karelviw de woesfune de boer die sterft de geboorte van eva · 2012. 1. 11. · een oude boer lag...

100
KARELVIWDEWOESfUNE DEBOERDIESTERFT DEGEBOORTEVAN EVA VLA A MSE POCKETS

Upload: others

Post on 03-Feb-2021

4 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

  • KARELVIW DE WOESfUNE

    DE BOER DIE STERFTDE GEBOORTE VAN

    EVA

    V L A A M S E POCKET S

  • VLAAMSE POCKETS

    f26]

    Karel van de 1VoertjneDE BOER DIE STERFT

    DE GEBOORTE VAN EVA

  • KAREL VAN DE WOESTI JNE

    De boer die sterft/De geboorte van Bva

    UITGEVERIJ HEIDELAND-ORBIS N .V . - HASSELT

  • Tweede druk

    D/1 973/0022/93ISBN 90 291 3028 8

    © COPYRIGHT I97IUI'TGEVERIJ HEIDELAND-ORBIS N .V . - HASSELT

  • DE BOER DIE STERFT

  • EEN oude boer lag to sterven . 4p de voutka-mer 1 , in de zure lucht, stond zijn bed . De dagging al naar den avond, en die boer lag, uit dediepte van zijn kafzak, onder de sargie 2 diegrauw en groezelig was, to kij ken . In de sargiehaakten zijn donkere knekelvingeren, en hijmerkte het een ogenbl kje, en dacht : `Daarzie,ik maak al mijnen pak' 3. Maar hij keek, de vlak-ke glazerigheid zijner ogen boven de geel-ge-spannen huid zijner jukbeenderen, en niets be-woog over zijn voorhoofd of aan de zwarte in-zakking van zijn mond . Hij zag de hoge sponde,en daarachter zijn geel kasken met de Lieve-vrouw erop en de kommekens . De muren wa-ten blauwgevlekt van zilt en de rode tegels vanden grond vochtig in hun hoeken . Hij had al-lang geen vrouw meet, en zijn kinderen waxenalien weg. Nu kwam er van tijd een oud wijf .Daar dacht hij ook aan, terwijl hij naar zijnkasken keek en dan naar den stoel . `De stoelstaat scheef,' dacht hij . Hij zag dat het latelicht in richelkens lag over de biezen der zate .Toen voelde hij wat koude aan zijn schouder .Waar bleef het wijf nu? Hij deed geen moeiteom wat dieper onder de deken to komen . Hijwist wel dat hij to sterven lag .De avond wend grauwer en grauwer. Weldra

    7

  • was er zelfs geen glimpje licht meer aan hetporseleinen wijwatervat. Dat zag hij ook . Hi jzag daarnaast de prente van zijn Berths haareerste commume. Daar was nog een glanskenover. Wat stond er weer op die prent? Hijzocht er een tijdje naar in zijn hoofd . Hij moistalleen nog : zijn Berths had nu al elf jongens .Daar was ook zijn Domien, mast die was inAmerika. Maar hij was toch getrouwd met eenmeisje van het dorp. Zij heette Felicita. Zijstond aan zijn bed : `Hoe is het flu met u, va-der?' - `Wel,' antwoordde hij, `een beetje . beterdan van den duivel bezeten .' Dat was lastig omto zeggen : zijn mond wilde niet goed meer open .Hij keek een keen opzij, daar waar Felicita moeststaan. Maar zij stond daar met. - "t Is waarook,' zei hij, zich bezinnend . Hij keerde zichmoeilij k op zijn linkerkant, naar den muur toe .De sponde kriepte. Hij haalde zijn arm onderde sargie, want hij kreeg werkelijk kou. Hijsmekte met zijn lippen, want ze waxen zeerdroog .

    Toen keek hij tussen den muur en zijn bed .Daar was het al goed duister . Er lag een lijnstof op den kant van de zijplank van zijn bed,en dat was haast wit. Hij gevoelde zich goedliggen nu. Zijn ene knie rustte zwaar op zijn

    8

  • andere. - `Treze' zou mij wat zoetemelk moetengeven,' dacht hij . "t Zal straks to late gaan zijn 4om nog to komen, de dwazekonte' S . Hij meen-de dat hij de klink hoorde van de achterdeur .Hij wachtte een tijd met zijn oren . - "t Zalzij met geweest zijn,' zei hij halfluid, en luister-de nog een tijd, tot hij er moe van wend in zijnborst. Dan dacht hij : "t Zal niemand zijn ge-weest.' Toen hoorde hij, onder bet raampje, ge-foefel als van een snoet in hard gras . - "t Zalzij zijn met haar geitestelde hij zich ditmaalgerust. Maar daar kwam niemand binnen . -"k Ligge bier toch wel verlaten,' dacht hij daar-op.

    Hij lies zijn hoofd naar den anderen kant rol-len, en verlei, pijnlijk, zijn leden . 't Was hem nuweer klaarder, maar 't was toch al heel donkey .Zijn bed was klaargeel in den donkere . En hijzag ook zijn klakke die hing aan den stoel . Ja,'t was zijn klakke . Maar bet kon hem niet sche-len. Zijn hoofd was zo hol vanbinnen, en zogroot. Waar dacht hij ineens aan ? Hij moist betniet meer, maar zijn lippen plakten . - `Wat lig-ge ik bier toch allene!' zuchtte hij. Hij was eenbeetje kwaad, als inderti jd op zijn vrouw . -`Hoe lang is zij nu al dood ?' vroeg hij zich af,en hij begon to tellen. Maar bet ging niet . "t Is

    9

  • al to donkey,' suste hij zichzelf. Hij deed zijnogen toe, en lag nu in een grote, ' ronde ruimtewaar hij niets in zag da'n een dubbele gele weme-ling. Hij wilde nu voortdenken. Maar bet wil-de niet meer mee . - `Ik zal maar slapen,' zei hi jin zijn eigen, en hij lei zich goed om to slapen .Hij lag diep en zoel, en voelde niet waar hij inlag. Het wemelende donkey in zijn ogen werdblauw en daar rolden gele en groene bollen in .Het werd warm in zijn hoofd . Hij bewoog eenszijn tong tegen zijn tandvlees, en zij was nu zodroog niet meer. En zijn dikke knieen warenook warm, en in zijn buik . - `Maar ik zal tochniet kunnen slapen,' zei hij weer in zijn bin-nenst, en 't was alsof hij nodig had zich ongeluk-kig to vinden. - `Ik ligge bier toch veel to al-lene.' En hij dacht daarna : `En ik ben al zo langallene' . .. Hij had nu geen pijn, en goed warmoveral, maar bet was of hij ging lust krijgen towenen. Er kwam geen verzet op, maar iets alseen koppigbeid, dat hij alleen, alleen lag . Vroe-ger was hij kwaad, als hij van 't werk kwam, enhij zag heel zijnen nest jongens . Nu voelde hijzijn zieke eenzaamheid . Hij dacht er weer ineensaan, dat hi} op sterven lag. En bet drensde nuin hem. `Ik zal toch nooit mijnen wel hebben .'

    Hij deed een beetje zijn ogen open, maar bet

    I0

  • was hetzelfde of hij ze niet opendeed : diezelfdeblauwe donkerte, en de fluwelen bollen . Hij deedweer zijn ogen toe, die al moe waren van datbeetje open to zijn . Zijn ogen waren nu ookwarm en zelfs zijn borst . Hij voelde zich nietmeer liggen. Waar was hij ergens ? Daar wasweer zijn vrouw. Neen, 't was Bertha, de oud-ste. Zij hadden eens een klein wit hondje gehadmet krullekens . Die bollen in het donkey, zijrolden als hondjes met witte krullekens . . . Maarhet weende weer in hem : `Ik zal toch nooitmijnen wel hebben.'

    Nu werd dat donkey wit, als melk is wanneerhet donkey words . Neen, 't was dat niet : zijnhoofd was nu wit gelijk melk, vanbinnen . Daarwas nog als een ver vooizeken : `1k . . . zal . . . toch . . .nooit . . .' - Maar dat wit, dat ronde wit, en datniet blonk, begon een beetje zacht to bewegen .- `Ik . . . zal . . . toch . . . nooit . .. mijnen . . . wel . . .' : hetwas nu alsof zij zongen om hem to doen slapen . -"t Zal zeker Bertha zijn ?' en hij zag in 't wiege-lend bewegen iemand staan, met een blauweschort in dat wit . - `Maar ik zal toch niet kunnenslapen. Ik heb toch nooit mijnen wel gehad.Ik ben toch . . .'

    Toen zag hij zeer duidelij k, dat het zijn doch-ter Bertha niet was .

    II

  • Het was een jong meisje met een blauwe schor-te. Zij had schoon blond haar, dat glad en bruinwas van de boter ; zij had een zuiver aangezichtdat blonk als een appel, en bleekblauwe ogen alsvan een kalf. Zij was danig proper aangedaanmet een katoenen jakke en een schorte die, pasuit de vouwen, gewafeld lag over haar buik .'t Was of haar harden uit de waskuip kwamen .Zij rook naar nets. Zij zag er helder uit gelij kde lente na een malse uchtendvlaag .- `Bah zo, bah zo, Nand, gij hebt gij nooit

    uwen wel gehad,' zei ze. Haar mond was walcen rood : - `Bah zo !' En haar mond bleef eenbeetje open, en haar ogen lachten ook .

    - `Die komt hier nu met mij den zot houden !'dacht Nand wrevelig. En hij meende dat hij hethaar zegde, maar hij zei ,het haar niet .- `Bah zo,' sprak het meisje weer, alsof zij

    hem niet gehoord had . En toen zweeg zij eenbeetje. Maar toen lachte zij niet meet, en zijsprak

    `Nand, herkent ge mij niet meet? lk ben uwOgen, lk ben nochtans altijd bij u geweest, ver-mits ik uw Ogen ben . Maar gij words oud, mens,en daarom vergeet gij mij . En gij zegt daarom,dat gij nooit uwen wel hebt gehad, Nand . -Nand, weet gij dan niet meet? Gij zijt maar een

    12

  • klein boerke geweest, een koehouderke met eenbeeste, en 't is nu al vijf jaat dat gij geen beestenmeer hebt, omdat gij in den heerd zit met uwpijpe en geen land meet hebt . Maar gij zijt altijdeen goede boer geweest . Te weke zaagt gij nietveel, nets dan uw plekke werk en uw schoteleten, en gij moest peinzen op wat to doen was .Maar 's zondags na de hoogmis, dan gingt gijniet, gelij k de anderen, bollen 6 in de rolbanenen druppels drinken op het spelt maar gij gingtuw land eens rond en gij hadt er plezier van :Gij zaagt de lucht, en, was zij blauw, daar waartgij blij om, als het niet to lang had gedroogd .Maar als de droogte to lang had geduurd, danwaart gij blij zo de lucht een smak regen be-loofde. Dat hebt gij den zondag gezien ; wantin de week werkt men . 't Is de zondag dat gijde scha hebt gezien van den hagel in den boom-gaard ; maar een wijze boer verkoopt zijn fruitals 't nog in de bloem staat, en daarom hebt gijer u niet veel om bekommerd . Dondertorens inde lucht zijn het teken van een onweer ; maarals het graan niet to hoog staat, kan het daartegen. Ter contrarie, 't is er goed voor . . .

    `Maar 't is vooral uw land dat gij gezien hebt,den zondag. Het lag rond en hoog, maar datis goed voor den afloop van 't water . Ter vroe-

    i 3

  • ge lente ziet gij de aarde nog tussen de sprietjesvan 't graan ; maar to meie komt er, slap, betaar al in en gij zijt voldaan . 't Koolzaad bloeitdan, en bet is zo geel dat bet uw ogen zeer doer ;en in den nacht zijn de fruitbomen nog witterdan in den dag, met al bun bloemen . Maar betis triestig als gij den kop van de aardappelszwartgebrand ziet van den vorst, in dat seizoen ;maar bet is nog vroeg in bet seizoen, en zijkunnen nog weer in nieuwe scheuten uitlopen . . .Als dan de zomer komt, dan is 't weer wat an-ders dat gij ziet. Den zondagochtend wandeltgij tussen de korenstukken . Gij ziet dat de roggegee! is en als een pisse 7 ; maar de tarwe is, eenbeetje later, rood gelijk bier . 't Groen van deklaver is zeer groen, maar de dikke bellen 8 zijnal zo schoon als rooskens . De aardappels staanook in bloem, wit of gelijk de malven die innatte hoeken groeien . Op dien tij d ziet gij betwater ook, omdat bet effen is, en blinks. Wantbet is de tijd dat niets zich voor de zon kan weg-steken. Het is de tijd van de zonnebloemen bijden mesthoop, en, aan de acbterdeur, de dah-lia's zo groot als kinderhoofden . . . In den komen-den berfst kapt 9 men de aardappels ; den zon-dag, na 't - lof, komen daar de koeiers in buneerstecommuniekleren, en ze maken vuurkens

    r4

  • van het loof, om er pataters in to braden. Derook dan gaat liggen in lange slierten over hetland. Dat ziet gij tegen den avond zo, als geeen partijtje gaat jassen . .. Daarna words er ge-ploegd, en 's zondags ziet gij het werk van hetgrote paard, en de aarde die in vette, purperenschellen gekeerd ligt . En dan hebt gij gezaaidmet uw zaaischorte aan, met wijze grepe en bre-den zwaai, en den vasten stag van wie zijn eigenland bezaait . Gij hebt bet zelfs den zondag ge-daan, want men moet den tij d nemen als hijkomt, en 't werk dat men geerne doer .

