m20 nl r2 pbp - emotron · de aansluitingen van de transformator zijn niet polariteitsgevoelig,...
TRANSCRIPT
CONTENTS1 Inhoud van de verpakking...
2 Veiligheid
3 Elektrische aansluiting
4 Keuze van stroomtransformator
5 Bediening
6 Programmeren
6.1 Maateenheld instellen op ”pk” of “kW”
6.2 Nominale motorvermogen en nominale stroom instellen(Vensters 41, 42)
6.3 Aantal fases instellen (Venster 43)
6.4 Lastmonitorfunctie (Venster 05)
6.5 Inschakelvertragingstijd instellen (Venster 31)
6.6 Alarmniveaus instellen met AUTOSET
6.7 Responsievertragingstijd instellen (Venster 32)
7 Geavanceerde functies
8 Problemen oplossen
9 Technische gegevens
10 Parameterlijst
11 Service
Deze handleiding beschrijft de installatie en inbedrijfstelling van de M20-lastmonitor. De M20 bewaakt en meet alle met AC-inductiemotoren aangedreven apparatuur en geeft een alarmmelding bij abnormale omstandigheden. De M20 biedt betrouwbare bewakings- en beveiligingsfuncties die een optimale werking van het machinepark waarborgen, zodat stilstand en storingen tot een minimum worden beperkt. Dankzij een speciale methode, waarbij de vermogensverliezen in de motor van het totale ver-mogen worden afgetrokken, is de lastmonitor in staat om het echte aan de aangedreven apparatuur geleverde motorasvermogen nauwkeurig te meten. Deze geavanceerde methode stelt de M20 in staat om alleen de belasting van het aangedreven systeem te bewaken; dit in tegenstelling tot de “totale” motorbelasting die immers ook de diverse motorverliezen omvat.
• Controleer de levering. Deze bestaat uit de M20-lastmonitor, een stroomtransfor-mator en deze handleiding.
• Controleer zorgvuldig of de spanning van de geleverde apparatuur overeenkomt met de ingangsspanning van de motor en of de nominale stroom van de transformator overeenkomt met de op de verpakking vermelde waarde.
• Controleer de inhoud van de verpakking op transportschade.
LET OP! Neem in twijfelgevallen contact op met de leverancier voordat het product geïnstalleerd of in bedrijf wordt genomen.
1 INHOUD VAN DE VERPAKKING …
• Lees deze handleiding zorgvuldig voordat de lastmonitor geïnstalleerd of in gebruik
genomen wordt.
• De lastmonitor mag alleen worden geïnstalleerd door bevoegd personeel.
• Schakel de voedingsspanning uit voordat met installeren wordt begonnen.
• De installatie moet voldoen aan de geldende normen en plaatselijke voorschriften.
• Schenk vooral aandacht aan het hoofdstuk VEILIGHEID en de tekst onder “VOORZICHTIG!” in het hoofdstuk BEDIENING.
• Is er onduidelijkheid of twijfel? Zie hoofdstuk 11, SERVICE, of neem contact op met de leverancier.
LET OP! De garantie vervalt bij het verbreken van de verzegeling op de behuizing van de lastmonitor.
2 VEILIGHEID
Dit aansluitvoorbeeld laat zien hoe de M20 kan worden gebruikt als start- stopbesturing van de motor. Andere aansluitconfiguraties zijn ook mogelijk.
1. De stroomtrafo CTMxxx dient te worden opgenomen in de fase die op klem 9 (L1) is aangesloten.
2. Voor eenfaseschakeling, zie afb 2.
Afb. 1. Aansluitvoorbeeld
LET OP!Als de START/STOP wordt aangesloten volgens afb. 1, is het handig om tijdens het program-meren klem 6 en 7 tijdelijk door te verbinden. Na het programmeren dient deze verbinding weer te worden verwijderd.
3 ELEKTRISCHE AANSLUITING
L1
L2
L3
1 2
S1 S2
M3
CTMxxx
MONITOR
N
L1
L2
L3
Max.240V AC
N
K1
STOP
START
8
7
6C
R1
DIG5
R2
K1
PRE-ALARM
3 4
A-A+
LET OP! In stroomloze
toestand zijn beide relaisaltijd N.O. (Normally Open)
-Reset
-Block-Autoset
Dit is een voorbeeld hoe de afwijkende aansluitingen moeten worden gemaakt bij een-faseschakeling. Zie afb. 1 voor de overige elektrische aansluitingen.
Afb 2. Voorbeeld van eenfaseschakeling.
Klem 5 (DIG) en klem 6 (C-referentie) worden gebruikt door de digitale ingang. Het signaal kan een VAC- of een VDC-signaal zijn. Sluit “+” op klem 5 (DIG) aan en “-” op klem 6 voor VDC-signaal. Zie ook onder GEAVANCEERDE FUNCTIES (hoofd-stuk 7).
Afb. 3. Aansluitvoorbeeld voor digitale ingang.
