsier en Nijs stuurde om meteen,omdat je op dezelfde stootrige manier het straatje uit moest als je er in was gereden,klom toen de bok af, om het dek op het warme paard te leggen.

Vele buren waren naar buiten gekomen, de voordeur was opengegaan en achterhet paaltje van de stoep was het vol. Ze tilden in de winkel een lamp op, al deschaduwen zag je gelijk in het portaaltje. Hij zag juffrouw Gonna aan de hals vanhaar moeder hangen, meester van Houten instappen ook, de koffer in de voetenplankbeuren bij Nijs. ‘Lang zullen ze leven!’ zongen ze uit de winkel en alle buren wuifden‘vaarwel!’ in deze scheidende ure, toen Nijs aan de teugel trok.

Ieder ging weder naar binnen en uit de zaal zongen ze van voren af aan:‘Sidewiedewiet, Jan, bóm!’ De baas voerde elk weêr mede, nu zou het pas goedbeginnen. Maar Jakob was begonnen te draven, hij had de ‘papbel’ van het Huisverwijderd hooren kleppen als het hoefijzer van een paard dat wat los zit; het kontoch ook wel es meevallen in het leven, had hij gedacht en dat je in je klompen nietzoo spoedig koude voeten kreeg. Jakob nam zich voor morgenochtend weêr met zijnFransch te beginnen en dieper in hem verlangde het erg naar het ateljee.

Jac. van Looy, Jacob

Page 106: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

105

Ouder Worden. I

Op den statigen drang van de orgeltonen galmde de zang uit de boezem der gemeentetusschen de hooge pilaren:

Vader, sla ons steeds in liefde gade,Zoon des Vaders, schenk ons Uw genade,Uw gemeenschap, Geest van God,Amen....

In de weezenbanken van de Nieuwe Kerk stond Jakob te zingen; allen stonden voorhun plaatsen te zingen. Het rijtje meisjes, die ook als lidmaat waren aangenomen enook de ‘bevestiging’ verwachtend waren in de Groote Kerk, stond voor hem, allenmet nieuwe kransmutsen om het gladde randje haar en tuitende Kamerijksche doeken,zingende hoog en diep. Hendrik en Koos waren ook in de Kerk, allen stonden, dedominee ook.

Altijd wanneer gewijde zang hem aandeed, zong Jakob luid mede en zooals bijhet zingen der oude toonzetting van het ‘ Wilhelmus van Nassaue’ verloor hij zichin den zang. Hij zong uit het hoofd en recht voor zich heen. Dan was er vaak ietssmachtends over zijn rond gezicht en nu weêr leek de drievuldige smeeking naarboven hem met een overgroot verlangen te vervullen.

En als na den dienst zich de menschen, slijpend het witte

Jac. van Looy, Jacob

Page 107: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

106

vloerzand, uit alle deuren verstrooiden en eindelijk het donkere straathek voor dehoofdingang met de optredige stoep, onder het hooge raam tusschen de twee schuinewapenschilden, door den koster op slot was gedaan, bleef er het orgel binnen nogboven zichtbaar in het blauwende tempelruim en duurde dat gevoel in hem na nogzooals het vroeger was. Dan was de wang van je zuster koel en werd er in de meestehuisgezinnen geen kommetje maar een kóp koffie gedronken. Dan was er een grooterevastigheid in je en genoegzaamheid met je lot. Wanneer de andere jongens van zijnleeftijd streden met elkaâr, als Dolf van der Sande vurig opkwam voor de Artikelendes Geloofs en zijn wijde neus sperde, draaide Jakob zich af en verwijderde zich vanhen, want over niets ontstond zoo gemakkelijk ruzie als over den godsdienst; en wathad je er aan? Al liep iemand weg, moest je nog niet denken dat hij je gelijk gaf. Deheele tachtigjarige oorlog was er door ontstaan en de betreurenswaardige twistentusschen de Remonstranten en Contra-remonstranten, welke het eigen land verdeeldhadden en verscheurd.

Meestal echter duurde het stiller worden dan gewoonlijk en het minder onverschilligzijn bij de jongens niet lang, vooral niet als ze honger gevoelden en het weêr mooigenoeg was om na de soep nog een uurtje kastie te kunnen spelen.

Dolf met zijn frisch geschoren bovenlip, weesjongens dragen geen kneveltjes,evenmin als soldaten tegenwoordig, speelde goed; maar Jakob was ook een goedemepper van de bal en kon hem wanneer hij de ‘schenker’ was, achter zijnrug-om,ópwerpen met sierlijken zwaai. Hij kon de bal, wanneer hij wilde, gemakkelijkwegslaan over het dak en sloeg daarom steeds in de steilte. De ‘snorder’ wist het alvan te voren; wanneer hij aan slag was, stond deze, loerend naar de lucht, waar debal zoo wat zou vallen of, als hij nieuw genoeg

Jac. van Looy, Jacob

Page 108: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

107

was, opveeren, met allebeî zijn vanghanden open, achter ‘honk’ of de zonnewijzerte dansen en te springen in het schoolpad. ‘Die stijve ‘rooie,’ zei Dirk Bouts, schonkigals Jan Verdrecht geworden en daardoor veel eerder trefbaar met de bal, die altijdnog een iets of wat stotterde en dikwijls nog geplaagd werd met zijn eigen raregezegden, die alle weken een ander boek huurde uit de Bibliotheek van van Cedertin het huisje onder de groote Kerk, ‘die rooie’ joeg hem gewoon in de wolken, wasleniger nog dan een vos, tiptippelde naar-en-van-daan honk, sneller dan de snelstebal.

‘Tusschen half een en half twee wanneer de suppoosten tafelden, kwamen dan demeisjes voor de ramen kijken van hun gang, wanneer de jongens in hunhemdsmouwen speelden, Anna van Gulik ook. Dan sloegen ze hard en zeilden erwel eens een half dozijn ballen over dak.

Jakob had een bal bezeten, waar Kareltje van Borculo, 1) die altijd nog in de huteen boezelaar droeg, een touwen netje voor hem had omgebreid; de bal was daardoorkleiner en keihard geworden en moeilijk te raken, als een gommelastieke bal. Dantrilde de lat in je hand van de schok en kon je daarna een uur lang niet schilderen.Jakob had hem daarom maar spoedig ‘koest geblazen’ als Dirk zei, over het dak vande poortkapel. Ze kochten de leêren ballen met runderhaar gestopt en die gauwdaarom ‘pruikten’ in het ‘Gedekte paard’ in de Schachelstraat. De prijs was vijfcenten per stuk en ze hingen in een eiernet aan het glazen deurtje van het winkeltje,waar vroeger ook zijn kleurprenten hingen en werden gekocht door Door of Koos.

Aan al deze dagelijksche dingen leek Jakob meer waardij toe te kennen dan aande Heidelbergsche catechissemus. Hij had

1) Zie Jaapje en Jaap.

Jac. van Looy, Jacob

Page 109: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

108

ook geen ‘overbezwaring’ gevoeld voor het ‘aannemen’, had de ‘strikvragen’ nietgevreesd, die door den ‘ouderling’ konden worden gesteld. De dominee wist welwat je waard was en dan, moesten ze niet vergeten, hij had vijf examens reedsafgelegd.

Zoo kon hij in die dagen wel eens wat laat en warm geloopen in het ‘atelier’ alsje behoorde te schrijven, aankomen. Doch meester Juulsen vond zulks niet zoo ergen alle ‘volksspelen’ goed voor de ontwikkeling.

Jakob was ook een goede ‘bok-springer’. Hij kon van àf de streep, die jezelf metje hak in het zand trok, over zes of zeven gebukte en stijf-aan-een gedrukte jongensspringen. Hij wierp dan met een aanloop zijn lijf in de lucht, de handen ter plaatsingnaar voren, spreidde zijn beenen, voelde zich zweven en kwam slechts eendood-enkele keer op den laatsten jongen terecht, zoodat die ‘inzakken’ moest.

Doch als hij weder in het atelier dan was, vond Jakob, langzamerhand, dat nietszoo heerlijk bestond in de wereld, als stil te zitten schilderen tot donker. Hij schilderdenu een rood-koper keteltje na, iets onbegrijpelijks ‘de vlam’ te malen van het licht.Dan sprak mijnheer van gevoelig de ‘stof’ uitdrukken en dat wat schilders weêrgavenmet hun oogen, even duidelijk vermocht te spreken als woorden tot het menschelijkgeweten.

Jakob gevoelde dit alles zeer goed; de beste zijner studies, geschilderd enongeschilderd, waren weêr met Vastenavond in het kantoor geweest. Vooral de tweecrayon-teekeningen, op de Avondschool geteekend, waren door de Regentes Mevrouwvan Strijen geprezen, die ondervoorzitster was en altijd bij het binnenkomen in hetkantoor tegen hem lachte. De eene teekening stelde de levensgroote kop eenerItaliaansche vrouw voor, nooit zei je ‘hoofd’ in de kunst,

Jac. van Looy, Jacob

Page 110: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

109

altijd zei je ‘kop’, met een trotsche gelaatsuitdrukking en eene lange hals en op haardonker golvend haar een rolletje, een soort van kussentje om de kruik boven op tezetten, wanneer die was gevuld aan de put. Zooals ten onzent de vrouwen van hetWestland, de vrouwen van Vlaardingen of van Maassluis, de platte manden vischop de plak van een hoofdkussentje droegen en daardoor een rechtstandige houdingbekwamen. De tweede teekening was ook op bruin papier-Mongolfier, met zwart enwit krijt geteekend, stelde een mannekop voor, de kop van St. George, welke dendraak had verslagen. Jakob had de voorbeelden zelf uit de school-portefulje gekozen,het waren de hoogste kopiëer-modellen. De kop had een wijduitstaande haardos, wasen-profil en daardoor zeer treffend om te zien.

De zitting van Vastenavond was ‘een dubbele zitting’. De Regentessen zaten aande eene tafel en de Regenten bij de andere. Op de tafel van de Regentessen lagen deteekeningen als alle jaren, elk weder met het vloeipapier bedekt. Wanneer de Presidentsprak, keken allen naar hem, de dames en de heeren; de vader en meesterBoudewijnse, met zijn pet bij-de-klep in zijn beide handen.

Ze zeien dat Jakob staande een kleur had gekregen, toen de President hem toesprak.Hij had het warm genoeg gehad tusschen al de rooie en blauwe mouwen geschaarden achter de rij van jongere jongens, waarvan er velen grooter waren dan hij; hij wasbegonnen te sweeten en achter het dichtsbije raam waren de struiken en boomen kaalnog in de Heerentuin.

Jakob had zich naderhand bij meester Juulsen vele goede woorden herinnerd diede President, met de fijne, grijze wangbaardjes en in het dagelijksch leven‘opperrechter’, tot hem had gesproken: dat het gansche Bestuur met groote voldoe-

Jac. van Looy, Jacob

Page 111: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

110

ning zijn vorderingen had gevolgd en gade bleef slaan en er zich over verheugde.Dat het éénstemmig hem daarvan gaarne een stoffelijk blijk nu wilde geven en teraanmoediging ‘tien gulden’ had toegekend. De kop en-profil zou voortaan tot hetHuis behooren en als een opwekkend voorbeeld in de eetzaal worden opgehangen.

Zoo was het gebeurd; het was een groote eer; Mevrouw van Strijen had hemtoegeknikt, alsof zij hem feliciteerde, ze zeien dat hij had moeten bedanken. Deteekening hing in de zaal, het was al een poosje geleden en ze waren er al aan gewend.

De vrouwekop had Jakob toen aan Door en Hendrik voor hun Paschen gegeven.Hendrik had er ook een lijst om laten maken en hem in de voorkamer opgehangenbij de andere platen.

Bij de ‘bevestiging’ had Jakob voor het eerst een hooge hoed gedragen en bij deeerste bediening van het Heilige Avondmaal in de Nieuwe Kerk zijn winterjas. Hetgebeurde altijd anders dan je dacht. Het was voor Protestanten, zei Koos, veelmoeilijker dan voor Katholieken, die waren van alles af. Koos had ook een Roomschekameraad, Christine, evenals Door vroeger Antje had gehad, die ook nog wel eenseen avondje kwam passeeren. Grootmoeder was Luthersch geweest en 't was bij deLutherschen anders ook. Jakob had maar niet eerbiedig kunnen worden, al datgestommel midden in de kerk. Er waren er die de rand van den gewijden beker, eerze er hun lippen aan brachten, afwischten met een wit doekje en de schoenmaker,die altijd achter de weezenbanken zat, in de Nieuwe Kerk zoowel als in de Groote's middags en altijd het laatste nazong, had de zilveren kelk met beide handenaangevat, zoodat hij weêr bijgevuld moest worden. Na het gemeenschappelijkaanzitten had Jakob

Jac. van Looy, Jacob

Page 112: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

111

van zijn plaats weêr naar het orgel zitten opzien, alsof hij daar alles alleen vanverwachtte.

Over de hooge hoed, dien elk mannelijk lidmaat behoorde te dragen bij het terkerke gaan, was Jakob ook al niet goed te spreken; hij kon maar niet begrijpen ernaar te hebben verlangd. Hij had zich oogenblikkelijk voorgenomen hem dadelijkna den kerkgang weêr in zijn doos te passen, had hem op het vloertje in de kleêrenkastgezet bij de andere doozen, na er eerst duidelijk te hebben opgeschreven: ‘J.J. vanGenderen’. Je draaide hem na het gebruik eerst eenige malen onder de strak gehoudenmouw van je buis om, nooit tegen de keer in, dan bleef hij altijd mooi zwart, keurigglad en glimmend.

Het ergste was dat de hoed hem niet stónd; hij paste wel, maar leek toch te klein,wanneer je keek in de vensterglazen hier of daar onderweg. En altijd bleef hij op jehoofd staan wiebelen, omdat hij zulk een bultig achterhoofd bezat; het was gewoonom er naar van te worden.

Jongens, die met Mei het Huis uit zouden gaan, toonden er ook geen hoogachtingvoor te bezitten; ze lieten hem tollen op de tafel of zeien, dat ze hem zouen vermakenaan Bamberg om er pannekoeken in te bakken.

En dan had je de jas, dat was je ook een ding, wat had die hem niet gekost, zijnheele spaarbankboekje was er blut door geworden en de tien gulden hadden het hemeindelijk gedaan; wat had hij daar niet een mooi schilderkistje voor kunnen machtigworden.

Jakob had veel liever een ‘paletot’ willen hebben, zooals Dolf van der Sande ereen had besteld bij Willem Swaneveld, die na den dood van Rijs, de kleêrmaker vanhet Huis 1) was

1) Zie Jaapje.

Jac. van Looy, Jacob

Page 113: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

112

geworden, veel goedkooper en even sterk. Als Dolf van der Sande uitging, stond zijnhoed als op zijn hoofd gespijkerd en hij had onder de kraag van zijn paletot een grijzedobbelsteenige, zijen doek gevouwen, een rouwdoek, omdat hij verleden jaar zijnbroêr Sander had verloren; niemand zou hebben gedacht dat hij maar een timmermanwas.

‘Dat komt, omdat je zelf geen kracht in je hebt,’ zei Dolf, ‘en altijd luistert naarwat een ander mensch vindt,’ en dat was waar. Hendrik had gezegd: een paletot wasgeen werkmansdracht, een jas was een stuk voor je leven, het moest een gekleedejas zijn, waar je in kon trouwen. Maar je moest niet denken, al zei iemand niets terug,dat hij het altijd met je eens was. Dòor vond wat Hendrik vond, samen hadden ze destalen duffel uitgezocht, door de eerste ‘tailleur’ van de stad geleverd en die ‘gekeerd’kon worden en nu had hij een jas met een snit er in, met twee knoopen van achterenen die afhing tot op je schoenen. ‘'t Was een gezicht,’ had Koos gezegd en had zichproestend half omgekeerd, ‘net een koetsier.’ Ja, 't was een gezicht, dat was het zeker.

Warm was hij wel, dat moest hij zelf erkennen toen het weêr plotseling zoo koudwas geworden. Er waren gelukkig geen andere leerlingen in het atelier geweest, toenhij zich wou laten zien ‘op het Spaarne’.

Zonder er ooit veel bij te denken, had Jakob meestal als iets van zelf sprekendsgeleefd en gewoond in de groote afzonderlijkheid, die de gebouwen van het Weeshuismet elkander vormden; doch langzaam-aan begon hij het ook als een vierkant tevoelen, tusschen het Kleine en Groote Heiligland besloten en de Ravelingsteeg ende Vestzijde, alwaar je, wanneer je op een bepaald plekje bleef staan, de windwijzeren het groene torentje op kon zien steken als uit een onzichtbre diepte. Wanneer jegedachten soms naar

Jac. van Looy, Jacob

Page 114: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

113

buiten zwierven, naar den Hout, of naar de Zandvoortsche laan, keek je naar hettorentje; aan de Ravelingsteeg had je zoo goed als niets; dan dat dewater-en-vuurvrouw nog altijd bij het poortje woonde; daar zag je overheen en dachtje aan het atelier op het Spaarne, dan keek je in de richting van de Heiliglanden.

Meester Juulsen had hem dien eersten middag met een en ander meer verzoend.De hoed was bést. Hij had hem met beide handen aangedrukt en gezegd: het werdveroorzaakt door de eigenaardige vorming van zijn achterhoofd, door de grootereontwikkeling van de Scandinavische knobbel. Het zal wel meer gaan wennen, er niette veel op letten en als het waait vasthouden. Je komt maar hier met je pet alsgewoonlijk, zei mijnheer, niet de hoed bepaalt wat de man is waard, maar wat eronder sluimert in die stille werkplaats. 't Voornaamste was te zijn ‘aangenomen’,een Christen te zijn in den waren zin des woords, zich onverdeeld aan ‘de kunst’ tekunnen wijden.

En de jas was een degelijk stuk werk, ‘ik maak je zwager en je zuster mijncompliment; je moet niet vergeten, Jakob, wij wachten allen de zomer, dan hangt hijaan de kapstok, met in iedere zak een handje tabak of enkele stukjes kamfer enonderwijl groei jij door, je hebt nog wel eenige jaren te groeien.’

‘Elk soldaat,’ had meester Juulsen gezegd, ‘draagt de maarschalksstaf in zijnransel,’ hij had hem ter ‘gedachtenis’ aan het aannemen een boekje ten geschenkegegeven. ‘Help u zelven’ was een zeer beroemd boekje, uit het Engelsch vertaald,hij moest er maar eens aandachtig in lezen in zijn vrije tijd.

Zonder juist te weten waarom had Jakob niet aan meester Juulsen verteld aan hetFransch te zijn begonnen, waarmee

Jac. van Looy, Jacob

Page 115: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

114

je de wereld doorkwam. Hij vreesde wellicht, dat mijnheer zou zeggen, eenHollandsche schilder kon zijn tijd nuttiger besteden. Jakob bewaarde in zijn kastjede ‘prijs’ ook, ‘de proportie-leer van Jakob de Wit’, de schilder van de ‘grauwtjes’en van plafonds en soms sprak meester over de ‘perspectief’ of ‘doorzichtkunde’,over het ‘oogpunt’ en over de ‘horizont’. Misschien ook aarzelde Jakob te moetenbekennen, niet hard op te schieten met zijn Fransch.

Iets van buiten leeren, zonder er zich een voorstelling bij te kunnen vormen, wasvoor Jakob veelal een hachelijk ondernemen. 't Gemakkelijkste onthield hij verzenen hij kende alreeds een paar Fransche gedichtjes uit zijn hoofd, al wist hij niet vanalle woorden, wat je daarvan moet weten. Al hield hij met geweld zijn vinger bij denregel, al te dikwijls zat hij naar de lucht al kauwende te kijken, naar een vogel ofzoo. Dikwijls ook kwam er een zaalmeisje, die de ontbijtboel opruimde, een babbeltjemaken en een half uur was óm aleer je het wist. Soms moest hij aan de ‘tolk’ denken,die zomers aan de Spoor op de vroegere Friesche Varkensmarkt, het Kennemerpleinof zoo, de aangekomen vreemdelingen op stond te wachten om ze tot ‘gids’ teverstrekken en alles te verklaren wat ze moesten leeren kennen: het wereldvermaardeorgel, met zijn vele pijpen, de Hofjes, het Paviljoen, de Hertenkamp van Zocher enhet Frans Hals-Museum. Als het weêr zomer was, zouden ze wel weêr komen enkwam je zoo'n groepje soms tegen in makkelijke kleeding, grijs of geruit en altijdmet een donker vermiljoen-rood boekje bij zich, daarmede liep hij dan of 't niks waste praten. Het was een jodenman, met lange, beitsbruine bakkebaarden en eenonvergenoegd gezicht onder zijn hooge hoed. Hij sprak zijn Fransch zoo goed alszijn Duitsch en zijn Duitsch zoo goed als zijn Engelsch, had het zichzelf alles geleerd,ze zeien

Jac. van Looy, Jacob

Page 116: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

115

in de gevangenis. Als Jakob daaraan dacht, werd hij van zelf koppiger weêr, het kóntoch wel, snotdorie.

Er kwamen nu ook andere jongens van de Avondschool, die graag teekenden, weleens Zondags in het atelier; meester Juulsen hield veel van jongens om zich heen,Fér Harlingen ook, maar deze was er over de vloer. Het was de zoon van juffrouwHarlingen, die met haar man achter huisde en ook voor mijnheer's huishouding zorgdroeg. Ze waren jansenist, van den oud-roomschen godsdienst en Fér had nog eenbroêr, die op een seminarie studeerde. Fér was een stille jongen, ofschoon hij pasdertien jaar was, een hoofd grooter wel dan Jakob. Hij moest architect worden, gingop de Hooger Burgerschool, kende al veel Fransch en daarom koesterde Jakob veelontzag voor Fér. Hij was niet sterk van gezondheid, daarom liet meester hem leeren,had hem van kind-af op zien groeien. Fér praatte grof, had de baard in zijn keel enJakob had hem in het geheim over zijn Fransch leeren gesproken. Eens op een middaghad Fér hem in den hoek bij de verfkast wat willen vertellen. Zijn oogen waren dofvan de angst en het benauwde zweet rook je om hem heen, omdat er haar kwam tegroeien, niet op zijn gezicht.

‘Zou het kwaad kunnen, Jakob?’ had hij heel ontdaan gevraagd.‘Wel nee,’ bromde Jakob afgekeerd, ‘wat zou het voor kwaad kunnen? vraag het

je moeder, daarvoor heb je haar; overal wil het groeien als het er kans toe ziet.’‘Waarom zou het kwaad kunnen?’ bromde Jakob, ‘het is een teeken van kracht,

het is niet alleen een sieraad, maar ook een bewijs van kracht. Simson's kracht schoolin zijn haar, en Sint George had ook een zware haardos. Daarom is het ook sterk uitzijn eigen, wanneer iemand je vroeger bij het vechten het haar uit je kop trok, wasje er zeker van, dat

Jac. van Looy, Jacob

Page 117: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

116

het kwam terug; je trekt een haar niet zoo makkelijk stuk als je denkt, je kunt er eensteen mee van de grond aftillen.’

Jakob was al pratende begonnen te kleuren en na dien tijd was Fér altijd gereedzijn schrift na te zien, zette er opmerkingen in met zijn potlood van ‘participe passé’en strepen als de meesters vroeger deden op de Avondschool.

De jas hing in de kast, maar Dolf's jas was bijna een ‘demie’, hij ging er nog weleens mee uit. Het voorgeschreven rooie biesje boven in de mouw was bij hem eenlos draadje, hij nam het in de poort al weg en was dan geen weesjongen meer.

