master's thesis: "internet use and infertility. a quantitative analysis of surfing habits...

39
Universiteit Antwerpen Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Academiejaar 2009 - 2010 MASTERPROEF Mei 2010 Surfen door vruchtbaarheidsproblemen. Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling Timothy Verheyden Master in de Communicatiewetenschappen – afstudeerrichting Strategische Communicatie Promotor: Prof. Dr. H. Vandebosch Medebeoordelaar: Prof. Dr. H. Meulemans

Upload: timothyverheyden

Post on 28-Jul-2015

67 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Universiteit Antwerpen Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen

Academiejaar 2009 - 2010

MASTERPROEF Mei 2010

Surfen door vruchtbaarheidsproblemen. Een kwantitatief onderzoek naar het

internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling

Timothy Verheyden

Master in de Communicatiewetenschappen – afstudeerrichting

Strategische Communicatie

Promotor: Prof. Dr. H. Vandebosch

Medebeoordelaar: Prof. Dr. H. Meulemans

Page 2: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 1

Inhoudstafel

Abstract .....................................................................................................................................2

Inleiding.....................................................................................................................................3

Determinanten van het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling ......................7Behandelingseigenschappen als contextvariabelen .........................................................................7Copingstijl als activeringsvariabele ................................................................................................10Algemene persoonskenmerken als achtergrondvariabelen..........................................................12Sociale omgeving en medisch personeel als omgevingsvariabelen...............................................12

Methode ...................................................................................................................................16Onderzoeksmethode, -instrument en steekproef...........................................................................16Responsratio, hercodering en kenmerken van de respondentengroep .......................................19

Resultaten................................................................................................................................23Beschrijving van het specifieke surfgedrag bij patiënten en hun partners ................................23Selectie van de significante determinanten voor het internetgebruik .........................................25Logistisch regressiemodel voor het al dan niet surfen naar websites

rond fertiliteitsproblemen................................................................................................................28

Discussie...................................................................................................................................30

Bibliografie..............................................................................................................................33

Bijlagen....................................................................................................................................36

Page 3: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 2

Abstract

Surfen door vruchtbaarheidsproblemen. Een kwantitatief onderzoek naar het

internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling

Ivf of in-vitrofertilisatie is een vruchtbaarheidsbehandeling waarbij de eicel buiten het

lichaam wordt bevrucht, waarna de resulterende embryo’s worden teruggeplaatst in de

baarmoeder. Deze meestal laatste optie voor het koppel om kinderen te krijgen gaat gepaard

met heel wat onzekerheid en andere emotionele ongemakken. De laatste jaren kan men voor

de nodige praktische informatie of steun van lotgenoten echter meer en meer op het internet

terecht. Dit alles is echter niet volledig zonder risico’s. Websites zijn immers van variabele

kwaliteit en personen kunnen ontredderd raken door wat ze lezen. Daarom is het belangrijk

om na te gaan in welke mate koppels deze websites ook effectief bezoeken, alsook welke

achterliggende motieven dit internetgebruik precies beïnvloeden. Deze determinanten kunnen

worden onderverdeeld in achtergrond- en behandelingskenmerken, de probleemervaring van

de behandeling en het al dan niet ontvangen van de nodige ondersteuning door de directe

omgeving en het medisch personeel.

Op basis van een schriftelijke enquête bij 74 patiënten en 70 partners werd een duidelijk

verschil in motivatie vastgesteld tussen beide groepen. Patiënten worden voornamelijk

aangezet tot specifiek surfen door hun probleemervaring en het algemene surfgedrag. Partners

worden eerder beïnvloed door omgevingsfactoren en de algemene stressbestendigheid. Voor

beide groepen gold dat het aantal personen dat websites rond vruchtbaarheidsproblemen

bezocht substantieel afnam indien men reeds kinderen had dankzij een ivf-behandeling.

Fertiliteitscentra wordt dan ook een gedifferentieerde aanpak geadviseerd voor patiënt en

partner, zodat het internet naar de toekomst toe eerder een beperkte aanvullende functie heeft

in plaats van een volledige substitutie van sommige noden.

Sleutelwoorden: Betrokkenheid/Involvement Emoties/Emotions Internet ivf

Onvruchtbaarheid/Infertility Sociale steun/Social support Survey Vruchtbaarheids-

behandeling/Fertility treatment

Word count: 249

Page 4: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 3

Inleiding

Ivf of in-vitrofertilisatie is een vruchtbaarheidsbehandeling waarbij de eicel buiten het

lichaam wordt bevrucht, waarna de resulterende embryo’s worden teruggeplaatst in de

baarmoeder (D'Hooghe, Enzlin & Vanderschueren, 2005). In zijn totaliteit duurt de

behandeling gemiddeld een tweetal maanden (Van Selm, Tuil, Verhaak, Woldringh &

Kremer, 2008). Alvorens met ivf te starten zal vaak worden gepoogd om zwanger te worden

door middel van een hormonale stimulatie van de eisprong of door een rechtstreekse inbreng

van de zaadcellen in de baarmoeder van de patiënte (D'Hooghe et al., 2005).

Reageerbuisbevruchting moet aldus worden bekeken als bijna altijd de laatste optie voor

koppels om nog kinderen te kunnen krijgen (Van Selm et al., 2008). Hoe snel men tot dit

laatste redmiddel zal overgaan is in België echter, bij gebrek aan een algemene richtlijn

hierover, volledig afhankelijk van het fertiliteitscentrum (D'Hooghe et al., 2005). Over het

algemeen kan men stellen dat ivf zal worden overwogen wanneer een koppel na ongeveer een

jaar “proberen” niet op natuurlijke wijze tot een zwangerschap komt (Devroey, 2004;

Sherman, Montrone & Miller, 2004). Bij vrouwen boven de leeftijdsgrens van 34 jaar is deze

periode met zes maanden evenwel heel wat korter (Cousineau & Domar, 2007).

Deze combinatie van factoren is wellicht een belangrijke reden waarom de emotionele

effecten van de behandeling als veel groter worden ervaren dan de louter fysieke en

praktische ongemakken (Van Selm et al., 2008; Verhaak, Smeenk, Evers, Kremer, Kraaimaat

& Braat, 2007). Volgens psychologen zouden kinderloze koppels net zo hard lijden onder hun

situatie als bijvoorbeeld kankerpatiënten (Devroey, 2004). Enkel mensen die te maken hebben

met chronische pijnen zouden nog hogere depressieve gevoelens hebben (Cousineau &

Domar, 2007). De nodige steun van de omgeving is dan ook cruciaal om te kunnen omgaan

met deze psychologische gevolgen (Epstein, Rosenberg, Venet Grant & Hemenway, 2002).

Het kunnen ventileren van de ervaren gevoelens is immers bijzonder belangrijk in het

verwerkingsproces (D'Hooghe et al., 2005). Niet in het minst omdat een aantal onderzoekers

beweert dat negatieve gevoelens wel degelijk een ongunstige invloed hebben op de slaagkans

van een ivf-poging (Verhaak et al., 2007). Over dit laatste zijn echter lang niet alle artsen het

eens. Sommige specialisten stellen dat stress niet de hoofdoorzaak van

vruchtbaarheidsproblemen kan zijn maar vaak eerder een gevolg ervan is (D'Hooghe et al.,

2005).

Page 5: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 4

In deze zoektocht naar de nodige steun kunnen koppels de laatste jaren meer en meer

terecht bij patiëntenfora op het internet. Deze bieden heel wat voordelen. Zo kan men

ervaringen delen met andere paren en elkaar troost bieden bij depressieve gevoelens (Epstein

et al., 2002). Dit “lotgenotencontact” wordt door de patiënten dan ook beschouwd als het

grootste voordeel van het internet (Vedder, 2003). Ook voor meer algemene

gezondheidsinformatie is het internet als maar meer ingeburgerd geraakt (Kahlor & Mackert,

2009). Onderzoek spreekt van een stijging tussen 2000 en 2006 van 16 naar 55 procent van de

patiënten met internetaansluiting dat actief naar informatie zoekt via het wereldwijde web

(Trotter, 2008). Specifiek voor fertiliteitproblemen gaat het om 45 (Huang, Al-Fozan, Tan &

Tulandi, 2003) tot 58 (Rawal & Haddad, 2006) procent van de koppels. Dit percentage wijkt

niet veel af van wat wordt gevonden bij patiënten met andere aandoeningen (Marriott, Stec,

El-Toukhy, Khalaf, Braude & Coomarasamy, 2008). Zo zou 60 procent van de

kankerpatiënten naar gerelateerde informatie zoeken op het internet (van de Poll-Franse &

van Eenbergen, 2008). Als belangrijkste redenen voor dit zoekgedrag worden het beter

begrijpen van de medische situatie en het zoeken naar een “second opinion” gegeven (Huang

et al., 2003). Er kan dus worden gesteld dat mensen aan een vorm van “medische

zelfeducatie” doen (Rawal & Haddad, 2006). Hierbij maakt men naast het internet ook vaak

gebruik van andere kanalen, zoals boeken en hulpgroepen (Epstein et al., 2002).

Dit alles is echter niet geheel zonder risico’s. De informatie die op het internet over

vruchtbaarheidsbehandelingen te vinden is, is immers van variabele kwaliteit en vaak

onnauwkeurig (Epstein et al., 2002; Marriott et al., 2008; Rawal & Haddad, 2006). Ernstige

fouten die men hierbij aantreft zijn het niet vermelden van de naam van de auteur van de

tekst, het niet duidelijk vermelden van de slaagkansen van een behandeling en het niet

gebruiken of vermelden van wetenschappelijk bewijzen of andere bronnen (Marriott et al.,

2008). Een ander probleem is dat men wetenschappelijke artikels op het internet kan plaatsen

nog voor ze een “peer review” hebben ondergaan (Rawal & Haddad, 2006). Het is als leek

echter moeilijk om precies die onbetrouwbare bronnen uit de stroom van informatie te filteren

(Epstein et al., 2002). De zoekresultaten in zoekmachines weerspiegelen immers niet

noodzakelijk de kwaliteit en de daarbij horende betrouwbaarheid van de websites in kwestie

(Theodosiou & Green, 2003). De gevolgen van gezondheidsinformatie op het internet zijn

echter niet te onderschatten. Koppels met vruchtbaarheidsproblemen kunnen inderdaad hoop

scheppen uit wat ze lezen, maar net zo goed verward en onzeker worden (Kahlor & Mackert,

2009). Daarnaast zou het internet maar liefst 62 procent van de vrouwen beïnvloeden in hun

Page 6: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 5

keuzes met betrekking tot de gewenste hulp (Huang et al., 2003). Hieronder worden niet

alleen de concrete vruchtbaarheidsbehandelingen zoals ivf gerekend. Stappen zoals het

inwinnen van medisch advies, het ondergaan van de nodige tests en het nemen van

bevorderende medicatie worden eveneens als medische diensten naar de patiënte toe

beschouwd (Epstein et al., 2002).

Vanuit deze probleemstelling heeft dit onderzoek dan ook tot doel het surfgedrag van

personen in een ivf-behandeling van naderbij te onderzoeken. Allereerst zal worden nagegaan

in welke mate deze koppels websites bezoeken over de behandeling en over

vruchtbaarheidsproblemen in het algemeen. Gaat het hier eerder om een beperkte groep of is

het internet ook binnen de ivf-behandeling een ingeburgerde informatie- en hulpbron

geworden? En surfen koppels vooral samen of is dit toch in de eerste plaats een individuele

aangelegenheid? Onder de koppels die van deze websites gebruikmaken wordt vervolgens de

vraag gesteld hoe intensief men dit doet en welke websites het meeste worden bezocht. Surfen

koppels slechts af en toe of zit men bijna dagelijks websites rond vruchtbaarheidsproblemen

af te schuimen? En zijn hierbij vooral discussiefora populair of eerder websites van

vruchtbaarheidsklinieken en niet-commerciële organisaties zoals De Verdwaalde Ooievaar?