AANSLUITVOORBEELD VOOR EENFASESCHAKELING
L1
1 2
M
CTMxxx
MONIT OR
N
L1L2L3
DIG
K1
8
76C
R1R2
S1 S25
VOORBEELD - DIGITALE INGANG
DIG
CMONITO R
+- ( )~
( )~
6
5
1. Controleer de nominale motorstroom op het typeplaatje van de motor.2. Vergelijk deze waarde met de stroom in tabel 1.3. Kies in tabel 1 de stroomtransformator en het gewenste aantal wikkelingen.
• Nominale motorstroom = 12 A.
• Selecteer 10,1-12,5 A in de eerste kolom van tabel 1.
• Dit geeft:- CTM025 met 2 wikkelingen.
Tabel 1. Trafo kleiner dan 100 A.
LET OP!De max. lengte van de CTM-kabel is 1 m (39,37 in).
NOMINALE MOTORSTROOM [A]
TYPE STROOMTRANSFORMATORAANTAL WIKKELINGEN
CTM 010 CTM 025 CTM 050 CTM 100
0,4 — 1,0 10
1,01 — 2,0 5
2,01 — 3,0 3
3,1 — 5,0 2
5,1 — 10,0 1
10,1 — 12,5 2
12,6 —25,0 1
26,0 — 50,0 1
51,0 — 100,0 1
4 KEUZE VAN STROOMTRANSFORMATOR
VOOR MOTOREN KLEINER DAN 100 A
VOORBEELD:
Afb. 4. Voorbeeld van een CTM 025 met 2 wikkelingen voor een 12 A-motor.
Afb. 5. Voorbeeld van 1 en 3 wikkelingen.
LET OP!Indien de juiste stroomtrafo (CT) is besteld, dan wordt deze bij de M20 meegeleverd. Contro-leer of dit het geval is. Neem in twijfelgevallen contact op met de leverancier.
LET OP!De aansluitingen van de transformator zijn niet polariteitsgevoelig, maar moeten op L1 aange-sloten worden.
L1
L2
L3
1 2
S1 S2
M3
MONITOR
2 wikkelingenCTM025
P2
1. Controleer de nominale motorstroom op het typeplaatje van de motor.2. Vergelijk deze gegevens met de stroomwaarde in tabel 2 (Gebruik altijd twee
stroomtransformatoren). 3. Kies in tabel 2 de primaire en secundaire stroomtransformator en het gewenste aan-
tal wikkelingen.
• Nominale motorstroom = 260 A.
• Selecteer 251-500 A in de eerste kolom van tabel 2.
• Dit geeft:- Primaire transformator 500:5, 1 wikkeling. - CTM010 met 2 wikkelingen.
Tabel 2. Trafo groter dan 100 A.
NOMINALE MOTORSTROOM [A]
TRANSFORMATORTYPE en STROOM AANTAL PRIMAIRE WIKKELINGEN
101 — 150 150:5 + CTM 0101 + 2
151 — 250 250:5 + CTM 0101 + 2
251 — 500 500:5 + CTM 0101 + 2
501 — 999 1000:5 + CTM 0101 + 2
LET OP!Indien de juiste stroomtrafo (CT) is besteld, dan wordt deze bij de M20 meegeleverd. Contro-leer of dit het geval is. Neem in twijfelgevallen contact op met de leverancier.
VOOR MOTOREN GROTER DAN 100A
VOORBEELD:
Afb. 6. Voorbeeld van een CTM 010 met 2 wikkelingen en een primaire transformator 500:5 met 1 wikkeling voor een 260 A-motor.
LET OP!De aansluitingen van de transformator zijn niet polariteitsgevoelig, maar moeent op L1 aange-sloten worden.
L1L2L3
1 2
S1 S2
M3
MONIT OR
2 windingenCTM010
P2P2
500:5
S1 S2
1 winding
5 BEDIENING
Overzicht
12312%
1 S1 Stroomtrafo, ingang2 S2 Stroomtrafo, ingang3 + Analoge uitgang4 - Analoge uitgang5 DIG DIG Externe RESET of
AUTOSET of Vooralarm BLOKKEREN
6 C Algemeen: RELAIS, DIG7 R1 Hoofdalarm, relais 18 R2 Vooralarm, relais 2
Aansluitklemmen:
Bij normale en stabiele belasting 3 se-conden lang indrukken om de automatische instell-ing van de alarm-niveaus te activeren. Niet be-schikbaar als de paramtervergrende-ling (Parameter Slot) actief is.
AUTO SET-toets:
Om ALARM te annuleren
RESET-toets:
Waarde verhogen en verlagen
+/- toetsen:
9 L1 Motorfase11 L2 Motorfase13 L3 Motorfase
Motoraansluitingen:
Na inschakeling van de voe-ddingsspanning wordt venster 01 weergegeven. Het venster toont de actuele belasting. Standaardweergave (bijvoor-beeld een belasting van 54%):
Gebruik de NEXT-toets om door het functiemenu te bla-deren.
5401%
Functie (venster) nummer Functie Waarde
WaarschuwingssignaalStartvertragingstijd, respon-sievertragingstijd of blokkeertijd actiefParameter Slot
V SpanningsuitlezingA StroomuitlezingmA Milliamp-uitlezingkW KilowattS Seconde-uitlezing% Procentuitlezing
12
123
!
