management en de implementatie van lscilib.ugent.be/fulltxt/rug01/002/216/250/rug01... · tot slot...
TRANSCRIPT
Academiejaar 2014-2015
Tweedekansexamenperiode
Management en de implementatie van LSCI
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor: Prof. Dr. Franky D’Oosterlinck
01005290
Annelies Van Der Steen
MANAGEMENT EN DE IMPLEMENTATIE VAN LSCI
Annelies Van Der Steen Promotor: Prof. Dr. Franky D’Oosterlinck
SAMENVATTING
Het implementeren van LSCI binnen een voorziening is geen evidente opdracht. LSCI enerzijds en
veranderingsprocessen of management anderzijds zijn reeds uitgebreid beschreven, maar literatuur
die beide onderwerpen combineert, is minder voorhanden.
In deze masterproef werd onderzocht hoe het implementatieproces met betrekking tot LSCI binnen
de voorzieningen verlopen is. Hierbij werd gekeken naar de mate waarin voorzieningen de methodiek
geïmplementeerd hebben binnen hun dagelijkse werking. Verder werd aandacht besteed aan de mate
waarin en de wijze waarop het personeel betrokken en gecoacht werd. Tot slot werd gezocht naar
belangrijke, invloedrijke factoren bij dergelijk proces.
Data van dit onderzoek werden verzameld aan de hand van focusgroepen. Vervolgens werd een
theoretische thematische analyse uitgevoerd. In dit onderzoek kwamen de verzwaring van de
doelgroep en de bijkomende vraag naar handvatten, de voortdurende vraag naar verbetering en
efficiëntie, en ruimere maatschappelijke veranderingen naar voor als voornaamste aanleidingen tot
de implementatie. Tijdens het implementatieproces is het volgens dit onderzoek belangrijk dat de
visies van de voorziening, het personeel en de methodiek op elkaar worden afgestemd. De methodiek
moet binnen de voorziening voldoende draagvlak hebben. Het voortdurend coachen en ondersteunen
van het personeel, samen met een goede basishouding en open communicatie bepalen in grote mate
het succes van de implementatie. Een goede voorbereiding is bijgevolg essentieel, aangezien een
implementatieproces heel wat inspanningen, middelen, voortdurende opvolging, evaluatie en
bijsturing vergt.
Trefwoorden: LSCI, implementatie, veranderingsprocessen, management, coaching, focusgroepen,
thematische analyse
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van master in de pedagogische wetenschappen,
afstudeerrichting orthopedagogiek
Academiejaar 2014-2015
VOORWOORD
Het schrijven van deze masterproef was een moeilijke, maar uitdagende opdracht en vergde heel wat
tijd en inspanningen. Dankzij de steun, de hulp en het vertrouwen van verschillende personen, heb ik
ook deze laatste hindernis van mijn vijfjarige opleiding tot een goed einde kunnen brengen.
In eerste instantie wil ik alle participanten van dit onderzoek bedanken: bedankt voor de tijd, motivatie
en gastvrijheid die jullie me geboden hebben. Jullie deelname en de hieruit voortvloeiende informatie
vormden de basis van deze hele masterproef. Bijzondere dank gaat hierbij uit naar de contactpersonen
die vaak heel wat moeite en tijd besteed hebben aan het bij elkaar zoeken van participanten voor de
focusgroepen.
Bedankt vrienden voor de vijf leuke jaren die we samen hebben doorgebracht. Jullie waren er steeds
voor mij in goede en leuke tijden, maar eveneens op moeilijkere momenten. Speciale dank aan Nelle,
mijn steun en toeverlaat tijdens deze opleiding. Ik kon steeds op jou rekenen en jij begreep me vaak
beter dan wie ook. Dankzij jou en onze gezamenlijke werkmomenten werd deze laatste
masterproefperiode een stuk aangenamer.
Dankuwel prof. Dr. D’Oosterlinck voor het aanstekelijke enthousiasme waarmee u mij in contact hebt
gebracht met LSCI en mijn masterproefonderwerp. Met u als promotor kon ik dit
masterproefonderzoek uitvoeren en aan de hand van uw feedback kon ik dit steeds weer op een hoger
niveau tillen.
Mama, papa, broer en zus, natuurlijk ook voor jullie een woordje van dank. Dankzij jullie steun,
vertrouwen en vooral veel geduld en begrip tijdens de voorbije vijf jaren, ben ik (bijna) afgestudeerd
als orthopedagoge. Bedankt ook papa, mama, zus en pépé voor het nalezen en optimaliseren van deze
masterproef.
Bedankt!
INHOUDSOPGAVE
Deel I: Literatuurstudie ............................................................................................................................ 1
1.1 Situering ........................................................................................................................................ 1
1.2 LSCI ................................................................................................................................................ 2
1.3 Management ................................................................................................................................. 4
1.3.1 Verandering ............................................................................................................................ 4
1.3.2 Weerstand .............................................................................................................................. 6
1.3.3 Management .......................................................................................................................... 6
1.3.4 Coaching ................................................................................................................................. 7
1.3.5 Implementatie van LSCI .......................................................................................................... 8
1.4 Probleemstelling en onderzoeksvragen ...................................................................................... 10
Deel II: Methodologie ............................................................................................................................ 11
2.1 Dataverzameling .......................................................................................................................... 11
2.2 Onderzoeksgroep ........................................................................................................................ 12
2.3 Data-analyse ................................................................................................................................ 13
Deel III: Resultaten ................................................................................................................................ 14
3.1 Aanleiding tot de implementatie ................................................................................................ 14
3.2 De implementatie ........................................................................................................................ 16
3.2.1 Opleiding .............................................................................................................................. 16
3.2.2 Gedrevenheid ....................................................................................................................... 18
3.2.3 Proces ................................................................................................................................... 20
3.2.4 Coaching ............................................................................................................................... 23
3.2.5 Implementatie ...................................................................................................................... 25
3.3 Belangrijke condities ................................................................................................................... 27
3.3.1 Bronnen ................................................................................................................................ 27
3.3.2 Organisatie ........................................................................................................................... 29
3.3.3 Visie ...................................................................................................................................... 30
3.4 Effecten van LSCI ......................................................................................................................... 32
Deel IV: Discussie ................................................................................................................................... 36
4.1 Bevindingen onderzoeksvragen .................................................................................................. 36
4.1.1 Hoe hebben voorzieningen LSCI geïmplementeerd in hun dagelijkse werking? ................. 36
4.1.2 Hoe is het management rond deze verandering gelopen? .................................................. 39
4.2 Sterktes en beperkingen van het onderzoek .............................................................................. 40
4.3 Suggesties voor verder onderzoek .............................................................................................. 41
4.4 Implicaties voor de praktijk ......................................................................................................... 42
4.5 Algemene conclusie ..................................................................................................................... 43
Deel V: Referentielijst ............................................................................................................................ 45
Deel VI: Bijlagen ..................................................................................................................................... 48
Bijlage A: Het pre-implementatiemodel van Soenen (2014) ............................................................ 48
Bijlage B: Leidraad focusgroepen ...................................................................................................... 49
Bijlage C: Informed consent .............................................................................................................. 52
Bijlage D: Overzicht focusgroepen .................................................................................................... 53
Bijlage E: Boomstructuur NVivo ........................................................................................................ 56
1
DEEL I: LITERATUURSTUDIE
1.1 SITUERING
In onze samenleving vindt een toename van geweld plaats (D’Oosterlinck, Goethals, Broekaert,
Schuyten, & De Maeyer, 2008). Zelfs jonge kinderen vertonen reeds emotionele en/of
gedragsproblemen die kunnen evolueren naar problemen op schools vlak, antisociaal gedrag en
delinquentie wanneer er niet tijdig wordt ingegrepen (Goorix, D’Oosterlinck, Spriet, Freado, &
Broekaert, 2012). Het werken met kinderen en jongeren met gedrags- en emotionele stoornissen is
echter geen vanzelfsprekende opdracht.
Vele leerkrachten voelen zich onvoldoende voorbereid om tegemoet te komen aan de psychosociale
noden van hun studenten en worden verondersteld strategieën aan te leren in het werkveld zelf. In de
praktijk reageren leerkrachten echter vaak op een negatieve manier, aangezien er in vele scholen een
straffende of uitsluitende discipline heerst (Forthun, McCombie, & Freado, 2006). De leerkrachten
herkennen de dynamieken van een conflict niet, komen terecht in een machtsstrijd en reageren
disciplinerend, waardoor ze bij conflicten vaak olie op het vuur gieten (Long & Fecser, 2001;
D’Oosterlinck, 2006). Deze defensieve houding, gefocust op het waarneembare gedrag, versterkt op
haar beurt het wantrouwen en de vijandigheid van jongeren naar volwassenen toe. Dit patroon doet
leerkrachten dikwijls geloven dat ze onvoldoende capaciteiten hebben en dat hun pogingen geen vat
hebben op het gedrag van de jongeren (Soenen, 2011; D’Oosterlinck, 2006).
De wijze waarop omgegaan wordt met een conflict, bepaalt of deze constructieve of destructieve
consequenties met zich meebrengt (Soenen, Goethals, Spriet, D’Oosterlinck, & Broekaert, 2012).
Leerkrachten zijn de centrale figuur in deze situaties en moeten bijgevolg getraind worden in het
effectief omgaan met dergelijke situaties (D’Oosterlinck & Broekaert, 2003). Ze voelen zich namelijk
gesterkt in wat ze doen wanneer hen handvatten worden aangereikt (Soenen et al., 2012). Dankzij LSCI
(Life Space Crisis Intervention) voelen velen zich beter in staat om in te grijpen bij crisissen, onder
andere door verbeterde vaardigheden (Soenen, 2011; Dawson, 2003). LSCI kan dus de methodiek zijn
die handvatten aanreikt om op een constructieve manier om te gaan met conflict- en crisissituaties.
2
1.2 LSCI
Life Space Crisis Intervention (LSCI) is een therapeutische, verbale interventiemethodiek voor jongeren
in crisis (Long, Wood, & Fecser, 2003). In deze methodiek worden reacties van jongeren in crisis, samen
met hun emotionele ervaringen en persoonlijke interpretatie als startpunt gebruikt om verscheidene
doeleinden na te streven (D’Oosterlinck & Broekaert, 2003). Een eerste doel is het gedrag van de
jongere veranderen (D’Oosterlinck et al., 2008). Een reeks van LSCI-gesprekken is echter nodig om te
komen tot gepast probleemoplossingsgedrag (D’Oosterlinck, 2006). Vervolgens wil men via deze weg
het zelfvertrouwen vergroten en de angst verminderen. Een laatste doel is begrip en inzicht in het
eigen gedrag, in de eigen gevoelens en in die van anderen te verhogen (Long et al., 2003). Het
streefdoel bestaat er met andere woorden in om door een conflict heen te werken, zodat jongeren bij
toekomstige incidenten anders zullen voelen, denken en zich anders zullen gedragen (Grskovic &
Goetze, 2005). Toepassing van LSCI gebeurt bij voorkeur op het moment van de crisis zelf, maar kan
eventueel ook zo snel mogelijk nadien plaatsvinden (Long et al., 2003). Gezien LSCI sterk
communicatiegericht is, moeten jongeren over de nodige communicatieve vaardigheden en
leervermogens beschikken (Goorix et al., 2012).
Een LSCI-gesprek verloopt steeds in zes fasen. De eerste drie vormen de diagnostische fasen en zijn
gericht op het probleem en het bepalen van het centrale thema. De laatste drie, de nieuwe-
kansenfasen, zijn gericht op resultaten en het zoeken naar oplossingen (Long et al., 2003;
D’Oosterlinck, 2006). Tijdens de eerste fase, het ontladen, laat men de intense gevoelens die de
jongere ervaart tijdens de crisis afnemen. In de tweede fase wordt een tijdslijn opgesteld, waarbij de
perceptie van de jongere wordt beluisterd en bekrachtigd. Vervolgens wordt in de derde fase bepaald
of de crisis onder één van de zes LSCI-patronen (zie later) kan ondergebracht worden. Dit patroon, het
centrale thema genoemd, bepaalt dan de passende nieuwe-kanseninterventie. In de vierde fase poogt
men de jongere tot persoonlijk inzicht en verantwoordelijkheid te laten komen om in de vijfde fase
nieuwe vaardigheden aan te leren, zodat het patroon van zelfvernietigend gedrag kan doorbroken
worden. Gedurende de laatste fase bereidt men de jongere voor op een terugkeer naar de groep of
klas (Long et al., 2003).
Zoals aangehaald omvat LSCI zes patronen met elk een passende nieuwe-kanseninterventie. De eerste
nieuwe-kanseninterventie, Reality Rub genaamd, wordt ingezet bij jongeren die een patroon vertonen
van foute perceptie van de realiteit door intense emoties of hun persoonlijke geschiedenis
(D’Oosterlinck & Spriet, 2011). De Red Flag-nieuwe-kanseninterventie wordt toegepast als jongeren
3
overreageren op normale regels en procedures of uitdagen tot een machtsstrijd, doordat een
verschuiving van emoties plaatsvindt (D’Oosterlinck, 2006; Long et al., 2003). Wanneer jongeren geen
schuld ervaren en hun negatieve gedrag rechtvaardigen, wordt gebruik gemaakt van de Symptom
Estrangement-nieuwe-kanseninterventie (Long et al., 2003). De Massaging Numb Values-nieuwe-
kanseninterventie wordt gebruikt bij jongeren die impulsief reageren en zich nadien schuldig voelen
over hun gedrag en gevoelens van schaamte, zelfverwijt, onvermogen en wroeging ervaren
(D’Oosterlinck, 2006). Jongeren die de goedkeuring van volwassenen of leeftijdsgenoten zoeken, maar
onvoldoende sociale vaardigheden hebben om deze te verkrijgen, worden benaderd met de New
Tools-nieuwe-kanseninterventie. De laatste nieuwe-kanseninterventie, de Manipulation of Body
Boundaries-interventie, wordt gebruikt bij twee groepen jongeren. De eerste groep zijn jongeren die
uitgesloten worden en storend gedrag vertonen om bij een ander in de gunst te komen. De tweede
groep zijn jongeren die door passief-agressieve leeftijdsgenoten opgestookt worden om gevoelens te
uiten (Long et al., 2003). Tot slot is er een speciale nieuwe-kanseninterventie, gericht op volwassenen
die verstrikt raakten in de conflictcyclus van de jongere (D’Oosterlinck, Keppens, Spriet, & Broekaert,
2011).
Centraal binnen LSCI staat het paradigma van de conflictcyclus, ontwikkeld door Nicholas Long
(D’Oosterlinck, Soenen, Goethals, Vandevelde, & Broekaert, 2009; Baetens, 2013). De naam verwijst
naar het conflict tussen de noden van de jongere en de verwachtingen van anderen (Long et al., 2003;
D’Oosterlinck & Broekaert, 2003). Wanneer de spanning tussen beide te groot wordt, ontstaat er stress
die de conflictcyclus opstart (Long et al., 2003).
Figuur 1: De conflictcyclus. Overgenomen uit “Praten met kinderen en jongeren in crisissituaties,” door
Long, N.J., Wood, M. A., & Fecser, F. A. (2003), p43.
4
Wanneer de conflictcyclus niet doorbroken wordt, leidt elke cyclus op zijn beurt tot een andere. Iedere
cyclus wordt een steeds complexer geheel van opgekropte gevoelens en het gedrag wordt steeds meer
emotioneel in plaats van rationeel gestuurd (Long et al., 2003). Uiteindelijk zal deze opeenvolging van
conflictcyclussen uitmonden in een crisis (D’Oosterlinck & Broekaert, 2003).
1.3 MANAGEMENT
1.3.1 VERANDERING
Verandering kan opgelegd worden van buitenaf of uit interne nood of wil. Bij veranderingsdwang
wordt de verandering aangestuurd vanuit externe ontwikkelingen en strategische keuzes.
Veranderingsdrang komt echter vanuit interne krachten zoals overtuigingen en ambities (Boone,
2010). Of er nu sprake is van dwang of drang, een verandering verloopt steeds in verschillende fasen
of stappen. Hiervan worden talrijke, gelijkaardige varianten beschreven. Een voorbeeld van een
dergelijk stappenplan is het Demingwiel, dat bestaat uit vier opeenvolgende stappen: plannen, doen,
controleren en aanpassen. Dit is echter een continue cyclus, een verbeterspiraal. Na het doorlopen
van een cyclus, start namelijk een nieuwe waarbij het geleerde uit de vorige cyclus wordt meegenomen
(Boone, 2010). Ook Juran verwerkt ongeveer dezelfde visie in drie essentiële stappen: planning,
Figuur 2: Wanneer de conflictcyclus niet doorbroken wordt, ontwikkelt deze zich via een spiraal tot een crisis.