    `Worden nu de bieten gerooid, dan staat dewinter voor de deur. Gij hebt bet dikwijls ge-noeg gezien, van de bomen die zwart stondenvan de natte, en van de kraaien die roeien doorde lucht, en op bet wepele 1° land aan 't azen .En dan is 't sneeuw, de grote, brede sneeuw opde aarde en aan de daken. Een boerenmensheeft dan geen werk meer dan een beetje inhuffs en in de schuur. Maar door bet venster zietgij den sneeuw onder den loden lucht, den wit-ten sneeuw die gelij k blauw words van achte-ren . . .

    `En Nand, gij hebt nog zoveel andere dingengezien. Gij hebt de stad gezien, en vele herber-gen, als gij naar den marks gingt om uw kalvers

    IS

  • to verkopen met hun hoge poten, en de naakteronde plekke op hun voorhoofd als een heiligehostie. Gij hadt altijd van die kleine, Bretonsekoetjes, en gij ziet ze nog staan op uw stal, ofals uw jongens ze leidden Tangs den grachtkant .Op den markt hebt ge eens een trekhond ge-kocht. Het was een machtig beest, een gele ge-lij k bij de beenhouwers . Op weg naar huffs sleur-de hij zo aan de koorde, dat gij al den tijd hebtmoeten draven. Gij zaagt toen, then zomermid-dag, hoe het stuiven kan als men loops . Al deloverkens wiebelden aan de Canada's Tangs debaan. En gij zijt niet eens kunnen binnengaanin Halfwege om een pinte to stekken zo hardtrok die hond . . . - Herinner u in stad hebt getwee burgershuizen gezien, waar uw dochtersdienden. Men is er maar op zijn gemak in dekeuken. En gij hebt ook de Expositie van Brus-sel gezien, en gij weet het nog heel goed, vanden duizel in uw hoofd en de moeite in uwbenen . . .

    `En dan, - hebt gij het dan vergeten, Nand?Gij hebt toch uw wijf gehad, uw Wanne. Gewaart gij nog niet Tang weer van den troep. Uwvader leefde nog . Op 'nen ochtend in het voor-jaar hebt gij ze eens gezien, dat ze afkwam . Erwas zo maar een frisse wind . Al heur haar vloog

    iG

  • weg op haar voorhoofd, want zij had allemaalvan die fijne krullekens . Op haar lijf en op haarbenen deed de wind haar kleren naar achterenwaaien. Zij lachte gelijk ; zij was rood gelijk eenkool. Dan zijt gij gelijk begonnen met haar gaar-ne to zien. Gij zijt ermee getrouwd . Zij heeft ukinderen gegeven als pioenen . En zij is altijdtoch een goed wijf geweest . . . - Bah zo, Nand,gij hebt nooit uwen wel gehad ? Vergeet gij danWanne-de-vrouw? En de kinderen dan? Gijhebt ze allemaal zien groeien . Het waxen gelij kbloemen, gelijk pioenen . 't Zijn brave kinderengeweest, en zij hebben toch voor hun oudersgewerkt. Domien is een beetje to vroeg ge-trouwd, maar hij is toch devorig . Hij is in Ame-rika. Zijn kinderen hebt gij niet gezien. Maar dekinderen van Bertha kept gij allemaal . Zij is eenproper wijf, en ze is ook devorig met haar elfkinderen. Gij weet toch wel dat het oudsteNandj e heet? . . .'- Het jong vrouwmens zweeg op deze vraag .

    En Nand zei bij zichzelf dat hij het wist, vanNandje. 't Was precies Bertha als ze klein was,maar 't was een manneke . Hij glimlachte. Berthawas nog altijd bezorgd om hem, van alle wekennog eiers to brengen voor hem . Zij had veelkippen. Haar man prutste aan het kippenhok

    17

  • den zondag. In de week werkte hij in de stad .Men wins er toch veel meet dan op den boer.Hij was brave. Maar Berths was ook brave. Wasdat nu Berths die bij hem stond, of was hetNandje? Ja, van zijn kinderen had hij geen kla-gen gehad . Van zijn wijf ook niet, bijlange niet .Een mens snag niet pochen, maar 't was hemaltijd toch nogal meegegaan, met de beesten enmet het land . Alleen maar . . . 't En is maar dateen mens toch nooit . .. Nietwaar, Berths, gijweer het toch, nietwaar, kind? Berths? Niet-waar, Berths? . .. Berths, waarom antwoordt gijmij niet? Berths . . .

    Hij wilde zich een beet] e omdraaien . Maarhij moest niet. Hij zag zonder zich om to draaien .Het was Berths niet. En 't was 't meisje ookniet met de verse schorte . Maar daar stond nuweer een ander vrouwmens .

    "t Is waar, mens, 't is waar . . .'En zij deed met deftigheid haar ogen open- en

    toegaan. Haar aangezicht was heel wit, maar gijzaagt niet hoe het eruitzag . Maar dat geeft erniet aan. Zij was geheel in het zwart gekleed,gelij k Marie Burgemeesters als zij 's middagsachter 't gordijntje zit van de koele voorkamer,met een handwerkj e . Men ziet haar niet zittenals men het niet weer. Zij is niet jong meet, en

    i 8

  • zeer deftig. Deze hier zag men ook niet goed,met haar kleed zonder schort . Maar men hoordehaar spreken met een diepe stem, gelijk bet or-gel in de kerk als bet stillekens speelt met zo eenbeverik .- "t Is waar, mens,' zei ze ; `met bet plezier

    van zijn ogen alleen zou een mens geen vettesoepe koken.'

    Zij sprak met een klein mondje, gelijk depacbtersdocbters die in 't pensionaat hebben ge-legen. Zij deed altijd haar ogen open en toealtijd een wit plekje en een donkey plekje, datbet Nand begon to , vermoeien. Hij deed zijnogen ook toe, en 't was nu alleen nog bet scho-ne blauwe duister. Hij moest er een beetje bijlachen. 't Is of hij aan die Marie Burgemeesterseen poets gespeeld had. - `Last ze nu maar pra-ten!' dacht hij . . . Maar hij moest toch luiste-ren, omdat bet deftig was wat ze zei, en schoongelijk een bevend orgel onder de consecratie .En ze zei :- `Met uw ogen zoudt gij niets zijn, als gij

    uw oren niet hadt : Nand, man, ik ben uw Oren .Ik ben dat altijd geweest, al wist gij bet niet .Maar ik neem u dat niet kwalij k, omdat gij uwgehoor toch altijd goed hebt gebruikt. En gijhebt er plezier van gehad, doer gij niet ?

    I 9

  • `Peins er 'nen keen op : ge mocht gij oud ofjong zijn, ge laagt gij allang .wakker to luisterenof de haan nog niet ging kraaien, dat gij opmoest -voor 't werk . En 't en is maar de maan-dagochtend, als uw hoofd nog wat zwaar wasvan de pinten bier, dat gij niet to luisteren laagt,en 's winters, als gij niet voor den klaren opmoest, en de haan putten kraait in den nacht 12 :toen bleeft gij, wakker, nog wat liggen, en gijzeidt : "Loop naar den weerlicht !" ; maar debeesten hoordet gij, die aan 't roeren gingen inden stal en in de kotten, en gij stondt toch op,met kippevel van den kou aan uw kuiten, datbet haar er van rechtkwam . . . Maar als gij zo,in 't voorjaar, to wachten laagt naar 't gekraaivan den haan, dan was daar al een vogelken datu van zingen wakker hield. 't Is 't vogelken dataltijd iets vragen moet, zou men zeggen ; ofwel,bij regenweer, 't watervogelken dat piept als eenpompe. - Goed, gij zijt op. Nu zijn ze daarmet honderd vogels aan 't vechten en roefe-len 13 in de bomen, terwijl de dauw eruit neer-pletst. Uw wijf haar rokken slaan rond haar .Terwiji ze koffie zet zijt ge al op 't hof. De koetrampelt in haar stro ; de geite schuurt haar huidaan den stalmuur ; de snuit van bet zwijn heefteen nat gesnork onderaan de halvedeure. Gij

    20

  • gaat weer naar huffs toe. Uw wijf staat in betdeurgat en zij roept : "Tie! ti-ti-ti-ti," en al dehennen overstappen zich van bet kakelende lo-pen, terwijl de 'deftig-gaande haan die hoog depoten opheft, als achterdochtig "Kok, kok,kok"doer. En gij hoort dat allemaal, en gij hebt erdeugd van, omdat alles zo goed gaat . - In denzomertij d is op dat uur al iedereen naar betwerk. Van bij slijttijd 14 tot na den haveroogstmoet gij vroeg op de been zijn . En op de baanhoort gij bun galmenden stoet, van de werklie,terwijl bet nog duister is in de huizen . Zij blij-ven bijwijle staan, en 't is een lange schone roepom, onderweg, de makkers to vermanen die nogniet buitengekomen zijn . En waar zij gaan inde wegels, daar suizelt bet vlas, of doen zij vanbun handen bet graan hard ruisen en schudden .En 't lijdt geen tijd, of daar Aloft zingend depikke ; gij luistert hoe de zetsteen 15 zindert cl-over bet staal, en van verre bet plezierige ha-merken klopt . - Bij bamisweer 16, dan is 't ineen latere vroegte, dat aan uw vensterken deregen tokkelt. Gij hebt zo'n haast niet, al heeftde haan een tijdeke gekraaid . - "De haan wordsgelijk schor van dat weer," meent gij, en gijtreks uw broek aan. Gij kunt nu was later inhuffs blijven, en gij lanterfant . Nu hoort gij beter

    2 1

  • de geruchten van binnenhuize : de kinders dieSnateren of schreeuwen voor zij naar schoolgaan ; de afwas van de vrouw in 't klotsendwater. Zij vertelt iets . Dan gaat gij in uw schu-re dorsen, en de vlegel Aloft matelij k en met eenblij geweld. Of er moet gewand, of, door dezeef die aan den zolder hangs, gezeefd ; en danhoort gij de graankorrels hagelen op den zeil-doek. In 't kot daarnaast snorkt zuchtend hetvarken. Op de dilte 17 zitten, achter hun schot,de duiven, die trappelen en toekedekoeen . - Ennietwaar, in den winter heeft de uchtend alsgeen gerucht, en de sneeuw hoort gij niet . . .

    `Maar 's noens ! - Als gij, to meie, 's noensnaar huffs keert : horkt hoe van verre uw vrouwzings bij 't slaan van den karnstang. Aan tafelwords niet veel gezeid, omdat men eet . Maar 'tis mei, en daarom komen kinderen, of zijn hetoude dompelaars, en zij dragen de meiboom metde papieren bloemen en de eiermande, en zijzingen van Jezus den meiboom schone . Zij komento noene, omdat de boer dan ook thuis is . Enis het liedeken t'einde, dan krijgen ze hun tweeeiers . - Na den eten is het uur van laveien 18 .Maar 't is maar nadat het hoof gestapeld is, datde laveitij d komt. Gij ligt op uw buik in 't kou-de grass op uw buik vanwege de hommels . Zij

    2 2

  • snorren aan uw oor dat het wreed 19 is. Gij kunter eerst niet van slapen, maar ten leste snorrenzij u in slaap. En dan boom gij het snorken nietmeet van de anderen, die daar liggen in denboomgaard, maar gij snorkt zelf zo luid, dat gijervan wakker schiet . - Weet gij 't nog? in 'tnaderende naj aar hoots gij, onder 't middageten,dat de appelen met een zoeten plot uit den stil-len boom vallen in bet malse gras . Wat latergaan de jongens met gaffels slaan, of met langebonestaken peuteren in de notelaar, dat bet dichtgebladert er geweldig van reuzelt 20 , en de notenneertuimelen als bolketten 21 . En 't zal de tijdgaan worden dat, als gij eet, op stal de koe ometen zal staan beurelen . Want de beesten zullennu binnen zijn, om de natte, en dat het winterwords . - Eni in den winter, als gij tbuiskomt,'s noens, dan is bet uw wijf niet die gij hoortzingen van verre : bet is het kerstzwijn dat gilten rochelt onder bet grote mes van den slachter .Gij zijt er gauw bij ; gij hoots bet haar afrooste-ren ; gij hoots den harden schrobber over dehuid ; gij hoort bet vele pletsen van water . Als't open beest aan de ladder hangs, moogt gijgaan eten, en morgen zondag zullen bet karbo-na en zljn .

