methoden voor onderzoek naar temperament bij het … · bij het kiezen van een onderwerp voor de...

56
Promotor: Dr. Moons Literatuurstudie in het kader Medepromotor: Prof. Dr. Ödberg van de Masterproef UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2010-2011 METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET PAARD door Hanne COOLS

Upload: others

Post on 17-Jun-2020

4 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Page 1: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

Promotor: Dr. Moons Literatuurstudie in het kader Medepromotor: Prof. Dr. Ödberg van de Masterproef

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010-2011

METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET PAARD

door

Hanne COOLS

Page 2: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

De auteur en de promotoren geven toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor

persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met

betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

Het auteursrecht betreffende de gegevens vermeld in deze studie berust bij de promotoren. Het auteursrecht

beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en

neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde

studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur en de promotoren zijn niet

verantwoordelijk voor de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 3: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

VOORWOORD

Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds

van jongs af aan koester ik een passie voor paarden en ben ik vooral geïnteresseerd in het gedrag

van deze edele dieren. Het maken van de masterproef bleek een behoorlijke opgave, waarbij ik vooral

werd uitgedaagd om kritisch na te denken. Hoewel ik verschillende moeilijkheden heb ondervonden,

heb ik ook plezier beleefd aan het schrijven van deze masterproef.

Graag wil ik ook van de gelegenheid gebruik maken om hier enkele personen te bedanken voor hun

begeleiding, advies en steun bij het tot stand komen van deze masterproef. Bijzondere dank gaat uit

naar mijn promotoren Prof. Dr. Frank Ödberg en Dr. Christel Moons voor het aanreiken van het

onderwerp, hun uitstekende begeleiding en hun kritische reflectie op mijn werk. Daarnaast wil ik mijn

ouders, broers en mijn vriend bedanken voor het nalezen en voor hun niet aflatende morele steun

gedurende het voorbije jaar.

Hanne Cools

Gent, mei 2011

Page 4: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

INHOUDSOPGAVE

SAMENVATTING .....................................................................................................................................1

I. INLEIDING ............................................................................................................................................2

II. LITERATUURSTUDIE .........................................................................................................................3

1. DEFINITIES VAN TEMPERAMENT ................................................................................................3

2. METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT ..........................................................5

2.1. GEDRAGSTESTEN ..................................................................................................................5

2.1.1. Testen voor de mate van vrees .........................................................................................5

2.1.1.1. Novel stimuli testen ...................................................................................................5

2.1.1.2. Sudden stimuli testen ................................................................................................7

2.1.2. Testen voor de mate van sociaal zijn ................................................................................8

2.1.3. Testen voor het gedrag naar mensen toe ...................................................................... 10

2.1.3.1. Stationary human testen ........................................................................................ 11

2.1.3.2. Moving human testen ............................................................................................. 11

2.1.3.3. Handling by a human testen .................................................................................. 12

2.2. ENQUÊTERING ..................................................................................................................... 13

2.3. FYSIOLOGISCHE METINGEN .............................................................................................. 14

3. DISCUSSIE ................................................................................................................................... 16

3.1.TESTCRITERIA ...................................................................................................................... 16

3.1.1. Standaardisatie .............................................................................................................. 16

3.1.2. Betrouwbaarheid ............................................................................................................ 16

3.1.3. Gevoeligheid .................................................................................................................. 17

3.1.4. Validiteit .......................................................................................................................... 17

3.1.4.1. Externe validiteit ..................................................................................................... 17

3.1.4.2. Interne validiteit ...................................................................................................... 18

3.2. VOORDELEN EN BEPERKINGEN VAN DE ONDERZOEKSMETHODEN ......................... 19

3.3. TOETSING AAN DE WERKDEFINITIE ................................................................................. 21

3.3.1. Drempelwaarde .............................................................................................................. 21

3.3.2. Wijze van uitvoering ....................................................................................................... 21

3.3.3. Consistentie doorheen tijd en situaties .......................................................................... 22

4. CONCLUSIE .................................................................................................................................. 25

II. LITERATUURLIJST .......................................................................................................................... 26

BIJLAGE I ............................................................................................................................................. 30

Page 5: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

SAMENVATTING

Paardeneigenaren beschouwen het temperament als een van de belangrijkste eigenschappen van

hun dier(en). Onderzoek naar temperament kan bovendien nieuwe inzichten verschaffen die kunnen

leiden tot een verbeterd dierenwelzijn door een aangepaste huisvesting of omgang met het dier. Deze

masterproef wil een overzicht en een kritische evaluatie bieden van de verschillende testen naar

temperament van paarden uit de wetenschappelijke literatuur. Met een studie van verschillende

definities werd eerst een duidelijke omschrijving gemaakt, wat leidde tot de volgende werkdefinitie:

“Temperament is de individuele aanleg voor het ervaren van emoties die (mogelijk contextspecifiek)

veruitwendigd worden door gedragingen en die de drempelwaarde en de wijze van uitvoering van

deze gedragingen beïnvloedt. Die aanleg is aanwezig vanaf de jonge levensstadia van het individu

en blijft consistent doorheen tijd en situaties.”

De testen waarmee onderzoekers het temperament trachten te achterhalen, werden opgedeeld in drie

groepen. Een eerste groep zijn de gedragstesten, waarbij paarden geconfronteerd worden met een

uitdaging en hun reacties worden geregistreerd. Een voordeel van deze werkwijze is dat ze objectief is

en een hoge mate van standaardisatie en betrouwbaarheid kan bereiken. Anderzijds is het niet

eenvoudig om eenduidige resultaten te bekomen voor een enkele gedragseigenschap, door tal van

storende (omgevings)factoren. Andere beperkingen zijn dat deze testen slechts momentopnames

bestuderen en dat ze mogelijk weinig overeenkomen met praktijksituaties.

Een tweede manier van testen is enquêtering, waarbij de deelnemers een paard scoren op

gedragseigenschappen. De wetenschappelijke literatuur bevat heel wat verschillende manieren van

scoren. Een enquête moet doordacht opgesteld zijn om de juiste gegevens te bekomen. Hiermee kan

op relatief korte tijd veel informatie verzameld worden, maar ze is steeds in zekere mate subjectief.