Overgenomen uit “Praten met kinderen en jongeren in crisissituaties,” door Long, N.J., Wood, M. A., & Fecser, F.
A. (2003), p44.
5
controle en vernieuwing (Starren, 1998). Een laatste, sterk gelijkend model is het GRROW-model, wat
staat voor Goal, Reality, Resources, Options, Will. Dit is oorspronkelijk bedoeld als structuur voor een
coachingsgesprek, maar omvat praktisch dezelfde stappen op individueel niveau als op
organisatieniveau. Het exploreren van de gewenste en de huidige situatie, met aandacht voor het
probleem, de context en realiteit, vormt hierbij het startpunt. Vervolgens moeten hulpmiddelen en
krachtbronnen verkend worden en hierbij aansluitend ook de mogelijkheden en opties. Een laatste
stap binnen het GROWW-model is het maken van een plan, waarbij beslissingen effectief worden
uitgevoerd (Clement, 2008). In deze drie modellen kan een SWOT-analyse (acroniem voor Strengths,
Weaknesses, Opportunities, Threats) een hulpmiddel zijn om zicht te krijgen op de eigen sterktes en
zwaktes, mogelijkheden en beperkingen (Boone, 2010; Buelens & Van Rossem, 2008).
Ook al voert men al deze stappen uit, rekening houdend met verscheidene aspecten, het is onmogelijk
om volledig voorbereid te zijn om de plannen uit te voeren zonder extra aanpassingen. Bij
implementatieprocessen betekent voorbereid zijn ook openstaan voor continue evaluatie en
aanpassing. Implementatie wordt namelijk voortdurend beïnvloed door het systeem, de structuur van
de organisatie, de processen en door persoonsfactoren (Aarons & Palinkas, 2007).
Tot slot is Soenen (2014) in zijn doctoraatsonderzoek tot een pre-implementatiemodel (zie bijlage A)
gekomen, waarbij gesteld wordt dat er voor een implementatie vier grote thema’s aan bod moeten
komen. Als eerste moet de visie van de organisatie onder de loep genomen worden. Het is belangrijk
een duidelijke, gemeenschappelijke visie te hebben. Een tweede thema gaat over het werken met
collega’s en stelt dat er nood is aan een gedeelde benadering wat de aanpak van het gedrag van
jongeren betreft. Hiervoor zijn coöperatie en goede communicatie noodzakelijk. Ten derde wordt de
doelgroep van de organisatie bestudeerd. Er wordt gekeken naar hun achtergrond en problemen, en
hoe dit vertaald wordt in het gedrag. Verder wordt onderzocht of het personeel nood heeft aan
bijkomende training, naast hun reeds aanwezige kennis en vaardigheden, om op een efficiënte manier
met de doelgroep om te gaan. Het is eveneens belangrijk om te beschikken over een structuur en
duidelijke methoden bij het werken met de doelgroep. Het laatste thema gaat over precondities voor
de implementatie. Aandachtspunten hierbij zijn de infrastructuur en beschikbare bronnen van de
organisatie, waaronder financiën en personeel. Hierbij wordt gekeken naar de reeds bestaande
coaching en ondersteuning van het personeel en of er nood is aan extra begeleiding.
6
1.3.2 WEERSTAND
Bij het implementeren van een nieuwe methodiek moet men rekening houden met organisatorische
factoren, omgevingsfactoren én individuele factoren (Soenen, D’Oosterlinck, & Broekaert, 2014;
Penland, 1997). Bijgevolg moet dus de hele organisatie in al zijn aspecten, inclusief de filosofie, het
milieu, de organisatorische cultuur en de attitudes van de stakeholders betrokken worden binnen een
veranderingsproces. Zowel de visie en de overtuigingen van de organisatie, als die van het personeel
en die van de methodiek moeten meegenomen worden in het proces (Soenen et al., 2014). Er zal dus
een wederzijdse aanpassing nodig zijn: enerzijds moet de methodiek aangepast worden aan de context
en de doelgroep, anderzijds zullen de medewerkers de methodiek moeten aanleren en zich eraan
aanpassen (Aarons & Palinkas, 2007).
Aansluitend stelt Deming dat voor een geslaagde innovatie het doel uiteindelijk door de hele
organisatie moet gedragen worden of dat iedereen de nieuwe ideeën moet overgenomen hebben
(Starren, 1998). Dit alles is echter niet zo eenvoudig te bewerkstelligen, aangezien verandering vaak
weerstand oproept (Bridges, 2005). Veranderingen hebben namelijk een impact op het personeel,
bijvoorbeeld via veranderingen in hun takenpakket of in hun manier van werken. Daarnaast heeft ieder
personeelslid ook een eigen mening over de nieuwe methodiek. Dit alles heeft een impact op hun
attitude en gedrag, wat op zijn beurt beïnvloedt hoe het werk gedaan wordt (Aarons, Sommerfeld,
Hecht, Silovsky, & Chaffin, 2009). Bij vernieuwing moeten de oude gewoontes, die zorgden voor
veiligheid, vaak verlaten worden. Hierdoor worden mensen onzeker en weten ze niet goed waar ze
aan toe zijn. Weerstand is het terughoudend zijn tegenover deze vernieuwing, uit angst voor het
onbekende (Boone, 2010). Om hieraan tegemoet te komen, moet het management alle aanpassingen
op zowel individueel als organisatorisch niveau begeleiden.
1.3.3 MANAGEMENT
Volgens Buelens en Van Rossem (2008) is management een proces om op een systematische manier
vooraf vastgelegde doelstellingen te bereiken. Het is volgens hen de kunst, de wetenschap, de wijsheid
en de ervaring om mensen beter te laten samenwerken om zo resultaten te behalen. Een manager
moet hiervoor plannen, efficiënt organiseren, talenten ontwikkelen en monitoren. In hun
resultatendriehoek bespreken Buelens en Van Rossem (2008) de grote domeinen van het
7
management. Het eerste deel heeft betrekking op de taakstelling, de vertaling van strategieën, de
missie en visie. Het tweede gaat over de organisatie van de instelling om problemen te blijven
beheersen. Het derde deel betreft de mensen binnen de organisatie, aangezien zij deze verandering
in praktijk moeten brengen.
Management speelt dus een grote rol in het tegemoetkomen aan weerstand van personeelsleden bij
veranderings- of implementatieprocessen. Penland (1997) stelt zo drie grote strategieën voor om
verwarring en weerstand bij een implementatieproces te vermijden. De eerste bestaat uit strategisch
leiderschap. Volgens deze visie worden veranderingen geïdentificeerd en gecommuniceerd, vindt er
samenwerking plaats met het personeel, is er een voortdurende evaluatie van de interne en externe
omgeving, wordt de mening van stakeholders gehoord en focust men op de toekomstige visie in plaats
van op het verleden. Visieperspectief, de tweede strategie, vertrekt van drie vragen: Wat willen we
specifiek? Wat houdt ons tegen dit te verwezenlijken? En hoe weten we of we succesvol waren?
Binnen deze strategie wordt gesteld dat stakeholders de verandering moeten begrijpen en zicht
moeten hebben op hun eigen rol. Het begrijpen van het implementatieproces is namelijk een
belangrijk aspect voor het slagen ervan en leidt tot vertrouwen en minder weerstand tegen de
verandering (Aarons & Palinkas, 2007; Penland, 1997). De derde en laatste strategie, een positieve
cultuur, raadt teamparticipatie en gedeeld leiderschap aan. Ook Boone (2010) pleit voor een
transparante aanpak en open communicatie.
1.3.4 COACHING
Clement (2008) stelt dat de opdracht van een manager drieledig is. In eerste instantie moet hij/zij
richting geven en sturen, waarbij het duidelijk stellen van doelen en criteria belangrijk is (Pazaratz,
2000). Een tweede opdracht volgens Clement (2008) omvat het delegeren en organiseren binnen de
organisatie. Als laatste opdracht moet hij/zij fungeren als coach voor het personeel. Ook Buelens en
Van Rossem (2008) stellen dat er aandacht geschonken moet worden aan de werknemers. Actieve
participatie van het personeel zal namelijk sterk bepalend zijn voor het al dan niet slagen van het
implementatieproces (Soenen et al., 2014). Gezien de transitie die mensen doormaken bij een
verandering en de weerstand die ze vaak vertonen, is het belangrijk hen hierin te ondersteunen.
Bridges (2005) raadt hierbij aan om vooraf in kaart te brengen wie wat ‘verliest’ en hoe het
management hiermee zal omspringen. Het ‘verlies’ van oude gewoontes kan gecompenseerd worden
8
door personeelsleden opnieuw grip en zelfvertrouwen te bieden, bijvoorbeeld via training. Daarnaast
zijn peerondersteuning, kwaliteitsvolle supervisie en teambijeenkomsten voorbeelden van
faciliterende factoren voor een succesvolle implementatie (Aarons & Palinkas, 2007).
Met betrekking tot de manager stelt Stroobant (2009) dat de boodschapper belangrijker is dan de
boodschap zelf. Hoe meer de manager betrokken is bij het team, hoe behulpzamer zijn steun ervaren
wordt (Soenen et al., 2014). Ook Lewin, Maslow en McGregor hadden toenemende aandacht voor de
sociale behoeften en participatiebehoeften van medewerkers (Starren, 1998).
1.3.5 IMPLEMENTATIE VAN LSCI
De vele voordelen van LSCI worden veelvuldig besproken in de literatuur, wat aantoont dat instellingen
baat hebben bij de implementatie ervan. Het implementeren van een nieuwe methodiek is echter
geen vanzelfsprekende opdracht, aangezien aanpassingen nodig zijn binnen de gehele setting
(Forthun, Payne, & McCombie, 2009). Zo biedt LSCI een geheel nieuw inzicht op het werken met
kinderen in crisissituaties. Het hele instituut moet dus aangepast worden aan het gebruik van deze
methodiek (D’Oosterlinck, 2006).
Eén van de belangrijkste punten is ervoor te zorgen dat, liefst alle, personeelsleden getraind worden
in LSCI (D’Oosterlinck & Broekaert, 2003; D’Oosterlinck, 2006). Het geven van een training in LSCI
volstaat echter niet om de methodiek succesvol te implementeren (Verhaeghe, 2011). Ook Aarons en
Palinkas (2007) stellen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat enkele trainingssessies tot blijvende, trouw
opgevolgde implementatie zullen leiden. Na de training blijft het belangrijk om voldoende te kunnen
oefenen en hierbij ook regelmatig feedback te ontvangen (D’Oosterlinck, 2006; Soenen, 2011; Long &
Fecser, 2001). In het thesisonderzoek van Verhaeghe (2011) kwam naar voor dat instellingen nood
hadden aan meer intervisie en feedbackmomenten, én aan extra hulp en ondersteuning om de
methodiek goed onder de knie te krijgen. Hierbij aansluitend stellen ook Soenen, Goethals, Spriet,
D’Oosterlinck en Broekaert (2009) dat intensieve coaching een bepalende factor is en dat een jaarlijkse
heropfrissing van theorie en praktijk aan te raden is. De nodige ondersteuning beperkt zich niet tot het
gebruik van LSCI, maar doelt evengoed op emotionele ondersteuning (Soenen et al., 2012). Dit is het
makkelijkst te organiseren wanneer de instelling een gecertificeerde trainer onder het personeel heeft,
en hiervoor niet afhankelijk is van buitenstaanders (Long & Fecser, 2001).
9
Verder is er nood aan voldoende tijd en personeel binnen de instellingen om de implementatie vlot te
laten verlopen (D’Oosterlinck, 2006). In meerdere studies komt echter het tekort aan beide middelen
naar voor als struikelblok (D’Oosterlinck, 2006; Soenen et al., 2012; Verhaeghe, 2011). In de praktijk
wordt namelijk zelden een volledig LSCI-gesprek gevoerd en beperkt men zich gemiddeld tot de eerste
drie fasen (Forthun et al., 2006, 2009). Opvoeders en leerkrachten geven namelijk aan dat ze niet
zoveel tijd hebben om zich met één (of twee) jongere(n) bezig te houden, aangezien de groepswerking
steeds voorgaat (Forthun et al., 2009; D’Oosterlinck, 2006). Het feit dat het personeel zich minder
comfortabel voelt met de therapeutische aspecten dan met de diagnostische kan hierbij ook een rol
spelen. Het niet voltooien van alle zes de fasen sluit echter de positieve invloed van LSCI niet uit
(Forthun et al., 2006).
Training, coaching, teamwerk en reflectie zijn belangrijke aspecten bij de implementatie van een
nieuwe methodiek (D’Oosterlinck, 2006). Een gebrek aan samenwerking en communicatie ligt vaak
aan de basis van problemen (Soenen et al., 2012). Een programma wordt idealiter ondersteund door
de directie en alle andere betrokkenen (Long & Fecser, 2001). De samenwerking wordt bevorderd
wanneer de personeelsleden de mogelijkheid krijgen om input te geven of wanneer ze voelen dat hun
mening telt bij het nemen van beslissingen. Reflectie of evaluatie mag zich niet beperken tot de
toepassing van LSCI, maar gebeurt best ook vóór de organisatorische veranderingen (Soenen et al.,
2012). Hiervoor is het aangewezen vanaf het begin een gefundeerde en ingebouwde
evaluatiecomponent te voorzien, die de meetbare resultaten nagaat (Long & Fecser, 2001).
10
1.4 PROBLEEMSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN
In verband met LSCI zijn er reeds verscheidene studies uitgevoerd, die meestal focussen op de
(positieve) effecten van deze methodiek. Anderzijds bestaat er een zee aan informatie met betrekking
tot management en veranderingsprocessen in het algemeen. Onderzoek rond de implementatie van
LSCI is echter beperkt en kennis over management specifiek hierop toegepast, is nagenoeg
onbestaande. Nochtans is het voor voorzieningen geen sinecure om een nieuwe methodiek van nul af
aan in te voeren. Gezien het gebrek aan informatie rond het management bij de implementatie van
LSCI, zal deze masterproef hierop focussen.
Het onderwerp van deze masterproef wordt geconcretiseerd in volgende onderzoeksvragen:
Hoe hebben voorzieningen LSCI geïmplementeerd in hun dagelijkse werking?
o In hoeverre is LSCI onderdeel geworden van de dagelijkse werking?
o Hoe is het implementatieproces verlopen?
o Wat zijn belangrijke, invloedrijke factoren in het implementatieproces?
Hoe is het management rond deze verandering verlopen?
o Hoe werd/wordt het personeel betrokken en gecoacht bij het implementatieproces
van LSCI?
o Wat zijn belangrijke, invloedrijke factoren bij het managementproces?
11
DEEL II: METHODOLOGIE
2.1 DATAVERZAMELING
Om de onderzoeksvragen te verduidelijken, werd in eerste instantie een verkennende literatuurstudie
uitgevoerd met als focus beide hoofdthema’s van deze masterproef, namelijk LSCI en management.
Naast de literatuurstudie werd eveneens de vijfdaagse LSCI-training gevolgd in het multifunctioneel
centrum (MFC) Sint-Gregorius, zodat op intensieve manier kennis werd gemaakt met de methodiek en
achterliggende visie.
Er werd voor deze masterproef gekozen voor kwalitatief onderzoek, wat het begrijpen van ervaringen
en acties van mensen tot doel heeft. De onderzoeker probeert kennis met betrekking tot het
onderzoeksonderwerp te verzamelen die zoveel mogelijk gebaseerd is op het perspectief van de
participanten. Dit leidt tot inzicht in het perspectief van participanten, in het definiëren van
fenomenen in termen van ervaren meningen en geobserveerde variaties, en in het ontwikkelen van
een theorie voortkomend uit het veldwerk (Elliot, Fischer, & Rennie, 1999).
Om het analysemateriaal te verzamelen, werd gebruik gemaakt van kwalitatief interviewen in de vorm
van focusgroepen. In totaal werden 12 focusgroepen van ongeveer anderhalf uur georganiseerd,
verspreid over 10 voorzieningen. Per focusgroep namen personeelsleden deel die behoorden tot
eenzelfde voorziening. Het kwalitatief interview is een veelgebruikte dataverzamelingsmethode, maar
houdt geen volledig gestandaardiseerde benadering in. Doorgaans bestaat het uit de interviewer die
vragen stelt om de geïnterviewde aan te moedigen vrijuit en uitgebreid te praten over onderwerpen
gedefinieerd door de onderzoeker. Een focusgroep is een vorm van kwalitatief interviewen, maar wijkt
met zijn meerdere geïnterviewden af van de traditionele, dyadische interviews (Howitt, 2010a). De
focusgroep kan gezien worden als een gestructureerde discussie met een kleine groep mensen, geleid
door een facilitator die open vragen stelt om zo kwalitatieve data te genereren over een vooropgesteld
onderwerp (Masadeh, 2012). Het organiseren van focusgroepen is een effectieve en efficiënte manier
voor het verkrijgen van een variëteit aan perspectieven (Howitt, 2010). Een ander voordeel van een
focusgroep is dat een grote hoeveelheid data, voornamelijk opinies, bekomen worden in een korte
tijdspanne (Fatemeh 2004; Masadeh, 2012; Mortelmans, 2012). Daarnaast ontstaan data door de
sociale interactie van de groep, waardoor deze vaak dieper en rijker zijn dan deze verkregen bij één-
op-één interviews (Fatemeh, 2004).