Na een regenachtige nacht waren vele struiken en hegge-knoppen ontloken en hetlicht van de perebloesem in de achtertuin blonk tot diep in de witte gang. Er scheeneen groenige weêrschijn door het raam waar Jakob zat te ontbijten en te leeren, demelkblanke wolken doorheen zag. Het was echt groeizaam weêr, al zei van Essenook: ‘April doet nog wat ie wil.’ De meisjes, die het Huis weldra gingen verlaten,waren met hun uitzet klaar, de posten waren verwisseld en bij de keukenpost was nuook Anna van Gulik.

Anna kwam al gauw een praatje maken en wilde van hem weten wat hij leerde;kijkende niet op, voelde zich Jakob vreemd beroerd en kon zijn brood haast niet naarbinnen krijgen

Soms was zij al weder weg en hoorde hij haar lachen met de andere meisjes, toter een hem waarschuwde dat het zijn tijd begon te worden; hij zag ze ter sluik opziennaar Sint George, wanneer hij zijn schriften in zijn kastje op ging bergen.

Soms bleef hij zitten hunkeren of ze weêr zou komen, zich over hem buigen,smoezen en streelende vragen doen, waarop hij nauwlijks antwoord vermocht tegeven, zoo benauwd hij

Jac. van Looy, Jacob

Page 118: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

117

het had. Ze kwam ook wel eens hem koffie inschenken, zei dan ‘Dág!’ op eene langewijze.

Een anderen ochtend zat hij in stilte te wachten, deed of hij las of leerde, maarwas alle Fransch kwijt en alle boeken, hopende op het heerlijke, ademlooze en warmegevoel, doch wie er kwam, Anna niet. De meisjes lachten en hadden genoeg aanelkander; hij hoorde Suze als een versje opzeggen: ‘Zuster Anna, ziet gij nog nietskomen?’

Jakob soesde over de roos van Saron en de lelie in het dal en over de kleine zuster,die nog geen borsten heeft, al wat hij in de kerk had gelezen, in Salomo's Hooglied.Hij droomde dikwijls in die veertien dagen en 's morgens was zijn hoofdkussen naasthem nat, zooals hij in zijn slaap had liggen huilen; hij was dan niet ongelukkig, wistin zijn slaap alles wat hij wilde zeggen. Maar overdag was hij stiller dan ooit, begonniet plotseling meer te fluiten en zag er bepaald betrokken uit. Hij liep ook niet meerzoo maar aan bij Door, kwam 's Woensdags bijna te laat om Koos naar haar dienstte geleiden.

‘Ik weet het nog zoo niet,’ had Koos in de huiskamer gesproken, ‘er is wat aanhet handje, hij liep Woensdag zoo onbeholpen te kijken, het zou mij nietsverwonderen, wanneer er iemand was gekomen om hem haar oogen te verklaren,maar wie?’

‘'t Is al verbeelding van je,’ meende Door, ‘de jongen is nog een kind, heeft welmeer van die stille buien, er komt nu eindelijk wat groei in; hij zou het mij wel hebbenverteld.’

‘Was het maar waar,’ zei Koos terug, ‘het kan ons toch niet onverschillig laten,wie onze schoonzuster wordt.’

‘Spreek toch niet zulke wartaal,’ zei Door humeurig.‘Je voelt je als een geknipte vogel,’ praatte Koos zwart onder haar effen voorhoofd

kijkend, ‘de Hout wordt al zoo

Jac. van Looy, Jacob

Page 119: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

118

mooi, ze zeggen de nachtegaal zingt al, ik heb het nog niet gehoord; wist ik maareen uitvlucht te bedenken dan liep ik eens bij het Huis aan. Je wordt uit hem nietwijzer, “dat weet ik niet” is zijn gewone antwoord. Je weet misschien niet eens, hoeoud je bent? vroeg ik. Toevallig wel, zei hij, ik ben met Februari precies zes jaarjonger geworden dan vijf en twintig. Dat kan uitkomen, zei ik, je wordt geestig. Ja,ik bén geestig, zei hij of hij me op wou eten en hield zijn mond weêr, maak er es watvan.’

‘Hij verdient het niet te worden gehinderd,’ zei Door gestreng.‘Ach ja,’ praatte Koos met haar oude zaalmeisjesstem, ‘er is maar één Jakob.’‘Er is maar één Jakob,’ bevestigde Door.‘Zooals er maar één Hendrik is.’‘Zooals er maar één Hendrik is,’ herhaalde Door.Anna's haar was anders gevleid dan dat van Door, rook scherper; ze had in haar

hals lichte krulletjes, zooals deze boog uit haar witte doek en uit de ronde kring vanhaar tabberd. Haar oogen kon je niet zeggen, Anna was erg bewegelijk; wanneer hetwat frisch in de zaal 's morgens was, droeg ze een los doekje, dat ze met haar eenehand telkens moest omslaan.

Dikwijls kwam ze onvoorziens aan, van de andere kant, van de zijde van hetblauwe portaal en tikte langsgaand op zijn schouder, zeggend haar lange ‘dág!’

Toen, toen ze weêr 's morgens zich over hem was komen buigen, hij vrijmoedigereenige woorden Fransch voor haar had uitgesproken, had ze zoetjes gevraagd:

‘Hoe is het toch mogelijk, Jakob, dat je zulk een leelijke jas uit hebt kunnen kiezen.’Jakob had omgezien meteen, gezegd:

Jac. van Looy, Jacob

Page 120: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

119

‘Dat is, heusch, mijn schuld niet, An-na!’‘Dat kan wel wezen.’Jakob had gevoeld, dat er een barst in zijn borst was en wijl Anna toch niet meer

kwam, liep hij 's morgens in de plaats zijn brood te eten en wat te kuchen, hij gingaan de pomp wat drinken en wist niet beter of niemand wist wat er in hem omging.

Maar heel kort daarna was Dirk Bouts, die thuis was komen schaften omdat hijtuintjes in de buurt opknappen moest, schoorvoetend naar hem toegekomen in zijnslobberbroek en met zijn riem om zijn middel.

‘Wat bé je toch voor een knul, rooie?’ vroeg hem de groote lobbes met zijnschaapachtige krullebol, ‘dat je niet eens merkt, dat Anna van Gulik met je speelt,omgang heeft met Dolf.’

‘Je liegt!’ bromde Jakob heftig.‘Nou, dan liegt iemand maar, wanneer hij de waarheid sp-reekt,’ stotterde Dirk,

starrend uit zijn oogen, ‘wanneer jij niet meestal na de soep zoo hard naar het Sparenholde, zou je weten wat ieder van ons weet, de vader even goed, dat Anna van Gulikmet Dolf verkeert, dat hij haar verleden Zondag heeft opgewacht voor de poort endat ze samen mogen loopen.’

Jakob had zijn hoofd laten hangen.‘En een man, mot je weten,’ zei Dirk, ‘laat in de liefde niet met zich spelen.’‘Wat moet ik dan doen?’ bromde Jakob. Dirk haalde zijn schouders op en ging

naar het blauwe portaal.Den dag daarna was het Zondag en liepen ze in hun hemdsmouwen in het zaalpad

voor kerktijd te wandelen en toen was Jakob schuin voor Dolf blijven staan.‘Wat mot je van me?’ vroeg Dolf dreigend met zijn neus in de lucht.

Jac. van Looy, Jacob

Page 121: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

120

‘An-na.’‘Nou, wat zou dat?’ praatte Dolf stout, ‘An-na is toch vrij, kan toch nemen wie

ze uitverkiest.’‘Het is om de jas,’ bromde Jakob.‘Geef haar eens óngelijk!’ hoonde Dolf, ‘wanneer ze er voor bedankt met iemand

te loopen die er uitziet, zoo ze zegt, als een koetsier en nooit voor een meisje eenwoordje heeft over.’

Jakob voelde zich daardoor geheel verslagen.‘Ik wist wel,’ bromde hij, ‘dat je altijd een vijand van me was.’‘Och, je bent gek,’ zei Dolf en stapte weg als een overwinnaar.Zoo was áfgeraakt, wat nooit was án geweest. Jakob verscheen des morgens niet

meer op zijn uitverkoren plekje in de zaal. Hij ging in de vroege vroegte zijn broodin de keuken vragen aan de portier, dat door de vader zelf reeds was gesneden vooreenige jongens. Hij nam het dan mee in zijn boter-hammenzak, maar soms ook kochthij een warme ‘rozijnen-slof’ bij Sleef. In het eerste geval ging hij in het schaftuurnaar Door, kreeg een glas melk-en-water, omdat Door niet altijd koffie voor zichzelfzette en ook niet vast op hem rekenen kon. Jakob was dan meestal bizonder spraaksch,liet Doortje van zijn ‘keggie’ proeven, maakte Door aan het lachen met versierdeverhalen, natuurlijk uit de werkplaats afkomstig.

‘Ik heb van morgen,’ vertelde Jakob, ‘de ouwe Feuerbach zelf, de vader van ónzeFeuerbach, je weet, in de groene schaduw, op de drempel van zijn winkel, de“Erwtenzak” zien staan huilen, hij had toch zoo'n verdriet.’

‘Hoe zoo?’ zei Door met dadelijk kringelige oogen.‘Omdat,’ vertelde Jakob, ‘hij niet meer de punten zien

Jac. van Looy, Jacob

Page 122: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

121

kon van zijn mooie, geborduurde pantoffels, zoo dik als hij is geworden.’Door lachte, zou wel de kwinkslag 's middags aan Hendrik oververtellen en soms

deed Jakob nog wel eens terloops een boodschap voor haar weêr als vroeger.Pinkster stond weêr op de ‘nominatie’, er zouden twee nieuwe knechts komen

helpen schuren en slijpen. Er werd gewerkt van 's morgens vijf tot het laatste lichtaan den hemel; er werden veel ‘óveruren’ gemaakt en daardoor ontstond opnieuwde kans voor een schilderkistje. Jakob kon nu niet meer geregeld 's avonds een uurtjenaar school of naar het Spaarne gaan en soesde hoe hij het zou overleggen met devader, of met de baas. Wijl niemand dan hij, behalve de baas, het rijtuigwerk wasmeester, stond hij weêr gansche dagen biezen te trekken, roode, groene of havanah,over velgen, spaken, klossen en veeren, de eene streep na den andere, van hier weltot Parijs.

‘Hij begint al net zulk een goeie “afzétter” te worden als jij,’ snaakte de grutter,toekijkend, naar de baas. Hij was met het voorjaar van-zelf op zijn plek voor de ruitenverrezen, te blozen en te blaken, zijn rook uit te blazen en iemand in het licht komenstaan. Jakob keek de oude getrouwe klant vrijer aan en aan zijn vader denkend, zeihij:

‘Blijft u óok maar voortgaan zoo, op dezelfde voet.’‘Heb je aan hem ge-wónnen?’ vroeg de baas zoetsappig langs zijn neus. ‘Jakob

heeft ook een hekel aan narigheid.’Bij verschillende gelegenheden toonde Jakob grooter te zijn geworden en meer te

durven, onverschrokken als Dolf. Hij zette onvervaard zijn rug onder een tamelijkwichtig rijtuig, tilde het van de pin, tot de baas er de schraag onder plaatste en Tinushet losse voorstel wegreed. Hij heesch in de jongenszaal een van de zwarte bankenop zijn tanden en liep

Jac. van Looy, Jacob

Page 123: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

122

er mee te balanceeren voor de verbaasde oogen. Hij had op een Zondagavond eenweerbarstige jongen, die een glaasje te veel gebruikt had, alleen uit de bank gesjord,met zoete woordjes naar de slaapzaal geleid, opdat er de vader niets van zou merken.

‘Wat heb je er aan? nou ben je een hulpbehoevende knaap.’‘En nou je vinger in je keel.’‘En nou spúugen.’Tinus begon ook aardig goed te slijpen en kon somtijds vertellen, dat je het hier

vandaan kon zien. Tinus woonde bij de fabriek van Spieker; zijn moeder had eenjonger broêr in de kost, van zijn vader, Oome Marius, die wegwerker was.

Tinus had twee konijnen, ging er dikwijls tegen donker gras voor snijden, zochter Zondags met zijn vriendjes, vergezeld van zijn hondje, mooie plekjes gras vooruit. Het was verboden, je mocht het gras niet snijden.

‘Ik weet 'n mooi plokkie voor je aan de spoordijk,’ zei Oome Marius; ‘zoodra hetredelijk donkert, neem jij je zakkie en je mes en gaan wij er saampjes op af.’

En 't was een mooi plokkie, vol van paardeblommen, ze hadden de zak vol in eenwip. In eens had Oome Marius geschrauwd:

‘We zijn ontdekt, loopen, loopen, er wordt met een lantaarn tusschen de reelsgegaan.’

Tinus was subiet uit zijn klompen gestapt, had ze in zijn gezonde hand genomenen met zijn halve hand om de tuit van de zak liep hij achter Oome Marius, zoo laagmogelijk bukkend en met zijn hondje op zijn hielen.

Aan de eene zijde rees het donkere Bolwerk, ze joegen van het eene schele seinlichtin het andere, langs helle en doffe plassen, maar hij had zijn grassie veilig thuisgebracht en dat was het voornaamste.

Jac. van Looy, Jacob

Page 124: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

123

‘Zoodra de drukte wat luwt,’ zei Jakob, ‘ga ik ook eens grassie met je snijen, ik houdhet er voor, Tinus, Oome Marius heeft wat met je willen spelen.’

Tinus wapperde met zijn hoofd.‘Oome Marius houdt evenveel als ik van de konijnen.’Nieuwe knechts brengen nieuwe verhalen, uit andere winkels afkomstig. Arend

Verspronck was ook een grappenmaker in zijn soort; er waren veel meer vroolijkemenschen dan je dacht. Wanneer Jakob bij zijn wielput of ‘rad van fortuin’, watlanger achterover boog om naar de rechtheid van een streep te kijken of om te zienhoe het stond, kon Arend plotseling roepen:

‘Mooi, Elewijntje, mooi, Elewijntje!’Verspronck had lang bij Elewijn gewerkt. Elewijn was een der voornaamste bazen

van de stad en hield er een magazijn bij van vensterglas; je kon van alles bij hembekomen dien aangaande en 't was niet altijd noodig een groote bestelling te doen.Fransch glas, dubbeldik, ijsglas, geribbeld of gebloemd, alle spiegelglas, hij leverdeje ieder lantaarnruitje geslepen en op de maat. Hij had een diamant van noodetweemaal zoo zwaar als een goede glazenmakers-diamant, sneed er het dikste glasmee als koek. Hij klopte de kras van de diamant voorzichtig door, zonder een flintte maken en knapte er de reep af, met de heldere breuk van ijs-bij-een-bijt en als eenliniaal.

De vader van baas Elewijn was ook van meet af aan begonnen en dat was hetverhaal. De ouwe Elewijn was zeer ingenomen met al wat hij zelf deed. Eens hadhij een wijknummer op een deurpost moeten schrijven, op de Brouwersvaart. Nouis de Brouwersvaart zoo je weet, een rare vaart, het is er niet smal, het is er eer breed,maar het water staat er bijna even hoog als de begaanbare grond, het sult er, je wordter

Jac. van Looy, Jacob

Page 125: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

124

duizelig van. Baas Elewijn was van zijn trappetje afgestapt, wandelde achteruit, zijneigen werk beter te bewonderen, almaar tot zichzelf pratend: ‘Mooi, Elewijntje,mooi, Elewijntje’ en lag toen te spartelen in de Brouwersvaart.

‘En zoo komt hoogmoed ten val,’ bromde Arend's kameraad aan de andere kantvan het donkere rijtuig.

‘Zoo stortte de toren van Babel in,’ praatte Arend dompig terug.‘Ontstond de verwarring der sprake,’ hoorde Jakob, alsof hij de oude baas

Geesterage gehoord had.Toen de beide ‘noodhulpen’ gedaan gekregen hadden, stond Jakob weêr vaak

alleen zijn biezen te trekken. Pinkster was voorbij, het Huis niet langer ten halveontvolkt. Jakob dacht niet aan Utrecht, dacht aan het rood-koperen keteltje, wat inde beide Pinksterdagen áfgekomen was en ook naar meesters zin.

En weder leek de Tijd met loomen tred te gaan. Het eerste rood der geraniums inhet bloemenrekje van de dames Ruyswijck boorde zich door de winkelruiten heen.'s Avonds gloeide de hemel achter de toren van de Nieuwe Kerk, waardoor hijwonderdadig donker dan rees en leek een uitheemsche toren. Maar meer dan eensvond Jakob den hemel aantrekkelijker stil uitlichtend, zonder veel zwevende kleur,omdat je dan moe was.

Boven zijn vanzelf doende handen gebukt, had Jakob dikwijls den tijd om aan zijnnieuwe schilderkistje te denken of liever ‘trommel’, want het zou er voorloopig eenwezen van ‘bruin-te-lakken’ blik, omdat het goedkooper uitkwam. Meester had hetaangegeven hoe, hij moest toch ook noodig een stoeltje, een ‘driepootje’ bezitten,om overal te kunnen gaan zitten waar hij verkoos. Hij zou een dagje vrij nemen ennaar Zandvoort gaan, bij Aal zijn brood opeten en Arie

Jac. van Looy, Jacob

Page 126: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

125

zien binnenkomen in zijn rooie hemdrok. Wat zou het toch veel mooier wezen,peinsde Jakob, als alle mannen zulke kleurige kleêrenstukken droegen als in de oudetijden of in andere landen, dan zou je eens wat zien.

Zoo kwam het te gebeuren, dat wederom in Jakob de warme ingetogenheid huisde,waarbinnen een gedichtje kan ontstaan. Hij stond weêr regels voorzichzelf te herhalenen al kwam het niet áf, het bleef in zijn hoofd geschreven:

‘Ik wou, dat ik een vogel was,Een vogeltje met veêren,’Zoo zong ik en zag dan met een zuchtDoor 't schoolraam in de blauwe lucht,Het vogelheir flaneeren.

O, had ik vleugels zooals zij,Peinsde ik, wat zou ik vrij en blijVan 't een naar 't ander zweven.Ver over dak en huis en steêEn over duin en over zee,Waarheen? dat was me om 't even ....

....De mensch; zoo 't in zijn wiegje lacht;Of oud en grijs het einde wacht;Met al zijn nooden, wenschen.Het innigst leven gadeslaan,De strijd om waarheid en bestaan,Van menschen, niets dan menschen.

En als ik dan een vogel was,Met groote, groote veêren,'k Zou stijgen hooger dan ik kon,Als Icarus naar 't rijk der zon,Al zengde ik ook mijn veêren,’

Jac. van Looy, Jacob

Page 127: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

126

Ouder Worden. II

‘Ik zou er niet te veel op bouwen,’ zei meester Juulsen, ‘onopgemerkt te blijven enonverstaan is een lot vele kunstenaars beschoren, dat mag hen echter niet belettenhet goede om zich heen te blijven zien.’

Jakob had zich voelen bezwaren op de een of andere wijze.‘Kijk eens, jongen,’ praatte meester boven zijn palet en schilderstok zijlings

toegeneigd, rookende uit zijn langste sigarenpijp, ‘eerzuchtig te zijn van nature ismenschelijk, maar de ware eerzucht is en blijft zichzelf hooger op te voeren.’

‘Denk daaraan, onthoud mijn woorden en alles zal koren op je molen worden.’Jakob werd daardoor weêr opgewekt en voelde ‘verguisd te worden’ zelfsbegeerenswaardig.

Wanneer het in de schilderkamer wat warm werd, lei meester wel eens zijn grootepalet ter zijde, hetwelk de vorm had van een schild, drukte het raamkiertje even toeen zei: ‘ik leg mij effentjes weg.’ Jakob hoorde hem zijn stoel verroeren, zag danvanaf zijn eigen plaats bijna niets meer van hem. Het werd zoo stil als in demiddagkerk, temeer omdat het Spaarne Zondags bijna niet door groote schepen werdbevaren, er zelden of nooit een vroolijk ‘brug omhoog!’ weêrklonk. Zoodra deweêrschijn van den waterspiegel binnen kwam schijnen, begon ook gauw het wemelenvan de zonnestofjes bij de consolle. Dikwijls na den eten, hoe jong

Jac. van Looy, Jacob

Page 128: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

127

je ook was, hoorende zoetjes ademhalen, werden je leden loom en kreeg je zelf metde slaap te tobben; het beste was een glas koud water te gaan drinken, dan was je eraf.

Wanneer er echter nog een andere leerling was, kon je samen wat praten metgedempte stem en nu zat er als verleden Zondag jonkheer Otto weêr onder de consollete teekenen en nu alleen.

Jonkheer Otto was jonger dan Jakob en leerling van het gymnasium, waar meesterles ook gaf, evenals aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes; kunstenaars zijnvanzelf goede leeraars, behoefden geen akte te bezitten bij de oude wet. 's Woensdagskwamen er enkele jongedames buitengewone lessen ook nemen, doch nu was hetoveral, behalve bij de ambachten, vacantie. Jonkheer Otto mocht in het geheim eenteekening af komen maken, bestemd voor de verjaring van zijn vader, een landschapnaar Cicery, een boomengroep, spiegelend in water. Jonkheer Otto's vader had eenhoogen rang bekleed bij de huzaren of hussaren en bewoonde een groote villa op hetBolwerk. Niet iedereen, dat was wel zeker, kon op het Bolwerk geboren worden,maar Jakob vond het gezelschap van Jonkheer Otto bijzonder aangenaam, omdatalles zoo vanzelf aan hem was. Hij kon soms op een meisje lijken, met de bevalligekraag van zijn bloes, zijn open oogenschijn, fijne neus en fijne, reine ooren, zijnhaarscheiding in het midden; zijn knieën waren daarentegen bloot en ruw; vooraldoor zijn ranke hals met de bewegelijke keelkop of adamsappel. Hij had van boveniets van een vogel en 't was aan hem te zien dat hij plezier in zijn leven had.

Daarbij kwam, dat Jakob hem dikwijls door de week, 's Woensdags op een paardhad zien zitten, kop hieps, de poort van de Manége in of uit zien rijden, met een soortvan harddraverijpetje op, met te groote handschoenen en met

Jac. van Looy, Jacob

Page 129: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

128

zijn karrewatsje. Ofschoon hij een voorname spraak had, was hij met iedereengemakkelijk en hoewel hij zelf vertrouwelijk ‘jij’ zei, sprak Jakob hem meestal aanmet ‘u’ in de tweede persoon.

Op dien middag, dat meester Juulsen naar zijn kamertje was gegaan, had JonkheerOtto zijn rug zijn eigen werk toegekeerd en zat zoo een poosje naar hem te kijken.

‘Waarom trek je toch zulke gezichten als je schildert?’ vroeg hij half fluisterend.‘Dat weet ik niet,’ bromde Jakob, ‘doe ik dat? soms voel je iets scherp, soms iets

rond en dat ziet u dan zeker op mijn gezicht.’‘'t Is leuk,’ lachelde jonkheer Otto ‘ik kan er best bij, voel me ook altijd één met

me peerd.’‘Jij bent hier de kraan,’ praatte hij verder, ‘ik zou ook wel willen kunnen schilderen,

als jij, maar liever rijd ik goed peerd.’Alsof hij hem niet van zijn werk af wilde houden, was Jakob naar zijn eigen

voorbeeld blijven zien. Het was een glimmende groen-aarden teil, geel binnenin.Een ouwerwetsche braadpan van vertind koper met sierlijk gebogen rood-koperenooren leunde er tegen aan en met een dof, oud tuindersmandje er achter, stelde hetongeveer een driehoek samen, want een ‘compositie’ meestal een driehoek vormde.Wanneer je van de top van een toren denkbeeldige lijnen trok naar uiterste daakjeser onder, verkreeg je een driehoek, regelmatig of onregelmatig en als een der huisjeseronder toevallig een trapgeveltje was, was dat zoo mooi, omdat dat geveltje, metkleine sprongetjes weêr de driehoek herhaalde. Gedeeltelijk achter het stilleven zaghij Jonkheer Otto zitten, Jakob roerde dralend de verf op zijn paletje.