Een derde en laatste groep van testen neemt fysiologische parameters in beschouwing. De meest

gebruikte zijn de ademhalings- en hartslagfrequentie en concentraties van catecholamines en cortisol

Ook de basale waarden van serotonine zouden mogelijk lager liggen bij meer reactieve paarden. Bij

de andere parameters wordt er vanuit gegaan dat situaties van stress de waarden doen stijgen. Een

beperking bij deze testen is dat ook de fysieke activiteit die voortvloeit uit de stressreactie een aandeel

heeft in deze stijging, alsook de invasieve wijze van dataverzameling.

Een toetsing van de testresultaten aan de werkdefinitie leert dat het merendeel van de testen meet of

de drempelwaarde voor bepaalde gedragingen overschreden wordt, alsook de wijze waarop de

gedragingen tot uitvoering worden gebracht. Er is ook experimenteel bewijs dat bepaalde

gedragseigenschappen en gemeten parameters consistent zijn doorheen tijd en situaties, zowel bij

testen die peilen naar vrees, sociaal gedrag als de reactie op mensen. Ook resultaten uit enquêtering

bleken in bepaalde gevallen gecorreleerd met resultaten uit gedragstesten en/of gemeten

fysiologische parameters. Echter, de conclusies van diverse onderzoeken hierover lopen uit elkaar,

meer onderzoek hieromtrent is noodzakelijk.

Page 6: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

2

I. INLEIDING

Paardeneigenaren vertonen een bijzondere interesse in het temperament van hun dier(en). Uit een

onderzoek in 2006 van de Haras nationaux français is gebleken dat bij aankoop van een paard in de

eerste plaats wordt gelet op het temperament, nog vóór lichaamsbouw, schofthoogte en zelfs

aankoopprijs (Burger et al., 2008). Bovendien worden er bij een manegepaard andere

karaktereigenschappen verlangd dan bij bijvoorbeeld een sportpaard of politiepaard. Kennis over het

temperament is dus uitermate nuttig bij het aankopen of fokken van het geschikte dier (Mills, 1998;

Visser et al., 2001, 2002).

Daarnaast heeft die kennis zeker ook zijn nut in het streven naar een beter dierenwelzijn. Zo kan

bijvoorbeeld bewuster gekozen worden voor bepaalde speen- of trainingsmethoden (Seaman et al.,

2002; Lloyd et al., 2007). Ook kan het management en de huisvesting aangepast worden naargelang

het karakter van het paard (Visser et al., 2002). Dit laatste is zeker van belang aangezien er grote

individuele verschillen tussen paarden in de omgang met een (minder) aangepaste levensomgeving

(Seaman et al., 2002).

Uit bovenstaand betoog blijkt dat er een grote noodzaak is aan informatie over temperament bij het

paard. Vandaar dat er de laatste decennia talloze studies zijn verricht naar dit onderwerp. Deze

masterproef zal vooreerst stilstaan bij de verschillende definities van temperament die te vinden zijn in

de literatuur. Vervolgens komen de verschillende onderzoeksmethoden, zijnde gedragstesten,

enquêtes en fysiologische metingen, aan bod. Om af te sluiten volgt een kritische evaluatie van deze

onderzoeksmethoden alsook een toetsing aan de werkdefinitie.

Page 7: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

3

II. LITERATUURSTUDIE

1. DEFINITIES VAN TEMPERAMENT

De term “temperament” wordt aangehaald bij het beschrijven van het gedrag of de persoonlijkheid bij

zowel mensen (Buss en Finn, 1987; Goldsmith et al., 1987) als diverse diersoorten, waaronder het

paard. De term is niet eenvoudig te definiëren, enerzijds omdat veel auteurs er geen expliciete

definitie van geven (Hausberger en Richard-Yris, 2005), anderzijds omdat de auteurs die het wel

definiëren, er een verschillende interpretatie aan geven. Voor deze masterproef is het belangrijk om

het begrip duidelijk te definiëren en daarmee ook het onderwerp van de proef inhoudelijk af te

bakenen.

De vroegste definities van temperament leggen vaak de nadruk op het aangeboren zijn. Reeds vroeg

in de vorige eeuw definieerde Hall (1941) temperament algemeen als “the raw stuff of individuals”.

Een meer recente, vaak aangehaalde definitie van temperament die daar enigszins bij aansluit, is

deze van Bates (1989):

“The most general definition of temperament … is that it consists of biologically rooted individual differences

in behavior tendencies that are present early in life and are relatively stable across various kinds of

situations and over the course of time.”

Net als de voorgaande auteurs verwijzen ook Morris et al. (2002a) naar het aangeboren zijn van het

temperament, zij het indirect, door te stellen dat “temperament datgene is dat aanwezig is vanaf de

geboorte”. Later onderzoek toonde echter dat de mate waarin bepaalde kenmerken een genetische

achtergrond hebben, sterk kan verschillen (Hausberger et al., 2004).

Andere definities van temperament leggen andere accenten. Mason (1984) legt meer de nadruk op

reacties van het paard op uitdagingen van verschillende aard: “Temperament is defined as the

individual‟s basic stance towards continuing changes and challenges in its environment”. Vanuit een

derde invalshoek wordt temperament in de wetenschappelijke literatuur benaderd als wat misschien

nog het best omschreven kan worden als “de mate van handelbaarheid”, waarbij begrippen zoals

kalm, (on)rustig, veilig, vriendelijk en meegaand worden gehanteerd (bv. Samoré et al., 1997; Hayes,

1998; Buckley et al., 2004).

Hoewel de invalshoeken met betrekking tot het definiëren van temperament op het eerste zicht

verschillend lijken, is het vaak zo dat de ene de andere niet uitsluit. Bij nader inzicht bestaan er ook

belangrijke overeenkomsten. De definitie van Bates (1989) verwijst expliciet naar de consistentie van

temperament doorheen tijd en situaties, wat ook door andere auteurs wordt erkend (bv. Le Scolan et

al., 1997; Visser et al., 2001; Lansade et al., 2008a), ook door onderzoekers van de humane

wetenschappen (bv. Goldsmith et al., 1987). En hoewel de verwoording verschilt, komt dit ook aan

bod in de definitie van Mason (1984).