De kern van dit onderzoek vormt echter de bepaling van de determinanten van het

internetgebruik bij deze onderzochte groep. Welke factoren bepalen of, en zo ja, hoe frequent

patiënten en hun partners tijdens de behandeling naar gezondheidswebsites en discussiefora

surfen? Daarnaast kan men zich de vraag stellen welke respondenten vooral naar discussiefora

surfen en dus vooral op zoek zijn naar steun en welke personen eerder de voorkeur geven aan

gezondheidswebsites en dus vooral nood hebben aan informatie. Tot slot kan men nagaan wat

de oorzaak is van de tussenliggende copingstijlen die de specifieke surfers hanteren. Een

overzicht van deze mogelijke determinanten, aan de hand van de reeds bestaande literatuur,

vormt het uitgangspunt van het volgende hoofdstuk. Er wordt hierbij een onderscheid

gemaakt tussen de achtergrond- en behandelingskenmerken, de motieven, de ervaren emoties

en het al dan niet ontvangen van de nodige steun van de sociale omgeving en het medisch

personeel.

Doordat er vooral naar het gebruik zelf en de oorzaken ervan wordt gekeken, is het opzet

van dit onderzoek ten opzichte van de bestaande literatuur het beste te situeren binnen de Uses

and Gratifications-benadering. Het uitgangspunt hierbij is dat patiënten doelgericht en actief

Page 7: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 6

van het internet gebruikmaken, vanuit bepaalde behoeften waar zij aan willen voldoen (de

Boer & Brennecke, 2003). Hierbij worden ze, nog volgens de Boer en Brennecke (2003), in

de eerste plaats beïnvloed door factoren van sociale en psychologische oorsprong. Om tot een

overzichtelijke weergave te komen van al deze aspecten die meespelen in het internetgebruik

van koppels in een ivf-behandeling, wordt voor dit onderzoek gebruik gemaakt van het

“Algemeen model van informatiegedrag” van Wilson (1997). Er wordt in dit model

vertrokken vanuit de vaststelling dat “de informatiezoeker persoonlijke karakteristieken heeft

en handelt in een specifieke context van nood aan informatie” (Wilson, 1997). Deze

tweedeling is een centraal punt voor dit onderzoek. Het mag duidelijk zijn dat de inhoud van

websites over fertiliteitproblemen en eventuele bedoelingen van de zogenaamde “zenders”

ervan niet het onderwerp van dit onderzoek vormt. Ook het beschrijven van eventuele

effecten van het internetgebruik hoort niet thuis in de Uses and Gratifications-benadering (de

Boer & Brennecke, 2003).

Terugkerend bij de geformuleerde probleemstelling kan zonder meer worden gesteld dat

dit onderzoek een bijzondere maatschappelijke relevantie heeft. Eens te meer omdat maar

liefst 80 miljoen mensen (Cousineau & Domar, 2007) of één op zes koppels in de

leeftijdcategorie waarop men normaal aan kinderen begint (Sherman et al., 2004) op dit

moment wereldwijd met enige vorm van vruchtbaarheidsproblemen worden geconfronteerd.

Het gaat hier dus zeker niet om een beperkte groep personen. Desondanks is het

wetenschappelijk onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling vrij

schaars. Zo geven Rawal en Haddad (2006) aan dat hun onderzoek het eerste was in eigen

land. Alvorens dieper te kunnen ingaan op de gedragsdeterminanten, wordt dan ook volgende

eerste onderzoeksvraag rond het gedrag zelf gesteld, welke eveneens als basis zal dienen voor

de overige zes onderzoeksvragen die in het volgende hoofdstuk worden geformuleerd:

Onderzoeksvraag 1: In welke mate maken Vlaamse koppels in een ivf-behandeling

specifiek voor deze problematiek gebruik van het internet?

Het mag duidelijk zijn dat het van bijzonder belang is om het surfgedrag van deze groep in

kaart te brengen. Zo is er nog maar weinig geweten over het soort informatie dat deze koppels

precies wensen en in welke mate ze met anderen over hun behandeling wensen te praten

(Tuil, van Selm, Verhaak, de Vries Robbé & Kremer, 2009). Dit onderzoek moet dan ook in

de eerste plaats als explorerend worden beschouwd. Er wordt vooral een uitbreiding van de

Page 8: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 7

beperkte wetenschappelijke kennis beoogd. De verkregen resultaten zouden dan als leiddraad

kunnen dienen voor toekomstige, meer verdiepende studies. Daarnaast hoopt dit onderzoek

een aanzet te zijn voor beleidsmakers tot meer controle op de correctheid van de informatie

die te vinden is op de gezondheidswebsites. De fertiliteitscentra zouden dan weer kunnen

worden aangespoord tot het gerichter begeleiden van de koppels. Het is hierbij nuttig om de

patiënt de nodige internetadressen te verschaffen, waarop men terecht kan voor bijkomende

informatie. Op deze manier kan het risico worden verminderd dat koppels via zoekmachines

op malafide websites en websites met foutieve informatie terechtkomen.

Zoals reeds werd vermeld vormt de vraag wat nu precies het internetgebruik bij koppels in

een ivf-behandeling zou kunnen beïnvloeden het uitgangspunt van het volgende hoofdstuk.

Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen zes soorten factoren. Enerzijds zijn er de

behandelingskenmerken, die buiten de persoon zelf liggen en de context vormen van het

surfgedrag, en de intrinsieke achtergrondkenmerken van de persoon. Daarnaast zijn er de

psychologische kenmerken van beide partners, die samen met de behandelingsfactoren en de

ervaren emoties bepaalde behoeften zullen activeren. Tot slot is er de familie- en

vriendenkring en het medisch personeel, die door hun houding naar de koppels toe het

onderzochte gedrag kunnen beïnvloeden. Op basis van deze literatuurstudie worden

systematisch de nodige onderzoeksvragen afgeleid. Vervolgens wordt de methodologische

keuze voor een vragenlijst verantwoord en een grondige uiteenzetting gegeven van de

verschillende stappen die tijdens dit onderzoek werden gezet. De hieruit verkregen data

worden in het resultatenhoofdstuk uitgebreid geanalyseerd, om in het laatste hoofdstuk tot

enkele algemene conclusies en suggesties voor toekomstig onderzoek te komen.

Determinanten van het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling

Behandelingseigenschappen als contextvariabelen

In zijn model geeft Wilson (1997) aan dat het zoekgedrag vertrekt vanuit de situatie waarin

men zich bevindt. Men spreekt hierbij ook wel van de “persoon-in-context” (Wilson, 1999).

Toegepast op ivf-koppels betekent dit dat de eigenschappen eigen aan de behandeling het

uitgangspunt zouden vormen van hun surfgedrag. Dit is dan ook de tweede onderzoeksvraag:

Page 9: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 8

Onderzoeksvraag 2: In welke mate vormen de situationele factoren van koppels in een

ivf-behandeling een bepalende factor in hun internetgebruik?

Een eerste belangrijke factor is de behandelingsfase waarin men zich als koppel bevindt.

Recent onderzoek heeft aangetoond dat het internetgebruik toeneemt op bepaalde momenten

in de behandeling (Tuil et al., 2009). Men kan in-vitrofertilisatie indelen in vijf

opeenvolgende stappen. Alvorens de werkelijke bevruchting kan plaatsvinden, moet de

patiënte een strak stimulatieprogramma volgen. Het plaatsvinden van de eisprong wordt

meestal bevorderd door het achtereenvolgens nemen van de anticonceptiepil, het gebruik van

een neusspray en het toedienen van verschillende hormonen door middel van injecties

(D'Hooghe et al., 2005). Net voor de echte eisprong zal plaatsvinden, “oogst” de arts

vervolgens de nodige eicellen, waarna de bevruchting plaatsvindt in een laboratorium door de

zaadcellen bij de eicellen in hetzelfde schaaltje te leggen (D'Hooghe et al., 2005). Tussen de

twee en zes dagen na het oppikken van de eicellen, worden in een vierde fase één of twee

resulterende embryo’s terug in de baarmoeder geplaatst (D'Hooghe et al., 2005). Gedurende

deze eerste fases blijft het niveau van de ervaren emoties meestal relatief constant (Verhaak et

al., 2007). In de laatste fase krijgt de patiënte de nodige nazorg, waarbij men geen zware

inspanningen mag verrichten en een kuur van vaginale tabletten moet volgen. Deze twee

weken durende zogenaamde “wachttijd” tussen de terugplaatsing van de embryo’s en de

zwangerschapstest wordt door de patiënten als meest stressvolle periode ervaren (Van Selm et

al., 2008). Het is in deze fase van de behandeling dat ook het internetgebruik toeneemt,

mogelijk omdat het contact met het fertiliteitscentrum en zijn medisch personeel op dit

moment minder intens wordt (Tuil et al., 2009). De veronderstelde hoofdoorzaak voor het

oplopen van de emoties is dat de koppels aan de ene kant grote verwachtingen hebben en

tegelijk vrezen dat er iets kan mislopen (D'Hooghe et al., 2005).

Daarnaast is er het aantal mislukte pogingen dat men als koppel reeds heeft doorlopen. Het

is immers zo dat de negatieve emoties die vrouwen ervaren tijdens de behandeling sterker

worden naarmate het aantal mislukte pogingen toeneemt (Sherman et al., 2004; Verhaak,

Smeenk, van Minnen, Kremer & Kraaimaat, 2005; Verhaak et al., 2007). Zo zouden zes op de

tien vrouwen, maar ook vier op de tien mannen, depressieve gevoelens hebben na een

mislukte poging (D'Hooghe et al., 2005).

Page 10: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 9

De vraag wie van het koppel aan de basis ligt van het vruchtbaarheidsprobleem is een

ander kenmerk binnen de behandeling. In de helft van de gevallen ligt het probleem bij de

vrouw, in ongeveer evenveel gevallen bij de partner (D'Hooghe et al., 2005). In twintig

procent van de gevallen hebben beide partners een probleem met de fertiliteit (Sherman et al.,

2004). Studies hebben aangetoond dat de partner die aan de basis ligt van het

zwangerschapsprobleem meer psychologische problemen heeft dan de andere helft van het

koppel (Cousineau & Domar, 2007). Samenhangend kan ook het feit of er al dan niet gebruik

wordt gemaakt van een sperma- of eiceldonor een rol spelen (Epstein et al., 2002). Dit brengt

immers bijkomende vragen en gevoelens met zich mee. Zo is er de vraag over de anonimiteit

en screening van donoren en de vrees voor erfelijke aandoeningen (D'Hooghe et al., 2005).

Hoe lang het koppel reeds een kinderwens heeft is eveneens belangrijk. Brits onderzoek

heeft immers een quasisignificant verband gevonden tussen de duur van het

vruchtbaarheidsprobleem en het internetgebruik van koppels in een dergelijke behandeling

(Rawal & Haddad, 2006). Verder moet men kijken of het bij het koppel in kwestie gaat om

primaire of secundaire infertiliteit. In het eerste geval heeft de vrouw nog geen nageslacht,

terwijl er bij secundaire onvruchtbaarheid reeds kinderen op de wereld zijn gezet (Epstein et

al., 2002). Daarbij is het ook belangrijk of één of meer van deze kinderen door ivf verwekt

zijn. In dit geval zou men ook minder nood hebben aan het internet (Kahlor & Mackert,

2009), wellicht omdat men reeds de fases van de behandeling kent en meer vertrouwen heeft

in een goede afloop.

