knipwerkwoorden. uitstappen het meisje stapt uit de bus. de man stapt uit de auto. de vrouw stapt...
TRANSCRIPT
knipwerkwoorden
uitstappen
Het meisje stapt uit de bus.
De man stapt uit de auto.
De vrouw stapt uit het vliegtuig.
instappen
De vrouw stapt de auto in.
De mensen stappen de bus in.
De mannen stappen het vliegtuig in.
aantrekken
De jongens trekken de schoenen aan.
Oma trekt haar jas aan.
uittrekken
De jongen trekt zijn schoen uit.
De man trekt zijn jas uit.
voorlezen
Vader leest een boek voor
openmaken
Ik maak de deur open.
Het kind maakt het pakje open.
De jongen maakt het cadeau open.
Hij maakt het raam open.
openmaken
Ik maak de deur open.
De vrouw maakt de deur open.
Hij maakt de deur open.
dichtmaken
De kinderen maken de deur dicht.
De man maakt de deur dicht.
aanbellen
Ik bel aan.
De man belt aan.
opschrijven
De jongen schrijft een woord op.
Het meisje schrijft een som op.5 + 3 = 8
inschenken
Ik schenk de koffie in.
Mama schenkt de limonade in.
optillen
De mannen tillen de steen op.
Ik til de steen op.
uitglijden
Ik glijd uit over een schil.
De man glijdt uit.
De jongen glijdt uit.
schoonmaken
De vrouw maakt de wc schoon.
De maakt de tafel schoon.
Jij maakt de vloer schoon.
opbellen
Het meisje belt haar moeder op.
Het kind belt mama op.
De vrouw belt haar man op.