leesfragment iscariot-tosca lee

299
Tosca Lee Iscariot De man die Jezus verraadde Roman Vertaald door Marianne Locht-Kühler

Upload: uitgeverij-kok

Post on 03-Mar-2016

217 views

Category:

Documents


0 download

DESCRIPTION

leesfragment Iscariot-Tosca Lee

TRANSCRIPT

Tosca Lee

IscariotDe man die Jezus verraadde

Roman

Vertaald door Marianne Locht-Kühler

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 3

Proloog

In Kafarnaüm ligt een hond aan de kant van de weg. Hij isschurftig en dol van de honger. Hij stinkt en niemand houdt vanhem.

Zijn leven is meer waard dan het mijne.Was ik als kind maar nooit uit Jeruzalem vertrokken. Was Hero -

des maar blijven leven. Had ik die magere man aan de oever vande Jordaan maar nooit gezien.

Jezus uit Nazareth.Ze zullen zeggen dat ik hem verraden heb, dat ik zijn waarde

heb gereduceerd tot dertig zilverstukken.Ze kennen me niet.Ze vragen zich niet af of zij misschien hetzelfde gedaan zouden

hebben. Erover nadenken is al alsof je flirt met de mogelijkheiddat je misschien helemaal niet zo anders bent. Het ontneemt jehet recht om mij te veroordelen, de troost in de gedachte: ‘Ik bentenminste niet zoals hij!’

Daar vertelde mijn meester ooit een gelijkenis over.Maar als ze mij niet kennen, kenden ze hem ook niet. En dus

verdwijnt de waarheid samen met mij in de afgrond.Judas. Eens was dat een goede naam, een sterke naam, de naam

van ons volk: Juda. De plek waar de Tempel staat, de verblijfplaatsvan God.

Van hieraf in het dal kan ik de Tempel niet zien – het marmeren het goud van de gevel, of de rook van het altaar waarop hetvuur nu, aan het eind van de dag, langzaam dooft. Er is alleen nogeen smeulende vuilnishoop, mijn uitpuilende ogen…

De strop snijdt in mijn nek.De zon gaat onder. Er is geen geluid meer in mijn oren, maar

ik voel de wind door het dal snellen naar de woestijn in het oos-

5

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 5

ten, mij voorbij vliegend als een levenszucht, voortgejaagd doorhet naderende duister.

Daar. Het duistere licht.En nu ben ik bang. Ik weet dat in sjeool niemand God looft,

maar iedereen voor eeuwig piekert over wat had kunnen zijn.Het duistere licht weer. Er komt iemand. Het is een jongen.Ik ben het.

6

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 6

Verdoemenis

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 7

Een

Toen we uit Jeruzalem wegvluchtten, was ik zes jaar. CaesarAugustus was keizer.

Ik had mijn hele leven in Jeruzalem gewoond. Dat was de plekwaar de Tempel stond, de navel van de wereld. Hoewel de stad werdvervuild door Romeinse soldaten en Herodes’ stadion, stond Godshuis in Jeruzalem, en geen goede Israëliet wilde er ooit weg.

Daarom stond ik ook versteld toen mijn vader, een godvrezendman, op een dag aankondigde dat we weg zouden gaan.

Juist nu. Die ochtend was hij het huis in komen stormen methet nieuws dat Herodes, onze koning, dood was. Ik had gedachtdat het de gelukkigste dag van mijn leven zou worden, al was hetalleen maar omdat ik vader nog nooit zo gezien had, zo uitge latenvan vreugde. Die dag zong hij een van de liederen van David, ter-wijl mijn moeder haar handen voor haar borst ineen sloeg en mijnoudere broer Jozua en ik schreeuwend en dansend de straat opgingen. We waren niet de enigen. Het zou niet lang duren voor-dat heel Jeruzalem losbarstte in gejuich.

We waren nog steeds aan het dansen toen vaders vriend Aäronhaastig naar het huis toe kwam lopen. ‘Waar is je vader? Simon!Ze halen de adelaar neer!’

Vader kwam naar buiten om hem te begroeten, maar Aäron waste opgewonden om hem een kus te geven. ‘Ze halen Herodes’adelaar van de Tempel!’

Hoewel ik nog maar zes jaar oud was, had ik al meer dan ge-noeg gehoord over deze vergulde gruwel die boven op de grotepoort van de Tempel was geplaatst, een kruiperig gebaar van Her-odes naar Rome. Het was alles wat een Jood wel moest haten: eengesneden beeld – wat een schending van Gods gebod betekende– en het symbool van Rome.

9

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 9

Vader ging die dag met Aäron de deur uit en kwam pas terugtoen het donker was, de kaken onder zijn baard stevig op elkaargeklemd.

‘Pak in wat je dragen kunt. Vlug,’ zei hij. ‘We gaan weg.’Die nacht vertrokken we. We kochten de wachter bij de stads-

poort om, zodat hij ons door het deurtje naar buiten liet.De hele volgende dag reisden we in stilte verder. Mijn moeders

hand klemde om de mijne. Mijn broer was bleek en somber, enhij wierp steelse blikken op mijn vader.

Ik wist niet wat er gebeurd was – alleen dat het in Jeruzalemom de een of andere reden niet meer veilig was en dat de rimpelsom vaders ogen terug waren. Ik bestookte hem niet met vragen– ik wist wel beter. Ik zou later wel aan Jozua vragen of hij hetme allemaal uitlegde. Hij was briljant, mijn broer van tien. Zelfstoen al wist iedereen dat hij een groot schriftgeleerde zou wor-den. En dus wilde ik dat ook.

Maar een paar uur later, toen ik besefte dat ik verder van Jeru-zalem vandaan was dan ooit, begon ik me zorgen te maken.

‘Vader,’ vroeg ik, ‘zijn we op tijd weer thuis voor het paasfeest?’Dat was mijn favoriete feestdag. Dan gingen Jozua en ik met

vader een lam kopen en brachten het naar de priesters in de Tem-pel.

‘Nee, Judas,’ antwoordde hij. ‘Jeruzalem is een kruitvat en Godroept ons naar Galilea.’

‘Maar waarom –’‘Nu is het genoeg.’Die avond, in een donkere benedenkamer in een herberg, lag

Jozua naast me. Ik wist dat hij zich ook zorgen maakte.‘Jozua?’ fluisterde ik.Ik kwam op een elleboog overeind. Ergens op de bovenverdieping

hing een lamp die een doffe gloed op de trap wierp. Ik kon netJozua’s profiel onderscheiden. Hij lag naar het plafond te staren.

‘Herodes is niet dood,’ zei hij uiteindelijk. ‘Ik hoorde vader pra-ten met een van de mannen waar we vandaag mee samen reisden.Het was een gerucht. De koning is ziek, maar hij leeft.’

10

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 10

‘Maar vader zei –’‘Hij had het mis. Allemaal hadden ze het mis. Het gerucht gaf

de mensen de moed om de adelaar neer te halen. Totdat Herodes’soldaten eraan kwamen.’ Hij draaide zich om en keek me aan.‘Aäron is gearresteerd.’

Ik keek naar hem in het donker.‘De rabbi’s Judas en Matthias voerden hun leerlingen aan in de

aanval op de Tempel.’Ik werd koud vanbinnen.Vader en Aäron waren allebei leerlingen geweest van de beroem-

de rabbi Judas ben Sarifeüs. Ik was deels vernoemd naar hem, ennaar Judas Maccabeüs, de strijder die ‘de Hamer’ genoemd werd.

‘Ik hoorde vader zeggen dat Aäron zich door de menigte heenwurmde toen ze daar aankwamen. Hij klom op de schouders vaneen van de leerlingen om te helpen de adelaar omlaag te halen.Maar vader kon niet tussen de mensen door komen. Dus bleef hijachteraan staan kijken – hij zei dat hij zijn zoons uit de eerstehand wilde vertellen over wat later vast en zeker bekend zouworden als de eerste dag van de komst van de messias. Ze haddende adelaar net losgewrikt toen de soldaten kwamen. Door het ge-juich hoorde niemand dat hij hen nog probeerde te waarschu-wen.’

‘Dan heeft hij toch niks gedaan!’ Maar terwijl ik het zei, werdik toch bang.

Jozua zweeg.‘Gaan ze vader ook arresteren?’ fluisterde ik.‘Nee. Maar daarom zijn we weggegaan.’‘Wat gebeurt er met de anderen?’‘Dat weet ik niet.’‘Maar stel nou dat –’‘Moeder komt eraan. Ga slapen.’Pas nadat mijn ouders bij ons waren komen liggen, sliep ik in.

Waren we maar verder gereisd, waren we maar niet gestopt, maar’s nachts verder gelopen. Ik wist dat dat niet kon, dat rovers dewegen onveilig maakten en er jakhalzen in de struiken loerden,

11

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 11

maar voor het eerst sinds we uit Jeruzalem waren vertrokken, hadik liever nog veel verder weg willen zijn.

Die nacht droomde ik over soldaten. Ik was eraan gewend hente zien in de Heilige Stad, terwijl ze de burcht Antonia in en uitgingen of over de muren of aquaducten liepen, maar die nachtkwamen ze naar de kamer waar we sliepen en sleurden mijn vaderweg. Ik werd gillend wakker.

‘Wat is er, Judas? Stil maar,’ suste vader, terwijl hij me naar zichtoe trok. Ik rook de hitte van de dag nog op zijn huid. ‘Het isgoed. Ga maar slapen.’

Ik rolde mezelf onder het gewicht van zijn arm tot een bal, mijnogen open in het donker, totdat de soldaten ijl werden als spokenen ik alleen nog het zachte gesnurk hoorde van mijn vader, dienaast me lag.

Toen we in Scythopolis stopten, was het nog ruim twintig kilo-meter naar het meer van Galilea. Het was bijna Poeriem, het lente -feest dat voor Pasen kwam.

Scythopolis was na Jericho de grootste stad waar we doorheenreisden. Er werd overal gebouwd, onder andere een brede straatdie werd geplaveid met volmaakt vierkante basaltblokken. Wekwamen langs een gebouw dat eruit zag als een tempel en ik keekmet open mond naar een standbeeld van een naakte man dat voorhet gebouw stond – het fijn besneden gezicht en de volle lippen,het naakte geslacht dat als een tros druiven tussen zijn dijen hing.Ik had nog niet vaak een dergelijk beeld gezien, en nog nooit eenonbesneden penis.

‘Niet kijken,’ zei vader. ‘Dat is niet van God.’Ik keek niet meer, maar in gedachten reconstrueerde ik de beel-

den al – van de naakte man en de anderen, die met kransen op hunhoofd in naakt reliëf over de gevel van de tempel achter hem dans-ten.

We vonden een herberg met een Joodse eigenaar. Die avondbegon het vasten. We trokken schone kleren aan en gingen naar desynagoge.

12

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 12

Halverwege de schriftlezing begon mijn maag te knorren. Jozuaboog zich naar me toe en fluisterde: ‘Misschien komt Gods ko-ninkrijk wel des te vlugger omdat we vasten.’

Ik knikte. Ik wist niet precies hoe het komende koninkrijk eruitzou zien, behalve dat er geen Romeinen of heidenen of Samari-tanen zouden zijn.

En, wat het belangrijkste was, Aäron zou niet meer opgeslotenzitten en vader zou veilig zijn.

Die nacht bleven we laat op. We zaten met de andere gasten ophet dak onder de volle maan. Thuis zouden mijn neefjes tot laatin de nacht spelletjes spelen, omdat zij de volgende dag lang kon-den blijven slapen, zodat het minder lang duurde tot zonsonder-gang, als ze eindelijk weer mochten eten. Maar hier waren geenspelletjes en de kleine kinderen hadden al gegeten en lagen naasthun moeders vast te slapen.

Ik voelde me inmiddels ellendig van de honger. Mijn maag wasnet een harde vuist. Maar ik wist dat ik moest leren vasten als ikeen belangrijke rabbi wilde worden zoals mijn broer, die naar degesprekken van de mannen luisterde alsof hij al een van hen was.Terwijl de avond vorderde, begon ik te verlangen naar de slaap.

‘Herodes heeft iedereen die ze gepakt hebben naar Jericho ge-stuurd,’ hoorde ik de herbergier zeggen. ‘Een koopman kwam tweedagen geleden met het nieuws.’

Jozua gaf me een por en ik besefte opeens dat ze het over demannen hadden die gearresteerd waren. Plotseling was ik klaar-wakker.

Een andere man, die eerder met ons van de herberg naar de synagoge was gelopen, schudde zijn hoofd. ‘Daar loopt het nietbest mee af. Waarom moeten ze zo nodig de martelaar uithangen,terwijl Herodes over een paar dagen dood is? Moge God daar-voor zorgen.’

Er werd instemmend gemompeld.Ik keek naar Jozua terwijl mijn hart in mijn keel bonkte. Ik wist

niet wat een martelaar was, maar ik zag de wijd open ogen vanmijn broer en de grimmige trek om vaders mond.

13

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 13

‘En dan zijn de Romeinen er nog.’‘Ik heb liever de Romeinen dan Herodes. Zijn eigen familie is

niet eens veilig voor hem. Caesar had gelijk toen hij zei dat jebeter Herodes’ varken kunt zijn dan zijn zoon.’

‘Het zal mij niks verbazen als dat hoerenjong inderdaad var-kensvlees eet.’

Ik rolde voorover, mijn armen om mijn middel geslagen.‘Kom, Judas,’ fluisterde Jozua, en hij gebaarde dat ik hem naar

beneden moest volgen. Vertwijfeld kwam ik overeind.Hij nam me mee naar zijn bundeltje bezittingen bij onze spul-

len in een van de achterkamers van de herberg. Hij zocht even,pakte toen mijn hand en legde er een stuk oud brood in. ‘Hier.Als je niet eet, word je weer misselijk, net als de vorige keer.’

Ik keek van hem naar het brood. Ik moest het teruggeven. Ikmoest het op de grond gooien.

‘Je wilt het graag goed doen,’ zei Jozua. ‘Maar je bent nog jongen niemand verwacht dat je zonder eten kunt.’

‘Maar het komende koninkrijk –’‘Door één stukje brood gaan de Romeinen echt niet weg en

gaat Herodes niet eerder dood. Ik ben je oudere broer. Je kunt metoch vertrouwen?’

Ik knikte, terwijl er domme tranen in mijn ogen sprongen. Ikat het brood met vlugge happen op, terwijl ik Jozua volgde, terugnaar het dak.

Ik slikte net het laatste stukje door toen de nachtelijke stilteverbroken werd door een verraste uitroep, al gauw gevolgd dooreen andere schreeuw en het schelle geluid van een vrouwenstem.

We renden terug naar het dak, waar iedereen naar de luchtstond te kijken. Toen zag ik waarom: de maan, die nog vol en hel-der was geweest toen we naar beneden gingen, het huis in, wasnu deels gehuld in duisternis.

‘Het is een teken!’ zei iemand.Ik knipperde met mijn ogen terwijl ik naar de maan keek, die

half bedekt was door een zwart deksel. Zou hij doven? Welk kwaadkon daar de oorzaak van zijn?

14

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 14

En toen wist ik het.Ik begon te trillen, terwijl mijn huid koud werd en meteen

daarna heet. Er klonk gejammer in mijn oren. Het kwam uit mijnkeel.

‘Stil, Judas!’ Mijn moeder trok me naar zich toe. Maar terwijl zedat deed, draaide mijn maag zich om, ik sloeg dubbel en braakteaan haar voeten. Het was maar een klein beetje. De bleke stukjesbrood werden beschamend verlicht door de verdwijnende maan.Ik begon te huilen, met de zure smaak in mijn mond en neus, enmijn moeder pakte me op en droeg me weg van de vuiligheidnaar een hoek van het dak. Ik was nu helemaal buiten mezelf. Iktrilde en hete tranen rolden over mijn warme wangen.

‘Het is mijn schuld!’ riep ik huilend.‘Wat?’ vroeg mijn moeder.‘De maan – dat is mijn schuld.’ Zoals Eva met de vrucht had ik

de maan bedorven.‘Ach, kind, nee, dat heb jij niet gedaan. Wat kan God dat stukje

brood nou schelen? Ik heb tegen Jozua gezegd dat hij het je moestgeven, zodat je niet misselijk zou worden.’

Ik staarde haar aan, terwijl de wanhoop me vervulde. Hoe moestik op deze manier ooit leren met de wet om te gaan?

‘Stil nou maar,’ zei ze, terwijl ze mijn gezicht droog veegde.‘Het heeft niks met jou te maken, Judas.’

Maar terwijl van de andere daken ook geschreeuw klonk en demannen begonnen te discussiëren over wat het betekende, wist ikwel beter. De wereld kon ten onder gaan door iets kleins, een sim-pel gebaar. Mozes had op de rots geslagen en was daarom nooit hetBeloofde Land binnengegaan. En nu had ik de maan bedorven.

Ik rukte mezelf los, rende naar het groepje mannen en vondmijn vader.

‘Vader, alstublieft.’ Ik greep hem hikkend bij de mouw. ‘Wemoeten terug!’

‘Judas! Wat is er?’‘Alstublieft! We moeten terug naar Jeruzalem!’ Ik viel op mijn

knieën en hij trok me onder mijn oksels omhoog.

15

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 15

‘Kijk het is maar een voorteken. God knipoogt naar ons. Weesmaar niet bang.’

Ik huilde nog harder. Hij wist niet hoe zwaar ik gezondigd had.‘We moeten terug, zodat ik een schuldoffer kan brengen! Ik hebiets gegeten, en kijk wat er vervolgens gebeurd is!’ Ik wilde mijnmoeder of Jozua niet de schuld geven – ik was degene die het op-gegeten had.

Hij knipperde met zijn ogen in het donker en grinnikte. Ik hadhet niet zo erg gevonden dat mijn moeder het niet begreep, maarnu ik dit hoorde van mijn vader – nu er overduidelijk een rampwas gebeurd – voelde ik me eenzamer dan ooit in mijn leven.

‘Denk je echt dat jij dit veroorzaakt hebt, kleine Judas? Maarkijk daar eens – zie je? De maan komt alweer te voorschijn.’

Ik volgde de lijn van zijn vinger. Inderdaad, de schaduw waseen beetje opgeschoven. Ik keek toe hoe hij verder schoof enmijn angst nam een klein beetje af.

Mijn vader gaf me een klopje op mijn schouder. ‘God zal je nietafwijzen omdat je honger had. Maar je kunt je morgen onder -dompelen, als je je dan beter voelt.’

De volgende dag dompelde ik me drie keer onder in de mikwein de synagoge. Mijn vader was verbijsterd, maar mijn broer voel-de met me mee. Pas na de derde keer voelde ik me enigszins op-gelucht, en nog meer toen ik die avond naar buiten ging en zagdat de maan weer vol was.

Het nieuws kwam voordat we uit Scythopolis vertrokken: Her-odes was in de nacht van de maansverduistering gestorven. Maareerst had hij nog twee geliefde rabbi’s uit Jeruzalem en veertigvan hun leerlingen in Jericho op de brandstapel laten zetten. Mijnvader gaf een harde schreeuw en scheurde zijn kleren. Jozua deedhetzelfde.

Ik huilde alleen maar.De leerlingen die hadden gezegd dat ze niet hadden meege-

werkt aan het neerhalen van de adelaar bleven in leven, en daar-om verafschuwde ik hen. Ik verafschuwde hen omdat ik wist dat

16

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 16

Aäron er niet bij was. Hij zou Herodes tot zijn laatste snik heb-ben veroordeeld, puur uit liefde voor de wet. En toen huilde iknog harder, omdat ik wilde dat hij niet zoveel van de wet gehou-den had.

Avonden achtereen lag ik te huiveren onder mijn deken endroomde ik van de leerlingen die op de brandstapels waren ver-brand.

Hoewel ik dacht dat ik het niet fijn mocht vinden in Sepphoris,was dat wel zo. Het mocht niet, omdat het ver van Jeruzalem lagen haar burcht een wereld leek te herbergen die onbekend wasmet de Heilige Tempel. En ik mocht het er niet fijn vinden omdathet stadje van Herodes was. En hoewel Herodes dood was, warenzijn zoons net zo gek op de adelaar als hij. Alles wat Romeins was,wilden zij ook – zelfs de restjes macht die hen door het keizer-rijk werden toegeworpen, als broodkorsten voor de honden.

Maar ik vond het er fijn omdat vader er veilig was. Niemandkon ons hier kwaad doen.

Ik leerde Sepphoris kennen aan de geluiden. Stemmen van kin-deren van mijn leeftijd klonken van verder heuvelafwaarts, waarde huizen en wijngaarden van de boeren lagen. De hele dagkraaiden er hanen. Soms hoorde ik in de verte een herder fluitspelen. En altijd zongen de vogels.

Toen het die lente regende, drupte het water van het dak in degoten, die leidden naar de opvangbekkens beneden. Het was eengoed geluid, het geluid van water. Op de stenen van de huizengroeide mos, zodat zelfs op zonnige dagen de lucht rondom dehuizen naar regen rook, terwijl de pijnbomen ruisten boven onzehoofden.

We logeerden bij mijn vaders neef Eleazar – een priester dievoor Jozua en mij een leraar vond, die zo onder de indruk wasvan Jozua’s jonge talent dat hij hem de ‘kleine rabbi’ noemde.

Ik zag dat iedereen geboeid naar hem keek, alsof een dergelijkejongen het bewijs was dat God ons niet vergeten was, maar in debodem van deze generatie het mosterdzaadje had geplant van een

17

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 17

uitmuntendheid die de vorige generatie niet had gekend. En hoe-wel ik wist dat ik nooit Jozua’s gelijke zou kunnen worden, vondik dat niet erg. De mensen zeiden: ‘Daar gaat het broertje vanJozua bar Simon. Hoe heet hij ook alweer? Ach ja, dat is waar ook– Judas.’ En dat was genoeg.

Dat jaar ging ik voor het eerst met Pasen niet naar de Tempel.We keken de gezinnen na die samen vertrokken. De afgunst zettezijn tanden in mijn hart, terwijl ze psalmen zingend door de stads- poort liepen.

Eleazar was een paar weken daarvoor ziek geworden, zodat hijniet met de rest van de priesters mee kon. Ik zag hoe zijn vrouw,de oude Zippora, haar handen voor haar gezicht sloeg toen zedacht dat er niemand keek. Het maakte me bezorgd om Eleazar,die me dierbaar was geworden, en ik bad voor hem. Ik dompeldeme zo vaak onder in de mikwe dat mijn broer kwaad op me werden zei dat zelfs de Farizeeën zich niet zo vaak wasten. Zelfs de Essenen niet, en die waren zo extreem dat ze hun behoefte nieteens deden op de sabbat. Wilde ik dat soms ook gaan doen?

Daar dacht ik wel even over na, maar ik wist heel goed dat iker niet op kon vertrouwen dat mijn maag zou doen wat ik wilde.

We vierden het paasfeest in de synagoge en in het huis vanEleazar, die als door een wonder was genezen. Hij beweerde dathet kwam door de lekkere lamsstoofpot die moeder en Zipporahadden gemaakt.

Een paar dagen later kwamen de eerste pelgrims terug.Te vroeg.We wilden juist aan het avondmaal beginnen toen Eleazars neef

binnenkwam met zijn handen in het haar.‘Ze hebben ze bij het offeren afgeslacht!’ schreeuwde hij.‘Wat heeft dit te betekenen?’ vroeg Eleazar, terwijl hij opstond

van zijn stoel.‘De dag voor het feest stuurde de nieuwe koning een paar wach-

ters naar de Tempel – buitenlandse huurlingen. Een aantal pelgrimsbegon uit protest met stenen te gooien. De koning nam wraakdoor zijn leger erop af te sturen. Ze hebben de mensen uitge-

18

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 18

moord. Pelgrims – mannen, vrouwen, kinderen. Duizenden doden!’Vader wankelde, terwijl het bloed uit zijn gezicht wegtrok. Die

avond was het huis vol van het huilen van moeder en Zippora enhet gekreun van Eleazar, die minder klonk als een oude, ervarenpriester dan als gewoon een gebroken, oude man.

Drieduizend mensen stierven er tijdens die massamoord metPasen. Het kruitvat was ontploft.

En dat was nog maar het begin.

19

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 19

zich als water tussen de mensen door bewoog, bleef ik naar hemkijken. De kap van zijn mantel hing over zijn hoofd, dus ik konzijn gezicht niet onderscheiden, maar ik zag dat anderen zwijgendnaar hem knikten en het hoofd neigden. Was hij een rabbi? Man-nen volgden hem met hun ogen, alsof ze voor hem aan de kantgingen zonder te bewegen. Een stel kooplieden drukte hemvoedsel en zelfs een kannetje wijn in de hand, waarna ze zichweer afwendden, alsof de transactie afgerond was voordat er be-taald was.

‘Wie is dat?’ vroeg ik terwijl ik de man aanstaarde.Jozua trok me mee naar de kant van de straat. ‘Je mag nooit

tegen iemand verklappen wat ik nu ga zeggen. En houd op metstaren.’

Ik knikte. Ik wilde het weten en tegelijkertijd het vertrouwenvan mijn broer terug winnen, dat ik de laatste tijd kwijt leek tezijn. Toen ik keek of ik de man nog kon zien, was hij weg.

‘Dat… was Judas bar Hizkia,’ zei hij met een vreemde glimlach.Judas, de zoon van Hizkia?Jozua wachtte even en zei toen, alsof ik dat had moeten weten:

‘Zijn vader was de meest beruchte bandiet in Galilea. Kom.’ Hijtrok me mee naar huis nu zijn behoefte aan nieuws blijkbaar be-vredigd was. Maar ik merkte dat hij nog één keer over zijn schou-der achterom keek.

Die avond bereidde vader zich voor om te vertrekken met eenpaar mannen die aan de deur kwamen om hem op te halen. ToenJozua vroeg of hij mee mocht, aarzelde mijn vader even. Maartoen knikte hij en gebaarde dat Jozua moest opschieten. Ik sprongook op, maar vader stak zijn hand op.

‘Nee, Judas.’Ik voelde me gekwetst en hij hurkte op de grond voor me neer.

‘Jozua is elf, bijna een man. Het is gepast dat hij meegaat. Maar jij– houd jij je moeder en Zippora gezelschap. Geniet van je jeugd,Judas, nu het nog kan.’

Ik draaide me om en rende naar de andere kamer.Ergens die nacht voelde ik dat Jozua naast me kwam liggen,

21

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 21

maar ik krulde me niet tegen hem aan, zoals anders, maar deednet of ik sliep. En toen hij heel zacht in het donker mijn naamzei, gaf ik geen antwoord.

Ik werd wakker omdat ik zo hard heen en weer geschud werd,dat mijn tanden ervan klapperden. ‘Judas!’

Moeder.Ze trok me overeind, samen met de mantel waar ik onder lag.

In de verte klonk een bulderend geluid. De vage geur van rookkwam van buiten en zweefde door het huis.

Ik trilde van angst, terwijl ze me de achterkamer uit droeg ende trap af, die was uitgehakt in de fundering van het laagste ge-deelte van het huis. Jozua kwam met een lamp achter ons aan. Devlam leek op en neer te dansen in het donker.

Zippora kwam als laatste beneden. Ik kon haar tanige gedaantenauwelijks zien, waar ze met moeder op de smalle trap stond. Zetrok iets voor de opening, waardoor het donker ons omringde.Koud.

‘Jozua?’ Mijn stem klonk te hard in de door mensen gemaaktegrot.

‘Stil!’ siste Zippora bij de trap.‘Ik ben hier,’ fluisterde mijn broer. Ik stak mijn hand naar hem

uit, waardoor ik per ongeluk de lamp uit zijn hand stootte. Delont viel eruit en belandde sputterend op de klamme vloer.

‘Wat gebeurt er? Waar is vader?’Jozua wilde antwoorden, maar Moeder zei: ‘Stil maar. Je vader

regelt alles.’Die nacht nam Judas bar Hizkia Sepphoris in.‘Zijn bandieten hebben het paleis veroverd en de wapenkamer

geplunderd!’ riep Jozua terwijl hij het huis kwam binnen rennen.Ik had het gevoel dat ik blij moest zijn, maar ik kon alleen maarvragen: ‘Waar is vader?’

‘Hij is bij het paleis.’‘Met Judas bar Hizkia?’ vroeg ik verward.‘Nee, Judas is al vooruit gegaan naar Jeruzalem.’ Zijn ogen straal-

den. ‘Begrijp je het dan niet? Als hij hier het paleis in handen

22

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 22

heeft, heeft hij heel het westen van Galilea in handen. En nu gaathij naar de Heilige Stad.’

Hij kwam naar me toe en legde zijn arm om mijn schouders.‘Judas bar Hizkia is de messias en onze vader is een held!’

Mijn hart zwol van trots voor mijn vader. Natuurlijk was hijeen held. Dat had ik altijd al geweten – zelfs nu ik me wanho-pig jaloers voelde toen ik besefte dat Jozua had geweten wat ergaande was, dat vader het met hem had gedeeld en niet met mij.

Vader kwam de volgende avond voor het begin van de sabbatterug, somber en stil, zodat ik mezelf niet in zijn armen wierp enzelfs geen vragen stelde. Hij was er, en dat was genoeg. Maar hijhad iets meegebracht wat ik hem nog nooit had zien dragen: eenzwaard. Hij zette het ver bij ons vandaan in een hoek van devoorkamer en waarschuwde ons met zijn ogen dat we eraf moes-ten blijven.

Later die dag, terwijl moeder en Zippora de sabbatsmaaltijdklaar maakten, trok hij me op schoot en omsloot me met zijnsterke armen.

‘Ik weet dat je het de afgelopen dagen moeilijk gehad hebt,kleine Judas,’ zei hij. Zijn baard tegen mijn wang rook naar vuur.‘Later zal ik alles uitleggen en zul je alles begrijpen. Maar numoet je goed onthouden dat ik van je houd, en dat ik, wat ik ge-daan heb, voor jou en voor Jozua deed, en voor jouw zoons, zodatze ooit vrij kunnen zijn.’

We vierden het pinksterfeest in de synagoge. Het was voor heteerst sinds dagen dat moeder en ik ons weer naar buiten waagden.Heel Sepphoris was gespannen, als een kooi vol duiven die onder -weg naar de markt heen en weer wordt geschud.

‘Als Eleazar terugkomt, moeten we langzamerhand weer weg,’zei vader een paar avonden later. Ik lag in de andere kamer metJozua in bed, maar ik kon niet slapen. Aan zijn ademhaling hoor-de ik dat hij ook nog wakker was.

‘Wat? Waarom zijn we dan hierheen gegaan, als we toch weer

23

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 23

vertrekken? Tenzij je bedoelt dat we teruggaan naar Jeruzalem?’‘Nee. Elk leger en iedereen die koning of messias wil worden,

is onderweg naar de Heilige Stad – ook Judas bar Hizkia en zijnmannen. Het zou een wonder zijn als de stad daartegen bestandis.’

‘Dan moeten we hier blijven. We zijn veilig in Sepphoris en jijbent hier een belangrijk man.’

‘Judas bar Hizkia heeft te lang in de heuvels geleefd. Mannenvolgen hem vanwege zijn geestdrift en omdat zijn vader een heldwas. Maar hij weet niet hoe hij leiding moet geven aan een stad,of hoe hij die moet beschermen.’

‘Hij heeft toch mannen zoals jij?’‘De mensen hebben hem nodig! Maar zelfs dat is misschien

niet genoeg. Ik ben bang voor wat er hier met ons gaat gebeuren.Ik heb het ene kruitvat omgeruild voor het andere.’ Zijn stembrak en in de stilte die volgde, wist ik dat moeder hem in haararmen had genomen.

Ik had vader nog nooit zo meegemaakt. Maar toen ik overeindkwam van mijn matje om naar hem toe te gaan, greep Jozua mebij de arm en hield me tegen.

Die nacht lag ik wakker, lang nadat mijn ouders in de kamernaast ons waren opgehouden met hun stille, ingehouden vrijpartijen het gesnurk van vader – en Zippora – het donkere huis vulde.

Ik vond het niet prettig om weg te moeten, zelfs al was Sep-phoris niet zo veilig als vader had gedacht, vooral nu de soldatenen de tollenaars weg waren.

Maar wat me nog meer verontrustte dan de gedachte te moe-ten vertrekken, was zijn stem die brak. Hoe ontmoedigd hij was.Dat wilde ik niet zien in mijn vader, die ik hoger achtte dan welkebandietenkoning dan ook.

Binnen een paar dagen kwamen de eerste pelgrims terug van hetpinksterfeest. Allemaal vertelden ze hetzelfde verhaal: gevechtenop straat, bloed in de goten van Jeruzalem, vuur in de Tempel,zodat zelfs het marmer brandde. De Tempel bijna verwoest.

24

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 24

Nadat hij dat nieuws had gehoord, gebeurde er iets met Jozua.Hij sprak nauwelijks, maar ik zag aan de diepe frons in zijn voor-hoofd dat zijn gedachten niet stilstonden. Toen ik met hem pro-beerde te praten, schudde hij zijn hoofd, alsof hij me niet konhoren door het lawaai in zijn hoofd.

‘Jozua,’ zei ik terwijl ik hem door elkaar schudde. ‘Wat is er?’Zijn ogen schoten in mijn richting, wijd open en wild, alsof

mijn woorden een jakhals in huis waren. ‘Wat betekent het,’ zeihij op een vreemde toon, ‘als God in de Tempel woont en deTempel wordt verbrand? Waarom verdedigt God Zijn eigen huisniet? Wat betekent dat? Heeft God ons in de steek gelaten?’

Ik wist niet waar ik meer van schrok – van de strekking van diewoorden of dat hij degene was die deze vragen stelde. Ik huiverde.

‘Nee, Judas. Vergeet dat ik dat gezegd heb. Door onze zondemogen de Romeinen ons in ons eigen land verbannen, net zoalsIsraël in ballingschap ging naar Babel – dat hebben de profetengezegd. We zullen ons bekeren en God zal ons terugbrengen.’

Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. Dit keer, toen hij hetsjema reciteerde, hoefde ik zijn vertrokken gezicht onder zijnvingers niet te zien om te weten hoe het eruit zag.

Hoor, Israël, de Heer is God…Maar terwijl ik de woorden met hem uitsprak, was ik volslagen

overstuur.Jozua was de knapste jongen die ik kende. Ik zou nooit zo goed

of volmaakt kunnen worden als hij. Als hij groot was, zou hij zelfsnog een beter mens zijn dan vader. Als Jozua zich zorgen maakteom berouw en bekering, wat betekende dat dan voor mij? Voorde rest van Israël?

De volgende dag kwam Malachi, de priester die met Eleazarnaar Jeruzalem gegaan was, naar het huis met vuile strepen op zijngezicht en een gescheurde tuniek. Toen ze hem zag, liet Zipporaeen kruikje olie op de vloer vallen en zakte op haar knieën neer.Er klonk een langgerekte kreun, alsof ze het leven liet.

‘Er was een vreselijke brand,’ riep Malachi. ‘Eleazar bleef in deTempel om zoveel mogelijk mensen de poort uit te leiden. Maar

25

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 25

voordat hij zelf naar buiten kon, kreeg hij een balk van de zuilen -gang op zich toen het balkon het begaf.’

Na een paar dagen gaven we het op te wachten op mensen dieterugkeerden uit Jeruzalem. Er kwam niemand meer.

Het was verboden om naar de stadspoort of de markt te gaan,maar niemand kon het nieuws tegenhouden. Het werd bijna overstraat geschreeuwd: de Joden hadden de Romeinen aangevallen.

Joden die Romeinen aanvielen! Dit was het einde van de Ro-meinse bezetting, zeiden sommigen. Anderen waren bang voorvergelding, snel en resoluut, en gaven de Samaritanen de schulddat ze zich bij de Romeinen hadden aangesloten tegen ons, ennoemden hen honden en hoerenjongen. Varus, de Syrische gou-verneur, was bezig een nieuw leger op de been te brengen, zeieen man. Hij zou spoedig terugkomen met legioenen soldatenom elke uitbarsting in Judea neer te slaan. In Jeruzalem werd ge-roepen: ‘Vrijheid voor Israël! De dood aan Rome!’

‘We vertrekken,’ zei vader een paar dagen later. ‘We gaan naarKerioth, naar het huis van je moeders zus.’ Het was midden in dezomer en we waren nog maar een maand of drie in Sepphoris.Het inwonertal van de stad was gegroeid nu er uit elk gehucht enelk dorp mensen kwamen schuilen. Iedereen was bang.

Moeder smeekte Zippora met ons mee te gaan, maar ze was alseen boom die op een binnenplaats staat en met het huis vergroeidis geraakt. Eerder had ik haar al oud gevonden, maar sinds Elea-zars dood was ze echt stokoud geworden.

Ik had veel minder wortels op deze plek, maar toch wilde ookik niet weg. Het Jeruzalem waar ik van gehouden had, bestondniet meer. Hier was mijn vader bekend als iemand die samen-zwoer met Judas bar Hizkia, de toekomstige koning en messias. Ikzag hoe de andere mannen naar hem knikten, hoe ze aan de kantgingen en het hoofd bogen.

Zelfs terwijl we onze spullen inpakten, bad ik nog of God onshier wilde houden, of Hij ons vertrek nog even wilde uitstellen.

Die avond keerde Judas bar Hizkia terug naar de stad. Het eerstewat hij deed, was vader laten halen. Toen die de volgende middag

26

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 26

weer thuiskwam, zag hij er afgetobd uit, erger dan ik ooit had ge-zien.

‘Goed,’ zei hij, terwijl hij rondkeek naar de spullen die klaar-stonden om mee te nemen. ‘Morgen vertrekt Judas weer uit destad. Ik heb beloofd te blijven totdat hij terugkomt.’

‘Wat?’ riep Moeder.‘Tot dan, niet langer. Dan gaan we.’Hij ging op zijn mat liggen en viel in slaap, zijn arm over zijn

ogen.Terwijl Jozua bleef worstelen met de vragen die alleen in zijn

wijze, maar gekwelde verstand opkwamen en Zippora steeds stillerwerd, smeekte ik God opnieuw of we niet hoefden te vertrekken.

Dat gebed zou ik de rest van mijn leven berouwen.

27

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 27

Drie

‘Kom, Judas.’Moeder pakte de zware waterkruik op. Ze had Zippora’s

ezel al gehaald. De sabbat begon bijna. Twee dagen geleden zouJudas bar Hizkia teruggekomen zijn naar Sepphoris.

Ik vond het vreselijk om met moeder mee te moeten naar debron aan de voet van de heuvel. Dit was vrouwenwerk en hoewelik jonger was dan Jozua, was ik zeker geen meisje.

‘Judas,’ zei ze nog eens. Ik verroerde me niet.Moeder zuchtte en keek even naar mijn broer, die onmiddellijk

opstond. Ik schaamde me voor de gehoorzame uitdrukking op zijngezicht, de manier waarop hij zonder te protesteren opstond, zijnverzoeningsgezinde blik naar mij. Zijn goedheid. Er brak iets in mij.

‘Nee, ik ga al.’ Ik sprong op. Ik wilde niet mee, maar ik deedhet om hem te verslaan. En ik wilde evenmin alleen bij Zipporablijven, die zich elke dag verder van de wereld leek terug te trek-ken. De laatste tijd was ze vaak bezig alle aardewerken potten enkruiken in huis te doorzoeken. Ze zei dat ze de goede wijn zocht,terwijl iedereen wist dat wijn niet in zulke kruiken wordt be-waard en dat ze eigenlijk naar niks zocht.

‘Jij kunt het water niet op de ezel tillen,’ zei Jozua.Ik draaide me met een ruk om en spuugde voor zijn voeten op

de grond. ‘Dat kan ik best!’ brieste ik. ‘En ik ga nog liever metmoeder mee dan dat ik hier bij jou blijf!’

Dat meende ik niet. Ik was jaloers dat vader hem zo vaak bijzijn zaken betrok terwijl ik thuis moest blijven. Ik voelde me ge-kwetst als hij diep in gedachten verzonken was, bij me en toch af-wezig. Ik voelde me zelfs in de steek gelaten nu hij verstrikt leekte raken in een vreemde neerslachtigheid, zodat hij in zekere zindichter bij Zippora leek te staan dan bij mij.

28

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 28

Ik zal nooit vergeten hoe Jozua op dat moment keek – somberen verdrietig. Want ik wist dat hij de tijd samen met mij ookmiste, en dat deze overgang van de wereld van een jongen naardie van een jonge man voor hem ook zwaar was.

Hij liet zijn schouders hangen en een moment lang zag hijeruit als een kleine jongen die door zijn beste vriend verradenwerd.

Buiten in de smalle steeg zei moeder: ‘Als we terugkomen, biedje je broer je verontschuldigingen aan.’ Ik knikte. Ik voelde me ellendig.

Toen we buiten de stadspoort waren waar geen echte soldatenmeer op wacht stonden maar ruw uitziende mannen, die zo open- lijk naar moeder loerden dat ik me dichter tegen haar aan drukte,begon ik te zoeken naar mooie steentjes op het pad. Soms vondje een scherf Romeins glas of zelfs een muntje dat door de regenwas schoon gespoeld. Als ik er een vond, zou ik het gebruiken omvrede te sluiten met Jozua. Ik had niet naar hem moeten spugen.Ik had een jongen dat eens zien doen en was gefascineerd en ge-schokt tegelijk geweest. Wat een vreselijk joch moest dat zijn omzoiets te doen.

Ik wilde geen vreselijk joch zijn.Ergens in de verte speelde iemand op de fluit. De bries droeg

het geluid naar ons toe. Ik hoorde het altijd als ik onderweg wasnaar de synagoge, ergens van onder aan de heuvel of van een vande heuvels rondom. Ik vroeg me zoals altijd af wie het deuntjespeelde.

We waren bijna beneden aan het pad over de heuvel gekomen.Van hieraf kon ik de bron zien, waar de meisjes zich als elegantewilgen met hun kruiken voorover bogen.

Toen merkte ik opeens dat het fluiten was opgehouden.Moeder stond stil. Ze had het vast ook gehoord. Ze kneep

haar ogen tot spleetjes en keek in de richting van de velden inhet noorden, waar een paar boerderijtjes stonden. Ik kon ze nau-welijks zien; ze werden aan het oog onttrokken door een stoffigenevel die uit het niets leek te zijn ontstaan.

29

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 29

Een aanzwellend gerommel in het noorden.Ik keek naar moeder en op hetzelfde moment weerklonk een

spervuur van kreten door het dal, hoog vanaf de stadspoort.‘Romeinen!’Ik had al vaak soldaten gezien. Maar er was iets in die schreeuw

wat me een angst inboezemde die ik nog nooit had gevoeld.Moeder greep me bij de arm.Gegil. Een waarschuwing uit het poortgebouw. De klap van

brekend aardewerk toen de meisjes hun waterkruiken lieten val-len. Ze kwamen het pad op rennen, terwijl ze half struikelend vanangst hun rokken omhoog sjorden. Sommigen sleurden hun die-ren achter zich aan. Moeder trok me aan de kant, tegen de wandvan de heuvel aan.

Een oudere vrouw die achter ons voorzichtig langs het padnaar beneden was gelopen, stond nu naast me tegen de heuvel aangedrukt. Maar toen moeder aan mijn pols trok, mee met de stroomvan anderen die de heuvel op vluchtten, greep ze haar bij deschouder en mij bij de arm.

‘Niet teruggaan!’ siste ze. ‘Ze gaan hun dood tegemoet! Nietteruggaan. Rennen!’ Ze was enorm sterk en ik weet nog dat ik,ondanks alle verwarring, vond dat ze me pijn deed.

‘Mijn zoon is in de stad. Mijn man!’ riep moeder en ze pro-beerde zich los te rukken, maar de vrouw hield haar stevig beet.Ze liet mijn arm los en wees – noordwaarts door het dal. Nuzag ik hen ook. Ze stroomden door de velden als bloed dat overde rand van een wond opwelt. Ik kende het rood van die schil-den.

Romeinen. Duizenden. Soldaten te paard en infanteristen metsperen en langzwaarden. De aarde huiverde onder hun voeten enbraakte stof in hun kielzog.

‘Als je teruggaat naar de stad, ga je een wisse dood tegemoet.Vlucht! En bid dat je zoon en je man ontsnappen en jullie weervinden!’

Mijn moeder greep me bij de arm, maar ze aarzelde.‘Vlucht!’ schreeuwde de vrouw. En toen trok ze haar lippen zo

30

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 30

ver terug van haar tanden dat haar mond onnatuurlijk lang leekterwijl ze schreeuwde: ‘RENNEN!’

Mijn moeder pakte me op, hoewel ik inmiddels te groot wasom goed te kunnen dragen, en vloog langs het pad naar beneden.Bij elke stap schokte ik heen en weer en het roffelen van haarvoeten op de grond bonkte in mijn hoofd. Ze gleed uit, viel bijnaop de grond, maar aan de voet van de heuvel gekomen rende zeverder. Zuidwaarts, weg van het naderende leger, naar de heuvels.

Aan de voet van de volgende heuvel struikelde ze. Ze liet mevallen en landde bijna boven op me. Ze hijgde, snakte naar adem.Haar sluier gleed van haar hoofd. Toen trok ze me weer aan mijnarm omhoog en we renden verder. Het gras vlijmde langs onzebenen en we struikelden over stenen en struikjes. Ik keek achter-om om te zien of de oude vrouw ons volgde, of ze ons bij konhouden. Maar ik wist dat dat onmogelijk was. Er was geen spoorvan haar te zien. Alleen maar Romeinen, die het dal in het noor-den vulden. De bruine kleur van de droge zomergerst werd nuoverspoeld met rood.

De grotten in de zuidelijke heuvels waren ondiep, soms nietmeer dan holtes in het kalksteen. Ik kende deze plek. HaddenJozua en ik deze heuvel niet samen verkend? Toen had het verweg geleken, maar moeder en ik waren er in een paar wanhopigeogenblikken.

We slopen tussen de bomen door en kropen in de diepste grotdie we konden vinden. Mijn moeder sloeg haar armen om meheen en ik hoorde het bonzen van haar hart – een hart dat geenangst hoorde te kennen.

Ik vroeg me af waar vader was, of hij naar huis was gevlucht ofhaastig naar de poort was gegaan en het pad af was gerend omons te roepen. Of Jozua, die met die gekke oude Zippora zat op-gescheept, had gehoord wat er gebeurde en zich had kunnen ver-bergen.

‘Wat gebeurt er met vader? En Jozua? Hoe moeten ze ons hiervinden?’

Moeder schudde haar hoofd en kneep haar ogen dicht. Ze zei

31

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 31

iets en ik dacht eerst dat ze tegen mij praatte, maar toen besefteik dat ze bad. Bij elk woord wiegde ze heen en weer.

Uiteindelijk hield ze op met wiegen, hoewel haar gefluisterdegebed wel een uur door leek te gaan.

Buiten de grot was het dal vol geluiden. Het gerinkel van paar-dentuig en uitrusting en het geschreeuw van soldaten, terwijl hetlegioen zijn tenten opsloeg.

Na een tijdje stierf haar gebed weg, hoewel ik haar hart nogsteeds als een razende voelde bonzen in haar borst, bijna niet teonderscheiden van het bonken in mijn eigen oren.

‘Wat gebeurt er met vader en Jozua?’ fluisterde ik nog eens.Mijn stem klonk te luid in deze stenen ruimte.

‘Ik weet het niet,’ zei ze, terwijl ze met wijd open ogen in hetniets staarde. Op dat moment deed ze me denken aan Zippora, enom een of andere reden vond ik dat nog het meest beangstigendvan alles.

Zonnestralen vielen schuin over de ingang van de grot. Het wasbijna sabbat. We kropen verder achteruit tegen de kalkstenenwand. Toen zag ik pas de kleinere openingen die aan de binnen-kant van de grot waren uitgehouwen. Vier in totaal, waarvan ertwee met stenen waren dichtgemaakt.

We zaten in een graf.Ik rolde me bij moeder op schoot tot een bal en kneep mijn

ogen dicht, terwijl het licht snel schaarser werd. Ze hield me ste-vig vast terwijl de woorden over haar lippen rolden:

Kwaadwilligen kwamen op mij af om mij levend te verslinden,mijn vijanden belaagden mij, maar zij struikelden, zij vielen.Al trok een leger tegen mij op, mijn hart zou onbevreesd zijn.

Toen het helemaal donker was, kroop moeder de grot uit om tekijken of ze iets kon zien. Het leek lang te duren voordat ze terug -kwam. Ik raakte in paniek en riep naar haar met een hese fluister -stem. Eindelijk kwam ze terug en sloot me in haar armen.

‘Kunnen we terug?’ vroeg ik.

32

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 32

‘Nee, liefje. De Romeinen hebben buiten de stad hun tentenopgeslagen.’

En zelfs ik, hoewel ik nog maar een jongen was, begreep: zewaren van plan de stad in te nemen, met alles wat erin was.

Die nacht beloofde ik God dat ik nooit meer naar mijn broerzou spugen, dat ik de beste schriftgeleerde zou worden die erooit geweest was, dat ik heel mijn leven ijverig en rechtschapenzou zijn, als Jozua en vader – en Zippora – maar mochten ont-snappen, of, beter nog, als dit allemaal een droom zou blijken tezijn.

Maar de enige dromen die in die dagen van Jeruzalem tot Syriëwerden gedroomd, waren nachtmerries.

Toen ik wakker werd, was ik alleen.‘Mama?’Ik scharrelde haastig naar de ingang van de grot en gleed half

naar buiten, zo wanhopig graag wilde ik weg bij de doden daar-binnen.

Moeder greep me vast toen ik naar buiten kwam vliegen entrok me naast zich omlaag.

Onder ons in het dal had zich die nacht een heel legioen inslagorde opgesteld – precies, werktuiglijk, als een Romeinse oor-logsmachine – waardoor zich diep in mijn binnenste een nieuweangst vastbeet. Er stond een rij soldaten opgesteld vlak bij het padwaarlangs we de vorige dag hierheen waren gevlucht, met hoge,houten apparaten die ik nog nooit had gezien.

En helemaal vooraan stond de standaard: de adelaar. Alsof hijons uit Jeruzalem gevolgd was.

We zaten als dieren ineen gedoken te kijken naar de activiteitenin het legerkamp. Ook probeerden we vast te stellen of er mis-schien mensen uit de stad kwamen. Maar we zagen niemand an-ders dan een paar boodschappers die heen en weer liepen.

We schraapten bij elkaar wat we te eten konden vinden – wegroeven wortels op en braken de vlezige bladeren van een cactusopen. We hadden inmiddels gemerkt dat we niet de enigen waren

33

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 33

die zich in de heuvels verborgen hielden. We hadden een eindjeverder naar beneden een vrouw tussen de bomen door zien slui-pen. Moeder probeerde haar te roepen, maar ze durfde het niet tehard te doen en de vrouw leek het niet te horen. Soms hoordenwe overdag heel zacht een paar regels van een gebed dat door dewarme wind als een zucht over de heuvel omhoog werd geblazen.

Ook de tweede nacht lagen we op de vloer van het graf te luis-teren naar de geluiden uit het Romeinse kamp, terwijl de geurvan hun vuren de heuvels in dreef. Zo nu en dan hoorden wezelfs soldaten lachen in het donker.

Daar, in dat graf, overviel me een afschuwelijke gedachte.Ik had gebeden of we in Sepphoris mochten blijven. Ik had

erom gebeden, en God had mijn gebed verhoord.Ik begon te trillen. Door mijn verlangen naar de waardering

van anderen, was ik voor mijn familie een satan geworden.Moeder probeerde me te troosten, en hoewel ik wist dat ze het

goed bedoelde, konden haar opbeurende woorden mijn afschuwe-lijke zonde niet wegnemen. Haar woorden klonken hol en ik voel-de me teleurgesteld en bijna boos dat ze zelfs maar een poging deedme te troosten. Het was mijn schuld. Het was allemaal mijn schuld.

Ze bracht de luttele zaadjes en wortels die ze kon vinden naarmij toe. Ik braakte de meeste weer uit en de vliegen likten aanmijn broeierige braaksel op de kalkstenen vloer.

Ik viel in slaap bij het ritmische geluid van moeders gebeden.De schuld omsloot me als een graf. Ik vroeg me af of het in hetdodenrijk misschien ook zo voelde.

Zwarte rook wolkte de heuvels in. We deinsden zo ver we kon-den achteruit, weg van de nachtmerrie die opzwol, boven de stads- muren uit – het gegil en het vuur, en de bulderende klap als eenprojectiel uit een van de katapulten de stadsmuren raakte.

Sepphoris werd belegerd.Ik sloeg mijn handen voor mijn oren en kneep mijn ogen in

het duister van de grot stijf dicht. Maar de geur van vuur kon ikniet buitensluiten.

34

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 34

Die nacht vond ik een scherp stuk steen. Ik kroop in het don-ker naar de wand en kerfde, zo goed en zo kwaad als dat ging inhet donker, mijn naam erin.

Judas.Daarnaast kerfde ik Jozua. Hete tranen stroomden over mijn

wangen.Ik had een groot schriftgeleerde willen worden, een ereplaats

willen innemen. Nu wilde ik alleen maar mijn vader en mijnbroer terug, en als onbeduidende mannen samen zijn.

35

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 35

Vier

De Romeinen waren in het bos.Een halve dag lang klonk het geluid van hakbijlen door het

bos – een dof, ritmisch gedreun in je oren. We dommelden in bijhet geluid van de bijlen, het geschreeuw, het gelach. Steeds maardie bijlen. Steeds maar dat lachen.

Mijn moeder en ik lagen in het donker van de grot tegen el-kaar aan gekruld totdat we het verschil niet meer wisten tussenwaken en slapen, nachtmerrie en ijltoestand.

Mijn moeder zou misschien wel in dat graf zijn blijven liggenen rechtstreeks naar sjeool zijn gegaan als ik er niet was geweest.Ik zag het aan haar ogen, waarmee ze dof en lusteloos voor zichuit staarde – niet naar deze wereld, maar naar het voorportaal vande volgende. Als ze haar ogen sloot, kon ik alleen aan haar lang-zame hartslag en zo nu en dan het geluid van haar ademhalinghoren dat ze nog leefde.

Soms dacht ik dat ik stemmen hoorde roepen in het donkerbuiten, of dat ik een deel van het sjema hoorde reciteren of eenlied. Soms hoorde ik een schreeuw, die eindigde in gekreun.

Op de achtste dag maakte het gehamer en het tumult van hetRomeinse legerkamp plaats voor het geluid van een leger dan ver-der trekt, een geluid als van een knarsende machine. Versuft doorhonger en uitdroging lagen we in de grot terwijl ze langs onzeheuvel zuidwaarts trokken, naar het platteland van Galilea.

Eindelijk voelde ik mijn moeder bewegen.‘Kom,’ zei ze. Haar stem klonk hees. Ik hoorde dat ze probeerde

te slikken.Ze pakte me bij de hand en samen liepen we op zwakke en

wankele benen de heuvel af. In het zonlicht zag ik dat haar harendof waren van het stof, en haar gezicht en kleren bedekt met een

36

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 36

laagje vuil. Ze zag eruit alsof ze uit het rijk der doden kwam. Energens was dat ook zo.

Even schoot de gedachte door mijn hoofd: we hebben de sab-bat gemist, de eerste avond en de volgende dag dat we ons ver-borgen hielden. En toen besefte ik: het is nu weer sabbat.

Halverwege de heuvel stonden we even stil. Waar het pijn bomen- bos was geweest, stonden nu bijna alleen nog maar stronken.

Mijn moeder liep houterig verder. De vloeiende, meisjesachtigegang waardoor zowel mannen als vrouwen haar altijd hadden na-gekeken, was verdwenen.

We kwamen aan de voet van de heuvel.Langs beide zijden van de weg stonden kruizen.Moeders knieën knikten en ze struikelde half, waardoor ze mij

bijna op de grond trok. Haar adem zaagde als een getand mes. Zekneep mijn hand haast fijn en haar arm trilde helemaal tot aanhaar schouders, die op slot leken te zitten.

Onwillekeurig jammerde ik en mijn knieën knikten, maar zerukte me overeind met een kracht die ik weet niet waar vandaankwam.

We liepen de weg op, als door een gruwelijke wandelgang. Langstien lichamen. Twintig. Vijftig. Ik raakte de tel kwijt.

In Jeruzalem had ik de gekruisigden van een afstand gezien.Bijna elke dag werd er wel iemand ergens voor aan een kruis ge-hangen. Het was de Romeinse terechtstellingsmethode voor men-sen die geen Romeins staatsburger waren. Het was speciaal be-doeld om het sterven zo langdurig, pijnlijk en vernederend moge lijkte maken. Ze kruisigden ze naakt en we zorgden altijd dat we nietkeken naar de grove vernedering waarmee ze de lijdensweg naarhet dodenrijk op gingen.

Maar nu keek ik naar de geschonden lichamen die daar zo gru-welijk werden tentoongesteld – elk lichaam een vingerwijzingnaar de macht van Rome, een waarschuwing voor iedereen diezich niet wilde schikken onder het juk van de Romeinse bezet-ting in zijn leven.

De lucht was doordrongen van de geur van bloed en uitwerp-

37

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 37

selen, met de stank van lichamen die in de verstikkende middag-hitte al begonnen te ontbinden. Sommigen staarden naar ons om-laag met een lege blik, door ons heen naar een andere wereld,alsof ze op het moment van sterven beseft hadden dat het doden -rijk anders was dan ze hadden verwacht. Die ontsteltenis bleef alseen masker op hun gezicht liggen, als de vervelde huid van een ha-gedis, niet meer dan een afdruk van het leven dat het eens had ge-huisvest. Raven kwamen en gingen met het klapperen van donke-re vleugels. Ze zaten op de lijken om de ogen uit te pikken. Geengeroep, geen gekras. Alleen dat klapwieken en dan weer stilte, ter-wijl ze pikten in wonden en geslachtsdelen, lippen en oogbollen.

Ik merkte nu pas dat er ook anderen verdwaasd rond liepen, netals wij. Hun roepen zweefde door de bedorven lucht. Een eindjevoor ons zat een vrouw half in elkaar gezakt aan de voet van eenvan de kruizen. Midden op de weg stond een man in een eenvou-dige boerentuniek, zijn handen tegen zijn wangen. Hij draaide zichom en om, verslagen zwijgend, nu weer de ene, dan weer de an-dere kant op. En steeds die tik van zijn handen op zijn wangen.

Aan het eind van de akelige rijen had zich een groepje mensenom een van de kruizen heen verzameld, twee vrouwen en eenoude man. Ze probeerden het lijk omlaag te halen. Zo nu en danslaakte een van de vrouwen een luide kreet. Elke keer werd er vaneen van de kruizen vlakbij zacht jammerend geantwoord. Die manleefde nog.

Plotseling stond moeder stil. Haar rug kaarsrecht. Toen ik op-keek, lag er een vreselijke, lege uitdrukking op haar gezicht.

Ik volgde haar blik naar een gedaante die ik niet herkende. Eenlichaam, verwrongen in doodsstrijd, de benen in onnatuurlijkehoeken gebroken.

Moeders vingers begroeven zich in mijn schouder toen ze mehardhandig omdraaide, weg van het kruis. Zelf sloeg ze brakenddubbel.

Ik rukte me los, rende terug en gleed op mijn knieën een eind-je door over de stenige grond.

Ik kende dat verwrongen gezicht, dat omhoog keek.

38

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 38

Vader.Een afschuwelijk geluid klonk in mijn oren. Pas toen mijn

moeder me eindelijk in haar armen nam en het geluid smoorde,besefte ik dat het uit mijn mond kwam. Ik jammerde en schopteen sloeg en trok aan mijn haar – niet omdat dat zo hoorde, maaromdat ik niet wist wat ik anders moest doen.

Ik wilde naar hem toe, me aan hem vast klampen, maar hoewelik wanhopig naar hem verlangde, vervulde hij me tegelijkertijdmet afschuw. Weg was die kalme omhelzing, die huid die naar dezon rook, zijn baard, ook al rook die naar vuur. Nu was hij be-dekt met geronnen bloed en vliegen.

Moeder sloeg haar armen om me heen.‘Kijk niet naar je vaders naaktheid,’ zei ze met hese stem.Ik probeerde mijn blik los te rukken, maar het lukte niet. Toen

trok ze me stevig tegen zich aan en begroef mijn gezicht in hetgevlekte linnen van haar tuniek.

Daar, aan mijn vaders voeten, ging ik dood. Mijn naam stondal geschreven in het graf. Hoewel we een uur geleden uit het grafwaren gekropen, wist ik dat een deel van mij daar voorgoed zoublijven.

De stadsmuren leken op een zwart, afgebrokkeld gebit. Dit wasSepphoris niet meer, dit waren de smeulende overblijfselen vanGomorra.

Voorbij de brokstukken van de stadspoort was de straat bezaaidmet lijken, die zwart zagen van de vliegen. Een van hen was eenoude man met zijn stok nog in zijn hand.

We bedekten onze neus met onze tuniek en ik moest moeitedoen om moeder bij te houden, die steeds sneller langs de ver-woeste huizen en winkels liep, langs de smeulende resten van wateens de synagoge was geweest. We liepen half struikelend langsomver gegooide karren, gebroken aardewerk, de omgevallen ste-nen van gebouwen. Boven ons was de burcht die de heuvel hadgedomineerd, op één plek ingestort en langs de hele gevel was dekalksteen zwart geblakerd.

39

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 39

Toen we in de woonwijk aan waren gekomen, begonnen we terennen.

Bij de verbrande deurposten van Eleazars huis gebaarde moe-der dat ik moest blijven staan.

‘Blijf hier,’ zei ze, haar gezicht al afgewend in de richting vande donkere voorkamer.

De geur van rook omhulde het huis. Rook, en nog iets.Ze bedekte haar neus en liep voorzichtig het donkere huis bin-

nen.Ik wachtte, hoorde haar verderop in huis geschrokken haar adem

inhouden en een gil onderdrukken.‘Mama?’ vroeg ik in de stilte van het huis. ‘Mama?’ riep ik.Ik vluchtte het huis in en struikelde bijna over een zwartgebla-

kerde gedaante op de grond.Zippora. Ik herkende haar alleen aan haar verschroeide haar en

voeten, het enige aan haar wat niet helemaal verbrand was.Ik deinsde achteruit, naar adem snakkend vanwege de aanblik

en de geur. Ik hoorde Moeder beneden rondlopen, terwijl haarstem schril langs de trap naar boven echode. ‘Jozua! Jozua!’

Ik bleef roerloos staan en keek om me heen naar wat er nogover was van Eleazars huis, naar deze nachtmerrie die in de plaatswas gekomen van het huis dat ik had gekend.

Toen moeder weer terugkwam in de voorkamer was haar ge-zicht vlekkerig van tranen en vuil. Ze knipperde met haar ogentoen ze me zag, alsof ze was vergeten dat ik er ook nog was, ennam me bij de hand.

Ik weet niet meer bij hoeveel huizen we daarna nog naar bin-nen gingen. Elk huis vertelde hetzelfde verhaal: in brand gesto-ken, leeg geplunderd. Moeder riep Jozua. Toen we halverwege dewoonwijk waren, gilde ze.

We zagen een paar anderen, die verdwaasd door de straten strom-pelden. Toen moeder riep: ‘Waar is de rest?’, keken ze haar evenaan, maar wendden hun blik al gauw weer af naar de verkooldegeraamtes van hun huizen en de met vliegen bedekte lijken opstraat.

40

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 40

Toen we de hele stad doorzocht hadden, gingen we weg.Op de weg zat een vrouw tegen de voet van een kruis. Er paar

plukken van haar haar zaten vastgeplakt in het geronnen bloedaan de tenen van de man aan het kruis. Moeder liep naar haar toeen bukte om haar in het gezicht te kunnen kijken. Het was zogekneusd en gezwollen dat ik haar niet eens zou hebben herkendals het mijn eigen moeder geweest was. Op de voorkant van haartuniek zaten twee opgedroogde melkvlekken.

‘Waar zijn de anderen?’ fluisterde moeder. De vrouw staardehaar met lege blik aan en moeder schudde haar door elkaar tot zebegon te jammeren. ‘Waar zijn de anderen? Er waren hier dui-zenden mensen toen de Romeinen kwamen!’

De stem van de vrouw gorgelde – nee, het kwam door haartong. Ze deed haar mond open en ik zag dat ze geen tong meerhad. Haar tanden waren gebroken en haar tong afgesneden. Moe-ders ogen stonden strak toen de vrouw haar eigen pols vastpaktealsof ze er een handboei omheen deed, wat ik weleens had gezienbij de slaven die op de markt in Jeruzalem werden verhandeld.

Moeder zonk op haar knieën neer in het stof.Ze waren weg. De griezelige wachters langs de pas en de lijken

die op straat lagen, waren allemaal oudere mannen en vrouwen.De rest – jonger en gezonder – was als slaven meegenomen.

Ik zou mijn broer nooit meer terugzien.

41

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 41

Vijf

Een paar boeren die verbijsterd kwamen kijken naar de rijenkruizen, en die de nog levende man omlaag hadden gehaald,

hielpen vader van het kruis te halen en hem naar het graf in deheuvel te dragen, waar we ons een paar dagen geleden haddenverstopt.

Ik kerfde zijn naam in de rots boven die van Jozua en die vanmij. We hadden geen specerijen om hem te zalven, maar stapel-den de stenen die we konden vinden op voor de ingang van degrot. We hadden geen gedenkteken voor zijn begrafenis, alleenhet feit dat wij nog leefden. De woorden van onze gebeden lekente vervliegen in de wind.

Die avond kreeg een van de boeren medelijden met ons ennam ons mee naar zijn huis, waar we van zijn vrouw brood enolijven kregen, en moeder een sluier om haar hoofd te bedekken.

De volgende dag vertrokken we.Het was in die dagen niet veilig voor een moeder met kind

onderweg. Het was voor niemand veilig. Soldaten en bandietenzwierven door de heuvels; de soldaten verzamelden mannen omte kruisigen of als slaaf te verkopen, om hun Romeinse meesterstevreden te stellen, en de bandieten aasden op wie ze maar kon-den vinden.

We kwamen in Scythopolis aan, waar we tijdens de wonderlijkemaansverduistering hadden overnacht. Nu we weer terug waren,was ik bang voor de heidense tempel, voor de brede Romeinsestraat…

… voor de soldaten in de stad.Bij de aanblik van hun rode schilden kreeg ik spontaan kramp

in mijn ingewanden. Voordat moeder met me naar een openbaartoilet kon lopen, deed ik het in mijn broek. Ik schaamde me.

42

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 42

Moeder hield haar hand op bij de stadspoort, maar er warenveel bedelaars die er erger aan toe waren dan wij. Toen ze aan heteind van de dag niet meer dan een paar muntjes had gekregen,niet eens genoeg voor brood, nam ze me mee naar een herberg.

Het was er klein en vuil en de herbergier keek moeder van toptot teen aan, zoals ik een man nog nooit naar een vrouw had zienkijken.

‘Dat joch stinkt!’ riep hij. ‘Die mag niet mee naar binnen.’Moeder bracht me naar buiten en ging toen weer terug om

met de herbergier te praten, zo zacht dat ik het vanaf de straatniet kon verstaan. Ik wist niet wat ze zei, maar ik had er geen ver-trouwen in dat hij fatsoenlijk tegen haar was. Ik zou haar aan haararm mee moeten trekken en mijn vuist tegen de man moetenopsteken. Maar ik voelde me ellendig en koortsig, afgestompt doorverdriet en vermoeidheid.

Even later kwam ze me halen. We gingen naar binnen en eenmager dienstmeisje bracht ons wat water om ons te baden. Zetrok haar neus op en zei tegen mijn moeder dat ze mijn tuniekzou meenemen om te wassen.

Toen ik eindelijk schoon was en een paar happen linzen hadgegeten, viel ik in slaap op een hoop stro in een achterkamer. Dienacht, toen het buiten op straat stil geworden was, stond moederop.

‘Ga maar weer slapen,’ zei ze en ze legde haar sluier over meheen. Toen ging ze naar buiten. Even later kwam ze terug, maarnet toen ik overeind wilde komen om te zeggen dat ik dorst had,besefte ik dat ze niet alleen was. Ik hoorde de zwaardere voet-stappen van iemand anders achter haar aan onze kleine kamerbinnen komen. Ik rook hem.

In het donker dook ik in elkaar onder de te dunne stof van desluier, met droge mond en bonzend hart. Ik kneep mijn ogen stijfdicht tegen het ruisen van kleding, zijn hete stank in de stillelucht van onze kamer. Tegen het zwoegende gekreun van de mandie niet mijn vader was, die niet zacht tegen haar praatte zoalsvader dat deed, maar opstond zodra hij klaar was en bij het naar

43

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 43

buiten gaan zijn tuniek omlaag trok, alsof hij net naar de wc wasgeweest.

Lang nadat hij was vertrokken, lag ik stil te luisteren totdatmoeders zachte huilen bedaarde en ik zeker wist dat ze in slaapwas gevallen. Ik hield me stil, zodat ze niet zou weten dat ik hadgezien wat hij haar had aangedaan, of wat ze hem had laten doen.

We bleven daar weken lang wachten tot het op het plattelandweer veilig was. We luisterden naar verslagen van Romeinen, Sy-riërs en Arabieren die het gebied overspoelden – allemaal onderde standaard van Rome. Van Romeinen die elke bandiet of los -lopende Jood die ze konden vinden, kruisigden aan kruizen dienog warm waren van de lijken die er voor hen gehangen hadden.Ze zeiden dat de nieuwe koning in Rome smeekte om zijn kroon.