    `En tegen den avond . . . - Weet gij nog, weet

    23

  • gij nog, Nand mens, was bet is, als bet zo alstillekens naar den zomer gaat, 's avonds, en gijal was aan de deur kunt zitten met uw pij pe ?Evarist kwam al voor uw Bertha . Gij kondt hemgoed verdragen . Hij was metsersknape, in destad, maar hij dronk niet . De drank, daar moetalles van kapot ; een druppel na de hoogmis's zondags, en 's avonds een paar pinten onder't jassen : dat is genoeg . Als gij jong zijt, dan isdat was anders : dan is bet 't recht van al 'nenkeer zat to zijn; maar gij moet bet intijds kun-nen laten. Evarist dronk niet . Met den avondkwam hij uit stad, in de verse wit van kalk, opzijn. velo die zachtekens naderratelde. Hij gingdan was hurken tegen een appelaar . Bertha breid-de naast bet deurgat dat de priemen ervan knet-terden tegeneen . Zij koutten heel zoetekens . Delucht vezelde. Bertha lachte 'nen keer, dat betgelijk een klaarte was. En de koeien kwamenterug uit de weide, stil al beurelende . . . Gij, gijkroopt den varkensstal in . Wanne, uw wijf waser al ; zij had ook al de zeug horen kriepen,zuchten en klagen . Gij staakt den bollantarenaan : bet baren was nog niet aan den gang . Maargij zijt met Wanne gebleven, en gij hebt zelfsfluisterend een partijtje kaart gespeeld, zo inbet stro. Dan heeft de liggende zeug, met haar

    24

  • toee ogen waar water uit kwam gelopen, washarder gekermd, en ineens een luiden "ach!"uitgestoten ; het was het eerste biggetje . Dan isvender apes goed verlopen ; zij heeft nog waskorte gilletjes gehad ; haar voorpoten dedenstampend het stro kraken ; toen heeft zij alleennog wat gegrold, en haar jongens snuffelendmet haar natten snoet betast . Zij had er veer-tien. Wanne is nog was bij haar gebleven omto zien of zij niet kwaad wend . Gij zijt buiten-gegaan. Heel de hemel zong luide van een nach-tegaal, waar gij wel heel uw leven zoudt naarluisteren . . . - Maar 't is vooral den lateren zomertoe dat de avond luide is . Al de vijvers van 'tkasteel krijsen van vorsen ; 't is of die beestengaarne bij rij ke mensen wonen . Bij de armenis het de krekel, de klapperende krekel, die alniet ver meer van zijn winterwoonste toeft .Maar 't zijn de slijters, die in de late verse hetschoonste galmen, als 't stuk of is, en ze blijdeop het werk zingen under de maneschijn, en zegezamen de vraag van • "Zullen wij den slijt-pap 22 eten?" met een langen, hogen "Ja!" tenhemel toe bevestigen. Te Sint-Jan kraaien dekinderen als jonge hanen . En later, al het graangepikt : als 't yolk van de akkers komt, heel derode avondzon op 't blinkend tweet van hun

    2S

  • blote borst, dan hoort ge ze aankomen op hungrove blokken, en zij zingen als koper : "End'er is nog olie olie in!" . . . Nu zwermen al defijne muggen, de muggen als een vliem . 't Isteken dat de avond weldra gaat stil worden .- Maar in bet najaar is bet niet stil. Gij zitbinnen huffs,, in den naderenden donkey, en denij dige wind blaast onder de deur tot tegen depijpen van uw broek. Gij hoort hem kolken inde schouw en schudden aan de staldeuren . Hijkan jammeren als een vrouw in de pijnen, enrazen gelijk de champetter als hij zat is . En hijis niet nog 'nen keer zat 23 ! . . . En de kinderenluisteren. Maar zij stellen zich gerust met school-ke to spelen . Gij hoort dat zij "Masseur" moe-ten zeggen tegen Berths . Gij hoort dat Berthsmatelijk slaat met een stok op de achterdeur,waarop de andere zeggen : "Ba, be, bi, bo, bu" .Maar gij hoort uw vrouw die zegt : "Ik ga maarde lamp aansteken ; wij zullen zo den wind niethoren." - Zo komt de winter in bet land, dieverdrietig is omdat gij hem altij d zo hoort re-genen. Ik weet bet wel, dat kan geen kwaad,en alles is binnen. Maar als gij bij de beestenmoet zijn, die onrustig worden vanwege deavondkost, dan moet gij een baalzak 24 over uwveste leggen, en uw klompen hoort gij soppend

    zG

  • kletsen. Maar de schone tijd dan van zang, van-af kerstavond tot Driekoningen! "0 ster, o ster,waar zullen wij gaan ?" ; en als bet lied] e uit was,was bet ineens heel stil. En dan : "Drie koningenuit Orienten" . .. Ik zie bet, Nand, aan uwenmond : 't is of gij erbij waart . . .

    `Want nietwaar, Nand, peins er 'nen keer op,mens : gij hebt gij daar toch allemaal deugd vangehad. Ik weet bet wel, gij zijt gij geen groteboer geweest, maar een mens is een mens, enhij heeft toch plezier van zijn oren . Gij zijt gijwel niet meer dan een koehouderke geweest,maar. . .

    - `Gaat die dwazekonte daar haast gaan op-houden?' begon bet in Nand zijn hoofd to wrie-melen. `Met al haar woorden van mijn oren is't gelijk een spinnekop die in mijn hoofd zourondlopen . 't Is precies alsof ik anders niet haddan mijn oren. Ja, 't is precies alsof ik nietsanders dan mijn oren had, is bet precies alsofik niets anders dan mijn oren had. Is bet nietprecies alsof ik . . . ?' - Het ging nu aldoor, al-door, als een spoele, als een spoele die speeltover den weefstoel. `Is bet niet precies alsof'ne mens niets anders . . .' Het wend een gehaspelin zijn moe hoofd van altijd diezelfde woorden,die altijd door malkaar gingen lopen . Hij pro-

    27

  • beerde er orde in to brengen . Hij wilde het metzorg zeggen tussen zijn eigen lippen . Hij boor-de die Marie Burgemeesters niet meer . Hij moestmet aandacht zeggen : `Precies alsof ik potfer-flakmij niet anders dan . . .'

    Dan schrikte hij ineens op door een luidenlack .

    Maar zijn schrik was al even gauw opgelost ineen snort van klaarte . Hij moest zijn ogen nietopendoen om heel goed to zien . - "t Is gemak-kelij k,' vond hij . Maar wat hij zag maakte hemweer wrevelig . Was dat die kleine smotse 25 nietvan aan den boskant? - Van die Marie Burge-meesters wist hij al niet meer . Maar daar lagnu half over hem, dat het zijn klaarte haast be-nam, die slonsige dochter van den schoenlapperaan den boskant, die ook klompen snijdt uitsappig hour, en in den winter kruislieveheerkensmaakt in apothekersflesjes . Maar gij moet hemzelf de flesjes brengen . - In zijn zwart kot, datvastzit als een slakkehuis aan de heuvelwandvan het woud, riekt het naar beschimmeld peken natgetaste herfstbladeren . - `Ja maar,' dachtnu Nand, `die vent moet allang dood zijn!' Hijwas nog met zijn slonse van een dochter in hetbos geweest, 's avonds . Maar, dat mocht hij

    z8

  • zeggen : hij was toen nog j ong ; hij moest aanniemand rekening geven. En nu moest hij eromlachen . . . Waar kon ze nu wel zijn, vuile Zulmavan aan den boskant? Maar zij lag daar halfover hem, en haar kleren vol aarde aan haarlijf geschoten, twee droge blaren in haar stof-fig vlashaar, haar twee handen aan weerskantenvan zijn warm hoofd, en die rood waxen alsvlees. Zij rook in haar rokken naar pek en nat-ten bosgrond en de beulingen 26 van wilde ko-nijntjes. En dat tees in Nand zijn news, dat hijmoest zeggen : `Gij kunt wel rieken dat gij hetzij t ! kleine slonse !'

    Maar hij moest het niet zeggen . Want zijrechtte zich, en hij zag de volle klaarte van haargelaat en de klaarte condom haar gelaat, datolij k was ; en zij lachte weer gelijk een kalkoen,en zij antwoordde al :- `Ha, daar is geen perikelen van 27 , Nand,

    dat gij het niet zoudt kunnen gerieken! Ben ikuw Neus niet, dan? Ja, Nand jongen, uw Neus,dat ben ik. Ha! wij hebben vieze dingen gedaanin ons leven! En gij kunt gij niet zeggen dat wijgeen plezier hebben gehad!' Zij lachte nog eens,maar stiller en gelijk vanbinnen. Ze zei : "t Isal begonnen, Nand, van als gij een kleine broek-vol-billen waart .' Nand moest flu gelijk ook

    29

  • 'nen eer achen . - "t Is waar,' acht ij, 't iswaar.' Al wist hij niet goed, was waar was. Maarhij luisterde met welgevallen naar die zotte Zul-ma die vertelde :

    - `Gij weet bet nog wel : 't is begonnen inbet bondekot. Gij waart gij zeker nog geen driejaar oud. De bond had jongskes, en gij bebtdat eens willen, zien . De bond was weg met uwvader, ale 28 voeren in een vat, onder een zijpen-den dweil. Gij zijt in bet kot gekropen, en gijweet nog hoe bet daar rook, beet en reeuws 29 alsvan opgestapelde ossehuiden in de schuur vangrote boeren, en zuur ook als van oude melk .Dat wist gij toen nog niet, maar gij rooks bet,en nu weet gij bet . Gij zaagt de hondej ongensniet liggen ; maar gij zat in dat warm en donkeykot, op 't korte, stofferige stro van de teef, endat walmig geurde. Gij vondt bet daar goed,en gij hebt u een beetje neergelegd . Toen isdaar in dat hok een woeling gekomen, en eris jets dat u week bij uw neus heeft gegrepen, eneraan begonnen zuigen is. 't Waren de jongehondjes. Gij zijt bang geworden ; gij zijt naarbuiten gekropen. De hondjes al slepend op bunbuik, zijn u gevolgd. Aan den ingang van betkot zijn zij blijven liggen, op den vetten flank,de ogee toe, de mondjes naar lucht happend .

    30

  • - Gij weet gij het nog, uit den tijd dat gij kleinwaart, van den geur van 't here brood, als gijbij uw moeder mocht zitten in 't ovenbuur 30 ;en van de appelen op de voutkamer, waar gijniet aan kunt omdat zij op de kast liggen ; envan den geweldigen adem van uw vader, diepruimde, als hij u 's zondags, na een borrel oftwee, om de bile een baardje zette 31 met zijnrasperigen kin .

    `Van als gij naar school gingt, weet gij nogbet haar van den meester. Hij had een wit pap-smoel, maar den zondag deed hij pommade aanzijn haar. Hij leidde'cle kinderen naar de hoog-mis . In de kerk zat gij naast hem . Gij zaagt zijnhaar, dat blonk. Het rook gelijk naar rooskensen naar azijn . - Gij riekt nog de wastobbe vanFientje van den secretaris, als de meester u deboodschap deed doen dat hij daar 's avonds zoukomen kaarten. Op 't kerkhof was er een hoek-ske ; 't was de tij d van uw eerste communie ;'t is in dat hoekske dat gij altijd kwaamt met uwmakkers, om to fezelen en to konkelfoezen ; ergroeide daar een dichte foefeling van paarde-bloemen 32, die 's avonds stonken als kattepisse .

    `En, weet gij bet nog, Nand? We hebben wijsamen onze eerste communie ge aan . Ge zatgij altijd naar mij to kij ken onder de lering,

    3i

  • alsof gij kwaad waart op mij . Gij hebt eens opmijn rokken geslagen met uw kloef . De pastoorrook naar snuff en de kerk naar koele karne-melk en naar kaarsen . - Toen hebben wij ingeen vier jaar elkander nog bezien . Maar opeen avond hebben wij elkander ontmoet aanden boskant. Wij zijn erin gegaan . Het bos rooknaar terpentijn, om de stoven mee to kuisen .Wij hebben ons gelegd . De varens token naarpeper. Daar liepen rond ons wel duizend beest-jes op den grond, en die token naar meikevers,als gij er goed aan riekt . En Nand, gij rookt, gij,gelij k naar kaas . . . Als gij naar den boer zij t te-ruggekeerd, waar gij koeier waart, zijt gij maardadelij k naar uw polk gegaan, in den stal, zon-der goenavond to zeggen . Gij waart ij 1 in uwhoofd en uw hart dwaalde een beet] e. De koeiengeurden log . Gij hebt gedacht aan mij, en gijhebt niet kunnen vinden naar wat ik rook .