12
Voor de focusgroepen in deze masterproef werd een vooraf opgestelde leidraad gebruikt, met thema’s
en bijhorende open vragen die gedurende het gesprek aan bod moesten komen (zie bijlage B). Deze
leidraad werd geïnspireerd door het pre-implementatiemodel van Soenen (2014) (zie bijlage A). Het
gaat om een semi-gestructureerd interview met enerzijds een vaste, maar flexibele leidraad en
anderzijds ruimte voor onderwerpen die vanuit de groep aangebracht werden. De fenomenologische
benadering van focusgroepen werd gehanteerd, aangezien het hoofddoel was om het
implementatieproces van LSCI te begrijpen vanuit het standpunt van personeel in voorzieningen die
reeds bekend waren met deze methodiek.
2.2 ONDERZOEKSGROEP
De contacten voor de focusgroepen verliepen via een verantwoordelijke, die binnen de voorziening
kandidaten verzamelde. In totaal hebben 81 personen deelgenomen aan dit onderzoek, verspreid over
12 focusgroepen in 10 voorzieningen. Allen hebben informatie ontvangen met betrekking tot het
onderzoek en ondertekenden het informed consent (zie bijlage C). De deelnemers waren werkzaam in
zowel scholen als multifunctionele centra (MFC’s) en bekleedden verschillende functies. Meer
informatie over de focusgroepen, de deelnemende voorzieningen en de participanten zijn terug te
vinden in bijlage D.
De doelgroepen van de deelnemende voorzieningen omvatten kinderen en/of jongeren met
emotionele en gedragsstoornissen (GES), met uitzondering van één voorziening, een GOK-school, die
instaat voor secundair beroepsonderwijs. Slechts drie voorzieningen hebben type 3 of GES als officiële
doelgroep, hoewel dit in de praktijk vaak gepaard gaat met bijkomende beperkingen, zoals
bijvoorbeeld een licht verstandelijke beperking. Daarnaast is er één gemeenschapsinstelling voor
jongeren geplaatst door de jeugdrechter omwille van een als misdrijf omschreven feit of een
verontrustende leefsituatie. De andere vijf voorzieningen werken met kinderen en jongeren met
bijkomende problemen naast de GES-problematiek, waaronder een autisme spectrum stoornis (ASS),
een mentale beperking en/of een neuromotorische beperking.
13
2.3 DATA-ANALYSE
Om de getranscribeerde data te analyseren, is een thematische analyse uitgevoerd. Een thematische
analyse bestaat uit een analyse van grote thema’s die gevonden worden in de data. Het is dus een
beschrijvende, eerder dan een theorie-opbouwende methodiek (Howitt, 2010b). Howitt (2010b) stelt
namelijk dat thematische analyse geschikt is wanneer de focusgroep zich richt op het ontdekken van
persoonlijke ervaringen van mensen met betrekking tot het besproken onderwerp. Braun en Clarke
(2006) stellen dat er twee vormen van thematische analyse zijn, namelijk een eerste gebaseerd op
reeds bestaande theoretische aspecten en een tweede die vertrekt vanuit de onderzoeksdata. In dit
onderzoek werden de data onderworpen aan een theoretische thematische analyse, waardoor er top-
down gewerkt werd. Het onderzoek vertrekt vanuit een reeds bestaand theoretisch kader, namelijk
het pre-implementatiemodel van Soenen (2014) (zie bijlage A).
De zes fasen waaruit een thematische analyse bestaat, zoals beschreven door Braun en Clarke (2006),
werden doorlopen met behulp van het softwareprogramma NVivo. De fasen volgen elkaar echter niet
op in rigide volgorde, maar overlappen (Howitt, 2010b). De eerste fase, familiarisatie met de data,
gebeurde reeds grotendeels door het modereren van de focusgroepen en het transcriberen van de
verkregen data. Ook in de volgende fasen, voor en tijdens het eigenlijke coderen, werden de data
meermaals doorgelezen. Door de theoretische benadering in dit onderzoek werd via het pre-
implementatiemodel van Soenen (2014) reeds een aanzet gegeven voor mogelijke thema’s en codes.
De thema’s en subthema’s uit dit model kwamen terug in de verkregen data, aangezien de leidraad
voor de focusgroepen hierop gebaseerd was. In de tweede fase werden de data dus enerzijds
gekoppeld aan de afgeleide codes uit het pre-implementatiemodel, maar werden anderzijds ook
nieuwe codes gecreëerd. Voor een overzicht van de codering wordt verwezen naar bijlage E, waar de
boomstructuur uit NVivo terug te vinden is. Na het verfijnen, aanpassen en eventueel verwijderen van
codes werd overgegaan naar de derde fase waarin gezocht werd naar thema’s. In eerste instantie
werden de thema’s uit het pre-implementatiemodel overgenomen. Tijdens de vierde en vijfde fase,
het aftoetsen van de thema’s en eventuele aanpassingen, werden echter nieuwe thema’s gecreëerd
die beter van toepassing waren op de data. De zesde fase, het rapporteren, is terug te vinden onder
het onderdeel ‘onderzoeksresultaten’ waar vier thema’s worden beschreven, namelijk ‘aanleiding tot
de implementatie’, ‘de implementatie’, ‘belangrijke condities’ en ‘effecten van LSCI’.
14
DEEL III: RESULTATEN
3.1 AANLEIDING TOT DE IMPLEMENTATIE
Onder dit eerste thema worden alle factoren gerekend die aanleiding hebben gegeven tot de
implementatie van LSCI. Onder dit thema wordt ook vermeld welke instanties de definitieve beslissing
hebben genomen om de LSCI-methodiek in te voeren.
Een eerste aanleiding is de verzwaring van de doelgroep gedurende de laatste jaren. In zeven
voorzieningen kwamen steeds complexere en meervoudige problematieken ter sprake, waardoor de
doelgroep steeds moeilijker te hanteren werd. In vijf voorzieningen ontstond hierdoor de vraag naar
handvatten om efficiënt om te gaan met de doelgroep, enerzijds vanuit de ondervinding dat reeds
gehanteerde methodieken niet langer volstonden, anderzijds vanuit de voortdurende zoektocht naar
meer competentie in hun werkgebied.
“Maar als ik nu kijk naar moeilijkheden die emotioneel gestoorde kinderen hebben en ik
vergelijk dat met vroeger, ik weet niet of dat die vergelijking kan opgaan, mág opgaan, maar
dat is toch wel anders. Nu zijn ze écht multipeler, zitten daar zwaardere problemen tussen,
worden we ook steeds meer geconfronteerd met crisissen,… Dat zijn allemaal dingen die
meespelen.”
“De periode van straffen en belonen, voelen dat dat niet enkel en alleen meer werkt en dan op
zoek gaan naar waar en hoe kunnen we ons verbeteren, hoe kunnen we ze beter opvangen,
hoe kunnen we ze veranderen… En in die zoektocht zijn we dan LSCI tegengekomen.”
“We waren ook aan het zoeken naar: we willen competenter worden, we willen beter worden
in ons werk. Wat kan ons daarbij helpen, zodanig dat niet iedereen dat hier maar doet op zijn
eigen manier, want dat was ook wat er aan het gebeuren was: iedereen probeert dingen uit,
zoekt,… En de ene leefgroep werkte zo, de andere werkte heel anders… En voor de gasten was
het op den duur geen verhaal dat aan elkaar hangt, want je veranderde van leefgroep en
plotseling werken ze daar heel anders… Dus dat was echt wel van dat kan niet, het is zelfs
verwarrend voor de gasten…”
15
Een tweede aanleiding tot de implementatie is volgens drie voorzieningen het ruimere kader van
maatschappelijke veranderingen waar LSCI in past. Aansluitend vermeldde één voorziening dat hun
methodiek maatschappelijk niet meer te verantwoorden was, waardoor ze op zoek moesten naar
alternatieven.
“Als ik zo even terugkijk, ik denk dat dat een beetje samenhangt met de professionalisering die
toen ook is doorgevoerd. Zo van de opvoeder is de goede huisvader en veel meer ook niet, naar
de opvoeder is echt wel de professional die met die jongeren aan de slag gaat… Het is van
groepswerk naar individueel dat het ook een stuk gaat…”
“Vroeger was het fout van een stap opzij te zetten, een conflict moest je aangaan en je moest
zorgen dat je de overhand had in het conflict of je had afgedaan, lijkt het. Ik spreek nu van voor
2000. Ondertussen hebben mensen de wijsheid om op bepaalde momenten te zeggen: ik ga
het even loslaten en ik pak het straks terug op.”
“Er was een heel grote leemte gevallen: waar dat je vroeger veel confronteerde, veel directer,
automatisch toch veel fysieker ook, omging met jongeren, was dat maatschappelijk langs geen
kanten meer te verantwoorden. Gelukkig maar. We hebben er hier gehad, mensen wisten meer
van we kunnen dat niet meer doen, we mogen dat niet meer doen, we weten wel waarom we
dat niet mogen doen, maar wat moeten we dan wel doen? En in dat gat is LSCI wel
gesprongen.”
Tot slot gaven twee voorzieningen aan dat de beslissing om LSCI binnen te halen, genomen werd door
hogere instanties en dus eerder van bovenaf of extern aan de voorziening is opgelegd. In vijf andere
voorzieningen is de keuze voor LSCI hoofdzakelijk gemaakt door de directie, maar in drie voorzieningen
was het een personeelslid die als eerste op LSCI was gestuit.
“Af en toe hebben ze zo methodieken waar dat ze de meerwaarde van inzien en dat ze die op
een of andere manier willen laten doorkomen tot op de werkvloer, maar ook hetzelfde verhaal
daarbij…”
“Het was gewoon overleven op dat moment voor mij. Ik ben degene geweest die eerst op het
secretariaat zat, parttime, en daar de jongeren toe kreeg. Dat was overleven. Dat was afzien.
En denken: ik moet iets voor mezelf vinden als handvat. Dat was de eerste stap. En het dus zelf
vinden als handvat en denken: tiens dat is iets goed. En zo…”
16
“We hadden toen een enthousiaste directeur die vond dat we moesten meedoen aan dat
project. Die was daar nogal van overtuigd dat dat iets is, dat de moeite is om hier binnen te
halen. Niet iedereen was daar even van overtuigd, maar ik vond dat ook wel…”
3.2 DE IMPLEMENTATIE
In dit thema wordt besproken hoe het implementatieproces verlopen is binnen de deelnemende
voorzieningen. Hierbij wordt aandacht besteed aan de opleiding, de gedrevenheid achter de
implementatie, het implementatieproces zelf, eventuele coaching en tot slot de mate waarin LSCI
geïmplementeerd is in de dagelijkse praktijk.
3.2.1 OPLEIDING
Elke deelnemende voorziening in dit onderzoek kende reeds de LSCI-methodiek. Minimaal enkele
personeelsleden hadden de vijfdaagse LSCI-vorming gevolgd. Zes voorzieningen verplichten elk
personeelslid dat in contact komt met de jongeren de vijfdaagse LSCI-training te volgen. Twee andere
voorzieningen beperken het verplichte karakter tot personeel werkzaam in de crisispermanentie en
zorgverantwoordelijken. In één voorziening varieert het verplichte karakter over de verschillende
afdelingen, gaande van verplicht, over warm aanbevolen tot zelfs op vrijwillige basis.
“Ja, maar dat is ook één van de methodieken die hier wordt gebruikt. Ze verwachten dan dat
het personeel dat ook kan.”
“We hebben dan het idee opgevat van iedereen die in crisispermanentie werkt, zal geschoold
worden in LSCI. Dat is dan wel een aantal jaren zo gebleven.”
Het vrijwillige karakter komt terug in één voorziening die rekent op het olievlekeffect. Daarnaast
merkten nog minstens twee andere voorzieningen dit effect op, aangezien mensen hun ervaringen
doorvertellen en zo collega’s nieuwsgierig maken en intrinsiek motiveren om de opleiding te volgen.
17
“Wij volgen het principe dat mensen zich kandidaat mogen stellen om de opleiding te volgen,
maar we hopen wel ertoe te komen dat iedereen dat ooit gevolgd heeft…Dus dat is ons streven,
maar het is niet zo, zoals bij bepaalde voorzieningen, dat het een verplichting is, helemaal niet,
neen. Maar je merkt wel dat doorheen de jaren mensen nieuwsgierig worden en op basis
daarvan zeggen van tiens, misschien wil ik dat ook wel eens volgen, ook een beetje om uzelf te
wapenen, sterker te maken…”
“We hebben in ieder geval altijd kandidaten genoeg die zich willen laten trainen, dus het is niet
dat wij moeten op zoek gaan om nog ergens iemand te vinden. Mensen zijn altijd enthousiast
om de training te mogen volgen. Dus in die zin: je voelt dat er nog altijd heel veel interesse is,
ja, dus dat heeft zeker bij de implementatie geholpen. De mensen die het gevolgd hebben zijn
enthousiast, ze werken mee, dragen dat uit en dat zet aan van ja, dat wil ik ook wel een keer…Ze
zijn zelfs geflatteerd als ze mogen gaan…”
Met betrekking tot de vijfdaagse LSCI-training, gaven twee voorzieningen aan dat deze zeer intensief
is. In de ene voorziening werd dit eerder negatief ervaren en gaf men de voorkeur aan de training die
in twee delen georganiseerd wordt. De andere voorziening vond dit juist goed, omdat hierdoor de
kennis veel beter beheerst en duidelijker werd.
“Ik vond dat vooral heel intensief, want ik heb dat dus twee keer gevolgd. De ene keer was dat,
denk ik, de ganse week gewoon elke dag, terwijl de tweede keer was dat twee dagen in de ene
week, twee dagen in…dat was veel meer…want dat was niet te doen: 4 dagen op een bankje
stil zitten en al die theorie…Het wordt er inderdaad ingestampt…En dan een paar dagen later
moet je dan uw examen doen… Ja, die ene was te intensief, die andere was ietsje beter
georganiseerd…”
“Bij mij is het vooral een verbetering geweest toen ik die vijfdaagse heb gevolgd. Want tevoren
was dat zo 2 uur, en dan 2 of 3 maand later nog eens 2 uur. En dan moet je eerst nog eens
herhalen van wat waren nu weeral die 5 stappen en wat was dat nu weer? Dat ging zo niet.
We bleven ook vaak steken bij die eerste, de new tools, de red flag,... Maar de laatste die we
dan gezien hebben bij die vijfdaagse kende ik totaal nog niet. En zo die dril van die vijf dagen,
dat heeft wel deugd gedaan, dat heeft echt alles zo veel meer…”
18
Zowel de organisatie van de opleiding binnen de eigen voorziening als over verschillende
voorzieningen heen worden positief ervaren. De eerste vorm biedt het voordeel dat de verhalen
herkenbaar zijn, omdat deze afkomstig zijn uit de eigen voorziening. Vaak biedt het hierbij een
meerwaarde om verschillende functies, elk met hun eigen perspectieven, te mengen, zoals
bijvoorbeeld orthopedagogen, opvoeders en leerkrachten. De tweede vorm kan inspiratie bieden via
het uitwisselen van ervaringen tussen verschillende voorzieningen.
“Ik vond het wel interessant dat het binnen (voorziening X) was, omdat het ook allemaal
herkenbare verhalen waren.”
“Maar het was nu al interessant om met leerkrachten en zo samen te zitten, omdat je dan ook
wel verschillende soorten crisissen en verschillende soorten manieren van aanpakken hebt. In
een leefgroep is dat nog iets helemaal anders dan in een klaslokaal.”
“Ja, om ervaringen uit te wisselen, om eens te horen hoe andere voorzieningen dat doen
bijvoorbeeld… Het gras is altijd groener ergens anders, maar als ze dat dan merken en ze staan
of zitten samen, dan… Soms doet dat ook eens deugd om te horen dat je niet alleen bent in
bepaalde situaties…”
3.2.2 GEDREVENHEID
Met gedrevenheid wordt verwezen naar de al dan niet expliciete keuze voor LSCI binnen een
voorziening. Drie voorzieningen hebben LSCI gekozen als basis van hun werking en koppelen alle
andere methodieken hieraan.
