kees van bruggen c-sad - dbnl · besprekinj meer bijzonderheden vast te lejjen, a1-ff vorens......
TRANSCRIPT
DE VERLATEN MAID[DOOR
KEES VAN BRUGGEN
C-sAD
DE VERLATEN M AN
D E V ER LATEN M A N
DOOR
K E E S V A N B R U G G E N
* @'$N# :
$he * :
k 'x4 ... *. J*
U ITG AV E V A N C. A. J. V A N D ISH O ECKT E B U S S U M I N H E T J A A R 1 9 2 8
VOORAb :
De lezer zal in dit boek jeen schrqver vinden.Den àl-wetenden mlynâeer, die kout, beschrijlt, ztïn
opmerkinten plaatst, zijn levenswijsheid opdrintt, /iju-ren schikt en laat marcheeren ,,naar zjyn kunstenaarswil en welbehaten'' - ook almarcheeren als het zoo tepas komt in zijn kraam - menin de bladztïden die volten.
zal perjee/: hem zoeken
Cooks man-met-de-pet ontbreekt. Hij was voor luiereiziters door de landen der ontroerint en verbeeldinLeen gewaardeerd gezel. Zjyn tegenwoorditheid werdzoozeer tot gewoonte, dat niemand meer zich verbaas-de.. hoe komt die mcn toch aan zijn wijsheid? Hoe #ly>/hq zjyn medemenschen tot in huns harten Larderobe, enis aanwezig in hun dierbaarst uur, en speelt den lilm-opnemer &# hun Acchellyi:le avonturen?Daar proej men niet meer naar. Alles was in ver-
leden /## Leschied en dus teschiedenis, die jeYefenworden kon.Ook de critiek stond nfef meer critisch fcjenopcr
dezen toch eiLenlijk verwonderlijken ssvorm''. Zij jc/
V
zich breed jcYonnen ccn de Lewoonte. Z( slikte Goethemet Novalis - Novalis die van Goethe zei, dat :# deromantiek vermoordde en comedianten maakte van deLoddelijke Muzen.Ik hebdaar weiniL Iejen.
zeker vriend van m(, Leheetenboek verschljnen: O p d o o d S p o o r. Men vonddaarin f: loven, men vond erin te laken, zooals dat
Doch pôgr tweeiaren deedRein van Zanten, een
jccl. Men sprak vooral bezwaar aif teLen den vorm.Hoe is het moLelijk, vroeLen sommiLe oordeelvellers,
dat eene vrouw, Thilde, zichzelve, Rob, haar pchljc-nool, Klepels, haar vriend, â:f snediL aanweziLe meisieKathleen en enkele bf/ffjuren van binnen en buitenbeschrijven kan, noj welteLenwoordiLen f##'' (Présent de l'indicatiî), cloo/ ztj,alom aanweziL zlnde, kinematoLralisch pcsflejde wat
in den directen s'Onvolmaakt
zaâen?haar oojpnZij konden, deze
soonsverwisselintlijuren niet verwerken.Dezellde Rein van Zanten
critici, een toch eenvoudiLe per-van den schrlypcr met een zlner
beproeîde zln kansen methet overoude ,,jenre''.' brieven. Zoo heb ik, dcchf hlï,d:n Ik-vorm van nature mee. 'f Gelijk was ditmaalonLetwijleld aan zln #cnf, doch brieven worden hierte lande niet jelezpn.Dat was het eind van Rein van Zanten.Maar ik, in dezen 7 e r l a f e n M a n, ik neem hard-
nciiij den onmiddellljken vorm, omdat :# mij behaLenb/ly/f, weer op. Ziehier een verhaal (indien ik zoo mcj
VI
spreken) dat niet Leschied is, - dat Leschiedt. Ge-schiedt voor des /p2crs aanLezicht.Radio, loudspeaker,/i!m, jrcmo/oon, sprekende îilm, of wat voor machi-nerie je denken wilt, is doende om hem de aanweziL-heid te sajjcrecren van levende, sprekende, handelen-de, minnende, zich verbindende, scheidende menschen.Geen schrkjver, jpcn explicateur, jccn Lids drfnjf zichmet zln prccfje tusschen hen en hem. Ook jecn dier-baar leerinLpuurder uit onzes naastens onLemak. Dekrukas draait - z66 jccf het schip.ls zooiets noj een ,,roman''.9 Daar breken we '1 hooîd
niet over. Een boek behoeît nfp/ steevast een roman tezln. Btjwljlen mcj men denken aan tooneel, aan schim-menspel of dans. Bljwijlen aan Hilversum of Eiîîel-toren. Hier is een wereld in jcdurfj nieuw ontstaan,rechtstreeks o/ in de voorstellinL van haar belevendepersonen. Soms j!##/ de trein lcnjs het station, somsjlfjdf het station lcnjs den trein.De romanschrijver, zoo las ik onlanLs een hpfooj,
leeît van ssRedseliLkeit''. Hij spint, borduurt, weelt,vlecht, knoopt op een stramien, beoeîent allerhandevormen van vrouwelqke huisvlljt. Zulke arbeid adelt- amen!In deze vellen echter wordt
Beelden verdrinLen zichdat zel/ zich weder voordoet als een beLin, zooals elkcijler eener repeteerende breuk aanvanL beteekenteener nimmer voltooide reeks.ls zoo niet ook een beetie ,shet leven''?
Lesponnen noch Leweven.naar een onvermijdelijk slot,
VII
Ziedaar YcI ik Ie zejjen had om de - trouwensnimmer alz ,,nieuw'' bedoelde - bedoelinten van mtjnthans verdwenen makker Rein van Zanten toe de lich-ten. De lezer stelle zich open om - te ervaren.Ervare . . . . en vare . . . . hij YéP
KEES 7A# BRUGGEN.
3rIII
Ook naar 'den vorm is het nu in orde.op Maartens buitentje, aan den zoom
der Soerensche bosschen, Geestdriftij schreef ze er-over; zij blijft erop jesteld, ook mij van haar jeest-driftijheden te onderrichten.Ik hoor, door vrienden, ineens veel meer van haar.
Philine woont
Een noj-echtjenoot licht men zoo niet in, W aaromonderstellen die menschen na het voltrekken der schei-dinj meer belanjstellinj? Bij mij, den teleurjestelde?Den bedrojene? Den man die r,heeft moeten onder-vinden'', naar de uitdrukkinj van rechtsjeleerdekieschheid, en die dus we1 lekker vo1 wrok zitten zal?Voor welk zeer willij jehoor houden zij mij?Juliaan, sinds hij in de politiek jinj uit
jrappij, klampte mij aan, Zijn hand a1s eenbejinsel
kleefvliejo mijn arm.P
W éét je, Jaap?Jààp. . . . ?
Hij overhoorde mijn verwonderinj, Hij overhoortalles wat hem niet jelejen komt, Hij za1 het ver bren-jen, deze zelfde Juliaan Prejel,
D e verlaten m an.
Prejel. . . .Vreemd, ik denk: Juliaan, als iedereen, en zijn je-
meenzaamhei'd werkt op mijn zenuwen.- Weet je het al? Ik ja trouwen.
je met wie, Jaap?Lucas, de bediende, wachtte op zijn bestellinj, Be-
scheiden en drinjend, Als een rechthebbende.J'a, jeef mij een Nummer Drief bestelde
Prejelf traaj, alsof hij een probleem had opjelost,Omstandij hinj hij zijn jas met bont aan den W ee-
ner kleerstanderf borstelde voor het spiejeltje aanzijn mouwf nam den tijd om zijn broeksknieën op tetrekken, jinj eindelijk dan toch zitten.
- Je wilt me we1 toestaan. ..
*
- En weet
Lucas bracht ook het mandje meej stenjels en blok-jes kaasf die hij besteld had.In onze broekspijpen, zaten wij.- Nu weet je nooit met wie ik trouwen
schreeuwde Preéel, zijn hand noj eens op mijn mouw.De vent praat over jaten heen, hij heeft de je-
woonte zijner onbeantwoorde bewerinjen.Met ipuw vrouw, Jaap! Met Philine. Is-ie even
(af
joèd?Zijndom lachen bedelde om mijn bijval, Hij dronk
het welzijn zijner onbeschaamdheid.zijn port op- Is-ie joèd?Ik stond op, betaalde,M isschien toch jeprikkeld door de jedachte, dat
2
Philine mij zou kunnen beleedijen door zulk een op-voljer? Welk jebruik zal zij van haar vrijheid maken?Ik zal mij eraan moeten jewennen, dat ik niets meerte zejjen heb, Ben ik ook zelf niet vrij?Vrij .?Wij hebben tien jaren denzelfden wej jehouden.
Tien jarenf en niet ik week af van de jewoonte dertrouw. 0ok niet toen. ., ook niet toen dàt had opje-houden mij verdriet te doen.Gerard van Overen kwam mij de handen drukken
a1s krentebollen.Kérel ,1 . . .
- Dank je.Niet altijd past een antwoord,- Een zejen, dat jullie jeen kinderen hebt.O'ns jonjetje is jestorven indertijd. Een verjeten
jonjetje in zijn eiéen éraf je.Maar van Overen jaat elke week zijn drie kinderen
zien. Drie meisjes. Hij vertelde ml'j ervan, Zij wonenbij hààr. Zoo'n daj wandelt hij met ze, jaat eten aande W itte Bruj''. 's Avonds weer weé.ff
- De tram jaat voorbij het huis, beste kerel. Somsis 't ofmijn hart samen knijpt.Ik hield mijn wijsheid voor me. W ij immers hadden
jeen kinderenf Philine en ik.- Er kan noodzaak zijn, zeide hij, zwaar, te schei-
den juist èm de kinderen.Zijn oojen keerden zich naar binnen,
3
- Tot kijk, Gerard.- Tot kijk!En hij had nog iets willen ze,ggen.Ineens is de wereld druk van uitbundige menschen,
Menschen die iets moeten, Ik moet eens komen eten,ik krijg uitnoodigingen voor partijtjes, een alleenigheer in de veertig, Hun kaartjes hebben iets meewarigs, Tegelijk een ergerlijke allure van beschermingen vergeving: - hoe langen tijd, toen wij te zamenwaren, hebben Philine en ik zulke uitnoodigingen moeten missen, Onze scheiding lijkt een eerherstel - voormij, dat wil men mij duidelijk te kennen ,geven.
Voorloopig zonder behoefte aan meelij of bescherming, bedank ik, Mijn patent, dat nog niet onder dakis, houdt mij vast, anders ging ik een reis maken, dezoolang uitgestelde, naar de kleine steden van Italie,om mijn vrijheid te voelen. Hoezeer verlang ik naarondervinding van mij-alleen! Want altijd heeft Philinewillen deelen, zij gund,e mij geen eigen reis-bezit, Wijdeelden Rome, NapeIs, Florence, Granada en ,de Romeinsche steden van Provence. Daarbij bleven wijzelden zonder een derde, en ik weet weI zeker, dat inPhiline's voorstelling die derde mee-deelde met grooter recht dan ik, Zoo is het meeste bedorven zondermooglijkheid van hersteL
Zoodra mijn patentrechten zijn verzekerd, hoop ikte kunnen gaan. San Giminiano, Assisi, Rimini, Ferrara, In deze nieuwe streken zal ik beter tehuis zijndan in mijn woonstad, Daar lijkt de wereld een park,
4
waarvan ik den aanlej heb verjetenf en ik ben eenverloren hond zonder baas,
- Je kunt nu uitjaan, wekte Philine mij op, men-schen zien, verkeeren waar aardije vrouwen zijn.Haar feestelijke bemoeizucht wi1 voor mij blijven
zorjen.- Misschien, spoorde zij aan, misschien zu1 je weer
trouwen. Het zou mij zoo jerust stellenf je joed ver-zorjd te weten!Zelfs noemde zij namen,Iedereen wil mij raad opdrinjen, of ik hulpbe-
hoevend ben.
5
ll,
Tkk - tktkltk - tktk - rrrrrrh! - tktktktktk . .,- Juffrouw Joosten!De machine stuikt, Alles staat. Het tikmeisje wacht
.mijn bevelen,In de teekenkamer vloeit 'het hooje licht om het
stille werken daar.- Heeft mijnheer Bus de berekeninéen inéeleverd,
Juffrouw Joosten?- Ik zou er straks mee bejinnen.- Neemt u dit eerst opf alsjeblieft,Potlood en bloc zijn jereed. Mijn tafeltelefoon slaat
aan.- Neen. .. 'neen, mijnheer Vassel is hier niet. U
moet een ander nummer hebben, - Bent u klaar juf-frouw Joosten?Zij wacht,
ffOP . . .
Stué zijn wij bezijf ik voorlezend van mijn klad,juffrouw Joosten telkens in haar kortschrift eerderklaar. Zij is mijn jereedschap, In de daajlijksche je-woonte onzer samenwerkinj hebben wij jeen drie
- ffln antwoord
menschelijke woorden noj jesproken,
6
W aarom let ikjetrokken haar
- ,,Uw voorstel zooals het daar lijt. ..''
lk zoek mijn zin, die verkorrelt, Juffrouw Joostenwacht,Zij wacht 'als een kat op sprinjen.
komt ons niet zeer aannemelijk voor'' . . ,. . . j jneen, zet u liever: ,,jelukkij'' . . . ,,komt ons niet zeerelukkij voor,''éHet hindert mij, een mensch te bezijen a1s werktuij.
lk kan er niet aan jewennen. Moet ik het schaamtenoemen? Onbeleefdheid jejens een jonje vrouw? . . .met haar banaal-mooif wejjetrokken s'noetje.
- Hebt u: ffminder jelukkij''?-
f,Minder jelukkij'', verbetert zij.Uit zesenveertij jejadijden op mijn dajblad-op-
roep, heb ik, vier weken jeledenf juffrouw Joostenéekozen. Sommije hadden betere aanbevelinjenf meerkantoor-ervarinj. W on zij mij door haar levend blondéezichtje? Misschien, eenvoudijf had ik jenoej vanhet zoeken, Een inval, een vermoeidheid.Haar kapsel, onjekort, houdt nerjens
licht der teekenkamer. Uitstralend bloeitop tejen hethaar hoofd
teéennaars, en een derde, dien ik niet herken, verdwijnenveel kleiner in den tweeden jrond.
- Bènt u er7, - ffHet zal noodij zijn, in een nadere
het ruiten lichtbeschot. Baakf Volker, de teeke-
besprekinj meer bijzonderheden vast te lejjen, a1-ff
VOrenS...
Trajer, verstrooid, lees ik van mijn haast onlees-
op haar? Het meisje ziet bleek, wej-wanjen,
7
baar klad, Het machine-meisje voelt het kijken vanden man; blijkbaar spant zij haar aandacht om bij teblijven,Blok,mijn deeljenoot in zaken, drinjt zonder klop-
pen binnen, Iemand in haastf een willer, een rijk-worder. Mij, zij'n jonjere, verwijt hij beuzelinj in boe-ken, schilderijen, muziek. En dat ik ben jetrouwd enjescheiden. Zulke belemmerinjen h' oudt hij uit zijnleven, Hij arriveert,
- Heb je even. ..?Onze koppen drinjen dicht bijeen over den staat,
*
die niet klopt, Hij 'heeft het breed-jeopend wit papieronder mijn oojen jeschoven; zijn kale hoofd ademtnaast mij.Juffrouw Joosten is een pop. Zij is er niet.Maak het maar in orde. Zooals 't je het beste
lijkt.- Je weet, amice, weijert Blokf ik aanvaard alleen
jedeelde aansprakelijkheid, Jij 'bent de man van't vak, de technicus, de jeleerdef ik maar een zaken-mannetje,In zulkejrapjes uit hij vaak zijn afjunst - en zijn
hoojmoed, Zonder zijn zakenmanschap beteekendeons kantoor niet veel, dat weet hij wel.
- Laat maar hier, dan kan ik het noj eens door-zien.
- Morjen de aanbestedinj, Denk je eraan?- Goed, ,joed. Ik brenj het je vanmiddaj.In het ineens wijd-opene van de deur; tktk! tktk! -
8
tkke tkke tkke - de twee schrijfmachines, die Blokbezij houdt, En achter hem alles dicht,Juffrouw Joosten, onder de zilverije stolp van haar
kapsel, wacht, Zij is ee'nweer werken
- - Hoever warenjaat, maar
stiljezette machine, dieik ben een man,
wij? - Neen, ik wi1 eerst datdoorzien, Straks. Gaat u liever verder met uwdinj
werk,
straks
Ik beslis het zoo om van haar af te zijn. Er is ietsvandaaj met haar. Zij voldoet niet aan de voorstellinjdie ik jewoonlijk van haar heb en die, naarhoefte te haren opzichte, mij bevredijt,
i # nm l be-
Mijn domme jewoonte is, menschen aan bepaaldevoorstellinjen te binden, waaraan zij dan moeten vol-doen, Herhaalde teleurstellinj - want waarom zullenzij? - heeft mij datdie anderen omtrent
niet kunnen afleeren, W ie lichtmijn dwaze verlanjens in? En
mijn voorstelliné, op welke wezenlijkheden kan zijberusten? Het is een uiterste onrechtvaardijheid, vananderen te verlanjen, dat zij zijn jelijk jij wenscht.W éét ik wel. .. wéét ik wel. .. Doch moet ik zelf nietlijden onder mijnjeknutsel in menschen? Philine, a1szij geweest was, zooals ik mij haar dacht. . .W elk een jedicht had ik van haar jemaakt! Hoe
weinij had het haar hoeven kosten. Slechts zooveeljoeden wil om niet teleur te stellen. . ,Maar hoe onredelijk, joeden wi1 te eischen van een
beminde vrouwl, Zô6veel a1s noodij is voor het bewa-ren harer heilijheid. Een schijn, een tejemoet komen,
9
een jlimlach: eer behaajzucht wellicht dan bekoor-lijkheid . . .Philine'sheilijheidf welker eenije priester ik was,
éinj onder de relijieuse artAelen enjros,En juffrouw Joosten? De kameraad-medewerkster,
Niet uit socialen noodzaak of blauwkouserij zelfstan-dij meisje: fier, in den strakken wi1 zich-zelf te zijn,zich voejend in betaalde dienstbaarheid, Bij haar me-dedinéinj toonde 'zijeindexamen-cijfers, éetuljsch' Hfteneener deejlijke handelsopleidinj. Zij is een voortreffe-lijk snelschrijfsterf tikt onberispelijkf toont, onder hetopnemen mijner brieven, bejrip.Van haar leven wist ik verder niet af. Naar mijn
verbeeldiné ervan moest het even reoht-af, even stelliéomlijnd zijn a1s haar persoonlijkheid op het kantoor.Kameraad met jonje vrouwen en - jonge mannen,Zij zouf stelde ik mij voor, niet trouwen, W aarom?W aarom zou zij zich binden in dienstbaarheid, huis-houdster worden van een of ander inéebeeld heer, met
en zijn verwaandzij'n maatschappelijke meerderheidh ter-weten?Dit was maar een kader, waarin zijf onder de tafree-
len, die ik mij op jelijke wijze van andere mensche'nmaakte, wel leek te passen, E1k voor zich zelf. Eenwereld - ik erken het - van peintures de chevalet.
- Tktk - Tktktktktktk - Tukke tuu e! -Even zie ik haar aandachtdrijvende naar mij.Naar mij . . .W il- zien elkander.
10
- - Tktktk! -- tktktktktk...Zij haast zich, tikt een bedeesdheid wej,Het werktui'j is mensch jeworden,Ik vind haar toch wel een mooi meisje en weet, dat
ik haar heb jekozen omdàt zij een mooi meisjeW aS.
Gelijk een muzikale bejeleidinj, veelal verdoken,dan weer n'aar voren sprinjend, leven deze overwe-jinjen onder mijn aandacht voor de aanbestedinjs-stukkenf 'die Blok mij heeft jebracht. Het werk hin-dert mijf ik wi1 het a1s iets lastijs van mij slaan, Mijnhoofd is warm van iets wat te jelijk bejeerlijk is endwaas.
- Arrrh! de telefoon,Juffrouw Joosten laat haar jetik rusten. Zij weet
hoe 't hindert bij het luisteren.- Arrrrrrh!Ben jij daar? Ja !Philine. . .Philine!Philine Philine Philine . . .toet het dinj, of
ik doof ben.- Ja. lk hoor wel,Ben je niet verrast? Ja. Philine, Ikzelf,is het zelf. Zij is het altijdf op haar hinderlijke0, zij
manier, zelf.- Ik dacht dat- Bèn ik ook.
je in Soera . ..Soerenf ja. Heb een uur moeten
wachten op de telefoon. Stel je voor, een uur!
11
- Ja.- Een vèl uur!- Ik bejrijp het, - Is er ièts 'drinjends?- Vind je 't niet aardij dat ik opbel? Ik dacht. .,Heeft ze dan niets te zejjen?- Denk erom, a1s je niet jauw zejt wat je zejjen
wil, zijn de drie minuten om,- Heb je zoo'n haast?- Nee, maar. . .- Je bent onaardij, hoor.Het Idinj knapt, De membraan loopt a1s een wekker
af, In een droje pan bakt mijn trommelvlies,Hallo! . . . hier. . . ver. . . eréens . . .Jij daar? Philine?ik versta J-e . . .@ @ #
Zoo beter?nauwelijks . . .* @ #
In een verren afstand, a1s in een diepen spiejel,wordt iets afjebroken. Gelijktijdij slaat het tikjeluidvan Juffrouw Joosten, die maar jewacht heeft, wederaan, Haastij, hollerij, onjerejeld.Heeft zij jeraden?Waarom zou ik niet willen dat zij jeraden heb-
ben zal? Zij is mijn machinef mijn aanvulself mijnchose.Heb ik nu toch dien naam weer uitjesproken? Phi-
line, den naam 'dien ik niet uitspreken zou?Kent zij - Philine?- Nu moet je dit noé even zien.
12
Blok's hoofd weer ademt tejen het mijne; hij houdtmij een eindbecijferinj voor,
Wij komen zoo nooit uit, vindt 'hij, bedenkelijk.Zijn nabijheid is onaanjenaam, Hij hindert, Hij be-
schaamt mij met zijn saamjetrokkenheid, zijn reeheidvoor enkel zaken, zijn kijk op dinjen die lanjs mijheenjaan.Z'n lichaam, ook, en vooral, erjert mij. Het ruikt
naar vet, Het ruikt naar schapevet,Vermoeid smeek ik:- Jaf laat mij dit ook even. .. Zeker, ik zal najaan,- Kan ik er op rekenen?Juffrouw Joosten, zoodra hij wej is, slaat een jazz
uit de schrijfmachine. Letters spatten overal rondom,Haar hoofd is rood.W eder zit ik met haar alleen, banj voor wat za1 $e-
beuren. Niets za1 jebeuren, toch ben ik banj, lk weetmij een keurié, onberispelijk patroon, ik heb ook vol-strekt jeen lust in avonturen. Zelfstandije vrouwenen als zoo een zie ik juffrouw Joosten, maken mijschuw, Ik kijk er vreemd tejenaan. een dinj datik niet ken, het houdt mij op een afstand, Ik ben te oud,te achterlijk, om dit nieuwe wezen te bejrijpen,Gedurende de tien jaren van mijn huwelijk heeft
mijn wereld stil jestaan, de jrooteandere menschen is voorbijjejleden,wereld voor juffrouw Jooste'n en een voor mij, in dezeverhoudinj onjeveer, alsof ik, tejen mijn wensch, haarschoonvader was,
wereld van alleZoo is er een
13
De rekeninj.Blok heeft jelijk: wij komen zoo niet uit. Tejen dien
prijs zou het werk ons éeld jaan kosten, Kan de stor-tiné voor de jrondplaat niet een laajje dunner, debewapeniné lichter? M ijn werk is, dat 'noj eens vak-kundij voor elkaar te cijferen,Driehonderdvijftij maal zeven achtste. ... . .waarvoor belde Philine?. .,philine, Ik heb toch met haar
vonnis a1s een kwitantie, W at moetaan de telefoon. ..
afjedaan, Eendat mensch noj
zeventij. .. zes duim . .,* @ #. ..waarom staat de machineratel stil? Juffrouw
Joosten tuurt op het blad.En zij komt bij mij, zakelijkf vraéen hoe het ook
weer was?Nu is h' aar hoofd dicht bij 't mijne, als het hoofdBlok, Haar warmte hijjt aan mijn rechtervan
slaap.-
ffGeeren'' verduidelijk ik het woord, dat zij aan-wijst met den vinjer,
G f f *- f j eeren - O J a,zij weet noj niet.
Geeren'' is uit elkander jaanf ieder een rich-fftinjf z66.Ik toon tweespreidende vinjers, het meisje keert
lachend naar haar plaats teruj.In het aquarium der teekenkamer zwalken twee
monsters van hun plaatsen, nu blijven zij war stil.
Alaar
11
Een lanje, lanje poos - de schrijfmachine knettertin een jezellij takkenvuur - stoort niets mijn werk,Allenjs verheujt mij ook de taak, Het plan krijjtplooi, de moeilijkheden effenen zich, de uitkomst komtmij bijna vroolijk tejemoet,Straks alles noj eens nabepraten met mijn vennootonjenoejlijk!en wat in* @ @ jodsnaam moest Philine? . . .
De cijfers vallen, de optellinj is fout, Een tejen-proef dan maar, Nojeensf nojeens, onjeduldij, maakik dezelfde fout, De cijfers krijjen jezichten, ze doenzich anders voor dan zezijn. Een vier doet zeven, eentwee hanjt den nejen uit.
vanmiddaj noj eens naar het patentbureau. .,@ @ @en Blok.* * #
. .-voor morjen heb ik, eindelijk en ten laatste, eeneet-noodijinj aanjenomen bij de Terstejhe's, W aar-om juist bij hen? Hoe - weet ik - hebben zij éelas-terd v'an Philine en mij! Den manf met wien Philinezic'h aanstelde, als vriend-aan-huis ontvanjen! W atdoe ik bij de Tersteéhe's, juik bij de Terstejhe's?
een nejen -- een zes -- zoo is 't. Ja, zoo kan@ @ @het weé,
- Gààt het weer niet, juffrouw Joosten?Haar werk is klaar, Daar zit zij als een schilders-
model.- W acht u noj even. . .Door iets zwaars heen, dat op mij lijkt aan te drin-
jen, stap ik Blok's kamer binnen,
15
De twee machines keffen tejelijk.Blokf dik en opjeblazenf werkt a1s een stoomketel,
Hij 'heeft een waardeerend pluimpje voor mijn bere-keninj; wij besluiten samen te jaan koffiedrinken bijDerks,
- Eneen fijn fleschje op- Een fijn fleschje. .,Twee tevreeë dikke heeren,
den joeden afloop.
- Ben je jauw klaar?- Even,- Nu eerst de staten
juffrouw Joosten kortaf op,van mijnheer Bus, draaj ikHebt u ze?
Het meisje knikt.Achter den zekeren, zelfjenoeézamen, weléeslaaé-
den Blok verlaat ikf patroon die heen jaat op zijneijen tijd, noj vôôr de klok van twaalven het kantoor.
16
111.
Naast mij, aan tafel bij de Terstejhefs, zit dan dezwijjende juffrouw, die zoo erj met mij in kenniskomen moest.Zij heet, jeloof ik, Van Galen.En zoowat dertij jaar zal ze zijn,W anneer ik, aanjewezen - en met hoeveel uit-
dnlkkelijkheid - tafelheer, haar jlas volschenk, is zijéelukkijf zij is in 't aléemeen jelukkié wanneer ik hetwoord tot haar richt. Maar ik kan niet. Zij wacht opmij, en ik kan niet.Jeanne Terstejhe, de dochter des huizes, aan mijn
linkerhand, noemt haar Toos. W aarom niet? Toos be-hoort bij haar bordeau-roode japonf haar jetrouwdenhals, haar rond hoofd, jedurij in verbazinj over V tvoorbarij bobby-kapsel.Binnen-in heb ik schik in de jedachtef dat ik op-
Toos'' zejjen zou,eens: f fZij zal straks zinjen, het dreijt in haar dat zij heen-
jaan en zinjen zal.- De ffKindertotenlieder'' van M ahler, Toos, dat
moet je bepaald doen.
De verlaten man. 2 17
Kindertotenlieder''.ffverklaren veel van Afahler teIk hoor mij houden,
dus za1 zij bepaald de ffKindertotenlieder'' zinjen,Mijn linkertafelbuurvrouwf Jeanne, praat met ieder-
een, Zij heeft den naam jeestij te zijn en i'n krantente schrijven, Veelal praat zij naar de overzijde; daar,een smalte tusschen twee breede Idames, zit, a1s op eenslecht jezaaide plekf ,de dunne doctorandus in de let-teren wiens naam mij is ontjaan. Haar eijen tafelheer,'kapitein 'der artillerief weduwnaar vo1 k wasten, komter ellendij bij tekort. Wellicht is hij van haar belezen-heid wat stil jevallen, W ij zijn ook allen zeer ten ach-ter, alleen 'de doctorandus, a1s tweede of aanéesproken
Toos van Galen -
PersoonfEn plotselinj in de leejte zejt juffrouw van Galen
(Toos):- Leest u jedichten?Erjebeurt iets met ,de crême bruléef mevrouw zet
een boos jezichtf het dienstmeisje slaat jloeien'd uit,a1s ijzer, En ineenen zie ik voor ,de eerste maal, dat hetarme kind witte jaren handschoenen draajt, die haar
kan mee.
domme handen verjrooten,In een minzame verontschuldijinj antwoord ikf
naast mij:Ik beneen zakenmanf juffrouw. ..zal ik nu ,,Toos'' zejjen? . .,* * #
Maar zij, met de overhaastinj vanjewoon zijn verjeten te worden, vult aan:
- Van Galen.
menschen, die
18
- Ik vrees, juffrouw van Galen, kout ik, dat u mijzeer onjeletterd zoudt bevinden, Vroejer voljde ikmet veel belanjstellinj,ln het jeu de jrdce harer conversatie, neemt Jeanne
Terstejhe bemoeizuchtij het tafeljesprek in beslaj;zij blijft er lanjen tijd mede spelen zonder een onzerook een kans te laten.Inmiddels: crême brulée.Na tafel juffrouw van Galens wapperende zanjen
in den salon, Een salon als een etui, D,e heeren ver-lanjen naar hun sijaar, staan even op één beenf a1-Vorens . . .
Zij is lief, verzekert Jeanne, die een oojenblikvoor mij vindt, Zij is lief, maar te besch' roomd. Zijkan veel beter. Ik vind bepaald, dat zij te veel zich opden achterjrond houdt, z'oo komt zij nooit tot haarrecht.In Philine'soojen was, toen wij noj bij de Ter-
verkeerden, de dochter des huizes een onuit-tejhe'ssstaanbare meid,Mijn jade raakte, in die dajenf aanhaar dertijste, Behaajzucht maakte haar overjevoelij.W aarom is het meisje Terstejhe eijenlijk niet je-
trouwd? Ik kijk er haar op aan. Zij is niet kwaad.Moet iedereen dan trouwen? De jonjedame schijntvolmaakt tevreden zoo.
- W aar woont Philine tejenwoordij? wil zijweten,
Philine''1 1 * * #Vroejerf komt het mij voor, zou dat ',een pijnlijke
19
#f j'vraaj z Jn jeweest,nùj. ., hoe komt zij te deA en, de meer dan tien jaarjonjere: ,,Phi1ine''?Maar zij heeft vlak-wej jesproken en wacht een
antwoord.
Eenvraaj om te vermijden, En
- In de buurt van Soeren - jeloof ik,- Bij de Rooyers?Zij weet heel joedf 'dat Maarten alleen daar woont.
En daarom vraajt ze, En daarom wil ze dat ik het zej.- Neen, Maarten is op reis, Zij heeft ,de hut jeheel
voor zich, Tot November.- Tot November?ls dit iets érappijs? Wij beiden lachen in onze ge-
daG te, dat Philine het zoo lang niet uithoudt, en mijmaakt het boos, zoo over Philine te lachen.
wijnroode meisje - Van Ga-len, Toos van Galen' jodnejantoe - heeft haar f,Kin-dertotenlieder'' uitjezonjen. Iedereen klaptf Jeanneof ze do1 van blijdschap is' ii met afwezije handen,vooruit dan maar, Ik voel mij beschaamd, afjezonderdfbeetjenomen, Vereenzaamd toeschouwer, zie ik Jeannezwatelend jaan lanjs al de jasten van haar huis, Indrukletters shan de banaliteiten op haar lippen, waar-mede zij de uitjezonjen jonjedame huldijtf het lijktoi ik 'ze ziej a1s op een primitieve ffAankondijlj'';vervoljens haast zij zi/ naar haar moeder, zij beidenknikken ffja ja'', ffja ja'', waarop dan ook de jast-vrouw dedanken, In het lanjséaan telkens zich wendend voor
zanjeres voor haar lieve nunamaer jaat be-
W at is er te doen? Het
20
noj een woord, een jlimlach, wenk, instemminj,onderhoudt Jeanne nu den kapitein der artillerie metkwastenf doch eijenlijk blijkt zij onderwej naar dendoctorandus in de letteren, wiens naam ik niet meerweet noch ooit za1 weten; daar vormt zij met noj tweeandere jasten een jroep, een vroolijke jroep, eeneestije jroep, een jroep waar it niet bij ben. Ik ziehun étalajekoppen nijjen tot elkaar, schaterend spat-ten zij weer vaneen, ik kijk toe in een soort naijver enschaamte,Daar zit
of ze 't hadden over mij.mijn tafeldame voor de piano met ledije
handen, hopend op een verzoek om noj een bijdraje.Koffie en zoete likeur brenjen andere verdeelinj in
,de jroepen; zij bewejen zich Japansch-verstevenf opde manier van een avondpartij in een modetijdschrift;telkens vertoonen dezelfde dames en heeren zlch opden ruéf f,trois-quarts'' en van terzil'de.De dame des huizes jeeft mij de eer van haar be-
zoek, mij afjezonderdheid verwlltend. Nietwaarf hetleven moet aanvaard worden,
- Zeker mevrouw.De weduwlijke staat van den artillerie-kapitein
blijkt ook haar we1 zeer bezié te houden; het is dederde keer dat ik ervan hoor.