�
�
Toont het volgende venster. Als er 1 minuut lang geen toets is inge-drukt, wordt venster 01 weer automatisch getoond.
NEXT-toets:
Wijzigingen bevestigen (opslaan).
ENTER-toets:
• Het ALARM-venster wordt alleen weergegeven als een alarmuitgang actief is.
• Het ACTUELE BELASTING-venster wordt weergegeven na inschakeling van de voedingsspanning.
• Gebruik de toets om door het menu te bladeren.
VENSTERMENU
01
02
03
04
05
00
99
91
82
81
64
63
62
61
43
42
41 33
32
31
24
23
24
23
22 22
2121
14 14
13
12
13
12
11 11Fabriekswaarden
Analoge uitgang
Blokkeertijd
Digitale ingang
Vooralarm, relais 2
Hoofdalarm, relais 1
Alarm Geen stroom
Hoofdalarm
Aantal fases
Nominale motor-
Nominaal motor-
Actuele belasting
Actuele netspanning
Actuele stroom
Parameter Slot
Lastmonitorfunctie
MAX Hoofdalarmniveau
MAX Vooralarmniveau
MIN Vooralarmniveau
MIN Hoofdalarmniveau
MAX Hoofdalarmmarge
MAX Vooralarmmarge
MIN Vooralarmmarge
MIN Hoofdalarmmarge
Inschakelvertragingstijd
Responsievertragingstijd
Hysteresis
OV
ER
- en
ON
DER
BELA
STI
NG
OV
ER
BELA
STI
NG
ON
DER
BELA
STI
NG
Alarmmelding
laden
vergrendeling
vermogen
stroom
00
01
NEXT
• Het venster ACTUELE BELASTING wordt automatisch getoond als er gedurende minstens één minuut geen enkele toets is ingedrukt.
• Als PARAMETER SLOT is geactiveerd, worden alleen de vensters weergegeven.
• Venster selecteert de lastmonitorfunctie, zie hoofdstuk 6:4.
Voorbeeld van het instellen van de NOMINALE MOTORSTROOM in venster 42.
1. Druk op tot venster 42 wordt getoont.
2. Druk op of tot de ingestelde waarde is bereikt (bijv. 23 A).
3. Druk op om de wijziging te bevestigen en op te slaan.
LET OP!
Indien de waarde toch NIET moet worden gewijzigd, druk dan eerst op voordat op
gedrukt wordt.
VOORZICHTIG!Voorkom persoonlijk letsel en zorg ervoor dat alle veiligheidsmaatregelen zijn genomen voor-dat de voedingsspanning inschakelt en de motor en de aangedreven installatie gestart wordt.
01 02 0403
05
WIJZIGEN VAN WAARDEN
NEXT
5.642A
2342A
ENTER
NEXTNEXT
ENTER
De maateenheid kan worden ingesteld op kilowatt of paardenkrachten, zowel in abso-lute als in relatieve waarden. Deze instelling is van toepassing op de weergave in venster 01 van de alarmniveaus, het nominaal motorvermogen en de actuele belasting.
*) Gemeten asvermogen in procenten van het nominale motorvermogen
1. Ga naar venster 01.
2. Hou de toetsen en 3 seconden lang tegelijkertijd ingedrukt.
3. De volgende maateenheid wordt ingesteld en gedurende 2 sec. weergegeven (zie de voorbeelden).
Ga op dezelfde manier te werk om de gewenste maateenheid overeenkomstig de tabel te selecteren.
MaateenheidUitlezing van belasting in venster 01
Nominaal vermogen, venster 41
Alarmniveaus, venster 11,12,13,14
Kilowatt, relatieve waarde (stnd.)* % (standaard) kW (stnd.) % (standaard)
Paardenkracht, absolute waarde HP HP HP
Paardenkracht, relatieve waarde* % HP %
Kilowatt, absolute waarde kW kW kW
6 PROGRAMMEREN
6:1 Maateenheid instellen op "pK" of "kW"
Selecteren van maateenheid
Programmeren
1201%%kW
4.6201kWkW
1201%
HP%
3.5201HPPaardenkracht:absolute waarde
Paardenkracht:relatieve waarde*
Kilowatt:absolute waarde
Kilowatt:relatieve waarde*(standaard)
Gedurende 2 seconden Voorbeeld van uitlezing
Het NOMINALE MOTORVERMOGEN en de NOMINALE MOTORSTROOM moeten worden ingesteld in venster 41 en 42.Voorbeeld motorplaatje:
1. Ga naar venster 41 (standaard = 2.2kW).
2. Druk op of om het NOMINALE MOTORVERMOGEN overeen-
komstig het motorplaatje in te stellen, (zie het voorbeeld).
3. Druk op om de wijziging te bevestigen.
4. Ga naar venster 42 (standaard = 5,6 A).
5. Druk op of om de NOMINALE MOTORSTROOM overeenkomstig
het motorplaatje in te stellen, (zie het voorbeeld).