“De opmerking van X in die periode was van nu is het LSCI, volgende week is het contextgericht
werken, dan is het weer iets anders. Waarop dat wij gezegd hebben, als wij vorming geven,
willen we in de mate van het mogelijke alles aan LSCI kunnen ophangen. Dus als je zegt van er
is nu momenteel een agressietraining, oké, dat zit dan in fase 1: drain off… Als je zegt
motiverende gespreksvoering, dan zit je eigenlijk een stukje, denk ik, in de eerste
veranderingsfase. Als het gaat over vaardigheidstrainingen, dan zit je eigenlijk bij new tools.
We hebben altijd gezegd: als we mensen een training geven, dan moet je kunnen zeggen dat
valt eigenlijk in die fase. Ik vond dat nogal belangrijk.”
19
In zeven voorzieningen is LSCI één van de methodieken die ingezet worden binnen hun werking. Twee
van deze voorzieningen gaven hierbij aan dat dit de vraag doet rijzen naar wat prioritair is.
“Denk ik aan de doorlichting een aantal jaren geleden, maar het is zeker 8 jaar geleden of
misschien meer, dan zeiden zij “eigenlijk worden er in de school veel interessante dingen en
visies of technieken geïntroduceerd,” maar nog voor dat dat goed en wel gesetteld is en door
iedereen opgenomen is, komt er weeral iets nieuws en is dat eigenlijk nog niet echt opgenomen
door de groep. En het doet mij echt denken aan hetgeen dat X zegt en dat is een beetje zo, dus
dat zijn allemaal interessante dingen, maar ja, je kunt niet alles toepassen en doen, dus dat is
soms een beetje het moeilijke erin. En dus pik je overal uit wat je individueel kunt gebruiken.”
Gedrevenheid bleek bij de focusgroepen een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle
implementatie. Zo gaven vijf voorzieningen spontaan aan dat de methodiek en zijn toepassing
gedragen moeten worden door de hele voorziening. Twee voorzieningen stelden hierbij dat dit in
eerste instantie start bij de directie en zorgverantwoordelijken die achter de methodiek moeten staan.
Aansluitend gaven vier voorzieningen aan dat het belangrijk is dat er verwachtingen worden gesteld
en dat er sturing wordt gegeven in de toepassing van de methodiek.
“Je moet inderdaad als voorziening erachter staan, het mag niet enkel de directie zijn die
erachter staat, want… Maar zij moeten wel de mogelijkheden bieden en het mandaat geven
dat het kan. Maar ik denk een directie die het wil en medewerkers die dan eigenlijk niet willen,
dat dat ook een moeilijke…Dus je moet er allemaal wel achter staan, of je moet het met de
harde hand opleggen en hopen dat het na zoveel generaties…”
“Ik denk dat er gewoon ook een keer duidelijk gesteld moet worden van de directie wat
verwacht je juist en wat verwacht je ook van de coach, van de trainers dat zij daarrond gaan
doen. En ik denk dat dat ook gemakkelijker is voor ons, want we zitten al met een enorme
werklast en dan, omdat je weet van er zit geen druk achter, dan ga je dat gewoon opzij gaan
smijten…dan doe je dat niet…”
20
3.2.3 PROCES
De implementatie van LSCI is geen plotse omschakeling, maar een proces of traject. Zo gaven drie
voorzieningen aan dat het iets is dat geleidelijk aan gegroeid is. Twee voorzieningen hebben een
grootschalig traject doorlopen, waarbij ze hun hele organisatie onder de loep namen. Hierbij werden
onder andere de visie, organisatiestructuur en waarden herbekeken. Een dergelijk proces is volgens
twee voorzieningen nooit af, maar vraagt voortdurend inspanningen, opbouwwerk en evaluatie.
“Als je echt wil werken volgens een bepaalde methodiek, moet je niet enkel een opleiding
volgen, maar moet je daar ook een traject mee lopen. En met LSCI hebben we dat traject niet
gelopen.”
“En daar hebben we eigenlijk de voorziening in vraag gesteld, dus we hadden een aantal heilige
koeien en die hebben we in de wei gezet. En dan was de vraag gesteld: met welk soort jongeren
willen we werken? En dan als tweede: wat hebben we nodig om daarmee te kunnen werken?
En zo is dat langzaam maar zeker opgebouwd en met datgene wat daar op die dagen besloten
is, zijn we teruggegaan naar alle collega’s en eigenlijk met iedereen in gesprek gegaan. Dan
zijn ook de mensen wel gevormd, niet allemaal in LSCI, maar wel in het omgaan met uw eigen
tegenagressie, zodanig dat je een beetje rustiger, sterker voor een klas staat.”
“Er zijn daar een aantal teamdagen geweest… Met een serieuze groep mensen…Dat was school
en tehuis samen, groepschefs, sociale dienst, alle ondersteunende diensten, mensen van de
school zaten daar ook bij… Dat dus de visie herbekeken is. Dat hebben we toen wel gedaan: de
missie, visie, waarden, we hebben ook rond handelingsplan een stuk gewerkt…”
“Dus we zijn niet geneigd te veranderen, maar het is wel nooit af… Je moet altijd alert blijven,
jongeren veranderen, collega’s veranderen… Je moet altijd blijven inspelen.”
Een belangrijk aandachtspunt, aangehaald door één voorziening, is dat het implementatieproces moet
worden aangepast aan de eigen voorziening en niet zomaar gekopieerd kan worden. Een andere
voorziening legde dan weer de nadruk op het belang van een correcte houding en het betrekken van
mensen in de processen en evoluties. Communicatie naar alle personeelsleden doorheen het
implementatieproces is voor verscheidene voorzieningen dan ook een belangrijk aandachtspunt.
Luisteren naar, overleg met en zorg bieden aan collega’s wordt als belangrijk beschouwd.
21
“Ik denk dat het ook belangrijk is, als je wil beginnen met LSCI of iets anders, dat je weet dat
dat nergens een copy-paste verhaal kan zijn. Maar dat je naar heel veel of een aantal andere
bevriende of niet bevriende organisaties gaat luisteren hoe dat zij dat doen, en daar de dingen
uithaalt die bij u, in uw werking het best passen en het beste kunnen dienen. Ik denk dat dat
een heel belangrijke is…”
“Openheid, de mensen meepakken in het denkproces, niet van de eerste keer met de beslissing
komen van we gaan dat doen, neen, meepakken in een volledige proces. En zo geleidelijk aan.
Openheid. Eerlijkheid ook. Ja, ik denk dat dat de drie…”
“Het is niet omdat er bijvoorbeeld nu 30 mensen getraind zijn in de methodiek dat het
geïmplementeerd is. Het is eigenlijk voortdurend opbouwwerk en heel fijngevoelig luisteren
naar de collega’s. Een paar jaar geleden kregen we feedback van buiten de school, ook op zo’n
congresje waar dat gezegd werd van als je zorg wilt implementeren in een organisatie naar
jongeren toe én je implementeert geen zorg naar de mensen die met de jongeren moeten
werken, dan ben je niet goed bezig, dan haal je uw organisatie gewoon onderuit. Dat betekent
dat we dan onze focus ook zeer sterk zijn gaan verschuiven naar de collega’s, en dus als
collega’s aangeven van dit werkt wel of dit werkt niet, dat we echt wel bijsturen, de dingen
blijven bevragen.”
Ongeveer iedere voorziening werd geconfronteerd met (enige) weerstand naar aanleiding van de
implementatie van LSCI. Twee voorzieningen vermeldden hierbij dat verplichting sowieso weerstand
met zich meebrengt en één voorziening stelde dat iets nieuws steeds weerstand veroorzaakt. Andere
redenen waren angst voor het onbekende, het vele werk en dan vooral in het begin, het idee dat de
methodiek niet geschikt is voor de doelgroep,…
“Moeten is…weerstand.”
“Ja, iets nieuws is altijd weerstand, maar…”
“Ik denk niet alleen de directie, maar ook het leerkrachtlokaal, daar voel je toch ook die
weerstand… Angst voor het onbekende…”
22
“Geen weerstand achter de visie, maar ik denk weerstand voor het vele werk dat het in het
begin... Dan moest je die verslagen extra schrijven, dan moest je dat doen, en dan… Ik denk dat
er daar wel wat w…allez, weerstand is misschien een groot woord, maar het gaf wel wat extra
werk…”
“Ik vind toch dat er weerstand is geweest, in die zin dat er op een zeker moment de mening
werd verspreid: voor onze gasten werkt dat niet.”
Voorzieningen probeerden dit soort weerstand te voorkomen door er in hun implementatieproces
rekening mee te houden. Eén voorziening stelde dat een geleidelijke implementatie het beste werkt.
Een andere voorziening sloot hierbij aan door te stellen dat hun werkwijze van de minste weerstand
en onderlinge beïnvloeding een aanrader is. In een derde voorziening heeft de beslissing om LSCI te
implementeren een hele tijd in beslag genomen en werd op voorhand nagedacht over mogelijke
weerstanden. Hiervoor werden directie en leerlingbegeleiding eerst getraind, zodat er een beter beeld
ontstond of de LSCI-methodiek aansloot bij de organisatie.
“Dat was onze visie ook wel een beetje: eerst de weerstand daar af, en dan op die manier elkaar
besmetten…De weg van de minste weerstand is soms de weg van de grootste groei, denk ik
dan.”
“Het proces van de geleidelijkheid denk ik. Uw doelen niet te kort opleggen, niet te groots in
één keer… Ik denk dat dat echt wel… Uzelf tijd gunnen, iedereen tijd geven… Mensen zijn altijd
geneigd om snel snel iets te doen om zo rap mogelijk effect te zien. Maar dat deden we vroeger
ook en dat werkt dus niet… Eventjes en dan is dat weer terug naar af.”
“Maar dan hebben we wel lang nagedacht, want dat proces om te zoeken naar een oplossing
en dan uiteindelijk over te gaan tot de implementatie van LSCI, dat heeft, denk ik, wel een jaar
in beslag genomen. En er is ook een onderzoekje geweest, een masterproef ook rond
veranderingsmanagement, dat we zeiden van ok, we willen hier verandering implementeren,
wat zijn de weerstanden waar we waarschijnlijk mee te maken zullen hebben. Dus daar is ook
over nagedacht voordat dat we die stap zetten. Dan de mensen van directie, cel
leerlingbegeleiding die eerst de methodiek gevolgd hebben om ook eens te kijken van gaat dat
aansluiten bij de cultuur van de organisatie. Sloot aan.”
23
3.2.4 COACHING
Verschillende coachingsvormen worden ingezet enerzijds om de methodiek levendig te houden en
anderzijds om het personeel te ondersteunen in de toepassing ervan. Wat het onderhouden van het
theoretische gedeelte betreft, wordt in vijf voorzieningen op regelmatige basis een bijeenkomst rond
LSCI georganiseerd, in de vorm van vergaderingen, casusbesprekingen, intervisies, workshops of
studiedagen.
“Ik denk in het begin, gelijk dat wij dat hier gedaan hebben, dat was wel ok: veel herhaling,
veel om de maand of zo eens op een vergadering,… Dat was voor mij zelfs tot vervelens toe van
weeral LSCI, maar uiteindelijk was dat wel ok, want je bleef erover nadenken zodanig dat dat
nu echt een vast gegeven is… Dus ik denk dat dat wel belangrijk is naar degene die de opleiding
doet en ‘ok doe maar’ en ermee stopt, dat je er wel samen over blijft praten en samen blijft…”
Voor het coachen van personeel in de toepassing van de methodiek en het levendig houden ervan,
was het volgens zeven voorzieningen belangrijk om één persoon of (werk)groep te hebben die zich
hierin verdiept en er de verantwoordelijkheid voor opneemt. In drie voorzieningen gebruiken deze
personen zelfs meer creatieve manieren om de methodiek en visie levendig te houden.
“Ik denk dat je vooral een zot moet hebben die er zich wil in verdiepen en die daar keer op keer
mee bezig blijft, want het is zeer gevaarlijk om iets te volgen en dat dan kwijt te geraken. Dus
ik denk dat je wel minimum één iemand moet hebben die daar….”
“Wat ik denk dat ook belangrijk is, is dat we ook een expert in huis hebben die er zodanig mee
bezig is dat, als wij het even niet weten, we daar wel terecht kunnen en je bent er zodanig mee
bezig, je bent ervan doordrongen, dat hij ons altijd wel zo terug de weg wijst van ‘ahja, weet je
nog…het zat zo of het zat zo…’”
“En ze verfrissen ons eens op een wedstrijd… En dan is er eens een quiz die ze per mail laat
rondsturen met quizvragen rond LSCI.”
“En dan hadden we het clevere idee, enkele weken geleden, we gaan zo afscheurblaadjes
maken, zo’n notablokje met de conflictcyclus op, dat opvoeders kunnen gebruiken om nota's
te nemen...”
24
“Inderdaad ook die cartoons, die mailt hij af en toe wel een keer… Dat is aanstekelijk hè, uw
frank begint te vallen en je begint terug verder te denken. En bij ons hangt er ook een verkorte
versie en de cyclus hangt op in al de bureaus in de kasten, op de kasten, een beetje overal,…
We hebben bijvoorbeeld ook een tas met de LSCI-fasen op als je koffie drinkt, dat je er gewoon
op kijkt, dat zijn dan heel kleine dingen die het actief houden…”
Mede met het oog op het coachen van de LSCI-methodiek, wordt er soms registratie verwacht. Slechts
één voorziening is er in geslaagd om het registreren van LSCI-gesprekken in te bedden in de dagelijkse
werking via registratiefiches en dagboeken. In de meeste andere voorzieningen is er wel een
registratiesysteem, maar LSCI heeft hier geen plaats in. Het uitgebreid registreren of uitschrijven van
LSCI-gesprekken bleek in vier voorzieningen namelijk praktisch geen evidente opdracht te zijn.
“We hebben dat een hele periode gedaan, maar jullie gaven toen ook aan dat het zeer moeilijk
was om zo een volledig filmisch verslag van een gesprek, tenzij dat je daar al met twee
aanwezig bent en dat er dan iemand kan zitten schrijven, terwijl dat de andere persoon het
gesprek doet of je moet het al opnemen ofzo… Dus op zich is dat niet zo simpel…”
“Een beetje in volgfiches is dat bij ons, als je zo een interventie doet…Maar een korte neerslag
om mensen ook een beetje te sparen…”
“En dat wordt dan eigenlijk enkel binnen de werkgroep bekeken, worden er cijfers bijgehouden
van… Ik heb mijn cijfertjes bij: per jaar, per leefgroep,… Niet zozeer om te zeggen van ‘mensen,
jullie moeten er meer doen of jullie moeten er minder doen’, maar om te kijken van goed, zijn
er patronen? En we zien bijvoorbeeld: het zijn altijd dezelfde momenten op het jaar. Als je kijkt
september, mensen beginnen zeer ambitieus, dan is er een terugval… En meestal zijn dat de
momenten dat er overleg geweest is, dan zie je dat meestal wel terug omhoog gaan…”
Het feit dat coaching en ondersteuning van het personeel belangrijk is, werd benadrukt door
voorzieningen waar LSCI tegenwoordig minder aanwezig is in de dagelijkse praktijk. Verscheidene
redenen werden hiervoor gegeven. Praktische aspecten, zoals tijd, het moeilijk vinden van
gemeenschappelijk beschikbare momenten, nog veel andere inhouden die besproken of gevormd
moeten worden,… vormen een belangrijk struikelblok. Andere voorzieningen missen een deskundige
die hiervoor de verantwoordelijkheid neemt of vinden de basistraining voor de coaches onvoldoende.
25
“In de periode dat er vormingen zijn en dat er dingen gegeven worden, is het levendig en dan
sterft het zo een langzame dood.”
“Ik denk zo gewoon meer ondersteuning, ze hebben het gegeven en dan handen af en nu…”
“Veel te weinig om dat dan zelf ook onder de knie te hebben, het is niet een methodiek dat je
zegt van ah, ik ga het eens lezen en ik ken het hier…”
3.2.5 IMPLEMENTATIE
In de helft van de deelnemende voorzieningen heeft LSCI een vaste plaats verworven en wordt het
dagelijks toegepast. Drie van deze voorzieningen gaven wel aan dat de techniek afgestemd moet
worden op de kinderen waarmee je werkt. Bij jonge of mentaal zwakke kinderen is een volledige LSCI-
versie moeilijk en wordt dit vaak verkort. In één voorziening wordt ter ondersteuning een
mentalisatieboekje gebruikt. Daarnaast werd aangegeven dat iedereen ook een beetje zijn eigen stijl
zoekt bij de toepassing van de methodiek.
“Ik heb de indruk dat wij goed bezig zijn. En of dat ik hier nu nog ben of niet, het heeft zijn
plaats, en er zal wel iemand anders opstaan en dat voortdoen, denk ik. En dat is ook wel
belangrijk.”