    `En dan hebt gij Wanne gevrijd, Nand. Gijhebt wel een beetle boven uw stand gekeken,maar gij kwaamt van den troep terug, en gijwaart geen lelijke jongen. 's Avonds gingt gijuit vrijen, met uw veste aan . In 't voorjaargingt gij langs de omgeploegde stukken ; daarstond to wachten op den anderen dag de tonnemet beer, die rook gelij k een bruine bezie .

    3 2

  • Wat later in 't jaar waxen bet de linden, diegeuren zuur en zoet ; bet was aan ieder arme-mensenhuizeke de vlierstruik die gelijk ademt ;bet was, bij dat al, bet hoof dat walmt gelijkeen pijpe goeden tabak vanuit de stad . Wannehaar moeder kookte den koeketel, waar de aard-appelscbillen to allen seizoenen denzelfden geurbebben. En Wanne rook niet dan naar room .Maar als bet kermis was, en heel bet dorp rooknaar wafels en warm bier en naar feestelij ke kar-bonaden, dan gingt gij dansen met haar in detense, en dan bedwelmde u de geur van betzoete tweet van Wanne .

    `Gij zij t getrouwd, en zo gaat de tij d voorbij,mens. Gij hebt gij hard moeten labeuren . Gijbebt gehangen met uw beet hoofd in 't gloeien-de koren, geweldig aan bet pikken, en uw bran-dend hoofd geurde als een zeer groot rogge-brood. Gij hebt uw rugge dan gerecht in delucht, om 'nen keer to drinken, en 't koele wa-ter heeft door uw mond gevloeid als munte .De taste hommels sloegen uw naakte en blinken-de borst aan, en ze geurden naar van alles, en't was ook gelijk naar warm roggebrood . -Kwaamt gij dan 's avonds late naar huffs, danat gij de aardappels met de ajuinsaus . Ajuin-saus riekt gelijk ajuinsaus, die veel zuurder zou

    3 3

  • zijn. Gij naamt uw jongste op den schoot, dierook gelij k boterdoeken . De anderen roken naarzure appelen, naar den mesthoop of naar deduiventil, al naar zij gespeeld hadden. Toen zijgroter werden, was daar uw Triphon . Hij heeftnooit goed willen deugen . Als hij vijftien jaaroud was, droomde hij van niets anders dan vaneen veto. Hij was op stiel bij den smid . Hij rooktoen naar lijnolie en wagensmeer . Maar Berthsheeft altij d fris naar de zeep geroken . . . Gij gingttoen nog een beetje buitenzitten, Nand . Ge zatgij in de lelies, en zij gingen rieken gelij k uwpijpe ; maar uw pijpe rook gelijk een beetje naarde lelies . En als de kinderen dan naar bed wa-xen, en ook Wanne zou gaan slapen, en haararmen 'token nog naar den afwas, en haar° jakkerook altij d gelij k naar gist : dan hebt gij watgetalmd, of gij niet mee zoudt gaan slapen . Maargij hebt u opgepakt, en uit het kot uw sleepnetgelangd, en uw klakke opgezet . Gij zijt in uwponte gaan zitten, die ligt op de Leie. Gij hebtuw net geworpen en gewacht . Het water walm-de. Daarboven was een windeken, dat naar dekoude bomen geurde uit de over-Leise boom-gaarden. Maar in de ponte, zo dicht bij het wa-ter, dan geurde bet van een zwoele en kleite-rige 34 rotheid die gelijk op uw huid blijft plak-

    3 4

  • ken. En ge moet char niet al to lang blijvenzitten, op dat water, want een mens krij gt erpijn van in zijn kop, van al de drassen die gijmee ophaalt en die rieken naar modder : En wathaalt gij dan nog op? Wat pierkens van alen ;een grondelingske nu en dan ; en zit er al 'nekeer een baars tussen, dan hoort gij hem al weerin 't water plonzen nog voor het net geheelboven is . . .

    `En zo wordt een mens oud, Nand, mijnevent. De kinderen waxen groot en gij moest gijal niet veel meet van uw hof gaan . En daaromkondt gij zo goed niet meet slapen, binst dennacht, dan in den tij d van 't labeuren . En dan,en dan, de muggen kwamen u stekken, niet-waar? Maar gij streekt uw wezen en uw handenvol petrol, en zo bleven zij van uw lijf ; maardan was het Wanne die u wakker hield, omdatzij wakker wend van den stank, en morde . - Ofin den winter kroopt gij in bed met uw ale-veste 35 aan, voor de warmte, want met jarenwordt een mens koudelijker, maar dan ronktezij weer omdat het stonk . Alsof gij ooit hadtopgespeeld omdat zij zodanig kon zweten, 'snachts, dat heel het bed ervan rook . Maar gijzeidt gij niets ; gij schooft gij eenvoudig wat op . . .'

    En Zulma lachte weer, stillekens . Maar Nand

    3 5

  • dacht niet meet aan Zulma. Hij dacht aan Wan-ne. Wanne was gestorven. Hij weet het nogheel goed : zij rook toen vreemd naar was . Neennaar den drogen, papieren polk van muizen,die hij eens op de dilte 36 gevonden had. Neenzij rook, zij rook naar . . .- `Laat mij gerust !' pruttelde daar iets tegen

    in Nand. `Altijd van dat rieken naar dit, en vandat rieken naar dat! Altijd maar van riek en'n proef niet !' . .. - Nand had schik . ` J a, ja!'stemde hij in, `van riek en "n proef niet, vanriek en 'n proef niet !'- `Wat durft gij daar zeggen ?' klonk plots

    een niet-toegeeflijk verwijt .

    Nand verschoot daar niet bij : ze was zij zo, zewas zij altijd zo, Boldina van den pastor . Wanthet was Boldina van den pastor : dat moest gijniet vragen. Daarbij, Nand lag to goed nu, omzich over iets to verwonderen . Hij lag heel stil,diep en warm. Hij voelde zich zalig . - Moesthij geen goedendag zeggen aan Boldina ? Maarneen : hij sliep immers . Neen, hij sliep niet . Maarze moest zij maar peinzen dat hij sliep ; niet-waar, als een mens ziek is . . . Was hij dan werke-lijk ziek ? Hij wist het bij kans niet meet . Maarja, hij was ziek ; hij lag zelfs op sterven, en ze

    3 6

  • bracht hem jets vanwege mijnheer de pastor, omop to eten . Zou hij zijn ogen opendoen? Hetduurde lang, voor hij zich kon voorstellen dathij misschien goed zou doen, zijn ogen to ope-nen . Intussen stond ze daar naast hem . Hij wisthet. Hij moest ze daarom niet zien . Zij had haarcaraco 37 aan met franjes . Er lag gelijk snuff tus-sen de plooitjes van den platten strik op haarpeerlen mutse . Zij had weer grote rode vlekkenop haar stroef gezicht, vandaag . Zij had weerhaar jeneverneus ook, vandaag. Zij had altijdeen medicijnflesje met jenever in haar zak : datwist iedereen. Zij spuwde daar niet naar, naarjenever. Ze zei- `G'hebt gij nooit naar 'nen druppel ge-

    spuwd, Nand'Maar Nand roerde niet, noch sprak dat tegen .

    Hij moest niet tonen dat hij niet sliep . Als zejets meehad om op to eten, dan zou zij het welzeggen. Hij had nu wel den smack van warmepannekoeken in zijn mond, met appels, maar datgeeft er niet aan. Ze moest zij dat niet weten .J a, een druppel, dat kan geen kwaad . In denwinter verwarmt het en in den zomer doer hetuw tweet indrogen. Maar gij moet er niet toveel van drinken . . . - "t Is precies alsof ik eendruppel zou gedronken hebben,' dacht Nand

    3 7

  • flu, want hij zweette een beetje langs binnen, enhij moest eens blazen . . .- `G'hebt gij gelij k,' zei Bolding, `een mens

    moet zijn zinnen eens verzetten. Het pikt op detong en het doet deugd . Ge weet gij dat zekerniet, Nand ? : ik ben uw Smack . Een druppelvan tij d tot tij d, een pij pj e tabak, en rond Kerst-dag, als gij uw pacht gaat betalen, een sigaarvan den baron . . .'Nand vond : `Ja, ja, dat zijn goede dingen .'

    Hij proefde na, maar met een mond die to droogwas. Hij vond : `Er zijn, van eten en van drinkenwegens, flog veel dingen, die goed zijn .' Enzijn mond werd van een klein beetje speekselwat natter. Hij moest zwelgen 38 . 't Was nogallastig en riep hem terug tot de pijn in zijnknieen. Maar dat duurde heel kort : hij zonkweer in zijn zaligheid . Want daar sprak iets ;hij wist niet of het Bolding was, de meid vanden pastor, dan of hij het zelf was . Het kon hemook niet schelen . Het sprak- `Ja, er zijn veel goede dingen, van eten en

    van drinken wegens. Den maandag staat gij op,en gij hebt in uw mond een smack die slechtis : van hour of van koper, gelijk gij wilt . Maargij hebt gij koffie, heten koffie, en dat spoeltdoor. Koffie is altijd goed, zelfs als gij bij on-

    3 8

  • geluk uw pruim tabak ingezwolgen hebt, enhij smaakt den maandag 't beste. Gij drinks hemmet uw stuiten, al gaat den appetijt niet, 'smaandags. 't Is daarom tat een sneedje vet vleesgoed is, then tag, 's noens, en zout smaakt bijuw aardappels. De aardappels moeten niet alto veel bloemen : als zij zijn gelij k eiers, tansmaken zij haast gelijk eiers, nietwaar . En alsgij 's winters niet werkt en 's noens nets tanaardappels krijgt, tan moeten zij goed zijn, maartan worden zij al slecht. Maar g'hebt gij uwpap en die is altijd goed ; 't is gemakkelijk. En's avonds hebt gij uw aardappels, met was saladaarm gesneden en de zure sans met kaantjes .Heel 't dorp riekt ervan, 's avonds, en gij zoudtgij niet moe gewerkt zijn, tat gij er nog hongerzoudt van krijgen.

    `Den dinsdag is tat hetzelfde haast . Maar gijzult gij misschien geen spek hebben 's noens .Maar tan hebt gij, naar 't seizoen, prinsessen,stampsel met kool, of rodekool ook al eens .De rijke mensen eten sala zonder zure sans ;maar daar moet gij een kop voor op hebben 39 iSala is flauwe kost. Erwten, ja, tat is beter,maar de beste gaan naar stad, voor de rijke men-sen, en een oerenmens moet zich content stel-len met de dikke . Maar rodekool is het beste ;

    3 9

  • dat is zuur, en gij gevoelt het lang op. de maag.`Den woensdag, hawel, dat is -peer hetzelfde,

    nietwaar ; en den donderdag ook . Maar gij eetal eens een appel ouk. De aardbezien gaan naarden marks . Aalbezien en stekelbezien zijn buchtvoor de kinderen . En al de andere vruchtenworden op den boom verkocht, en de vruchtenvan den vlierstruik aan mijnheer den pastor ;daar maakt Bolding siroop van voor zijn hoest,zegt zij . Maar een mens heeft allicht een appel .Te noenstonde viiegt, om iederen appel van denboom, in geweldigen vaart, een appelbie . En's avonds hangen zij in een kleed van dansendemuggen. En zij zijn goed zuur, tegen~ den dorst .

    `Den vrij dag is bet marktdag . Gij gags naarde stad. Gij drinkt een koelen druppel ; dat isgeen misbruik, als gij er maar twee drinkt . Engij drinkt ook een kapperke bier 40 . 's Middagseet gij zoetemelkpap met brokken, en gij krijgteen ei bij uw aardappels . En de reste van dendag deugt gij voor niets meer . En 's avondseet gig een natten haring, die zout is .