6. Druk op om de wijziging te bevestigen.
TYPE: T56BN/4 NR: 948287 Prot. IP: 54
Serv: S1 Cos ϕ: 0.78 Is. Cl:F
V:Y/∆ Hz HP kW RPM A:Y/∆
240/415 50 3 2.2 1400 5.6/9.4
260/440 60 3 2.2 1680 5.8/9.1
ASYNCHROUNOUS THREE-PHASE MOTORS
6:2 NOMINALE MOTORVERMOGEN en NOMINALESTROOM instellen (vensters 41, 42)
Programmeren
ENTER
ENTER
Het AANTAL FASES moet worden ingesteld overeenkomstig het aantal motorfases. De standaardinstelling is 3 fases.
1. 1. Ga naar venster 43 (standaard = 3 fases).
2. Druk op of om het AANTAL FASES in te stellen op 1 als een eenfase-
motor wordt gebruikt.
3. Druk op om de wijziging te bevestigen.
6:3 AANTAL FASES instellen (venster 43)
Programmeren
3PH43
ENTER
1PH43
MA
MA
AUT
MIN
MIN
Rel
Rel
nive
nive
nive
nive
Hoo
Afb. 7. Over- en onderbelasting lastmonitor.
Lastmonitor (beveiliging)
Indicatie invenster 05 Alarm Uitgangsrelais
(standaard)
OVER- en ONDER-BELASTING (standaard)
MAX Hoofdalarm Relais 1 (NC): 6-7
MAX Vooralarm Relais 2 (NO): 6-8
MIN Vooralarm Relais 2 (NO): 6-8
MIN Hoofdalarm Relais 1 (NC): 6-7
OVERBELASTING MAX Hoofdalarm Relais 1 (NC): 6-7
MAX Vooralarm Relais 2 (NO): 6-8
ONDERBELASTING MIN Vooralarm Relais 2 (NO): 6-8
MIN Hoofdalarm Relais 1 (NC): 6-7
6:4 Lastmonitorfunctie (venster 05)
Over- en onderbelasting lastmonitor
X Hoofdalarm-
X Vooralarm-
OSET-niveau
Vooralarm-
Alarm-
ais 1
ais 2 Vooralarm
Inschakelvertragingstijd [31]
MAX Vooralarm-marge [22]
MIN Vooralarm-marge [23]
MAX
marge [21]
MIN
marge [24]
Hoofdalarm latch = ON [61]
t/s
P/%
Responsievertragings-tijd [32]
au [11]
au [12]
au [13]
au [14]
Hoofdalarm-
Hoofdalarm-
fdalarm
1. Ga naar venster 05. De standaard instelling is OVER- en ONDERbelastingsmoni-tor.
2. Druk de toetsen en om de gewenste alarmfunctie in te stellen.
3. Druk op om de wijziging te bevestigen en op te slaan.
Programmeren
05
_05 _05 _
_
OVER- en ONDERBELASTING ONDERBELASTING OVERBELASTING
ENTER
Een INSCHAKELVERTRAGINGSTIJD moet worden ingesteld om de motor en het aangedreven systeem op toeren te laten komen en om ervoor te zorgen dat de lastmoni-tor de inschakelstromen negeert.
1. Bepaal hoe lang het duurt (in seconden) tot de motor en het aangedreven systeem op toeren komen en de inschakelstromen zijn afgenomen. Dit wordt de kortste INSCHAKELVERTRAGINGSTIJD.
2. Ga naar venster 31 (standaard = 2,0 s).
3. Druk op of om de gewenste INSCHAKELVERTRAGINGSTIJD in te
stellen (in seconden).
4. Druk op om de wijziging te bevestigen.
Afb. 8. Inschakelvertragingstijd
6:5 INSCHAKELVERTRAGINGSTIJD instellen (venster 31)
Programmeren
ENTER
2.031
S
Voorbeeld: Inschakelvertragingstijd 2,0 sec
Inschakelvertragingstijd [31]
t
P
Met behulp van het commando AUTOSET wordt de actuele motorbelasting gemeten en worden de bijbehorende alarmniveaus automatisch ingesteld, afhankelijk van de gese-lecteerde lastmonitorfunctie.
1. Start de motor en laat deze draaien met normale machinebelasting tot de INSCHA-KELVERTRAGINGSTIJD is verstreken.
2. Druk 3 seconden in. Dit kan in elk willekeurig venster worden gedaan.
3. Op de display wordt “SEt” weergegeven om te bevestigen dat het AUTOSET-niveau is gemeten en dat de alarmniveaus zijn ingesteld. De display keert terug naar venster 01.
4. Als de alarmniveaus te hoog of te laag zijn, kunnen de desbetreffende MARGES worden aangepast (zie bovenstaande tabel), gevolgd door een nieuwe AUTOSET. Desgewenst kunnen de alarmniveaus ook handmatig worden ingesteld (zie hoofdstuk 7).