Ik herstelde van de koorts en sloot me aan bij een bende wildejongens in de stad. We smeerden wat vuil op ons gezicht en pro-beerden de buitenlanders bij de heidense tempel koperen kwart-jes te ontfutselen. Soms stalen we. Maar toen ik zei dat de jongendie onze leider was de muntjes niet gelijk had verdeeld, sloegen zeme in elkaar, noemden mijn moeder een hoer en namen me allesaf, tot het laatste muntje.

Daarna bleef ik weg en ik kon het niet opbrengen om mijnmoeder in de ogen te kijken.

Tegen de tijd dat we in de nazomer uit Scythopolis vertrokken,zei men dat er in totaal tweeduizend joden waren gekruisigd voorde opstanden in heel Israël, zodat de stank van de lijken langs dewegen naar de Heilige Stad hoger opsteeg dan de rook van deTempel.

Ik huilde toen we in Kerioth aankwamen, maar niet op dezelf-de manier als mijn moeder, die haar zus en haar tante in de armenviel. Ik huilde omdat ik, hoewel ik me in de mikwe had onder-gedompeld en voor het eerst zonder incidenten had gevast, wistdat het niets uitmaakte. Het zou mijn broer niet terugbrengen uitde slavernij of mijn vader uit het rijk der doden. Het zou mijnmoeder haar waardigheid niet teruggeven of de bastaard doenverdwijnen die al groeide in haar buik.

44

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 44

Ik ging aan het werk als brievenschrijver voor anderen in hetdorp en studeerde in de synagoge. Toen ik twaalf was, kon ik Ara-mees, Hebreeuws en Grieks lezen. Ik gebruikte de retoriek vanmijn broer en deed mijn leraren versteld staan. Maar hun lof klonkhol in mijn oren, omdat ik wist dat ik het niet verdiende en datik zo vals was als een munt, geslagen uit slecht metaal. Niet veellater bleef ik weg van de lessen en raakte in moeilijkheden, zodatmijn moeder haar handen vertwijfeld in de lucht stak en nietmeer wist wat ze met me aan moest.

Ik koesterde inmiddels weinig hoop meer dat ik ooit een wijs-geer zou worden. De anderen wisten misschien niet onder welkeonreinheid we allemaal geleden hadden, maar ik wist het wel, enik droeg het onderhuids mee als huidvraat.

Tegen de tijd dat ik zestien was, had Herodes’ zoon Archelaüsals koning volkomen gefaald. Ondanks de vrijlating van een aan-tal gevangenen – waaronder een aantal beruchte struikrovers – ende belofte de belasting te verlagen, bleek hij net zo wreed als zijnvader. Hij werd verbannen en Judea kwam rechtstreeks onderRomeins gezag. Archelaüs’ broers, Filippus en Antipas, behieldenGalilea en de noordoostelijk gelegen delen van Israël.

Dat jaar was er een opstand – de eerste van enig belang sindsdat vreselijke jaar, een decennium geleden – in reactie op de op-roep van de nieuwe procurator voor een volkstelling, zodat RomeJudea kon inventariseren om later belasting te kunnen heffen. Datjaar kwam Judas, de zoon van Hizkia, weer tevoorschijn. Al dietijd had ik niet geweten of hij leefde of dood was.

Dit keer voerde Judas geen strijd, maar begon samen met eenFarizeeër te leren dat belasting betalen aan een keizer die werdaanbeden als DiviFilius – de Zoon van God – te vergelijken wasmet afgoderij.

Toen ik dat hoorde, roerde zich iets in mijn binnenste, voor heteerst sinds jaren. Die avond kreeg het sjema voor mij weer eennieuwe klank, zoals toen ik het Jozua had horen bidden in Galilea,zijn ogen ten hemel geslagen. Hoor, o Israël! Ik was nu een manmet een moeder en een jonger broertje om te onderhouden,

45

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 45

maar ik wist dat ik me bij hen moest voegen. Tegen de tijd dat ikeen paar dagen later voorbereidingen had getroffen om mijn moe-der achter te laten in de bescherming van haar oom, hoorden wehet bericht dat de opstand al voorbij was en dat Judas en de Fari -zeeër gedood waren.

Op dat moment besefte ik dat ik niet alleen rouwde om Judas,de zoon van Hizkia, maar dat ik hem ook verachtte. Ik verachttehem omdat hij de hoop van een bloedend volk had teleurgestelden omdat hij gefaald had. Door te falen, had hij weer eens bewe-zen dat het onmogelijk was om op te staan tegen de satan, tegenRome, en dat het bloed van mannen zoals mijn vader voor nietshad gevloeid.

De volgende dag accepteerde ik het verlovingsaanbod van devader van een meisje uit het dorp. Ik schreef naar mijn vaders vroe-gere patroon, Nicodemus, en naar mijn familie in de Heilige Stad.

Die winter verhuisde ik met mijn bruid, mijn moeder en mijnbroertje Nathan naar Jeruzalem.

Ik zal de dag nooit vergeten dat we de stadspoort binnen gin-gen. Terwijl ik door de straten liep, was het alsof ik voor het eerstsinds jaren echt kon ademhalen. Alsof ik eindelijk thuis was.

Maar ik was pas echt thuis toen ik voor de Tempel stond. Toenik uit de mikwe stapte en een schone tuniek aantrok om haarpoorten binnen te gaan, voelde ik me alsof ik wakker werd uiteen diepe slaap die een jaar had geduurd… een nachtmerrie.

De Tempel was niet meer hetzelfde – de bovenkant van de zui-lengangen was nog verschroeid door het vuur dat tijdens datpinksterfeest had gewoed. Maar ook ik was veranderd.

Ik stond in de binnenste voorhof en inhaleerde de rook van hetheilige altaar. Ik wist dat mijn oude leven voorbij was en er ein-delijk een nieuw leven was begonnen.

Die dag zette ik mijn dromen over een messias aan de kant enwijdde me opnieuw aan het houden van Gods wet.

Daarna leefde ik vele jaren in relatieve rust.Toen, kort na Poerim in mijn 38e levensjaar, werd die rust ver-

stoord.

46

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 46

Onderdompeling

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 47

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 48

Zes

Er waren twee momenten van de dag waarop de Heilige Stadme het dierbaarst was: bij zonsopgang en aan het einde van

de dag.’s Morgens was Jeruzalem een stad vol beloften. Dan leken zelfs

de straten die het meest naar urine stonken op het punt te staanherboren te worden, en de stenen van de oudste poort leken tetrillen van spanning, alsof ze zwijgend ergens op wachtten.

En er was niets zo ontzagwekkend als het moment net voorzonsopgang, als de Tempel – die opdoemde boven de bovenstad– zich leek te roeren. Als de eerste stralen van de zon de stenenraakten, zodat ze leken te gloeien als een zongekuste huid. Als ikdat zag, bleef ik verwonderd staan kijken. Het was bijna alsof hetgebouw een menselijk lichaam had aangetrokken. Even later ver-anderde het heiligdom in het mooiste gebouw op aarde – stralendwit. En bij zonsondergang opnieuw, heel even die roodbruinegloed op de stenen, alsof het bloed dat van het grote altaar weg-stroomde in het Kidrondal niet het bloed van dieren was, maarhet bloed van de Tempel zelf, dat werd vergoten voor het weel-derige leven buiten de stad.

Met ferme pas beklom ik de zuidelijke trap naar de Tempel.Mijn voetstappen klonken trots en vastberaden, en daar had ikeen goede reden voor: mijn vrouw Susanna was zwanger en zoubinnenkort bevallen van een jongen – tenminste, daar was devroedvrouw zeker van.

Ik had goede hoop. Susanna had in geen jaren een kind zo langbij zich kunnen houden. En een zoon! God had aan me gedachten de dag zou komen waarop ik het verbondsteken aangebrachtzou zien worden in het vlees van mijn vlees, als mijn zoon be-sneden zou worden. Hoewel ik sinds mijn dertiende een man was

49

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 49

en mijn hele leven de Thora had bestudeerd, voelde ik voor heteerst de haast tastbare nabijheid van een belofte, iets mysterieustussen God en mij alleen.

Ik arriveerde al vroeg, om erbij te zijn als de grote deuren opengingen. Om het eerste gezang van de Levieten te horen als hetmorgenoffer naar het altaar werd gebracht – en ook het eerstevan de twee dagelijkse offers voor het welzijn van de Romeinsekeizer. Ik keek hoe de rook van het offer omhoog kringelde ineen eerst zo smetteloze lucht.

‘We offeren voor degenen die ons tot slaven maken.’Ik draaide mijn hoofd om en zag Simon naast me staan, die

ongetwijfeld onderweg was om in de zuilengangen aan de voetenvan zijn rabbi te gaan zitten.

‘Misschien is vandaag de dag dat God in beweging komt door-dat wij de wet houden, en drijft Hij hen het land uit.’

‘Ik heb gisteren gevast. Als het vandaag niet gebeurt, komt datvast door jouw zonden,’ zei hij, terwijl hij recht voor zich uit keek.

‘Nu heb je tenminste de mogelijkheid om voor Rome te bidden.’‘Voor Rome! Ben je gek geworden?’‘Heb je de boekrollen niet gelezen? Zelfs tijdens de balling-

schap kregen onze voorouders de opdracht om te bidden voor demensen die hen onderwierpen.’

Niet dat ik van plan was om voor Rome te bidden. Nee, datnooit. Maar Simon was mijn beste vriend in heel Jeruzalem en hijrekende erop dat ik hem zou geven waar hij het meest van hield:een goed debat.

Terwijl we door de buitenste voorhof liepen, beargumenteerdehij op gedempte toon waarom we niet voor Rome moesten bid-den. Het was er een chaos, sinds de hogepriester Kajafas een paarkooplui van de markt buiten de stad naar binnen had gehaald. DeFarizeeën hadden die actie veroordeeld. Ze stoorden zich aan degeur van mest en aan het handel drijven in de buitenste voorhofvan de Tempel. Simon stak er regelmatig een tirade over af en elkekeer als ik het zag – en rook – werd ook ik nijdig. Maar vandaagkon niets me raken.

50

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 50

Uiteindelijk zei ik lachend: ‘Genoeg! Wat kan ik nog meer zeg-gen? Jij bent de beste.’

Simon bleef staan, zijn zware wenkbrauwen opgetrokken. ‘Laatje me er zo gemakkelijk mee wegkomen? Je stelt me teleur, Judas.’

Ik gebaarde over de binnenplaats. ‘Zie je die arbeiders binnen-komen? We kunnen niet allemaal de hele dag doorbrengen metdebatteren en dineren met Farizeeën. Sommigen van ons moetengewoon werken.’

‘Ja, ga jij maar werken. Ik zal wel ijveren voor ons allebei. Al-weer.’ Hij gaf me een kus en vertrok. Simon de Zeloot, de IJve-raar.

In een klein ondergronds vertrek bij de Houtkamer bereiddeik me voor op de dag. Bijna tien jaar lang al hield ik toezicht opde uitbetaling van de steenhouwers, timmerlieden en ambachts-lieden, onder auspiciën van de schatbewaarders en Efraïm, eenoude Leviet. In de Tempel werden de vakkundigste arbeiders tewerk gesteld, die vervolgens een goede, vaste baan hadden. Betervond je het niet in de stad. Er werd al jaren voortdurend aan deTempel gebouwd, sinds het gebouw in het jaar van Herodes’ doodbijna verwoest was. Het loon was prima en werd na elke werk-dag uitbetaald.

Al die jaren dat ik in mijn kantoortje bij de Houtkamer had ge-werkt, had ik het naar mijn zin gehad, maar zodra mijn zoon ge-boren was, zou ik mijn baan hier opzeggen. Susanna’s familie hadeen olijvenpers en sinds kort importeerden ze hun eigen olijvenuit Perea. Het was geen grote onderneming, maar wel zo succes-vol dat ik haar vader kon helpen extra winst te maken door eenpaar leningen aan te gaan tegen rente – iets wat ik had geleerdvan de onderhandelingen over de Tempelbouw. We waren er nietopen over, omdat velen vonden dat het gelijk stond aan diefstal,maar we zouden er allebei een flinke boterham aan verdienen –en later mijn zoon ook.

Ik was tevreden.Halverwege de ochtend werden de arbeiders weggestuurd met

de penningen die ze konden inwisselen tegen hun loon. De bui-

51

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 51

tenste voorhof was vol Joden en niet-Joden, pelgrims die de bestedieren kochten die ze zich konden veroorloven en toeristen diemet open mond stonden te kijken naar de schoonheid van Hero -des’ Tempel.

Ik draaide me om en keek omhoog naar de uitgehakte stenenvan het heiligdom, die wit glansden in de ochtendzon. ‘Zie je diegouden pinnen langs de bovenrand?’ zou ik op een dag tegenmijn zoon zeggen. ‘Zie je de gouden ranken langs de zuilen vanhet portaal?’ Op dat moment besloot ik dat ik, zodra mijn zoongeboren was, op de markt een gouden blad zou kopen en dat bovende ingang naar het heiligdom zou hangen. Als hij dan op een dagoud genoeg was, zou ik aanwijzen welke van hem was en zou hijweten dat hij deel uitmaakte van het mooiste gebouw ter wereld.

Ik pakte mijn mantel, klaar om naar huis te gaan – niet zozeervoor het middagmaal, maar meer om mijn vrouw op te zoeken,al kon ik niet meer doen dan haar schouders ontbloten en haargezwollen borsten strelen. Ik zou in deze laatste maand van haarzwangerschap niets van haar vragen, en me er later wel helemaalin onderdompelen, als dat nodig was.

Ik had nog geen twee stappen in de binnenste voorhof gezet ofik zag mijn jonge vrienden Isaak en Levi met grote stappen naarme toe komen lopen. Ik kende die vastberaden manier van lopenen kreunde even inwendig.

Levi greep me bij de hand en drukte er een kus op – de gang-bare begroeting voor een rabbi. ‘Gezegend is de schoot die u ge-dragen heeft, Judas.’ Ik lachte en duwde hem weg.

Ook Isaak gaf me een kus. Zijn ogen straalden van een geest-drift die je alleen bij de jeugd vindt. ‘U moet ons adviseren,’ zeihij.

‘Moet dat?’‘Ja,’ antwoordde hij. ‘U bent de grootste geleerde van ons alle-

maal.’‘Laat me raden. Je wilt weten of het wettig is om van je vrouw

te scheiden.’‘Wat? Nee!’

52

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 52

‘De school van Hillel zegt ja. De school van Sjammai zegt nee.Jij bent een leerling van Sjammai, dus dat betekent nee voor jou.’

Levi grijnsde.‘Maar dat wilden we niet vragen.’‘Nee? Had ik het toch net zo goed uitgelegd. Nou, wat is het

dan? Snel een beetje. Ik heb een bijzonder mooie vrouw thuiswaar ik naartoe moet.’

‘Vertel eens, Judas. Wat moeten we doen om het koninkrijk tedoen komen? Wat moeten we doen om gered te worden?’

Een vreemd verontrustend gevoel sneed door me heen. Ik keekover mijn schouder naar de poort, waar vroeger een gouden ade-laar had gestaan. Nu ik achterom keek, verwachtte ik half hemdaar weer te zien staan, glanzend in de zon.

Isaak drong nog eens aan voordat ik kon antwoorden. ‘Doe onseen plezier. Onze rabbi zegt het een, en een ander weer iets an-ders. Maar wat zegt u, Judas? Hoe moeten we ons bevrijden uitde macht van Rome en gered worden?’

Hij keek me diep in de ogen, zijn wangen als rijpe appels in dezon, een vuur in zijn blik. Ik vroeg me af wat ze zouden zeggenals ze wisten dat ik vroeger eens een volle week in een graf haddoorgebracht. Dat mijn vader de vloek droeg van iemand die aaneen kruis gehangen was. Wat mijn moeder had moeten doen omeen dak boven mijn hoofd te houden en brood op de plank. Ofdat ze nu al maandenlang een vreemde vloeiing had, waardoor ikmezelf dagelijks moest onderdompelen, zodat ik rein genoeg zouzijn om de Tempel binnen te mogen. Dat was de reden dat ik wasverhuisd naar een huis met een mikwe.

Mijn hele leven was ondergedompeld in onreinheid – ik, dieooit een rabbi van Gods wet had willen worden en naar wiewerd opgekeken alsof ik de wijsgeer was die ik had gehoopt tezullen zijn. Ik keek omlaag en deed alsof ik mijn mantel rechttrok.

‘Nou?’‘Je kent de wet net zo goed als ik. Wat zegt het sjema?’‘Dat je God moet liefhebben met heel je hart, ziel en kracht.’

53

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 53

‘Wat zeggen de wijzen?’‘Dat je de wet moet houden, maar –’‘Zie je wel? Je weet net zoveel als ik.’ Ik forceerde een veront-

schuldigende glimlach. ‘Neem me niet kwalijk, vrienden, maar ikword te zeer afgeleid door de gedachte aan mijn vrouw die opme wacht.’

Ik liep haastig naar huis, maar het verlangen was weg.Na het eten ging ik terug naar de Tempel, waar ik de hele mid-

dag bleef werken. De laatste offers van die dag waren net aan -gestoken toen ik die avond de Tempel verliet.

Ik was zo diep in gedachten verzonken dat ik de gedaante dienaast me kwam lopen niet opmerkte tot hij me bij de arm greep.Geschrokken keek ik op en blikte voor de tweede keer die dagLevi in de ogen. Hij had de kap van zijn mantel over zijn hoofdgetrokken, en hoewel ik hem al jaren kende, was er toch ietsvreemds aan hem.

‘Kom mee, Judas.’‘Bedankt, vriend, maar ik moet naar huis.’‘Het duurt niet lang. Alsjeblieft.’Nieuwsgierig geworden, volgde ik Levi naar zijn huis, waar zijn

jonge dochters, Hulda en Maria, naar hem toe kwamen rennen.Ik keek hoe hij hen oppakte en hun gezichten tegen zijn wangendrukte. Het haar van de kleine Maria krulde in zijn baard toen hijhaar een zoen gaf.

‘Zeg maar tegen je moeder dat we een gast hebben, dat de manuit Kerioth op bezoek is,’ zei hij.

Hij nam me niet mee naar het dak, hoewel het nog warm ge-noeg was, maar naar een van de achterkamers waar zijn vrouwons wijn en olijven bracht. Hoewel ze mooi was, viel ze in hetniet bij Susanna, zo weelderig en vol van leven, zelfs tot in depuntjes van haar opgezette tenen. Bij de gedachte aan Susannakwam het verlangen dat ik eerder was kwijtgeraakt, weer helemaalterug.

Ik nam me voor dit bezoekje kort te houden.Maar toen gebeurde er iets vreemds. Levi stond op en begon te

54

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 54

bidden. Het was niet het standaard gebed voor de wijn, maar hetAmida, dat we drie keer per dag baden.

Blaas de grote bazuin voor onze vrijheid… Gezegend Gij, Heer, dievijanden breekt… Gezegend Gij, Heer, die de hoorn der bevrijdingdoet ontspruiten.

Even moest ik denken aan het gezicht van Isaak die me eerder diedag had aangesproken. Hoe kunnen we gered worden?

‘Judas, wat ik je ga vertellen moet tussen ons blijven. Dat moetje me beloven voordat ik verder ga.’

‘Wat ben je ernstig, Levi. Probeer je me soms tot een debat teverleiden? Of wil je me berispen omdat ik Isaak een beetje hebgeplaagd?’

‘Nee,’ zei hij zacht. ‘Geen debat, en zo oprecht als Isaak zijn ermaar weinig. Mannen zoals hij wekken Gods goedgunstigheid,nog lang nadat mannen zoals jij en ik alweer verdwenen zijn. Nee,wat ik je ga vertellen, kan mijn dood betekenen. Ze zouden meer zelfs voor kunnen kruisigen.’

‘Dan moet je het misschien niet vertellen.’‘Dat moet wel. We hebben meer gemeen dan je kunt weten.

Beloof me plechtig, Judas, dat dit onder ons blijft. Ik leg mijn levenin je handen.’

Nieuwsgierigheid. Dezelfde onrust waardoor ik eerder was ge-grepen… een van deze gevoelens dwong me ertoe te zeggen watik zei.

‘Ik beloof het.’Hij knikte.‘Waar gaat het over?’‘Een bekentenis.’‘Wat voor bekentenis?’‘Judas… ik kende jou al voordat we vrienden werden. Ik wist

dat je bestond.’‘Heb ik zo’n reputatie?’ vroeg ik met een ongemakkelijke glim-

lach.

55

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 55

Hij grinnikte. ‘Ja, dat ook. Je staat bekend om je geleerdheid,vooral omdat je niet verbonden bent aan een leerschool. Je hadFarizeeër of rabbi moeten worden. Je bent een vat vol tegenstrij-dig heden! Maar ik bedoel iets anders.’

‘Ik ben bang dat je iets duidelijker moet zijn.’‘Hier komt het dan. Men noemt je misschien de man uit Ke-

rioth, maar ik weet dat je daarvoor in Sepphoris hebt gewoond.En dat je vader samenzwoer met Judas de Galileeër.’

Alles. Hij had alles kunnen zeggen zonder dat ik verbluft wasgeweest. Alles… behalve dit.

Voor het eerst vroeg ik me af of hij een informant van Her-odes’ zoon Antipas was. Van de hogepriester, of de Sadduceeën?’

‘Mijn vader was een godvrezend man,’ zei ik, terwijl ik pro-beer de mijn handen te laten ophouden met trillen.

‘Dat weet ik.’Er gleed een straaltje zweet langs mijn hals in mijn tuniek.‘Dat weet ik, omdat ik lid ben van een broederschap die is ont-

staan vanuit de nalatenschap van mannen als je vader.’‘Wat?’Hij leunde voorover en keek me gespannen aan. ‘Luister. De

Essenen geloven dat we nu dichter bij het allerlaatste stadium vande geschiedenis zijn dan ooit. En dat geloven wij ook, Judas. Wegeloven dat de dagen van Rome in Israël geteld zijn. Daar zijn wevan overtuigd. Het is bijna zover.’

‘Wie zijn die “wij”?’‘De Zonen van de Rabbi.’‘Welke rabbi?’Er vonkte een vuur in zijn ogen. ‘Degene voor wie een strikte

naleving van de geboden samengaat met opstand. “Geen Heer danGod alleen.”’

Geen Heer dan God alleen. Dat was de leus geweest van Judas barHizkia in zijn laatste opstand met de Farizeeër Zadok – de op-stand waar ik zoveel jaar geleden deel van had willen uitmaken.Hun filosofie werd een school genoemd. Beide mannen werdenrabbi genoemd, vooral in de jaren voor hun dood.

56

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 56

Levi was zelf een Galileeër. Hij was niet zo lang geleden naarJeruzalem gekomen om te studeren.

‘De leer leeft voort, Judas. In mannen zoals ik.’Daarmee vielen alle stukjes op hun plaats.‘Hoeveel rebellen zijn er? Wie is jullie leider?’Levi schudde zijn hoofd. ‘Dat kan ik je niet vertellen, al zou je

me het mes op de keel zetten. Geen van ons weet meer dan eenpaar anderen onder ons – namelijk, degene die meteen boven onsstaat, aan wie we verantwoording moeten afleggen. Maar zelfs zijnnaam durf ik je niet te vertellen, omwille van zijn veiligheid ende jouwe. Maar ik kan je wel vertellen dat er prominente figurenbij zijn, dat weet ik wel. Dit is de broederschap die het werk vanmannen als Judas bar Hizkia en je vader zal afmaken. Het is bijnazover. Sluit je bij ons aan, Judas!’

Ik leunde achterover en probeerde weer wat tot rust te ko men.Om Levi’s onthulling te verteren, samen met de wijn die in mijnmaag zuur leek te zijn geworden.

‘Je hebt gelijk. Hierdoor kunnen we allebei omgebrachtworden,’ zei ik. ‘Waarom dacht je dat ik dit graag zou willenweten?’

‘Denk je soms dat ik niet heb gezien hoe je steeds maar weernaar de Tempel kijkt? Hoe je jezelf afbeult om de wet te hou-den, en voortdurend bidt om de bevrijding van Israël? Maar erzijn mensen die meer willen doen dan ervoor bidden. Je vaderwas zo iemand. Wij zetten ons in voor de komende Dag desHeren. Sluit je bij ons aan, Judas, dan zullen we samen de dag zienwaarop Israël van Rome bevrijd wordt!’

Sinds ik twintig jaar geleden de stadspoort van Jeruzalem doorwas komen lopen, had ik nooit meer over mijn jeugd gesproken.Nu alles werd blootgelegd door een man die ik nog maar eenpaar jaar kende, nu ik ermee geconfronteerd werd als met eenhoop mest langs de weg, als iets wat opengereten werd waardoorde maden binnenin te zien waren…

Ik trilde toen ik zacht zei: ‘Mijn vader is voor dit doel gestorvenen mijn broer als slaaf afgevoerd. Dat leven ligt achter me. Nu heb

57

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 57

ik zelf een zoon op komst. Ik wil ervoor zorgen dat hij niet de-zelfde vaderloze toekomst tegemoet gaat.’

‘Judas…’Ik stond op en snoerde hem met een handgebaar de mond. ‘Ik

zal je geheim bewaren. Maar begin hier nooit meer over.’Onderweg naar huis was het alsof de schaduwen zich om-

draaiden om me na te staren, alsof ze me achterna joegen doorde stegen.

Thuis schoof ik de grendel op de deur. Ik leunde er met mijnrug tegenaan en haalde diep adem.

Tijd om mijn vrouw te begroeten.

58

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 58

Zeven

Nu begreep ik het opeens allemaal: de manier waarop Amos,een andere leerling, zijn hand op Levi’s schouder legde. De

manier waarop ze zonder om te kijken uit elkaar gingen op debinnenplaats. Onuitgesproken opruiende taal, verhuld in het vollezicht. Ik had het eerder niet opgemerkt. Of liever, ik had ervoorgekozen het niet te zien. Nu besefte ik dat ik het ergens wel ge-weten had en de alomtegenwoordige aanwezigheid ervan hier inde Tempel zelfs had opgezocht, terwijl ik beweerde de messiaansedroom te hebben laten varen.

Vrijheid voor Israël. Dood aan Rome.Het sprak tot de verbeelding en maakte me ongedurig. ’s Nachts

lag ik wakker en vroeg me af: stel dat de Essenen gelijk hebbenen de dag des Heren nabij is?

Nee. Dat soort gedachten bracht niets dan de dood. God moestervoor zorgen dat het gebeurde. Ik zou binnenkort vader worden.

Ik deed nog meer dan Levi’s identiteit geheim houden: ik ont-week hem helemaal. Bovendien deelde ik Efraïm mee dat ik mijnfunctie als schatbewaarder zou neerleggen zodra het paasfeest begon.De oude Leviet huilde, op zijn oude dag sentimenteel als een vrouw.Ik gaf hem een stevige omhelzing en bedankte hem en beloofdedat ik het hem zou komen vertellen zodra mijn zoon geborenwas, maar ik was opgelucht.

Op de dag waarop ik mijn baan in de Tempel opgaf, zag ik Levivan een afstandje lopen. Hij wandelde door een van de zuilen-gangen. Zijn laatste blik op mij ging vergezeld van een glimlach,maar het was een droevige.

Het duurde minder dan twee weken tot het paasfeest toen mijnmoeder een boodschap uit Kerioth kreeg dat haar zus op stervenlag.

59

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 59

Als kind had ik altijd uitgekeken naar het paasfeest, van de legeplek aan tafel voor Elia, de profeet, die terug zou komen voor demessias, tot de overvolle straten, de dalen en berghellingen in enrond Jeruzalem als het inwonertal zwol van dertigduizend totdrie keer zoveel.

Maar sinds Sepphoris was het paasfeest voor mij onlosmakelijkverbonden met geweld: de slachting en het bloed, met tegelijk dehoop op bevrijding – eerst van de Egyptenaren, nu van Rome.Altijd met Pasen, leek het wel.

Dit jaar wilde ik het feest in stilte vieren, ter herinnering aanhet verleden en met de hoop op een andere toekomst. Maar toende brief kwam, legde ik mezelf neer bij een reis naar het zuiden,naar Kerioth.

Mijn broer Nathan en ik zetten onze moeder op een ezel engingen op weg met zijn vrouw en dochtertje, die de vorige win-ter geboren was. Susanna reisde niet mee nu ze bijna uitgerekendwas. Ik wilde haar eigenlijk niet achterlaten – met ook nog eenhuis vol feestgangers om te verzorgen – maar ik wilde ook nietdat Nathan, die in Kerioth bekendstond als een jongen van twij-fel achtige afkomst, alleen met moeder ging.

Twee dagen nadat we aangekomen waren, stierf mijn tante inhaar bed.

Die middag, terwijl moeder en haar nicht het lichaam wasten,kwam een man schreeuwend het dorp in rennen.

‘Pilatus heeft beslag gelegd op de tempelschatten!’Ik was bezig voorbereidingen te treffen voor de begrafenis van

mijn tante. Toen ik de man hoorde, liep ik haastig naar hem toe.‘Wat is er? Vertel, wat is er gebeurd?’

‘De Romeinse procurator Pilatus heeft zijn soldaten naar deTempel gestuurd om beslag te leggen op de schatten.’

Hij gaf zichzelf een klap op zijn hoofd en riep: ‘Ai! Wat moe-ten we nu beginnen? Net als Antiochus vroeger heeft hij de schat-ten geroofd!’

‘Stil!’ zei ik tegen de man. ‘Het is gevaarlijk om dat te zeggen.Een gevaarlijke vergelijking.’ Iedereen wist dat Antiochus meer

60

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 60

had gedaan dan de schatten uit de Tempel roven – hij had het altaar ontheiligd door er een varken op te offeren.

De man siste door een paar ontbrekende tanden in zijn gebit:‘Het is toch waar? Rome ontheiligt ons altaar toch door te offe-ren namens hun keizer, die zichzelf de Zoon van God noemt?Waar is onze Makkabeeër om hem af te zetten en Rome uit tejagen? Waar is de messias om onze Tempel te reinigen? Kom, Elia!Kom, zoon van David!’

Judas de Makkabeeër. Ik was deels vernoemd naar deze strijder,deze held, en opgevoed met verhalen over zijn tempelreiniging.Mijn huid tintelde bij zijn woorden.

‘Stop!’ riep ik. Maar er begon zich al een gealarmeerde menigteom ons heen te verzamelen. Het zou niet lang meer duren of hijveroorzaakte paniek. De angst zat al als een visgraat dwars in mijnkeel. Om de Levieten die in de schatkamers werkten. De leerlin-gen in de zuilengangen, de pelgrims in de voorhoven.

Maar toen kwam er een vreselijke gedachte bij me op: als eenman dit hier in Kerioth vertelde, wat zouden ze dan in Jeruzalemzeggen? Wat voor verontwaardiging zou deze daad van Pilatusdaar uitlokken, in die overbevolkte stad?

Kruitvat.Terwijl ik haastig terug liep naar het huis van mijn tante, stond

me maar één gezicht voor ogen: Susanna.Ik nam vlug afscheid, vertrouwde mijn moeder toe aan de zor-

gen van mijn broer en vertrok naar het noorden, naar Jeruzalem.

Vanwege het feest was het een complete chaos in de Heilige Stad.Pelgrims kampeerden op de heuvels, dicht opeengepakt als deknopen in een tapijt, en overspoelden het Kidrondal tot aan Be-thanië. De rook van hun vuren en hun kleurige tenten waren over-al te zien, van de heuvels tot zelfs de daken van de synagogen. Al-leen in het Hinnomdal, waar het vuilnis van de stad voortdurendbrandde, stonden geen tenten.

Maar er broeide nog iets anders in Jeruzalem. Woede in de stra-

61

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 61

ten, protest tegen een nieuwe schending door toedoen van Romeen haar prefect, Pilatus.

Eenmaal in de stad sloot ik me aan bij de menigte die door destraten dromde in de richting van de Tempel. Daar zou ik hetprotest met eigen ogen kunnen beoordelen en vervolgens naarhuis gaan om Susanna op te halen, en haar mee te nemen de staduit, als dat nodig was.

Maar om de Tempel in te kunnen komen, moest ik me eerstonderdompelen. Het stof van de reis plakte aan mijn voeten en ikkon zonder te wassen niet naar binnen, zeker niet op deze feest-dag. Ik liep in de richting van de rituele baden aan de zuidzijdevan de Tempel. Er stonden ellenlange rijen tot ver op straat en ikoverwoog even om een mikwe op te zoeken in een herberg…

En toen bleef ik abrupt stilstaan.Uitgerekend vandaag was ik in hetzelfde huis geweest met mijn

overleden tante. Door haar lijk was ik onrein geworden. Dooronderdompelen kon ik vandaag niet meer rein worden.

Ik kon de Tempel niet in.‘Judas bar Simon!’ Een bekende stem klonk boven de menigte

uit.Ik draaide me om bij het horen van mijn naam en keek in het

gezicht van Isaak. Ik zal de uitdrukking op zijn gezicht nooit ver-geten. Stralend. Vreemd gelukzalig.

‘Ben je gekomen om je bij ons aan te sluiten? Kom!’ Hij stakzijn hand naar me uit, voor de borst van een andere man langs,om me naar zich toe te trekken. Ik greep zijn hand en drong tus-sen twee andere mannen door, die dwars tegen me in liepen.

‘Vertel, wat is er gebeurd?’ vroeg ik.‘Pilatus heeft beslag gelegd op het korban.’Het korban. Het geld dat opzij gelegd was voor publieke wer-

ken – ik had zelf van het korban loon betaald aan arbeiders diede straten hadden geplaveid of de goten gerepareerd.

‘Kom met ons mee!’Mijn eerste gedachte was: waarheen? En toen dacht ik aan Su-

sanna. Ik had al bijna besloten om de Tempel te vergeten, waar ik

62

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 62

toch niet naar binnen kon, en meteen naar huis te gaan om me-zelf ervan te verzekeren dat mijn bruid en mijn ongeboren zoonveilig waren.

Toch riep ik hem na: ‘Waarheen?’Mijn vingers gleden uit de zijne en zijn antwoord werd over-

stemd door het geschreeuw om ons heen. Toen besefte ik dat erom me heen een opstand ontstond.

‘Isaak!’ riep ik.Hij was weg. De menigte drong op naar de noordwestelijke hoek

van de Tempel en ik werd erin opgenomen en meegevoerd, ter-wijl ik probeerde me te bevrijden uit die onverbiddelijke mense-lijke maalstroom.

Even later zag ik Isaak nog één keer, maar daarna was hij ver-dwenen, als een hoofd dat nog een laatste keer boven de golvenuit komt en dan kopje onder gaat. Ik werd meegetrokken, langsde westelijke muur van de Tempel in de richting van de burchtAntonia.

En toen zag ik de man zelf, op een platform dat gebouwd wasop de trap van de burcht, die omlaag liep in de richting van dewestelijke muur van de Tempel. Het was iemand die ik eerder hadgezien en alleen van gezicht kende.

Pilatus.Hij zat op een eenvoudige stoel met de paarse band op zijn

tuniek die zijn rang van krijgstribuun aanduidde. Zijn handenwaren in zijn schoot gevouwen en hij hield zijn hoofd schuin,alsof hij luisterde naar een onzichtbaar iemand die voor hem stond.Maar er was iets in zijn opeengeklemde kaken, in de uitdrukkingin zijn ogen, wat als een schaduw neerstreek op de schouders vande rumoerige menigte beneden hem.

De wachters bij de ingang van de burcht achter hem leken tekalm. En er stonden geen wachters aan de rand van het platformvoor hem, tussen de procurator en de groeiende menigte in.

De lucht was vol geschreeuw: ‘Hij steelt uit de schatkamers!Geef God terug wat van hem is!’

Er kwam iets neer op het platform, een armlengte van Pilatus’

63

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 63

sandaal vandaan. Een rotte vrucht. Even keek hij ernaar, maar hijverroerde zich niet. Ook niet toen een paar mensen die het dichtstbij het platform stonden, de stellage stevig vast grepen.

‘We staan maar toe te kijken terwijl Rome onze heilige plaatsontheiligt!’ schreeuwde iemand. ‘Stuur Pilatus terug naar Rome!’

Iemand anders nam die woorden over. Binnen een paar secon-den echode het door de menigte. ‘Pilatus terug naar Rome!’ Vuis-ten werden boos in de lucht gestoken.

Pilatus bleef roerloos zitten. Geen frons op zijn voorhoofd,geen uitdagende schuldbekentenis. Niets dan het uitdrukkings -loze gezicht van een standbeeld. Toen stond hij op en liep kalmhet gebouw in.

De mensen achter me juichten even, alsof Pilatus inderdaadnaar Rome verjaagd was. Maar het gejuich werd onderbrokendoor een plotselinge gil, verderop, waar een groep achteruitdrong, bij de trap vandaan. Het duurde niet lang voordat ik be-sefte dat er of een rel was uitgebroken, of dat de menigte werdaangevallen – maar door wie? Ik had geen Romeinen tussen demensen gezien.

Aan alle kanten gewoel, de mensen duwden en drongen. Eenvrouw voor me viel, en toen de man die bij haar was haar over-eind probeerde te helpen, golfde de menigte over hem heen alswater dat een gat in de grond vult. Rechts sloeg een man met eenknuppel in op het hoofd van een ander. Het hoofd bezweek alseen rijpe meloen, het bloed spatte in mijn ogen. Ik struikelde ge-schokt achteruit en viel bijna op de stenen.

De man die het had gedaan, droeg de kleding en de baard vaneen Jood.

Geschreeuw. Gegil vanaf de trap van de Tempel.Waar ik mezelf eerst een weg had moeten vechten in de rich-

ting van de Tempel, werd ik nu meegesleurd met de mensenmassadie bij de Tempel vandaan vluchtte. Ik struikelde en probeerdeovereind te blijven door me vast te grijpen aan de schouders vande mensen naast me. Ik sprong op een omgevallen kar die opstraat lag en zocht een uitweg uit de zee van mensen.

64

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 64

Geweld. Doodslag. Chaos waar je ook keek.‘Judas!’Ik keek omlaag en zag Simon, met een rood hoofd van in-

spanning.‘Ik moet naar huis!’‘Kom!’ Hij gebaarde als een razende dat ik mee moest komen.

‘Vlug!’Ik klom van de kar en volgde hem. Ik baande me een weg door

de menigte, mijn hart bonzend in mijn oren en een blok ijs inmijn maag. Door de Efraïmpoort. Samen zetten we het op eenrennen.

‘Isaak is dood!’ zei hij. ‘Neergeknuppeld bij de westelijke muur.’Die onschuldige Isaak met zijn frisse gezicht! Ik ging sneller

hollen.‘Door wie?’ Ik had alleen maar joden gezien in de menigte.‘Samaritanen,’ antwoordde Simon, zijn lippen opgetrokken.Een gevoel van walging welde in me op. Samaritaanse soldaten

die doorgingen voor Joden. Samaritaanse hulptroepen die voorRome het vuile werk opknapten.

Tot op dat moment was ik vergeten waakzaam te zijn. Hetritme van mijn leven had me in slaap gesust, me wijsgemaakt datJeruzalem een veilige plek was.

Dat was het niet.We renden door de straat. Bijna thuis.‘Susanna!’ schreeuwde ik, terwijl ik door de deur naar binnen

stormde.Haar moeder kwam de voorkamer in. ‘Judas! Zo snel alweer

terug? Hoe gaat het met je tante – is dat bloed op je gezicht?’‘Waar is Susanna?’ vroeg ik dringend.‘Ze is naar de markt om nog wat boodschappen te doen voor

het feest – Judas!’Ik vloog het huis weer uit, Simon op mijn hielen. Terug door

de poort naar de marktkramen terwijl ik de vluchtende mensenopzij duwde, die me buiten zinnen als opgeschrikte dieren tege-moet kwamen.

65

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 65

Op honderd passen afstand zag ik het al: de markt was volledigoverhoop gehaald, manden met kruiden, fruit en groenten om-gegooid, amforen met wijn en olie kapot gesmeten. Plunderaarsgrepen wat ze maar konden, terwijl kooplui vlug de waar inpak-ten die ze nog konden redden.

We renden verder tot we tussen de kramen in stonden, waar wenaar alle kanten om ons heen keken.

‘Susanna!’ schreeuwde ik, mijn handen in mijn haar, terwijl ikdoor een smal zijsteegje rende waar omgegooide karren de wegblokkeerden. Ik draaide me met een ruk om en begon weer terugte rennen –

Toen zag ik de gedaante die ineengezakt tegen een omgegooi-de tafel lag. Een vrouw, verfrommeld als afval op een rivieroeverna een flinke regenbui. Ik kende het borduursel op die mantel. Devoet in die sandaal. Het donkere, onbedekte kroeshaar.

Nee. Het moest iemand anders zijn die Susanna’s mantel omhad, die haar tuniek droeg over een gezwollen buik… die doorlevenloze ogen omhoog staarde.

Simon kwam de straat in rennen, juist op het moment dat ikop mijn knieën naast haar neerviel, haar in mijn armen nam enhaar op de wangen tikte.

‘Susanna! Susanna –’Toen voelde ik het bloed in haar haren, dik en kleverig. Het

kwam van een plek op haar achterhoofd die ingedeukt was, zachtals een gekneusde vrucht.

Ze was nog warm.‘Help me haar naar de vroedvrouw brengen!’ riep ik naar Simon.

‘Help me!’Hij staarde me aan, zijn gezicht grauw als de stenen onder zijn

voeten.‘De vroedvrouw! Nu!’Simon rende voor me uit de straat door, terug naar de Nieuwe

Stad. Huilend nam ik het levenloze lichaam van mijn vrouw opin mijn armen en liep wankelend achter hem aan.

Traag als in een nachtmerrie, die momenten. Morbide en in-

66

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 66

tiem, de gedaante van mijn vrouw in mijn armen, de dierbarebobbel met mijn zoon tussen ons in.

Simon en de vroedvrouw kwamen naar buiten rennen om mete helpen. De vroedvrouw voelde Susanna’s pols, schudde haarhoofd en zei dat we moesten opschieten.

We legde haar op de binnenplaats op de grond. Ik kreunde enklauwde aan mijn baard terwijl de vroedvrouw haar buik open-sneed. Het bloed vormde een plas op de grond.

‘Een zoon,’ zei ze, terwijl ze het jongetje hoofdschuddend inmijn armen legde.

Ik zakte op mijn knieën, terwijl ik het lichaampje in mijnarmen wiegde.

Hij was te klein. Zijn oogjes, omzoomd met Susanna’s wimpers,teer en fijn, hadden nooit de kans gekregen zich te openen.

De eerste keer dat ik stierf, was ik een jongen die omhoog keeknaar het kruis waaraan zijn vader hing. De tweede keer was diedag, als man, geknield naast het opengesneden lichaam van mijnvrouw, mijn dode zoontje.

Ik baadde niet. Ik at nauwelijks, hoewel mijn moeder me dadelsen olijven bracht, en Nathans vrouw wijn met honing voor meinschonk. Ik kon geen van beide verdragen. ’s Nachts droomde ikover Susanna in het dodenrijk met onze verloren kinderen. Degedachte aan haar achtervolgde me, hoe ze daar zat met vier uit-gehongerde baby’s die aan haar verschrompelde borsten knaagden.

Ik zocht aanhoudend in de boekrollen. Ik kwelde mezelf metgedachten aan de Sadduceeën, die niet geloven in de opstandingvan de ziel. Ik worstelde met onzekerheid, met de behoefte teweten dat ik hen weer zou zien. Ik overwoog naar de zuilen -gangen te gaan, naar de grote rabbi Sjammai zelf, om hem tesmeken om zekerheid. Ik wilde garanties. Ik wilde beloftes.

Wat zou er anders voor haar zijn, voor een eervolle vrouw?Voor mijn broer, die volmaakt was, voor mijn moeder, wier waar-digheid was verruild voor brood, voor mijn vader, die beter hadverdiend dan de schaamte van een kruis?

67

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 67

Ze hadden stuk voor stuk van de wet gehouden en die alle da -gen van hun leven gehoorzaamd.

Het ontging mij hoe moeder het hoofd hoog had kunnen hou-den onder de grootste schande. Hoe vader de urenlange kwellingaan het kruis had kunnen doorstaan. Hoe Jozua zijn twijfel hadoverwonnen.

Hoe moeten we dan gered worden?Ik las en herlas de geschiedenis van Job. Mijn moeder kon de

boekrol niet uit mijn handen loswrikken. ’s Nachts, als de anderensliepen en ik in het koude water van de mikwe stond, schreeuwdeik het uit. Maar ik hoorde niets. Zelfs geen stille stem in mij dieme antwoord gaf.

Ik had de wet nagestreefd met heel mijn hart en ik was er nietsmee opgeschoten. Het had de komst van het koninkrijk niet be-spoedigd en God had het niet gemerkt en had die valse priestersdie door Rome waren aangesteld, niet binnen het heiligdomdoodgeslagen.

Tegen de tijd dat mijn maand van rouw voorbij was, wist ik éénding zeker: ik was het beu om heilig te zijn. De grote strijderJudas Makkabeüs was per slot van rekening ook niet zo heilig ge-weest, aangezien hij strijd voerde op de sabbat.

Wij konden het ons ook niet meer veroorloven.Die avond ging ik naar het huis van Levi.‘Kom binnen, Judas,’ zei hij.Die nacht stapte ik in het donkere water van de mikwe met een

nieuwe vastberadenheid die mijn huid deed tintelen. Er zou zekereen opstand worden veroorzaakt door deze geheime broeder-schap, deze Zonen van Abba – dat ‘vader’ betekende, maar ookeen benaming was voor leraar. Deze Bar-Abba’s.

Maar die herfst kwam de stem van Sion.

68

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 68

Acht

De mensen spraken al weken over ‘de Doper’.Pelgrims die naar de Heilige Stad waren gekomen voor het

Loofhuttenfeest, vertelden verhalen over zijn fanatieke maniervan prediken en dat hij de mensen per se wilde onderdompelenin het levende water van de Jordaan.

Ze vertelden ook over zijn openlijke afkeuring van Antipas, diede Thora geschonden had door te trouwen met de vrouw vanzijn broer. Alleen al om die redenen wilde ik hem met eigen ogenzien.

Maar door wat de mensen fluisterden die bij de rivier warengeweest, kreeg ik pas echt kippenvel.

Elia.Het is Elia!Elia. Die zou komen voor Hij die komt.‘Ik vraag me af of hij echt een profeet zou kunnen zijn,’ zei

Simon toen ik hem had overgehaald om naar Jeruzalem te reizenom die Doper te vinden. We waren op weg gegaan met een groepleerlingen, waaronder Amos en Levi.

‘Er is al vierhonderd jaar geen profeet geweest,’ zei Levi. ‘Nee,hij is een Esseen, omdat hij zo van wassen houdt, of anders eenkrankzinnige. Maar dan wel een interessante krankzinnige.’

‘Wie zegt dat hij krankzinnig is?’ vroeg Amos.‘Wie anders zou openlijk durven laten blijken dat hij een tegen -

stander van de koning is? Maar daarom vinden we hem nu juist zogeweldig. En dus trotseren we schorpioenen en jakhalzen om naardie krankzinnige te gaan kijken, voordat Herodes’ mannen hemvermoorden. En als je het zo bekijkt… elke mond die Herodes willaten snoeren, moet inderdaad wel de mond zijn van een profeet.We moeten horen wat hij te zeggen heeft voordat hij sterft.’

69

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 69

Ik grinnikte, maar het geluid klonk hol. Hij kon niet weten watvoor onrust zijn woorden bij me opriepen, dat ze de hele reis inmijn hoofd bleven hangen alsof ze van weerhaken waren voor-zien. Er had al die jaren iets liggen sluimeren in mijn hart, en nuwas het weer tot leven gekomen, groter en gretiger dan eerst. Ikwas bang dat deze krankzinnige, deze Doper, me zou teleurstellen.Maar het was nog beangstigender om te blijven hopen.

Midden op de middag kwamen we bij een steile rotswand dieuitkeek over de Jordaan – en onze mond viel open door wat wezagen.

Eenvoudige hutjes en tenten stonden in kleurige banen opbeide oevers van de rivier opgesteld. Het moeten wel driehonderdmensen geweest zijn die langs de rivier zaten, door het waterwaadden of eruit omhoog kwamen. Arbeiders, hun huid droog alsin de zon gebakken stenen, rijke mannen in fijn linnen en kin-deren in vodden. Vrouwen spreidden kleding uit op het gras omte drogen en gaven baby’s de borst in de schaduw van de acacia-bomen.

Toen zag ik hem – midden in de rivier, als het oog van een aan-wakkerende storm.

Hij was zongebruind, bijna zo donker als een Nubiër. Zijn haarhing in strengen tot onder zijn middel, over pezige schouderswaarvan de huid eruit zag alsof hij was vastgebakken aan de taaiespieren eronder. Zijn baard viel als een zwarte waterval middenover zijn borst. Maar het was zijn stem, die over de rivier naar onsuitkijkpunt op de rots werd gedragen, die hem iets ongetemdsgaf, als een wild dier dat uit zijn kooi was gelaten.

Het was niet de stem van de oudste die in de synagoge uit deboekrol voorlas, of de geleerde die in de zuilengangen stond tedebatteren. Het was de stem van de man die het dorp binnenkomt rennen om te waarschuwen voor een naderende ramp.

‘De tijd komt! Luister naar wat ik zeg: kom tot inkeer! Het koninkrijk is nabij!’

Aan de ene kant deden zijn woorden me onmiddellijk terug-schrikken, omdat dit precies was wat ik mijn leven lang had ge-

70

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 70

hoopt te horen. Maar ik was ook verontwaardigd. Hoe durfde hijmet dergelijke woorden valse hoop te wekken! Hoe vaak had ikbeloften als deze gehoord, die uiteindelijk tot de dood bleken teleiden?

Ik werd overmand door een drang hem van dichtbij te zien, alwas het maar om te zeggen dat hij zijn dwaze, holle woorden voorzich moest houden.

‘Judas!’Ik hoorde Simons geschreeuw achter me nauwelijks. Ik haastte

me over de stenige helling, half glijdend, half rennend in de rich-ting van de oever. Er stond een dichte drom mensen voor me. Inplaats van me een weg te banen door de menigte, rende ik hetondiepe gedeelte van de rivier in. Het water was koud vergelekenmet de warme herfstzon die vandaag tijdens de reis het zweetlangs mijn rug had doen lopen.

Met mijn benen half verstrikt in mijn mantel waadde ik stroom- opwaarts langs een rietzoom naar de plek waar die stem vandaankwam.

Hijgend kwam ik van achter het riet tevoorschijn, tot mijnknieën in de modderige rivier. Opeens stond er nog maar éénman voor me, minder dan twintig stappen verderop.

De Doper.Hij draaide zich om en keek me aan. Ik stond plotseling stil.

Zijn ogen waren niet die van een krankzinnige.‘Welkom,’ zei hij terwijl hij zijn hand naar me uitstak, schijn-

baar helemaal niet verbaasd dat ik daar opeens was opgedoken.Ik pakte zijn hand niet aan. Dat durfde ik niet. Want zijn ogen

waren niet alleen niet krankzinnig, maar juist ontzettend helder –de ogen van iemand die meer had gezien dan ogen behoorden tezien. En nu waren ze op mij gericht.

Even voelde ik me volkomen naakt.Ik deinsde achteruit. Plotseling verlangde ik wanhopig naar de

dekking van anderen, naar de menigte waar ik even daarvoor juistaan had willen ontsnappen.

‘De tijd komt. Ik zeg u vandaag dat er iemand zal komen die

71

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 71

sterker is dan ik,’ zei hij en ik besefte dat hij niet meer schreeuw-de, maar rechtstreeks tegen mij sprak. Hij liet zijn stem zakken. ‘Ikben zelfs niet goed genoeg om zijn sandalen voor hem te dragen.’

Even, één vreemd en surrealistisch moment, dacht ik dat hij mijtaxeerde, net als ik hem taxeerde. Maar toen wendde hij zijn ge-zicht naar de oever en riep: ‘Kom! Ik doop jullie vandaag metwater, maar hij zal jullie dopen met vuur!’

Ze kwamen, verdrongen zich in het water om me heen en ikliet me gewillig opslokken door hun aantal, dankbaar te kunnenontsnappen aan de zwaarte van die blik.

Om me heen hoorde ik een geluid als van een zwerm sprink-hanen – gefluisterde gebeden, bekentenissen van overtredingen.Naast me mompelde een man dat hij van zijn buurman had ge-stolen en weer iemand anders dat hij de sabbat had geschonden.

Daarna dompelden ze zich onder, lieten zich zakken in hetkoude water. Op de oevers trokken nog meer mensen hun bo-venkleding uit, en sommigen gingen zelfs in hun lendendoek tewater. Een aantal vrouwen liep verder weg naar een bocht in derivier.

Ik voelde me dwaas en draaide me om. Ik ploeterde door hetwater en klom wankelend op de oever in een wanhopige pogingte ontsnappen. Terwijl ik naar Simon en Levi zocht, kwam eenjonge man naast me staan die zijn tuniek uittrok.

‘Wilt u zich ook onderdompelen? Kom, dan gaan we samen.’Ik schudde mijn hoofd, hoewel ik niet wist waarom.‘Het is levend water – het levende water van God, voor de ver-

geving van zonden!’ zei hij.‘Vergeving van zonden?’ Simon had me gevonden en kwam

naar voren. ‘Deze doper is geen priester en we zijn hier niet in deTempel.’

‘De Tempel is geschonden en moet gereinigd worden!’ ant-woordde de man. ‘U ook, beste man. Dompel u onder en verteliedereen dat Elia is teruggekomen.’

‘Ga,’ zei Simon. ‘En pas op dat u niet lastert. De Tempel is deverblijfplaats van God!’ De man keek Simon ten afscheid nog één

72

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 72

keer aan en liep toen verder, niet uit het veld geslagen door zijnwoorden.

Simon pakte me bij de arm en probeerde me weg te trekken.‘Ze zijn overijverig. Die radicale rabbi’s!’

Maar ik stond als aan de grond genageld en keek hoe de jongeman de rivier in waadde in de richting van een van de discipelenvan de Doper. Ze zeiden iets tegen elkaar en leken te bidden.Toen liet de andere man hem onder het wateroppervlak zakken.

Ik keek toe totdat hij plotseling weer boven kwam, zijn haar enbaard als een sluier om zijn hoofd. Er lag een verheven uitdruk-king op zijn gezicht.

Wat betekende dat?Naast me mopperde Simon: ‘Let op mijn woorden. Dit wordt

nog een gevaarlijke plek.’Als het niet zo laat was geweest, zou Simon erop hebben ge-

staan dat we diezelfde dag nog teruggingen naar Jeruzalem. Maarhet was bijna zeven uur lopen geweest hierheen en we kondenpas weer weg bij zonsopgang. Heimelijk was ik daar blij om, omdatik het mysterie rond deze man wilde ophelderen, die vreemde hel-der heid in zijn ogen.

Die avond gingen Levi en ik zo dicht mogelijk bij het vuur zit-ten waar de man, die naar we hoorden Johannes heette, met eenpaar anderen omheen zat. Zelfs op dit uur zat er zo’n massa men-sen om hem heen, dat we niet konden horen wat hij zei. Ik voel-de een vreemde steek van jaloezie voor zijn discipelen, die in debinnenste kring om hem heen zaten.

‘Heb je gezien,’ murmelde Levi, ‘dat hij een mantel van kameel -haar draagt?’

‘Ja,’ zei ik. Ik begreep wat hij bedoelde: Elia had er ook zo eengehad.

‘Wat zegt hij?’ vroeg ik aan de groep voor ons.Een van de mannen antwoordde: ‘Er is daar een tollenaar die

vraagt wat hij moet doen. Johannes zegt dat hij niet meer moetinnen dan nodig is.’

Naast ons snoof iemand. Het was algemeen bekend dat de

73

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 73

eigenaars van de belastingkantoren zoveel mogelijk geld inden enna afdracht aan Rome de extra’s gewoon in eigen zak staken.

‘Is er ook een tollenaar bij?’ zei Levi fronsend. ‘Waarom zou hijtoestaan dat een tollenaar zich komt onderdompelen?’

‘Iemand vroeg of hij de messias is,’ zei een andere man.Messias. De gezalfde. Kippenvel maakte zich meester van mijn

armen.‘En wat zegt hij zelf?’ Terwijl ik het vroeg, kon ik mijn tong wel

afbijten. Ik had de hoop op zogenaamde messiassen opgegeven enme geschaard achter de Zonen van de Rabbi. Als er al een messiaskwam, zouden we dat zelf zijn, hoewel we de hulp van een mandie een leger kon optrommelen niet zouden afwijzen, mocht datnodig zijn.

Dat was de eigenlijke reden waarom Levi en ik hierheen warengekomen.

‘Hij zegt dat hij het niet is,’ antwoordde de man.Ik wist niet wat overheerste, teleurstelling of opluchting.Kort voor zonsopgang werd ik wakker met een stijve nek en

een groeiend gevoel van frustratie – het gevoel dat ik werd tegen -gehouden – dat als een steen op mijn maag lag. Toen het lichtwerd, schreed de Doper al aan onze kant langs de oever en onder -wees de mensen. De menigte was kleiner en tot mijn schrik merk-te ik dat hij vlak bij me was.

Er kwam geen einde aan zijn woorden! Steeds weer riep hij optot bekering en kondigde hij aan dat het koninkrijk zou komen,totdat mijn frustratie zo groot werd dat ik opsprong.

‘Waar? Waar is God dan?’ riep ik.De Doper draaide zich om en zijn ogen vonden de mijne. Zijn

blik was als een strik. Dit keer deinsde ik niet achteruit.‘Hij komt! Ik zeg je, hij komt en het koninkrijk met hem.’ Hij

liep naar me toe. ‘Kom. Ik zal je dopen.’Ik had geen messias nodig. Ik wilde niet toekijken hoe een of

andere gezalfde ons Israël opnieuw diep in de klauwen van Romezou drijven en zelf gedood zou worden.

Maar wat verlangde ik ernaar gereinigd te worden! Elke keer

74

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 74

als het water van de mikwe van mijn huid droop, wist ik dat derust die ik voelde veel te snel ook weer zou verdwijnen.

Het was alsof mijn keel dichtgeknepen werd. Ik was me ervanbewust dat iedereen naar me keek, terwijl hij zich omdraaide enhet water in liep. Maanden geleden had ik de ene hoop begravenom de vonk van een andere te laten aanwakkeren. De Judas vande afgelopen lente zou de Doper niet gevolgd zijn, de Jordaan in.

Maar de Judas van deze herfst wel.Impulsief deed ik mijn sandalen uit en trok mijn tuniek over

mijn hoofd, terwijl ik Simons verraste uitroep negeerde. Met al-leen een lendendoek om liep ik onvast achter de Doper aan hetwater in.

Het slib van de rivierbodem wurmde zich tussen mijn tenendoor en de haartjes op mijn armen kwamen overeind. De zonkwam bijna boven de heuvels aan de overkant uit toen ik tegen-over Johannes kwam staan – en juist toen ik mijn ogen opsloeg,schoten de eerste stralen over de top en baadde ik in een over-weldigend licht.

Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en vertelde fluisterendal het onreine wat bij me opkwam. Van mijn woede tot God voorde dood van Susanna tot de dag waarop ik naar Jozua had ge-spuugd… tot de angst die me nog steeds kwelde, dat God onsvoorgoed verlaten had – of erger nog, dat Hij helemaal niet be-stond. Ook dat sprak ik uit en mijn woorden vielen op het wateren schoten als insecten over het oppervlak.

Ik liet mijn handen weer zakken en spreidde mijn armen. Dehanden van de Doper lagen op mijn hoofd. Hij duwde me achter -over. Mijn knieën knikten. Het duister omsloot me, koel op mijnborst en mijn gezicht, dat al kleverig was van tranen. Toen zonkik omlaag in de kilte van de rivier die me voorbij snelde, terwijlhet licht in de duisternis doordrong, zodat het lang niet zo donkerwas als het had moeten zijn in het modderige water.

Net als in de baarmoeder. Als het moment voor de geboortewaarin je geen weet hebt van onrecht of kwaad of pijn of hoopof wat dan ook, niets dan die stille stem die fluistert: Ik ben.

75

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 75

Ik bleef zo lang ik kon onder water, totdat ik dacht dat als ikhet wilde, ik dat troebele licht zou kunnen inademen, samen metdie koele onwetendheid, de onschuld van de ziel die nog niet isontsierd door huid of bloed of leven.

Toen stond ik op. Mijn knieën strekten zich, ik rechtte mijn rugen mijn gezicht brak door het wateroppervlak. Ik hoorde Johannesals van een afstand terwijl de zon mijn gezicht bescheen, elke water-druppel het wonder weerkaatste en duizend stemmen zongen inde taal van het licht. Ik dacht: ik ben een nieuwe schepping. Ein-delijk. Eindelijk.

God had me niet verlaten. God had Israël niet verlaten. Ik ge-loofde het en ik wist dat het waar was.

Al was het maar voor even.

76

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 76

Negen

Nog voordat de stadspoorten ’s morgens open zwaaiden, kwamLevi al naar mijn huis.

‘Ik ga weg,’ zei hij.‘Naar de Jordaan?’ Het was het begin van het winterseizoen, de

heuvels groen door de regen, en we waren zo vaak we konden bijde Doper aan de rivieroever geweest. ‘Ik ga met je mee, maar eerstmoet ik iets te eten voor ons –’

‘Nee. Ik bedoel dat ik wegga. Met Johannes mee.’Nu zag ik de bundel die hij over zijn schouder droeg en de

eenvoudige tuniek die hij aanhad, in plaats van de gebruikelijkelinnen jas… dat de rimpels in zijn voorhoofd waren verdwenen…dat er een glimlach om zijn mond speelde.

Tot nu toe had ik daar nooit iets anders gezien dan een spot-tende grijns.

‘Ik kom je zeggen dat je binnenkort rechtstreeks met mijn con-tactpersoon zult corresponderen. Net als ik, van waar ik ook ben.’

‘Ga je weg? Zo plotseling?’‘Nee, niet plotseling. Ik ben al een hele tijd rusteloos. Nu besef

ik eindelijk dat het de bedoeling is dat ik daar ben.’ Hij gebaardemet zijn kin naar het oosten. ‘Niet hier, veilig afgeschermd in dezuilengangen van de Tempel, altijd maar bezig met zinloze dis-cussies. We blazen onszelf op door onze kennis en we zijn scherp-slijpers tot in de kleinste details van de wet, terwijl mensen ster-ven onder het juk van Rome, en van honger – geen honger naarde wet, maar naar hoop! Ze sterven, Judas, uit wanhoop dat Godhen vergeten is en we nooit meer vrij zullen zijn.’ Er brandde eenvuur in zijn ogen.

‘Maar wanneer heb je die beslissing genomen?’‘Gisteren hoorde ik dat de leerlingen van Gamaliël hem open-

77

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 77

lijk beschuldigen van godslastering. Begrijp je het dan niet? Zowakkeren ze de woede van de Farizeeën tegen hem aan. Johan-nes heeft mensen zoals wij nodig, die de weg kunnen effenen tus-sen hem en hen, totdat meer mensen de tijd hebben gehad omzich bij ons aan te sluiten. Ik geloof, Judas. Het koninkrijk komt.En de ogen van onze broederschap moeten daar zijn. En daaromga ik. Zeg jij Simon gedag van me?’

Ik had Simon al weken niet gezien, omdat Levi en ik samen ge-fascineerd waren geraakt door de Doper, die Simons Farizeesevrienden alleen maar irriteerde.

Ik kon niets anders bedenken dan: ‘Weet je het zeker?’‘Ik heb nog nooit iets zo zeker geweten. Geef me je zegen en

de verzekering dat je me vlug zult volgen.’Als verdoofd gaf ik hem een kus en bleef lange tijd naar de deur

staren waardoor hij verdween.Voordat hij bij me was gekomen, had ik juist overwogen om

ook naar de rivier te gaan. Ik dacht dat ik verlangde naar het koninkrijk, maar nu ik wist dat Levi weggegaan was om hetkoninkrijk in te luiden, besefte ik dat ik het bij mijn onderdom-peling in de rivier had willen laten. Dat ik had willen rusten indie betrekkelijk veilige haven, als iemand die ontsnapt naar eendenkbeeldige wereld.

Maar Levi’s toewijding knaagde aan mijn geweten en deed memet een schok opschrikken uit die bedrieglijke illusie van tevre-den heid. In de dagen die volgden, trof ik voorbereidingen. Ikcontroleerde de leningen die ik had gedaan namens Susanna’s familie, dat mijn deel van de rente voor mijn moeder opzij ge-legd zou worden in de schatkamer van de Tempel.

Ik schreef naar mijn nieuwe contactpersoon in de eenvoudi-ge geheimtaal die Levi me had laten zien, de avond dat ik bijhem thuis was geweest. Hij had het niet hoeven uitleggen; ik herkende het als dezelfde geheimtaal die mijn broer me eensgeleerd had. Hij had het weer van vader en ik had altijd ge-dacht dat het een spelletje was. Het was een eenvoudige bood-schap, af te leveren aan iemand met een naam die ik niet kende

78

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 78

– waarschijnlijk een schuilnaam – op een adres ergens in debovenstad.

Na de sabbat zou ik vertrekken om Johannes te volgen.Maar de volgende avond, voordat de sabbat was afgelopen,

kwam er een jongen aan de deur met een briefje. Er stond éénwoord op: Wacht.

Wachten?Volkomen gefrustreerd keek ik naar de muur van de voorkamer.Levi had me eens gewaarschuwd voor de gevolgen als je de

Zonen ongehoorzaam was of hun initiatieven verraadde. Zoudenze mijn moeder, Nathan en zijn familie bedreigen als ik het brief-je negeerde? Als ik een man alleen was geweest, zonder familie,zou ik zijn gegaan. Maar dat was niet zo.

En dus wachtte ik terwijl ik mezelf voorhield dat moeder enNathan me nodig hadden.

De sabbat liep ten einde en de dagen veranderden in weken.Elke dag warmde de Tempel op en koelde weer af onder de zon

die opkwam en weer onderging – prachtig, maar onbewogen. Elkedag ging ik naar de voorhoven van de Tempel om te bidden, ter-wijl ik dacht aan de wildernis waar Johannes predikte over be -kering en dat er iemand zou komen die sterker was dan hij. Ikwas ook in de Tempel toen een delegatie Sadduceeën terugkwamvan de rivier om verslag uit te brengen over Johannes.

Het nieuws gonsde door de zuilengangen: ze waren erheen ge-gaan om antwoorden te vinden voor hun meesters uit de heer-sende families, voornamelijk de families Hanan en Boethus. Ikmocht die families niet en inwendig verkneukelde ik me over hetfeit dat Johannes hen addergebroed had genoemd. Ik zag het alvoor me, hoe hij zijn arm over het water naar hen had uitgestrekt,terwijl zij in hun linnen mantels op de glooiende rivieroeverstonden.

Hun verslag wemelde van de beschuldigingen.Hoe kunt u beweren zonden te vergeven? Bent u soms een priester?

Geef antwoord, zodat we het kunnen rapporteren aan degenen die onsgestuurd hebben.

79

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 79

Ik ben de zoon van een priester, maar wat hebt u daarmee te maken?Wie heeft u wijsgemaakt dat u veilig bent voor het komende oordeel?

Oordeel? Voor ons komt er geen oordeel! Wij zijn de zonen van Abra-ham!

De bijl ligt aan de wortel van die boom. De boom die geen goede vruchtdraagt, wordt omgehakt en in het vuur gegooid! Of weet u niet dat Godzelfs uit stenen nieuwe kinderen van Abraham kan verwekken, als Hijdat wil?

U durft!Toen wist ik dat de beweging die in het kabbelende water van

de Jordaan was begonnen, een krachtige stroom was geworden.De Sadduceeën waren niet uit geweest op antwoorden, maar opbewijs tegen hem. Om hem de doodstraf te kunnen geven.

Johannes en zijn discipelen liepen meer gevaar dan ze beseften.Ze moesten vluchten naar het noorden, weg uit Judea. Ik zou deinstructie om hier te blijven opvolgen, maar ik voelde me ge-drongen om hen in elk geval te waarschuwen. De volgende dagging ik meteen naar de Jordaan.

De mensenmassa die zich bij de rivier verzameld had, was ge-groeid en krioelde door het warme dal. Het viel me op dat ermeer lammen en zieken waren, meer geverfde, zondige vrouwen,en zelfs een paar soldaten in uniform. Wat was er van deze plekgeworden?

Toen ik Levi eindelijk aantrof, leek hij een ander mens. De zonhad zijn huid verweerd en donker roodbruin gebrand. Zijn haarleek langer te zijn geworden in de paar weken sinds ik hem voorhet laatst had gezien, waardoor hij iets wilds kreeg, net als zijnmeester. Hoewel het geen warme dag was, stond hij met alleeneen lendendoek aan in de rivier en riep de woorden die ik al zovaak had gehoord: ‘Kom tot inkeer! Het koninkrijk van God isnabij!’

Ik waadde door de rivier naar hem toe.‘Judas!’ Hij gaf me grijnzend een kus. ‘Gezegend de borsten die

jou gezoogd hebben!’

80

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 80

‘Ik ben gekomen om me te bekeren,’ glimlachte ik. ‘Doop me,Levi.’