    `Den zaterdagochtend is bet brood zo droog alsen schorse. Gij smaakt beter dat bet naar gruissmaakt 41 . Maar den zaterdagavond eet gij van't verse brood, dat heel bet huffs overeind zetvan zijn geur. En 't blijft goed op de maag hg-

    40

  • gen gelijk cen wafel, en bet slaat al 'ne keer zuurop .`En zo komt de zondag . Er zijn er die al

    druppels stekken van voor de hoogmis . Maardat hebt gij nooit gedaan ; gij hebt gewacht totna de hoogmis, omdat gij goed stond met denpastor. De anderen zijn van de andere klieke,en zij blijven langs achteren staan in de kerk .Maar gij zit Tangs voren, en gij wacht tot desecretaris buiten is, om ook buiten to gaan. Endan gaat gij, nietwaar, een druppel drinken inDe Doopvonte, niet meet dan een tegelij k, tenzijals gij gelijk een worm . hebt in uw maag': dandrinks gij een druppel rabarber : dat is bittergelijk beer, dien gij ook moet proeven voor gijhem koopt. Maar 't is goed voor den worm,en voor alles . - Gij zijt nooit een grote liefheb-ber geweest van bet bolspel . En jassen, den zon-dagmorgen, dat gaat gelijk niet 42 : zij blijvenalien rechtstaan, en ge kunt gij op uw gemakniet zitten, en op uw gemak niet peinzen op uwkaarten. was doer gij dan ? Ha, ge drinks gijflog een druppel. En dan gaat gij eens op uwland rond, en gij ziet de grote boeren hun landrondgaan met eer~ spaadj e ; en zij houden zichrecht, maar de kleine boerkens houden zichkrom van het werken . - Maar de lucht hangt

    4I

  • al vol van gebraden vlees. Gij gaat naar huffs ;'t is zondag ; men eet al 'ne keer soepe, vanpareien 43 of zo ; maar dat is goed voor 't vrouw-volk. Men eet van 't eigen vlees, uit de kuipe ;men heeft al 'ne keer een bokje uitgeslacht, of't is de koe die to wege was de plaag 44 to krij gen .'t Is een verlies, maar de rijke mensen kopentoch elk een stuk, en zo brengt het nog jets op .Maar gij hebt gij gelijk toch nog liever varkens-vlees . . . - Ge gaat gij een beet] e op uw bed lig-gen, omdat de zondagnamiddag zo lang is . Alsgij opstaat gaat gij in uw witte hemdsmouweneens uw koten rond, en gij rooks een goedepijpe. Maar gij peinst dat gij straks wel eensvan de hesp zult eten . De hesp heeft haar tijdin de zoutkuip gezeten, gedrupt met was ci-troenkruid en was venkel ; ze heeft dan haartijd gedroogd en men heeft ze gerookt ; ze hangs,nu, in de heerdkap, en er is geen beter eten . . .- Alto verloopt de namiddag . Tegen avond,dan gaat gij, allangs uw land, naar De Bosketegaan jassen 45, Gij drinks pinten op het spel .Gij drinks voor 't afscheid een slaapmutseken .En ge weet gij wel dat gij morgen geen appetijtzult hebben . Maar was wilt gij daaraan doen ? . . .dat is zo de kontoer van de wereld . . .

    `Maar 't is to kermis dat er gegeten en gedron-

    42

  • ken words! Den zaterdag al riekt het naar devladen, de witte van room, en de bruine vanpeperkoek. Als gij 's avonds van 't land komt,gaan de wijven u voorbij met de appeltaartengroot als wagenwielen naar den bakker toe . Enden zondag is het bouilli met wortelkens enkarbonaden van 't zomerzwijn, en dan rijstepapom de gaatjes to doen vollopen, en om to ein-digen een boterham, want zonder dat heeft eenmens niet gegeten. Heel den namiddag is hettraktatie van wafels en vladen en taarten voorde vrouwen. De mannen gaan danig veel pintenpakken, en als zij geen bier meer kunnen drin-ken, stekken zij een druppel, en na den druppelnemen zij een glazeken Leuvens, tegen de ge-spannenheid van de blaze . En 's avonds is hethesp men kan niet meer. En tegen naar bedgaan, zijt gij zo dik gegeten en gedronken, datgij niet weet hoe gij niet berst . - En den maan-dag loops gij nog altij d met uw wit hemd ; inden nanoen is het koffiebal 46 met suikerbollen,peperkoek en een halveken zoete . En ge doesgij mee, omdat gij daags tevoren gelijk zat ge-weest zijt . Maar 's avonds gaat gij toch weereen druppel drinken, want gij hebt dorst . Engij jast gij een partijtje, en gij wint een pinteOudenaards . . .'

    43

  • Nand wist dat allemaal, en hij voelde zichwarm en gelukkig . Terwijl hij onroerend lag,kwam een kleine vertedering in hem bij de ge-dachte : `Ja, ik heb dat gehad ; ik heb dat god-dank allemaal gehad .' En zijn gedachte ging ven-der, en naarmate tees zijn vertedering . Hij dachtaan de ronde doopfeesten en de meter die stil-lekens aan dronken words van de halvekensanij s, munte en meet] eskonte 47 ; hij dacht aan de

    witte eerstecommuniefeesten en dat men choco-lademelk drinks en daarna een druppel, en datBertha, zijn geliefde Bertha, zulke schone stijvekrullekens had . Op trouwfeesten is het van etenen drinken nog geweldiger dan op de kermis,maar 't is iederen keen een verlies ; 't een kindtreks bangs hier, 't andere treks bangs daar. Zatzijn Domien niet in Amerika? En zij lieten hun

    ouden vader alleen met den last van het landen de beesten . . . - Nand knees 48 er haast van .Er kwam gelijk warm water in zijn krop, vanuit de donkerte-van zijn binnenst ; er kwam ge-

    lijk een hitte in zijn news en in zijn ogen . God,God, zij hadden hem allen alleengelaten . . . Entoen hij ging denken aan het begrafenismaal vanWanne, van zijn Wanne ; en dat hij toen ineens

    geheel alleen, zo moedermens alleen bleef ; en dathij hier nu zelf . . . Want ja, hij lag nu toch ook to

    44

  • sterven, nietwaar? Hij lag hier toch ; hij lag hiertoch ook zo moedermens verlaten en alleen . . .Hij lag hij . . .

    Toen, toen . . .

    Maar hij krees niet . Een grote duistere gestal-te stond gebogen over hem, een gestalte in alde plooien van haar kapmantel . Met etagerehanden die beefden en zijn deken deden beven,dekte zij hem toe, duffelde zij hem in, vertroe-telde zij hem, gelij k toen hij een kleine jongenwas, en eens ziek was geweest . Hij was al getroost ;nog niet geheel ; maar haast. Hij lag goed . Hijlag om to slapen. Een zoele adem woog mate-lijk op zijn oogleden en naar diep adem gingzijn eigen adem ademen. Hij lag diep, diep . Zijnhoofd voelde hij heel diep in de kussens liggen .Hij lag met geheel zijn lijf onder een hoge zach-te stapeling van dekens, als 't ware . En hij ginggelijk weg in zijn hoofd, als sliep hij al eenbeetje . . .- Maar hij had geen wrevel, noch kende den

    spijt van een weder ontwaken, toen de gestaltehem, zeer warm en stil, aan zijn oor vroeg- `Herkent gij mij ? Herkent gij mij ?'Maar hij moest ze niet herkennen, want het

    was zijn moeder. . .

    4 5

  • Zij nam de stoel waar de klakke aan hing .Hij dacht als in een diepe verte : `Moeder zalmijn klakke toch zeker wel op het kasken leg-gen?' Maar ze had ze er al op gelegd . Zij zettezich naast zijn bed : hij voelde het. Hij hoordede kleine beierkens van haar paternoster . Zijging haar paternoster bidden. Hij hoorde haarde woorden mummelen in den donkey . Het don-key was zacht en warm als zwarte panne 49 . Zijmummelde haar paternoster . Hij hoorde 't . Maar't was, in den dommel waar hij lager en lagerin zonk, of hij hoorde

    - `Ge ligt gij goed nu, gij ligt gij warm zo,nu ik u heb toegedekt, mijn jongen . Nietwaardat gij nu goed ligt ? Een arme mens heeft maarde warmte van zijn lijf om hem to genezen,en van den koude komt de dood . Maar nu ligtgij warm, mijn jongen, en gij kunt gij rusten . . .`Ach, wat ziet anders een arme mens niet of

    van den koude! Ja, als gij jong zijt jaagt de kou-de van vorst of wind uw bloed op, omdat gijde leute kept van uw armen en benen uit toslaan, zodat gij gaat zinderen van gloed tot inde toppen van uw vingeren en van uw tenen .De kinderen lachen zich warm van to smijtenmet sneeuwballen . En als de jonge meisjes desneeuwvlokken voelen die traag aan hun wang

    46

  • komen zitten, of zelfs de ongenadige naaldenvan den ijzel, dan giechelen zij, omdat het zijnals kille maar here zoentjes . Maar liggen zij inhun bed en hebben zij geen goede sargie, danbibberen zij van kou ; de kinderen schreien danvan kou ; en 't zijn maar de koeiers en boevers,die in de nachten van den harden winter, ge-doken in de diepten van het hoof, warm genoeghebben om to dromen van liefde . Want de armeheeft geen rijkdom dan zijn warmte. Het is eenzegening van den huwelij ken staat, dat gij vanmet twee to slapen warm hebt . En nets is tries-tig als de koude der weduwnaars .

    `Maar als gij warm hebt, hebt gij couragie.Gij hebt nu goed warm, nietwaar, Nand? Dankunt gij denken aan uw jongen tij d, toen giju in 't tweet kondt spelen op het erf, of al mee-gingt met de pikkers, en gij u, onder het pikken,in 't binnenst van uw lijf heter voelde dan detonne zelve . Maar kwam dan de verfrissing, datgij met uw blote benen gingt lopen door debeke, of 't kille water stroelde uit de kruikenaar de kelders van uw keel, dan waart gij derhitte dankbaar, dat zij u de verfrissing bezorgde .En als gij getrouwd zijt : zijn de zoele nachtenniet schoon voor getrouwde mensen ? En alsgij oud zij t geworden : gevoelt gij niet dat het

    47

  • van de warmte is alleen, dat gij nog bewegenkunt, dat gij nog uw gedachten hebt, en dat gijnog kunt spreken? Want de koude maakt ubroos en hard als glas, in uw hoofd gelijk inuw benen . . .

    `Maar ge ligt gij flu warm, Nand, in uw goedbedde. Daar zijn geen weren 50 meer aan uwvingeren, van het werken . Zo kunt gij voelenover uw maag de zachte versletenheid van uwkatoenen hemd, en, waar gij ligt, aan uw dijende korreling van uw goede lij nwaden lakens . Endat is wel niet veel, van 't plezier dat gij eraanhebt, maar het geeft toch een gerustheid . Gijvoelt, aan weerskanten van uw hoofd, de ge-ruststellende . aaiing van uw wollen peluw. Enhebt gij een koelere streling over uw voorhoofd,'t is goed tegen de ijle gloeiing van uw hoofd .-Voelt gij wat koelte over uw voorhoofd, Nand?Dan kunt gij nog denken aan uw kinderen enaan uw vrouw, dan kunt gij nog denken aanheel uw doening' . . .

    En ja : Nand kon er nog aan denken ; hij koner nog aan denken in de schemering van denzoeten slaap, waar hij wel wist dat hij nu inlag. Want hij wist dat hij niet meer wakker lag .Waarom zou hij nog wakker zijn? : het was zogoed, zo . . . En 't mummelde vender in hem

    48

  • `Nand, 't vleesken van borelingskens is 'tzachtste om voelen van de gehele wereld . 't Isbij kans niet meet, zoudt gij zeggen, dan eengeur, dan den geur van een bloem of van eenkoek. Maar worden de kinderen groter, dan ge-ven ze u bekommernis, als gij voelt dat zij heetzijn in de vouwen van hun ledematen . Want gijweet dat het de ziekte betekent, Nand . - Maarde zorgen deelt gij met uw vrouw . Gij kept zeal lang nu, vermits gij samen kinderen hebt dieziek zijn . Gij staat met haar over hun beddekengebogen . Haar armen zijn bloot . Als gij samenuit vrijen gingt, warm haar armen koel en gladals spoelen . En dan tasttet gij met een blijdentrots aan uw eigen armen, die van macht harden vol bulten warm . En gij staat hier nu naasthaar, in de angsten. En gij denkt aan haar heu-pen die breed, vet en warm zijn, en dat gij alsonpasselijk zijt geworden, den eersten keen datgij er uw hand op gelegd hebt . . .

    `Ge zijt gij geen grote boer geweest, Nand,maar toch een wijze boer. Ge hebt van uw handden ploegstaart gepolij st, en den steel der spadeer lengerhande minder rasperig onder voelenworden. Na 't gedane werk, ging uw vrede overde ruigheid van uw hond. De gladde huid uwerkoeien heeft u met vrede vervuld. En hebt gij

    49

  • onder de oksels der kalveren de hitte gevoeldder koorts, ge wist ertegen rem ;;die, beter danvoor uw kinderen . - Gij kendet, als bet ware,bij blikken alleen de korrelige kilte der teilen,de gleuvige droogheid van den boterkeern, deij zige nij digheid der zeisen . Uw natte handenover uw geribde pannen broek, Nand, en deraspe van uw buid onder bet scbeermes . . .

    `Zo zij t gij oud geworden, Nand . Gij bebtde strambeid gevoeld van uw dikke vierkanteknieen. En gij hebt, Nand, gij hebt . . .'- Nand wist wel wat zij zeggen wilde. Zie,

    bij wist bet niet goed, omdat bij bier zo zalig-diep en -goed en warm lag, en omdat bij betniet goed dorst to weten. Maar hij moist tocbmoat bet was, dat hij nog moist . 't Was gelijk eenklein lichtje, dat brandde in hem ; en hij mocbtniet blazen, hij mocbt niet ademen, of bet zouuitgaan, bet zou doodgaan, bet zou weg zijn,en hij zou bet nooit meer zien . Het was, bet wasdat laatste in hem, dat hij zou willen bebbenblij ven bezitten ; bet was bet laatste van bem ;bet was bet laatste van zijn leven : bet was -dat hij met zijn duim en zijn wijsvinger de ogenhad gesloten van Wanne, zijn vrouw, toen Wan-ne gestorven was, en dat hij bet in zijn duim enin zijn wijsvinger nog altij d gevoelde . . .