Page 8: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

4

De wetenschappelijke literatuur over temperament toont dat het meerdere facetten omvat

(Hausberger et al., 2004). Kenmerken die gelinkt worden aan temperament zijn onder meer

agressiviteit (Haag et al., 1980; Houpt en Kusunose, 2000), nervositeit (Dallaire, 1993; Górecka-

Bruzda en Jezierski, 2010), prikkelbaarheid (Momozawa et al., 2005) en de diverse aspecten van

vrees (Hausberger en Richard-Yris, 2005; Lansade et al., 2008a).

Kenmerken die in de strikte zin van de meeste definities niet onder de noemer van temperament

vallen zijn het vermogen om iets te leren (learning abilities of leervaardigheden) (Visser et al., 2003b;

Hausberger et al., 2004; Hausberger en Richard-Yris, 2005), alsook afwijkende gedragingen zoals

afwijkend moedergedrag of stereotypieën. Sommige auteurs aanzien deze kenmerken echter toch als

deel uitmakend van het temperament, zeker in het geval van de leervaardigheden (bv. Wolff en

Hausberger, 1996; Hayes, 1998). Het uitsluiten van deze kenmerken als onderdeel van het

temperament betekent overigens niet dat er geen verband mee kan bestaan (Dallaire, 1993; Lansade

en Simon, 2010; Nagy et al., 2010).

De term persoonlijkheid wordt wel eens als synoniem beschouwd van temperament (Gosling, 1998;

Mills, 1998), beide worden soms ook gelijkgesteld met emotionaliteit (Hausberger en Richard-Yris,

2005). Bates (1989) maakte echter reeds een onderscheid door te stellen dat persoonlijkheid niet

hetzelfde is als temperament, maar er wel zijn basis in kent: “wanneer temperament verfijnd wordt

door omgeving en cultuur wordt het persoonlijkheid”. Ook latere auteurs zoals Hausberger en Richard-

Yris (2005) sluiten hier bij aan wanneer ze schrijven dat persoonlijkheid het resultaat is van het

temperament en alle opgedane (levens)ervaringen.

Tot zover een illustratie van de belangrijkste definities en omschrijvingen van het begrip temperament.

Hieruit blijkt dat er overlap bestaat met de term persoonlijkheid, als uitbreiding van temperament met

de opgedane levenservaringen. Bij het onderzoeken van het temperament van paarden is het dus

belangrijk te focussen op gedragingen en/of reacties die juist weinig of niet beïnvloed worden door

opgedane ervaringen en bijgevolg consistent blijven doorheen tijd en situaties. Bepaalde kenmerken

en gedragingen blijken daarvoor meer geschikt dan andere, waarover verder meer in deze

masterproef.

Voor het verdere verloop van deze proef lijkt het nuttig om consequent eenzelfde werkdefinitie aan te

houden die de belangrijkste aspecten integreert die opgemerkt werden in de literatuur:

“Temperament is de individuele aanleg voor het ervaren van emoties die (mogelijk contextspecifiek)

veruitwendigd worden door gedragingen en die de drempelwaarde en de wijze van uitvoering van

deze gedragingen beïnvloedt. Die aanleg is aanwezig vanaf de jonge levensstadia van het individu

en blijft consistent doorheen tijd en situaties.”

Met „drempelwaarde‟ wordt hier bedoeld of het gedrag, bijvoorbeeld galopperen, al dan niet optreedt.

De „wijze van uitvoering‟ duidt op de manier waarop het gedrag tot uiting wordt gebracht. Zo kan een

paard bijvoorbeeld aan een hoge of lage snelheid galopperen.

Page 9: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

5

2. METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT

2.1. GEDRAGSTESTEN

Voor het objectief inschatten van temperament zijn een uitgebreid aanbod aan wetenschappelijk

onderbouwde gedragstesten ontwikkeld. Zij hebben als doel om bepaalde reacties uit te lokken die het

mogelijk maken om verschillen in temperament waar te nemen en te meten. In de volgende tekstdelen

worden deze testen besproken. Een samenvattend overzicht wordt gegeven in bijlage I.

2.1.1. Testen voor de mate van vrees

“Vrees (fearfulness) is een emotionele toestand die opgewekt wordt bij blootstelling aan een

bedreigende stimulus, waarbij het dier het verlangen voelt of pogingen doet om de stimulus te

ontvluchten” (Buss en Plomin, 1984; vermeld in Hicks en Patrick, 2006). Er zijn tal van testen

ontworpen om te evalueren hoe vreesachtig een paard is. Om een duidelijk overzicht te behouden,

wordt hier een onderscheid gemaakt tussen novel stimuli testen en sudden stimuli testen, gebaseerd

op de onderverdeling die door Lansade et al. (2008b) wordt gemaakt.

2.1.1.1. Novel stimuli testen

Bij een novel stimulus test wordt het paard geconfronteerd met een niet-bewegend en voor hem

onbekend voorwerp. De testen die hiertoe behoren, worden hieronder beknopt weergegeven.

De novel object test werd oorspronkelijk ontworpen om het gedrag van ratten en muizen te

evalueren (Schmitt en Hiemke, 1998) en werd voor het eerst toegepast bij paarden door Wolff en

Hausberger in 1992. In deze studie wordt de mate van vrees geëvalueerd bij paarden door ze te

confronteren met een onbekend voorwerp bestaande uit vier groene glasvezelpalen met daarrond een

rood-wit gestreept fluorescerend lint die in een cirkel van 1 m diameter worden geplaatst in een piste

van 30 m op 15 m. Het paard wordt losgelaten in de piste en vervolgens wordt het gedrag

geobserveerd gedurende vijf minuten aan de hand van „instantaneous scan sampling‟. Daarbij noteert

een waarnemer iedere tien seconden wat het paard op dat moment doet (staan, onderzoeken,

stappen, draven, galopperen, etc.). Gedragspatronen die minder vaak voorkomen zoals hinniken,

defeceren en briesen worden genoteerd iedere keer dat ze zich voordoen („all occurences sampling‟).

Bovendien wordt ook de afstand die het paard houdt tot het voorwerp beoordeeld door een cirkel van

10 m diameter rond het voorwerp te tekenen in het zand en vervolgens telkens te noteren of het paard

zich binnen of buiten de cirkel bevindt. Na het verzamelen van de gegevens kunnen de paarden

gerangschikt worden naargelang hun reactiviteit volgens hun totaalscore. Deze score wordt berekend

door een gewicht toe te kennen aan de verschillende gedragspatronen en deze te vermenigvuldigen

met het aantal keer dat dit gedragspatroon zich voordoet. De toebedeelde gewichten, gaande van 1

voor „stappen‟ tot 6 voor „briesen, „een opgeheven staart‟ of „passageren‟ (een verzamelde en

Page 10: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

6

verheven drafbeweging met een lang zweefmoment), geven de mate van onrust/opwinding weer. De

totaalscores zijn relatief en kunnen bijgevolg enkel gebruikt worden om een rangschikking te maken.