Een wat aparte factor is de kostprijs van een ivf-behandeling. Buitenlandse onderzoeken

tonen aan dat dit financiële aspect eveneens stress kan veroorzaken (Epstein et al., 2002) en

een zekere drempel kan vormen om met de behandeling te starten (Cousineau & Domar,

2007). In België worden de laboratoriumkosten van de eerste zes pogingen sinds 2003 echter

volledig terugbetaald (D'Hooghe et al., 2005), waardoor een ivf-behandeling in ons land heel

wat goedkoper is geworden. Een verzekerd koppel moet desondanks toch nog gemiddeld 600

euro aan voorbereidende onderzoeken en 170 euro per poging betalen (D'Hooghe et al.,

2005).

Page 11: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 10

Copingstijl als activeringsvariabele

Zoals reeds werd vermeld spelen de psychologische aspecten vaak een grotere rol dan de

praktische en fysieke kant van ivf. Niet in het minst omdat beide partners voorafgaand aan de

behandeling reeds zijn onderworpen aan een uitgebreid vraaggesprek en de patiënte al heel

wat gerichte en pijnlijke gynaecologische onderzoeken heeft ondergaan (D'Hooghe et al.,

2005), welke soms zelfs worden aangevoeld als vernederend (Cousineau & Domar, 2007).

Deze periode tussen het eerste contact en de start van de behandeling duurt gemiddeld twee

tot drie maanden (Devroey, 2004). Daarnaast kan men zich voorstellen dat de vraag van de

arts om gedurende de onderzoeksperiode niet spontaan zwanger te worden (D'Hooghe et al.,

2005) emotioneel niet zo eenvoudig moet zijn voor personen die dit nu net zo graag willen.

De negatieve gevoelens zouden echter vaak reeds voor de eerste afspraak bij de arts aanwezig

zijn. Voor heel wat koppels voelen de vruchtbaarheidsproblemen immers aan als een straf of

als een mislukking in hun leven (Cousineau & Domar, 2007). Sommige onderzoekers stellen

echter dat de meeste patiënten voor de start van de behandeling slechts zeer beperkt

emotioneler zijn dan vrouwen die niet met fertiliteitproblemen worden geconfronteerd

(Verhaak et al., 2007).

Het is zonder twijfel duidelijk dat van de koppels heel wat emotionele veerkracht,

motivatie en discipline wordt gevraagd (Van Selm et al., 2008). Men zal immers ook

gedurende de rest van de behandeling worden geconfronteerd met een hoop verschillende

gevoelens, zoals bezorgdheid (Verhaak et al., 2007), hulpeloosheid (Van Selm et al., 2008),

onzekerheid, stress (D'Hooghe et al., 2005), stigmatisatie (Cousineau & Domar, 2007) en

sociaal isolement ten opzichte van de kennissenkring (Epstein et al., 2002). De angst voor

mislukking is echter het overheersende gevoel bij de patiënten (Verhaak et al., 2007). Dit is

niet geheel onterecht. De kans op een positief resultaat is met ongeveer 25 procent per poging

immers kleiner dan de kans op een mislukte ivf-poging (D'Hooghe et al., 2005). Andere

bronnen spreken van een slaagpercentage tussen 10 en 30 procent (Sherman et al., 2004).

Bovendien wordt het koppel in 10 tot 15 procent van deze geslaagde gevallen toch nog met

een miskraam of buitenbaarmoederlijke zwangerschap geconfronteerd (D'Hooghe et al.,

2005). De leeftijd speelt hierbij een niet onbelangrijke rol. Zo zijn slechts weinig ivf-

behandelingen bij vrouwen boven de 42 jaar succesvol (D'Hooghe et al., 2005). Dit hangt

samen met het feit dat vruchtbaarheidsproblemen op zich ook vaker voorkomen bij deze

oudere leeftijdsgroep (Cousineau & Domar, 2007).

Page 12: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 11

Vanuit deze verschillende geformuleerde emoties rond de behandeling luidt de derde

onderzoeksvraag:

Onderzoeksvraag 3: In welke mate vormen de ervaren emoties van personen in een

ivf-behandeling een bepalende factor in hun internetgebruik?

Emoties tijdens in-vitrofertilisatie zijn dus onvermijdelijk. De meeste vrouwen passen zich

psychologisch echter redelijk goed aan de behandeling en de bijhorende kans op mislukking

aan (Verhaak et al., 2005). Vrouwen met vruchtbaarheidsproblemen zijn immers bijzonder

gemotiveerd (Cousineau & Domar, 2007). Er mag echter niet worden vergeten dat een

belangrijk deel van de vrouwen toch hoge depressieve gevoelens creëert (Verhaak et al.,

2005). Dit heeft voornamelijk te maken met het ervaren van een verlies van controle over het

al dan niet zwanger worden (Cousineau & Domar, 2007; Verhaak et al., 2005). Daarnaast

weegt de stress bij 15 tot 20 procent van de patiënten ook door op de dagdagelijkse

bezigheden (D'Hooghe et al., 2005). Cruciaal hierbij is de copingstijl die men hanteert. Deze

hangt hoofdzakelijk af van de persoonlijkheid, de levenservaring en de manier waarop men

met problemen in het algemeen omgaat (D'Hooghe et al., 2005). In het model van Wilson

(1997) zijn de copingstijlen de activeringsvariabelen van het zoekgedrag. Zij zijn als het ware

“de kloof tussen de situatie en het gebruik” (Wilson, 1997). Er zijn twee mogelijk

copingstijlen. Sommige personen zullen proberen om zoveel mogelijk informatie in te

winnen. Dit wordt “problem-focused coping” genoemd (Sherman et al., 2004). Als teken van

dit soort coping kan het zoeken naar informatie alvorens naar de arts te stappen worden

gegeven (Marriott et al., 2008). Naarmate de behandeling vordert zal men echter vaak neigen

naar “emotion-focused coping” of het ventileren van de oplopende emoties (Sherman et al.,

2004). Dit kan zich uiten als een nood aan extra begeleiding (Cousineau & Domar, 2007),

maar kan net zo goed leiden tot het vermijden van het internet, omdat men vreest voor een

verder escaleren van emoties door de inhoud van sommige websites (Josefsson, 2006).

De verschillende manieren waarop men kan omgaan met de behandeling geeft aanleiding

tot de vierde onderzoeksvraag:

Onderzoeksvraag 4: In welke mate vormt de copingstijl van personen in een

ivf-behandeling een bepalende factor in hun internetgebruik?

Page 13: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 12

Hieruit volgt eveneens de hypothese dat personen met een emotion-focused copingstijl

eerder hun toevlucht zullen zoeken tot discussiefora, terwijl mensen met een meer problem-

focused copingstijl vooral informatiewebsites en websites van het fertiliteitscentrum zullen

bezoeken. De meeste berichten in discussiefora hebben immers de psychologische gevolgen

van de behandeling als onderwerp (Van Selm et al., 2008).

Algemene persoonskenmerken als achtergrondvariabelen

Naast de behandelingskenmerken en de copingstijl kan men vermoeden dat ook enkele

algemene persoonskenmerken mede zullen bepalen of en in welke mate het internet als

hulpmiddel zal worden gebruikt. Specifiek voor de ivf-behandeling is hierover echter minder

wetenschappelijke kennis terug te vinden. Wel is aangetoond dat vrouwen significant meer

naar websites rond onvruchtbaarheid surfen naarmate zij ouder zijn, een hogere opleiding

hebben en een hogere professionele functie uitoefenen (Huang et al., 2003; Rawal & Haddad,

2006). Relationele factoren die in dit onderzoek kunnen worden onderzocht zijn het al dan

niet gehuwd zijn met de partner, het aantal jaren dat men reeds samen is en of de persoon of

de partner al dan niet reeds kinderen heeft. Deze mogelijke determinanten zijn echter niet

wetenschappelijk bewezen en dus volledig speculatief. Dit is ook het geval voor de mogelijke

rol die de surfvaardigheid en hoe vaak men in het algemeen surft kan spelen.

Op basis van deze verschillende kenmerken kan nu een vijfde onderzoeksvraag worden

geformuleerd:

Onderzoeksvraag 5: In welke mate vormen de algemene kenmerken van personen in een

ivf-behandeling een bepalende factor in hun internetgebruik?

Sociale omgeving en medisch personeel als omgevingsvariabelen

Naast deze factoren wordt in de literatuur een sleutelrol gegeven aan twee groepen mensen

in de nabije omgeving van de koppels, namelijk de sociale omgeving en het medisch

personeel. Deze zijn volgens het model van Wilson belangrijk omdat ze “de mate waarin men

informatie zal wensen in te winnen zowel kunnen bevorderen als doen afnemen” (Wilson,

1999). Op de huidige studie toegepast kunnen zij door hun gedrag het internetgebruik van de

Page 14: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 13

koppels zowel in positieve als negatieve zin beïnvloeden. Deze twee groepen geven ook een

goede weerspiegeling van de twee soorten informatie waarnaar patiënten op zoek zijn op het

internet. Aan de ene kant wenst de persoon meer informatie over de ziekte waaraan hij of zij

lijdt en de behandeling ervoor (Rawal & Haddad, 2006). Daarnaast zoekt men ook steun en

begeleiding om met de ziekte om te kunnen gaan (Rawal & Haddad, 2006). Het probleem is

echter dat deze omgevingsfactoren vaak de stresserende gevolgen van de behandeling

onderschatten, net zoals de koppels zelf bij aanvang van ivf vaak doen (D'Hooghe et al.,

2005).

Sociale omgeving: De eerste belangrijke groep is de directe omgeving van familie en

vrienden. Zoals reeds in de inleiding werd vermeld, is het krijgen van voldoende steun

noodzakelijk om de emoties die de behandeling met zich meebrengt de baas te blijven. De

meeste patiënten beschouwen vruchtbaarheidsproblemen immers als de meest ingrijpende

gebeurtenis die zij ooit hebben meegemaakt (Cousineau & Domar, 2007). Meestal kunnen

koppels hiervoor voldoende op hun directe omgeving terugvallen. In deze situatie wordt het

internet correct en verantwoord gebruikt als een soort van “additionele uitlaatklep”, bovenop

de steun van contacten in het echte leven (Epstein et al., 2002). Zo kunnen discussiefora een

bijkomende oplossing bieden, omdat men ook kan praten met andere koppels die in dezelfde

situatie zitten (Van Selm et al., 2008). In sommige gevallen kunnen patiënten echter niet

voldoende terugvallen op één of andere vorm van begeleiding door familie en vrienden.

Belangrijk is dat het probleem niet altijd bij de omgeving hoeft te liggen. Onvoldoende steun

kan immers zowel echt als ingebeeld zijn (Cousineau & Domar, 2007). Daarnaast hebben

sommige patiënten de neiging om zich sociaal terug te trekken tegenover “vruchtbare

personen” (Epstein et al., 2002). Het zien van zwangere vrouwen of kennissen met kinderen

zou immers te confronterend kunnen zijn (D'Hooghe et al., 2005).

Het internet ontwikkelt zich bij een gebrek aan steun tot de “enige uitlaatklep” tijdens de

behandeling (Epstein et al., 2002). Dit leidt tot significant hogere depressieve gevoelens ten

opzichte van personen met voldoende steun in de directe omgeving (Epstein et al., 2002).