- Hij heeft er véél van jewetenf maar wordt nutoch opjewekter.
- Zeker mevrouw,0ok andere aanwezijen verkeeren in meer of min-
der jevorderden staat van huwelijksontbindinj, dan-
21
we1 hebben zich na scheidinj opnieuw éepaard; hetis een opwekkende jedachte, Zelfs verneem ik vanden doctorandus, dat hij tejenwoordij ffis met'' eodoor lichte onjesteldh' eid hier te zijn verhinderdepianiste,
- En onze Jeanne is zoo bejaafd! besluit de moe-der, fier. Haar dochter onderhoudt briefwisselinj metvele bekende menschen, leest alle uitkomende boeken,heeft zooveel joeden smaak, staat in vriendschaps-h trekkinj met den dichter P . ..
omjanj blijkelijk vereerd.schijnen ,de bedoelinj te
'Nebbenf mij op mijn éemak te brenéen in een zoo mo-dern jezelschapf tejelijk jetuijenis te jeven van denvrijen jeestf waarin ten huize Terstejhe wordt ée-leefd. Het wordt mij duidelijk hoe verkeerd ik eraandoe, mijzelf te zien a1s een uitzonderinj, een vreemdein dezen krinj, een ontwendef een uit zljn baan jeloo-pen kejelbalf en het opeens in een raar filmbeeld zichverhelderend besef mijner ware verschijninj in ditjezelschap, bewerkt, met koffie en triple sec tezamen,een opjewondenheid, waarin ik, dansend van het eenebeenop het andere en zwetsend (en waarom niet ik?)onder het wejdrajen der stoelenf om plaats te makenvoor het jezellij nadansje, mij a1s op een meubel-veilinj voel, waar ik ,de afslajer ben,
Aanpakken!- - ï/aarheen?
- P. . . ., mevrouw?Haar huis is met dienAl deze bizonderheden
22
Plaats!- Kunnen die twee noj in de hall?Dat stoelen sjouwen is een beveilijende jymnastiek,
Het maakt mij rustij, Wanneer ik terujkomç hebbende helften van het jezelschap elkaar al dansende om-vat. Zich lepelvormij buijend twee aan tweef werkenjladde lichamen zich door de te jerinje ruimte, Nejenparen te1 ik aandachtij, die zonder spreken, in be-rouwvolle boete, aanschrijden op hun somber levens-doel.
- - Dànst u niet?Nojeens neemt de oude mevrouw Terstejhe haar
gastvrouwplichten waar bij 'den onjewenden éast,- Ik ben, vrees ik, reeds van den ouden stijl.- U moet even beproeven. Straks met mijn doch-
ter. Het jaatf geloof me, vanzelf.Die menschen doen hun best. W aarom doen ze hun
best? En welke reden heb ik, mij daar wantrouwijtejenover te stellen? Ben ik meer, anders, iemand vaneen betere wereld? Het lijkt mij dwaas, op het jierenvan een paar fajotten te cancaneeren door een kamer.M aar wanneer anderen daarin vreujde vinden - lààtze. Die Jeanne lijkt te zwijmelen in de omhelzinj van'den weduwnaar-kapitein, en was het niet mijn plichtde zinjende juffrouw - Toos van Galen jodbetert! -ook zoo te omarmen als een kostbaarheid en een prooi?Zij is ervoor jekomen, er voor bestemd door de Ter-stejhe's, 0ok Philine. .. ik dànk!Opstandije klanken slaan uit de krassende jra-
23
mofoon. Een menijte lijkt bezij, zich op de knieên tekloppen van onstichtelijke lol; jonjen dreunen, jen-jelen; een trianjel vonkt met jemeene tonen en onderalles jammert nasaal een saxophoon.Wat heb ik eijenlijk te stellen t<en dit? Sommije
menschen vinden hun stuur aanstonds, als raak je-schoten pijlen, Heb ik wel ooit iets van een levens-inhoud bezeten? Mijn huwelijk met Philine, opjezeta1s iets houdbaars, iets dat bleef, leek toch meer nood-zaak dan vervullinj. Voorhan zat daar de plicht aanvast ,,in zaken'' te blijven, om een dejelijken bodemte bereiden voor ons samenleven, mojelijk met kin-derenf die wij, zonder daarnaar smachtend uit te zien,beiden verwachtten. Alreeds toen onze jonéen kwamwas de ibodem losjewoeldf later, in onze twisten, dieonvermijdelijk de teleurstellinj bejeleidden en de be-vrijdende oplossinj der slecht beraden verbintenis, is,naar mijn 'herinneriné, jeen van ons beiden ooit deverzuchtiné ontéleden:
- Hxdden wij maar ons kind behoudenf hoe anderszou alles zijn!Neenf ook in hetvaderschap zou mijn leven jeen
richtinj éevonden hebben. Het daajlijksche vulde zon-der te vervullen: de kantoordaj in onverschillijezaken, tusschen jelijkwillij hun werk verrichtendeonderjeschikten, het overlej met een vennoot enkelvoor ,de zaken, en die mijf den vakman van ons beiden,in een haast vaderlijk beleid de zorj liet voor ont-werpen en berekenen,
24
Gelukkij kon een muziek- of tooneeluitvoerinj mijdaarnevens meer dan een uitjanj zijn, al werd hetjenieten door Philine's wereldsch jezelschap bemoei-lijkt, niet zelden bedorven. Zonder daarvan een be-dacht stelsel te maken, school ik de laatste jaren meeren meer in eenzelvijheid kruj, mijn echtjenoote nietlanjer betwistend aan haar vrienden of vriendin-,nen, welke zij de behoefte had telkens de een na deander in ons huis te halen en nimmerf wat ook je-beurde in de schielijke wendinj harer jenejenheden,weer 1os te laten.In de middeljaren van ons huwelijk was dit zoo een
onstuimij 'bestaan jeweestf in een wildernis van ver-plichtinjen voelde ik mij soms verstrikt.Neen, ik was daartejenover jeen krachtij levend
eijenwillend man, lk droej den last, dien men joedvond mij op te laden. Toch heb ik in jeen enkel deelmijns levens, 'noch thuis als knaap, noch in mijnraadschappen aan de technische school, noch zelfs inmijn huwçlijk, mij laten overmeesteren, een veeleertaaien dan hevijen
kame-
weerstand biedend aan elken in-vloedf strijidij met mijn aard,Zoo is onze echtscheidinj ook voor mij jeen pijn-
lijke amputatie jeworden, eer noj voor Philinef wierbehaaézucht haar nimmer toestaat jeheel te brekenfiets heel en al te verliezen, waaraan zij zich eenmaalheeft jehecht. Hoe bemoeiziek blijft zij zelfs na dewettije rejelinj onzer breuk! En wellicht juist in ditjeleidelijke van al mijn levensvoerinj, waardoor mijn
25
daden en jevoelens nimmer jeheel bejonnenf nimmerjeheel jeëindijd zijn, moet ik de reddinj vinden vanmij'n onjeschonden zelf, dat jeen behoefte heeft zichvast te lejjen aan een stelsel, Het schijnt van inner-lijke stevijheid jenoej om al het komende, evenals hetvoorbijjevlodene, met kalmte, ja zelfverzekerdheid teweerstaan,Maar dezen avond blijk ik een wèl verachterlijkt
man, ln opjewekte jehoorzaamheid aan haar moederkomt Jeanne Terstejhe mij den voljenden dans ver-zoeken, Reeds moppert de drummer door de jramo-foon, In evenwijdije stappçn, die mij belachelijk ma-kenf passen wij schuifelend tusschen ,de beide behanj-selmuren van het salon.
- Kleinere passen! - Het bovenlijfstil! beveeltmijn dame.Haar zijden lichaam jonsttejen mij aan; het is koel
en drinjend; het beweejt zich doelzA er naar destuwjolven uit het jammerend muziektoestel.
Overjeven! - U moet u overjeven. Ik ben deheer, die u leidt!Eenije malen jaan wij rondf en dwars-overf door
den elastischen- Zoo, het
tejenstandjaat al aardij, merkt u wel? Noj een
der paren.
paar keeren en u bent er,Zonder plichtplejinj heeft zij mij verlatu , Me-
vrouw Terstejhef van haar afstandf jlimlacht mij min-zaam instemmend toe. De kapitein, handen wijd-uit,mnakt ruimte voor een solonummer,
26
- Attention, mesdamesEn Jeanne Terstejhe is
messieurs!weder naast mij-
Vriendinnen! licht zij in, Zij zi-j'n van jelijkejrootte,elkaar jelijken? Josine is een pràcht. Zij heeft eenvolmaakt lichaam, ik heb noj nooit een zoo mooie aan-hechtinj van armen jezien, Haar voeten loopen stil-jeleed in het rhythme. Zulke fijne enkels zult u lanjmoeten zoeken! . Neen, œ acia haalt er niet bij.Alleen haar heupen zijn joed, soepel en krachtijf menzou zejjen,Zij dansen als rijmende verzen, zejt P. zoo mooi,P. . . is een jroot dichter. Kent u P . . ? - Even dejramofoon. de veer loopt af . . , Z66. - Meer dan1
dat haar dansen uitjaat van de heupen,
'beiden blondines - vindt u niet dat ze zoo op
een jaar wonen zij nu samenf hebben samen hun werkaan het 1ab van professor Delsf jeen uur van den dajzijn zij zonder elkander,Nuchter a1s een schooljonjen laat ik mij inwijden
1 dit nieuwe, De vriendinnen schijnen inderdaadelkanders rijmen; de slankere Josine doet haar dans-jenoote in haar omarminj zwalpen over de fijurenvan het karpet. Zij lijkt de leider, de manlijke partij.Dan ineens zetten zich de evenwichten om, Gracia'szwaardere kracht krijjt de overhandf speels beweejtzich de bevallije toestel van Josine's voeten, haarenkels zwenken opwaaronder de saxophoon joedij pruttelt, met eenhaast melancholieken humor.
de lanje lokroepen der vioolf
Zij dansen zonder jezicht,vindt Jeanne een pas-
27
send woord, 'dat klinkt alsof zij het van eu anderheeft, - lk vind het jezicht doet er niet meer toe.Josine is nieteens mooi, eijenlijk mooi zijn ze jeenvan beiden,En voortdurend is het of ze metde jedachten van
een ander praat,- Een der winsten van den nieuwentijdf
zij, is de vereerinj van het lichaam, Men zejt nietmeer: fjwat heeft ze een lief éezichtje'', men zeét: ffwatheeft ze een mooi lichaam.'' Ik bedoel, het lichaamkomt meer in tel, Sportf olympisch spel, 'dans, oorloj,Wij hebben weer mooie jonjens en mooie vrouwen,dat wil niet zejjen met hun neus in het midden entwee leeée wanéetjes aan weerskanten.ia ja ja ja. ..- Dansen, 'h- eemt ze, is zinjen van het lichaam,
de voeten, den rompf Gracia's jol-vende heupen zijn minstens zoo mooi a1s Josine'sfijne enkels. Ik ken ze allebei, haar liehamen. .. schèkik u?
de schouders .
herneemt
- Geef ik daar den indruk van?- Ik dacht. ., misschien anticipeer ik op mijn eiéen
onderstellinj. Neen, eijenlijk bent u er .de man nietnaar om ouderwetsch te 'zijn. Menschen a1s P'hiline. ..
Phi 11n e . . .* @ #onthutsen. U niet, Weet u,
Philine ffvieux jeuf'. Altijd de oudemiddeltjes om de oude effecten te bewerken. Vrouwenfmeen ik, zijn niet meer behaajziek zooals zij, zoeken
zou ik vreezen te* @ #is zoo hopeloos
28
.joedkoope successen in banale avonturen met je-zichten van: zoo'n dùrver ben 'ik! - Doe ik u pijn?
- Volstrekt niet, W at u zejt is misschien waar.Er is zooveel nieuwe waarheid aan het komen,
.Men heeft u natuurlijk verteld, dat ik veel vrien-den heb,
- Dat wastoch zeker jeen jeheim,Zij bijt op haar lippen, a1s Philine. Zij stelt zich aan,
als Philine, Zij moet het zoo erjzejjen, als Philine, Ikkan het niet laten haar te taquineeren, a1s Philine,
- Neen, daajt zij uit. Het is een feit. Ik heb metmijn vrienden een even drukke briefwisselinj als umisschienin uw zaken. W edden? Moeder laat mij, op
kamer, vrij. Zij is, voor een oude vrouw,mijn eijenmerkwaardij bij, Nooit heeft zij er op aanéedronjendat ik mij zou verloven. En ik blijf ook onjetrouwd.Niet uitdajend, niet op de kom-eris-op-manier vaneen vorij jeslacht van vrijjevochten dames . . . ersteekt ook jeen bejinsel onder, jeen overwinninj,zelfs jeen besluitf eenvoudié een feit.
- Gelukkij toch éeen bejinsel . ..- W aarom jelukkij? Bent u dan noj voorstander
van het huwelijkf mijnheer De Gouwe?- Ik zou er mij op moeten bedenken, Voorloopij
voel ik mij weinij jeneijd tot recidive,Alles klapt. De danseressen hebben jeëindijd,
Jeanne zoent haar beiden op de wanjen, brenjt ze bijme, ik duikel in een conversatie vol mij onbekendenam en,
29
- Kent u Strawinsky. ., kent u deSouris''?. ., kent u het Russisch ballet?
- W elk?Ieder bedoelt een ander en
het muziekmachien schudt alspraat daarover- Afaareen wan het jezelschap
door elkaar, De charleston,Opnieuw schenkt de dochter- Neen, alsjeblieft. .,Maar reeds om mij heen zijn haar armen, In een
zonderlinjen dribbel doet zij mijn Venen slinjerenonder het driftij bezeten lichaam,
- Ziet u wel!
des huizes mij de eer.
W àt zie ik?- Het éaat vanzelf, U hebt rhythme.De aanmoedijinj bemoedijt mij nauwelijks, Een
schudderij klankamaljama karnt de paren doorelkan-der. Alle intellect is naar het onderst van de rujje-jraat jezakt,
- Komt umij eens bezoeken?ik éoed? .hoor@#
Het jezicht bij mijn jezicht zwijjt,jevraajd had. W ij dansen, Onze hoofden staan naastelkaar, mijn mond is voor haar rechter oor, dan, ineen wendinj, hebben onze hoofden een anderen standjekrejenf wij
Moeder is zoo echt verstandij met
alsof het niets
staren in elkanders blikken.mij jeweest,
De mooiste kamer, die van vader, voor mij, Een je-metseld schouwtje, een stukje veranda. ., zie ik ueens?
Chauve-ff
30
dus toch. . .@ @ @Ik wil jraaj,
W ij dansen,Onze slapen leunen aan elkaar. Uit de
slaat in jemeen Enjelsch een vent aanwen, Wij mijnmij aan mijn lanjen arm, omhooj, omlaaj jezwenjeld,En niemand lacht, Niemand lacht om mij, om ande-
jramofoonhet schreeu-hand, naastzwaaien andersom, ik voel
renfom zichzelf.- Komt u niet op mijn ontvanjdaj. - Kent u Pre-
jel, het K'amerlid? Hij slaat nooit over,- Prejel wordt minister,- Gelooft u7,- Zeker, Hij weet zijn jezelschap te kiezen,Recht staan inmijne de oojen van mijn danseres.
Zij bejrijpt niet joed. Ik ook niet, W at moet ik metmijn korzelijheid over Prejel bij deze wereldwijzejonjedame. W at heb ik tejen Prejel? O veel, maarzij zou nooit bejrijpen wat ik tejen Prejel heb,
- Dan kom ik dus niet op uw jour, beslis ik. Afje-sproken.W ij dansen,Die vent daarjinder in de
schreeuwen opjehouden, Eenhouten kast is met zijnhooje hobo neuriet ver-
'der. M aar van onder op stompen slajinstrumenten hetstokend nejerrhythme in onze lendenen, daar waar dekenen aan het bekken zijn jehechtf en weer bejintmijn dame onkuisch te dribbelen. Het smalle zijdenreepje, dat haar jurk moet houden, is van den rechter
31
schouderhals.
- lk moet u mijn van Gojhsvoor een kenner.Over haar naakten schouder staat mijn correck kin,
laten zien, u jaat door
W ij dansen.- Ik heb veel teekeninjen van hem. En Redon. U
houdt toch van Redon?Het a'ntwoordf dat ik bepaald niet houd van Redonf
dat hij krast in mijn zenuwaj wacht zij niet af. Zijwacht 'niets af. Zij praat. Zij voert het jesprek alleen.Zij étaleert. Zij moet heel erj alles tejelijk, en terwijlmet een paar harde schreeuwen weer van dien ver-wenschten kerel de muziekmachine eindijtf beslist
- Kom, laten wij even nu jaan, Wij hebbente- ijl de kapiteinHij s- lt heel joed.Dansend 'zijn we de d'eur uit.
zij :tijdf
zijn Chopin-mazurka's speelt.
De trap.De piano achter jesloten deuren.Het saumon schemerlicht,Een rood blok lijt in de schouwdiepte traaj te vlam-
m en, -
jejleden: ik jlimlach critisch in haar open
32
I5r-
Philine schrijft:,fLieve jonjen, waarom ben je zoo dadelijk van de
telefoon wejjeloopen? Als een razende heb ik staanbellen. M aar nee.llij
Ik &veet niet of hetff
Mijn heerjemaal jeeft jeen jeluid,heeft andere dinjen te doen.
opzet is, maar je kanf vind ik,meer beleefdheid hebben voor je vrouw, Ben ik nuineens heelemaal niets meer? Je weet hoezeer ikhet beste voor je heb jewild. Zeker, ik vind heteré leelijk van je.W anneer je naar mij hadff
erj,
jeluisterd, zou ik jevoorbereid hebben op een ontmoetinj bij de Ter-steéhe's - je jaat immers naar de Terstejhe's nu zeje weer in éenade aannemen - met een lieve ionjevrouwf een freule Van Galen, Ik weet zekerhaar aardij vinden zult, ze is voor je jeknipt, Neenfniet zoo heel erj mooi, maar ze is van jouw jenre.
dat je
Muzikaal, ze zinjt, dertij jaar zal ze zijn, en niet on-vermojend, Van moederswachten.
zijde heeft ze noj veel te
altijd
Heb je haar jevonden? Ik schreef mevrouw Ter-ff
De verlaten man. 33
stejhej je plaats aan tafel te jeven naast haar, - ja,dat heb ik voor je over jehad, een brief aan mevrouwTerstejhe, na de bejejeninj die ik van Jeanne hebmoeten ondervinden! Schrijf mij eens over haar, overToos van Galen meen ik, want die intrijante jaat mijniet aan. lk zou je zoo jraaj weer jelukkij zien!
Nu wat anders. M aarten is teruj'f Ada moet eenffjaar minstens in Davos blijven, Zielij! Voorloopij benik nu de vrouw des huizesf zorj dat de joeie jonjenhet rustij heeft voor zijn werkf houd hem jezelschap.Met het Fordje zijn we jister samen wezen toeren -ik heb lanjs de rechte wejen mojen sturen. Gaat mijal éoed af, In een week, zejt Maarten, ben ik een vol-leerd chauffeuse. Leuk! Gejeten in Apeldoorn. M aar-jen valt heel erj mee.
ffLaat mij nu spoedij eens van je hooren, jonéelief.Hoe je Toos hebt jevonden. En of je je niet alleenvx lt, m'n arme jonjen! W aarom kan ik niet bij jezijn, voor je zoréen! Zu1 j,e oppassen met de naderendekou? Je bent zoo vatbaar.W ij hier hebben, rozij vanden auto-tocht, al het haardie moeten aansteken.'t Was erj jezellij, maar wij hielden het niet lanj uit,jinjen vroej naar bed.
fjLaat juffrouw Donker je winterjoed in orde ma-ken, zu1 je?
,Ik kreej een lanjen brief van Beelaert, Uit Venetië.fToch sneu' dat ik niet meejejaan ben, hij dronj zooaan, Waarom eijenlijk niet? Wat zijn we noj conven-tioneele menschen, wij modernen!
34
lk maj noj wel even m'n handen om je hoofd hou-ffden, niet? Z6ô. - Zoo joed?
Philine''#En J'eanne's brief :Beste Jaap . . .''ffwaaraan ik toch* * # altijd dat jejaap te danken heb...Beste Jaap, in z6ô prettije herinnerinj aan onsff
uurtje op mijn kamer, praat ik noj wat na over ,,DeZelfstandijen''. W as het niet ècht jezellij? W ij loo-penalles is van éétn
toch niet zoo ver uiteen in onzeopvattinjen (och,tijd, nietwaar?) al doe jij, naar mijn
stellije overtuijinj, er verkeerd aan, de waarde vanelke pojinj afzonderlijk zoo te miskennen. Ja, wan-neer ik hierover terujdenk, ben ik daar wel heel zekervan, lk heb het niet zoodadelijk een vorm kunnen je-ven, achteraf zie je de dinjen, uit een afstand, duide-lijker.W ij moeten samen een tentoonstellinj jaan zienff
- ik za1 je een uitnoodijinj bezorjen voor de vernis-sage van ,,De Twintij'' - dan hebben wij voorbeeldenbij de hand, Er is zooveel jebeurd in de vijf jaar, sindsjij je belanjstellinj voor beeldende kunst - schande-lijk jenoeé - liet verslappen. Vijf iaar is tejenwoor-dij eentijdperk, een jeneratie.
,,Ja, ik bejrijp het wel. 't ls of ik je allanj vertrou-welijk jekend heb, jou, zwaartillenderd, die om eenscheef jeloopen jemoedsjeval je leven hebt latenverwaarloozen. Maj ik het zoo zejjen? Neem toch die'dinjen niet zoo hooj, Moi, ie ne suis pas si blfc, -
35
voor jeen man zou ik mijnrecht op mee-leven of bij-blijva, mensch-zijn van mijn tijd, verslonsen, Vooréeen man en jeen vrouw. Het is maar verouderderomantiek te meenen, dat trouw of ontrouw - watmen dan zoo noemt - iets hebben te maken met denwezenlijken inhoud van ons leven, Ja, nu schandali-seer ikje, Nu zej ik weer jewaajde dinjen, die je pijndoen en ben ik een harteloos, cynisch menster, opmijn vijf en twinstijste iaar- Mijn vijf en twintijste --,tweemaal heb jij het herhaald! Wat doen die vijf entwintij jaar ertoe! Terujdenkend, heb ik zoo om jemoeten jlunderen - neen wezenlijkf jij baby, ben jijdan z66 veel ouder dan ik? Of wijzer? Maj ik vrij-moedié (en in vertrouwen) teruérekenen: onze erva-rinjen in zake liefde (wat 'n ellendij, stuj, tejenstrib-belié woord, niet? hoe krijé je 't voor mekaar en watzeét het: lief-del) loopen, wat duur van jaren betreft,zoo eré niet uit elkaar. Toen Philine jou nam (aan-vaard die beschamende waarheid - M AN! - nu
%
maar van mij) je opslikte als een oestertje, was ik (ohorror! horrorl) meisj'e van veertien, aan mijn (laateens rekenen) dèrde liefde (alweer dat liefde: ,flief''jaat no.j, maar dat f lodderije ,,de'': leej-te, stil-te, ikd'nd zoo jauw die nèj slappere ffde'' - ja: vreuj-de- niet weer teruj) - ik wou dan zejjen: aan mijnderde lief-de ('t is of ik een kurk moet slikken) toe,Mijn Kloris was van jouw leeftijd, jij had het zelf kun-nen wezen, jroote man!
,fBeérijp mij joed, dit is - bewaar me - éeen uit-
36
noodijinj, noj minder een aanmoedijinj, A1 heb ikheel jezellij met je jebabbeld en hoop dat noj vaakweer % doen, Pas plus! Pas çc? - Bejrepen?,fEijenlijk had hier een verhandelinj moeten komenover alle belanjrijke dinjen, die wij verjaten te be-spreken, Daarvoor ontbreekt op het oojenblik de stem-minj. Die lief-de heeft mij van de wijs jebracht en ikheb mijn schrijfmiddaj, Ik ben al een half uur met mijnziel bij jou, wie weet waar ik straks ben. lk moet ookPrejel noj antwoordenop zijn jewichtijen staatkun-dij-amoureuzen boom. En Toos van Galen over jelompheid.
Kom noj eens spoedijffafspraak. lk kan niet zejjenje dan wel.
,,Een kameraadschappelijke handdruk van je
oploopen, zoo maar zonderof ik ffthuis'' ben, Dat zie
J ' fednne.
37
V,
- Tktktktktk! . . . tkke. . .O ja, - Bent u 'daar juffrouw Joosten?
Het kantoor. Het kantoor verdrinkt in wit licht, Ach-ter hun ruiten, die telkenseven sidderen, zwemmen deteekenaars voorbij, en Bus, en Blok, mijn vennoot, die,van jewichtijheid jezwollen - hij heeft zoo juist deaanbestedinjs-stukken inéediend - recht door jaatnaar zijn privévertrekken,In mijn nabijheid schemert juffrouw Joosten's lieve
éezichtje. Het wachtf ik ben verjeten waarom.Iets hindert.Philine, alléén met Maarten in zijn huis? Het Ford-
je? Prejelf de vlejel Prejel? De priejel Prelel? Hijmaakt mij krejel, zijn naam alreeds,W at doet Jeanne brieven te wisselen met hem?Jeanne?- ,@ * #
Jeanne wisselt met iedereenZij wisselt brieven met mij,anderen.
- Ja, juffrouw Joosten. Morisson & Co, moeten nojantwoord hebben, - Neemt u even op.
brieven - oeh kom !waarom dan niet met
38
Ik klets een brief over metaalspecie, Wij hebben hetjenoejen, en wij hebben de eer. . .
Meteen maar aan Gebroeders Leepel, jaat in éénmoeite door, Denkt u erom: Leepel met twee eefs, daarzijn ze éevoelij voor,Een klein lichtje jaat op in iuffrouw Joosten's je-
zichtje. Het is prettij zoo.W ij werken naarstij aan Gebroeders Leepel's brief.In het bezit uwer jeachte letteren. . .''ff
W aarom wacht u, juffrouw Joosten?lk heb: letteren.
- Dat is idioot: letteren.- Het wordt altijd zoo jeschreven.
Daarom is het niet minder idioot, W anneer meneen woord aankijkt, wordt het idioot. Hebt u weleenseen woord zoo aanjekeken? Het woord f,liefde'' bij-voorbeeld?
* . . #
- W anneer ik weer ,,letteren'' zey, maakt u er danmaar iets anders van,
Schrijven,'' brief ''fl ff * * * *W at u maar wil. Hier worden voortaan jeen let-
teren naeer jeschreven.neen anjst.
En schaamte. Het maakt mij stompzinnij, W at dan?Liever met juffrouw Terstejhe - met Jeanne, ja ja! -boomen over hedendaajsche schilderderij?Zij zejt scherpe dinjen, en die flitsend juist zijn:
Dit dajwerk doet mij zweeten, Afkeer,
Philine's bemoeihonjer.
39
Eén zoo'n woord kan een leven - ons samenlqven -belichten.
. .,wat moet Philine nu weer met 'die juffrouw VanGalen? Wij zijn, dacht ikf jescheiden. . . .W aarom tikt juffrouw Joosten niet? Zij kan zoo on-
zijdij zitten wachtenf een afwezijheid die hindert.- . . .1- Ik heb er ,fbrief'' van jemaakt, mijnheer. ,,In het
bezit van uw jeachten brief . ..''- jeachte brief'' . . . nee . .. zet u in vredesnaamff
letteren'' datmaar weer ff ,even: ffjeachtein jeachte'' -ff fuw brief onderdaéteekeninj. ..
- U weet dat mijnheer Blok jesteld is op . . .Mijnheer Blok kan naar de weerlicht loopen.
Nu heb ik haar ontsteld, ik zal dat moeten in ordebrenéen. Ja, Blok heeft jraaj de oude opsierselen inonze zakenbrieven. Het kost niets' zejt hij, en de men-schen zijn er jelukkij mee. Zij merken het niet op wan-neer zij krijjen wat hun toekomt, maar zouden hetmissen, wanneer zij het niet krejen, En zoo za1 het we1zijn. Zakendoenf beweert hijf is menschenkennis jebrui-ken. Menschenkennis! W at zou ik ervan terecht bren-
zijn ze zoo jewoon, Wachtletteren'' . .. de narijheid zit, jeloof ik,zonder franje dan: ffin het bezit van
ff
jen zonder zijn leepe hulp?naar de inzichten
van mijnheer Blok, juffrouw Joosten, Wanneer hij wei-jerde de brieven te teekenen, wat moesten we dan?Laat u niet hinderen door mij'n jezeur en herstel de
Ja, dan zullen wij ons richten
40
jeachte letteren''. Die Gebroeders Leepel zijn nietffmeer dan jeachte letteren waardf al was het alleen omhun overbodije e, - Hebt u jister prettij jedanst, iuf-frouw Joosten?Baar jezichtje zwelt in bessenvla, En ze flirt;- Hoe weet u dat ik jedanst heb?
Ik houd u voor een meisje van uw tijd, Meisjesvan dezen tijd dansen. Zelfstandije meisjes van dezentijd dansen op eijen beenen.W ij vinden het jrappij,- lk, juffrouw Joosten, heb jister de charleston
zien dansen, Neen, zelf meejedaan, M et allen eerbiedvoor mijn jewichtijheid - kunt u je mij noj a1spatroon voorstellen, charleston dansende? - moet ikbekennen: ik heb zelf meejedaan, Iemand had mij z66midden om mijn lichaam vast en rammelde, rammelde,of ik door een zeef heen moest. Kunt u je dat voorstel-len, juffrouw Joosten en den verschuldigden eerbiedvoor mij behouden?Zij ontwijkt niet onaardij:- Ik jeloof niet, dat mijnheer Blok charleston dan-
Sen ZOu,
Samen hebben wij pret over Blok en charleston enover de jeachte letteren aan Gebroeders Leepel methun twee ee's.Ineens zie ik haar bleek wordenf zij lijkt te slinken,
Dat heeft zij vaker den laatsten tijd. Verzorjt zij zichwe1 joed? Chlorose. . , of liefde met d. e,? W at jaanmij die dinjen aan. . .
41
Meestal merk ik haar niet, zie haar niet a1svrouw leven in mijn nabijheid. De werkjevçr,juffrouw. Toch vind ik het we1 prettij dat zij een aar-dij éezichtje heeft, Zij kleedt zich joed in zwart flu-weel met Iersche kraajjes. Dat weet ik toch, Ik bezie
jonjede tik-
haar a1shoudinj,- niet
een aanjenaamde stof, de bruikbaarheid bewondert, Soms
meubelstuk, waarvan men de
altijd - bekijk ik haar als een man, En weer-hield mij niet de weerzin jejens dien andere: - Bus,onze chef-de-bureau, jetrouwd man van middelbarejaren, die zich verjrijpt aan een aankomend werkster-tje op de teekenkamer. ., zijn opjezet jezicht, zijnroodeoojenf het vaaj-dreijend jezwollene van zijnjanj, wanneer hij, behoedzaam of het niemand zaj,lanés haar draalt om haar hals te streelen - bah!waljelijk zijn mannen!
U moet flink eten, juffrouw Joosten, Doet udat wel?Haar oojen blinken open, D'ankbaarheid, verwachtinj.- W at ziet u weer betrokken.- Zal we1 overjaan, Dank u,Zij weet haar houdinj niet, hamert maar wat los op
de toetsen,- Let u er maar niet op, het zal werkelijk wel over-
jaan.Om ons, benauwd, perst de kubus van het vertrek.
W ij schamen ons. Er jebeuren weerf in de teeken-kamerf schemerende dinjen, Menschen die voorbijjaan,maar ik onderscheid ze niet.
42
Kunnen een man en een jonje vrouw niet samen zijn,zonder. ..Geërjerd - ben ik dan een
sprinj ik uit mijn stoel, treedBlok's kamer binnen, Hierwordt alleen jewerkt, Het isbetreed.
vlejel van twintij?met deftije stappenwordt jewerkt. Hierof ik een schoollokaal
- Ja? - zejtHeb je de
Thans eerst, opziende,O ja. - Natuurlijk.
Natuurlijk'' klinkt korzelij,ffjeet nooit ietsf zeker niet zulke
een verwijt, Blok ver-dinjen van belanj,
Blok, boven zijn paperassen.aanbestedinjs-stukken injeleverd?
herkent hij mij.
Krijjen wij 't?- Coops & Braak dinjen mee-Geen plokje?