‘U rijdt heel mooi, vind ik,’ zei hij, ‘ik heb u van de week

Jac. van Looy, Jacob

Page 130: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

129

nog in den Hout zien rijden, u rijdt heel mooi, zit goed vast, maar ik zou toch nietgraag een paard van u willen zijn.’

‘Waarom niet?’ vroeg Jonkheer Otto, ‘ben ik soms niet goed voor me peerd?’‘Dat wil ik niet zeggen,’ bromde Jakob, hij roerde meteen met zijn been en schopte

met zijn hak naar de mat van zijn stoel.‘Is het om dat beetje sporen dat je anticipeert?’ vroeg Jonkheer Otto, kijkend nog

meer van zijn klaptafeltje om.‘Anticipeert, anticipeert,’ broddelde Jakob, ‘je,.... uw tante anticipeert.’‘Welke tante?’ lachte jonkheer Otto het dadelijk naar de laagte, ‘ik heb zooveel

tantes.’‘U moet mij niet kwalijk nemen,’ bromde Jakob of had hij plotseling zijn roode

mouw, waarop het paletje rustte, opgemerkt, maar jonkheer Otto was hem gauw inde rede gevallen:

‘Il n'y a pas de quoi.’‘Natuurlijk niet,’ bromde Jakob op denzelfden toon, ‘ik bedoelde niet u te kwetsen,

voelde misschien weêr een beetje scherp, maar ik wilde u toch wel zeggen, dat spórenin de meeste gevallen niet noodig is.’

‘Jij rijdt toch geen peerd?’‘Nee, dat niet,’ Jakob bleef naar zijn verf praten en zei: ‘ik heb het de pikeur hooren

zeggen.’‘Och, dat ouwe wijf.’Jakob begon gedempt te lachen, niet alleen omdat hij ook den pikeur niet mocht

lijden, maar omdat hij moest denken aan de punten van diens glansrijke snorren.‘'n Mooi oud wijf,’ grinnikte hij.‘Wanneer je iets beweert,’ praatte jonkheer Otto, ‘moet je het toch kunnen

bewijzen; wat wist hij nog meer?’‘Ik moest subiet een ruitje in de stal komen maken, boven de ruif van een paard,

omdat het zoo tochtte,’ wou Jakob

Jac. van Looy, Jacob

Page 131: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

130

uit gaan leggen en voelde toen een groote lust jonkheer Otto te vertellen, welk eenhalsbrekend werkje dat was, toen hij met zijn hoofd en armen uit het luik van dehooizolder hangen moest om bij de buitensponning van het ruitje te kunnen reiken,terwijl er Tinus binnen op zolder op zijn beenen zat en drukte uit al zijn macht; hijdeed het echter niet.

‘Ik was toevallig in de Manége,’ zei hij, ‘toen u afstapte en bleef toen u weg waartgegaan bij het afschuimen van het paard staan kijken.’

‘Wie was het?’ wou haastig jonkheer Otto weten, ‘was het Mazeppa, of was hetFavoriet?’

‘'t Was Favoriet.’‘Dat verwondert mij ten zeerste,’ zei jonkheer Otto, ‘Favoriet is een goed peerd.’‘Dat is het hem juist,’ praatte hij verder, ‘hij wil me altijd Mazeppa laten rijden

en Mazeppa is een oud beesie, heeft een gal aan zijn achterhand, rechts, wat zei hijnog meer?’

‘Hij zei,’ antwoordde Jakob, ‘dat een goed ruiter zijn paard dwingt met de toomen met zijn knieën.’

‘Dat heeft hij me noodig te komen vertellen,’ zeien schuin weêr op, jonkheer Otto'saardige lippen, ‘datzelfde zegt papa me allang.’

‘Dan is uw papa ook een oud wijf,’ had Jakob willen zeggen, doch was wel zoowijs om het niet te doen.

‘Ik zou maar als ik u was, naar me vader luisteren,’ zei hij, ‘paarden zijn uiterstgevoelige dieren, ik houd niet van dat gemeene raadje, 't is foltertuig.’

‘Daar zijn de meeningen over verdeeld,’ zei jonkheer Otto, ‘ik zou wel eens willenzien, hoe iemand een rées wint, zonder een kleine aansporing.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 132: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

131

‘Tot er het bloed uitkomt?’‘Dat zegt hij, heb jij het gezien?’‘Neen,’ bekende Jakob plezierig, ‘ik heb goed gekeken en heb het niet gezien.’‘Het kan ook niet,’ praatte jonkheer Otto, ‘ik wil er wel aan denken om je genoegen

te doen,’ zei hij, keerend zich even om, ‘kom eens naar mijn teekening kijken, alsje wilt, me dunkt, dat ik haar wel àf verklaren kan, mijnheer komt niet terug en ikmoet weg.’

Jakob deed zijn penseelen in het duimgat van zijn paletje en plaatste het zoo opde teekentafel. Hij nam zijn zakdoek uit zijn zak en wreef zijn hand terdege schoon.

‘Doe je dat met je zakdoek?’ vroeg jonkheer Otto, kijkend naar de verflap op tafel.‘Die is niet te vertrouwen,’ zei Jakob, ‘olie en krijt gaan niet samen,’ en kwam

toen achter hem staan.‘Veel, véel beter!’ prees hij, nemend de teekenpen op met het witte en zwarte

krijtje, wijzend er mee aan: hier nog wat en daar.’‘Doe het maar eventjes vóor,’ smoesde jonkheer Otto.‘U moet het zelf doen,’ antwoordde Jakob, ‘ik zou er maar liever nog een Zondag

terug voor komen; ik hoor mijnheer,’ zei hij en keerde zich naar zijn stoel.‘Ik zou er Zondag nog maar eens voor wederkomen,’ meende meester Juulsen

ook, de teekening langdurig met het voorbeeld vergelijkend, ‘voor wij hem àfverklaren; het kan nog wat de tijd betreft en 't komt het geschenk ten zeerste tengoede.’

Jonkheer Otto liet zijn boeltje zijn boeltje, nam zijn pet, waar altijd iets van eenpaard aan was, schudde meester de hand, daarna Jakob en zei:

‘Dan zie ik jou ook nog een keertje.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 133: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

132

‘Het is een lieve jongen, altijd een vluchtige verschijning,’ zei lacherig in zijn knevelmeester Juulsen en praatte dan weêr van achter zijn paneeltje, een opdrachtje voorden Koning bestemd; ‘zijn hartstocht geldt het paard, hij droomt van niets dan vanrijden en rossen.’

‘Het zit hem in het blauwe bloed,’ zei meester, ‘zijn papa was even verliefd oppaarden en rennen, reisde er voor naar Frankrijk's hoofdstad, stak er de zee voorover. Hij bleef echter steeds oog voor de kunst behouden, beschermde nuttigeinstellingen, onthield hun zijn steun niet, is nog altijd kunstlievend lid van onsteekencollége ‘Kunst zij ons doel’.

‘Dat moeten wij op prijs stellen, Jakob, of kunnen anders onze matten wel oprollen.’Mijnheer was penningmeester van het Teekencollége: ‘Kunst zij ons doel’; hij

had het helpen stichten. Wanneer je in het atelier over het doek heenkeek, voor 'tonderraam gespannen, omdat het licht niet al te veel op den grond mocht vallen, zagje het ouderwetsche Waaggebouw op den hoek van de huizenrij voor je, aan deoverkant van 't Spaarne. Daarin was het Genootschap gevestigd en kwam er elkenWoensdag, 's winters samen. Meester was er lang president van geweest en had alszoodanig een rede uitgesproken bij het graf van den grooten kunstenaar Jan AdamKruseman, die niet alleen als de schepper van zooveel vermaarde werken, maar ookdoor echten Christenzin en burgerdeugd de edelste hoedanigheden bezat. Meesterhad die rede op schrift gesteld en Jakob ook ter lezing gegeven.

Nu was het meesters voornemen hem tegen de nieuwe cursus als lid van hetteekencollége voor te hangen, wijl hij geloofde, dat in Jakob ook een ‘figuurschilder’stak. Hij kwam zoo in de gelegenheid naar ‘het leven’ te teekenen en om dekunstbeschouwingen bij te kunnen wonen. Aldus

Jac. van Looy, Jacob

Page 134: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

133

zouden zijn voeten weêr wat vaster in de stijgbeugel komen te staan, om eenmaaltot de Akademie te geraken.

Het was niet de eerste maal, dat meester Juulsen de Akademie te Amsterdam in 'teindelijke uitzicht had gesteld en meermalen reeds had Jakob de vraag vlak voor delippen gelegen:

‘Wanneer ga ik nu naar de Akademie?’De Akademie; dat was voor Jakob een denkbeeldig woord; hij wist natuurlijk wel

ongeveer wat ‘Hooger onderwijs’ wilde zeggen, maar zag, hoe bevreemdelijk hetook moge schijnen, het eerst een schilder dan, met een fluweelen baret, zittend opeen soort van trap of steiger, gelijk hij het had gezien op een plaatje van het ‘Louvre’.Stijf stond hij achter meester Juulsen, toen die zijn werk kwam nazien en bevond datde teekening van het stilleven goed was, alles op zijn plaats was gezet. Hij moest hetnu maar zoo in de doodverf laten drogen om 't later te kunnen hervatten en met behulpvan goed ter plaatse aangebrachte glaciesen op te voeren en aan de hand der natuurde uitdrukking der ‘stof’ naderbij trachten te komen.

‘Het gaat met onze schilderdoos,’ had meester gesproken, ‘nog niet naar wensch;het ware verstandig eens bij de blikslager aan te loopen en deze aan zijn belofte teherinneren.’

Hij bezat toch alvast in eigendom een teekenstoeltje en een grooter schetsboek,waar hij veel profijt van trekken kon, indien hij bleef bij zijn voornemen in de laatstedagen van Augustus eens een dagje vrij te nemen, naar Zandvoort te gaan en daargelijkertijd zijn vriendin te bezoeken.

‘Wij zullen daartoe,’ zei meester, ‘de portefeuille eens samen raadplegen, deschetsen en anderszins ons door die ongelukkige van den Bongert nagelaten, bijnaalle van Zandvoort afkomstig. Je kunt er eenige van copiëeren, een ezeltje,

Jac. van Looy, Jacob

Page 135: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

134

een schulpkar, of wat ook, en er uit leeren hoe het vrije teekenen opgevat kan worden,de blik tot scherper waarnemen kan worden gedwongen, zonder tot platte navolgingte vervallen’ en zoo had Jakob nu weêr erg Zandvoort in zijn hoofd.

Bijna zoo goed als nooit ontmoette Jakob meester Juulsen door de week op straat.Wanneer het hem eens overkwam, hij de groote gestalte, bij regendagen in eenmanteljas gehuld, de groote Markt of het Sant zag kruisen en naar het Prinsen-hofgaan, bleef hij staan op de plek waar hij was, keek hem met zwarte oogen na, de keelin zijn borst of vreesde hij, dat meester hem zien zou in zijn dagelijksch bedrijf.Jakob vergat geheel, dat meester Juulsen dezelfde loopbaan had doorloopen en datde zaak van zijn vader nu door een Heiblom gedreven werd.

Op een Zaterdagavond had Door hem gevraagd het busboekje voor haar bij telaten schrijven en was hij het gaan doen. Het regende af en toe, Jakob had zijn buistoegeknoopt, het boekje er tusschen gestoken, opdat het niet nat zou worden. Gekomenvoor het ouderwetsche huis, waarin de ‘Begrafenisbus’ was gevestigd waarvan dedeur op het stootkussentje aanstond, had hij in het portaaltje, door het loketje heen,het lange hoofd ineens gezien van mijnheer. Het gele gasvlammetje bescheen zijnhand die de boekjes bijschreef in het lichte kantoortje, waar eenige donkere vrouwenvoor stonden te wachten. Er lag een dikke mat in het portaaltje. Jakob had zijn beurtafgewacht en zelf onzichtbaar had hij door het poortje zijn boekje aangereikt. Maarmeester had zeker zijn hand herkend, hij bukte dieper en had zoo door het poortjenaar de donkerte uitgekeken.

‘Zoo, jongen,’ zei hij, ‘kom jij eens voor je zuster?’Met de eigenste rustige golflijnen zooals hij onder een

Jac. van Looy, Jacob

Page 136: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

135

teekening schreef: ‘Gezien, J.H.J.’, schreef meester zijn naam in het boekje.Gelijk gewoonlijk 's avonds van meester weggaand, had Jakob goeden nacht,

mijnheer, gewenscht, maar daartoe nu zijn pet afgenomen; weêr over de ringelige,natte keien loopend, zag hij, dat ze reeds bezig waren de kermis op te bouwen en inhet walmige licht van spaanders of fakkels het vloerhout begonnen neder te leggenvan Basch, het ‘Cagliostro-theater’. Basch was een donker woord. Het spel stondmeestal op de Groote Markt, met den rug naar de Vischmarkt. Jakob verstond eenigeluide woorden Fransch, want spullebouwers waren meestal Walen, doch bleef indezelfde dompige verslagenheid om wat meester Juulsen niet al voor de menschheiddeed.

Nu zou de gansche kermisweek de heele stad weder in de war zijn. Jakob wasbezig oudergewoonte in de werkplaats, ‘atelier’ beteekende ook werkplaats en andersniet, zijn ‘eeuwige’ biezen te trekken, terwijl er boven zijn werkhand zijn gedachtenwandelen bleven. Eigenlijk was Jakob geen groote wandelaar. Hij loopt, beweerdeKoos, het lange eind van een vervelende weg, tot hij op het verlangde plekje isaangeland, zit dan waar hij zit en dat was waar. Maar wat zou ze wel denken, iemandkon toch niet loopende teekenen, je zoudt het misschien wel eenmaal leeren, wanthoe wou je een loopend paard leeren teekenen, wanneer je zelf niet in de vertemeeliep.

En nu je een stoeltje bezat, kon je overal zitten, waar je verkoos. Je kon met jestoeltje gewapend de veste van verschillende zijden verlaten. Wanneer je het GrooteHouthek uitging tusschen de gele huisjes, kon je bijna regelrecht naar Heemsteêoversteken. Zoodra je de hooge lindenboog voorbij was van de Spanjaardslaan, begonde grond te dalen en was

Jac. van Looy, Jacob

Page 137: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

136

de ‘Koediefslaan’ voorbij, dan was er verder aan het dorp niet veel aan. Je nam danbij het klimop-kerkje van Heemsteê en van de Glip de richting van de Meer. Aanhet eind van de weg naar de drooggemalen Haarlemmermeer bevond zich het Slotvan Heemsteê, de bouwvallige brug over de droge slotgracht, waar vele schildersgraag gingen zitten. Maar de weg naar de Meer was een heete weg en waarom zouje verder loopen, al dadelijk kwam het stoeltje te pas. Er was in het begin een hegvol hooidraden met een donkere rommelgroei, waar je veilig kon zitten en alle voerluiop je neêr kon laten zien. Wanneer je in de schaduw daar je driepootje uitzette, lager wel eens een koe voor je klaar met ronde oogen en zware uiers, achter de heldere,natte greppel aan de overzijde, op de weder begroeide en bebloeide weide rustig haargras te herkauwen. Het was altijd belangwekkend zoo'n hoorndier op te zien rijzenop haar gevouwen knieën of te zien loeien om van haar overvloedige melk verlostte worden. En viel er soms geen koe te bekennen anders als in de verte, dan keek jemaar voor je voeten naar de plompen van blâren, elk blad anders en moeilijk genoegom te teekenen, met kanten en ribben en rupsengaten en andere planten enbloemengestengelten, vol rooie hommels en schitterende vlinders.

Maar je kon ook de Zijlpoort uitgaan en te Overveen eerst in het mooie,uitgebouwde bakkerswinkeltje wat echte Bloemendaalsche kruidnoten koopen,wanneer je het niet te vèr vond naar de ruïne van Brederode gaan, begroeid metmuurbloemen, bijna allemaal gele. De weg er heen was meestal mooi, maar eenweesjongen die zat te teekenen had daar te veel bekijks, veel meer dan loopen voerdeje niet uit. Je kon er misschien eerder nog komen, wanneer je de Kruis- of deNieuwpoort doorging of het gat van de Janspoort uit, zooals het nog dikwijls heette.Je ging dan Zocher langs naar Schoten, langs

Jac. van Looy, Jacob

Page 138: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

137

de beroemde ‘lakenvellers’, allemaal als weezen aan mekaâr gelijkend, grazend inde buitenplaats ‘het Klooster’, dat zomers werd betrokken door mijnheer Korthals,de vroegere klant van de baas. Passeerend de Kleverlaan, met de laatste overblijfselenvan het ‘Huis ter Kleef’, waar don Frederik van Toledo zijn hoofdkwartier hadgevestigd tijdens het Beleg, ging je het Kerkhof voorbij, de sombere, wijde engrijs-overbrugde slootgracht voorbij, waarin de witte eenden zonder roeien dreven,het buitenplaats-Hek voorbij, waardoor de dooden worden binnengereden. De grijzezerken treurden er langs de lanen en vele kleine bloementuintjes.

Spoedig echter opende zich het vergezicht weder naar het bosschige Bloemendaal,waar 't huis met de zuilen van Bloemenheuvel altijd het eerste opviel, met zijn lange,doorzichtige gordijnen, de luchters binnenin en kandelabers. Jakob hield te dezerdagen veel van welsprekende woorden.

Aan de andere zij van de weg naar Santpoort, niet naar Zandvoort als Dirk Boutsdikwijls bij vergissing zei, wist Jakob het water, zag hij de schepen scheerlings hetSpaarne bezeilen. Vanaf de belommerde ‘Kikkert’ waar 't water stonk, op verbodenewijze gezwommen werd, schuitjes om te roeien werden gehuurd, thee met elkandergedronken werd, een schop was en een wip, vloeide het Noorder-Buitenspaarne naarSparendam. Er was een smal en bochtig puin-paadje langs den oever met witteklaphekjes en af en toe beplant door staken met rolhouten eraan, gekerfd en gekeeptdoor 't eeuwige wrijven en schuren van het jaagtouw, want de altijd vallende druppelvan een pomp holde de steen ten leste uit. Vanaf de Santpoortsche weg zag je diestaken staan, bij het ooievaarsnest en met de walvischkaken bij de boerderijen in delage weien, waar zich de koeien aan schurken.

Vanaf de IJzeren Brug, waarover de trein naar Amsterdam

Jac. van Looy, Jacob

Page 139: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

138

binnenkwam, gil-fluitend zijn vaart hield in, vloot het water, bevrijd van hardeschoeiingen. Onder de wolken of onder het blauw des hemels was het reeds eeuwenzoo. Hoe verder van de stad en de fabrieken, hoe meer visch er voor hengelaars was.Als Zuìder-Buitenspaarne had het tijdens het Beleg de nooddruft helpen lenigen,toen de Meer nog bestond en eer het raakte bevroren in die benarde dagen.

Het was geen hoofdrivier als de Rhijn of de Maas of de Schelde, maar wel eenmooie rivier. Het Spaarne stroomde niet, maar vloeide. Het was gebreideld water;het werd door het menschelijk vernuft geleid, op peil gehouden, hier een dam endaar een sluis, hier een beetje af en daar een beetje bij, de bewegelijke aard van hetwater dienstbaar makend, dat altijd dadelijk liep, zoodra er maar een holte viel tevullen. Nederland bezat vele groote waterbouwkundigen. Het vloeide zoo langs velevruchtbaar geworden landouwen, van vergezicht naar vergezicht, langs vlondertjesen aanlegplaatsen, erven en werven, walletjes en riet. Kabbelend en babbelend, langsde ‘Ziederij’, waar de eigen broêr van de oude juffrouw Geesterage al jarenlang zijnbedrijf uitoefende, gleed het, omgaf als tegengehouden de rompen van schuiten enschepen en kwam bij de ‘Eendjespoort’ binnen de eigenlijke stad. Het rimpelde bijde Turfmarkt, wanneer het woei, omdat het daar een ‘trekgat’ was, doch trad nietlanger buiten zijn oevers, vloeide de ‘Gedempte oude Gracht’ voorbij, de steegmondvoorbij, waar nog de zetterij bestond van ‘Mezemans en Zoonen’ en de luiken metde schepenkleurtjes nog waren aan de overkant. Donker beschimd van boomen gleedhet onder de ‘Melkbrug’ door met zijn witte balies en wachters op een vrachtje, enbruggeman die het bruggegeld ophaalde in een kinderklompje aan een hengelbevestigd. Het omspoelde dan de ‘ducdalven’, daar waar driehonderd

Jac. van Looy, Jacob

Page 140: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

139

burgers, rug-aan-rug-gebonden, verdronken waren, maar vloeide langs delichtgekleurde Waag, met ‘Kunst zij ons Doel’ onderlangs het ateljee en zoo onderdoor de Grauwe of ‘Gravesteene Brug’.

Het leek soms stil te staan, doch was niet ‘dood’ als Dolf beweerde, want allestrootjes dréven. Langs de donkere holte met de heldere wipbrug er bovenop, waarde Bakenessergracht met de rivier saâmvloeide, vloot het effen verder en heette dan:‘Donkere Spaarne’. De overoever daar heette ‘Scheepmakersdijk’, waar ze haddengewoond. Je zag daar boven een ander blank ophaalbrugje en een groen bleekveldjemet goudsbloemen soms op de rand bij de regenput en boven de samenkomsten vanroode daken en witte pakhuismuren de blauwe spitsen van de Amsterdamsche ofSparenwouderpoort, waar de trekvaart begon. Soms stookten ze op de dijk een vuurtjeen oudtijds lagen daar de kaperschepen en platboomde vaartuigen op de helling, vande Kennemers en Watergeuzen, om gekalefaterd te worden. Daarachter was het eenarme buurt: de ‘Papentorenvest’ of de ‘Burgwal’. Haarlem was altijd een bolwerkgeweest voor de vrijheid, voerde niet voor niemendal een zwaard in zijn wapen, eenstad van wallen, poorten en torens en van vele molens.

's Avonds stond er daar, indrukwekkend, de romp met de kap opgerezen van demolen de ‘Adriaan’, met zijn omloop, wiel en driehoekige strepen, zijnmolenaarspoortjes en raampjes, mooie spil, uitstaande ladderwieken en gereefdezeilen. Zooals er aan de andere zij van de stad, bij de Raampoort ook stonden enwanneer die maalden in de wind, nou, ze onthoofden een mensch met een enkeleslag. Dan stond daar middenin, 's avonds, de algeheele schim opgerezen van deGroote Kerk, het hoogste Huis, met de klokkeplaten, al zijn spitse togen en punten,met de Ruiter erop, zijn door-

Jac. van Looy, Jacob

Page 141: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

140

zichtige bol, de haan en de vlaggestok en met de Damiaatjes naar alle kanten luiendwanneer er onraad was. Wanneer de zon zonk in het Westen neder, was het daar bijhet ‘Vrouwenhek’ en de brug over de Kloppersingel gevaarlijk donker en druk vangarnizoensoldaten en dan spookte de rivier vlakweg en oliegeel naar de ‘Mooie Nel’en naar de ‘Slapersdijk’.

Ging iemand echter op deze wijze voort, dan liep hij er morgenochtend nog envoerde al evenmin veel bizonders uit. Dus ging je liever de Zijlpoort uit en kon danbijtijds vrij van de weg afwijken naar de ‘Schapenduinen’ of naar de ‘BlauweTrappen’.