Op deze novel object test bestaan verschillende variaties; zo wordt vaak een ander voorwerp gebruikt,

zoals een metalen kooi met een rood fluorescerend lint errond (Hausberger et al., 2004) of een

blauwe zadelhouder met een rode slee eronder (Seaman et al., 2002). Sommige auteurs gebruiken

zelfs voorwerpen die bewegen zoals o.a. een wandelend en geluid producerend speelgoedvarken

(Anderson et al., 1999) of een geopende paraplu die men plots laat zakken vanaf het plafond (Visser

et al., 2001, 2002, 2003a, 2003b). Aangezien er bij deze laatste testen een plotselinge, bewegende

stimulus wordt gegeven met de bedoeling het paard te doen schrikken, horen deze testen beter thuis

bij de sudden stimuli testen (zie 2.1.1.2.). Daarnaast bestaan er ook variaties in de observatietijden,

de afmetingen van de piste of de geregistreerde gedragspatronen (Seaman et al., 2002). Lansade et

al. (2008b) zorgen bovendien dat de paarden op voorhand gewend zijn aan de piste en plaatsen

tijdens deze voorbereidingsfase en de eigenlijk test twee soortgenoten in de omgeving. Op die manier

hopen de auteurs met grotere zekerheid te kunnen stellen dat de novel object test enkel de vrees voor

het voorwerp meet en geen bijkomend sociaal aspect.

Bij de novel area test (Lansade et al., 2008b) wordt geëvalueerd hoe vreesachtig een paard is door

het te confronteren met een vreemde vloerbedekking, welke bijvoorbeeld kan bestaan uit een wit

laken van canvas, een plastieken zeil of een houten plank. Door over deze vloerbedekking te lopen,

kan het paard de andere zijde van de piste bereiken, waar een emmer met zijn vertrouwde voedsel

staat. Naast verschillende gedragspatronen zoals defeceren, besnuffelen en/of belikken van de

vloerbedekking wordt ook de tijd gemeten die het paard nodig heeft om de emmer te bereiken, met

een maximum van vijf minuten. Lansade et al. (2008b) ontwikkelden bovendien een

voorbereidingsfase op deze test waarbij het paard wordt aangeleerd om naar het einde van de gang

te lopen door voedsel te gebruiken als beloning. Zowel tijdens deze voorbereidingsfase als tijdens de

eigenlijke testfase zijn twee soortgenoten op vier meter afstand van de piste aanwezig.

De runway test (McCall et al., 2006) heeft hetzelfde doel als de novel area test, maar op het einde

van een lange gang staat nu niet alleen een emmer met eten maar ook een soortgenoot. Ook McCall

et al. (2006) zorgen voor een voorbereidingsfase op deze test.

Bij de bridge test of handling test (Wolff en Hausberger, 1992) wordt de mate van vrees beoordeeld

door het paard te leiden over een houten plaat, welke een brug voorstelt van 2 m breed, 1 m lang en

15 cm hoog. Tijdens de test observeert een waarnemer het gedrag via „all occurences sampling‟.

Tevens wordt de tijd gemeten die het paard nodig heeft om van de startlijn tot over de brug te gaan

met alle vier de benen. Als het paard weigert om op de brug te gaan en er gewoon naast loopt, wordt

de testprocedure herhaald en wordt de tijd tijdelijk stilgezet. Een maximum tijd van tien minuten wordt

toegestaan.

Page 11: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

7

Op deze test bestaan enkele varianten; zo wordt er als brug soms een matras gebruikt met daarop

een wit-bruin geruit deken (Le Scolan et al., 1997; Hausberger et al., 2004) of vier betonnen blokken

met daarop gele houten platen (Visser et al., 2001, 2002, 2003a, 2003b). Daarnaast stellen sommige

onderzoekers geen maximum tijd in, maar een maximum aantal pogingen (Visser et al., 2001, 2002,

2003a, 2003b). Diezelfde auteurs zorgen bovendien dat de paarden op voorhand gewend zijn aan de

leidende persoon en de testarena.

Bij de footing test (Mackenzie en Thiboutot, 1997) wordt geëvalueerd hoe vreesachtig een paard is

door het naar een vreemde vloerbedekking te leiden, zonder er evenwel overheen te stappen. Deze

test bestaat uit twee fasen: tijdens de eerste fase wordt de tijd gemeten dat het paard nodig heeft om

geleid te worden van een startlijn naar een tien meter verder gelegen aankomstlijn. Tijdens de tweede

fase wordt er een plastieken zeil (3 m op 3 m) net achter de aankomstlijn gelegd en wordt de proef

herhaald. Hierbij hoeft het paard niet op het plastieken zeil te stappen; louter de aankomstlijn

aanraken is voldoende. Het verschil tussen beide tijden wordt aanzien als een maat voor vrees.

Bij de curtain test (Falewée et al., 2005) wordt de mate van vrees beoordeeld door de paarden te

leiden doorheen een gordijn. Op basis van de tijd die de paarden nodig hebben om de proef te

voltooien, met een maximum tijd van zeveneneenhalve minuut, worden ze ingedeeld in een groep van

„minst vreesachtige‟ en „meest vreesachtige‟. Daarna wordt aan de hand van gemaakte videobeelden

bekeken in welke gedragsparameters de beide groepen zich onderscheiden van elkaar. Hierbij

worden niet alleen de percentages paarden die het gedrag uitvoerden vergeleken, maar worden ook

verschillen in frequentie en duur van deze gedragingen onderzocht.

2.1.1.2. Sudden stimuli testen

Bij een sudden stimuli test of startle test wordt het paard geconfronteerd met een plotselinge stimulus,

met de bedoeling het paard te doen schrikken. Hiertoe behoren onderstaande testen.