- Je weet, die- Ze toonen karakter. 't Is infaam éeknoei,lk weet, Blok te hinderen. Ik heb daar nu zin in, Hij
vindt afspraken bij aanbestedinjen niet erj. Een je-woonte. W at eenmaal in de dinjen en de menschen lijt,aanvaardt hij zonder oordeel, Aan moraal heeft, meent
houden zich er buiten.
hij, een koopman niets,Karakter? Heb karakter in je eene hand en s . . .
in je andere. Zie dan waar je 't meeste hebt,De tikjuffrouwen lachen om zijn jrove mop. Hij zelf
ook,- Laten we daar niet over harrewarren, Wat is ie
indruk?
43
Krijjen we,- Denk je?- Zeker.
;Ik ben teleurjesteld. Als wij het krijjen kan ik nietwej. Niet naar mijn kleine stezen van Italië.En ik weet ook, dat ik niet meer zooveel lust heb
naar Italië te jaan.Blok lijkt er iets van te raden.- Zal véél werk jeven.- o ja,- ls je dat niet welkom?Mijn schoolmeester. Mijn voojd. De mij toejevoejde
mentor - ik ben door mijn familie in deze zaak jezetmet kapitaal en de jarantie van een commercieelenbijstand,W eer voel ik mij onvolwassen, een jonjen die wil
spijbelen. W aarom laat ik mij dit doen? Is het niet mijneijen recht, er zin in te hebben? Iets onpersoonlijks, dezaA'' (wat is de zaak: het jeld van mijn familie tejenffvijf procent? ls het Blokf zijn h' et mijn verplichtinjenfbij reGterlijk vonnis opjelejdf t'ejenover Philine, ofmisschien tejenover Leepel met twee ee's?) de f,zaakf',dat onbepaalbare, lejt op mij beslaj, het knauwt me,stelt mij zedelijke eischen,zaak zou mij achtervoljen naar ,de kleine steden vanItalië. Alreeds het denken aan zoo'n reis is plichts-
waaraan ik niet ontkom, De
verzuim,- 0p het oojenblik, wil ik dan toch zejjen, schikt
mij zooveel nieuw werk niet. Ik had er uit éewild.
44.
zijn opjevulde schouders. Zulke stem-minjenleven,
bejrijpt hij niet. De zaak, beweert hij, is zijnZa1 wel. Hij voelt daarin zich verrewej mijn
meerdere, maar ik, van mijn kant, jun mij dezelfdepret. Toch lukt het mij ians niet. Met eenije moeitewerk ik mij uit m'n schuldbesef naar boven, naar eenhaastarrojant jevoel van meerderheid.Blok weet dat. Hij ziet het. Ik merk dat hij het ziet,
Voor zooveel- W ij kunnen best een flink stuk werk jebruiken,
beslist hij. Vijftij mille zit eraan. Coops & Braak zijnnatuurlijk hoojer - als jewoonlijk te hooj. Dan blij-
menschenkennis jeef ik hem wel crediet.
ven wij tweede, - Steek je op7.Zijn
mij toe.dikkesijaren komen als vijf bruine vinjers naar
Blok schokt
- Neen, dank je.- Ga toch even zitten, 'houdt hij mij terué. Ik heb
je . . . Juffrouw Berk .De machinejuffrouw en haar
weé te jaan. Maar hij bedenkt- Neen, Blijft u maar.- Tkktl tk!
helpster staan op omzich,
- - Tktktkl... tktktktktk! Tkk...hrrr! tktktktktktkl!
Stuj wedloopen de jehamerde machines.- Kom even mee in de spreekkamer, noodijt Blok.
Een ooéenblik.Z'n kop zwellend aan mijne,
toch beluisterd vreest, fluistert hijheimelijk ofover Bus,
hij zichden chef-
45
de-bureau, die voortjaatte vallen,
de ionje teekenares lastié
- Ik 'dacht . . .- Nee, 'het duurt voort, Tèch. lk kan zulke ver-
houdinjen op mijn kantoor niet hebhn,- Zoo! zej ik dom.En om toch wat te zejjen:- Heeft het meisje zich beklaajd?Blok voelt z'n meerderheid, Z'n menschenkennis.Beklaajd? Heb je het kind weleens aanjekeken?
- Ik ldacht. ., Ze wil er toch niet van weten. ..- Nee, natuurlijk niet, ze wil er niet van weten. Ze
lacht hem uit,- W aar zullen ons dan mee bemoeien, Alleswij
komt vanzelf in orde.W eer schokt Blok met z'n lompef opjevulde schou-
ders. Z'n jeschoren mond trekt zich hard samenf z'ndikke bovenlip is
- Leer dàt vaneen ladetrekker.mij, al wil zoo'n nest niets van den
man weten, een eindje meeloopen doet ze toch. Denchef vasthouden in die kleine handjes, spelen met hema1s met een Jan Klaassenf baas-zijn, heerschen, hemuitlachen, katjes-spul.
Philinea ..* * #Ik dùld zulke
kantoor, verzekert- Natuurlijk niet. . .
.de fbovenmeester, De bovenmeester. W at weet die*#man dat alles zeker! . . .
verhoudinjen niet lanjer op mijnBlok nojeens, zwaar.
46
- Zou je niet, aarzel ik, met hem jesprokenhebben?
Ik hèb met hem jesproken, natuurlijk, W at jeefthet? Zoo'n vent schaamt zich - je wordt er beroerdvan, iemand op zijn leeftijd, Hij beloofde. ia, zooiemand belooft alles,Nojeens
z'n dikkeW ij zwijjen.maken zijn,
- Er zal noj wel een ander aankomend teekenaar-tje teBlok
vinden zijn, onderstel ik, slim op mijn manier.wordt onjeduldij,
ompen Blok's schouders omhooj naastProode hoofd, ze lijken het te willen stompen.
W ij zwijjen of wij een contract aan het
- Zulke eenvoudijeweet toch hoe het metsteen, mijn huishoudster,mijn kop jezanikt om haar een plaats te jeven. Moestvoor haar moeder zorjen en zoo meer, Eiéenlijk ée-loof ik niet eens, dat die moeder jetrouwd was toenzij de zonde bejinj. Heb maar niet te veel jevraajd,Maar 't is een frisch jeval, een leuke kattekop. Eerlijk
oplossinjen ken ik ook. Jedat meisje zit. Mevrouw Ejel-heeft mij drie maanden aan
jezejd.Als Blok iets f,eerlijk zejt'' is het wat jemeens,- Heb je jezien, jubelt hij, hoe dat kleine dinj zich
kleedt? Z6ô - niks meer. Een paar fijne schoudertjes,altijd een bandje afjezakt naar rechts, en zôô'n rokje...éodbeware, toen ik een jonjen wasf hinjen de vrou-wen zes rokken boven elkaar, a1s uien, en tot hier, totop haar sloffen, A1s je bij onjeluk een meisje h'r kuit
47
had éezien - een roman! een schande! Je kreeé denoudeheer op bezoek: wat dat nou moest? Zelf heb ikéevaar jeloopen - 't is waarachtij waar wat ik je zej- met een juffrouw die ik een zoen éejeven had, Mdschandaal wejjejaajd, vadervloeken, - joddelooswat een jeschiedenis! En zoo'n prachtkind als dieRoosje. .. Elsje. .. Willemienf hoe heet ze? loopt metal haar lekkers te koop, Een schat! een banketwinkel!een hollandsche nieuwe! Die Bus- onder ons jezejden éezwejenf niet ik zal het hem kwalijk nemenf maarhij moest wijzer zijn op zijn jaren - die Bus bijt a1seen baars. A1s een baars!Blokf henjelaar, jnuift. Roode ooren, jlitterende
oojen.roode borsteltjes.
- W at kan een mensch' doen! pleziertKan ik heenjaan en het meisje bij mij latenzejjen: ffjuffrouw Elsje, Truusje. .. u moet u voor
Z'n beetje haar, naast z'n kale hoofd, maakt
hij verder.komen en
mijn kantoor een beetje stemmijerkleeden. De heerenkunnen er niet tejen''? Ik zie haar in staat mij in mijnjezicht uit te lachen - ja dat doet ze. Wat een stukaas, wat een levende pier, wat een lekkere hapf - zoovoelen zich die kleine dinjen onder de bewonderendejroote oojen van mannen - ik zie haar al staanf hier,'r rechte beenen z66 hooj in haar hakke-laarsjes,rokje tot ,de knieënf - niet verder - en dan wàt voor'n rokje, een stukje lap, vlanzrood, dat ze zoo naaareréens opscholvert en roef-roef om de heupen slaat.de hemel bewaar me op m'n oude daj wàt voor heu-
48
pen. . , ik zie haar met dieheelemaal kaal en tweeooren lanjs - weet je, z66 dààr vôôr lanjs, en oortjesom op te zuijen! . . . nee manf daaraan, dat is te jevaarlijk werk.Hij kirt in z'n dikke manne-pretf wrijft een zanjetje
uit z'n vormlooze week-sensueele handjes, zijn jeel
ik n:e nietwaaj
kaashoofdje zweet vettij tusschen de borstelrestjesaan zijn ooren. Hij ziet eruit of hij wijn jedronken
brutale jonjenskopf 'r nekkurketrekkertjes vôôr haar
heeft.Enplotselinj beslist hij:Praat jij dan eens met Bus.
Uit zijn stoel jespronjenf opjespannen, beukt mijnvennoot zijn onweerhoudbare daaddrift in het kleinespreekkamertje uit. Als een horzel jaat hij te keertusschen de suffef jlimmende lincrusta-muren, die mijaltijd erjerenf maar dat was zoo zijn smaak, zijn besefvan wat de deftiéheid onzer zaak eischte.
- Praat jij met Bus, amice, wil ie? En a1s het niethelpt - fhij zal je alles belovenf maar het is als dron-kenschap bij den man - zej hem dan eenvoudij, dathet op die manier niet lanjer jaat. dat we hier jeenéribus hebben, . leeftij d . . . J- a,j. . j, . htenW J Van n man OP Z Jn Jaren VerWac ...
dat hij op zijn zej datjodalle-
machtij, je kunt zoo'n ezel, die hier dertij jaar mee-loopt, toch niet z'n ontslaj jeven! Voor mijn part liepdie juffrouw naar de hel, waar ze vandaan komt. . . ikéeloof nooit dat haar moeder jetrouwd is jeweestf zeisf ze doet als een snollebol - ken je haar moeder?
De verlaten man. 49
Ja, kerel, ik heb jedaan wat ik kon, probeer jij hetfzej wat je het beste voorkomt. ., Jij bent een jetrouwdman, jij hebt verstand van die dinjen.Meteen heeft hij de deur jeopend en maakt dat hij
wejkomt,Zijn beide dames tikken onverdroten.Maar in mijn kamer zit juffrouw Joosten voor ha,ar
machine met heF kinnetje in de hand. .,
50
Vl.
Lieve kindf bemoei je met je eijen zaken'',ffZoo had ik P'hiline moeten antwoorden, Om velerlei
reden zou dat joed zijn jeweest.Maar wanneer ik zoo kon schrijven - doortastend
en op mijn tijd een vlejel - zou dan mijn huwelijkmet haar z66 zij'n mislukt?Toen zij voor de eerste maal een vriend verkoos
boven mij .mij ffbedrooj''f zejt de wereld.*#zonk de jrond van mijn jeluk.* @ @
Daar was ook veel conventie bij.jeschonden
Teleursxellinj omeijendoms-besef,het zoo-éezejd bedroj,
ijdelbeid,Aîisschien vooral
niet jaatf eenheid verliest,Zoo za1 het altijd we1 zijn, Het was a1s een aanval,
waarin ik zonder verweer bleef, Ik was er niet op ver-dacht, Mijn vestinj leek zoo veilij, neen eijenlijk hadik nimmer het besef van een vestinj, van iets om teversterken of te verdedijen, jehad, Ik was een man,
ijdelheid, En ook een recht, dat tejeluks-voorstellinj, die haar onwaar-
51
die in een open 'huis slaapt, en zich verwondert wan-neer hij nachtelijk wordt overvallen,Ik was niet boos, ik was alleen onjelukkié. Het
deed zeer,Later meende ik wel: was ik zelf met het bedroj
bejonnenf had ik Philine door mijn nieuwen voorkeurvernederd. ..
sommije vrouwen bloeden daaraan dood. .,@ * #Philine, neen, die is niet van dat soort, Taai is ze en
verstandij; zij zou een levenslanje wrok hebben be-houdu; haar leven, met mij of zonder mij, zou wraakzijn jeweest.Z66 als het kwam, was
in de lijn der dinéen. Onsmeer niet.
anders, méér jeweest dan eenTerm eener reeks? Nummer uit het boek inepisode?
afleverinjen van haar ijdelheidsbestaan?Thans kijk ik kalm daar op toe a1s een
zijn preparaat.schrijven en - verzenden: kort, onbeleefd, jrof-af-
éeleerde opEn weet: indien ik thans zoo'n brief kon
wijzend, hadden ook vroejer de verhoudinjen anders
Ben ik voor haar 'ooit
éestaan,
het natuurlijk, rechtvaardié,samenleven was een dansf
maar aan juffrouw Terstejhe schrijven. AanJeanne. De naam Jeanne is mij niet sympathiek eneijenlijk weet ik wel zeker, ook zij zelve niet, Neenfik houd niet van dat soort bemoeiallije vrouwen datspint en spint, en overal bij is, en van alles weet, enbrieven wisselt met onverschillig iedereen.
Eerst
52
Mijn betrekkinj tot haar, die ik jeen jevoelf zelfsjeen vriendschap wi1 noemen, heeft de werkinjf mijonvermijdelijk te doen redeneeren. 0f er iets wej tepraten viel, Bij het jraals-lampjef dat haar kamer vo1jeheimen spon, bij den rooden haard, het samen-alleen-zijnf de jekweekte stemminj, hebben wij onzeverhandelinjen uitjewisseld over hedendaajsch je-schilder. Daar kwamen velerhande platen bij te pas;de jastvrouw bezit een arsenaal van monojrafieën,cataloji, losse afbeeldinjen, die zij erjens treft, uit-knipt en bewaartfof medeneemt van reizen. Met allestejelijk bezij, a1s een kranteman, heeft zij voorieder voorkomend onderwerp, 'jeloof ikf 'Haar archief.lk vond hetf toenf jezellié
de mij uit mijn verlatenheid.enkelen keer
en opwekkend. Het beur-Het was ook voor een
neen, neen, ik voel toc'h weinij voorherhalinj.En waarom sloof ik dan uit? Dan tèch voormij
Hoe vaakdeze juffrouw?noemende
zijn wij bespottelijkf onsen schrijvende intellectueelen, wanneer wij,
nauwelijks met nieuwe menschen samen, uitpakkenjaan. Paaien als hajedissen. Ik heb het stuk littera-tuur noj niet verzonden, maar overlezend, weet ikdat het toch éebeuren zal. Antwoord van vele, velevellen - en ziedaar ook mij onder Jeanne Terstejhe'sbriefwisselaars.
,fBeste Jeanne'' - schrijf ik - ,,Ja, ik ben je dank-baar voor het jezellij uurtje, meer dan voor deavondpartij, die mij - maj ik het vrijmoedij zej-
53
éen? - zoo weinij pastef en heb, onder het nuch-tere werkf waar een kantoorman a1s ik toe is ver-oordeeld, veel vruchtbare jedachten jehad over onsonderwerp.Mijn bezwaren tejenff
loof ik nu te herkennen,tijd, Geen andere, Niemandbepaald tijdsbestek jeborenkunstenaars vinden daarin hun verontschuldijinj. Huntrajiek bestaat in de tejenstellinj hunner bezielde
kunst van dezen tijd zijn, je-mijn bezwaren tejen dezenkan helpen dat hij in eenis en leven moet, Alle
persoonlijkheid - laat ons fratsenmakers en arrivis-ten buiten beschouwiné laten - en de ebbende zee dersamenlevinj, die hen niet draajt, omhoojstuwt, mnarhen aftrekt van hun doel,''Lalalala!Zief', - éa ik verder - ffdeze voorstellinj brenjtff
mij misschien op een verduidelijkend beeld. Zulk eenzwemmer verdoet al zijn kracht aan drijvend blijven,vorderen kan hij weinij, Zou het zoo ook niet mettalenten zijn? A1 hun inspanninj brenjt hen ten hooj-ste tot zwemsport, tot niet-verdrinken in de veelvul-dijheid der levensjolven. ..''Lalalala!fflndien daarentejen eensjezindheidf vloed, 'drajen-
de kracht aanwezij was . .,''Nu ja, nu ja, Ik kom niet verder. Lanjzaam en deje-
lijk verscheur ik den brief. Zulk jeklets lijt mij niet,het maakt mij belachelijk. lk laat het over aan zwam-neuzen en vakmenschen: mijn vak bestaat in de bere-
54
keninj van draajvermojens en spanninjen, Blok moestmij - en op ons heilij kantoor noj wel - zoo zien!Gesterkt door mijn wijs inzicht en een beetje prat
daarop, op de brokken verder.Er zit we1 kern, zin, houdiné in, blijf ik vinden. Ha'd ik
lees ik verdraaid toch
zooeven niet besloten deze verhandelinj onverzondente laten en kan ik haar nojeens schrijven? - ikzou er zeker jeen dwaas fijuur mee slaan tejenoverJeanne. Ja, ik neij te jelooven, dat zulk een brief-wisselinj heen en weer opwekkend voor mij zijn kon,opnieuw mij brenjen in het leven, Wat anders? Ja,wat anders? Mijn persoonlijkheid, mijn zelfvertrou-wen hebben jeleden in den strijd met Philine, die mijeen 'nul vond en een prul, Nulf prulf sul, knul, on-benul - zij had altijd tejenstellinj noodié voor haareijen zelfverheffinj, 0ok - a1s verontschuldkinjweéens vrijheden die zij nam, Een slecht éewdenredt zich in den aanval, En zij is we1 jeslaajd. Zij heeftmijn zekerheden onderjraven en verzwakt.Zoo zou jedachtenwisselinj met een jonje, ontwik-
kelde vrouw a1s Jeanne. . ,. . .ik houd haar voor een dilettante. . ,. . .zij loopt zoo met haar kennis en kennissen te
koop. Zij doet mij denken aan een bankroetier, dieuitjeeft om zijn crediet te steunen.W at doe ik dan toch met dat mensch! Ik ben Prejel
niet. Prejel schrijft zij ook brieven en ontvanjt hembij de laaj éedraaide lamp, O ja, met Prejel wisseltzij brieven over politiek.
55
Prejel maakt mij krejel a1s een ejel.En vast besloten, scheur ik den brief verder aan
reepen, de reepen dwars aan snippers, Zoo blijf ikscheuren, scheuren de steeds stijvere lajen papier, totduimen en vinjers er pijn van doen,Iets . . .Juflrouw Joosten ziet op,lk jlimlach.Zij jlimlacht.W ij zijn kameraden en zij vraajt:- Gààt het niet?Haar jezicht
W aarom ookslaat in een blos als ik niet antwoord-
niet? Neenf nu jaat het niet meer.Ik voel mij vernederdf of ik een
had bejeéend, haar in de wanjentié jestreeld. lk denk aan Bus,
vrouw onbehoorlijkjeknepen of ontuch-den chef-de-bureau,
ons pijnlijk onderhoud dat komtj en hij za1 liejendontkennen en mijn jezaé zal jerinj zijn tejenover hem,den ouderen man.Met haar mandie voltooide brieven jaat iuffrouw
Joosten Blok's kantoor binnen. lk weet zeker, zij heeftalles noj niet klaar.Mijn derde opzet, dan, voor Jeanne. Ik kan haar
toch niet zonder antwoord laten. M aar eerst za1 ikPhiline schrijvenf kort, zakelijk, 'dat zij mij haar be-moeizucht spaart. Laat 'ik ook haar jeen volle vrij-heid?
. ..Neen, in 'ien kijftoon jaat het niet. Honderd je-sprekken hebben wij zoo jehad, 'honderden aan tafel,
56
ol wanneerwij, eindelijk, eindelijk slapen jinjen, e1kdoor zijn eijen deur.ln ironie vind ik mijn reddinj, jelijk zoo vaak.Lieve Philine'' - schrijf ik - ,,We1k een aardijeff
verrassinj was het mij, bij de Terstejhe's je bescher-melinje te vinden. Zij zinjt werkelijk heel aardij, diejonjedame, wier naam ik verjeten ben. Ik had zoojuist een brief van Jeanne''Over Jeanne weid ik uit, zoo krijjt mijn brief zelfs
lenjte. Ilk weet nu ook ineens hoe ik aan Jeanneschrijven zal. ffLaten wij liaer noj eens wat praten,ik druk mij op papier zoo moeilijk uit. H et komt mijals alleenspraak voor'' en juist het van meenin-jen wisselen met haar is opwekkend, 'het haalt deéedachten naar buiten, jeeft ze den joeden, levendenVorm .
Veinzaard - schreef ik zooDat schrijven éelejenheidherzien?W at maakt zulke omjané in de ruimte ons oneerlijk
en onecht! W aarom bemoeien menschen zich met
juist niet het tejendeel?jeeft te px ciseeren, te
elkaar, die buiten elkanders levenln een vlaaj doe ik meteen een
Verjetenf vervelende dinjen,en Philine's itkeerinj, en .dewejens de boedelscheidinj.
Mijnheer. . .
staan!rist zakenbrieven af.
belastinjaanzuiverinj,n'otaris - ook die noj -
- Ja. .. Daj, juffrouw Joosten,lk heb haar niet zien terujkomen; zij heeft nu haar
57
hoed op, jaat naar huis. Ik tracht noj, meer aanweziéfwat vriendelijker te zijn:
- D'aj, juffrouw Joosten!Reeds heeft zij de deur weer achter zich jeslo-
ten,In stilte bevrorenblijf ik achter.Het alleen-zijn wordt voelbaar.Ga je mee een borrel drinken?
Blok staat in zijn deurf zijn duffel aan met een bisamkraaj.Graaj zou lk weijeren, maar ruim mijn rommel
wejf sluit de laden van mijn schrijftafel, ja mee.
58
VII.
W ie trouwt,aanvankelijkwelke men
vestijt zich in een ander landf tusschenVreemde menschen en jewoontenf aan
jewent en allenjs jelijk wordt. Het vreem-de is dan weer het andere, het achterjeblevene,Deze manne-avond onder Bloks jeleide komt mij
een reis naar andere jewesten voorf jewesten waar ikvoorheen al eens moet hebben vertoefd, maar ik weetniet meer: een kind jaat met zijn ouders erjens heen,veréeet en hoort daar later over spreken.Mijn vennoot in zaken was, toen wij noj samen wa-
ren, Philine en ik, jeen vriend van ons huis, Niet vakerdan volstrekt beleefd en noodzakelijk was, bezocht hijons, en sinds heb ik ervaren, waaraan datf behalve aanzijn jerinje jeestesjemeenschap met onsf te wijtenW aS.
De oude ervarinj. Zulke vriendschapsjeschiedenis-sen kwamen vaak voor in de jaren van ons huwelijk.Philine trok jedurij menschen, nieuwe menschen, zijslond menschen a1s een exhauster. M annen, want va'nvrouwen hield zij niet, die hielden ook niet van haar.Haar ijdelheid zwolj mannen als een brandstof. Zijstalde haar 'bekorinjen voor hen uit; danf wanneer zij
59
verdwaasd toejrepen, keerde zij zich om en liet henliéjen voor anderen.Zelfs Blok met zijn
deze ervariné niet ontéaan; hij kende 'den rejel, maarweerstond de bekorinj van het uitxnderinj-zijn -naar hij meende - evenmin a1s anderen. Hij had te
befaamde menschenkennis was
ver zich laten verleiden om niet in schaamteteruj tedeA en aan zijnonzen drempel en
nederlaaj; ook wrok hield hem vanPhiline schattende naar den eenijen
waardemeter tot zijn beschikkinj: - hij kende sleGtsvrouwen die betalinj verwachtten, in jeldf levens-onderhoud, jeborjen-zijn,of pronkzucht, -- kan hijhebben jehad.
voldoeninj harer ijdelheidjeen hoojen dunk van haar
A1 zoo wij jaande door de levendije midden-sud,twee zakenheeren, met jewiehtije jesprekken be-zwaard, houdt 'hij opeens mij bij den arm met eenvraaj:
- Kenroezem oes,
stremmen van denIn de
voortjanj der menijte op het tesmalle voetpad, raakt mijn ontkennhé zoek, ik staplanjs twee dames heen, jroet voor een jroet. ..
. ..wie is dat? wi1 Blok, nieuwsjierij, weten.
veroorzaakt door ons onverwachtie ,de Club-bar?
Ik' een naam . . .. . . noemen hij herneemt:
- W Club-bar is een nieuwe jelejenheid van Bas-terd in de Rembrandtstraat. ., hier den hoek om. . . jedrinkt ,in 't heele land éeen beter she=y.
60
Bij den ellebooj schuift hij mij binnen in een smalfdiep vertrekf aan d,e straatzij,de betimmerd met eenzitje, als een poffertjeskraam. 't Eijkt of het lichtwordt uitjedraaid, zoo donker is het eensklaps; wijloopen door ,de smalte als door een janj, tusschenherrie van overal drinkend'e menschen; jinds in dediepte branden lichtjes achter jlas in lood in eenmahoniehouten ruimte, drie treedjes op, achter eenbalustrade,
Twee nummer veertienf'' bestelt Blok, Dk bediendeffneemt onze jassen, wij bejraven ons beidenf elk aaneen zijde van een marmeren driepoottafeltjef in eenlaéen lederen stoel.
Hoe vindt je 't hier?Mijn deeljenoot jeniet, hij is thuis.Siéarenrook kruit herfstij onder de bruine, met win-
éerdloover en silenen beschildvde vakzolderinj; wijzien van Ions tooneel in de benedenruimte, waar in dedikke nevelinj veel heerenen komen aan de met nikkel
zitten, maar andere jaanbeslajen toonbank, een
zoover als het lokaal, tot aan demetalen jlansbaan,kleurruitjes van den straatkant.Op te hooje krukkenhijschen zij zich, de hoofden aandachtij in hun fonke-lende élazen, waaruit ze met behulp van rietjes, dekoude tintelinj zuiéen van tusschen het jebrijzeld ijs.Even zitten zij stil; a1s hadden ze iets verjeten ont-vluchten zij schielijk weder het lokaal, en aanstondskomen er weer anderen,Bedaarde bedienden schuiven OP vilten zolen door
61
de verwarrinj, nikkelen blaadjes voor hun roode vest-buiken; achter de tapkast staat een driekwartsheerzorjvuldié te schenken uit ju ummerde flesschen of'draait met plechtiéheid de eendensnavels der bier-kranen boven schuimende jlazen; zwijjend, binnendrie jlazen wandjes bij de telmachine, zit de kas-juffroum een melij hoofd boven het zwart-lustrenschort.Verwonderd zieik mijzelf op deze plek, alsof ik er
al eens jeweest ben, alsoi ik mij zelf terujvind op eenoud portret, Wat doet mij zoo verwonderen? Natuur-lijk heb ik als student en onjehuwd man in zulke loka-1en menijmaal verkeerd en ook wel later, wanneerPhiline. .. neen, er valt niets te verwonderen; vreem-der dan het vreemd-zijn dezer omjevinj lijkt dat ik dejewoontej hier te zijn, zoo zonderlinj heb afjewend,Blok heft den jouden kojel van zijn te vol jlas in
het licht, zejjende:- Prosit!Hij drinkt, en ik, met dezellde plichtsplejinjf ineens
bemoedijdf doe als hij. Tezelfder oojenblik zetten wijonze jlazen op het voosnatte viltje en zittenf tweeheeren 'die hier behoorenf vervreemd van elkander.In de jewoonten van het drinken is een kalmeeren-
de onveranderlijkheid. Oude wijnf rook, zijn conser-vatief. Zij bewaren hun waarde in de troebele don-kerte van kelderachtije laje lokalen, waar de wandenernstij zijn, zwaar houtf bestorven joudleer, bij man-nen-alleen, in hun eenvormije kleedij van altoos de-
62
zelfde lojje looden stoffen: bezits-zekere zaken-seniores en jonjelui in welverzorjd linnen, 'die hunjelijken eenmaal zullen worden; ja, zoo leven oudewijn en oude klare, lk word er haast overmoedij van:
- Prosit! Blok,W antrouwt hij mijn onjewone stemminé? Hij ziet
mij, teujendf met een jluurvraaj aan. lets is er wathem niet bevalt.En
tikkenik aan het doorslaan, nu het mij lanjer niet ver-kan, de jeest van het lokaal heeft mij te pakken
of ik soms hem? - onverhoeds, zonder verweerfjlijd ik van mijn toch altoos ietwat preutsche jeestes-hoojte - wat ben ik méér dan hij? handelaar in slui-zen en betonkarkassen, waar andere tijdjenoot-archi-tecten, mijn vrienden van .de school, kunstenaars, hunjenie aan plakken, a1s schilders aan doeken van eenonverschillij plemuurder; ik Jacobf Jaap of Gia-comino de Gouwf daar jaat ie! daar su1 ik vanlanj bewaarde hoojte. W at jaat dat hard! een
mijnschip
@
waar Jaren eneen daj, bij
jaren zorjzaam aan is jepeuterd, en op't brijzelen van champajne, de koorden
los, in jodsnaam! - zijn bestemminj.Er moet jenot ook in sterven zijn, als 't lanjzaam
kan jebeuren, jelaten, zonder pijn, Uit-leven. Eenslaap die aansluipt en je omhelst hem a1s een vrouw.Op 't oojenblik van den onderjanj, zalijheid der be-vrijdinj,Blok zit a1s een remstoel, resoluut, stevij. Een drink-
machine. Standardized, louter nuttij effect, W e1 ja,
63
wij nemen er nog een, onder gelijken die den rookbakvullen, Mijn rondje, En vroolijk laat ik mij bebroeienin hun smock, hun dampende warmte, hun [assenlucht.Een van hen ben ik, Hun dikke, geruchtige mannenbezigheid, het roodzwellen der koppen, het oppikkenvan die-en-die, met kloppen op den schouder en inelkaar kletsende handen, het binnenvallen aller gewichtigheden van ons belangrijk handelsstadje, - is't geen plaisant tafreel, stierengevecht of worstelwedstrijd, waar ik van geniet, in gemelijke laat-maarwaaien gemoedelijkheid van iemand, die, voor nietveel-zaaks gehoren, zich langen tijd hoven zijn peilverrekte en eindelijk, zuchtend van soulaas, toch neerkomt op de plek waar hij behoort?
- He - Jaap!'t Is Pregels hand die op mijn schouder klopt, vIe
gelig zelfverzekerd.- Wei kerel, doet me toch genoegen, je ook weer
eens in de wereld te zien, Iedereen had ie verloren, Mag ik?
Reeds zit hij op een driekant leeren stoeltje, dearmen wijduit gesteun,d, schuift hij, dringt aan:
- Stel mij eens voor, Je compagnon geloof ik,mijnheer Blok?
Mijn handen wuiven; de heeren heffen heiden halverweeg zich uit hun zit, nijpen Ide handen, ik geef hetverhond mijn zegen:
- Mijnheer Pregel, lid van de Tweede Kamer mijnheer Blok, mijn compagnon.
64
- Aanjenaam! vinden ze beiden en jaan zitten,Ik weet het al, Blok ziet er wat in, Overal snuift hij
nut voor zijn zaken: een kamerlid, een mojelijkheidvoor later. .. wie weet waar zoo'n man het noj toebrenjt,
- Hoe jaat het Philine? vraajt Prejel onbe-schaamd, maar zonder antwoord te wachten zet hijdoor:
Weet je met wie ik over je jesproken heb?Jeanne Terstejhe, Je hebt een succes te boeken, jonjeman! Trouwens, mannen omtrent de veertijf en die aleens dienst jedaan hebben, zijn in trek . . ,Hij lacht jeestij. Blok lacht mee.- W ij hebben niet te klaéen, jrapt hij,jezellijf wij
hebben niet te klajen,Z'n wattije ronde hoofd wenkt den bediende.- Nummer dertien, mijnheer Prejel? W at zal
't wezen?De vlerk jaat er voor zitten.
alles wat hij zejt jewichtij teoverhooren zal.
Hij heeft een maniermaken, 'dat niemand het
- Ik zal een 'simpelNiets éaat boven zuivere
élaasje oude Bols verkiezen,jenever.
Blok, jastheerf jeeft de bestellinj door, vraaét omeen mandje snoepjoed, dan, de korte handen op deknieën, maakt zich jereed de kennismakinj te be-vestijen.De heeren spreken over het jedaalde jeld, de kan-
sen der belastinjwetten.
De verlaten man. 5 65
- Ja, jaf jij bent een vrijjezelf heeft Jeanne mijverteld! valt Prejel onverhoeds in mijn afwezijheid.Een man' zejt zij, van ultra's - wie had dat achter jejezocit? - Ja, dànk je Jozef.Hij draait z'n vochtij jlaasje van het hem voorje-
houden blaadje, drinkt op de kennismakinj. Weerzitten wij alle ldrie in plechtijheid na het zware mo-ment, maar Prejel - jelukkij, nu kan ik zijn uitvallaten jaan - haalt met Blok jeleerd uit over hunwederzijdsche staatkundijheden. Ik volj den draadniet van hun jezwets, aanjenaam dolend in verwaaidelosse jedachten.