“De LSCI maak je een beetje eigen en ga je ook aan de leeftijd, aan de kinderen, met welke
groep zit je hier, ga je dat aanpassen… Als wij bijvoorbeeld op basis van LSCI, de methodiek
waar we ons op zich wel in kunnen vinden qua visie, maar onze gastjes: babbelen en doen en
daar zitten aan een tafel, dat gaat niet, want ze hebben daar nog ADHD bij… Je kan dat niet
veranderen… Ik heb als stagiair een mentalisatieboekje gemaakt en dat is eigenlijk de fasen
van LSCI maar in pictogrammen. Dus dat was wel, het bovenste strookje was gewoon wat is er
gebeurd? En dan een beetje: zou jij misschien iets misdaan hebben? Boosheid van 0 tot 10? En
zo, op basis daarvan kwam dat een beetje tegemoet aan de visie van LSCI.”
26
In vier van deze voorzieningen wordt LSCI toegepast in een speciale dienst voor crisispermanentie of
leerlingbegeleiding. In deze diensten is er vaak meer tijd, personeel en/of ruimte om een LSCI-gesprek
te voeren in vergelijking met de leefgroep- of klascontext. Bovendien worden deze diensten
voortdurend geconfronteerd met crisissen, waarvoor LSCI nuttige handvatten kan aanreiken. Toch is
het niet vanzelfsprekendheid dat LSCI een vaste plaats krijgt binnen zo’n speciale crisisdienst.
“Ja, we staan extern en wij halen ook de jongeren uit de situatie, waarin wij in één ruimte zitten,
één op één en tijd hebben om er mee te praten, meestal.”
“Ja, omdat ik in X werk, dat is eigenlijk een time-out lokaal, en daar is ook de permanentie, dus
nu dat we met twee daar werken, lukt het wel om LSCI-gesprekken te voeren.”
“En niet alle gesprekken die we doen in de permanentie, zijn wel geen LSCI gesprekken, soms
ja…”
“Ik denk inderdaad dat wij dan op X nog echt de tijdslijn proberen op te stellen. En dat is wel
echt een goed handvat om een gesprek mee te starten. Maar echt dan zo types gaan, allez, één
van de types gaan bepalen en van daaruit... Je probeert dat wel, maar dat is niet altijd volledig
volgens LSCI. Wij hebben daar ook niet altijd evenveel tijd voor om dat allemaal te doen.”
In de andere helft van de voorzieningen is de methodiek nooit echt geïmplementeerd of is hij
verwaterd. Toch zijn bepaalde elementen (onbewust) blijven hangen. Zo vertrekt men ook in deze
voorzieningen na een conflict vanuit de tijdslijn. Het ontladen en het gebruik van de conflictcyclus
worden eveneens stelselmatig toegepast bij crisissen. Van de fasen die minder worden gebruikt, werd
gezegd dat deze geleidelijk aan vervagen.
“Het is hier eigenlijk nooit, nooit is nu veel gezegd… Ik vind persoonlijk dat het te weinig voet
aan de grond heeft gekregen… Als we de opleiding zelf gevolgd hebben, vond ik het ook mega
interessant en dan in het begin ben je er ook bewust mee bezig, maar dat verwatert dan terug.
Als dat niet zo echt leeft in uw groep, van die methodiek toe te passen, dan, ja…”
“Ik denk inderdaad, onbewust kies je er wel een aantal elementen uit, maar je hanteert in het
dagdagelijkse van nu, zet u en we gaan een LSCI-gesprek doen en… Dat gebeurt niet denk ik,
maar wel een aantal dingen…”
27
Iedere voorziening, ongeacht of LSCI een vaste plaats heeft verworven of niet, gaf aan dat de meeste
personeelsleden zich kunnen vinden in de methodiek, er de meerwaarde van inzien en na de training
enthousiast zijn. Toch zijn er hier en daar nog enkelingen die een andere visie en overtuiging hebben.
“De meeste mensen die je er hoort over spreken, zien er echt wel de meerwaarde in en hebben
zo iets van: het biedt zeker een aantal handvatten en een aantal denkkaders die zeker zinvol
kunnen zijn.”
“Ik denk dat er weinig dingen zijn waar dat iedereen, als je met 50 - 60 man werkt, achter staat.
Er zijn altijd wel mensen die nog een ander principe hebben.”
“Er blijven wel nog altijd een aantal mensen met de overtuiging rondlopen van ja maar ja, je
geeft ze veel te veel toe: er eens gaan mee klappen... Terwijl dat niet helemaal de slotzin van
het gesprek zal zijn.”
3.3 BELANGRIJKE CONDITIES
Om LSCI te implementeren moet er rekening gehouden worden met enkele praktische aspecten, zoals
beschikbare bronnen, organisatorische aspecten zoals de infrastructuur en de visie van de voorziening.
3.3.1 BRONNEN
Een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle implementatie van LSCI, is dat er voldoende bronnen
voorhanden zijn. Alle deelnemende voorzieningen kwamen doorheen de focusgroep spontaan op dit
onderwerp terecht. Een tekort aan de belangrijkste bronnen, namelijk personeel en tijd, vormt een
belemmering voor de LSCI-toepassing. Zo kan een LSCI-gesprek vaak niet doorgaan, omdat er te weinig
personeel aanwezig is om zich met één jongere af te zonderen van de groep.
28
“Er moet een duidelijk standpunt komen van: wat is de verwachting, moet er inderdaad met
een bepaalde regelmaat of bij bepaalde situaties effectief een LSCI-gesprek gepland worden,
ok, maar dan moet er ook ruimte en personeel voorzien worden om dat te kunnen. Want je kan
wel die verwachting stellen, maar als je kijkt binnen de huidige manier van werken, je kunt ze
stellen maar of dat het gaat gerealiseerd worden, dan vrees ik ervoor… Dus ik denk dat dat iets
is waar dat wij weinig vat op hebben. Ik denk als ze het vragen, moet je het doen en als we er
de tijd en de ruimte voor krijgen, dan gaan we het doen, maar…”
“Ja, meestal één, soms zelfs eens dubbel, maar eigenlijk is het de bedoeling dat we zo veel
mogelijk alleen staan. Dus dat maakt het dan ook weer moeilijker voor zo’n LSCI, want ja, je
hebt dan nog andere gasten rondlopen… Niet altijd evident qua tijd en personeelsbezetting…”
Daarnaast verwezen zeven voorzieningen naar hun verplichtingen, hun uitgebreid takenpakket en hun
drukke agenda’s. Deze combinatie maakt het niet evident om tijd te maken voor LSCI-gesprekken.
Eventuele LSCI-gerichte besprekingen, vergaderingen of andere coachingsvormen komen nog eens
bovenop dit pakket, waardoor sommigen aangaven dat dit er niet meer bij kan.
“Maar ik denk dat dat soms ook het grote probleem is, dat het zodanig veranderd is, dat het
zodanig druk geworden is, dat je soms niet meer weet waar dat je eerst moet kijken…maar ik
vind dat dat vreselijk verdrukt is en dat je soms gewoon niet meer weet wat moet ik eerst doen.
En dan komt een LSCI-gesprek, ja…”
“We hebben daar een intervisiegroep rond opgericht die al jaren probeert om dat hier warm te
houden, om er draagvlak voor te creëren en te doen. Maar de realiteit is dat dat voor de
mensen bovenop hun normale pakket, werk en uren terechtkomt, en dat zorgt ervoor dat dat
niet evident is, dat het hier echt als methodiek geïmplementeerd wordt.”
Enkele voorzieningen proberen het tijds- en personeelstekort te compenseren. Voorbeelden hiervan
zijn een verkorte versie, extra inzetten op leerlingbegeleiding, extra uren toekennen aan één of
meerdere personeelsleden, enkele jongeren uitkiezen om systematisch LSCI-gesprekken mee te
voeren, het LSCI-gesprek uitstellen,…
“Een van de eerste stappen die we gedaan hebben, is gezegd van ‘mensen, neem anders één
of twee jongeren uit uw leefgroep’, als ze zeggen van maar ja, tijd… Neem zo de twee
klassiekers, de vaste klanten eruit en doe daar systematisch uw LSCI’s mee en dan zie je ook
29
wel dat er daar een weg mee afgelegd wordt, maar om nu te zeggen ‘we doen het voor alle
gasten, voor alle crisissen’, dat blijft wel een behoorlijke investering voor de mensen, want
inderdaad, het is er niet minder druk op geworden, het is niet van kom gasten, we gaan een
balletje shotten en dan gaan we eten en… Dus er wordt wel wat gevraagd van een opvoeder.”
“Qua investering is er wel extra geïnvesteerd in leerlingbegeleiding…”
“Ze hebben daar inderdaad een LSCI-uur voor voorzien.”
“Dus er wordt tijd gemaakt… De valkuil is of de verkeerde redenering is dat het LSCI-gesprek zo
snel mogelijk achter het conflict moet… En dat kan inderdaad meestal niet…”
3.3.2 ORGANISATIE
Organisatorische aspecten kunnen het implementatieproces van LSCI positief of negatief beïnvloeden.
Gedurende de focusgroepen kwamen enkele elementen naar voor die het implementatieproces
bemoeilijkt hadden. In twee voorzieningen zorgden het personeelsverloop, de vele directiewissels en
de vele organisatorische veranderingen er bijvoorbeeld voor dat de implementatie van LSCI geen
evidentie was.
“Maar het is wel zo dat we binnen het MFC, ik ga er geen jaar op plakken, maar dat we op tien
jaar in een enorme beweging zijn van altijd maar vele wissels, teams, andere
teamsamenstellingen en op dat vlak zijn introducties van bepaalde methodieken niet altijd van
de poes. Ik wil zeggen: het komt er allemaal bij, het vraagt enorm veel energie en inzet om
mensen te motiveren en dat erbij te krijgen. Het zijn ook enorm veel wissels en dat maakt het
voor een organisatie niet gemakkelijk om een visie gestroomlijnd en bepaalde methodieken
gestroomlijnd erin te krijgen.”
Ook de infrastructuur kan rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed uitoefenen op het toepassen van
de LSCI-methodiek. Zes voorzieningen verkiezen een aparte, rustige gespreksruimte voor het voeren
van LSCI-gesprekken. Drie voorzieningen gaven echter aan dat dit bij hen nog onvoldoende aanwezig
is. De meeste voorzieningen beschikken ook over een soort time-out of prikkelarme ruimte om een
30
beter antwoord op crisissituaties te kunnen bieden. In vier voorzieningen is deze (ongeveer) gelijktijdig
ontstaan met de implementatie van LSCI.
“Ik denk dat je sowieso wel een ruimte nodig hebt, waar dat je effectief met een jongere apart
kunt zitten, waar dat hij tot rust kan komen. En dat hebben wij hier nogal weinig... Zoals nu dat
kamertje hier, er gebeuren hier andere overleggen ook. Je hebt hier geen vast lokaal waar je
kan zeggen van we gaan eens een gesprek voeren.”
“Ook de infrastructuur van de school is aangepast en leerkrachten zeggen van we willen in
eerste instantie les geven, we zijn niet onmiddellijk opvoeders in termen van ik doe enkel
opvoedingswerk, maar ik wil ook mijn methodiek of die vaardigheden of die kennis die ik wil
overbrengen, ik wil daar tijd en ruimte voor krijgen. Dus dat we ook zeggen van: dat moeten
we ontzettend respecteren. Als een collega zegt ’ik wil eigenlijk niet zomaar in die
conflictsituatie stappen en proberen zoeken naar oplossingen’, dan respecteer je dat en dan
zorg je dat er een vangnet is in de school en dat er een structuur is die dat mogelijk maakt. Ook
uw infrastructuur is hetgeen, wou ik zeggen, die dat mogelijk maakt, dus we hebben een time-
out-ruimte, een TOEZA-ruimte, er zitten mensen op…”
“De TAVA-ruimte die er dan toch is gekomen, omstreeks ook, ietsje later dan die periode… De
prikkelarme ruimte, de rustruimte.”
3.3.3 VISIE
De visie van een voorziening kan een invloed uitoefenen op het implementatieproces. Drie
voorzieningen geven aan dat er voor of tijdens de implementatie nog geen duidelijke visie aanwezig
was. Zoals reeds aangehaald kunnen directiewissels of andere organisatorische processen aan de basis
liggen hiervan.
“Dus op zich denk ik dat dat wel een duidelijke verschuiving is van visie ook, maar het is nog
een beetje flou hoe dat het moet komen, zeker nu ook met die wissel van directie weten we ook
niet goed van…gaat dat implement… Gaat dat effect hebben op inderdaad de visie, op
implementatie van alles wat hangende is… En ook met de switch terug van personeel, het kan
31
evengoed zijn dat we tegen het einde van het jaar ergens anders zitten…Ik denk dat er
momenteel zeer, zeer veel onzekerheden zijn, voor iedereen, wat dat ook meespeelt hè.”
Het is belangrijk dat LSCI aansluit bij de visie van de voorziening die deze methodiek wil
implementeren. Vier voorzieningen stelden dat LSCI reeds aansloot bij de visie of het gedachtengoed,
wat het implementatieproces vergemakkelijkte.
“Nee, ik wou gewoon zeggen dat die LSCI wel bij het gedachtengoed als een school als deze
past. En dat daardoor sowieso wel al te rijmen valt en dat dat, denk ik het toch ook wel
vergemakkelijkt heeft om dat hier op school in te voeren. En daarmee denk ik ook dat je zoveel
leerkrachten bereidwillig vindt om hier ook, zoals hier juist al aangehaald,… Je hoort zo via via
dat het wel interessant is om dat gevolgd te hebben en ik denk dat dat ja…”
Drie organisaties vertelden dat tegelijkertijd met het implementatieproces ook hun visie onder de loep
is genomen. Eén voorziening gaf echter aan dat hierbij te weinig rekening gehouden werd met hun
reeds bestaande visie of cultuur.
“Er is een methodiek binnengekomen die als het ware een soort evidence-based denken, van
wat werkt, dus we kiezen daarvoor. Maar het feit dat je die methodiek binnengebracht hebt,
heeft eigenlijk doen verder kijken van waarom eigenlijk, waarom willen we daarin geloven? En
dat heeft eigenlijk als tweede fase bijna in vraag gesteld welke visie we eigenlijk hebben. En ik
denk dat we dan ook bewuster bezig geweest zijn met visie, kijken naar onze werking ook en
naar gedragsmoeilijkheden.”
“Maar de mensen hebben dat altijd gevoeld als zijnde van het is een verplichting… Ik weet niet
hoe dat dat in de groepen geweest is? Ik spreek vooral voor mijzelf nu, want ik denk dat dat
een begrip is dat we niet… Minder gevoeld geweest is, maar ook meer het feit dat men te
weinig. Ik heb daar nog serieus discussies over gehad, over dat men veel te weinig rekening
heeft gehouden met de cultuur van de voorziening, dat vind ik…”
32
3.4 EFFECTEN VAN LSCI
In iedere voorziening heeft LSCI zijn sporen nagelaten, onafhankelijk van de mate waarin de
implementatie geslaagd is. Zo gaven negen van de tien voorzieningen aan dat de komst van LSCI zorgde
voor eenzelfde basisvisie, referentiekader of een gemeenschappelijke taal. Dit biedt op zijn beurt
verschillende voordelen, waaronder betere communicatie, meer collegialiteit, eenzelfde aanpak,…
“Maar je krijgt een gemeenschappelijke taal tussen de mensen die getraind zijn, waardoor het
gemakkelijker en korter wordt om dingen door te geven, dat is waar.”
“Ik vind het heel belangrijk als je met de meeste mensen die opleiding genoten hebt, zodat je
ook veel meer als team, zeker als er een zware crisis is dat je niet alleen, maar met een paar
mensen rond die crisis gaat bufferen… Dat je niet echt het gevoel hebt van ik sta er hier alleen
voor en ik moet er hier door…”
“Wat ik ook wel een voordeel vind door het feit dat je met zoveel mensen in dezelfde richting
denkt en kijkt, is dat als er een gesprek met een bepaalde jongere voor mij niet lukt, dat je veel
gemakkelijker naar een collega stapt en zegt ‘ja, ik snap die niet zo goed of ik heb er geen vat
op of…heb jij daar zicht op?’ Dat je veel gemakkelijker in overleg gaat, je legt het probleem uit
of je ziet dat de jongere met een probleem worstelt en als ik daar niet door geraak, dan zal een
collega van mij er wel door geraken of een andere weg vinden en ik weet dat je op dezelfde
manier bezig bent met de gasten, dezelfde manier…”
Een steeds vernoemd effect van LSCI is het gevoel handvatten aangereikt te krijgen voor het omgaan
met conflict- en crisissituaties. Ook het bijhorende denkkader van LSCI met betrekking tot conflicten
vormt vaak een meerwaarde voor personeelsleden, omdat ze dergelijke situaties beter kunnen
kaderen. Zowel door de handvatten als door het achterliggende denkkader, gaven verscheidene
personeelsleden aan zich rustiger en competenter te voelen, waardoor ze crisissituaties minder uit de
weg gaan. Drie voorzieningen stelden echter dat het eerder een opfrissing was van reeds aanwezige
kennis, maar dan in een samenhangende structuur gegoten.