    S 0

  • En nu lag Nand daar ineens vol triestigenangst, omdat hij vreesde dat het ging uitgaan,dat bet ging weg zijn, die laatste herinnering,en dat hij ging sterven met al de droefheid vandat verlies. Ha, wat zou bet allemaal geweestzijn, al wat hij mocht genieten van ogen en vanoren, van rieken en van smaken, en van gevoe-len met zijn handen, en van gevoelen met zijnhart, als hij moest heengaan met de pijn vandat to hebben verlaten, - dat, hetwelk hem nogbelette to sterven? . . .

    En Nand lag in de diepte van dat ongeluk, datnu ging woelen door heel zijn lijf, dat stoktein zijn keel, dat priemde door polsen en knieen .Hij wilde zich roeren ; hij wilde beletten datbet voorvallen zou ; hij wilde zeggen, zeggendat . . . Maar hij kon niet meer spreken ; hij wrongzijn tong die niet meer los wilder hij trok metY e rekl zijn ogen open, als wilde hij smekenone u . . .4 !'u zie, daar wend hij plots heel rustig. Hijcl zijn ogen opengedaan. De kamer lag heel

    zindelijk in zoete avondklaarte . Hij zag alles heelgoed op zijn plaats staan : het kaske met de On-ze-Lieve-Vrouw ; zijn oude klakke aan den bie-zen stoel. En hij zag nog wat anders : hij zag

    SI

  • Wanne, zijn oude Wanne, compassielijk naastzijn bed staan . . .Maar bet was Wanne niet : bet was zijn ont-

    wakende Ziel . . . Maar bet was Wanne toch . . .- En hij zag dat Wanne hem vredig tegen-

    lachte. Stuk voor stuk deed zij traag haar kle-ren uit, die ze proper opplooide en lei op denstoel, bij zijn klakke. Ze ging zij ook to beddekomen, zag hij. En flu had hij de zekerheiddat zij voortaan altij d bij hem zou wezen . . . Hijzag dat zij zich op haar knieen zette, voor haargebed. Hij deed zijn ogen toe . In zijn hoofdbad hij mee : `Onze Vader, die in de hemelenzi .

    ,t. . .En toen hij gedaan had, wachtte hij een beetje .

    Hij wachtte tot Wanne jets zeggen zou . Maarze zei niets . Toen wilde hij zelf jets zeggen .Wat zou hij zeggen, dat . . . ? Hij wachtte flogeen beetje. Maar toen begon hij olij k to gljm-lachen. Hij wilt flu wat hij zeggen moest. Hijwist, o, hid wist . . .

    En hij deed zijn mond open, zijn zwartenmond. Maar hij zei niets .

    Want hij was dood .

    5 2

  • DE GEBOORTE VAN EVA

  • IN het midden van de ledigheid der weelden,waarvan hij leefde, maar die hij niet kon wordenmoe, - meet : die hij, bij gebrek aan vergelij-kingsmiddelen, niet eens wist to waarderen ; on-der de vertrouwde secuurheid van hemelen,wier kameren hij, alle, kende, en elk van haar be-woners, leidde Adam een bestaan zonder ver-rassingen en dus zonder spijt, zonder verlangensen dus zonder ontmoediging .Naast leeuwen zonder tanden ; bij tij gets

    zonder klauwen ; met een maag die nimmerschreeuwde van honger en nooit voor 't steeds-gerede voedsel walgde ; vri j van kwalen en zelfsvan herinneringen, bezat hij wel de wetenschap,geschapen to zijn naar de onmiddellijke gelij-kenis van God zelf, maar zonder dat bet hemvoerde tot een hoogmoed, waar hij geen plaat-sing voor had, zijn meesterschap er een zijndedie hem nets bezorgde dan, hemzelf volkomenonbewuste, gerustheid .

    Zo van 't ochtendontgloeien tot de avond-laaie, die de onverschilligheid zijner schone le-den bemalen kwamen met schakerende schitte-ring ; onder de gloeiende domen der tuinen 1 enhun vervloeiing van schauwen en geuren, wierzoetheid hem to natuurlijk voorkwam, dan dathij ze hadde genoten ; door de wedden der

    5 5

  • sproeiende wateren, die hem niet gaven de zil-verklare geneuchte van hun wellen en woelen,dewiji hij ze niet verstaan kon dan als de, ja :noodzakelijke, maar dan ook altijd to gepastentijde gebodene verfrissing waar nooit een wensop wachten moest ; rechte wandelend door denwisselenden kring zijner kruipende dieren zoals de tonne zelve in de wentelende maar blindewieling van haar dierenriem ; zeer rechtvaardigtrouwens vermits geen onrecht bestond ; nietzelfzuchtig daar alle verzuchting was ongebo-ren 2 ; gelukkig genoeg waar hij niet weten kondat geluk kan wezen, bevroedde hij wel, in zijnParadijs, - waarvan het Aardse hem niet eensHemels scheen, ongeoefend als hij was, het he-melse van het aardse to scheiden, en er geheel toeonbekwaam, - wist hij wel, vanwege de Godde-lij ke Gelij kenis, oneindig-schoon en -volmaaktto wezen, en ener meesterschap gewij d die hemboven alle schepselen plaatste, maar zonder datdaaruit ontstond, bij hem, een gedachte vanmacht of van plicht, - macht die noch uitoefe-ning meebracht noch gehoorzaamheid eiste ;plicht zonder de polen van gebod en wroe-ging .Adam leefde, zoals zijn spijzen hun weg von-

    den tot zijn bloed : zonder het to weten . Heel de

    5 6

  • aarde, en wat zij, roerend en onroerend, droeg,was bet zijne ; wat echter had hij aan een bezit dathij to verspillen noch to sparen verstond? Hij at,hij dronk, wat hij wilder maar : wilde hij ? Hij

    rustte of hij liep, maar kende luiheid noch ijver .De rugs was here even lief als de bond ; want wisthij wat liefde is? Hij slikte keien zoals hij devruchten verorberde van den vijgeboom of deeieren der mieren ; want to proeven was nog nietgevonden. De schater of de schamelheid derschemeringen ; de toornig zinderende verblin-

    ding der middagen; de kalme nijverheid 3 dernaakte nachten ; zij waxen hem niets dap eeneeuwige herhahng, hij die ze nog niet had moe-ten of mogen ontdekken, en de vreugde nietkende ze to hebben geschapen. Want zijn ge-lij kepis bepaalde zich tot lij deli] kheid, waar trou-wens alle lij den uit was gesloten bij ongewetenVaderlij ke Genade .

    En bij dat al verveelde zich Adam niet ; hoezoude hij, dien zelfs den spoorslag tot een moge-lij ken aandrift, of zelfs bet denkbeeld aan zul-ken spoorslag onthouden, peen : gespaard bleef?Dat een steep in den afgrond valt : hij lij dt nieteens onder den weerstand der lucht . En bet ster-renstof van den Melkweg doorreist zonder moei-te zijn duizeligen rondevaart ; terwijl de dauw-

    5 7

  • drug niet eens weet door de zon to worden op-gezogen .Aldus Adam : met al zijn aangeboren kennis

    van al 't geschapene, zo niet in reden van ont-staan en bestaan, dan toch naar de verhouding- het enig nodige! - daarin hij er tegenoverstond ; Adam : de verloste der nieuwsgierig-heid, de door het gebrek aan alle lij densgretig-heid voor de verarming der desillusie en het gifvan den waan gespaarde - en het was zijn enig,en onbewust, gebrek - ; Adam : hij die zelf allegedierte des velds, alle gevogelte des hemels, al-le levende ziel naar eigen keus een naam had mo-gen geven en zijn keus door den Vader beves-tigd had gezien : bet was hem reden genoeg,voorzeker, tot een tevredenheid die alle oorza-ken in haarzelf vond, en de aanstotelijkheid vangevolgtrekkingen niet eens gevoelde, omdatzelfs de denkbaarheid aan gevolgtrekkingen nietbestaan kon. Men kan niet schrikken voor watniet eens als mogelij k words beseft, noch er-naar wensen. Aldus vervallen schrik en wens,zelfs uit alle bevatting . Aldus vervalt dan ookgoed en kwaad . En Adam, het onbeseffend-gehoorzame Spiegelbeeld met, ten overvloedetoe, al was zijns bestaans nodig was onder eenhand die hij nauwelijks had to reiken, - Adam, de

    5 8

  • nimmer zatte omdat hij nooit de begeerte hadgeweten, de nimmer gretige omdat hij nooit ge-noten had : Adam had niet getracht to begrijpenwat met den verboden Boom der Kennis wasbedoeld, aangezien hij al de wetenschap bezat,die hem kon nuttig wezen, en al het overige over-lies aan den immers enig mogelij ken Schepper,dien hij, in zijn, volkomen ongevoelde maartoch heel secure, gerustheid geenszins benijdde .

    Zodat hij, die trouwens nooit iets had moetenvragen, zich niet eens de vraag zou stellen : deBoom der Kennis van Goed en Kwaad, was magdat wel wezen? Want overigens : Goed enKwaad, voortbrengende vrucht, produktie vanverwerking, was konden zij wel betekenen voorwie smaken onwerkzaam en zelfs ongesmaaktbleef?- God intussen, de Ongeschapene ; de zelf-

    standige Macht die, ongeboren en toch zijnde,zich daardoor niet als ooit to eindigen denkenlaat ; God, onbestemde en onvergankelijkeWerkzaamheid, die de ontkennende Reactie bijwezen uitsluit ; God, aan 't naderend einde dergeweldige en voldane dagen der ScheppendeLiefde, bemerkte en besloot, - dat Hij rustenzou. Hij stelde de orde in der Rust, die komt nade Verrichting als een zoet besluit . Zij zou de

    5 9

  • eerste beloning wezen : zij sloot aldus 't besef invan de moeite . En God vond dat ook dit goedwas . Hij vond bet goed, dat moeite geschieddeom bet loon van de rust ; de vreugd der rust dietot nieuwe moeite aanzet. En aldus kwam Godin 't blinkend aangezicht der sferen to staan on-der de nieuwe gedaante van Zijn, jongst gebo-ren, gedachte : Hij glansde van de vreugd desvolmaakten arbeiders, en de hemellichamen, diedraaiden om zijn voeten en dwarrelden om zijnpolsen, droegen den weerschijn van Zijn nieu-wen glans tot in de diepte der bevolkte kolken .

    En in Zijn nieuwe omschepping zag God inAdam, erin to ontdekken ook deze beeltenis ; enHij zag dat Adams diepte niet was dan de diepteder ijlte, waar geen licht in leven kan, en alleglanzen verdoven. En God rporde om die ledig-heid. De tij d, Hij wist bet ' nu, was, tot brekender blote en onnozele lij deli] kheid, gekomenAdam zou 't scheuren der beweging, de pijn vande daad, maar de lonende loomte tevens derrust en 't blijde hijgen kennen van de verpozingmet blinkende ogen . En God glimlachte : dit wasgeen sprong van Hem, als 't scheppen der ver-scheidenheden aan vis en wild, aan vogels en aanafgronden, dat Hij Adam to schenken kwam re-delijk gevolg van bet gebruik zijner spieren .

    6o

  • Het was niet anders dan dat Hij, God, zich bij al-le nodige lengte van tijd aan Adam wilde ont-dekken onder bet wezen der Dankbaarheid 4 .