- Ken je die van rebbe Sichem en mijnheer depastoor?Nu moet ik meeluisteren naar de laatste mop.Prejel vertelt joedf hij heeft een talent voor mop-
pen-tappen ldat hem, den taaien indrinjer, in vele je-zelschappen welkom maakt, A1 luisterend met datdom-jeopend verwachtinjsjezicht ad hoc, bewonderik zijn jave. Daarom ontstemt hij mij weer. Blok daar-entejen laat van pret, die eijenlijk noj moet komenfzijn bollen kop rollen tusschen de schouders, slaat, a1sde jrap eindelijk verlost is, zijn jlas leej, bijwijs vandààd van zijn kant, jrinnikt nojeens na, schielijk noo-dijend of hij vreesde in verzuim te zil'n.
Maar u 'drinkt niet, mijnheer Prejel, u drinktniet!Tot mijn bevreemdinj wikkelt nu ook Blok zich los.
M isschien voor de eerste maal zie ik hem niet als man-
66
van-zaken, Z'n hoofd schommelend als een roulette-balletje dat zijn kans niet weet,naar rechts uitjetrokken, met
de slip van zijn monddaar noj weer onder de
vette plooi van zijn te korten kin, doet hij Prejel be-scheid met een ,fjoeie'' uit zijn voorraad, neemt er dentijd voor, trekkend en rekkend en schuddend van ple-zier, en Prejel, met zijn jlimmend luisterjezicht, datallanj wéét, wacht maar, wacht maar op het eindelijkeeind, om illico weer aan zijn beurt te komen.Zoo houden zij elkander aan den janj en ik ben een
vervelende derde, ik knikf ik lach, ik mijmer wej naarJeanne en wat die wel over mij jesproken hebben za1met dien proleet,Plotselinj rijst Blok in een verwonderinj omhooj.
Een dikke bronjod in wier en druipende draden. Hijneemt zijn spronj, hij vat met beide handen iemand,die plaats zoekt, bij de schouders.
- Sanderf ben jij dat!Zij hanjen over elkander heen, bekloppen hun we-
derzijdsche rujjen, jubelen in het weerzien; wij wor-den voorjesteld aan een lanjen jelen Indischman,hoofd van de firma Labberdoes & Sander, een jrootenklant van ons kantoor.
- Mijn compajnon, injenieur de Gouwekamerlid Prejel,Allen schurken wij ons in verheujinj, wij schuiven
achteruitf in een krinj, die ruimte noodij heeft, debediende, beredderij, weet noj een tafeltie bij te zettentusschen ,de in elkaar jepaste borrelaars, er komen
het
67
versche jlazen met drank, een aljemeen jesprek schietbij brokken en scherven overal heen.Lanjen tijd, terwijl de razernij van het drankhuis
jeleidelijk luwt, blijven wij plakken, aan elkander onsbeste best doend.
- Waar eten iullie? dreijt opeens de vraaj vanden lndischman,
verontschuldijen? .een éroote stem, noj eens kloppend
Sanders vierkanten knookruj, haast zich te ver-opzekeren, 'datcompajnonzelvij. ., ik moet meer de wereld in. .. lhè, watte? (en
hij jastheer is, Het treft zoo mooi, zijnjaat anders zelden uit. .. een beetje een-
ook mijn ruj wordt vroolijk beklopt) en of mijnheerPreéel ons ,de eer wil aan,doen van zijn jezelschap, wijzijn maar eenvoudije handelslui, maar mijnheer San-dersf z66 als hij daar zit een steunpilaar van onze In-dische nijverheid, iemnnd op wien elk land trotsch zoumoéen zijn, hij is een man met wien een minister zichniet éeneeren zou te eten, En aldoor kloppend op dieharde vierkante rujjedoosf veegt hij ons vieren tot eeneetjezelschap bij elkaar, rAent met den bediende affbestelt de jassenf hoedt ons allen door de lanje smallezaal in jroot jerucht naar buiten,Wij eten in ,,Le Lièvre perduf'f zoeken vervoljens
de vroolijkheid van eenjeenverplicht tot niets.
bedenkelijke 'dancinj. Ik majspelbreker zijnf drinjt Blok aan, en het bezoek
Hij jrinnikt vettijf mij 'duwend in de taxi.
. .,zou ik mij nu mojenDoch Blok, met
68
1,111,
Kantoor, nejen uur.Geef juffrouw Joosten achtereen zes brieven op.Zij slaat aan het tikken, jachtij, onjerejeld.- Tktktktk . . . tk-e ttk . . .rukt het papier eruitf zet een nieuw vel aan. . .* * @
- - tktktktktktk.-Ik herken mijn woorden aan de rusten.Bus, door de teekenkamer, jluurt in of ik hem zie.
Ik zie hem en hij haat mij.- Mèrjen! doet Blok, in zijn deur.- Mèrjen!- Heb je Vliersman offerte jemaakt?Mijn hand wijst naar de schrijfmachine.M aar Blok komt binnen.- Ik voel me niks lekker. Niks!Een hooj zanjetie jaat door zijn wrijvendef droje
handen,
Hij jeeft het op.De deur,
69
Goddank!W eer is er een brief van Philine,
jeld, een vriend en mijn zejen.Ik laat hem onjeopend,Het lijkt ,of de daj jeen bejin heeftf nerjens een
bejin. . ,
Wéér. Zij heeft nu
70
IX.
Aan de telefoon: Jeanne,Zij wil mij opzoeken, thuis, Belanjstellend, zien hoe
ik woon.Hlaar opdrinjendheid hindert. En vleit.W ij lachen, ieder voor ons toestel.- Ja, joed!Bonbons van Prakken. Theekoekjes. Sijaretten.
Bloemen,Alles ja ik zelf koopen, mij verwonderend over de
realiteit van zulke dinjen, Koop ik voor het eerst vanmijn leven bonbons van Prakken, theekoekjes, sijaret-tenf bloemen?
Philine. ..@ * @Daar is ook noj haar brief,Mijn kamer ziet er betooverd uit, de lok-kooi van
een homme : lemmes.Ik?W at moet iemand als ik in dit jalant avontuur?Is 't niet mijn schromelijk verouderwetschte aard, in
zulk een bezoek een avontuur te zien? W ie vindt ernoj iets in: een man, een jonje vrouw? Andere jonjevrouwen. Ik ben wel hopeloos ten achter!
71
Pas çal'' heeft zij jeschreven - heb ik op zulk eenffj .
fjça ' jedoeld? Denk ik daaroverf jeef ik er den indrukvanf of komen derjelijke onderstellinjen vanzelf, zoo-dra vrienden worden een man en een vrouw?Dat tafeltje met het lekkers staat te
divan, alsof het aandronj, Alsof ikwachtte.
dicht bij dewilde. .. ver-
Hoe kom ik aan zoo'n schunnij meubelstuk? Divanis verleidinj in de huiskamer. Opdrinjende vrijpostij-heidf een wijze om verwachtinjen uit te spreken. Dedivan is jekomen met deis ze, Zij is nu vrij,te bieden, zich vleierij te laten winnen.
ijmakinj der vrouw'' Vrijf fVr .zich daarop uit te storten, zich aan
De divan en de schemerlamp,Vijf uur komt zij. Mijn daj. Mijn beurt,Nu lees ik, leunend aan 'den raamhoek, toch Philine's
brief. Geld . . .Bloemen . ..theejoed. de snoeperij . . . alles staat
daar te opzettelijk bij elkaar.. ..maar wat is datf moet Philine alweer jeld? .De thee jaat naar het buffet, zoo is het beter.. ..philine. .. alweer van Maarten wej? . . . ze taat
naar Beelaert, tèch, die haar za1 wachten in Verona .,,Toe, wees jij lief'', lees ik. ffwij hebben jeen van
beiden meer een cent. In ltalië leef je zoo joedkoop.Later kan je alles immers afhoud en.
'a afhouden. .,!. . . j't Gaat rejenen . . .@ * #
Blok en die Indischman - vuilakken. Heeren ffin
72
de kracht huns levens'' en die .de duiten hebben, Menjaf ons in dat huis de fictie van een mondain bezoek,
, . .philine krijjt jeen cent! Geen cent! En voor diejuffrouw Terstejhe laat ik de boodschap achter dat ikverhinderd ben.
'uffrouw. . , Terstejhe . . ,. . . JM idden in de kamer, luisteren. ..Neen.Paskwil! De niet-meer-jetrouwde-man - mode-
artikel, érinnikt Prejel - krijjt jelejenheid tot vrou-wenstudie. Toemaar, toemaar! N'iet zoo drinjen. De bel.Zi/'!Jeanne!In het midden van mijn kamer jroeit plotselinj iets
prachtijs van lanj, purper fluweelf jeujd, blinkendeoojen. In mijn handen haar hand, haar jezicht in mijnjezicht,
- Lièf dat je komt!Je hebt hetecht jezellij hier!
inIk ben blijven wonenons huwelijk is jebouwd. Sinds vier jaar had ik er mijneiéen kamerf waar ik verbleef als een verwijderd jast.Eerst na Philine's heenjaan heb ik haar injeleefd, De
ons vroejere huis, dat voor
dinjen zijn nu eindelilk van mij.Ga zitten,
Maar neen, zij jaat niet zitten, Ik ben toeschouwerin mijn eijen huis. Ik ben een dwaas man met zijnkoekjes, zijn thee. Ik ben een schilder die onjenoodijdzijn werk laat zien. Mijn tejenwoordijheid is over-
73
bodij. Ik ben overbodij a1s een vader bij de jeboortevan zijn eerstelinj. Niet zoo veel houdinj heb ik overom zelf mijn prulletjes te toonen, Alles shat waarhet moet staan, te jereedf te wachtend, te tentoon-éesteld.Ik zie alleen de fouten van mijn proefwerk, terwijl
professor inkijkt en zou we1 alles te laat noj willenveranderen.Zij, Jeanne, beweejt zich naar het venster. Mijn
jroot, hooj venster staat vlak voor de hooje jele boo-men van den tuin,
lijktWat heb je een heerlijk uitzicht! De tuinwel veel jrooter van hieruit.Zij wacht jeen antwoord, zij maakt ook haar ée-
dachte niet af. Roeds is zij bij mijn tafel, zij vindtPhiline's noé niet wejjezet portret. Het staat noé inzijn marokijnen lijst, ik heb het noch veréeten, nochopzettelijk jelatenf waar het 'stond, 't Is er. Het waser altijd, misschien zou ik het missen. Ik weet niet,Maar op dit oojenblik Eindert het mij afschuwelij'k dathet er staat.
- Zoo heb ik haar jekendf spreekt Jeanne, wat af-wezij.
- Verleden jaar noj.- Is het niet lanjer?Philine heeft dit portret mij opjedronjen, met lijst
en a1, Dat wou 'lk zeker wel nemen, ter herinnerinj,Herinneriné waaraan? Den vroolijken tijd toen wij be-sloten te jaan scheiden?
1%
Jeanne's aandacht blijft zich scherpen daar in debuurt van het portret, Wat ziet ze? De lijst, het bronzenvouwmes, de boeken, 't Chineesch ivoortje op de plankbovenaan? De kast, Philine's palisanderhouten kast?In de spits van haar vinjers kneust zij het mol-
kleurij velvet jordijn, neuzend naar mijn Wilde, mijnVerlaine, mijn Poef mijn Browninj, Zij neemt mijnK'eats en zet hem weder neer. De injejeelde Chinees,bovenf keert noj eens terujf dan, met een spronj, is zijverloren in het Kopenhaajsch marmotje dat op denschoorsteenmantel staat. Of is het toch ,de spiejel? De
wilde daarspiejel is een lapsus van den architect, Hijeen spiejel. Het moest, Hij maakte er haast een porte-feuillekwestie van. Goed, de spiejel is er, Achter dienspiejel staat Jeannef twee Jeanne's tejelijk, in purpe-ren fluweel, de oojen wej onder haar diepluikend pari-sienne-hoedje. Mij kan ze nu ook zien. Zij jlimlacht.
- lk kijk wel heel erj onbescheiden rond .Pleizierij. In dien tijd zet ik de thee,
Terwijl ik bezij ben, scharrelt haar aanwezijheidachter mij, D'e boekenmolen wentelt. Ik weet, nu be-wondert zij het Florentijnsch stylet, dat dient als brief-bezwaarder. En, snoepend van de theekoekjes:
- Màj ik?Ze zijn er voor.
Al knabbelend verliestLanjzaam laat zij
- . . .Laat mij !- O nee. . , ik lej hem hier neer.
zij zich in verre afwezijheid.ha= mantel zinken van den ruj.
75
dien stoelf waarop nu de manteljlanst. Zou zij jaan zitten? Zou ze eindelijk jaan zit-ten? Wat wil zij met dat onjeduur bij mij?
- Ik ben z66 klaar, verontschuldij ik mij.Zij slaat de pianoklep omhooj, wekt een paar noten,
die schielijk weer verdwijnen. De klep blijft openf zijneust in mijn muziek. Het tvewater, eindelijk, raastf ik
Verloren blijft zij bij
jiet wat in .de trekpot om vôôr te warmen,Zij bladert. .. bladert. . . Maar merkt toch:- Je zet thee, of je het vaker hebt jedaan.- Een verlaten man. ..- Z66 maj j,e niet spreken!Met jroote oojenf drijvende in tranenf is zij plotse-
linj dicht bij mij, Haar beide handen lijjen op mijnschouders.
- Zu1 je z66 niet meer spreken, Jaap?Ik kan den toestand niet aan. Ik ben er niet aan toe.- Ik meen er niets verdrietijs moef zej ik, afwe-
'e van stèrk?1laten losf zij vallen, Ik ziefzij draajt
dan denframbozenroode zijf een toon maar andersmantel. In jlanzend frambozenrood staat zijf of zij je-schilderd worden moet. Dat weet zij ook, Ik heb eensterk besef dat zij het weet, en dat zij lanjen tij'd zoostaat om zich te doen bewonderen. Ik houd mij bezijmet mijn zetsel en zij bewondert in den spiejel mee. Zijlet op mij, zij 1et op mijn vereerinj, Zij ziet zich in hetlanj, hanjend, jlanzend frambozenrood - en dat het-zelfde rood jloeit om haar mond - en dat haar oojen,
rend. - HoudHaar handen
76
oojen die nu kijkenfeven zaj, oojen zooals zijzou zien, jroot en in tranen, n ans sperren zich haaroojen van het injespannen kijken, Al zoo kijkendefnadert zij opnieuw den spiejel, voljt plotselinj eenandere jedachte, bladert weer, als tevoren, in mijnM ozart,
niet meer de oojen zijn die ik zoo-het wilde - toen - dat ik
En nu eindelijk, moe en tevreden, laat zij zich neder'bij den divan op de pouf, die voor mij zelf bestemd was.Zij waoht. Zij schijnt te droomen.Voorzichtij nader ik met de thee.Zij jaat er voor zitten, recht, hoofd in den wind, om
uit te roepen, uitbundij dat ik er haast van schrik:- Je hebt een mooie, een héérlijke kamer, Jaap!- Vind je niet?Ik schenk voor ons beiden in.- Ik kan bejrijpen dat je er tejen op ziet, die te
verlaten.7* * @ @
Het valt je moeilijk.- Een of twee. . ,?- Graaé twéé. Ik ben zoo'n zoetekauw,Met onze zilveren lepeltjes roeren wij.
W achtende.Ik staande.
Blijf j e zoo ?Ik zet mij op den divan. Wij wachten.W ij wachten.Wat hadden wij ons voorjesteld? Wat zij? Wat ik?Daar zit ik op het onbeschaamde meubel, en zij zit op
77
mijn pouf. Ze is mooi, Ze is mooi in haar roode zij, enver van mij.Had ik dat anders jewild? Zoo even noj jaf ik haarniet luis''. W aljend van alles: ,fniet luisl''ffHet bladzijdje romantiek is omjeslajen. Olalala! niet
thuis, we1 thuis.Jeanne. .,
Juist k' iest zij in het schaaltje haar bon%n,Je moet 'die jxote nemen. In rhum jedrenkte
kers,- Zoo, kenner! - Ik jeloof je nooit meer wanneer
je beweert, jeen dames te ontvanjen,Wij lachen,
- W at wilA je zejjen?- W ilde ik wat zejjen?
Je bejon: Jeanne,- lk wilde zejjen, snauw ik ajressief : doe mij het
jenoejenf spreek met Prejel niet over mij,Alles staat aan haar stil, Eindelijk:- A1s jou dat hindert. . .- Het hindert me,Haar boventanden bijten kortdriftij in den rechter-
kant van haar onderlip, Een lanje hand komt naarmij toe; onze vinjers blijven in elkander.
- Je ziet er moe uit, zej ik na een poos.Onze handen jlijden weder los.- lk bèn moe.
78
lçiets.maj ik wat
lk' heb niet willen
nestelt zich op mijnW as het z66 a1s
lijjen?vrajen.plek, Jeanne,ik mij had voorjesteld? lk, sup-
.of op de pouf ?
Sohielijk ontruim ik; zij
pliant, op het tapijtjeLij je zoo joed?
Ik vlij haar in met twee fluweelen kussens.'t Is echt éoed bij je! fluistert zij zwak en dank-
baar. Ik heb het ècht joed,De toestand is onuitstaanbaar van banaliteit. Ver-
wacht zij nu dat ik die stemminj voljen zal? Mijmoeite jeven, en 'de demi-vierje kans op een triumf je?Beveilijd in den jrooten stoel van mijn bureau, ver-
tel ik in één lanjen boom van den vorijen uitjanjs-avond, met Blok, met Prejel en met dien Indisch-m an.
Benieuwd spant zich haar éezicht.- En toen 7,- - Toen?
ï/at daarna?Mijn verhaal is jebleven bij den laten maaltijd. Vier
mannen aan het dessertf dikke sijarenf drank.- Heeren die eenmaal uit zijn, jaan om elf uur
niet naar huis,- Vraaj Prejel!- 0, hij vertelt mij
leefd niet, halfwej op te- Dancinj.
er alleshouden,
van, Hij is zoo onbe-
79
- Zoozoo.- Vraaj Prejel liever.- Pas op, ik Gaaj het hem. En hij moet alles zon-
der voorbehou'd vertellen,Halverweej 'opjericht, beproeft zij haar ondeujend-
ste jezichtje, f'W at ben jij'', dev' ik f,een joedkoopeiuf''#
- Vooruit ermee, Van Prejel wil ik het toch nietten, Ik wil 't van jou. Jaja, van jou!We- Meisjes als jij behoeven niet te weten, waar vier
heeren van middelbaren leeftijd.- Kalf !- Veulen!- Ik weet meer dan jij. Lekker!- 't Is mojelijk.- W edden?- Ik bejeer jeen kampioenschap op dat punt. Best
mojelijk 'dat een zoo vrij jevochten vrouw. . ,- Nu ben je onbeleefd.- W aarom?Omdat je, ja A zie
onderstelt van mij,- Ik onderstel wat
het theel joedf leelijke dinjen
jij mij injeeft. Was 't niet jouwtoeleéf zulke meeninjen uit te lokken?
- Kan zijn, Ik zej niets en ontken niets. Maé jijdan a1s welleven'd mensch en jastheer je overal heenlaten lokken, waar ikHet spel verveelt
veelt me.
je hebben <1?me. Doodeenvoudij het ver-
80
- Spitsvondijh eid noem jullie, als ik 't wel hebfraffinement. - Wat heb je? Tranen?
- Je bent zoo jeméén tejen me, Zoo smerij!En waarlijk, zij heeft tranen in haar drift, lk voel
mij onontroerd, Kan ik er tejen? Thans? Eindelijk?Versteend vraaj ik:- Noj thee?Een wilde furie op den divan, Rechtop,- Beul!Godlof, daar heb ik Philine weer, Philine van dui-
zend' duizen'd maal. Gehuil, razernijf onredelijkheid,ondoorjrondelijkheid, spel, Spel om mij week te ma-ken, A1 die vele jaren van mijn huwelijksjelv heb ikdat spel niet als spel jezien. Komedie, welberadentoebereid op verteederinj en applaus. Hoevele malenliet ik mij foppen, roeren,oude trucs - raakt een
tot bijval verlokken! A1 demensch eenmaal wijzer? Ja,
toch? Vrouwen, a1s honden, ruiken wien zij voor heb-ben. Ik ben jeen hard man, jeen held, jeen maître,D'at weet zij, beter dan ik. Altijd, altijd hetzelfde, Hoejammerlijk banaal is deze moderne vrouw!Voorzichtij laat ik twee klontjes jlippen in de
zorjzaam door het zeefje jeschonken thee, Noj 'benik den toestand baas, Iedere mijner bewejinjen isironie.De vrouw sprinjt
spieren kauwen eenHaar mantel . . .- Jeanne. ..
op den jrond, haar witte kaak-denkbeeldijen tejenstand,
De verlaten man. 6 81
. . .hoe was toch het bejin van deze verstruikelinj. . ,- Je wilt toch zoo niet heenjaanf omdat ik de
kieschheid heb je niet te vertellen waar. ..- Je weet heel joed: dâérom jaat het niet,- W aarom dan wel?een ruk aan den mantel. ..* * #
- Met ieder woord beleedij je!Jeanne. ..
- Wat wou je van me? Wat wou je? Wou je somsde erkenninj dat ik jesteld ben op het verhaal vanjullie onsmakelijke avonturen?De vraajf absurd, raakt a1s een kojel. Alsof daar-
naast éeen mojelijkheid meer was,Ben ik nu weer - de schuldiée?Toch?En ik bejin te wankelen,Wanneer ik je heb beleedijd,
vinj, Het was niet mijn bedoelinj,De mantel valt haar uit de handen,- Ga jij nu kalm weer zitten. En drink je lee. Ze
is juist lekker,En waarachtij, weer doe ik hetzelfde. W eer het-
zelfde. Achter mij hoont Philine's laatsteportret. Mijnvoorzichtije h anden leiden de nu weer lijdzameJeanne naar haar jemakkelijken 1ij teruj. Genadijlaat zij zich plooien, neervlijen, bedienen,W at noj?Mijn handen op haar hoofd. za1 ik het durven?
Streelen? Zachte dinéen zeéjen?
vraaj ik verje-
82
lk blijf zoo staan, met de thee,- Jeanne. . ,Van we1 heel ver keert haar aandacht in een lanje
reis teruj. Haar oojen kwijnen, Zij lijst:Ja . . . jonjen . . , Zet maar neer,
Philine is in mijn ruj, Zij plooit ironisch haar mond-vleujels, Haar oojenIk sta.
jlimmen,
Vaaj, erjens, zet ik de thee maar neer,Wij zwijjen,Maar een hand komt naar het kopje, dat ik haastij
nader schuif ; Jeanne, herstellendf zuijt lanjzaam ver-sterkende teujjes,Schuldij zie ik toe, Plotselinj is er een vreemd en
sterk besef in mij. Jij, man van vijf en veertij, vijf enveertij jaar, jij hebt dit vreemde meisje onrecht aan-jedaan. Vrouwen zijn broos, Zij zijn k'iemen die menniet raken maj. W at wilde dit sterk zijn, zoo doelvast,zoo vrij, zoo jeleerd, zoo zeker! Een robbedoes. Eendie zich voorstaan liet, schaamteloos - en waaromook schaamte? - op haar ervarinj van veel iarenreeds,W aarom za1 ik het uur, dat zij mij biedt, niet
nem e'n . . .
Stak inmijn aarzelen de beleedijinj?Philine, achter mijf weet. Die weet.Driftij om haar alwetende aanwezijheid, smijt ik
het jlunderend portret in een lade,Thans jlimlacht Jeanne ook.
8:
- - Wat ben jij noj een jroote jonjen! bewondertzij, verteederd de hand uitéestrekt naar de mijne.
vooruit dan maar. .,* * #- Jullie hebt ,de oudste wijsheid, jeef ik toe.En nojeens zitten wij hand in hand, en Jeanne heeft
moeite niet te jeeuwen, Dan praat ze maar weer, praatze maar weer voor zich heen:
- M annen worden noeit ##W1JZer . i'nmannen Z Jkinderen, Ik zou jeen man verdrajen a1s mijn meester,Zooieu is absurd, en alleen denkbaar wanneer hijonéevoelij was en ik jevoelij, hij hard en ik de zwak-ste. En dàn juist nièt. Ik zou mij schamen toe te jevenaan een man, die te kort schoot in zijn - het malleonmoéelijke woord - in zijn liefde. Liefhebben is, ée-loof ik, zwak zijn, D'aarom V uden wij van mannen,die zacht als kinderen bij ons komen.Wij jaan, Wij jlijden, En ik volj, banaal:- M oet ik ,daarin dan een bekentenis verstaan?- W elke?Verteederd ja ik nu toch zitten op mijn pouf. De
plaatsf aan hare voeten, die ik mij had besteld, Wijzijn zoo ver! Je marche.
- De bekentenis dat ik . . ,- Mijn jroote jonjen! O mijn jroote domme
lummel!- Jeanne!Zij laat mijn 'hand, toejevend, op haar hoofd, maar
jeeft mijn streelen niet teruj. Ik ben alleen. Ik kan diehand, 'die zich gekrenkt voelt, zonder te krenken niet
81
verwijderen. Scherp wacht zij of ik te veel za1 doenof te weinij, middelerwijl speelsch jenietend van mijnjevanjenschap, En een jedachte voljend, waar ikjeen deel in hebf zejt zij ineens:
- W at dat betreft, lieve jonjen, zou Prejel meerkans maken dan jij, Nu ben je beleedijd, niet waar?Iemand a1s Prejel! En juist daarom, èmdat hij iemandals Prejel is je onderschat hem trouwens, Iemandsans consequence, jeenjeen jevaar voor ernstijheden, hoojdravendheid, ver-voerinj, liefde - Prejel en liefde! - teleurstellinj oftranen. Geen trouwen en scheiden - jij jetrouwde enjescheidene, Prejel. . , neen laat je hand niet los, hetis zoo heerlijk zoo .lanjs mijn achterhoofd. Prejel is een betrouwbaarpartner in het spel, Beiden weten waar zij aan toe zijn,
wi1 je wel? over mijn slapen en
beiden bejinnen met jelijke kansen, Misschien wordthet jeanimeerd, opwindend zelfs. Fladderende haren,zwoejende harten, Maar 't einde is zekerlijk 2- 1, ofwellicht partie remise .
. . .nu heb ik toch mijn hand teruj jenomen en zijbemerkt het niet. . ,
- Neen, dank je, Voor zulk spelen deuj ik niet.
kans je met hem te verjissen,
Z ij blijft jelaten en superieur.Dat zei ik toch, Jij niet, Jij zou de meester wil-
1en spelen. .,- Geloof je. ..- En het niet kunnen, En de nederlaaj drajen
als een dilettant, - W ees maar niet boos!
85
Zij heeft zich opjerlcht, moederlijk laat haar handover mijn haar het zacht spel 'der streelende vinjersjlijden, De kleine jonjen wacht, Zonder bewejen,oojen jesloten, wacht ik de duizelinj,Zwak ben ik en vernederd en jelukkij,- Adieu!Reeds staat zij in haar mantel bij de deur,- Bonjourf en dank je wel voor je onthaal.Haar hand nijpt als een mannehand.De trap af, zwijjend, jeef ik haar tot de straatdeur
mijn jileide,
86
IX.
Gaat u zitten, mijnheer Bus. Ik had jehoopt, denvorijen keer, dat wij elkander joed hadden bejrepen- ja, een ooéenblik! - Meer dan ik u zejjen kan doethet mijn compajnon en mij leed, een man van uw jarenen uw verdiensten ik verzoek u mij te laten uit-spreken. W ij bemoeien ons niet met de zaken vananderen. In uw particulier leven hebt u de meest vol-komen vrijheid, mijnheer Bus . . . op ons kantoor. .. watblieft u? zejt u7, . er is een formeele klacht bij onsinjekomen - zeker zeker - van die jonjedame.
- Een . . .- Juffrouw Drees heeft ons jeschreven: of wij er
niet voor konden zorjen, dat .de overlast die u haaraandoet - de overlast, ia - ophoudt.
Ons is zooiets niet minder pijnlijk dan u zelf.Het meisje. . .
- De meid! -- 't Is mojelijk dat u reden hebtf mijnheer Bus,
mij op zoo onjepaste wijze te corrijeeren, daar wi1 ik
87
natuurlijk niet op injaan . . .een zaak die mijaanleidinj over juffrouw Drees in dien toon te spre-kenf noch het aan te hooren - verstaat u mij joedfmijnheer Bus? - 'dat anderen dat doen. Uw verhou-
u 7, . . . dat iswat zejtniet aanjaat. .. lk voor mij vind jeen
dinj tot haar, uw wenschen ten opzichte van datmeisjej brenjen u misschien we1 in een andere positie,,,daar treden wij niet in, neen, u kunt niet van ons ver-lanjen - wat zejt u? - wees eens even stil. ..
- Ja - hallo! Hallo wie? - M et Jeanne u?W ie Jeanne? ikken jeen Jeanne.o, bent u thet? Ik had zoo jauw uw- En wat is uw wensc: - neenf ik versta he1 nietjoed, jeen syllabe,Ik 'ben in conferentie. . . Neen, er is niets: in confe-rentie. Ja, tot straks, -
0, - Ja, best jeslapenf en. ..
Dus, mijnheer Bus . ..- Ik heb eerlijke bedoelinjen, ik- U bènt jehuwd, mijnheer Bus.
wil haar trouwen,
zejtJeanne Terstejhefstem niet. .. neen,
* . @ #
- - IJ hebt jroote kinderen.- Ja, zeker.- Ja, zeker.- En juffrouw Drees is
jediend.- Neen . . .
- Zij is niet beter dan de rest. Dansen, uitjaan,achter kerels aansjouwen - dat doet ze!
88
van uw voornemens niet
- Daarover te oordeelen lijt,heid, lk ben niet meer dan haar
buiten mijn bevoejd-patroon, En een man
van uw leeftijd moest bejrijpen. . ,- lk hoùd van 'r, Ze zou 't zoo joed bij me hebben,Niemand twijfelt eraan, maar. . ,
- De slèt!
- Stomme poppekop!
- Luister nu even in vriendschap naar mij, Bus, lkmaj we1 Bus zejjen, wij kennen elkaar zoo lanj. W ijzijn haast van denzelfden leeftijd, - ja, ik schietook al op, Mannen a1s wij, alwat jevorderd in hetleven . . .
ik praat . . . ik praat . . ,* @ #M annen als wij . . . a1s wij . . .* * #ik praat. . . praat . . .
- en het is zoo moeilijkf wanneer men zelf verder,ouder is, te bejrijpen hoe jonje menschen. ..
ik praat. praat. . ,* * #- Neen, het is er niet op verbeterd, De vrouwenf
naar onze opvattinj,naamde vrijhei'd . . .
ik praat. . , ik praat. . ,* * #- jebruiken ze op een wijze.@ * #
- - 'Gister, mijnheer, ben i'k haar najejaan, lk hebmet haar jesproken. Ik heb haar jezej.d, wat ik vooru herhaal: ik wil voor haar jaan schdden, met haar
verliezen wel. . . Haar zooje-
89
trouwen. - En op den hoek, jeen vijftij pas van hetkantoor, stond een vent te wachten.
- Ja . . .Ze zijn samen jaan eten. Toen naar de bioscoop,
en naar een dansjelejenheid.Dat schrijft ze, U hebt daar een scène jemaakt,
.,schrijft ze dat? . ., En vindt u dat een lokaalwaar een behoorlijk jonj meisje. ..
- W ij hebben daar a1s werkjevers jeen oordeeloverf Bus, M isschien kondentijdmijnheer Bus, niet zoo precies te weten waar juffrouwDrees jaat en met wie, en in een openbaar lokaal uop te winden, terwijl uw vrouw. ..
sommije menschen hun'beter besteden. In elk jeval u deedit verstandijerf
- Zondaj. Zondaj is ze .de stad uit jeweest meteen kassier van Overjouw. God weet waarheen.
- M ijn bevoejdheid. ..Verleden week was het een man van mijn leef-
tijd. Zoo'n ouwe zwiermaker, en 'n pret dat ze samenhadden. ..
Nojeens . .-Ze hanjt ,de jodjanschelijke daj om aan het
raam . . .- W anneer ze. . . maar. ..
Ik heb toch het recht haar tevan vind! - lk wi1 haar trouwen,haar, Geen jedachteW anneer een mensch zooveelanderf is hij niet meer vrij. Neen,
zejjen wat ik erik kan niet buiten
heb ik meer die niet is voor haar.beteekent voor eenzeker niet.
90
Ja, mijnheer Busf ik heb met u te doen, Ik weet..,Het leven zaj er eenmaal anders ook voor mij uit.
Tuss/ en den artist, die ik wezen wilde, en den tee-kenaar-op-een-betonkantoor, dien ikMijn oude drift om te vermooien,niet dood. Die vrouw zou ik op .de handen drajen. . .
- Laten wij nu eens vrienden zijn, Bus, Laten wijals vertrouwde vrienden en vershndije mannen. .,
jeworden ben. . .idealen te zien, is
. . . .Wat wenscht u, juffrouw Joosten? Hè? W at?Ik wil niet worden heb ik u Voorjestoord jezejd.niets. Laat dien mijnheer wachten of stuur hem wej, ikben in conferentie. . .
. . ,Ha1lo! . . . Zeven acht vijftien, Ja, Londentwaalf-acht. - Neen, dank u. . .