“Ik vind voor mij persoonlijk dat dat ook wel er is… In het begin niet, als ik op cursus moest
gaan, was ik wel heel zenuwachtig en ga ik dat wel kunnen en uzelf zo heel hard in vraag
stellen,… Maar hoe meer dat ik dat probeer of stukken ervan probeer, hoe meer zelfvertrouwen
33
dat je ook krijgt, terwijl dat ik vroeger als ik een leerling in de gang zou zien waar iets mee is,
dan zou ik die voorbij lopen of dan zou ik naar leerlingbegeleider of directie stappen, en nu denk
ik van ja, ik ga dat gewoon zelf proberen en soms doe ik ook gewoon wel eens een tour om te
kijken van is er iemand die ik ken die ik al even op weg kan zetten of zo… Of ja, als ik een leerling
van mijn eigen klas zie… Dat ik dat niet meer uit de weg ga zo een gesprek… Dus ja, voor mij
heeft dat wel veel veranderd.”
“Ik vind dat persoonlijk wel, mij heeft dat een soort van leidraad gegeven van een beetje
begrijpen hoe dat zo’n moment in elkaar zit, ook de angst en de agressie van een kind en dan
ja, je weet ongeveer in welke richting dat je telkens moet gaan, je weet ook dat je eens terug
kan terwijl op andere momenten had ik zo’n beetje het gevoel van ik doe hier maar wat, je hebt
niets van…”
“Ik vond het vooral een bevestiging dat je eigenlijk goed bezig bent, want je herkent zeer veel
uit LSCI in uw eigen functioneren en dat je dan denkt van: eigenlijk, ik doe dat al en ah ja, het
is juist… Je was er gewoon even weer bewuster van, maar of dat ik echt een grote verandering
in mijn manier van werken, dat denk ik niet…”
Grotendeels ten gevolge van deze handvatten en denkkaders, zijn er in alle tien de voorzieningen
wijzigingen terug te vinden in de omgang met de jongeren. Daar waar vroeger vaak een meer
sanctionerende sfeer heerste, gekenmerkt door regelmatige afzonderingen en machtsstrijden, wordt
er na LSCI meer ingezet op communicatie, preventief werken en zorg. Er wordt meer rekening
gehouden met de noden van de jongeren en er wordt verder gekeken dan louter naar het gedrag.
Onder andere het decoderen (linken van gedrag met gevoelens), het zoeken naar triggers en het
proberen begrijpen van het gedrag en bijhorende gevoelens zijn hier vaste onderdelen van. Toch
stelden vijf voorzieningen dat hier voor de komst van LSCI ook reeds aandacht aan geschonken werd.
LSCI heeft deze tendens enkel versterkt of hiertoe meer handvatten aangereikt.
“Dus mensen zijn wel heel sterk veranderd denk ik, uw organisatie is ook afgestemd op
preventief handelen, dingen niet laten escaleren, zorg dragen voor elkaar… Dat is prioritair en
daardoor komen leerlingen ook opnieuw tot leren. Als ik hele dagen met mijn rugzak moet
sleuren en niemand luistert daarnaar, ik ga hem op tafel smijten mijn rugzak… Door het feit
dat er wel aandacht voor is, kom ik wel tot leren…”
34
“De omslag die we gemaakt hebben sedert LSCI en niet enkel LSCI, want er zijn andere dingen
bijgekomen, dat is dat we veel minder gedragstherapeutisch gaan werken dan vroeger, maar
veel meer erachter gaan kijken, veel meer gaan decoderen, veel meer gaan luisteren eigenlijk
ook en veel meer aandacht op de conflictcyclus, naar wat doet dat met jou, het gevoel, de
binnenkant en dat is, denk ik, nieuw in LSCI, maar gelijk CO zit daar ook achter… Dat
herstelgericht werken zit daar ook achter, vroeger waren we toch meer op sanctionerend,
gedragstherapeutisch… Iets dat we niet meer zien, het is toch veel geëvolueerd, toch veel
minder. En ook, bleek dat dat onvoldoende werkt dat gedragstherapeutische, je geraakt
daarmee ten einde…”
Dankzij LSCI en de gewijzigde handelwijze naar jongeren toe, merkt men ook gedragsveranderingen bij
de jongeren op. Zeven voorzieningen vermeldden dat de jongeren leren praten, bijvoorbeeld over hun
gevoelens, doordat ze het gevoel hebben gehoord te worden. De systematische aanpak geeft hen ook
meer duidelijkheid, wat op zijn beurt meer veiligheid creëert. Vijf voorzieningen gaven aan dat de
effecten van LSCI ook voelbaar zijn tijdens de crisissen, gezien deze in sommige van deze voorzieningen
minder voorkomen en in de andere minder explosief en makkelijker te doorbreken zijn. Vier
voorzieningen stelden daarnaast dat de LSCI-methodiek de jongeren helpt meer inzicht te krijgen in
hun eigen handelingen, hoewel een voorziening hierbij benadrukte dat het vaak een lange weg is.
Instellingen die het minste verandering opmerken bij de jongeren schrijven dit toe aan de
problematiek van de jongeren, aan het niet systematisch toepassen van LSCI of ze hadden het idee dat
er nog aanvullende methodieken nodig zijn.
“Awel, ik kan, ik put dan vooral mijn ervaring uit dat jaar dat ik vooral die individuele
begeleiding heb gedaan en dan zie je echt soms van september tot juni. Ik vind dat dat hemel
en aarde verschil is, gewoon dat kinderen kunnen praten over een probleem, soms kon je dat
zelfs niet incalculeren dat dat een doelstelling op zich zou zijn voor die jongere en toch kan die
dat toch na verloop van tijd. Maar dat gaat dan veel dieper van kinderen die spontaan naar u
komen en zeggen “X, dat is er misgelopen, ik denk dat ik dat verkeerd heb gedaan, of ik denk
dat ik dat eigenlijk volledig verkeerd heb ingeschat.” Dat je dat kunt bereiken, ja dat is super
eigenlijk.”
“Op het moment dat er spanningen zijn. Die kunnen nog wel binnenkomen en briesen, maar
dat dat niet zo explosief meer is.”
“We hebben op zich toch wel veel minder ernstige conflicten dan vroeger…”
35
“En ook zo zelfkennis bij de gasten op den duur, niet alleen dat ze situaties vlotter gaan kunnen
benoemen, maar ook dat zij op den duur zien, sommigen he, waar dat zij altijd op vastlopen…
We hebben een jongen die heel vaak in crisis gaat, maar die wel al kan aangeven van kijk, als
dat gaat gebeuren dan… Maar dat zorgt er voor dat hij ook die situaties meer gaat vermijden
of dat hij een begeleider opzoekt in bepaalde situaties om zijn eigen te beveiligen, dus dat vind
ik ook zo voor de kinderen zelf een meerwaarde, dat ze zo wat inzicht krijgen in zichzelf en hoe
dat ze in bepaalde situaties wel of niet gaan reageren.”
“Naar inzicht toe, ik denk dat dat een moeilijke is. Want uiteindelijk is dat de doelstelling, ze
naar een ander inzicht brengen. Maar dat is de langzame weg. En we zitten hier ook met een
doelpubliek, vaak de grens licht mentale beperking - zwakbegaafd, heel veel kinderen die naar
de overkant wijzen van het is die en ik ben het niet, en naar mezelf kijken dat is bijzonder
moeilijk. Dus dat is ook een langzame weg. Maar ik geloof er nog altijd in. Stapsgewijs.”
36
DEEL IV: DISCUSSIE
4.1 BEVINDINGEN ONDERZOEKSVRAGEN
Dit onderzoek focuste op de implementatie van LSCI en het bijhorende management. Dit onderwerp
werd geconcretiseerd aan de hand van twee onderzoeksvragen. In eerste instantie wou de
onderzoeker nagaan hoe voorzieningen LSCI geïmplementeerd hebben in hun dagelijkse werking.
Daartoe werd bevraagd in hoeverre LSCI onderdeel geworden is van hun dagelijkse werking, hoe het
implementatieproces verlopen is en wat hierbij belangrijke, invloedrijke factoren zijn. Ten tweede
werd bekeken hoe het management rond deze verandering verlopen is. Ook hier lag de focus op
belangrijke, invloedrijke factoren en op de betrokkenheid en de coaching van het personeel doorheen
het implementatieproces. Als antwoord op beide onderzoeksvragen komen heel wat praktische
aspecten naar voor, waar voorzieningen inspiratie kunnen uit putten voor hun eigen
implementatieproces.
4.1.1 HOE HEBBEN VOORZIENINGEN LSCI GEÏMPLEMENTEERD IN HUN DAGELIJKSE
WERKING?
Voorzieningen gaven verscheidene redenen weer om LSCI te implementeren. Enerzijds was er in de
meeste voorzieningen sprake van veranderingsdrang (Boone, 2010), waarbij de directie of andere
personeelsleden de aanzet gaven. Een eerste reden voor deze veranderingsdrang omvat de verzwaring
van de doelgroep, wat gekaderd kan worden in de algemene toename van geweld in onze samenleving
(D’Oosterlinck et al., 2008). Dit leidde in vele voorzieningen tot de vraag naar handvatten om hier
constructief mee om te gaan. Een tweede mogelijke reden voor de vraag naar handvatten is dat
leerkrachten zich onvoldoende voorbereid voelen om tegemoet te komen aan de psychosociale noden
van studenten (Forthun et al., 2006). Dit gevoel kan volgens dit onderzoek veralgemeend worden naar
alle personeelsleden. Tot slot werd er vaak gekozen om LSCI te implementeren, omdat deze methodiek
nauw aansluit bij de huidige maatschappelijke trends. Anderzijds was er in enkele voorzieningen
sprake van veranderingsdwang (Boone, 2010), aangezien zij vanuit hogere instanties verplicht werden
om de methodiek te implementeren. In dit onderzoek blijkt dat de implementatie succesvoller is
wanneer de aanzet komt vanuit de voorziening zelf. Het is een voordeel dat er dan sprake is van interne
motivatie of van een interne drijfveer, maar dit geeft geen garantie dat de implementatie zal slagen
37
(Boone, 2010). Evenmin hoeft veranderingsdwang een nadeel te zijn, aangezien het verdere verloop
van het implementatieproces zeer bepalend is voor de afloop.
In dit onderzoek wordt duidelijk dat het implementeren van een nieuwe methodiek geen
vanzelfsprekende opdracht is. Slechts de helft van de deelnemende voorzieningen is er namelijk in
geslaagd LSCI een vaste plek te geven binnen de dagelijkse praktijk, hoewel allen wel positief staan ten
opzichte van deze methodiek. Net zoals in de literatuur worden namelijk verschillende positieve
effecten van LSCI opgesomd die betrekking hebben op de samenwerking tussen collega’s,
competenties in het werkveld, handelingswijze ten opzichte van jongeren en het gedrag van de
jongeren zelf (Forthun et al., 2006; D’Oosterlinck, 2006; Soenen, 2011). Verscheidene praktische
redenen voor het niet toepassen van de methodiek werden opgegeven, waarvan tijdsgebrek,
personeelstekort, geen geschikte infrastructuur (afzonderlijke ruimte), onaangepastheid aan de
doelgroep en onvoldoende opvolging en coaching de voornaamste zijn. Ook D’Oosterlinck (2006),
Soenen et al. (2012) en Verhaeghe (2011) vonden tijdsgebrek en personeelstekort als grootste
struikelblokken binnen een implementatieproces. In dit onderzoek lijkt het bijgevolg eenvoudiger om
LSCI toe te passen in speciale diensten binnen de voorziening, zoals crisispermanentie of
leerlingbegeleiding, dan binnen de algemene leefgroep- of klaswerking. Mogelijk heeft dit te maken
met de specifieke taak van het personeel werkzaam binnen deze speciale diensten, namelijk het ingaan
op crisis- en conflictsituaties via één-op-één begeleidingen. Binnen de algemene leefgroep- of
klaswerking wordt het voeren van LSCI-gesprekken daarnaast vaak gehinderd omdat men de groep
niet kan verlaten voor één persoon in crisis. Desondanks zijn in iedere voorziening op zijn minst sporen
te vinden van LSCI, zoals bijvoorbeeld ontladen, het gebruik van de tijdslijn en/of de conflictcyclus.
Iedere voorziening had in meer of mindere mate gezorgd voor de opleiding van het personeel, wat een
belangrijke stap is binnen het implementatieproces. Het trainen van zoveel mogelijk personeel biedt
voordelen, aangezien dit het draagvlak binnen de voorziening ten goede komt en zo ook de kans op
blijvende implementatie vergroot. Sommige voorzieningen geven daarnaast aan dat het volgen van de
vormingen op vrijwillige basis en onderlinge motivering het beste werken, maar er zijn eveneens
positieve voorbeelden van voorzieningen die de vormingen verplichten voor (een gedeelte van) het
personeel. Beide opties kunnen dus slagen en wat het beste is, is afhankelijk van verscheidene factoren
en moet worden afgewogen per voorziening. De vrijwillige keuze kan weerstand intomen, maar
grotere voorzieningen zullen bijvoorbeeld qua haalbaarheid eerder genoodzaakt zijn tot de verplichte
weg. Toch blijkt in dit onderzoek dat het vormen van personeel op zich onvoldoende is voor een
succesvolle implementatie. Het feit dat er niets meer rond de methodiek gebeurde na het beëindigen
van de opleiding, werd als één van de voornaamste redenen gegeven voor het verwateren van het
38
gebruik van LSCI. D’Oosterlinck en Broekaert (2003), Verhaeghe (2011) en Colton en Roberts (2007)
bevestigen dit en ook Aarons en Palinkas (2007) stellen dat enkele trainingssessies doorgaans niet
leiden tot blijvende, trouw opgevolgde implementatie. Om de implementatie te laten slagen, is er
nood aan aanpassingen aan de voorziening én de methodiek, aan coaching en ondersteuning van het
personeel, aan duidelijke verwachtingen en sturing van bovenhand,…
In dit onderzoek kwam meermaals naar voor dat het belangrijk is dat er aanpassingen gebeuren
gedurende het implementatieproces. D’Oosterlinck (2006) en Forthun et al. (2009) wijten dit aan het
feit dat LSCI een geheel nieuw inzicht biedt in het werken met kinderen in crisissituaties. In eerste
instantie blijkt een gemeenschappelijke, duidelijke visie noodzakelijk, aangezien dit zorgt voor
duidelijkheid en gedrevenheid met betrekking tot de implementatie. Hiertoe moet men de visie van
de voorziening, de methodiek en de personeelsleden vaak nog op elkaar afstemmen (Soenen et al.,
2014). Verder moet de methodiek ook aangepast worden aan de context van de voorziening en aan
de doelgroep (Aarons & Palinkas, 2007). Goorix et al. (2012) stellen namelijk dat jongeren moeten
beschikken over de nodige communicatieve vaardigheden en leervermogens om LSCI optimaal te
kunnen toepassen. Enkele instellingen uit het onderzoek hebben de methodiek aangepast tot een
verkorte versie of gebruiken een mentalisatieboekje als hulpmiddel, zodat LSCI wel toepasbaar is bij
hun doelgroep. Toch vinden verscheidene voorzieningen de methodiek niet echt geschikt voor hun
doelgroep, bijvoorbeeld jongeren met een verstandelijke beperking, en passen hem dan ook niet toe.
Het zoeken naar verdere aanpassingen aan de methodiek om deze af te stemmen op verscheidene
doelgroepen kan stof zijn voor toekomstig onderzoek. In het kader van deze aanpassingen hebben
twee voorzieningen een grootschalig traject doorlopen, waarbij hun visie, werking,
infrastructuur,…onder de loep werden genomen. Dergelijk grootschalig traject biedt echter geen
garantie op succes, aangezien slechts één van beide voorzieningen LSCI nog op regelmatige basis
toepast. Andere voorzieningen die nochtans geen traject hebben gelopen, kunnen wel spreken van
een succesvolle implementatie.
Door de eigenheid van iedere voorziening en de nodige aanpassingen hieraan, kan een
implementatieproces nooit een copy-paste verhaal zijn. Daarnaast kan het nooit beschouwd worden
als voltooid, aangezien voortdurende opvolging, evaluatie en bijsturing nodig zijn. Aarons en Palinkas
(2007) stellen dan ook dat een goede voorbereiding op implementatieprocessen inhoudt dat men
voorbereid is op voortdurende evaluatie en aanpassing.