Bij de surprise test with the horse free in the pen (Lansade et al., 2008b) wordt de vreesreactie van

een paard bestudeerd terwijl het aan het eten is. Vlakbij de voederplaats hangt een zwarte, gesloten

paraplu, waar de paarden reeds mee bekend zijn (m.a.w. het is geen novel object voor hen). Vanaf

dat het paard drie seconden aan het eten is, wordt de paraplu automatisch geopend en begint de tijd

te lopen. Naast verschillende gedragspatronen zoals draven, hinniken, defeceren etc., wordt ook

gekeken naar de vluchtafstand en naar de tijd die nodig is om terug te keren naar de emmer en weer

drie volledige seconden te eten. Een maximum tijd van vijf minuten wordt hierbij toegestaan. Lansade

et al. (2008b) zorgen bovendien dat de paarden op voorhand gewend zijn aan de piste en plaatsen

tijdens deze voorbereidingsfase en de eigenlijk test twee soortgenoten in de omgeving.

Page 12: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

8

Bij de surprise test while holding the horse (Lansade et al., 2008b) wordt eveneens de mate van

vrees beoordeeld door het paard te doen schrikken van een opengaande paraplu. Hierbij wordt het

paard echter vastgehouden. Bij deze test worden geen gedragsparameters bekeken maar enkel de

hartslagfrequentie. Dit is een fysiologische parameter welke verder wordt besproken onder tekstdeel

2.3.

Bij de umbrella test (Mackenzie en Thiboutot, 1997) wordt de mate van vrees geëvalueerd door het

paard te leiden langs een persoon die op het moment van passeren plots een paraplu opendoet. Een

persoon zit met een gesloten paraplu op een stoel. Net voor zijn voeten is een aankomstlijn getekend

in het zand. Het paard wordt geleid in de richting van deze persoon volgens een denkbeeldige lijn

welke een hoek van 45° maakt met de aankomstlijn. Op het moment dat de neus van het paard zich

recht voor de persoon bevindt, wordt de paraplu plots geopend. De tijd tussen het openen van de

paraplu en het bereiken van de aankomstlijn, wordt daarbij aanzien als een maat voor vrees.

Bij de waterspray test (Seaman et al., 2002) wordt bekeken hoe vreesachtig een paard is door het te

besproeien met water uit een plantenspuit. Dit gebeurt op vijf verschillende plaatsen aan de linkerkant

van het lichaam (richting de grond, dertig centimeter van de neus, op de schouder, op de neus en

rond de schoft). Bij iedere verstuiving krijgt het paard een score toebedeeld gaande van 1 voor „geen

respons‟ of „lichte beweging van het hoofd‟ tot een 5 voor „extreme reactie waardoor de test moest

worden beëindigd‟.

Bij de sound test (Mackenzie en Thiboutot, 1997) wordt beoordeeld hoe vreesachtig een paard is

door het te doen schrikken van een geluid. Bij deze test wordt het paard geleid langsheen een visuele

barrière. Op het moment dat het paard passeert, vallen er achter deze barrière plots verschillende

potten en pannen op een metalen plaat. Vanaf dan wordt de tijd gemeten, totdat het paard opnieuw de

barrière passeert. Die tijd wordt beschouwd als een maat voor vrees.

2.1.2. Testen voor de mate van sociaal zijn

“Paarden zijn kuddedieren die zich enkel veilig voelen in de aanwezigheid van soortgenoten of van

andere levende wezens die ze als partners beschouwen” (Zeeb en Schnitzer, 1997). De verschillende

testen die ontworpen werden om dit sociale aspect te evalueren, worden in dit deel beknopt toegelicht.

Bij de arena test wordt de reactie op de scheiding van soortgenoten beoordeeld door het paard te

isoleren in een voor hem bekende omgeving. Deze test is gebaseerd op de open field test van Hall

(1934) waarbij een dier in een onbekende omgeving wordt geplaatst. Wolff en Hausberger (1992)

voerden de open field test uit op paarden, maar merkten in hun conclusie reeds op dat bij deze test de

reactie op de nieuwe omgeving niet los kan beoordeeld worden van de reactie op de scheiding van

soortgenoten. Ook andere auteurs kwamen tot de conclusie dat de open field test hierdoor minder

Page 13: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

9

geschikt is voor kuddedieren (Kilgour, 1975; Jones, 1977; Boissy, 1990; vermeld in Wolff et al., 1997),

waardoor in een latere studie wordt overgeschakeld naar de arena test (Wolff et al., 1997).

Bij de arena test van Wolff et al. (1997) wordt het paard losgelaten in een indoor piste van 30 m op 15

m. Vervolgens worden dezelfde gedragspatronen als in de novel object test (zie 2.1.1.1.)

geregistreerd gedurende tien minuten. Bovendien wordt ook gekeken naar de mate van locomotie

door de piste onder te verdelen in zes rechthoeken van gelijke grootte en vervolgens telkens te

noteren wanneer het paard van rechthoek verandert. Nadien kunnen de paarden gerangschikt worden

volgens hun reactiviteit, net zoals bij de novel object test.

Op deze test bestaan enkele variaties. Ze wijken af door bvb. een verschil in tijdspanne waarin het

gedrag wordt geobserveerd (Le Scolan et al., 1997; Lansade et al., 2008a), door een andere afmeting

van de piste (Seaman et al., 2002; Lansade et al., 2008a), door de waarnemer uit het zicht van de

paarden te plaatsen (Seaman et al., 2002; Lansade et al., 2008a) of door het paard wel fysiek, maar

niet visueel noch auditief af te zonderen van zijn soortgenoten (Seaman et al., 2002). Lansade et al.

(2008a) zorgen bovendien dat de paarden op voorhand gewend zijn aan de piste. Om te vermijden

dat het paard geïsoleerd is tijdens deze voorbereidingsfase, worden twee soortgenoten in de

omgeving geplaatst.

Tijdens een isolation test (McCall et al., 2006) wordt de reactie op de scheiding van soortgenoten

beoordeeld door het paard te isoleren in een volledig gesloten en voor hem onbekende stal.

Gedurende de eerstvolgende vijftien minuten wordt het gedrag geregistreerd met een videocamera.

Aan de hand van „all occurences sampling‟ wordt dan bekeken hoe vaak volgende gedragspatronen

zich voordoen: defeceren, urineren, bokken, steigeren, krabben met een hoef, belikken van de lippen

en flehmen. Ook wordt geregistreerd hoe vaak en welk type van vocalisatie het paard produceert en

hoeveel passen het paard maakt in iedere gang.