Patiënten die zich in deze situatie bevinden hebben ook significant vaker een lager diploma,

zijn vaker thuisblijvende huismoeder en hebben minder financiële middelen (Epstein et al.,

2002; Kahlor & Mackert, 2009). Daarnaast zouden zij in het algemeen meer gebruik maken

van het internet dan personen met een “additionele uitlaatklep” (Epstein et al., 2002). Dat

slechts tien procent van de Britse vrouwen met fertiliteitproblemen aangeeft het internet te

Page 15: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 14

gebruiken om steun te zoeken voor hun problemen, is een sterke aanwijzing dat het om een

eerder kleine groep vrouwen gaat (Rawal & Haddad, 2006).

Niet alleen van vrienden en familie heeft men steun nodig. Ook binnen de relatie is het

belangrijk dat men kan terugvallen op zijn of haar partner. Hierbij komt het begrip van

“romantic attachment” kijken. Terwijl kinderen zich het meeste hechten aan hun ouders,

zullen volwassenen zich in de eerste plaats verbonden willen voelen met hun partner, zodat de

relatie “een veilige thuishaven is” (Lowyck, Luyten, Corveleyn, D'Hooghe, Buyse &

Demyttenaere, 2009). Personen die tijdens de behandeling het gevoel hebben dat hun partner

er voor hen is om te luisteren en te praten, zullen zich significant beter voelen op emotioneel

gebied (Lowyck et al., 2009). Niemand twijfelt er echter aan dat vruchtbaarheidsproblemen

voor koppels de nodige stress en druk met zich kunnen meebrengen (D'Hooghe et al., 2005).

Dit komt doordat patiënte en partner in heel wat gevallen anders omgaan met de

moeilijkheden om kinderen te krijgen, in belangrijke mate door een verschillende

copingstrategie tussen man en vrouw (Cousineau & Domar, 2007; D'Hooghe et al., 2005).

Mannen hebben de neiging om zich op hun werk te storten, zijn meer gericht op het oplossen

van problemen en hebben minder nood aan hun omgeving (Cousineau & Domar, 2007).

Bovendien zullen zij minder snel uitkomen voor hun psychologische moeilijkheden

(Cousineau & Domar, 2007). Bovendien kan, zoals reeds werd vermeld, de strategie van een

persoon veranderen naarmate men langer met vruchtbaarheidsproblemen wordt

geconfronteerd (Sherman et al., 2004). Daarnaast vertonen vrouwen vaak meer stress,

depressie en verlangen naar een kind dan hun partner (D'Hooghe et al., 2005; Sherman et al.,

2004). Dit blijkt uit het feit dat mannen zich vaak pas laten onderzoeken nadat hun partner

reeds op consultatie is geweest in het fertiliteitscentrum, terwijl dit beter omgekeerd zou zijn

(D'Hooghe et al., 2005). Dat mannen vaak onverschillig blijven voor deze problemen wordt

echter net zo vaak door wetenschappers tegengesproken (Lowyck et al., 2009).

Vanuit het belang aan sociale steun tijdens een ivf-behandeling, is de volgende

onderzoeksvraag van belang:

Onderzoeksvraag 6: In welke mate vormt gebrek aan sociale steun bij personen in een

ivf-behandeling een bepalende factor in hun internetgebruik?

Page 16: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 15

Medisch personeel: Naast de sociale omgeving is ook het medisch personeel van cruciaal

belang. Hoewel fertiliteitscentra zich meer en meer proberen te richten op de patiënt dan

vroeger het geval was (Tuil et al., 2009), zijn er verschillende redenen waarom koppels al

eens ontevreden durven te zijn over hun arts en daarom hun toevlucht zoeken tot het internet.

In de eerste plaats zijn koppels soms ontevreden over de verkregen informatie van het

centrum. Websites zouden meer hulp bieden op het gebied van informatie dan artsen (Kahlor

& Mackert, 2009). Zo zouden koppels te weinig weten over de verschillende stappen van de

behandeling, wat de nodige onzekerheid met zich kan meebrengen (Verhaak et al., 2005).

Daarnaast vinden heel wat patiënten dat artsen te weinig de aandacht vestigen op de

faalkansen van een ivf-poging en te weinig praten over kinderloosheid (Van Selm et al.,

2008). Het aanreiken van voldoende informatie zal echter zijn effect hebben op het soort

zoekgedrag van de koppels. Koppels zullen dan eerder “passief” zoeken naar informatie,

vertrekkend vanuit een stimulering door de bestaande kennis om verdere gegevens te vinden

(Wilson, 1997). “Actieve” zoekers verkennen daartegen op eigen houtje het internet omwille

van een tekort aan informatie (Josefsson, 2006; Wilson, 1997). Dit zal echter vaak leiden tot

een overvloed aan nieuwe gegevens, waar de persoon in kwestie niet goed mee om zal kunnen

gaan (Josefsson, 2006). Men zal, zoals reeds werd aangehaald, niet kunnen inschatten wat nu

echt relevant is voor de eigen situatie en wat niet (Vedder, 2003).

Bij het geven van informatie is het belangrijk dat artsen en verpleegkundigen ook de

nodige internetadressen aanbieden aan de koppels, waarop zij terecht kunnen. Dit wordt

blijkbaar nog te weinig gedaan. Negen op tien surfende koppels maakt gebruik van

zoekmachines om nuttige websites te vinden, terwijl maar 28 procent naar websites surft die

men kent dankzij het fertiliteitscentrum (Huang et al., 2003). Weinig artsen zouden zich echt

zorgen maken over het feit dat allerlei informatie zomaar door iedereen op het internet te

lezen is, ook al zou men vaak de nodige medische kennis moeten hebben om alles goed te

plaatsen (Vedder, 2003). Bovendien komt men via zoekmachines vaak als eerste bij

commerciële websites uit in plaats van bij non-profit websites (Marriott et al., 2008). Naast

het doorverwijzen naar interessante websites kan men de patiënt ook een beveiligde “Personal

Health Record (PHR)” aanbieden. Hierop kan men dan online alle onderzoeksresultaten,

samen met hun interpretatie door de arts, bekijken (Tuil et al., 2009). Op deze manier kan het

internet worden aangewend om de relatie arts-patiënt te verbeteren (Josefsson, 2006).

Page 17: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 16

Naast deze problemen rond de kennis bij de patiënt heeft de steeds betere

behandelbaarheid van vruchtbaarheidsproblemen ertoe bijgedragen dat de emotionele kant

van het verhaal meer en meer wordt geminimaliseerd (Cousineau & Domar, 2007). Wanneer

met het starten van de nazorg de behandeling op zich beëindigd lijkt, beginnen de ingrijpende

emoties echter meestal pas (Tuil et al., 2009). De meeste vrouwen verwachten op dat moment

ook de nodige psychologische steun van hun arts, maar krijgen ze niet (Cousineau & Domar,

2007).

De problemen om voldoende informatie en psychologische steun te krijgen van het

medisch personeel geven aanleiding tot de zevende en laatste onderzoeksvraag:

Onderzoeksvraag 7: In welke mate vormt de tevredenheid over het fertiliteitscentrum bij

personen in een ivf-behandeling een bepalende factor in hun internetgebruik?

Naast de gebruikte “Algemeen model van informatiegedrag” van Wilson kunnen de

gevonden determinanten ook op een andere wijze worden onderverdeeld. Een alternatieve

voorstelling, waarbij meer de nadruk wordt gelegd op de causale verbanden tussen alle

factoren, wordt gegeven in bijlage. Hierbij wordt een onderverdeling gemaakt tussen de

persoonlijke factoren en de factoren van de behandeling, die samen de individuele ervaring

van de behandeling bepalen. Deze zogenaamde probleemervaring wordt vervolgens

veruitwendigd door de gebruikte copingstijl en het eigenlijke internetgebruik. Het

belangrijkste verschil met het model van Wilson vormt aldus dat de steun van de omgeving en

het medisch personeel in deze voorstelling helemaal vooraan geplaatst wordt.

Methode

Onderzoeksmethode, -instrument en steekproef

Vanuit het explorerende karakter van het huidige onderzoek en de situering ervan binnen

de Uses and Gratifications-benadering werd een survey als meest geschikte

onderzoeksmethode bevonden. Ten opzichte van andere manieren van dataverzameling is

deze techniek immers de uitgesproken manier om zowel inzicht te krijgen in de beschrijvende

Page 18: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 17

variatie van het internetgebruik, als te peilen naar de verklarende oorzaken van dit gedrag

door middel van achtergrondkenmerken en attitudes. Bovendien kan op deze manier een grote

onderzoeksgroep op relatief korte termijn worden bereikt. Als concreet onderzoeksinstrument

werd vervolgens gekozen voor een schriftelijke vragenlijst, ingevuld door de respondenten

zelf. Omwille van de gevoeligheid van het thema en de beperking van de tijdskosten voor de

onderzoeker is een papieren enquête te prefereren boven een telefonisch of face-to-face

afgenomen interview. Op deze manier wordt ook de intra-interviewer variabiliteit, evenals de

mogelijkheid tot het stellen van subjectieve vragen en het geven van sociaal wenselijke

antwoorden zoveel mogelijk vermeden. Een bevestiging in de keuze voor dit instrument wordt

gevonden in het feit dat de nodige data ook bij gelijkaardig onderzoek op deze manier werd

bekomen.

Voor het opstellen van de enquête werd vertrokken van de tijdens de literatuurstudie

gevonden mogelijke determinanten voor het specifieke internetgebruik bij koppels in een ivf-

behandeling. Dit resulteerde in een 81-items vragenlijst. Hieronder bevinden zich 31

stellingen, waarin wordt gevraagd naar de mening van de respondent over de eigen

persoonlijkheid, het specifieke internetgebruik en de behandeling zelf. Een klassieke vijfpunts

Likertschaal vormt de antwoordmogelijkheid voor deze stellingen. De afhankelijke variabelen

werden gemeten aan de hand van verschillende vragen over het specifieke internetgebruik

gedurende de afgelopen week. Om een mogelijk verband met de behandelingsfase te

onderzoeken, werd ook voor deze variabele gevraagd in welke fases men zich gedurende de

afgelopen week bevond. Deze eerder beperkte periode zorgde bij de respondenten voor een zo

waarheidsgetrouw mogelijke herinnering van het surfgedrag. De complexiteit van het

kenmerk ‘gebruikte copingstijl’ maakte dat verschillende vragen voor dit aspect werden

geformuleerd, met name respectievelijk vier en zes vragen per stijl. Alvorens te starten met de

analyses, zou dan één omvattende variabele per copingstijl worden gevormd. Hoe dit precies

werd aangepakt, komt verder in dit methodehoofdstuk aan bod. Belangrijk is wel dat het hier

specifieke vragen over de motieven voor het internetgebruik betreft, in plaats van stellingen

over de manier waarop men in het algemeen met de behandeling omgaat. Verder werden aan

de vragenlijst twee open vragen toegevoegd, waarin respondenten de mogelijkheid kregen om

hun mening over de website van het fertiliteitscentrum neer te schrijven, evenals de

internetadressen van de bezochte niet-commerciële vruchtbaarheidswebsites. Voor de

bepaling van de volgorde van de vragen dient tot slot te worden opgemerkt dat in het

bijzonder werd gelet op de gevoeligheid van sommige aspecten. Daarom werd er voor

Page 19: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 18

geopteerd om eerst naar de persoonskenmerken en het specifieke internetgebruik voor

websites over ivf en vruchtbaarheidsproblemen te peilen, alvorens te informeren naar de

tevredenheid over het medisch personeel en de ervaren gevolgen van de behandeling. Ter

afsluiting van de enquête werd gevraagd naar het algemeen internetgebruik en de

surfvaardigheid van de persoon.