W aar waren wij ook . . .- Laat maar. Ik dank voor de joede bedoelinj.
W at hebben anderen ermee noodij. Ik ben jeen kind.'t Is een zaak tusschen haar en mij, Tusschen haar enmij, bejrijpt u.
- Mijnheer Bus . . .En ik verdraaj niet, dat zich iemand 'drinjt tus-
schen haar en mij, Niemand. Mijnheer Blok niet, uniet. - De slet! . . ,
- Let nu eens op, hoemijnheer Bus. U scheldt
weinij consequent u bent,dat meisje uit.
. ..het krènj! De sloerie! Stom stuk ijdelheid! Endat heeft de brutaliteit te klajen! Ik sla haar de her-sens in!
- U spreekt overjuffrouw Drees in woorden, die
91
wij moeilijk in ons kantoor kunnen toelaten, mijn-heer Bus,
0ch j ij ! 3- ij kan ook . . . Voor mijn part . . .. . ,En met datzelfde krenj, die sloerie, dat stuk
ij.delheid wilt u. . .ik verzoek u. . . .@ * @ *-1t u. . ,W1 jaan
- Haha, die is joed! Dat heb je mooi verzonnen.Daar zit ik inf wat! Dik, In de drek, Laten we lachen. . .Nee, daar klopt niks van, niks. Dit en dat, dit en dat,- een slet en dan trouwen! De hoojere consequentiemaar, meneertje, - En wat jaat joù dat aan?
trouwen!
@ @ @
teek jij je neus in, snotaap!. . .waar SMijnheer Bus . . .@ * @
- O God, mijnheer, ik ben ook zoo onjelukkk!Hallo!@ @ @
Zej aan mijnheerNeen. - Noj niet klaar.
zallo - afbellen,@ * @
verkeerd verbonden. Neenll! ! -neejBlok dat ik noj niet jereed ben. -
- Drooj nu die tranen, wees een kerel, Bus. Datmeisje zounaar je telk even joed als jij, Bedenk wat je leven zijn zou meteen te jonje vrouw, die enkel uitloopt op sensatie, W ijmojen niet oordeelen, Iedereen heeft het recht, zijnleven in te richten naar zijn wil. Dat is nu eenmaal
onheil kunnen aandoen danje jeen jrooterluisteren, Wij ouderen zijn voorjoed - oud,
92
zoo, Hoe kan je haar verplichten, van je te houden,Al deze dinjen zijn dwaasheid, Bus, en je bent alleenzoo boos omdat je het evenjoed weet als ik.
- lk kan er niet tejen op, Geen seconde of ik benmet haar bezij,waar ze weer zit,
daj en nacht. lk loop haar na, kijkwat ze weer doet, met wie. 't ls zOo
vernederend. .. ik kon me voor m'n kop slaan. Al haarjedachten volj ik, achtervolj ik, speur ze na, ik krabze open, ik heb ze in m'n kopf elken wej dien ze loo-pen, elken schuilhoek dien ze zoeken, ken ik . ., ik benze vô6r, ik weet ze noj eerder dan zij zelf, - soms ishet of ze denkt met mijn hersens. Nu zal zij z66 doen,denk ik, en zij doet het, Zij zal dàt zejjen, en zij zejtwat ik heb jedacht. - 't M aakt me zoo moe en ik kanhet niet laten . . ,
- W at moet ik u nu beloven. ..? wat kan ik doen . ..- W ij zullen je een maand verlof jeven, Bus,
met behoud van je salaris, Een kleine toelaje er bijvoor wat extra's. Maa'k met je vrouw een reisje. Huurerjens pension,
- Kunt u een vrouw, die in ie vleesch zit a1s eenteek, ontloopen? - Kunt ù dat?
* * #
uSf* * # méér kunnen wij niet voorDrees ontslaan omdatIrijptf iuffrouw
meisje heeft jeen schuld.Dlls dan zit mijn ontslaj er op, wil
'e. Je be-l
@ # #IJ . . . llet
#
Je zejjen.
93
* . @ #
- Het varken! nu jooit ze mij met vrouw en kinde-ren op straat.
- Denk er eens over,Busf jeef je joed rekenschapvan alles. ., - Is die mijnheer daarjinder noj? - Ja,laat maar binnen, .- W ees een verstandij man, Bus!Geen vrouw is waard dat een man voor haar lijdt,
94
X,
Zoo schrijft Philine:Lieve jonjen,ffIk zit erff
wi1 je heel erj lief zijn?zoo vreeselijk erj moeilij'k voor,
tusschen mij en Sander is het uit. Hoe kon hetJa,ffanders! Hij is charmant, maar zoo verschrikkelijkejocentrisch, hij ziet alleen zich zelf,Natuurlijk zijn we a1s joede vrienden jescheiden.ff
M oeite heeft het we1 jekost, Hij was onredelijk, hijwilde mij niet laten jaan, hij was razend van afjunstop Maarten, op jou, op iedereen. Jaloersch op alleswat was jebeurd en no( (ebeuren kon, 0, die laatstenacht in Venetië!
,,Neen, beter zoo, Maar, lieve jonjen, ik heb jeensoldo meer, jeen soldo zej ik je, Je bejrijpt wat hetmij kost, jou te vrajen, Van Sander kan ik toch nietsaannemen, dat zie je wel. En ik moet - - de koudedajen komen hier ook - - noodij naar het zuiden,Palermo, Sicilië, zejjen ze, is .een paradijs, Daarff
jaat de antieke wereld open a1s een zon, Zejjen zedichterlijk, jeloof jij ook niet dat het altijd tejenvalt?Och, het zal daar jinds we1 zijn a1s overal, maar tot in
95
het merj vandaar niet warm
mijn botten voel ik me koud. A1s hetis, ja ik naar Aljiers,
ffKon ik mij zelf ontvluchten, a1s een alikruik zijnschelp, ik deed het, Je weet, ik heb op Sicilië vriendenwonen, ,de W impels zijn nu, jeloof ik, in Catania.Smaakt dat niet naar rozijnen? Jaf naar Catania ja ikmet mijn eenzaamheid. W illem was altijd lief voor meen Gerdi is een joed zacht schaap.
ffzeker, de reis za1 niet éoedkoop zijn; ik éa tweedeklas, ik voel mij avontuurlijk jestemdr Tweede klas,de interessante jonje vrouw: de heele boot - want ikzie mij op de boot van Genua, een zeereis zal mij joed-doen - wi1 Feten wie zij is. Zij ben ik, Ik houd mijjeheimzinnij. Aan tafel zit ik tusschen Italiaanscheonderofficieren met hun fiere snorren enverleidelijkeblikken, De steward met z'n zoeloekop probeert zijnkans, terwijl hij mij bedient. Ik heb een lanéen stoelin 't beste hoekje van het dek, 'daar 1ij ik mijmerendden lanéen blauwen daj,
ffMorjen ja ik bij Cook hooren, wat dat allemaalkost. Geen kldnijheid, Maar in Italië leef je van lires,die staan laaj. Je weet niet half hoe ik mij schaamfjou lastij te moeten vallen om dat vervelende jeld.Over drie maanden kan ik pas aan den notaris schrij-ven: de ffWoodlands'' betalen jeen dividend en jouwuitkeerinj heb ik in Venetië verdaan, Ben ik nu nieteen stoute kleine meid? Die 'nooitverstandij wordt?Zoo'n nietsnutte citale?
ffNee, hè, jij weet wel beter, Ik zie je joeie oojen,
96
als ik ze hier had zou iktoc'h ook enkel voor haar
ze zoenen, Een vrouw majschoonheid leven! Vindt jij
omdat ik het zej? Voor een vrouw over dem ij ij del,dertij?
,,Bij Maarten trok ik jummi handschoentjes aanvoor al het jrove werk, Wij hadden daar niemand omons te helpen, Aardappels schillen deed hij' ik mochtdaar niet aankomen. Lief van hem! Hij kon zoo echtvoor mij zoréen. Heel anders dan Sanderf Sander iseen verfijnde bruut. Zijn liefde was altij'd zelfzucht, ofhij mij streelde als een bijou, of uitschold en mis-handelde. W ant ja, hij heeft mij ook - arme jonjen,maar waarom vertel ik jou 'dat nou! - mis'handeld.Of echt mis'handeld. Eenmaal heeftjen,i - nZ Ji - nP J >
hij mij jesla-aldoor op dezelfde plek op mijn schouder, tothand er 1am van was, Toen klaajde hij over de
,,W aarom moet ik jou dit vertellen? Ik had hem enmij zelf jezworen het in eeuwijheid te verzwijjen.
het er ineens, ik kan het nietVooral aan jou. Nu staatmeer wejmaken, 't is net of ik hetjou bekennen moest.Spreek er in jodsnaam met niemandOVerfdiedinjenraken verder, e,n worden veel erjer dan ze zijn. Ge-loof ie ook niet, dat zulke (eheimen zich zelf vertel-len? Vöôr je het beseft weet iedereen: rrhij heeft haarjeslajen - jesléjen! Geslajen tot zijn hand er lamvan was en hij zelf huilde van de pijn,'' Mijn schouderbleef twee weken blauw, ik moest een jurk met lanjemouwen koopen om de plek te bedekken.
De verlaten man. 7 97
Doe ik je verdrietf m'n jonjen? 0, zoo in woordenffziet het er noj afschuwelijker uit, Toch - vreemdhè - leek het toen anders, alsof het eijenlijk zoohoorde, Hij wilde mij geen pijn doen, hij was enkeldriftij en jaloersch, Misschien had ik hem wel éesard,jaf ,ik weet haast zeker, ik had hem jesardf in een ver-lanjen, dat hij mij zou mishandelen. W ij huilden bei-den a1s verdoemden, Herinner je je Masaccio's EersteMenschen in de C'appella Brancacci van C'armine teFlorence?-,
ffvind je mij literair? Voor mij behooren al die om-wikkelinjen en assooiaties bij het jevoel va'n eenoojenblikf ze zijn ermee verbonden tot één enkelewerkelijkheid. Nooit heb ie het van mij willen aan-nemen en bejrijpen, Geloof het toch deze keer! Jij, diezoo eenvoudij bentf zoo echt, neem nu eens aan, datanderenf dat een opjewonden vrouw a1s ik oneen-voudié zijn kan, alleen echt in haar onechtheid. 0okSander was zoo, beiden huilden wij. Toch is het sinds-dien niet weer echt ,joed jeworden, Dat ééne bleeftusschen ons - moet ik het zejjen? je zult het tochweer niet a1s waarheid aannemen - bleef tusschenons a1s een verlanjenf dat hij mij weer zou slaan, enzijn aandriftf dat opnieuw te doen, Menschen zijnschorpioenen,Gelukkij jij maar, vent, die met zulke injewik-ff
keldheden - je maj jerust in jouw taal perversieënzejjen - niet 'hebt te maken. 't ldee dat jij mij aan-raken zou! Van jou zou ik het nooit hebben verdrajen.
98
lk had je zeker jebeten en jekrabd. Sander is heelanders, ïFij zouden ons leven lanj vechtende samenkunnen zijn, mishandelinj ondervinden a1s een be-standdeel van ons jeluk,
Toch - zoo is 't beter, Ik ben nu wej, in Milaan,ffVan hem k an ik jeen soldo aannemen, dat bejrijp jewel.goeie,
,fLaat spoedij van ie hooren, Zelf reken je wel uit,hoeveel ik noodij heb om den eersten tijd ook daar-
bent alsJij mijn vaderf jij lieve, zachte, joeie,vent. Hier, met je lobbeskop tejen mij aan!
jinds - stel je voor, dat ik de W impels niet zou vin-den, zooiets kan toch jebeuren - het uit te zinjen.Hoe verheuj ik mij op de zon! Ik zie mij lijjend ophet marmer van een tempel - neen, ik za1 je niet weerverdriet doen door te beschrijven, hoe ik mij zelf daarzie. Geloof je niet ook dat sommije menschen, ik be-doel vrouwen, kunstenaars-jeboren zijn met de mid-delen van hun lichaam? Schrik niet, lieve, dommejonjen! Jij bent zoo heel niet
,,lk brand natuurlijk op jezoen. Philine.''
injewikkeld.antwoord. Hier een.
Driftij, om af te doen, schel ik om den kassier,Vraaj aan het reisbureau. ., Milaan= palermo eersteklasse. ., Neenf dank je, Pluijmf ik zal zelf we1 ver-zenden.Een joed deel van den middaj ja ik de penitentie
door, rekenen, wat zij za1 noodij hebben voor reis enverblijf, het koopen van den wisself den brief.
99
ffBeste Philinef ziehier ruim jenoej. Op 't oojenblikheb ik jeen tijd te antwoorden op je brief, Later eens,
Heb een joede reis' - Jaap.''ff
Mannen zijn sukkels. Omdat zij jeld verdienenf .datvrouwen niet kunnen missen.
100
Xl.
Alles heb ik overhaast, nu bezwaart het mij a1sbinnen jeschrokt eten,Vrij-makenl'' dacht ik. Afdoen, niet zeuren, nietfl
wachten.Zoover is het dan, De brief is wej, de taak van mij
af, de zorj verjeten,Maar despanninj van ,die haast trilt na, Mijn arbeid
om haar wej te werken, brenjt Philine dichter bij mij.Haar tejenwoordij'heid is tastbaar, ik kan met nietsanders meer bezij zijn.
- Juffrouw Joosten.Verstrooid dicteer ik brievenf brieven 'die mij niet
aanjaan, ze ontjlippen mij. Juffrouw Joosten, ver-wonderd, vraajt, herneemt, corrijeert.
- Ja, maakt u er maar wat van,Eindelijk ben ik dan weer binnen mijn muren, thuis.
lk heb Blok's aansporinj, den avond met hem door tebrenjen, afjeslajen en aan de telefoon de joedmoedijefamilie W four - ook zij raakt zich van haar plichtbewust, iets aan mij te doen, mij met een hap jezins-leven te helpen - bedankt voor haar diner,
101
Gelukkij vind Q thuiséeen brieven! W at ja ikéedronjen vriendelijkheid,Al mijn jereedschap lijt
mee doen?En zajend komt Philine weer de leejte vullen. Den
heelen ,daj is zij er jeweest, zij heeft haar zinf haarjeld, haar vrijheid en mijn zejen, wat wil ze nu noj
jeen bHeven, Eindelijk eensdoen? Geen brievenf jeen op-éeen avondverpooziné,voor de hand, wat ja ik er
komt ze, onweerhoudbaar,noj? Wat moet ze dan noj! Zij is
jeen heden, zij is herinnerinj. Ik wil, dat zij herinne-rinj zal zijn, A1 wat zij mij jedaan heeft, wat zij voormij éeweest vroejste vreujde aan elkan-der, de kwelliné van den aankomenden val, al de be-leedijinéen van haar ontrouw.Ja, a1s een made heeft ze in mij jeleefd, Het blad
verslapt, de knoppen tieren niet en, rooiendf vindt jehet dikjezwollen monster in den wortel.Zoè is zij naar haar bestemminj, zoo jinj het mij
is. A1 onze
naar mijn bestemminj.Ontkennen wij niets . .,
m eer.
Drinjend a1s kwelwaterW at moet ze dan
Het wasf de eerste - was het .de eerste? - de eerstemaal een avond op enze Italiaansche reis- Firenzebond ons lanjer dan wasnoj krap een week,zuimen om de mallijhei'd van dien scheeven toren.
- Siena liever, Philine. Het lijt op onzen wej.Neen, Siena offerden wij voor den scheeven toren.
jeraamd, v'oor Rome bleeftoch wilde Philine Pisa niet ver-
102
Een paar uur sporen door de winjerdslinjers vanToscane, des avonds konden wij met de Simplon-Rome-expres weer door.'t ïFas reeds
het krijtwitteder oudef wejjestorven
jevorderde middaj,hitte-licht tusschen ,de
noj edhter stondruftije paleizen
W ij éinjen van het sta-stad.tion te voet- De kleine dikke koninj maakte een bren-zen bombarie op zijn pleintjef traaj slikte de okerenArno in haar jemetseld bedf er was de jearcadeerdestraat met de éezellije nadrukte van een markt,Toen liepen de straten nerjens meer heen; wij stuit-
ten op den stadswal, Zonderlinj nieuw stonden desuikeren heilijdommen bijeen in hun even jrasveld:Doopkerkf Dom, de manke jas'houder der Cam-panila.Reeds was het Camposantof waar wij Orcajna'sTrionfo della M orte'' zouden zienf jesloten; eenffavondlijke zon beéon de marmeren monumenten meteen roze vlade te bepleisteren; alles kwam ons banaal'ontheiliéd voor en van een 'kinderlijk joedkoopensmaak,
- Zullen we maar?Philine echter scheen noch teleurjesteld, nochf als
anders meestal, moe, W ij liepen het jrasveld om, ont-dekten de arjelooze bronzen deuren van den dom'bezajen spotziek de malle uitstallinjen der marmer-werkers, die vreemdelinjen vanjen met de reuzelenmonumentaliteit van scheeve torentjes ln alle maten;daarna, mijn voorstel afwijzend den lanjen wej teruj
103
door een stuk trammen te bekorten,Philine, de wandelin.j, het had noj in dev6ôr t eten.Arjwanend lette ik op haar montere jeujd, haar
opjeschroefd jesprek, het kwinkeleeren van haar stem.Arjwaan was noj - toèn - mijn eerste vernederinj.lk durfde niet omzien; i'k voelde, ik wist de nabijheidvan een man, Stappen schoten schielijk nader, onslanjs: twee onderofficieren, hun te korte lichamen inpoffe, plotselinj versmalde broeken, hun dikke olie-koppen in .de dwazelijk uitjezette pettendoozen v'anschimmeljroen lakenf hun ordinaire knevels, hun zwel-lende Rinaldini-ooéen,Een hunner, de vinéers aan zijn knevel, keek om.Ep jaf Philine, mijn vrouw, mijn dame, raapte de
hulde onbeschaamd in het vertoon van haar je-OPfvleide ijdelheid.De kerels hielden hun schreden in. Zich spiejelend
in de vensters van eenwinkel, lieten ze ons voorbij.- Doe- Welk
j'm ljenoejenf schat?hetjenoejen, Philine . . .
- Je weet, wat ik niet uitspreken wil,Driftij korf zij de lippen met de boventanden; haar
oojen staken.
verkoos zil'yruimte tijd
- Je bent niet over-duidelijk, hoonde zij, zich uit-stallend voor een fruitwinkel om haar bewonderaarsniet te missen,Ik zweej, Mismoedij zwierven wij onder de arca-
den, die twee soldaten achter onsf om ons heen. Ein-
104
delijk bereikten wij het hotel aan de Lunjarno, waarwij het maal jebruiken zouden,Het eten was er slecht, in olie, Gewichtije burjers
van de plaats kwamen met krakend krakeel van con-versatie het lokaal 'bezetten. De meesten vonden hunvaste stoelen en omrinjde servetten, wat onsf toeval-lije jasten, noj meer afzonderde van hun jezelschap,W ij zaten aan
vruchten, elkanderjen, in biddende
een dessert van druiven en drojehinderend met ons jesloten zwij-
anjst voor het verkeerde, misbejre-woord, toen zich Philine plotselinj verhief, en, dejordijntjes wejschuivend, uit het venster over
Pen&vittede reeds injedonkerde ykrno keek,Verwonderd wachtte ik, stakend het amandels kra-
ken op haar bord,- Zou je niet jaan zitten?- Dank je,Na een poos:- W at interesseert je zoo?Philine jaf jeen antwoord: zij repte zich naar de
vestibulef a1s wachtte zij daar iemand.Een verre zanjstem zwol in deininj van juitaren.Driftij spronj ik op, Ik vond haar bij den uitjanj
spreken met dien overschoonen militair. Onder denwa1 steej de tenor van den onzichtbaren zanjer.
- Philine!Het is zoo vreeselijk aardij! de sijnore komt
vrajen of wij lust hebben in een avondtocht lanjs deArno en de vestinjen.
105
- Dank je!E'n waarom dankje? lk heb er veel plezier inf
het te doen. Ik heb ook al jezejdf dat wij met veeljenoejen je mij éeen jek fijuur laten slaanfwi1 ik hopen.
- Nlet met, niet zonder jenoejen. Ik heb jeen lust,
zult
mijneer ik behoefte h' eb aan eenzelf bestellen en betalen,
door wildvreemde menschen te laten fuiven. W an-jondelvaart, kan ik die
Jij altijd met je betalen!Vrouwenf die veel jeld jebruik' en, minachten jeld.- Goed, joed! verweerde ik mijf ik dank voor de
terechtwijzinj en ja niet mee.Ik éa!
Glimlachend triomfant stond de man te wachtenhet eind van onzen twist. Toen
OPbooj hij - ,de sijnora
zou komen.Philine liep naar binnx om ,de zijden sjaal, zij liet
mij zonder een verder woord aan tafel.W onden zetten zich in litteekens vast - waarom
deze dieper dan andere? Om dat ffeerstef'? Misschienherinner ik mij noj vroejere, van toen wij ons verloof-den en zijf Philinef zich we1 scheen verloofd te hebbenmet alle mannen in onzen krinj. Zij werd jehuldijd,zij liep ,de huldijinj tejemoet en na, Zij wooj, zij matniet, zij kende jeen onderscheid en jeen onderschei-dinj. Oude jalante heeren bedelde zij om een com-pliment,Ik bleef niet lanj in het allenjs verlaten restaurant,
106
betaaldef jinj de leeje avondstraten in, Een bar tin-jelde met joedkoop rumoer van dansmuziek, De Arnosleepte zich stil door haar wijden steenen jeul, erwas niets op dat water, het leek een dieptef eenleejte, iets dat jeweest was en niet weer terujkomenZOu.
Soldaten, officieren in hunslenterden onder de arcaden of
parmantije bravour,zaten achter hun wijn.
vrouw niet hen? W aaromW aarom bejunstiéde mijnniet dien? dien anderen? Ziewat een haan metzijn
we1 dejroen-jouden pluimen waarom niet hij,andere? De eerste de beste waren zij toch allen. Komkerelsf daar is een dame - dame! - die naar jehunkert.'t Werd laat, alleen bij het 'station bleef drukte,
waar de hotels hun zonnen ontstoken hielden voor dereizijers ,der late treinen, Hoe keerde zij, P'hilinef -waar was zij? waar brachten deze joedkoope riddershaar heen? - hoe keerde zij van dit smA eloos avon-tuur teruj?Ik zou in e1k jeval de stad verlaten met den nacht-
trein. W at ook jébeurde, Alleen, 0, allerliefst alleen!Hoevele malen - later - :hzb ik derjelijke voor-
nemens jevormd! jaanvluchtenf haar zetten voor de jevoljen harer onbe-zonnen daden.
Haar laten naar haren wil,
Over het water rees het vonkend jejons der instru-menten. Lichtjes dreven in 'de ledijte aan, Donkerwachtte ik haar bij den aanlej.
107
- 't Was verrukkelijk! verrukkelijk! prees zij.E mille jraziej sijnorif mille jrazie!Ceremonieel kuste de vent haar uitjestoken hand.Dien nacht naar Rome.ln Rome. ..W aarom dit klieven van de wonden?Omdat ik - de bekentenis steekt als jif - omdat
ik - nôj - niet van haar benwat ik toen beleefdef het wreede,zijn met een vrouwf die vlucht,aanweziéheid, altoos in plannenf heimlijke bejeerten,in zich verwijderen voor knoeierijf vuljair ve= aakfomdat dit alles noj wroet en sehrijntf een scherpekwaal en elke aanval wond weer de oréanen, die noj
bevrijd, Omdat ik allesbeleedkende samen-die nimmer leeft in
niet zijn jenezen van h' un pijn,0 duizend, duizend maal heb ik haar leeren zien! Ik
zie haar, tast haar, haar z'iel is in mijn handen, ik houdhaar teéen het licht, al wat 'daar laaj en leejte is, watijdel, jrof en voos, ik ken het, noem 'het, ik herken het!En menijmaalf dit weet ik, was zij ln voorbedacht-
heid wreed, Halve bekentenissen hitsten mijn jaloezie.Nimmer oprecht, nimmer jeopendf leek zij voort-durend met onbekenbare zonden bezij, Zij schreef, zijlasf zij jinj uitf zij had haar dajbezet, neen nooit jaf zij zich eenv' oudij kameraad-schappelijk beschikbaar. Zij entte in mij het vermoe-
j.ZJtelefoneerde,
den, altijd te storen, Ma ijmaal. was er iets? waser niet iets? neen, er was niets . .. speelde zijf veinsde,insinueerde, of ik toc'h onéellgen kwam.
108
Heb ik mijn avond vrij jemaakt om al dien smaad,al die verdrietijheden te overdenken? Voor de schan-delijke erkenniaj:blik, hoe zwak zou ik weererkennen, doorjronden,- ja, verachten: verachtinj is hethaat - t6ch, ware zij aanwezij,
indien zij keerde, op ,dezen oojen-zijn! ? Ten volle weten,
oordeelen en haar verachtenduizendvoud vansmeeken aan hare
voeten?Is dat mijn avond, is dat mijn tijdverdrijf ?Duidelijk spreek ik, e1k woord staat jebeiteld, ik
spreek:Zij is niet meer met Beelaert - niet meer met Bee-ff
laert in Venetië - zij jaat op reis 'naar Catania, naarW illem W impels, W illem W impels in Cataniaheb het reisjeld zelf voor haar afjezonden.Mijn jeld verzonden voor haar reis naar den nieu-ff
wen minnaar . . .
ilt
0, wist ze, zou zij niet k omen om te triumfeeren'?Ik wil aan Jeanne 'denken, haar schrijvend mij ver-
treden.De tweede zin reeds knapt af.Lanjzaam verscheur ik, mijmerend, het papier.Verlaten man.
109
XII,
Het avondweer is schraalfVereenzaamd, uit mijn
he=ie van biertjesmenschenvan ffcolumbia'',Elf uur,
leej zijn de straten,woninj jevluchtf 'zit ik inaan de verlichte leestafel
Als dit de oplossin'j zijn moet, waarom ben ik danniet op Blok's voorstel injejaan? lk moest zoo noodijwat maken van mijn avond - o, inderdaad, wat hebik er veel van jemaakt!Toch ben ik blij, aan Blok niet jebonden te zijn,Er komen ineen's veel menschen, de schouwburj
jaat uit. Iedereen die er is jaat plaatsmakend ver-zitten onder het licht, De 'doorloopen zijn jepropt vanzoekenden,Hoe heeten die meisjes ook? Ik herken de assis-
tentjes van professor Dels, Jeanne's vriendinnen.Ja, bij de Terstejhes heb ik ze ontmoetf ik weet ook
noj wel .de namen: Josine en Gracia,. ..potsierlijk van sierlijkhei'd zijn haar namen. ..Uit haar verte jlimlachen zij een jroet.waarom jlimlachen vrouwen? . ..@ * #
Neen, het za1 modlijk voor haar zijn een plaats te
110
vinden. ., Josine en Gracia. ., hoe heette toch ookweer dat meisje, dat toen zonj? Zij had een wijnroodejurk aan, die juffrouw Toos - ja Toos - van Galen.Het maakt mij vroolijk: Toos van Galen, ik vind
een wreed vermaak in haar zielijheid.Philine wilde. . . Philine wil altijd koppelen. .. Ik
voel hoe zij jemeten heeft; van haar naar mij, van mijnaar Toos van Galen,En helsch van woede en spijt zou zij zijn, deed ik
haar zin,Josine en Gracia staan ineens dichtbij, Blond zijn ze
en jroot; zij hebben noj jeen plaats; zij staan jrootboven 'de menschen in haar lanje rijzije lijven. Haarblonde hoofden verheujen mij, ik ben blij om haarjlanzende oojen.Staande praten wij in de jonzende volte,Er is jeen plaats - zullen wij erjens anders
éaan?Een wonderlijke kameraadschap is eenklaps ont-
staan. A1s in een feest drinjen wij door ,de menijtenaar buiten,W 'at is de lucht nu levend en frisch! Vernieuwd, ver-
jeudijd, voel ik mij een avonturierend cavalier. Ik zouzoo willen wandelen in een lommerij jobelijn.
Hoe was 't?'t Is naar hun uitjanj da't ik, hoffelijk, vraaé.Zij hebben veel critiek, Candida is haar een te huise-
lijke vrouw, Een dominees-dame.- Met Leonardo's jlimlach!
111
Dat juist maakt haar zoo onuitstaanbaar, vinden zij.De dame stelt zich aan.Haar meeninjen drinjen om mij heen, Alles teje-
lijk. lk heb van Leonardo jeen verstand, Geen Mona-lisa Gioconda zou haar dichter zoo toejesprokenhebben,
- Vrouwen denken aan jeen jaren, jaren zijn nuch-terf beweert Gracia, de hoojblonde.
- Dat was toch de bedoelinj, meen ik.- Een vrouwf die de buitenkans heeft bemind te
worden door een dichter. . .- . . .'overjedicht! . . .- Zeker, licht Josine toe, want wat anders is
als een scheppinj zijner liefde. ..- Vrouwenf houdt Gracia vast, 'die kans zien je-
dicht te wordenf halen ,haar dichters zoo niet uit de
j'ZJ
stemminj,Ik stel,feestelijk, een soupeetje voor,Mojen wij dat?
Gracia opent den liefsten jlimlach, dien ik ooitondervond, Kunnen ook vrouwen zoo zijn? Zonderterujhoudinj, achterbakstheid, bijjedachte, inbeel-dinj?W revelij druk ik een herinnerinj aan Philine's hun-
kerende opzettelijkheid van mij wej, Een bijna lijfelijkondervonden drinjen,
W ij mojen! beslis lk ,Bovendienf vindt Josine ookf zijn wij met ons
tweeën.
112
Zij lachen.Ja. Ga ik weer dwaas doen? Cavalier seul met deze,
juist deze dames? Drinj ik mijn reisjezelschap op aanmenschen, die samen hun wandelinj maken?Nojeens iets wej-elbojend, dat hindert, dat bij mij
zijn wil als een kat, herwin ik moeizaam mijn feestelijkjastheerlijke stemminj: vroolijk betreden wij het rozerestaurant.
De saxophoon van een jazz zoekt insinueerend inzijzaaltjes wejjescholen paren. De nejer vanjt onzekleeren op, een deftije maitre d'hôtel, een maîtred'hôtel a1s een auto, leidt ons een hoekie binnen, dat,zejt hij, voor ons is jereserveerd.ln den rozen zonsonderjanj van het lampje wor-
den wij drie jebed als poppen in een 'doos.lk presideer aan het korte einde van de tafel; de
vriendinnen, tejenover elkander, jlimlachen in ûlkan-ders ooéen, Zij weten iets, Ik voel mij feestelijk enachterdochtij. Terwijl zij in de spijskaart zoeken - deonvermijdelijke oesters met champaéne heb ik reedsbesteld - leef ik in zachte koesterinj van een be-dreijd jeluk.Mijn beide 'dames
voor overdrevenhebben zich, in de jarçonne-mode,
manlijkheid behoed. Zij zijn lief je-bleven ,om te zien. Zij hebben intellijente oojen, oojenvan kameraden, die tejelijk vrouwen zijn, Geleerdejonjemeisjes Josine heeft reeds, meen ik, jedoc-terd - behielden zij .de weljevallijheid, elkaar be-minnend, voor elkander vrouw te blijven,
De verlaten man. 8 113
mij bekoren door deze beminlijke vrouwe-die niet eischt a1s Philine, veinst a1s Jeanne,lijkheidf
zich aanbiedt enteruéneemt, of op meedoojen hoopt insmeekend wachten; zij hebben in haar nymphen-wezenook een man meer te jeven dan enkel oojst van mooi-zijn en van jeest: haar zusterlijke jezamenlijkheid, ofdaar een land van schoonheid was, dat zij alleen be-
lk laat
volken.Het ,,ewij W eibliche'' - o raadsel! - zou het in
deze kuische onkuischheid zijn?Mijn lieve jezellinnen hebben knabbeljraaj haar
keuze bepaald: het zullen, na de oesters, duifjes zijn,een vol-au-vent van champijnons de couche, wat zoets,wat voor .de tandjes, en wat ijs.