Ik liet mijn zelfingenomenheid en mijn jaloezie gaan op hetwater van de Jordaan, waarna ik me erin liet wegzakken. Te snelalweer brak ik door het wateroppervlak, terwijl het rumoer omme heen klonk als duizend aardewerken potten die in schervenvielen.

‘Ik moet Johannes spreken,’ zei ik, terwijl het water uit mijnbaard drupte.

Levi, nu zonder grijns, kneep zijn ogen samen, misschien omdathij zag hoe ernstig ik keek.

Johannes stond een eindje verder stroomopwaarts een groeppelgrims te onderwijzen. Ik maakte me zorgen bij de gedachtedat ik hem ging aanspreken. Hoe zou hij reageren op mijn waar-schuwing?

Maar toen we dichterbij kwamen, hield hij plotseling op metpraten terwijl hij naar iets in oostelijke richting tuurde. Vervolgenswaadde hij zo vlug hij kon naar de waterkant. Het was niet dekordate tred van een man die gewend is aan de rivier, maar eer-der een half struikelende gang, mompelend, de ogen gericht opiets – iemand – op de oever. We volgden hem haastig.

Toen zag ik waardoor hij zo geboeid was: een man – een ergmagere man – die langs de oever liep.

‘Lam van God!’ zei Johannes, alsof hij in zichzelf praatte. Entoen nog eens, luider dit keer: ‘Daar is het Lam van God, dat dezonde van de wereld wegneemt!’

De man was zo mager dat hij wel een skelet leek en hij wan-kelde op zijn voeten. Nu zag ik dat zijn huid net zo donker wasals die van Johannes, maar vlekkerig en schilferig door een telange blootstelling aan de zon. Er zaten blaren en geronnen bloedop zijn lippen. Johannes leek geen van deze dingen te zien, terwijlhij de handen van de man pakte, zijn arm om hem heen legde enhem voorzichtig meenam naar de korte bocht in de rivier, waarhij zijn tent had opgezet, een eindje bij de anderen vandaan.

Ik wendde me tot Levi, die hen nakeek. ‘Wie is dat?’

81

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 81

‘Johannes’ neef uit Nazareth.’Nazareth. Ik herinnerde me het gehucht dat aan de rand van

Sepphoris lag, een plek die ik associeerde met de waanzin vanpijn, honger, schaamte.

‘Zo te zien heeft hij nauwelijks iets te eten gehad sinds hij hiervoor het laatst was.’

‘Is hij hier eerder geweest?’‘Iets meer dan een maand geleden. Hij kwam om gedoopt te

worden.’ Levi schudde zijn hoofd. ‘Die dag zal ik nooit vergeten.’‘Hoe bedoel je?’‘Johannes wilde het niet doen. Vreemd, want Johannes wijst

niemand af. Ze leken er onenigheid over te hebben en op een ge-geven moment knielde Johannes neer in de rivier, maar zijn neefgreep hem bij de elleboog en trok hem weer overeind. Johannesdoopte hem uiteindelijk toch…’

‘En?’ zei ik.‘Het was een bewolkte dag, maar toen Johannes’ neef uit het

water omhoog kwam, brak de zon door en Johannes stond om-hoog te kijken alsof hij Elia in zijn vurige wagen had gezien, hoe-wel geen van de anderen zag waar hij naar keek. De mensen zei-den: “Hoorde je het donderen? Zou het straks gaan regenen?”Maar wij hadden geen onweer gehoord.’

Ik keek stroomopwaarts naar Johannes’ tent, maar ze waren uithet zicht verdwenen. Die dag kwam Johannes niet meer terug inde rivier.

Toen het avond was, legde Levi zijn hand op mijn arm.‘Kom.’We liepen stroomopwaarts langs de rivier, langs de vuurtjes van

de andere discipelen naar de tent van de Doper. Daar zat Johannesmet een somber gezicht te praten met de magere man, die eenpaar mantels om zich heen had geslagen tegen de kilte van deavond, zijn handen om een nap met een dun soort soep gevou-wen.

‘Meester,’ zei Levi. ‘Dit is Judas bar Simon, die ons komt waar-schuwen.’

82

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 82

De Doper keek naar me op toen Levi vlug de waarschuwingherhaalde die ik hem eerder had doorgegeven. Weer werd ik af-geleid door zijn directe blik.

‘Ik heb jou gedoopt,’ zei Johannes, toen Levi uitgesprokenwas.

‘Ja. Meer dan eens.’Ik probeerde niet te staren naar de schim van een man die naast

hem in elkaar gedoken zat, maar het was onmogelijk. De woor-den echoden in mijn hoofd:

Lam van GodToen de Nazareeër zijn ogen opsloeg, kon ik mijn blik niet af-

wenden. Johannes’ ogen hadden me het gevoel gegeven levendgevild te worden, maar de blik van de Nazareeër bleef me altijdachtervolgen – alsof er in die diepliggende, raadselachtige ogeneen pijn school die niet onderdeed voor de mijne.

Dat was de eerste keer dat ik hem zag – de man die mijn bestevriend zou worden.

Twee weken later vertrokken Johannes en zijn volgelingen naarhet noorden. Ondertussen werden er verhalen doorverteld uitGalilea over zijn mysterieuze neef.

Sommigen zeiden dat hij een wonder had verricht op eenbruiloft in Kana, hoewel men het niet eens kon worden over hethoe en wat. Anderen zeiden dat hij een dronkenlap was, eenhandarbeider uit een klein stadje die profiteerde van de bekend-heid van zijn neef.

Maar er waren ook anderen, die hem stil bij een andere naamnoemden.

Messias.Toen de winter plaats had gemaakt voor de lente, voelde ik me

verloren – een man zonder vader of broer, vrouw of zoon, wan-hopig op zoek naar de hoop die ik even had gevoeld aan de oevervan de rivier de Jordaan. Achtervolgd door de ogen van de Na-zareeër.

Een paar weken later werd Johannes door Herodes gearres-

83

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 83

teerd. Ik maakte me zorgen om Levi. Ik was geobsedeerd door deNazareeër. Ik kon niet langer wachten.

Ik schreef naar mijn contactpersoon:

Ik ga naar Galilea om navraag te doen naar Johannes’ neef, de Naza-reeër. Ik wil te weten komen waar hij voor staat en of hij ons tot steunkan zijn.

Daarna ging ik naar Simons huis.‘Ga met me mee,’ zei ik.Hij fronste zijn wenkbrauwen. Schaduwen speelden om zijn

baard en maakten zijn wangen nog holler. Zijn geliefde rabbi, degrote Sjammai, was pas gestorven, waardoor het een chaos wasgeworden in de zuilengangen. Sindsdien leefde er een nieuwe,ongrijpbare onrust achter zijn ogen.

‘En jij denkt dat je vrede of antwoorden kunt vinden bij eenGalilese rabbi?’

‘Mijn vrouw en zoon zijn dood. Alles waarvoor ik geleefd heb– hier is het niet te vinden, Simon. Alsjeblieft.’ Ik had hem nietverteld over mijn connectie met de Zonen, hoewel ik mijn con-tactpersoon vroeg of laat zover hoopte te krijgen dat ik Simonkon introduceren.

Hij wendde zijn gezicht af en schudde zijn hoofd. ‘Ik ga met jemee, maar niet langer dan tot de herfst. We zijn terug voor hetLoofhuttenfeest.’

‘Goed, Loofhuttenfeest,’ zei ik, terwijl ik hem grijnzend eenkus gaf.

Twee dagen later, toen Simon en ik door de poort de stad uitliepen, opende de lucht zich en viel er een zeldzame zomerregen.De bui was maar van korte duur, maar ik vatte het op als eenzegen.

Met elke Romeinse mijl die we verder bij Jeruzalem van-daan liepen, voelde ik de druk van mijn schouders vallen, alsballast dat uit een schip wordt gegooid. Ik wist niet wat wezouden vinden bij die Nazareeër, maar voor het eerst sinds

84

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 84

meer dan een jaar voelde ik een vrijheid die grensde aan hoop.Ik wist niet dat ik voorgoed uit Jeruzalem vertrok. Dat ik nooit

meer langer dan een paar dagen binnen haar muren zou door-brengen.

85

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 85

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 86

Aanbidding

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 87

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 88

Tien

Had ik de kleurschakeringen van het Galilese platteland ooitecht gezien? Het rood en paars dat ’s morgens en ’s avonds

langs de horizon zweemde… het meer als een volmaakte spiegelvan de lucht, zodat het leek of je zo in de wolken kon duiken alsje aan de oever stond… het graan dat golvend op de velden stond,de slanke stengels zwaar van rijpe aren…

De schapen die graasden op de heuvels, net als het graan be-stemd voor keizerlijke tafels.

Hoe dichter we bij de stadjes en dorpen van Galilea kwamen,hoe duidelijker de stank van de armoede werd. Overal waar wekeken, leek de echte oogst uit Galilea niet te bestaan uit graan ofgerst of zelfs de druiven van de noordelijke hellingen, maar uithonger en onvrede, terwijl de last van de Romeinse belastingenals zout in de aarde trok.

‘Ik hoop alleen maar dat je niet bitter teleurgesteld raakt,’ zeiSimon. De woorden kwamen mechanisch uit zijn mond, als zin-nen van een gebed dat zo vaak uitgesproken is dat de lettergrepenhun betekenis verloren hebben. Hij had altijd op die manier ge-loofd. Hij was een man die gewoon een anker nodig had dat solide genoeg was om zijn ijver te kunnen verdragen. Sinds dedood van zijn rabbi was hij losgeslagen en daarom nam ik geenaanstoot aan een dergelijke opmerking van hem.

Het stadje Magdala, aan de westelijke oever van het Meer vanGalilea, stonk naar vis. Vis die lag te drogen, te rotten of werd ge-pekeld. Vissen in de bewaarvijvers, waarin er een aantal zwart vande vliegen aan de oppervlakte dreven. Op dit uur van de dag warener weinig boten. De vissers waren in de haven netten aan het repareren, verzwaarden ze met nieuwe stenen en repareerden hunboten met goferhout of welk hout ze ook maar konden krijgen.

89

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 89

We liepen naar een van de oudsten in de stadspoort. Hij wasmager en zijn benige knieën prikten door zijn versleten tuniek.Er zat maar een handvol mannen bij hem en ik vroeg me af waar-om het er niet meer waren, in een stadje zo groot als Magdala.

‘Meneer,’ zei ik, ‘hebt u gehoord van een man die predikt inGalilea, een Nazareeër?’

‘Ah, de genezer.’Simon en ik keken elkaar aan.‘De man die de woorden van de Doper verkondigt?’‘Ja, precies,’ zei ik. ‘Die man.’ Waarom begonnen mijn handen te

trillen?Hij gebaarde noordwaarts. ‘Ze zijn allemaal de stad uit gegaan

om hem te zien.’We liepen haastig langs de haven, langs de oever van het meer.

Voor het eerst sinds we uit Jeruzalem waren vertrokken, zag ikzelfs bij Simon een vonkje opwinding en ik grijnsde.

Ten noorden van de stad spoedden we ons door het gras, bruingeworden in de zomerse hitte, langs een paar vissershutjes en rek-ken met vis die in de zon gedroogd werd. Er hing een gevoel vanhoop in de lucht, zwaar als de geur van vis om ons heen.

Wat ik op die vlakte zag, deed me volkomen versteld staan. Erhadden zich honderden mensen verzameld. Ik probeerde de ma-gere man uit mijn herinnering en mijn dromen te vinden, maarmijn zicht werd belemmerd door de kinderen die elkaar achternazaten aan de rand van de menigte en de mannen en vrouwen dienaar voren dromden om het beter te kunnen zien en horen.

‘Kom!’ riep ik. Ik verlangde ernaar om de Nazareeër te zien.Aan de rand van de mensenmassa dromden we naar voren. We

konden zijn stem horen, maar wat hij zei, werd overstemd doorhet gemompel van de mensen om ons heen.

‘Wat zegt hij?’ vroeg ik een man voor ons. Hij was vuil enbroodmager, alsof hij in geen dagen fatsoenlijk gegeten had.

‘Dat het koninkrijk van God is als een parel, waarvoor een manalles verkoopt om hem te krijgen,’ zei hij. Zijn ogen straalden.

Ik keek even naar Simon. Het was het laatste wat ik had ver-

90

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 90

wacht. In gedachten had ik steeds de woorden van Johannes ge-hoord: Kom tot inkeer! Het koninkrijk is nabij!

Ik wilde hem net vragen wat er nog meer gezegd werd, maarvoordat ik iets kon zeggen, schoot er een verbaasde schreeuw uitde menigte omhoog als een vlucht opgeschrokken vogels. Demensen deinsden abrupt achteruit en verspreidden zich, weg bijde man in het midden, zodat we plotseling niet meer aan de bui-tenrand stonden, zoals eerst, maar bijna vooraan.

Terwijl de mensen om ons heen verder achteruit deinsden, zagik opeens door een scheve tunnel van mensen de man die ik zocht.

Wat een verandering! Was dit dezelfde man die naar de rivierde Jordaan was gekomen, uitgemergeld en verbrand door de zon?Zijn haar was schoon en glansde van olie en er zat wat vlees opzijn schouders – ik had eerder niet gezien hoe breed ze eigenlijkwaren. Maar zijn gezicht leek me het meest veranderd.

Het had niet langer de ziekelijke uitdrukking van iemand dieuitgehongerd en uitgedroogd is. Het was vol en alert, heel andersdan die eerste dag, toen het uitgemergeld en afgetobd was ge-weest, alsof hij recht uit sjeool kwam.

Maar wat me vooral verbijsterde, was het feit dat hij er zo heelgewoon uitzag. De man wiens blik ik nooit vergeten was – washet mogelijk dat dit dezelfde was?

De menigte was uiteen gespleten – sommige mensen warenzelfs het meer in gestommeld. Toen pas zag ik waarom: er stondeen man voor de Nazareeër, zijn verwrongen handen voor zichuit gestrekt, vingerstompen wijd gespreid als de misvormde pun-ten van een ster.

Huidvraat.Onwillekeurig deed ik een stap achteruit.De zieke strompelde voorwaarts op een voet die de verkeerde

kleur had voor huid, zijn gezicht verborgen achter wrattige aan-groeisels, zodat het deed denken aan de met korstmossen bedekteankers die we in de haven hadden gezien. Ik voelde, meer dan datik het zag, hoe ook Simon naast me achteruit deinsde en hoordehet gesmoorde geluid van zijn walging.

91

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 91

Ik had wel eerder mensen gezien die aan huidvraat leden, maarnog nooit van zo dichtbij. Ze bleven buiten de stad en leefdenvan de giften en resten van familieleden. Ze waren zo onrein datje ze niet aan mocht raken en ze moesten hun komst aankondigendoor te roepen: ‘Onrein! Onrein!’ Ze waren een wandelende ver-schrikking, symbool van het ongenoegen van God.

Deze man was zo aangetast door de ziekte dat hij misvormdwas, dat hij nauwelijks nog voor een mens kon worden aangezien.Hij had de bedekking van zijn gezicht weggenomen, maar de restvan zijn lichaam was gehuld in vodden, zoals de wet voorschreef.Zijn huid schilferde, zodat je bijna niet kon zien waar het vel ein-digde en de vuile lappen begonnen. Nu herinnerde ik me waar-om ik altijd dacht dat ze in graven leefden, want de man voor mewas niet meer dan een levend lijk – zijn vlees stierf af terwijl zijnziel vreemd genoeg in leven bleef.

Moeders pakten hun kinderen op en drukten de gezichtjestegen hun borst, terwijl een stel mannen boos riep dat de ziekeweg moest gaan. Kon hij niet zien dat er hier mensen waren?Maar het was niet alleen woede die hun stem luid maakte. Hetwas angst. Allemaal hadden we wel eens met ontzetting naar eenbeschadiging van onze huid gekeken, bang dat een puist zouopenspringen en niet meer dicht zou gaan waardoor het bloedonder de huid, dat te heilig was om te worden verspild of aan-geraakt, veel te gemakkelijk kon wegvloeien. Allemaal waren webang voor een kapotte huid om wat het betekende – onreinheiden oordeel, geweerd worden uit de gemeenschap en de Tempel.Wat moest deze man erg gezondigd hebben, dat hij op zo’n af-schuwelijke manier geslagen was, zo verminkt was door dezeziekte. Maar hoe lang zou het duren voordat wij die drempelover stapten?

De man kende de wet, dat was zeker. Toch strompelde hij voor-uit, zijn mond met de weggeteerde lippen open in een weerzin-wekkende grijns.

‘Alstublieft!’ riep de man, en zijn stem klonk hees, alsof het langgeleden was dat hij had gepraat of geroepen. Nu zag ik hoe zijn

92

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 92

ogen heen en weer schoten, hoe zijn handen met de vinger-stomp jes trilden als een blad. ‘Alstublieft!’

De Nazareeër deed een stap naar hem toe en een van zijn dis-cipelen zei: ‘Meester, hij is onrein!’ Ik knipperde met mijn ogen.Ik kende die man! Was dat niet Andreas, die eerst een discipel vanJohannes was geweest?

De Nazareeër stak zijn hand op naar Andreas, zijn blik gerichtop de zieke voor hem. De honderden mensen om hem heenzwegen. Ergens in de menigte huilde een kind.

De man dook voorover en overbrugde de afstand tussen hemen de enige die sinds zijn verschijning was blijven staan. Hij vielop zijn knieën, zijn gezicht plat op de grond.

‘Alstublieft!’ jammerde hij met een hese stem die ver droeg.‘Alstublieft, als u wilt, kunt u me rein maken!’

Toen de Nazareeër zich op één knie liet neerzakken en zijnhand op de schouder van de zieke legde, wankelde ik achteruitalsof iemand me geslagen had. Ik stond als aan de grond genageld,terwijl ik om me heen de gespannen blikken van de anderenvoelde, allemaal gericht op dat ene punt, als de spaken van eenspinnenweb.

Die hand op die schouder.De man op de grond tilde zijn hoofd op, zijn gezicht verwron-

gen. Uit zijn open mond klonk een zachte jammerkreet, alsof hijal zo lang niet meer door een ander mens was aangeraakt dat hethem pijn deed. Hij hief een stervormige hand op, alsof hij die reinehand op zijn schouder wilde aanraken maar het niet durfde. Hijbegon te trillen en liet zijn hoofd weer hangen, terwijl hij kreun-de als iemand die al zo lang lijdt dat hij het huilen verleerd is.

‘Ik wil het.’Het was onmiskenbaar, hoe zijn stem brak terwijl hij beide

handen om het gezicht van de man legde. Opnieuw zei hij: ‘Ikwil het.’

Met zijn duimen streek hij langs de zweren op de wangen vande zieke, over de beschadigingen om zijn mond als de ongelijk-matige stenen rond een waterput in de woestijn. Het was niet als

93

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 93

het aanraken van een gruwel of het plichtmatige betasten dooreen dokter, maar de liefkozing van iemand die tot tranen toe ge-roerd is om iets moois. De man liet zijn hoofd in Jezus’ handenzakken en huilde.

‘Wees rein.’De man tilde langzaam zijn hoofd op.Ik wankelde en snakte naar adem, terwijl Simon me aan de

kant duwde, zijn ogen wijd open gesperd.De huid, die eerst door zweren werd ontsierd, was nu glad. Nu

pas zag je de wijd uiteenstaande ogen, de krachtige neus, de mooigevormde mond – een mond om mee te bidden. Een levendwezen was verrezen uit een lijk. Ik vroeg me af hoe hij heette.

De man sloeg zijn handen voor zijn gezicht. De kreten die hijuitte, gingen dieper dan woorden. En toen hij zijn trillende han-den in de lucht stak, strekten tien volmaakt gevormde vingerszich uit naar de hemel.

Ik had veel grote rabbi’s gezien. Ik had veel verhalen gehoord.Maar zoiets had ik nog nooit meegemaakt.

94

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 94

Elf

Die nacht lag ik in mijn mantel gerold in een herberg in Gen-nesaret. Ik kon niet slapen. Ik dacht aan de man met huid-

vraat, hoe hij waarschijnlijk voor het eerst sinds jaren weer metzijn familie herenigd was. Aan zijn terugkeer naar de synagoge –naar de Tempel, waaruit hij al die tijd geweerd was.

Hoe de Nazareeër zijn gezicht in zijn handen had genomen,alsof de man niet besmet was, maar zijn eigen broer of zoon was,of beste vriend.

Hoeveel jaar had de zieke uitgekeken naar de dag waarop hijdoor de priester besprenkeld zou worden met het bloed van eenvogel en rein verklaard zou worden? Hoeveel jaar had hij gedroomdvan de achtste dag daarna, waarop hij twee lammeren als offergavezou mogen brengen – en het moment waarop de priester hetbloed van een van die lammeren aan zijn oorlel en duim en groteteen zou smeren en hem rein zou verklaren? En hoeveel maan-den of jaren geleden had hij die hoop opgegeven – samen metzijn oorlel, zijn duim, zijn teen – in de kalkstenen graven van Ga-lilea?

Wat betekende het dat een man iemand die zo verloren was,weer hoop kon geven?

Messias.Kon deze man hetzelfde doen voor een heel volk?Ik vermaande mezelf. Dat soort dingen moest ik niet denken.

Maar ik deed het toch.

Het zou bijna twee dagen duren voordat we de Nazareeër weerzagen. De rabbi, zei iemand, was de heuvels in gegaan om te bid-den. Daarom wachtten we in een herberg, net zoals de vele men-sen die buiten de stad kampeerden, om hem weer te kunnen zien.

95

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 95

Ondertussen deden er vele verhalen over hem de ronde, talrijk enongeloofwaardig als zoveel Galilese vissersverhalen.

Dat hij demonen had uitgedreven bij een vrouw uit Magdala,gewoon door ze te bevelen weg te gaan. Dat was onmogelijk, datwist ik zeker.

Dat de Magdaleense hem overal volgde en nota bene in zijngezelschap verkeerde, als lid van zijn kring van getrouwen. Hetidee alleen al was onfatsoenlijk.

Dat hij langs Samaria naar Galilea was gekomen. Welke recht-geaarde Jood zou door dat land vol moordenaars reizen? Een manzei zelfs dat hij bij de bron van Jakob was gaan zitten en eenvrouw gevraagd had om wat water. Simon bestempelde dit laatstemeteen als onzin en noemde de man een leugenaar, recht in zijngezicht. Geen zichzelf respecterende rabbi zou met een vrouwpraten die niet zijn eigen vrouw was, laat staan een Samaritaansevrouw om water vragen. Hij zou onrein worden door haar alleenmaar aan te raken.

Maar hij had ook een man met huidvraat aangeraakt…‘De rabbi zegt dat het hemelse koninkrijk lijkt op een mosterd -

zaadje,’ vertelde een koopman waar we wat brood van kochten.‘Het is een piepklein zaadje, maar als het groeit, wordt het groterdan alle planten in de tuin. Het wordt een boom en de vogelsbouwen hun nest in de takken.’

‘Weet je zeker dat hij dat zei?’ vroeg ik fronsend.‘Ik heb het zelf gehoord. Ik volg hem waarheen ik maar kan, al

een paar maanden lang. Hij zegt ook dat het hemelse koninkrijklijkt op een net dat in zee wordt gegooid en allerlei vissen bijeenbrengt. Als het vol is, trekken de mannen het aan land. Ze doende goede vissen in bakken en gooien de slechte weg.’

‘Ik vind het maar niks,’ mopperde Simon de tweede avond.‘Welke rabbi vertelt nou dat soort verhalen? Hoe kun je de waar-heid onderwijzen door verhaaltjes te verzinnen? Het is gevaarlijkom met de Schrift te spelen, om het risico te lopen een jota oftittel van de wet te veranderen.’

96

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 96

‘Hij predikt tot eenvoudige mensen, Simon. Niet tot geleerdemannen zoals jij.’

‘Ik hoorde vandaag iemand zeggen dat hij zijn handen nieteens wast voor het eten. Wat voor rabbi ben je, als je de reinheids -wetten negeert?’

Ik zei niet dat ik dacht dat de Nazareeër meer geïnteresseerdwas in een andere vorm van reinheid. Ook herinnerde ik hem erniet aan dat zelfs de Makkabeeër van stad tot stad was gegaan omeen leger op de been te brengen, voordat hij klaar was om naarJeruzalem op te trekken en de Tempel te reinigen. Ik zei niet datik op de dag dat we aankwamen niet alleen een massa hongerigeboeren had gezien, maar het begin van een leger. Ik hield mijnmond, hoewel mijn hart opsprong in mijn borst en ik het zekeraan de Zonen zou rapporteren.

‘Iemand zei dat ze hem bijna hadden vermoord toen hij naarhuis ging, naar Nazareth, omdat hij daar maar een handarbeideris maar zei dat door zijn komst de Schrift vervuld werd. En omdathij de oudvaders niet citeert, maar zichzelf als autoriteit neemt,alsof de Schrift een commentaar is.’

‘Geruchten en praatjes.’‘Hij heeft daar geen zieken genezen of een ander teken gedaan.

Weet je wat voor reden hij daarvoor gaf? “Ze geloofden niet,” endus kon hij niets doen. Zo werken magiërs toch altijd? Weet jewat iemand anders me vandaag vertelde? Dat hij als kind in Egypteheeft gewoond. Egypte – het land van tovenaars!’

‘Doe niet zo belachelijk.’‘Judas, wees voorzichtig. We zullen de messias herkennen aan

zijn macht, maar we herkennen een man van God aan het feit dathij de wet houdt – en aan de mensen waar hij mee omgaat.’

‘Omgaan met armen is geen zonde.’‘Ons geld is bijna op. Als we nu teruggaan, kunnen we weer in

de stad zijn voordat de pelgrims arriveren.’‘Simon, er is hier iets gaande. Merk je dat niet? Voel je dat niet?

Deze mensen zijn hier niet gekomen om verhalen te horen. Zekomen om hoop te vinden.’

97

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 97

‘Hoop op wat? Ik zie een horde boeren die vroeg of laat uit-een gedreven zal worden als hun leider als een hond wordt afge-maakt! Zo niet, Judas.’

Een wanhopige woede borrelde omhoog.‘Hoe weet je dat nou? Omdat ze zich niet wassen? Heb je niet

gezien dat die man met huidvraat weer een gave huid kreeg? Vin-gers waar eerst geen vingers waren? Zie je de gezichten van diemensen dan niet? Ze hebben een enorme behoefte aan wat hijgeeft, meer nog dan aan eten. Er is hier iets gaande – eenvoudigen diep tegelijk – dat zelfs jij en ik met al onze geleerdheid nietkunnen bevatten.’

‘Je dweept met hem!’ barstte hij los. ‘Je wilt zo graag dat hij degeneis waar je naar verlangt dat je niet ziet dat hij de wet negeert!’

‘Hij is uit Egypte gekomen. Dat zei je zelf. Andreas zegt dat hijheeft gevast in de wildernis. Veertig dagen lang. Veertig – zoveeljaar zwierf Mozes ook rond in de wildernis. En toen kwam hijterug en stak de Jordaan over. Betekent dat dan niks voor jou?Deden onze voorvaders niet precies hetzelfde bij hun terugkeeruit de ballingschap?’ Ik kreeg al kippenvel van de woorden alleen.

‘Bethlehem – heb je gehoord dat hij niet in Nazareth geborenis? Hij is geboren in Bethlehem. Bethlehem, Simon. Waar Davidgeboren is. En zijn ouders zijn zelfs uit het geslacht van David.’

‘Zo worden er elk jaar nog honderd boeren geboren. Iemandfluistert “messias” en jij draait meteen door. Heb je soms ook ge-hoord dat zijn afkomst twijfelachtig is?’

Ik knipperde met mijn ogen. Zijn afkomst was twijfelachtig.Een bastaard kon je hem niet noemen, maar er zat wel een vlekjeop zijn stamboom. De afkomst van mijn broer werd ook twijfel-achtig genoemd, hoewel het in zijn geval een milde benamingwas vergeleken bij wat hij echt was. Het had zijn zoektocht naareen vrouw in het dorpje Kerioth erg bemoeilijkt. Zijn vrouw,Rebekka, was eveneens van twijfelachtige afkomst – haar ouderswaren pas verloofd nadat ze verwekt was.

Waarom was alles wat we over deze rabbi hoorden zo veront-rustend?

98

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 98

Ik duwde die gedachte weg en kwam nog een stap dichterbij.‘Je hebt er geen idee van wat ik allemaal ben kwijtgeraakt in denaam van zogenaamde messiassen.’

‘O, jawel,’ zei hij zacht. ‘Het is zo aanmatigend om te denkendat jij de enige bent die moet lijden, de enige die iemand moetmissen. Ik weet heel goed hoe het is om je broer ter dood ge-bracht te zien worden en je vader aan het kruis genageld te zienhangen. Ik hoef jou niet te vertellen dat dat soort zaken triestegevolgen hebben. Herodes heeft de Doper al gevangen genomen,waar jij zo nodig naar moest gaan luisteren bij de rivier. Hoe langnog voordat hij ook zijn neef arresteert?’

‘Hij heeft die man met huidvraat genezen,’ zei ik. ‘Ik heb hetmet mijn eigen ogen gezien, en jij ook. Dat was geen tovertrucje.’

Zijn mond was een smalle streep, zijn ogen onverzettelijk enhard als staal.

‘Nog even,’ zei ik. ‘Als de tekenen vals zijn, als jij niet zelf kuntzeggen “Ik zie het, ik geloof het”, dan gaan we terug.’

Terwijl ik het zei, wist ik al dat ik niet terug zou gaan, ook alliet hij me nu in de steek.

‘Nog even dan,’ antwoordde hij zacht. ‘Maar denk goed na, Judas.Zie je dan niet dat hij misschien wel een heel slimme boer is dieeen rekening te vereffenen heeft? Misschien heeft hij daar goederedenen toe, maar hij wil gewoon wraak nemen – op de rijken,de geleerden, degenen die zich aan de wet houden. Op iedereendie hem mogelijk een eerbare positie op deze wereld heeft ont-zegd. En daarom spreekt hij boeren en arbeiders zonder land ookzo aan. Hij is een van hen. Maar niet een van ons.’

We hadden een gerucht gehoord dat de rabbi de volgende dagmisschien terugkwam en daarom stonden we vroeg op, voordatde menigte zich weer verzameld had, en gingen naar hem opzoek. De zon kleurde de lucht nog maar nauwelijks toen we eenman tegenkwamen waarvan ik dacht dat ik hem de eerste dag bijhem had gezien, een van zijn vrienden.

‘Neem me niet kwalijk,’ zei ik, terwijl ik naar hem toe liep.‘Hebt u de rabbi gezien, de Nazareeër?’

99

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 99

‘Hij ligt te rusten,’ zei de man met een zwaar Galilees accent.Zijn gezicht was gebruind door de zon en ik ging er vanuit dathij een van Johannes’ discipelen geweest was. ‘Maak je geen zor-gen, je krijgt hem gauw genoeg te zien. Je kunt hem niet missen.’

De discipel liep verder over het pad naar de haven en we volg-den hem haastig.

‘En wie ben jij?’ vroeg ik.De man keek even naar ons terwijl we naast hem kwamen

lopen. ‘Simon bar Jona,’ zei hij, terwijl hij zijn kin een fractie om-hoog stak. ‘Maar de rabbi noemt me Petrus.’

‘Noemt hij jou “rots”?’ vroeg Simon met een ongelovige blikin zijn ogen.

Peter klopte zich grijnzend met zijn knokkels op zijn hoofd.Zijn voortanden stonden scheef; een tand was zelfs zo scheef dathij net nog te zien was als hij zijn mond dicht deed. ‘Als het zouitkomt. Mijn broer heet Andreas.’

‘Ik kan me niet herinneren dat ik jou ook bij de Doper bij derivier heb gezien,’ zei ik.

‘Daar was ik ook niet. Met al die visgelden die betaald moetenworden, moet elke gezonde man in de familie het meer op. Nee,Andreas was de wildebras. Hij had verhalen over een man bij deJordaan, die iedereen doopte die zo dwaas was om naar hem tekomen luisteren.’ Even glimlachte hij spottend naar mij. ‘We warenheimelijk blij toen Johannes in de gevangenis werd gegooid,omdat Andreas dan terug zou komen.’

Ik fronste mijn wenkbrauwen.‘Maar toch zijn jullie allebei nog hier,’ zei Simon, zijn ogen tot

spleetjes geknepen. ‘En jullie volgen Johannes’ neef.’‘Ja. We zijn er nog. En ik heb plechtig beloofd dat ik hem zou

volgen waarheen hij maar gaat. Toen mij broer me kwam vertel-len dat hij de messias had gevonden, dacht ik eerst dat hij gek wasgeworden.’

Ik keek hem scherp aan. ‘Messias?’Peter stak zijn kin naar voren. ‘Als hij geen messias is, dan weet

ik het niet meer.’

100

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 100

Toen zag ik dat er een zwaard aan zijn zijde hing, half verbor-gen onder zijn mantel.

‘Kun je ons zeggen waar je naartoe gaat?’ vroeg ik.‘Naar Kafarnaüm,’ zei een man achter ons. ‘Naar huis.’We hadden al zo ver gereisd en nu vertrokken ze weer naar een

dorp nog verder weg. Het waren hier allemaal vissers en boerenen landbouwers. Even vroeg ik me af of Simon misschien gelijkhad. We hoorden hier niet.

Ik draaide me om naar de man achter me en de volgende vraagbestierf op mijn lippen.

Voor me stond de Nazareeër.‘Ga maar vast naar de boot, Petrus,’ zei hij. ‘Ik kom ook zo.’Petrus knikte en liep door naar de haven.‘Jou heb ik al eens eerder gezien,’ zei de Nazareeër glim -

lachend.Was het mogelijk dat hij het nog wist? Zelfs nu nog

herinnerde ik me hoe hij eruit had gezien, die blik in zijn ogendie me dagen later weer naar de rivier had getrokken om hemte zoeken.

‘Ja,’ zei ik. ‘Bij de rivier. Ik kwam Johannes waarschuwen.’‘Hoe heet je?’‘Judas bar Simon. Uit Kerioth. Oorspronkelijk uit Jeruzalem.

En dit is Simon bar Isaak, die in de leer is geweest bij de groteSjammai.’

‘Rabbi,’ zei Simon, die altijd fatsoenlijk bleef, zelfs al twijfeldehij.

Ik kon niet zien of de naam Sjammai Jezus iets zei. Ik wist al-leen dat de woorden die hij toen sprak, mijn leven zouden ver-anderen.

‘Judas Ish-Kerioth. Simon bar Isaak,’ zei hij, terwijl hij ons omde beurt aankeek. ‘Kom mee.’

‘Nu?’ vroeg Simon.Hij lachte. ‘Ja, nu.’Hij liep over de pier, waar Petrus aan het einde in de boot naar

ons stond te zwaaien.

101

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 101

We keken elkaar even aan. Toen volgden we hem haastig enklommen in de boot.

Ik verlangde er hevig naar om het gezicht van de Nazareeërnog even te zien, om te kijken of ik daar een zweem kon vindenvan datgene in zijn binnenste waardoor hij de man met huidvraathad genezen, een of ander geheim in die veel te gewone ogen.Maar hij had de kap van zijn mantel over zijn hoofd getrokkentegen de weerspiegeling van de zon in het water en ik had hetgevoel dat ik door het schommelen van de boot van het bankjezou rollen als ik me te ver voorover boog om hem te kunnenzien.

Daarom keek ik maar naar zijn voeten, die hij voor zich haduitgestrekt. Naar zijn eenvoudige sandalen en de vuile, stoffigetenen. Naar de modderige zoom van zijn tuniek en zijn handen,die over zijn knieën hingen, eeltig en ruw. Het waren niet dehanden van een geleerde, maar van een arbeider die met stenenwerkt, of op het veld, of met hout als hij dat kan krijgen – watvoor werk ook, om zijn dagelijks brood te verdienen.

We werden geïntroduceerd, maar ik hoorde het nauwelijks.Ik dacht alleen maar aan de Nazareeër.Kom.En dat hadden we gedaan.Toen we weg voeren door een luwte in de golven zag ik een

groeiende menigte aan de oever verschijnen, die ons volgde.‘Je ziet een beetje bleek, stedeling,’ zei Petrus terwijl hij een van

de roeiriemen pakte.‘Ik zit voor het eerst in een boot,’ bekende ik.Jezus lachte en Andreas deed mee. Al gauw zaten de anderen

ook te lachen.Toen pas besefte ik dat deze korte tocht langs de kust van Hep-

tupegon naar Kafarnaüm het begin vormde van de grote reiswaar ik mijn hele leven op had gewacht.

Op dat moment, met de ondergaande zon achter ons, wist ikdat de wereld van de Tempel, van Jeruzalem en zelfs de wet, heelver weg leek. Dat het komende koninkrijk hier in Galilea mis-

102

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 102

schien echt een zaadje was dat wortel begon te schieten in deheuvels van Golan of zelfs tussen de knoestige planken van eenvissersboot.

Was ik toen maar overboord gevallen of verdronken met eenmolensteen om mijn nek.

103

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 103

Twaalf

Kafarnaüm.In de weken en maanden die volgden, raakte ik bekend met

haar straten, wijn- en oliepersen, het basaltsteen van de huizen ensynagoge, de wind die over de heuvels in het noorden kwam endoor de straten joeg, op weg naar het meer.

Maar eerst leerde ik Kafarnaüm kennen als een verwarrendemassa gezichten, armen en handen, die zich allemaal uitstrektennaar één man. Sommigen kwamen alleen naar hem kijken, maaranderen wilden hem aanraken zoals men een relikwie aanraakt ofde voet van een afgodsbeeld.

In een dergelijke menigte kun je mensen die zichtbaar misvormdof ziek zijn, niet uit de weg gaan. Je kunt je niet onttrekken aande graaiende handen van wanhopige en oude mensen die aan zijnmantel trekken, en moeders die hem hun baby’s geven. De ver-trokken gezichten van huilende mensen, sommigen gefascineerddoor zijn aanwezigheid, anderen uitzinnig.

Ze kwamen naar hem toe alsof hij zelf het graan was om hunhonger te stillen, waarna ze met een gelukzalige glimlach weermet de menigte versmolten. Ik kon niet horen wat hij tegen henzei, maar ik zag hoe Simon, die dichterbij stond, de rabbi aankeekin de avondschemering van de dag waarop hij ons had geroepen.Hij stond versteld, alsof de menigte als uit één mond hem einde-lijk het mysterie had verkondigd.

Maar ik was nog steeds op mijn hoede, omdat hij had gesug-gereerd dat Jezus een tovenaar was. Daarom vroeg ik hem er nietnaar, zelfs die avond niet toen we gingen slapen.

Het was nog donker toen ik opstond en naar buiten ging, opzijvan Petrus’ huis, om mijn behoefte te doen. Zijn vrouw was al aan

104

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 104

het werk op de binnenplaats; ik hoorde het geluid van versplin-terend brandhout dat ze in stukken brak voor de oven en hetknarsen van de handmolen. In de verte gloeiden de kookvuurtjesvan de vissers op hun boten oranjerood op. Ze zouden terugkomenals de dag aanbrak en hun vangst naar de markt brengen, net alsgisteren, en vorig jaar, en honderd jaar geleden.

En toch was vandaag niets hetzelfde. De mist boven het meerwas anders, en de vurige stipjes erop ook. De vervagende duis-ternis in het oosten en de honden die aan mijn voeten kwamensnuffelen.

Alles was anders.En hoewel ik niet wist hoe of wat het betekende, was ook ik

veranderd.Ik trok mijn mantel stevig om mijn schouders en liep naar de

rand van het stadje, langs de slapende gedaanten van de armen diegeen andere beschutting hadden dan de muur van een huis ofwinkel. Het sjema brandde in mijn keel en ik wist dat ik vandaagniet mijn handen voor mijn ogen zou houden, zoals gewoonlijk.Ik zou langs de oever van het meer lopen en de woorden zingenmet hart en ziel:

Hoor, Israël, de HEER is één.

Ik liep net op een pad buiten de stad toen ik voor me zachtevoetstappen hoorde. Instinctief stak ik mijn hand uit naar mijndolk. Sommige dingen in deze wereld waren niet veranderd.

Maar terwijl de gedaante naar me toe kwam lopen, voelde ikdat het geen rover was. Hij liep te argeloos, zonder een zweemvan behoedzaamheid. Aan die abnormale kalmte zag ik dat hetJezus was.

Daar stond hij dan, een armslengte van me af: de man die hadgelachen in de boot en de handen had vastgegrepen van de mensen -massa in de straten van Kafarnaüm. Die gisteravond onvast naarde achterkamer in Petrus’ huis was gelopen en uitgeput was neer-gevallen. Ik probeerde nog eens om in hem de magere man bij de

105

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 105

Jordaan te zien, Johannes’ neef, uitgehongerd en vermagerd, alsofhij tijdens zijn afwezigheid van veertig dagen niets gegeten had.

Zijn mantel lag over zijn nek gedrapeerd. Het kledingstuk wasgeborduurd met een blauwe draad en aan de hoeken die voor zijnlichaam bungelden, hingen de kwastjes die in de wet werdenvoorgeschreven. Hij had gebeden.

‘Judas,’ zei hij en ik besefte dat ik pal voor hem was blijvenstaan.

Het was de eerste keer dat ik alleen met hem was en hem goedkon zien – niet van een afstand als een uitgemergelde man, niettussen een massa anderen door of langs het schild dat zijn disci-pelen vormden. Hij stond nu recht voor me. En eerlijk gezegdzag hij er zo gewoon uit, dat ik hem er misschien niet eens uithad kunnen pikken, tussen de boeren en de armen om hem heen.Zijn ogen waren bruin, zoals bij veel mannen in Israël. Zijn baardwas op sommige plekken een beetje dun en zijn gezicht een tikjeasymmetrisch, zodat hij niet eens knap genoemd kon worden.

Ik zocht naar een glimp van de wonderdoener, een flinter mys-terie of macht. Maar ik zag alleen de gebruinde huid en de metrimpels omzoomde ogen van een Galilese arbeider, die rustig terugkeken.

‘Rabbi, de man met huidvraat. Hoe… hoe wist u dat u hemkon genezen?’

Hij keek over mijn schouder naar de lage muur van de stad.‘Net zoals ik weet dat ik die muur zou kunnen repareren.’

Hij liet zijn blik weer op mij rusten.‘Wat je zoekt, is niet langs deze oever te vinden, of in de heu-

vels. Maar bij mij. Volg mij.’Ja. Ik zei het met mijn hart; ik weet niet of de woorden mijn

lippen bereikten.Het was volkomen onlogisch. Hij was een arbeider en nog van

twijfelachtige komaf ook, en ik was een geleerde zakenman. Maarop dat moment voelde ik dat ik iets gevonden had – iemand –die het waard was om al mijn oude hoop weer nieuw leven in teblazen. Die gedachte was beangstigend en opwindend tegelijk.

106

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 106

Ik wilde hem vertellen dat mijn vader een held was geweest.Dat ik de Thora kende en beschouwd werd als een geleerde, tevergelijken met Simon of welke andere leerling van Sjammai danook.

Maar ik zei niets van dat alles. Het deed er allemaal niet toe.‘Volg mij waar ik ook ga, Judas,’ zei hij. ‘Dan zul je vinden wat

je zoekt.’Op dat moment geloofde ik hem. Ik geloofde hem met heel

mijn hart.We liepen samen terug naar de stad, waar zich alweer een hele

menigte had verzameld om hem te begroeten.Simon was de hele dag zwijgzaam. Maar ik vroeg niet wat hij

dacht en ging geen gesprek met hem aan. Er was iets met me ge-beurd. Het voelde alsof ik deel uitmaakte van iets groots, groterdan ik ooit eerder had gekend. Groter dan de scholen in de zuilen -gangen, groter zelfs dan de Zonen van de Rabbi. En zelfs noggroter dan de Doper…

… dan de pijn van een verleden dat me hierheen had geleid.Die dag wist ik dat God eindelijk tot me had gesproken, me

eindelijk had laten weten welke weg ik moest gaan… na zoveelmisstappen in het verleden.

Die eerste dagen was ik overweldigd door de grote aantallenmensen die hem wilden zien. Mensen die klaagden over ziektenen door hem aangeraakt wilden worden, die maar bij hem blevenrondhangen alsof hij een lantaarn was – net zoals wij zelf deden.

Ik kreeg niet altijd mee wat hij zei of wat hij deed in het ge-drang. Ik wist alleen dat sommigen bleven en anderen schreeuwendweggingen. Ze kwamen terug met weer anderen, totdat de helemenigte zo onbeheersbaar werd dat een van Jezus’ volgelingen,een visser die Johannes heette, wel een boot moest gaan halen.Dat was de enige manier waarop voorkomen kon worden dat zeallemaal in het gedrang verdrukt werden. De mensen kwamen indrommen tegelijk om Jezus’ vreemde verhalen te horen.

‘Een boer ging zaaien,’ begon hij dan. Ik had dit verhaal in-middels al een paar keer gehoord. ‘Hij strooide het zaad uit; een

107

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 107

deel viel langs het pad en de vogels kwamen het oppikken. Eendeel viel op de rotsachtige grond. In het ondiepe laagje aardeschoot het snel op.’

Het was niet de taal van de Farizeeën of de geleerden, maar vanboeren en dagloners en ja, ook vissers. Dan fronste Simon zijnwenkbrauwen, omdat dit niet de manier was waarop de geleerdenin de Tempel of de synagogen spraken.

Een paar dagen nadat we in Kafarnaüm waren gearriveerd,werkten een paar rabbi’s uit de synagoge zich met hun ellebogendoor de menigte. Een van hen droeg de tefillin van de Farizeeën.Ik zag hoe de mensen plaatsmaakten. Simon stond zelfs zijn stoelvoor hem af.

Jezus leek niet te merken dat ze er waren. ‘Luister!’ zei hij. ‘Tweemannen gingen naar de Tempel om te bidden. De een was eenFarizeeër en de ander een tollenaar. De Farizeeër stond alleen enbad: “Dank U dat ik niet ben zoals andere mensen – dieven, boos-doeners, echtbrekers – of zoals deze tollenaar.”’

Bij het horen van de naam tollenaar werd er gefloten. Tegen-over mij stond de Farizeeër met een toegeeflijke uitdrukking opzijn gezicht, alsof hij elk moment verwachtte geprezen te worden.Het was een uitdrukking die ik vaker had gezien op de gezichtenvan veel Farizeeën die ik kende. Zo hoorde het immers ook, datze bewonderd werden.

‘Maar de tollenaar hield zich afzijdig. Hij durfde niet eens om-hoog te kijken, maar sloeg zichzelf op de borst en zei: “Wees mijzondaar genadig!”‘ Er werd zelfvoldaan geknikt. Iedereen wist datbelastingambtenaren iets dergelijks nooit zouden zeggen.

‘Ik zeg jullie dat deze man, en niet die ander, naar huis gingals iemand die rechtvaardig is in de ogen van God. Wie zichzelfverhoogt, zal vernederd worden, maar wie zichzelf vernedert, zalverhoogd worden.’

De Farizeeër keek verward om zich heen, met een rood hoofdvanwege de belediging die nu tot hem doordrong. ‘Waarom zouhij een dergelijk verhaal vertellen?’ vroeg hij, terwijl hij zijn nekstrekte om een van de andere rabbi’s te kunnen zien. Als laatste

108

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 108

keek hij Simon aan, die met stomheid geslagen was. ‘Waarom zegthij dat soort dingen?’

Ik keek verbijsterd toe hoe de Farizeeër zijn mantel opnam enzich een weg baande langs de andere rabbi’s, tussen de menigtedoor, onder een pijnlijk stilzwijgen.

Die avond begon ik me zorgen te maken. We gingen met Jezusnaar het huis van een man die in de hele stad bekend was. Nahumbar Saul was een man met een rond gezicht, dat straalde van trotsvanwege de aandacht die hij kreeg. Het was alsof ik zijn gedachtenkon lezen: straks ben ik het onderwerp van gesprek.

De menigte was ons gevolgd en toen we naar binnen gingen,verdrongen ze zich voor de ramen, die open stonden om de ver-koelende bries binnen te laten, hoewel ik vermoedde dat ze ookopengezet waren zodat iedereen kon zien wie er binnen was.

De rabbi had slechts een aantal van ons gevraagd mee te komen– Simon en ik, de broers Johannes en Jakobus, Andreas en Petrus –en toen we binnen kwamen, zonk de moed me in de schoenen.Daar was die Farizeeër van eerder, met een tweede man met te-fillin en de lichtelijk verveelde houding van een geleerde.

De een was dus de ander gaan halen om samen de rabbi onderhanden te nemen. In mijn jaren in de Tempel en in mijn omgangmet geleerde vrienden had ik dit soort bijeenkomsten vaak mee-gemaakt, en meestal was ik die tweede man geweest die erbij werdgehaald voor een woordenstrijd.

Maar Jezus zag er helemaal niet zenuwachtig uit. Terwijl deknecht met water kwam voor onze handen, begroette hij de gast-heer en ook elk van de Farizeeën met een kus.

‘Ik heb gehoord, Jezus, zoon van Maria, dat u vandaag bij hetwater een paar verhalen hebt verteld,’ begon de tweede Farizeeër.

Ik kromp ineen door de manier waarop hij ‘zoon van Maria’zei. Zo sprak je een bastaard aan, als zoon van zijn moeder en nietvan zijn vader.

‘Is dat zo?’‘Een alleraardigst verhaal, over onkruid.’ Hij grinnikte en gebaar-

de vaag met zijn hand. ‘Waar gaat het verhaal over? Een boer? Een

109

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 109

man wiens buurman zaad strooit op zijn akker als hij even nietkijkt?’

Om ons heen werd gegrinnikt.Voordat Jezus kon antwoorden, viel er plotseling een brok klei

met stro uit het plafond op tafel. We schoten overeind en spron-gen achteruit over de kussens. De Farizeeën struikelden over hunmantels en Simon viel tegen de muur met zo’n geschokte uit-drukking op zijn gezicht dat ik hem uitgelachen zou hebben alshet plafond niet in grote brokken en stofwolken naar benedenwas gekomen.

‘Wie is daarboven? Stop! Laat ze ophouden!’ riep Nahum, metzijn handen op zijn hoofd. Hij was een trots man, maar niet rijken toen hij aanbood gastheer te zijn voor dit prestigieuze diner,had hij er niet op gerekend dat zijn huis vernield zou worden.

Er verschenen een paar gezichten boven ons, bruin en vuil, enJohannes riep naar boven dat ze ons nog dood zouden gooien. Zetrokken nog wat klei en stro weg, samen met wat steunbalken.Door het gat hadden we vrij zicht op de heldere sterrenhemel.

‘Wat heeft dit te betekenen?’ riep Nathan.Toen werd de lucht verduisterd door iets wat eruit zag als een

draagbaar.‘Voorzichtig!’ riep iemand. Ik had nog nooit zoiets gezien in

Galilea, zo’n chaos, zo’n beroering onder de plattelandsbewoners.‘Rabbi! Alstublieft!’ riep iemand van boven. Er kwam een steen

los uit een van de muren en rolde de kamer in. De touwen kraak-ten. Vanaf de draagbaar klonk gekreun.

Een jonge man werd aan de touwen neergelaten, zomaar optafel. Zijn gezicht was vertrokken en uit zijn mondhoek liep watspuug. Ik had gedacht dat het een man was, maar hij was nogmaar nauwelijks dertien jaar, jonger misschien nog. Ik had weleerder verlamden gezien, bij de trappen van de Tempel, en ze had-den me altijd angst ingeboezemd. Hij zou als bedelaar niet veel me-delijden opwekken, want hij oogde half krankzinnig en zijn ogenleken die van een gevangene in zijn eigen broodmagere lichaam.Een bepaalde geur vulde de kamer – de stank van iemand die

110

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 110

wegteert. Aan de andere kant van de tafel bedekte een van de Farizeeën zijn neus met zijn mouw.

De jongen tilde zijn armen omhoog, een klein stukje maar. Zewilden niet meewerken. Zijn benen waren niet meer dan stokjesen lagen scheef op de draagbaar. Ik rilde en keek opzij, waar iknog net zag dat ook Simon zijn ogen afwendde. Maar Andreaskeek naar de draagbaar met een vreemde belangstelling.

Net als Jezus.Hij leunde voorover over de draagbaar en zuchtte, terwijl hij

het haar van de jongeman uit zijn ogen streek. De verlamde maak-te een geluid, maar was niet te verstaan. Er verschenen belletjes inhet spuug in zijn mondhoek.

De uitdrukking op Jezus’ gezicht zou ik nooit vergeten. Ik hadzoiets eerder gezien als kind, op het gezicht van mijn moedertoen Jozua en ik bij een wild spel een beschilderde aardewerkenschaal op de grond hadden laten vallen, in wel honderd stukjes.Het was haar waardevolste bezit en haar ogen stonden vol tranenterwijl ze op haar knieën de stukken opraapte.

Hoe was het mogelijk dat ik diezelfde blik nu in de ogen vandie man zag? Wat was dit voor iemand, dat hij op die manier naareen verlamde kon kijken?

Hij pakte de jongen voorzichtig bij de hand. Ik zag Simon evennaar de deur kijken.

Het was een onmogelijke situatie. Hoe konden we hier op eenfatsoenlijke manier wegkomen en deze gebroken man achter -laten, nu er zo veel mensen omheen stonden?

‘Vriend,’ zei Jezus, zo luid dat iedereen het kon horen, maartoch ook op een manier die vertrouwelijk leek alsof hij het ge-fluisterd had. De blik van de jongen liet hem geen moment los. ‘Jezonden zijn vergeven.’

Dat moest ik verkeerd hebben verstaan.Aan de andere kant van de tafel trok Simon bleek weg.Waar was hij mee bezig? Iedere Israëliet wist dat alleen God

zonden kon vergeven!In een hoek van de kamer, waar de Farizeeën tot tegen de muur

111

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 111

waren teruggedeinsd, staarde een van hen hem met uitpuilendeogen aan, nu lang niet meer zo toegeeflijk.

Jezus’ blik schoot omhoog, alsof de man hem iets had toe ge-schreeuwd.

‘Waarom denkt u zoiets?’ vroeg hij.De Farizeeër deed zijn mond al open.‘Wat is gemakkelijker?’ zei Jezus in de richting van de rabbi’s in

de hoek. ‘Om tegen deze man te zeggen: “Uw zonden worden uvergeven”?’ Hij keek weer naar de jongeman op de tafel. ‘Of: “Staop, pak uw bed… en loop.”’

De jongeman deed zijn mond dicht, terwijl er nog een spoorvan spuug langs zijn kaak naar zijn keel liep. Langzaam draaide hijzijn hoofd recht, alsof hij niet omhoog keek naar de gezichtenvan zijn familie, maar langs hen heen, als naar de hemel zelf. Toenliet hij zijn kin op zijn borst zakken… en kwam langzaam over-eind.

Boven onze hoofden hielden de mannen van schrik de ademin. Voor de ramen ook. Ik ook.

De man kwam omhoog alsof hij oprees uit de mikwe of hetwater van de Jordaan. Hij ging rechtop zitten en Jezus pakte hembij de hand. Een van zijn magere benen vertrok op de draagbaar.Boven ons gilde een vrouw.

Het been gleed over de rand van de draagbaar en de tafel enbungelde omlaag. Het andere been gleed ernaartoe totdat beidevoeten op de grond stonden. De jongen boog zijn hoofd, greepmet zijn vrije hand de rand van de tafel…

… en duwde zich omhoog.Zijn adem klonk als een langzame, beverige zucht, schor en

hijgend.Nee – als een ongelovige lach, uit een mond en keel die eerst

niet leken te werken.Geschreeuw. Mensen op het dak riepen iets. Maar de mannen

in de kamer staarden hem zwijgend aan, zoals hij daar voor derabbi stond, zijn hand in de zijne. Toen liet hij langzaam los, stakzijn hand omhoog en veegde het kwijlspoor van zijn kin. Hij

112

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 112

deed een stap naar voren, en nog een, en greep de rabbi met tril-lende armen vast.

Daarop klonk een explosie van ingehouden adem door deramen en het dak. Er werd geschreeuwd en gelachen. Tegenoverme brulde Johannes het uit als een dolle stier en zijn broer wasnaar het raam gerend en riep: ‘Zagen jullie dat? Zagen jullie het?’

Het huis stond op zijn kop. Het schudde op zijn grondvestenals het oude Jericho door het geschreeuw en gejuich en door hetgewicht van de mensen die op het dak stonden en beneden tegende muren leunden, alsof het elk moment om ons heen kon in-storten.

Maar de Farizeeën in de hoek waren lijkbleek.Zo begonnen de problemen.

113

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 113

Dertien

Over drie weken was het Loofhuttenfeest. De afgelopen tweemaanden waren de verbazingwekkendste van mijn leven

geweest.Overal waar we kwamen, zeiden de mensen: ‘Jij hoort toch ook

bij hem? Jij bent toch ook een van zijn discipelen?’Eerst was ik blij met de blik in hun ogen. Het ging verder dan

wat ik me als kind had voorgesteld toen ik schriftgeleerde wildeworden. Het ging verder dan respect – het leek meer op eenvreemd soort ontzag.

Maar tegelijkertijd besefte ik dat het niet moeilijk was om boerenen vissers ontzag in te boezemen. Hetzelfde effect hebben op ge-leerden, dat was iets heel anders. En hoewel er meer boerenwaren dan rabbi’s, was juist de mening van de Farizeeën en rabbi’sbelangrijk. Maar juist zij namen het meest aanstoot aan mijn nieu-we meester.

En dan had je nog Simon.Als mensen hem dezelfde vragen stelden, gaf hij geen ant-

woord, maar bleef recht vooruit kijken. Ze grepen hem toch bijde mouwen van zijn tuniek, alsof de kracht van de genezer mis-schien op hem had afgegeven. Dat was natuurlijk niet zo.

Hij was vaak in gebed, met zijn sjaal over zijn hoofd, en ik wistdat hij ergens mee worstelde, iets wat hij niet met me wilde delen.In die dagen en uren deed hij me denken aan Jozua, zoals hij inSepphoris geweest was. Hoe hij moedig en indrukwekkend hadgestreden. Misschien was het daarom dat ik aardig voor hem wasop de enige manier die ik kon bedenken: door hem met rust telaten.

Een paar dagen later vergezelden Simon en ik Jezus naar hetmeer. Jakobus en Johannes waren voor ons uit gelopen.

114

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 114

Ik genoot van de bries die over het meer aan kwam waaien, degeur van het water – maar niet van de vissen in de ondiepe poelenwaar de vissers hun vangst in bewaarden. De vader van Johannesen Jakobus – de zonen van de donder, zoals Jezus hen noemde –had ons uitgenodigd om die avond bij hem thuis te komen eten.Ik was nieuwsgierig naar de vader die de drieste broers hadvoortgebracht, maar toen ik de rabbi ernaar vroeg, zei hij: ‘Wegaan er wel heen, maar niet vanavond. Vanavond eten we bij eenrijk man thuis.’

Ik was heimelijk opgelucht door dat nieuws, in de hoop dateen rijke misschien iets anders zou serveren dan vis.

Vlak bij de vispoelen op de meest zuidelijke pier stond een stenen gebouwtje. Er stonden een paar soldaten bij en een helerij boeren, met pakezels beladen met manden vol graan, pottenmet ingemaakte vis, olie en wijn. Achter het gebouwtje zag ik eengrote wagen, halfvol met hetzelfde soort koopwaar en bewaaktdoor nog twee soldaten.

Het tolhuis.Was de rabbi hier gekomen om belasting te betalen? Ik volgde

hem naar het huisje waar Jakobus en Johannes al luid stonden teruziën met de tollenaar achter het tafeltje.

De man was een Jood – dat waren ze bijna allemaal, Joden diemet steekpenningen het voorrecht hadden verkregen om hunlandgenoten te mogen afpersen. Mijn vader had nooit nagelatenom zo vaak hij kon te spugen in de richting van een tolhuis omde eenvoudige reden dat dergelijke mensen meer van geld hieldendan van de wet en hun kennis daarvoor gebruikten. Daarom ookstond rabbi Sjammai liegen tegen een belastingambtenaar toe, mitser niet werd gezworen, en rabbi Hillel stond zelfs zweren toe.

‘Ik zeg toch, we hebben anders nooit zo’n enorme vangst,’ zeiJohannes. ‘Je kunt onze pacht niet baseren op die ene vangst! Hierheb je de gebruikelijke betaling, en dat is dat!’

De tollenaar, die zich gesteund voelde door de soldaten vlakbij,sprak zo zacht dat ik hem niet kon verstaan. Johannes’ broer daar-entegen, was voor iedereen goed te volgen.

115

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 115

‘Dwaas! We hebben maar twee boten en er vissen nu mindermannen dan eerst! We hebben je genoeg betaald om je tafel dagen -lang gevuld te houden, waardoor er voor onze eigen kinderenmaar een hongerloontje overblijft. Denk maar niet dat we nietweten wie je bent, zoon van Alfeüs. Je bent een Leviet. Je bentgeroepen om in de Tempel te werken! Maar in plaats daarvan zitje hier en steel je ons eten en ons levensonderhoud en speel jealles door naar Herodes en naar Rome.’ Hij spuugde op de tafel,precies op de boeken van de tollenaar.

De soldaten keken lui toe. Blijkbaar waren ze gewend aan der-gelijke woordenwisselingen.

Simon liep voor me langs en probeerde Jezus weg te trekken.‘Alstublieft, rabbi, u verontreinigt zichzelf hier,’ zei hij.De belastingambtenaar, die zijn ogen had neergeslagen onder

de woedende uitbarsting van de broers, keek plotseling op. Zijnwangen waren vol en iedereen kon aan hem zien dat hij goeddoorvoed was, dat zijn huid niet donker was van de zon en zijnkleren gemaakt waren van de beste kwaliteit linnen. Maar nu zagik ook de rimpels om zijn ogen en de strakke streep van zijnmond, alsof het veel wilskracht kostte om daar te blijven zitten –nee, alsof hij daar vastgeketend was juist door de rijkdom van hetfijne linnen op zijn rug, vastgeroest door de woede en minachtingvan de anderen.

‘Bent u de rabbi waar iedereen het over heeft?’‘Dat ben ik,’ zei mijn meester. ‘Volg mij.’Ik deed een stap achteruit. Ik hield mezelf voor dat het on -

mogelijk was dat mijn meester dezelfde woorden die hij tot mijgesproken had, nu tegen een tollenaar zei. Dat ik onmogelijk konhebben gehoord hoe de stoel achteruit werd geschoven, on moge -lijk kon hebben gezien hoe de man op zijn knieën viel en debrutaliteit had om te zeggen: ‘Wees mij zondaar genadig!’

Die avond betrad ik met bonzend hart de villa in Romeinsebouwstijl in de heuvels boven de stad, waar de rijken woonden.We gingen inderdaad bij een rijk man eten: bij Mattheüs, de Le-vitische belastingambtenaar zelf.

116

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 116

Simon had geweigerd mee te komen.We gingen stijfjes op de banken zitten, alsof er elk moment

schorpioenen van onder de kussens konden kruipen. Petrus enzijn broer gingen ongemakkelijk aanliggen. Ze bleven hoog op deellebogen gesteund liggen en lieten zich niet ontspannen terug-zakken.

Kort na ons arriveerde een andere rijke man, zijn handen zwaarbeladen met gouden ringen, zijn dikke wangen rood in de vroegeavondwarmte. Mattheüs begroette hem met een kus. Ik was ge-schokt toen ik zag dat de rabbi zelf opstond en hem ook een kusgaf, alsof ze vrienden waren.

Ik zag de verraste uitdrukking op de gezichten van de anderen,de smeulende woede van de vissers. Maar nog groter was de ver-bijstering van de man zelf, wiens pronkgedrag verdween zodraJezus hem weer losliet. Hij kwam tussen ons in aan tafel zitten.

Daarna arriveerden er nog twee rijke mannen en ook zij kwa-men met schichtige blikken naar de tafel toe, blijkbaar net zoslecht op hun gemak als wij.

Er was geen Farizeeër of schriftgeleerde te zien. Natuurlijk niet.We dineerden samen met tollenaars.

Buiten de villa had zich een kleine menigte verzameld om tekomen kijken naar de gasten via de binnenplaats en de ramen, omzich te vergapen aan de rijk gedekte tafel en de lekkernijen erop.Maar ze hielden als één man verbaasd hun adem in toen knechtennaar buiten kwamen met schalen vol met hetzelfde eten dat bin-nen geserveerd werd: dadels uit Jeruzalem, zeldzame meloenen vande kustvlakte, amandelkoekjes en linzenstoofpot, zoute vis, kruikenwijn en hele broden. Binnen een paar minuten stond de binnen-plaats barstensvol en Mattheüs kwam zelf mensen uitnodigen ombinnen te komen, totdat de kamer helemaal vol was.

Op een gegeven moment kwam Maria van Magdala binnenmet haar vriendin, Joanna, die de vrouw was van de hofmeestervan Herodes, zoals ik tot mijn schrik had gehoord. Ze ging noggeen drie armlengten van de rabbi vandaan zitten.

Het was onwerkelijk, ordeloos. Het was abnormaal, net zoals

117

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 117

Jezus’ genezingen. De vissers zagen eruit alsof ze geen hap doorhun keel konden krijgen en de tollenaars keken van de vrouwennaar de schalen vol lekkernijen die naar de binnenplaats werdengebracht alsof ze geiten zagen vliegen.

Een van de tollenaars, die ik later aangesproken hoorde wordenals Kaniël, legde plotseling zijn amandelkoekje neer en siste: ‘Watdoet die vrouw hier?’

Ik volgde zijn blik naar een vrouw in de hoek van de kamer.Haar gezicht was opgemaakt, haar haren niet helemaal bedektdoor haar sluier. Ik vroeg me af of Mattheüs enig idee had dat ereen prostituee in zijn huis was binnengekomen. Ze zat hongerigte eten en toen ze opstond om plaats te maken voor een anderevrouw die naast haar kwam zitten, zag ik dat ze zwanger was.

Ze zouden haar vast vragen om te vertrekken.De tollenaar keek om zich heen en liet een knecht bij zich

komen, waar hij iets tegen fluisterde. Maar toen hij uitgesprokenwas, legde Jezus zijn hand op de arm van de knecht en zei ietswat ik niet kon verstaan. Even later liep de knecht naar de vrouwtoe, maar in plaats van haar te vragen om te vertrekken, bracht hijhaar een mandje vol brood en vijgen.

Ik keek toe, gefascineerd door de manier waarop ze het mandjevastgreep, alsof het helemaal geen mandje was, maar een kruikjemet iets kostbaars.

Duidelijk beledigd stond de man die Kaniël heette op en ver-trok.

Ik hield mezelf voor dat ik hier niet hoorde te zijn, dat het eenbelediging was. De wijzen zeiden dat je niet mocht omgaan meeen boosdoener, zelfs niet als dat je dichter bij de wet zou brengen.Dat als je iets at of dronk uit een besmette omgeving je zelf ookonrein zou worden.

En hier zat ik dan, samen met tollenaars en zondige vrouwen.Maar op dit moment leek die waakzaamheid om rein te blijven

iets uit een andere wereld, ver weg. Terwijl ik zat te eten, kwamer een vreemd gevoel van vrijheid over me, alsof er een ruwemantel van mijn schouders was gehaald.

118

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 118

Ik dronk met flinke teugen van de wijn. Hij was erg sterk en ikvroeg me af of het iets te maken had met mijn gemijmer, hoe ikmezelf zag. Ik besefte dat ik me in het gezelschap van Farizeeënminder vervuild zou moeten voelen dan hier, maar dat was inwerkelijkheid niet zo. Ik was het kind van een vrouw die haarreinheid was kwijtgeraakt. Ik had me in een grot verscholen tus-sen de lijken en had mijn vaders naaktheid gezien aan het kruis.Als er hier iemand onrein was, dan was ik het wel.

Mijn meester had zijn handen vuilgemaakt aan de man methuidvraat en de verlamde. Nu deed hij het publiekelijk met detollenaar. Ik begon me af te vragen of dat nou juist de bedoelingwas, dat je je handen vuil moest maken om te kunnen genezen.

Het was alsof de wereld bij hem op zijn kop stond, alsof juistreinheid iets besmettelijks was.

Al die gedachten gingen door mijn hoofd toen ik hen zag: driegedaanten die over de binnenplaats liepen. Toen de mensen voorhen opzij gingen, zag ik de kwastjes aan hun kleding, de tefillinop hun voorhoofd en armen, en merkte dat ze niet bleven staanom iets te eten te pakken, maar zich er juist ver vandaan hielden.

Farizeeën.Even later kwam een van de boeren van de binnenplaats naar

binnen in de kamer waar wij zaten, en ging voor Jezus staan.‘Neem me niet kwalijk, rabbi,’ zei hij. Hij was een van de beter

geklede mensen uit de groep op de binnenplaats – zijn klerenwaren minder haveloos en hij droeg sandalen aan zijn voeten. Hetvormelijke, ongemakkelijke gesprek aan tafel viel stil. ‘Er is buiteneen Farizeeër die vraagt: “Waarom eet u met tollenaars en zon-daars? Dat is toch uiterst ongepast?”’

Jezus zette zijn beker neer. ‘Je kunt net zo goed vragen waaromik zieken genees in plaats van gezonde mensen,’ zei hij, zo luid datde mensen op de binnenplaats het ook konden horen.

Zijn gezicht was niet langer dat van de man die bij binnenkomstnaar de anderen had gegrijnsd. Hij keek opzij en schudde evenzijn hoofd. ‘Zeg maar tegen de man die je naar binnen heeft ge-stuurd dat hij moet leren wat bedoeld wordt met: “Barmhartig-

119

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 119

heid wil ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigente roepen, maar zondaars.’