Een ander type isolation test poogt te meten hoe angstig een paard is door het vast te binden in een

onbekende ruimte en vervolgens alleen te laten (Momozawa et al., 2007). Deze test wordt dus

gebruikt om angst (anxiety) te meten, maar kan evengoed in het rijtje van „testen voor de mate van

sociaal zijn‟ worden geplaatst, aangezien het paard volledig wordt geïsoleerd van zijn soortgenoten en

van andere levende wezens. Bij deze test worden de paarden losjes vastgezet met touwen, welke zijn

verbonden met de muur aan de hand van breekbare, plastieken koorden zodat indien de paarden in

paniek slaan, de koordjes onmiddellijk breken. Gedurende de eerste twee minuten blijft een voor de

paarden bekende verzorger in de buurt en ziet het paard zijn eigen reflectie in een spiegel. Daarna

verlaat de verzorger de ruimte en wordt de reflectie gewist door de spiegel te belichten met een

zwakke UV lamp. Het paard wordt zo gedurende twee minuten alleen gelaten. Verschillende

parameters zoals „aantal stappen‟ en „tijd nodig om de plastieken koordjes te breken‟ worden

geregistreerd. De waarden voor deze parameters bleken significant te veranderen wanneer de

verzorger de ruimte verliet.

Page 14: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

10

Met de separation test (Lansade et al., 2008a) wordt de reactie op de scheiding van soortgenoten

beoordeeld door de soortgenoten te verwijderen uit het zicht van het paard. Deze test bestaat uit twee

fasen van elk 90 seconden: tijdens de eerste fase kan het paard vanuit de piste twee soortgenoten

zien staan op zo‟n vier meter afstand. Tijdens de tweede fase worden deze verwijderd uit het zicht

door ze ofwel weg te leiden met behulp van een heel lang touw ofwel door een schuifdeur te

gebruiken als visuele barrière. In beide gevallen ziet het testpaard de onderzoeker dus niet.

Verschillende parameters zoals defeceren, hinniken, draven etc., worden geregistreerd tijdens de

tweede fase. De mate van locomotie wordt beoordeeld op dezelfde wijze als bij de arena test van

Wolff et al. (1997). Ook nu zorgen Lansade et al. (2008a) ervoor dat de paarden op voorhand gewend

zijn aan de piste. Om te vermijden dat de paarden geïsoleerd zijn tijdens deze voorbereidingsfase,

worden twee soortgenoten in de omgeving geplaatst.

Bij de attraction test (Lansade et al., 2008a) wordt beoordeeld in welke mate het paard aangetrokken

wordt tot een soortgenoot. Hiertoe wordt het paard losgelaten in een lange gang met aan het uiteinde

een soortgenoot achter een aankomstlijn. Halverwege worden enkele balken op 80 cm hoogte

geplaatst, zodat het paard niet in één rechte lijn naar de soortgenoot kan lopen. Naast verschillende

gedragsparameters zoals defeceren, hinniken, draven etc., wordt ook de tijd gemeten dat het paard

nodig heeft om van de startlijn naar de aankomstlijn te gaan. Een maximum tijd van 90 seconden

wordt toegestaan. Ook nu weer zorgen Lansade et al. (2008a) dat de paarden op voorhand gewend

zijn aan de testprocedure. Opnieuw worden hierbij twee soortgenoten in de omgeving geplaatst.

Bij de passing test (Lansade et al., 2008a) wordt de mate van aantrekking tot soortgenoten

beoordeeld door een conflictsituatie uit te lokken waarbij het paard moet kiezen tussen voedsel

enerzijds en sociaal contact met soortgenoten anderzijds. Het paard wordt daartoe losgelaten in een

lange gang, waarbij aan het einde, achter een aankomstlijn, een emmer met zijn vertrouwde voedsel

staat. Halverwege de gang heeft het paard de mogelijkheid om te interageren met twee soortgenoten.

Naast verschillende gedragsparameters zoals defeceren, hinniken, draven etc., wordt ook de tijd

gemeten dat het paard nodig heeft om van de startlijn naar de aankomstlijn te gaan. Een maximum tijd

van 40 seconden wordt toegestaan. Lansade et al. (2008a) ontwikkelden ook voor deze test een

voorbereidingsfase, waarbij twee soortgenoten in de omgeving aanwezig zijn.

2.1.3. Testen voor het gedrag naar mensen toe

Om het gedrag van paarden naar mensen toe te evalueren zijn tal van onderzoeksmethoden, en dan

vooral gedragstesten, vrij recent ontwikkeld (Hausberger et al., 2008). De meeste onderzoekers geven

geen specifieke benaming aan hun test maar om een duidelijk overzicht te bewaren, wordt hier een

onderverdeling gemaakt in drie categorieën, zoals voorgesteld door Waiblinger et al. (2006).

Page 15: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

11

2.1.3.1. Stationary human testen

Bij deze testen wordt het gedrag naar mensen toe beoordeeld door het paard te confronteren met een

stilstaande, al dan niet voor hem bekende persoon. Enkele testen die hiertoe behoren, worden

hieronder weergegeven.

Bij een test ontworpen door Hausberger en Muller (2002) wordt de eerste reactie van een paard

beoordeeld bij het plotseling verschijnen van een onbekende persoon aan zijn stal. Deze test wordt vijf

keer doorlopen en iedere keer krijgt het paard een score toegewezen, gaande van A voor „komt met

opgerichte oren naar de persoon toe‟ tot E voor „komt naar de persoon toe met een aanvallende

houding en de oren in de nek‟.

Seaman et al. (2002) ontwierpen de responce to a person test, welke bestaat uit twee fasen. In de

eerste fase wordt het paard geconfronteerd met een onbekende persoon in de piste. Deze staat met

het hoofd naar beneden en de schouders gebogen en maakt geen oogcontact met het dier.

Gedurende tien minuten noteert men verschillende gedragsparameters alsook hoe vaak het paard

zich begeeft binnen een cirkel van 10 meter diameter rond de persoon. Tijdens de tweede fase wordt

dezelfde procedure gevolgd maar nu staat de persoon met opgeheven hoofd en de schouders naar

achteren en maakt continu oogcontact met het paard. Het verschil in houding en in oogcontact bleek

geen effect te hebben op hoe snel het paard de persoon benaderde.