Beveiliging (Lastmonitorfunctie
venster 05)Alarm
Margewaarde (standaardmar
ges)
Marges (vensters)
Alarmniveau bij AUTOSET
OVER- en ONDER-BELASTING (standaard)
MAX Hoofdalarm 16% 21: MAX Hoofd-alarmmarge
Normale machine-belasting + venster 21
MAX Vooralarm 8% 22: MAX Vooralarmmarge
Normale machine-belasting + venster 22
MIN Vooralarm 8% 23: MIN Vooralarmmarge
Normale machine-belasting - venster 23
MIN Hoofdalarm 16% 24: MIN Hoofd-alarmmarge
Normale machine-belasting - venster 24
OVERBELASTING MAX Hoofdalarm 16% 21: MAX Hoofd-alarmmarge
Normale machine-belasting + venster 21
MAX Vooralarm 8% 22: MAX Vooralarmmarge
Normale machine-belasting + venster 22
ONDERBELASTING MIN Vooralarm 8% 23: MIN Vooralarmmarge
Normale machine-belasting - venster 23
MIN Hoofdalarm 16% 24: MIN Hoofd-alarmmarge
Normale machine-belasting - venster 24
6:6 Alarmniveaus instellen met AUTOSET
Programmeren
4001%
SEE
3 seconden
De RESPONSIEVERTRAGINGSTIJD stelt de lastmonitor in staat om een bepaalde periode in de over- of onderbelastingmodus te blijven voordat de alarmrelais worden geactiveerd.
1. Bepaal (in seconden) hoe lang een onder- of overbelastingconditie is toegestaan. Dit hangt af van de eigenschappen en het gedrag van de machine. Dit wordt de RESPONSIEVERTRAGINGSTIJD.
2. Ga naar venster 32 (standaard = 0,5 s).
3. Druk op of om de gewenste RESPONSIEVERTRAGINGSTIJD in te
stellen (in seconden).
4. Druk op om de wijziging te bevestigen.
Afb. 9. Responsievertragingstijd
6:7 RESPONSIEVERTRAGINGSTIJD instellen (venster 32)
Programmeren
ENTER
0.532
S
Alarmniveau
P
AlarmResponsievertragingstijd [32]
t
Voorbeeld: responsievertragingstijd 2 sec
De alarmniveaus kunnen handmatig worden ingesteld, zonder gebruikmaking van AUTOSET. Ook de met AUTOSET ingestelde niveaus kunnen naderhand aangepast worden (fijnafstelling).
De MARGES voor AUTOSET kunnen handmatig worden gewijzigd. Na aanpassing van de marges moet de AUTOSET-procedure opnieuw worden uitgevoerd om de nieuwe marges te activeren.
Beveiliging (Last-monitorfunctie, venster 05)
Alarm levels(Window) Standaard
OVER- en ONDERBELASTING (standaard)
11: MAX Hoofdalarm 100%
12: MAX Vooralarm 100%
13: MIN Vooralarm 0%
14: MIN Hoofdalarm 0%
OVERBELASTING 11: MAX Hoofdalarm 100%
12: MAX Vooralarm 100%
ONDERBELASTING 13: MIN Vooralarm 0%
14: MIN Hoofdalarm 0%
Beveiliging (Last-monitorfunctie venster 05) Venster Standaard
OVER- en ONDERBELASTING (standaard)
21: MAX Hoofdalarmmarge 16%
22: MAX Vooralarmmarge 8%
23: MIN Vooralarmmarge 8%
24: MIN Hoofdalarmmarge 16%
OVERBELASTING 21: MAX Hoofdalarmmarge 16%
22: MAX Vooralarmmarge 8%
ONDERBELASTING 23: MIN Vooralarmmarge 8%
24: MIN Hoofdalarmmarge 16%
7 GEAVANCEERDE FUNCTIES
ALARMNIVEAUS handmatig instellen (venster 11-14)
MARGES instellen (venster 21-24)
De HYSTERESIS van een alarmniveau voorkomt dat de alarmrelais gaan “klapperen” als de belasting ook onder normale “stabiele” omstandigheden varieert. Dit is ook van toepassing op het vooralarm. Deze functie wordt gewoonlijk alleen gebruikt als de HOOFDALARMVERGRENDELING (venster 61) is ingesteld op “OFF”. Standaard = 0 %.
Afb. 10 Hysteresis
De HOOFDALARMVERGRENDELING houdt de HOOFDALARM-uitgang actief, ook als de alarmconditie niet meer aanwezig is (relais Rl). Een vergrendelde alar-muitgang kan worden geannuleerd met:
• de Resettoets
• externe reset via digitale ingang (zie venster 81).
• uitschakelen van de voedingsspanning van de lastmonitor (zie ook onder “ELEK-TRISCHE AANSLUITING”).
Standaard = UIT (OFF).
ALARM MOTORSTROOM=0 geeft een alarm als de motorstroom nul wordt (ON). Standaard = OFF (Geen alarm bij motorstroom=0).
HYSTERESIS instellen (venster 33)
MAX Hoofdalarmniveau [11]
MIN Hoofdalarmniveau [14]
Relais 1 HOOFD-alarm
Hysteresis [33]
P/%
t/s
HOOFDALARMVERGRENDELING instellen (venster 61)
ALARM MOTORSTROOM=0 instellen (venster 62)
De RELAISUITGANGEN Rl en R2 kunnen worden ingesteld voor NO- en NC-contacten.