De Farizeeër verstijfde zichtbaar, terwijl de andere twee elkaaraankeken, niet wetend wat te doen. Jezus pakte een dadel en gingverder met eten en praten, alsof er niets gebeurd was. Even latervolgde de rest ongemakkelijk zijn voorbeeld.

Die avond besefte ik voor het eerst dat de verhouding tussenJezus en de Farizeeën veranderd was. Eerder kwamen ze met vra-gen en wilden ze weten tot welke school hij behoorde en metwie hij sympathiseerde. In elke synagoge en zelfs in de Tempelvond ditzelfde ritueel plaats, als honden die elkaar besnuffelen.

Maar toen de Farizeeërs vertrokken, hun mantels dicht om zichheen getrokken, zag ik hoe de eerste achterom keek, met een vre-selijke blik in zijn ogen.

120

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 120

Veertien

Het nieuwe jaar begon met het binnenhalen van de oogst.Het was nu twee weken voor het Loofhuttenfeest en we

richtten onze blik naar het zuiden, naar de Heilige Stad.Ik had uitgekeken naar deze reis naar Jeruzalem, maar tegelij-

kertijd zag ik er tegenop. Ik had ernaar uitgekeken, omdat ik deHeilige Stad wilde binnengaan in de roes van dit nieuwe doel –en omdat ik mijn familie miste.

Ik zag er tegenop, omdat ik wist dat Simon mij en mijn nieuwemeester zou verlaten.

De familie van de rabbi sloot zich in Bethmaüs bij ons aan voorde reis. Ik was verbaasd toen ik een steek van ongeduldige jaloe-zie voelde toen ik hen zo dicht om hem heen zag, hoe ze zijnaandacht opslokten en zelfs om de manier waarop Jezus met zijnmoeder omging. Ze was klein en tenger, waardoor ze op een meis-je leek, totdat je haar ogen zag, waarin diepe geheimen verborgenleken te liggen.

Ik hield mezelf voor dat ik Jezus in Jeruzalem apart zou nemenin de zuilengangen. Ik zou hem daar rondleiden en met hem pron-ken voor de andere tempelgangers. Jeruzalem was immers mijn stad.

Al die tijd had ik lopen tobben over wat ik tegen de Zonenmoest zeggen. Dat hij zieken genas? Dat verlamden weer kondenlopen? Of dat hij at met zondaars en een tollenaar in zijn gezel-schap had opgenomen?

Ik wist dat ik een beslissing moest nemen – ik moest hem aan-kondigen als genezer en misschien als een messias, of als een wet-teloze man van twijfelachtige komaf en mogelijk een godslasteraar.

Uiteindelijk schreef ik, terwijl ik de tekst uit mijn hoofd in ge-heimtaal omzette:

121

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 121

Zeg tegen de rabbi dat zieken genezen worden en hele menigtes komenluisteren. Onze vriend komt naar het feest.

Ik voelde me net een profeet toen ik het opschreef. Er ging eensiddering door mijn arm, die bleef hangen nadat ik het papier hadopgevouwen, verzegeld en aan een koopman meegegeven dieeerder in Jeruzalem zou zijn.

Het koninkrijk van de hemel lijkt op zuurdesem, had hij ons tweedagen geleden nog geleerd.

Dat wilde ik ook. En nu begreep ik dat het waar was: het rijststilletjes, totdat het hele deeg ermee doortrokken is. De gelijkeniszelf was een boodschap, geloofde ik, een geheime boodschap.Misschien zouden we, tegen de tijd dat er nog meer Farizeeënaanstoot namen aan zijn woorden en gedrag, al op de trappen vande Tempel staan en zou het koninkrijk nabij zijn.

Ik rilde in de hitte.’s Avonds stond ik mezelf toe te fantaseren dat de Romeinse

overheersing voorbij zou zijn tegen de tijd dat ik stierf. Dan zouik op mijn sterfbed kunnen zeggen dat ik er deel van had uit -gemaakt en zelfs een discipel van de messias was geweest. Mis-schien wel zijn adviseur.

Diep vanbinnen was ik razend op Simon om zijn kortzichtig-heid. Ik hield mezelf voor dat als het koninkrijk kwam, hij zijnplek aan de eretafel zou mislopen en alleen de schrale troost zouhebben dat hij niet met een tollenaar aan tafel had gezeten – eenman die nu rondliep met opgeheven hoofd en een vrediger uit-drukking op zijn gezicht dan wie van de anderen dan ook.

Meer mensen volgden ons naar Jeruzalem, zodat als we verderliepen, het stof van die vele voeten overal leek door te dringen,in haren en ogen en neusgaten.

We sloegen ons kamp op langs de Jordaan en wasten ons in derivier. We schudden het stof van onze tunieken voordat we zeweer aantrokken. Later zat ik op de oever naast mijn meester engenoot van een zeldzaam moment met hem alleen. Simon wasnergens te zien. Hij was verder stroomafwaarts gegaan.

122

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 122

‘Zeg me hoe ik uw zaak kan bespoedigen,’ vroeg ik Jezus. ‘Ikheb vrienden die ik aan u wil voorstellen. Vrienden in de Tempelen bij de scholen, en anderen die onderwijzen in de zuilengangen.’

Hij glimlachte even. ‘Ik verlang naar de Tempel. Daar hoorde ikde stem van mijn vader voor het eerst. Ik vond het vreselijk omer weer weg te moeten.’ Hij lachte zacht. De lijntjes om zijn ogenwerden dieper, zijn vochtige haar krulde over zijn oren. ‘Mijnmoeder was erg boos op me. Het kostte haar drie dagen om mete vinden… maar ik wilde gewoon niet weg.’

Zijn stem klonk verdrietig.Toen besefte ik dat ik hem wilde leren kennen, meer dan wie

ook in mijn leven. Mijn vrienden. Mijn vader.Mijn broer, Jozua.Ik wilde Jezus nog zoveel vragen. Hoe hij genas. Waar hij de

vrijheid vandaan haalde om te vergeven. Hoe het kwam dat hijer zo rustig onder bleef nu hij de Farizeeën en schriftgeleerdenonderwees. Hoe doet iemand dat soort dingen?

‘Rabbi,’ zei ik, terwijl ik me naar hem toe keerde. Ik had welwillen knielen, zo zwaar woog de vraag die ik hem wilde stellen.‘Vertel me alstublieft: wanneer komt het koninkrijk?’ Ik voeldeme net een jongen, een kind, toen ik het vroeg.

‘Hoe weet je dat het er nog niet is, vanavond, hier bij jou?’ zeihij zacht.

Ik voelde mijn wenkbrauwen samentrekken. ‘Maar de Romei-nen! De Sadduceeën en de corrupte hogepriester. Wanneer wordthet priesterschap hersteld en de Tempel gereinigd?’

‘Er komt een dag dat Rome zelf de blik zal richten op Israël.Maar, Judas… vergeet deze uren niet. Koester ze. Het duurt nietlang meer voordat het koninkrijk ons beiden veel zal kosten. Hetzal mij alles kosten. En jij verliest wat je het dierbaarst is.’

Wat me het dierbaarst was? Wat was ik inmiddels nog niet kwijt- geraakt, behalve mijn leven en mijn reputatie?

‘Maar dat is niet je grootste vraag, toch, Judas?’ vroeg hij, ter-wijl hij me kalm aankeek. Plotseling besefte ik dat hij was geblevenom met me te praten. Dat hij hier op de oever was blijven zitten,

123

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 123

niet om te lachen om Petrus en de anderen die elkaar als jongenskopje onder duwden in het diepste gedeelte van het meer, maargewoon omdat ik het had gewild.

Mijn hart bonsde in mijn slapen. Ik kon de zwaarte van zijnblik niet verdragen, bang als ik was om mezelf weerspiegeld tezien in die heldere ogen.

U kent mij niet. Als u mij wel kende, zou u ver bij me vandaan blijven.Zweetdruppels rolden onder mijn tuniek langs mijn lichaam. Ik

deed mijn mond open om het te zeggen, in de wetenschap dat ikhem met slechts een paar woorden voorgoed van me kon ver-vreemden. Dan zou de rust die ik sinds ons vertrek uit Sepphorisniet meer had gekend, ook verdwijnen.

Ik had naar mijn broer gespuugd. Ik had me in een graf ver-scholen. Mijn vader was gestorven en mijn moeder had zichzelfverkocht om mij in leven te houden. Ik hield me dan wel aan dewet, maar wat maakte dat nog voor verschil?

Ik ben niemands aandacht waard.Maar als ik naar hem keek, zag ik een en al mildheid in zijn ogen.

Hij keek me diep in de ogen, alsof mijn hart al helemaal bloot lag.Ik was geschokt. Als hij me op die manier aankeek als ik de

lelijke waarheid nog niet onder woorden had gebracht, wat zouhij dan doen zodra ik dat wel deed? Ik zou het niet kunnen ver-dragen als hij me afwees. En zijn medelijden zou zo mogelijk nogvernietigender zijn.

‘Mijn grootste vraag is… wanneer zullen die dingen gebeuren?’Hij bleef me nog even aankijken. Toen wendde hij zijn blik af

en ik voelde me vreemd teleurgesteld.‘Blijf bij me, Judas,’ zei hij zacht. ‘Later zul je al deze dingen be-

grijpen.’Die nacht kon ik niet slapen.

Twee dagen later arriveerden we in Jeruzalem. De straten warentjokvol pelgrims, die liederen zongen en met palmtakken zwaai-den. Kooplui brachten luid hun waren aan de man, het rook ernaar urine en afval en de walmen van honderden ovens in de stad.

124

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 124

Het was een tijd voor spektakel, en de mensen verwachttenroerende en ontzagwekkende dingen te zien. De menigte waseerder aangekomen en iedereen leek naar mijn meester te kijken.Zelfs de mensen die niet met ons mee waren gereisd, leken te er-kennen dat dit wel een belangrijk man moest zijn, omdat hij meteen dergelijk gevolg de stad binnenkwam. Ze liepen zingend metons mee en sloegen de Galileeërs op de schouders alsof ze oudevrienden waren.

De Galilese mannen keken om zich heen, blijkbaar erg onderde indruk van mijn geboortestad en van de Tempel, die wit op-rees in het licht van de ochtendzon, terwijl de stralende goudengevel van het heiligdom wel in brand leek te staan. Maar zelfs dieschittering woog niet op tegen mijn stralende trots op het mooistegebouw op aarde.

Ik had in Galilea veel soldaten gezien, vooral in de garnizoens-stad Kafarnaüm, maar nu leken ze overal te zijn. Ze stonden bijde stadspoorten, bij de trappen naar de ingang van de Tempel,buiten de burcht Antonia. Hoewel de Tempelwachters Levietenwaren, leken ze net zo Romeins als de rest, toen ik hen met hunkorte tunieken en zwaarden met grote stappen door de konink-lijke zuilengang zag lopen.

We betaalden onze munt om ons te mogen baden in de mikwebij de zuidelijke trappen en gaven elkaar onze spullen aan terwijl weschone tunieken aantrokken. Ik had me al dagenlang niet onder-gedompeld, hoewel we allemaal een bad hadden genomen voor-dat we de Heilige Stad binnen gingen. Toen ik in het water vande mikwe stapte, voelde ik me als herboren. Ik besefte dat ik eennieuwe verwantschap deelde met de mannen met wie ik weken-lang op reis was geweest en samen had gegeten. Ook verlangdeik naar huis, om mijn moeder en Nathan te bezoeken en hen tevertellen over mijn reis en de nieuwe rabbi. Maar eerst zou iknaar de Tempel gaan.

Toen we uit de mikwe kwamen en schone kleren hadden aan-gedaan, keek Petrus om zich heen. ‘Waar is Jezus?’

‘Ik dacht dat hij bij jou was.’

125

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 125

‘Fraaie volgelingen zijn we,’ mompelde Jakobus.We vonden hem in de zuilengangen, met een reeds groeiende

groep pelgrims om zich heen en een paar reguliere studenten dietijdens feestdagen naar de zuilengangen kwamen in de hoop eenrabbi te horen die op bezoek was uit Alexandrië, Antiochië ofzelfs Rome. Ze waren niet op zoek naar een rabbi uit Galilea,maar toch zat er al een hele groep aan zijn voeten, waaronder ookeen paar kinderen.

‘Jullie hebben mensen horen zeggen dat je je naaste moet lief-hebben en je vijand haten,’ zei hij, en zijn stem droeg gemakkelijkdoor de gebogen basilica. ‘Maar ik zeg jullie, heb je vijand lief. Alsje liefhebt wie jou liefheeft, is dat een verdienste? Als je alleen jeeigen mensen groet, wat doe je dan meer dan anderen?’

Nog maar een paar maanden geleden wist ik niets van deze man,behalve dat hij de uitgemergelde neef van Johannes was. Destijdszou ik hebben neergekeken op de lessen van een arbeider uit Nazareth.

Wat was er in een paar maanden veel veranderd.Het zou niet lang duren voor ik merkte hoeveel er zelfs in een

dag kon veranderen.

Mijn broer begroette me in de voorkamer van ons huis met dekille vormelijkheid van een vreemde, terwijl zijn kinderen op meaf stormden. Ik kon me niet herinneren dat ze dat eerder haddengedaan en ik tilde ze verrast op.

‘Broer,’ zei Nathan, terwijl hij op een afstandje bleef staan.‘Niet zo aan jullie oom gaan hangen,’ zei moeder terwijl ze de

voorkamer binnen kwam. Met tegenzin liet ik hen los.Ik greep mijn moeder vast en ze klemde zich tegen me aan, een

meisjesachtige blijdschap verborgen in de lijntjes om haar ogen.Toen deed ze een stap achteruit en riep: ‘Judas, wat ben je magergeworden!’

Die avond, toen het geluid van de ramshoorn klonk van de hoekvan de Tempel om de sabbat in te luiden, gingen we aan tafel voorde maaltijd.

126

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 126

‘Je had het moeten zien,’ zei ik, terwijl ik linzen op mijn brooddeed. ‘Zijn gezicht was weer gaaf. Echt waar, het was eerst een massarottend vlees en daarna was het gaaf – en hij had weer vingers aanzijn handen!’

Mijn nichtje en neefje keken me met grote ogen aan.‘Dus je hebt ze gezien, die wonderen waar ze het over hebben,’

zei Nathan. ‘Mensen vergelijken hem met de genezer Hanina barDosa. Heb je die weleens ontmoet?’

‘Nee, maar ik heb zijn naam eerder gehoord. Hij is een Fari-zeeër.’ Ik aarzelde, maar toen zei ik: ‘De rabbi heeft niet altijd hethoogste respect voor Farizeeën.’

‘Jij zei vroeger toch altijd dat je Farizeeër wilde worden?’‘Heb je er ooit over nagedacht dat iemand die zijn daden rond-

draagt als een linnen mantel diep vanbinnen nog steeds onreinkan zijn?’

‘Broer, je bent te lang op het platteland geweest,’ zei Nathan.‘Elke zogenaamde messias die niet door de Farizeeën wordt goed- gekeurd, is geen wijs man. Als je echt hart hebt voor deze zaak,kun je misschien een tijdje in de leer gaan bij Hanina.’

‘Nee,’ zei ik, zo heftig dat het me zelf verbaasde. ‘Begrijp je hetdan niet? Dat is het nou precies! Hij is niet op zoek naar de goed-keuring van welke Farizeeër dan ook. Of van een priester. Toenhij die verlamde had genezen –’

‘Heeft hij een verlamde genezen?’ vroeg moeder.Ik had bijna te veel gezegd. Ik zag haar wenkbrauwen al om-

hoog gaan, de lichte frons op haar voorhoofd.‘Ja,’ zei ik. Ik vertelde niet dat hij ook nog had gezegd dat zijn

zonden waren vergeven.‘Weet je zeker dat die man eerst echt verlamd was?’ vroeg Na-

than, terwijl hij zijn ogen tot spleetjes kneep.‘Ja. Absoluut.’‘Hm,’ zei Nathan. ‘Nou, dat had ik dan wel eens willen zien.’Moeder keek even naar haar schoondochter. ‘Rebekka, is er

nog meer van die goede wijn?’Ik keek naar haar terwijl ze haar aandacht weer op haar bord

127

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 127

richtte en een paar linzen achterna ging met een stuk brood. Hoekonden zou nou gewoon door blijven eten? Een verlamde wasgenezen! Een man met huidvraat rein gemaakt! Begrepen ze hetdan niet? Hoe kon ik hun dan ooit vertellen over die ochtendtoen ik Jezus was tegengekomen op het pad, of de manier waarophij Mattheüs had opgeroepen hem te volgen? Of de vreemdemaaltijd die we die avond in zijn huis hadden gebruikt?

Toen besefte ik: dat is onmogelijk.Er was iets hards in Nathans ogen dat ik eerder niet had gezien.

Ik had hem gemist toen ik in Galilea was. Dat had ik graag wil-len zeggen, maar nu voelde ik een diepe kloof tussen ons. Watkon hij begrijpen van mijn verlangen naar het vreemde dat Jezusin zich had, van de reinheid die ik had gevoeld in het gezelschapvan die zondaars, die in niets leek op de reinheid van de Fari-zeeën? En als hij het niet begreep, zou geen andere Israëliet hetooit willen aannemen.

Terwijl ik zo in mijn huis zat met mijn moeder en broer, voeldeik me plotseling erg eenzaam. Ik verlangde naar mijn rabbi, dienaar het huis van zijn familie was gegaan, naar Maria en Martha,waar we de laatste nacht hadden doorgebracht voordat we de stadbinnen gingen.

‘Deze rabbi is een man die zich vrij voelt van de last van ge-woonten en gebruiken,’ probeerde ik nog eens. ‘Ik heb nog nooitiemand gezien die zo onbevreesd is als hij. Hij zegt gewoon wathij vindt, zonder zich zorgen te maken over de gevolgen of watde rijken en geleerden ervan vinden.’

‘Nou, dat is helemaal niet wijs, om je geen zorgen te makenover de gevolgen. Hij is op Herodes’ territorium. Je zei toch datzijn neef de Doper gearresteerd is? Is hij dan zo dwaas?’

Ik bedwong de plotselinge vlaag van woede die ik omhoogvoelde komen.

‘Kom zelf maar kijken. Hij is nu in de stad. Misschien –’‘Judas, je ziet eruit alsof je al dagenlang niks gegeten hebt,’ zei

moeder. ‘Eet toch wat. Er is nog genoeg tijd om over deze dingente praten. Je bent net thuis.’

128

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 128

Het was duidelijk wat ze bedoelde: geen discussies over messi-assen hier. Wij zijn er. Dat is genoeg.

Nathan keek van moeder naar mij. Dat had ik hem sinds zijngeboorte talloze keren zien doen. Hij lachte hard en wendde zijnhoofd af, alsof hij niet wist wat hij met me aan moest.

‘Morgen gaan we naar de Tempel,’ zei ik. ‘Dan onderwijst hij daar.’‘Zoals je wilt, broer,’ zei Nathan met een sardonische trek om

zijn mond waardoor ik hem wel had willen slaan. Dat had ik éénkeer gedaan, toen hij nog heel jong was en me voor het eerst metiets van minachting in zijn blik had aangekeken.

Die avond zat ik op de binnenplaats bij het licht van een enkelelamp. Ik deed alsof ik bad, maar eigenlijk wilde ik het liefste weguit dit huis.

Mijn moeder kwam naar buiten om me een beker wijn tebrengen.

‘Hij zal het niet zeggen, maar hij mist je. Je bent zijn grootsteheld, Judas.’

Ik keek omlaag naar de beker in mijn hand.‘Ik heb hem in de steek gelaten.’‘Maar je bent er nu toch?’‘Ik bedoel dat ik hem jaren geleden in de steek heb gelaten. En

u ook.’ Ik keek naar haar op. Het licht van de lamp speelde metde lijntjes in haar gezicht. Wanneer waren die zo talrijk geworden?Toch zag ik nog de vrouw die destijds met mijn vader en Jozuauit Jeruzalem was vertrokken. Dezelfde vrouw die de dagen naSepphoris was doorgekomen, al was het dan alleen om mij. Ikwilde naar haar lachen. Zeggen dat ik vond dat ze mooi was.Maar ik wendde mijn gezicht af.

‘Je hebt ons niet in de steek gelaten. Je bent nooit echt weg -gegaan.’

‘Dat bedoelde ik niet.’‘Denk je dat ik niet weet waarom je het moeilijk vindt om van

hem te houden? Om mij recht in de ogen te kijken? Ik neem hetje niet kwalijk en Nathan ook niet, diep vanbinnen. Hij verlangtnaar jouw goedkeuring, ook al zegt hij het niet.’

129

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 129

Ik nam een slokje wijn.‘Maar nu moet je eens goed naar me luisteren. Wat je ook zoekt

bij die rabbi, kun je hier vinden. Je broer heeft je nodig en ik wilje bij me hebben. Ga naar Nicodemus. Hij was je vaders patroon.Je kunt kijken of er een plek vrij is in de school van Gamaliël ofZadok. Een rabbi die ook door de andere rabbi’s gerespecteerdwordt. Geen arbeider uit Galilea die met dieven omgaat.’

‘Hij gaat niet met dieven om,’ zei ik, onmiddellijk in de verde-diging, ondanks het feit dat omgaan met tollenaars nog veel ergerwerd gevonden. Dieven waren tenminste vaak nog de helden vanhet gewone volk.

‘Ik heb heus de verhalen wel gehoord!’‘Dat weet u ook dat hij wonderen doet. Let op mijn woorden,

er komt een dag waarop dit land de ketenen van Rome zal af-schudden en –’

‘Nee!’ siste ze. ‘Dat soort dingen mag je niet zeggen! Weet jeniet hoe gevaarlijk het spelletje is dat je speelt? Ik verbied je datsoort dingen nog eens te zeggen!’

Ze stond te trillen in het invallende duister. ‘Ik weiger mijn zoononder dat soort mannen te rekenen. Weet je hoe het is om tegenandere vrouwen te moeten zeggen: “Ja, mijn zoon loopt achterdie vreemde prediker aan”? Weet je hoe ze naar me kijken?’

‘Er was een tijd dat u niet bang was voor hoe anderen naar ukeken.’

‘Dat was een heel andere tijd. Ik deed wat ik moest doen. Maarik heb het niet gedaan zodat jij je vader achterna kunt gaan!’ Hetschijnsel van de lamp viel op haar gezicht. Haar kaaklijn verstrakte,maar haar lippen begonnen te trillen als die van een meisje. ‘Ikzou niets willen overdoen van wat ik heb gedaan. Ik zou het zoweer doen! Want daardoor heb ik tenminste een van mijn zoonsin leven gehouden en een andere gekregen. Ik zou wat ik heb ge-daan een leven lang willen blijven doen als jullie daardoor veiligzouden zijn.’

‘Vergeef me, moeder.’ Dat zei ik omdat ik wist dat ik weer wegzou gaan.

130

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 130

‘Ik heb altijd alleen maar mijn zoons bij me willen houden.Meer niet.’

Zwijgend zaten we bij elkaar, de stilte alleen verbroken doorhaar zachte gesnik.

Het gezang van de Levieten klonk nog na in mijn oren toen Na-than en ik de volgende dag de vrouwenhof uit liepen.

‘Ik zie niemand die lijkt op jouw beschrijving van die Jezus,’ zeiNathan.

‘Ik weet zeker dat hij hier is.’Toen we vlak bij de Dubbele Poort waren, zag ik dat er een

groepje mensen omheen stond. Het was ongepast om te snel telopen, laat staan om te rennen op de sabbat, maar de priesterskwamen met grote stappen resoluut aangelopen terwijl hun man-tels om hun voeten golfden en er dikke rimpels in hun voor-hoofd stonden.

Met een knagend gevoel in mijn maag liep ik haastig achterhen aan, de poort door.

De priesters waren op de trap blijven staan. Onder hen bevondzich een aantal Farizeeën, die ik herkende als degenen die toe-zicht hielden bij de mikvot in de buurt. Allemaal keken ze naariets lager op de trap. Een stem verhief zich in de heldere herfst-lucht.

‘Mijn vader werkt aan één stuk door, en daarom doe ik datook.’

Ik kende die stem.Haastig liep ik de trap af, vlak langs de lange mantels van de

priesters. Daar, een eindje lager, omgeven door een groep toe-schouwers die hem met open mond aankeek, net als Petrus, An-dreas, Mattheüs en nog een paar anderen uit ons gezelschap, stondJezus, zijn armen wijd uitgespreid.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ik aan een van de anderen die er vlak-bij stonden. Toen zag ik Jakobus en Johannes een eindje verderopstaan, vreemd stil voor hun doen, terwijl hun ogen schichtig heenen weer schoten.

131

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 131

‘Ze zeggen dat hij bij de vijver van Siloam een man genezenheeft, en dat hij tegen hem zei dat hij zijn mat moest oppakkenen naar huis moest gaan. En dat een van de Farizeeën zag dat hijzijn mat droeg en zei dat het bij de wet verboden was om eenmat te dragen op de sabbat, maar de man zei dat degene die hemgenezen had, het hem had geboden.’

‘Dus u geeft toe dat u die man hebt opgedragen iets te doenwat op de sabbat niet mag?’ riep een van de priesters. ‘U geeft toedat u die man hebt opgedragen de sabbat te schenden?’

Mijn handen waren koud. Dit was veel ernstiger dan eten bijeen tollenaar of je handen niet wassen voor de maaltijd.

‘Hij is niet goed wijs,’ fluisterde iemand. ‘Anders zou hij zoietsniet zeggen, en al helemaal niet tegen deze mannen.’

‘Het is godslastering,’ siste iemand anders. ‘Hij beweert dat hijgeneest met het gezag van God!’

Zou hij zo ver gaan? Ik dacht aan de verlamde, wiens zondenhij vergeven had verklaard.

Mijn blik kruiste die van Petrus. Zijn gezicht stond strak.‘Bovendien,’ ging Jezus verder, terwijl hij zich tot de priesters

hoger op de trap wendde. ‘Bovendien heeft de vader het oordeelgeheel aan de zoon toevertrouwd, zodat iedereen de zoon zal erenzoals ze de vader eren.’

De priesters protesteerden hevig en de Farizeeën en sommigetoeschouwers sisten en schreeuwden. De anderen op de trap,waaronder Andreas en Jakobus, keken zwijgend toe.

‘Wie is zijn vader?’ fluisterde iemand vlakbij. ‘Is hij een priester?’Nathan kwam naast me staan. Hij was om de groeiende me-

nigte heen gelopen, van mensen die door de Dubbele Poort kwa-men en anderen die onder aan de trap bleven staan om omhoogte kijken, stomverbaasd over het spektakel daarboven.

‘Verbaas je hier niet over! Er komt een moment waarop alledoden zijn stem zullen horen en uit hun graf zullen komen – wiehet goede gedaan heeft, staat op om te leven, en wie het slechtegedaan heeft, staat op om veroordeeld te worden. Ik oordeel naarwat ik hoor, en mijn oordeel is rechtvaardig!’

132

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 132

Opschudding onder de priesters.‘Mijn oordeel is rechtvaardig!’ riep Jezus boven het rumoer uit.

‘Ik richt mij niet op wat ik zelf wil, maar op de wil van hem diemij gestuurd heeft.’

‘Godslastering,’ zei een van de priesters. En toen luider: ‘Gods-lastering! Horen jullie hem?’

Met mijn ellebogen werkte ik me tussen de Farizeeën doornaar Jezus toe.

‘Alstublieft, rabbi,’ fluisterde ik. Hij keek me even aan.Een van de Farizeeën kwam naar voren. Ik herkende Narada

bar Hakkesset, een oudere Farizeeër en een welvarend man, dieook lid was van het Sanhedrin. En nu ik hen beter kon zien, zagik onder de priesters nog verschillende leden van het Sanhedrin,die met hun rijk omzoomde mantels opvielen tussen een zee vaneenvoudige linnen gewaden. Ze hadden zich verzameld als gierenom een prooi.

Ik dacht niet meer aan Nathan, of aan mijn moeder en schoon-zus en de familie die achter me stond. Het enige wat telde, wasnu dat hij er het zwijgen toe deed voor deze vijandige getuigen.

‘Rabbi, alstublieft!’Er kwamen steeds meer mensen omheen staan en ver beneden

mij zag ik een man die zich een weg baande door al die argelozepelgrims die onder aan de trap met hun ogen stonden te knippe-ren: Simon. Hij kwam de trap op en bleef staan, zijn gezicht witals een doek.

‘U wordt ervan beschuldigd dat u een man hebt opgedragen desabbat te schenden,’ zei een van de Sadduceeën. ‘Wat getuigt uover uzelf?’

‘Volgens de wet kan ik niet getuigen over mijzelf. Alles wat ikover mijzelf zeg, zal onbetrouwbaar geacht worden. Maar devader die mij gestuurd heeft, getuigt over mij.’

De priesters schreeuwden en de Farizeeën ook en een aantalSadduceeën begonnen weer te roepen naar de priesters om wateen van hen had gezegd over de mondelinge wet, die de Saddu-ceeën niet erkenden.

133

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 133

Vlug. Vlug. Ik liep haastig naar Jezus toe, terwijl Simon verderde trap op kwam en de broers Johannes en Jakobus achter ons na-derden. De Farizeeën staken hun wijsvingers op en schreeuwden,om de oude rivaliteit die altijd dicht onder de oppervlakte lag.

Voor ons dromden de bedelaars en zieken en de anderen diehem vanaf de vijver van Siloam gevolgd waren, naar hem toe.Sommigen hobbelden op krukken, sommigen werden door an-deren geleid. Ze riepen naar hem en sloten hem in.

Ik verloor mijn familie uit het oog, maar ik was er zeker vandat Nathan hen veilig weg had geloodst. Later zou ik nog tijd ge-noeg hebben om hen te zoeken.

We leidden onze meester haastig weg, maar toen we achteromkeken, zagen we Helcias bar Phiabi, de schatbewaarder van deTempel, hoogstpersoonlijk boven aan de trap verschijnen om onsna te kijken.

Die dag pas besefte ik ten volle dat Jezus meer was dan eenmysterie. Meer dan onconventioneel, dan een partij die sommigenverenigde en anderen verdeelde.

Hij was gevaarlijk – voor zichzelf en voor iedereen die hemvolgde.

134

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 134

Vijftien

Toen ik thuiskwam, was ik helemaal overstuur.Ik had de blik van de schatbewaarder op mij gevoeld. Ik ken -

de hem van naam en gezicht en ik kende zijn reputatie. Phia bi.Het was een van de heersende families, waaronder ook Hanan,Boethus en Cantharus. Ze hadden de leiding in de Tempel, onderde priesters, en waren commandanten van de tempelwachters.

Ik had met mijn rabbi gezien willen worden. En een Sadduceeërhad me ook inderdaad gezien – terwijl ik hem vlug wegleidde.

Ik was doodsbang.Er was geen twijfel in mijn hart dat Jezus die man genezen had.

Ik had hem nog nooit iemand zien afwijzen die bij hem kwam.Altijd liep hij naar de man of vrouw of het kind toe dat zijn aan-dacht trok, alsof hij alleen hen had horen roepen.

Zelfs op de sabbat.Ik herinnerde mezelf eraan dat de Makkabeeër de Seleuciden

op sabbat had aangevallen en dat God hem erom had gezegend.Maar ik kende gewoon te veel mensen die met de Tempel te

maken hadden die me ter verantwoording zouden roepen. Endan waren de Zonen er nog – wat moest ik tegen hen zeggen?

Hij verzamelde hele mensenmenigten om zich heen, dezeJezus. Een man van twijfelachtige komaf die beweerde dat Godzijn vader was… en dan iemand genas op de sabbat en daardoorGods wet schond. Een man van tegenstellingen! Wist hij dan nietdat er mensen waren die om die reden misschien wel zijn onder-gang wensten?

Ik overwoog even om de stad te verlaten en ook mijn familiehier weg te halen en te verhuizen naar Kerioth. Voor het eerstsinds jaren dacht ik weer aan de nacht toen we uit Jeruzalemwaren weggevlucht, zoveel jaar geleden.

135

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 135

Maar Nathan zou nooit terug willen naar Kerioth en ik wistniet zeker of moeder het wel wilde.

En ik zou mijn nieuwe meester nooit in de steek laten.Zo zat ik mezelf bang te maken toen er een man aan de deur

klopte. Hij gaf me een briefje in geheimschrift.

Het wordt tijd dat we elkaar eens ontmoeten.

Nathan stond me aan te kijken terwijl ik het las. Hij had waar-schijn lijk gezien hoe alle kleur uit mijn gezicht was weggetrokken.

‘Van wie is dat? Wat staat erin? Dit heeft te maken met wat ervandaag gebeurd is, of niet soms?’

Ik hoorde hem nauwelijks. En ik weet niet meer wat ik tegenhem zei. Ik dacht alleen maar aan degene die dit briefje had ge-stuurd. Voor zover ik wist, was dit hoogst ongebruikelijk. Het ge-beurde gewoon nooit.

Ik dacht: dit is een val.Maar ondanks dat wist ik dat ik zou gaan. Het mysterie van de

anonieme Zonen liet me al weken en maanden niet met rust enik was er aan toe om die steenpuist weg te snijden – samen metde angst van vandaag – voordat hij barstte.

Mijn moeder greep me bij de schouders. ‘Je gaat er heen, hè?Doe het niet. Ik smeek het je. Doe het niet.’

‘Nee, ik ga niet. Blijf binnen. Doe voor niemand open totdat ikterugkom.’

Toen ging ik naar buiten. Ik liet Nathans boosheid en mijnmoeders angst achter me en volgde de knecht, die niets zei, zon-der te weten waar hij me heen zou brengen.

Ik liep snel, terwijl ik keek naar zijn prachtige sandalen en demantel over zijn schouder. Het duurde niet lang voordat we in debovenstad gekomen waren, bij een huis dat ik herkende als datvan rabbi Zadok.

De meest voor de hand liggende opvolger van de grote Sjam-mai.

Het was algemeen bekend dat Zadok rijk was: hij was getrouwd

136

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 136

met een vrouw van aanzien, wier familie het hout voor de Tem-pel had geleverd.

Sjammai had altijd al graag welgestelde leerlingen gehad.Ik verwachtte achterom geleid te worden, een smal trapje op,

waar ik mijn anonieme bron zou ontmoeten. Een knecht van destrijdlustige rabbi misschien, of zijn rechterhand. Een dergelijkegang van zaken was niet ongewoon bij mannen die in stilte bijnanet zo machtig waren als hun meesters, al was het alleen maarover de mensen die ze onder zich hadden. Maar we gingen naarbinnen over de binnenhof, waar we door een andere knecht wer-den begroet.

‘De rabbi nodigt u uit voor de maaltijd,’ zei de knecht. Enigs-zins verbaasd besefte ik dat de rabbi zelf dan wel mijn contact-persoon moest zijn.

De knecht leidde me naar een zijkamer waar hij een schaal waterbracht en een schone tuniek voor de maaltijd. Terwijl ik mewaste, lette ik nauwelijks op de prachtige wandtapijten of de mo-zaïekvloer onder mijn voeten. Pas toen ik mijn eigen tuniek haduitgedaan, keek ik met enige consternatie naar het gebleekte lin-nen kledingstuk. Een paar maanden geleden zou ik dit welkomgretig geaccepteerd hebben, al zou ik wel het gevoel hebbengehad dat ik de tuniek besmeurde door hem aan te doen. Nukeek ik ernaar, een schone tuniek van mooi linnen, ongetwijfeldgewassen in ceremonieel gereinigd water volgens de mondelingeThora en alle riten van de Farizeeën. Ik raakte even de mouwaan. Zou dat iedereen in dit huis beschermen tegen de gruwelenuit mijn verleden?

Ik trok de tuniek aan en ging weer naar buiten, waar de knechtop me stond te wachten. Hij bracht me naar een ruime kamermet zelfs meerdere lampen, de meeste aan de wanden, en eengrote tafel, gedekt met schalen voedsel en een rij kussens op degrond.

Aan tafel zat Zadok, die van een beker wijn nipte.Ik wist dat hij een paar jaar jonger was dan ik, hoewel zijn baard

137

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 137

al grijzer was dan zijn hoofdhaar. Eén helft van zijn gezicht hingeen klein beetje omlaag, waardoor de ene wenkbrauw iets lagerstond dan de andere en het leek alsof hij altijd sceptisch keek, zelfsals hij lachte.

‘Judas,’ zei hij, terwijl hij opstond om me te begroeten.‘Gegroet, rabbi,’ zei ik, terwijl ik – nog steeds geschokt – zijn

hand kuste.‘Judas van Kerioth.’ Hij leek mijn naam te proeven, terwijl hij

gebaarde dat ik kon gaan aanliggen. Ik zorgde er wel voor dat ikmet mijn hielen bij hem vandaan lag, terwijl de knecht een bekerwijn voor me inschonk. Ik zag dat Zadok niet de moeite namom de zegenbede over de wijn uit te spreken, maar wachtte tothij klaar was en toen gebaarde dat de knecht kon vertrekken.

‘Na wat er vandaag gebeurd is, kon ik niet anders dan je hieruitnodigen,’ zei hij toen de knecht weg was. ‘Ondanks het ri -sico.’

‘U kunt me vertrouwen,’ zei ik.‘Om jou maak ik me geen zorgen. Er zijn heel wat informanten

onder onze gelederen. Er zijn mensen die in het gevlei proberente komen bij onze onderdrukkers, die elke gelegenheid zoudenaangrijpen om ons te verraden. Daarom vergaderen we ook nooit.Daarom proberen we, als een van ons gevangen genomen wordt,hem wel te bevrijden, maar zonder daarbij elkaar aan te geven ofonszelf bekend te maken. Daar zweren we een eed op – en datheb jij ook gedaan, laat me je daar even aan herinneren – dat weonszelf nog liever ombrengen dan elkaar aangeven, zelfs al wordenwe gemarteld.’

‘Ja,’ zei ik, terwijl ik dacht aan die avond dat ik in Levi’s huiswas geweest. Hij had geweigerd de namen te noemen van de an-dere leden van de Zonen, en had gezegd dat hij me zelfs niet eenshun aantal zou geven, als hij het al wist. Ik had diezelfde geloftegedaan, voor God en voor Levi.

‘Ik zelf weet niet eens met hoeveel we precies zijn en ik wil hetook niet weten. Maar ik zal je wel vertellen dat we wonen in paleizen en in de heuvels. Er zijn Farizeeën onder ons en ook sla-

138

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 138

ven en kooplui en bandieten. Zelfs de zoons van Judas bar Hiz-kia, de echte Zonen van de Rabbi.’

Die naam veroorzaakte altijd een lichamelijke reactie bij me.Ook nu voelde ik zweetdruppels achter in mijn nek verschijnen.

‘Hen kan ik wel noemen, omdat ze toch al gezocht worden.Hun hele gezin zet zich fanatiek in voor de zaak. Maar dat ge-beurt in andere gezinnen ook,’ zei hij met een betekenisvolle blik.

‘Dat heb ik ook begrepen,’ hoorde ik mezelf zeggen.‘Intussen spreekt die plattelandsprediker die je volgt tot de ver-

beelding van de boeren met zijn verhalen en vermeende wonderen.Weet je, Judas, we staan aan de rand van een belangrijke periode,wanneer een aantal verschillende gelegenheden zullen samen -vloeien.’

Mijn hart begon steeds sneller te slaan. De wijn in de beker enhet eten op tafel was ik vergeten. De Zonen van Judas de Gali-leeër en mijn meester samen! Ze zouden de hele streek wakkerschudden! Ze zouden niet te stuiten zijn. In gedachten zag ik heelGalilea in het geweer komen en als een machtige vloed naar hetzuiden stromen, naar Jeruzalem.

‘Misschien begrijp je nu waarom die Jezus me intrigeert,’ zeiZadok. ‘Vanwege de dingen die jij over hem hebt verteld en zijninvloed op het volk. En waarom ik zo verbijsterd ben na wat ikvandaag nog van anderen gehoord heb die erbij waren op detrappen bij de Tempel. Nu wil ik het zeker weten. Noemt hijzichzelf een messias?’

Ik slikte, omdat ik goed besefte dat ik mijn woorden nu zorg-vuldig moest kiezen. En omdat ik opeens niet wist wat belang-rijker was: de Zonen winnen voor Jezus’ zaak, of Jezus voor dievan de Zonen?

Maar toen bedacht ik: het kwam allemaal op hetzelfde neer.‘Nee, dat doet hij niet.’‘Ik hoorde dat hij van twijfelachtige komaf is, en een Nazarener.’‘Hij is een man van het volk. Hij spreekt de taal van de armen

in Galilea. De belastingbetalers, de mensen zonder land – en daarzijn er veel meer van dan van de rijken.’

139

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 139

‘Wil hij een leger bij elkaar brengen?’Ik aarzelde.‘Je kunt hier vrijuit praten. Ik weet dat je het onderwijs van

Sjammai aanhangt –’ het viel me op hoe zorgvuldig hij dit ver-woordde, omdat we allebei wisten dat ik niet echt zijn leerlingwas geweest – ‘en je bent hier onder broeders.’ Verbeeldde ik hetme, of benadrukte hij opzettelijk mijn trouw aan de school waarhij nu effectief de leiding over had?

‘Misschien,’ zei ik. ‘Ik weet het niet. Dat heeft hij niet gezegd.Hij spreekt in raadsels en gelijkenissen, zelfs tegen ons.’

‘En die eigenaardige verhalen? Bevatten ze een boodschap? Ishet geheimtaal voor anderen? Wie heeft zich bij hem aangesloten?’

‘Zijn neef, Johannes –’Hij gebaarde met zijn hand. ‘Johannes zit in de gevangenis en

is zo goed als dood. Herodes zal hem niet vergeven.’Tot nu toe had ik nog niemand het zo bot horen zeggen. Ik was

geschokt en pakte mijn beker wijn.‘Ik begrijp dat veel van Johannes’ discipelen naar Jezus zijn

overgelopen.’‘Sommigen. Ja. Rabbi, wat ik u wilde vragen – hebt u Levi ge-

zien of iets van hem gehoord?’Hij keek me even onderzoekend aan, zijn vingers tegen de rand

van zijn beker, voordat hij antwoordde: ‘Nee.’Ik wist niet of ik hem moest geloven.‘Door wie wordt hij onderhouden?’Ik dacht aan Maria van Magdala en Johanna, de vrouw van Her-

odes’ hofmeester. Maar dat durfde ik niet te zeggen, omdat ik wistdat het zijn naam zou schaden. ‘Het volk zelf,’ zei ik.

‘Die mensen met huidvraat. Geneest hij die echt? Wat voormethode gebruikt hij? Hoe doet hij het?’

Weer zag ik voor me hoe de zieke zijn hoofd liet hangen enzijn omhooggestoken hand, die genezen was. Hoe vertel je zoiets?

‘Hij zei dat de man rein moest worden en zei de verlamde dathij moest opstaan en ze… ze gehoorzaamden,’ zei ik.

Zijn ogen vernauwden zich.

140

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 140

‘Was je ook bij die genezing bij het bad van Betzata?’‘Nee,’ zei ik. ‘Maar het is toch bijzonder dat een lamme geneest?

Dat doet God toch?’Hij keek me met een zijdelingse blik aan. Het gaf een grotesk

effect, gegeven zijn toch al scheve gezicht. ‘Het moet op Godsgezag gebeuren. Maar de God die gebood de sabbat te houden,zal niet tegelijkertijd gedogen dat die dag ontheiligd wordt.’

‘Met alle respect, rabbi, maar is dat wel zo? Zei God niet tegenAbraham dat hij zijn zoon op de berg Moria moest offeren, waarnu de Tempelberg is, maar daarna hield Hij hem toch tegen?’

Of was het mogelijk dat ik zelfs op dit moment de daden vaneen godslasteraar verdedigde?

Hij keek me lange tijd nadenkend aan en glimlachte toenflauwtjes. ‘Wat je zegt.’

Hij had ermee ingestemd, maar om een of andere reden wist ikdat ik beter mijn mond had kunnen houden. Dat ik een steen ineen rivier had gegooid en zo een rimpeling had veroorzaakt dieme als golf zou overspoelen.

‘Dus hij heeft geen medestanders onder de Farizeeën of Sad-duceeën, of zelfs maar onder de Essenen, zoals door sommigenover Johannes wordt beweerd. Dan is hij een gevaarlijk man. Wantdat betekent dat hij aan niemand trouw of verantwoording ver-schuldigd is.’

‘Hij is trouw aan het volk, rabbi.’‘We moeten hier precies het juiste evenwicht zien te vinden,

Judas,’ zei hij, achterover leunend. ‘Het is gemakkelijk om te zeg-gen “geen andere koning dan God alleen” of om over de messiaste praten, maar tot de dag waarop we bereid zijn om het echt temenen en er daadwerkelijk iets mee te doen, brengen dergelijkeleuzen ons alleen maar ellende. Rome zal niet aarzelen om onsmet duizenden tegelijk te kruisigen. Maar ik heb wel iets: wehebben gehoord dat Pilatus’ beschermheer, Sejanus, in Rome uitde gunst is geraakt. Pilatus moet op eieren lopen, anders valt hijin ongenade en wordt hij teruggehaald. Dat met de schatkamerszal zich nu niet herhalen, dat kan hij niet riskeren. En dat is nog

141

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 141

een reden waarom het, als het gebeurt, misschien wel binnenkortzal zijn.’

Hij leunde voorover, zijn blik vol op mij gericht.‘Dus luister wat ik zeg. Je meester moet de stad uit. Het is hier

niet veilig voor hem. Na vandaag niet meer. Als hij zo doorgaat,wordt hij voor het paasfeest al gedood en daar zullen nog veelmeer mensen onder te lijden hebben.’

Mijn hart bonkte in mijn oren.‘Begrijp je wat ik zeg, Judas? Als de juiste tijd gekomen is, moet

hij terugkomen met een leger, of anders helemaal wegblijven.’

142

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 142

Zestien

‘Houd jij hem maar,’ zei Mattheüs terwijl hij me de geld-buidel toewierp. ‘Ik ben niet blind – ik zie wel hoe ze naar

me kijken. Geen van hen vertrouwt me. Maar jij, jij ben een manvan aanzien en je hebt ervaring met geld.’

Ik had hem ook niet vertrouwd – tot op dat moment.Ik stak de buidel tussen mijn riem. Hij was veel te licht.Met Zadoks waarschuwing nog in mijn oren stond ik te pope-

len om zo snel mogelijk, zo ver mogelijk en zo vlug mogelijk wegte komen uit de Heilige Stad. Terwijl we Galilea weer binnen-kwamen en de walm van vis dikker werd, was het alsof ik voor heteerst sinds dagen weer vrij kon ademhalen.

Maar dat was niet de enige reden. Simon was weer bij ons terug.Ik wilde lachen en zijn haar in de war maken in een jongens-

achtig soort uitbundigheid. Maar Simon was niet meer dezelfde.In een paar dagen was hij magerder geworden, alsof hij had ge-vast. Zijn gezicht was vertrokken en somber en hij hield zich af-zijdig. Ik liet hem met rust, maar ik miste hem, hoewel ik tienstappen achter hem liep. Ik had niet gedacht dat hij zich verplichtzou voelen om zich weer bij ons aan te sluiten. Ik had zelfs ge-dacht dat de gebeurtenissen bij de Tempel hem hadden afgesto-ten, onherroepelijk. Maar tijdens onze reis liep hij verder met devastberadenheid van een man die bij elke stap een stukje vanzichzelf aflegde, dat hij met een mes uit zijn eigen lichaam hadgesneden.

We zouden later nog tijd genoeg hebben om te praten over zijnommekeer. Nu moest ik maar gewoon tevreden zijn dat hij erweer was.

Toen we in Heptupegon kwamen, zaten er nog te weinig munt-jes in de geldbuidel om eten te kunnen kopen voor degenen in

143

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 143

Jezus’ kring van getrouwen, laat staan dat we een voorraadje kon-den inslaan voor de komende dagen.

Op de sabbat volgden we Jezus, die de stad uit ging om te bid-den. Het was voor mij het mooiste moment van de dag gewor-den, als ik keek hoe mijn voeten hem volgden als hij ’s morgensde stad uit liep. Zijn eeltige vingers die de mantel over zijn hoofdtrokken en de kwastjes bij elkaar grepen, het sjema dat laag uitzijn keel galmde.

Op die momenten voelde ik me dichter bij hem dan ooit. Onzeverlossing leek om ons heen omhoog te borrelen, maar niet doorde Makkabeeërs of de priesters of de Farizeeën, maar door dezeman.

Hoor, Israël…Er was hier iets wat zo basaal en buitengewoon en heilig was

dat de wind niet leek te waaien maar te ademen, alsof hij nietluisterde naar de wolken of de zon… maar naar de man die naastme liep te bidden.

De Heer onze God is één.Ik wilde niets liever in mijn leven dan te geloven in een man

als deze.Toen de zon aan de oostzijde van het meer boven de bergen

uit kwam, liepen we door de heuvels omlaag in de richting vande stad. We kwamen langs een paar velden, waar aan de randennog koren stond dat bij het oogsten was achtergelaten voor wezenof weduwen, die het ongestraft mochten verzamelen.

Of hongerige discipelen.Ik was niet zo’n stadsmens dat ik nog nooit eerder rauwe tarwe -

korrels had gegeten. Als kind had ik er net zo lang op lopen kauwentotdat ze taai en plakkerig werden. Maar Mattheüs moest eerstkijken hoe Petrus de korrels tussen zijn handen plat drukte, voor-dat hij aarzelend zelf een stengel plukte. Ik vroeg me af of hij alsrijk man ooit in zijn leven zo gegeten had.

Ik keek verder de weg langs en zag Simon, die de korrels van eenstengel trok, ze tussen zijn handen wreef en ze een voor een in zijnmond deed, waarna hij er gestaag op kauwde. Er was iets primitiefs

144

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 144

in zijn ogen, iets wanhopigs, alsof hij aan niets anders kon denkendan het malen van zijn kaken. Ik weet niet wat hem dreef, maar ikbegon nu ook zelf echt te eten. De zon klom hoger en scheenwarm op mijn donkere krullen. Mijn hele leven was de sabbat eendag van plichten geweest, maar vandaag was het een prachtige dagdie als een koningin rustte, tussen de andere dagen in.

Een aantal dorpsbewoners kwam ons tegemoet. Kinderen ren-den voor hun ouders uit. Sommige jongemannen, arm en zonderland en niet meer gewend om zo vroeg op te staan, wreven nogde slaap uit hun ogen.

En ik dacht: het is goed. Alles is goed. Op een dag zouden heu-vels wemelen van volgelingen zoals deze en zou ik verlangend te-rugdenken aan deze dag. Zelfs toen wist ik het al: deze herinne-ring moet ik koesteren.

Maar toen we de heuvel af liepen, zag ik nog meer mensen naarons toe komen, waaronder twee mannen met de tefillin van deFarizeeën. Ze bleven staan aan de rand van het veld, terwijl defrisse ochtendbries hun mantels deed bollen. Ik wist dat ze nietverder wilden lopen, omdat ze zich beperkten tot de duizend el,voorgeschreven door vele rabbi’s als de maximale afstand die je opsabbat mocht afleggen.

Ik nam meteen aanstoot aan hun aanwezigheid, hoewel ik wistdat ik mijn best hoorde te doen om het weer goed te maken methen. Voor Zadok. Voor de goede zaak van mijn meester. Maartoch had ik gewild dat er aan dit moment – dit uur, deze dag –geen einde zou komen, dat het ononderbroken door zou gaan.

Terwijl we naar hen toe liepen, strekte de eerste zijn arm uitalsof hij gebaarde naar een puinhoop om zich heen.

‘Uw discipelen doen iets wat volgens de wet niet mag!’ Het waseen oudere man en zijn halskwabben trilden terwijl hij het zei.

Mijn meester keek hem aan als iemand die met tegenzin uiteen dagdroom ontwaakt.

‘Waarom beschuldigt u ons?’ zei hij.‘Ze oogsten, malen en ziften op de sabbat, of niet soms?’ zei de

Farizeeër, terwijl hij naar onze handen gebaarde.

145

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 145

Ik keek naar Simon, die de laatste korrel uit zijn handpalm pakteen hem tussen zijn lippen door in zijn mond stak. Zijn gezichtstond niet uitdagend, hoewel hij de Farizeeër recht in het gezichtkeek. Het was iets anders.

Honger.‘David ging het huis van God binnen en at van de toonbroden,

waar alleen de priesters van mogen eten,’ zei Jezus.‘U bent David niet en ook geen priester,’ siste de Farizeeër. ‘U

schendt de sabbat en u leert uw discipelen om hetzelfde te doen!’Het vredige gevoel dat even geleden nog overheerst had, was in

een klap verdwenen. Waarom moest Jezus hem zo provoceren?Het hele land hongerde naar een messias. Wist hij dan niet dat zehem alleen al om zijn tekenen en genezingen zouden volgen?

Onze aanklagers vertrokken weer, verontwaardigd en met eenblik in hun ogen die niet veel goeds voorspelde.

De synagoge in Heptupegon was niet zo mooi als die in Kafar-naüm, maar die dag zat hij vol mensen. Zowel rijken als boerenverdrongen zich op de stenen banken en stonden langs de murenen bij de deur, totdat de warmte van zoveel lichamen de ruimteverhitte als een kolenvuurtje.

Jezus onderwees op zijn karakteristieke manier, zonder de wijs-geren aan te halen en zonder zich te verontschuldigen. Hij las uitde boekrol van Jesaja en zei dat vandaag de schrift vervuld was. Ikhad graag gewild dat hij Hillel had geciteerd. Maar het gaf niet.De mensen waren gekomen om hem te zien en het waren er heelveel.

Toen hij bijna klaar was met zijn onderwijs, viel me iets vreemdsop. Er zat een man vooraan, waar wij ook zaten, die niet op zijngemak leek. Ik had er eerder niet veel aandacht aan besteed; ikhad mannen zien beven als ze voor mijn meester stonden envrouwen om een onverklaarbare reden zien huilen als ze hem alleen maar zagen.

Maar deze man, die er in alles uitzag als een arme, keek vaakvan Jezus naar de Farizeeën die aan de kant zaten, waaronder de

146

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 146

man die eerder die dag naar het veld gekomen was en nu op destoel van Mozes zat. Zodra Jezus de boekrol had gesloten en teruggezet, trok de man zijn hand onder zijn mantel uit. Ik zagdat hij gekromd was en verlept, zijn vingers naar binnen gekruldals een verdorde bloem die bijna van de stengel valt. Hij stak hemnaar voren, alsof zijn vingers niet gekromd waren maar gezond,en alsof hij naar Jezus zelf wilde wijzen.

Jezus keek hem lang in de ogen en er viel plotseling een stiltein de synagoge. Maar Jezus’ gezicht stond anders dan ik van hemgewend was. Hij boog zich altijd over de zieke alsof hij verdriethad over iets wat gebroken was. Maar nu fronste hij zijn wenk-brauwen en keek van de man, die zijn gekromde hand trillenduitgestoken hield, als een wapen, naar de Farizeeër die al te ge-makkelijk op zijn stenen ereplek zat.

Vermoeidheid hing als een schaduw om Jezus’ ogen. ‘Sta op,’zei hij tegen de man.

De man stond beverig op met een verwilderde blik op de Fa-rizeeën, die voorover leunden op hun stoel. Toen begreep ik water gebeurde: de man was benaderd en ze hadden hem wat geldgegeven – een dinar misschien, genoeg voor een brood – en ge-zegd dat hij naar de synagoge moest komen en daar moest gaanzitten. Ze hadden gezegd dat als hij veel geluk had, de rabbi dieop bezoek was misschien medelijden met hem zou krijgen, endat hij misschien aan het eind van de dag zelfs genezen zou zijn.

Jezus wendde zich tot de Farizeeën. Hij schudde zijn hoofd enliet het hangen. Toen hij het even later weer hief, zei hij tussenopeengeklemde tanden door: ‘Ik vraag u of men op sabbat goedmag doen of kwaad, of men een leven mag redden of… het ver-loren mag laten gaan?’

Ik wist, en dat wisten de Farizeeën ongetwijfeld ook, dat je vol-gens de wet op de sabbat een leven mocht redden als dat levengevaar liep. Als je dat niet deed, dan doodde je iemand. Maar dezeman zou toch zeker niet sterven aan zijn misvormde hand?

De Farizeeër weigerde antwoord te geven op de vraag.‘Rabbi,’ siste ik. ‘Het is een valstrik!’

147

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 147

Jezus zuchtte. Hij schudde kort zijn hoofd en zei met luidestem tegen de man: ‘Strek je hand uit!’

De man verbleekte en zag eruit alsof hij elk moment in elkaarkon zakken. Maar toen stak hij langzaam zijn hand weer uit. Strek-te die gekromde vingers. Lang en recht.

Ze veerden terug, krom als een boog, de huid strak gespannenover de vingerkootjes.

Mensen hielden de adem in. Op de eerste rij werd geroepen,en anderen achterin sprongen op en dromden naar voren om hette kunnen zien.

Ze kwamen omlaag vanaf de rijen banken als stenen die vaneen heuvel rolden. Ze grepen de hand van de man en onder-zochten die, terwijl de man zelf als versteend en met uitpuilendeogen stond te kijken, zijn mond vertrokken in een verwonderdegrijns. Ze grepen Jezus’ bij de mouw en zeiden dat hun tante ofoom of neefje ziek was, of dat hij die avond bij hen moest komeneten, of ze raakten hem alleen maar aan en fluisterden het woordwaar ik me zo aan was gaan ergeren, maar dat uit andere mondenklonk als een hosanna.

Messias.Petrus en ik werden weggedrukt toen de mensen om ons heen

zwermden. Ik duwde terug en wist nog even achterom te kijkennaar de stoel van Mozes.

Leeg.Er was geen verbeelding of intelligentie voor nodig, niet meer

dan een basiskennis van de wet om te weten dat ze nu een ge-gronde aanklacht hadden.

Ze waren weggegaan om te beraadslagen hoe ze hem te pakkenzouden nemen.

We moesten vlug weg.Die avond vertrokken we per boot naar Kafarnaüm. Ik wist dat

de schriftgeleerden samen een plan beraamden tegen mijn mees-ter. Maar waarom provoceerde hij hen dan ook zo – en waaromhapte hij in het hem voorgehouden aas? Was het nou zo moeilijkom tegen de man met de vergroeide hand te zeggen: ‘Kom maar

148

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 148

met ons mee. Rust even uit. Eet wat. Moge je morgen weer ge-zond zijn.’ Maar hij leefde bij het moment.

De laatste keer dat ik hem naar het koninkrijk had gevraagd,had hij gezegd dat het hier was, nu. Ik had willen schreeuwen:‘Waar dan? Er zit nog steeds een corrupte hogepriester in deTempel, de Romeinen zitten in de burcht en de Herodessen ophun tronen. Wanneer verdwijnt dat koninkrijk en komt dan ein-delijk het nieuwe?’

Maar dat zou mijn meester niet zeggen. Hij sprak in raadsels.

149

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 149

Zeventien

‘Judas.’Ik deed mijn ogen open en keek Jezus vol in het gezicht.

‘Kom mee.’Ik stond op, glipte mijn voeten in mijn sandalen en trok mijn

mantel om me heen. Petrus was al in de voorkamer met Andreas.Jakobus en Johannes stonden met Mattheüs en Simon buiten tewachten. Even later kwamen Taddeüs, Nathanaël en Filippus vanBetsaïda met Thomas, Jakobus de Kleinere en Judas. De laatstewas uit het huis van Zebedeüs gekomen, waar het huis van Jako-bus en Johannes aan vast was gebouwd.

We volgden hem de stad uit, op de hielen gezeten door de eer-ste glimp van de dageraad en een paar zwerfhonden. Ze volgdenons, zoals bijna elke ochtend, en bleven net buiten de stadsmurenstaan alsof ze wilden wachten tot we terugkwamen. Zelfs in hetschemerduister kon ik de verse sneeuw op de top van de bergHermon zien liggen. Ik trok mijn mantel hoog om mijn nek enverlangde naar een warme lamsstoofpot met linzen.

‘Hij is al de hele nacht buiten geweest, voor zover ik weet,’mompelde Petrus tegen me.

Buiten in deze kou? Was hij teruggekomen om ons te halen enging hij dan nu weer?

De hordes mensen sliepen nog, in gastenverblijven of bij wiehen ook maar wilde onderbrengen, of in hun mantels gewikkeldin marktkramen en stallen, diep in het stro gekropen tegen dekou.

We kwamen bij elkaar op een heuvel waar een olijvenpers ach-ter in een grot stond, en gingen er naar binnen, waar we beschutwaren tegen de wind.

Toen de laatste echo van het sjema was weggestorven van de

150

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 150

muren van de grot, zei Jezus: ‘Ik heb jullie twaalven uitgekozenen verzameld. Jullie zullen vanwege mij op hevig verzet stuiten.Vanwege mij zullen de mensen jullie haten. Families zullen on-derling verdeeld raken en ze zullen niet begrijpen wat jullie doen.Jullie zullen alles opgeven om bij mij te kunnen zijn.’

Zijn stem brak. We keken elkaar aan. Wachtten. Jezus sloeg zijnhanden voor zijn gezicht.

‘Rabbi,’ zei ik aarzelend, en ik had het gevoel dat ik namens onsallemaal sprak. ‘Wanneer komt het koninkrijk? Hoe zal het komen?Hoe kunnen we u helpen dat doel te bereiken als we dat nietweten? Bovendien zijn er mensen die u dood willen hebben van-wege de dingen die u zegt!’

‘Begrijp je het dan niet?’ zei hij, terwijl hij me aankeek alsof ikhem had gesneden. ‘Het is hier! Nu!’

Was ik de enige die zowel de moeilijkheden als de mogelijkhedenvoor ons zag? Wat mankeerde hem, dat hij meer geïnteresseerd leekin het genezen van zieken en het vertellen van verhalen?

Hij greep me bij de schouder en zei: ‘Luister…’ en begon eenverhaal te vertellen over een rijke man die een groot feestmaalbereidde, en hoe alle gasten redenen verzonnen om niet te komen,zodat hij zijn knecht de straten en stegen in stuurde om de armen,de kreupelen en de blinden uit te nodigen.

We keken elkaar allemaal aan. We hadden allemaal ons werk enonze reputatie voor deze man aan de kant gezet. Wat konden weanders doen dan hiermee tot het einde doorgaan?

Zag hij dan het gevaar niet van de Farizeeën die tegen hem samenspanden? De Zonen zouden verwachten dat er binnenkortverslag werd uitgebracht. De Zonen, die ik moest zien te winnenvoor onze zaak, in plaats van andersom, dat besefte ik maar al tegoed. Ik wist al dat Jezus zich niet naar hun regels zou schikken,dat hij zich niet zou laten intomen. Maar hoe kon ik hun steunverkrijgen voor deze messias als zovelen van hen waarschijnlijkFarizeeën waren, net als Zadok zelf?

We speelden met ons leven!Die nacht keerden de demonen terug en brachten herinnerin-

151

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 151

gen naar boven aan mijn vader en broer, aan mijn vrouw en zoon,die als een vlek op mijn geweten achterbleven.

Uiteindelijk kwam ik overeind van mijn matje, pakte mijnmantel, sloeg hem om me heen en liep naar buiten. Bij de golf-brekers waren de ligplaatsen van de boten leeg – de vissers waren’s nachts op het meer. Ik keek uit over het water en probeerde hetlicht van hun lampen te vinden in een poging mezelf af te leiden.Ik had al eerder gemerkt dat als ik maar lang genoeg keek, ik zewel zou zien in het maanlicht, vlak boven het wateroppervlak.

Daar! Daar was er een. Ik haalde diep adem. Nu mijn ogen ge-wend waren, verbeeldde ik me dat ik zelfs vaag kon zien hoe eennet werd uitgegooid, en kon horen hoe het op het water te-rechtkwam, voordat de zinkstenen het naar beneden trokken.

‘Judas.’Ik schrok bij het horen van mijn naam, maar niet omdat de

stem onbekend was. Nu zag ik hem zitten op een laag muurtjebij de aanlegsteiger, zijn mantel dicht om zich heen getrokken.

Hij had al die tijd recht voor me gezeten.‘Rabbi,’ zei ik, mijn stem vreemd dik. ‘Neem me niet kwalijk –’‘Judas.’‘Ik kon niet slapen,’ zei ik, terwijl ik vreemd paniekerige ge-

voelens omhoog voelde borrelen. ‘Ik ben naar buiten gegaan ommijn hoofd leeg te maken. Ik kon maar niet ophouden met –’

Ik voelde meer dan dat ik het hoorde dat hij van het muurtjeaf kwam. Zijn handen op mijn schouders, zijn armen stevig omme heen. Ik voelde een weeklacht omhoog komen in mijn borst,benauwd en gesmoord.

‘Ik wilde alleen –’Ik was een jongen die zijn broer miste. Een kind dat naar het ge-

broken lichaam van zijn vader keek. Ik was een jonge man, die wistdat mijn nieuwe broertje was voortgekomen uit de schaamte vanmijn moeder, en dat alleen omdat ze mij te eten had willen geven.

Ik werd vastgehouden in de armen van die Galilese arbeider –ik, die overdekt was met schaamte. Mijn knieën knikten en ikhing als een zak graan in zijn armen.

152

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 152

Ik was onrein. Hoe kon hij me omhelzen? Hoe kon hij me eenkus geven en begroeten zoals hij dat deed, of mijn antwoorddaarop verdragen?

Ik wilde zeggen dat ik bang was. Zo bang. Dat ik wanhopigverlangde naar iets wat ik met al mijn geleerdheid niet kon be-noemen. Ik wist niet wat het was. Dat ik bang was voor hem, dathij niet kon doen of kon zijn wat hij zei. Dat ik niet die hongerhad die ik in Simons ogen zag of de liefde in de ogen van Mariavan Magdala. Erger nog, dat ik niet wist of ik me zo wel kon voe-len. Dat ik jaloers was op Petrus’ eenvoud en zelfs op Thomas’twijfels, omdat hij alleen maar leek te worstelen met ongeloof.Dat was nog de minste van de demonen die op mijn rug zaten alsde zonden op de rug van de bok voor Azazel.

Bovendien was ik bang dat mijn darmen, wiens gedrag ik zogoed kende, zouden opspelen en ik mezelf nog meer te schandezou maken.

Maar ik wilde hem vooral zeggen dat ik zou blijven, omdat iknergens anders heen kon, niets of niemand anders op de wereldhad om me aan vast te klampen en geen andere antwoorden dandie hij me misschien zou geven. Dat ik hoopte dat hij me de ant-woorden kon geven die ik zocht, want als hij dat niet kon, kon-den ze bij mijn weten nergens anders gevonden worden.

Ik was als een gebarsten waterbak, waaruit alles wat ik mee -gedragen had nu wegvloeide. Ik voelde me leeg, afgemat, en ikdacht dat niets wat hij zou zeggen, uit mededogen of om me tekleineren, het nog erger zou kunnen maken.

‘Judas,’ zei hij. ‘Ik zal je niet in de steek laten.’Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en huilde.Het leek alsof het uren had geduurd toen ik besefte dat ik op

de een of andere manier op de kiezels op de grond terecht wasgekomen en tegen hem aan geleund zat. Ik dacht opnieuw eenvaag lichtje op het meer te zien, en daarachter een glimp van hetochtendgloren. Toen sprak hij opnieuw.

‘Kom mee, volg me.’‘Ik – ik zal bij u blijven.’ Als u me wilt hebben. Als u mijn

153

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 153

schaamte kunt verdragen. De woorden leken dik als stroop enwerden verhaspeld in mijn keel.

‘Er staat je nog zo veel te wachten. Kom. Ik zal je grotere din-gen laten zien dan je tot nu toe hebt aanschouwd.’

We stonden samen op. Ik wankelde op loden voeten, stijf vande kou. Maar de verwarring, de paniek, de vragen die maar ble-ven rond tollen in mijn hoofd – het was allemaal verdwenen. On-beantwoord gebleven, maar verdwenen. Allemaal, behalve een.

‘Wat was u hier aan het doen, toen ik u stoorde?’ Ik snifte alseen kind en veegde mijn neus af.

Zijn glimlach was eenvoudig. ‘Ik zat op jou te wachten.’

154

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 154

Achttien

Ze kwamen uit Tyrus en de Decapolis. Ze kwamen als pelgrimsonderweg naar Jeruzalem. Altijd waren er pelgrims. Allemaal

met één woord op de lippen.Messias.Onze aantallen groeiden. Ik was zenuwachtig, omdat ik wist

dat Herodes overal spionnen had. De Farizeeën spanden al samentegen ons. Het zou niet lang duren voordat Herodes mijn meesterzou oppakken, net zoals hij met Johannes had gedaan. De tijdbegon te dringen.

Maar ik voelde me ook opgetogen, omdat dat betekende dat dedag nu spoedig aan zou breken. Jezus zou zichzelf bekend moetenmaken – voor Pasen nog, daar was ik zeker van.

Daarom waren die dagen kostbaar, omdat ik wist dat er spoedigeen einde aan zou komen. Nu was mijn meester nog van mij, indie stille momenten die veel te weinig voorkwamen. Straks zouik hem moeten delen met de wereld.

De winter bracht regen, waardoor het Galilese platteland groenuitschoot, na het zonverbrande goud van de zomer en de herfst.De eerste anemonen lagen op de heuvels als druppels bloed eneen tapijt van gele bloemen sierden de dalen.