Summa summárum was het verstandiger al dadelijk bij Overveen het zijpaadje inte slaan, Aal's paadje ‘het visschers pad’ te volgen. Je ging dan achter de‘Brouwerskolk’ om en achterom ‘Kraantjelek’ en de jonge boomen van de‘Israelietische Begraafplaats’. Almaar klimmend over hel en del en almaar de Blinkertvan Witte van Haemstede houdend in het oog, kwam je tot de hoogste bramenduinen.Iemand bleef wellicht daar uit staan blazen, zag onwillekeurig om. Dan verscheener de stad terug met de ‘Groote kerk’ en was het, alsof de lange Ruiter je nagekekenhad van het zadeldak, stond je er zelf zoo hoog als de hoogste omloop, zag je jegansche geboorteplaats, noordelijk en zuidelijk, alle torens opsteken, de molenskruiswieken, de bleekerijtjes en de bollenvelden onder het licht gezegen en zocht jenaar het groene torentje van het Weeshuis. Dan lagen er de zware zoomen van denHout en van Elswout en dacht je aan Leendert Stevens en aan diens voorspelling 1),dat je zelf ook eens in de duinen zou gaan liggen en dat deed je dan.

1) Zie Jaap.

Jac. van Looy, Jacob

Page 142: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

141

Je zocht de schaduwkant uit van een duin en daar je in het schuine zand je stoeltjeniet gevoegelijk kon plaatsen, lei je je in de woestenij bij een konijnenholletje neder,onder een blauwende stekelstruik, waar het als naar zure appeltjes rook. Gras waser niet en geen mos, maar wel sprieten scherp voor het gevoel.

Het mooiste was het duin wanneer er de wolken voeren; wolken maken het duintot golvend zand of tot ééne groote kuil.

Boven alle duinen was stilte; menschen verontrustten je niet, soms hoorde je zespreken in den wind, doch overal kon je hun sporen zien, zooals Robinson Crusoëde sporen zag van Vrijdag en overal lagen hier middenin het duin op eene bleekevreemde wijze de witte schelpjes verspreid.

Hazen of konijnen zag je bijna niet, waren vogelvrij verklaarde dieren en daaromschuw. Ze waren er echter wel en hadden hem zeker allang geroken. In on te tellengetale lagen er de droge knikkers of keutels, die je tusschen je vingers tot poeder konvermalen.

Duinen vormden de natuurlijkste bescherming. Nederland liep anders onder;daarom werden zij zoo goed onderhouden. Wanneer je wat meer van het duin wouweten, moest je naar het huisje van een duinopzichter gaan of naar de ‘Zanderij’.Soms vloog er over je hoofd een vogel, dat wel een zeearend zijn kon. Maarlangzamerhand was er zoo een groote gedruktheid in je nedergevallen, dat je maarweêr op de been sprong en dan vanzelf in Zandvoort kwam terecht.

Verreweg het doeltreffendste was, van huis-uit vertrokken zijnde, de Wagen-,Heeren- of Leidsche straatweg te nemen. Je ontmoette dan wel eens een man op eenrooie ‘velocipede’ als bovenop een groot rad getild, trappend op houten klossen enmet een kinderwagenwieltje achteraan. Ze hadden er reeds

Jac. van Looy, Jacob

Page 143: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

142

verscheien in de winkel geschilderd, meestal rood met zwarte biezen. ‘Ik houd hetmaar met het zadeltje van mijn stoeltje,’ dacht Jakob; ze zwaaiden soms als dronkenlui, een gevaarlijk speelgoed noemde het de baas.

Het huis met de witte beelden en de andere schaduwrijke ingang voorbij van deSpanjaardslaan, nam je op den hoek van de buitenplaats ‘Boékenrode’ direkt de‘Zandvoortsche laan’. Het was aanvankelijk een harde weg, slechts anderhalf uur tevoet, je behoefde niet zooveel te klimmen. Stappend over de houten brug van delijnrechte Leidsche vaart zag je de landelijke brug bij de Schouwtjeslaan.

Onder een poortgewelf doorgaan, was altijd verrassend. Zoo liet je de spoorbaanachter je naar Leiden, 's-Gravenhage, Schiedam, Rotterdam, Dordrecht, de Moerdijk.Leiden had veel geleden ook en was de geleerdste stad van Europa geworden.'s-Gravenhage was groen, Schiedam, Rotterdam, de Moerdijk, altijd dammen endijken, altijd aan de baren ontworsteld. In Nederland was veel te zien en te leeren;niemand ging bijna meer met de trekschuit, al was die veel goedkooper. Tijd wasgeld, behalve voor Haarlemmer weezen. Langzaam aan dan breekt het lijntje niet;elke stap was er een; vele kleintjes maken een groote, iedere dag een naadje maakteen borstrok in een jaar.

Zij, die gelooven, haasten niet, zei meester Juulsen, geduld en nog eens geduld;het genie is een lang geduld, stond in ‘Help u zelf’ te lezen. Grootmoeder zei altijd:geduld moet je leeren; ‘geduld’ zei Door tegen Doortje. Zoo was het. Geloof alleenen al deze dingen zullen u toegeworpen worden.

Voorbij de tol en Bentveld voorbij begonnen de zoogenaamde ‘halve duinen’, danwas het bosch, buitenplaats of stulp; sparren of zand, aardappelveldjes of helm; danplek-

Jac. van Looy, Jacob

Page 144: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

143

kerig licht en dan bruin-groen; kaal of vol; soms trof je een geit of een koe.Op de Zandvoortsche weg kwamen wrakke eikeboomen te staan, geknot door de

wind van de naderende zee. Al wat er hooger op wou groeien dan de duinen, kreeghet met de wind te kwaad hier, zei Arie. De wind en de zee moest je uit elkanderweten te houden; de wind was de wind en de zee was de zee.

Eindelijk verscheen de punt van het Protestantsche kerkje in de laagte en hetdorpsplein dan met de ‘uitspanning’ voor de diligencen van Koppen. Je was er. Jezag op zij de norsche vuurtoren en meteen de zee, de lichtende strook met schepen,die de zoute plas bevaren.

Als 't kloppen aan je slapen hoorde je dan het doffe storten van de golven en datwas een benauwend gevoel een oogenblik.

Na eerst aan de Pleinpomp je dorst gelescht te hebben, verzonk je in een gegravenwijde gleuf, langs regels helmbosjes in het stuifzand geplant, ging langs het bord:‘Verboden in de helm te loopen’. De zee was dan aan het oog onttrokken, want dehorizon was altijd even hoog als je oogen waren.

Langs verschillende planken in het zand gelegd, doorkuild en doorwoeld vanstappen van menschen die gauwer bij de zeerand wilden wezen en bijnanedersprongen, want de zee trok aan, daalde je naar het strand en liep dan eerst watte snorren.

Je voeten waren heet van het loopen, dus ging je op het natste zand wat staan,alwaar de golven bráken, telkens de schulpen verschoven en de horentjes. Wanneerhet ebde bleven ze ver van het water liggen. De visschers wachtten daar niet op enschepten ze met het net in de karren, de wielen en de pooten van het paard diep inhet driftig aan-

Jac. van Looy, Jacob

Page 145: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

144

rollend en omkrullend water van de Noordzee. Er lagen voorbij het rijtje strandstoelensoms vischvormige stukken zeeschuim, dodden als oude sponsen, kurken van nettenen de meeuwen doken er in het schuim-verwekkende geluid; de zee deunde blauwen dreunde je dof en dan eerst klemde je het schetsboek tusschen je knieën eenoogenblik.

Je schroefde de vereenigde stoelstok open met tegenstrijdige handbeweging, namhet driehoekige zadeltje uit je zak, paste de leêren nokjes of neusjes op de punten.Wanneer je in Zandvoort was geweest, kwam je altijd verbrand terug, hetzij door dezon, of door de werking van het zout der zee. Latend de zee de zee zijn, ging jewadend door het zand en met het oog op de loods van de ‘Reddingboot’, eindelijkhet stoeltje bij een stilstaand ezeltje zetten of bij een ongebruikte schelpenkar of bijde half-bedolven romp van een visschersbom, begon te teekenen voor je naar Aaltoeging, waar je áltijd welkom was....

Op dergelijke wijze stond Jakob dikwijls weder in de werkplaats, de kuiertjes,loopjes of dagjes-herinneringen van zijn leven tot denkbeeldige tochten te maken,terwijl er zijn werkzame hand bij wijze van spreken, den loop van den onzichtbrentijd met zijn kleurige strepen te meten leek. Ware er dan iemand geweest om er hemopmerkzaam op te maken, dat hij zich vergiste, zou hij allicht warm geloopen achterzijn wiel, geantwoord hebben: en wat zou dat? het zal zooveel niet verschillen enkan toch evengoed zoo bestaan. Hadde er dan iemand hem op gewezen, dat die‘viaduct’ zich op de Zijlweg bevond en niet in de Zandvoortsche laan, zou hij nietmet de krop in zijn keel hebben gestaan, doch wakker als zijn baas teruggebromdhebben: ‘dan wordt het tijd dat ik er eentje voor ze teeken.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 146: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

145

Ouder Worden. III

De eerste vrije dag die kwam was ‘laatste kermis-maandag’. Jakob had uitgemaaktmet zichzelf hoe hij dien het beste besteden kon. De kermis was dan feitelijk gedaan,de centjes waren óp, de heele rommel hing de menschen de keel uit. Dan gingen ervelen hun heil in Zandvoort zoeken, dus was zulks niet uitermate geschikt. Enkelejongens slipten naar Amsterdam, gingen Artis bezoeken.

Maar het gebeurde meestal anders dan je dacht! De kermisweek was weder eenseen regenweek geworden. De menschen vonden het 's avonds kil en zongen: ‘Levedemie-saison!’ Of ze hotsten en lolden uit den treure: ‘Onder déze paraplu! onderdéze paraplu, hoep-la, hoep-la, hoep-la, la!’ De lucht van poffertjes en oliebollenbleef in de kleêren kleven, de bakvrouwen traden uit de bescherming der op schuinestokken gestelde zeilen, in de vloeibare gloeden van hun eigen lampen en smeulendevuren, lieten hun witte mutsen natregenen, trokken de voorbijgangers bijna metgeweld naar binnen. Er werd niet veel verdiend, ten minste niet genoeg. Maar je kontoch niet voor hún plezier poffertjes gaan eten, al bleek je er toe in staat. ‘De kermiswerd een strop,’ zei de baas tot Feuerbach en liet zijn mondhoeken hangen, als hijzei: ‘een strop voor vélen.’ De stoom-carrousel alleen had flinke toeloop, daar washet droog; de andere draaimolens niet met hun zwabberzeilen, al hadden die ook eenpiano-orgel, met

Jac. van Looy, Jacob

Page 147: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

146

beeldjes op triangels tikkend, bezopen om te zien. De groote spellen hadden hetdaarom druk. In de tent van Judels en Bouwmeester gaven ze ‘de Twee Weezen’;Jakob had het graag gezien, als Dirk en als Dolf die er met Anna van Gulik wasgeweest, ‘eerste kermis-maandag’ tijdens de ‘matinee’. Maar iemand dieschilderkistjes noodig had en teekenstoeltjes, beschikte natuurlijk niet over veelkermiscenten, wanneer je ze mocht stelen, nou ja. Hij had voor Doortje een stuk‘noga’ gekocht in een transparante, oostersche verpakking, beprikt met een nationaalvlaggetje; maar Door zei: ‘vrouwtje mocht niet zoo zeuren, het zat er van het jaarniet aan.’

‘Je kon niet opdoppen, hè?’ vroeg Doortje krom.‘Dokken,’ wees vader haar terecht, tusschen twee haaltjes uit zijn pijp.‘'t Scheelt toch maar een heel klein piesie, hè, oome Jakob?’ bleef het kleine ding

vragen, tot moeder nog eens zei: dat Oome blut was en dat de jas het laatste vel hadover zijn ooren gehaald; maar Door kon niet álles weten.

Hendrik had getrakteerd. Grootmoeder van Doornik-Heiblom met haarappelwangetjes en kevelkin, kwam op de kinderen passen. Hij, Door en Jakob warenWoensdagavond kermis gaan houden, wafelen-eten, een frambozen-kogelfleschjegaan drinken in Koppen's ‘établissement’. Hendrik een glaasje bier. De kellner duwdeeerst met een houten dop het glazen kogeltje in de hals van het fleschje, dan zat hetlos, kon je de limonade pas schenken, wanneer je het fleschje goed hield. Deververschingstent van Koppen was tegelijk een ‘café-chantant’ en wel zoo groot alstwintig kramen van dien aard.

Als alle houten spellen was het van buiten grijs of bankenblauw geverfd en vanrijen luchtraampjes voorzien en van-

Jac. van Looy, Jacob

Page 148: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

147

binnen verlicht met gas door de stad geleverd; maar binnenin was het vol van fantasie;aan de achterwand rees het schitterende buffet tot aan den gewitten zolder. De langewanden waren witte gordijnen naast elkander, met roode passementen afgezet alsbij elke wafelkraam. Elk gordijn was een appartementje; je kon ze open laten of toe,al naar je vrij je of onvrij gevoelde. Aan de vóórkant was een tooneeltje gemaaktmet in den hoek een linnen hokje: het ‘kleedkamertje’ zei Hendrik die veel verstandhad van het tooneel.

In het midden was het de zaal en zat je aan keurige tafeltjes op stoelen; daar zatenzij; buiten was alles vuur en water.

Over zijn schouder heenkijkend was Jakob de werkplaats in het hoofd gekomentoen ze er een feestzaal van hadden gemaakt. Uit dat wit-roode, brand- of vlaggestokgekleurde kamertje kwam af en toe iemand een stukje voordragen. Het was eenjuffrouw in danskostuum of het was de ‘beroemde’ komiek. Hij droeg gewonerkleêren, een grijze hooge hoed, een ruimer, opzichtige boord, een broek met‘sous-pieds’, maar zijn vest was geel en daaronder bungelde het ‘signet’ van zijnhorlogeketting. Jakob was het liedje te binnen gekomen, dat ze wel eens zongen opde jongenszaal:

‘En de meid die maakte het bed,En wat ze toen onder de dekens von?Meheer zijn singe-jet.’

De komiek zong het eene Parijsche liedje na het andere. Jakob zat er stijf naar teluisteren om er wat van te kunnen verklaren. Het ging zoo vlug, enkel het refreinkon hij onthouden, dat telkens kwam terug. Dan begon de komiek over de plankente schrijden en te wiegelen. Hij hield een brilleglas voor éen oog geplant, waarvaneen koordje afhing, zoodat

Jac. van Looy, Jacob

Page 149: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

148

hij het kon laten vallen. Kijkende op eene daze wijze de zaal in en draaiend zijnwandelstokje radsnel tusschen zijn vingers, lei hij het geweer-op-schouder en zongop de kermis-deun:

‘C'est la promenaad du soir,C'est la promenaad du soir,Hoepla, hoepla, hoep-là-la!’

Je zag hoe hij fel verwachtte dat de menschen mee zouden zingen, maar ze dedenhet niet. Ze keken elkaâr eens aan, lachten schromig of klapten rojaal in hun handen.Wanneer nu eens een weesjongen het zou hebben gedaan? Jakob had een oogenblikafzonderlijk gezeten en als overvallen door een soezerij. Door had de speld van haarmooien omslagdoek opengemaakt, liet haar ketting zien en keek met welgevallennaar Hendrik.

‘Het moest nu maar eens uit zijn met dat regenen,’ zei ze genoegelijk.‘C'est la promenaad du soir,’ herhaalde Jakob zich recht weêr zettend, prat op zijn

Fransch.Telkens kwamen er paren door den voorhang binnen. De heer of galant schudde

op de drempel zijn regenscherm uit, gelijk een hond doet die pas heeft gezwommenen de dame stelde zich op haar tippen om te zien waar plaats nog was of waar ermenschen vertrokken. Het was een gemengd publiek. Dan zag je plotseling hetwafelijzer buiten omkeeren of de arm van de bakvrouw, die op eene zeer snelle wijzede holle rijtjes in de pofferpan uit een stralende lepel weêr vulde, terwijl een man opnog snellere wijze ze omkeerde, de gare poffertjes wegprikte, met al de bruingebakken straaltjes uit de lepel er bij, tot er twee dozijn op het bordje waren. Eenjongen in het blauw, met gele koorden voor zijn buis, gelijk de ‘Gele

Jac. van Looy, Jacob

Page 150: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

149

Rijders’ uit Amersfoort hebben en een klutje met losse stormband schuin op zijnkokosvette kop, nam ze aan om ze te laten boteren en suikeren. Dan was er een vande vele bedienden dadelijk gereed met een wit boezel als een vrouw voor zijn beenenen een zwart taschje bij de heupband; die soms met zeven volle glazen op een blaadjeliepen te balanceeren, om ze binnen te brengen, het geld en de fooi op te strijken endan weer snel een nieuwe bestelling aan te nemen, wanneer ze van alle kantenaangeroepen werden. Sommige menschen rammelden met hun lepeltjes schel in deglazen om de aandacht te trekken van de schichtige kellners. Dat zag je wanneer devoorhang open bleef, gelijk met de drukte er achter: de menschen uit de Gierstraatof uit de Koningstraat sjokken voorbij of plotseling met elkaâr gaan rondedansen,in de vlammenschijn en onder de glisserige regenschermen:

Onder deze parapluHupla, hoepla la!

Er viel met kermis altijd veel ‘gratis’ te zien, doch dan moest het niet regenen. Denganschen dag een donkere lucht boven je hoofd te hebben maakt een mensch nietvroolijk en dan al die orgels met regenzeilen en dat gedraai om een cent. En 's avondsgeen lange, menschenlokkende voorstellingen op de ‘estrade’ bij Blanus, vankunstenmakers met bloote en voor de borst gekruiste armen; geen zwierig gedansvan het ‘Haarlemsche meisje’. Geen omroeper voor het spel van de Reuzin, de sterkstevrouw ter wereld; met een kous van háár op zijn kop, gelijk eene lange slaapmuts,om te doen begrijpen hoe dikke beenen ze had. Het stonk op de Botermarkt naar dewilde beesten. Daar was aan de stille zijde de ‘Sirene’ te zien of de ‘Zeemeermin’;Tinus had het

Jac. van Looy, Jacob

Page 151: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

150

gezien, maar het was het geld niet waard. Daar was uit het Waarzegsterstentje, meteen spiegeltje en een oliepitje, en een stoel met een breikous en een zwarte katgehurkt, een soort van tooverheks, met breede wangen als Bamberg, aan komenbuigen en strijkages maken:

‘Wil de jongeheer niet eens de toekomst weten?’Gelukkig maar wanneer je geen geld had te missen, je werd er afkeerig-benieuwd

naar; het was toch anders niet dan boerenbedrog; geen mensch kon de toekomstweten.

Koos verfoeide de kermis nog meer dan voorheen. Donderdag was dedienstbodenavond, maar Koos sleet liever de avond bij Door. Ze gaf altijd ‘nuttige’geschenken en Door had voor haar en de kinderen ‘beignets’ gebakken omdat tanteKoos al het andere niet lustte. ‘Behalve noga, zus,’ had Hendrik opgemerkt; omdat,oordeelde Koos, het het eenige was wat een zindelijke behandeling onderging.

Het weêr scheen zich beter te willen gaan gedragen. Jakob had de kermis nog eensopgewild.

‘Wat heb je er aan,’ zei Koos spijtig, ‘langs de straat te dweilen.’Koos had gelijk, doch het was nu droog; Koos had dikwijls gelijk; het grootste

gelijk van de Groenmarkt, wanneer er geen mensch op is.‘Het is misschien voor de laatste maal,’ bromde Jakob.‘Daar kon je wel eens gelijk aan hebben, zwager,’ vond Hendrik met de

kermis-sigaar tusschen zijn korte en sterke vingers; ‘je zult mij zeker niet kwalijknemen, wanneer ik liever thuis blijf.’

‘Got, wat een complimenten voor die smerige kermis,’ meende Koos.‘Die arme kermis,’ zei Hendrik op zulk een meewarige wijze, dat Koos er zelf om

moest lachen.

Jac. van Looy, Jacob

Page 152: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

151

‘Ik ben met de Damiaatjes terug,’ beloofde Jakob, ‘en breng je thuis.’‘Daar rekenen wij vast op,’ zei Door, ‘'t is meer dan noodig.’‘C'est la promenaad du soir,’ stappend en laag zingende was Jakob vertrokken;

hij had er overdag ter dege op gestoft en over de tent van Koppen, er telkens aanmoeten denken.

Hij was toen door de stilste straatjes gegaan naar het spel van Basch. De heelestad was éen wreedaardig gezang. De menschen haalden hun schade in, nu de regenniet langer met tuiten viel of recht als pijpestelen. ‘Ze wouen ook nog wel een stukjevan de oliekoek hebben,’ zei de baas.

Het spel van Basch was het deftigste spel van de kermis; Vrijdag was derijkelui's-dag en werd dan bezocht door de eerste families van de stad. Er drong nooitmuziek uit naar buiten als bij Carré, 't welk voor de minnaars van paarden was. Hethad de vorm van een Huis, meer nog dan de tent van Judels en Bouwmeester op deGroote Krocht. Onder de driehoekige nok vuurden de gas-letters ‘Basch’, zoodat erde Kerk achter in den nacht verzwond. Wanneer het om half acht openging verscheener een zwart fluweel portaal met zilveren letters boven de zij-voorhangen: ‘Iste Rang’,‘IIde Rang’. De derde rang was buitenzijds bereikbaar. Nevens een schemerig plakkaatwas een leuningtrap aangebracht naar een deurachtig luik. Als tijdelijk opgeborgenrees daar het metalen standbeeld van Lourens Janszoon Coster, ingesloten tusschende achterkanten van kramen en van roode woonwagens. Het was er verre van zuiver,op die duistere plaats.

Het voorportaal was in het midden door een ovalen spiegel gestoffeerd, waar veleschijnsels van de straat door henen schimden. Daar onder was een tafeltje gezet, dooreen zwart

Jac. van Looy, Jacob

Page 153: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

152

kleed gedekt, gemerkt met de zilveren letter B en daarop een lessenaartje stond. Dankwam er een mevrouw met een zware boezem zitten in een zwart satijnen japongekleed, een zwarte hoed op met losse kinlinten en glaceeën handschoenen aan.

Het liep er niet ‘storm’, het liep er stadig; een hond kwam snuffelen en verdweenop onnaspeurlijke wijze; er kwamen rijtuigen staan. De dame nam alle besprokenplaatsen in ontvangst en reikte entrée-biljetten aan. Herhaaldelijk kwam er eenbreedgeschouderde, korte en dikke, welgekleede heer naar buiten, lichtte dan evenzijn hooge hoed of zettend zijn voeten naast elkander, maakte een korte buiging. Hijhad een ster op zijn zwarte borst. Hij keek eens naar de schemerende gevel van deVleeschhal, stapte tot den dorpel van zijn heimlijk huis, luisterend naar het veelzijdigeleven en verdween dan weêr door den voorhang. Het was Basch zelf. Hij leek veelop de zwarte figuur die stond afgebeeld op het half naar buiten leunende bord, optwee pooten, zooals het daags door de stad werd rondgedragen. Naast devoor-overhangende spiegel in het portaal hing als een schilderij achter glas een platkastje waarbinnen al de ridderorden en eereteekenen verschenen, hem door velegekroonde hoofden en geleerde instellingen toegekend. Jakob herinnerde zich:‘Professor Basch, ‘Prestidigitateur de la Cour de Saxe et de Wurtemberg’, zooals hijafgebeeld op het bord stond, omringd van geraamten en van witte geesten, welke hijbezwoer.