Als onderzoekseenheid werd gekozen voor de individuele patiënte en haar partner. In de

meeste gevallen hebben eerdere studies enkel aandacht voor de patiënte. De emoties en het

surfgedrag van de partner worden meestal niet bestudeerd. Deze vaststelling wordt ook in de

literatuur meermaals bevestigd (Cousineau & Domar, 2007; Sherman et al., 2004). Mogelijk

komt dit doordat een aantal wetenschappers van mening zijn dat een

vruchtbaarheidsbehandeling geen enkele invloed heeft op de gevoelens van bezorgdheid en

depressie bij de partner (Verhaak et al., 2005). De huidige studie wil echter ook de nodige

aandacht schenken aan deze ietwat vergeten groep. Desondanks wordt als

waarnemingseenheid niet gekozen voor het koppel als geheel, omdat men sterk kan

vermoeden dat er toch enige substantiële verschillen zijn tussen beide partners. Daarom

werden twee identieke vragenlijsten voorzien, welke beide partners afzonderlijk dienden in te

vullen.

Uit de populatie van Vlaamse koppels in een ivf-behandeling werd vervolgens een

steekproef genomen door middel van een selectie van twee fertiliteitscentra. Het betreft hier

het Centrum voor Reproductieve Geneeskunde van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen en

het Leuven Institue For Infertility & Embryology (L.I.F.E.). Om een hogere respons te

bewerkstelligen werd er immers voor geopteerd om de enquêtes niet op te sturen, maar mee te

laten geven door de artsen en verpleegkundigen in deze centra. Het medisch personeel kon de

koppels op deze manier extra tot deelname aansporen. Ook kan sterk worden vermoed dat het

ontvangen van een enquête per post enig wantrouwen en dus een lagere respons met zich zou

kunnen meebrengen. Daarnaast verzekert deze werkwijze de privacy van de patiënte, omdat

er geen transfer van persoonlijke gegevens tussen fertiliteitscentrum en onderzoeker

plaatsvindt. Er dient tot slot benadrukt te worden dat er in dit onderzoek voor werd gekozen

om enkel Vlaamse koppels in de onderzoekspopulatie op te nemen. Waalse en Nederlandse

koppels werden aldus niet uitgenodigd tot deelname, dit om een eventuele invloed van het

surfgedrag door culturele aspecten zo veel mogelijk te vermijden.

Page 20: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 19

In beide fertiliteitscentra werd gelijktijdig met de dataverzameling gestart op maandag 1

maart 2010. Aan de eerste 75 patiënten die vanaf deze datum op consultatie kwamen en

voldeden aan de populatievoorwaarden werd, al dan niet in het bijzijn van de partner, een

envelop meegegeven. Hierin bevonden zich allereerst twee identieke vragenlijsten en twee

antwoordenveloppen. Ook werd er telkens een begeleidingsbrief meegegeven, waarin het doel

van het onderzoek werd verduidelijkt, evenals de volledige anonimiteit van deelname. In het

belang van een correcte beantwoording van de vragen rond de tevredenheid over het

fertiliteitscentrum werd benadrukt dat de individuele antwoorden niet aan het medisch

personeel zouden worden overgemaakt. Tot slot verduidelijkte de begeleidingsbrief de wijze

van terugbezorging. Dit kon door de envelop bij de volgende afspraak te deponeren in een

doos in de wachtzaal of deze op te sturen met de post. Er werd aan het medisch personeel

gevraagd om twee postzegels mee te geven aan elke patiënte die deze laatste manier

prefereerde. Voor deze terugbezorging van de ingevulde enquêtes werd een ruime periode

voorzien. Personen kregen hiervoor de tijd tot vrijdag 16 april 2010, wat voor elke persoon

minstens één maand na ontvangst van de envelop betekende.

In de praktijk bedroeg de periode waarop de 300 vragenlijsten werden meegegeven

ongeveer drie weken. Dit toont in belangrijke mate de representativiteit van de gekozen

steekproef voor de populatie binnen elk centrum aan. Elke patiënte in een ivf-behandeling

bezoekt binnen deze tijdspanne minstens één maal haar arts. Aldus kan worden besloten dat

elk koppel dat op het moment van dataverzameling in behandeling was in één van beide

centra een vragenlijst heeft ontvangen.

Responsratio, hercodering en kenmerken van de respondentengroep

Van de 299 werkelijk bezorgde vragenlijsten (één patiënte was alleenstaand, waardoor de

tweede vragenlijst hier niet wordt meegerekend) werden er 153 terug ontvangen. In 75

gevallen ging het om patiënten en hun partners van het Centrum voor Reproductieve

Geneeskunde van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen, terwijl 69 enquêtes van het Leuven

Institute For Infertility & Embryology (L.I.F.E.) afkomstig bleken. Concreet werden de

gegevens van 78 koppels verzameld, waarbij de vragenlijst in 94,8% van de gevallen door

beide partners werd ingevuld. Onder de respondentengroep bevonden zich twee koppels met

beide partners van hetzelfde geslacht, alsook één alleenstaande patiënte. Dit alles zorgt voor

Page 21: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 20

een responsratio van 51,17%. Deze ietwat lagere respons kan enerzijds te wijten zijn aan het

feit dat het invullen van de vragenlijsten volledig anoniem gebeurde. Er kon derhalve niet

persoonlijk bij de koppels worden opgevolgd of men de survey reeds had ingevuld. Niettemin

werd gepoogd om de responsratio te verhogen door een meer algemene opvolging toe te

passen. Zo werd het medisch personeel aangespoord om gedurende de onderzoeksperiode aan

elk koppel te vragen of men reeds een vragenlijst had gekregen, en zo ja, of men deze reeds

had ingevuld en terugbezorgd. Daarnaast werd na deze periode gedurende twee weken een

extra aansporing tot terugbezorging in beide wachtzalen opgehangen. Dit laatste had echter

een gering effect, wellicht omdat koppels die niet wensten te participeren de enquêtes reeds

hadden weggegooid, zodat deelname sowieso niet meer mogelijk was. Naast deze anonimiteit

kan de lage responsratio ook worden verklaard door het feit dat er, in tegenstelling tot andere

studies met een hogere responsgraad, niet werd gevraagd naar een verbale toestemming

alvorens de envelop mee te geven. Studies waarbij de vragenlijsten enkel werden meegegeven

aan die patiënten die reeds interesse hadden spreken weliswaar van een hogere respons, maar

de representativiteit van deze onderzoeken valt hier in vergelijking met deze studie evenzeer

te betwisten.

De ingevulde vragenlijsten werden op systematische wijze ingevoerd in het

analyseprogramma SPSS 16.0 for Mac. Op basis van twee selectievariabelen werd het

databestand allereerst gefilterd. Zowel personen die thuis niet over een computer met

internetaansluiting beschikken als personen die het Nederlands niet als moedertaal hebben

werden niet in aanmerking genomen voor de analyse. Tot de laatste selectievariabele werd

besloten omwille van de mogelijkheid tot verkeerde interpretatie van de verschillende

stellingen. Na filtering werden 94,12% of 144 van de 153 respondenten weerhouden.

Alvorens over te gaan tot de analyse van het databestand werden voor alle variabelen eerst

de nodige descriptieve gegevens opgevraagd. Op basis van de verkregen frequenties en

gemiddelden werden vervolgens 46 nominale en ordinale variabelen gehercodeerd. Deze

ingreep had tot doel elke antwoordcategorie voldoende respondenten te laten bevatten, om zo

tot een meer adequate analyse te kunnen komen. Allereerst werden alle stellingen

gehercodeerd van een vijfpunts naar een driepunts Likertschaal (oneens – neutraal – eens). Dit

volgde uit de vaststelling dat de meeste variabelen slechts een aantal respondenten in de

extreme antwoordmogelijkheden bevatte. Vanwege de kleine groep personen in deze situatie

werden de variabele rond het al dan niet zelf hebben van kinderen uit een eerdere relatie en de

Page 22: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 21

variabele waarbij de partner reeds kinderen heeft samengevoegd tot één variabele rond de

aanwezigheid van stiefkinderen in het gezin. Verder maakten de frequentietabellen duidelijk

dat er slechts weinig respondenten over een diploma beschikten dat lager was dan hoger

secundair onderwijs. Daarom werd de variabele ‘diploma’ omgevormd tot een dichotome

variabele (Geen hoger onderwijs – Hoger onderwijs).

Daarnaast werd gekeken naar de variabelen van het databestand met gegevens over het

internetgebruik. Voor het specifieke surfgedrag voor websites rond de

vruchtbaarheidsproblematiek zelf viel voor elk van deze zeven variabelen op dat er een sterke

concentratie binnen de categorieën “Geen enkele keer” en “Eén of twee keer” bestaat.

Daarom werden deze variabelen enerzijds gehercodeerd tot drie categorieën (Geen enkele

keer – Sporadisch (Eén of twee maal per week) – Regelmatig (meer dan twee maal per

week)), terwijl een latere bestudering van het al dan niet surfen een aanmaak van zeven

dichotome ja-neen variabelen noodzakelijk maakte. Binnen de variabele ‘surfsamen’ werd de

derde antwoordcategorie weggelaten voor analyse, omdat deze slechts twee respondenten

bevatte. Aldus resulteerde dit in een nieuwe, dichotome variabele. Als laatste werden elk van

de drie variabelen waarin het algemeen internetgebruik centraal staat gehercodeerd. De

variabele ‘surfaantal’ bevatte slechts drie respondenten die nooit surfen. Daarom werd

gekozen voor een hercodering van vijf naar drie mogelijkheden (Nooit of soms (Maximaal

twee dagen per week) – Regelmatig (drie tot zes dagen per week) – Dagelijks). Omwille van

het lage aantal antwoorden in de hoogste antwoordencategorieën werden binnen de variabele

‘surfduur’ alle respondenten met een surfsessieduur van meer dan één uur in eenzelfde groep

samengenomen. Binnen de variabele ‘surfvaardigheid’ werden de drie laagste

antwoordcategorieën tot één mogelijkheid omgevormd, om zo tot een dichotome variabele

(Slecht, niet goed of gemiddeld – Goed tot zeer goed) te komen.

Naast deze hercoderingen werd binnen de variabele die peilt hoe lang men reeds een

kinderwens heeft één outlier van 25 jaar verwijderd. Dit antwoord, dat veertien jaar

verwijderd ligt van het op één na hoogste antwoord, is afkomstig van de enige alleenstaande

respondent in het databestand. Vier stellingen en zes vragen rond copingstijl werden

omgevormd tot twee nieuwe intervalvariabelen ‘probcop’ en ‘emocop’. Bij de gehercodeerde

stellingen werd aan de antwoordmogelijkheden “oneens”, “neutraal” en “eens” respectievelijk

nul, één en twee punten toegewezen. Hiermee in lijn kwam bij de dichotome ja/nee vragen

een negatief antwoord overeen met nul punten, terwijl een positief antwoord twee punten

Page 23: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 22

opleverde. Dit resulteerde in een score tussen nul en acht punten voor problem-focused

coping en tussen nul en tien punten voor emotion-focused coping, waarbij een hogere score in

beide gevallen positief correleert met de mate van toepassing van deze copingstijl. Voor de

vier dichotome vragen rond het actieve zoekgedrag van de surfende koppels werd op

identieke wijze een intervalvariabele ‘passiefactiefzoeken’ aangemaakt, waarbij een hogere

score op een schaal tussen nul en acht overeenkomt met een actiever zoekgedrag. Om

vertekening te vermijden werden geen scores berekend voor personen met minstens één non-

respons item onder de vragen en stellingen.