39
4.1.2 HOE IS HET MANAGEMENT ROND DEZE VERANDERING GELOPEN?
Zoals reeds vermeld blijken het verloop van het implementatieproces en het bijhorende management
in dit masterproefonderzoek zeer belangrijke factoren te zijn voor het al dan niet slagen van de
implementatie. Binnen dit onderzoek werd regelmatig aangehaald dat de methodiek het best
gedragen wordt door de hele voorziening, en dan in eerste instantie door de directie. Dit bevestigt het
idee van Deming (Starren, 1998) en Long en Fecser (2001) dat een programma gesteund moet worden
door de directie en alle andere betrokkenen om te slagen. De mate waarin de directie achter de
methodiek staat en een duidelijke visie voor ogen heeft, bepaalt volgens dit onderzoek namelijk in
grote mate de resultaten van het implementatieproces. De ervaring leert dat het personeel duidelijke
verwachtingen en sturing nodig heeft met betrekking tot het toepassen van de methodiek, want dat
deze anders op de achtergrond verdwijnt. Ook Clement (2008) bevestigt deze bevinding door te stellen
dat richting geven en sturen één van de taken van een manager is. Om deze taak als manager op zich
te nemen en om het implementatieproces succesvol te laten verlopen, is het nodig dat de directie zich
volledig achter de methodiek plaatst en hier voldoende inspanningen voor wil leveren. Toch speelt het
personeel een niet te onderschatten rol in het al dan niet slagen van de implementatie, aangezien zij
de methodiek moeten toepassen in de praktijk. Ook Soenen et al. (2014) zijn van mening dat actieve
participatie van het personeel een grote invloed heeft op het slagen van het implementatieproces.
Het coachen van het personeel en het regelmatig opfrissen van theorie en praktijk zijn met andere
woorden heel belangrijk. Deze bevinding bevestigt de stelling van Soenen et al. (2009) dat intensieve
coaching een bepalende factor is en dat jaarlijkse heropfrissing van theorie en praktijk aan te raden is.
Er was dan ook vaak geen of onvoldoende aandacht voor het coachen en levendig houden van de
methodiek in voorzieningen waar deze op de achtergrond raakte. In de meeste voorzieningen werd
een persoon of werkgroep aangesteld, die instaat voor het levendig houden van de methodiek en voor
de ondersteuning van het personeel. Dit gebeurt aan de hand van vormingen en intervisies, maar soms
worden creatievere initiatieven genomen: methodiekenmarkten waarop alle gebruikte methodieken
worden voorgesteld, quizvragen doormailen als wedstrijd, een notablokje met de conflictcyclus,
cartoons rondsturen in verband met LSCI,… Het voldoende levendig houden van de methodiek en het
kunnen terugvallen op een expert met betrekking tot LSCI, bepalen in grote mate het succes.
Het hele verloop van het implementatieproces is van belang voor de mate waarin weerstand ontstaat.
Vernieuwing brengt namelijk vaak weerstand met zich mee en ook de voorzieningen in dit onderzoek
zijn hiervan niet gespaard gebleven. De wijze en mate van communicatie spelen een grote rol in het
40
tegemoetkomen aan deze weerstand. Transparante, open communicatie en betrokkenheid bij het
proces kwamen in dit onderzoek naar voor als zeer gevoelige, belangrijke aspecten. Verscheidene
voorzieningen hielden hiervoor regelmatig bijeenkomsten of korte briefingmomenten, zodat iedereen
steeds op de hoogte werd gehouden. Dit bevestigt wat er in de literatuur terug te vinden is. Zo raadt
Boone (2010) een transparante aanpak en open communicatie aan. Penland (1997) op zijn beurt wijst
op het belang van interactie met het personeel, het luisteren naar de mening van stakeholders en
teamparticipatie. Soenen et al. (2012) tenslotte stellen dat de samenwerking bevorderd wordt
wanneer het personeel de mogelijkheid krijgt tot het geven van input of wanneer ze voelen dat hun
mening van belang is bij het nemen van beslissingen.
4.2 STERKTES EN BEPERKINGEN VAN HET ONDERZOEK
De data van dit onderzoek zijn verzameld aan de hand van focusgroepen. Het aantal aanbevolen
deelnemers varieert tussen de 4 en 23 personen, maar de richtlijn ligt doorgaans tussen 6 en 10
personen (Masadeh, 2012; Howitt, 2010). Het aantal participanten per focusgroep in dit onderzoek
varieerde van 2 tot 14 personen. De onderzoeker was namelijk afhankelijk van de contactpersoon om
deelnemers te vinden binnen zijn/haar voorziening. Toch zijn alle data opgenomen in dit onderzoek,
omdat de meeste niet zo ver afweken van de richtlijn en kwalitatief volstonden. Het is echter mogelijk
dat de informatie van de kleinste focusgroep (N=2) hierdoor een beperkter beeld geeft van de
implementatie, aangezien minder perspectieven werden gehoord. In de grootste focusgroep (N=14)
zal niet iedere deelnemer evenveel aan bod gekomen zijn, omwille van de groepsgrootte.
Doordat participanten voor de focusgroepen verzameld werden via een contactpersoon, had de
onderzoeker hier minder vat op. De meeste participanten namen op vrijwillige basis deel, waardoor
dit voornamelijk personeelsleden waren met interesse voor LSCI. Hierdoor zijn personeelsleden die
zich niet of minder in de methodiek kunnen vinden waarschijnlijk nauwelijks aan bod gekomen.
Voor focusgroepen wordt daarnaast de voorkeur gegeven aan relatief homogeen samengestelde
groepen. Men probeert namelijk statusverschillen te vermijden, omdat deze bepaalde leden kunnen
afschrikken om tegen hun meerderen in te gaan en zo de interactie kunnen ondermijnen (Howitt,
2010). In dit onderzoek is hier bewust geen aandacht aan besteed, aangezien de onderzoeker zoveel
mogelijk perspectieven op het implementatieproces wou beluisteren. Er zijn echter nog moderne
focusgroepen die zich niet houden aan deze basisvereisten (Howitt, 2010).
41
Door de keuze voor een theoretische thematische analyse wordt vanuit een reeds bevooroordeelde
blik gewerkt. Dit kan leiden tot een minder rijke beschrijving van de data in het algemeen, maar wel
tot een gedetailleerde beschrijving van bepaalde, grotendeels vooraf gekozen, aspecten van de data
(Braun & Clarke, 2006).
In verband met thematische analyse wordt gesteld dat hoe meer data er verzameld worden, hoe
vlotter samenhangende patronen kunnen ontdekt worden (Howitt, 2010b). Door het organiseren van
12 focusgroepen, verspreid over 10 voorzieningen, konden enkele duidelijke patronen weergegeven
worden.
4.3 SUGGESTIES VOOR VERDER ONDERZOEK
Aangezien in deze masterproef vooral voorstanders van LSCI deelnamen door het onderzoeksopzet,
ontbreekt de visie van personen die minder interesse vertonen in deze methodiek. Om een meer
genuanceerd beeld te verkrijgen, is onderzoek aangewezen dat de volledige voorzieningen bevraagt,
zodat zowel de voor- als tegenstanders van LSCI gehoord worden. Hiervoor is een kwantitatief
onderzoeksopzet geschikt, aangezien dit meer haalbaar is voor deze doelgroepgrootte. Via deze weg
kan men meer zicht krijgen op de meest voorkomende bezwaren tegen de methodiek, aangezien deze
weerstand kunnen uitlokken. Onrechtstreeks kunnen deze bevindingen dan bijdragen aan het inzicht
in factoren die bij een implementatie zeker moeten worden besproken of behandeld.
In dit onderzoek kwam naar voor dat LSCI doorgaans gecombineerd wordt met andere methodieken,
waaronder SEO (Schaal van Emotionele Ontwikkeling), PTV-technieken (Persoons- en Teamgerichte
Veiligheidstechnieken),... Verder onderzoek naar het samengaan van LSCI met andere methodieken
kan leiden tot zinvolle praktijksuggesties, zoals reeds aangehaald door voorzieningen die LSCI als kader
gebruiken om andere methodes in te plaatsen. Omdat de volwassene zijn autoriteit en rol best afstemt
op de ontwikkelingsfase waarin de jongere zich bevindt (Long et al., 2003), is het bijvoorbeeld
aangeraden verder onderzoek te doen naar de combinatie van de methodieken LSCI en SEO. Uit dit
onderzoek kan dan blijken welke aanpassingen LSCI nodig heeft om vlot inzetbaar te zijn bij
doelgroepen met minder verbale en cognitieve mogelijkheden.
42
4.4 IMPLICATIES VOOR DE PRAKTIJK
In dit onderzoek komen heel wat praktische aspecten aan bod die belangrijk of zelfs noodzakelijk zijn
voor een succesvolle implementatie van LSCI. Voorzieningen houden hier best rekening mee bij het
opstellen van hun implementatieplanning. Daarnaast moet men voorbereid zijn op het feit dat het
implementeren van een nieuwe methodiek voortdurende evolutie, opbouwwerk, inspanningen en
evaluatie vraagt. Er moeten wederzijdse aanpassingen gemaakt worden tussen de voorziening en de
methodiek enerzijds en hun bijhorende visies anderzijds. Dit impliceert dat het voorbeeld van andere
voorzieningen nooit letterlijk kan worden overgenomen.
Daarnaast moeten praktische aspecten zoals personeelsverdeling en infrastructuur bekeken en indien
nodig aangepast worden, aangezien deze doorgaans het grootste struikelblok vormen. Een
permanentiesysteem dat zich toespitst op crisissen kan een zinvolle aanpassing zijn. Andere
voorbeelden die in dit onderzoek aan bod kwamen, zijn het toekennen van LSCI-uren, extra
leerlingbegeleiding, enkele jongeren uit de groep uitkiezen waarmee systematisch LSCI-gesprekken
worden gevoerd,… Qua infrastructuur is een aparte, rustige ruimte waar individuele LSCI-gesprekken
kunnen gevoerd worden, heel nuttig.
Omwille van de vele inspanningen die de implementatie van LSCI met zich meebrengt, is een expliciete
keuze voor LSCI noodzakelijk. Dit sluit echter de combinatie met andere methodieken niet uit. LSCI
moet wel gedragen worden door de gehele voorziening en in eerste instantie door de directie. Het zijn
immers de personeelsleden die de verwezenlijking in de praktijk waarmaken, maar de directie moet
hiertoe de middelen en sturing voorzien. Een eerste stap om LSCI in een voorziening te laten leven, is
het opleiden van personeel, wat eveneens een goede basis vormt voor het implementatieproces.
Idealiter worden zoveel mogelijk personen gevormd, zodat dit het draagvlak bevordert. Wanneer dit
niet meteen mogelijk is, is het zinvol om eerst het personeel binnen de speciale diensten te trainen,
zoals leerlingbegeleiding, crisispermanentie,… Zij worden namelijk voortdurend geconfronteerd met
conflicten en het zijn vaak deze personen die hiermee aan de slag gaan. Vormingen kunnen op
vrijwillige basis aangeboden worden. Zo voorkomt men weerstand en kan men rekenen op intrinsieke
motivatie. Anderzijds is dit in vele, vaak grotere voorzieningen geen optie of zou dit te veel tijd in beslag
nemen, waardoor vormingen opgelegd worden. Dit hoeft echter niet nadelig te zijn, aangezien veel
bepaald wordt door de verdere behandeling van en communicatie met het personeel. Transparantie,
open communicatie, het betrekken van, luisteren naar en zorg bieden aan personeel zijn aan te raden
omgangsvormen.
43
Personeelsleden hebben duidelijke verwachtingen, sturing en opvolging nodig met betrekking tot de
toepassing van LSCI doorheen het hele implementatieproces. Theoretische aspecten moeten
onderhouden worden aan de hand van bijvoorbeeld vormingen of intervisies, aangezien deze anders
verwateren. Daarnaast moet de LSCI-methodiek op zich levendig gehouden worden binnen de
voorziening. Voorafgaand aan de eigenlijke implementatie, is het dus aangewezen een goed
uitgedacht, haalbaar plan op te stellen met betrekking tot de coaching van het personeel. Dit vormt
namelijk het meest bepalende onderdeel binnen het implementatieproces. Het vooraf bedenken van
mogelijke weerstanden en ideeën om hiermee om te gaan, zijn belangrijke onderdelen van dergelijk
plan. Een praktijkaanbeveling die hierbij aansluit, is het aanstellen van één persoon die
verantwoordelijk is voor het levendig houden en coachen van de LSCI-methodiek. Om tegemoet te
komen aan het tekort aan bronnen en personeel, kan gekozen worden om één persoon aan te stellen
die deze taak op zich neemt, eventueel overkoepelend voor een aantal voorzieningen. Op die manier
is er een verantwoordelijke binnen de voorzieningen aanwezig, maar moet iedere voorziening hier
minder in investeren.
4.5 ALGEMENE CONCLUSIE
In dit onderzoek is nagegaan hoe voorzieningen LSCI geïmplementeerd hebben in hun dagelijkse
werking en hoe het management hierbij verlopen is. Er werd gekeken naar het verloop van het
implementatieproces en naar belangrijke, invloedrijke factoren ervan. Literatuur in verband met LSCI,
de effecten van LSCI en management op zich is vlot te vinden. Over het management toegespitst op
de implementatie van LSCI is er weinig beschreven. Vandaar de keuze voor het onderwerp van dit
masterproefonderzoek.
Dat LSCI vele positieve kenmerken heeft en teweegbrengt, komt zowel in de literatuur als in dit
onderzoek naar voor. Het implementeren van LSCI in een voorziening blijkt echter geen evidente
opdracht en het proces kan nooit beschouwd worden als afgerond, aangezien opvolging en
aanpassingen noodzakelijk blijven. De visies van de methodiek, de voorziening en het personeel
moeten op elkaar afgestemd worden. Ook moet de implementatie van LSCI aangepast worden aan de
doelgroep en de context van de voorziening, waardoor geen twee implementatieprocessen gelijk zijn.
Praktische aspecten, zoals de organisatie van de vormingen, de personeelsverdeling, infrastructurele
aspecten zoals een afzonderlijke ruimte,… vragen om aandacht.
44
Met betrekking tot het managementgedeelte is het aangewezen een goed uitgedacht plan te hebben
voor het implementatieproces. Coaching en ondersteuning van personeelsleden in de LSCI-methodiek
blijken namelijk cruciaal te zijn voor een succesvolle implementatie. Zowel theoretische aspecten als
de toepassing van de methodiek moeten namelijk levendig gehouden worden. Daarnaast is het
belangrijk dat de methodiek gedragen wordt binnen de voorziening, en in eerste instantie door de
directie. Personeelsleden hebben hierbij nood aan duidelijke verwachtingen en sturing met betrekking
tot de toepassing van LSCI. Open communicatie, transparantie gedurende het proces, betrokkenheid
en het gevoel inspraak te hebben, zijn zeer bepalende factoren om het personeel mee te krijgen in het
implementatieproces.
De implementatie van een nieuwe methodiek vergt dus een grondige voorbereiding. Het vormen van
personeel op zich volstaat niet om een nieuwe methodiek te implementeren. Er zijn verscheidene
factoren waarmee rekening moet gehouden worden voor en tijdens het implementatieproces. De
betrokkenheid van het personeel is slechts één van deze factoren, maar is wel van cruciaal belang.
Eenmaal het implementatieproces gestart is, moet dit voortdurend opgevolgd, geëvalueerd en
bijgestuurd worden. Een implementatie kan bijgevolg nooit als voltooid beschouwd worden.
45
DEEL V: REFERENTIELIJST
Aarons, G. A., & Palinkas, L. A. (2007). Implementation of evidence-based practice in child welfare:
Service provider perspectives. Administration and Policy in Mental Health and Mental Health
Services Research, 34, 411-419.
Aarons, G. A., Sommerfeld, D. H., Hecht, D. B., Silovsky, J. F., & Chaffin, M. J. (2009). The impact of
evidence-based practice implementation and fidelity monitoring on staff turnover: Evidence
for a protective effect. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 77(2), 270-280.
Baetens, R. (2013). Exploratief theoretisch onderzoek naar de gemeenschappelijke inzetbaarheid van
de methodieken Life Space Crisis Intervention en Herstelgericht Groepsoverleg (masterproef).
Universiteit Gent, België.
Boone, B. (2010). Tussen de acties door: Managementreflecties voor d(o)enkers. Brugge: die Keure.
Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in
Psychology, 3, 77-101.
Bridges, W. (2005). Managen van transities: Over de menselijke kant van organisatieveranderingen (V.
Walsmit, Trans.). Zaltbommel: Thema. (oorspronkelijk werk gepubliceerd in 2003).