Je wist niet hoe dat alles bestaanbaar was; maar waár was het niet, ze deden hetal met spiegels. Wanneer het spel om acht uur dichtging, nam de voorstellingonmiddellijk een aanvang. Dan rees de dame op en nam het lessenaartje zelf mee.Weggegaan zag Jakob voor het gat van de Groote Houtstraat een pruik roodekinderluchtballonnetjes deinen op en neêr in het licht van de Stoomcarrousel, bovenhoofd en schouders van

Jac. van Looy, Jacob

Page 154: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

153

een stevige mamsel en dat gezicht had hem zonderling opgevroolijkt.Hij was toen achterom het Choor van de stille Kerk gegaan, waar altijd de groene

zuurkraam tegenaan was gebouwd, waar uit de zuurbaas met zijn eéne arm verscheen,achter zijn platte vaatjes met ingemaakte zilveruitjes, karmijnroode schijven biet,harde augurken en rijtjes lange ‘saggijonen’ en die ook hard-gekookte eieren terontnuchtering verkocht aan wie een zuurtje kwamen pikken. Hij klemde daartoe hetei onder de flard van zijn helder overhemd, onder het armstompje en wist het,wrikkend, zoo hevig snel te pellen met de platte steel van een lepel of vork, dat je erversteld van staan moest. Hij nam het daar uit weg met zijn hand, doopte het rondomin het zoutvaatje, reikte het over om in zijn geheel gebruikt te worden.

Van uit de verre drukte golfde af en toe het ‘hoep-la’ aan, wanneer een danslustigtroepje verscheen in een of ander schijnsel. Jakob bleef de stilste wegen kiezen enwas toen bij de ‘Gedempte smalle gracht’. Als alle jaren stond daar de grootsteoliebollenkraam van de kermis, met dezelfde festoenen beschilderd of beklad enbinnenin blauw geverfd, vertoonende al het opgetorende gebak. Blauw kleurde altijdmooi samen met oranje-achtig bruin. De kraam stond daar weêr open gapend,overdwars, als om de beboomde Oude Gracht af te sluiten, bezet door de rij vanwalmende poffertjeskramen, om het andere jaar met de voorzijde naar links of naarrechts gekeerd, om alle burgers tevreê te stellen. Jakob lummelde daar als op bekendterrein, of wachtte hij er weder op Piet Pollee 1), welken hij nooit meer eens zag.

Twee dienstmeisjes, waarvan de aardigste een heel klein mutsje op haar dikkehaartooi droeg, met een bevallige strik

1) Zie Jaap.

Jac. van Looy, Jacob

Page 155: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

154

onder haar kinnetje vast, kwamen onder de lamp oliebollen koopen en het meisjeliet er eenige in haar spoormandje doen, in een papieren zak. Die mutsen noemdeKoos de kroon der dienstbaarheid; ze werden van jaar tot jaar kleiner en waren terechtvoorbeschikt om geheel te verdwijnen. Jakob was naar de andere zijde der straatgedrenteld, waar vroeger de brug was geweest, tusschen de beide gedempte grachtenen stond er bij de Baskuul ‘stap op en laat je wegen’ en bij het rikketikkende ‘Radvan Avontuur’ te kijken. Boven het Spaarne was het nacht reeds, nergens licht; dedraaimolen tegenover de school van Meester Spaan jengelde geweldig in het rond;de baas van het rad schreeuwde zich rood, opgerezen bij de hoeklantaren en voorzijn planken-stelling vol van glinsterende pronkjes en vaasjes die je bij hem konwinnen en bijna voor zijn voeten was de ‘koekhakkerij’. Jakob hoorde vlak naastzijn ooren praten:

‘Vroeger,’ zei het meisje met het spoormandje naar het andere meisje, ‘had ikniemand en nu heb ik twee vriendinnen en heb nog minder dan toen ik was alleen.’

Door de treurigheid van de stem had Jakob omgekeken en zag de stille oogen vanhet meisje in zijn eigen onbekende oogen kijken. Hij zag toen als verveeld op zijweêr naar het onbenullige bijltje waarmede ze de taaie koek moesten trachten teklieven. Jakob was de kermis beu en ging naar huis om Koos te begeleiden.

Jakob nam zich voor met ‘laatste kermis-maandag’ naar Heemsteê te gaan.Het gebeurde echter altijd anders dan je dacht. Wat was gebeurd? Jakob heeft het

nooit natuurgetrouw oververteld. Er was in Amsterdam een groote tentoonstellinggeweest in het Paleis voor Volksvlijt en daaraan was een loterij verbonden met zeeraanzienlijke prijzen. Ze hadden met hun zessen

Jac. van Looy, Jacob

Page 156: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

155

zaaljongens elk een lot genomen en afgesproken alle prijzen die er op mochten vallenmet elkander te deelen. Na veel over en weêr praten hadden ze het adres opgegevenvan Walter Verani's getrouwde zuster; Jakob was het reeds bijna vergeten waartoezijn winzucht en geldzorgen hem hadden gebracht.

Vrijdagavond was Walter Verani met de gedrukte kennisgeving thuisgekomen,dat op de loten drie prijzen waren gevallen:

Ten Iste: een kunstvoorwerp in mozaiek.Ten IIde: twee kandelabers.Ten IIIde: De reproductie eener schilderij van een beroemd Duitsch meester.De woorden ‘mozaiek’ en ‘kandelabers’ vooral, hadden een groote verwachting

opgewekt in Jakob. De prijzen konden op vastgestelde uren worden afgehaald, dochook desgewenscht thuis bezorgd tegen vergoeding van de ‘emballage’, maar waardie kratten te bergen? Jakob had vele kristallen kandelabers gezien van zijn leven inde huizen waar hij gewerkt had, kostbare luusters en luchters, of in de winkels diedure ‘antikwiteiten’ opkochten, of door de vensters van ‘Hôtel Funckler’ wanneerer veel Engelschen waren; wist dat daarbij zeer zwáre stukken konden zijn en dat zijbroos waren en brekelijk. Hij had betoogd, dat het het beste en verreweg hetgoedkoopste zou wezen ze te gaan halen, ze om beurte te dragen; niet met de trein,om het schudden te voorkomen, maar met de schuit te gaan. Door de groote gewisheidzijner gezegden, had hij ze allen overtuigd en waren er drie van de zes alsafgevaardigden aangewezen om ze in Amsterdam zelf in ontvangst te gaan nemen:Dirk Bouts, Walter Verani en Jakob van Genderen.

Ze wisten wel dat het een ‘waagstuk’ was, maar de tijd was

Jac. van Looy, Jacob

Page 157: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

156

kort en dróng; wie niet waagt wie niet wint. Je mocht wel met ‘laatstekermis-maandag’ uit de stad gaan, de vader zou het wel goed vinden, maar het moesteerst in het kantoor zijn geweest.

Zoo stond het dus vast; Walter Verani was kort en breedgeschouderd en eenbedaarde natuur; Jakob herinnerde zich nog goed als kind in Amsterdam te hebbengelogeerd, maar Walter had vóór, dat hij er in den laatsten tijd door zijn werk weleens moest zijn, zou er hen regelrecht brengen. Hij was machine-bankwerker aan de‘werkplaats’, bewonderde Jakob om zijn teekenen, omdat hij van ‘rechtlijnig’ teekenenook verstand had. Als Jakob Zondagsochtend voor kerktijd in de jongenszaal zat tewerken, want ‘liefhebberij’ was geen werken, hield Walter hem gezelschap, zatschuin over hem aan de tafel. Hij paste er zijn bankschroefje aan, gelijk de naaikloswaar Door haar werk aan spelde en zat zoo wieltjes en stangetjes te vijlen voor eenlocomotiefje dat hij bezig was te maken, met al zijn onderdeelen, ‘sleikast’ en‘eksentriek’. Jakob bewonderde hem daarom evenzeer. Hij had nog een zuster in hetHuis, een beetje ouder dan hij en tegenwoordig het liefste meisje van het Weeshuis:Katrine Verani.

Aldus waren ze met hun drieën in de ochtendschuit naar Amsterdam gevaren,hadden aldoor rechtuit geloopen en onderweg een broodje-met-kaas gebruikt in eenschaftkeldertje met een lekkere kom koffie erbij. Stijf door de drukte gaande zonderzich door winkels met glinsterende glaswaren af te laten leiden, hadden ze eindelijkde koepel van het Glazen Paleis, groenig als broeiraamruiten zich zien verheffen inde straten-lucht van Amsterdam, de bazuin-engel of ‘Faam’ er bovenop. Ze warenlangsom een pasgemaaid grasperk geloopen, waar de geschulpte bak van eenrotsfontein in was, maar die niet spoot.

Jac. van Looy, Jacob

Page 158: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

157

Door de vierkante portiek waren ze gegaan, waar vele karren, kratten en kisten metprijzen elkander stonden in den weg en toen in een koele en zanderige voorhal doorspichtige zuilen geschraagd van ijzer. Het Paleis voor Volksvlijt was ganschelijkopgebouwd van ijzer en van glas. Ze waren naar het ‘Bureau’ gegaan en naar eenaangewezen zaal, met een zwarte vingerwijzende hand op den muur en een soortvan winkel-toonbank erin, doch waar nog vele zalen zich achter bevonden. De heerdie er was had naar hun roode armen gekeken. Ze hadden alle drie gelijk hun pettenafgenomen en Dirk had als de grootste hun uitgelote nummers aangeboden.

Hoe 't verder was gegaan, viel moeilijk te bepalen. De heer had van drie afdeelingendriemaal een prijs genomen, ze ingewikkeld en overhandigd:

Ten Iste: een brillenhuisje van geel-en-rood gevlochten stroo, zooals in iederespeelgoedkraam voor 30 centen was verkrijgbaar.

Ten IIde: Een stroopapieren doosje, waarin in vloeipapier, twee van ijzerdraadgebogen figuurtjes als arm-kandelaartjes, van blauwe kraaltjes geregen en in elkespeelgoedwinkel voor 30 centen verkrijgbaar.

Ten IIIde: de fotografie van een beestenspel.De drie Haarlemsche weesjongens waren buiten eer zij het beseften en stonden

elk met hun pakje, heet en beschaamd weêr bij de kom der fontein. Dirk Bouts hadhet doosje open gemaakt en een der twee kandelabertjes in zijn groote tuindershandgenomen om het te willen bekijken, maar had het oogenblikkelijk toen totgruzelementen geknepen.

‘Wat n-n-ge-e-meéne ....’ stotterde hij en vloekte Sodom en Gomorrha bij elkander.Getemd door de plotselinge woestheid van de groote lobbes, stond Jakob erbij

stil.

Jac. van Looy, Jacob

Page 159: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

158

‘Het wás een droom,’ uitte hij woordje voor woordje.‘Dat had je wel wat eer kunnen bedenken,’ hakkelde Dirk, ‘dat droomen bedrog

zijn, jij met je mooie luchters,’ en hij smeet meteen zijn hand leêg naar de kom vande fontein.

‘We hadden er toch een kind in de hut blij mee kunnen maken,’ bromde Jakobnaar de kringen in het water kijkend.

‘Ja,’ viel Walter bij, ‘vernielen kost niets en kan een ieder,’ hij woog het bontebrillenhuisje op zijn hand en zei:

‘Ik zal het de heéle weg wel dragen.’Dirk was verlegen door zichzelf. Ze gingen terug, elk voor zich kwaad genoeg.

Ze waren stilzwijgend alle drie harder gaan loopen om nog de schuit van vieren tehalen.

Maar daarmede was het nog niet uit geweest. Terwijl ze de Gedenknaald op denDam omliepen en uitkijken moesten voor een snelrollend rijtuig, was het hoofd metde bakke-baardjes van den Voorzitter van het Weeshuis door het portierraampjekomen buigen en trok zich onmiddellijk terug.

Vanaf dat oogenblik spraken ze bijna geen woord meer, tot dichtbij deHaarlemmerpoort Walter had gezegd:

‘Het beste zal wezen, vader alles eerlijk te vertellen.’Het was betrekkelijk goed afgeloopen. Doch Jakob hield nog lang nadien de vrees

in zichzelf, door deze ‘fout’ een staketsel te hebben opgeworpen voor zijn gaan naarde ‘Akademie’.

Jac. van Looy, Jacob

Page 160: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

159

Ouder Worden. IV

‘Een lachende dominee kon je je bijna niet voorstellen,’ dacht Jakob, toen domineeDijksterhuis ‘langes’ gegaan was, als Tinus zei om het nog een beetje te rekken;predikanten of die lang aan één stuk moesten spreken, hadden dikwijls eenzwaarmoedige mond, de eene mondhoek lager dan de andere.

Jakob kende alle dominees van gezicht; de luthersche, doopsgezinde en deremonstrantsche. Ze waren door hun kleeding van gewone menschen niet teonderscheiden, zooals de pastoors en de kapelaans, die hem wel eens over het hoofdhadden gestreeld, toen hij nog in de hut was. Wanneer er een voorbij de winkelramenging, stevig ook stappend en vastberaden, leek hij in het straatje veel alleener metzijn langen overrok en 't smalle strookje van zijn witte boordje, schoenen met gespen,lage hoed en ebbenzwart stokje. Grootmoeder had de dominees nog gekend, dragendeen driekant steekje; maar dat was om zoo te zeggen ‘van voor de zondvloed’; hadde Genestet niet gedicht: ‘'t Houdt geen steek, maar de steek houdt het toch, zei deleek.’

Er gaat een dominee voorbij, was het gewone gezegde, wanneer er niemand watzei; maar niemand toch meer spotten zou van ‘hemel-dragonder’. Jakob kon zichdominee Dijksterhuis niet anders voorstellen dan met een hooge hoed. Zelf wildedie ook in het dagelijksch leven ‘mijnheer’

Jac. van Looy, Jacob

Page 161: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

160

genoemd worden en ‘'t ambtsgewaad’ afschaffen. Ze moesten maar met de weezenbeginnen. Mijnheer Dijksterhuis wandelde meestal, begeleid van zijn dochter, alsofdie hem wilde beschermen, want hij had véel menschen tegen zich in het harnasgejaagd, door zijn bijtende wijze van spreken en onverbloemde taal; zijn preekenwaren hoe langer hoe korter geworden. Hij had toen om gezondheidsredenen bedankten dat werd hem ook al kwalijk genomen, behalve door meester Juulsen. Meesterhad het boek zich aangeschaft van dominee Zaalberg en Koos had de leerredenenook gekocht, om zelf zich een oordeel te kunnen vormen.

Als meester Juulsen lachte, was alles onder zijn knevel verborgen en bleef er eenpoosje wonen. Dan was zijn voorhoofd met zijn oogen blij, die eerder blauw gelekensoms dan bruin; het was niet altijd even gemakkelijk te zeggen hoe kleuren van oogenwaren. Het waren gemengde kleuren. Wanneer hij bijgeval verstoord geraakte,tintelden ze onder zijn gladgeschuierde wenkbrauwen en was het verstandig hemniet te dicht te genaken. 't Verdoofde van zelf. Het beste was, meende Jakob, wanneerhij ging zitten schilderen; schilderen was een toevlucht, het verzoende. Koos mochtzeggen wat ze wou, ‘wanneer de kinderen maar zoet zijn,’ zelf ging ze toch ook maarzitten ‘handwerken’.

Van het bezoek aan Zandvoort was niet veel gekomen, want Aal lag in de kraam.Jakob was met algemeene stemmen tot ‘werkend lid’ aangenomen van Kunst zij onsdoel. Hij ging er nu elken Woensdagavond heen om naar het leven te teekenen. Hijverkleedde zich dan eerst, deed een ‘beffie’ voor, een boordje om, nam zijn schetsboeken zei:

‘Ik ga naar de Waag.’Na het steenen trapje, gelijk er in het kasteel van Brederode in de muren waren

gebouwd, opgeklommen te zijn,

Jac. van Looy, Jacob

Page 162: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

161

kwam je in het zaaltje met de teekenbanken om de ‘schijf’ in een halven kring gesteld.Daarop zat het model onder de lichtkap, dichtbij de kachel. Er was iets kaals, gelijkwanneer de eetzaal geschrobd was, er waren geen gordijntjes voor de bekenderaampjes, de sterren konden onbelemmerd naar binnen gluren. De vloer metschelpzand was bestrooid, in golfjes verdeeld door de knecht, met de lange stoffer.

Er werd eerst een uurtje geteekend en dan, terwijl de Damiaatjes buiten begonnente luien, thee gedronken; ook door de knecht gezet; die Wissels heette of Wisseltje;je hoorde veel eigennamen noemen. Het was een blauw-ge-kielde, voorover loopendeman, een schippersman, die stil zijn gang ging, doof leek en de vrind was van al deheeren. Dan gingen ze elkanders werk bekijken, honkten saâm, rookten en haddenmeeningsverschillen. Ze vormden groepjes. Er was iemand met een vlosse haardos,een lithograaf; vele steenteekenaars of lithografen kwamen van de gelegenheidprofiteeren en letten niet op hem met zijn rooie mouw. Er was er een bij, die ook opde Burgeravondschool was geweest en dien hij nog goed herkende achter zijn snorretjeen lorgnetje. Hij had dichtbij de Schouwburg op het Plein gewoond, had eenlangwerpig teringachtig gezicht en praatte veel over een zekere Grévin en over diensongeëvenaarde teekenwijze in het ‘Journal pour rire’. Er was ook een zwarte, zeerharige heer, bij dezelfde firma werkzaam, wiens oogen doordringend dicht bij elkanderstonden en die de beroemde ‘Chromolithografie’ gemaakt had van de‘Schuttersmaaltijd’. De blonde had een groot hoofd, brauwde aangenaam; hij hadzijn kop thee vlak voor de voeten gezet van een heer met een zwarte en bij zijn oorengrijze puntbaard, boven hem gezeten, als op een trap gehurkt. Deze was lid van hetBestuur, een ‘kunstbroeder’ van meester

Jac. van Looy, Jacob

Page 163: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

162

Juulsen, opgeruimd pratend in het algemeen, om plotseling voor zichzelf te gaanneuriën met een bas-geluid. De blonde woordentwistte veel met hem; want beidenwaren lid van een zangvereeniging, maar die tot splitsing was overgegaan. De rookvan de sigaren zweefde meer dan hoofdhoog onder de lampen en tochten deed hetlangs den vloer, wijl het Spaarne-deurtje open bleef. Jakob zei bijna altijd ‘poortje’.In het midden van de onderste bank was een nog niet oude heer aan het teekenengebleven. Jakob kende ook dezen van gezicht. Het was een goud- en zilversmid,houdend een rijke winkel, waar je aan moest schellen; want altijd was de sleutelbinnen omgedraaid. Hij teekende op een portefeuilletje, vol gelijk en gelijkvormigevelletjes papier, bromde naar beneden, almaar met een opgerold papiertje bezig,partijtjes van zijn ‘standje’ in elkander te doezelen; naar zijn werk werd het meestegekeken.

Het was alles nog vreemd. Het model was iemand van de Melkbrug, die ook bijhet stadhuis wel eens stond en zich daar als ‘getuige’ beschikbaar stelde. Hij hadook een sigaar gekregen de eerste maal. Er kwamen niet altijd dezelfde heeren enzooals later bleek, niet altijd even veel. Velen zòngen. Meester Juulsen was eindelijkook gekomen en naderhand nog eens, had hem door zijn vriendelijk kijken zeerversterkt en door zijn fijne vingerwijzing. Teekenen naar het leven verschilde veelvan teekenen naar pleister-afgietsels; dikwijls als je keek, bleek het alweêr andersdan de vorige maal. Teekenen was trachten te begrijpen. Er was nog een schildergekomen die eerbied inboezemde. Jakob wist het was een ‘historieschilder’ welkeeen paar mooie huizen verder woonde in ‘Teyler's Stichting’. Hij droeg ook een losseafhangende manteljas, een slappe hoed, doch kleiner, had een bleek gelaat, eensnorbaard als Prins Hendrik en op

Jac. van Looy, Jacob

Page 164: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

163

zijn lapel een ordelint: een ‘eikekroon’. Hij bleef niet lang, stond met meester Juulsente praten en had hem vriendelijk ook over de schouder gekeken, gemeenzaamtoegesproken:

‘Niet kwaad, goed je best maar doen, een béet-je minder rond.’Jakob herinnerde zich den middag nog goed, dat meester Juulsen ernstig verstoord

was geworden. Hij had het schilderijtje weêr eens op den ezel gezet, waar aardbeienop waren voorgesteld, van die vroege, breeë aardbeien op koele wijngaardbladen inde winkels uitgestald, vleezig en toch sappig. Meester had een ‘anekdote’ toen verteldvan van den Bongert, den vriend zijner jonge jaren, van wien hij zich bizonder veelhad voorgesteld, groote verwachtingen gekoesterd, doch die met zijn rijke gavenniet had gewoekerd. ‘Anekdotes’ waren altijd kenteekenend en hoorde ieder graag.Van den Bongert kwam wel eens geld te kort, was op zekeren morgen bij hem opkomen loopen, zijn nood te klagen. Meester was voor zijn redenen gezwicht, hadhem naar zijn vermogen geholpen. Een half uur later, over de Groote Markt gaande,voorbij de ramen van het koffiehuis, zag hij hem daarbinnen zitten, een broodje etenmet aardbeien. Meester had ze zelf om de duurte nog niet geproefd, wasoogenblikkelijk naar binnen gestapt, had hem zijn gedrag verweten, ongenadig dewaarheid gezegd; meester was om de weêrga niet mak. En wat had hij er tegen in tebrengen? Hij had ze ergens in een winkel zien liggen, er hevig trek in gekregen engedacht: ‘God heeft die mooie aarebeien ook voor mij laten groeien.’Alles goed enwel, maar behalve lekker sappig, waren aardbeien toch ook als een gedicht tebeschouwen, nimmer kon het Gods bedoeling zijn geweest daarvoor een kameraadte bedonderen.

Toen meester het vertelde, was Arnoud Terstede er ook bij

Jac. van Looy, Jacob

Page 165: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

164

tegenwoordig geweest. Arnoud mocht na het eindexamen een paar uurtjes komenom zijn teekenen bij te houden. Hij teekende graag, had iets ferms, maar zóngmisschien nog liever, zong mooi en goed geschoold. Zijn moeder was weduwe; zijnvader had hem zelf Fransch geleerd; hij zong ook Duitsche liederen en dweepte metMultatuli. Doch zijn eigenlijke liefde was de zee en was dat gebleven, nadat hij hetongeluk gehad had zijn oog te verliezen, toen hij met de punt van een elst, de knoopuit een touwtje los had willen peuteren. Hij droeg nu een glazen kunstoog en bleefin de zaak van zijn oom. Jakob en Arnoud waren ‘kameraden’ geworden. Arnoudvond ook dat meester groot gelijk had; doch als je je alles aan wou blijven trekken,had je wel dagwerk, meende Jakob; je had aan de kunst genoeg; de kunst was alseen jaloersche vrouw, ze eischte den mensch geheel en dat vermaarde gezegde vaneen Italjaanschen meester had hij met groote ingenomenheid op de wandelingaangehaald.

Als Arnoud Zondagsavonds bij zijn moeder voor de piano zat en zijne stemontwikkelde, zat Jakob er sterk naar te luisteren. Arnoud droeg bij voorkeur liederenvan Schubert voor en Jakob hoorde die het liefst, omdat hij daar het meest aan had.Hij kon er al spoedig eenige van nazingen: ‘Ik ben een vreemdeling overal’. DeDuitschers noemden de ‘zee’ een ‘meer’ en een meer de zee, maar overigens washet nogal goed te verstaan, al was het op je eigen manier en zooals Arnoud het uitkon leggen. Hoóg-Duitsch had vóor op Fransch dat vele woorden op Neder-Duitschgeleken:

‘Naar Frankrijk togen twee grenadiers,Die waren in Rusland gevangen,En toen zij kwamen in het Duitsche kwartier,Ze lieten de koppen hangen.