- M à,é het zoo?De jouden flesch lijt in het brekend zilver van zijn
ijsj daar tinkelen kleine smeltmuziekjes. En nojeensinsinueerend jaat de saxophoon overal rondf haalt uîtde nestenjlad parketjezwijj,Een feest van parelmoeren oesters is onze tafel,
Gelede vrouwenhanden
der soupeurs 'dansparen wej; over hetsleepen two-steppers in plechtstatiélijk
tasten aan, robijnen mondenbrood kneust knisterendslurpen, het broos jeroosterd
in de vroolijke jebitten, Nojeenstijn voor mij is aanjerichtf louterevera, lust zonder verlanjen.Ja, ik weet. En ken j'm lzelf,
jelijkt het of dit fes-schoonheid, Prima-
een zwakke man. Zouzooveel luister kunnen duren? Alreeds, man, mensch
114
van ontledende rede, van zelden critiekloozen blik,sleep ik hindernissen aan, mijneijen stroeve wezen iseen stoornis. Hoe jrijpen, in dit laaj land, ons mod-derjoden bij de zolen! Was er een tijd. een oord.weelde die laafdef een zon die medeplichtij rees?Zwenkten 'daar blinkende lichtvisschen lanjs jouden,jewonden heupen? Rezen daar schoone menschen a1sirissen in het riet, niet meer door kleederen belachelijkonthoofd?Mijn twee jlanzende bruiden tooien zich met alle
tintelende, blinkende 'dinjen, de kristallen jlazen, deélinsterende oesterschalen, al wat zij brenjen naarden mond, Glijden haar lanje witte armen,blinken in het licht, zij vieren feest, ja zij vieren je-zusterlijk een festijn, zie toch hoe haar oojen over derwitte tafel praal jeluk uitstralen en ontvanjen!En ik, maj ik jastjever zijn, Lorenzo? Hooj op den
haar halzen
berg een jod, die lachend toeziet op het spelemeienzijner nymphen?Dezen avond, bij het plotselinj stil vereenzaamd
huiswaartskeeren, jlinstert een vreemde vreujde in mijna. Zelfs aan Philine kan ik zonder wrokken denken.Zij lijkt haar vratije zelfzucht te hebben afjeleéd, ikmeen haar eindelijk te bejrijpen, in haar bejeerte vanalle schotels mee te nippen, Thans voor het eerst zieik het al te bescheiden maal der liefde die ik haar toe-droej, een ontoereikende spijs voor haren honjer. lnde vernederinj van mijn weten is jroote vreujde, nuik ten eersten keere mijn tekort erken, Kunnen, z66
115
leelijke, onaanzienlijke wezens terwillef - mannen injassen, mannen met kale hoofden en oojen van ver-watenheid om zaken die zij doen, - kunnen voor henwezens a1s vrouwen zijn, jespelen harer zusteren, zichverlossen uit den krinjloop der vriendinnen om je-zellin te worden van den eischenden, vernederendeplichten oplejjenden jemaal?met bloemen, doch is ietseen zat, tevreden echtjenoot in aanzienlijkheid en
Bruijomlijk naderen zijwaljelijkers denkbaar dan
zaken?Mijn spelende nymphen zijn lachend van mij heen-
jejaan, ik zou haar op de knieën 'kunnen danken.- Zoo, sultan!Blok schatert om Prejel's dikke éeestijheid. A1 zijn
tanden zie ik jlibberen in de lichtpn 'der lantaarns,En samen hebben ze een manneschik om hun jrollen.- W ij hebben je we1 ljezien, jrinnikt mijn compaj-
non, Jij stiekemerd! Jij stille snoeper! Als ik dat hadjeweten was ik ook van ,de partij jeweest, Niet,edelachtbare?
- En ôf ! juicht Prejel. Alles is wit in zijn jezichtfzijn tandenf zijn oojen. Hij heeft den hoed af, zijn kalekop jlimt bleek-vettij a1s een meikaas,
- Twee! lolt Blok. Twee tejelijk! Dan waren wijtoch ordentelijker,Dom, zonder wapenf laat ik mij bij de armen voeren
naar een bierhuisf dat zij weten.Ik kom laat thuis, mij schamend ,om de verlanjens
mijner eenzaamheid,
116
XIII.
Juffrouw J'oosten is over tijd, Zij heeft ternapwer-nood jejroet,
- Môrjen, juffrouw Joosten!Ja. ., mort zij, hqar manteltje berjend in de
hanjkast. ., ik bèn wat laat.- I'k 'heb jeen aanmerkinj jemaakt.
Kan me ook niet bommen,Zoo'n woord staat haar vreemd, 'Het hoort niet bij
haar.M ijn jelatenheid erjert haar. Zij verwacht standjes.
Zij lokt ze uit.Het kan me niet bommen!
Heeft ieder mensch niet hetschreeuwt ze noj eens,recht, uit zijn humeur
te zijn? 0ok een tikjuffrouw, een - wat een woord! -onderjeschikte? Zij komt we1 weer op dreef.
- M et het verkeerde been uit bed jestapt?Het meisje weet jeen antwoord. Goed dan. Ik laat
mijn jelaat, dat opjezien heeft, weder vallen in hetc'ijferwerk.Zej, bezij:
117
- De stukken voor Neumann lijjen er noj. Denktu erom? Die moeten vanmiddaj wej.Het is stil. Lanj stil, Ik verjeet het weer, zoodat ik
schrik van de machine, die razend aanvalt:Tktktktktk! - tktk!
Het dinjf ookf is uit zijn humeur, Het werkt stuj,onjerejeld, W anneer de machine zin heeftf joed loopt,hoor ik haar niet, Thans ,hindert zij mij telkens doorhaar haperen, haar hollen, haar bedenken en hernemen,Er komt dan toch weer rust, Zeer lanjen tijd zijn
alle kantoorjeluiden wat zij moeten zijn. Zij zijn alsdames in zijdenW onen
weziéOok de
japonnen. Zij zijn er niet. In zijn je-jrijzen sch emer hanjt het licht; alles is aan-zonder zich aan te melden.
telefoon - verkeerd verbonden - jaat voor-bij. Een hoofd steekt binnen, de deur zuGt weder dicht.Bus.
ziet mij bezij, trekt zich teruj.HijEn rust.- Tktktktktk! . . ,Lanj achtereen
zeer lanj, eenmakend werken.Aesthetische jeleerden beweren in ons vakblad, dat
de stuw, waaraan ik bezij benf f,schoonheid'' jaatworden, Men vreesde doorsnijdinj van het berjlanddoor een vaste, rechte betonnen injenieurslijn. Thansfrijzen zef krijjen de rùtspartijen, de waterloop zelfs,Pnieuwen zin door iets erin van menschen.
mxt dat zoo zijn jebleven. 0 welonjemeten tijd van rustij en warm-
118
Nonsens! hoont Blok,Hij heeft nooit anders jehoord als dat wij het land
bederven. Hij is er tejen jelooid.- Herinner je je het .jeschrijf over de sluis van
Brijj? W at waren wij? Vandalen! Gezeur van ver-eenijinjen. . . jeschrijf in de kranten. . . heeft ons vijf-tij mille jekost door jedwonjen stilstand van hetwerk. Daar kwam vorst bovenop: twee maan,den jeenmojelijkheid omDe sluis van
op te schieten,Brijj is inderdaad een leelijke dikke
betonbak jeworden, Een badkuip.' Ik had haar de je-spannen lijnen willen jeven van een schip,Alles jinj tenslotte voljens bestek, Blok kreej je-
daan dat onze schade werd verjoed,Deze stuw houdt mij belanjstellend bezij, Er zitten
mooie problemen in van kracht en massa,Recht jieten, zei Blok. Damplanken, stutten,
specie. Met klets hebben wij niet te maken. W ij heb-ben een naam voor stevij werk,
De jebojen lijn is joedkooper, hield ik vol. Metdertij percent materiaal-besparinj krijé ik iets datniet 1oj en stom als een dik beest in de omjevinj lijt,Iets met een eijen vorm en een eijen wil, te middenvan de zuivere afjeronde vormen der natuur.Natuur is lojicaf'' zejjen mijn aesthetische vrien-ff
den. ,,En lojica is schoonhdd.''- Misschien. twijfel ik, Dan zijn ook een vat en
een voorhamer schoon,Zijn ze ook! ''ff
119
Het bevalt mij niet. Ik moet het noj eens uitdenken.Jonje waarheden hollen over de schreef,Maar hoeveel vreujd jeeft het mij, van 'dit werk
iets te makenf het te adelen door zijn zuiver uitje-balanceerde spanninjen! Zoo doende voel ik mijtoch als kunstenaar bezield. Het ,jeometrisch schemastraalt van een kernpunt uit, de cijfers stapelen zichin edele verhoudinjf het zuinijst verbruik van jrond-stof verstrakt de lijnen tot hun machtkste wilsuit-drA kinj,W arm, overjejeven, van zwarijheid ontlast,
ik in een primitief 'jeluk. Iets vanklaart zic'h in mij: van ook een zelfde noodzaak in deschoonheid der natuur. M ijn kloof, mijn dam zijn één.Millioenen jaren lieten van een spleet, waarin hetwater judste, alleen in wezen wat noodzakelijk was,Noodzaak is eenije wet, Geen steen bleef die zich nietverantwoorden kan. Het water stroomt slechts waar
jenieteen voorstellinj
Waarhet ruimte vindt, over tejenstandhet die niet kan overwinnen daar
sprinjt het,schuimt het, en sjil-
pend slijpt het wat niet wi1 breken, stort waar plotse-linj de bodem wijkt, M illioenen noodzakelijkhedenjaan samen. Gewassen jroeien naar dezelfde wet,jeen toeval wees ,de plek aan humus en vocht, deboomstam Idie te zwaar wordt, 'knapt op zijn juistoojenblik, de stronk blijft een volkomen evenwichtvan krachten. Bladerenf .jrasf varens, bloemen, krui-den zijn noten eener loutere muziek!En zoo, zoo wordt mijn stuw!
120
Blok hoont: ,faestheetl'' Maar stopt driehonderdkubiekmeter jietstof in den zak,Warm van jeluk dicht ik mijn poëem van cijfers, Er
vonkt een klok. Er is jehaspel in ,de teekenkamer. Eenlanj rinkeljeschel van mijn compajnon, Een deur slaatopen en een deur slaat dicht.
Tktktk! - juffrouw Joosten's nijvere machine,W at heeft ze? .- Tkktktktktk!lk dicht maar verder,Een lichte serre van eenzelvijheid is om mij, lk ben
in het midden. Neen, ik ben bijna lichamelijk in de dal-enjte van Jalons .wen der jesteenten,keien vloeiend, zijn beddinj heeft verbreed, hanjt eenjemaal van oudsher aan den rotswand. Dit knutsel-werk van menschen wordt thans jijantisch. Met Pees,
hooj en massaal staan de jebou-W aar 't water, over zichtbare
den jonjen injenieur, heb ik de plek bezocht, de me-tinjen jedaan. Hij, jinder, leidt ,de werken.
ffvaak voel ik mij verdronken in die ontzajlijkejrootheid,'' schreef hij, herinnerend aan ons samenzijn,
. . .waarom tikt juffrouw Joosten niet? Het nijdijspitten van de toetsen had mij eerst afjeleid: ik over-won de stoornis; nu slaat mijn inspanninj a1s een leejrad in de ruimte,Korzelij vraaj ik:- W at hèbt u toch, juffrouw Joosten?Haar hoofd, in .de (ouden broei van haar haren, lijt
op haar armen.
121
- Schéélt u iets?Met schokkende schoudersblijft zij lij,jen snikkeh-
sprinj ik op,Kribbijf om de verstorinj,- Maar zèj dan wat! Waar kan ik u mee helpen?Ik kijk in een verstoord jelaat vol tranen,- Helpen! Dat vraajt of hij mij kan helpen!- Luister eensf juffrouw Joosten, u moetbejrij-
penféa dan naar huis.
dat die toonniet past.W anneer uonjesteld bent,
wat moet ik met dit opjewonden mensch. ..@ @ #- Ja, dat is maar het makkelijkst! raast ze. Ga
naar huis!- U bent onredelijk.Ik éa weer zltten. Mijn werk lijt kapot. Maar wat
ter wereld heb ik met die juffrouw te maken!Dit malle. zwijjen is vooral belachelijk. W ij zitten
als in scherven. Moet ik nu naar haar toejaanf haarbij de schouders nemen en haar troosten?Zij heeft mooi haar. ., Jaf mooi haar heeft ze. .. Ze
is eijenlijk heelemaal niet leelijk. ..Wat is dat idioot! W at is dat van een opperste ver-
dwazinj!Soms heeftBlok, ons samen ziendef insinueerende
érappen over haar honjerende oojen. De ploert! Denonsens! 0f 'ik door Philine's ontrouw en onze schei-dinj een vuléaire ffhomme à femmes'' éeworden ben.Maar zij? W aar haalt dat zenuwkind haar dwaas-
heden vandaan? En van ffschoonheid'' jesproken. .,ziedaar nu weer een keten van noodzakelijkheden, die
122
voert tot - tranen. En daarom zouden tranen ffschoon-heid'' zijn?Wie kan zoo werken! Daar lijt het sprankelend
Puf ! uit, En lk ben andersvuurwerk van mijn cijfers,niet als een firmantje inzinnijeMisschienf waren daar niet de jroote vensters der
teekenkamer, en al die heerlijke controle, zou ik haarhoofd tusschen mijn handen nemen en.
betonwerkenf die een krank-ruzie heeft met zijn machinetikster.
Dat zou wat zijn! Ellende zonder eind, Ontslaj. ..collaje. . . Bejeer ik dat nu toch. . .?
- Juffrouw Joosten. ..Zij huilt.
Juffrouw Joosten. ..W at wi1 ik zejjen?
self waarom huilt ze? Iemand kan toch zpo maar niet,zonder redenf jaan huilen,Ineens - wat .jaat er nu weer in haar om - beukt
zij met woedende klauwen op het schrijfmachien.- Tktktk! - tktk!
- En waarom huilt dat schep-
De jonjste bediende met de brieven.- Dankje, Willem,Had zij hem jezien?Haar lippen zijn een smal,
in haar jezicht.- n tktk!
verknepen bleek streepie
Boort & Grootes - in bajjerwerken - drinjen opafrekeninj aan. ls de factuur dan noj niet wej? Diemoet toch wej zijn.
123
Ik 'durf ,dat rare mensch niet vrajen. Met iederwoord riskeer ik tranen. ln jodsnaam met rust laten,Zoo blijf ik zitten met Boort & Grootes' brief. ,,W ij
hebben de eer. ... . zook 'die heeft de eer. . . iedereen heeft de eer. ..De zonderlinje wereld, waarin iedereen de eer
heeft!Zij hebben de eer aan te 'drinjen. . . enzoovoort,Laat drinjen,
Tk tk tk !Een koppij, een dom jelijk hamert zich uit in 't kort
éespit der toetsen. Een vrouwelijkf jrondeloos jelijk.Ik kan niet bedenken in welk opzièht ik mij verjrepenhebben m'oet. En onderworpen doe ik mijn best, het teverzinnen.Nu zie ik het. Zoo is 't. Het is Philine, die daar zit,
het is haar zwijjenf het is haar jelijk, het zijn haartranen,
Philine. ..liiets.- Zej danlliets.- W at heb je?Niets,Philinef a1s je zoo 'doetf niets ' zejtf n'iets ver-
klaart, ja ik de deur uit.Niets,
toch kind, wat is er?.
- Maar spree'k dan toch. Maak het me duidelijk.Misschien ben ik zoo dom. .. het za1 wel. .. leé het mij
121
dan uit, Ik wil aannemen 'dat ik onjelijk heb - in jouwmanier de dinjen te zien en aan elkaar te rijjen - datis dan foc'h een reden te meer, mij tejemoet te komen,te helpen, in te lichten,
- Philine!lçiets.lçiets.liiets-- n tktk!Het is maar Juffrouw Joosten die daar zit. M éér
Juffrouw Joosten, Met 'haar heb ik niet te maken.Haar ben ik jeen verantwoordinj schuldij. Zij heeftjeenerlei aanspraak op mij. En 'dat jemok komt aller-minst te pas.
Tkktktkk!A1s zich zoo'nschepseltje maar uitsprak .nu opstaan. Bij Blok binnenloopen.
Ik sta niet op. Ik loop niet binnen bij Blok. Tochlijkt het noodij dat ik opsta, binnenloop bij Blok, Hetlijkt zelfs of het jebeurt.Maar waarom zou ik opstaanf b'innenloopen bij
Blok? Met welke boodschap?Het lijkt we1 of ik een verzuim pleej door niet op te
staan, niet binnen te loopen bij Blok,Ja juist! Boort & Grootes' brief. In bajjerwerken.
En of ze hun afrekeninj krijjen.Zeker, jeduld!De brief zit op 'de pen jeprikt, Als een soort futuris-
tisch schilderstuk breidt zich op de tafel mijn becijfe-
125
rinj open. Rotsen zijn er, boomen, de luchtf het funda-ment van een stuwf het water. Alle lijnen staan uitje-spannen in mijn cijferfijuratie,Jeanne zou daar een mooie theorie aan draaien.Jeanne . ..* * #
En zonder overjanj zijn ookJosine en Gracia, aanwezij.Het was een aardije avond. .,W oedend om Juffrouw Joostenf die alles bederit,
die nu terjend staart voor haar rustend tikmachien,loop ik dan toch de deur uit,W anneer ik teruj komf leejf overal overbodijf ieder-
een is aan zijn werk, laat juffrouw Joosten mij jaanzitten, dan zejt ze, s/ ril:
- Mijnheer. Maé ik u even spreken?Mijn % nd wenkt naar den bezoekersstoel- Het is niet lanjer uit te houden zoo.-
'
W at is niet uit te houden, juffrouw Joosten?- Dat weet u even joV als ik.Bits iszij blijven staan achter de leuninj van den
stoelf dien ik haar heb jewezen.- W u'k u wat duidelijker uit, Ik kan u zoo niet
de twee vriendinnen,
voljen.- Niet? zejt ze,- Neen,- 0, destebeter,Ja wat beteekent nu:
lijkheid, die meelijdenpatroon,
destebeterf'? Mijn mensche-ffhad, vvkilt, lk ben alleen
126
- Ik zou we1 wenschen, beste juffrouw Joosten,dat u ernstij bleef en aan het werk, Zonder die zenuw-achtijheid,Haat spant haar oojen. Slechts vrouwen kunnen
haten. Slechts vrouwen kunnen haten en liefhebben -haar verbeeldinj jaat boven rede.Superbe! keur ik. Superbe die blik, Nu vrouwen-
temmer zijn, om dit prachtij spel van redeloosheidmet haar te spelen,Maar ik ben een ruiter in het zand, Philine heeft mij
afjeworpen,Ineens staat Blok in de kamer,- Pardon!Hij wi1 heen.
Blok!Hij staat, Hij sart. De deurknop in de hand,- Boort & Grootes vrajen afrekeninj,- Ja.W eer sarthij. W aarom zej ik hem dit? De brief
jinj door zijn handen, hij weet dus, Alle correspon-dentie komt het eerst bij hem.
waar is juffrouw Joosten? . . .@ * #Tja! plaajt Blok. Ze is wej, Ze is wej hé? - En
dan, met zijn vuljair pleizier:Zoo zoo! zoo zoo! ik kan je jelukwenschen,
amice! Je vordert.Geen onzin alsjeblieft,
Hij kan niet ophouden, Hij bejrijpt niet, Hij zietniets van mijn drift, Zijn jrappijheid moet eruit,
127
De handen wrijvendf datz'n dikke beenen.
ze zinjen, dribbelt hij op
- Onzin? W el! De vrouwen interesseeren zich voorje, kerel. Een leeje man is als een leeje stoel. Vrou-wen hebben een horror vacuum,
- D'oe mef verweer ik,tenminste het jenoejen aante nemenf dat ik op mijn kantoor. ..Hij kijkt er mij eens op aan. Is 't waar? Zou het
waarachtij waar zijn? En hij blijft vroolijk-Of treitert hij, een man als jij blijft buiten schot,
Ik ken je karakter, o1d boy.Zijn vuile jemeenzaamheid beklopt mijnschouder.
het, De- M aar wat 'helpt het, man! W at ihelptvisch bijt, Je zitde manier van
op de joede plek. Jij hebt die bepaal-zijn - dat kan je niet helpen hoor -
je bènt op 'die bepaaldef onbeschrijflijke manier -hè? - waaraan een vrouw bemerkt: die is het! Zijheeft een afzonderlijk 'orjaan daarvoor. De pot her-kent het deksel, En wat je ook doet of niet doet, z66is 't, Z66 is 't! - Gelukkije kerel,
- Dànk je!- Jij joudzoeker, die niet vinden wil, Jij schalk!
Jij collectionneur van vrouwenharten!- Ik weet niet wat je bedoelt,Hij lacht. Hij lacht om zijn eijen domheid. Hij vindt
zich jeestij.We1 ik z'ou namen kunnen noemenf maar 't zijn- j
mijn zaken niet-- Dan zijn wij 't eens, zeé ik, en laat hem staan.
128
Juffrouw Joosten is teruj jekomen,wat zejjen. Hij had zoo erj noj watNu staat hij bij zijn deur.
Tktktktk!
Blok wi1 nojmoeten zejjen,
De ionjen, met een telejram.Iedereen ziet toe, a1s op een tooneel.Philine'' . . .ffPhiline!Prejo urjente mille lire, baciof'.ffBacio!- Daar is dan noj een documentf dat je zal inte-
resseeren.
Ik duw Blok het teleéram in .de handen en vertrek.
De verlaten man. 9 129
XIV.
SlechtsIk ben
opde
de breuk élinstert het leven.verwordinj ontvlucht, Pees, onze jonje
injenieur, heeft mij met het lorrie-treintje jehaald, totdiep in de kloof, waar zijn hut staat, Wi'j wonen daarnu 'samen. W ij wonen in blauw-drukkenf becijferinjen,staten, werklijsten, waterjedruisch, het éulzié jeklokder electrische pompen, die de fundeerputten drooj-slurpen.G n hoos van rotsen rijst boven ons kleine huis.
schuimen de kruinen in het kobalt derSmarajdjroenhemeldiepten. W at is boven, wat beneden?Pees' alarmeeread t'elejram heeft mij verlost, Neen,
gelukkié maakte hij zich te schielijk onjerust, Er isjeen jevaar. Er is jeen jevaar, wanneer wij er inslajen het laatste jietblok te lejjenf dat als een sluit-steen onze stuwpoort t'Oeknellen zal,Ik 1ej hem uit:- Geen zwaarte,jeen
zakelijkheid, de spanninj,Taddeo zorjt voor het noediée, Uit zijn ruftiéen ruj-
massa. . , de lijn, de nood-
130
zak pakt hij brood, een kluit kaas, het bloedij achter-kwart van een jeitj een fiasco oude chianti.Bloed-fonkelend kraalt de wijn in de rondeTaddeo drinkt mee uit een steenen
wij hebben maar twee jlazen. Hij heeft een jezicht alseen nijlpaard: alles bek, Kleine oojen, kollend in eensmal rimpelend voorhoofd. Daar bejint dadelijk het
jlazen,blommetjeskom;
stujje haar, het heeft de kleur van aluminium. Hij torsthet kropjezwel aan zijn boezem a1s een zuijend jonj.
- Salute, Taddeo!Grinnikend steekt Taddeo de reedsleeje kom naar
is niet joed wijs.ons uit. Hij heeft het verjeten. Hij- Salute, sijnori!Dan jaat hij heen o'm hout te zoeken voor ons vuur.Zaterdaj, het werkvolk is naar huis, alle kroejen in
den omtrek hebben het druk. Alleen in het jrijze, metcement bemodderde machinejebouw klotstf kloddert,slaat, snuift, hamert bezijheid.Daar binnen lijkt alles van zelf te jaanf als in een
dier.Pee's heeft voorjesteld: of- Ben je éekf kerel! Ik
menschen.M aar ik bind in,- Neem me niet
bezinnend;kwalijkf dat ik zoo uitval. Ik denk
natuurlijk a1s een mensch alleen aan mij zelf, Heb jij,je leeft nu maanden in de wildernis, behoefte aan watverkeer, wat leven om je heen, ja jerust,En ik wek hem op:
ik naar stad wilde?stik van steden. Ik stik van
131
- Neem een vacantie, Peesf nu de baas er is. Datza1 je joed doen,Op zijn wijde beenen staat hijf te 'jroote jonje kerelf
en hij s/roeft zich op:- Dànk voor vacantie, Ik ben hier aan 't verboeren
en het bekomt mij best,Wijlachen in elkançdersoojen,Saam zijn wij 'de werken wezen kijken. Er is een
lanjduri'j drooé z'omertij jeweest, de beken hebbenniet veel water. Zonder onstuimijheidf helder alsof zeer nietwas, spoelt de rivier over haar jladde keien,Ons cementwerk heeft hier en daar de rotsen jeplom-beerd, hun forteres sluit ons aan alle kanten drei-éend in.In 'jummi waterlaarzen doorplassen wij ,de rivier.
Wat heeft hier alles onverbiddelijk zijn doel! Watdinjen strakf,jij, Peesf zuiverder inéenieurswerk dan een
er, op de harde rots, nimmer een ver-der komt dan zijn aanleé. Geen leeft er boven zijn mid-delenf boven zijn kracht, Wat slijtsel zamelt zichvochtij in een spleet, de zaden wachten al en kiemen,
boom ? Zie hoe
Zaden zijn overal, maar al wa't meer tbèhoeft dan dentoevallijen bodem, dien het vindt, dort af, Zoo komtjeen struik, jeen heesterf jeen stamf jeen polletje vaneen primula of narcis boven de jestelde jrenzen vanzijn wasdom uit. 'Het lijkt pf allen hun plek jekozenhebben, maar de plek koos hen. De plek koos hen,éeen spruit éedijt tot plant wanneer de bodem niet de
staan deKen
132
sappen jeeft. Hoe onverbiddelijk, maar hoe prachtij!- Ja, zejt Pees ernstij, Je voelt het zinjen. Het
maakt rustij en herstelt, Soms zou ik wenschen, datdit werk nooit klaar kwam.
Je hebt noj lanj jenoej voor ,de boej, jonjen!lach ik- Lanjer waarschijnlijk dan je lief za1 zijn,Zwij,jzaa'm jaat hij mij door het plassende water
voor. lk ken zijn jeschiedenis, A1 zijn dwaze ver-wachtinj in een jonje vrouw. A1s vrouwen vervullenwilden, wat wij van haar hopen! Enkel maar willen,enkel beproeven! - Hij leed jeen ontrouw, jeen ver-drietiéheid, alleen teleurstellinj. Alleen ervarinj, her-haalde ervarinj, dat hij vereerde zonder reden. Nie-mand bejreep, waarom hij met haar brak: het meisjewas mooi, jevierd, van vermojende familie, een joedepartij,Boven onsf aan de
steenen der verlatenwijzend met den vinjer.Taddeo was de laatst
hellinj, kleven de jrijze dobbel-dorpen. Pees weet de namen,Taddeo heeft daarvan verteld:jeblevene in een uitjestorven
jehucht,Uitjestorven. . .?Er stonden twintié huizen. 0p de terrassen was
jras voor de jeiten, er jroeide een redelijke wijn, Naarhun eenvoudije behoeften, konden daar menschenleven. Juist leven, Menschen a1s schraal jewas tejende berjen op, om bodem te zoeken voor hun wortel.Daar blijven ze dan tobben. Ze telen kinderen, kleinvan stuk, elke jeboorte lijkt een waarschuwinj: niet
133
verder. Misschien ook doet inteelt hen zoo krimpen,hen en de jeiten, wier jonjen, bij afwezijheid vannieuw bloed, jedurij schraler wordenf minder rijk aanvleesch en melk. De huizen vervallenf de zonen, nahun militairen dienst, keeren niet weer teruj. Metwantsenkoppijheid kleven ,de oude boeren aan hunrots. Geen vrouw wi1 daar meer heen, allen verster-
de een na den ander, Taddeo is niet joedVen Zefi'sW J . .- - Ik zaj- . . -Hij is
en heeft ook
zijn monsterlijken krop,de erfjenaam van bijna alles daarboven
noj wat jrond benee, Misschien, wanneerons werk jeluktf .de stuw doet 'dienstf het water jaatomhoojf wordt hij een voor de streek vermojend man.
- Taddeo?- Hij zorjt voor me als een kindsche moeder.
Iedereen vertelt hijf dat ik hem rij'k ja maken, Dan wilhij trouwen, -
- Trouwen! Taddeo?- Hij ziet er a1s een zeventijer uit, hij is niet ouder
dan veertij.Ziedaar 'dan we1 een afschuwelijk voorbeeld van
mijn leer, Teniet jaat wat jeen levenssap meer vindt.Nu wij, door ons waterwerk, de mojelijkheden jaanvermeerderen, dv elijk pakt zoo'n woekerjewas weeraanf teelt voort,
- Ajakkes! Wie za1 er aan willen! Aan Taddeo!- Iedereen, Voor deze landen der a= oe telt alleen
vermojen.
131
G ruimen tijd plassen wij zwijjend voortf tot jroo-ter diepte van het ijskoud water ons dwinjt tot stil-staan, Zwellende naderen de rotsen elkander in eenspitsbooj; hun jlinsterend druipvocht jlijdt door desmarajden mossen; overal dorren de bloemvuurwer-ken der aloës, Het water wentelt om den korten hoekfhet jlimtf wielt, het schaaiert in wit lieht, Daarjinderschijnt het plotselinj wej te vallu.
- Hierboven lijt onze eerste stuw, fluistert dejonje inéenieur, heimelijk alsof hij een vojelnest aan-W ees.
De daver slaat ons stil. W ij luisteren, Nu keeren wijjetroffen weer teruj.In 'de hutzitten wij bij Taddeo aan. Als een hond
schrokt hij het bloedij, half rauw vleesch, taai brood,aan jroene schilfers kruimelende kaas.Plotselinj slaat het licht omlaaj,De zon is a% ter den berj, zejt Pees. Laten wij
buiten jaan' het is noj lekker voor een uurtje.In een met stapelsteenen omwald klein weitje, slee-
pen wij lanje stoelen. Zwijjende rooken wij onzesijaret.Alleen ,de machine-keet kucht.Na lanje poos spreekt Pees:- Menschen, die onjelijk te verwerken hebben,
moeten naar de berjen. Tusschen hun gelijken stom-melen zij, wonden zich aan alles. Hier ben ik veilijf inmijn spelonk, 'Geen beter kuur had ik kunnen vindendan deze,
135
Behoedzaam laat ik het schuw wild van zijn ver-trouwen naderen,Hij bepeinst:Natuurlijk, de eenlinjf die niet past in de we-
reldf heeft onjelijk, Ik weet dat zeer wel, Zie in mijjeen romantisch jonjelinjf bezij zijn menschenver-achtinj te kweeken a1s een dierbare orchidee, Over-jevoelijheid is mijn zwak, ik zie haar volstrekt nieta1s een deuéd. Om te leven moet men durf hebben,en een huidf een dikke huid.Dan:- Ik za1 u niet venelenf mijnheer de Gouw, met
mijn confidenues,Neen, ik spreek niet, Ik spaar hem zelfs den hinder
van mijn tejemoetkomendheid, Zwijjende steek ikhem het sijarettendoosje toe.W ij rooken.En hij moet het toch zejjen.- Ook is het een zwakheidf jaat hij voort, niet te
kunnen levqn zonder menschen. W einijen kunnen hetharden, Zelfs Taddeo, hij leefde twintij jaar tusschenzijn druiven en zijn jeitenf zelfs hij heeft het al dientijd niet kunnen leeren. Zoodra zijn mojelijkheid zichopent, wi1 hij een vrouw.
. . .een VrOuW . . .
. ..soms denk ikf hier zou ik het kunnen leeren, A1-leen te zijn, ln deze wijdte van berjwanden, wateren zon voel ik mij vaak harmonisch en verlanlen-loos . . .
136
Zondaj, Straks komen mijnmenschen teruj, Zij hebben hun bekomst (eleefd aanherberjen en vrouwen. Verzadijd werken zij aanonzen beverdijk, Geen hunner ziet verder dan zijnweekloon en zijn werk, Enrhytme, zij jeven het mijmarcheeren we in denzelfden
mij ook overwint hunoverf kameraadschappelijkPaS .duurt.-de stille maatslaj blijftf iuist den Zondaj
over, wanneer zij wej om te brassen zijn . . .een enkel maal, verontrustf verlanj ik naar hun*@
terujkomst. M eestal ken ik de aanleidinj wel: eenbrief, een krant. Iets van de wereld, dat zich met mijbemoeit.
het is nu stil, Een* * #
Zoo! doeklaajd. Die armezeiden toen je
Daar heb J'effNiet v66r
f luisterend.
ik opjewekt, wij hebben je nojal be-Pees in zijn eenzame berjspleet! Wij
noodkreet kwam:'t hij wi1 wej-''fik sterk jenoej ben, besluit hij, bijna
BlauweForellen
- Nu
avond, het licht verstilt om alle 'dinjen.jlippen in het schieten'd jewiel der rivier.wordt het koud, wij éaan naar binnen, stelt
de jonje injenieur, zorjvuldij, voor.lk let op, hoe hij zich meester v'oelt, bestuurder van
alles hier, ook zorjend, man van meer ervarinj, voormij, zijn oudere en patroon. Vertrouwend laat i'kaan zijn leidinj over.Taddeo zendt hij naar zijn beréhut; mijn dekens
spreidt hij over het linnen veldbed uit,
j.m l
137
- W elterusten.- W elterusten,Elk aan ons wandje van de kleine hut, jaan wij stil
den wej onzer mijmerinjen af.Naar haar. .,
138
XV.