Al die tijd bleef Johannes Herodes’ gevangene en al die tijd hadik nog niets van Levi gehoord. Waar ik maar kon, vroeg ik naarhem, maar omdat ik niets hoorde, begon ik me af te vragen of hijbij de arrestatie gedood was.

We gingen naar het westen, naar Kana. Ik was bang dat hij metons naar Sepphoris zou gaan, maar hij toonde nooit interesse inde stad die slechts op een uur loopafstand van zijn geboorteplaatslag. Ik probeerde al lang niet meer om de logica te ontdekken inde keuze van de steden die we bezochten – of links lieten liggen.

155

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 155

Voor mij was het alleen belangrijk om te merken dat bij elk be-zoek er meer over hem gepraat werd… en steeds meer mensenzich verzamelden om hem te zien.

Gefluisterde geruchten maakten plaats voor een gebulder datdoor het hele land klonk en meer en meer mensen kwamen volontzag en verwondering naar mijn meester kijken.

Messias.Een week na het Inwijdingsfeest gingen we terug naar Kafar-

naüm. En een dag daarna zag ik Levi eindelijk weer.Hij kwam vlak voor de avondschemering naar ons toe in het

huis van Petrus en deed bijna een uur lang niets anders daneten. Hij schoof linzen en brood en olijven tegelijk naar bin-nen met vuile vingers en zwarte rouwranden onder zijn na-gels.

Ik herkende hem nauwelijks. Hij leek bijna een geraamte, zoverschrompeld was hij, bijna net zoals mijn meester toen ik hemvoor het eerst zag. Zijn ogen keken wild uit zijn hoofd. Zijnhaar was lang en er klitten gras en twijgjes in. Zo nu en dan stop-te hij even met eten en krabde op zijn hoofd, of aan een van zijnoren. Dan kromp hij in elkaar, alsof hij terugdeinsde voor on-zichtbare insecten of voor de zon zelf.

‘We verstopten ons bij Macherus. Soms mag een van ons naarbinnen om met Johannes te praten en als we voedsel vinden ofkrijgen, mogen we het soms naar hem toe brengen,’ zei zijn met-gezel, een man die Gideon heette. Ik zag hoe hun ogen heen enweer schoten en vroeg me af hoe ze de bewakers gunstig haddenweten te stemmen.

Ik vroeg er niet naar.Levi keek me nauwelijks aan en begroette Simon met een nau-

welijks zichtbaar knikje. Maar hij keek wel regelmatig naar Jezus,met een blik in zijn ogen die ik niet begreep. Ik wilde hem eventerzijde nemen, onder vier ogen met hem spreken, maar het wasalsof we samen geen geschiedenis hadden.

‘Wat zegt Johannes?’ vroeg Jezus. ‘Hoe gaat het met hem?’‘Hij leeft nog, maar ik vrees dat hij daar nooit meer wegkomt,’

156

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 156

zei Gideon. Toen keek hij omlaag naar zijn bord, alsof het plotse-ling iets vreemds geworden was.

‘Bent u het?’ vroeg Levi abrupt aan Jezus, met een vreemdharde blik. ‘Hij heeft ons gestuurd om het u te vragen. U, zijnneef. Bent u degene die komen zou? Bent u het? Of moeten weiemand anders verwachten?’

‘Johannes heeft onze meester zelf gedoopt!’ zei ik, terwijl ikprobeerde in Levi de man te zien die ik gekend had. ‘Hij noemdehem het Lam van God! Hoe kan hij nu vragen of hij degene isdie komen zou?’ Hoe durfden ze eraan te twijfelen?

Al die tijd hadden er mensen naar binnen gekeken door dedeur en de ramen. Terwijl we praatten, kwam er een vrouw meteen lap wol en legde die in de handen van Petrus’ vrouw.

‘Alstublieft, dat is voor de meester. Ziet u, mijn kind is weer beter– kijk, hij loopt niet eens meer mank!’ zei ze, terwijl ze gebaardedat de jongen een paar stappen naar binnen moest komen. Toenrende hij op twee sterke benen weer terug naar zijn moeder.

Nadat ze weer naar buiten waren gegaan, zei Jezus zacht: ‘Zegtegen Johannes wat jullie horen en zien. Blinden kunnen weerzien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden ge-reinigd en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt.’

Levi zette met een klap zijn bord op tafel. ‘Waarom helpt u hemniet? Waarom komt u hem niet redden? Als u wonderen kuntdoen, waarom laat u dan de deur van zijn cel niet openvliegen enbevrijdt u hem niet uit dat hol?’ Of werkt uw kracht zo niet?Onze eigen mannen sterven in de wildernis voor hem!’

‘Sinds de dagen van Johannes de Doper wordt het koninkrijkvan de hemel door geweld bedreigd en proberen sommigen erzelfs met geweld beslag op te leggen,’ zei Jezus. ‘Ik doe de wil vanmijn Vader. Er zullen nog veel grotere beproevingen komen dandeze.’

Hij keek niet naar Levi terwijl hij het zei, maar naar mij. Levistond abrupt op en liep naar buiten, de binnenplaats op.

Die avond nam Levi me terzijde.‘Ga bij hem weg,’ zei hij. Zijn ogen brandden fel boven een

157

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 157

baard die zo grijs was dat ik hem in een menigte niet herkendzou hebben.

‘Heb je dan niet gehoord wat we je verteld hebben?’ Ik liet mijnstem dalen tot een zacht gesis. ‘Bovendien is dat onmogelijk.Zadok zelf heeft me hierheen gestuurd. Wist je dat niet?’

Hij lachte wild. ‘Zadok beantwoordt mijn brieven niet meer.Hij heeft Johannes in de steek gelaten voor de zaak van jouwmeester. Maar ik zeg je: wees voorzichtig. Wees gewaarschuwd. Erkan niets goeds van komen.’

‘Zadok zei dat hij niets van je had gehoord.’‘O, ik weet zeker van wel. Hij is gretig op zoek naar elke macht

die hij kan grijpen. Hij wil alleen maar weten of hij je meesterkan onderwerpen, zoals hij dat bij die van mij wilde doen. MaarJohannes wilde niemands slaaf zijn, alleen van God. En jouwmeester… hij is niet meer dan een schaduw van Johannes dieprobeert de mensen op zijn hand te krijgen.’

‘Je hebt niet gezien wat hij heeft gedaan. Maar ik heb het metmijn eigen ogen aanschouwd.’

‘Dan moet je jezelf toch afvragen, Judas, op wiens gezag hijdeze wonderen doet. Vraag jezelf eens af of dit de daden zijn vaneen man die de wet wil gehoorzamen. Heb je jezelf laten mislei-den, Judas? Uitgerekend jij?’

Ik knipperde met mijn ogen. ‘Waarom zeg je dat? Wat is er metje gebeurd?’

‘Dat moet je jezelf afvragen,’ zei hij, terwijl hij wat spuug uitzijn mondhoek weg zoog, alsof het te kostbaar was om het telaten verdampen, zelfs nu het winter was.

‘Waarom zou Zadok interesse tonen in mijn meester als debron van zijn gezag twijfelachtig was?’ zei ik, terwijl ik terugdachtaan de dag waarop ik naar Zadoks huis was gegaan en had aan-gelegen aan zijn tafel.

‘Waarom denk je? Omdat ze alleen hun eigen mannen aan demacht willen hebben. Denk je dat ze in het komende koninkrijkbehoefte hebben aan Galilese boeren die ingaan tegen de Fari-zeeën? Ze willen de Sadduceeën verdringen, maar denk je dat ze

158

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 158

andersdenkenden zullen willen toelaten? Ze hebben een visievoor het komende koninkrijk, Judas, en die is niet hetzelfde alsdie van Johannes, en zeker niet als die van jouw meester. Pas opvoor hem, Judas. Vraag jezelf eens af uit welke bron zijn onder-wijs komt. Ik heb gehoord dat hij niet eens de wijzen citeert.Houden zijn discipelen – en jijzelf – zich nu beter aan de wet daneerst?’

Ik had bijna gezegd: dat is niet hetzelfde. Ik hield me aan degeest van de wet. Maar wat hij zei, knaagde ergens toch aan me,als iets wat je tussen je tanden hebt zitten, terwijl ik dacht aan deontwijde sabbatten en de maaltijden bij tollenaars en prostituees.

‘Laat jezelf niet misleiden.’Toen ging hij weg, zonder me de hand te drukken of een kus

te geven. Hij beende weg op zijn blote voeten, de duisternis in.Daarna was ik erg in de war. Als Levi, op wiens kennis en ver-

stand ik vroeger had vertrouwd, dit kon zeggen over mijn rabbi– hoezeer Levi nu ook veranderd of verhard was – wat wilde datdan zeggen?

Nee. Ik had gezien wat ik had gezien, niet alleen bij de gene-zingen van huidvraat, maar in mijn hart die avond bij het meer.

Die avond schreef ik een boodschap aan Zadok:

De blinden kunnen weer zien en de lammen weer lopen. De menigtegroeit.

Ik zei niets over Levi.

159

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 159

Negentien

Het was goed dat ik die boodschap meteen verstuurde en erniet nog een dag mee wachtte. Nu, twee dagen later, weet

ik niet meer zo zeker wat ik had willen zeggen.Het eerste wat er gebeurde, was dat Maria van Magdala terug-

kwam. Ze wachtte tot het eind van de dag, nadat Jezus zo veelmensen genezen had dat het in mijn ogen een deinende zee vangezichten leek.

Inmiddels hadden zich ongeveer duizend mensen verzameld inde lage heuvels van Kafarnaüm om hem te horen spreken. Dui-zend –

Maar nog niet genoeg.Toen ik haar door de menigte de heuvel op zag komen, was ik

verrast door de uitdrukking op haar gezicht. Ik had haar altijd alwel knap gevonden, maar nu, met de blijde verwachting als eenbruidssluier om haar hoofd en de zoom van haar jurk in haarhand terwijl ze haastig naar ons toe liep, vroeg ik me af hoe hetkwam dat ik onmogelijk weg kon kijken.

Toen besefte ik dat het kwam door de vastberadenheid in haarblik, de blijdschap op haar gezicht. Ze straalde.

Toen ze door de menigte heen bij Jezus was gekomen, dievoortdurend bezig was vragen te beantwoorden, een kind in zijnarmen hield of een baby zegende die door een of andere boeren -vrouw in zijn armen werd gedrukt, lachte hij en gaf haar een kusalsof ze zijn moeder of zus was.

Ik zou hem nooit begrijpen! Waarom moest hij alle fatsoens -regels zo nodig in de wind slaan? Zag hij dan niet dat mensennaar hen keken? Hoorde hij niet hoe de mensen vlak bij hem vanschrik de adem inhielden? Zag hij dan niet hun geschokte blik?

Ik dacht aan de woorden van Levi: pas op voor hem.

160

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 160

Maar toch, terwijl ik het dacht, schoot er een steek van jaloeziedoor me heen toen ze zijn handen pakte en er een kus op drukte.Ik wist niet op wie ik het meest jaloers was – op haar, of op hem.

Later die dag kwam ze naar me toe. Ze had nog geld bij zichvoor de gemeenschappelijke kas. Het was vreemd om geld aan tenemen van een vrouw, als een visvrouw die van haar man hetweekgeld krijgt voor de boodschappen. Ik keek naar haar slankehanden toen ze het buideltje aan me gaf.

‘Waarom ben je teruggekomen?’ vroeg ik. ‘Waarom kom jeweer terug als je weet dat ze je een hoer zullen noemen of ergernog, omdat je hem volgt? Als je weet dat anderen je nakijken enje veroordelen?’

‘Ik ben aan hem verslaafd geraakt,’ zei ze. ‘Vroeger wilde ikvrijheid, maar nu niet meer. Ik wil geen vrijheid zonder hem enzijn onderwijs. O, ik begrijp het al. Je bent bang dat ik naar hemtoe ga als een vrouw naar haar man. Denk je echt dat het zo is?Jij, Judas, die nooit iets mist?’

Ik voelde het bloed naar mijn gezicht stijgen. Ik had nog nooiteen vrouw zo ronduit horen praten. Mijn hele leven was ik ge-wend aan de stille, passieve taal van vrouwen, waarmee ze vaaknog van alles zeiden.

‘Nee, dat is het niet.’ Daarvoor kende ik mijn meester te goed.‘Maar het lijkt erop –’

‘Jij houdt van hem. Wil je mij dan hetzelfde misgunnen?’ Zelachte bitter. ‘Ik mag me niet hetzelfde permitteren als jij, hè? Datzeggen de scholen tenminste, en de priesters.’

‘Ze kunnen je voor de rest van je leven als hoer brandmerken.Dat kun je nooit meer ongedaan maken.’ Het was misschien zelfsnu al te laat.

‘Het kan met niet schelen wat ze zeggen. Alleen wat hij zegt, isbelangrijk. Ik wil graag bij hem zijn. Alleen als het moet, ga ik bijhem weg, want ik vrees dat ik binnenkort lange tijd van hem ge-scheiden zal moeten zijn. Maar ik weet dat ik dat op een of an-dere manier ook moet willen, als de tijd daar is, al was het alleenmaar omdat hij het wil.’

161

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 161

Ik voelde me beschaamd door de schoonheid, de puurheid – nietvan wat ze zei, omdat het schandalig was dat ze een rabbi volgdeen onder vier ogen met mij sprak – maar door de emotie en deliefde die als een duur parfum om haar heen hing. Zou ik net zo-veel durf hebben als zij, vroeg ik me af?

Ik dankte God dat ik niet als vrouw geboren was.

De volgende avond zouden we gaan eten bij Simon de Farizeeër.Ik vond het een goed teken, een mogelijkheid om het venijnwaar we door de anderen aan blootgesteld waren, te compense-ren. Het was een uitnodiging en een verklaring dat we op gelijkevoet stonden, een soort wapenstilstand van de kant van de Fari-zeeën. Maria en Joanna en nog een vrouw die Suzanna heette enmet haar meegekomen was, hadden besloten om niet mee tegaan, omdat we bij een Farizeeër uitgenodigd waren. Ik had Mariadit verzoek persoonlijk gedaan, toen ik haar eerder die dag stilterzijde had genomen– hoe ongepast het ook was om opnieuwmet haar te spreken.

‘Een nicht van me heeft ons uitgenodigd voor vanavond, meenik, dus we kunnen niet mee,’ zei ze. Ik viel bijna aan haar voetenneer uit dankbaarheid.

Simon de Farizeeër was een welgesteld man, een graankoop-man met een rustige aard, wiens verfijnde gedrag ik niet in Gali-lea had verwacht te zullen aantreffen. Net zoals bij Zadok kregenwe schone tunieken aan. Alle dertien!

Zijn huis was een huis van rust en kwaliteit. In de mozaïek-vloer waren geen ongepaste afbeeldingen te zien van mensen ofdieren, alleen de molens en geometrische patronen die geschiktwaren voor een huis of synagoge. Simon zelf was een magere manen ik ging er vanuit dat hij vaker vastte dan voorgeschreven werd– misschien zelfs wel drie keer per week. Toen we aan tafel gingenaanliggen, keek ik toevallig even naar onze eigen Simon. Hij hadal zo vaak bij Farizeeën thuis gegeten dat ik had verwacht dat hijnet zo op zijn gemak zou zijn als de Farizeeër Simon zelf. Maarvandaag leek hij, vreemd genoeg, niet op zijn plek.

162

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 162

In Jeruzalem deden we net alsof we niet hoorden of zagen watandere mensen op hun dak deden. Daarom voelde ik me er ookongemakkelijk bij dat ze hier in Galilea dineerden voor een heelpubliek, dat naar het spektakel kwam kijken – kwam luisteren naarde roddels en de gesprekken, en kwam kijken wat er op tafel stondbij de mensen die zich een rijke maaltijd konden veroor loven.

Maar in tegenstelling tot de maaltijd bij Mattheüs, waar de Fa-rizeeën buiten hadden gestaan, was het dit keer een Farizeeër dieons zou verwelkomen, en de ongewassen menigte bleef buiten.Dit keer zouden we het toonbeeld zijn van een rabbi die op be-zoek kwam bij een Farizeeër en bij hem bleef eten. Ik hoopte datde geruchten over deze avond net zo snel zouden circuleren alsalle andere geruchten over hem.

Maar wat liep het allemaal anders. Verkeerd.We hadden nog maar nauwelijks het gebed voor de wijn ge-

sproken toen een vrouw vanaf de binnenplaats naar binnen glipte.Ze kwam niet alleen het huis in, maar ze liep meteen op mijnmeester af.

‘Jij!’ zei een van de knechten.Ik knipperde met mijn ogen. Had ik deze vrouw al niet eens

eerder gezien? Ik herkende die opgemaakte ogen. Ja! Bij het eten-tje bij Mattheüs thuis!

Waar iedereen haar kende als zondares.Ik herinnerde me dit allemaal te laat, toen ze zich al aan Jezus’

voeten neer liet vallen.De lucht ontsnapte uit de kamer in een sissende zucht. Ik deed

het. Petrus. Simon de Farizeeër. Maar het was te laat.Ze raakte hem aan – legde haar handen op zijn voeten. Het

beeld van die blanke vingers die zijn voeten streelden zou me nogweken en maanden achtervolgen.

Haar gezicht stond gespannen, alsof ze geconcentreerd aan hetbidden was, maar haar ogen waren open. Ze haalde hortend ademen toen vertrok haar mond en begon ze te huilen, haar handenom zijn voeten. En toen ze naar hem opkeek –

De adem stokte in mijn keel.

163

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 163

Wat een intense toewijding! Wat een gepijnigde liefde!De lucht die met een zucht uit de ruimte vertrokken was,

kwam met een knal weer terug toen ze een glazen flesje uit haarmouw haalde en het openbrak. De geur van een kostbaar parfumvulde de kamer – zwaar en zoet walmde het over de hele tafel.

Nardusolie. Ik had het weleens geroken bij een geheime voor-raad die mijn broer geïmporteerd had. Het was een geur uit detempel, een geur die voor God gebrand werd.

Uit het flesje kwam een stroompje olie met de kleur van eenroos. Of wijn. Of bloed.

Het was onverdund en drong mijn neusgaten binnen, bijna netzo voortreffelijk als de uitdrukking op haar gezicht.

Ik kon mijn ogen er niet vanaf houden – van die vingers, be-dekt met die kostbare olie, en hoe ze van zijn enkels naar zijntenen gleden. Ik hield mijn adem in en sloot mijn ogen, maar degeur zat in mijn neus en haar gezicht in mijn gedachten. Het waseen zware geur, overheersend en koppig als vreugde, als seks, toe-wijding en schoonheid.

Ze liet de sluier van haar haren glijden.Huid. Haar. Tranen. Een ongegeneerd huilen. Haar handen tril-

den en haar schouders schokten en met haar haren als fijne wolveegde ze zijn voeten af. Het was onbehoorlijk. Wellustig.

En toch had ik van mijn leven nog nooit zoiets verhevens gezien.

Simon de Farizeeër was verontwaardigd opgestaan – haar aan-wezigheid verontreinigde het hele gezelschap.

‘Rabbi!’ zei hij.Een goede man, een fatsoenlijke man, zou de vrouw hebben

afgeschud. Hij zou haar met een vervloeking hebben weggestuurd.Maar dat deed Jezus niet.

Ik wist dat hij haar moest veroordelen – hier, openlijk – éénvrouw, één ziel, in het belang van het koninkrijk.

En ik wist ook dat hij dat niet zou doen.Simon de Farizeeër had een vreselijke uitdrukking op zijn ge-

zicht, van een man die zich ernstig heeft vergist.

164

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 164

‘Simon,’ zei Jezus, terwijl zijn vingers zacht het hoofd van devrouw aanraakten. ‘Laat me je iets zeggen.’

‘Ja, legt u het alstublieft uit.’ Zijn stem klonk ijzig en hij hieldzijn ogen afgewend.

‘Twee mannen hadden een schuld bij een geldschieter. De eentien keer zoveel als de ander.’

Misschien had Simon de Farizeeër nog nooit iets bij een geld-schieter geleend, maar de mensen buiten de deur hadden datwaarschijnlijk wel, wat een flinke deuk in hun trots had gemaakt.Ik wist dat Jezus eigenlijk tot hen sprak.

‘Geen van beiden kon het geld terugbetalen en daarom scholdhij hen hun schuld kwijt. Wie van de twee zal hem de meeste lief-de betonen?’

Het gezicht van de Farizeeër werd rood. Toen een bediende bin-nenkwam met een schaal, gebaarde hij ongeduldig dat ze moestvertrekken.

‘Ik ben in uw huis te gast,’ zei Jezus, ‘en u hebt me geen watervoor mijn voeten gegeven. Maar zij heeft met haar tranen mijnvoeten natgemaakt en ze met haar haar afgedroogd.’

Nee. Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht. Nee.De vrouw vertrok. Hoofden werden omgedraaid om haar na te

kunnen kijken, alsof ze iets anders was dan een ordinaire prostituee.Ze was in tranen binnengekomen. Ze vertrok in alle rust, terwijlde geur van het kostbare parfum achter haar aan dwarrelde. Zehield haar hoofd recht, alsof zij degene was met een fijn linnentuniek aan en niet wij.

Zij was dan misschien gered, maar wij hadden zojuist onze ondergang getekend.

165

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 165

Twintig

Het was sabbat en ik hoopte maar dat de uren snel voorbij zou-den gaan, en dat ze de Farizeeën en de priesters en rabbi’s

die op ons neer waren gedoken, zouden meenemen. Sommigenwaren zelfs helemaal uit Jeruzalem gekomen.

Het was de menigte en de roem waar ik op had gehoopt – al-leen niet op de juiste manier. Ze kwamen luid schreeuwend ensommigen staken vermanend de vinger op naar de vrouwen inonze groep. Ik probeerde tussen Maria van Magdala en de groepin te gaan staan, en zelfs om haar naar buiten te smokkelen, maarde groeiende menigte was ons vroeg in de morgen naar de syna-goge gevolgd en hield ons daar tot laat in de middag ingesloten,als gevangenen.

‘Bent u de messias?’‘Ze zeggen dat u Elia bent!’‘Alstublieft, mijn broer is blind –’Op een gegeven moment trok iemand een man tussen de drin-

gende menigte bij de deur door. Hij was als een dier in hun han-den – blind en stom. Hij maakte dierengeluiden en klauwde metzijn handen in de lucht.

Het was sabbat.Maar ik wist dat dat geen verschil zou maken.Mijn meester liep naar de man toe – op dat moment zag ik de

lijntjes om Jezus’ ogen, hoe ontzettend moe hij was – bedekte hetgezicht van de man met zijn handen en fluisterde iets tegen hem.Ik keek toe, zoals ik al eerder had gedaan, hoe de melkwitte iris-sen weer helder werden en konden zien, en het geluid van woor-den – eerst nog eenvoudig, maar daarna duidelijk gearticuleerd,alsof hij ze niet pas geleerd had, maar ze al zijn hele leven kendeen gebruikte. Het was één ding dat een stomme ging horen en

166

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 166

geluiden begon na te bootsen, maar het was heel iets anders nuhij zijn Hosanna’s naar het plafond omhoop riep.

Die dag dacht ik dat het dak van de synagoge in zou storten.‘Hij gebruikt helemaal geen kruiden! En Salomo’s spreuken dan?’‘Was deze man eigenlijk wel echt doof of blind?’‘Dankzij Beëlzebub, de vorst der demonen, kan hij demonen

uitdrijven!’Boven het rumoer in de synagoge uit riep Jezus: ‘Elk konink-

rijk dat innerlijk verdeeld is, wordt verwoest en geen enkel huisdat innerlijk verdeeld is, zal standhouden!’

‘Hoort u dat?’ zei ik tegen degene die Jezus ervan had be-schuldigd dat hij door Beëlzebub demonen uitdreef. Druppel-tjes spuug vlogen van mijn lippen. ‘Hij heeft het tegen u!’ Maarde Farizeeën – er waren er nu een stuk of twintig, omringddoor een horde nieuwsgierige, wanhopige en roddelende toe-schouwers – staken vermanend de vinger op en protesteerdenluid.

Een man werd door de menigte geduwd, langs Jakobus enJohannes, en eindelijk door gelaten. Hij werd er door Johannesaan zijn arm doorheen getrokken, alsof hij wedergeborenwerd.

Het was Jakobus, de oudere broer van Jezus.‘Broer!’ riep hij. Jezus draaide met een ruk zijn hoofd om.

‘Kom, we zijn buiten. We zijn je komen halen. Moeder is er ook.’Ze waren hem komen halen zoals een gezin hun krankzinnige

zoon komt ophalen. Hun onhandelbare kind, voordat hij hetgezin of zichzelf nog verder te schande kan maken.

‘Laat het maar regenen,’ zei een van de priesters. Hij wenddezich tot mij. ‘Honi de Cirkelmaker heeft het laten regenen.’

‘Hij heeft net een man genezen!’ snauwde ik.‘Geen van ons had de gelegenheid om hem te onderzoeken,

om er zeker van te zijn dat hij eerst echt blind was. Zeg maartegen je meester dat hij het moet laten regenen. Dat hij ons eenteken geeft. Zeg maar dat we uit Jeruzalem gekomen zijn.’ Wewankelden allebei, omdat er nog een paar mannen de overvolle

167

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 167

synagoge binnen drongen. Hij greep me stevig bij de schouder ensleurde me naar Jezus toe. ‘Zeg hem dat –’

Ik stond abrupt stil. Jezus stond daar alleen, zijn ogen neer -geslagen. Hij schudde zijn hoofd. Alleen, zo nu en dan door iemand opzij geduwd, een groeiende wanhoop op zijn gezicht.Terwijl ik toekeek, ging zijn borstkas omhoog en omlaag, alsof hijgeen lucht ademde maar een zwaar, stroperig verdriet.

De man trok aan mijn mouw en probeerde me te dwingen. Ikhad niet verwacht dat andere rabbi’s en geleerden zo met me omzouden gaan. Zo had ik me mijn verblijf in een synagoge nietvoorgesteld.

‘Laat me met rust!’ schreeuwde ik plotseling, terwijl ik de manachteruit duwde. Zijn ogen gingen wijd open.

Naast me zag ik dat Petrus zijn hand naar zijn middel bracht,maar Simon hield hem tegen met een hand op zijn arm.

‘Broer!’ riep Jakobus opnieuw.‘Dit is mijn huis!’ De stem van Jezus schalde door de synagoge

en echode tegen de stenen deurposten. Iedereen schrok. Naastme verstomde het geruzie.

‘Als ik door Beëlzebub demonen uitdrijf, door wie drijven uweigen mensen ze dan uit?’ Hij stak zijn vinger uit naar een van devenijnigste Farizeeën. Zijn gezicht was rood. ‘Zij zullen dan ookuw rechters zijn!’

Hoewel het buiten koud was, was de lucht in de synagoge be-nauwd en drukkend. Mijn huid tintelde.

De man naast me deed een stap naar voren, maar Jezus bulder-de: ‘Wie niet met mij is, is tegen mij! En wie niet met mij samenbrengt, drijft uiteen!’

‘Een teken!’ riep de man naast me. ‘We willen een teken zien!We zijn uit Jeruzalem gekomen en zullen daar rapport over uuitbrengen. Maar bewijs wat u zegt. Voor zover wij weten, zijnde oren van deze man open gegaan door het lawaai hier. Laathet regenen en weer droog worden! Als u al die andere dingenkunt, wat maakt dan één ander teken nog uit?’

Jezus wendde zijn gezicht af. Zijn handen kwamen omhoog

168

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 168

en hij drukte met de muis van zijn handen tegen zijn ogen.‘Laat het dan regenen! Of bent u soms een oplichter?’ zei de

man boos.‘Een verdorven generatie vraagt om een teken!’ riep Jezus.

‘Maar ik zeg u dat er geen teken gegeven zal worden.’Ik sloeg mijn handen voor mijn ogen.Waarom? Waarom?! Het zou hem niets kosten om deze ruzie

te sussen. Om hen allemaal het zwijgen op te leggen!Maar natuurlijk deed hij dat niet. Natuurlijk niet.In de synagoge ontstond opnieuw chaos. De man die blind en

stom was geweest stond ernaar te staren, zijn handen tegen zijn orengedrukt. De kakofonie was ongetwijfeld te hard aan zijn oren, en ikkreeg medelijden met hem en gebaarde hem naar me toe te komen.

Nu leek de ruimte echt te ontploffen. Ik keek om ons heen. Iedereen had zijn eigen agenda, zijn eigen eisen. Met boze, rodehoofden probeerden ze hem te dwingen dit of dat te doen. Zewerden nog kwader toen hij geen teken wilde geven, of partijwilde kiezen voor de een of de ander, of zelfs niet eens kalm metzijn familie naar huis wilde gaan, zoals een goede zoon, een goedeIsraëliet betaamt.

Een vrouwenstem klonk boven het lawaai buiten uit. ‘Mijn zoon!’De kleine gestalte van een vrouw dook onder uitgestoken armendoor en greep naar de bovenarm en schouder van Jakobus, debroer van Johannes, bij de deur.

‘Het is zijn moeder. Het is zijn moeder. Laat haar erdoor!’ riepik, terwijl ik langs de Farizeeën en de rabbi’s in hun fijne linnentunieken schoof, die geen moeite deden om een boer door hetgedrang te helpen.

‘Rabbi!’ riep ik, terwijl ik haar door de menigte trok, een armom haar middel geslagen, terwijl Jakobus en Johannes in de deur-opening bleven staan. Het was ongepast, maar ik kon er niets aandoen. Ik nam haar bij de hand en terwijl ik dat deed, zakte haarsluier scheef.

Ik greep haar sluier vast en probeerde haar te helpen haar hoofdte bedekken.

169

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 169

Ze zag er niet zozeer uit als een moeder, maar meer als een vrouwdie op het punt stond haar hart te verliezen. Haar kleine vingersgrepen mijn mouw vast en daarna de zoom van haar sluier, enhaar ogen – die mysterieuze ogen – schoten vinnig heen en weerdoor de menigte.

‘Meester! Uw moeder is hier met uw broer!’ riep ik.Hij keek met een vreemde blik in zijn ogen op. ‘Wie?’‘Uw moeder! Uw broer!’ Laat ze hem hier in elk geval weg -

halen.‘Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?’ vroeg Jezus.Ik knipperde met mijn ogen.Hij had het vast verkeerd begrepen. Maar toen wees hij naar

mij. Daarna naar Simon. En toen naar Petrus. ‘Dat is mijn broer.Daar –’ hij wees naar Andreas, en toen naar Nathanaël en naar Jakobus en Johannes bij de deur. ‘En dat,’ hij wees naar Maria vanMagdala, ‘is mijn zus.’

Jakobus staarde hem aan, terwijl hij zijn arm om zijn moedersloeg die haar handen voor haar gezicht had geslagen. Ik had ge-dacht dat er nu toch wel een eind gekomen zou zijn aan de on-aangename verrassingen van deze rabbi. Maar ik had het mis.

Hij gaat zijn familie uit de weg. Hij mijdt hen en legt dan be-slag op mij – ik, die naar mijn broer heb gespuugd en mijn half-broer heb verwaarloosd.

Wat was een man zonder zijn familie? Hier in Galilea, waar zo-veel kinderen stierven nog voordat ze gespeend waren, stond af-gesneden worden van je familie gelijk aan sterven.

‘Hoe kun je deze man nog volgen?’ vroeg een man naast me. Hijhad grijs haar, een stadsoudste. En hoewel ik zag dat de woordenuit zijn mond kwamen, hoorde ik ze met de stem van Levi.

Pas op.

170

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 170

Eenentwintig

De menigte zwol als een onbeheersbare zandstorm. Het wer-den er duizenden. Onze maaltijden, ons opstaan en neerlig-

gen, onze gebeden en rituele baden – alles werd openlijk gedaanvoor iedereen die het maar wilde zien. We konden nauwelijks eenplekje vinden om onze tuniek op te lichten en onze behoefte tedoen, zonder dat er iemand stond te kijken of we inderdaad welJoden waren.

Jezus genas. Hij onderwees. Hij sprak ook steeds openlijkerover het koninkrijk van God, het hemelse koninkrijk. Opruiendetaal volgens koningen en Romeinen. Het was prima om een ver-haal te vertellen over zuurdesem aan een groepje hongerige vis-sers in Kafarnaüm. Het was heel iets anders om hetzelfde verhaalte vertellen aan duizenden mensen die onderweg waren naar Je-ruzalem voor het Inwijdingsfeest van de Tempel.

We waren ons er allemaal van bewust dat we steeds meer ge-vaar liepen. Herodes zou een dergelijke mensenmassa die zich oméén man verzamelde niet over het hoofd zien, dat kon hij zichook niet veroorloven onder zijn Romeinse meesters.

Het moest spoedig gebeuren.

Op een avond leunde Jezus zwaar op Jakobus’ schouder, terwijlwe uit de heuvels omlaag liepen. Een jonge man, mager als eenlat, drong zich door de menigte. Uit zijn grote enthousiasme con-cludeerde ik dat hij nog net op tijd gekomen was om de meesterte zien vertrekken.

‘Alstublieft, rabbi, laat me u volgen waarheen u ook gaat!’Jezus liet zijn hoofd hangen en had zijn arm om Jakobus’

schouders geslagen. De afgelopen dagen werd hij steeds vakerovervallen door vermoeidheid. ‘De vossen hebben holen en de

171

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 171

vogels hebben nesten,’ zei hij. ‘Maar de zoon des mensen kan zijnhoofd nergens te ruste leggen.’

‘Wat – wat bedoelt u daarmee?’ vroeg de man, terwijl hij vanhem naar ons keek.

‘Hij bedoelt dat je naar huis moet gaan,’ verzuchtte Jakobus.Op dat moment zagen we een nieuwe groep mensen over de

velden en de weg uit de stad naar ons toe komen. Simon kreunde.‘Niet nog meer. Hij spreekt nu al wartaal,’ mompelde Petrus.

Ook hij had donkere kringen onder zijn ogen van vermoeidheid.‘Vlug,’ zei Jakobus. ‘De boot.’De gedachte aan water zat me niet lekker. Ik was doodmoe en

wilde niets liever dan me op de vloer van Petrus’ huis laten vallen.‘Op de boot kan hij rustig slapen,’ zei Petrus. ‘En de frisse lucht

op het meer zal de rest weer opfrissen.’Ik wilde niet opgefrist worden. Ik wilde alleen maar liggen en

niets meer horen van het rumoer van de afgelopen drie dagen.Maar dat zei ik niet, en Petrus en Johannes gingen vooruit omeen boot te regelen en thuis wat te eten te halen.

Ik had inmiddels ervaren dat Galilese vissers nogal bijgelovigzijn over het meer en de weersomstandigheden daarop. Meer daneens had ik hen naar de lucht zien kijken en een gebed zien mur-melen alsof het een toverspreuk was. Nu de twee mannen voor-uit gingen, zag ik dat Jakobus iets in zijn baard mompelde, terwijlhij naar het oosten keek.

‘Wat? Wat is er?’Maar toen kwam de menigte al op ons af. Sommigen riepen,

anderen zongen.‘Vlug,’ zei ik.Jezus strompelde voort over de wandelweg langs de oever. We

hielpen hem in de boot.Ik zag hoe Petrus even kort over zijn schouder naar Kafarnaüm

keek, alsof hij bang was dat het stadje er niet meer zou zijn als weterugkwamen. Toen voeren we het meer op.

Het voelde als een plotselinge opluchting nu we niet meervoortdurend bestookt werden door de mensen die elkaar ver-

172

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 172

drongen om Jezus te zien, om te vragen om een zegen of ge -nezing of het antwoord op een vraag. Maar tegelijkertijd leek denachtelijke stilte vreemd griezelig. Terwijl Jakobus, Johannes,Mattheüs en Thomas de riemen oppakten en Petrus en Andreaszich met de zeilen bezighielden, besefte ik dat het inderdaad eenprachtige avondschemering was.

Jezus stortte bijna in elkaar onder het dek van het achterschip,met een zak ballast onder zijn hoofd. Terwijl de boot door de gol-ven het meer op zeilde, bewoog hij nauwelijks meer. Als ik nietbeter had geweten, zou ik geschrokken zijn dat hij daar zo stil lag.Alleen zijn voeten in de sandalen slingerden licht heen en weerbij elke rimpeling in het water. Hij lag daar alsof hij dood was.

Ik wendde mijn hoofd af.Ik leunde achterover tegen de zijkant van de boot, gekalmeerd

door het regelmatige geluid van de riemen die door het watergleden. Het duurde niet lang voordat mijn oogleden naar benedenwerden getrokken, alsof er stenen gewichten aan hingen, zoals aande netten van de vissers.

Even had ik het gevoel dat ik dreef…De scheve planken van de bodem van de boot raakten me hard,

waardoor ik een moment lang geen lucht meer kreeg.Geschreeuw. Ik duwde me overeind van de bodem van de boot,

mijn armen bijna tot de ellebogen in het water. De regen striem-de mijn gezicht als ijzige dolken. Iemand brulde bevelen. Bovenme waren Petrus en Andreas bezig het zeil te strijken tegen eenkolkende wolkenlucht.

‘Jakobus!’ riep Johannes. Hij dook door de boot naar het roerom zich erop te laten vallen, samen met Andreas. Ik kon hemhoren omdat hij dicht bij me was, maar de loeiende storm ver-slond het geschreeuw van de anderen. Het zeil schoot los en devallen sloegen Mattheüs in het gezicht, zodat hij achterover tegende zijkant van de boot werd geslingerd en bijna overboord viel.Tegenover me klemde Nathanaël zich met beide armen aan derand van de boot vast.

Een enorm regengordijn sloeg neer op het kolkende water. De

173

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 173

boot, die altijd zo lekker licht op het water lag, rolde en tolde nuals een twijgje over het meer. De bliksem verlichtte Petrus’ ge-zicht, en de uitdrukking van afgrijzen erop deed het bloed inmijn aderen stollen.

‘Rabbi!’ schreeuwde Petrus, terwijl hij probeerde het zeil vastte pakken. Een zwarte muur van water doemde voor ons op enhet achterschip klom omhoog, totdat de boot bijna loodrechtomhoog wees. Jakobus wierp zichzelf tegen Jezus aan, die nogsteeds met zijn armen om de zandzak geslagen lag te slapen.‘Rabbi!’

Ik maakte me klein en greep me vast aan de rand van de boot,terwijl een tweede reuzengolf als een Goliath uit het meer op-steeg. Even voelde ik paniek, als van iemand die verdrinkt. Ik lietmijn hoofd hangen en snakte naar adem.

Vanavond ga ik dood.Ik kon er alleen maar aan denken dat ik niet naar de mikwe ge-

weest was. Ik had mezelf de afgelopen dagen niet gereinigd. Ikhad vanavond het sjema niet opgezegd. Ik had geen van deze din-gen gedaan. Ik had het gezag van de priesters genegeerd en ikstond bij de Farizeeën bekend als afvallige.

Ik zou sterven, en mijn rabbi en meester, mijn langverwachtemessias, met mij. De menigte langs de oevers van het meer zouzich uiteindelijk wel verspreiden en Johannes zou wegrotten inde burcht van Herodes, terwijl de Romeinse soldaten toekekenbij het Inwijdingsfeest. Misschien zou de zoon van Judas bar Hiz-kia uit de heuvels aan komen stormen, maar dan zou hij door delegioenen worden neergemaaid.

Ik klauwde de regen uit mijn gezicht en probeerde te bidden.Ik voelde hoe Nathanaël me vast greep en hield hem met trillendehanden klemvast. Samen zouden we ondergaan naar een waterigsjeool. Ik kon alleen maar denken: dit was het niet de bedoeling.Zo hoorde het niet af te lopen. De menigte, de wonderen, de on-verklaarbare momenten van inzicht. Het zou allemaal op nietsuitlopen.

De boot stampte in de golven en het achterschip stak half uit

174

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 174

het water. In een bliksemflits zag ik de voeten van Jezus slap opde bodem van de boot liggen, half in het water, als van een drij-vend lijk. Was hij verdronken, daar in het achterschip? Was hij erstilletjes tussenuit geknepen, zonder afscheid van ons te nemen?Het zou niet lang meer duren of we zouden allemaal het gelukkennen zo rond te drijven.

Ik dwong mezelf los te laten, een sprong naar voren te doen enhem bij de benen te grijpen. Toen kantelde de boot, waardoor weallemaal achterover vielen. Eén afschuwelijk moment dacht ik datwe zouden kapseizen.

Ik deed mijn mond open om hem te roepen, maar een neer-beukende golf sloeg me in het gezicht en om de oren en deedmijn hoofd bonken.

Johannes viel over ons heen en greep me bij de arm toen ikbijna overboord spoelde. ‘Meester! Red ons!’

Het was een afschuwelijk geluid, die gil. Ik zou het me de restvan mijn leven blijven herinneren.

Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht in een poging mijnogen te beschermen. Tegen de donkere lucht zag ik hem opstaan,zijn lichte tuniek afstekend tegen het kolkende duister. Hoewelde storm in mijn oren bulderde en ik hem niet kon horen, ver-stond ik toch wat hij zei:

Wees stil.De woorden werden niet tegen de razende wind geschreeuwd

of bevolen tegen de lucht, maar ze klonken rechtstreeks in mijnhart.

De boot dobberde wild heen en weer toen de woeste golvenkleiner werden. Mijn haar en baard zaten tegen mijn hoofd engezicht geplakt. De kolkende wolkenlucht verwijderde zich als delange, verwarde haardos van een vrouw die zich abrupt omdraait.Ze verdween naar het oosten, waar ze ook vandaan gekomen was.Daaronder, langs de oever, schitterden de lichtjes van Kafarnaümen Heptupegon in de schemering.

Stilzwijgend staarden twaalf mannen elkaar aan, ziek van angsten tot op het bot doorweekt. De druppels die van hun gezicht en

175

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 175

haar en baard vielen, kletterden melodieus in de plas water onderin de boot.

Wat zou er gebeurd zijn als Johannes niet om hulp had ge-schreeuwd? Als hij hem niet wakker had kunnen krijgen?

In het westen, achter de donkere kolos van de berg Tabor,kleurde de ondergaande zon de lucht rood.

Naast me mompelde Thomas, wiens lippen nog steeds een blau-wige tint hadden: ‘Hoe is het mogelijk dat de wind en de golvenhem gehoorzamen? Wie kan dat? Wat voor iemand doet dat? Geenmens, geen mens.’ Daarna begon hij de woorden van het sjema tefluisteren, steeds weer opnieuw. Ik veegde mijn gezicht af met eenarm die pijn deed als ik hem bewoog, zo stevig had ik de randvan de boot vastgeklemd. Ik boog mijn hoofd, terwijl ik probeerdemijn ademhaling onder controle te krijgen en mijn handen telaten stoppen met trillen.

De Farizeeën hadden gevraagd om een teken. Maar hij had hetons gegeven.

Toen we aan de andere kant van het meer kwamen, hoosden wede boot leeg en gingen even zitten, terwijl Jakobus aan boord eenkookvuurtje aanmaakte. Ik herinner me dat de vlammen danstenzonder te flakkeren, omdat er geen wind was.

Ik sloot mijn ogen en dacht dat ik te uitgeput zou zijn omwakker te blijven, maar ik kon me niet overgeven aan de slaap.Steeds maar weer zag ik voor me hoe Jezus rechtop in de bootstond en woorden zei die ik eigenlijk helemaal niet kon horentegen een wind die niet hoorde te gehoorzamen.

Uiteindelijk moest ik wel in slaap zijn gevallen, want op eengegeven moment hoorde ik vogels zingen en voelde ik de bootdeinen, doordat Andreas wat twijgjes en gras en mest op het vuurlegde.

Mijn kleren waren nog niet droog, maar kleefden aan mijn lijf.Het voelde als half opgedroogde mest – muf, stinkend en koudtegen mijn huid.

Ik herinnerde me vaag nog dat we de boot op een zanderig

176

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 176

stuk van de oever hadden getrokken. We waren over het meer ge-varen en hadden de boot hier aan de pier gemeerd – waar? Toenbesefte ik: we lagen aan de oostelijke oever van het meer, in hetterritorium van de Gerasenen, dat net als Scythopolis onderdeeluitmaakte van Decapolis.

Een aantal van de andere mannen was met Jezus aan land ge-gaan. Maar Simon, die naast me zat, weigerde uit de boot te komenen loosde zijn ochtendplas rechtstreeks in het meer.

‘De mensen hier zijn heidenen, nog erger dan Samaritanen. Zeverbranden daar geen schapenmest, maar varkensmest.’

Waarom waren ze aan land gegaan? Het enige voordeel hierwas dat we buiten Herodes’ territorium waren, maar ik weet nietwat erger was – de onreinheid van een heidens land, of voort -durend in de gaten gehouden worden door Herodes’ spionnen.

Maar daar liep mijn meester, in de richting van de heuvels. Zouhij het sjema hier willen bidden, op deze heidense plek?

In het westen, waar de heuvels scherp tegen de lucht afstaken,leek de grond te bewegen. Maar toen zag ik dat het helemaalgeen grond was, maar dieren die liepen te grazen, niet zo ver weg,snuivend, met een kleur als stenen of aarde of –

Varkens. Misschien wel honderd, of meer.Als kind had ik ze wel gezien op de markt in Scythopolis, waar

ze verkocht werden. Toen fascineerden ze me, maar nu walgde ikervan, al was het alleen maar vanwege de herinnering aan de pleken de schande die we sindsdien met ons meedroegen.

Ik ging achter de anderen aan, hongerig en knorrig, bezorgdom het plan van mijn meester. Hij wilde hier toch zeker niet gaanprediken? Het stadje lag ver landinwaarts en we hadden maarweinig geld om uit te geven. En wat zouden de heidenen doen –ons bij zich opnemen? Ons te eten geven? Ons verwelkomen aanhun onreine tafels om hun varkensvlees te eten en te drinken uithun onreine aardewerken vaten?

Voor me op de volgende heuvel zag ik een korte, overhangendepokdalige basaltrots met gaten erin. Sommige daarvan waren af-gesloten – zorgvuldig afgesloten met stenen.

177

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 177

Graven.‘Meester!’ riep ik. ‘Meester!’ Van hoger op de heuvel klonk een

vreemd geluid, als een windvlaag.Petrus aarzelde even en keek achterom naar mij. Het geluid

klonk opnieuw, maar dit keer zag ik dat het niet door de windkwam.

Het was een man, bruinverbrand en vuil, die de heuvel af kwamrennen, nee, zichzelf naar beneden stortte, terwijl hij een afschu-welijk gekrijs uitstootte.

Eerst dacht ik dat het een rover was. Maar toen zag ik dat hijhelemaal naakt was.

Weer die schreeuw. Zijn mond was een gapend gat in zijn gezicht.

Hij rende niet gewoon, maar stormde omlaag zoals ik eenpaard dat weleens had zien doen. Zijn onverzorgde haar wapper-de achter hem aan en hij hield zijn armen als vleugels wijd uit-gespreid, zodat het bijna leek alsof hij vloog en onmogelijk konvallen. Zijn blik was gericht op het groepje mannen voor me ende uitdrukking op zijn gezicht had ik nog nooit bij een mens gezien.

Boosaardig. Een kille, ziedende blik in zijn ogen, terwijl zijntong over zijn onderlip naar buiten kwam.

Het was de blik van een krankzinnige. De blik van een moor-denaar.

Hij vloog op de mannen af. De spieren in zijn magere dij benenwaren zichtbaar onder de huid terwijl hij recht op één man afging: Jezus.

Ik dacht: hij gaat hem vermoorden.Ik trok mijn mes terwijl ik naar hen toe rende, maar ik was nog

zo’n twintig passen achter hen, te ver weg.‘Petrus!’ riep ik. ‘Je zwaard!’Zijn hand lag al op het gevest, maar Jezus stak zijn hand op en

het zwaard bleef in de schede. Ik schreeuwde nogmaals toen dekrankzinnige de afstand tussen hen overbrugde – een bootlengtenog, een paar passen –

178

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 178

Plotseling viel hij hard op de grond, alsof hij door een on-zichtbare hand omver geduwd was.

Petrus en Johannes sprongen als één man achteruit en botstenbijna tegen mij op, terwijl Jakobus zijn arm voor zijn meester uit-stak. Maar Jezus duwde hem opzij, zoals ik niet had gedacht dateen man van Jakobus’ formaat opzij geduwd kon worden.

‘Wat wilt u van me, zoon van de allerhoogste God?’ riep deman.

Zijn stem knarste als stenen die over elkaar schuren. In zijnmondhoek zat een dot schuim. Naakt en bebloed klauwde hijzich een weg naar voren over de grond en stortte met gekromderug weer achterover, terwijl hij herhaalde: ‘Zoon van de Aller-hoogste!’

Zoon van de allerhoogste God?‘Meester,’ zei ik, maar het was niet mee dan een fluistering. Er

scheen een donker licht in zijn ogen dat ik nooit eerder in iemandsogen had gezien.

‘Wat is je naam?’ vroeg Jezus, alsof het een heel gewone manwas uit de mensenmassa die rond Kafarnaüm kampeerde.

‘Onze naam is Legioen,’ zei hij met een afschuwelijke glimlach.Hij kwam overeind en landde weer op de grond, niet zozeer alsofhij viel, maar meer alsof hij werd neergegooid. Er zat vers bloedop zijn gezicht, dat uit zijn mond en lippen vloeide.

‘Stop! Werp ons niet in de afgrond!’Ons?Er liep een koude rilling over mijn rug.Deze man was niet krankzinnig.In een bremstruik vlakbij begonnen een paar bijen te zoemen.

De man werd wild en begon te slaan naar onzichtbare insectenom hem heen. Toen pas besefte ik dat er zo vroeg in het seizoennog helemaal geen bijen waren, en dat het zoemen op de een ofandere manier bij hem vandaan kwam.

Hij hield zijn hoofd schuin in een ogenschijnlijk onnatuurlijkehoek, alsof hij zijn best deed om iemand te horen, iets te horenwat wij niet konden zien. Jezus deed een stap naar hem toe en hij

179

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 179

stak zijn arm uit naar de hoge heuvels en schreeuwde: ‘Doe onsgeen pijn. Stuur ons naar de varkens. Laat ons daar intrekken!’

Boven ons deinde een zee van varkens over de heuvel, zoals hetwater gisteravond op het meer. In de verte stond een man aan derand van de kudde stil. Hij leek naar ons te kijken en toen te wij-zen. Nu zag ik dat er een tweede man bij hem was.

Jezus ging op zijn hurken voor de bezeten man zitten.‘Meester!’ Ik had mijn stem weer teruggevonden. De bezetene

zou zich op hem werpen, hem wurgen of de ogen uitkrabben.Jezus’ duwde Jakobus’ handen weg, terwijl de grotere man hem

probeerde terug te trekken. Hij leunde voorover en keek de manin de ogen, zoals iemand door een raam kijkt.

‘Ga.’Heel zacht.Eerst hoorde ik het geluid niet dat achter ons begon, als een

windvlaag. Toen rukte de wind aan mijn haar, deed mijn mantelklapperen en rukte die van Jakobus helemaal af. De man viel achter -over en bleef plat op de grond liggen, als iemand die door een karomver wordt gereden. De lucht was veel te kil voor zo’n zonnigeochtend, en overal vlogen onnatuurlijke schaduwen. De man lagte kronkelen op het gras en gilde.

Boven ons bleef de heuvel deinen. Gehuil – van de wind, deman… de varkens. Hoog boven ons kolkte de kudde als de zee.Geschreeuw van de varkenshoeders, die zich nauwelijks nog uitde voeten konden maken toen de kudde recht op hen af rende.Nee, niet op hen af, maar naar de rand van de heuvel. Daarstormden ze hem voorbij, een stortvloed van grotesk gezwollenbeesten, die met tientallen, honderden tegelijk de heuvel afstormden. Zelfs van hieraf kon je de grond voelen trillen.

Omlaag, omlaag ging het, als een waterval van vlees die van deklif stortte. De grond glooide niet geleidelijk naar het water toe,zoals waar wij de boot hadden aangelegd, maar hield abrupt opbij een uitstekende rots. De varkens vielen omlaag in het water enverdwenen uit het zicht. Sneller en sneller renden ze, alsof de hel-ling zelf in het water zakte. Onder hen krioelde het in het water.

180

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 180

Het duurde maar even voordat ze allemaal over de rand in hetwater waren gestort. Even later was ook het wateroppervlak weerkalm.

Op de heuvel daarboven was het griezelig stil. De geur van pasomgewoelde aarde woei naar ons toe van de brede strook ver-trapte grond die de beesten hadden achtergelaten. Daaronder kab-belde het meer tegen de oever en kwam het geschommel van deboot weer tot rust.

Er was geen varken meer te zien. De varkenshoeders, scherp af-getekend tegen de heldere ochtendlucht, brachten de handen naarhet hoofd. En ik begreep dat het hele bezit van het stadje – hunhele levensonderhoud – zojuist volledig verdwenen was.

Ik viel op mijn knieën neer.Toen Jezus de naakte man van de grond had helpen opstaan,

zijn eigen mantel uit had getrokken en hem ermee had bedekt…nadat hij tegen de man had gezegd dat hij naar zijn familie terugmoest gaan en de varkenshoeders schreeuwend terug waren ge-rend naar de stad – ongetwijfeld om anderen te halen om ons tedoden – pakte ik iets op van de grond. Een handboei, die tijdensde worsteling van de pols van de man was losgeraakt.

Hij was opengebarsten, helemaal verbogen, zoals niemand be-halve een smid met een hete smeltoven het had kunnen doen.Maar daar lag hij, opengebroken, alsof hij niet op slot kon of durf-de te blijven.

De stem van Levi in mijn binnenste verstomde. Ik keek naardeze man, deze rabbi aan wie ik met hernieuwd ontzag mijn levenhad verbonden, hoe anders hij ook was. Ik begreep de betekenisvan dit teken maar al te goed.

Wat waren de Romeinen anders dan heidenen en varkens endemonen in het land Israël? Het beruchte Tiende Legioen hadtoch een wild zwijn op zijn banier – wat op zich al tegen Godswetten in ging?

Als hij het met zoveel woorden had gezegd – geschreeuwd zelfs– zou het niet duidelijker geweest zijn dan nu.

Alleen door deze ene daad wist ik dat deze man de demonische

181

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 181

varkens uit Rome van de heuvels van dit land zou verdrijven endat Israël eindelijk vrij zou zijn.

In de lente zouden we oprukken naar Jeruzalem. En binneneen paar jaar misschien naar Rome. Toen geloofde ik dat allesmogelijk was. Ik was vastbesloten om te genieten van deze laatstedagen en weken, zoals je geniet van de laatste uren voor het paas-feest, als alle voorbereidingen getroffen zijn, de familie op bezoekis en de feestruimte, het lam en al het andere eten klaarstaan. Alsje eindelijk kunt gaan zitten en het feest begint.

Mijn hart jubelde. Messias. De door God gezondene. Ik hadniet voor niets gewacht, geleden, gehoopt en verlies geleden.

182

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 182

Tweeëntwintig

Ze kwamen op de sabbat bij ons en schonden die dag om onshet nieuws te brengen. Maar ze hadden niets hoeven zeggen,

alleen al aan hun afgetobde gezichten konden we het zien.Johannes was dood.Een van zijn discipelen, een man die Daël heette en eerder met

Levi mee was gekomen, viel aan Jezus’ voeten neer en huilde.‘Herodes heeft hem laten onthoofden. We hebben hem net be-graven.’

Dit keer had Jezus geen woord van troost voor een ander klaar.Hij wankelde achteruit en sloeg zijn handen voor zijn gezicht.Andreas, aan de andere kant van de kamer, gaf een schreeuw. Hijwas vroeger ook een discipel van Johannes geweest.

Ik kon het me niet voorstellen, die charismatische wilde manvan bij de Jordaan nu voorgoed het zwijgen opgelegd. Maar aande andere kant kon het niet anders. Herodes wilde en kon hemniet laten leven. Hij had in Herodes’ gezicht gespuugd en dus hadHerodes hem onthoofd.

Ik herinnerde me de avond waarop ik Zadok had ontmoet enhoe hij Johannes’ naam had weggewuifd, alsof hij toen al dood was.

Nu greep de angst me bij de keel.Jezus was Johannes’ neef. Ze leken in eerste instantie zo op el-

kaar dat ze dezelfde woorden gebruikten in hun prediking en vaakdoor elkaar werden gehaald, totdat Jezus fanatieker was gewordendan zijn wilde neef en een heel leger achter zich aan kreeg.

Als Johannes dood was, was het een kwestie van tijd voordatmijn meester hetzelfde lot zou ondergaan.

Aan dat soort dingen leek Jezus niet te denken. Hij rende plotse -ling de binnenplaats op, zijn handen in het haar. Even later klonker een vreselijke, gekwelde schreeuw.

183

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 183

Daël keek op. Er liepen sporen van tranen over zijn vuile ge-zicht. ‘Ik heb mannen bij me – bijna twintig. Er komen ook noganderen, die de sabbat niet wilden schenden.’

‘Twintig? Maar het waren er zoveel!’Hij schudde zijn hoofd. ‘De rest is gevlucht. In de afgelopen

dagen waren we met steeds minder, toen de mannen beseften datze een veroordeelde volgden.’ Hij ging met zijn hand langs zijnneus, maar liet toen zijn hoofd weer in zijn handen zakken.

‘Waar is Levi?’ vroeg ik.‘Weg. Ik weet niet waarheen. Hij is midden in de nacht ver-

trokken.’‘Kom. Je kunt nu onze meester volgen,’ zei ik. ‘Het is sabbat.

Kom, eet wat en rust uit.’De geruststelling in mijn stem leefde niet in mijn hart.Die nacht dacht ik na over elk woord dat ik had gezegd over

het komende koninkrijk, alles wat ik ooit had gezegd of herhaaldvan Johannes’ of Jezus’ woorden wat men als opruiend kon be-stempelen tegen Herodes of Rome.

Ik vroeg me af wat Zadok en de Zonen zouden vinden van dedingen die ik had gezegd. Maar natuurlijk wist ik dat wel – zezouden dergelijke dingen nooit zelf hebben gezegd, maar lieverhebben gewacht tot het moment waarop iemand anders zijn nekuitstak, zodat ze pas op het laatste moment in het geweer hoefdente komen.

Lafaards. Lafaards, allemaal.En ook ik was een lafaard. Want hoe meer ik mezelf voorhield

dat ik niets opruiends had gezegd, hoe meer ik besefte dat dat eenleugen was. Ik was van stad naar stad getrokken om de boodschapte verkondigen van een koninkrijk dat niet van Rome was. Ik hadme verheugd over de groeiende honderden, duizenden mensendie ons hadden vergezeld op onze reis en had me voorgesteld datwe een heel leger zouden vormen. Hoe ik mezelf ook probeerdete overtuigen, ik kende de waarheid: door mijn meester te volgen,had ik mezelf vierkant buiten de veilige grenzen van de wet ge-plaatst. Een van al die honderden mensen zou kunnen vaststellen

184

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:29 Pagina 184

dat ik zijn boodschap had gepredikt, of in zijn naam mensen hadgenezen.

Mijn lot was onlosmakelijk verbonden met het zijne.Ik wilde niet als een rover in de heuvels sterven, of als mijn

vader aan een kruis. Ik had al te veel gegeven – en verloren – voorde vrijheid.

Maar mijn meester was geen nieuwe Judas de Galileeër of zelfseen Johannes de Doper.

Hij was de messias. Als hij het niet was, dan was niemand het.En dus we moesten actie ondernemen, en vlug ook.

Maar er kwam geen actie.Jezus’ charisma begon te verflauwen. Hij werd mager en zag er

afgetobd uit. Aan het einde van de dag ging hij naar de heuvelsen kwam soms pas met zonsopgang weer terug. Er leek eendoodse sluier over hem te hangen, alsof hij degene was die delijkwade droeg en niet Johannes in het graf.

Midden in de nacht slopen vele van zijn volgelingen stiekemweg. De volgende nacht, en de nacht daarna, verdwenen er nogmeer.

Ik legde mezelf neer bij het feit dat we met het paasfeest nogniet naar de Heilige Stad zouden oprukken.

Ik troostte mezelf door te denken dat Jezus op David leek. Netals David moest hij zich verbergen voordat hij zijn plaats als ko-ning zou opeisen. Hij was uit de lijn van David. Dit verhaal hadzich al eens eerder afgespeeld. Dat hield ik mezelf voor, steedsweer opnieuw.

Totdat ergens in mijn achterhoofd dat stemmetje begon.Je zou ook kunnen vertrekken. Ik zou nu weg kunnen gaan,

naar huis. Ik zou mijn moeder en mijn familie kunnen ophalenen naar het zuiden gaan.

Misschien naar Kerioth. Of naar Alexandrië. Dan zou ik mekunnen aansluiten bij de discipelen van Philo of een andere groterabbi. De Zonen van de Rabbi wisten inmiddels wel wat ze moes-ten weten. Ze hadden me vast niet meer nodig.

185

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 185

Vroeger wilde je een geleerde worden.Maar geen geleerde kon de dingen die Jezus deed. Ik had mijn

rabbi dingen zien doen die misschien alleen de grootste profetenkonden.

Geen van hen was Jezus.Dus zo stond het ervoor: ik kon niet terug, net zo min als ik de

maanden en jaren terug kon draaien waarin ik mijn meester wasgevolgd.

Als hij het toestond, ging ik ’s morgens en ’s avonds met hem mee.Ik troostte hem als ik hem ’s nachts hoorde huilen. Ik vreesde. Ikbad.

‘Houd je van me, Judas?’ vroeg Jezus een keer in de vroegeochtend. We hadden de hele nacht gebeden, buiten in de heuvels.

‘Met heel mijn hart,’ zei ik, moe en afgemat. Ik verlangde er zonaar dat hij weer bij ons terug zou komen. Weer zou gaan leven.

Dat ik hem weer bij me zou hebben.

186

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 186

Drieëntwintig

Een koopman bracht me een brief in geheimschrift:

Ik heb laatst deelgenomen aan een onderzoek naar deze Jezus. Iknoemde hem een man van twijfelachtige komaf, onbelangrijk. Maar demachthebbers bestempelen hem als een opruier, een lasteraar. Je kuntgeen messias zijn als je deze misdaden pleegt. Er zijn al mensen diehem dood willen zien.

Is Simon de Zeloot trouwens nog bij jullie?

Die avond, toen ik wist dat Simon alleen was, ging ik naar hemtoe en gaf hem een duw.

Hij keek me verrast aan, waardoor ik nog feller werd.‘Wat heeft dit te betekenen?’ riep hij.Ik gooide hem de brief in het gezicht, pakte hem weer op en

hield hem voor zijn neus. ‘Kun je lezen wat hier staat? Jij, die ikals een broer beschouwde! Waarom heb je me nooit verteld datje een van de Zonen bent?’

Hij keek naar de brief zonder hem aan te raken. Zijn ogen vlo-gen over het geheimschrift en hij las de brief tot de laatste regel.

‘Sinds het Loofhuttenfeest reageer ik niet meer op hun brie-ven,’ zei hij mat.

Loofhutten. Toen hij met ons mee de stad uit was gegaan, totmijn verbazing.

Ik greep naar mijn hoofd, de brief nog in mijn hand. ‘Al die tijdhadden we dit samen kunnen doen! Al die tijd had ik je in ver-trou wen kunnen nemen en niet alleen hoeven staan!’

‘Nee. Ze wilden jouw verslagen vergelijken met de mijne. Zezouden ons tegen elkaar hebben uitgespeeld – begrijp je dat dan

187

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 187

niet? Dat doen ze nu ook. Ik had je nooit hierin moeten betrek-ken!’

Ik werd heel stil. ‘Hoe bedoel je: mij erin betrekken?’‘Wie denk je heeft Levi gezegd dat hij je moest gaan halen?

Wie denk je dat je heeft aanbevolen bij Zadok?’Ik staarde hem aan.‘Ik zag een passie in jou voor het komende koninkrijk,’ zei hij.

‘Je wist het goed te verbergen, maar ik zag het al die jaren slui-meren onder de oppervlakte – en na de dood van Susanna vlam-de het op.’

Ik deed een stap achteruit.‘En dus heb ik je binnengehaald. Maar het was niet de bedoe-

ling om bij je te blijven of na het Loofhuttenfeest met je mee tegaan. Met hem. Maar toen we weer in Jeruzalem terug waren…tegen die tijd was ik verknocht aan de man die ik nu meesternoem. Ik kan niet terug naar Jeruzalem, naar dat leven. Nooitmeer. Ik deug nergens meer voor, alleen nog om hem te volgen.Hij heeft me bevrijd. Dat is het belangrijkste, meer nog dan Israëlsvrijheid. Verafschuw me als je wilt, maar dat is de waarheid. Toenwist ik dat ik niet meer mee kon doen met de Zonen van deRabbi. Die rabbi. En nu, wat je ook met hen bekokstooft vooronze meester, ik zal delen in de gevolgen ervan, maar ik help erniet aan mee.’

‘Ik bepaal niet wat er met hem gebeurt!’ zei ik.‘Nee? Wat denk je dat ze doen met wat je hen vertelt? Ze oefe -

nen invloed uit op hun bronnen in de Tempel en aan het hof vanPilatus en van Herodes. Ze hitsen de jonge studenten op, de ze-loten die bereid zijn om voor de wet te doden of te sterven. Zebeseffen niet dat ze nooit vrij zullen zijn, zoals jij en ik.’

‘Hoe bedoel je: ze zullen nooit vrij zijn? Daarom zijn we hiertoch? En we zijn nu nog niet vrij!’

‘Luister je dan helemaal nergens naar? Ben je doof? Denk je datde onrust in je hart weg is als de Romeinen verjaagd zijn?’

‘Ja!’ brulde ik.Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik ga niet naar hen terug.’ Hij stond

188

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 188

op. ‘Zeg hen maar wat je wilt. Mijn familie zal er misschien onderlijden. Ze hebben mijn broer zo goed als bedreigd –’

‘Zadok nodigde me bij hem thuis uit.’‘Natuurlijk. Dit zijn mannen van gewicht en ze wilden dat jij

dat ook wist. Rijke en machtige mannen en Farizeeën.’‘Waarom Farizeeën?’ Zo lang ik me kon herinneren, had onze

meester niets anders gedaan dan Farizeeën beledigen.‘Wie denk je dat er graag wil dat er een messias naar Jeruzalem

komt, nog meer dan wij? Dat zal ik je vertellen. De Sjammaieten.De militante Sjammaieten. Leerlingen van mijn rabbi, zoals ikvroeger. Velen van hen die in Jeruzalem wonen, zijn Farizeeën.’

Ik staarde hem aan.‘Maar stel dat onze meester het niet doet zoals zij dat willen?

Als Jezus te vredelievend is, wat denk je dan dat ze zullen doen?Zie je niet met wat voor gevaarlijk spel je bezig bent, Judas vanKerioth? De Sjammaieten zullen hem gaan haten. Dat heb ik algezien. Hij zal niet doen wat zij willen. Dat is niet zijn manier.Heb je hem de vorige dag niet horen prediken, dat je iemand deandere wang moet toekeren als hij je slaat? Dat je je bovenkleedmoet weggegeven als iemand het nodig heeft?’

‘Ik dacht – ik heb hem mijn mantel om gedaan toen hij dezijne aan die bezeten man had gegeven…’

‘Judas! Judas,’ grinnikte hij, maar zijn lach klonk niet vrolijk. ‘Ishet een bezetene die onze mantels van ons vraagt… of zijn hetde Romeinen, die kunnen eisen wat ze maar willen?’

Ik voelde me misselijk worden.‘Bedoel je…’‘Ik bedoel dat je je verstand moet gebruiken. Kijk goed om je

heen. Wil jij een vrederijk? Er komt geen vrede. Wil je hem in deTempel installeren? Dat zullen de Farizeeën niet toestaan. DeSjammaieten zijn hem beu, omdat ze hem niet begrijpen. Hij isniet een van hen en daarom veroordelen ze hem. En de Saddu-ceeën – zij willen hem ter dood brengen, voordat de geruchten-stroom over hem nog groter wordt. Voordat Rome ingrijpt enhem onderhanden neemt, en ze nog meer voorrechten verliezen.’

189

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 189

Iets wat hij eerder had gezegd, bleef in mijn hoofd hangen.‘Je zei dat ze je broer misschien tot de ondergang zullen bren-

gen…’‘Wie weet,’ zei hij, terwijl hij een hand naar zijn hoofd bracht.

‘Ik heb mijn broer gevraagd te verhuizen. Tijdens het Loofhut-tenfeest heb ik hem gesmeekt weg te gaan, en geprobeerd hemervan te overtuigen om met zijn gezin naar Galilea terug tegaan, naar Gamala. Maar hij kan niet weg. Nee, dat is natuurlijk be lachelijk. Hij heeft een zaak. Mijn familie is te rijk om te ver-huizen. Het hangt als een molensteen om hun nek. Ik vreesvoor zijn leven en dat van zijn vrouw en kinderen. Hij heeft hetgezegd, weet je. Onze meester. Dat broer tegen broer zou op-staan.’

‘Waarom? Als je vreest voor hun leven – waarom dan?’‘Omdat ik hier hoor. Ik hoor… bij hem.’ Zijn stem brak. ‘En

omdat, ondanks alles wat ik hem heb verteld, hij me nog steedsbij zich wil hebben. Ik heb hem alles verteld, zelfs dingen die jijniet weet, Judas, die ik niet durfde te vertellen omdat jij zo goedbent en je het al moeilijk genoeg hebt. Hoe zou ik het jou ooitkunnen vertellen? Jij, die volmaakt bent. Je houdt zelfs nog meervan de wet dan ik.’