Jac. van Looy, Jacob

Page 166: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

165

Daar hoorden ze beiden de treurige maarVan Frankrijk's ondergange,Verslagen, vernederd dat dappere heerEn de keizer, de keizer gevangen.

Daar honkten ze samen, de grenadiersAl bij die klaaglijke konde,De eene zei: hoe wee is 't mij, hier,Wat schroeit mij mijn oude wonde.De andre sprak: het lied is uit,Ook ik zou willen sterven,Maar ik heb vrouw en kinderen thuis,Die zonder mij verderven.

Wat gaat mij vrouw, wat kind mij aan,Ik draag veel verder verlangen;Laat honger ze lijen, beedlen gaan,Mijn keizer, mijn keizer gevangen.’

Jakob kon het zóo zingen, maar Arnoud zei: Hollandsch was te hoekig in je mond.Jakob dacht aan het Wilhelmus en aan de Geuzenliederen: ‘'t goedige, moedige,bloedige zwaard’, en antwoordde niets terug. Zóo had je er tenminste wat aan. Arnoudzong het ‘ke-fán-gen’ met gespannen lippen en gebalde vuisten, zijn eene oog bleefaltijd daarbij stil. Hij had hem meegenomen naar Door en Hendrik; soms zei je eerstde naam van de vrouw en dan die van de man. Door hield dadelijk van de ruiterlijkejongen en Hendrik en Koos bewonderden ook het lied, waar Doortje bang voor wasgeworden. Door vond de keizer niet ‘goed’, evenmin als grootmoeder het had gedaan,die het zwarte kereltje zelf gezien had en daarom ook een groote hekel had aanNapoleon.

Jac. van Looy, Jacob

Page 167: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

166

Het behoorde tot de historie, maar dat die oude grenadier uit zijn graf wou komenom zijn keizer te beschermen was toch ‘schön’ of ‘schoon’; dat eigenlijk ‘netjes ofzuiver’ beteekent.

Een regiment grenadiers en jagers bestond nog in Den Haag en had een beroemdmuziekkorps. 's Zomers kwam het wel eens spelen, meestal Zaterdagsavonds, in debuitentent van ‘Trouw moet blijcken’, wanneer de toon van de klarinet zoo onder dedonkere boomen kon verzwerven. Het was beminder muziek nog dan die van Stumpf.Ze waren ook wel eens in ‘politiek’ gekleed, droegen al jaren geen berenmutsenmeer; alleen de tamboer-majoor van de schutterij bleef er een dragen, hooger opgaandenog dan die van de Gele Rijders. Jakob herinnerde zich dezer dagen wat hem wasoverkomen. Hij had zijn tijd verdaan en was wat laat om naar het Spaarne te gaan.De portier kwam niet met de sleutel toen hij door het hek heen aan de buitenschelhad getrokken. Hij had staan stampvoeten en had de portier afgesnauwd. Plotselingwas van achter het hek de stem van Door gekomen, die de naaimoeder spreken kwam:‘wel foei, Jakob!’ Het had zoo hartgrondig uit het donker, door de spijlen geklonken,dat hij het dagen lang niet kon vergeten.

Arnoud was lid van een turn-vereeniging, droeg Zaterdagsavonds een blauwejekker met koopren zeemansknoopen, een wit linnen broek, hetwelk hem voorbeeldigkleedde. Ze vergaderden in het lokaal in de Schachelstraat en hadden een ‘voorwerker’bij het turnen aan brug, rek en ladders. Arnoud nam dan zijn oog uit zijn hoofd, deedhet in een glas water en zei, dat ze het niet op mochten drinken. Ze hielden allen veelvan hem, hij wist van alles, kon verbazend zijn woord doen. Arnoud was ook eengroote voetganger.

Jakob ging tegenwoordig dikwijls 's Maandags naar de

Jac. van Looy, Jacob

Page 168: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

167

Botermarkt, zoogenaamd. Arnoud kwam er nooit, omdat het hem als ‘handelsman’in zijn kraam niet te pas kwam. Tegenover het wijnhuis op den hoek, met de boomvoor de stoep, stonden altijd eenige boerinnen geschaard, achter voet-lage bankjes,achter hun platte vaatjes, met de ‘kopboters’ erin, als de houten figuurtjes in het‘belegeringsspel’. Zelf stonden ze stijf in de oude landsdracht, een zilveren kap opals moeder Juut of een gouden met sieraden en halskralen rood, hoeden met breedelinten, waren fijn en hielden voor hun buik de handen samen met het mes erin, waaropeen stukje van de boter zich bevond; van tijd tot tijd boden zij het gele kluitje eenvoorbijganger aan om het te laten proeven, zonder een hunner hooge woorden tegebruiken.

Je kon van alles op de Botermarkt machtig worden, wanneer je het ‘dingen’verstond en voor een prikje. Wanneer een timmerman, een schrijnwerker, eenwagenmaker een schaafbeitel behoefde, een boorijzer of zoo, vond hij daar zijngading. Had iemand bij geval een pijp voor zijn potkacheltje noodig, ging hij naarde ‘oud-roest’. Had je zin in een hond of een konijn, wou je een haan voor je rennetje,een kanarie of een sijs om te broeden, dan ging je naar de koopman bij de kooien enhokken als stoven op elkaâr gestapeld en stak er je neus door de tralies. Wanneer jehond of kat was weggeloopen, vond je die daar dikwijls terug. Tinus kwam er nooit,omdat hij te ver van de winkel woonde. Soms liep Jakob met van Essen mee, die ereen vaste klant was. Dan stond er wel eens Attink met een blauwe duif in zijn boezem,welke hij kwijt wou zijn, over zijn kop bleef aaien, maïskorrels voerde uit zijn mondmet een jeneversmaakje ‘want dan vlogen ze weêr terug naar hun oude til.’ Jakobhoorde er graag het klapwieken van een vrijgelaten ‘postduif’. Je kon er in het voorjaargeitjes koopen met nog

Jac. van Looy, Jacob

Page 169: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

168

slappe pooten, je van een big voorzien, als je eigen big was gestorven. Hij werd danniet aan zijn ooren, zoo hij vroeger dacht, maar bij zijn staart uit de korf geheschen,gilde erbarmelijk en wou als een kind op zijn voorpootjes weg; ja, zelfs een schram.

Voor de huismoeders waren er ‘koopjes’ en voor de snijders of kleêrenmakers,‘lappen’ voor het verstellen of om er nieuwe jurkjes van te naaien, te kust en te keur;kwikjes en strikjes, veters voor corsetten, waar de vrouwen zich dun in maken endie ze aan de knop van de deur vastmaakten om zich nog harder in te rijgen; allerleisoorten van knoopen, haken-en-oogjes; ‘gemaakte’ bloemetjes voor een hoedje,omdat die nooit verdorren. Maar had je een echt ‘bakkruidje’ noodig, een levendigkleurtje voor je bloemenrekje, kon je hier of daar ook voor terecht. Vele vrouwen‘martten’ geregeld; het was een soort van kermis in het klein; weesmeisjes zag je ernooit.

Voor de kleinen lagen er de eerste kersen van het jaar, aan trosjes gebonden en devroegste peertjes, ‘kermispeertjes’ geheeten, blozend van wang, maar melig enwormstekig; dikwijls bruin-zwart gepiepte, gekruiste kastanjes, al naar het getij,wanneer het naar Nieuwjaar liep. Zuurwagens waren er meer dan voldoende en hardeeieren bij de vleet, waarvan de pellen nog den volgenden dag de plaats aanwezen,waar een kar had gestaan. 's Maandags werd er slordig gedronken, zeg maar ‘zuipen’door de vele ‘melkers’ en ‘schuin-marcheerders’.

Er waren kooplui, die door een goocheltoer met snelle vingers te verrichten, deaandacht der menschen tot zich trokken en zoo een groepeering om zich vormden.Een liedjes-venter stond er met zijn rug naar een zeil, door allerlei bonte tafreeltjesbeverfd. Hij wees er naar met een

Jac. van Looy, Jacob

Page 170: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

169

langen stok achter zich om, klapte er mee ter begeleiding tegen een van de bovensteknoeierijtjes, zingend met zekere wellust over de ‘moord van Raamsdonk’:

‘Dat hoorde de moordenaar en om te beginnen,Nam hij zijn bijl en zijn schrobzaag mee,Hij klom op zijn kousen het slaapvertrek binnen,Hij knevelde mevrouw en hij záag-de haar in twee.’

Meestal was er en bijna altijd dezelfde ‘kiezentrekker’. Hij stond er op eenverhooginkje honderd uit te praten, van alle markten thuis. Hij droeg een grijzeheerenhoed en had een gebit als een paard. Bij hem was een stoel en een tafeltje, voldrogerijen en medicijnen; alteeë worteltjes, tinktuurtjes, zalf of iets om aan te ruikenen hij had een bordje achter zich met ‘valsche tanden’ op een paaltje bevestigd oftegen een stam vastgemaakt, wanneer zijn standplaats was onder een boom. Plotselingkwam er dan iemand uit de omstaanders heftig het schavotje bestijgen en stond erbij hem als een boer die kiespijn heeft te lachen, houdend zijn pofwang vast. Dewonderdokter bood de wiebelende man de stoel aan met verregaande beleefdheid,liet hem zijn bek opendoen en keek er in neder: ‘Deze is het, of is het deze?’ vroeghij of zei hij, tikkend er tegen aan met zijn tang. ‘U ziet, geëerde clientelle, hoe dezeman lijdt,’ zei hij met een trillooze, wijdklinkende stem, al overbuigend naar de volte;Jakob stond er den grijzen luidspreker mee aan te gapen, die raad wist voor alleongemakken, op alle hoofdplaatsen was gezien bij de lijdende menschheid; 'smaandags hier was en dinsdags daar, vorsten en hoogwaardigen had mogen ‘cureeren’.Vanzelf kwam hem dan het versje uit het lange lied ‘de reis van Jurriaan’ te binnen,dat je op een platte kar in zijn geheel

Jac. van Looy, Jacob

Page 171: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

170

voor een paar centen kon koopen, bij de liedjes, voordrachten en zoo voorts:

‘De sultan was een groote heer,Met wien niet viel te gekken,Ik was laatst bij hem op een keerDat hij een kies liet trekken.

Wel, dacht ik, moet de sultan danOok al van kiespijn klagen,Wat baat het dan toch zulk een manDen naam van Vorst te dragen.’

Maar de marktredenaar gaf op elke bedenking antwoord, legde de geheime krachtenbloot zijner artsenijen, verklaarde het ‘knàgen’ en het ‘bederf’; de ‘zinkings’ en hoede mond nooit als een ‘privaat’ kon gaan ruiken, wanneer je zijn middelen gebruikte.En ondertusschen liet hij de man op het schavotje maar krimpen van de pijn. Eindelijkgreep hij de tang in zijn groote hand, met vorstelijke ringen en gele nagels, nam hethoofd raar onder zijn arm en: ‘trékken kon-ie!’ liet van Essen hooren, sprekend uitondervinding.

De verloste man was uitbundig vroolijk geworden, spuwde zijn bloed op deplanken, knikte naar omlaag naar zijn vrinden en stond op zijn kies te wachten, welkehij mee kreeg in een doosje. ‘Gij ziet, geachte burgerij, hoe dankbaar deze man is,’praatte de wonderdokter en begon zijn spanen doosjes, fleschjes en dorre worteltjesin papiertjes te wikkelen, naar alle kanten uit te reiken, had daartoe geen handengenoeg. Waren er dan een paar meiden bij van de fabriek op de Zijlsingel, metponniehaar en lachtanden, kon van Essen weggaand: zeggen ‘ik ben er ook geen rijk,ànders, pas op je horloge.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 172: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

171

Dikwerf was Jakob op de kakelbonte markt te zien, hurkend bij het boeltje van eenuitdrager op de platte straat. Hij had er eens een koffiekleurig kruikje zien staan, metpapiertjes beplakt, waar tusschen door, bij de hals tegenover het oor van het kruikje,hij een geestachtig gezicht had zien spiegelen. Jakob had toen oogenblikkelijk ietsouderwetsch vermoed en had het na veel over en weêr bieden los gekregen. Hij hadhet naar de winkel meegenomen, het een dag en nacht in een emmer sodawater latenstaan, er alle onoogelijke papiertjes afgeweekt, en van het glazuur gespoeld. Het waseen ‘baardmannetje’ gebleken te zijn. Hij had het meester aangeboden en deze hadhet een plaatsje ingeruimd in het glazen kastje.

Aangemoedigd en door het donkere blauw verlokt van een etensbord, metcromaat-gelen rand en bijna zonder schilfertjes, had hij al dingend en schijnbaarwegloopend, want je kon wel voor dat geld drie nieuwe borden koopen, het weêrbezet voor de prijs van dertig centen. Hij had het aan de bewerking wederonderworpen, zelfs wist je niet, hoe mooi het er onder vandaan kwam. Het bleek:‘oud-Delftsch aardewerk’ te zijn. Meester had het niet voor niets willen hebben, hadhet voor de inkoopsprijs van hem overgenomen.

Op dezelfde lakonieke wijze had hij voor ‘een appel en een ei’ een koperenkandelaar in zijn bezit gekregen. Hij had er al het groen geworden kaarsvet vanverwijderd; koper-roest ziet groen; ‘koperoxyd’ ging daarbij Jakob door het hoofd.Hij had het metaal met Brusselsche aarde geschuurd en gepoetst, omdat Brusselschzand geen krassen veroorzaakt; meester Juulsen had het weder van hem overgenomen,voor het samenstellen van stillevens.

Mijnheer had dezer dagen zelf ook een zeldzame vondst gedaan, bij een antikwaar,een groot, opgerold doek ontdekt,

Jac. van Looy, Jacob

Page 173: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

172

een familiestuk, door afbraak vrijgekomen, een schoorsteenstuk. Het was een ‘vander Heem’.

Meester Juulsen was daarover zeer gelukkig gestemd. Het schilderij had zeergeleden, had een wijd gat in het midden, omdat er waarschijnlijk een kachelpijp doorheen gestoken was geweest. Het stelde een grootsche, gebeeldhouwde, eikenhouten‘cartouche’ voor, door vier festoenen van vruchten feestelijk versierd: oranje-appelenmet hun bladen en hazelnoten in den bolster en ander zeer sprekend ooft. Meesterwilde het in vieren deelen, er vier aparte schilderijen van maken, elke festoen metverf en diapalm op een paneel bevestigen, ze schoonmaken en vernissen. Hij wildeer aan beginnen bij de eerst-volgende vakantie, was er van vervuld; zulk schilderendeden ze niet meer.

Meer dan eens had Jakob bij Door gebluft op zijn ‘koopjes’; Door kon heelemaalniet dingen, kocht daarom altijd visch bij Aal. Wanneer je zoo was, moest je lieverniet gaan boter-markten, want soms werd je ongemakkelijk in je nek gekeken. Hijwas nu door zijn zin voor het leven, zelf ook een trouwe bezoeker van deMaandagmarkt geworden, had er echter reeds vroeger een halfsleetsch dictionnairetjegekocht en later bij dezelfde koopman eenige oude Fransche leesboeken. Het warennog stevige boeken in vale kaptuurtjes gebonden, met dwarse ribbetjes op den rugen van hetzelfde rood ongeveer als het daagsche rood van zijn eigen linkermouw.En 't was een oude druk, uit MDCCLXXIV, met van die lange s'ses, soms moeilijkvan f-fes te onderscheiden, maar het was Fransch. Jakob wist niet iets van bizonderewaarde te hebben verkregen, kende van kindsbeen af de verhalen van Ali-Baba ofde zeven roovers, van Aladin of de wonderlamp en van Sinbad de zeeman; ‘les milleset une nuits’, ‘Contes Arabes’, wist niets van ‘M. Galland’, die het

Jac. van Looy, Jacob

Page 174: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

173

kunstig had vertaald ‘avec approbation et privilége du Roi’.Het was een werk in V deelen en pronkte nu in zijn kastje en eerst weken later

had hij bemerkt bedrogen te zijn geworden. Het was niet een werk in V deelen maarin VI. Door wegkrabbing van het Vje bij VI bezat hij nu niet het Iste, IIde, IIIde,IVde en Vde deel maar zes, twee, drie, vier, vijf.

Het was dus niet ‘compleet’. Je kon natuurlijk op de Botermarkt op alle dingenniet letten. Jakob was innerlijk zeer verbolgen geworden; hij liep nog altijd de karvan den jood voorbij en zoo strafte de ondeugd zichzelf.

Gedreven door dezelfde voorkeur voor rood en voor Fransch, had hij een klein,blokachtig boekje gewonnen: ‘les caricatures du moyen âge’ en al wist hij wederomniet daarmee een zeldzaam boekje te bezitten, hij had er toch zijn vreugd aan, wanneerhij zijn kastje opendeed.

De kastjes van de jongens beduidden niet veel en ook het kastje van Jakob wasmeer dan eens rommelig onder het plankje, door de kleêrenborstel en hetschoensmeerfleschje; maar bij de meisjes was het een ware wedijver het mooistekastje te bezitten; het waren soms net Roomsche altaartjes, had Koos dikwijls verteld,die zeer tegen allen haatdragenden godsdienst was gekeerd.

‘Jij hebt ook een onderzoekende geest,’ had op een keer van Essen tot hemgesproken, meteen het toegevouwene papier aanreikend, dat hij in zijn koperentabaksdoos bij zich droeg. Het verbeeldde de rekening te zijn van een dorpsschilderaan zijn pastoor ingeleverd, nadat hij al de schilderijen had hersteld van dezen:

‘De haan die Petrus deed weenen,Was bijna uit 't gezicht verdwenen,Ik heb hem netjes opgeflikt,

Jac. van Looy, Jacob

Page 175: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

174

Vier veêren in zijn staart geprikt,Ik hoop, dat u zult zijn content,Daarvoor reken ik

15 cent.

Maria MagdaleneGeen kleed aan 't lijf, geen hemd aan 't gat ....

17 1/2 cent.

En zoo voorts, alles bespottelijk goedkoop, doch dat was de bedoeling.Sommigen hadden weêr andere liedjes in hun doos, dat Ze met de duim vasthielden,

wanneer ze een pruimpje namen; ze vielen bijna om van het lachen. Het verhaal vaneen boer, die al zijn takkebossen op de markt voordeelig van de hand had gedaan enmet leêge kar en paard naar huis terug wou keeren, maar ....

‘Een meisje dat uit er haar venstertje lag,Die knikte het boertje zoo vriendelijk gedag ....’

Hij was er een glaasje gaan drinken en stond na enkele dagen op de keitjes tejammerklagen:

‘Had ik nou maar me paardje en me wagentje weêrom.’

Anderen waren op hun manier weêr grootsch op een saâmgevouwen vodje, hetwelkzij in hun vestjeszak bewaarden, ‘de roem der stront’. Ze schaamden er zich zelfvoor, lieten het lezen alsof ze het beneden hun waardigheid achtten. Ze grinniktenwanneer je er wat van zei, rimpelden hun voorhoofd en zeien: ‘ewie, mesjeu, smèrigmaar wáar.’ Groote, getrouwde kerels waren er even tuk op als hun eigen kleinekinderen, die nog niet beseffen kunnen dat niet wat de mond

Jac. van Looy, Jacob

Page 176: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

175

‘in’ maar er ‘uit’ gaat den mensch verontreinigt. Gelukkig was er op de Botermarktnog wel wat anders te vinden.

Op heldere droge dagen, als alles op de karren bloot lag, de koopman heen enweêr van kou liep te dansen, te kwalsteren voor zijn voeten, stond Jakob door deliedjes en voordrachten te roeren: ‘zoek uit maar, alles vandaag voor een cent!’ Hoewas het gòs-mogelik met zulke negotie je kost op te halen, maar ‘ze wisten wel watze deeën, verdienden genoeg, anders zouden ze het toch niet doen,’ beweerde vanEssen. Zoo had Jakob er eenige ‘alfabetten’ gekocht het lezen waard en die je bijverschillende gelegenheden voor kon dragen:

A. Al wat blinkt is nog geen goud,B. Braafheid adelt jong en oud.C. Christenplicht duldt hoon en smaad,D. Deugd gaat boven stand en haat.E. Eerlijkheid maakt armoe rijk,F. Fraai neemt vaak voor droef de wijk.G. God is de oorsprong alles goeds,H. Hoogmoed is des duivels koets.I. In de weelde schuilt venijn,J. Jammerklacht is nog geen pijn.K. Kommer eischt geduld en moed,L. Luiheid leidt tot tegenspoed.M. Matigheid maakt kloek en schoon,N. Naarstigheid brengt zelf haar loon.O. Ondeugd graaft haar eigen graf,P. Praatzucht is een dwaze staf.Q. Quasi-deugd is slijm en slijk,R. Rijkdom maakt niet altoos rijk.S. Stormen zuivren land en lucht,T. Tijdverkwisting baart geen vrucht.

Jac. van Looy, Jacob

Page 177: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

176

U. Uit het oog, soms uit het hart,V. Vrees verft lichte kleuren zwart,W. Wijsheid is de grond van het recht,X. Xenophon heeft dat gezegd.IJ. IJdelheid dat wuft genot,Z. Zegen komt alleen van God.’

Zulke gebondenheden bevielen Jakob zeer. Dagen lang had hij het in zichzelf staanwiegen, het opgezegd voor Tinus, de treffendste regels als onderstrepend.Verscheidene jongens op de zaal hadden het van hem overgeschreven. Aan het andereAlfabet had je niet zooveel, al moest je wel eens lachen. Het was een kreupelvers,een hekel- of schimpdicht, het werk eens tegenstanders, toepasselijk op den overalbekenden advokaat die in de Barteljorisstraat woonde, of liever Marteljorisstraat,omdat daar eens volgens de mare of overlevering, vanaf het oude schavot, waar ingrootmoeders dagen nog, misdadigers werden terecht gesteld en opgehangen, eenketter in een vat met spijkers was doodgerold.

Jonkheer Mozes S ....was van den Israëlietischen godsdienst, had zich echterbekeerd. Hij had in de gevangenis gezeten, omdat hij voor de rechten van het volkwas opgekomen; maar toen hij zijn straf had ondergaan en uit de kast was gelaten,hadden zij hem ‘ingehaald’, aan de Amsterdamsche poort, de paarden van zijn rijtuiggespannen en met triomf hem weder naar zijn huis teruggeleid. Jakob had het allesvan hooren zeggen, las nimmer de krant, maar zoo is het, alles komt ten slotte bij dekoopman terecht.

Afgevallen Jodenkind,Bullebak en niemandsvrind,Cicero van de Amstelstad,David maar geen Goliath.

Jac. van Looy, Jacob

Page 178: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

177

De letters Q en X baarden altijd het meeste hoofdbreken en lieten je gemakkelijk inde steek.

Quartel maar geen goeie kwartel.Ruiter maar geen paardedartel,Slimme jongen van je moer,Tetterige Tetjeroer.Uitgekraamd is thans de kramer,Volbloed van de Tweede Kamer,Wijsheid als er ooit een was,Xerxes van het Oranje-ras.IJdelheid, miskend, misprezen,Zou dat jonkheer Pùf ook wezen?’

Tetjeroer was zeker, dubde Jakob, denkend aan het onderschrift eener centsprent vanvroeger, dezelfde persoon als Tetjeroen de kwakzalver:

‘Tetjeroen kookt paardevijgen,Om er drankjes van te krijgen.’