Morjen vijf weken sinds ik kwam.Het waterf plotselinj door een wolkbreuk opéezetf
heeft toch noj kwaad jedaan, W ij zelf werkten a1spolderjonjens tot alles veilij was.De 'dam lijt. Mijn dam, Mijn wil,Peesf jeujdij opjewondenf heult met de aestheten:
ik ben een kunstenaar!Wij hebben als
Elkaar bij stukjes enkameraden in het leed jeleeid,beetjes alles itverteld, en toen
van voren af, W ij zwakke mannen.noé weerNeen, hij is nietjenezen, W onden, die men zichzelf
toebrenjtf jenezen niet, Alle avonden na zijn ,,wel-terusten'' lejt hij zich tot het eender mijmeren neer.W anneer ik mij mijn hervattinj van het zakenleven
voorstel, huiver ik, lk wi1 niet wej. Hoe zou het meisjeJoosten nu zijn? Heeft zij zich werkelijk amoureusverbeten in haar patroon? Arm meisje J'oosten!Bus is nu toch ontslajen, Dezelfde reden. Blok heeft
mijn afwezijheid jebruikt om hem af te danken. Zesmaanden ontvanjt hij noj salaris.Mijn advies kwam te laat: de 'teekeniuffrouw ont-
139
slaan, Zij heeft jeen schuld, maar zij is de jonjste, Zalzich jemakkelijker herstellen, Bovendien - neen, zijis niet van het soort, dat men behoeft te ontzien,Met een beetje joeden wil hadden wij haar kunnen
overdoen aan een bevriend kantoor. Jammer voor Bus!Ik wi1 toch zien, of er niet noj te plooien valt, M aarvan hier uit mij bemoeien met de zaken. . , ik heb mij-zelf, mijn nieuwe zekerheden te lief.
Zekerheden. . .?* @ @Philine dreijde op de thuisreis uit Sicilië hier te
komen.Zij moest, schreef zef toch lanjs. Het is deeerste maal, jeloof ik, .dat ik haar bepaald onheuschhebaf-slaan?
afjewezen. Heeft Pees jelijk? ls leven van-zich-
. *hiJ kan alleen zich' retireeren.Zij schreef, Natuurlijk schreef
Jeanne. Jeannescheidinj een brief van haar te ontvanjen. Zij schrijftperiodiek. Gaat zittenf bedenkt aan wien zij haar hoo-jen nood za1 uiten. W eet niet aan wien ze schrijft,
schrijft iedereenf het is jeen onder-
De arme jonjenOok Jeanne schreef.
zou zij mij anders doorzajen over Prejel? Zij kan tochweten hoe het mij hindert, van hem te hooren. Dat kanze wetenf dat weet ze, maar zeschrijft. Ze rolt af alseen kluw, aldoor zich zelf, Aldoormaardoor, aldoor-maardoor, het zeurend spinnen van een rups. M oet ikophaspelen wat de vlejel Prejel liet vallen?0, het was een pikant jeval! Over liefde hadden
ze 't. En wat ik er van dacht, 'dat wou ze weten, W atik dacht over het ,,naturel'' der liefde? En of het in
140
haar ffnaturel'' lijt, ffonnatuurlijk'' te zijn bejrijpik wel f,tejennatuurlijk'' is dat misschien duide-lijker?Prejel beweert, stoutmoedij - o zoo'n oorspronke-
lijkerd toch! zoo'n schalk! - Prejel beweert: ook hettejennatuurlijke'' behoort tot de ffnatuur'', Ha, ha,ffwat za1 ik nu j'aan zejjen? Daar zit ik, wat denk ikdaar nu van? Hoor ik ze jnuiven? Hoor ik ze namennoemen, die er niet staan, maar die ik lees - fftusschende rejels'' heet dat? het lacht, het jnichelt overal, Zijwéétf doortrapte Jeanne, o, zij is knap jenoej, dochzij wil weten. Van mij! Ik moet het zejjen. Het jeukt,het brandt en ik alleen kan krabben.W at moet een braaf injenieur-in-zaken met zoo'n
uitrafelende blauwkous!In lauwe avonden blijven tde beekwanden frisch en
sappij, Over den afjrond zwieren de blauwe vedersder verwilderende olijven. Doornije aloë-spinnen krui-pen éeheimzinnij over de rots. Blauw kruid schuiltfonkel-oojend in donkere nesten, Is het er? Is 't erniet?Komen daar nimfen aan de rivier zich drenken?
Glanzen jlippen - kunnen het flanken zijn? Het watermurmeltf zoete vischjes sprinjen naar een zoen.W ie kent de jeheimen tusschen licht en luwte!W ijf twee mannen, staan luisterende stil.Gaat nu jebeuren al wat sprook en heujenis ver-
zekert? De blauwe hemel druipt a1s druiven. Hooj opde torens der rotsen tronen ontoejankelijke vojels,
141
Daar huilt een uil, De varens kreukenf 'deritsel vaart er door van een onzichtbaarVeel ,jebeurt, Allestejelijk, Een rijpezoo diep, de put jeeft jeen jeluid.kapellen? Gonst een toevallije koeltede kastanjes? Zaajt ée? W at? W at wilt je dat ikzaé? Niets, luister liever. W as dat een merel? Eenschot? Schatert Taddeo zoo? Heeft hijzien zijn wulpsche oojen de badenden in
jesGoten ofhet water?
De jonje Pees is moeizaam jeklommen over denberj van een daj, Een jedenkdaj. Gedenkdajen zijndwaasheidf men moet niet jedenken. Maar wie 't nuto/' doet. .,? Van afjrond tot afjrond leek hij te stor-ten, toch hield h' ij vol. Hij vorderdef hij rustte niet. Enteéen den avond: ',welterusten'' op zijn smalnen vouwbedf had hij het ruime uitzicht en
éespan-i-n vrij-ZJ
heid.
schrikkijeberjkonijn,
vijj valt diep,Snipperen nojdoor de dorren-
Het meisjef zeét hijfmet anderen . .-@ * #
Hoorde ik dat joed? IkVerdomd! viel hij
nen tasten en toch rampzalij zijn,Geloof jijj bracht ik te berde, om hem af te lei-
den, dat voor één man één vrouw jeschapen zou zijn.
waajde niet te vrajen.uit, ik zou ide waarheid kun-
is met anderen verloofd,
- Ja, dat éeloof ik.Er viel een stilte achter zijn sehampere snauw.- Maar voor één vrouw zijn alle mannen je-
schapen.Misschien is daar toch beter waarheid dan zijn bit-
142
terheid meent, Laat ons licht-levend zijn. . , o, wie hetvermocht!lk solde een avond met Jeanne's mallen brief, lk
schreef teruj, in nimfen te jelooven, In heete saters,en Pan's hoojlied op de rotsen,0, wie het jelooven kon en dit jeloof waar maken
in zijn leven!
143
XVI,
Wij willenf injewikkeld als wij zijnf teveel.Zoo'n Pees verloor 'den sleutel tot zichzelf- En dan
een zoekster als Philine. .. een verdwaalde als ikzelf...Blok is een blok, Die heeft de waarheid in zijn
zaken,zijn eten, zijn dik minjenot.En Prejel, Kij is nu een jroot man in zijn partij
jeworden - in zijn eerzucht.Zelfs Jeannef briefwisselende met een iejelijkf bezit
een wentelende waarheidf een waarheid a1s een kwal.De arbeiders aan de stuw werken naar onze aan-
wijzin'j, zijzoeken ze
worden betaald, zij vieren Zondaj. Meerniet.
Alleen Taddeo was een peuterije tobber; maarsinds hij kans ziet rijk te worden, naar zijn doen, leefthij tevreden in zijn onsmakelijk trouwplan a1s een larfin een peen,Pees plaajde hem met Amandaf onze werkvrouw
voor driemaal 's weeks. Hij stak een spitsen, beslajentonj uit.Amanda is een prachtijmensch met zinjende heu-
144
pen, haar jelaat is een jouden amandel, haar oojenzijn paarlen, haar mond is een roos,Op haar dajen worden de werklui feestelijk, Zij
drinken met haar wijn, zij drinéen om haar junst.Preutsch is zij niet,Neen, Taddeo dankt. Zij is hem te jerinj, zij heeft
éeen centiem. Achter haar ruj - zij is reeds nietmeer te zien - braakt hij noj lanjen tijd zijn wal-jinj uit-Blok schrijft: hij
een schoolmeisjeantwoord ik sluw,hij moet mij hetDe post brenjt een ro1 teekeninjen en cijferwerk,
waar ik jeen wijs uit word.Ja zeker, ik moet teruj,Toch ja ik niet. lk ja niet, Ik spijbel. Ik neem den
heeft mij noodij in de zaak. A1sspijbel ik. Ik wil nie't teruj. lk kan,hier noj onmojelijk worden jemist;
werk maar zenden,
tijd voor mijzelf,En Pees, mijn zwijjende
hij éeen meisje voor de hand? Ze zijnZe zijn wat een man van ze maakt - Maya.W as hij een diehter, die verzen maakte, jeen water-
bouwkundije met zijn concrete taak, o zeker, hij zouer wejmee weten. Ontroerinjen 'dichten naar de maanen vrouwenjunst verbruiken als een jrondstof. Zooalseen vaardij timmerman planken verbruiktf majistraal,
allen hetzelfde.
onjehinderd 'door hun eijenwillijheid, hun kwasten enhun was. Hem en zijn doel zou haar kleineeren dienen,
kameraad? W aarom zoekt
en zijn jedichten zond hij haaruit ijdelheid a1s troost.
De verlaten man. 10 145
Och, arme dichter Pees!- Waarom, vraaj ik hem in een stillenmijmer-
hier in jeavond, waarom heb je .jeen vrouw jenomenkleine huis? W'anneer ik wej ben, zul je 't doen, niet-waar? Ik wi1Hij
woordt niet.
zijn.zit te schemeren in zijn
@J eniet tot lastmelancholie, hij ant-
Kan ik meer zejjen zonder onbescheidenheid? Moethij mij niet reeds jrof vinden met mijn - jaf manlijk- advies?Nu lijk ik Blok. 't Is om pijnlijk
Blok: dat doet de afstand: BlokW elk een uiteenjerammeld
kan alleen noé wenlelen zonder nut.W aarom za1 ik Blok niet schrijven, dat ik kom?
Vooruit! Alleen ,de domme bezijheden, die éinds mijwachten, 'jeven mij houvast, spil en zin. Ik za1 Blok
te lachen- Ja, ik lijk- ik hij.mechaniek ben ik! lk
schrijven,Doch ikik sc'Erijf niet. Ik spijbel zonder vreujd,
vejeteer. Ik leef met Pees in zwijéende jemeenschap.lk zie het stoeien van Amanda met de werklui, Taddeobraakt zijn tonj zoo ver hij kan,De heerlljk onverschillije rivier spoelt zinjend lanjs
het weitje, Forellen sprinjen. Een dikke kastanje vol-brenjt bedaard van 'tak op tak zijn jeleden val.Het jroen raakt vermoeid, zijn reeds tot
ru1 joud jedord. Lanjzaam nadert de kruidreuk vanalle varens
den herfst.Pats!
146
In onze effenheid valt het projectiel van een plotse-linjen brief ,Zij schrijven beiden: Josine en Gracia, Een dialooj,
zij stoeien over elkanders woorden.A ls alles uit is, heb ik dit bejrepen:Zij willen een vacantie in de berjen, Klimmen en
tochten maken, veel lucht, veel melk, jezond worden.De prof heeft haar schandalij lanj vastjehouden, zijstinken naar laboratoriumdampen. . ,
ihet staat er; stinken wat een woord voot* * #vx uwen!En is er in onze buurt.jeen zindelijk, klein hotel-
vruchten. Al wat naar bui-letje? B'oter, frisch brood,ten ruikt, ze snakken ernaar. Spartelen in de rivier
is hethenjelen en sprinjen, ze willen - dat is Josinede wijde ruimte in haar armen houden.
- Is er een hotelletje, Pees, voor al die levenslust?
niet te k' oud? - ze willen ook forellennoj
In Flöschen.- W ij kunnen ze hier nemen? insinueer ik, W ij
laten - bedoel ik - een hut voor ze bouwen in hetweitje.Hij stemt niet
een voorstel:- Een mooie hut staat
Zeven maal vier, demontabel,
toe. Maar zakelijk komt hij toch met
noj boven, bij Hochau,
- Prachtij.- Die kunnen wij ook daarjinder laten staan.
M ochten de dames dat liever willen. . .
147
Ik rejel alles a1s een feest.- Neenf zeker niet, wijs ik af. Bij Hochau lijt de
dam, tdie snijdt daar leelijk in het verjezicht, W ij zijn,wat ze ook kletsen, barbaren, Pees! Die keet halen wedus morjen uit elkaar, timmeren haar bij, jeven hethout een lakjef zoeken de mooiste plek in onze een-zaamheid.Zijn oojen verdenken .mij van din,jen. Ze jlanzen
even op, versmeulen weder in hun mijmerinj- Pees, zej ik toch, wij moeten elkander joed be-i' en-Ir Jp
Zeker . . .Meer bewust, 'herneemt hij:- Er is éeen misverstandf éeloof ik.Die meisl-es zijn kameraden vanelkander. Ookj'van m J.Gaat mij niet aan . . . laat hij
zakken,zijn activiteit weer
Maar noj eens - een jrapje - beproef ik hem joedte doen bejrijpen.
- Vrouwen a1s die twee hebk n ons niet noodijfkerel. Wij mannen zijn een overwonnen standpunt.W ie eenmaal kraamheer jeweest isf weet we1 hoezeeroverbodij. Maar zulke als dezef ldit nimfenjespuis, kanbepaal'd krenkend worden.
- Dlls, stelt (hij 'jelaten vast, morjen halen wijde hut.
- En bidden kracht om den smaad te drajen.Zoo dan. Ik schrijf mijn brief : zij zullen welkom zijn.
118
Pees, met drie man, jaat er op uit - een klim, eenjevaarlijke hijschpartij - om dat houten dinj daarvan de rots te halen. Lanjs de rivier sleepen ze deschotten stroom-af,Ik kies toch lieverde plek op eenijen afstand, om
het werkvolk,En allemaalaan den janj. Zelf knoei ik een rustieke
jalerij, breed, om in luie stoelen uit te lijjen, Pees heefthu ook plezier. W ij bouwen als vojeltjes in de Mei.Drie dajen later: daar zijn ze, Pees heb ik naar het
stationnetje meejesleept, ik kan, zej ik, zijn hulp nietmissen voor het transport.Vroolijke electronen sprinjen over, Het wordt een
joeie tijd!Onze nimfen beleven alles voor het eerst,Zij zijn
éloednieuw, Zij zijn benieuwd, Zij hebben noé nooiteen stationnetje jezien, Met klimrozen in tweedenbloei. M et een buffet en een krantenkiosk. M et blauweplaten van Riji-Kulm,nooit een kruier met
met jele van Graubûnden. No(slappen ronden hoed en een je-
kookten nek, een kruier, die een vènt is, Hij waajtzijn kans bij vrouwen, bij onze vrouwen, bij de dames.Zijn kooloojen lachen, 'doen lachen,En iedereen vroolijk om zijn eijen reden,Gasthof zum Hirschen'', De rots lekt. Het marktje.ff
En de kerk die altijd net uitjaat. Dat is een nerinj hier!Boerinnen, ze lijken jrijze nonnetjes. Boter, Kwar-teltjes met hun bloote boutjes. En versche vijjen,roode en jroene,
149
Om Pees, mijn jonjen blonden Pees, die een hoofdérooter is dan een man, zetten ze jroote oojen, dieeréens aan denken en weer wej jaan naar wat anders.Wij hebben ons met een auto uitjesloofd - zij loopenliever na de beenverstijvende reis, Een voor een loo-pen we, zoo en weer zoo, nooit is er samenstel in onzejroep. Dan moeten ze zoo noodzakelijk aan de vijjen,Waar is Josine? Pees heeft zich waarlijk met Graciain jesprek bejeven: waar is Josine? W aar is dan tochJosine?Josine heeft een steejie jevonden, een steejje' tus-
schen twee muurtjes.Ik blijf, de impresario, met Pees.Hoe tbevallen je de femmes savantes?
Pees jeeft jeen antwoord. Hij schijnt op een ant-woord te moeten bezinnen, Zijn oojen blinken a1samethyst, Hij denkt en kijkt ermee tejelijk. Hij leeftin zeven werelden.Zou hij 1os komen, die jonjen? Me dunkt het wordt
we1 joed,W aar blijven nu de beloofde lorries?Over ons lorrietransport zijn de dames onderricht.
Een feestnummer. 'Een wonder, Waar zijn ze dan? Delorries zijn noj ver.Het auto'tje rijdt met enkele bajaje,- Noj wel een uur voor u aan de lorries zijn,Toch willen ze loopen t= uit
wereld is een kermis, Rare brooden.openjespouwen
de kreuk te komen. DeKlompen, Een
kalf. ffGasthof zur Rllhef'.
150
- Hier koffie?In een tros verjaderden wij voor het trapje van
ffGaslof zur Ruhe''. Zullen wij? zullen wij niet? Dewaard komt ervan naar buiten, W el koffie, Geenkoffie. W el koffie. Hoeveel neuzen dan, we1 koffie?Iedereen wi1 ineens verder.En ,de waard onsnakijken, nijtdij en beteuterd.Klimmende wej, Trapjes om af te korten, Muurtjes,
vermolmd van vetplanties en varens, Bloemen andersdan bloemen overal. W eet iemand daar noj iets van?Pees slooft zieh uit met een kliekje botanische kennis.Hij moet het weten, hij is het lanjst van allen hier.Maar een verjissinj kost hem zijn crediet. Trouwens,het berjjesteente wordt nu interessant, Iedereen isop de hoojte, En zwaar, Vakmenschen op excursie.Kijk!In een verrukte klap slaat Gracia de handen in
elkaar. Van éinds heel hoojkwastje van een waterval omlaaj.
hanjt het witte zijden
Josine pijlt een vinjertje in de ruimte,Groot, nieuw is de wereld. Vol wonderen.Een kuddetje koeien benjelt ons dwaas troepje
overhoop. Een bruine blijft staan, wandelt, verachtenden geducht, voorbij. Overal schudt het vee zijn zilverenklankjes van de dansende halzen. Een vaars blijftachter om wat te doen, Eindelijk een herdertje meteen verslonsten tak.
Is hij niet banj?Oei oei! roept het joni,
t51
op een holletje. Tjinje tjinje tjinje.En vliejen. Klevende vliejen. Hartstochtelijk zoe-
nen ze onze handen, onze halzen,Osteria bella vistaf'. A lweer een herberj en nu tochff
de 'koffie in dikke, druipende kommen,Pees onderwijst de berjformatie, jeeft de verre
dorpen hun naam, heeft van cubisme verstand. Hijfonkelt, lk voel mij vaderlijk toezien.De Osta, Ze is nieuw, alles aan haar is nieuw, ruikt
noj naar Vernis, zij is vandaaj jeboren, W at taaltjespreekt ze? W at draajt ze voor halsdoek, voor 1ap omhet hoofd, wat voor schort met oranje s'trepen? Is zoo'nschort te koop hier in de buurt? En hoe oud zou ze welzijn? ze is dertij, ze is vijftij, Haar handen - kijk,haar Eanden zijn van oud leer, oude handschoenen zijnhet, verdroojd, ve=impeld, En leuke, jroote sloffendat ze heeft. En er bloeit noj dijitalis in haar tuin,joudsbloemenf stokrozen zelfs, papieren bloemen, diealleen noj maar bestaan .op een prentje, Een flesch-kalebas hanjt te zwellen in haar perjola - nôjeen - daar heel ver in het verflenste bladerlicht nojeen!
De vaars
- A=ivederla! en allemaal handen,Ons lorriespoortje is koninklijke trein. Dikke varen-
kussens, zelfs iets a1s een draperie over de ijzerenranden, Federico, het paard, draajt een jewei vantakken voor 'de vliejen, W ij schikken ons als voor eenpic-nic' wij tweè mannen samen in de tweede wajen,omdat de dames samen in de eerste zitten.
152
ls Pees weer stil jevallen? Zijn oojen maken mijonjerust.Hij bijt zijnTaddeo is
wajen jezet,acdhteraan.
onderlip en staart naar Josine,er ook, hij heeft de bajaje in de derdezelf loopt hij op zijn sleepende zolen
- Dat is Taddeo,Hij jrijnst verrukt.- Is dat Taddeo?En Taddeo is Amerika in het iaar toen de nieuwe
wereld bejon,- Grûss Gottf Taddeof,- Ciao! moet je zejjen,- Ciao! ciao Taddeo!Taddeo jrijnst, Taddeo krijjt een hand. Noj een
hand. De hemelsche zaligheid overstroomt hem,Hij wil met onze vriendinnen trouwen, zoo maar met
allebei. Een vrouw is trouwen.Verrukt presenteert Taddeo zijn bruijomsarm en
steekt zijn tonj uit,Achter het rommelend treintie loopt hij nu wat te
pruttelen van zijn plannen, Hij meent het ernstij, zijnlippen prevelen cijfers.Het paard klopt, of het mank is, met zijn eene losse
hoef, Sepp, de Tiroler, er naast; wij noemen hem Cêpe,om zijn jroen hoedje met het veertje,
C'iao Sepp!- Freilein!Sepp is 'jeboren, Sepp bestaat, 0ok zijn bestaan is
153
verdubbeld - wat hebben de menschen allemaal van-daaé? Hij heeft een roosje aan het topje van zijnzweep. Iedereyn is blij met onze jasten, En Pees, her-waakt, weer aan het openbaren van het landschap ofhij het had jemaakt.Naast hem, mijn beenen toejevouwen
kussen, denk ik aan alles jelijktijdij.de zaken die mijn tejenwoordijheid vereischen, enwat de meisjes zullen vinden van de berjen, van aldat jroen noé aan de sijpelende wanden, het smak-kend hoefjeklepper van het paard en hoe de hut be-vallen zal.
op het stujjePhiline, J- nne,
W at ruikt dat!odeurf metOnze jasten zweljen de lucht a1s een
open lonjen,Ik zie haar met een vaderlijk pleizier, waarin toch
iets is van onstichtelijke benieuwdheid, Hoe jonj zijnallen! 0ok Peesf 'die zijn tonj teruj heeft en zijnamethisiten
jonj? 0f meer iets van 'n belanj-stellend sater? Pan-jastheer, te jrootf te wijs, en ookte oud voor een acti> e ro17,Ik barst haast in jejodel: holdrio ho! Welk een
fijuur! Maar ja,mertje in ditjanzebordBlok & de Gouwe en al de rest, ffuomo importante''zejt Amanda, de werkster, met een oojje op mijn appe-tisante buik, ik zoetjes amoureuselijk ontstemd! Om
werp mijn num-des jeluks, Ik, chef der firma
ik ben er, ik ook, ik
welke vrouwen, de hemel vertroost me! W el, ik heb
oojen,Ben ik nu ook zoo
154
scblk. Ik heb onstichtelijke s/ik in mijn belachelijk-heidf in onze, ons aller kraaiende belachelijkheid,
- W r! rrr! rrr! rollen de wajentjes.Onze nimfen hebben pret,Sepp spant het paard af ; Pees heeft hier een
vernuft-spelletje van hem: wij mannen der techniekhebben onze eijen jeestijheid - het baantje als tobo-jan éeconstrueerd. Een afloop, en een oploop voorde halte.
Accelerando!Als op ski's jlissen wij omlaaj. Taddeo blijft beteu-
terd en bedrojen aclhter, In een pretie staan wij voorons huis.
- Hier wonen we nu.iaG'tGoudvinderskamp - vacantiekolonie
frisscherf fröhlicher Kriej - la en!De femmes savantes - haar lijsterkooi opéehanéen
boven onze hoofdenf raakt van jekwetter niet stil.W aarom zijn menschen ernstij? Ernstij zijn: roes-ten, doodjaan, bejraven worden.Baden in het ijskoude stuw-bekken, forellen lan-
ceeren, zwoejend klauteren over den hoojen zoldervan onze vallei.
Pees . . .* @ #Jonjen waarom ben je zoo stil?* * #Ja, ik weet wel. . .* * #
W anneer ik op hem let, jlimlacht hij als een doovendVuur.
- Old boy! bemoedij ik, mijn hand op zijn schou-
155
der. M aar ik heb het wel zien haperen. Het i'nstrumentis weer ontstemd. Josine? Gracia? M'ojelijk wel bei-den. De onjeneeslijke blaaj! Welk een raadsel, waarhij aan plukt en rukt, zonder te kunnen ontwarren.Hoe voel ik mij wetend, oud en wijs.
. . ,Gracia? Een ochtend is Thij alleen met haar opstap. Ernstij keeren ze teruj, hun jezichten hebbende sphinx aanschouwd,Dus Gracia. . . waarom niet Josine?W eet hij dat zelf ? Kennen wij Hermia en Helena
uit elkander?Nu heeft zij hem dan verteld van dat andere, het
onverbrekelijke? Of enkel haar hand op zijn schouderdoen rusten, zejjende: ,,Neen, mijn beste lieve jonjen,niet dat''?Zorjelijk blijf ik op hen letten. Zij zijn kameraden
beter dan ooit te voren, Zij hebben samen een ernstijverdriet.Allen jaan wij lanjs elkander met bedrukte jezich-
ten, zelfs ik ben adolescent. Leven, wat kinderlijkedwaasheid!Vandaaj 'hebben de mannen weer Amanda, die onze
wasch is komen doen. Aan de beek floddert zij schuimen leefpret om zich heen, allevan haar
ik vanochtend de 'kans, Hijzaj er zoo prachtij uit in zijn zwarte koordfluweel,een rakker van een kerel, saffraanjeelf pezijf dun ensterk a1s staal.
zeepsop,Tonio, de machinist, jaf
vischjes komen snaaien
156
maj loopt hij van zijn vuren wej; aldri- aal heb ik hem bij ons huis ontmoet, Ik zie hemaankomen, maar de berispinj wil niet lukken, Waarhaal ik het recht vandaan te berispen!Morjen koopt hij voor de schoone Amanda een
zwarte alpacca doek met roode roosjes en jroeneblaadjes, Hij jaat met haar dansen en de rest. Zoo'nzwarte, jlimmende kater! Zie hem strijken aan zijnknevels: - als ik het hart hebf wat te zejjenf brutali-seert hij mij. Hij is in 'zijn recht, ha, wat is hij in zijnrecht! Hij draait nojeens om mij 'heen in zijn bejeerteom mij uit te lokken. Hij staat zijn mannetie van-morjen. Laat niets hem te na komen, Tia, ik zie hetwel, 'hij wil uitdajen, vedhten, zijn kracht beproeven.
- A1s iemand vandaaj een ooj slaat naar Amanda,zej ik Pees, komt er moord en doodslaj van,Ik snijd midden in zijn jedachten:- W aarom niet!
Meer dan we1
Onze jasten verschijnen niet aan onze tafel. Bovenblijft alles stil. Zij hebben noj wel watf heeft Josinejezejd en Gracia heeft h'oofdpijn. Misschien jaan zijsamen wat wandelen,Samen.twee dajen...* * @drie* @ # @ * @
Tonio is uit jeweest met Amanda. 'Hij heeft jevoch-ten in de hetberj.Tonio's oojen blinken.Met moeite hebben wij onzen madhinist uit het
157
arrestantenhok éekreéa ; we kunnen hem niet mlmsen,Er zitten twee weken voor ihem op.
- Ik had den vent een por in zijn donder moetenjeven, da1 hij er niet weer bxenop kwam,
- W aaxmf Tonio?- Om tèch, zejt Tonio en keert zich onhebbelijk
af. Er valt niet met ons te praten.Wat weet ik, cijfer-meester, van zijn instincten!Boven blijft het zoof blijft het zoo. Stil, Noj een daj.Ineens komen ze md valiezen en riembajaje. Daar
zijn ze.- Wat is dat nu? Gaan jullie wej?Pees ziet toe, zwaar zwijjend,Geen handdnlk. Geen woord.Verloren blijft
ik het b' eleefdlangen weéThuiskomendf- W elterusten!
mijn jonée colleja achter, wanneerjeldde jeef van den jastheer, dien
teruj naar het stationnetje.vind ik hem in donker,
W elterusten!Afkeerij haspelt hij zich in zijn jemijmer.
158
XVII.
Juliaan Prejel .@ @ #W at drommel heb ik md Juliaan Prejel te maken...Hij wel met mij, zoo schijnt het. Hij heeft met mij
te maken als een vliej met een slaper, Hij is er. Is ermd zijn pooten,1ij zwartharij lijf,
zijn zes kleefpooten. Met zijn kribbe-zijn waterije vliejvliezen.
Zijn vleujels zijn als kinderhersens, men kan erniet naar kijken,Hij is er met zijn onjeduur, Hij moet wat van me,
aldoor moet h ij wat van me, hij kan niet leven zonderwat van m e te m oeten.
Ik ben zijn aas,W ant Jeanne, Jeanne schrijft over hem. W at schrijft
Jeanne?Jeanne sehrijft ieen lanjen, lanjen brief. W aarom
aan mij? Waarom schrijft Jeanne aan mij, niet aaneen ander? Ben ik aan de beurt vandaaj? Heeft zij destemminj - wie jinj vô6r, wie volét? - aan mij teschrijven?Weerloos ben ik op Zij kan mij schrij-
ven wat zij wil. Haar brief ploft midden in mijn lande-dien afstand,
159
rij besef - jaja, ik weet het immers wel, menschenlaat mij toch met rust! - dat het werk hier voor mijis afjedaan, dat ik fbest naar huis kan, naar alles,alles teruj.Peesput zich uit in zijn
Het is iets zonder bestaan:dwaasf reden-loos verdriet.een baak, en men verbeidtmaar de lickwachter ishet keeren zijner flikkerinj,
jestorven, zijn vuur za1 niet meer schijnen. Niets kanhem troosten, wijl zijn verdriet denkbeeldij is, zelfsopljA ouden theeft in nejatie te bestaan. 'Herinnerinj,als een uit-jewerkte zalf, jaat stl en en het verbandverkorst.De postbrengt brievenf vroolijke Postino! Zin-
jende nadert hijf van hooé, van Eonderd tredeinf eenbode, die weet dat hij éoede boodschap brenjt.Maar hoe kan hij dat wetqn, hij fzoekt alleen de
fooi, die wij hem blijven schenken uit slaphdd en uithoop.Verduiveld hooj daarboven, in het landhuis van
een jroot Keer, die veréeten Eeeft, dat hij het bezit,woont met den tuinman een versleten éravin uitLithauen of daaromtrent, niemand weet om wat redenvan haar land vervreemd, een leej insect en 't lijktalleen noj levend, - die woont daar noj, zi/ voe-dende md brieven. Dank zij haar, zakt Postino zoovaak er post is ook voor ons de steile zijzaj af, welzeker van zijn d'oelf zijnschen van ons slaj, ,jelijk een bakker of een slajer, endubbel daarvan verzekerd wejens onze idiote fooi.
onmisbaatheid v'oor men-
160
Pees en ik zien elkander in 't jezich' t, wij zejjen:Daar is Pepino!
- Ja, daar is de post.En zwijjen plotselinj of we elkaar beleedijd hebben.Ik, zeer als een jevilde, 'hoop dat er maar niets voorza1miJ- zijn.
van Philinefaanmaninj van Blokf
jezeur noj altijd over datna YuS Weer in een Onzer andereéerd. Ik kèn het,juffrouw Joosten mij jesehreven;
Geen jeen romanteekenmeisje,
employé's verslin-ik kèn toch alles al, Eenmaal heeft
zij durft, op dezenafstand, duidelijk te zijn. W anneer ik terujkom, za1ik Eaar moeten missen bij mijn werk. Menschen hin-deren elkander met hun dierbaarheden noj het meestvan al.Pees h'oopt en vreest 'bericht van onze tweelin,j, Het
wonder, dat zijn manlijke ijraviteit dit dubbeljesternteuit elkaar rzal voeren, Hij hoopt en vreest. .. wieharer?Inmiddels is Pepino reeds benee. Een
zijner naakte knieën en omwikkeldezet hem neer op het weitje voor ons huis.
- Dammi, Pepino!- 'Sijnore! - Preéo Siénore Sijnore, tante
jeitenspronjlaarzenbeenen
jrazie!Voor hem is
jlas chianti,bajjeremmerwej,
- Salate, Sijnori - buon jiorno!
het al weer uit, Hij heeft zijn fooi, eenh ij slaat 'het in zijn wijden mond a1s eenom, hij veejt zijn knevel, fhij is reeds
De Ferlaten man. 11 16t
- Giorno, Pepino!De krant, - een stapel lijt noj in het bandje bin-
nen - ; een vaktijdscErift voor Pees,Voor hem jeen brief,A1s ware een
jebeurd,in mijn hand.
- Jeanne . . . denk
ramp, die onvermijdelijtkzoo kijkt hij, Hij kijkt naar de lila
ik, jeprikkeld.- Een brief van een vrouw, denktLaf loop ik
berjen? En Pees h' oor ik, op zijn spijkerlaarzen, het
sG een, nietenveloppe
hij.'er mee naar binnen. W at heb ik te ver-
pad opknerrelen naarde machineloods, waar hij nietste maken heeft.Jeanne schrijft:Je zult er vanff opkijken: Juliaan jaat trouwen!'t Is er ineens, jeen stervelinj wist ervan. Everdineff
de Latere van 'Saemsfoort, - oude adel, veel éeld.,,W at zej je? Heb je nooit anders van hem ver-
#
wacht? Ja, Prejel weet te leven, Hij bouwt zijn car-rière naar een plan, Geld, joede parentajeç dat hebbenallen éeweten die hem kenden, M aar een snoes vaneen freuletje,noj jeen twintij, ik zej je: een bééldje!
'fGeen onzer kende haar, Gisterf op een intiem fuifje,werd zij ons voorjesteld: Dorry Jonkers - je kenthaar niet - T'oos van Galen - haar h' eb je one oet,denk je noj we1 eens aan haar? - Josine en Gracia.Zij zijn vol van den ïheerlijken uitstap daar bij jullie enverzoeken de jroeten. Er waren noj meer menschen,die je niet interesseeren, A1s jij bijtijds teruj komt
162
- is 't alhaast niet drie maanden?- nood ik je opde bruilolt, Maar je moet haasten, Juliaan zejt; vô6rden afloop van 'het kerstreces, met huwelijksreis enal, Wat za1 Shij pronken in de Kamer als triumfantebruijom!