Bij de familiar passive human test van Lansade en Bouissou (2008) wordt het paard in een stal

geplaatst, waarna een bekende persoon binnentreedt die gedurende vijf minuten onbeweeglijk stil blijft

staan tegen een muur. Tijdens deze test worden verschillende gedragsparameters genoteerd zoals

hinniken, defeceren, besnuffelen van de persoon, etc. Lansade en Bouissou (2008) zorgen tevens dat

de paarden op voorhand bekend worden gemaakt met de stal en de persoon. Bij zowel de

voorbereidingsfase als de eigenlijke test zijn er twee soortgenoten geplaatst op vier meter afstand.

2.1.3.2. Moving human testen

Bij deze testen wordt het gedrag naar mensen toe geëvalueerd door het paard te confronteren met

een naderende, al dan niet bekende persoon.

Bij een test ontworpen door McCann et al. (1988) wordt een paard losgelaten in een gang waarna een

persoon probeert het paard te benaderen. Vier personen beoordelen de reactie van het paard op deze

benadering door op vier verschillende categorieën (neiging tot ontsnappen, gedrag na het loslaten,

reactiviteit naar mensen, algemene indruk) een score te geven gaande van 1 voor „heel nerveus‟ tot 4

voor „rustig‟. Paarden die een gemiddelde score behalen van minder dan 2,5 worden beschouwd als

nerveus, paarden met een gemiddelde hoger dan 2,5 als normaal.

Page 16: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

12

Simpson (2002) ontwierp drie verschillende approach testen waarbij een veulen telkens wordt

benaderd door drie verschillende personen met een tussentijd van vijf minuten: een bekende

verzorger in zijn vertrouwde uniform, een onbekende persoon in een labojas en een onbekende

persoon met een opvallende hoed en een kleurrijke rok. Tijdens de eerste test probeert de persoon

het veulen te benaderen tot op een afstand van minder dan vier meter. Na drie minuten wordt

genoteerd of dit gelukt is of niet. Tijdens de tweede test benadert de persoon het veulen tot op een

afstand van vier meter en blijft vervolgens stilstaan. De volgende drie minuten wordt gekeken of het

veulen toenadering zoekt of niet. Tijdens de derde test tenslotte wandelt de persoon, al kijkend naar

de grond, naar het veulen toe en wordt er genoteerd of hij tot op één meter afstand kan komen. Ook

bij deze laatste testprocedure wordt een tijdsduur van drie minuten gebruikt.

2.1.3.3. Handling by a human testen

Bij deze testen wordt het gedrag naar mensen toe beoordeeld door het paard te confronteren met een

manipulerende, al dan niet bekende persoon

Bij de test van Houpt en Kusunose (2000) beoordeelt een dierenarts hoe kalm een paard blijft bij het

bekijken van de mucosa van het oog, het ausculteren van de longen en het nemen van een

bloedstaal. Voor iedere handeling krijgt het paard een score: A als het kalm blijft, B als het een

beweegt maar geen neusnijper nodig is en C als een neusnijper nodig is. Een gelijkaardige test werd

uitgevoerd door Spier et al. (2004). Of de dierenarts al dan niet een bekende persoon is voor de

paarden wordt in geen van beide studies vermeld.

Lansade en Bouissou (2008) ontwierpen een familiar active human test waarbij een bekende

persoon het paard langzaam benadert en zijn hand gedurende één seconde op de schouder en

gedurende drie seconden op de neus probeert te plaatsen. De tijd die nodig is om deze handelingen

te volbrengen alsook verschillende gedragsparameters worden genoteerd. Een maximum tijd van

honderdtwintig seconden wordt toegestaan. De paarden zijn op voorhand gewend aan de stal en de

persoon. Zowel tijdens deze voorbereidingsfase als tijdens de eigenlijke test zijn er twee soortgenoten

aanwezig.

Bij de unfamiliar active human test van Lansade en Bouissou (2008) wordt dezelfde procedure

gevolgd als bij voorgaande test, maar nu met een voor de paarden onbekende persoon.

Bij de halter fitting test (Lansade en Bouissou, 2008) wordt een paard losgelaten in een piste waarna

een onbekende persoon probeert het te vangen met een halster, op een kalme manier. Lukt de

opdracht niet binnen de tien minuten, mag een assistent de persoon helpen en mag het paard in een

hoek worden gedreven. Hierbij worden nog eens twintig minuten toegestaan. Tijdens deze test wordt

gekeken naar verschillende gedragsparameters, alsook de tijd die nodig is om het halster en een

hartslagmeter aan te doen.

Page 17: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

13

2.2. ENQUÊTERING

Een tweede onderzoeksmethode waarmee temperament bij paarden kan worden ingeschat, is aan de

hand van een enquête. Hierbij wordt een vragenlijst aan één of meerdere personen voorgelegd. Deze

methode wordt de laatste jaren steeds vaker gebruikt in het beoordelen van temperament bij het

paard (Hausberger et al., 2008).

Aan één of meerdere personen, die bekend zijn met de te evalueren paarden, wordt gevraagd om

voor ieder paard enkele karaktereigenschappen te beoordelen. Per eigenschap moet er een score

gegeven worden, de wijze waarop loopt sterk uit elkaar. De score kan bijvoorbeeld gaan van één

t.e.m. vijf, waarbij één staat voor „niet akkoord‟ en vijf voor „sterk akkoord‟. Bij andere enquêtes wordt

er gebruik gemaakt van een bipolaire schaal, waarbij één bijvoorbeeld staat voor „kalm‟ of „onderdanig‟

versus vijf voor „nerveus‟ of „dominant‟, etc. (Anderson et al., 1999; Momozawa et al., 2003, 2005). De

puntenschaal kan relatief beperkt zijn, van één t.e.m. drie (Le Scolan et al., 1997), tot heel uitgebreid,

waarbij een score t.e.m. tweeëndertig wordt gegeven (Morris et al., 2002a). Nog gedetailleerder is het

scoresysteem waarbij gebruik gemaakt wordt van een horizontale as, waarbij uiterst links staat voor

„niet akkoord‟ en uiterst rechts voor „sterk akkoord‟ (Mills, 1998; Visser et al., 2003a). Hierop moet een

verticaal streepje getrokken worden, waarna de score kan berekend worden door het aantal millimeter

te meten vanaf de uiteinden.