De DIGITALE INGANG kan worden ingesteld op:
Om de tijd in te stellen op de gewenste blokkeertijd, nadat het BLOKKEER com-mando is vrijgegeven (zie ook venster 81). Standaard = 0,0 sec.
Afb. 11 Blokkeertijd
LET OP!Als de voedingsspanning van de lastmonitor is uitgeschakeld, staan de relaiscontacten altijd in de NO-positie.
RES: Externe RESET (standaard)
om een alarm te annuleren.
AU: Externe AUTOSET om AUTOSET uit te voeren m.b.v.een extern signaal.
bLo: Vooralarm blok-keren
om de vooralarmfunctie te blokkeren en de blokkeertijd te starten. Als de ingang hoog is, wordt een vooralarm geblokkeerd, d.w.z. dat het alarm genegeerd wordt. Zie ook venster 82.
RELAISUITGANGEN instellen (venster 63 en 64)
Zie DIGITALE INGANG (venster 81)
BLOKKEERTIJD instellen (venster 82)
MAX Hoofdalarmniveau [11]
MAX Vooralarmniveau [12]
Relais 1 Hoofdalarm
Relais 2 Vooralarm
AUTOSET-niveau
Blokkeersignaal=HOOG op klem 5 DIG [81] Blokkeertijd [82]
t/s
Vooralarm geblokkeerd
De ANALOGE UITGANG levert een analoog signaal van 0-20 mA of 4-20 mA, dat correspondeert met het motorasver-mogen. Het signaal kan worden omge-keerd. Volle schaal: nominaal motorvermogen. Sie onder.
Met venster 92 en 93 kan het volle schaal bereik van de analoge uitgang ingesteld wor-den tussen de minimum en maximum belasting (P-span).
1. Ga naar venster 91. Druk 2 seconden RESET en + toets tegelijk in totdat "on" verschijnt in venster 91. Vensters 92 en 93 zijn nu actief.
2. Stel de laagste belastingswaarde in venster 92 (bijv. 20%)
3. Stel de hoogste belastingswaarde in venster 93 (bijv. 55%)
Het volle schaal bereik van de analoge uitgang is nu ingesteld tussen 20% en 55% belasting. Zie afb. 13. Niet actief maken: Druk 2 seconden RESET en + toets tegelijk in, totdat "OFF" verschijnt in venster 91. Vensters 92 en 93 zijn nu uitgeschakeld.
ANALOGE UITGANG instellen (venster 91)
AS
100%
0%0mA 4mA 20mA
Uitgang
20.4
20.0
0.20
4.20
Afb. 12. Analoge uitgang
4.2091
ANALOGE UITGANG BELASTINGBEREIK: P-span (venster 92-93)
Ana
loog
Uit
(m
A)
0
20
Belasting (%)0 20 55 100
92= 20%93= 55%
92= 0%93= 100%
Afb. 13.
Om te voorkomen dat parameterinstellingen per abuis worden gewijzigd, kan de pro-grammeerfunctie worden geblokkeerd door het cijfer “369” in te voeren in venster 04, bevestig dit met “Enter”. Nu kunnen alleen de motorvariabelen BELASTING [01], SPANNING [02] en STROOM [03] worden geselecteerd. Volg dezelfde handelwijze om de lastmonitor te DEBLOKKEREN. De toets AutoSet kan niet worden gebruikt zolang de parameters zijn geblokkeerd. AutoSet is altijd actief via de digitale ingang als venster 81 is ingesteld op AU (AutoSet).
De FABRIEKSWAARDEN worden opnieuw ingesteld door in venster 99 de opdracht “dEF” in te voeren. Als venster 99 “USr” weergeeft, houdt dit in dat de instellingen zijn vervangen door specifieke gebruikersinstellingen.
Bij alarmcondities wordt venster 00 automatisch weergegeven. Het venster geeft de vol-gende alarmcondities weer. Venster 00 knippert constant.
PARAMETER SLOT (venster 04)
2401%�
LET OP!Het blokkeersymbool “SLOT” wordt in alle vensters weer-gegeven.
Terugstellen op FABRIEKSWAARDEN (venster 99)
Weergave ALARMMELDING (venster 00)
OOO
!
00FO
!
00
F0
!
00FO
!
00
0U
!
00F
!
00 ^
LU
!
00F
!
00 ^
Vooralarm, MAX-niveau bereikt
Alarm, MAX- niveau bereikt
Vooralarm, MIN-niveau bereikt
Alarm, MIN- niveau bereikt
Onderspanning,schakel de voeding
Overspanning,schakel de voeding
Geen motorstroom,venster 62 = on
Buiten bereik. Dit bericht wordtalleen weergegeven in venster 01(actuale belasting) of 03
uit!
uit!
(actuale stroom)
Probleem Solution
Venster 01 geeft altijd nullast weer, ook als de motor in bedrijf is.
- Controleer de aansluiting van de stroomtrafo('s).- Controleer of de waarde van het nominale motor-
vermogen in venster 41 overeenkomt met hetnominale motorvermogen op het motorplaatje.