    En zo kende Adam, in dezen eeuwlangen Zes-den Dag, de lengte langs der dagelijkse zonne-reizen, onder de milde kleur der opvolgeniij keuren, vanuit de telend duistere groenigheid dernijvere wouden, de vlakke koelheid in der ijdelemeren, - zo leerde Adam kennen 't geluid vanzijn adem en bet roerende spel zijner gewrichten,waarvan hij, verwonderd en bekoord, de plaatskwam to ondervinden. Hij volgde de hinden bijlopen; hij schudde de bomen zoals de olifantendoen. Onder zijn lichaamskracht bogen de hoog-ste kruinen ; en voortaan wachtte hij niet meet,dat de vruchten naast hem vielen in zijn legerenvan gras en mossen, opdat hij ze nutten zou ;maar hij rekte zijn armen tot hij ze zelf plukkenkon aan de tenige takken ; en zo de spanning derspieren zijn armen krijsen deed 5 : bij 't halen vanpeer of pruim gingen zij gloeien `van 't bereiktegeluk . - De uren van klaarte, vanwaar zij op-blauwden uit bet goud des ochtends tot waar zijverpaarsten in avondgoud : zij ijlden voorbij aan't blijde geweld van zijn jacht . De uren der nach-telij ke duisternis, dat hij lag in dauw en geurenop de zaligheid zijner schouderplaten, en hij van

    GI

  • rusteloze onbeweeglijkheid to zeer genoot dewriemeling in zijn leden om zich to laten verlei-den door slaap, zag hij den tuimel der sterren ende schone rondte der hemelwenteling ; en voor't eerst begre~p hij deze roering, en zij werd eenroering in hem . Hij rustte niet in dommel, danom dezen to bevolken met wisselende beeldendes drooms en hem to ontschieten als een leeu-werik, tot vernieuwde vreugd zijner pezen, envan de harde pezen aan zijn hals . Hij zweeptezijn dieren aan, dat hij met hen zou wedijverenin gevechten of vlucht . Waar hij ze getemd had,kende hij als plotse gewaarwording den eerstendorst en de weldadige laving van het zuivere wa-ter. En een nacht is hij wakker geworden van eenongekende gewaarwording : den honger .Aldus onderging Adam duizel of roes van ve-

    le ontdekkingen, en de schakerende warmte derzon had hij gaarne, en de friste der blauwe scha-duwen die verrassend sidderen doen. Doch eengevoel was in hem nog niet ontwaakt, dat Godhem bij dezen had toegedacht, en Zichzelven .De man mat de moeheid zijner kuiten, keurdekilte en kieteling aan zijn huid, en hij was ver-heugd om de here eels zijner voetzolen. Zijn han-den waxen groot en grijpend : hij wist het en wasverheugd. Een ruling van ijver doorreed zijn

  • rug, en schichten van kracht doorschoten zijndij en, niet dan bij hunkerig zien van daverendehengsten : dat hij ze thans bedwingen kon, wasder vreugde gelijk, van, tegen zijn buik aan, dewarmte to gevoelen eens leeuwebuiks, aldaar zesamen worstelden . En zelfs dat hij, in uren vanledigheid, over zijn jongen baard de lichteschroeiing kon voelen van zijn uitgeblazen neus-adem, was hem een lief plezier. Aldus was hijverrij kt, en hij besefte het, met vele gaven . - Maarof zij hem toekwamen, dan niet : char was bij hemnog geen gedachte aan geboren . Niet eens zich-zelven ging wijten hij - zijn nieuwe geneuchte,noch meende dat hij een, nauw bevroede, ver-breding van zijn wezen verschuldigd kon zijnaan een macht die hij er anders to danken om had,dan door het gent dat hij ervan ontving. Washij niet een weerspiegeling Gods? Was er des-halve in hem maar iets onvermij deli] ks, en datanders kon wezen? Hij beyond, weliswaar, dathem voortaan voordelen waren beschoren, -maar die hij eens zonder moeite had gemist, enniet bekwam zonder moeite . De rust was hemzoet, maar niet zonder den arbeid . Was de arbeidzoet? : niet zozeer dan in de rust . . . Maar al to diepin zijn genieting to goeder trouw, om zover todenken, dacht Adam niet eens aan de eigen ver-

    G3

  • dienste. Hij was, zoals hij was, omdat hij was al-dus : hoe hadde hij dankbaarheid kunnen gevoe-len ? En trouwens : is de vij vet der maan dank-baarheid schuldig, omdat zij haar weerkaatst, ofis bet den vijver dien dankbaarheid toekomt?- `Kwestie van Liefde,' dacht God in Zijn Wo-

    ningen, en Hij glimlachte weer .- De Zesde Dag der Schepping liep nu ten

    einde. Over alle werelden hing de zoete, mildegloed der Goddelijke goedheid, vanonder envanboven God . De lucht en de aarde, en het nat-te en het droge glansden, en bewaarden Zijnglans. Nog schoot bet grote licht dat heerst aanden -dag een sproeiing van gloeiende zaden over't groene vlak der westerhemelen, dat reeds derode roos der maan tees in de oosterpaarste en deblik des Heren ontstak ten staalblauwen koepeleeen eerste star . En zie : de zon, en bet minderelicht dat heerst aan den nacht, en de een voor eengeopende starren ontnamen, dien avond, als langverlangd bezit, aan de oneindelij ke Gratie eenlicht dat nimmer zo schitterend, dat nimmer zostil was geweest . De borst van God wend breeden rustig : Hij zag naar de mast van Zijn borstdeinen 'tklaarblankend gewemel der wateren ende resemen s van levende zielen die ze overvloe-diglijk bevolken . Zijn ogen als lazuren bollen

    64

  • schreven ten luchte de ellips hunner kreitsenten luchte volgde op schuine en roerloze vlerkde resem der late vogelen Zijn blikken in hunrondevaart. En de vogelen waren van goud langsonder, en de vissen waren van goud Tangs boven .God zag het, en de wimperen van God werdenblinkend als van parelen, en aan elken grassprietblonken parelen, waar heel de hemel van maan envan starren in weerspiegeld stond . Godes ademovertoog Zijn aangezicht als een ijle damp : eenijle damp ontsteeg bevruchtend de aarde, aldaarEden bronzen lag verdeeld in de glooiende kar-teling zijner vier rivieren, die waren elk als hya-lijnen edelstenen in een bed van mat goud .Daarkeerden naar de verige polken, ter rust of ter verme-nigvuldiging, de dieren ; maar bij hun tragerenloop hieven zij, en bleven een tijdeken staan, hunkop naar den hemel, en zij gaven een goed en uit-gelengd geluid, en de moede of smachtende ap-pelen hunner ogen kregen een glans en een drie-kantig lichtpunt . En de zegenende stilte zonknaar steeg de nachtelij ke blauwte ; en slechtsAdam, Adam alleen, verstond stilte noch naglans .Hij stond boven de aardse smoren, op den heu-vel, waaraan ontspruit de levensstroom . Hij washeel wit in den avond . En hij verbaasde zich,dat hij niet zo heel moe was, dien avond, na

    6 5

  • nochtans geweldig lopen . En hij wist niet goedwat hij zou doen, flu hij flog geen slaap had, enalles reeds ging slapen.

    En God, die bet zag, en glimlachte, dachtweer : `Kwestie van Liefde .' - Hij, die wist alledieren, waar zij zwierven of zwerven in water oflucbt, op den bodem der aarde of onder haar bo-dem, to bebben geschapen buiten de bedoelingvan bet eigen doorzicht, noch dat zij Hemzelf

    1

    zouden kennen : zij bewezen Hem dankbaarheiddoor 't feit alleen van hun bestaan en 't volvoerenvan bun bestaan, zoals Hij bet had voorzien,gewild en bewerkt ; en daarom had Hij ze ge-maakt volledig en onmiddellij k paarsgewij s,want Hij wilde niet dat zij zich over jets zoudenverwonderen en andere onderscheiding maken,dan van wat bun deugd of schade kon doen, danbij keus voor bet telen en de zorg voor bun kin-deren : - onderscheiding en keus die zij trouwensniet eens beseften. Hun dankbaarheid : zij wasals de geur der bloem, dewelke geurt zonder betto weten, en niet zou kunnen willen dat bet anderswas ; daartoe immers, en in dien vorm, gescha-pen . - Maar Adam! . . .

    Adam had Hij geschapen naar de eigen Gelij-kenis, en Adam wist bet . Maar hij had bet aanzichzelf flog niet ondervonden . God had hem

    66

  • verleend meesterschap over al 't levend-wezen-de, en hem geleerd dat hij die meesterschap be-zat. Maar Adam had daar, aan den lijve of in denverstande, nog geenszins de betekenis van in-gezien. Hij was, die de Wetenschap bezat zonderde Ervaring, en zo had het God gewild, omdatHij wist dat het goed is, ervaring door voorop-gestelde wetenschap to laten leiden als door eenmeester in de Orde en een handhaver der Harmo-nies Maar het sloot in, dat Hij de ervaring nodigachtte tot volledig beset van 't Goddelij ke inzich ; en daarom had Hij Adam gemaakt onvol-ledig. Deze waaruit, in tegenstelling van de ande-re schepselen, met duidelijkheid het woord moestspreken : God wilde dat hij lengerhand, en wasbet bij lij den, maar met de zekerheid der over-winnende Getuigenis, in zichzelf bet Woord zouleren spellen, waarvan hij reeds wist een afglansto zijn. Daarom had Hij hem, bij uitsluiting vanalle andere wezens, bet voorrecht verleend dathij aan zijn eigen de werkelijkheid, in vrije oefe-ning, met vaststelling der gevolgen, van 's li-chaams waarde en doel, in arbeid en vermoeienis,en tot de beslissende vreugde ontdekken zou .En nu Adam, enige onder bet geschapene, hijde enige die ooit beseffen zou, op bet einde vandezen Zesden Dag, natuurlijk en buiten alien

    67

  • wille zijn antwoord niet had gegeven op den al-gemenen luister die de Rust vooraf moet gaan,nu dacht God den tij d gekomen, dat" Hij den

    Onvoliedige, die Hem in zich droeg, Dezeschenke, zijn Mannin, die eindelijk als zijns ge-lijke weze en hem, in liefde, zijn ziel openbarenzou, opdat zijn ziel God, in voile geweten, dankeen love .

    En zo deed de Here God een diepen slaap overAdam vallen, en deze sliep . En toen hij ont-waakte . . .

    Toen Adam ontwaakte, lag hij op een zwart bedvan turf, en als in een niet lage slootdiepte . Zijnleden, klam bestreken van nachtdauw, voeldehij goed lauw vanbinnen. Zijn hoofd was van-binnen goed warm en vol zekerheid . Hij wasgoed wakker ; er was in hem geen naleven vandroom, noch de minste onbewustheid . Hij zagaan beide zijn zijden de trage opwelving der aar-de en haar blauw bedroppelde kruiden. Daar-boven was de smoor ; een djchte melkige smoorboven een ijlte van onroerende duisternis ; desmoor zonder geluid en die hem scheidde vanden hemel . Adam keek rechts, alsof hij jets ver-wachtte, maar hij zag niets dan de donkere endorre ledigheid . Dan wendde hij zijn hoofd ter

    6 8

  • linkerzijde, en hij voelde zijn haar kroezen enhaperen aan zijn turfleger ; en toen zag hij jets,en hij hoorde voor het eerst dat jets kloppenkon in hem .

    Hij zag Eva, en hij wist onmiddellijk dat zjj hetwas . Hij wist onmiddellijk tevens dat zij was zijneigen ribbe en hem gelijke gemalin . Want aldushad God beschikt, dat hij het, als al het overige,

    onmiddellijk zou weten, dit niet zijnde dan hetvoorwerpelij ke doel, het nodige gegeven tot de,alleen-belangrij ke, zelfondervinding . Adam 'duszou zeker geen verschrikking kennen ; het was,niettemin, met een vreemde bevangenis, eennieuwsgierigheid die achterdocht inhield, maareen verlangen tevens vol schroom, dat hij aarze-lend ondernam zich in haar to ontdekken .

    Hij zag Eva, en zij bewoonde, alleen, heel dennacht. Zij lag to zijnen kant gekeerd, hoog op dehoogste aardelijn, aldaar hij ze zag uit zijn diepte .Zij was blank zoals nooit een licht hem geweestwas, en de witte damp, die haar overdekte, werd

    schemerend van haar. Zij lag en slapend, languitin deze wij dte, en zij scheen hem oneindelij k

    groot. Maar waar hij ze nader beschouwen ging,en ze vergeleek in haar evenredigheden aan zijnevenredigheden, werd zij kleiner weldra dan hij-zelf, en het was hem een gerustheid die hem gro-

    G9

  • ter maakte . Hij zag haar voeten, en haar tenenals witte keien . Daaraan ontrezen de scheen alsde schede van reusachtige waterlissen, en, metbeteren glans dan de schors van de berken, haargrote dij waarvan hij ontroerde, omdat hij dezeEva wist zijn gemalin to zijn . Haar buik was klim-mend als de heuvel waaraan ontspruit de levens-stroom, en haar borst was als een dubbele heuvel .Aan haar hals, machtig en zilveren als de schachtis der beuken, ontlook, binnen de woudelij kezoelte van heur haar, en op de schraag der armendie zijn als bleke maanbegleden wegen, haar aan-gezicht. En Adam zag haar ' aangezicht, en hijbeleed voor 't eerst met aangedane bewonderingde schoonheid van het aangezicht Gods .

    Aldus overzag hij haar, aldaar zij lag en sliep ;a

    en hij zag niets dan haar, en kon van haar zijnogen niet weren. Haar oogleden waren rondekoepelen. Haar voorhoofd was recht en glad alsde wand van den nacht ; haar news was recht englad als het hoge net dat rijst in het maanlicht .En zo leerde hij dat de dieren geen news hebben,en geen voorhoofd. Tussen haar brede wangen,wit als de perzik die rijpt, was haar mond : haarmond was roder dan de lang-gespleten wondeder granaat, die barst van overrijpheid . En waarzijn blikken schromig gleden over den kogel van

    70

  • haar kin, gleden zij de dieping in der schaduwen-de keel, en in de holle schelp die scheidt de beideschouders. Weer gleden zijn blikken over debronnen-dooraderde borsten, en zie : deze bewo-gen van den slaap . Toen voelde Adam een diepeontsteltenis in hem, hij die in grootte nochtanshaar meerdere was, een ontsteltenis in zijn len-denen en in de spieren zijner keel .