Op basis van deze herwerkte gegevens kunnen voor de respondentengroep nu enkele

algemene kenmerken worden vermeld. De patiënten zijn gemiddeld 32 jaar oud, met één 44-

jarige en drie 23-jarige patiënten als extremen. Bij de partners is er met één 22-jarige en één

56-jarige respondent een grotere spreiding van leeftijd merkbaar. Bij deze groep is de

gemiddelde leeftijd met 34 jaar ook iets hoger. Personen in een relatie zijn gemiddeld 7,8 jaar

samen met hun partner, met een variantie tussen twee en twintig jaar en zes jaar als meest

voorkomende antwoord. De ondervraagde patiënten en partners zijn hierbij in respectievelijk

58,1% en 59,4% van de gevallen gehuwd en hebben in respectievelijk 30,1% en 28,6% van de

gevallen reeds kinderen met hun huidige partner. Bij 16,7% van de koppels werden reeds

kinderen verwekt dankzij een ivf-behandeling. Verder hebben 11,5% van de koppels één of

meer stiefkinderen binnen het gezin. Op het moment van deelname aan het onderzoek hebben

koppels gemiddeld reeds 39 maanden een kinderwens, waarbij de kortste periode twee

maanden bedraagt en de langste elf jaar. Gemiddeld heeft men hierbij reeds twee volledige

pogingen achter de rug. Bij 20,5% van de koppels werd voor de eerste maal een ivf-

behandeling uitgevoerd. Drie koppels hadden reeds zes of meer pogingen ondernomen en

volgden de behandeling dus zonder enige vorm van terugbetaling van de ziekteverzekering.

Op professioneel gebied hebben 94,6% van de patiënten en 97,1% van de partners een job.

In respectievelijk 79,7% en 97,1% van de gevallen gaat het om een voltijdse betrekking.

Onder de personen zonder werk bevinden zich twee werklozen, twee huisvrouwen, één

arbeidsongeschikte en één respondent met een onbekende oorzaak. Verder heeft 55,7% van de

partners en 73,0% van de patiënten hoger onderwijs gevolgd. Onder de partners maakt 57,1%

dagelijks gebruik van het internet, waarbij 23,3% een duur per surfsessie opgeeft van meer

dan één uur. Patiënten surfen met 43,8% van de respondenten minder vaak dagelijks en

hebben met 12,5% van de antwoorden ook minder vaak surfsessies van meer dan één uur. Tot

Page 24: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 23

slot meent een meerderheid van 64,3% van de partners en 61,6% van de patiënten over een

goede tot zeer goede surfvaardigheid te beschikken.

Resultaten

De gerapporteerde resultaten voor dit onderzoek kunnen worden onderverdeeld op basis

van drie deelanalyses. In een eerste stap wordt een algemeen beeld geschetst van het bezoeken

van websites rond ivf en vruchtbaarheidsproblemen door koppels in deze behandeling. Zoals

reeds in de literatuurstudie werd vermeld, is het wetenschappelijk materiaal rond dit

onderwerp immers schaars. Dit maakt het zeker nuttig om eerst te controleren hoeveel

personen dit gedrag stellen, hoe vaak men deze websites bezoekt en welke soorten websites

hierbij vooral worden gefrequenteerd. In deze eerste analyse wordt een vergelijking gemaakt

tussen het gedrag van patiënten en dat van hun partners. Met deze basis kan dan op een meer

adequate wijze worden ingegaan op de determinanten voor dit surfgedrag. In twee identieke

afzonderlijke analyses voor beide respondentengroepen wordt bepaald welke factoren precies

een significante invloed hebben op de verschillende kenmerken van het internetgebruik. Er

wordt telkens uitgegaan van een klassiek betrouwbaarheidsniveau van 95%. Afsluitend

worden alle weerhouden determinanten in een logistische regressie op het al dan niet surfen

naar specifieke websites samengebracht.

Beschrijving van het specifieke surfgedrag bij patiënten en hun partners

Allereerst is het wenselijk om te kijken naar de mate waarin koppels gebruikmaken van het

internet in hun zoektocht naar informatie en steun, evenals welke sites het meeste worden

bezocht. Hiermee wordt een antwoord gevormd op de eerste onderzoeksvraag. Onder de

patiënten heeft 45,9% gedurende de afgelopen week minstens één maal een website over

fertiliteitsproblemen bezocht. Bij de partners gaat het om een niet-significant kleinere groep

van 32,9% van de respondenten. Het percentage surfers voor patiënten komt enigszins

overeen met eerder onderzoek, waar cijfers tussen 45 en 58% werden gevonden. Er is wel een

significant verschil tussen beide groepen voor de vraag hoe vaak men deze websites bezoekt

(χ2(1, N=57) = 9.596, p=.002). Bij de partners bezoekt slechts 4,3% meer dan twee maal per

week websites over fertiliteitsproblemen, terwijl maarliefst 41,2% van de surfende patiënten

Page 25: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 24

een regelmatig gedrag vertoont. Een merendeel van 59,4% van de patiënten en 55,6% van de

partners surft hierbij gemiddeld een halfuur per sessie. 77,2% van de respondenten gaf aan

reeds voor de behandeling informatie te hebben gezocht op het internet. In 72,7% van de

gevallen had men ook al eens de website van het eigen centrum bezocht, zonder significant

verschil tussen patiënten en partners.

Voor de websitevoorkeur kan worden opgemerkt dat surfende patiënten gedurende de

afgelopen week significant vaker gespecialiseerde niet-commerciële websites, discussiefora

en websites van fertiliteitscentra bezochten dan partners (zie Tabel 1). De meest genoemde

niet-commerciële websites waren deverdwaaldeooievaar.be, baby.be en 9maand.be.

Nieuwsartikels rond ivf bleken binnen de partnergroep dan weer significant vaker gelezen. De

lagere percentages in vergelijking met de patiëntengroep voor de andere vijf websitetypes kan

worden verklaard door het feit dat surfende patiënten significant meer verschillende soorten

websites bezoeken dan partners (t(54) = 2.447, p=.018). Er is echter geen significant verschil

tussen het aantal patiënten en partners dat gedurende deze week minstens één website

meermaals heeft bezocht. Voor de surfende groep in zijn geheel ligt dit percentage

respondenten op 64,9%.

Tabel 1

Verschil in websitevoorkeur tussen specifiek surfende patiënten en partners

Patiënten Partners Sign.

Gespecialiseerde niet-commerciële websites 88.2% 45.5% .001

Discussiefora 61.8% 34.8% .046

Websites van fertiliteitscentra 61.8% 30.4% .020

Nieuwsartikels over ivf 29.4% 56.5% .041

Persoonlijke weblogs

Websites van farmaceutische bedrijven

20.6%

14.7%

13.0%

21.7%

n.s.*

n.s.*

* n.s. = niet significant

Als er vervolgens wordt gekeken welke copingstijl achter dit internetgebruik schuilgaat,

valt allereerst op dat patiënten met een gemiddelde van 4,94 op 10 een significant sterkere

emotion-coping toepassen dan partners (t(51) = 2.314, p=.025). Deze laatste groep heeft

slechts een gemiddelde van 3,77 op deze schaal. Er werd geen significant verschil gevonden

voor de andere copingstijl, evenals voor het actief zoekgedrag. Voor deze schalen werd

Page 26: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 25

respectievelijk een gemiddelde vastgesteld van 6,02 en 4,42 op 8. Verder kunnen ter

volledigheid nog volgende aspecten worden vermeld. Indien partners specifieke websites

wensen te bezoeken, doen zij dit in vergelijking met patiënten in significant meer gevallen

voornamelijk samen in plaats van alleen (χ2(1, N=57) = 4.301, p=.038). Met 96,7% surft bijna

elke patiënt voornamelijk alleen, tegenover een kleinere meerderheid van 77,8% van de

partners. Onder de bevraagde personen surfte 82,5% uitsluitend naar Nederlandstalige

websites en vond 66,7% één of meer websites door gebruik te maken van een zoekmachine.

Tot slot geeft 83,6% van de respondenten aan kritisch om te gaan met wat men op het internet

leest over de behandeling. Voor geen van deze laatste drie variabelen werd een significant

verschil tussen beide onderzoeksgroepen gevonden.

Selectie van de significante determinanten voor het internetgebruik

In een volgende stap kan nu worden bepaald welke determinanten een significante invloed

hebben op deze aspecten van het specifieke surfgedrag van koppels in een ivf-behandeling.

Dit gebeurt door middel van een bivariate analyse met bijbehorende chi2-, T- en F-tests. Om

het overzicht voor de lezer te bewaren, worden in deze sectie systematisch de zes laatste

onderzoeksvragen uit de literatuurstudie overlopen.

Behandelingskenmerken: Partners die gedurende de voorbije week specifiek surften

hadden gemiddeld 1,09 mislukte pogingen achter de rug, terwijl deelnemers die geen websites

hadden bezocht met 2,26 pogingen gemiddeld significant langer met de behandeling bezig

waren (t(68) = -2.537, p=.013). Bij patiënten werd een gelijkaardig, zij het slechts quasi-

significant verband aangetroffen (t(72) = -1.902, p=.061). Partners die websites rond

vruchtbaarheidsproblemen bezochten hadden met gemiddeld 28,95 maanden ook een

significant minder langdurige kinderwens in vergelijking met niet-specifiek surfende partners.

Het verschil bedroeg hierbij 14,6 maanden (t(63.986) = -2.827, p=.006). Daarnaast blijkt voor

beide onderzoeksgroepen dat respondenten die reeds kinderen hebben dankzij ivf significant

minder geneigd zijn om naar deze websites te surfen dan personen die nog geen succesvolle

behandeling hebben meegemaakt (zie Tabel 2). Ervaren patiënten die in deze situatie toch

specifiek surften hadden een duidelijk hogere voorkeur voor persoonlijke weblogs dan andere

patiënten (χ2(1, N=34) = 8.196, p=.004).

Page 27: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 26

Tabel 2

Verband tussen percentage patiënten en partners dat specifiek surft en het al dan niet reeds

hebben van kinderen dankzij een ivf-behandeling Reeds kinderen

dankzij ivf

Nog geen kinderen

dankzij ivf

Sign.

Patiënten

Partners

15.4%

0.0%

52.5%

40.4%

.015a

.005b a (χ2(1, N=74) = 5.931, p=.015) b (χ2(1, N=70) = 7.813, p=.005)

Voor de voorkeuren van specifieke websitetypes onder de surfende patiënten kan worden

gezegd dat discussiefora significant minder vaak werden bezocht in de fase waarin de

embryo’s in de baarmoeder werden teruggeplaatst, ten opzichte van patiënten in andere

behandelingsmomenten (χ2(1, N=34) = 4.330, p=.037). Websites van vruchtbaarheids-

klinieken werden significant meer bezocht door patiënten die tijdens de bewuste week een

pick-up hadden ondergaan (χ2(1, N=34) = 4.510, p=.034), maar hadden een lagere voorkeur

bij patiënten die een puffer gebruikten (χ2(1, N=34) = 6.275, p=.012). In deze fase gingen

patiënten dan weer significant vaker over tot het actief posten van berichten op discussiefora

(χ2(2, N=32) = 1.008, p=.006). Dit is ook het geval voor patiënten die zich in de stimulatiefase

bevonden (χ2(2, N=32) = 6.508, p=.039).

Emoties en copingstijl: Patiënten die het gevoel hadden dat ze de behandeling hadden

onderschat bleken in significant meer gevallen specifiek te surfen dan respondenten die dit

gevoel niet ervoeren (χ2(2, N=70) = 8.957, p=.011). Dit was ook het geval voor behandelde

vrouwen die het hebben van een kind als een belangrijk levensdoel beschouwden (χ2(1, N=74)

= 3.594, p=.058). Deze groep surfte hierbij significant langer naarmate zij meer fysieke

ongemakken hadden (χ2(4, N=31) = 9.845, p=.043). Partners gaan dan weer significant vaker

over tot websitebezoek wanneer zij zich onzeker voelen over het resultaat van de behandeling

(χ2(2, N=68) = 6.843, p=.033) en deden dit per sessie ook langer naarmate zij meer moeite

hadden om met probleemsituaties in het algemeen om te gaan (χ2(4, N=18) = 1.800, p=.001).