Als Jakob bijgeval Jonkheer S.... uit zijn deftige huisdeur zag komen en op de stoepblijven staan, keek hij met onverholen verwondering naar hem, aangetrokken doorzijn droefgeestige gelaatsuitdrukking, zwaarmoedige mond en hangendebakkebaarden; zag van uit de verte naar hem als naar een die hem aan wilde sprekenen dien hij niet begrijpen kon. Jakob vond het jammer dat Jonkheer S ....geen klantvan de baas was, wenschte eens een karweitje bij hem te kunnen verrichten. Hij vroegechter nooit naar hem, praatte er zelfs niet met Arnoud over of bij meester Juulsen:‘praatzucht is een dwaze staf.’

Praten en spreken was twee. Praten deed je voor de gezellig-

Jac. van Looy, Jacob

Page 179: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

178

heid; spreken voor het nut van 't algemeen; op de Gedempte Oude Gracht was hetgebouw van ‘Weten en Werken’, je kon er, wanneer het om vier uur al donker was,boeken voor vijf cent huren per week en hoefde geen gulden ‘te storten’.

Scharrelend bij de boekenlui ontmoette er Jakob wel eens een drukker of letterzettervan vroeger: de Geldersman Bruining met zijn dadelijk herkennend lachje en goeie,moeie oogen. Hendrik mocht hem ook graag lijden; hij was van dezelfderederijkerskamer lid en Door had eens met hem gedanst op het jaarlijksche ‘bal’ bijhet Kopperfeest, en zoo had Jacob, op een Maandag, onverwacht in 't aangezichtgekeken van Baas.

‘Potztausend,’ zei Baas met zijn fijne stem, ‘dat noem ik een tréf, wie had datdurven denken.’

Jakob had Baas in tijden niet gezien. Hij was nog altijd meesterknecht bij de firmaMezemans en Zonen, maar woonde niet meer tegenover de poort van het Weeshuis.

‘En hoe gaat het je nu?’ vroeg Baas, nadat ze elkander de hand hadden staanschudden dat er geen einde aan was.

‘Best, Baas,’ lachte Jakob; Baas was niets veranderd, droeg hetzelfde keurigebonkertje nog, zijn gezicht was als een schilderij vol fijne barstjes gekomen, dochwaar je op een kleinen afstand niets meer van zag; zijn handen waren nog witter.

‘Het doet mij oprecht genoegen,’ zei Baas voor de boekenkar staande, ‘te bemerken,dat je je oude vak nog niet hebt verloochend. Ik wist het wel, wist het wel. Denk jenog wel eens aan de dagen van de haak?’

‘Zeker, Baas,’ antwoordde Jakob, blozend van plezier.‘Zou je de kast nog kennen?’ vroeg Baas pierend uit zijn blauwe oogjes of keek

hij je onder je pet.

Jac. van Looy, Jacob

Page 180: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

179

‘Zou je nog weten waar de Ypsylon ligt? zou je nog kunnen zètten?’‘Ik geloof het wel,’ lachte almaar Jakob, ‘alleen niet meer zoo gauw.’‘Ja, gáuw was je,’ schimmerlachte Baas, ‘zelfs een beetje als te gauw.’‘Nou,’ bromde Jakob dadelijk beschaamd door de herinnering, 1) ‘dat is nu toch

voorbij.’‘Ja, dat is voorbij en geléden,’ praatte Baas, ‘voor zoover het mogelijk is, dat iets

voorbij is; laat ons het laten rusten... Je weet zeker, dat ik mijn oudje ook kwijt ben,ze is grootmoeder van Genderen spoedig gevolgd.’

‘Ja,’ bromde Jakob, ‘ik condoleer u nog wel.’‘Dank je,’ zei Baas, ‘ik heb er veel aan verloren, Jaap, zoo niet álles.... We zijn

ten slotte allemaal weezen,’ zei Baas met zijn oogen neêr.‘Komaan,’ zei hij, tillend zijn hand ten afscheid, ‘het doet mij oprecht genoegen

je weêr eens te hebben gesproken, te meer nog daar ik niet anders dan goeds van jemag vernemen. Al ben je een andere weg gegaan, dan ik voor je bestemde, Jaap, ikblijf je als vroeger volgen en reken je nog altijd tot mijn kweekelingen. Van Nicoblijven de berichten goed uit de Kaap. Hij begint het daar aardig te kunnen bolwerken.Wij zijn aan de Kaap de Goede Hoop toch ook niet heelemaal vreemdelingen. Zevergeten Baas niet en Baas hun niet, kunnen hem nog niet missen. Godefrooi is altijdnog bij ons en Piet Pollee zit in Parijs.’

‘In Parijs?’ uitte dadelijk Jakob en met het ongeloovige gezicht van iemand dievraagt: hoe kòmt die daar?’

‘Ja,’ zei Baas langzaam en verscheien malen knikkend, ‘daar hadt jij ook kunnenwezen.’ Er was wat drukte om de

1) Zie Jaap.

Jac. van Looy, Jacob

Page 181: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

180

kar ontstaan, zoodat de kleine man met zijn zoo goed als nieuwe lakensche pet watachteruit was geraakt.

‘Maar je komt er wel, je kòmt er wel;’ kwam hij weêr zeggen, ‘naar alles wat ikvan je hoor. Heb ik het niet gezegd, heb ik het je niet gezegd?’

‘Ja, baas,’ bromde Jakob. Ze hadden elkander nog eens de hand gedrukt en gingendan elk zijns weegs; maar Jakob was de heele Botermarkt vergeten.

Jac. van Looy, Jacob

Page 182: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

181

Droom en Werkelijkheid.

Jakob was er 's morgens mee ontwaakt; wat hem als ingefluisterd was geworden.

Er was een huisje geborenEn daarin een lieflijke meid,Hij had haar uitverkoren,Geen woord ervan gezeid.

Het plaatsje lag bij ZürichEn tegen een berg gevleid.Ze wandelden gedurigIn stilte en eenzaamheid.

Hij wilde telkens zittenEn zij wou op het pad;Een jongen bracht 't karbiesje weêromDat zij verloren had.

Wanneer je droomde was alles voor je waar, waarder nog dan werkelijkheid. Droomenwas geen bedrog, al was het onverklaarbaar. Soms zakte wat uit je hersens, wierp erschaduw over, wat over je was besloten en helder was geweest.

Jakob had zijn eerste kunstbeschouwing beleefd. Meester Juulsen ging liever nietuit en had hem geraden niet te vroeg te gaan, het was er anders zoo vol. Doch zonderdezen raad, zou hij er niet vroeg naar toe zijn gegaan, omdat hij er nogal tegen opzag.

Jac. van Looy, Jacob

Page 183: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

182

Het genootschap ‘Kunst zij ons doel’ gaf vier kunstbeschouwingen in hetwinterseizoen voor eereleden en leden met hunne dames. Je behoorde het ‘diploma’dan bij je te hebben, om het, zoo-noodig, aan den kleinen heer te kunnen toonen, deopzichter van het Teyler's-Hofje, de ‘rechterhand’ van het Hoofd van ‘Teyler'sMuseum’; want Wissels, gekleed dan in een dun, zwart jasje, kende al de werkendeleden wel. Jakob wist niet juist hoe dit alles in elkander zat en had het niet noodigte weten, hij wist echter zeker dat mijnheer uit Teyler voor de verschillende‘portefeuilles’ zorgde.

In het Doopsgezinde of Meniste Weeshuis werd ieder jaar het ‘Teyler-feest’gevierd, waarbij ook verpleegden van andere gezindheid genoodigd werden. Hij waser in de hut nog zijnde, ook geweest en herinnerde zich nog goed er rijstetaart ensinaasappelen te hebben gegeten, niet enkel maar een ‘mootje’, voor de eerste maalvan zijn leven. Het Meniste Weeshuis was rijk, telde nooit veel weezen, de jongenskonden worden wat zij wilden en mochten gaan studeeren. De meisjes droegen geenstijve tabberd, maar een bruinachtig kleed, met vele rokjes als over elkander, hoelanger hoe korter en een wijde, zwarte, oude-vrouwachtige hoed, waaruit ze bleeken jeugdig keken, zoodat je nog eerder verliefd op ze worden moest.

De kunstbeschouwingen werden gegeven in het ‘Hôtel Funckler’. Dan straalde erin de grootste voorkamer de gaskroon, zooals des zomersavonds, wanneer er veelvreemdelingen waren in stad, Franschen, Engelschen en Duitschers uit alle landender beschaafde wereld. Vanaf de stoep lag er dan een looper, evenals wanneer er inde kerk ‘eerste klas’ werd getrouwd. Dan zag je vanuit de straat de rijtuigen rollennaar de zee van licht, de gestalten naar de dwarszaal

Jac. van Looy, Jacob

Page 184: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

183

bewegen, waar nu de ‘aquarellen’ waren opgesteld, gelijk muziekbladen op lessenaars.Thuisgekomen, weêr in zijn krib gelegen, lag Jakob er over te soezen, hoe het was

geweest. Niemand had hem iets gevraagd; de menschen gingen al weg. Hij was langseen groote spiegel gegaan, had zichzelf zien loopen ten voeten uit, op zijn gepoetsteschoenen. Zich verkleeden deed Jakob nooit graag, had altijd last met zijn boord enzijn ‘beffie’ en nu Koos er niet meer was, had hij Walter Verani's zuster, die op dekinderpost was gekomen, gevraagd om hem te helpen, zoo zat het nu goed deze keer.Ze hadden gezegd: hij moest glaceeë handschoenen hebben, maar eerstens had hijze niet als Dolf en ten tweede had je een half uur noodig om ze aan te trekken,rimpelsgewijze. Hij hoorde in zichzelf de weêrklank van de stem der Regentes, diein de voorkamer zich een mantel liet omdoen en bij haar dochter stond, met opgepoefdhaar ook en oogen donkerblauw wijd om alles wat ze hadden gezien.

Mevrouw van Strijen had hem niet opgemerkt en hij had voorbijgaande niet goeddurven kijken, Hij was toen van de eene voorstelling naar de andere geschoven, alleop wit karton, aan twee hoekjes neêrgehangen. Dikwijls was het slechts een heelklein vierkantje mooie kleur, op het witte papier-formaat en niet precies in het middendaarvan. Langzaam-aan gewende het meer en ter zijde ziende, zag hij dan een eindjeverder een ander lid van het collége staan en gaan, ook met zijn neus voorover. Hijhad ook de vader herkend van jonkheer Otto, in ernstig gesprek met mijnheer uitTeyler. Hij had eenzelfde snorrebaard als deze, droeg ook een eereteeken. Jakobvoelde dat ze naar hem keken en had hem duidelijk hooren vragen:

‘Kent dat jonge mensch Fransch?’

Jac. van Looy, Jacob

Page 185: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

184

‘Dat denk ik wel niet,’ had mijnheer geantwoord.Liggend in zijn bed, in de ademsuizelingen van de jongens had hij moeten denken

hoe goed hij had gedaan, Fransch te willen leeren. Het kwam alweder uit; je kon erniet buiten, om door de wereld te komen.

Het meest had hij een teekening onthouden van Charles Rochussen. Jakob kendeCh. R. door een gedrukt portretje, met zijn sierlijke, krijgshaftige snorren en doorhet bevallige ‘hoofdje’ in ‘Eigen haard’ hetwelk hij ‘ontworpen’ had en verder doorhoutsneden naar zijn werken daarin, van ‘Brend'amour’. Je kon dadelijk bij hem zienvan wie het was.

De groote teekening stelde Jakoba van Beyeren voor, op een blank paard gezeten.Ze had een kegelvormige, torenspitsachtige hoofdtooi op, waaraan een sluier daalde.In het wit en hemelsblauw-geruite rijkleed, dat langs het paardlijf afhing, zag je haaropgetrokken knie met teekenachtige plooien. Jakob trachtte het opnieuw geheel terugte zien. Waren er ook geen ranke hazewinden op geweest? edellieden en volk methandbogen, pages gekleed in de wapenkleuren van hun meesters, als overlangs intweeën gedeeld daardoor, gelijk de Amsterdamsche weezen half rood waren en halfzwart.

Hij had toen zijn bewondering weêr in een versje willen uitdrukken, gelijk hij bijSchelfhout had gedaan. Het was weder niet afgekomen en daardoor had hij het ookniet kunnen voorlezen aan meester Juulsen.

‘Rochussen, uw naam alleenDoet mij het harte zwellen....Onvolprezen kunstenaar,Eenig in uw glorie.Onbegrijplijk trouw en waar,Tolk van 's lands historie.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 186: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

185

Er was ook nog een andere teekening geweest van huzaren en dat had nog een andergevolg gehad. Jakob was Zondagsmorgens vóor kerktijd een schilderijtje begonnenvan iets wat hij had gezien op het exercitieveld of ‘het Zieke’, toen hij zelf zat opden rand van de sloot. Twee gestalten van officieren, staande op de modder in hoogerijlaarzen en kolbak op tegen de grijze lucht. De eene had een glimmend taschje aaneen leêren schouderriem bevestigd bij zijn lende hangen en Jakob noemde het ‘deordonnans’.

Ko van Opdam die voor zijn nummer onder dienst was, te Naarden in garnizoenlag en na nieuwjaar met verlof was over, zat in de jongenszaal, onder de kapstok,zonder zijn ‘attila’ aan, de noodige wapendeelen te poetsen. Hij was even komenkijken en had zoo gezegd op hekeltoon:

‘Een mooie huzaar, snòtverdomme, die zijn sabel rechts draagt.’Jakob gevoelde ineens hoe onmogelijk het was in oorlogstijd snel je sabel te kunnen

trekken, wanneer die niet links hing. Omdat bij hem zelf de linksche mouw rood wasen zijn rechter blauw, was hij daardoor soms in de war. Diep beschaamd wilde hijzijn plankje tegen den witten muur aankwakken, maar Walter Verani die aan deoverzij van de tafel een wieltje zat te vijlen, had zijn hand voor zijn machinetjegehouden.

's Avonds of Zondagsmiddags hoorde meester Juulsen hem wel eens graag daaroverpraten en kon hem dan warm maken ook. Hij had de ‘van der Heems’ op paneelengeplakt. Er was altijd voor alles plaats in het atelier. Ze lagen plat op een werktafeltjete drogen, bezwaard met stukken marmer; wanneer in het kwartdeel van het donkereovaal, het doek niet gekleefd had, een bladder kon ontstaan, tilde meester een keisteenop. Dan gaf hij daar een fijn sneedje met een

Jac. van Looy, Jacob

Page 187: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

186

scheermes, bracht er voorzichtig opnieuw wat van de plakverf onder en plaatste erde kei weêr op of de zwaarste glazen looper. Toen Jakob hem vertelde van de sabelhad meester Juulsen, wien alles ‘heilige ernst’ was, al werkend om de schilderijente ‘behouden’, de lach in zijn snor gekregen en hem toen aangeraden zijn geheugente oefenen.

Bij Rookmaker hing juist een groote ‘photogravure’ alleén in de winkelkast: ‘ladernière cartouche’ of ‘de laatste patroon’, waarop een gekwetste ‘zouaaf’ neêrzeeg.

Hij ging er toen dadelijk na den eten heen, stond er bij de koperen balie een poosjenaar te kijken. Hij nam dan een deel der voorstelling goed in zich op, dacht eronderweg naar de winkel aldoor stipt aan, had zoo de gansche compositie, stuk voorstuk, met houtskool op den witten muur overgedragen. Velen waren er naar komenzien, de grutter, de wagen- en zadelmaker, vele buren en klanten en Arnoud ook enzoo verspreidde zich zijn roem al meer en meer.

Ze hadden op de Waag toen ook een ‘standje’ geteekend, een gekwetste soldaatvoorstellend, een neef van Wissels, steunend op zijn elleboog en met een wittezakdoek om zijn voorhoofd; door een denkbeeldige sabelhouw veroorzaakt. Jakobhad het jammer genoeg niet af kunnen krijgen, maar had toch zijn eerste loftuitingdaar gekregen, dat er veel ‘sentiment’ uit sprak.

Meermalen indertijd, had hij een werkelijke zouaaf in de stad ontmoet, had er vanopgekeken, zooals je de eerste kermisdag een straatkunstenaar verwonderd voorbijzag stappen. Je zag die vrije kleuren alleen in de kermisdagen of in den tijd van degemaskerde bals.... Het meisje met de lange, vleeschkleurige beenen en vermiljoenkort rokje, een zwart fluweel of emerald-groen lijfje; witte gazen mouwen, eenhoepeitje om haar haar en een karbiesje of korfje mee-

Jac. van Looy, Jacob

Page 188: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

187

dragend, om ergens op straat, geblinddoekt, de ‘eierdans’ uit te gaan voeren.De Zouaaf was in groot ‘tenue’, een licht hemelsblauw buisje, dat openstond van

voren en rond was afgesneden, citroen-geel afgezet; een roode flap op zijn kop waareen kwast van afhing. Hij droeg bijna nog nieuwe slobkousen en een pofbroekwaarvan het rood op sommige plekken tot okergeel was verbleekt. Hij had de zouaafreeds vroeger verscheiden malen gezien, en hij wist dat het een stadgenoot was,wiens ouders in de Vlamingstraat woonden, dat hij vrijwilliger was bij het pauselijkLegioen.

Omdat Arnoud Terstede, zijn kameraad, niet voor negen, halftien 's avonds vrijwas, ging Jakob wanneer meester Juulsen belet had, een vergadering bij moest wonen,nog een uurtje naar Door. Ze hoorde hem graag tevreden praten, blij hem een pijpte zien zitten rooken met Hendrik. Doortje was ook al zoo ver dat ze kwam op zijnknie soms klimmen, zuchtte dan eventjes en zei: ‘hè, vertel nog es wat.’ WanneerKoos er Woensdagsavonds bij was, kon ze lachende opmerken dat hij alles doorelkander haalde, of Koos zei: ‘het hoofd van onze Jakob is net een rarekiek, wanneerje hem vraagt of iemand in een huurhuis woont of aangesloten is bij de waterleiding,blijft hij je aan zitten kijken of je niet wijs bent.’ Jakob vond dan dat ze gelijk had,lachte hartelijk mee, zooals Arnoud het deed, die aan vele dingen, behalve aan zingen,een grappige draai wist te geven, wel eens in het atelier, tegen hem, de schilderijenvan van der Heem ‘de vier Heemskinderen’ noemde, omdat meester ze zoovertroetelde.

Naar de volgende kunstbeschouwing was Jakob wel weder laat, maar mindervreesachtig toch gegaan en eindelijk naar de derde. Het was er allang niet zoo volmeer en op dezelfde wijze waren er al de prachtige teekeningen weêr naast elkander

Jac. van Looy, Jacob

Page 189: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

188

in het gouden licht gesteld; Jakob was er plotseling getroffen geworden op eenewonderdadige wijze.

De teekening waar naar hij was begonnen te staren, stelde een slager voor bij eenafgeslacht koebeest en met het mes tusschen zijn tanden. Het was een forsche entreffende teekening, waarbij hij geheel vergat waar hij zich bevond.

Zoo was het, zoo deeën ze, zoo rook je het bloed; zoo deed Ru de slager het ook;alles bracht het in je hoofd terug, zoo je het zelf in de werkelijkheid had gezien, Hoekon de kunstenaar dat allemaal maken, in zulke prachtige kleuren niet alleen, maardat je het allemaal zag.

Wanneer je door het gangetje tusschen de smederij en wagenmakerswinkel gingom de kortste weg naar het Weeshuis te nemen, ging je over het erf waar al het houtvan de wagenmaker lag, al het ‘wagenschot’ onder de schrale pereboomen. Zoo gingje de slachtplaats voorbij van de slager die een paar huizen verder woonde, zijnwinkelpui had in de groote straat en zoo zag je wel eens vanzelf het slachten.

De staldeuren waren open en de vierkante inkijk was grijs geweest door de dampvan het heete water, wat ze bij gulpen noodig hebben en uit die damp daverde destem van Ru, want de reuk van het bloed windt op.

Ru had de koe al gedold en afgemaakt, ze hing als een lompe klomp, rood en lichtvetgeel aan de takel reeds. Hij was nu de koe aan het stroopen. De achterpootenwaren al afgestompt, daaronder zakte het dikke vel neder, zwart soms als een hoogehoed, rookend en glibberig. Ru liep er op zijn waterlaarzen rond te lawaaien, in zijngrauw-grijze onderbroek, het donkere gordeltuig omgegespt en het staal om te wetten.Hij takelde de koe wat hooger, het mes tusschen zijn tanden houdend, zoodat hij zelfschuin aan het touw hangend bijna op den steenen vloer kwam te liggen. Hij stapteop de

Jac. van Looy, Jacob

Page 190: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

189

huid, gutste uit de nap heet water, spoelende bloed en drek, sneed en tornde verdertusschen vel en vleesch, begon van voren af aan met zijn knuisten de huid naar onderte sjorren, het mes weêr tusschen de tanden....

Plotseling was Jakob geschrokken; achter hem stond mijnheer van Teyler en zei:‘Dat schijnt je te bevallen.’Jakob keerde zich om, verschoten onder zijn rozig vel en bromde diep:‘Het is precies.’Mijnheer keek hem scherp maar vriendelijk aan, zette dan zijn lorgnetje op en

Jakob voelde zijn schouder, toen hij zelf voorover boog om te zien en te bewonderen:‘En hoe is dat gedáan.’‘Er is heel wat noodig om zulk een onderwerp aantrekkelijk te maken,’ praatte

mijnheer dan voort. Hij had hem onder den arm genomen en bracht hem zoo bijverdere teekeningen, bij een ‘Fortuni’ en anderen, al pratend en wijzend waar hij opmoest letten. Maar van het oogenblik af dat zulk een voornaam kunstenaar hemgewoon onder de arm had genomen in Funckler, verstond Jakob lang niet alles meer.Het was iets anders geweest dan met meester Juulsen, dan voelde je je éen en nuvoelde je je twee.

Eersttoen hij op de slaapzaal weêr was, tusschen de vragende of gapende jongens,begon Jakob eenigszins te beseffen wat hij had verstaan. Hij haastte zich bij hetuitkleeden, om onder de dekens te komen, om stom te kunnen zijn. Andere avondenwanneer de portier ook te rusten ging en het gaslicht op een pitje had gedraaid, inzijn kamertje was verdwenen, kon het wel eens gebeuren dat Jakob uit zijn bed kwamen met een wip op de tafel met de kleêren sprong, de vlam stiekem wat hooger draaideom nog een half uurtje te kunnen lezen.

Jac. van Looy, Jacob

Page 191: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

190

Sommigen wisten dat wel, maar nu was het niet noodig.Wat had mijnheer uit Teyler ook weêr gezegd? Hij had van de Akademie

gesproken, gezegd: hij kon niets zekers beloven, maar ze zouden hem trachten tehelpen, ‘we zullen ons best voor je doen,’ Hij wilde hem niets voorspiegelen .... Maarwanneer het nu eens waar bleek te zijn en waarom zou het niet waár kunnen zijn?Dan zou hij les ontvangen van die de teekening gemaakt had van de slager en ‘danben je in goede handen.’

Jakob lag er nog wel een uur van te blozen, tot hij zelf ook met zijn rooie en warrigekop op het zeegras-kussen lag te slapen en met zijn mond wat open.

Jac. van Looy, Jacob

Page 192: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

191

De Zee.