‘Dat is niet waar. Als je eens wist… en jij, Simon, word je heleleven al de Zeloot genoemd, de ijveraar.’

‘Ja, dat ben ik ook wel,’ zei hij, en zijn stem klonk erg moe. ‘Endaarom vindt iedereen me aardig. Maar ze kennen me niet. Hij –’Hij wees in de richting van de heuvels, waar Jezus heen was ge-gaan, zoals hij bijna voortdurend deed sinds Johannes’ dood. ‘Hijkent me en hij houdt van me ondanks wie ik ben. Nee – om wieik ben. Ik ben het niet waard, en toch, ondanks al mijn geheimen,houdt hij van me.’

‘Simon! Wat voor geheimen? Wat voor vreselijke dingen kun jegedaan hebben dat iemand je zou haten? Je hebt altijd voor hetkoninkrijk geleefd, net als ik!’

‘Je weet niet wat ik gedaan heb – in Gamala, toen ik me pas bijde Zonen had aangesloten, nog voordat ik naar Jeruzalem kwam.

190

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 190

Ik heb bloed voor hen vergoten, Judas. Dat kan door een paar jaarvroomheid niet worden verzoend. Dat kan hij alleen.’

Simon – een moordenaar? Maar Gamala was een nationalistischbroeinest. Dan zou het vast een Romein zijn, die hij had gedood.

‘Wanneer – wat…’‘Die vragen moet je niet stellen,’ zei hij, terwijl hij naar me op-

keek met een gevaarlijke uitdrukking op zijn gezicht. ‘Tenzij jehet echt wilt weten.’

‘De Zonen weten het.’‘Zij weten het al jaren en hebben het geheim gehouden. Maar

nu ben ik hen ontrouw geworden en kunnen ze het tegen me ge-bruiken wanneer ze maar willen.’

‘Schrijf hen dan. Zeg dat je terugkomt. We kunnen samenwerkenom je familie te beschermen en het zal niet lang meer durenvoordat het allemaal niet meer uitmaakt –’

Maar terwijl ik het zei, dacht ik: hier is een man die zelf toe-geeft dat hij het verdient om te sterven.

Hij schudde met een flauwe glimlach zijn hoofd. ‘Je bent nogsteeds een idealist, Judas. Nee. Het is genoeg geweest. Mijn toe-komst ligt hier. Ik ben hierheen gekomen met alles wat ik ben enonze meester heeft me geaccepteerd. Ik kan niet meer terug.’

‘Maar je familie –’‘Dit is mijn familie. Hij is mijn familie. Jij bent nu mijn familie,

Judas. En ik smeek je me te vergeven voor de keren dat ik je hebmisleid of teleurgesteld. Voor het bloed van die man, wiens naamik nooit gekend heb, nooit heb willen kennen. Daarvoor ook.’

Hij zuchtte. ‘Dus nu ken je mijn geheimen. Ik ken de jouweniet, hoewel ik vermoed dat er vele zijn in je verleden. Maar datdoet er niet toe. Je bent mijn broer.’

Ik wilde geen moordenaar als broer. Om een of andere onver-klaarbare reden voelde het alsof ik zelf ook bloed aan mijn handenhad, omdat ik het wist.

‘Je gaat je vanavond reinigen in de mikwe, nu je dit gehoordhebt. Dat weet ik.’

Ik wendde mijn gezicht af.

191

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 191

‘De wet eist… de wet zegt…’‘Het kan me niet schelen wat de wet zegt,’ zei hij zacht. Ik kon

mijn oren niet geloven.‘Er geldt hier een hogere wet, en een hogere verlossing. Ik heb

de offers gebracht. Ik heb alles gedaan om de bloedschuld te ver-zoenen, behalve mijn eigen bloed vergoten. Maar dat hielp uit-eindelijk niet om mijn last te verlichten. Niets hielp, totdat ikhierheen kwam. En daarvoor ben ik jou dankbaar, Judas. Ik benje zo ontzettend dankbaar. Maar misschien begrijp je nu ook waar-om ik afstand hield. Ik wist dat ik degene was die jou hierheenmeegenomen heeft, niet andersom. Het spijt me dat ik je misleidheb. Maar nu zijn er geen geheimen meer tussen ons.’

Ik keerde me van hem af. Wat had hij hier gevonden – verzoe-ning? Maar hoe was dat mogelijk? Hoewel ik in hem geloofde,was Jezus geen priester. Hij predikte de verlossing van de zonde,hij verklaarde mensen vergeven. Maar wat betekende dat vooreen moordenaar?

Ik hield de brief nog een dag bij me, en uiteindelijk schreef ikenkel:

Ze noemen hem een opruier omdat ze hem en zijn komende konink-rijk vrezen. Bereid je voor. De Sadduceeën en de anderen zullen hunplek daarin kwijtraken, maar degenen die hem steunen, zullen grootzijn. Hij heeft zelf gezegd dat de eersten de laatsten zullen zijn, en delaatsten de eersten.

Over Simon zei ik niets.

192

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 192

Vierentwintig

Ze kwamen uit Betsaïda, uit de Decapolis, waar ze geruchtenhadden gehoord over de varkens. Sommigen waren boos en

kwamen hem bestoken. Ze kwamen uit Tyrus en Sidon en zelfsuit Syrië.

Ze kwamen uit nieuwsgierigheid, of uit wanhoop. Maar wat zeniet wisten – niet konden weten – was dat wij juist de wanhopigenwaren.

We waren nu ten noorden van Betsaïda, in het territorium vanFilippus, Herodes’ broer. Daar was het veiliger voor ons. Ik hadniet meer met Simon gesproken. Ik keek niet naar hem als hijvlakbij was en hij zocht mij ook niet op.

Ik had gedacht dat er nog meer mensen zouden vertrekken alswe naar het noorden gingen. Maar na drie dagen was de menigtegroter dan ooit. Aan het eind van de ochtend op de derde dagtelde ik bijna vijfduizend mensen, die de lage heuvels bedektenals een tapijt. We liepen voortdurend tussen hen door, terwijl wede bekende verhalen herhaalden en de mensen zegenden. Wekozen zelfs een paar van de trouwsten uit de menigte uit om onste helpen.

Tegen de middag stond de zon warm boven onze hoofden. Dehonger knaagde aan onze maag. ‘Rabbi,’ zei Andreas. ‘We moetenhen laten gaan om iets te eten te gaan kopen en onderdak te zoe-ken. Sommigen zullen helemaal naar Kafarnaüm of Heptupegonmoeten. In Betsaïda alleen is niet genoeg voorraad om hen alle-maal te eten te geven.’

Jezus, die in gedachten verzonken leek – zo was hij steeds sindsJohannes’ dood – keek hem aan. ‘Waarom geef je hen niet te eten?’

‘Rabbi, het zijn er zoveel.’Hij keek om zich heen. ‘Hebben we hier iets te eten?’

193

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 193

Ik keek van hem naar Andreas, alsof ik wilde zeggen: is hij erwel helemaal bij?

‘Hier hebben we wel iets,’ zei Thomas. Thomas, altijd zo pre-ciesjes. Hij had de mand met onze voedselvoorraad bij zich, waarniet veel meer in zat.

‘Er zit nog nauwelijks genoeg in voor Jakobus alleen. Meester!’zei Andreas.

‘Laat de mensen gaan zitten.’‘Waarom?’ vroeg Andreas, zichtbaar geïrriteerd.Jezus keek hem aan met een vermoeide uitdrukking op zijn

gezicht. ‘Laat ze gaan zitten in groepen van vijftig. En geef ze dante eten.’

‘Ik zeg toch dat we nauwelijks genoeg hebben voor –’ begonAndreas.

Jezus gebaarde ongeduldig naar het eten, alsof wij degenen wa -ren die het niet begrepen. Andreas keerde zich hoofdschuddendom.

Mijn meester pakte de vis en daarna het brood en citeerde hetgebed bij het breken van het brood. Hij zag er afgetobd uit. Evendacht ik, met een zweem van angst: hij is niet bij zijn verstand.

Hij legde het eten in de mand en gaf die toen aan Jakobus, alsofhet daarmee geregeld was.

Ik sloot zwijgend mijn ogen. Ik ergerde me en probeerde tegelijkertijd een groeiend gevoel van wanhoop te smoren. Wehadden plannen. Voor de lente. Voor de menigte. We zouden op-rukken naar Jeruzalem. Plannen en hoop! Hoe lang zou hij nogzo blijven zwelgen in zijn verdriet?

Net voor zonsopgang had hij me tot mijn vreugde gevraagd:houd je van me, Judas? Dat vroeg hij nu bijna voortdurend en ikhad met blijdschap gezegd: ‘Ja! Ja, ik houd van u.’ Keer op keer.En ik had het gemeend. Dat deze man, deze rabbi… deze vriend…die huidvraat genas en de wind kon bedwingen, zo volhardendaan me bleef vragen of ik van hem hield, dat vervulde me metblijdschap en het gevoel dat mijn leven zin had.

Ik genoot van het gevoel dat ik blijkbaar macht over hem had.

194

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 194

Dat de man waar velen hulp van verwachtten, datzelfde deed bijmij. Alsof het zonder mijn liefde allemaal geen zin had.

En als hij ’s nachts huilde, was ik uitgelaten geweest over de wetenschap dat ik gekend was – echt gekend – en toch niet af-gewezen. Dat hij me op een of andere manier nodig had, dezeraadselachtige man, deze machtige man.

Deze gebroken man…Maar hoe precies, dat begreep ik niet.Ik keek even naar Jakobus, die nog met de mand in zijn handen

stond. Hij had een vreemde uitdrukking op zijn gezicht.‘Wat is er?’ vroeg ik. Zat er soms een insect of een schorpioen

in de mand?‘Haal nog eens een mand,’ zei hij. Vreemd.Andreas, die een eindje verderop was blijven staan, schudde zijn

hoofd en snoof.Mattheüs kwam met een tweede mand en Jakobus schudde

brood en vis in de lege mand in Mattheüs’ handen.Brood.Vis.Zoveel brood. Zoveel vis.‘Nog een!’Mattheüs lachte luid en iemand bracht hem nog een mand.

Vlug zette hij de volle neer en tilde de lege mand op, terwijl Jakobus hem vulde.

Brood. Vis. Nog een mand.Zo ging het verder, totdat er tien manden vol waren. Toen we

de laatste gevuld hadden, de menigte te eten hadden gegeven eneindelijk zelf gingen zitten om te eten, moesten we lachen. Dehitte vergeten, de spanning gebroken als de dooi in de lente, alsijs dat scheurt in de zon.

Elia had eens honderd man van brood voorzien. Honderd maar.Als Elia honderd man te eten kon geven, hoeveel groter was dande man die hetzelfde deed met vijfduizend?

Hoop. Dat was het enige waar een land om schreeuwde. Voed-sel. Dat was het belangrijkste wat een leger nodig had. Om die

195

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 195

reden had Rome zijn zinnen gezet op de graanvelden van Egypte.Maar wij zouden onoverwinnelijk zijn, zelfs voor Rome. Wie zouer nou niet een man volgen die je een oneindige hoeveelheidvoedsel kon geven? Die je kon genezen als je ziek werd?

Die avond ging mijn meester alleen weg. Ik wilde met hempraten. Ik voelde me deemoedig, gebroken door mijn twijfels.Maar hij glipte weg voordat iemand hem kon volgen.

Ik hield mezelf voor dat het niet uitmaakte – dat ik geduldigmet hem om zou gaan, hoe hij zich ook maar voelde. Ik voeldeme opgewekt, vernieuwd, dus ik had genoeg reserves om geduldmet hem te hebben.

Maar de volgende avond vroeg hij me weer niet om samen methem te bidden. Of de avond daarna. En terwijl de menigte groei-de, trok mijn meester zich steeds verder terug.

Een week later kwam Jezus naar de pier in Kafarnaüm om onsuitgeleide te doen. Honderden mensen stonden daar op hemte wachten. Sommigen hadden bijna 150 kilometer gereisd omhem te kunnen zien. We waren een paar dagen teruggekomenen durfden niet langer te blijven, maar de mensen wildenmeer.

‘Ga maar. Ik zie jullie daar wel,’ zei hij, terwijl hij het touwlosmaakte.

‘Alstublieft. Kom met ons mee, rabbi,’ zei ik. Het was inmid-dels bijna avond en ik had er weinig zin in om zonder hem hetmeer op te gaan, na wat er de vorige keer gebeurd was, maar hijglimlachte naar me en gaf de boot een duw. Eerder die dag hadik aangeboden om bij hem te blijven, en later zelfs gevraagd ofhet mocht, maar hij had me met de anderen mee gestuurd.

Ik wilde niet toegeven, zelfs niet tegen mezelf, hoe dat me hadgekwetst.

Ik bleef nog even staan om te zien hoe hij ons nakeek en zichtoen omdraaide. Zijn rug was gebogen en hij liep in de richtingvan de lage heuvels. Toen vervaagde hij zo onopvallend in deschemering dat ik me afvroeg of hij verdwenen was. Even vroeg

196

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 196

ik me zelfs af of ik hem ooit weer zou zien, of dat hij zomaar stiluit mijn leven verdwenen was. Voorgoed.

Die gedachte bracht me van mijn stuk en mijn hart begon tebonzen.

Ik sloot mijn ogen en dwong mijn hart tot rust te komen. Sindshet gesprek met Simon woedde er een knagende onrust in mijnbinnenste. Bang was ik ook, voor mijn moeder en mijn broer. Ikhad hen een bericht gestuurd via de Romeinse post dat ik henmiste en wilde weten of het goed met hen ging. Meer kon ik nietzeggen.

We brachten de tijd door met speculeren over wanneer we naarJudea zouden opmarcheren en wanneer Jezus eindelijk zijn troonin de Tempel zou opeisen.

‘Met Loofhutten,’ zei Petrus.‘In de lente,’ meende Andreas.‘Eerder nog,’ stelde Thomas.‘Ja,’ zei Jakobus de Kleinere. ‘Laat het alsjeblieft eerder zijn.’Mattheüs en een paar anderen zwegen.‘Stel dat we zo lang niet meer leven?’ zei Mattheüs uiteindelijk.‘Natuurlijk leven we zo lang nog wel,’ zei Jakobus. ‘Hij heeft

ons een plek in het koninkrijk beloofd. De enige vraag is wie hetbelangrijkst zal zijn.’

‘Degene die het langst bij hem is,’ zei Andreas.Degene waar hij het meest van houdt, dacht ik bij mezelf.De nacht viel over het meer, zwaar en vol insecten. Ik was bang

voor het diepe duister van het meer en ik lette scherp op Jakobusen Petrus. Maar ik zag geen van beiden ook maar een momentnaar de lucht kijken. De wind trok wel wat aan, maar deed nietveel meer dan ons vertragen. Petrus mopperde en Andreas streekhet zeil, omdat de wind ons helemaal terug naar Heptupegonleek te willen blazen.

Terwijl de nacht vorderde, zonder storm maar ook zonderwind om ons in Betsaïda te krijgen, sliepen en roeiden we ombeurten.

Vlak voor zonsopgang werd ik wakker van een schietgebedje

197

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 197

en iemand die zijn adem inhield. Ik sliep licht en was meteenklaarwakker.

Maar er was geen storm, geen rukwinden, zelfs geen regen. Hetleek erop alsof we helemaal niet opgeschoten waren sinds Andreashet zeil had gestreken.

‘Daar,’ fluisterde Nathanaël.Waar wees hij naar? De wolken waren dun en de maan zo vol

dat het wateroppervlak en de golven verlicht werden.‘Ik zie het!’ zei Mattheüs, terwijl hij zich dieper in de boot liet

zakken. De anderen tuurden in dezelfde richting, gespannen alswolven maar niet half zo dapper. Maar de vissers waren begonnenmet bidden, hun angst bijna tastbaar.

Ik had hen horen fluisteren dat er ’s nachts vreemde dingen ophet meer gebeurden. Ik meende dat dat een gevolg was van eengebrek aan scholing en de Galilese achterdocht, dus ik wilde mijnogen weer dichtdoen.

Maar toen zag ik het.Het rees omhoog als een zuil van maanlicht en werd steeds

groter, alsof het uit het meer zelf opgestegen was.‘Een spook!’ riep een van hen.In Galilea had ik meer over spoken horen praten dan tijdens al

de jaren van mijn jeugd, waar we alleen hadden gehoord van degeesten die opgeroepen werden door de heks van Endor. Maar ikhad het nooit goed begrepen en er daarom nooit echt in geloofd.

Tot nu toe.Jakobus, die naast me zat, gilde als een vrouw. Ik zou hem heb-

ben uitgelachen als ik het niet zelf zag lopen, met lange passenover het water. Ik zag van waar ik zat de beweging van de tuniekom de benen, de manier waarop de mantel over het hoofd hing,zoals mijn meester dat vaak deed…

‘Wees niet bang!’ riep de gedaante.Zijn stem.Mijn hart sprong op. Maar voordat ik het kon zeggen, was Pe-

trus opgesprongen.Wie anders dan Petrus zou midden op het meer over de rand

198

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 198

uit een boot stappen, zodat we onszelf verwensten om onzeangst? Wie anders dan Petrus begon te zinken omdat hij verslapte,zodat we blij waren dat we niets hardop hadden gezegd?

En wie van ons beneed hem niet die reddende hand op heteind?

Toen ze samen in de boot stapten, was de wind aangetrokken,zodat we de riemen binnen boord konden halen en het zeil kon-den hijsen. In het eerste ochtendlicht zag ik de tranen op Petrus’wangen, net voordat hij zijn hoofd onder zijn mantel verborg enhuilde.

De menigte in Betsaïda stond al verlangend naar hem uit te kijken toen we die ochtend aanmeerden.

‘We zijn bereid om het werk te doen dat God van ons verlangt,’zei een vertegenwoordiger van vele andere mannen toen we inde synagoge waren. Het was niet veilig om buiten over dat soortdingen te praten.

Ik was blij met elke man die op deze manier naar Jezus toekwam, als een militair leider die een gelofte van trouw kwam af-leggen en zijn mannen beschikbaar stelde.

‘Maar geef ons eerst een teken, zodat we weten dat het waar iswat we gehoord hebben. Als we het met onze eigen ogen zien,zullen we u volgen.’

Inwendig kreunde ik. De laatste keer dat iemand om een tekenhad gevraagd, waren we bijna verdronken op het meer.

‘We hebben het gehoord, van het brood!’ riep iemand. ‘Laat onszien dat u brood kunt vermenigvuldigen!’

Het gezicht van mijn meester vertrok van pure frustratie.‘Ja! Laat het ons zien!’‘Doe geen moeite voor brood dat vergaat,’ riep Jezus opeens,

‘maar voor het voedsel dat ik jullie geef. Ik ben het brood datleven geeft. Wie bij mij komt, zal geen honger meer hebben.’

Stilte in de synagoge. Zou dit dan het moment zijn? Ik durfdenauwelijks adem te halen. De mannen op de banken leundenvoorover. Wachtten. Maar toen hij niets deed, keken ze verwardom zich heen.

199

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 199

‘Waar is het brood dan?’ vroeg iemand.Vandaag ging het niet gebeuren. Want op dat moment vertrok

het gezicht van mijn meester. Hij draaide zich met een ruk omen het was alsof hij om een of andere onverklaarbare reden zougaan huilen.

Nee. Nee.Hij was veel te moe. Wanneer had hij voor het laatst geslapen?

Gegeten?Zo mochten ze hem niet zien. We hadden deze mannen nodig.

Deze aantallen. Maar dit was niet de charismatische leider en re-volutionair die ze waren komen zien.

‘Meester, kom mee,’ fluisterde ik, terwijl ik mijn hand naar hemuitstak.

Hij duwde mijn hand weg.‘Het brood is mijn vlees,’ zei hij, terwijl hij achteruit liep. ‘Wie

het eet, zal eeuwig leven. Waarachtig, ik verzeker u, als u mijnvlees niet eet en mijn bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u.’

Ik kreeg het koud en meteen daarna vreselijk heet. De warmteschroeide op mijn wangen en omhulde mijn hoofd. Naast mewerd Simon bleek.

Nee. Nee. Nee!Hij raaskalde. Hij was gek. Dat was de enige reden waarom hij

zoiets pervers had kunnen zeggen.De mannen die het dichtst bij stonden, keken geschokt. Ver-

ontwaardiging van de stenen banken. Mannen waren opgestaan.Zelfs de ongeschoolde boeren staarden hem aan. Tegenover mesloeg Petrus zijn handen voor zijn gezicht.

‘Stop!’ riep ik, en ik stak mijn hand uit naar mijn meester, maarhij negeerde me en herhaalde: ‘Wie mijn vlees eet en mijn bloeddrinkt, heeft eeuwig leven! En ik zal hem op de laatste dag uit dedood opwekken.’

Ik sloot mijn ogen. Toen ik ze weer opende, waren er al man-nen die boos naar de deur liepen.

Zeggen dat je het vlees van een ander mens moest eten, datdeed je niet. Bloed drinken, daar had je het niet over.

200

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 200

Het bloed van de geboorte en het bloed van de besnijdenis ver-bonden een mens met God. Maar het bloed behoorde alleen Godtoe. Daarom zonderde een vrouw zich af tijdens haar maande-lijkse bloeding. Daarom vloeide het bloed van de offers in deTempel af op de grond. Het mocht niet lichtvaardig of zonderdoel vergoten worden, anders zou het tot God roepen uit deaarde, omdat het verbonden was met het goddelijke. Dit warenniet onze wetten, maar die van God.

Jezus zou niet alleen onze missie kapotmaken – onze droom vaneen leger voor Israël, dat opmarcheerde tegen Rome – maar ookons. En met dergelijke woorden zou hij ons de dood in jagen.

Vlug zei Simon: ‘Zelfs de profeet Jesaja heeft gezegd: “Hier iswater voor ieder die dorst heeft. Kom, ook al heb je geen geld –koop hier je voedsel en eet!”’ Maar het was al te laat. Er ontstondopschudding onder de mensen. Ik wendde me af.

Ik keek hoe ze een voor een de synagoge verlieten en mijn rust,mijn toegenomen hoop met zich meenamen.

‘Ergert u zich hieraan?’ zei Jezus. Hij volgde een groep mannendie op weg was naar de deur. ‘Maar als u nu de Mensenzoon zouzien opstijgen naar waar hij eerst was? Wat ik gezegd heb, is geesten leven!’

Hij stond daar maar en keek hen na en deed niets om ze tegente houden. En wij stonden daar en konden ze niet tegenhouden,maar keken toe hoe ze vertrokken.

‘Jullie. Willen jullie soms ook weggaan?’ zei hij tegen ons, zijnhoofd gebogen alsof hij het opgegeven had. De synagoge was bij -na leeg.

‘Waar zouden we naartoe moeten?’ vroeg Petrus. Hij zag erverloren uit.

Ja, waarheen?Jezus liet zijn hoofd hangen. Even dacht ik dat hij zou gaan

huilen. Hij zag eruit alsof hij zich eenzaam voelde, alleen op dewereld. Maar ik had niets om hem mee te troosten.

‘Ik kan niet omgekocht worden met brood, of macht, of beïnvloedworden door rijkdom. Hoe kan ik dat bij hen dan wel toestaan?’

201

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 201

Had hij het eigenlijk wel tegen ons?Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. De spanning van de

afgelopen dagen en weken en lange nachten was te zien in zijnhangende schouders, in de lijntjes op zijn voorhoofd waar hij nuzijn vingers tegenaan drukte. Even later knikten zijn knieën. Ja-kobus was er om hem op te vangen. Hij sloeg zijn armen om hemheen, om deze man die arbeider was geweest, wiens kracht de af-gelopen dagen uit hem weggevloeid leek te zijn.

‘Meester!’ Hij hield hem overeind. Ik sloeg mijn arm om zijnnek.

‘Ik heb jullie alle twaalf uitgekozen,’ zei hij, zo zacht dat ik hembijna niet kon verstaan, zelfs niet in de lege ruimte van de syna-goge. En toen zei hij nog iets wat ik nauwelijks kon horen.

‘Wat zegt u, rabbi?’ zei ik vermoeid.‘Een van jullie…’‘Ja?’‘Is een duivel.’‘Waarom zegt u deze dingen?’ vroeg ik dringend.‘Omdat het waar is.’

‘Hij heeft zichzelf niet meer in de hand,’ zei Petrus die avond. ‘Hijis niet meer zichzelf sinds Johannes’ dood.’

Aan de andere kant van het vuurtje dat we gemaakt hadden, zatSimon, ijzig en bleek in het donker. Ik hoefde niet te raden wathij dacht. Hij vroeg zich vast af wat hem bezield had om hierheente komen, om alles achter te laten en deze man te volgen. Ik wistdat hij dat dacht, omdat het ook mijn gedachten waren.

Die nacht droomde ik dat ik terugkeerde naar Jeruzalem. Maartoen ik vlak bij de stad was, zag ik geen glanzende Tempelgevel,geen goud of wit marmer. Het was allemaal afgebrand. Toen iknog dichter bij de stad kwam, zag ik palen langs de weg staan, alsvan een omheining. Maar later zag ik dat het helemaal geen palenwaren maar kruizen, met dwarsbalken die maar net zo breedwaren als de armen van een man.

Er hingen honderden mannen en vrouwen aan. En terwijl ik

202

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 202

langs die gruwelijke rij kruizen liep, zag ik dat de stad zelf leeg was.‘Moeder!’ schreeuwde ik. ‘Nathan!’ Ik riep de namen van mijn

schoonzus en mijn nichtjes en neefjes. Maar er was niemand meerin de stad. En toen ik terug rende naar mijn huis, ontdekte ik deboodschap op de muur, in geheimschrift: ‘Jij hebt dit gedaan.’

Velen vertrokken midden in de nacht, en de volgende ochtend,openlijk. Ik stond buiten voor het huis waar we overnacht had-den – bij familie van Zebedeüs – en keek hoe ze naar het noord-westen trokken, naar Sidon, of westwaarts naar het platteland vanGalilea. Sommige gezichten herkende ik. Het waren mensen dieons al maanden volgden. Ik vroeg me af of ze naar de heuvelszouden gaan, om daar door rovers verwelkomd te worden.

Talloze keren had ik die nacht overwogen om ook te gaan. OmSimon te vragen of hij met mij terug wilde gaan. Wat kon ik hiernog betekenen? Ik kon niet nog meer vage verslagen naar deZonen sturen. Ze hadden spionnen onder ons – dat wist ik nu –die gemakkelijk konden controleren of wat ik vertelde waar was.Dan zouden ze weten dat ik hen probeerde te beïnvloeden. Datik probeerde te verbergen dat mijn meester langzaam instortteonder het gewicht van zijn volgelingen.

Dat hij krankzinnig werd.Maar toen ik mijn schamele bezittingen bij elkaar had kunnen

rapen en vertrekken, deed ik het niet. Niet omdat ik moedigerwas dan de anderen, of omdat er niets was om naar terug tekeren… of zelfs maar omdat ik wilde weten wat zijn volgendestap zou zijn, of omdat ik nieuwsgierig was of er toch een goedplan school achter zijn krankzinnigheid, een geniaal plan dat ikniet had herkend of verwacht.

Ik ging niet omdat ik me nog nooit zo ontzettend levend hadgevoeld als bij hem… omdat ik in hem geloofde.

En dus ik zou wachten. Ik zou hem verzorgen en vertroetelenals dat nodig was, totdat hij weer gezond was.

Ik ging niet weg, omdat ik van hem hield.

203

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 203

Vijfentwintig

We kwamen in Caesarea Filippi aan, niet als overwinnaars maarals vluchtelingen. De menigte was verdwenen en de droom

over het komende paasfeest vervaagde met elke kilometer.Jeruzalem leek een andere wereld.Terwijl we in de richting van de berg Hermon liepen, begon

ik me af te vragen waarom hij ons hierheen bracht, naar de bronvan de Jordaan in de rots. Het was een heidense plek waar deplaatselijke bewoners de Griekse god Pan aanbaden en onze ko-ning, die heulde met Rome, een tempel voor Augustus had latenbouwen.

We beklommen de rots naar de grot. Daar zag ik zelfs nissen inde wanden die waren uitgehouwen om offers te brengen aan degod. Een goede Israëliet hoorde hier niet te zijn. Was mijn mees-ter dan zo ver gezonken dat hij niet alleen lasterde, maar zelfsplekken bezocht waar andere goden aanbeden werden?

Ik wilde lachen, de lach van een krankzinnige. Waarom niet?Waarom ook niet? Moesten we soms ook de offers opeten dievoor de afgoden waren achtergelaten?

Maar hoe dichterbij we kwamen, hoe frisser de lucht werd. Hetrook naar water. Niet de geur van regen – een lieflijke geur, omdatregen in dit land altijd een zegen was, maar de geur van levend water.

Van zuiverheid, puurheid.Ik had een doodsgeur verwacht.Boven ons lag sneeuw op de top van de berg Hermon, smet-

teloos en puur, de bron van het water. Hoe kon de rots zo ver-ontreinigd zijn door die nissen en deze grot, die gewijd was aanPan door de tempel die hier was gebouwd door die verrader He -ro des, die voor elke Caesar die hem zijn kroon liet behouden eentempel bouwde – en toch zo heerlijk ruiken?

204

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 204

Hoe was het mogelijk dat ik me als herboren voelde door hetwater dat uit de grot vloeide – dezelfde grot waarvan de heidenengeloofden dat het de poort naar de onderwereld was, zodat destad hier vlakbij letterlijk bij de poort van Hades lag? Ik had zelfsgehoord dat ze hun goden hier uit deze grot lokten door vrouwenperverse handelingen uit te laten voeren met geiten!

De wind trok aan en blies door mijn haar. De bries droeg degeur aan van cipressen en amandelbomen uit de boomgaard hiervlakbij, van bemoste stenen en smeltende sneeuw.

‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ vroeg Jezus toen we vlakvoor de rots waren blijven staan. We hadden brood en olijven bijons, maar niemand durfde voor te stellen dat we hier zouden etenof drinken, ondanks het feit dat dit het water was dat de rivier deJordaan vulde.

Petrus en ik keken elkaar aan.‘Johannes,’ zei Mattheüs. ‘Veel mensen denken dat u Johannes

bent. Zelfs Herodes denkt dat, zegt Chuza’s rentmeester.’Jezus glimlachte bedroefd.‘Elia,’ zei Thomas. ‘Of Jeremia.’‘Ja, een van de profeten,’ zei Simon.‘En jullie?’ vroeg hij, terwijl hij ons allemaal aankeek. ‘Wie zeg-

gen jullie dat ik ben?’Op dat moment geloofde ik stellig dat als ik zei dat hij mijn

vriend was, hij dat voorgoed zou blijven. Als ik zei dat hij een arbeider was, dan zou hij dat blijven. Ik weet niet waarom ik datdacht, maar zijn gezicht leek een onbeschreven blad, zonder de on-rust of krankzinnigheid van eerst, klaar om beschreven te worden.

Mijn vriend.Mijn hart fluisterde het.Messias.Mijn verleden, mijn pijn, riepen erom.De stilte strekte zich rondom ons uit en ik wist dat elk van ons

datgene wat hij graag wilde zeggen, alleen in zijn hart durfde teverwoorden.

We wisten de laatste tijd niet wat we tegen Jezus konden zeg-

205

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 205

gen. Elk van ons woog zijn woorden zorgvuldig. Niemand durfdenog impulsief te zijn, zoals eerst. Een jaar geleden waren we nogkinderen geweest. Nu hielden we onze tong in bedwang en dach-ten goed na voordat we iets zeiden, omdat we wisten wanneeronze woorden zinloos waren of zelfs niet eens gehoord zoudenworden. Hij was de laatste tijd zo tegendraads, zo onvoorspelbaar,dat we meestal helemaal niet wisten wat we moesten zeggen.

Het moment strekte zich uit over het gorgelende water als eenspinnenweb, gespannen, afwachtend. Ik kon de blikken van deanderen bijna horen, zoals ze van de een naar de ander schoten.

Toen besefte ik opeens dat ik bang was. Dat mijn hart in mijnoren bonsde. Ik was bang dat ongeacht wat ik zei, hij zou ant-woorden dat het niet waar was.

Dat hij niet de messias was.Dat hij niet van mij hield.Erger nog, ik was bang dat ik hem zou geloven.Het waren twee emoties die nu al zo lang in ons hart leefden:

hoop en vrees.De gespannen stilte strekte zich uit totdat het ondraaglijk werd.

Ik keek naar Simon, die naar de grond voor zijn voeten keek.Zijn ogen bewogen heen en weer, alsof hij daar iets las. Ik keeknaar Petrus, de impulsieve Petrus, die uit de boot gesprongen was.

Zeg toch iets, dacht ik bij mezelf. Zeg het dan. Laat het maaropenbaar worden, uitgesproken.

Of laat het gezegd worden, omdat ik het niet meer kan verdragen.Laat het naar buiten gebracht worden als een scherf, om vertraptte worden, en laten we dan niet meer doen alsof. Alsof het in dehemel en op aarde vaststond, als het verwoord werd.

Zeg het.‘U bent de messias.’Mijn hart hamerde in mijn hoofd.‘De zoon van de levende God.’Daar had je het.Maar ik had het niet gezegd.Niemand bewoog in de kring. Alleen Petrus, die was opgestaan.

206

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 206

Zijn ogen schitterden, alsof hij koorts had. Hij straalde hoop uit.Jezus liet zijn hoofd zakken. Even zonk de moed me in de

schoenen.‘Gelukkig ben je, Simon bar Jona. Maar ik noem je Petrus. En

dit is de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen,’ zei hij terwijl hijopkeek.

De tempel van Augustus achter me leek weg te vallen. De nis-sen in de rots bestonden niet meer. Er was alleen dit ene, Petrus’eenvoudige woorden, en de grond waarop we stonden, die ge-heiligd was.

‘En de poorten van Hades zullen haar niet kunnen overwel -digen,’ zei hij, boven het ruisen van het water uit, dat uit de onder -wereld achter hem kwam stromen.

Eindelijk, dacht ik, en ik viel neer op mijn knieën.Eindelijk.Toen we daar weggingen, was ik hoopvol en zeer gelukkig.

Hoopvol, omdat ik hem nooit eerder had horen zeggen dat hij demessias was, of had toegestemd dat hij zo genoemd werd. Ik be-greep daaruit dat we tegenstand zouden ervaren bij ons werk,zoals in Galilea – zoals we nu ook omgeven werden door de at-tributen van de heidenen en de verrader Herodes.

Gelukkig, omdat hij voor ons vertrek zei dat hij inderdaad naarJeruzalem zou gaan. Daar hadden we op gehoopt.

Maar onderweg uit Caesarea Filippi zei hij dingen die me eerstin verwarring brachten en me daarna vervulden met teleurstel-ling en wanhoop.

Hij begon te vertellen dat hij zou lijden door toedoen van depriesters en de schriftgeleerden.

Dat was al gebeurd. En eerlijk gezegd had hij het meeste aanzichzelf te danken.

Waarom moest hij daar nu over doorzeuren?Een paar dagen later, toen hij er weer over begon, zei hij iets

waar de rillingen van over mijn rug liepen.‘Ik zal gedood worden, en op de derde dag worden opgewekt

uit de dood.’

207

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 207

Terwijl ik bedacht dat ik hem daar later onder vier ogen overmoest spreken, vergat Petrus zijn eerdere terughoudendheid.

‘Dat nooit! Dat zullen we nooit laten gebeuren!’Jezus stond plotseling stil en zei: ‘Ga terug, achter mij, aanklager!’Petrus verstijfde.‘Je bent een rots waar men over struikelt. Ga achter mij.’We waren sprakeloos. Elk van ons zou hetzelfde hebben gezegd

– we dachten allemaal hetzelfde. Wat hadden we allemaal gegevende afgelopen maanden – en sommigen zelfs jaren?

Sommigen waren hun hele vroegere leven kwijtgeraakt.Die avond vertrok Jezus zonder ons, zoals gewoonlijk. Maar dit

keer probeerde niemand achter hem aan te gaan.Petrus kwam een uur later bij me.‘Ik ga.’Ik stond op.‘Nee. Dat kun je niet doen.’‘O nee?’ Hij hief zijn armen omhoog. ‘Wat moet ik anders? Als

ik het juiste probeer te doen, gaat het precies verkeerd. Als ik bijhem ben, is het alsof de wereld op zijn kop staat. Als ik zeg: “Umoet leven,” noemt hij me aanklager, satan.’

In zijn ogen zag ik de diepe voren van onbegrip en verwarring.‘Hoe kun je zo’n meester nog tevredenstellen?’

Ik wist het niet. Geen van ons wist het.Het was een paradox. Hij was een paradox.‘Ondertussen loopt mijn familie gevaar, omdat ik deze rabbi

volg die ik het niet naar de zin kan maken! In Kafarnaüm weetik tenminste wat ik doe. Ik ben een vakman. Ik raak in mijn werknooit uit mijn evenwicht. Nu weet ik niet meer wat links enrechts is, want het verandert elke dag!’ Hij sloeg een hand voorzijn gezicht. ‘Jij staat dichter bij hem dan wie van ons ook, Judas.Jij begrijpt hoe rabbi’s denken. Leg het me alsjeblieft uit!’

Even, heel even maar, dacht ik: ja. Ga maar. Hoe minder disci-pelen, hoe meer invloed ik misschien op hem had. Misschien konik zelfs zijn leven redden – want daar zou het binnenkort op uit-draaien. Mijn meester had gelijk: hij zou sterven als hij op deze

208

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 208

weg verder ging. Herodes wilde hem dood. De Farizeeën wildenhem dood. De Sadduceeën. Wie bleef er dan nog over dan dearmen en de zieken, en wat zou er gebeuren als hij ook hun wei-gerde brood te geven, en een teken? Zelfs de Romeinen moestenoveral de gunst van de mensen kopen met brood en spelen enspeciale voorrechten, of de belofte om de belasting te verlagen ofwegen te bouwen. Ik had gedacht dat het komende koninkrijkanders zou zijn, maar misschien was dat in elk koninkrijk het-zelfde, of het nu van God was of van mensen.

Maar Petrus hield van hem en onze meester beantwoordde dieliefde. Dat wist ik. Als Petrus vertrok, zou hij daar kapot van zijn.Daarom was het vanwege onze meester, en vanwege de goede zaak– meer dan om Petrus zelf – dat ik zei: ‘Nee. Je moet niet gaan.’Ik smeekte hem om te blijven.

Op het juiste moment, bij de juiste gelegenheid, zou ik metJezus praten als hij hiermee doorging. Ik zou ronduit zeggen waarhet op stond. Ik zou hem berispen als dat nodig was. Het verdrietverstikte hem en maakte hem redeloos. We konden het ons nietveroorloven om redeloos te zijn. Ons leven stond nu op het spel.

De lente maakte plaats voor de zomer. De jakhalzen zwiervenover de heuvels. Soms klonken ze dichterbij dan ooit.

Ik vergat de geluiden van Jeruzalem, van Kafarnaüm. Ik kendealleen nog het ritme van het komen en gaan en de gebeden vanmijn meester. Hij predikte tot wie hem kwamen horen en in destadjes waar we overdag heen gingen, maar ’s nachts liet hij onsalleen en zocht vertroosting bij God, niet bij ons.

Ik had wat perkament bij mijn spullen. Nu begon ik met schrij-ven. Ik maakte een verslag van alles wat ons overkomen was enschreef zoveel woorden van Jezus op als ik me maar kon herin -neren. Om ze te bewaren voor het nageslacht. Om mezelf af teleiden van het nieuwe, knagende gat in mijn binnenste. Elke keerals ik dacht dat hij zijn morbide fascinatie met de dood eindelijkhad opgegeven, dat we eindelijk over de toekomst konden na-denken, kondigde hij opnieuw aan dat hij zou sterven. En sinds

209

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 209

kort voegde hij daaraan toe dat wij, als we hem wilden volgen,ook zelf ons kruis moesten opnemen.

Hij had het niet tegen de mensen gezegd – er was ook geenmenigte meer die hem volgde – maar alleen tegen ons. Besefte hijdan niet dat hij zo niet moest denken?

En elke nacht lag ik zwetend in bed en droomde van mijn vader.Op een dag in de nazomer ging hij weg om te bidden op de

berg Hermon. Hij bad nu bijna voortdurend en nam Petrus en debroers Jakobus en Johannes meestal mee. Hoewel ik hem miste,evenals de nachten waarin we baden tot zonsopgang, nam ik me-zelf voor om Petrus dit niet te misgunnen, omdat Jezus hem zogekwetst had.

Dus probeerde ik te genieten van de tijd die ik voor mezelf had.Ik sliep overdag als ik wist dat ik niet zou dromen en ’s nachtsschreef ik mijn verslag bij het vuur. Ik was blij dat Jezus niet al-leen was in zijn eenzaamheid, hoewel het er steeds meer op leekdat hij de voorkeur gaf aan het gezelschap van alleen deze driediscipelen.

Ze kwamen terug met vreemde verhalen over Mozes en Eliadie met hen waren komen praten. Eerst geloofde ik hen niet, maardaarna vroeg ik me geïntrigeerd af wat het kon betekenen en ikliet hen het verhaal keer op keer herhalen. Ik werd er enthousiastvan en wilde mijn meester ernaar vragen – totdat Petrus meschaapachtig vertelde dat ze de gebeurtenis aan niemand mochtenvertellen. Zelfs niet aan de rest van de discipelen.

Niet aan mij.Ik, die hem voortdurend moest verontschuldigen, die ratio -

naliseerde wat hij bedoelde, die deed wat ik kon om zijn scherpekanten eraf te halen en zijn zachte kant aan te scherpen… ikmocht het niet weten.

Ik verafschuwde mijn zwakheid, waardoor ik me voelde als eenkind of een mokkende visvrouw. Maar op een of andere manierwas ik bij hem uit de gratie gevallen en hij leek me uit de weg tegaan, zodat ik nu van een van hen moest horen wat hij had ge-zegd.

210

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 210

Na die nacht waren de drie discipelen anders, vreemd, stil. Testil.

‘Wat is er?’ vroeg ik uiteindelijk aan Petrus. ‘Waarom kijk je zobang?’

Het was herfst en de regens kwamen. Ik verlangde naar hetgroen op de heuvels en hoopte dat we op een of andere manierallemaal ook zo nieuw leven zouden vinden.

Zijn ogen stonden dof toen hij naar me keek. ‘Hij blijft nu maarzeggen dat hij zal sterven – sterven en opgewekt worden uit dedood. Waarom zegt hij dat, Judas? Wat betekent het?’

Ik schudde mijn hoofd.We leefden maandenlang als bannelingen, tot de dag waarop

Zebedeüs liet weten dat alle protesten tot bedaren waren gekomenen de meeste mensen het wachten beu waren en weg waren ge-gaan.

Die herfst keerden we eindelijk terug naar Kafarnaüm.We keerden terug als mannen die zich in het openbaar pro-

beerden te verbergen. Ik zag hoe ze naar ons keken, het gewonevolk en de Farizeeën. Ik zag hoe sommigen met een wijde boogom ons heen liepen, omdat ze dachten dat het hun reputatie zouschaden als ze met ons werden gezien.

Voor het eerst miste ik het zelfs om gezien te worden als de-gene die de Farizeeën had beledigd. Toen waren we tenminsteniet zo schichtig als nu, alsof we bang waren elk moment op heter daad betrapt te kunnen worden. Ik miste zelfs de menigte.

Wie volgde ons nu nog, behalve een paar zwerfhonden? Zewaren zelfs zo ver met ons meegegaan, dat als ik ’s morgens dedeur opendeed om mijn behoefte te doen op de vuilnishoop, erdaar altijd wel een schurftige, verwilderde hond aan de kant vande weg lag te kauwen op iets wat hij had gevonden. Ik wist nietwie er erger aan toe waren – zij of wij.

Maar hoewel ik mijn vroegere leven miste, koesterde ik de tijdmet mijn meester. Ondanks zijn vele waarschuwingen dat hij zougaan sterven – hij was nu echt geobsedeerd door de dood – begonhij weer tijd door te brengen met ons alleen, waar hij eerder geen

211

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 211

gelegenheid voor had gehad, omdat er zoveel mensen waren. Nuvertelde hij ons verhalen over verloren zonen, over vergeving enschuld, over verdwaalde schapen en munten.

Bid op deze manier. Vergeef ons zoals wij anderen vergeven.77 Keer.Zijn onderwijs was niet nieuw voor me – dit waren de dingen

waar ook de wijzen over spraken, en waar over gediscussieerdwerd in de scholen van de Tempel en in de synagogen. Maar zijnverhalen waren wel nieuw.

’s Avonds zaten we bij lamplicht bij elkaar. Als mannen die el-kaar verhalen vertellen, terwijl ze zonder eten in een grot schui-len voor de storm die buiten raast, in de wetenschap dat ze mis-schien van honger zullen omkomen.

We deden alsof er geen soldaten waren die wachtten op eenkans om hem te arresteren, dat er geen getuigen waren die maaral te graag wilden bevestigen dat hij een lasteraar was. Dat hij nietin de greep was van een of andere malaise en niet geobsedeerdwas door de dood, en dat hij ons niet allemaal mee zou nemen inhet graf.

In die dagen en weken kon ik geloven dat wij twaalven alleenwaren in onze strijd tegen een onzichtbare aanklager, maar datwij twaalven op een of andere manier een leger vormden datgroot genoeg was.

Totdat ik midden in de nacht wakker werd, badend in hetzweet nadat ik weer gedroomd had van de verbrande stad en degeheime boodschap op de muur.

Dit keer had er maar één woord gestaan: onrein.

212

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 212

Zesentwintig

Ik stond op de weg en keek omhoog in de richting van de HeiligeStad. Mijn hart hamerde in mijn borst, maar niet van vreugde.Het was Loofhutten, de tijd van de oogst. Ik kon niet ontsnap-

pen aan de droom die me nu al vele nachten kwelde. De kruizen,de brandende gebouwen.

De Tempel, verwoest.Ik nam Jezus niet in vertrouwen. Ik wilde hem niet belasten

met mijn macabere dromen – hij, die de afgelopen dagen alleenmaar aan de dood dacht.

We hadden Thomas, Judas, Filippus, Nathanaël en Jakobus deKleinere achtergelaten en ons, toen we dichter bij de stad kwa-men, aangesloten bij een groep pelgrims. Maar eerst hadden weJezus gesmeekt om niet te gaan.

‘Er zijn dingen die ik moet doen. Maar maak je geen zorgen.’Hij glimlachte flauw. ‘De tijd is nog niet gekomen.’

De tijd voor wat?Maar ik wist dat ik geen goed antwoord van hem zou krijgen.

Gelukkig werden we in elk geval niet door een hele menigte ge-volgd. Zo leken we gewoon een stel pelgrims onderweg.

Vorig jaar had ik ernaar uitgekeken dat we rond deze tijd mis-schien op onze nieuwe basis in Jeruzalem zouden zitten. Mis-schien wel in het paleis zelf. Maar in plaats daarvan slopen we nuhier rond. We gingen zelfs zo ver dat we in Samaria overnachtten,waar we de ergste belediging te verduren kregen: er werd onsgastvrijheid geweigerd.

Ik zou nooit op de gedachte zijn gekomen om Samaria binnente gaan, laat staan een nacht daar in het wild door te brengen. Dienacht sliep ik niet goed, hoewel Petrus het grootste deel van denacht wakker bleef met zijn zwaard paraat.

213

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 213

De dag voordat het feest begon, arriveerden we vroeg op deavond bij het huis van Maria en Martha. Hun broer, Lazarus, be-groette ons met een omhelzing.

Zelfs nu ik zo dicht bij de stadspoorten en mijn familie was,verlangde ik niet naar Jeruzalem. Een angstig voorgevoel lag alseen steen op mijn maag, zodat ik voortdurend naar buiten moestom mijn darmen te legen, die geen enkel voedsel binnen wildenhouden.

Toen Jezus zich op de vierde dag van het feest gereed maakteom naar de stad te gaan, glipte ik weg.

Op de dag dat we aankwamen, had ik een boodschap vooruitgestuurd. Nu ik bij het huis van Zadok kwam, werd ik zondermeer binnen gelaten.

Ik kreeg geen schone tuniek, zoals eerder, maar alleen wat waterom mijn handen te wassen, waarna ik naar een kleinere ruimtewerd gebracht om te wachten. Even later kwam Zadok binnen.

‘Gegroet, rabbi,’ zei ik, terwijl ik hem een kus gaf. Het voeldevreemd, alsof ik mijn eigen meester bedroog door Zadok op dezemanier te begroeten.

Hij leek ouder te zijn geworden sinds ik hem voor het laatst hadgezien. Maar toen dacht ik: hij zal ons allemaal overleven. Die ge-dachte stroomde als een koude plens water over mijn schouders.

‘Dus je meester keert terug. Ondanks mijn waarschuwing aanjou.’

‘Alstublieft. Help me hem te beschermen.’ Ik was bereid eromte smeken, om hem alles te beloven. Het zou nu niet lang meerduren voordat mijn meester hersteld was van datgene wat hem aldie maanden in zijn greep had gehouden. Niet lang meer voordathij zichzelf weer zou zijn, dacht ik.

‘Volgens mij overschat je mijn macht,’ zei hij, terwijl hij zijnhand uitstak naar een beker en er wat wijn in schonk. Hij boodme de beker aan en ik pakte hem, maar ik kon mezelf er niet toebrengen een slok te nemen. ‘Ik heb je gezegd dat hij helemaalniet meer terug moest komen, tenzij hij er klaar voor was omnaar Jeruzalem op te rukken.’

214

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 214

‘Nadat Johannes vermoord was, zijn we de menigte kwijt -geraakt. En vandaag gaat hij naar de Tempel en dan weet straks iedereen dat hij hier is.’ Alleen al door het te zeggen, raakte ik bij -na in paniek. ‘Maar de Farizeeën kunnen hun invloed laten gel-den. U kunt hem beschermen.’

Zadok zuchtte. ‘Judas, je meester heeft zelf zijn vrienden uit -gekozen. Ik heb gehoord dat hij de gebruiken van de Farizeeëngewoonlijk afwijst – maar waarom? De man is niet gek. Integen-deel, iedereen zegt dat hij een briljante rabbi is, maar wel tegen-draads en manipulatief.’

Ik vroeg me af van wie hij nog meer verslagen kreeg. ‘Nee,’ zeiik vlug. ‘Hij is niet manipulatief. Tegendraads, ja. Hij is een paradox.Als u hem maar eens persoonlijk wilde ontmoeten. Alstublieft,wilt u naar de Tempel komen? U moet verder kijken dan de pro-vocerende woorden die hij spreekt. Het gaat om veel meer dan –’

Ik hield me plotseling in. Bijna had ik gezegd ‘dan de wet’,maar in plaats daarvan zei ik ‘dan wat u hebt gehoord en de on-juiste dingen die over hem gezegd worden. Hij is zelf een wijs-geer, en zijn manier van doen zou Hillel doen glimlachen en Sjam-mai goedkeurend doen knikken.’

Zadok zette zijn beker neer. ‘Judas. De boodschapper van Annasheeft al gevraagd of ik weet hoe je meester eruit ziet, zodat dewacht hem kan arresteren. Hij wil hem zelfs laten grijpen zodrahij de Tempel binnengaat.’

Ik viel aan zijn voeten op de grond.‘Alstublieft, rabbi!’‘Waarom heeft hij zoveel mensen beledigd, toen hij de laatste

keer hier was?’ vroeg hij hoofdschuddend. Er was oprechte teleur -stelling op zijn gezicht te lezen. Teleurstelling en ook woede. Zijnreactie verontrustte me niet, maar ik voelde dat ik zelf ook booswerd – boos op deze man, dat hij het waagde om teleurgesteld tezijn zonder te weten met welke tegenstand en ontberingen enangst we de laatste tijd te maken hadden gehad… en daarna opJezus zelf, dat hij deze wrok bij ons veroorzaakt had.

‘Waarom kan hij niet gewoon wegblijven? Waarom kan hij geen

215

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 215

geschiktere tijd kiezen? Waarom voelt hij zich gedwongen omnaar de zuilengangen te gaan, als een hond die terugkeert naarzijn eigen braaksel?’

Ik voelde mijn wangen rood worden. ‘U beledigt mijn meester.’Als ik zijn hulp niet zo dringend nodig had, zou ik het huis uitgestormd zijn. Als de omstandigheden anders geweest waren, zatik daar misschien op zijn plek – een nog grotere rabbi dan hij, enstond hij in mijn schoenen. Maar ik was genoodzaakt om te blij-ven zitten, op mijn knieën zelfs.

Hij stak zijn hand op. ‘Neem me niet kwalijk. Ik wilde alleenmaar weten waarom hij zijn geestdrift niet kan temperen met watgezond verstand. Als wat jij zegt waar is en hij de messias is, waar-om gaat hij dan niet strategisch te werk? Je zegt dat hij de me-nigte is kwijtgeraakt die zich om hem heen verzameld had. Hoeis het mogelijk dat je een heel leger kwijtraakt?’ Hij schudde zijnhoofd.

‘Het was een keuze,’ zei ik – een flagrante leugen. ‘En als u erbijwas geweest, zou u hebben beseft dat het een wijs besluit was. Maaru moet niet denken dat hij ze niet met één vingerknip terug kanhalen. Zijn naam is door heel Galilea bekend. Zelfs in Fenicië enSyrië, in het territorium van Filippus. De mensen houden vanhem. Hoe had hij anders de soldaten van Antipas kunnen ont -lopen? Maar nu is hij hierheen gekomen –’

‘Ja, en waarom?’ vroeg hij dringend. ‘Heb ik niet gezegd dat hijniet terug moest komen, totdat alles gereed was en we hem kon-den steunen? Bovendien…’ hij zuchtte diep. ‘Bovendien komt hijuit Galilea. Daar kunnen we niet omheen. Welke profeet komt nouuit Galilea?’

‘Nahum,’ zei ik snel.‘Nahum.’ Hij liet een vreugdeloos lachje horen, terwijl hij zich

met een eigenaardige blik achterover liet zakken in zijn stoel. ‘Latenwe er geen ruzie om maken, Judas. Dit verandert niets tussen jouen mij. Je meester zal niet de eerste messias zijn die het laat af-weten. Daar hoef je je niet voor te schamen. Maar het wordt weltijd om je terug te trekken.’

216

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 216

Jezus verlaten? Nee. Onmogelijk. Een paniekgevoel overviel mebij de gedachte aan mijn broer, mijn moeder. Wat zou er met hengebeuren als ik een bevel van deze man negeerde? Ook Simonvreesde voor zijn familie.

Maar ik wist zonder twijfel dat ik Jezus nooit zou verlaten.‘Hij laat het niet afweten. De wonderen! De genezingen!’‘Ja, wonderen en genezingen. Dat beweert elke messias.’En toen begreep ik het.Zadok moest de nieuwe Sjammai worden. Hij behoorde te stre-

ven naar vrijheid voor Israël en het volmaakt gehoorzamen vande Thora, waardoor die dag bewerkstelligd zou worden. Maar opdat moment begreep ik dat hij het alleen wilde op zijn voor-waarden, of anders helemaal niet.

‘Alstublieft,’ zei ik. ‘Ga naar de Tempel. U hebt voldoende aan-leiding om daar te zijn. Alstublieft, luister naar hem. Toets hempersoonlijk.’

‘Misschien, Judas,’ zei hij met een zucht. ‘Maar misschien wordthet ook tijd dat jij je afvraagt of deze man wel de messias is.’

217

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 217

Zevenentwintig

Aan het einde van de koninklijke zuilengang stond een helemenigte om een rabbi heen. Sommige mensen schreeuwden.

Het moest hem wel zijn. Dat kon niet anders.Ik ging wat langzamer lopen. Het bonzen van mijn hart was

vast voor iedereen hoorbaar.Een man die een eindje verderop stond, zei: ‘Is dat niet die man

waar ze het over hadden, de man die ze willen doden?’ Hij keekom zich heen. ‘Maar niemand houdt hem tegen. Misschien ge -loven ze echt dat hij de messias is.’

‘Dat kan niet. Ze weten dat hij uit Nazareth komt. Hij is een Ga-lileeër. Een Nazarener. Welke messias komt er nou uit Nazareth?’

Tussen de mensen in zag ik Simon staan. Ik wist zijn aandachtte trekken, maar liep niet naar hem toe.

De hele middag bleven we zo staan, voortdurend waakzaam.Op een gegeven moment keek ik over de binnenhof en ont-waarde Zadok. Hij stond stil en keek in mijn richting, maar als hijme al zag tussen de hordes pelgrims, liet hij dat niet merken.

Die dag liepen we als vrije mannen de Tempel uit. Ik wist nietof ik dat aan Zadok te danken had, of aan God.

De volgende dag hitste hij de pelgrims en Farizeeën in de Tem-pel op, zodat het wel een wespennest leek. Maar toen sommigenhem kwamen grijpen, maakten anderen hen dat onmogelijk.

De Farizeeën kwamen hem nu elke dag op de proef stellen –velen van hen waren mannen die ik herkende. Ik had hen eerderzo bezig gezien: fel als gieren, vastbesloten een rabbi te verstoten,om hem met argumenten in een hoek te drijven van waaruit hijniet kon ontsnappen en hem dan met zijn eigen woorden te ver-oordelen. Ze hadden voldoende reden om zijn dood te eisen entoch kwamen ze elke dag weer terug.

218

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 218

Weer smeekte ik onze meester om weg te gaan uit de Tempel.Op de laatste dag van het feest stond ik weer midden tussen de

menigte, die elke dag groter werd. Toen ik opkeek, zag ik een aan-tal tempelwachters naar ons toe komen lopen.

Ik had maandenlang gebeden voor deze dag, dat we hier in deTempel zouden staan en Jezus zich bekend zou maken als deZoon van David – de messias die komen zou. Maar nu bad ik omhet tegenovergestelde. Tenzij hij nu een wonder deed – zichzelfvan de Tempel naar beneden storten zonder gewond te raken, ofde zon laten stilstaan zoals vroeger – zouden ze hem niet geloven.En ik wist dat hij geen wonder zou doen.

Dus toen ik de soldaten zag, zette ik me schrap.Maar toen ze eenmaal bij hem waren, bleven ze staan om te

luisteren, en terwijl de zweetdruppels over mijn rug rolden, ston-den ze daar gewoon zoals alle andere mensen en fluisterden zo nuen dan even met elkaar. Na een tijdje kon ik het niet meer ver-dragen en wilde ik naar hen toe gaan, maar Simon legde zijn handop mijn arm en hield me tegen. Toen Jezus klaar was, vertrokkenze weer.

Nu had ik elk teken gezien dat er te zien was.Elke dag die zo voorbij ging, herbergde de langste momenten en

uren van mijn leven. Ik bleef voortdurend bij hem. Pas aan heteinde van de derde dag, toen ik Jezus veilig naar een grot in Get-semane had gebracht waar hij altijd ging bidden voordat hij terug-ging naar het huis van Maria en Martha, liep ik eindelijk naar huis.

Mijn moeder stond niet op van haar matje toen ik thuiskwam.Maar ik wist meteen dat ze niet ziek was. Nee, er was iets ernsti-gers aan de hand.

Mijn broer kwam de voorkamer binnen, met holle ogen enmagerder dan ooit.

‘Wat is er gebeurd?’ zei ik, waarop mijn moeder haar gezichtmet haar sluier bedekte. Mijn broer kwam woedend op me af.

‘Ik hoorde dat je in de stad was! Heb je ook maar een momentoverwogen om meteen naar ons toe te komen? Nee. Je bleef bijje geliefde rabbi, de lasteraar. Al die tijd dat jij je messias liep te

219

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 219

verdedigen, kwam het toen niet één keer bij je op om na te vra-gen hoe het hier ging? Nee! Natuurlijk niet!’

Ik keek van de een naar de ander. Mijn eerste gedachte was aande kinderen. Maar toen zag ik het gezichtje van de kleine Hannaom de hoek van de deur kijken.

‘Waar is Josse?’ zei ik plotseling.Mijn moeder begon te huilen.‘Hier,’ zei Nathan, al minder bars dan eerst. ‘Hij is buiten, op de

binnenplaats. Daar zit hij de hele dag, en hij komt niet naar binnentenzij ik hem dwing. Hij wil niet praten…’ Hij legde zijn onder-arm over zijn ogen en even dacht ik dat ook hij zou gaan huilen.

Toen besefte ik dat er nog één persoon ontbrak: Rebekka.‘Nathan, waar is je vrouw?’‘We hadden je nodig, en waar was je?’‘Broer!’Hij sloeg zijn handen voor zijn ogen en zelfs toen ik hem door

elkaar schudde, duurde het even voordat hij zijn mond opende,vertrokken van verdriet, en zei: ‘Ze ging water halen, later nogdan gewoonlijk. Hanna was ziek geweest en moeder was ziek enze had eerder nog geen gelegenheid gehad. Het was laat op dedag toen ze naar de bron ging. En de straten waren overvol methutten voor het komende feest…’

Hij haalde diep adem.‘En?’ Maar ik wist al dat ik eigenlijk niet wilde horen wat hij

ging zeggen.‘De soldaten van Pilatus waren in de stad voor het feest en een

groepje wachters zag haar –’Mijn moeders huilen was overgegaan in een zacht gejammer.‘Ze kwam pas heel laat thuis. Haar gezicht –’Ik staarde hem aan.‘Zeg dat ze haar niet vermoord hebben.’‘O, nee, dat niet. Niet meteen.’ Hij ontblootte zijn tanden als

een dier.Blinde woede. Verontwaardiging zoals ik het nooit gekend had

welde in me op.

220

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 220

‘Ze klemde zich aan me vast toen ik achter hen aan wilde omhen te vermoorden. Ik was gek van woede. Maar ze smeekte methuis te blijven. Ze was helemaal ondersteboven, ze bloedde… Ikwilde naar de oudsten gaan, naar de Tempel, de synagoge. Zelfsnaar Nicodemus. Ze smeekte me het niet te doen. Ze smeekte me.Begrijp je dat? Om haar eer hoog te houden.’

Ik trilde.‘Waar was jij?’ Zijn gezicht leek in duizend stukjes uit elkaar te

vallen… net als mijn hart.Tranen stroomden over zijn wangen en drupten op zijn lippen.

Op dat moment was hij geen volwassen man en vader, maar dejongen die ik had achtergelaten bij de pestkoppen van Kerioth,waarna ik later uit schuldgevoel was teruggegaan om hem te ver-dedigen.

Waar was jij?Destijds liep ik achter een messias aan, net als nu.Ik wilde zeggen dat ik nooit meer weg zou gaan – nee, dat ik

hem mee zou nemen. Dat ik hem nooit meer weerloos zou ach-terlaten. Dat dit op een of andere manier mijn schuld was.

‘We vonden haar in de mikwe,’ zei hij. Alle woede en emotiewas uit zijn stem verdwenen, als vlees van een lijk.

Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht en wankelde achteruit,tegen de muur.

Ik was door afgrijzen overmand – om Rebekka, van wie ookik gehouden had. Maar vooral om Nathanaël. Want ik hoorde hetin zijn stem: de schreeuw, de pijn dat zelfs hij haar niet in levenhad kunnen houden.

Die nacht ging ik niet terug naar mijn meester, naar de gast-vrijheid van Maria en Martha in Bethanië. Ik was vastberaden tewaken over mijn familie.

Ik moest vaak denken aan de mikwe. Ik wilde niets liever danmezelf erin onderdompelen. Maar ik kon mezelf er niet toe bren-gen vanwege de gedachte aan Rebekka, haar donkere haren alseen uitwaaierende inktvlek in het levende water.

221

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 221

Achtentwintig

De slaaf van Ananias bar Nebedeüs, een van de Sadduceeën, wasvermoord op de markt. Hij was midden tussen de menigte

neergestoken en niemand wist wie het had gedaan.Behalve Simon en ik.We vreesden voor het leven van onze meester, elk uur dat hij

binnen de stadspoorten was. Ook vreesden we dat hij op een ofandere manier de schuld zou krijgen van de moord. Mijn moge-lijkheden waren uitgeput. Ik kon niemand meer beïnvloeden ofonder druk zetten om hem te beschermen. Elke dag bereidde ikme voor op zijn arrestatie. Elke dag smeekten we hem om te ver-trekken, maar hij wilde er niets van weten.

Ondertussen werden zijn woorden in toenemende mate con-troversieel en gevaarlijk.

‘Ik ga weg en u zult me zoeken. Maar u zult in uw zonde ster-ven,’ zei hij op een dag in de zuilengangen.

Simon en ik wendden ons hoofd af. Hoeveel verder kon hij noggaan? Hoeveel konden ze nog verdragen?

Hoeveel konden wij nog verdragen?Ik had gedacht dat de tempelautoriteiten tijdens het feest geen op-

schudding hadden willen veroorzaken, als zo veel mensen het kon-den zien – inclusief Pilatus en Herodes zelf. Maar het feest was nuvoorbij en Jezus had zo veel volgelingen om zich heen verzameld,dat ze in de Tempel zelf geen verwarring durfden te veroorzaken.

De menigte begon zich weer te vormen.Maar dit waren geen mensen die Jezus bewonderden, zoals eer-

der. Met de dag groeide de menigte verder en werden de mensenkritischer. Met de dag verhevigden de reacties op de woorden vanmijn rabbi, terwijl Jezus steeds vaker opruiende taal sprak.

Ze noemden hem een Samaritaan, een bezetene.

222

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 222

Op de laatste dag ging hij te ver.‘Voordat Abraham was, ben Ik!’ riep hij, een ader op zijn voor-

hoofd dik van inspanning.Ik ben. De naam van God zelf.Er liep een koude rilling over mijn rug en armen. Een paar man-

nen had staan luisteren en stak nu de binnenhof over naar een sta-pel stenen die daar lag, omdat er zoals altijd aan de koninklijkezuilengang werd gewerkt.

De wet schreef voor dat ik hem hoogstpersoonlijk moest ste-nigen.

Maar de liefde schreef iets anders voor.‘Meester,’ smeekte ik.‘Alstublieft!’ zei Petrus.Hoewel ik het voor onmogelijk had gehouden, kwamen we daar

levend weg.Die avond, toen hij zei dat we de volgende ochtend terug zou-

den gaan naar Galilea, had ik wel van opluchting in elkaar kun-nen zakken. Maar ik wist niet of het nog wel verschil maakte.

Het was nergens meer veilig.

Toen ik naar huis ging, gaf mijn moeder een schreeuw toen ze deblik in mijn ogen zag.

‘Ga je weg?’Ik zweeg.‘Je bent de oudste!’Dat was niet altijd zo geweest. Zo hoorde het niet te zijn.Nathan kwam de kamer binnen met een verfrommeld stuk

perkament in zijn hand geklemd. Teksten uit de Schrift, nam ikaan, om hem te troosten in zijn verdriet.

‘Dus je gaat hem achterna, de heuvels in?’ zei hij. ‘Je verdwijntmet deze man die denkt dat híj de messias is, deze lasteraar dieniemand meer wil volgen? Je volgt hem naar de duisternis?!’

‘Je weet niet –’‘O jawel, ik heb alles gehoord wat je grote meester doet. Hij

noemt zichzelf de Ene, Gods gelijke! Hij verdient het om gedood

223

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 223

te worden! En hij zal jou meesleuren in zijn dood. Denk je dathet hem iets kan schelen of jij hem achternagaat naar sjeool? Nee.Want hij is geen messias. Hij is een gek en een duivel.’

‘Zo praat je niet over mijn rabbi!’ brulde ik. Ik had mijn vuistengebald en trilde over mijn hele lijf.

Aan de andere kant van de kamer riep mijn moeder: ‘Judas!Nathan!’

‘Maar het is niet die messias waar je zoveel om geeft – zo is hetnooit geweest bij jou. Het enige waar jij om geeft, is dat hij heeftvoorgewend dat hij van je houdt.’

In een flits was ik de kamer door en duwde hem met een klaptegen de muur.

Hij lachte me in mijn gezicht uit.‘Natuurlijk verdedig je hem. Wat had ik anders kunnen ver-

wachten? Houd maar op met je poppenkast, broer –’ hij duwdeme aan de kant en ik voelde zijn kracht, die van een jongere man,zodat ik me voor het eerst oud voelde.

Ik wankelde achteruit, terwijl ik me vaag bewust was van mijnmoeder die schreeuwde dat we moesten ophouden. Maar haar ge-schreeuw en strenge woorden hadden al lang geen effect meer opons.

Er lag iets op de vloer. Het perkament dat hij in zijn hand hadgehouden. Ik knipperde met mijn ogen. Hij bukte, maar ik waser eerder bij en ik draaide me vlug om met het perkament inmijn handen. Ik was weer de jongen die zijn spullen afpakte, maardit was geen kinderspelletje.

Het waren geen teksten uit de Schrift.Het was een boodschap in geheimtaal. Ik staarde ernaar totdat

Nathanaël het uit mijn vingers rukte. Nu voor het eerst met ietsvan angst in zijn ogen.

Had hij zich bij de Zonen aangesloten?Duizend vragen schoten door mijn hoofd. Hadden ze hem ge-

rekruteerd om mij te treiteren? Vanwege mijn afwezigheid?‘Broer… je wilt toch niet zeggen dat je je bij die mannen hebt

aangesloten?’