Er werden geen verbanden gevonden voor de twee copingstijlen, noch voor het verlies van

controle, de invloed op het dagdagelijkse leven en het al dan niet hebben van problemen met

de flexibiliteit die de behandeling met zich meebrengt.

Page 28: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 27

Achtergrondkenmerken: Onder de patiëntengroep werd significant vaker specifiek

gesurft naarmate men ook in het algemeen meer van het internet gebruikmaakte (χ2(4, N=74)

= 1.258, p=.014). Met een gemiddelde leeftijd van 31 jaar zijn specifiek surfende patiënten

ook gemiddeld twee jaar jonger dan respondenten die geen websites bezoeken. Het gaat hier

echter slechts om een quasi-significant verband (t(72) = 1.922, p=.059). Bij partners gaat het

echter wel om een significant leeftijdsverschil van drie jaar, waarbij de surfende partner

gemiddeld 32 jaar oud is (t(68) = 2.098, p=.040). Deze laatste respondentengroep blijkt

significant vaker over te gaan tot het bezoeken van websites rond infertiliteit wanneer zij nog

geen kinderen hadden in hun huidige relatie (χ2(1, N=70) = 4.047, p=.044). Bij specifiek

surfende patiënten had deze variabele een negatieve invloed op de surfduur per sessie (χ2(2,

N=32) = 9.593, p=.008). Partners die geen websites wensten te bezoeken hebben in

vergelijking met hun surfende tegenhangers ook gemiddeld 2,1 jaar langer een relatie (t(68) =

-2.056, p=.044).

Hoe lang behandelde vrouwen per sessie surften had een positieve correlatie met de

sessieduur voor algemeen internetgebruik (χ2(8, N=32) = 1.830, p=.019) en het al dan niet

hebben van een deeltijdse betrekking (χ2(2, N=30) = 1.111, p=.004). Tot slot bleken specifiek

surfende samenwonende partners significant vaker gespecialiseerde niet-commerciële

websites te bezoeken dan gehuwde partners (χ2(1, N=22) = 4.455, p=.035), terwijl

farmaceutische websites vaker werden bezocht naarmate partners ouder waren (t(21) = -

7.078, p=.014). De opleidingsgraad en de subjectieve surfvaardigheid resulteerde niet in

significante verbanden met het surfgedrag.

Sociale steun: Er werd een atypisch verband gevonden tussen het al dan niet surfen en het

krijgen van voldoende steun, waarbij partners die konden rekenen op hun directe omgeving in

significant meer gevallen specifieke websites bezochten (χ2(2, N=69) = 7.263, p=.026). Ook is

er een quasi-significant positief verband tussen het al dan niet surfen door partners en het al

dan niet hebben van een eerder kleine familie- en vriendenkring (χ2(2, N=70) = 4.727,

p=.094), evenals een negatieve relatie met de mate waarin men zichzelf als een sociaal

persoon beschouwt (χ2(2, N=70) = 5.438, p=.066). Partners die op een discussieforum

meenden kwijt te kunnen wat ze niet met familie en vrienden kunnen bespreken surften

daarnaast significant langer per surfsessie (χ2(4, N=18) = 1.879, p=.001). Er werd geen

verband gevonden voor de mate waarin men bij de partner terecht kan bij problemen en voor

de mate waarin de werkgever begrip heeft voor de situatie.

Page 29: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 28

Fertiliteitscentrum: Partners die aangaven niet altijd bij hun arts terecht te kunnen met

hun vragen bleken in quasi-significant meer gevallen terug te vallen op websites over deze

problematiek (χ2(2, N=69) = 5.371, p=.068). Dit is eveneens het geval wanneer men de uitleg

van de arts niet goed begreep (χ2(2, N=68) = 8.059, p=.018). Surfende partners bezochten

gedurende de afgelopen week ook regelmatiger websites rond vruchtbaarheidsproblemen

naarmate zij minder tevreden waren over de behandeling (χ2(1, N=23) = 4.966, p=.026) en

indien men meende onvoldoende informatie van de arts te hebben gekregen (χ2(2, N=23) =

6.970, p=.031).

Binnen de websitevoorkeur surften significant minder patiënten die een perfecte kennis

hadden van de behandelingsstappen naar gespecialiseerde niet-commerciële websites (χ2(1,

N=32) = 5.878, p=.015), terwijl partners die de uitleg van de arts niet goed begrepen net in

significant meer gevallen dit type website bezochten (χ2(2, N=22) = 9.973, p=.007). Patiënten

met dit gevoel frequenteerden eerder vaker de websites van fertiliteitscentra (χ2(2, N=32) =

6.884, p=.032). Verder bezochten partners vaker discussiefora indien ze het gevoel hadden

niet altijd met hun vragen bij hun arts terecht te kunnen (χ2(2, N=23) = 6.122, p=.047) en

indien ze te weinig info hadden ontvangen vanuit het fertiliteitscentrum (χ2(2, N=23) = 6.010,

p=.050). Het al dan niet werden doorverwezen naar voldoende websites had geen significant

effect op het specifieke surfgedrag van patiënten en partners, alsook de stelling waarin werd

nagegaan of het medisch personeel voldoende aandacht had voor het psychologisch aspect

van de behandeling.

Logistisch regressiemodel voor het al dan niet surfen naar websites rond

fertiliteitsproblemen

Na deze selectie van een aantal significante verbanden per subgroep kan men zich nu

terecht afvragen in welke mate de onafhankelijke variabelen onder controle van de andere

gevonden verbanden hun invloed op het surfgedrag zullen behouden. Om hierop een

antwoord te bieden, werd in een laatste analysefase afzonderlijk voor patiënten en partners

een logistische regressie uitgevoerd van het al dan niet surfen naar vruchtbaarheidswebsites.

Vanwege het beperkte aantal gevonden verbanden en het kleine aantal respondenten per

subgroep werd besloten om voor de andere centrale gebruikskenmerken geen verdere

regressieanalyses uit te voeren. Op basis van het uit de literatuurstudie verkregen schema in

Page 30: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 29

bijlage werden stapsgewijs een aantal onafhankelijke variabelen toegevoegd. Een eerste

“block” bevatte de achtergrondkenmerken van de respondent, gevolgd door een tweede

“block” van relevante behandelingskenmerken en een laatste “block” met variabelen rond de

probleemervaring van de persoon in kwestie. Met deze werkwijze kan worden nagegaan

welke groep variabelen een significant effect heeft op het surfgedrag en wat telkens wordt

bijgebracht aan de verklaarde variantie. Daarnaast biedt dit model bijkomend bewijs voor de

robuustheid van een aantal gevonden bevindingen uit de bivariate analyse.

Na controle van de bivariate analyses bleken drie significante en evenveel quasi-

significante onafhankelijke variabelen in aanmerking te komen voor de patiëntengroep,

tegenover respectievelijk negen en drie voor de partners. Om de interpretatie van het teken

van de gevonden B-coëfficiënten te vereenvoudigen, werd de afhankelijke dichotome

variabele voor beide regressies gehercodeerd, zodat de tweede categorie een positief antwoord

inhield op de vraag of de respondent gedurende de afgelopen week specifieke websites had

bezocht. Voor de categorale onafhankelijke variabelen werd telkens geopteerd voor een eerste

referentiecategorie. Bij de twee dichotome nominale variabelen werd de modale neen-

categorie als referentie genomen.

In een eerste analysepoging werd voor de vragen “Kinderen hebben is een belangrijk doel

in mijn leven” bij de patiëntengroep en “Ik heb reeds kinderen dankzij een ivf-behandeling”,

“Ik krijg voldoende steun van mijn omgeving” en “Ik vind mijzelf een sociaal persoon” onder

de partners onrealistisch hoge B-coëfficiënten en standaardafwijkingen gevonden. Na controle

van de frequentietabellen voor de betreffende variabelen bleken surfende respondenten allen

dezelfde mening te hebben over deze aspecten. Zo vond elke surfende patiënte kinderen

krijgen een belangrijk doel en hadden alle surfende partners nog niet eerder een ivf-

behandeling meegemaakt. In de wetenschappelijke literatuur wordt gesproken van het

zogenaamde “perfect prediction problem” (White, Daniel & Royston, 2010). De opmerkelijke

gevonden resultaten betekenen echter niet dat deze kenmerken niet significant verbonden

zouden zijn met het al dan niet surfen naar websites rond infertiliteit. Er kan enkel worden

gezegd dat een logistische regressie voor deze aspecten niet de aangewezen

onderzoeksmethode is. Daarom werden de regressies voor een tweede maal uitgevoerd,

zonder de storende factoren.

Page 31: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 30

Zoals uit Tabel 3 (in bijlage) blijkt, bleven de drie significante verbanden uit de bivariate

analyse na toevoeging van alle variabelen in het regressiemodel voor patiënten behouden.

Vrouwen in een ivf-behandeling hebben significant vaker kans om te surfen naar websites

rond vruchtbaarheidsproblemen als ze de behandeling hebben onderschat, in het algemeen

ook vaker surfen en nog geen succesvolle ivf-behandeling hebben meegemaakt. Het eerste

model, dat enkel de achtergrondkenmerken bevatte, voegde de meeste verklaarde variantie in

het internetgebruik toe. Ook het toevoegen van de variabele ‘onderschat’ in het derde model

droeg in belangrijke mate bij aan de verklaringskracht. Dit laatste model voorspelde in zijn

geheel bovendien adequaat het al dan niet surfen van patiënten. Voor de partners bleken de

resultaten minder in lijn te liggen met de eerdere bevindingen. Hoewel het volledige model als

significant kan worden beschouwd (zie Tabel 4 in bijlage), konden de hypotheses dat de

individuele kenmerken geen invloed hebben op het surfgedrag niet worden verworpen. Er

dient wel te worden opgemerkt dat de twee door vertekening verwijderde variabelen nog

steeds als significante oorzakelijke factoren voor het internetgebruik bij partners kunnen

worden beschouwd, zij het dat deze verbanden niet kunnen worden bevestigd door middel van

een bijkomende regressie.

Discussie

De laatste jaren kunnen koppels in een ivf-behandeling meer en meer op het internet

terecht voor informatie en voor steun van lotgenoten. Omdat dit ook de nodige risico’s met

zich meebrengt, poogde dit onderzoek tot de achterliggende motivaties van dit internetgebruik

bij patiënten en partners te komen. Welke factoren bepalen of, hoe vaak en naar welke types

websites deze personen surfen? Met de gevonden resultaten hoopt deze studie fertiliteitscentra

en hulpgroepen bijkomende informatie te geven, waardoor zij betere keuzes kunnen maken in

begeleidingsprioriteiten naar de koppels toe. Het is immers belangrijk dat het internet eerder

een beperkte aanvulling voor aspecten zoals steun en begrip vanuit de omgeving vormt, dan

dat dit er een volledige substitutie van is.

Over het internetgebruik zelf kan worden gezegd dat dit medium reeds vrij goed is

geïmplementeerd bij de koppels. Onder de patiënten had 45,9% gedurende de afgelopen week

één of meerdere websites rond vruchtbaarheidsproblemen bezocht, tegenover een iets kleiner

percentage van 32,9% bij de partnergroep. Er kan hier dus geenszins worden gesproken van

Page 32: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 31

een kleine groep respondenten dat de noodzaak voelt om dit gedrag te stellen. Dat deze

percentages in lijn liggen met eerdere recente onderzoeken naar het internetgebruik bij

gezondheidsproblemen, maakt dat er een redelijke representativiteit voor de gehele populatie

kan worden verondersteld. Een opmerkelijk hoog of laag percentage specifieke surfers had

immers een belangrijk signaal kunnen zijn voor een bepaald profiel binnen de non-

responsgroep.