Walter Verani was ook buitengewone lessen gaan nemen in de ‘Mechanica’ en kondaardoor ook niet voor tien uur 's avonds thuis wezen om bij het avondetentegenwoordig te zijn en nu zijn zuster Katrine op de kinderpost was, schepte deze,wanneer de kinderen voldaan waren en eer de papkuip uit de hut weêr naar de keukenwerd teruggedragen, er een vol bord uit, zette dat op de plank in de wittegang-kastom koud te worden voor haar broêr. De ‘bordenkast’ was nooit geheel donker, hetzijdoor het licht uit de rooie gang, of door de licht-verspreiding uit de jongenszaal. Dehuttemoeder wist wel dat haar kindermeisjes van die kleine liefdediensten deden,zag wat door de vingers, liet het oogluikend toe; koude karnemelksche pap waslekker, liet zich wel gebruiken, wat overbleef ging toch maar naar de schrammen inde achtertuin.

Eens dat Walter er vandaan kwam, zijn bord had leêg-gelepeld, had hij tot Jakobgezegd:

‘Me zuster laat vragen of ze jou ook met een bordje kan dienen?’Wanneer nu in het vervolg tegen half acht Walter klaar was, gaf hij een oogwenk

die zeggen wilde:‘De weg is vrij, alles is veilig, nu is de beurt aan jou.’Jakob ging graag ook zijn bord leêg eten, wanneer zij bij de deur oppassen bleef.

Hij gaf haar bij het weggaan hartelijk de hand als bij Nieuwjaar en dan zei ze geregeld:‘Tot je dienst.’

Jac. van Looy, Jacob

Page 193: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

192

Ze was bijna zoo oud als hij, geleek veel op haar broêr, ofschoon die meer breed enniet zoo rechtop was. Ze had niet zulke sterke koonen ook, maar een warm en donzigvel, een ovaler vorm van gelaat. Het huismutsje dat ze droeg voegde haar beter dande Zondagsche karkasmuts, waarbij je niets van de ooren zag en ‘het beste stond aanronde gezichten,’ zei Koos. Haar neus was recht boven de kin geplaatst en haarbovenlip stak even over haar onderlip heen, zooals het dikwijls is bij kleine kinderen.Haar oogen van het wit omringd, keken als de lucht, nooit nieuwsgierig, vaak lachteze wat droevig en zoo stond ze er bij de post van de deur om hem gerust te stellen,altijd dezelfde, in haar tabberd met de stijve rijgsels van het keurs en had wel eenseen enkel snoertje kralen om haar glooiende hals en dan vond Jakob haar het liefst.

Blauwe oogen waren het eenvoudigst, dikwijls kon je er je oogen niet afhouden;onze voorvaderen de Germanen en die de kust bewonen, hadden veelal blauwe oogen,zooals de zuidelijk wonenden donkere bezitten, maar tusschen blauw en blauw washemelsbreed verschil en het kwam ook lang niet altijd uit. Pietro de schoorsteenvegerhad zwarter oogen dan hij nog, terwijl zijn baas die ook een Tyroler was, blauwebezat. Beter misschien dan met het luchtige kobalt of met ultramarin zou je het weêrkunnen geven met ‘lapis lazuli’, wat meester in de verfkast ‘droog’ bewaarde of methet ‘smalt’ wel eens door hem gebezigd voor het waas van druiven.

En het was met de kleur van oogen geheimzinniger nog gesteld dan met het haar.Meermalen ‘filesofeerde’ Jakob ‘op zijn manier’ naar Koos meende, over ‘degrilligheden van de natuur’. Hij maakte ook in den laatsten tijd zijn haar dikwijlswat vochtig opdat het donkerder zou lijken en meer

Jac. van Looy, Jacob

Page 194: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

193

op kastanjebruin haar, want de bijnaam ‘rooie’ begon hem te vervelen, het moest numaar eens uit zijn met dat gezanik:

‘Rood haar en elzenhoutIs op geen goeden grond gebouwd.’

Alle schakeeringen waren mooi, natuur had het rijkste palet.Eindelijk moesten de posten weêr verwisseld worden, zou Suze Zeelig op de

kinderpost komen, was het de laatste maal in de schemerige kast, waarin je met delepel niet mocht tikken. Hij had haar weêr bedankt en met nog grooter handdruk.

‘Het spijt me,’ praatte Katrine met haar frissche keel, ‘nu niet meer voor je tekunnen zorgen.’

De grove stem van een der jongens die van zijn werk kwam, langs vaders halfopen kamerdeur gaande zijn thuiskomst meldde, was door de gangen aan komenklinken:

‘G'n avend, vader, goeien avond, moeder!’Ze hadden hun handen ten afscheid los gemaakt; Jakob gevoelde zeer dat het niet

hartelijk genoeg was geweest.Sinds dien tijd zagen ze minder gewoon naar elkaâr. Als zij de eetzaal binnenkwam

om te eten, keek zij naar zijn kant ook. Jakob was gemeenzamer met Walter gewordenof ware die van de familie. Wanneer Zondagsmorgens de reek voor de kerkstoepaankwam, bleef zijn zuster wel eens even op de hoogere trede staan en uit dekransmuts omzien naar de laatste jongens met hun hooge hoeden.

De tijd bleef zijn loop vervolgen, alles kwam en ging als eb en vloed. Wanneerhij in de eetzaal de tafels overzag, langs de lange reeks van tinnen opschepkommenkeek, naar de kindertafel of hij de afstand met zijn oogen meette, bevreemdde hethem niet zoo erg meer, dáar ook eens te hebben gezeten.

Jac. van Looy, Jacob

Page 195: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

194

Weêr rookten de natte buizen van de jongens 's avonds geschaard om de kachel; hetpoortje van de Waag bleef weêr gesloten. Jakob had van meester Juulsen de gedichtenvan de Genestet ter lezing meegekregen, herhaalde de regels gaarne voor zichzelf:‘de lendenen omgord en brandende de lampen’, of ‘Paulus, waarheen? ga de wereldbekeeren!’ Hij wandelde geregeld naar het Spaarne, verlangde er naar den ganschenZondag te kunnen schilderen, makend zijn penseelen wat vroeger schoon, als meesterJuulsen uit eten moest gaan.

Hij zou het volgend jaar, met Mei, het Weeshuis verlaten en hoorde weinig vande Akademie meer, doch verstond uit enkele gezegden van meester Juulsen wel, dat‘de bal was aan het rollen.’ Jakob wachtte af; leek beschaamd er naar te vorschen,zooals hij altijd scheen, wanneer hij aan de baas om opslag moest vragen; had weleens een halve cent plotseling over de reeling van een brug gekeild, omdat het zulkvervelend geld was. Uiterlijk veranderde hij weinig, zijn handen bleven eeltig en alleek zijn gezicht soms langer, zijn voorhoofd gebulter, het bleef rondig en rozig enzonder merkbaar begin van knevel. ‘Dan was je vrij van scheren,’ praatte hij Hendrikna of van Essen, maar meermalen verdroot het hem toch, benijdde hij het bij anderenwaar te nemen, het was een teeken van kracht, een snor of een baard was zeergewenscht te bezitten. Hij begon in het leven van alles te teekenen, teekende ter sluikde vader na onder de preek, of de ingeregen muts van een meisje van achteren gezien,de kroon van een pilaar, of een diaken in zijn bonnetje gezeten en voelde zichgestreeld wanneer de jongens zeiden: ‘het leek als twee droppelen water.’

‘Je handen moeten kunnen weêrgeven wat je oogen zien,’ herhaalde hij welverzekerd.

Jac. van Looy, Jacob

Page 196: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

195

Dan beving hem wel eens meteen de lust ‘te dollen’ als vroeger, sprong hij bok,speelde kastie, of ‘swee, swiet, bal,’ sloeg op de punt van de ‘dribbelkous’ die op derollaag lag, tot er je toppen van tintelden wanneer je mis sloeg, en zag versteld zijnglimmende oogen aan in het stukje spiegelglas wanneer hij zijn haar opkamde, nogdonkerder lijkend, omdat hij ook als vele roodharigen geen erg merkbarewenkbrauwen bezat.

Hij droomde dikwijls, Arnoud droomde nooit, had er geen tijd voor, zei hij en zijnmoeder zei: het ging vanzelf over met het ouder worden. Ze waren samen naar hetFrans Hals-Museum gegaan, voor het eerst van zijn leven. Ze hadden langs langelevensgroote Doelenstukken loopen kijken, als bij de kunstbeschouwingen in Funckler,langs wat eenmaal leven was geweest.

Het was er hoog gaasachtig licht, stil als in de Kerk, je hoorde je zelf loopen, debewaker heen en weder in de naaste zaal.

‘Het is alsof je ze zelf hebt gekend,’ praatte hij halfluid en vroolijk naar Arnoud,een eindje verder opgeschoven.

‘Onze voorvaderen wisten ook wel wat goed smaakt,’ praatte Arnoud, terwijl zijkeken naar alles wat op de feesttafel prachtig geteekend, geschilderd stond, zoodatje er wel van houden moest en trek in krijgen.

Zoo was het vroeger hier in dezelfde stad. Ze hadden er samen veel genoten vanFrans Hals. Telkens zag hij door de week die kleurige vaandrig in zich terug of deman in zijn gele wapenkolder, die in zijn hand een fijn-geslepen glas omkeerde omte laten zien dat er geen droppel meer in was.

Jakob praatte er niet veel over, wou dat het nog zoo was, dacht dikwijls aan de‘Regentenstukken’, maar telkens ook

Jac. van Looy, Jacob

Page 197: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

196

aan de ‘Barmhartige Samaritaan’ die in het andere Museum hing in de hoogte, ofsoesde bij zijn wiel over een ander ‘historiestuk’ waarvan hij een afbeelding hadgezien.

UIT CAHIER: DE ZEE X.

Het kruisje duidt aan dat in dit cahier het eerst werd opgeschreven wat later bijoverschrijven wijzigingen zou krijgen. Zóó werd overgeschreven in een ander schrifttot aan: pagina 195 ‘omdat hij ook als vele roodharigen geen merkbare wenkbrauwenbezat’. Wat daarop volgt: ‘Hij droomde dikwijls’ tot aan ‘waarvan hij een afbeeldinghad gezien’, (zie hierboven) werd er bij het overschrijven nieuw aan toegevoegd. Enverder werd van dit onvoltooide hoofdstuk niet meer overgeschreven.

Het aangenaamste vond hij in een van zijn soezerijen te verkeeren, waarin je konzeggen dat je van alle menschen hield of aan de ‘Barmhartige Samaritaan’ kon denkenin het Museum of aan een ander schilderij die hoog hing, in zwellende vormen, ofaan de voorstelling uit de oude geschiedenis getrokken, van een dochter die haargrijzen vader in de gevangenis bezocht, de borst gaf om hem van de hongerdood teredden. Jakob geloofde vast dat meester Juulsen hem ‘bezorgd’ wist en dat je geduldmoest toonen te bezitten. Meester schilderde hem ook zoo dikwijls niet meer vóor,wees aan, gaf raad bij de menging van de kleuren, liet hem het meer en meer zelfvinden. Hij had een anderen jongen van de Avondschool, die na hem ‘de lieveling’was, Nardus van den Heuvel, met oolijke, grijsblauwe kijkers en zwarte wimpers,die met Fer Harlingen bij de Stadsarchitect op de teekenkamer arbeidzaam was, zichaangetrokken om er ook een mán van te maken. Hoe kon je dan aan ‘verkeering’denken, wanneer je zelf onderhouden zou moeten worden in de komende jaren, nietskon beloven, reizen moest om je te

Jac. van Looy, Jacob

Page 198: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

197

ontwikkelen, alles bezien en onderzoeken. Jakob herhaalde in zijn ‘for interieur’,om met Arnoud te spreken, ‘de kunst eischt de mensch geheel’.

Hij was nu de kameraad van Arnoud. Ze hadden in den Hout een knoop in eenjonge twijg gelegd en zouden het volgend voorjaar er naar gaan kijken of hij goedwas vergroeid. Arnoud wist de boomstam te vinden waar Koning Lodewijk Napoleonzelf in de schors had gesneden: ‘Respectez ma solitude’. Zoo kwam hij weêr eensmeer in den Hout, nu Koos met Mei van dienst veranderd was, in Leiden een beterebetrekking had aanvaard. Ze zongen buiten zijnde op de wandeling samen of Arnouddroeg loopende iets van Multatuli voor, dat klonk als een vers, hoewel het niet rijmde.

Ze zaten tegenwoordig met hun drieën of vieren in het atelier te werken. Deoud-leerling van de school: Abram, Jakob was zijn achternaam kwijtgeraakt, was erweêr. Hij had als timmerman de gansche winter werk in Parijs gevonden. Heelenieuwe blokken huizen werden bijgebouwd, huizen als kazernes, waar vele gezinnenhuisvesting in vonden. De portier, die soms schoenmaker was, woonde beneden ‘rezde chaussée’, zat in zijn ‘loge’, nam alle brieven aan, trok het ‘cordon’ wanneer zijnvrouw het niet deed. In de lange gangen had elk zijn eigen voordeur en naamplaatjeop de post van de deur. Je verdwaalde er onder de ‘lucarnes’ en dikwijls huilde erdoor de holle nacht de noodkreet: ‘à l'assassin! à l'assassin!’Van dat alles verteldeAbram aan Arnoud, terwijl zij in de teekenhouding over elkander bukten en Jakobzat te schilderen, de verf zat uit te strijken en vormend te dwingen tot het evengeheimzinnig werd als de natuur.

Zondagsavonds kwam hij meestal bij Arnouds moeder zitten in de lage kamer dieuitzag op de Bakenessergracht,

Jac. van Looy, Jacob

Page 199: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

198

tegenover het trappetje in de wallekant voor het waterscheppen of voor het spoelenvan kleêren, en waar vele oude trapgevels nog waren en waar de President van hetWeeshuis woonde met een mooie boom voor de ramen. Dan zong Arnoud met zijndiepe borststem bij de piano, wanneer zijn zuster vóór hem zat en speelde, het haarlos en licht, door een lint opgenomen en met een lint ook om haar middel, van deLorelei:

‘Ik weet niet wat 't moet beduiden,Dat ik zoo treurig ben.’

Arnoud had hem ook klavier willen leeren spelen, was Dinsdagsavonds begonnenhem de toonschaal en de eerste vingeroefeningen te leeren. Doch wanneer hij denganschen dag achter de toonbank gestaan had of in het pakhuis gerommeld, was hijmoe en zat al gauw te knikkebollen boven de witte en zwarte toetsen. Daar warenze dus maar spoedig mee uitgescheiden. Doch hij mocht dan 's avonds wel eens gauwslaap krijgen, overdag was hij wakker als zes.

Pinkster was voorbij toen Arnoud had gezegd: ‘morgen moet ik naar IJmuiden,ga mee.’

‘Zeg je gaat mee, we gaan samen, om met de Dolfijn II uit te kunnen varen.’IJmuiden was nog een gloednieuw dorp, vele inwoners ervan kwamen in de

gereedschap-winkel van Arnouds oom, de dingen koopen, wat ze voor hun bedrijfbehoefden; Arnoud met zijn vlugge tong hielp ze daar dikwijls bij. Zoo had hij zichook een loods te vriend gemaakt, door zijn liefde voor de zee. Wanneer hij de zeeging verkennen mochten ze mee. Jakob had het de baas gemeld, de vader ook, vanwien je alles in het redelijke voor je ontwikkeling gedaan kon krijgen en aangeziener verscheiden jongens om vijf uur op karwei

Jac. van Looy, Jacob

Page 200: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

199

moesten wezen, was hij altijd nog vroeger zelf op zijn post, de pet stijf tot op zijnooren, rookend zijn lange pijp. Je nam je brood mee, ofschoon de moeder van Arnoudvoor alles zorgde. Jakob had zich wat opgeknapt, een dubbeltje sigaren van de zesin zijn vestzak gestoken.

Ze hadden er dadelijk een gangetje ingezet, Arnoud zong de loopmarsch, zoodraze buiten waren. Het was niet de eerste keer dat Jakob wandelde naar IJmuiden. Hijherinnerde zich nog heel goed er vroeger te zijn geweest, met de jongens onderleiding van meester van Staveren; het was wel tien jaar geleden. Er was geen waternog in het kanaal. Ze hadden over den bodem rijdend in de zandwagentjes achter delocomotief, tusschen de afgegraven duinen door, tot aan het verre werk gereden enwaren bij de pieren gaan kijken. Er had toen pas een oproer plaats gevonden, deHollandsche polderjongens hadden met de Engelschen gevochten, ze leelijktoegetakeld. Tegen het deurtje van een bruggehuisje hing de kop afgebeeld van deploegbaas, volgeplakt met de kruisjes van pleisters, door de sneden der messen. DeEngelschen hadden het verloren.

De lucht was vochtig, maar het regende niet; telkens kwam het blanke duin in hetgezicht, waar de zee achter was; aan de andere zijde van den straatweg verscheenboven de polderlanden van het Spaarne de lucht gebroken door eenige zachte strookenlicht. De koeien stonden stil in de groene wijdte en één ooievaar stond er op het nest.Ze kwamen een melker tegen en voor het deurtje van een boerderij zag je de dikkeboer staan kijken en uit een zilverig meerschuim sigarenpijpje rooken, wenschenderuimweg ‘gemorgen samen.’

Ze hadden op de maat luid loopen zingen, het lied van de twee gezworen kameradenen op de wijs van het oude Wilhelmus dat het in de lucht klonk als een klok:

Jac. van Looy, Jacob

Page 201: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

200

‘Ducdalv’ had wel een degenEn hoed gebenedijd,Maar was die vloekbre zegenIn drie paar jaren kwijt.De ellende kwam van SpanjeDe dood, de vloek, de nacht,De vrijheid door Oranje,De zegen en de kracht.

Jac. van Looy, Jacob

Page 202: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

201

Het stukje dat hier gegeven wordt, is nimmer in een bundel opgenomen. Het werdgeschreven in Soest 27 Januari 1906 en verscheen in den 4den jaargang van hettijdschrift Vlaanderen, uitgave C.A.J. van Dishoeck, Bussum.

Een Bladzijde.

Het was een wondertje; een klein, vurig wondertje. Wanneer ik het zag in den tuin,als ik keek door de middelste ruiten van het raam, naar Celsius-Fahrenheit, wist ikhet was een boodschap, en als het zich dagen lang schuil hield waren de dagen meestdof. Het kon toch zoo oolijk voor mijn oogen komen, met de radheid van een muisje:Sjiet! daar ben ik, wat zegt ge nu van mij.

Ben je daar weder, zoo zei ik, om wat warms te brengen in deze dagen die maarmemories van dagen zijn. En dan leek het mij aan te kijken uit de donkere kraaltjes,gelijk een doove die allerlei heerlijkheids hoort in zijn grootsche stilte.

Wondertje met je borstje als een dageraad, zei ik in den ouden toon die wel eensvan zelve op de lippen komt wanneer de dagen grijzen; prachtig vogeltje, verbeterdeik mijzelven, welkom om je mooie tooitje, dat ook als een schalletje van avond is,en herinnering aan vele mooie gloedjes, nu begraven, te loor geraakt in de asch diede zomer maakt. Ik wed, ik wed, gij spelt weêr sneeuw.

En het keerde zijn befje toe, het tilde zijn snaveltje en kropte zijn veêrtjes en leeknaar het wezen te zien daar

Jac. van Looy, Jacob

Page 203: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

202

binnen de roeden van de ruit. En ik keek in zijn oogjes zooals ik wel eens kijk inveel grooter oogen, en f.t, 't was weg....

....En 'k zag een bosch dat zwaar stond in de zwoegende drift van sneeuw en ikhoorde gezwalp van wind. Ik zag een joggie gedrukt staan aan een boom. Hij hadeen buisje aan met verschillend gekleurde armen die glommen overlangs en eenbroek had hij aan die glom langs zijn beenen en zijn pet als zijn kleêren wasbespikkeld en bespat. Naast hem, aan denzelfden kant van de groene, bezijpelde stamleunde een langachtig bakje met een hekje er aan vast: 't ‘resteel’ waar glazenmakersruiten in vervoeren, dat aan de zeelen kan gedragen worden als een mars op den rug.Het was nu leêg; hij had de ruiten al bezorgd op 't karwei: een groote ‘plaats,’ waarde perzikeboomen waren losgebonden van het lei-hek voor de schutting; het hekwerd wit geverfd door de knechts en de ruiten waren groene geweest, broeiruiten,voor 't platte glas. Het joggie schuilde voor den storm.

Hij stond daar met bang-zwarte oogen, zijn mond was wat open ook en hij hieldzijn knuist, in een wollen want, op een plekje voor zijn borst. Zóó kende hij het boschniet, zoo wild, zoo woest; in zùlke zwaaiingen en stuivingen van sneeuw, vanakelig-ritselende, nà-gehuilde sneeuw. De vóórste dikke boomen wrongen, groeidengruwzaam; de verre waren zoo vèr, zoo wijd en daar tusschen, de schimmen, deschimmen. Hij bleef daar stilletjes staan en toen er het bulderen uit was en 't ritseldegewoon en 't bosch maar alleen wat witter was geworden dan het toch al was, zagik het ventje zijn hand verstoppen in zijn vest en hij had er een vogeltje in, met eengloedje voor zijn borstje en hij beblies het met zijn adem....

Sjiet! riep het buiten om mijn aandacht en aangedwarreld

Jac. van Looy, Jacob

Page 204: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

203

kwam het van een tak, wipte op den grond, beet er naar de musschen die ook welmooi zijn met hun donkere schabrakjes en f.r.t. was 't weg. Het doofde zijn vlammetjein dor geblaârte, zittend in de verte dan te gloeien op den rand van het priëel....

....En ik zag een gang van witte muren al smaller worden als een laan, open in hetheldere licht van hooge rijen ruiten op elkaâr. De vloer was van platte, roode steenen,in het midden onderbroken door een glansplek en óver het raam was een boog in denmuur en daarbinnen was een trap. En ik zag een jonge borst in een mouw-vest,besmoeseld en bespat, loopen in de gang; het stokje van een glazenmakers-diamantstak uit zijn vestzak op; het heft van een stopmes uit de zijzak van zijn broek en eenschort was gedraaid om zijn lenden.

En uit de ruimte der trap kwam een maagdje aan, met een hagelwit tuit-mutsje ophet haar, in een donkeren tabberd en haar hals boog rank als een vogellijn uit devouwen van een witten doek. Korte mouwtjes van verscheiden kleur omsloten haarbloote armen; zij had blauwe oogen. De jongen zei enkel gedag, ofschoon hij harennaam zeer goed wist en hij bloosde....

....Is het nu niet vreemd te staan doezen voor ruiten en te volgen wat sinds langeverloren werd uit 't oog en te murmelen van onschuld en drang, terwijl de gedachtenisaan een vogeltje dwerrelt, met iets zoo heftigs als een bloedvlek onder zijn keeltje....

Ik had moeten vertellen dat het borstje dood is. Het is diezelfde trotsch-snorrigekater, daar voorbij stappend op zijn krolle-voeten, honderdmaal gewichtiger dan hij't waarlijk doet, die het heeft gevangen en vernield. Hij lekkebaart nog; ik zou hemkunnen keelen, het monster. Neen, ik zou

Jac. van Looy, Jacob

Page 205: Jac. van Looy...der Jac. van Looy, Jacob 3 kinderslaapkamer waren wel de gordijnen gelaten, maar leken als gevouwen boven de tuimelramen. Alles waar oogen aan wennen w as er, de tortel

204

niet kunnen; ik zou het wellicht zien in zijn gele oogen en dan....al zijn onwankelgedoe komt toch maar enkel dáar-door omdat hij nimmer in der eeuwigheid aan 'tuur denkt van zijn dood.

Neen, geen zinnebeeld. Simpel als versch-gevallen sneeuw liggen ze achter deregenton van 't huis, de zoet-roode, bolle veêrtjes van het borstje.

Jac. van Looy, Jacob