,,'Had je het van Prejel je màj hem niet, daar
heb je onjelijk aan - jedacht? Rijk, joed jeparen-teerd, van adel zelfs, maar ook: zoo jonj, zoo'n schàt!W e waren allen jeeharmeerd van haar.''Pees komt teruj. Hij hoopt dat ik noj iets za1 zejéen.
Sommije menschen, preék ik, aan het eind vande jezwollen stilte, sommije menschen weten precieswat ze van hun leven 'zullen maken. W aar halen zede zeke/heid vandaan. Ken je zekeren JuliaanPrejel?Hij lich't het hoofd, laat het weer zinken, Hij schijnt
niet te bejrijpen,- Kom kerel, spreek ik, opstaande, bemoedijend,
het kan je ook niet schelen wat die Prejel doet en watik erover heb te kletsen, Josine en Gracia zijn vo1lof over onze buitenpartij. Zij laten de jroeten doen,maar ik ben er niet zeker van of de bode we1 opdrachtheeft,Voljenden ochtend komt de kaart: f,de heer en me-
vrouw '' . . . wederzijdsche ouders hebben de eer. . .
'Heer in den hemel, wie heeft er ooit van den heeren mevrouw Prejel éehoord! Zonderlinj dat zoo'nkerel ook ouders heeft. Ze wonen - wat dôén ze? -in Zwammerdam,
163
Tejelijk sGrijft Blok, Boos ditmaal.Ja, ik moet een eind aan mijn jelummel maken. Dan
m aar meteen.Terué,Naar alles.Naar juffrouw Joosten, 'die
Naar de kwestie Bus . . , ofvoljer? Naarnaar huis.W eten is een verkeerde jewoonte.Aan het station 'drukken we elkaar de 'hand, Pees
en 1k, zwaar of wij saam hadden verkeerd in doods-éevaar.
ik niet houden kan,hoe lheet de jelukkiée op-
Pàiline's avonturenf zij is weer op wej
161
XVIII.
In het élazenriumjestalten derblauwdrukken.hoofdje, speelt zijmijn deeljenoot in conferentie,
teA enkamerlicht zwemmen de aqua-bedienden, Juffrouw W ees maakt
W iejelend met haar klein donkerhd kind. Achter de deur van Blok,
Juffrouw Joosten . . ,Afwijzend, patroon, reik ik het bleeke meisje de
lijsten, die zij moet copieeren.Bil' mijn binnentreden heeft ze jekeken, zooals Pees
keek, wanneer Postino kwam zonder een brief voor.h- .W at moeten menschen toch van elkaar! Geven we
elkaar Zijn wij 't jeluk voor elkander? Hetéelak?eeniée?ln Philine's Prima Novella - o Boccaccio! heb
ik daar meer beteekend, ik? En wanneer morjen-den-daj Pees en dit wezentje - ze is toch we1 lief met'haar bleek, melankoliek jezichtje - wanneer zijlkander vonden'' . . .?f f eGister, aanstonds van den trein, hebben wij samen
dik #jejeten, 'B1,ok en ik. Hij was ook vol van Prejel,verwonderd mij reeds injeliit te vinden.
165
,Hij vrat jepreoccupeerd jebonden soep, tarbot,biefstukken met doppers.Griesmeel. Kaas. Peren,Jaf hij zat er. mee in.- Nu moet je eens luisteren, bejon hijf ten laatste.Prejel. . .* * #'
a ik weet, hij is jeen vriend van J-e . . .. . . JNi cet excès d'honneurf ni cette indijnité!Ik ben niet klassisch aanjelejd.
Dom l'acihte hij.- Prejel interesseert mij niet, stelde ik, todh je-
Einderdf vast.Blok werdwijsjeerij.leder rièht op zijn wijs het leven in. Zooals je
he bedje spreidt, zoo moet je slapen. Ik voor mij, ikzou banj zijn, op zijn leeftijd . . . niet? Maar als hijhet aan kan, zoo'n jonj, mooi dinj, des te beter.Koffie- Sijaren-- Benedictientje? Fine?
Graaj- Geef
kummel.mij dan een citroentje, beval hij den be-
diende,De bruine zaal vol afterdinner-rook en zwetserij
rumoer. M annen metAandachtij keken
likeur, De kellner met- Om 't je maar
wensch me jeluk.Hij stak een hand
roode koppen.wij toe op 't schenken van denzijn blaadje jinj.dadelijk lte zejjen, kerel -
over de tafel, die mij, hetzelfde
166
oojenblik toen i'k zijn bedoelinj vatte, een vies voor-werp toescheen,Zonder verstandhoudinj schudden wij elkaar de
handen.T.- J a . zeide hij, lanjzaam zijn hand weer in-
trekkend. Mijn huishoudster; mevrouw Ejelsteen,Ronde, propere weduwef die Bloks kamers deed en
zijn wasch verzorjde.Je had een slechter keuze kunnen
- Nietwaar? hapte 'hij tevreden toe. 0ptijd. Ik bçn niet jonj meer, een man van
doen.naijn leef-zekere je-
woonten.
Een kleffe behoefte stalde hij dierbaar uit.- Zes jaar hebben wij alle lief en leed jedeeld.
Lief en leed maj ik zejjen. Nooit was haar iets te veel.Zij was bescheiden en eerlijk.Mijn huis ziet er proper uit, mijn linnenjoed is in
orde. En zij bezit de zeldzame éave, er niet te zijn,wanneer haartejenwoordileid zou hinderen.
Een zeldzame jave, jaf ik toe.- Ja, ouwe jonjen, khernam hij met onsmakelijke
vertrouwelijkheid, jij weet wat een jonjezellenhuis is,Er komt wel eens een meisje. Jou h' oef ik niemendalte vertellen.Tejelijkertijd jrepen wij naar ons jlaasje,- Santjes!- Proost!- W as wir lieben!- Op je joede voornemens.
167
Dwaas dronken we, twee houten poesjenellen, 0p-jelucht %ernam hij zijn weduwnaarsbeklaj.
- Zoo'n vrouw is eenzaam. W at h' eeft ze aan haarleven. Vroejer was ze jetrouwd met een wereldreizi-jer. Boodschap: of zij eens op het kantoor wou komen.Daar had je '1, Met man en muis, bij Formosa, - Tja.
- W ij verstaan elkander joed. En de wilde harenjaan er zoetjes aan bij mij uit,
je me joed bejrijptf amice,'t Is ook een soort verzekerinj tejen onjeval. Eenkind ben ik niet, toch heb ikeenije malen in mijn levenmoeite jenoej jehad weer 1os te komen. Ja, dat is hetrisico der liefde. Sans lendemainf maar 't éaat niet
Ik weet niet of@ @ @
altijd 'jemakkelijk,Het lijkt mij heel verstandij, stemde ik in.
Toen werd hij vroolijker.- Je zult het niet jeloovenf maar dat enjajemeat
van Prejel - bij alle onderscheid, bejrijpt dat wel,hoed af - heeft ineens alle dinjen Eun beslaj éeje-ven. Je denkt er niet over, plotselinj is 't zoo ver. Zoo-als je, wanneer een van je tijdjenooten sterftf plotse-linj >er den dood jaat tobben.En somber-wijs daarop:- Wij zijn allen ter dood veroordeelden, m'n
joede man.- Dat zal wel, ia.Ik werd mij bewust van een onbejrijpelijken ée-
168
dachtespronj, Van Pees naar Philine, W at moest dat?En Blok hoorde ik erjens berustend zejjen:
- Vô6r je '.t weet, zit je erin,Weer stak hij zijn hand uit,- En dus, je kunt me jelukwenschen.
Dat doe ik van harte, antwoordde iktief, nojmaals schuddend aan die a1s van leer je-maakte hand,
meer posi-
De weduwe en de dood - eenparaplu zonder rejen.Maar deze zwaarmoedijheid had mij somber je-
maakt, ik tlbde over samelhanjen, die ik niet bijelkaar,kon brenjen.Gister was dat.Vanmorjen heb ik Goos & Fenkel, die praten kwa-
men, aan Blok overjelaten, hij is meer koopman danik. De conferentie paukte op de deur. Juffrouw Joos-ten's machine hapert weer, de typen lijken in het lintte spitten,,
Tk ltkltk!Soms blijven ze steken en 't is of alles op iets wacht.Neem een nieuw lint, juffrouw Joosten. Dat
onjereéeld jetik is niet om aan te hooren.Zij haat mij, Ik ontstel van haar jezicht.
Rrrr! telefoon.'a, Jeanne, ik ben teruj jister. Bij. . . J
, '
mi)? . .. ja jraaj - natuurlijlk vanmiddaj dan.. . .w aarom . . . W aarom . . .- . . .Nee. .. nee. . . volstra t niet. - Goed, wij
zullen nieuwe thee probeeren.
169
- Kan ,het niet kalmer, juffrouw Joosten? Ik hoorm'n eijen woorden niet,
- . .,zeker, Jaf ik stond er van te kijken. - Adieudan, Adieu! -W at moet Jeanne, en waarom zej ik haar niet af ?Voelt zij zich ook jeinspireerd door Prejel?Toch vind ik het niet eens onprettij dat zij op de
thee komt, ik vind yhet onprettij juffrouw Joosten a1sjetuije te hebben bij onze afspraak, -Gaat ze nu eindelijk wej om een nieuw lint?Gaat ze. ..Bij de deur hunkert een trajedienne.Af.Is 't om te ladhen? En als 't niet om te ladhen is,
wat dan? De conferentie buldert aan mijn deur. W atéaan die menschen te keer! Straks komt mijn com-pajnon tevreden binnenf blakend van menschenkennis,En 'zouden Goos & Fenkel jeen menschenkenners zijn?Zij doen toch jroote zaken,
Philine . . .@ * @wat moet Philine van* @ #
Zij lijkt te leven om mijmen niet ziet.W aar is ze op het oojenblik? Hoe waren haar
laatste beriG ten?
mij ?heen, iets ,hinderlijks dat
en weer d1e telefoon. .,@ @ #- Wat blieft u? . .. jaf hier De Gouwe. Daar spreekt
u mee. Persoonlijk, ja natuurlijk, Wat wou u anders?Mijn bank. Teleéram van PEilinef om jeld. En aan
170
de bank, omdat zij mijn adres niet weet. Zij weet nietoi ik weer téhuis ben.
-- X/aar vandaan?- W aar vandaan, zejt u7,Omslachtij haal ik het telejram binnen, bij losse
woorden en jespelde letters.- W ààrvandaan zejt u?Klinkt dat als - a1s ,,Jalons''? - M aar ik wi1
zekel eid.- W ilt u spellen? - Dus: Jacob - Abraham -
Lucas - Oswald - Nicolaas - Simon - . .. Is hetNicolaas Simon? - Ja7, - Zoo, kan 'ook Ulfert Simon
zijn-Neen, 't is wel Nicolaas Simon: 't is Jalons!Philine. . .En bij Pees.Lachen nu.
- heef't ze daar mij éezocht?Dit boompje verwisselen overal maakt mij duizelij.
Is het nu mijn beurt niet? Doorsteken - i'k ben zon-der bof= . M is!
Schateren om dejrap. Philine bij PeesOf wist ze. wist ze.
Maar ik speel immers niet meef wat moet dat alles,Als een verbijsterd scheidsreGter draaf ik achterden bal.Er is, 'telefoneert ,de bank, een- Afwachtenf instrueer ik. Niets
voorkennis, Bejrepen?- - 0ok jeen jeld zenden?
Ook jeen jeld,
brief onderwej.doen zonder mijn
171
. . .- U kunt we1 doorjaan, juffrouw Joosten, metuw werk,
- Ik daA t. .. ik wilde niet storen.
frouwHaar oojen knipperen.Driftij verlaat ik de kamer,Des middajsf thuisf daar lijt Bhiline's brief, Lyriek
over Palermo en W illem W impels, Uit, Mooi is 't je-
W anneer ik niet jestoord wensch te wordenf jul-Joosten, za1 ik u we1 verzoeken op te houden.
weest, echt mooi, het éeld is op.,,Stel je voor, van een Oostenrijker in h' et hotel heb
ik moeten leenen om de rekeninj te betalen en wejte komen, Een lieve, sentimenteele man,nietsf was niet onbescheiden, kuste mij'neen snoeziée 'éewoonte! Meer scheen hij niet te willen.W ir sehen uns nochf'' zei ik,''ff
Hij vroejhand. W at
Zoo is ze weéjejaan, belovend wat niet werd je-vraajdfbeleedijd om de fatsoenlijkheid van dien vreem-den mnn. Hoe wist ze mij te vinden? Hoe vindt 'de rupsjuist h' et blad, dat voor haar vraatzucht is bestemd?Zij sGrijft ook over Pees. ffcharmante jonjen!
Arme jonjenl'' En jaat verder te keer als een éra-vende mol, Alles 'moet tejelijk. Geld voor dien Oos-tenrijker - een eereschuld noemt ze dat - jeld, éeldvoor alles. Pees wi1 ze noodzakelijk nieuw in de klee-ren steken: zijn kamer opknappen, andere meubels,wat mooie dinjen,
,,Hij zit daar zoo a'llqen in die kale rommel. Datmoet iemand ziek maken.''
172
Arme jonjen!Zij wil ffwat voor hem zijn''. Heeft een ffheilije
taak'' aan hem, f,,Moederlijke jevoelens'' - ik ken ze.Ook benieuwdheid, W at steekt er achter zijn hardezwijézaamheid?Neen, Pees
Maar zij zalheeft- Zij zal zijn jeheimen stelen,Dat éaat een jistende jeschiedenis worden,Arme jonjen!W at raakt het mij? Ik hoef niet voor de moraal van
anderen te zorjen. Of voor (hun rust, hun zekerheidfhun jeluk. W at zou ik daarvan weten. Hoe kan ikraden wat zij zelf niet raden. Ik zou Pees over kun-
zal niet spreken. Hij is fier en jesloten,aan 'hem morrelen tot zij 'het slot jeopend
nen plaatsenf maar met wel'k recht? En redt hem dat?Geestij dat ik, ik zelff deze rare rommel weer finan-
cieren moet. Kan ik niet weijeren? Een advocaten-brief : ffMevrouw, u hebt het u toekomende ontvanjen,meermalen ontvan'jen. W ij moeten, zeer tot ons leed-
ditmaal. . ,''wezendoen? Blok? Met hoeveel om-
standije zakelijkheid ombouwt hij zijn huwelijks-kasteeltje, Jaf :B1ok is een leeperd, W eduwef joed vanvet en van majer, dqjelijk bij de pot, ,handij met denaald, een weldoorvoede stoffelijkheid.
m'oederlijkheid arme jonjen!Ook de bank - rrrr! rrrr! ja ja, sGreeuwt u zoo
niet - heeft een brief. lk Iherhaal mijn instructies:
Philine's
niets doen voorloopij.
Zouden zoo anderen
173
Op het kantoorten is onjestelddaj voor mij -
terujf vernea ik: Juffrouw Joos-naar huis jejaan, Dat lùcht. De mid-mnar al het werk blijft lijjen, Ik za1
mij moeten reppen om tijdij klaar te zijn voor de thee- o ja, de leef - die Jeanne bij mij heeft besteld.Iedereen bestelt zijn deel van mijn bestaan, Luilek-kerlandsvarken, het mes steekt in mfjn ruj, En watben ik voor die jonjedame: een avontuurf niet eensdat: een tweede of aanjesproken persoon, lbject voorhaar bemoeizuGt, adres voor Ihaar brieven, Valt zijmij weer met Prejel lastij,Ik za1 zwij.jen over Pees - natuurlijk, weet zij allesvan de nimfen, Delicatessef zoo'n jeval.
Nvat za1 ik haar afblaffen!
Ja, h eb ik noé verpliG tinjenéasten? W at moet ik? Haarsdhrijven, bezoeken, haar noodijen bij mij?Verlanj ik toch weer naar de bekorinj harer je-
zamenlijkheid?
jejens mijn jewezenopbellen, een briefje
Arme Pees, die sater wezen wou en het stel schen-den.De stomme
Niets weet iklanjer hier!Joosten is erte vinden en juffrouw
niet om mij te helpen. Morjen 'dan maar, 0f over-morjen. .. overmorjen is Zondaj. kan het mij nojschelen?
rommel - wat doe ik
Ik weet: na beurs komt Blok met zijn verslaj nopensde conferentie met Goos & Fenkel, Het is vers/rikke-lijk jewi/tij, maar dànk je, mijn ioofd staat er nietnaar.
174
Mijn hoofd staat er niet naar, hoor je,Als een sch' ooljonjen 'maak ik, dat ik wej kom.
Laat de rommel rommel voor mijn part, Met Nieuw-jaar zej ik de firma op, Dat zal een 'jrap zijn!
- M oet ik zejjen, dat u teruékomt? vraajt Koud-ijs, de nieuwe bureauehef, die Bus heeft opjevoléd,
Neen, mijnheer Koudijs, ik kom niet teruj, Zejmijnheer ,B1ok, dat ik om drinjende redenen ben wej-jeloopen,Imat Koudijs ijskoud liejen,En toch ben ik weer niet tevreden. ledereen be-
schikt over mij voor z'n particuliere reden en brenjtmijn zaken in de war, Vlas ik dan op het weerzien dierbemoeiallije juffrouw? Ik weet niet meer, Verlossinj,verwachtinjf ontevredenheid . . . en ik betrap mijzelfop neuriën lanjs den wej,Maar dan jewichti'j koop ik de onvermijdelijke
bolbons -- snippers en chocolade, daar houdt ze,meen ik, van,
wat kan* * # schelen of ze daarvan houdt. ..jekruide stenjels .
- W ilt u het thuis bezorjd hebben? vraajt meteen muiz- ondje het winkelmeisje.
- Dank u,
ook zoute en@ * #f @*t m IJ
Ik laat inpakken inlichtblauw met witte
frutselend Japansch papier,spinnewebjes. Een jlinsterend
erom; ik verlaat den winkel a1s eenjouden bandjejeune premier.Noj sijaretten - welk merkza1 mijn jast behajen?
175
en wat moet ik nu met Philine. ..?* * #Vanavond noj sGrijven. Ze kan voor mijn part. ..en Pees? . ..@ @ #
Arme jonjen!Ik kan to/ ook jeen rood licht ophijschen en ad-
verteeren: ''iedereen zij jewaarschuwd voor mijn je-wezen huisvrouw Bhiline.''Preéelf jrappentapper in jezels/ appen, deed scha-
teren om een jescheiden echtjenoot, die den aan-staande zijner jewezen vrouw aldus zou toejesprokenhebben:
Geachte Heer, weet we1 wat u bejint, M evrouw Xffis een intrijante en lijdende aan jevaarlijke fanta-sieën. Zij kan meer jeld aan dan een man in staat iste verdienen. Haar spilzucht za1 zi% recht verhouden1ot uw inkomen en u tjeen respijt 'laten voor verlies.Ze is als de bank, Idie altijd wint en zijn cli:ntenruineert. Die völjt! W ant je zult medeminnaars heb-ben meer dan aan uw tafel kunnen zitten en zoodra't mevrouw mijn vorije echtjenoote invalt, haar zakenin 't civiel-rechtelijke te rejelen, zal zij u vriendelijklaten opdraaien voor de eer van het overspel. Zijj ffZa . . .U lastert, mijnheerl'' had de candidaat je-ff
schreeuwd.En zoo bejint elk van voren af. Zijn eijen verhaal,
zijn eijen waan, zijn eijen wil, zijn eijen om-tôch. Zijneijen ondervindinj, die op dit stuk jeen wijsheid leert.Pees? Pees is niet te redden.
176
Arme jonjen!Ik zal alleen Philine
lijkf enkel over het yjeld,laten zenden.W at kan ik anders . . ,
schrijven over het jeld. Zake-En morjen door de bank het
De verlaten man. 12 177
XIX.
Jeanne, op mijn kamer.poes, heeft 'zij Eaar schemerhoek je-
schapen, de divan opjetooid met kussens,toejA aaldf de lampekap laaj jetrokken,roode aura breidt zich over ,de 'broeische
jordijnenalleen een
kleurenwoe-
Reeds is zij er,Thuis als een
linj van het tapijtje.In herfstbladkleurije zijde kwijnt mijn jast.- Blijf lijjen!Zij 'was ook niet voornemens op te rijzen, Zij laat
zich naderen, reikend de hand in arrojante jenadevoor een kus.Ik laat het mij doen. Ik stal mijn lekkers en mijn
sijaretten uit, smelt in verontschuldijinjen wijl ikbloemen heb verjeten.
neenf zij heeft er zelve meejebracht. Rozen,haast zwart, ze sintelen in den schemer.
- Wat is dat lief van je, Jeannette!- lk had al eerder voor je moeten zorjen, zejt ze.
Afaar
Je kamer 'zaj er verweesd uit toen ik k wam.sFij zijn er weer! sFeer zorjen, weer die verdachte
moederlijkheid. Ik ben niet verweesd, ik ben volstrekt
178
niet verweesd. lk ben een kind tusschen te veel moe-ders. Ze troetelen mij ziek, ze praten mij verlanjensop die ik niet voel, nooden die niet bestaan, Hoe hebik a1s kleine jonjen jeleden onder een stoet beminne-lijke tantes!O die tantes! Komt iemand ooit onder de tantes
wej!- M isschien, beproef ik, wat zuur, de tante af te
wijzen, misschien lijt die verweesdheid in mijn aard.Ze hoort bij mij a1s water bij de visch, Ik heb 'haar nietbemerkt, wezenlijk niet.
- Groote jonjen!Niets hindert meer dan die hoovaardije meewarij-
heid. Zij doet mij mijn jemis aan kradht beseffen. lser dan anders niets a1s de karwats?Onze eerste woorden zoeken a1s blinden den wej.
W ij hebben niets voor elkander, Zij is jekomen om mijte verwennen en vindt mij stué, ontoejankelijk voorhaar joede javen,Erjens een vliej, die lastij bejint te zijn, neurt het
theewater,- Neen, laat mij!- Blijf toch liéjen.- Och toe. . ,- A1s je maar zejt, waar je het theestel hebt je-
laten. Ik kan wel, Ik 'doe het zeffs wàt jraaj,Beiden zijn wij rechtop éespronjen,- Maj ik J'e niet eens verwennen? kwijnt Jeanne.- Komf ik wilde juist jou . . .
179
- W at flauw!- Ik ben jasi eer.Haar lanje pianohanden drukken mijn schouders
neer, Ik zit, Ik ben een dinj dat zit te wachten tot zijde thee heeft opjejoten en jeschonken. Achter mijjebeurt het, een spel waarbij ik niet om maj zien,Ik sluit mijn oojen in een vreemd verlanjen, door
mijn afwijzinj heen, dat zij van achter naderen zal. . .haar handen zijn op mijn beide slapen. ., haar zoen,haar zoen is in mijn lharen.Zoo verlanj ik het en vrees 'het. .Het komt. ..Plotselinj is het, z'ooals ik
zou, éebeurd, Mijn hoofd is inden, D'oor het dunne (haar van
wist, dat het jebeuren,de koelte harer han-mijn kruin schemert
aanf een insect dat naderbij drinjt, ineens is waar hetwezen wil, haar zoen,Ik roer mij niet, Het is verwacht, streelend bescha-
mend, 'Het vanjt mij en het beleedijt mij. Ik heb erjeen houdinj voor.Neen,Neen toch niet, Dit niet.Zij niet.Ik voel het vochtié plekjeDriftij, achter mij, rinkelt zij
kopjes dribbelen.
in mijn haar.met het theejoed, De
- Suiker?De mond staat als een litteekan in haar zeer bleek
jelaat,
180
Jeanne. ..Alsjéblieft!
Mijn hand - wat zocht ze? - zinkt willoos. Er isvoor dezen toestand jeen woord, jeen uitwej.En ik zelf, in mijn radeloosheid, sla aan 't praten,
aan 't praten over wat mij het meest tejen staat inde wereld: Prejel.
W at heb ik opjehoord, Jeanne, van je brief,Over Prejel meen ik. Haar vader is, jeloof ik, oud-minister.
Mijn jast laatvallen in de kopjes,zilveren spaantje,ook recht op denthee.
lanjzaam de dikke melkdruppenZij zit, zij zwijjt, zij roert met hetDwazelijk blijven wij beiden, zij nudivan, lepelkolkies maken in onze
Jij was de eerste; den voljenden daj ontvinj ikzijn kaart. lk za1 van iemandf die jouw vriend is, éeenkwaad zejjen, maar. . .
. . .zij drinkt. . .t bezielt zoo'n meisje . . .. . ,maar Wa
W eer plooit haar mond zich dun en zuinij, a1s aanéén kant wreed jetrokken, Ik 1et op 'haar pink naasthet kopjç en op den rinj daaraan; zij zet het neer enhet blijft dansen met een klein penduleslajje in hetporseleinen kelkje van den schotel,
Hem 'bejrijp ik, houd ik wanhopij vol. Voor hemis het een mariaje de raison, Uit je brief te lezen,krijjt hij alles: een jonj, f ijn wezentje, relaties, jeld.Maar zij . . .?
181
Jeanne zwijjt,- Hoùdt zij, denk je, van hem?Jeanne laat haar vervelinj blijken; ik zet taai door:- Kijk, ik ben een ouderwetsch man, Hopeloos
ouderwetschf sentimenteel alsje 't zoo noemen wil,Ik kan mij iets intiems a1s een huwelijk niet voorstel-len zonder. .. nee, maak je niet boos over dat leelijkestroeve woord, je hebt 'éelijk, het is jeen woord voor'het bejrip . laten we dan ffverrukkinj'' zejjen. Des-noods, te joeder trouw: dwalinj, Verdwalinj. Hoopdie jeen kans op verwezenlijklné heeft, maar eenmaal'dan to% - hoop. Trouwensf in 't aljemeen.
. ,ik wi1 het wejpraten, mij redden in woorden. . .- . . ,trouwens in 't aléemeen: wat ziet een vrouw
in zoo iets onverhevens a1s een man? Geen jekheid:Titania en Bottom, Erjer: een jas, een das, een leejemeerderheid, jezwollen zelfverzekerdh:id, ruwheid,éewoontef routine. ., W at is dat alles jrof !Jeanne is opéestaan.haar hand. . .@ @ #
- Adieu! Ik heb noé afjesproken bij de meisjes.M antel. Hoed, HandsG oenen.Ik Eelp en wacht,Ik wacht.- Adieu d'an,Kort, stuj, mijzelf, wijs ik haar af ,Ik ben alleen, Ik ben niet alleen, ik ben een over-
winnaar.
182
XX.
Commedia finita. Het zot blij-einde, ledereentrouwt.En ik . . .? Niais met verkeken k ansen? Père noblef
die wijslheid pimpelt uit den bruiloftswijn?B1% , in een nieuwe jas, brenjt mij met zijn aan-
staande zijn bezoek. Ik weet: zij braadt een osselapa1s niemand, Terwijl ik thee schenk, heeft zij moeitemij 'de pot teO Pees,
schreef een
laten.o joddelijke onvolwassen jonjen! Hijbrief vo1 schaamte en onbeschaamdheid.
O zwijmelende B'acchus in mijn wijn! Hij wil zijn ver-'houdiné met Philine ffrejelen''. Richt zich tot mij,patroon, tevens tot alimentatie 'veroordeeld echtje-noot.Ook zij, Philine schrijft: ,,B1ijf ditmaal nu eens niet
beneden de maat, Toon je op de hoojte van den toe-stand. W ij hebben je niet noodijf maar zouden zoojaarne zien, dat je tenminste je fijuur bewaarde.''Prejel heb ik chrysanten moeten sturen op zijn
receptie - dat vond Blok noodij voor onze zaken.Jeanne boomt zwaar over een misverstand. Ook
183
over een candidaat-notaris, dien zij in Enjelberj heeftontmoet.Mijn zejen, lieve vriendin, mijn zejen! Mijn zejen,
lieve menschen!Maar ik lhad vanmiddaé een mal slottafreel met iuf-
frouw Joosten,Stilte en een ,jlas jloeiende rozen op mijn tafel,Stilte,
aanjenaam zijn verrast.M aar neen, ik 'ben niet
een lomperd.mij voelbaar,
aanjenaamDie bloemen hinderen mij. Zij hinderen
verrast. Ik ben
W tki ! -- tktktktktktktk!
Ik raad van wie, Nu moet ik
- Tktktk! . . ,- Neem u even op? Voor Schelm & Doeniet,
Deventer,B e- nt u er 7, . . ,* * #
,,W ij hebben 'de eer de joede ontvanjst te bevesti-'' ziet u maar na. - ,fIn antwoord hierop...''jen van . . .
- U moet dat niet doen, juffrouw Joosten. Ik vinduw bloemen heel mooi en waardeer de vriendelijkebedoelinj. ..
haar potlood op den vloer,* @ @W ees nu eens redelijk, zej ik, bukkend, U be-
jrijpt todh waar dat onvermijdelijk heen moet,Het arme kind slaat aan het schelden, lk heb haar
reden jejeven aan te nemen . . , zij heeft jemeen'd . . .- U 'had jeen recht iets van dien aard te meenen,
iuffrouw Joosten.
184
Ginds in de teekenkamer worden de schimmen aan-dachtij,
- A1s dat zoo jaat, kan ik niet anders, juffrouwJoosten. . . Het zou mij spijten. . .Blok valt verstoord naar binnen, Lacht wetend en
verdwijnt.En juffrouw Joosten, in een zenuwbui:- Vrouwenbeul!W aar heb ik dat rare scheldwoord meer jehoord?In superieure kalmte ruimt de patroon zijn papie-
ren, sluit zijn lessenaar, vertrekt.
185
XXI.
Van vijftij sollicitanten hebben vijf een brief je je-krejen.
- Gaat u zitten, U bent. .,?Nu lees ik den naam onder haar jetikten brief. Berj
van den Bossche.Wij zien elkander aan,- Hoeveel woorden neemt u op? En Enjelseh? W ij
doen veel met 'Enjeland.n erese. Therese Berj van den Bossche.- Ik heb vijf jaar jewerkt in Enjeland, In Chesterf
met mijn vader.- In Chester. ..lHet woord blijft hanjen ,of het noj niet uit was. Dit
is dus Treesje, Treesje, die op mijn k nieën reed, wan-neer zij even mocht binnen komen bij de 'heeren stu-denten op bezoek,Weer zien wijelkander aan, er moet toch iets je-
beuren.lk ben een jonjen en daar is professor met zijn
hartelijke vrouw. Wij praten taai over het examendat ons dreijt, maar 't is of de hoojjeleerde alles eer
186
van mijkomen van school, Treesjeen Dick, de jonjen, die nuprofessor is, A1s vrienden jaan wij wej.Ziedaar dan Treesje - ze is prachtij. Zij kent mij
niet, natuurlijkf maar is ze niet reeds mijn kameraad,de altoos jekende?Ik heb 'het oojenblik verzuimd naar haar vader te
vrajen, die erjens proevenjelsi e fabriek, en waarom zij zich aanbiedt voorvervelend werk - zij heeft het toch niet noodij? Nuzal ik haar toch moeten teleurstellen. Hoe kan ik,
moet doen voor een En-
boeman, patroon, met haar in één kamer verblijven,bria en dicteerend aan Schelm & Doeniet en de rest!
U bent dusf vraaj ik, de d'ochter van den pro-
weten wi1 dan delfstofkunde, De kinderen
fessor...Haar wimpers alleen bevestijen,- Ik h:b noj bij hem jewerkt. Hij was mijn pro-
motor. Gaat het hem éoed?Bevreemd ziet zij mij aan, alsof zij een heel ander
éesprek verwachtte. En met iets van teleurstellinjantwoordt zij:
- O ja, mijn vader maakt het best. Hij heeft inEnéeland werk, dat hem zeer bezij houdt.Achter haar woorden slaat de deur weer dicht. Ik
kan niet verdervrajennaar haar moederf naar Dick,den knappen kop, voor wien zijn vaders stoel bleefleej staan tot 'het hem na onderzoekinjsreizen inNieuw Guinea, behaajde, hem te bezetten,'t Is duidelijk dat ik haar niet nemen kan, Zij raadt
187
het en zij sluit zich. Voor den vorm, om verder tekomenf neemt zij papieren uit haar taschjef die zijheeft leejenomen om haar bekwaamheid te bewijzen,
- Neen, dank u, wijs ik af. l'k twijfel niet aan uwcapaciteiten,
X aar . . .Zij staat op. Een jroote vleujelslaj slaat jonzend
door de 'kamer. Voor elkander staan wij in zonderlinjeherkenninj,
Ik za1 u noj schrijven, juffrouw Berj van denBossche. .,
188
XXII.
Ik heb jeschreven en zij heeft jeantwoord, W ijhebben jewandeld lanjs de ritselende rivier,Zij heeft Philine's oojen en den handdruk van haar
moeder,* * * *
ln jodsnaam!
189
Van dit boek,
Nifterik Hzn. te
op geschept papier
gedrukt bij de N. V, v/h L. vanLeiden, zijn zes genummerde ex.van Pannekoek overjedrukt.
N.V. Boekdr. v/h L. van Nifterik Hzn., Leiden.