Als men kijkt naar de achterliggende redenen voor dit surfgedrag, vallen telkens duidelijke

verschillen op in motivatie tussen de patiënten en hun partners. Patiënten lijken in de eerste

plaats te worden beïnvloed door achtergrondkenmerken en probleemervaring ten opzichte van

de behandeling. Specifiek gaan behandelde vrouwen vaker over tot het bezoeken van

fertiliteitswebsites naarmate ze een sterker gevoel van onderschatting hebben, in het algemeen

ook meer van het internet gebruikmaken en nog niet eerder een ivf-behandeling hebben

meegemaakt. Hierbij surft men per surfsessie ook langer als men meer fysieke ongemakken

ervaart, in het algemeen ook langer surft per sessie, deeltijds werkt en nog geen kinderen

heeft. Bij partners speelt de omgeving dan weer de belangrijkste rol, samen met de

persoonlijkheid van de persoon in kwestie. De kans dat partners specifiek surfen neemt, net

zoals voor de andere subgroep, toe indien men nog geen kinderen heeft dankzij ivf, maar ook

als men voldoende steun krijgt van de omgeving. Deze bevinding staat volledig tegenover de

hypothese dat koppels door een gebrek aan steun hun toevlucht tot het wereldwijde web

zoeken. Hierbij valt ook op dat partners in vergelijking met patiënten vaker samen surfen. De

tijd die men telkens spendeert aan het bezoeken van websites neemt bij partners toe naarmate

men het gevoel heeft niet altijd met vragen bij de arts terecht te kunnen en men in het

algemeen moeite heeft om met probleemsituaties om te gaan. De probleemervaring speelt

voor partners, in tegenstelling tot voor de patiënten, geen enkele rol, wellicht omdat zij de

behandeling enigszins onrechtstreeks meemaken.

Het verschil in motivatie weerspiegelt zich ook in de verschillende voorkeuren tussen

beide groepen in websitesoorten. Gespecialiseerde niet-commerciële websites bleken het

vaakst bezocht bij de patiëntengroep, terwijl partners in de eerste plaats via nieuwsartikels op

het internet met de problematiek bleken te worden geconfronteerd. Dit, samen met het feit dat

surfende partners significant minder verschillende types websites raadpleegden en dat slechts

4,3% had aangegeven meer dan tweemaal per week een site te bezoeken, is een vrij sterke

aanwijzing dat partners vaker eerder toevallig of ongepland op deze websites terechtkomen,

Page 33: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 32

terwijl patiënten allicht meer weloverwogen aan een surfsessie beginnen. Dit verklaart

mogelijk ook het lagere aantal gevonden determinanten voor de partnergroep. Ter bevestiging

hiervan zou toekomstig onderzoek deze mogelijkheid mee in beschouwing moeten nemen

voor meer diepgaand onderzoek.

De bevindingen houden belangrijke implicaties in voor de fertiliteitscentra, evenals voor de

hulpgroepen gericht op patiënten met vruchtbaarheidsproblemen. Dit onderzoek toont in

zekere zin aan dat een gedifferentieerde aanpak nodig is voor patiënten en partners. De

oorzaken van het specifieke surfgedrag verduidelijken immers dat beide subgroepen

verschillende noden hebben. Patiënten dienen vooral ondersteund te worden in hun ervaringen

tijdens de behandeling. Ivf heeft namelijk een sterke fysische en psychologische impact op de

vrouw in kwestie. Doorverwijzing naar hulpgroepen kan hierbij een oplossing bieden, omdat

men zo rechtstreeks in contact kan komen met lotgenoten. Daartegenover hebben partners

eerder nood aan voldoende betrokkenheid bij de behandeling. Doordat zij vaak minder

intensief met het medisch personeel contact houden dan hun vriendin of echtgenote, moeten

fertiliteitscentra ervoor zorgen dat ook partners zich voldoende geïnformeerd en gesteund

voelen.

Desondanks deze belangrijke conclusies dient te worden opgemerkt dat dit onderzoek ook

een aantal beperkingen inhoudt. De ietwat lage responsratio van 51,17% kan de nodige vragen

oproepen op het gebied van de veralgemeenbaarheid van de gevonden resultaten op de gehele

populatie. Zoals reeds werd aangehaald zijn er echter voldoende aanwijzingen dat de

steekproef vrij representatief was voor alle koppels. Hiermee samenhangend kon op basis van

de kleinere steekproefomvang weinig tot niets worden gezegd over de verschillen tussen

sporadische en regelmatige specifieke surfers. De redenen voor het bezoeken van welbepaalde

websitetypes bleef eveneens vrijwel onbesproken. Dit hoeft echter geen groot nadeel te zijn.

De kern van dit onderzoek is immers zijn explorerende karakter, met als hoofdvraag in welke

mate en waarom het gedrag zich stelt. Een meer omvangrijke en gedetailleerde bestudering

van het gedrag zelf, eventueel met de gevolgen ervan, wordt dan ook overgelaten aan

toekomstig, verdiepend onderzoek over de materie. Hierbij kan dan worden vertrokken vanuit

de basis die in deze studie werd gelegd.

Page 34: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 33

Bibliografie

Cousineau, T. M. & Domar, A. D. (2007). Psychological impact of infertility [Electronic

version]. Best Practice & Research Clinical Obstetrics and Gynaecology, 21(2), 293-

308.

D'Hooghe, T., Enzlin, P. & Vanderschueren, D. (2005). Baby's gevraagd! Over de

mogelijkheden en beperkingen van vruchtbaarheidsbehandelingen. Leuven: Acco, 214

p.

de Boer, C. & Brennecke, S. (2003). Media en publiek. Theorieën over media-impact.

Amsterdam: Boom, 256 p.

Devroey, P. (2004). Buik op kinderslot. Zwanger worden als vrijen niet helpt. Leuven: Van

Halewyck, 271 p.

Epstein, Y. M., Rosenberg, H. S., Venet Grant, T. & Hemenway, N. (2002). Use of the

Internet as the only outlet for talking about infertility [Electronic version]. Fertility And

Sterility, 78(3), 507-514.

Huang, J. Y. J., Al-Fozan, H., Tan, S. L. & Tulandi, T. (2003). Internet use by patients

seeking infertility treatment [Electronic version]. International Journal of Gynecology

and Obstetrics, 83, 75-76.

Josefsson, U. (2006), Patients' Online Information-Seeking Behavior. In M. Murero & R. E.

Rice (Eds.), The Internet and health care (pp. 127-147). Mahwah: Lawrence Erlbaum

Associates.

Kahlor, L. & Mackert, M. (2009). Perceptions of infertility information and support sources

among female patients who access the Internet [Electronic version]. Fertility And

Sterility, 91(1), 83-90.

Page 35: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 34

Lowyck, B., Luyten, P., Corveleyn, J., D'Hooghe, T., Buyse, E. & Demyttenaere, K. (2009).

Well-being and relationship satisfaction of couples dealing with an in vitro fertilization/

intracytoplasmic sperm injection procedure: a multilevel approach on the role of self-

criticism, dependency, and romantic attachment [Electronic version]. Fertility And

Sterility, 91(2), 387-394.

Marriott, J. V., Stec, P., El-Toukhy, T., Khalaf, Y., Braude, P. & Coomarasamy, A. (2008).

Infertility information on the World Wide Web: a crosssectional survey of quality of

infertility information on the internet in the UK [Electronic version]. Human

Reproduction, 23(7), 1520-1525.

Rawal, N. & Haddad, N. (2006). Use Of Internet In Infertility Patients. The Internet Journal

of Gynecology and Obstetrics, 5(2). Retrieved November 14, 2009, from

http://www.ispub.com/journal/the_internet_journal_of_gynecology_and_obstetrics/volu

me_5_number_2_14/article_printable/use_of_internet_in_infertility_patients.html

Sherman, K., Montrone, M. & Miller, S. M. (2004), Infertility and assisted reproduction:

psychosocial aspects. In N. B. Anderson (Eds.), Encyclopedia of Health and Behavior

(pp. 543-547). London: Sage Publications.

Theodosiou, L. & Green, J. (2003). Emerging challenges in using health information from the

internet [Electronic version]. Advances in Psychiatric Treatment, 9, 387-396.

Trotter, M. I. (2008). Patients' use of the Internet for health related matters: a study of Internet

usage in 2000 and 2006 [Electronic version]. Health Informatics Journal, 14(3), 175-

181.

Tuil, W., van Selm, M., Verhaak, C. M., de Vries Robbé, P. F. & Kremer, J. A. M. (2009).

Dynamics of Internet usage during the stages of in vitro fertilization [Electronic

version]. Fertility And Sterility, 91(3), 953-956.

van de Poll-Franse, L. V. & van Eenbergen, M. C. H. J. (2008). Internet use by cancer

survivors: current use and future wishes [Electronic version]. Supportive Care in

Cancer, 16(10), 1189-1195.

Page 36: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 35

Van Selm, M., Tuil, W., Verhaak, C., Woldringh, G. & Kremer, J. (2008). Chat about what

matters most: an analysis of chat contributions posted to an outpatient fertility website

[Electronic version]. CyberPsychology & Behavior, 11(6), 675-677.

Vedder, A. (2003), Betrouwbaarheid van internetinformatie. In J. de Haan & J. Steyaert

(Eds.), Jaarboek ICT en samenleving 2003. De sociale dimensie van technologie (pp.

113-131). Amsterdam: Boom.

Verhaak, C. M., Smeenk, J. M. J., Evers, A. W. M., Kremer, J. A. M., Kraaimaat, F. W. &

Braat, D. D. M. (2007). Women’s emotional adjustment to IVF: a systematic review of

25 years of research [Electronic version]. Human Reproduction Update, 13(1), 27-36.

Verhaak, C. M., Smeenk, J. M. J., van Minnen, A., Kremer, J. A. M. & Kraaimaat, F. W.

(2005). A longitudinal, prospective study on emotional adjustment before, during and

after consecutive fertility treatment cycles [Electronic version]. Human Reproduction,

20(8), 2253-2260.

White, I. R., Daniel, R. & Royston, P. (2010). Avoiding bias due to perfect prediction in

multiple imputation of incomplete categorical variables. Retrieved May 20, 2010, from

http://www.sciencedirect.com/science?_ob=ArticleURL&_udi=B6V8V-4YXK490-

1&_user=10&_coverDate=04%2F24%2F2010&_rdoc=1&_fmt=high&_orig=search&_

sort=d&_docanchor=&view=c&_searchStrId=1343796569&_rerunOrigin=google&_ac

ct=C000050221&_version=1&_urlVersion=0&_userid=10&md5=3c27d7e56555f84ee4

12be8d9cbc5587

Wilson, T. D. (1997). Information behaviour: an interdisciplinary perspective [Electronic

version]. Information Processing & Management, 33(4), 551-572.

Wilson, T. D. (1999). Models in information behaviour research [Electronic version]. Journal

of Documentation, 55(3), 249-270.

Page 37: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 36

Bijlagen

Page 38: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 37

Page 39: Master's Thesis: "Internet use and Infertility. A quantitative analysis of surfing habits of couples in an IVF treatment"

Masterproef: Een kwantitatief onderzoek naar het internetgebruik bij koppels in een ivf-behandeling | 38