224

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 224

‘Je kunt mij niet commanderen!’‘Je weet niet waar jij je mee inlaat,’ zei ik. ‘Je hebt geen idee van

de omvang van datgene waar je je in mengt.’‘Wat heb ik eigenlijk met jou te maken? Je bent niet eens mijn

broer.’ Er stonden tranen in zijn ogen, prisma’s van woede. ‘Ik weetwel waarom je je voor me schaamde. Ik heb het altijd al geweten.Ik heb altijd al geweten waarom je me verachtte. Nou, ik ontslaje ervan! Ga weg en laat me met rust.’

‘Nee. Je bent mijn broer. Het is mijn schuld. Dat is het altijdgeweest.’

‘Nee, dat is het niet. En ik kan het je niet eens kwalijk nemendat je me verafschuwt.’ Hij veegde tranen van woede van zijnwangen. Aan de andere kant van de kamer stond mijn moeder tehuilen. Ik had nog het meest met haar te doen.

‘Ik verafschuw je helemaal niet,’ zei ik. ‘En ik geef alleen me-zelf de schuld.’

‘Nee.’ Hij keek op, zijn kiezen op elkaar geklemd. ‘Weet je wieje de schuld moet geven? De Romeinen die ons dit hebben aan-gedaan. Die je vader hebben vermoord. Als zij er niet waren ge-weest, zou je Jozua nog hebben, in plaats van een bastaard als ver-vanging. In plaats van een of andere zogenaamde messias. Danzou je je vader nog hebben. Van hem heb je al die jaren gehouden.Hem heb je gemist, dat weet ik.’

‘Nathanaël! Judas!’ riep Moeder weer, geschokt en bang tege-lijk, dat wist ik. Dit waren geen dingen om hardop te zeggen.

‘Ga weg bij die zogenaamde messias.’ De tranen stroomden overzijn gezicht. ‘Hij zal de adelaar niet voor je overwinnen. Ga bijhem weg, Judas! Je bent bedrogen. Ga bij hem weg of hij sleurtje mee de dood in.’

‘Als je hem kende, zou je dat niet zeggen,’ antwoordde ik, maarik was niet boos meer en mijn woorden klonken hol.

‘Ik hoef hem niet te kennen om te zien wat hij doet.’‘Voor jouw bestwil en voor moeder – voor je kinderen, Na-

thanaël, wees voorzichtig. Doe het voor hen. Laat hen niet zondervader achter.’

225

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 225

Opnieuw zou ik hem alleen laten. Ik voelde me innerlijk ver-scheurd.

‘Wanneer ga je weg?’ vroeg hij kil en kalm.Ik keek even naar de boodschap in zijn hand. Wist ik maar wat

erin stond. ‘Snel. Nu.’Hij ging naar buiten zonder afscheid te nemen. Moeder riep

hem na, haar hand aan haar hoofd alsof de aarde voor haar voetenopen was gespleten.

‘Alsjeblieft, Judas. Heeft hij je net zo hard nodig als wij?’Ik wilde haar troosten, maar ik wist niets meer te zeggen. Ik had

voor mijn meester gekozen, niet voor hen. Wat ook zijn lot was –krankzinnige, lasteraar of messias – ik zou met hem leven of sterven.

Die gedachte dreef me die avond het huis uit. Ik rende door destraten, mijn sandalen klepperden over de versleten stenen, die oor-logen hadden doorstaan en een hele massa levens aan zich voorbijhadden zien trekken. Hij was van twijfelachtige komaf. Volgens dewet was hij een lasteraar. Hij schond de sabbat. Ik begreep zijncryptische woorden vaak niet. Zelfs als hij over vrijheid sprak, hadhij het over de dood.

Maar dat was nu allemaal niet belangrijk.Terwijl een stemmetje in mijn hoofd schreeuwde dat ik het feit

niet mocht negeren dat de priesters en Farizeeën hem wildendoden, wist ik dat ik, als ik moest kiezen tussen hem en de wet,altijd voor hem zou kiezen.

Hij was me zelfs dierbaarder dan Israël.Ik hield van hem. Ik hield echt van hem.Ik strompelde door de stad en door de poort naar buiten – naar

de grot, waar ik wist dat ze zouden zijn.Jezus stond op toen hij me zag en ik sloeg mijn armen om hem

heen – deze meester die zo gebroken was geweest door zijn eigenverdriet, de meester voor wie ik had geprobeerd zo sterk te zijn.

‘Gegroet, meester,’ zei ik hijgend. Mijn knieën knikten en ikliet mezelf huilend in zijn armen vallen.

Nee, hij had me niet nodig. Maar ik hem wel. Meer dan wie ofwat dan ook.

226

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 226

Negenentwintig

Het Jeruzalem waaruit we vertrokken, was niet meer de plekdie ik had gekend, de glanzende stad Sion. Er waren altijd al

weerspannige bendes en Romeinen geweest, radicale leerlingenen de ongekende rijkdom van de Tempel, en Farizeeën die op hetscherp van de snede de wet van God nastreefden. Dat had ik altijdgeweten, maar tot nu toe had ik nooit begrepen wat het betekendeom zelf het doelwit van een dergelijke gerechtvaardigde haat te zijn.Er werd nu gemoord in haar straten en als ik droomde over deTempel, was het niet over de gouden gevel, maar over het offer -bloed dat door de goten stroomde.

Op onze laatste avond in Bethanië zat ik in het huis van de zus-sen Maria en Martha te luisteren naar het onderwijs van mijnmeester. Ik zat naast Maria, alsof we allebei mannen in de syna-goge waren of leerlingen in de zuilengangen. Ik verbaasde me erniet meer over. Ik deed alsof we geen discipelen meer waren diehun twijfelachtige meester volgden, maar alsof we nog alleen opde wereld waren. Net zoals Lot en zijn dochters, die dachten datze na de verwoesting van Gomorra de enige overlevenden op dewereld waren. Ze vertrokken uit de stad naar een plek die nietwerd beïnvloed door wat vroeger was.

En net zoals bij Lot bij de verwoesting van Gomorra ging dit al-lemaal niet zoals ik had gehoopt. Jeruzalem was voor mij niet meerdan een hoop gloeiende as en wat had ik daaruit mee genomen?

We waren nog niet ver noordwaarts gereisd toen een groep Fa-rizeeën, met hun fijne linnen mantels, ons inhaalde. Ik zette meschrap met alle reserves die ik nog had, maar deze Farizeeën kwa-men niet uit Jeruzalem, maar uit Perea, ten oosten van de Jordaan.

‘We zijn gekomen om jullie te waarschuwen dat jullie hier wegmoeten. Ga ergens anders naartoe. Herodes wil jullie doden.’

227

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 227

In Jeruzalem wilden ze hem doden. Nu ook in Perea en Galilea.Waar moesten we dan nog naar toe?’

Die avond sloegen we onze tent op vlak bij Bethanië, bij hetwater van de rivier de Jordaan waar het allemaal begonnen was.

‘Alstublieft, meester,’ zei ik een paar dagen later. ‘Kom mee naareen plek waar u veilig bent.’

‘Judas,’ zei hij. Ik zag aan zijn ogen dat hij gekwetst was, hoewelik niet begreep waarom. ‘Geloof je dan niet dat ik hier werk tedoen heb?’

Maanden geleden had ik misschien geroepen: maar u doet het niet!Maar vanavond zei ik alleen: ‘Kunt u dat ook niet in Filippus’

territorium doen? Waarom moet het hier, waar het gevaarlijk is,waar mannen rondlopen die u willen doden? Weet u dan niet danik van u houd, dat ik de gedachte dat u gevaar loopt, niet kan ver-dragen? Alstublieft, kom mee.’

‘Judas –’‘Alstublieft.’ Ik voelde de tranen in mijn ogen springen. ‘Het kan

me niet schelen wat u doet, maar verlaat alstublieft deze gevaarlijkeplek, zodat u blijft leven.’

Hij liet zijn hoofd hangen en ik wist dat ik hem had teleur gestelden gekwetst. Ergernis welde in me op, een soort wan hopige woede.Ik veegde mijn ogen droog.

‘Judas, niemand steekt een lamp aan om hem onder een koren -maat te zetten. Je zet hem op een standaard, zodat de mensen diekomen, het licht kunnen zien.’

‘Ja, maar er zijn mensen die het licht willen doven!’Hij knipperde met zijn ogen. ‘Denk je nog steeds dat ik gekomen

ben om vrede te brengen?’Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht. Wat had het voor zin

om te redeneren met een krankzinnige?‘Judas, we zijn bijna aan het eind van deze reis gekomen. We

zijn er bijna. Vertrouw op wat ik doe en zeg.’‘Daar vertrouw ik ook op. Dat heb ik steeds gedaan,’ verzuchtte

ik doodmoe.

228

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 228

‘Hij is niet bij zijn volle verstand,’ zei ik die avond tegen Simontoen we onder vier ogen konden praten. De broers van onze mees-ter hadden lang geleden al hetzelfde laten doorschemeren. Toenhadden we hem nog verdedigd, maar nu vroeg ik me af of weeerder naar hen hadden moeten luisteren.

Simon zweeg.‘Gaat het?’ vroeg ik.‘We kunnen natuurlijk gewoon weggaan,’ zei hij. ‘We zouden

naar Gamala kunnen gaan. Als je echt wilt vechten voor deze zaak,kan ik je aan mijn broeders voorstellen. Mannen die Judas bar Hiz-kia en zijn zoons kennen.’

Mijn hart begon te bonken in mijn borst.‘Ze bereiden zich voor om in actie te komen en voorzien een

dag waarop alle mannen van Israël zullen worden opgeroepen omstelling te nemen.’

‘Misschien kunnen we hen in het geheim ontmoeten. Onzekrachten bundelen –’

Simon schudde zijn hoofd. ‘Denk je dat de leerlingen van Sjam-mai willen wachten op een man als onze meester? Ze zien nietsanders dan een man die niet zoveel mensen om zich heen ver -zamelt als hij zou kunnen. Die het geweld waar zij naar verlan-gen, uit de weg gaat. Die hen niet zal vertellen dat ze de Romei-nen moeten doden of hun belasting niet moeten betalen.’

‘We kunnen hem niet in de steek laten,’ zei ik.Hij keek omlaag. ‘Ik heb alles achtergelaten om hem te volgen.

Maar hij is uit op zijn eigen dood. En daarmee veroorzaakt hij deonze. Dat bedoelde hij toen hij zei dat we ons kruis moesten op-nemen.’ Hij fronste toen hij weer naar me opkeek. ‘Zijn we daar-toe bereid?’

Een aantal mensen kwam naar ons toe uit Galilea. Een paar dagenlater nog meer en de volgende dag weer, waaronder een paar rovers.Het hadden net zo goed mannen zonder land of dagloners kun-nen zijn, maar ik zag de woeste blik in hun ogen en zo nu en daneen glimp van een zwaard.

Jezus genas iedereen die bij hem gebracht werd. De toon van

229

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 229

zijn onderwijs werd steeds dringender, alsof hij zo vlug mogelijken in een zo kort mogelijk tijd alles wilde zeggen wat hij moestzeggen. Zijn gelijkenissen werden steeds vreemder.

‘Ik zeg u, wees niet bang voor hen die het lichaam kunnendoden. Wees liever bang voor hem die je na je dood in het vuurvan de Gehenna kan werpen. Vrees hem.’

Petrus, die vlak bij me zat, draaide zijn hoofd en fluisterde:‘Waar heeft hij het over?’

Ik schudde mijn hoofd, omdat ik het niet wist. Maar het deeder niet toe; de menigte groeide weer. Binnen een week was hetaantal mensen verdubbeld.

De mensenmassa kwam weer terug.

230

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 230

Dertig

We braken op en gingen naar Jericho. Over twee maandenzou het paasfeest gevierd worden. Daar, in de stad, was een

vrouw met een kromme rug. Het was sabbat, maar Jezus genashaar toch.

Maar dit keer was het anders. Toen de leider van de synagogetegen hem uitvoer, riep Jezus: ‘Huichelaars! Maakt niet ieder vanjullie op de sabbat zijn os of ezel los van de voederbak om hemte laten drinken? Mocht deze vrouw, die een dochter is van Abra-ham en al zoveel jaar door de aanklager geboeid gehouden wordt,niet op sabbat worden losgemaakt?’

De mensen juichten. Ik kon mijn oren niet geloven.‘Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken,’ zei hij.

‘En wat zou ik graag willen dat het al brandde!’Ik zag hoe de rovers bij ons deze woorden met glimmende ogen

aanhoorden en ik wist meteen wat ze dachten: hij bedoelde na-tuurlijk niets minder dan oorlog.

Het was te vroeg na onze vlucht uit Jeruzalem. Ik durfde nogniet te hopen. Maar die dag voelde ik iets terugkomen wat ik aleen hele tijd niet meer had gevoeld. Liefde voelde ik al heel langvoor Jezus. Vrees en verwarring had ik ook gevoeld. En ik hadhem nodig.

Maar die dag voelde ik trots.In Cypros vertelde mijn meester verhalen over een feestmaal

dat niet voor de rijken werd georganiseerd, maar voor de armen.De mannen in onze groep waarvan ik wist dat het bandietenwaren, knikten goedkeurend. Ze vonden het ook geweldig toenmijn meester een paar dagen later zei: ‘Stel dat een koning eropuittrekt om met een andere koning oorlog te voeren. Zal hij danniet eerst bij zichzelf te rade gaan of hij wel met tienduizend man

231

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 231

kan optrekken tegen iemand die met twintigduizend man tegenhem oprukt?’

Als hij niet onderwees, leek hij stilte om zich heen te verzamelenzoals iemand die voorraden inslaat voor de storm, of zijn krachtenbijeen raapt. Hij bad vaak de hele nacht tot zonsopgang, zodat hijer overdag afgemat uitzag. Andreas, Petrus, Jakobus en ik gingenregelmatig met hem mee – er waren jakhalzen en luipaarden inde wildernis – en veelal vielen we in slaap bij het geluid van zijngeprevel. Als we dan wakker werden, merkten we meestal dat hijzonder ons verder was gegaan.

Toen Talmon, de knecht van Martha en Maria, op een dag inons kamp aankwam, stond Jezus weer te praten over het konink-rijk van de hemel – niet dat het leek op zuurdesem of een parel,maar dat mensen zouden eten en drinken zoals in de dagen voorde vloed hen allemaal wegnam.

‘Rabbi!’ Talmon zakte bijna in elkaar in de armen van mijn mees-ter, alsof hij het hele eind had gerend. ‘Alstublieft! Lazarus, vanwie u houdt, is ziek. Kom vlug – ze zijn bang dat hij zal sterven.’

Jezus hield de man bij de armen vast en gaf een schreeuw. Ikkende de blik in zijn ogen en was bang dat hij meteen zou ver-trekken. Maar Petrus was degene die de waarschuwing gaf.

‘Alstublieft, Rabbi,’ verzocht hij hem dringend. ‘U kunt zich nietzo dicht bij Jeruzalem wagen. De laatste keer bent u er nauwelijkslevend weggekomen!’

‘Alstublieft!’ riep Talmon. ‘Hij is stervende. Hij heeft niet langmeer te leven!’

Ik keek van de wanhopige slaaf naar mijn meester. We kendenLazarus allemaal en hielden van hem. Maar we hielden nog meervan onze meester.

‘Het is tot eer van God,’ zei Jezus, terwijl hij de knecht lang-zaam losliet. ‘Zodat de Zoon van God geëerd zal worden.’ Toendacht ik dat hij het zei als troost voor zichzelf, omdat hij wist dathij het er niet levend af zou brengen als hij terugging en daaromniet kon – het niet aandurfde – om te gaan. Hij deed een stapachteruit en herhaalde: ‘Het is tot eer van God.’ En hoewel zijn

232

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 232

woorden geruststellend klonken, stond zijn gezicht diep bezorgd.‘Alstublieft, rabbi, vlug!’ riep Talmon.Maar Jezus liet Talmon los en vroeg Andreas hem iets te eten te

geven. Vervolgens trok mijn meester zijn mantel over zijn hoofden zonderde zich af. Hij was de rest van de dag en de avond weg– zo lang dat Talmon het niet meer uithield en Petrus en Andreassmeekte om achter hem aan te gaan en hem terug te halen.

‘Wees maar niet bang,’ zei Petrus. ‘Onze meester heeft al vaakop afstand genezen. Misschien is Lazarus op dit moment al welbeter.’

Maar ik had de blik in Jezus’ ogen gezien. Hij zag er gekwelduit, als iemand die aan een sterfbed staat.

Hij hield niet alleen van Lazarus, maar ook van Maria en Mar-tha. Het was niet moeilijk voor hem om alleen maar te zeggen:‘Hij is genezen – ga maar naar huis.’ Maar dat deed hij niet.

Zou hij Lazarus dan echt niet genezen en de knecht gek latenworden van bezorgdheid? Hij genas iedereen, zelfs als ze op desabbat naar hem toe kwamen. Zou hij zijn vriend dan niet ge -nezen? Ik begreep hem niet!

Laat die avond ging ik naar de heuvels, waar ik wist dat hij aanhet bidden was. Toen ik bij hem kwam, keek hij me aan. Er zatenstrepen op zijn gezicht en ik wist dat hij had gehuild.

‘Vrede, meester,’ zei ik en ik liep naar hem toe en sloeg mijnmantel over ons allebei heen. Ik vroeg niet naar Lazarus of Tal-mon, maar bleef de rest van de nacht bij hem zitten.

De volgende ochtend ging Talmon terug naar Bethanië, hui-lend en alleen.

Een dag later zei Jezus: ‘Vandaag gaan we.’Ik zag mijn schrik weerspiegeld in de gezichten van de anderen.‘Rabbi, we kunnen niet terug – dan vermoorden ze u.’Een rover die vlakbij stond, wiens naam ook Jezus was, zei: ‘Wij

gaan met u mee.’Maar hoe konden we hem beschermen, zelfs als zij erbij waren?

Stel dat de tempelwachters hem al in Bethanië opwachtten? Welkespion zou nog niet weten dat Jezus daar vrienden had? Hij was

233

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 233

vaak genoeg van Jeruzalem naar hun huis gegaan. Stel dat ze daarvoor hem op de loer lagen?

‘Lazarus slaapt,’ zei Jezus. ‘Ik ga hem wakker maken.’‘Dan wordt hij beter!’ zei Jakobus. Angst en frustratie stonden

duidelijk op zijn gezicht te lezen. Hij was erbij geweest toen demannen in de Tempel stenen hadden opgepakt om hem te doden.

Onze meester wendde zich van de groep rovers af en zei, zozacht dat alleen wij hem konden horen: ‘Lazarus is dood.’

‘Maar u zei toch –’‘Nu gaan we naar hem toe.’Petrus hief zijn armen omhoog en liep weg. Ik ging achter mijn

meester aan en Jakobus kwam naast me lopen. Aan de andere kantliep Johannes, met een ernstig gezicht.

‘Laten we gaan,’ zei Jakobus. ‘Hij is onze rabbi. We zullen methem sterven.’ Ik dacht aan wat Simon had gezegd.

Maar ik wilde niet sterven. Ik keek naar de gedaante van mijnrabbi terwijl hij zich klaarmaakte voor vertrek, en kon me nietneerleggen bij zijn woorden. Zou hij gewoon onbezorgd zijn doodtegemoet gaan, juist nu de menigte weer begon aan te groeien?

Maar ik ging toch. Ik ging, omdat ik inmiddels had geleerd dathij het onmogelijke mogelijk kon maken. En ik ging omdat ikniet gewoon kon blijven leven als hij zou sterven.

Martha kwam naar buiten, ons tegemoet. Haar ogen waren diken ik herkende haar eerst nauwelijks, behalve aan de manier waar-op ze liep, kalm als altijd.

‘Als u gekomen was, zou hij niet gestorven zijn!’ Ze huilde enbonsde met haar vuisten op de borst van mijn meester. Maar nade eerste slagen leken haar vuisten met lood verzwaard te worden,zodat ze haar armen niet meer omhoog kon trekken. Hij hieldhaar niet tegen, maar wendde alleen zijn hoofd af, zoals ik mijnschoonzus weleens had zien doen als een van haar kinderen haarin het gezicht wilde slaan.

‘Je broer zal uit de dood opstaan,’ zei Jezus, zijn stem dik vanemotie, terwijl de tranen over zijn wangen naar zijn lippen stroom-den.

234

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 234

‘Ja, dat weet ik… dat weet ik!’ Haar gezicht was vertrokken vanverdriet. Ze schudde haar hoofd, alsof ze de hele nacht juist hier-mee geworsteld had. ‘Hij zal bij de opstanding op de laatste dagopstaan, dat weet ik!’ Maar dat was nu geen troost voor haar.

Net zoals het dat bij mij niet was geweest toen Susanna was ge-storven.

Toen hoorde ik hem in haar oor zeggen: ‘Ik ben de opstan-ding… het leven. Geloof je dat?’

Martha keek naar hem omhoog en hoewel haar gezicht rooden vlekkerig was, lag er een gelukzalige uitdrukking op – ze voel-de een echte behoefte aan iets wat groter was dan haar dode broer.Haar gezicht vertrok en ze huilde: ‘Ik geloof dat u de messias bent,de Zoon van God.’

Ik knipperde met mijn ogen nu ik een vrouw dergelijke woor-den hoorde spreken. Zoon van God. Ze zou schuldig bevondenkunnen worden aan opruiing door de woorden uit te sprekenwaar wij al zo lang omheen draaiden. Ik schrok ervan dat ze hetzo hardop zei. De mensen die vlak bij haar stonden, keken naarhaar.

Hij fluisterde nog iets tegen haar wat ik niet kon verstaan. Zeknikte en liet haar hoofd hangen, terwijl hij haar hielp haar sluierrecht te trekken, die scheef gezakt was. Vervolgens streek ze haartuniek glad, draaide zich om en ging het huis weer in.

Maria kwam naar buiten en zette het op een rennen. Ze vielaan Jezus’ voeten neer en huilde. Haar tranen maakten donkerevlekjes in het stof.

Jezus pakte haar als een lappenpop op in zijn armen.‘Kom maar kijken, heer –’ Meer kon ze niet uitbrengen. Haar

gezicht was verwrongen, haar mond in grote smart vertrokken.‘Kom, ik zal u bij hem brengen.’

Ze ging ons voor naar een plek vlakbij waar graven waren uit-gehouwen in de heuvel. Voor een van de graven hield ze methangend hoofd stil. Daar stonden ze samen; de zus van Lazarushuilde, haar onderarm voor haar gezicht alsof ze de aanblik wildeafweren, en mijn meester, met schokkende schouders als een man

235

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 235

wiens hart gebroken is en die al dagen geen kracht meer heeft.Dit was een man die de hele nacht had gebeden, die broodmagerwas geworden door een grote last die alleen hij kende en voelde.Hij boog voorover, een hand op zijn knieën en snikte hevig.

Achter me stonden de rovers stil te kijken. Ik voelde dat ze eendiep respect hadden voor de doden dat alleen voorkomt bij men-sen die er zelf maar al te vaak mee te maken hebben. Een aantalvan hen wendde het gezicht af en keek naar de heuvels in derichting van waar we gekomen waren.

Toen kwam mijn meester overeind en zei: ‘Haal de steen weg.’Toen niemand aanstalten maakte, riep hij nog eens: ‘Haal hem weg!’

Maria greep hem bij de arm. ‘Wat bedoelt u? Heer, de stank!Hij ligt al vier dagen in het graf!’

‘Haal de steen weg,’ zei hij opnieuw.Toen liepen de rover Jezus en de broers Jakobus en Johannes er

naartoe en duwden tegen de steen, het gezicht tegen hun schoudergedrukt tegen de stank van verrotting uit het graf. Maria sloeg eenhand voor haar gezicht. Ik dacht dat ik een geluid hoorde toen desteen werd weggerold, alsof het graf zelf naar adem snakte. Verderzag ik alleen dat het donker was en instinctief bedekte ik mijnneus. Maria’s handen trilden voor haar gezicht.

Jezus sprak zacht met iemand – eerst dacht ik dat hij tegenMaria praatte, die naast hem stond. Maar toen besefte ik dat hijbad. Toen hij klaar was, hief hij zijn hoofd in de richting van hetgraf.

‘Lazarus!’ Zijn stem brak.Stilte. Het was alsof ik de stem van mijn meester hoorde weer-

kaatsen tegen de achterwand van het graf, een echo uit het doden -rijk.

Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht. Nu was hij toch echtte ver gegaan.

‘Lazarus. Kom naar buiten!’Ik keerde me naar hem om, om hem bij de schouder te grijpen.

Om te zeggen dat hij moest ophouden en hen rustig moest latenrouwen, zonder deze wrede grap.

236

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 236

Maar toen hield iemand geschrokken de adem in. Jakobus gafeen schreeuw.

Ik sloeg mijn ogen op. Mijn hart bonsde in mijn keel. Ik vrees-de te zien wat ik wist dat ik zou gaan zien, nog voordat ik hetdaadwerkelijk had gezien.

Ik wankelde achteruit, terwijl om me heen werd geschreeuwden gegild.

Voor me zonk Petrus op zijn knieën in het stof.

237

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 237

Eenendertig

Ze kwamen in hordes om de rabbi die een dode had opgewekt,te zien en te horen, om hem aan te raken en zich aan hem

te vergapen, en om genezen te worden.Ik was opgetogen, dronken van een verwachting die ik niet

meer had gevoeld sinds de dag waarop ik Susanna voor het eerstzag en wist dat ze mijn vrouw zou zijn. Sinds de huwelijksnacht,toen ik wist dat ik haar in mijn armen zou houden. Mijn hoopwas vervlogen door de tragedies die ik had meegemaakt, maar hethad allemaal plaatsgemaakt voor iets groters. Niets kon mijn gelukmeer bederven.

Twee dagen later ontving ik een boodschap in geheimschrift.

Ga. Ga weg uit het territorium van Herodes of Judea. Je meester heeftéén wonder te veel gedaan. Kajafas wil per se hogepriester blijven enhij weet dat hij maar één keer in de verkeerde richting hoeft te niezen,of Pilatus pakt hem zijn functie af. Denk je dat hij vergeten is dat zijnvoorgangers elk maar een jaar in functie bleven? Daarom heeft hij detempelwacht versterkt, uitgebreid met Romeinse huurlingen – Samari-tanen! Bovendien heeft hij ‘geprofeteerd’ dat je meester zal sterven, omte voorkomen dat Rome Israël de godsdienstige voorrechten afneemt ende daaruit voortvloeiende macht van de Sadduceeën. Hij heeft een bevelschrift uitgevaardigd dat iedereen die informatie over je rabbi kanverstrekken, naar hem toe moet komen. Zo maakt hij hem de zonde-bok voor ons allemaal. Je rabbi zal sterven – en is zelfs nu al zo goedals dood.Je kunt deze waarschuwing opvatten als bewijs van mijn liefde voorjou. Laat jouw bewijs zijn dat ik je gezicht nooit meer zie.Nathan

238

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 238

Ik zat lange tijd naar de boodschap te kijken met een hol, misse-lijk gevoel in mijn maag.

We hadden Kajafas’ informanten tot nu toe weten te ontlopen,maar nu was iedereen volgens de wet van Mozes verplicht omJezus aan te geven als ze hem zagen. Wie van ons had niet sindszijn jeugd deze woorden gehoord:

Als iemand zondigt doordat hij niet vrijuit spreekt als er publiekelijkeen bevel is gegeven om te getuigen over iets wat ze gezien of gehoordhebben, zal hij verantwoordelijk worden gehouden.

Ik liet de boodschap aan Simon lezen. Hij klemde zijn kiezen opelkaar alsof zijn kaken uit steen gehouwen waren.

‘Die zogenaamde profetie van Kajafas is net zo min een echteprofetie als dat Kajafas de echte hogepriester is,’ zei ik. ‘Maar hijheeft wel de macht om hem uit te laten komen.’

Simon keek me met een eigenaardige blik in zijn ogen aan.‘Hoe kunnen we onze meester trouw blijven, die zegt dat hij nietgekomen is om de wet af te schaffen maar om die te vervullen…en tegelijkertijd de wet gehoorzamen die eist dat we hem aan -geven?’

Ik schudde mijn hoofd. Het was een onmogelijke situatie.‘Zelfs de wijsgeren zeiden vaak dat het beter is dat één leven

gegeven wordt dan dat allen sterven.’Die nacht verzon ik een excuus om naar de stad te gaan. Daar

vroeg ik naar de dichtstbijzijnde mikwe. Het kostte me een paarpruta om er gebruik van te mogen maken en ik haalde de munt-jes gewoon uit de geldbuidel, met het excuus dat het beter wasals ik rein was dan dat we geld hadden.

Ik dompelde me drie keer onder.Twee dagen later trokken we ons terug in de ruige heuvels van

Efraïm.Nog vijf weken, dan was het Pasen.

239

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 239

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 240

Passie

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 241

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 242

Tweeëndertig

De dag na Poerim sprak Jezus de woorden die me tegelijker-tijd met hoop en angst vervulden, als in een giftig mengsel.

‘We gaan naar de Heilige Stad. Het is bijna tijd.’Een maand geleden zouden we het hebben uitgeschreeuwd

van angst.Maar nu… de menigte in Efraïm was aangevuld met pelgrims

die soms helemaal uit Tyrus, Damascus en Syrië kwamen. Hetvuur in de ogen van onze meester was weer aangewakkerd en alleen degenen die hem het beste kenden, hoorden de verdrietigeondertoon in zijn nachtelijke gebeden.

De Farizeeën veroordeelden hem. Hogepriester Kajafas ver-oordeelde hem. Herodes wilde hem laten doden. Met de groei-ende menigte om ons heen, konden we ons niet meer verbergen.

En daarom bleven er nog maar twee opties over: opmarcherennaar Jeruzalem, of uiteindelijk sterven.

Meer mogelijkheden waren er niet.We wisten het allemaal, maar we zeiden niets en stikten onder -

tussen bijna in onze onuitgesproken woorden.Nu, terwijl hij deze woorden sprak, zag ik dat Petrus on be weeg -

lijk bleef zitten, alsof hij het niet gehoord had. Alleen zijn ogen, dievan links naar rechts schoten, verrieden hem. Jakobus en Johanneskeken elkaar aan. Johannes was de afgelopen drie jaar ouder ge-worden – de kwajongensachtige trekken in zijn zon gebruinde ge-zicht, waardoor hij er zelfs voor een Galilese visser jong uit hadgezien, waren veranderd in de hoekige lijnen van een man dievoortdurend op zijn hoede is. Jakobus, die altijd luidruchtiger wasgeweest dan zijn broer, was de afgelopen weken en maandensteeds stiller geworden. Maar nu hief hij zijn hoofd en keek naarzijn meester alsof hij iets wilde zeggen. Maar hij knikte alleen.

243

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 243

We waren allemaal veranderd.Laat die avond ging ik naar de rover die ook Jezus heette.‘We gaan voor het paasfeest naar Jeruzalem. Het is bijna tijd.’Hij hoorde het aan met een sombere blik in zijn ogen. ‘Wat is

hij van plan, hoe zal hij zichzelf bekendmaken zodat ze hem ge-loven? Hoe dwingt hij Kajafas om hem tot koning uit te roepen?’

‘Ik weet het niet,’ zei ik.In mijn dromen had ik de nieuwe Makkabeeër met een leger

Jeruzalem binnen zien rijden. Ik had hem al vechtend een wegzien banen naar de Tempel. Maar ik wist dat Jezus het niet op diemanier zou doen; hij deed nooit iets zoals ik dacht dat hij het zoudoen.

De rover fronste zijn wenkbrauwen en ik merkte dat ik sprakvoordat hij zijn zorgen onder woorden kon brengen.

‘Hij doet wat hij doet. Als er iemand is die dit voor elkaar kankrijgen, is hij het wel. Hij heeft een man opgewekt die al vierdagen dood was. Denk je dat hij dat alleen deed om een vriendweer levend te maken? Je hebt gehoord wat hij zei: “Zodat ande-ren zullen geloven.” De profeet heeft gezegd dat er weer vlees komtop de droge beenderen van het volk. Wil je nu nog meer tekenenzien?’

Ik voelde me heel rustig terwijl ik dit zei. Het kwam over meterwijl ik sprak, en hoewel ik aan het begin niet precies wist watik zou gaan zeggen, was ik aan het eind volledig overtuigd vanmijn eigen woorden.

‘Wat moeten we doen?’‘Zorg dat mijn meester veilig is. Stuur je mannen voor ons uit

de stad in om te kijken wat ze te weten kunnen komen.’

Ze kwamen allemaal door het dal van de Jordaan aangelopen. Defamilie van Jakobus en Johannes, waaronder de oude Zebedeüs,hun vader. Jakobus en Salome en de kleine Maria, de broer enzussen van Jezus. En Maria, zijn moeder met die mysterieuzeogen. Susanna, die huilde als ze Maria van Magdala zag en als zeweer wegging. Chuza, Joanna’s man, de hofmeester van Herodes,

244

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 244

kwam met geld voor de geldbuidel en bevestigde dat HerodesJezus gevangen zou nemen zodra het feest voorbij was.

Er gonsde iets onder ons, een onuitgesproken verwachting diesterker werd met elke pelgrim, elk familielid en familieleden vanvolgelingen die zich bij ons aansloten. Mannen kwamen uit Galilea – geen pelgrims, maar mannen uit de heuvels. Nog meerrovers, die hun zwaarden verborgen hielden.

Twee weken voor het paasfeest gingen we op weg. We reisdenals in een roes, als mensen die versteld staan – bang en waakzaamen hoopvol tegelijk. Simon keek die dag tijdens de reis één keernaar me. Hij zei niets, maar ik zag duidelijk de vraag in zijn ogen.

Zou het dan toch?Eerder had ik mezelf niet durven toestaan om te hopen. Maar

die dag jubelde mijn hart: ja! Het gaat gebeuren! Dat moet wel!Drie jaar lang waren we bij elke gelegenheid tekort geschoten

– we hadden het uitgeschreeuwd in de storm en geprotesteerd bijeen gebrek aan eten voor zovelen. Elke keer waren we berisptvoor ons kleingeloof. Waarom zou het nu anders zijn?

Dit keer reisden we niet heimelijk of stilletjes. We vulden de ste-den tot de nok toe met onze aantallen. We predikten aan de kantvan de weg, verkondigden luid het komende koninkrijk. Overdagvoelde ik me onoverwinnelijk, onvermoeibaar.

Maar ’s nachts fluisterde de aanklager in mijn oor.Kruitvat.Ze zullen hem doden.We gingen naar de volgende stad, en de volgende, en gaande-

weg werd de menigte steeds groter, als een modderstroom die bijzware regenval de berg af raast en alles wat op zijn weg komt,meesleurt.

Ik probeerde de uitdrukking op Jakobus’ gezicht te duiden, debroer van Jezus. Ik zag hoe zijn ogen steeds weer naar Jezus scho-ten, als iemand die een wild dier in de gaten houdt waarvan hijniet weet of het tam zal blijven of iedereen om zich heen zal aan-vallen.

245

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 245

Stel dat we het bij het verkeerde eind hadden? Stel dat we onzedood tegemoet gingen?

Het koninkrijk of de dood, het een of het ander. Het was tijd.‘Meester, u moet meer slapen en wat eten, anders hebt u de

kracht niet om de macht over te nemen,’ zei ik toen we laat in deavond alle dertien bij elkaar waren. Hij zag er moe uit en was ble-ker dan ik hem wekenlang had gezien, maar dat was niet waaromik het zei.

Ik zei het om een antwoord uit te lokken, omdat ik verlangdenaar een bevestiging van onze hoop, al was het maar een enkelwoord.

‘Luister naar wat ik zeg,’ zei hij, alsof hij mijn waarschuwinghelemaal niet had gehoord. Ik had bijna herhaald wat ik had ge-zegd, al was het maar om hem te laten bevestigen dat hij het ge-hoord had. Ik werd overvallen door een grote bezorgdheid omdit ene, alsof het lot van de wereld afhing van een enkel woord.

‘We luisteren,’ zei Johannes. Simon, Petrus en Jakobus, die naasthem zaten, zagen eruit als mannen die bezig zijn moed te ver -zamelen om in een ravijn te springen terwijl ze zich afvragen ofze de sprong zullen overleven.

‘De Mensenzoon zal worden uitgeleverd aan de hogepriestersen schriftgeleerden.’ Hij keek even naar mij. De volgende woor-den klonken als uit de verte: ‘Ze zullen hem ter dood veroordelenen hem uitleveren aan de heidenen, die de spot met hem zullendrijven en op hem zullen spugen, hem zullen geselen en doden.’

Ik knipperde met mijn ogen. Ik kon nauwelijks verstaan wat hijzei omdat mijn hart zo in mijn oren bonkte.

Nee. Niet dat weer!Petrus fronste zijn wenkbrauwen, maar zei niets. Niemand sprak.‘Drie dagen later zal hij opstaan uit de dood.’Toen hij ons alleen had gelaten om te gaan bidden, staarde Ja-

kobus ons aan. ‘Ik heb die gelijkenis nooit begrepen,’ zei hij.‘Misschien…’ Mattheüs likte langs zijn lippen, die droog en

schilferig waren. ‘Misschien is het geen gelijkenis.’‘De derde dag – hij bedoelt dat er op de derde dag iets gaat ge-

246

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 246

beuren,’ zei Jakobus. ‘Het paasfeest duurt zeven dagen. Midden ophet paasfeest gaat er iets gebeuren.’

‘Hij wordt uitgedaagd door de hogepriesters,’ zei ik. ‘Maar datis een test, net zoals de storm. We dachten allemaal dat we zoudensterven, maar onze meester stond op het laatste moment op enkalmeerde het water en de wind. Het is veel minder moeilijk omKajafas de mond te snoeren.’

Er werd ongemakkelijk gelachen.‘Misschien is dat het wel,’ zei Petrus.‘Toen we de laatste keer daar waren, hebben ze hem bijna ge-

stenigd,’ merkte Jakobus op.‘En had jij gedacht dat we nog zo lang konden blijven en er

toch nog levend vanaf komen?’‘Nee. Ik dacht dat we ten dode waren opgeschreven.’Stilte. Hoofden knikten.Ik was overtuigd van mijn eigen woorden. Ik wist ook zeker

dat, hoewel ik niets groters kon bedenken dan een man uit dedood opwekken, ik het grootste wonder nog tegoed had.

‘Als hij ons vertelde wat hij tijdens het paasfeest wilde bereiken,zouden we het toch niet geloven. Dat weet ik zeker.’

De menigte die we om ons heen hadden verzameld, was groterdan ooit. Het zou niet lang meer duren voordat Jezus geen keusmeer had.

Hij moest zijn koningschap aankondigen…Of sterven.

247

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 247

Drieëndertig

Die avond schreef ik een geheime boodschap, die mijn laatstezou zijn:

U zei dat hij terug moest komen als hij er klaar voor was. De tijd isgekomen. Op het paasfeest gaat het gebeuren.

Diezelfde avond viste ik een munt uit de slinkende geldbuidel enstuurde het bericht vooruit.

Zo. Dat was gebeurd.

248

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 248

Vierendertig

Voor ons, net buiten de poorten van Jericho, klonk tumult.Een man schreeuwde en greep naar de mensen die hem voor-

bij liepen.‘Jezus, zoon van David, wees mij genadig!’Jezus stond stil. ‘Wie roept mij?’Hij noemt hem de zoon van David, en mijn meester zegt: ‘Wie roept

mij?’Zelfs een blinde kan dat zien.Ik stond naast hem toen mijn meester zich over hem heen

boog, in de wetenschap dat hij niet zou stilstaan als hij niet vanplan was hem te genezen – dat hij niet anders kon dan hem ge-nezen.

We gingen de stad binnen, zegevierend als Jozua. Zelfs de Fa-rizeeën en de oudsten hielden zich op de achtergrond, uiterst ver-baasd over het schouwspel van de menigte die zong en verhalenvertelde over een man die blind was – de man die nu voor onsuit danste als David zelf, gillend en schreeuwend.

‘Is dat niet de blinde Bartimeüs?’ hoorde ik iemand zeggen.Ik lachte. Ik gooide mijn hoofd achterover en lachte, ik was het

geluid haast vergeten. Mijn lach gleed trillend door mijn keel alshoning.

Naast me stond Simon luid te zingen. Petrus greep hem even-eens zingend bij de schouders en Jakobus en Johannes basten mee.

In de dagen in het territorium van Filippus had ik me eraan ge-stoord dat ze mijn meester zo na stonden, maar op dat momentvergaf ik het hen. Ik kon hen alles wel vergeven. Ik wilde zelfs dezitplaatsen links en rechts van mijn meester wel opgeven, als ikdaartoe bevoegd was – alles, als hij maar dicht bij me was, zij allemaal. Mijn hart stroomde over van dankbaarheid.

249

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 249

Ik voelde de bekende steek van gemis: ik verlangde naar de tijdalleen met Jezus, zoals het vroeger was geweest. Maar binnenkortzou er weer tijd zijn om samen naar de nachtelijke lucht te kijken,om zijn gezicht te zien als hij naar de sterren keek, als iemand dieiets ziet wat hij zich vaag herinnert uit een droom.

Maar nu was daar de menigte en het zingen van ‘Hosanna! Ho-sanna!’ terwijl iets in mijn binnenste opzwol en dreigde te barsten.Meer dan eens moest ik mijn ogen neerslaan – de zon te fel, hetmoment te vol emotie, de beloften waar ik naar had verlangd enwaar ik van had gedroomd en in mijn grootste wanhoop had op-gegeven, te kostbaar.

Stort in, Jericho.

De menigte ging ons voor, helemaal naar Bethanië. We werdenopgebeurd door het psalmgezang, het schreeuwen, lachen en despelletjes van de kinderen die tussen de pelgrims door schoten.Het was alsof we nauwelijks liepen en onze voeten het zand ende stenen niet raakten, alsof we meegevoerd werden op een zeevan pelgrims… en voor we het wisten, lag Jericho al ver achterons en zagen we de eerste huizen van Bethanië, alsof zij naar onstoe waren gekomen, in plaats van wij naar hen.

We gingen naar het huis van Maria, Martha en Lazarus, die welachend begroetten. De sabbat volgde ons op de hielen. Ik merktedat ik Lazarus zat aan te staren, die er net zo zongebruind en ge-zond uitzag als anders, alsof hij nog nooit ziek geweest was, laatstaan vier dagen dood. Hij greep Jezus vast en boog zijn hoofdtegen zijn hals, terwijl de tranen over zijn wangen stroomden.Jezus hield hem stevig vast.

‘O, Lazarus,’ zei Jezus. De uitdrukking op zijn gezicht was ereen van dankbaarheid, alsof hij niet degene was die hem uit hetgraf had verlost, maar hem eruit had teruggekregen, net zoalsMartha en Maria.

Maria kuste de handen van Jezus’ moeder en Martha zei dat weboven moesten komen. De mensen stonden tot op het dak vanhet huis. Die avond, onder een baldakijn van mirte en palmtak-

250

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 250

ken, aten we het sabbatsmaal met Maria, Jezus’ moeder, haar zonenen dochters en hun familie, de ouders van Zebedeüs, Maria vanMagdala, en Joanna en haar man en kinderen. Hongerig aten wehet eenvoudige maal van linzen, vijgen en brood, maar elk ge-recht was heerlijker dan de delicatessen die we de avond daarvoorhadden gegeten in het huis van Zacheüs, de tollenaar.

Het was de laatste rustige avond van mijn leven.

251

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 251

Vijfendertig

Zodra we de volgende ochtend het huis uit kwamen, klonk ereen gebrul van de straat.

Hosanna!Gedrang van lichamen. Lawaaierig dromde de menigte langs de

pelgrims die aan de kant van de weg stil stonden om te kijken.De mensenmassa onttrok mijn meester aan het oog van degenendie reikhalzend probeerden te zien wie er midden tussen de men-sen liep.

Hosanna!‘Kom!’ riep ik naar een groep pelgrims die zwijgend aan de

kant van de weg stonden te kijken – een stel boeren uit ik-weet-niet-waar. ‘Volg ons! Hier, de zoon van David!’

‘Is dat hem?’ vroeg iemand me. ‘Is dit de man die Lazarus, debroer van Martha, uit de dood heeft opgewekt?’

‘Hoogstpersoonlijk,’ antwoordde ik.Anderen deinsden verbijsterd achteruit, vol ontzag voor de me-

nigte, terwijl ze de mensen die voorbij liepen een voor een aanstaarden. Toen ik achterom keek, waren ze door de menigte ver-zwolgen.

We moesten veel mensen hebben. Zadok had gelijk. Zondergrote aantallen zouden we als honden worden afgemaakt. Maarmet voldoende mensen… Pilatus zou het niet wagen om op dezeschaal een opstand te riskeren. Niet sinds de verbanning van Ar-chelaüs of de twijfelachtige status van zijn beschermheer in Rome.Hij zou het niet aandurven om onrust te veroorzaken, en eenmassa moord was al helemaal geen optie.

En dus verzamelden we de pelgrims dicht om ons heen als eengevaarlijke mantel. De menigte was nu niet meer rustig, maar la-waaierig en onordelijk. Een leger.

252

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 252

De toon van onze liederen begon te veranderen toen iemandvoor ons zong:

Hier ontsteek ik een lamp voor mijn gezalfde. Zijn vijanden bekleedik met schande, maar op zijn hoofd schittert een kroon.

Al gauw had de hele menigte het lied overgenomen.We golfden over de Olijfberg. De lucht was al warm en de bries

fluisterde over bevrijding. Voor ons werd er geschreeuwd – er kwamons een groep mannen tegemoet, en ik besefte dat ze op de wegop ons hadden staan wachten. Maar voordat we naar hen toe kon-den gaan om te zeggen: ‘kom mee!’ stonden we stil en keken naarde heuvels. Ze waren bedekt met duizenden tenten van pelgrims.De poorten van de stad raakten verstopt met mensen die de stadbinnen wilden met palmtakken en mirte, en de wegen stroomdenover van reizigers.

Israëls kinderen keerden terug naar hun moeder. Naast mesloeg een vrouw die ik niet kende de handen voor het gezicht enhuilde.

De groep voor ons had zich nu bij ons aangesloten, schreeu-wend en zwaaiend met takken van palmen en wilgen.

Hosanna, zoon van David!Hosanna. Red ons.Verderop langs de weg was een buitenpost waar soldaten op

wacht stonden. Ik zag hun gezichten toen we voorbij liepen. Watkonden ze tegen ons beginnen? Ze bleven binnen zonder iets tedoen.

Ik zong luider: Hosanna!We drukten ons dicht tegen onze meester aan. We hadden ge-

probeerd een soort buffer te vormen tegen het opdringen van demenigte. Overal staken takken bijna in je ogen, overal waren han-den die dreigden zijn kleding te verscheuren als ze hem probeer-den aan te raken. Hij kwam maar met kleine passen vooruit, ter-wijl hij de ene na de andere hand vastgreep, zijn hand op hethoofd van een baby legde die naar hem werd uitgestoken, hier

253

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 253

een kind, daar een kind. Maar nu zag ik Jakobus en Andreas doorde menigte aan komen.

Ik had niet gemerkt dat ze vooruit waren gegaan– en wat had-den ze bij zich? Een ezel. Ik herkende hun mantels, die ze overde rug van het dier hadden gelegd.

Ik legde mijn mantel nog op die van hen en hielp Jezus op derug van het dier. Voor ons gooiden anderen hun mantels en palm-takken op de weg voor hem neer. Ergens achter me hoorde ikeen vrouw schreeuwen.

‘Juich, Sion!’Ik kon nauwelijks ademhalen. Ik kende de woorden van die

profeet. Ze bonkten in mijn hoofd als een hamer:

Juich, Sion! Jeruzalem, schreeuw het uit van vreugde! Je koning is inaantocht, bekleed met gerechtigheid en zege. Nederig komt hij aanrijdenop een ezel…

Ik voelde mijn knieën knikken. Midden tussen de mensen viel ikop mijn knieën op de grond. Even later tilden sterke handen meonder mijn armen op.

De rover die ook Jezus heette: ‘Dit is niet het moment om neerte vallen. Onze broeders wachten op ons.’

Ik had geen idee over welke broeders hij het had.Naar de poort. Niemand kon ons tegenhouden. We waren nu

met vele duizenden. De wegen waren vol pelgrims die met tak-ken zwaaiden en schreeuwden, uitzinnig van vreugde.

Achter hen zag ik wachters op de stadsmuren en daarachterweer de tempelwachters, die door de koninklijke zuilengang ijs-beerden, hun Levitische tunieken bijna niet te onderscheiden vandie van de Romeinen.

Op dat moment verdween de zon achter een wolk en even washet of ik schaduwen zag die als reuzen hoog opdoemden aanweerskanten van de weg. Groteske houten vormen met manneneraan, als morbide wegwijzers naar de stad.

Kruizen…

254

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 254

Ik knipperde met mijn ogen en wankelde. Iemand botste tegenme op.

‘Is dit die man uit Nazareth?’ riep een man.‘Hij heeft mijn neef genezen, dit is hem!’ kwam het antwoord.Het galmde in mijn oren. Ik zag vlekken voor mijn ogen. Jezus

reed vlak voor me. Hij draaide zijn hoofd. Hij huilde.We gingen de stad binnen, voortgestuwd door de menigte, ter-

wijl de wachters ongelukkig kijkend aan de kant gingen.Iemand naast me greep mijn arm. De nagels beten door het lin-

nen van mijn mouw heen. Ik keek en zag Maria van Magdalalopen. Ze greep me vast als iemand die iets ziet wat ze nooit hadgedacht te zien – gevangen tussen verbazing en angst. Haar mondstond iets open en haar wangen waren rood. Ik legde mijn handover de hare en we liepen verder.

Even later glipte de rover Jezus weg om zich aan te sluiten bijeen aantal mannen in de poort. Misschien gingen ze voor ons uitnaar de Tempel.

Plotseling dacht ik tussen de mensen in het gezicht van mijnbroer te herkennen.

Was dat mogelijk?‘Nathan!’ schreeuwde ik. ‘Nathan!’ Als hij me al hoorde, liet hij

dat niet merken en het volgende moment was hij verdwenen, ter-wijl de menigte de straten overspoelde als een rivier die buitenzijn oevers treedt.

Vlak voor me zat Jezus met gebogen hoofd op de ezel, en hoe-wel de mensen misschien dachten dat hij dat uit nederigheid deed,zag ik dat hij nog steeds huilde.

Ik trok me los uit de greep van Maria en werkte me tussen demensen door in een poging bij hem te komen. Ik wilde hemdoor elkaar schudden en zeggen dat dit het moment was. We had-den geleden, gewerkt en onszelf uitgeput met elke zieke en ster-vende ziel – allemaal voor dit ene moment. Hoe durfde hij tehuilen? Zag hij de mensen dan niet, hoe ze hun messias verwel-komden?

Maar de menigte verplaatste zich toen een nieuwe groep zich

255

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 255

bij de onze voegde, in een poging dicht bij Jezus te komen. Zehadden een soort draagstoel bij zich en de dragers probeerdenschreeuwend te voorkomen dat de persoon die erop lag in dechaos werd vermorzeld.

Ik raakte achterop en keek hem na.Boven het lawaai uit, boven de complete chaos en het geschreeuw,

klonk ver weg een zacht gerommel, uit de richting van de Judeseheuvels. Een onweer, als het rommelen van een duistere lach.

We kwamen bij de zuidelijke trap van de Tempel en hielden deezel vast, zodat Jezus af kon stappen. Net toen hij dat deed, ver-scheen er aan de rand van de menigte een groepje Farizeeën.

‘Zeg dat ze stil moeten zijn – stuur hen weg! U veroorzaakteen hele oploop. Weet u niet wat er kan gebeuren?’

Ik zag angst in hun ogen, een paniekerige wanhoop.Laat hen maar oogsten wat ze hebben gezaaid.Maar toen drukte de mensenmassa hen opzij en ze maakten

zich haastig uit de voeten.Ik keek even in de richting van de mikvot. Ik verlangde naar de

geur van het water, naar de baden die in steen waren uitgehouwen.Het leek gepast om juist in deze situatie gereinigd te worden vanhet stof van de reis, van de zweterige handen die zich kilometerslang aan ons hadden vastgeklampt. Maar mijn meester liep de trapal op.

We gingen hem vlug achterna om hem in te halen. Ons ‘Ho-sanna!’ echode tegen de poort en de hoge boog van de konink-lijke poort, en weerkaatste tegen de zuilen toen we in de buitenstevoorhof kwamen…

… een marktplein dat stonk naar dieren, hooi en mest.Stomverbaasd stond ik stil en keek. Ik had er nog nooit zoveel

dieren gezien, zoveel kooplui en geldwisselaars. Het was alsof dehele markt van de Olijfberg hierheen verplaatst was, naar de bui-tenste voorhof van de Tempel – allerlei soorten dieren en geld-wisselaars, hun tafels volgeladen met munten en weegschalen.

Het had goed kunnen gaan. We hadden de situatie kunnen red-den als niemand zo onbezonnen, zo vrij, zo dwaas was geweest

256

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 256

om onze missie te vergooien om het onfatsoenlijke wat we in devoorhof zagen.

We hadden kunnen doorgaan met de bevrijding van ons volk,als iemand het niet woedend had uitgeschreeuwd en een kooi metduiven omver had geduwd, waardoor ze wild fladderend uiteenstoven.

Maar iemand deed dat wel.En die iemand was Jezus.Vol afschuw keek ik toe hoe hij naar een tafel sprong, zijn han-

den tegen de rand zette en hem omver gooide. Munten roldenover de stenen binnenplaats.

Hij schreeuwde, zijn gezicht rood boven zijn baard: ‘Staat erniet geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn?”’

Een geldwisselaar – een man die ik herkende van het belasting -kantoor – deinsde achteruit toen mijn meester met één veeg vanzijn arm de munten, telramen en weegschalen van zijn tafel maaide.

‘Maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ riep Jezus.Pelgrims lieten zich op de grond vallen en graaiden naar de

munten. Een andere koopman veegde een stapeltje munten vanzijn tafeltje in zijn schortzak. Iemand schreeuwde om hulp, om dewachters.

Jezus rende naar een stapel kooien. Hij rukte ze open, waardoornog meer vogels de binnenhof op vlogen, in de gezichten van demensen, en andere dieren omhoog, de lucht in.

Wachters renden door de koninklijke zuilengang. Anderenkwamen door de portieken en de poorten, maar het was al te laat– nog meer mensen stroomden de voorhof op door de dubbeleen driedubbele poorten. Ze graaiden naar de vogels die tussenhun benen door fladderden, wierpen zich op de tafels van degeldwisselaars en grepen de mooiste lammetjes en geiten.

Nog een klap – iemand had nog een tafel omver gegooid. Eenpaar geiten renden over de voorhof en werden gevangen door demensen die zich niet eerst hadden gewassen, maar meteen naarbinnen waren gelopen.

Er klonk een brul, bijna onmenselijk. Mijn meester. Een touw

257

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 257

schoot door de lucht en kwam met een knal neer. Onthutstkeek ik naar hem, terwijl hij een paar kooplui als beesten naarde zuilen gangen dreef, de handen beschermend boven hethoofd.

Er waren wolken voor de zon geschoven, waardoor er eendonkere schaduw over de voorhof hing. Wachters mengden zichmet getrokken zwaarden in het tumult. Pelgrims vluchtten naarde poorten, waar ze werden teruggeduwd door de menigte dienog steeds langs de trap naar boven stroomde. Ze pakten hun die-ren stevig vast, grepen hun kinderen bij de hand en weken uitnaar de binnenste voorhof, om maar weg te komen.

Daar! De rover Jezus. Ik zag hem in een flits, een zwaard in dehand, tussen de anderen die ons bij de poort tegemoet waren gekomen.

Mijn handen trilden zo dat toen ik mijn mes probeerde te pak-ken, ik het liet vallen. Ik kon het gekletter op de stenen niet eenshoren boven het tumult uit. Verderop viel een man op zijn knieënop de grond. Bloed stroomde uit zijn neus. Iemand boog zichover hem heen, maar niet lang – hij had te vroeg gejuicht. Eenwachter hakte met zijn zwaard van achter hem in zijn been en hijviel. Opeens werd mijn blikveld gevuld door een koe, die metwijd open angstogen door de menigte denderde.

Gejuich uit de groep bandieten. Ze stonden in een kring omiemand heen die op zijn knieën op de grond lag. De tempel -politie stond aan de zijkant van de zuilengangen met getrokkenzwaarden, maar alleen om zichzelf te kunnen verdedigen. Zewaren ver in de minderheid.

Boven onze hoofden floot en kraakte de zweep, terwijl Jezusnog een tafel vol munten omver gooide. Hij riep: ‘Staat er nietgeschreven dat er in die tijd nooit meer handelaars zullen zittenin de tempel van God?’

Het was de kreet van een man die wraak wil nemen.De kreet van een man met een doodswens.We waren gekomen om een koning te zalven. Maar in plaats

daarvan hadden we chaos gebracht, een opstand, onvergeeflijk wan-

258

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 258

gedrag. Niet bij de Romeinen of Pilatus of een of andere hei-den… maar in onze eigen Tempel.

In een flits van helderheid zag ik plotseling geen messias, maareen man die op het punt stond zichzelf te vernietigen, een man dieprobeerde alles omver te halen wat de God van Abraham eigen -handig had opgebouwd.

En terwijl ik naar zijn woedende gezicht keek, besefte ik ein-delijk wat de Farizeeën, de priesters, de schriftgeleerden – en ja,de Zonen van de Rabbi – al lang hadden begrepen.

Nathan had gelijk. Ik was bedrogen.Ik baande me een weg door de menigte bij de zuidelijke poort,

die als een doorgesneden slagader meer en meer mensen de voor-hof in pompte.

Geschreeuw buiten. Soldaten van de burcht Antonia stroomdenlangs de westelijke muur naar de bovenste poort.

Hosanna.Red ons toch.Ik rende. Omlaag, door de verstopte straten, door de menigte.

Een koor van geschreeuw klonk uit de richting van waar ik ge-komen was, een vreemd gejuich van ver.

Ik had in hem geloofd. Ik had hem verdedigd, me in zijn naamopgesteld tegenover de Farizeeën en de priesters, en hem de Zoonvan God genoemd.

Ik rende een smal steegje in en stormde door een zijstraat.Ik rende tot mijn longen brandden, totdat ik zo ver mogelijk

bij de Tempel vandaan was. Noordwaarts, naar de Nieuwe Stad.Maar naar huis kon ik niet.

Achter een rij huizen viel ik neer tegen een laag muurtje ensloeg mijn nog steeds trillende handen voor mijn gezicht. Ik wasde anderen ergens op de trap kwijtgeraakt, maar ik wist waar zeelkaar weer zouden ontmoeten. Als ik niet naar hen toe ging,zouden ze denken dat ik verdwaald was in het tumult of zelfs om-gekomen.

Maar ik bleef waar ik was, met kramp in mijn benen en buitenadem van de vele vragen die door mijn hoofd schoten.

259

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 259

Wat hadden we gedaan?Hoe zou Rome ons nu aanpakken? Erger nog dan eerst? Jezus

was eigenlijk geen haar beter dan Judas bar Hizkia, die een puin-hoop veroorzaakte waardoor het hele volk uitgewist zou worden.

Ooit was ik verknocht geweest aan Gods wet. Ik had me er op-nieuw aan gewijd nadat een valse messias mijn leven had ver-woest. Ik had gedacht dat deze messias anders zou zijn. Ik wasmisleid door zijn wonderen, en omdat hij me vrijsprak van deschuld uit mijn jeugd.

Door zijn liefde.Uit liefde had ik me in het gezelschap van zondaars begeven.

Uit liefde had ik een gesprek gevoerd met een vrouw, heel on -gepast onder vier ogen. Uit liefde had ik de sabbat geschonden…

Ik had gedacht dat ik vrij was. Een anarchie van het komendekoninkrijk waar iedereen vrij is van verdrukking.

Maar ik had de wet laten wegsijpelen als uit een slecht gepleis-terde mikwe, waaruit het levende water wegstroomt totdat er nietsmeer overblijft.

Toen ik eindelijk weer opstond, begon het al te schemeren. Ikging niet naar hen toe, maar liep in de richting van de bovenstad.Ik voelde me ziek en volkomen verloren.

Hoe was het mogelijk, dat ik zo op het verkeerde spoor had gezeten?

260

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 260

Zesendertig

Dit keer kreeg ik geen water aangeboden om me te wassen engeen wijn om te drinken, hoewel mijn keel brandde en ik

moeite had met slikken. Ik had bijna twee uur staan wachten bijde achterpoort. Eindelijk was de beheerder teruggekomen en hadme naar boven gebracht, naar dit kamertje.

‘Gegroet, rabbi,’ zei ik, terwijl ik haastig naar hem toe liep.Zadok groette me niet, maar zuchtte toen ik zijn handen beet-

pakte.Hij zat op een bankje, niet met de mantel van een Farizeeër,

maar in een eenvoudige tuniek. De tefillin zat los om zijn voor-hoofd en armen, alsof hij op het punt had gestaan om ze af tedoen. Op dat moment zag hij er niet zozeer uit als een rabbi,maar als een oudere man – de lijntjes om zijn mond dieper dande laatste keer dat ik hem had gezien.

‘Er zullen ernstige beschuldigingen tegen je meester wordengeuit.’

‘Alstublieft, ik heb uw advies nodig.’‘Judas, het is duidelijk dat je van hem houdt. Maar dit zijn ern-

stige beschuldigingen. Je weet dat de hogepriester had opgeroepenom bezwarend bewijs tegen hem te leveren, en dat ze hem be-schuldigen van godslastering. Maar nu, na vandaag… ik weet nietof zelfs dat nog nodig zal zijn. Hij veroordeelt zichzelf.’ Hij zucht-te. ‘En jij bent hem tot het laatst trouw gebleven.’

‘Niemand kan zichzelf veroordelen, niet in een rechtszaak,’ zeiik. ‘Ik ken de wet ook!’ Hij viel hier niet in Herodes’ rechtsgebied– de koning kon hem niet gewoon vermoorden, zoals hij dat bijzijn neef Johannes had gedaan. Er zou een meerderheid voornodig zijn om hem schuldig te bevinden aan welke aanklacht danook, tenzij de menigte hem het eerst in handen kreeg.

261

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 261

‘Judas. Is hij zo bedreven in het bedriegen dat je het niet in degaten had?’

‘Het kwam door de wonderen! Zelfs ik heb in zijn naam won-deren gedaan.’

‘Dat deden de tovenaars van de farao ook. Heb je zo’n behoefteaan wonderen om je hoop te geven? Is de Thora niet genoeg voorje?’

Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht.‘Maar dat is nog niet alles,’ zei hij vermoeid. ‘Ik hoorde dat er

vandaag in de Tempel een Romeinse huurling is gedood. Een Samaritaan.’

Ik ging op mijn hurken zitten. Die vreemde schreeuw, het ge-juich – dat was het vast geweest.

‘Nu zullen we allemaal boeten.’‘Maar als het maar een Samaritaan was…’Terwijl ik het zei, hoorde ik de echo van een van mijn meesters

verhalen in mijn hoofd klinken. Over een Samaritaan, iemand uitdat gehate volk, die een man hielp die door rovers in elkaar wasgeslagen terwijl een priester en een Farizeeër hem niet haddenwillen helpen.

‘Denk je dat dat verschil maakt voor Pilatus? Hij droeg het uni-form van Rome! Dat kan hij niet ongestraft laten. Iedereen diemet je meester in verband wordt gebracht, zal moeten boeten.Dat betekent ook je familie, Judas.’

‘Nee!’ Dat kon ik niet verdragen. ‘Alstublieft, help me hen teredden!’

‘Hoe kan ik je helpen? Je volgt een bedrieger!’‘Alstublieft. U hebt invloedrijke vrienden,’ zei ik, terwijl ik op

mijn knieën naar hem toe kroop.Even zweeg hij, terwijl hij naar een punt tussen ons in staarde.

Toen zei hij: ‘Judas, er komt een tijd, en ik denk dat het niet langmeer zal duren, dat je moet beslissen of het niet beter is dat éénman, die herhaaldelijk heeft laten zien een mislukkeling te zijn,wordt opgeofferd om een heel volk te sparen.’

Het was alsof de vloer onder mijn voeten wegzakte.

262

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 262

‘Verdedigt u Kajafas en zijn valse profetie?’ vroeg ik. ‘Hij is eenSadduceeër en niet eens de wettelijke hogepriester!’

Hij keek me aan en ik zag de fijne lijntjes in zijn gezicht. Hijwas versleten, moe, maar ook trots. Wat zou een man als Zadokvoor zichzelf vinden in het koninkrijk van God, als dat konink-rijk daadwerkelijk kwam? Mensen verwachtten dat hij zijn rabbi,de militante Sjammai, zou opvolgen. Maar als Gods koninkrijkeindelijk gestalte kreeg, wat zou de wereld dan verwachten vanmannen als Zadok?

Hij was een man wiens identiteit verweven was met de opstandtegen Rome, een man die Rome nodig had om zijn reputatie instand te houden. Een man die niet vrijwillig of gemakkelijk ge-degradeerd zou kunnen worden van ziener naar gewoon schrift-geleerde. En op een of andere manier wist ik dat hij nooit zouwillen sterven voor deze zaak, maar altijd een manier zou vindenom te overleven.

Toen ik dat besefte, zuchtte ik. Het geluid ontsnapte als eenplotselinge lach.

Hij heeft Rome nodig. Hij vreest Rome.‘Judas, we zijn er niet klaar voor en we kunnen ons geen rel ver-

oorloven. Je meester heeft ons in een onmogelijke positie gebracht!’‘Rome heeft ons in een onmogelijke positie gebracht. Wij zelf.

Door onze zonden zijn we bannelingen in ons eigen land! Datleert u toch ook? Waarom zou mijn meester daar meer schuld aanhebben dan ik, of u?’

Hij kneep waarschuwend zijn ogen tot spleetjes. Zijn mondwerd een smalle streep. ‘Luister. Je meester zal spoedig sterven. Ikwaarschuw je als een vader een opstandige zoon, omdat ik hebgezien hoe je afglijdt.’

Een opstandige zoon? Van een man die jonger was dan ik! Mijnmeester had eens een verhaal verteld over een verloren zoon dieterugkeerde naar zijn vader. Zou Zadok me verwelkomen meteen gemest kalf en een feest? Nee. Hij was die broer die zich af-zij dig hield, die beweerde dat hij zich altijd aan zijn vaders gebo-den gehouden had.

263

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 263

‘Door jouw meester zal Rome het ambtskleed van Kajafas voor-goed afpakken, en ook onze vrijheid van godsdienst.’

‘Misschien moet dat dan maar gebeuren!’‘Pas op dat je niet ook een godslasteraar wordt, Judas. Ze zul-

len de poorten van de Tempel sluiten! Ze zullen zich de tempel-schatten toe-eigenen en dit keer niet om er een aquaduct van tebouwen. Weet je dat hij opriep tot verwoesting van de Tempel?’

‘Hij gebruikt beeldspraak,’ zei ik. Maar hoe kon ik dat aan hemuitleggen?

‘Hij beweert dat de Tempel vernietigd moet worden – zodat hijhem weer op kan bouwen. Dwaasheid! De bouw van de Tempelheeft wel vijftig jaar geduurd. Het is de verblijfplaats van God enje meester heeft zich in Gods huis tegen zijn eigen volk gekeerd.Daarmee keert hij zich tegen God zelf!’

Weg. Je moet hier weg.‘Denk je soms dat Pilatus een vergevingsgezind man is?’ vroeg

hij. ‘Weet je niet dat de koning aast op een gelegenheid om Jezuste doden sinds hij Johannes gevangen nam? Hij is ten dode op-geschreven en jij moet kiezen hoeveel anderen je met hem naarde sjeool wilt laten gaan.’

‘Er zijn mensen die hem willen beschermen als u het niet doet,’zei ik. ‘Nicodemus. Hij was mijn vaders beschermheer. Hij heeftmachtige vrienden en zijn rabbi is Gamaliël zelf, de leider van hetSanhedrin.’

‘Nicodemus kan je meester niet beschermen. Ben je dan echtzo naïef? Wie denk je dat het Sanhedrin bestuurt? Niet Gamaliël,maar de Sadduceeën!’

‘Zelfs onder de Farizeeën wacht de school van Sjammai al sindsde dagen van Judas bar Hizkia op een messias zoals mijn meester.’

‘Een messias, ja! Maar iemand die de Farizeeën berispt en zichtegen zijn eigen volk keert?’ vroeg Zadok. ‘Die de tradities vande voorvaders vergeet? Is dat een messias?’

‘Hij is een goed mens.’‘En we hadden hem misschien kunnen accepteren. We had-

den iedereen voor zijn zaak kunnen winnen. Begrijp je dat dan

264

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 264

niet? Maar jij nog het meest, Judas. Jou is nog het meest onrechtaangedaan. Jij hebt je waardigheid verloren en de Thora opzijgezet om hem te kunnen verdedigen. En daarom moeten wehem wel een godslasteraar noemen en kunnen we hem geenliefde betonen.’

Maar hij houdt van mij.En ik van hem.Het is de storm. Dit is de storm. Het komt alleen maar door

de storm. Straks staat hij op om de wind te kalmeren.Maar stel dat hij dat niet doet?‘Er komen elke dag meer pelgrims naar de stad. We zullen alle -

maal tegelijk opstaan en –’‘Ja! Er komen elke dag meer pelgrims naar de stad. Denk je dat

Kajafas zal toestaan dat je meester daar gebruik van maakt? Dathij op het hoogtepunt van het feest een chaos ontketent? Dat risico neemt hij niet. Pilatus is in de stad!’