    Maar, daar niets roerde aan haar dat wezenkon een vraag, of teken van enig verlokken ;daar niets vermeldde van haar meer dan denslaap, en dat ze was de grondeloze en effen onwe-tendheid, zo bemeesterde Adam in zich zijn aan-drift gelij k hij to bedwingen wist de felste bees-ten, en zo wist hij meteen aan zichzelf voor heteerst, dat hij was in alle werkelij kheid hun enhaar gebieder. Hij mat en dwong zijn adem tot derustige gelijkheid van den hare . Toen hij zag enhoorde dat zij deinden, beide, naar een en zelfdenhaal en stoot, toen was hij tevreden over zich-zelven, alsof hij haar had verlost . zijn gedachtewerd klaar en kalm : hij kwam tot de bezinning, datEva, zijn ribbe, was gedaan aan zijn gelijkenis,zoals hijzelf aan de gelijkenisse Gods . Hij verge-leek zijn voeten aan haar voeten, en zag de zijnealdus voor het eerst. Hij ontdekte zijn leden aanalle de hare, en merkte dat zij waren als de hare,

    7 I

  • ook schoon om to bewonderen . En waar hij be-speurde een onderscheid, vervulde het hem metstreilge wijsheid . Toen dacht hij, voor het eerst,nlet eerbied aan God, den Vader . .

    Intussen was over den nacht een huiveringgegaan. De misten lagen gedeeld in bewegenderepen. Een kilte reed over Eden, geblazen uiteen sidderenden windmond . De sluier gescheurddie ze scheidde, ging de hemel voor Adam weeropen. Een wijle nog goot over den bong van hetluchtgewelf de Melkweg zijn gulpe van scher-velend licht, en week toen, verblekend en ver-duisterend. Zeven stamen waren groot en gewel-dig van schittering, en bet waren weldra nogslechts drie stamen . En toen de lucbt was leeg,en to dieper geworden ; toen ze week onder debiikken van Adam, die zich voor 't eerst ver-wonderde om deze verschijnselen, en ze ijlerwerd dan de onpeilbare kloven die geeuwen inde aarde, en waar hij flu aan denken moest : toenbleef nog ene, grote, een rode star die, ontwij-kend, blikte boven bet hoofd van Eva, en betbeglansde, al lager en lager, met een levendengloed. - Een ogenblik nog pakte bet duisterpaars samen in bet oosten, als tot verdichtingvan alle nachtelijke machten . Maar toen werdbet oosten plots heel blank en vlak . Terwijl over

    72

  • aarde een ritseling van leven begon, een kruipenvan ongeziene diertjes die de stilte kreukten, eenkriepen 7 van verholen wezentjes in luisterendeverborgenheden, stond daar de hemel recht enplat, wit en wezenloos, waar zelfs de grote staraan vergroende . En in dat licht, dat veeg leekmeet dan ontwakend, lag Eva valet, en, in haaronroerendheid, als dood . Het was of de nakendedag in haar alle klaarte had uitgeblazen. Het wasof ze nimmermeer in Adam de warmte derschoonheid ontsteken zou : to inniger voelde hijthans haar schoonhreid, nu 't dreigde dat hij haarging verliezen. En zo wies in Adam 't aandachtigdoorvoelen van 't eerste mogelij ke verdriet .

    Maar daar ging de matte hemel open op eengaping van zuiver geel, dat wies, dat aanwiessteeds, tot het over heel het hemelplein open-waaierde, traag en majestatisch . Het waren geenstralen : het was een levende egaalheid, die, opeen punt draaiend van inniger gloed, traag open-viel van een eind des einders tot het andere .Doortinteld aldra van dieper en ij let oranj e waar't de bleek geworden aardelijn raakte, breiddehet nieuwgeboren licht zich bevend uit, in wei-feling nog, naar den hoge . Van dunner geel,over doorschijnend groen, wend het wazigblauw, dat het dode it van den nanacht ver-

    73

  • vlokte tot ijle watten . Weldra was al wat aan ver-schemerd duister overbleef geweken voor de hui-verende nijverheid8 van den herboren dageraad .- En Adam zag het, daar hij recht thans

    stond aan Eva's hoofdeind, die met haar voetenlag gekeerd naar bet westen. Adam stond, enhij wachtte . lets zei hem, dat hij wachten moest . . .Toen voelde hij een teken, een verwittiging inzijn rug, over zijn schouderbladen. Hij keerdezich om : bet was de Zon, de aanreizende zondie reikte aan zijn baard al, en dezen als de zonmiek gulden. Want deze zon was gulden vanaan haar eerste ontwaken. Zi j was een orbe 9 vangewassen gouda en geen tinteling, en zelfs geenhuiver der blij de vernieuwing was aan haar,maar zij was rond en gul en volmaakt in haarganse, gouden gaafheid, omdat zij eeuwig was .In cen schijn van machtige en voidane rust reeszij ten hemel ; maar aan bet oog van Adam washaar rijzen als een duizelige vaart, omwuifd vanduizendkleurige uitstraling die, brekend, schui-vend, dansend in warreling, ontzettend was, enverbijsterend van blijheid .- En alle gedachte ging weg uit Adam : hij

    had voor bet eerst de zon gezien. Geheei door-priemd stond hij van kille en here naalden. Zijnogen kenden tranen voor 't eerst : de zon stond

    74

  • er ontallige malen in vermenigvuldigd . En hijging lachen, voor 't eerst luide lachen . . .

    Toen daar een ijslijke stem riep, krijsend, ach-ter hem aan

    'Wee!'Adam wendde zich of van bet zonnegezicht,

    en keerde zijn wezen naar Eva . Zij lag, ontwaakt,maar to zelfder plaatse . Het licht drukte op haaraanschijn als een teistering : haar aanschijn lagvervlakt als van een vaars, en haar wij d openogen stonden zwart, bol en vol verschrikking .Haar mond was open, zwart en verwrongen,ging sluiten weer op kletterende tanden, her-haalde gillend :

    'Wee!'En Adam kon haar niet begrijpen, omdat hij

    haar weerzag na de zon in de ogen to hebben ge-zien. Doch weer was zij schoon hem, en schoonals de zon, en als de zon gaf zij hem warmte . Zijwas gelij k geheel van vuur : bet vuur gelij k dergrote cozen geworden, die geen avond doyenkan, en in den nacht zijn lichtend als de bollendes hemels . Als staven vuurs, en hel rozig, endoorschijnig gloeiend waren haar leden in 't ge-breide licht, en zij hadden bet licht kunnen ver-lichten. Haar benen waren zware staven, en haar

    75

  • armen waren lichte staven . Haar buik was alseen felle zonnemaan, en 't was of hij haar hoofdklaar had zien rotten door de nachten . . .

    Maar weer vertrok haar mond op ijslijkhe-den ; golfgelijk sloeg 't leven tussen haar hardeheupen ; ten derde male knees zij

    `weep'- En nu had Adam haar begrepen . Hij be-

    greep haar, bij ingeving, plots . Hij sloot zijnogen, vroom maar vast. En waar hij haar aldusniet meer zag, antwoordde hij haar in zijn bin-nenst

    `Vrouwe, vrouwe, die bet licht hebt gezien,en niet weten kondet dat bet licht was . . . Wantgij zijt niet als ik onmiddellijk uit God geboren :zijt gij niet mijn ribbe en 't eerste kind des men-sen? En zo zult gij mij leren kennen wa t met ugeboren is : de schrik voor 't waargenomen le-ven. Gij zijt ontwaakt : de onnozelheid is aanbet wijken, want gij hebt mij bekendgemaakt deinitiate onnozelheid. Gij hebt uw ogen geopend,en ik zie de ontallige roeringen uwer lendenen,want gij vreest wat den argeloze is de onbewus-te goedheid . Ach Eva, Eva, gij hebt nooit Godgezien : wat zult gij u moeten oefenen in God,voor gij pijnloos zult vermogen to genieten!'

    Hij ontsloot zijn ogen weer . Hij zag, God ver-

    76

  • leende hem to mogen zien, als Eva . En hij werdgescheurd door dezelfde schriklijkheden . Hij zagde wereld bevolkt van laaiende bollen en flak-kerende fakkelen. Het blauw der hemelen : heet-blauw flakkerende flarden die wapperden. Alleheesters : groen vlammende zwaarden . De bloei-ende bomen : domen van rustig witte en onver-biddelij ke hitte. En alles in een razenden baaierddooreen, een kolking van vuren die schroevendde lucht doorboorde en 't aanzuigen der wate-ren, der wateren van kokend metaal . . . En waarzijn huid stond in het glorend licht, maar hetlicht was duizendvoudig van bijtende wonden,toen hij zei : `Arme Eva, Voorgeboorne van mijngeslacht : waarom, waarom geboren ?'- Maar tevens gaf hij zichzelven antwoord

    (want hij mocht ineens heel 't verloop van men-selij k voelen ervaren, hij die bij voorbaat wist)

    `Om God to leren kennen, die alle beeldenschoon laat wezen in menselijke ogen, zodra zijHem hebben bevroed . Voor wie heeft leren be-minnen Zijn schepselen, en in Zijn schepselenHem, is dan het licht der zon geen ontwekken-de 1° bemoediging, en alle licht van den nachtgeen vrede voor zijn gepeinzen? Zijn niet dekruiden verdienstelijk voor zijn ogen, en is deschaduw der hogere gewassen niet een gebod

    77

  • der rust? Zijn niet de dieren alle, de zwartste enschamelste als deze die blinken van macht engewiekstheid : zijn zij niet lief aan zijn blikkenals nut of als les? Gij ziet de vogelen schietenten luchte, en de vissen ter klaarte der waterenhoe zoudt gij ze niet bewonderen omdat gijvrij kunt zijn als zij zo gij maar wilt, in betrouwentot God? Zie de grote dieren die werken : zijzijn een Goddelijke boodschap . Zie deze diekruipen en zwadderen : zij zijn de schoonsten,daar zij u waarschuwen tegen lelij kheid .r .'

    Adam wachtte een wijle ; een zoelte rees inzijn ogen, die kwamen vol water . Hij dacht

    `0 Eva, wat zoudt gij mij komen to leren!' . . .

    Maar weer krees Eva, doorrijtend den dag :'Wee!''t Was 't uur geworden dat de vogelen hoger

    dan ooit geluiden, en de dalen beurelen van hetgrazende vee . In de blauwe ochtendwouden vanbet negende daguur zingen de bronnen ondersuizeling van bet blije gebladert, en alle leeuwenzwijgen, die alleen bij nachte geruchtig zijn engeweldig. De heuvelen trillen van klank. Mochtstilte sours naderen, dan hoort gij hoe alles luis-tert. En niets is zoeter our to vernemen, dande effene lucht, die trilt en zwijgt .

    78

  • Maar Adam voelt zich, bij horen nu, weer inEva verenigd. Weer kept hij den smart van denmens, aan 't eerste Geluid geboren . En 't is ofschaardige stenen repen, ruw, in 't binnenste vanzijn leden ; of schroeiend de angel van reuzen-insekten priemen en peuteren komt in den gloedvan zijn ingewand . Geen besef van enig bete-kenen : een doffe, dichte duisternis, doorflitstvan nijdige en pijlijke bliksems . De dik-brijige,zwart-moerassige zwoelte van een vadsige log-heid telkens en telkens doorgeseld van bloed-heldere striemen . Beten in den buik van slapen-de beesten, die razend opspringen van 't plotsvlijmende lijden, om weer onmiddellijk in toslapen tot bij 't opzwepen van nieuwen beet . . .En waar hij snij dend doorgalmd wend aldus,kinkhoren waar al de gedrochten der zee in huilenbinnen de dichtste, de hardst weerspannige wan-den vol wieren en molder, - leed Adam in denvloed zijner kinderen, die voor het Horen zoudenworden gewekt .

    Doch weer was de leniging in hemzelve, diezei

    `0 Genadige God, die ons zult leren de zoetegoedheid van den zang, zodra wij u zullen ken-nen ! Hoort : de vogelen plengen de weelde hun-ner kelen, en 't is dat zij hij gen van minne in

    79

  • de diepte van hun rijke borst, of danken om denlust die voldaan is. Stijgt daar een leeuwerik,en jubelt? : 't is dat hij zijn kele leegt en zijnlichter lijf, om hoger to klimmen ter treden deshemels ; en de schoonheid van zijn jubel is 'tnut van zijn rijzenis . Een lammeken blast bib-