Buelens, M., & Van Rossem, A. (2008). Grootmeester in management. Leuven: LannooCampus.
Clement, J. (2008). Inspirerend coachen: De kunst van dynamisch en uitdagend communiceren. Leuven:
LannooCampus.
Colton, M., & Roberts, S. (2007). Factors that contribute to high turnover among residential child care
staff. Child and Family Social Work, 12, 133-142.
Dawson, C. A. (2003). A study on the effectiveness of Life Space Crisis Intervention for students
identified with emotional disturbances. Reclaiming Children and Youth, 11(4), 223-230.
D’Oosterlinck, F. (2006). Conflict management in children and youth with emotional and behavioural
disorders (doctoraatsproefschrift). Universiteit Gent, België.
D’Oosterlinck, F., & Broekaert, E. (2003). Integrating school-based and therapeutic conflict
management models at schools. Journal of School Health, 73(6), 222-225.
D’Oosterlinck, F., Goethals, I., Broekaert, E., Schuyten, G., & De Maeyer, J. (2008). Implementation and
effect of Life Space Crisis Intervention in special schools with residential treatment for
students with emotional and behavioral disorders (EBD). The Psychiatric Quarterly, 79, 65-79.
46
D’Oosterlinck, F., Keppens, S., Spriet, E., & Broekaert, E. (2011). Life Space Crisis Intervention and the
Contextual Theory: Common grounds in history, renewed reflections about treatment of
children with emotional and behavioural disorders in their family. International Journal of
Therapeutic Communities, 32(1), 3-17.
D’Oosterlinck, F., Soenen, B., Goethals, I., Vandevelde, S., & Broekaert, E. (2009). Perceptions of staff
members on the implementation of conflict management strategies in educational and
therapeutic environments for children and youths with emotional and behavioural disorders.
International Journal of Therapeutic Communities, 30(2), 157-172.
D’Oosterlinck, F., & Spriet, E. (2011). Life Space Crisis Intervention - talking with children and youth in
conflicts and crises. Today’s Children are Tomorrow’s Parents, 29, 13-23.
Elliot, R., Fischer, C. T., & Rennie, D. L. (1999). Evolving guidelines for publication of qualitative research
studies in psychology and related fields. British Journal of Clinical Psychology, 38, 215-229.
Fatemeh, R. (2004). Focus-group interview and data analysis. Proceedings of the Nutrition Society, 63,
655-660.
Forthun, L. F., McCombie, J. W., Freado, M. (2006). A study of LSCI in a school setting. Reclaiming
Children and Youth, 15(2), 95-102.
Forthun, L. F., Payne, C., & McCombie, J. (2009). LSCI in a school setting: Final results. Reclaiming
Children and Youth, 18(1), 51-57.
Goorix, K., D’Oosterlinck, F., Spriet, E., Freado, M., & Broekaert, E. (2012). Teach me how to talk.
Reclaiming Children and Youth, 21(2), 54-58.
Grskovic, J. A., & Goetze, H. (2005). An evaluation of the effects of Life Space Crisis Intervention on the
challenging behavior of individual students. Reclaiming Children and Youth, 13(4), 231-235.
Howitt, D. (2010). Focus groups. In G. Van Hove, & L. Claes (Red.), Qualitative research and educational
sciences: A reader about useful strategies and tools (pp. 109-130). Harlow: Pearson.
Howitt, D. (2010a). Qualitative interviewing. In G. Van Hove, & L. Claes (Red.), Qualitative research
and educational sciences: A reader about useful strategies and tools (pp. 77-108). Harlow:
Pearson.
Howitt, D. (2010b). Thematic analysis. In G. Van Hove, & L. Claes (Red.), Qualitative research and
educational sciences: A reader about useful strategies and tools (pp. 179-202). Harlow:
Pearson.
Long, N. J., & Fecser, F. A. (2001). Building safe and reclaiming schools: A certification program of the
LSCI Institute. Reclaiming Children and Youth, 9(4), 229-233.
47
Long, N. J., Wood, M. M., & Fecser, F. A. (2003). Praten met kinderen en jongeren in crisissituaties (F.
D’Oosterlinck, Trans.). Leuven: LannooCampus. (oorspronkelijk werk gepubliceerd in 2001).
Masadeh, M. A. (2012). Focus groups: Reviews and practices. International Journal of Applied Science
and Technology, 2(11), 63-68.
Mortelmans, D. (2012). Kwalitatieve analyse met NVivo. Leuven: Acco.
Pazaratz, D. (2000). Training youth workers in residential treatment. Residential Treatment for Children
& Youth, 18(1), 35-56.
Penland, T. (1997). A model to create “organizational readiness” for the successful implementation of
quality management systems. International Journal for Quality in Health Care, 9(1), 69-72.
Soenen, B. (2011). LSCI in Belgium: A decade of implementation and research. Today’s Children are
Tomorrow’s Parents, 29, 24-33.
Soenen, B. (2014). LSCI as an innovative approach for methodical action in children and youth with
emotional and behavioural disorders (doctoraatsproefschrift). Universiteit Gent, België.
Soenen, B., D’Oosterlinck, F., & Broekaert, E. (2014). Implementing evidence-supported methods in
residential care and special education: A process-model. Children and Youth Services Review,
36, 155-162.
Soenen, B., Goethals, I., Spriet, E., D’Oosterlinck, F., & Broekaert, E. (2009). Effects of the combination
of Life Space Crisis Intervention and a Level System at the therapeutic treatment centre
‘Heynsdaele’ – A special school and home for youth with behavioural and emotional problems.
International Journal of Therapeutic Communities, 30(2), 200-216.
Soenen, B., Goethals, I., Spriet, E., D’Oosterlinck, F., & Broekaert, E. (2012). Reflections of caretakers
on the process of implementation of Life Space Crisis Intervention at a therapeutic centre for
youngsters with emotional and behavioural disorders. The Psychiatric Quarterly, 84(2), 239-
254.
Starren, H. G. (1998). Grootmeesters in management. Amsterdam: Uitgeverij Ooievaar.
Stroobant, G. (2009). Management van verbondenheid: Ontwikkelen van teams die werken met
boeiende doelgroepen. Leuven: Conota.
Verhaeghe, S. (2011). Coaching en implementatie van Life Space Crisis Intervention (masterproef).
Universiteit Gent, België.
48
DEEL VI: BIJLAGEN
BIJLAGE A: HET PRE-IMPLEMENTATIEMODEL VAN SOENEN (2014)
49
BIJLAGE B: LEIDRAAD FOCUSGROEPEN
Inleiding
- Voorstellen + uitleg onderzoek
- Informed consents + rondje
- Organisatie?: Doelgroep (leeftijd, leefgroepen, qua niveau, hoeveel per leefgroep…?),
grootte voorziening (aantal kinderen – personeel), organisatie personeel,…
- In hoeverre is LSCI geïmplementeerd (heeft iedereen vorming gevolgd?...)
Geschiedenis
- Steeds dezelfde doelgroep of veranderingen hierin?
- Grote veranderingen geweest binnen de voorziening (werkwijzen, infrastructuur, school,
ontstaan?)
Visie van de organisatie
- Is de visie gekend door al het personeel en strookt het met de werkwijze in de praktijk?
- Indien er veranderingen geweest zijn in geschiedenis: visie veranderd/mee aangepast?
- Reden waarom er overgeschakeld is naar LSCI? Wat was de aanleiding?
- Visie/overtuigingen van voorziening, persoon en methode (LSCI) in kaart gebracht en
afgestemd tijdens implementatie?
- LSCI = verandering visie? (voor en na)
Iedereen overtuigd van methodiek? Volledig geïntegreerd?
Op alle vlakken beter, of oudere werkwijze op sommige gebieden superieur?
Verschil tijdens en na implementatie?
Werken met collega’s
Condities voor coöperatie
- Wat is er nodig voor een goede coöperatie? (zowel binnen eenheid als tussen eenheden)
- Hoe is er tijdens het implementatieproces rekening gehouden met of verandering gebracht
in de informele en formele communicatiewegen?
Coöperatie binnen eenheid
- Hoe verloopt dit? (enerzijds binnen teams, anderzijds binnen bv MFC/school)
Goede communicatie, open sfeer om iets te communiceren?
Formele wegen: teamvergaderingen,…?
Speelt hiërarchie hier een rol in? (belemmeren of vergemakkelijken: veel afstand tussen
functies?)
- Heeft LSCI hier iets aan veranderd/verbeterd?
50
Coöperatie tussen eenheden
- Is er een samenwerking tussen bijvoorbeeld de school en het MFC?
Wat is nodig om deze samenwerking goed te laten verlopen? (praktische aspecten…)
Formele en informele wegen van communicatie? Mogelijkheid om iets te zeggen?
- Zijn er veel verschillen qua gebruik van LSCI tussen beiden of tussen de verschillende
afdelingen,…
- Heeft LSCI hieraan iets veranderd (aan coöperatie en communicatie)?
Gedeelde benadering
- Hoe werd voor LSCI gereageerd op negatief gedrag van jongeren? (verschil, andere
methoden,…?)
- Heeft LSCI gezorgd voor een gedeelde benadering of zijn er nog veel verschillen aanwezig?
- Zijn de sfeer (tussen collega’s), de organisatie en de werking hierdoor veranderd?
Andere werkwijze?
Positieve invloed op ontslagen/werkuithouding?
Werken met de doelgroep
Kennis en vaardigheden
- Evolutie in kennis en vaardigheden personeel? (handvatten dankzij LSCI?)
- Hoe is dit verschil er gekomen?
- Vorming gevolgd binnen voorziening zelf of ergens anders? Voor- en nadelen hiervan?
Noden en achtergrond
- Is er meer inzicht gekomen hierin via LSCI? (hoe biedt LSCI hier handvatten voor?)
- Wordt er dankzij LSCI meer rekening gehouden hiermee dan voor de implementatie?
Jongeren hun gedrag
- Is er een verschil ondervonden in het (negatieve, agressieve) gedrag van de jongeren voor en
na de implementatie?
- Is er een verandering qua sfeer (tussen jongeren en jongeren-personeel) gekomen?
Personeelsbenadering
- Is de aanpak naar jongeren toe veranderd (en hoe)?
51
Precondities voor implementatie
Coaching en ondersteuning
- Hoe is de implementatie verlopen, wat waren/zijn de verschillende stappen?
Is er een bepaald (management)model gevolgd?
- Wie van het personeel heeft een rol gespeeld in het implementatieproces en op welke
manier?
Wie heeft de overstap naar LSCI beslist of ingezet?
Had iedereen inspraak? Werd iedereen gehoord? (veilige communicatiekanalen?)
Hoe kon iedereen bijdragen aan het implementatieproces?
Hoe werd het personeel begeleid doorheen het implementatieproces?
- Is/zijn er bij de implementatie moeilijkheden of moeilijke momenten geweest?
Onverwachte zaken?
Weerstand? Of iedereen meteen akkoord? Nu nog steeds zo?
Verschil oudere of jongere werknemers?
Hoe ermee omgaan?
Wat zouden ze anders aanpakken en hoe?
- Hoe wordt ervoor gezorgd dat LSCI blijvend toegepast wordt?
Nog steeds coaching/ondersteuning voorzien?
Bijscholingen, supervisies (kennis en vaardigheden onderhouden?)
Nood aan meer coaching? supervisors?
- Welke dingen liepen vlot/goed? Tips voor andere voorzieningen, dingen die echt werken?
- Top 5 belangrijkste aspecten om rekening mee te houden bij een implementatieproces?
Meest doorslaggevende/essentiële aspect volgens iedereen?
Infrastructuur
- Zijn er veranderingen in de infrastructuur nodig om het implementatieproces te
verwezenlijken? (bv: aparte kamer voor individuele gesprekken)
- Zijn er veranderingen moeten gebeuren qua personeel: andere taken,
verantwoordelijkheden, LSCI-verantwoordelijke, permanentie, meer administratie,…?
Bronnen
- Waren of zijn er veel aanpassingen nodig qua middelen om de implementatie van LSCI te
verwezenlijken? (bv: extra middelen nodig)
Wijzigingen/extra personeel, extra financiën, extra tijd,…
Hoe mogelijk gemaakt?
Nog andere aspecten die jullie kwijt willen over de implementatie: ideeën, frustraties,…?
52
BIJLAGE C: INFORMED CONSENT
Informed consent deelnemers focusgroep
Deelname aan masterproefonderzoek ‘Management en de implementatie van LSCI’
Ik …………………………………………………………………………………………………….. (voornaam en familienaam),
verklaar hierbij dat ik:
1) de inhoud en werkwijze van het onderzoek begrijp en hierover voldoende uitleg heb gekregen.
2) op elk moment meer informatie kan verkrijgen indien ik dat wens.
3) vrijwillig deelneem aan dit onderzoek.
4) weet dat ik mijn deelname aan dit onderzoek op elk moment kan stopzetten en ik niet alle vragen
hoef te beantwoorden, zonder hiervoor een reden te moeten opgeven.
5) toestemming geef om het gesprek binnen de focusgroep digitaal op te nemen.
6) toestemming geef om de gegevens op vertrouwelijke en anonieme wijze te bewaren, verwerken
en rapporteren binnen het kader van de masterproef.
7) weet dat ik een versie van de masterproef kan vragen.
Gelezen en goedgekeurd.
Voornaam en familienaam: ……………………………………………………………………………Datum: . . / . . / . . .
Handtekening:
Annelies Van Der Steen Promotor: Prof. Dr. Franky D’Oosterlinck
53
BIJLAGE D: OVERZICHT FOCUSGROEPEN
Voorziening
Doelgroep Grootte focusgroep
(aantal deelnemers)
Deelnemers
School GES, mentale beperking 2 Leerlingbegeleider
Leerkracht
Gemeenschapsinstelling MOF/POS 8 Opvoeder (N=6)
Campusverantwoordelijke
Psychotherapeut
School BSO, GOK-school 14 Directie (N=2)
Leerkracht (N=8)
Onthaal
Leerlingbegeleider (N=2)
Coördinator
MFC GES, auditieve beperking, ASS, neuromotorische
beperking
5 Hoofdopvoeder (N=2)
Opvoeder (N=2)
Maatschappelijk assistent
54
MFC GES, ASS, licht mentale beperking 5 Crisispermanentie (N=1)
Opvoeder (N=3)
Zorgverantwoordelijke
MFC + school Licht mentale beperking, GES, leerstoornissen 9 Maatschappelijk assistent
Directie
LSCI-coach (N=2)
Psychotherapeut
Opvoeder (N=2)
Leerkracht
Hoofdbegeleider
MFC + school Licht tot ernstig mentale beperking, GES
9 Opvoeder (N=5)
Crisispermanentie
Leerlingbegeleider/coördinator (N=2)
Thuisbegeleider
MFC GES 6 Hoofdopvoeder (N=3)
Orthopedagoog
Directie
Maatschappelijk assistent
55
MFC Licht tot ernstig mentale beperking, GES, motorisch en
sensoriële beperking
5 Opvoeder (N=4)
Stafmedewerker
MFC GES 4 Psycholoog
Directie
Hoofdopvoeder (N=2)
MFC GES 9 Orthopedagoog
Opvoeder (N=5)
Stagiair (N=2)
Hoofdopvoeder
School Ges, ASS, licht mentale beperking 5 Crisispermanentie
Directie
Technisch-, preventieadviseur
Leerkracht (N=2)
56
BIJLAGE E: BOOMSTRUCTUUR NVIVO
AANLEIDING TOT DE IMPLEMENTATIE
Geschiedenis
Doelgroep
Maatschappelijk
Start implementatie
Aanleiding
Tijdstip
DE IMPLEMENTATIE
Geslaagdheid implementatie
Houding
Praktijk implementatie
Gedrevenheid
Gewone praktijk toepassing
Speciale dienst toepassing
Registratiesysteem
Verandering
Opleiding
Opdrachtgever
Vorm
Proces
Coaching en ondersteuning
Aanwezig
Coaching
Theorie
Afwezig
Inhoud
Verklaringen
57
BELANGRIJKE CONDITIES
Bronnen
Personeel
Tijd
Organisatie
Organisatorische aspecten
Infrastructuur
Aangepast dankzij LSCI
Aanwezig
Nodig
Visie
Algemeen
Verandering
EFFECTEN VAN LSCI
Werken met collega’s
Condities voor coöperatie
Coöperatie binnen eenheid
Algemene communicatie
Conflicten of LSCI
Coöperatie tussen eenheden
Algemeen
Conflicten of LSCI
Gedeelde benadering
Werken met de doelgroep
Gedrag van de jongeren
Verandering
Weinig tot geen verandering
Kennis en vaardigheden
Noden en achtergronden
Personeelsbenadering
Geschiedenis
Na LSCI