‘Dan handelt Kajafas overeenkomstig het belang van Rome.’‘Nee,’ zei hij, terwijl hij opstond. ‘Je meester handelt overeen-

komstig het belang van Rome. Rome wordt alleen maar sterkervan een opstand. Bij de geringste ordeverstoring verhogen ze debelasting en dwingen ze het volk de keizer te aanbidden. Denk jedat ze niet op zoek zijn naar een excuus om onze religieuze statusaf te pakken? Dat ze geen oogje hebben op de tempelschatten, ophet goud dat aan God is gewijd? Ze zouden het zonder excuuswegnemen om arena’s te bouwen voor publieke vertoningen inRome! De opstand die je meester veroorzaakt, spekt hun keizer-rijk.’

Hij ijsbeerde naar links en draaide zich met een zwierig gebaarom. ‘Heb je erover nagedacht dat God jou in een unieke positieheeft geplaatst om de situatie te redden, in gehoorzaamheid aande wet?’

Ik kreeg nauwelijks nog lucht. Ik stond op, half struikelend overmijn mantel, verscheurd tussen mijn liefde en mijn gezonde ver-stand. Een liefde die eiste dat mijn meester bleef leven, hoe ver-standig – of misleid – we beiden ook waren.

265

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 265

Achter me klonk zijn stem, vastberaden en kalm: ‘Denk goedna over wat ik heb gezegd.’

Ik was al bij de deur voordat de knecht hem open kon doen.Ik rukte hem open, trok mijn mantel over mijn hoofd en stormdenaar buiten, de regen in.

Die nacht ging ik niet terug naar mijn meester en ook niet naarhuis. Ik vroeg of ik in een hoekje van de synagoge mocht slapen,waar ik me op een van de banken in mijn mantel rolde. Lange tijdlag ik te staren naar de stoel van Mozes, die door een lampje werdverlicht.

266

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 266

Zevenendertig

’SMorgens liep ik naar de Tempel en bleef buiten staan. Ikmerkte dat ik huilde. Ik huilde, omdat mijn hart koud bleef

bij de aanblik van de Tempel. Het was een vreemde plek voor megeworden, een opzichtig gebouw door mensenhanden gemaakt.Ik huilde omdat ik niet wist of ik ooit nog zo vurig zou biddenals toen, in de groene heuvels van Galilea.

Ik was kapot. Vanwege de Tempel en de heiligheid van de wet.Dat had Jezus gedaan. Met zijn tekenen, zijn wonderen. Met zijnliefde. Mijn vertrouwen op de wet die God ons had gegeven, ver-bleekte bij een liefde die dichterbij en echter was dan de wet zelf.En nu ik voor de Tempel stond, voelde ik niets anders dan eensterk verlangen naar mijn raadselachtige rabbi, naar zijn arm ommijn schouders – een hevig verlangen om hem te groeten meteen kus.

Om hem te slaan.Om aan zijn voeten neer te vallen.Er liep een jonge man met zijn ouders door de regen. Ik schrok

toen ik hem zag. Zelfs van zo dichtbij deed hij me denken aanJozua, zoals hij liep: bedaard als een volwassene, zijn ernstige hou-ding, als van een jonge leerling van de Thora. Jozua, met zijngrote vraag of God eigenlijk nog wel bij ons was.

Dat was nu juist onze grootste angst. Dat was de reden waaromwe ons wanhopig vasthielden aan onze wetten, onze tradities,onze Tempel. Deze angst dat zonder die dingen God niet bij onszou blijven. En wie zouden we dan zijn? Niet anders dan die on-gewassen heidenen – en geen haar beter.

267

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 267

Achtendertig

‘Dus… je meester is weer terug om ons allemaal ten val tebrengen.’ Nathan stond tegen de deurpost geleund toen ik

een tweede mantel om wat eten heen vouwde. Kinderstemmenklonken uit de andere kamer. Boven ons drongen stemmen doorhet plafond.

‘Hier, pak aan,’ zei ik, terwijl ik de geldbuidel van mijn riemhaalde en die naar hem toe gooide.

‘Wat? Waarom?’ zei hij, terwijl hij hem opving.‘Die is van jou.’‘Waar ga je naartoe?’‘Jij bent degene die weggaat. Ik ben bij Nicodemus geweest.

Hij heeft een plek voor je.’‘Wat? Waar?’‘In Galilea. Je zult rijk worden en moeder kan slaven kopen. Ga

morgen naar zijn huis en vertrek onmiddellijk weer als je hem ge-sproken hebt. Ga hier weg en verbreek de banden met de Zonen.’

Hij lachte. ‘Je bent gek! Ik ga niet weg bij de Zonen.’Ik draaide me om en greep hem bij de schouders, schudde hem

door elkaar.‘Nathan! Als je van me houdt, doe dit dan. Het is niet veilig in

deze stad.’‘Hoe bedoel je – bedoel je dat je rabbi –’‘Het is al tientallen jaren niet veilig hier. Je moet me iets be -

loven. Neem moeder mee en zorg dat ze nooit meer die kruizenhoeft te zien langs de weg naar de stad.’

‘Welke kruizen? Judas –’‘Nee, luister naar me. Ik heb je vaak teleurgesteld. Ik heb je in

de steek gelaten als mensen je een bastaard noemden en daarvraag ik je vergeving voor. Maar nu moet je dit doen – niet voor

268

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 268

mij, maar voor onze moeder. Je moet haar meenemen naar Gali-lea. Daar ben je vrij om te doen wat je geweten en God je in-geeft. Ik weet dat je geen reden hebt om me te vertrouwen, maarje moet dit doen voor haar. Je moet dit doen. Alsjeblieft, Natha-naël. Broer.’ Mijn stem brak.

Hij knipperde met zijn ogen vanwege mijn hartstochtelijkewoorden en ik trok hem stevig tegen me aan.

‘Er zijn dingen die we moeten doen, jij en ik. Ik zal mijn deeldoen, en jij het jouwe. Jij moet nu gaan. Ze zullen je laten gaan.Maak je klaar. Je verlaat de stad als een pelgrim die na het feestteruggaat naar huis. Alleen verlaat je de stad voorgoed.’

Ik voelde dat er iemand achter ons stond. Ik liet Nathan los enwe draaiden ons om.

Moeder.‘Je gaat weer weg,’ riep ze. ‘Je bent nog maar net terug en je gaat

alweer!’Ik deed mijn mond open om iets te zeggen.‘Nee, Moeder,’ zei Nathan en hij liep naar haar toe.Ik zette me schrap. Schudde mijn hoofd.‘Goed nieuws,’ zei Nathan zacht, terwijl hij naar mij keek. ‘Ik

heb een andere baan. Maar we moeten wel verhuizen.’‘Wat?’‘Heel goed nieuws,’ zei ik. ‘En…’ ik verzamelde de moed om

te liegen. ‘En over niet al te lang kom ik ook. We gaan samenweg.’

Ze deed haar mond open om te protesteren, maar Nathan onder -brak haar.

‘Het is al besloten, moeder. Toch, broer?’Ik keek hem aan, vervuld van dankbaarheid. Van verdriet. Van

trots.‘Inderdaad. Daarom neem ik nu afscheid,’ zei ik, terwijl ik naar

haar toe liep en haar omarmde.Wat voelde mijn moeder klein in mijn armen. Klein en teer.

Voor het eerst sinds jaren dacht ik: goed en zuiver. Ze was nietonrein. Ze was een moeder die moedig was uit liefde.

269

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 269

‘Ik houd van u, moeder,’ zei ik.Ik onderging de omhelzing van mijn broer, even maar, uit angst

dat ik zou gaan huilen.Toen pakte ik het bundeltje eten en ging naar buiten, terwijl ik

de deur voorgoed achter me dichttrok.

270

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 270

Negenendertig

Twee keer bleef ik aan de kant van de weg staan om te braken.Ik kon de gedachtestroom in mijn hoofd niet stoppen.

Hij was in gevaar.Ze zouden hem doden.Hij vormde zelf een gevaar. Hij zou ons allemaal in gevaar

brengen.Ik zou naar mijn meester toe gaan en hem smeken om te ver-

trekken, om met ons naar Galilea te vluchten en naar Syrië. Mis-schien zelfs naar Alexandrië.

Maar ik wist dat hij er nooit mee zou instemmen om te ver-trekken. Wat hij ook van plan was, het moest hier gebeuren.

‘Let op, Judas, wat ik ga doen,’ had hij gezegd.Elke keer had hij ons gered. De mensen waren teruggekomen.

De storm was gaan liggen.Maar nu was ik losgeslagen midden op zee en ik kon niet meer

terug. De storm was aangewakkerd tot een orkaan waar zelfs hijzich niet meer uit kon bevrijden.

271

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 271

Veertig

Het vertrek aan het einde van de koninklijke zuilengang ein-digde in een halve cirkel met een royaal vergulde boog. Het

stenen podium bood zitplaatsen voor zeventig mensen.71, om precies te zijn.Eens had ik gedacht hier zelf te zullen zitten, als lid van het

Sanhedrin. Maar niet dat ik hier op deze manier zou staan.Het proces was voor het publiek toegankelijk en werd gehouden

aan het einde van de zuilengang, waar regelmatig pelgrims kwa-men kijken naar de leden van de religieuze hoge raad, en zichkwamen vergapen aan de rijke mozaïekvloeren en het bewerktemarmer van het balkon, dat uitkeek over de mensen die zaten tewachten op de banken op het platform.

Maar vandaag was ik degene die aangestaard werd. Niet doorpelgrims, maar door de Sadduceeën uit het huis van Phiabi enHanan, Kantheras en Boethus. Kajafas was er niet, maar wel zijnzwager Jonathan, de tweede man in de Tempel, die laat was bin-nen gekomen toen de deuren van de Tempel gesloten werdenvoor de nacht. Zijn jongere broer, Teofilus, zat aan zijn linkerhand.Rabbi Joëzer was er, en Jonathan bar Gudgeda, een Leviet enSchriftgeleerde en de portier van de Tempel.

Malchus, de knecht van Kajafas, bood me een beker wijn aan.Ik kreeg het vocht nauwelijks door mijn keel.

Naast me stond de oude Efraïm, onder wie ik zoveel jaar hadgewerkt en wie ik had gesmeekt om me naar zijn meester tebrengen, zodat ik hier mocht verschijnen.

‘Staat u garant voor deze man?’ vroeg Jonathan, de broer vanKajafas.

‘Ja. Hij heeft trouwe dienst verricht in de Tempel,’ zei de oudeEfraïm met zijn slijmerige stem. ‘En nu komt hij bij ons terug,

272

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 272

nadat hij de afgelopen jaren de Galileeër Jezus van Nazareth heeftgevolgd.’

Jonathan leunde voorover. ‘Komt u bezwarend bewijs leverentegen uw meester, zoals de wet voorschrijft?’

Ik slikte. De wijn was bitter als azijn. ‘Ik kom zeggen dat ik eenontmoeting kan regelen tussen hem en uw broer. Zodat hij te wetenkan komen hoe hij de dingen ziet. In het belang van de vrede.’

‘U bent een man van inzicht. En mijn broer wil graag meerover uw meester te weten komen. Maar Kajafas gaat niet op be-zoek bij afvallige rabbi’s,’ zei hij terwijl hij zijn handen hief, waargouden ringen aan fonkelden. ‘U begrijpt vast wel aan welke risico’s hij zich zou blootstellen – vooral nu, met een stad vol bui-ten landers en pelgrims.’

‘Het voordeel voor u is dat ik het zal regelen op een momentwaarop het geen opschudding zal veroorzaken.’

‘Nee. Hij moet hier komen. Laten we een escorte sturen omhem te halen, voor zijn eigen veiligheid. We doen het ’s nachts.Dan veroorzaakt het geen rel of enige vorm van opschudding.’Hij leunde achterover met een zweem van opluchting op zijn ge-zicht, meende ik te zien. ‘Hij zal bij mijn broer te gast zijn, dieveel vragen voor hem heeft. Ondertussen hoeven we ons geenzorgen te maken dat hij nog meer beroering zal veroorzaken inde stad, of hoe Pilatus zal reageren op een nieuw incident.’ Zijnstem verhardde bij het laatste woord: incident.

‘U zegt dat hij bij uw broer te gast zal zijn, alsof uw broer mijnmeester nooit een lasteraar heeft genoemd.’

‘Als hij geen lasteraar is, heeft hij niets te vrezen, of wel?’‘Elke keer dat hij hier was, hebt u geprobeerd hem in de val te

laten lopen,’ zei ik.‘Natuurlijk. We maken ons zorgen. Weet u dat hij gezegd heeft

dat hij de Tempel zal afbreken?’‘U hebt ongetwijfeld veel verontrustende verhalen gehoord,

maar als u hem persoonlijk spreekt, zult u begrijpen dat hij inbeeldspraak en gelijkenissen spreekt. Dan zult u zien dat hij nietzo bedreigend is als u denkt.’

273

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 273

‘Daar twijfel ik niet aan. We hebben gehoord dat sommigen hemzelfs messias noemen. Vertel eens, Judas bar Simon… u noemt hemmeester. Noemt u hem ook messias?’

Mijn hart bonsde in mijn keel. Dat ene woord – messias – her-bergde al mijn twijfels en hoop en angst tegelijk. Ik zag de handdie de melaatse genas, de blinde en de verlamde. Die een tollenaaren een prostituee bevrijdde van de schande en een dode uit hetgraf opwekte.

En ik zag de man die de Farizeeën beledigde, de sabbat schonden lastertaal sprak. Die opkwam voor de verdrukten, maar de ver-drukker niet veroordeelde… De man die in woede was ontstokenin de voorhof van Gods huis… tegen zijn eigen volksgenoten.Hoe kon dat messiaans zijn, als het zelfs volgens de wet niet mocht,van welke kant je het ook bekeek?

‘Nou?’ zei hij, zijn wenkbrauwen opgetrokken.‘Nee,’ zei ik zacht. Het woord stak als een speer in mijn zij.‘Ziet u wel?’ zei Jonathan, terwijl hij de anderen aankeek. ‘Zelfs

zijn eigen volgelingen geloven er niet in.’Wat heb ik gedaan?Ik had de wet onderzocht en wist dat ze niet konden oordelen

zonder getuigenis, zonder meerderheid of tijdens feestdagen. Wathij tegen zichzelf getuigde, was onbruikbaar.

Hij zou hen versteld doen staan. Ze zouden niet weten wat zemet hem aan moesten. Net zoals tijdens die gevaarlijke dagen inde zuilengangen, zou hij blijven leven.

Hij moest blijven leven.En dus sloot ik een akkoord, met een borgsom.‘Ik doe het, maar niet voor niets.’‘Natuurlijk krijgt u ervoor betaald.’‘Dat niet.’ Onder mijn tuniek rolden zweetdruppels langs mijn

lichaam. ‘Als ik hem aan u overlever, wil ik de garantie dat hij nietterechtgesteld wordt voor godslastering.’

Ze konden hem niet doden vanwege godslastering, al zouden zehet willen. Ze hadden onder Rome geen gezag. Alleen de procura-tor – Pilatus zelf – had de macht om een doodstraf uit te spreken.

274

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 274

Maar ik wilde zekerheid. De zekerheid dat ik hem zou redden.Een paar anderen staken hun handen omhoog en een van hen

zei: ‘Wie bent u dat u meent garanties te kunnen eisen van hetSanhedrin?’

‘Na alles wat hij gezegd heeft, waardoor zoveel mensen misleidzijn…’ mompelde Joëzer, zijn hoofd in zijn hand, terwijl hij metzijn duim tegen zijn voorhoofd drukte. Maar Jonathan keek hemeven aan en schudde nauwelijks zichtbaar zijn hoofd, alsof hijwilde zeggen: nee, daar hebben we het nog niet over. De rabbiliet zijn hoofd hangen, maar de afdruk van zijn duim bleef op zijnvoorhoofd staan.

Net als het merkteken van Kaïn, dacht ik.Jonathan glimlachte welwillend. ‘Dat is een obstakel voor ons.

Het is niet gering wat u vraagt, na wat uw meester allemaal heeftgezegd en gedaan, waaruit blijkt dat hij inderdaad een godslaste-raar is. Het lijkt er bijna op dat u hem aan ons overlevert om hemin leven te houden.’

‘Ja,’ fluisterde ik.‘Dat duidt op grote toewijding. En toewijding moet beloond

worden,’ zei hij, terwijl hij even naar Annas keek. ‘Mijn broer iseen redelijk mens, en, zoals u zegt, hij zou graag met uw meesterwillen spreken. Dus ik geloof dat hij u ter wille zal zijn.’

‘Ik wil het zwart op wit hebben, dat hij hem niet zal beschul-digen van godslastering.’

‘Goed, zwart op wit.’Jonathan leunde achterover.‘Goed dan, Judas bar Simon. Om hem te kunnen arresteren,

hebben we een formele aanklacht nodig. Hebt u een formeleaanklacht tegen hem?’

‘Ja.’ Mijn stem brak. Ik schraapte mijn keel. ‘Ja. Ik heb een for-mele aanklacht. Hij heeft de dingen gedaan die de mensen overhem zeggen.’

‘Prima. Volgens mij is dat wat we nodig hebben,’ zei hij, terwijlhij naar Joëzer en een paar anderen keek.

Jonathan wendde zich tot een knecht, die de aanklacht opschreef

275

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 275

die zijn meester dicteerde. Toen het klaar was, bracht hij het per-kament naar mij en ik zette mijn handtekening erop.

‘Wat geeft u me om de afspraak te bevestigen?’Zonder betaling zou de overeenkomst niet bindend zijn.Jonathan gebaarde naar de knecht, die even later terugkwam

met een geldbuidel. ‘Hier hebt u dertig sjekel.’Het waren de munten waarmee de tempelbelasting betaald werd,

van Tyrisch zilver. Dertig zilverstukken, de prijs van een slaaf. Hetbedrag dat betaald wordt ter compensatie als een dier op het landvan een buurman in een gat valt.

Dertig zilverstukken. Voor een man die duizenden te eten gaf.Die de doden opwekte en demonen uitdreef.

Ik keek hoe een hand die ik niet als de mijne herkende de bui-del aannam.

‘U hebt uw volk een dienst bewezen, Judas, zoon van Simon.’Ik had hen een dienst bewezen. Ik was vergeven.Waarom trilden mijn handen dan zo?Ik vertrok met die woorden in mijn oren. Eén keer nog keek

ik over mijn schouder toen Kajafas’ knecht, Malchus, me naar bui-ten escorteerde. Maar ze zagen me niet, omdat ze al in een ver-hitte discussie verwikkeld waren.

Op de binnenplaats liep ik langs twee soldaten die een bikkel-spel deden. Daar, in de voorhof van de Tempel, onder de neus vanhet Sanhedrin, speelden ze Basalinda.

Ook ik had mijn zet gedaan.Ik had iets gedaan wat me voor de wet vrijsprak van schuld,

maar mijn hart veroordeelde me.Zelfs nu nog had ik de hoop dat hij ons allemaal versteld zou

doen staan. Dat hij in een rechtstreekse confrontatie met Kajafasnog één machtige daad zou doen, waardoor hij liet zien dat hij demessias was.

Hoe dan ook, hij zou in leven blijven.En hoe dan ook, was ik hem voorgoed kwijt.

276

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 276

Eenenveertig

Die avond, toen we aan tafel zaten, leek het of ik mezelf nietwas. De dadels en het brood op tafel leken echt en onecht te-

ge lijk, alsof ze uit een dagdroom vaste vorm hadden aangenomen.De gezichten van de anderen waren bekend, maar tegelijk vreemd.Toch zat Simon gewoon naast me, heel vertrouwd, net als anders.

Zag niemand het? Merkte niemand het?Simon zweeg. Hij zat na te denken. Tegenover ons aan tafel leek

Jakobus ook in gedachten verzonken. Zo nu en dan keek hij vanonder zijn wenkbrauwen even naar de anderen.

En daar was het weer: het gevoel dat ik er niet bij hoorde, zoalsvroeger. Dat ik een vreemdeling was in dit gezelschap, net zoalsde witte gevel van de Tempel me vreemd was geweest. Ik had devertrouwde Heilige Stad verlaten en was naar Galilea gegaan, vande Tempel naar de wildernis, van de geleerde wereld naar die vande armen en zieken, van de hoven van de Sadduceeën naar dezebovenkamer. Alsof ik niet kon kiezen waar ik wilde zijn, als eengeest die rondwaart op een onvruchtbare plek.

Wat had ik nu nog over?Maar ik was niet de enige. Het hele gezelschap was stiller dan

gewoonlijk. Zelfs Petrus hield zich afzijdig en ik keek om meheen, omdat hun stilte me om een of andere reden nog het meestverontrustte.

Jezus had het gebed voor het brood nog niet uitgesproken enwe zaten op hem te wachten toen hij plotseling opstond. Mijn hartbonsde onregelmatig en gonsde duizelend in mijn hoofd.

Ik moest hem eigenlijk vertellen wat ik had gedaan. Wat hij konverwachten. Misschien zou hij de confrontatie verwelkomen. Hoedan ook, ik kon de last van mijn geheim niet meer dragen. Elkmoment was een marteling.

277

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 277

Ik moest hier weg. Ik moest eruit.‘Meester,’ zei ik. Het was alsof ik in het woord zou stikken.Ik weet niet precies wat ik op dat moment zei – dat ik wat bij-

zondere spullen wilde gaan kopen voor de paasmaaltijd van eenkoopman die mijn broer kende. Dat ik moest gaan, voordat het telaat was.

Jezus lag nog niet aan tafel aan, maar hij deed zijn tuniek uit.Hij bond een handdoek om zijn middel en goot wat water in eenschaal.

Nu kon ik niet weg. Moesten we nu per se wassen, hoewel wezo vaak hadden gegeten zonder dat eerst te doen?

Hij zette de schaal vlak voor Petrus neer. Hij stak zijn handenuit naar Petrus’ voet, waarop Petrus zijn voet terugtrok.

Wat was hij van plan? Het was de houding van een knecht diede voeten van zijn meester moet wassen, of van de gasten van zijnmeester. Toen er geen slaven bij waren, verlaagde zelfs Abrahamzich niet tot de voetwassing van zijn hemelse bezoeker, die hijtoch ‘mijn heer’ noemde. Zelfs de hogepriester waste zijn eigenvoeten op de Grote Verzoendag. Geen enkele rabbi hoorde devoeten van zijn volgelingen te wassen. Het was eerder andersom!

Jezus stak weer zijn hand uit. Dit keer sprong Petrus op endeinsde een paar stappen achteruit.

‘Wat doet u – wilt u mijn voeten wassen?’‘Nu begrijp je nog niet wat ik doe, maar later zul je het be-

grijpen,’ zei Jezus, terwijl hij zijn hand uitstrekte over het water.Petrus keek hulpeloos over zijn schouder naar ons.

Niemand bewoog. Niemand wist wat hij moest zeggen.‘Meester, nee,’ zei Petrus zacht, zoals je praat tegen iemand die

in de war is. ‘U zult nooit mijn voeten wassen. Laat mij de uwewassen.’ Langzaam reikte hij naar de handdoek op Jezus’ schoot.

‘Als ik je voeten niet mag wassen, kun je niet bij me horen,’ zeiJezus.

Het moment was als een steenpuist. Strak en vol spanning, zodatzelfs een zucht hem zou kunnen doen knappen.

Toen ging Petrus langzaam weer zitten. Hij leunde achterover,

278

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 278

keek even naar Jakobus naast hem en stak toen een voor een, alsofhet water kokend heet was, zijn voeten in de schaal. Het was eentegendraadse daad van overgave.

De eerste zal de laatste zijn, en de laatste de eerste.Petrus stak zijn handen uit. ‘Dan… niet alleen mijn voeten, maar

ook mijn handen en mijn hoofd,’ zei hij.Verderop aan tafel liet iemand zijn ingehouden adem los. Reik-

halzend keken de discipelen toe. Het was ongelooflijk.Jezus glimlachte en goot water over Petrus’ voeten. ‘Wie gebaad

heeft, hoeft alleen nog zijn voeten te wassen. Hij is al helemaalrein. En jij bent rein.’

Die woorden benamen me de adem.Hoe lang had ik ernaar verlangd die woorden te zullen horen?Een leven lang.Jezus’ handen waren niet meer de handen van een dagloner,

maar handen die genazen. Die baby’s zegenden. Die baden. Ge-mompel aan tafel overstemde zijn volgende woorden, zodat al-leen degenen die het dichtst bij zaten, hoorden wat hij zei. ‘Maarjullie zijn niet allemaal rein.’

Ik begreep hem en zijn onderwijs niet meer. Alles leek op dekop te staan. Ik zag de verwarring op het gezicht van Jakobusnaast me. Zijn ongemakkelijke houding toen hij zijn voeten inhet water stak.

Toen Jezus bij mij kwam, was het water in de schaal vuil. Troe-bel, sinds de laatste keer dat hij de schaal had geleegd. Ik keek naarhet water en voelde me net zo smoezelig. Ik stak mijn voet erin.

Maar toen hij mijn voet begon te wassen, zag ik niet meer hetvuile water in de schaal, maar het water van de modderige Jor-daan, waar ik door het wateroppervlak omhoog was gekomen nadat verheven moment van gewichtloosheid. Ik sloot mijn ogentoen hij mijn voet op zijn schoot afdroogde en huilde inwendig.Nee. Laat me nog niet los.

Ik was buiten mezelf. Wat was er met me gebeurd? Ik begon meaf te vragen of ik de aanklacht die ik bij het Sanhedrin had inge-diend, nog kon terugtrekken. Ik kon best bij dit gezelschap blij-

279

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 279

ven voor zo lang het duurde, ook al was het een schertsvertoning.Een paar uur nog, een dag, twee dagen. Het maakte niet uit – ikwilde het. Net als Petrus wilde ik toegeven aan Jezus’ eis dat hijonze voeten waste, zoals je een geliefde dwaas zijn zin geeft.

En als ik er bij hem op aandrong om te vluchten? Was het al telaat? Ik kromp ineen bij de plotselinge gedachte dat ik een enormemachine in werking had gesteld. Zelfs nu nog wilde ik Jezus sme-ken om mee te gaan, om te vertrekken. Ik zou willen leven zon-der mikwe, zonder wet, zonder de Tempel en zonder mijn familie,als ik maar bij hem kon blijven.

Toen hij ons allemaal de voeten gewassen had, goot hij deschaal leeg. Hij deed zijn tuniek aan en sprak de zegen uit overhet brood. Ik liet mijn hoofd hangen om de tranen te verbergendie in mijn baard drupten.

‘Dit is de vervulling van de Schrift, dat hij die het brood metmij deelt, zich tegen mij heeft gekeerd.’

Ik keek op. Te laat, omdat ik in gedachten verzonken was geweest.Zijn stem trilde en hij had zijn hand voor zijn gezicht geslagen.

Zwijgend keken we elkaar aan.Wat? Wat nu?Alles wat hij nu zei, klonk nog onzinniger dan het vorige.‘Ik zeg jullie,’ zijn stem brak, ‘een van jullie zal mij verraden.’Dat was het dus. Daarom had ik hem zien huilen op de ezel

toen we Jeruzalem waren binnengegaan. Dat was de last die hijbij zich had gedragen, nu al dagenlang. Het brak nu los, zodat hijdiep zuchtte en snikkend zijn handen voor zijn gezicht sloeg.

Ik keek de tafel rond. Had hij het over mij? Vast niet! Was erhier iemand die zoveel van hem hield als ik? Wie zou zijn levenverkiezen boven zelfs maar de droom van de messias?

Was iemand dan naar de bendes op straat gegaan om hen tevertellen waar we waren? Was het nu dan toch te laat, en was zijnleven in gevaar? Ik keek scherp naar Simon, die zijn gezicht af-wendde. Zou hij na al die tijd toch nog contact hebben opgeno-men met de Zonen? Had Petrus zijn grote mond een keer te vaakopen gedaan, en tegen de verkeerde persoon?

280

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 280

Of was het inderdaad waar dat mijn meester het verdriet overJohannes’ dood nooit te boven was gekomen en dat hij hoe langerhoe warriger werd, en nu ook nog paranoïde?

Het maakte geen verschil. Binnenkort zou hij in handen zijnvan de tempelwachters. Hij was dan niet langer in levensgevaar enwij zouden verschoond zijn van de bepaling in de wet die voor-schreef dat we hem moesten aangeven. Belangrijker nog, hij zougedwongen worden zich eindelijk boven deze storm te verheffenen die voor eens en voor altijd tot bedaren te brengen, als hij dankon.

Hij kon het. Dat moest.In het belang van ons allemaal.‘Ik ben het toch niet?’ flapte Jakobus eruit. Zijn gezicht, dat

vooral in het afgelopen jaar zo verweerd was geraakt, leek bij hetlicht van de lamp bijna kinderlijk.

‘Of ik?’ vroeg Nathanaël.Aan de andere kant van de tafel zat Thomas hem zwijgend aan

te staren, met wijd open ogen. Hij richtte zijn blik even op Simon,die zonder iets te zeggen van de een naar de ander keek.

Wie van ons had op het een of andere moment niet overwogenom hem te verlaten, of te veroordelen, of hem op een of anderemanier te verraden?

‘Hij die met mij het brood in de schaal doopt,’ zei Jezus. Zijngezicht was zo vertrokken van verdriet dat ik dacht dat hij op in-storten stond.

Ik wendde mijn gezicht af en balde mijn vuisten.We hadden alles opgegeven, iedereen achtergelaten – voor hem.

Wilde hij ons dan nu zo beschuldigen? Ons? Zelfs nu hij derge-lijke onzin uitkraamde, bleven we bij hem en deden alsof we ak-koord gingen met het voetwassen en de beschuldiging van ver-raad. Zag hij dat dan niet?

Hij deelde het brood en daar was ik blij om. Ik wilde graag op-schieten met deze toestand. Zin in eten had ik niet.

We aten in een ongemakkelijke stilte. Op tafel tussen ons in lageen pijnlijk mengsel van verwarring, angst en zelfs boosheid.

281

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 281

‘Luister,’ zei hij. ‘Neem dit. Het is mijn lichaam.’Hij gaf een stuk brood aan mij.Ik keek ernaar. Zijn lichaam. Dat weer.‘En dit,’ zei hij, terwijl hij een beker wijn omhoog stak. Hij

sprak de zegen uit en zei: ‘Dit is het bloed van het verbond totvergeving van zonden.’

Weer dat bloed. Het drinken van bloed.Hij moest hiermee ophouden. Maar dit was niet het moment

om een confrontatie aan te gaan.Ik keek even naar hem, slikte met moeite een stukje brood

door en nam een slokje wijn, voordat ik beide doorgaf aan Simonnaast me. Mijn maag dreigde in opstand te komen.

Dit was veel meer dan ongehoorzaam zijn aan de wet. Zelfs aldronk je maar symbolisch het bloed van een ander mens, dan wasdat niets minder dan een gruwel. Geen ware door God gezondenmessias zou dergelijke dingen prediken.

Mijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen van angst.Je volgt een godslasteraar. Wat maakt het dan nog uit of hij je

voeten gewassen heeft?Onrein. Onrein. Het galmde door mijn hoofd.De zweetdruppels in mijn nek gleden nu langs mijn rug naar

beneden. Ik moest eruit. Ik kon hier niet blijven. Ik was misselijken was bang dat mijn darmen het elk moment konden begeven.Ik moest overgeven en snel een latrine opzoeken. Nu zweette ikpas echt.

Ik kwam duizelig overeind en schrok toen Jezus me aanraakte,toen hij zich naar me toe boog. ‘Doe maar meteen wat je van planbent.’

Ik bleef niet wachten om te zien hoe hij naar me keek.Ik stond op, hield mijn adem in en liep haastig de trap af.Ik rende lange tijd door de straten. Toen stond ik eindelijk hij-

gend stil, met kramp in mijn ingewanden.Dacht hij dat ik die spullen ging kopen voor de paasmaaltijd?

Of was het mogelijk dat hij wist wat ik had gedaan, zoals hij hadgeweten dat we hem wakker zouden maken in de boot? En waar-

282

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 282

om – om ons naderhand te kunnen berispen vanwege ons gebrekaan geloof?

Berisp me dan maar. Het was beter dat ik dit nu deed, voordatdegene die hem zou verraden het deed.

Het was alsof er een knoop in mijn maag zat.Malchus, de knecht van de hogepriester, wachtte op me.

283

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 283

Tweeënveertig

In een ander jaar had ik misschien geluisterd naar de feestelijkeliederen die op de daken gezongen werden, die samen met flar-

den van gebeden als wierook werden meegevoerd door de wind.Dan had ik misschien de geuren opgesnoven die door openramen naar buiten dreven.

Maar die avond hoorde ik alleen het geluid van mijn voetendie door de straten roffelden. Hoofden werden omgedraaid enmensen gingen haastig aan de kant voor de tempelwachters die achter me aan kwamen.

‘Zoveel?’ had ik geschrokken gezegd toen we ons bij deburcht Antonia hadden verzameld. Ik telde al gauw bijna twee-honderd tempelwachters, een delegatie Farizeeën en schrift ge-leerden – waaronder Joëzer uit de raadskamer. Allemaal warenze gekomen om te helpen mijn meester te identificeren, on-getwijfeld voor het geval ik op het laatste moment op devlucht zou slaan.

‘Het is Pascha,’ had Malchus gezegd. ‘U hebt zelf gezegd dathij overal gevolgd wordt door een grote menigte. Als we eenpaar soldaten hebben, komen ze misschien op het idee om onste overmeesteren, en dan krijgen we alsnog de opstand die mijnmeester zo graag wil voorkomen.’

Misschien is dit ervoor nodig. Misschien hebben we het al diejaren bij het verkeerde eind gehad, dat we dit probeerden te ver-mijden.

Voor ons liep een groep mannen met de armen om elkaar heente zingen. Het zouden Simon en ik geweest kunnen zijn, of Petrus en Andreas, die uit Galilea naar de stad waren gekomen.Maar het lied verstomde toen we dichterbij kwamen en ik zaghoe ze naar me keken, zoals ik daar naast Malchus liep.

284

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 284

Het is niet wat jullie denken, wilde ik tegen hen zeggen. Ik beneen Jood net als jullie, een goed vaderlander.

Ik zag hoe de wachters bij de poort ons door lieten, hoe hunogen over ons heen gleden. Hoe de pelgrims die in het Kidrondalhun tenten hadden opgeslagen, opkeken van hun kookvuren enhoe hun gesprekken stilvielen. Hoe ze zich haastig uit de voetenmaakten, en daarbij zelfs hun bezittingen achterlieten.

Heel even was het een prettig gevoel om de macht van de sol-daten achter me te voelen, het gestamp van hun laarzen te horen,het gerammel van hun zwaarden en borstpantsers, en hun helmente zien glanzen in het donker.

Maar meteen daarna was ik geschokt. Was ik zo gemakkelijk teverleiden? Zo gemakkelijk om te kopen?

Was ik ook zo gemakkelijk door mijn meester naar het ver-keerde pad geleid?

Vijf uur. De anderen zouden inmiddels niet meer in de boven-kamer zijn. Ik had nog ruim de tijd om de dure wijn op te drin-ken die Malchus’ slaaf me gaf toen ik naar zijn huis kwam om tewachten. Hij zei niet veel tegen me, Malchus. Hij was een goedeknecht. Net zoals ik. Een betere nog dan hij. Malchus hoefde al-leen maar mee te werken met de praalvertoning van Kajafas en zijntrots te versterken. Ik moest hard werken om mijn meester te ver-lossen. Het zou nu niet lang meer duren voordat hij veilig was.

Maar eerst moest dit pijnlijke gebeuren.De maan was vol, waardoor de heuvel baadde in een schemerig

licht. We liepen tussen de bomen door in Getsemane, aan de voetvan de berg. Ik wist dat ze daar zouden zijn – daar gingen ze al-tijd heen.

We waren vlak bij de hof toen ik naar de tenten keek, waarvaner hier niet zoveel meer stonden. Er waren hier minder mensen.Ik keek hoe een paar jonge mannen tussen de bomen door sloopom te kijken naar de soldaten, hun tunieken als bleke sneeuw-vlokken in het donker.

Even raakte ik in paniek toen ik bedacht dat ik tegen Jezus ende anderen had moeten zeggen dat ze minder ver weg moesten

285

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 285

gaan, waar nog wat mensen waren. Hier kon elk moment eengroot wonder gebeuren. Of net binnen de poorten van de stad.

Als dat niet gebeurde, zou ik hem voorgoed verlaten.Mijn handen begonnen te trillen.We liepen tussen de bomen door.Naar de grot, waar de pers stond.‘Laat me vooruit gaan,’ zei ik, terwijl ik me omdraaide in de

vallende duisternis.‘U hebt de aanklacht ingediend. U moet hem identificeren,’ zei

Malchus.‘Degene die ik kus. Hij is het. Blijf hier wachten.’De delegatie achter hem gehoorzaamde me.Ik kwam net op tijd bij de grot om hen naar buiten te zien

komen. Sommigen zagen er verward uit, met een wazige blik inhun ogen. Maar Jezus niet. Hij was juist heel alert, ongetwijfeldomdat hij al die tijd had gebeden. Simon en Petrus knikten. Hetwas niet ongewoon dat ik kwam en ging als ik wilde, zo dicht bijde stad en mijn huis. Maar ik durfde hen niet te begroeten. Ik liepmeteen naar Jezus toe.

In het verleden had hij altijd zijn armen naar me uitgestoken.Vanavond niet.

Dit keer wachtte hij tot ik voor hem stond.‘Gegroet, rabbi,’ zei ik.Plotseling wilde ik het liefste huilen. Ik nam zijn gezicht in

mijn handen en legde mijn voorhoofd tegen het zijne, terwijl ikvoelde hoe mijn gezicht vertrok.

Waarom zo, waarom moest het zo? Waarom moest ik dit doen?Ik rook zijn warmte, zijn eigen geur, als de geur van zweet enwijn en zout en bloed. Bloed? Het was alsof de lucht in mijnkeel bleef steken. Mijn handen vielen op zijn schouders eneven dacht ik dat mijn knieën me weer niet zouden willendragen en ik me aan hem vast zou klemmen als iemand dieverdrinkt.

Hij fluisterde warm tegen mijn oor: ‘Doe waarvoor je geko-men bent, vriend.’

286

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 286

Onverklaarbare tranen, hete tranen, stroomden over mijn wan-gen omlaag.

‘Gegroet,’ fluisterde ik en gaf hem met trillende lippen een kus.Het was een begroeting en een afscheid tegelijk.Toen ik mijn hoofd weer hief, zag ik dat hij me vol in de ogen

keek. Er was iets in zijn wijd open ogen wat ik daar nog nooithad gezien.

Angst.Toen klonken er haastig naderende voetstappen en het geram-

mel van wapens.Hij werd bij me weggetrokken. Ik weet niet door wie, maar al-

leen dat ik achteruit getrokken werd – veel te snel – terwijl ik menog steeds aan hem vast klemde. Zijn tuniek werd scheef getrok-ken en zijn gebedsmantel gleed van zijn schouders.

Ik werd achteruit getrokken en Malchus en een paar soldatengingen voor me staan. Opeens haalde Petrus uit met zijn zwaard enMalchus, die had geprobeerd weg te duiken, schreeuwde het uit.

‘Steek je zwaard terug!’Mijn meester.De soldaten rukten nu op – veel te agressief! Ze zouden hem

doden, neersteken en ik schreeuwde en probeerde er tussen tekomen.

Mijn meester stak zijn handen uit. ‘Denk je niet dat ik mijnvader maar te hulp hoef te roepen en dat hij mij dan onmiddellijkmeer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen?’

Ik had niet geweten wat er zou gebeuren, maar iets voelde ver-keerd. Malchus schreeuwde dat iedereen zijn zwaard in de schedemoest steken, terwijl hij zijn hand tegen de plek drukte waar zijnoor was geweest.

Het rechteroor. Waar een man de olie en het bloed van zijnschuldoffers ontving, aan de oorlel. Zonder oor kon een mannooit echt vrijgesproken worden van schuld.

Mijn meester liep naar Malchus toe, die midden in een kringvan soldaten stond. Zwijgend trok hij Malchus’ trillende hand wegvan zijn hoofd.

287

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 287

Zijn oor was weer gezond en heel. Alleen het verse bloed opzijn hals en tuniek getuigden van het feit dat het oor eraf was ge-weest.

Toen kwamen de soldaten als één man op hem af.Ze grepen Jezus vast, die zich niet verroerde maar wankelde

toen hij van alle kanten vastgegrepen werd.‘Meester!’ schreeuwde ik.Achter hem zag ik dat de soldaten een van de jonge mannen

vastgreep die ons gevolgd was. Ze grepen hem bij zijn tuniek,maar de jongen draaide zich om, zodat het kledingstuk scheurdeen in de handen van de soldaat achterbleef.

‘Laat hen gaan!’ zei Jezus.De groep verspreidde zich in het invallende duister. Petrus

draaide zich om. Zijn mond bewoog, en ik besefte dat hij naar mijschreeuwde dat ik moest vluchten.

Geschokt stond ik daar, als aan de grond genageld, lang genoegom te zien dat ze de handen van mijn meester vastbonden.

Toen draaide ik me met een ruk om en vluchtte.

288

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 288

Drieënveertig

Petrus en ik drukten ons dicht tegen de poort van het oudeHasmonese paleis aan en riepen naar de mensen die over de

binnenplaats langsliepen of ze ons binnen wilden laten, of zeMalchus wilden halen. Er was iets mis gegaan. Er klopte iets niet.Ik moest Malchus spreken. Ik eiste een verklaring. Ik moest wetendat ze mijn meester geen kwaad zouden doen.

Uiteindelijk liet iemand ons toe op de binnenplaats. Malchuszelf was nergens te zien.

Wachters liepen voor het kookvuur langs – tempelpolitie, waar-van er velen voor ons hierheen gekomen waren. Boven ons scho-ven wolken voor de maan. We trokken onze mantels dicht omons heen en wachtten.

We zeiden niets. Maar ik keek vaak naar Petrus en dacht: hijweet het. Hij weet het en wil me nu al niet meer kennen.

De uren sleepten zich voort. Op een gegeven moment keek ikomlaag en zag dat mijn voeten vuil waren. De voeten die mijnmeester gewassen had, onder het stof.

Even later kwam er een tweede slaaf naar buiten en Petrus ver-borg zich in de schaduw. Ze leek hem niet te zien – of de wel-lustige blikken van de soldaten – en ze riep mij bij zich.

‘Wat is er?’‘Malchus heeft me hierheen gestuurd om u te halen. Ze onder -

vragen hem.’Ik keek achterom naar Petrus, zijn ogen als donkere gaten in

zijn gezicht. Toen volgde ik haar naar binnen.Ze ging me voor door de gangen van het huis waar ik mijn

hele leven zo nieuwsgierig naar was geweest. Maar nu ik binnenwas, had ik geen oog voor de fakkels en de mooie mozaïeken, ofde afmeting van de voorkamer. Ze bracht me naar een zijkamer-

289

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 289

tje waar een wachter zat. Van hieraf kon ik maar een kleine strookvan de grote kamer zien.

‘U moet hier blijven.’Mijn hart bonkte in mijn keel en ik knikte, omdat ik geen

woord over mijn lippen kon krijgen. Voor me, door de deuren,zag ik dat de kamer fel verlicht was en vol sierlijke bogen… ende fronsende gezichten van een aantal Farizeeën en Sadduceeëndie ik herkende. Daar zaten Helcias bar Phiabi en een paar ande-ren uit het huis van Boethus met elkaar te praten. Daar Annas, dievoor Kajafas hogepriester was geweest, en daar… Kajafas zelf. Eengroep mannen die bekendstond om hun gekonkel, machtsspel -letjes en corruptie – 23 in totaal.

Om Kajafas heen zaten zijn makkers, als een troep aasgieren.En daar, voor hen, stond mijn meester.Zijn mantel was weg en er zaten vreemde vlekken op zijn

tuniek, alsof hij had gebloed – nee, alsof er zweet als bloed uit zijnporiën gekomen was.

Toen pas begreep ik het echt: hij was hier niet naartoe gebrachtom ondervraagd te worden.

Hij werd terechtgesteld.Wat gebeurde er? Het kon niet zijn wat ik dacht… maar daar

zaten ze: 23 mannen. Het aantal mannen dat vereist was om iemand te kunnen ondervragen of veroordelen. Maar een rechts-zaak kon niet ’s avonds worden gehouden en al helemaal niet opde vooravond van een feestdag. Dat wisten ze!

Meester!Mijn meester draaide zijn hoofd om.Zag hij me? Had hij de schreeuw in mijn hart gehoord? Zag

hij me uit zijn ooghoeken – deze mier, dit insect dat ik was, weg-gekropen in een kier in de muur?

Daar, op zijn gezicht. Wat was dat?Een striem.Hadden ze hem geslagen?Ik stormde naar voren en riep zijn naam. Maar ze hadden een

soort pauze en spraken zo luid met elkaar dat niemand het hoor-

290

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 290

de. De wachter die tussen de grote ruimte en het zijkamertje instond, keek me doordringend aan.

Ik ging weer zitten en kauwde op de binnenkant van mijnwang. Ik hield mezelf voor dat Jezus met twee woorden een stormtot bedaren had gebracht. Dan kon hij nu toch zeker ook welontsnappen? Maar hij verroerde zich niet.

Het tumult stierf weg. Er werd een man binnengebracht. Ikdacht dat ik hem misschien zou herkennen, dat hij een van demannen was die tijdens het Loofhuttenfeest stenen had opgepakt.Maar hoe kon ik dat weten, hoe kon ik dat onthouden hebben?En wat hielp het als ik het nog wist?

‘Wat kunt u zich herinneren van wat deze man in de Tempelonderwezen heeft?’ vroeg Kajafas.

‘Hij zei dat hij deze tempel, die door mensenhanden gemaaktis, zou afbreken. En dat hij in drie dagen een nieuwe zou bouwen,niet door mensenhanden gemaakt.’

Maar dat bedoelde hij niet. Hij sprak in gelijkenissen!‘Wat antwoordt u daarop?’ vroeg Kajafas, terwijl hij hem ver-

wachtingsvol aankeek.Jezus viel voorover op de vloer en ik begreep dat iemand bui-

ten mijn gezichtsveld hem van achteren een duw had gegeven.Hij viel languit op de vloer en ik zag dat zijn handen gebondenwaren.

‘U geeft geen antwoord.’ Het was geen vraag.Ik hapte naar adem. Waar was Nicodemus? Of een van zijn vrien-

den, de leerlingen van Gamaliël? Geen van hen was erbij, voorzover ik kon zien.

Toen kwam een man die ik heel goed herkende naast Annasstaan.

Zadok.Een koude rilling. Als een dolksteek in mijn rug.Zijn haar was geolied en de tefillin op zijn onderarmen en

voorhoofd leken te glanzen. Ze waren zo strak vastgeboden datze uit zijn huid naar voren leken te komen als vierkante, afgezaag -de hoorns.

291

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 291

Annas leunde voorover naar zijn schoonzoon en mompeldeiets, zo zacht en kort dat ik het niet kon verstaan.

Toen zei Kajafas: ‘Bent u de messias? De… Zoon van God?’De woorden die ik uit zijn mond wilde horen. Van zijn eigen

lippen. Maar voor het eerst in mijn leven schreeuwde mijn hart:nee.

Zeg nee.Zeg nee en leef.Mijn meester krabbelde overeind. De gedaante van een soldaat

kwam in beeld, een grote, breedgeschouderde tempelwachter. Ka-jafas hield hem met een handgebaar tegen.

‘U zegt het,’ zei Jezus hees.Verontwaardiging onder de raadslieden. Ik deinsde achteruit tegen

de muur.‘En u zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van

de Machtige,’ riep Jezus, ‘en hem zien komen op de wolken vande hemel!’

Ze stonden op van hun zitplaatsen. De hogepriester scheurdezijn kleren.

Godslastering.Dood.Ze kunnen hem niet veroordelen. Dat hebben ze zwart op wit gezet.Waarom gaan ze dan door met deze schijnvertoning?Het proces ging nog uren verder.Het was een poppenkast. Niet eens legaal. Het was avond. Dit

was het huis van de hogepriester, niet de zaal van het Sanhedrin.Het was de vooravond van een feest. Waar was het bewijs van vrij-spraak? Iemand kon zichzelf niet veroordelen. En zelfs al kon datwel, dan nog konden ze hem op dezelfde dag niet veroordelen.Dat stond in de wet.

Maar deze gedachten vervaagden toen ik zag dat mijn meesterweer op de grond viel. Ik sloeg mijn handen voor mijn oren toende soldaten hem overeind sleurden.

Dit keer draaiden ze hem weg van de raad. Dit keer keek hijdoor de open deuren van de zaal.

292

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 292

Dit keer keek hij me recht in de ogen.Zijn gezicht was vlekkerig van de blauwe plekken. Bloed drupte

van zijn gezwollen lippen. Ondanks het bloed en de gezwollenzijkant van zijn gezicht, was de blik in zijn ogen onmiskenbaar.

Liefde. Zo veel liefde.En medelijden.Ik voelde mijn gezicht vertrekken.Ze rukten hem overeind.‘Meester!’ schreeuwde ik. Ik rende het kamertje uit en duwde

de wachter opzij, terwijl mijn meester werd weggeleid.Ik weet niet wat ik daarna allemaal nog schreeuwde of zei. Ik

weet alleen dat een deel van mij werd weg gescheurd, meege-voerd door de ruwe handen van Kajafas’ mannen.

Achter de stevige schouders van de wachters hief Zadok zijnhoofd en keek me recht in de ogen, terwijl het gemompel van deSadduceeën als het gonzen van een zwerm vliegen klonk.

‘Je hebt gelogen!’ schreeuwde ik. ‘Je hebt een eed gezworen!’Door het tumult hoorde ik één woord, dat mijn bloed in mijn

aderen deed stollen.Mesith.Hij leidde Israël op een dwaalspoor.Ik wankelde achteruit.Dat was een nog zwaardere aanklacht dan godslastering. Daar-

voor gold de doodstraf en was geen verdediging mogelijk. Bij dieaanklacht konden ze vergaderen en veroordelen op dezelfde dag.Daarbij kon iemand zichzelf met zijn woorden veroordelen. Daar-bij konden ze het proces precies voeren zoals ze het nu deden –’s avonds, met alleen het maximaal vereiste aantal leden, op devooravond van een feestdag, en veroordeeld door een meerder-heid van slechts één man.

Mesith. De doodsklok.Ik had onderhandeld over het leven van mijn meester, om hem

te redden van de aanklacht van godslastering. Ik dacht dat ik zijnveiligheid had gegarandeerd, zijn leven. Maar nu begreep ik het:ze hadden hem vanaf het begin mesith ten laste willen leggen.

293

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 293

Ze brachten me naar de binnenplaats en lieten me met eenduw gaan. Ik liep half struikelend naar het vuur, met mijn handenin het haar.

Wat heb ik gedaan?Het gezicht van mijn broer Jozua schoot door mijn gedachten.

Jozua, de dag toen ik hem in het gezicht spuugde. De dag waar-op hij in handen van de Romeinen viel. Jozua, van wie ik meergehouden had dan van wie ook op de wereld, meer nog dan vanvader.

Ik zag Susanna dood op de grond liggen. Dood, omdat ik eerstnaar de Tempel was gegaan voordat ik haar in veiligheid bracht.

Vader, aan een kruis genageld, omdat ik had gebeden of we inSepphoris mochten blijven.

Er trok iemand aan mijn mouw en ik draaide me om zonderiets te zien. Petrus. Hij trok me mee. Zijn ogen waren dik enrood. Was hij ook geslagen? Nee, hij had gehuild.

Ik deed mijn mond open, maar kon het woord niet over mijnlippen krijgen.

Mesith.Ik had mijn meester uitgeleverd aan de dood.Petrus liep te wauwelen met zijn handen voor zijn gezicht,

maar ik voelde niets en begreep niet waar hij het over had.Ik had elke mogelijkheid overwogen, behalve deze: hem doden.

294

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 294

Vierenveertig

De volgende ochtend stuurden ze hem gebonden en geslagennaar Pilatus. Ik volgde de bewaakte escorte in een poging

hem te zien. Dat lukte, maar ik zag dat Jezus’ gezicht bijna on-herkenbaar was.

Ik bleef aan de kant van de weg staan en braakte.Wie was nu de hond?Ik bleef hangen op de binnenplaats, die zich vulde met Fari-

zeeën, pelgrims en nieuwsgierige toeschouwers, en daarna metgezichten die ik herkende als de bende van de rover Jezus. Watdeden die hier?

Petrus was weggegaan. Ik kon me niet eens herinneren wanneerhij die ochtend vertrokken was en ik wist niet waarheen. Maar hijwas verdwenen toen de haan kraaide en ik was hier alleen gekomen.

Ik had de hele ochtend buiten staan wachten in een poging eenglimp van Jezus op te vangen. Ik wilde proberen te onderhande-len met de wachters of ze me binnen wilden laten om hem tezien.

‘Wat doen jullie hier?’ vroeg ik aan een van de bandieten.‘Wachten jullie op mijn meester?’

Een van hen herkende me. Zijn ogen lichtten op en hij zei: ‘Wewachten op onze eigen meester. Onze leider is gearresteerd in deoproer die jouw meester veroorzaakt heeft.’

Ik knipperde met mijn ogen. Iemand anders riep: ‘Laat iemandvrij voor het paasfeest!’ Dat schreeuwden ze zo nu en dan, nu aleen uur lang, en het duurde even voordat ik me vaag herinnerdedat Pilatus de traditie van Archelaüs had overgenomen en elk jaarop bij Pasen een gevangene vrijliet, als teken van goede wil.

Ik knipperde met mijn ogen naar de man. ‘Jullie leider? Bedoelje de bandiet Jezus?’

295

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 295

‘Ja! Hij heeft die dag in de Tempel een Samaritaan vermoord!’Er brandde een vuur in zijn ogen.

‘Is hij degene die de Samaritaan gedood heeft?’ Ik keek om meheen. ‘Maar zo veel mensen horen toch niet bij jullie groep? Waar-om roepen zo veel mensen om zijn vrijlating?’ De binnenplaatsstroomde langzaam vol, niet alleen met mannen die ik herkendeals priesters uit de Tempel, maar ook met gewone boeren, die on-getwijfeld uit Galilea waren gekomen.

‘Al die tijd dat hij bij jullie was – en je weet nog steeds niet wiehij is? Of liever, wie zijn vader was?’ zei hij. ‘Hij is de jongste zoonvan Judas bar Hizkia zelf.’

Jezus bar Judas. Zoon van de rabbi zelf. Een echte Bar-Abbas.Tegen de tijd dat mijn meester naar het paleis werd gebracht,

was de menigte vier keer zo groot.Ik zag nog één keer een glimp van Jezus vanaf mijn plek op de

binnenhof. Ik gaf een schreeuw toen ik zag hoe meedogenlooshij geslagen was, maar niemand hoorde me.

‘Meester, meester!’ schreeuwde ik, maar ik kon mezelf niet eensverstaan, omdat de menigte ‘Bar-Abbas!’ brulde.

Ik nam niet de tijd om me in de mikwe onder te dompelen.Dat had toch geen zin. Ik haastte me door de dubbele poort enbaande me een weg naar de voorhof. Ergens in de vrouwenhofzongen de Levieten de ochtendpsalmen.

Ik beende door de voorhof. De rabbi’s zaten al in de zuilen-gangen. Zouden ze proberen de Farizeeën te paaien en kibbelenover reinheid, of fluisterden ze over verboden onderwerpen, zoalsde geest van de wet? Zouden ze praten over dingen waar ze nietover behoorden te praten, of zich heel comfortabel laten wegzin-ken in een moeras van discussies?

De leerlingen met hun glimmende gezichten, de jongens dielater Farizeeën en schriftgeleerden zouden worden – zouden zetevreden zijn met oppervlakkige antwoorden en het Hosanna negeren dat in hun hart klonk?

Leefden ze in het donker van hun huizen zonder God te ken-nen, zelfs na urenlang zijn wet bestudeerd te hebben? Zagen ze

296

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 296

hun eigen misvormde handen, de zweren op hun ziel, het over-spel van hun hart?

Onrein. Onrein.We zijn allemaal witgepleisterde graven.De rinkelende geldbuidel aan mijn riem was me een blok

aan het been, als klokgelui uit het dodenrijk. Dertig zilver-stukken.

Waarvoor had ik dat geld nodig?‘Hij laat de rover los –’ zei iemand toen ik voorbij liep. ‘De

mensen zijn gek op de rover, hij heeft die Samaritaan gedood inde Tempel. De ene nep-messias voor de andere.’

Toen zag ik het duidelijk voor me, alsof het een toneelstukwas. Ze zouden hem vrijlaten, de zoon van Judas bar Hizkia. Inhet belang van Israël. Om het te bevrijden uit de klauwen vanRome.

En ze zouden de koning – mijn koning – overleveren aan dedood.

We hebben geen koning dan Rome.Naar de ruimte aan het eind van de zuilengang, de vergader-

zaal van het Sanhedrin. Dagen geleden had ik zwetend staanwachten tot ik mocht spreken. Nu liep ik meteen het platformop, midden tussen hen in. Daar zat de Sagan Jonathan, Joëzer,Helcias en een vermoeid uitziende Annas en daar, als laatste…Zadok.

‘Jullie beschuldigen hem van mesith!’ schreeuwde ik. De woor-den echoden tegen de wanden. ‘Dat hij Israël op een dwaalspoorleidt?’

Jonathan zei niets, maar keek even naar Zadok, die achteroverleunde. ‘Ach, ja. Judas.’ Ergens knipte iemand met zijn vingersnaar de wachters.

‘Je hebt je rol gespeeld. Goed gedaan,’ zei Zadok.‘Je had het beloofd. Je hebt me je woord gegeven!’‘Dat we hem geen godslastering ten laste zouden leggen. Die

belofte hebben we gehouden,’ zei Annas.‘Godslastering – of een zwaardere beschuldiging!’

297

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 297

‘Sorry, maar dat had je niet gezegd.’De letter van de wet. Precies wat ik had gezegd.‘Wat kan ik doen om hem vrij te kopen? Wat kan ik u geven

in ruil voor zijn leven? Alstublieft.’ Ik viel neer op mijn knieën.‘Welke prijs dan ook. Zeg het maar. Geef me hem terug.’

‘Sta op. Dit is ongepast,’ siste Zadok.‘Ik kan u informatie verstrekken over de Zonen van Judas bar

Hizkia,’ zei ik luid, terwijl ik hem aankeek. ‘Over de roversbendedie zich de Zonen van de Rabbi noemt. Ik kan u alles over henvertellen!’

Zadok kneep zijn ogen tot spleetjes.‘We hebben alle informatie over hen die we nodig hebben,’ zei

Joëzer luchtig.‘Zadok hier kan u nog veel meer vertellen.’Zadok bleef roerloos zitten. Vreemd stil.Dat deden ze allemaal.Toen besefte ik dat ik heel slim uitgespeeld was. Recht in hun

handen.Ik was verraden.‘Judas, wees blij. Begrijp je het dan niet? Je hebt nu je mes-

sias,’ zei Zadok. ‘Hij zal sterven voor het volk. Om de hondenuit Rome af te weren. Voor een dag in de toekomst, Judas. Hijverlost ons. Zie je wel? En daarom kun je tevreden zijn. Ho-sanna.’

Buiten vulde de voorhof zich met pelgrims. Flarden van hunliederen zweefden door de kamer.

‘Ik ben niet tevreden!’ brulde ik, terwijl ik kwaad naar hen toeliep, zonder te letten op de soldaten bij de muur. ‘Ik heb on-schuldig bloed vergoten!’

Ik rukte de geldbuidel los van mijn riem en gooide hem aande voeten van Annas neer. Er sprong een naad open en de mun-ten rolden over het platform.

Wil je je meester terugkopen voor dertig zilverstukken?‘Spreek me vrij! Ik geef u het geld terug. Ik heb in de schat -

kamer gewerkt, ik ken de wet. Als u weigert het geld terug te

298

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 298

nemen, leg het dan in de schatkamer. Ik denk er nu anders over.Ik wil niets te maken hebben met deze afspraak. Ik draai allesterug! Hier is uw geld – het is ongeldig!’

‘Judas –’‘Ik heb gezondigd! Ik heb onschuldig bloed vergoten! Maak

het ongedaan!’Niemand verroerde zich. Haastige voetstappen. De wachters

kwamen me halen.‘Hij is onschuldig! Als niemand het zegt, laat mij het dan doen.

Hij is onschuldig! Als de getuigen het niet eens zijn, kunt u hemniet veroordelen en uw valse getuige moet het oordeel dragen datu op hem gelegd hebt! Uzelf moet als valse getuigen het oordeeldragen dat u op hem gelegd hebt! Ik, Judas, zoon van Simon, ver-oordeel u! Maak onze afspraak ongedaan!’

Niemand bewoog. De wanhoop vulde mijn keel, mijn longen.Ik verdronk erin. In de bloedschuld.

‘Ik heb een Jood overgeleverd in handen van de heidenen!’ gildeik.

De ogen van Annas waren ijskoud. ‘Dat is uw verantwoordelijk-heid.’

‘Daar staat de doodstraf op! Daarmee roep je Gods vloek overjezelf af en ik mag niet meer in het land wonen! Als u de lettervan de wet volgt, moet u me doden!’

Annas knikte naar de wachter, die naar me toe kwam. ‘Wij be-schuldigen u niet,’ zei hij rustig. De wachter kwam en ik sloegnaar hem.

‘U!’ schreeuwde ik, terwijl ik met mijn vinger naar Annaspriemde. ‘U hebt hem overgeleverd aan de heidenen, net zoals ik.U bent net zo vervloekt als ik!’

‘Wij? Wij niet.’ Annas kneep zijn ogen half dicht. ‘Wij zijn kin-deren van Abraham. Maar u… u hebt het document getekend. Uwas de aanklager. U kunt ons beschuldigen zoveel u wilt, maarhet was uw beslissing.’

Toen raakte de vuist van de wachter mijn gezicht en stortte ik opde grond. Mijn tanden raakten het marmer met een knarsend ge-

299

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 299

luid dat in mijn oren galmde. Ik trapte naar hem, maar een tweedewachter kwam hem te hulp. Samen pakten ze me bij de schouders,droegen me de Tempel uit en gooiden me van de zuidelijke trap.

Ademhalen deed pijn. Leven deed pijn.Ze hadden hem aan Rome uitgeleverd, omdat ze zelf de dood-

straf niet konden voltrekken.Ze zouden doen alsof het een groot offer was, een voorbeeld

van enorme onderdanigheid dat zij hem voor hen veroordeelden,als een rijk man die zijn minnares gunstig probeert te stemmenmet een geschenk.

Hij had me ‘vriend’ genoemd. Maar ik was voor hem een satangeweest.

Ik moest het hem vergoeden. Ik moest een offer brengen.Maar hoe kon ik een dier naar de priesters brengen die hadden

samengespannen tegen mijn meester? Hoe kon ik ooit nog eendier naar de Tempel brengen om het te laten offeren? Hoe kon ikhet paasfeest vieren, terwijl mijn meester de stad uit werd geleidtijdens het slachten van de lammeren?

Waar was God?Niet daar bij de priesters.Nee, er was daar niets meer voor me.De enige God die ik kende, was bij mijn meester in de gevan-

genis van Pilatus en ik had hem beschuldigd en aan zijn vijandenovergeleverd. Ik had hem verraden, de enige die me ooit mijnschuld zou kunnen kwijtschelden.

Aan de horizon in de verte klonk een zacht gerommel, alsof eriemand lachte.

Ik bleef bij het paleis rondhangen, omdat ik zo graag nog eenglimp van hem wilde opvangen. Eén van mijn tanden was eruitgegaan en er zaten er nog twee los. Mijn oog was dik en mijn rib-ben deden pijn als ik diep ademhaalde. Dat wist ik allemaal, maarik voelde het niet.

Halverwege de ochtend was de binnenplaats bijna vol.

300

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 300

Ik huilde en sommige mensen staarden me aan en deinsdenachteruit om me maar niet aan te hoeven raken.

‘Is het een melaatse?’ vroeg iemand.‘Ja,’ zei ik, terwijl ik hen aankeek. Dat was mijn leven lang een

nachtmerrie voor me geweest. ‘Ik ben onrein.’Ze gleden van me weg als water van olie. Ik lachte nog eens,

wat een steek van pijn in mijn zij veroorzaakte, maar toen viel ikvoorover, terwijl de tranen in mijn ogen prikten.

Ik wilde hem. Ik wilde hem terug. Dat was alles wat ik wilde.Ik probeerde te bidden. Ik had al bijna een dag het sjema niet

gebeden, voor het eerst in mijn leven.Hoor, Israël, de Heer is één…Eén.Ze brachten hem naar buiten, nog erger bebloed dan eerst.

Maar ik herkende hem. Ik had hem uit duizenden kunnen her-kennen door de manier waarop hij zich bewoog en de stand vanzijn ogen, hoe gezwollen ze ook waren.

Laat mij zijn plaats innemen. Laat mij sterven. Laat hem leven.Ga achter mij, satan.Ze hadden hem verkleed als de koning uit het baslindaspel van

de soldaten, deze handarbeider uit Galilea, die nu naast de mach-tigste man in Judea stond.

Toen Pilatus bij hem kwam staan op het balkon, was mijn mees-ter degene die de paarse mantel van een koning droeg.

Pilatus waste zijn handen. Hij trok zijn handen er publiekelijkvanaf. Een zogenaamde koning die passief het bloedoffer van demenigte aannam. Wat ging het hem gemakkelijk af. Wat ging hethen allemaal gemakkelijk af – Zadok, de priesters, de leden vanhet Sanhedrin die hem die nacht hadden veroordeeld.

Ze leidden mijn meester weg en ik viel op de grond, terwijl hetgeschreeuw om Bar-Abbas in mijn oren galmde.

Dat was de laatste keer dat ik hem zag.De laatste blik. De laatste kus.Te veel laatste dingen.

301

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 301

Vijfenveertig

Een team van eersteklas beulen, experts op het gebied vankruisigen, staan in een rij bij de burcht. Pilatus maakt er een

enorme vertoning van, om elke gedachte aan een opstand de kopin te drukken.

Ergens wil ik naar hem toe. Hem aanraken. Genezen worden.Ik zou op straat kunnen blijven rondhangen in de hoop een

woord van hem op te vangen, een glimp. Even maar.Dat zou niet genoeg zijn.Weet hij dat ik van hem houd, nog steeds?Hij heeft mijn voeten gewassen.En ik heb hem gedood.Wat zou er ik niet voor over hebben om een tollenaar te zijn.Een Samaritaan.Zelfs een Romeinse hond.

302

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 302

Zesenveertig

In de richting van het Hinnomdal staan steeds minder tenten enin het dal zelf zie je er helemaal geen. Daar branden dag en nacht

de vuilnishopen, een altijd smeulend vuur, een eeuwige vlam.Er staan bomen. Vooral olijfbomen, en die zijn stevig.Het touw is sterk en ik heb de strop goed geknoopt. Ik heb

hem met alles wat ik in me heb strakgetrokken.Ik snak naar adem, maar er is geen lucht behalve dat wat langs

me stroomt, als water. Ik sta weer bij de Jordaan, en daar staat Jo-hannes in het modderige water en hij wijst.

Zie, het Lam van God.Hosanna. Red ons toch.Ze zullen zeggen dat ik hem heb verraden, dat ik zijn prijs ver-

laagd heb tot dertig zilverlingen. Ze zullen zeggen dat ik heb-zuchtig ben. Dat ik me tegen mijn meester heb gekeerd. Ze wetenniet dat ik sterf omdat mijn hart gebroken is. Uit spijt…

Uit liefde.Maar als ze mij niet kenden, dan kenden ze hem ook niet. Hoe

hij ons schokte met zijn mededogen. Hoe hij het volk niet als geheel wilde herstellen, maar ervoor koos om dat bij enkelingente doen.

Ze noemden hem een dwaas. Ze noemden hem een leugenaar.Ik ook. Maar nu ken ik hem als het aangezicht van God.

Hij die ons niet verlost van de Romeinen.Maar ons verlost van onszelf.Die gedachte doet mijn lichaam schokken. Het touw trekt strak.

Ik zou naar adem snakken als ik kon, uit verbazing. Want nu zieik het.

Ik ben de man met huidvraat. De bezetene. Ik, die verlamd wasvan angst, die blind was.

303

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 303

De prostituee, de dode in het graf.Ik. Ik was het.Ik, die hem verloochende en hem overleverde aan zijn vijanden.

Ik, die nu met hem sterf. Mijn naam zal een synoniem zijn voor‘verrader’. Maar hij hield van zijn vijanden.

Hij hield ook van mij.De zon gaat onder. De heuvel aan het eind van het dal is goud-

kleurig nu de sabbat wordt ingeluid. Niemand weet dat ze mijnlichaam moeten weghalen. Mijn darmen hebben zich geleegd,onhandelbaar tot het eind.

Boven mijn hoofd worden de wolken dunner. Ze kleuren don-ker door de invallende schemering. Straks komen de sterren enwordt het feest ingeluid. De sterren waar mijn meester zo graagnaar keek, met de ogen van God zelf.

Het is warm voor de tijd van het jaar.Het zal een prachtig paasfeest worden.

304

Iscariot 1-304:Opmaak 1 15-03-2013 11:30 Pagina 304