- Controleer of venster 03 een actuele motorstroomweergeeft die correspondeert met de nominalemotorstroom.
Venster 01 geeft een foutieve waarde voor het vermogen aan.
- Controleer of de stroomtrafo in fase L1 is aangesloten.
Venster 03 geeft een foutieve waarde voor de motorstroom weer.
- Controleer of de juiste stroomtrafo is geselec-teerd overeenkomstig de tabellen 1 en 2.
- Controleer of het aantal wikkelingen in overeen-stemming is met tabel 1 en 2.
- Controleer of de waarde van de motorstroom invenster 42 dezelfde is als de waarde van demotorstroom op het motorplaatje.
De lastmonitor geeft nooit een alarm. - Controleer of venster 01 een waarde weergeeftdie groter is dan nul.
- Controleer de alarmniveaus in venster 11-14. - Indien onjuist: stel de niveaus opnieuw af of voer
een AUTOSET uit.
De lastmonitor geeft voortdurend een alarm.
- Controleer de alarmniveaus in venster 11-14.Indien onjuist: stel de niveaus opnieuw af of voereen AUTOSET uit.
- Controleer of de lastmonitor is geprogrammeerdvoor "vergrendeld alarm" (venster 61=aan). Zoja, reset de monitor door een druk op de reset-toets.
Venster 00 geeft “LU” of “OU” weer. Onder- of overspanningsalarm.
Schakel de voedingsspanning uit:- Controleer of de voedingsspanning correspon-
deert met het spanningsbereik op het typeplaatjevan de lastmonitor.
Venster 01 geeft “oor” weer. “Buiten bereik”-alarm.
- Het gemeten asvermogen is meer dan 125% vanhet nominale motorvermogen dat in venster 41 isgeprogrammeerd.
Venster 03 geeft “oor” weer. “Buiten bereik”-alarm.
- De gemeten motorstroom is meer dan 125% vande nominale motorstroom die is geprogrammeerdin venster 42.
De alarmrelais worden niet omgezet. - Controleer of de draadverbindingen tussenaansluitpunt 6 en 7 zijn verwijderd overeen-komstig de aanwijzingen in "Electrische aansluiting".
8 PROBLEMEN OPLOSSEN
Afmetingen (BxHxD) 45x90x115 mm (1.77" x 3.54" x 4.53")
Montage 35 mm DIN-rail 46277
Gewicht 0.30 kg (10.5 oz)
Voedingsspanning (±10%) 1x100-240 VAC, 3x100-240 VAC, 3x380-500 VAC, 3x525-600 VAC, 3x600-690 VAC
Frequentie 50 of 60 Hz
Stroomingang Stroomtrafo; CTM 010, 025, 050 en 100 (>100 A extra trafo vereist)
Opgenomen vermogen max 6 VA
Inschakelvertragingstijd 1-999 s
Hysteresis 0-50% van nominale motorvermogen
Responsievertragingstijd 0,1-90 s
Relaisuitgang 5 A/240 VAC Resistief, 1.5 A/240 VAC VAC Standby-stand/AC12
Analoge uitgang max belasting 500 ohm
Digitale ingang max 240 VAC of 48 VDC. Hoog:≥24 VAC/DC. Laag:<1 VAC/DC. Reset > 50 ms
Zekering max 10 A
Draaddoorsnede aansluit-klemmen
Gebruik uitsluitend 75°C koperdraad (CU). 0,2-4,0 mm2 eena-derig (AWG12). 0,2-2,5 mm2 soepel (AWG14), striplengte 8 mm (0,32")
Aandraaimoment aansluit-klemmen
0.56-0.79 Nm (5-7 lb-in)
Nauwkeurigheid ±2%, ±1 eenheid cos phi>0.5; excl. stroomtrafo; +20°C (+68°F)
Stabiliteit ±1 eenheid 24h; +20 °C (+68°F)
Temperatuurtolerantie max 0.1%/°C
Bedrijfstemperatuur -20 tot +50 °C (4°F tot +122°F)
Opslagtemperatuur -30 tot +80 °C (22°F tot +176°F)
Beschermingsgraad IP20
Goedgekeurd voor CE, cUL en UL en CSA-standard (tot 600 V)
9 TECHNISCHE GEGEVENS
115mm(4.53) ’‘45mm (1.77’‘)
26m
m(1
.02)’‘
35m
m(1
.38)’‘
90m
m(3
.54)’‘
De behuizing is gemaakt van recyclebare kunststof (PC/ABS), de printplaat bevat een kleine hoeveelheid tin en lood. Neem bij verwijdering en recycling van de onderdelen de plaatselijke voorschriften in acht.
EMC EN 50081-1, EN 50081-2, EN 50082-1, EN 61000-6-2
Elektrische veiligheid IEC 947-5-1Nominale geïsoleerde spanning 690 VNominale impulsproefspanning 4000VContaminatiegraad 2Aansluitklemmen 3, 4, 5, 6, 7 en 8 zijn geïsoleerd van de netspanning.
Aansluitklemmen 3 en 4 zijn geïsoleerd van aansluitklemmen 5, 6, 7 en 8.
FCC (Federal Communications Commission). Deze apparatuur is getest en voldoet aan de limieten voor digitale klasse A-apparatuur, overeenkomstig Deel 15 van de FCC-voorschriften. Deze beperkingen zijn vastgesteld om een redelijke beveiliging te bieden tegen schadelijke storingen als de apparatuur wordt gebruikt in een commerciële omge-ving. Deze apparatuur genereert, gebruikt en straalt mogelijk radiofrequente-energie uit en kan, indien niet geïnstalleerd en gebruikt overeenkomstig de handleiding, schadelijke storingen veroorzaken. Indien dit het geval mocht zijn dan dient de gebruiker zulke sto-ringen op eigen kosten te verhelpen.
DOC (Department of communications). Dit digitale apparaat blijft binnen de maximaal toegestane emissielimieten voor radiostoring van digitale apparatuur, zoals vastgesteld in de Canadese voorschriften met betrekking tot storende apparatuur.
Le présent appareil numérique n'ément pas de bruits radio-électriques dépassant les limites applicables aux appareils numériques de la Classe A prestite dans le Réglement sur le brouillage radioélectrique édicté du Canada.
Demonteren en verwijdering
EU-specificaties
VS-specificaties
Canada-specificaties
Venster Functie Bereik Standaard Aangepast Symbool
00 Alarmmelding
01 Gemeten asver-mogen in nominaal vermogen (%)
0-125 0-125 %
Gemeten asver-mogen (kW)
0-745 kW
Gemeten nominaal asvermogen (%)
0-125 %
Gemeten asver-mogen (PK)
0-999
02 Gemeten netspan-ning
90-760 V V
03 Gemeten stroom 0,00-999 A A
04 Parameter Slot 0-999
05 Lastmonitorfunctie OVER- en ONDER-BELASTING, OVER-BELASTING, ONDERBELASTING
OVER- BELASTING en ONDER-BELASTING
11 MAX Hoofdalarm (relais R1)
0-125 100 %
0-745 2.2 kW
0-125 100 %
0-999 3
12 MAX Vooralarm (relais R2)
0-125 100 %
0-745 2.2 kW
0-125 100 %
0-999 3
13 MIN Vooralarm (relais R2)
0-125 0 %
0-745 0 kW
0-125 0 %
0-999 0
10 PARAMETERLIJST
* Optionele parameters, zie hoofdstuk 7.
Venster Functie Bereik Standaard Aangepast Symbool
14 MIN Hoofdalarm (relais R1)
0-125 0 %
0-745 0 kW
0-125 0 %
0-999 0
21 MAX Hoofdalarm-marge
0-100 16 %
22 MAX Vooralarmmarge 0-100 8 %
23 MIN Vooralarmmarge 0-100 8 %
24 MIN Hoofdalarmmarge 0-100 16 %
31 Startvertragingstijd 1-999 2 s
32 Responsievertraging-stijd
0,1-90 0.5 s
33 Hysteresis 0-50 0 %
41 Nominaal motor-vermogen
0,10-745 2.2 kW
0,13-999 3
42 Nominale stroom 0,01-999 5.6 A
43 Aantal fases 1f/3f 3f
61 Hoofdalarm-vergrendeling
on/OFF OFF
62 Alarm motorstroom=0 on/OFF OFF
63 Hoofdalarmrelais 1 nc/no nc
64 Vooralarmrelais 2 nc/no no
81 Digitale ingang rES/AU/bLo rES
82 Blokeertijd 0.0-90 0.0 s
91 Analoge uitgang 0,20/4,20/20,0/20,4
0.20
92* Analoge uitgang Min waarde
0-100 Niet actief
93* Analoge uitgang Max waarde
0-125 Niet actief
99 Fabriekswaarden dEF/USr dEF
Deze handleiding is van toepassing op het volgende model:
EL-FI M20
Documentnummer: 01-2551-03Documentversie: r2 Datum van uitgave: 2003-04-15
Emotron AB behoudt zich het recht voor om productspecificaties zonder voorafgaande mededeling te wijzigen. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd zonder voor-afgaande toestemming van Emotron AB.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met uw plaatselijk verkooppunt, met één van onderstaande Emotron-vestigingen of door te surfen naar: www.emotron.nl
Emotron AB, Hoofdkantoor, Zweden Mörsaregatan 12, Box 222 25SE-250 24 Helsingborg, SwedenTel. +46 42 169900Fax +46 42 169949
Emotron Antriebssysteme GmbH, DuitslandTel. +49 3943 92050Fax +49 3943 92055
Emotron B.V., BeNeLuxTel. +31 497 389222Fax +31 497 386275
Emotron El-Fi SA, Spanje Tel. +34 93 209 14 99Fax +34 93 209 12 45
Emotron Inc., Verenigde Staten Tel. +1 (419) 841-7774Fax +1 (419) 843-5816
K.K: El-Fi, JapanTel. +81 42 528 88 20Fax +81 42 528 88 21
11 SERVICE
Beschermd onder octrooiaanvrage nr: SE 9703952-3en internationale octrooiaanvrage nr: WO 9925049