Niet alleen bestaat er veel variatie in het scoresysteem, ook in het aantal paarden dat beoordeeld

wordt per persoon zit veel verschil. Zo namen er tweehonderdentien personen deel aan de enquête

van Morris et al. (2002b), waarbij ieder slechts één paard moest beoordelen. Bij de studie van

Seaman et al. (2002) was er dan weer eenzelfde persoon verantwoordelijk voor de evaluatie van

drieëndertig paarden. Andersom zit er veel variatie op het aantal personen die instaan voor de

evaluatie per paard: in bovenstaande voorbeelden wordt ieder paard beoordeeld door slechts één

persoon, terwijl bij de enquête van Visser et al. (2003a) ieder paard (zestien in totaal) beoordeeld

wordt door zestien verschillende personen. Uit deze voorbeelden valt ook meteen op dat er veel

variatie zit op het totale aantal respondenten en beoordeelde paarden.

Daarnaast zit er ook verscheidenheid in het aantal te beoordelen kenmerken. Bij de studie van McCall

et al. (2006) bijvoorbeeld, wordt er gepolst naar slechts één kenmerk, nl. „emotionaliteit‟ (emotionality).

Hierbij kan een score gegeven worden van één t.e.m. vijf, waarbij één staat voor „kalm en dapper‟

versus vijf voor „reactief en schuchter‟. Daarentegen worden bij de enquête van Morris et al. (2002a)

zesendertig eigenschappen beoordeeld.

Hoeveel, maar ook wélke karaktereigenschappen geëvalueerd worden, kiezen de onderzoekers

geheel zelf. Daarbij wordt aan de enquête vaak een lijst toegevoegd met definities van de te

beoordelen kenmerken (McCall et al., 2006; Lloyd et al., 2007; McGrogan et al., 2008). Sommigen

baseren hun vragenlijst zelfs op enquêtes die werden ontworpen om het karakter van mensen of

Page 18: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

14

andere primaten te beoordelen (Morris et al., 2002a, 2002b; Lloyd et al., 2007). McGrogan et al.

(2008) lieten hun vragenlijst dan weer opstellen door de respondenten zelf. Hierbij vroegen ze aan

dertig personen om een opsomming te maken van verschillende adjectieven die te maken hadden met

de persoonlijkheid van paarden. De uiteindelijke vragenlijst werd bekomen door al deze adjectieven te

gebruiken, buiten deze die slechts door één persoon werden voorgesteld.

Tot slot kan opgemerkt worden dat bij de meeste studies de respondenten bekend zijn met de te

evalueren paarden. Bij het onderzoek van Visser et al. (2003a) was dit echter niet het geval. De

zestien ruiters die ieder afzonderlijk dezelfde zestien paarden moesten beoordelen, kenden de dieren

niet op voorhand. Pas na het voltooien van een behendigheidsproef te paard, vulden de ruiters de

enquête in over het betreffende dier.

3. FYSIOLOGISCHE METINGEN

Een derde groep van onderzoeken die wordt aangewend voor het inschatten van temperament is het

meten van fysiologische parameters zoals de hartslagfrequentie en gehaltes van catecholamines en

cortisol in het bloed. De veronderstelling is dat deze parameters zullen stijgen naarmate het paard

meer vrees of stress ondervindt (Bradshaw et al., 1996; Hada et al., 2001, 2003; Hausberger et al.,

2008). Diverse studies trachten door metingen van deze parameters te voorspellen hoe reactief het

dier is op bepaalde stimuli en zo informatie te verkrijgen over het temperament (Anderson et al., 1999;

McCall et al., 2006 Visser et al., 2002, 2003a, 2003b).

Een van de – in deze context – best onderzochte fysiologische parameters is de hartslagfrequentie,

gemeten met behulp van een stethoscoop (McCann et al. 1988) of een hartslagmeter (Bagshaw et al.

1994; Lansade et al., 2008b). Visser et al. (2002) maten de gemiddelde hartslagfrequentie en de

variabiliteit daarin bij paarden die een novel object en een bridge test (zie 2.1.1.1.) ondergingen. De

paarden werden getest op 9, 10, 21 en 22 maanden ouderdom, waarbij de resultaten toonden dat de

gemiddelde hartslagfrequentie significant toenam en de variabiliteit significant afnam. Bovendien

konden deze resultaten niet enkel verklaard worden door de fysieke activiteit die de paarden

ontplooiden tijdens de testen. In een latere studie bleek dat de variabelen van hartslagfrequentie

gecorreleerd waren met scores van gedragseigenschappen verkregen met een enquête (Visser et al.,

2003a).

Momozawa et al. (2003, 2007) registreerden de hartslagfrequentie van paarden, waarvan de

gedragseigenschappen gescoord waren met een enquête, tijdens een novel object test (zie 2.1.1.1.)

en een isolation test (zie 2.1.2.). Hierbij vertoonden de meest vreesachtige dieren, afgeleid uit de

gedragstesten en de enquêtering een grotere stijging van de hartslagfrequentie (Momozawa et al.,

2003, 2007).

Page 19: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

15

Lansade et al. (2008b) maten de hartslagfrequentie tijdens vier gedragstesten: een novel object test,

novel area test, surprise test with the horse free in the pen en een surprise test while holding the horse

(zie 2.1.1.). Er werden echter weinig significante correlaties gevonden tussen verschillende indexen

van de hartslagfrequentie en gemeten gedragsparameters. Ook Lansade en Bouissou (2008) kwamen

tot gelijkaardige conclusies bij het meten van de hartslagfrequentie tijdens testen die de reactie op

mensen onderzoeken.

Anderson et al. (1999) trachtten met metingen van catecholamines (adrenaline en noradrenaline)

informatie te verkrijgen over temperament van paarden. Zij onderzochten correlaties tussen deze

fysiologische parameters met enerzijds reactiviteitsscores op novel stimuli en sudden stimuli testen

(zie 2.1.1.) en anderzijds scores op persoonlijkheidskenmerken, verkregen door een enquêtering. Er

werd geen enkele significante correlatie vastgesteld, maar modellering toonde aan dat er

mogelijkheden zitten in het voorspellen van temperament door een combinatie van gegevens van

reactiviteitsscores en hormoonconcentraties.

Metingen van het cortisol gehalte als maatstaf voor de reactiviteit van een paard lijken beloftevol.

Hada et al. (2001) testten de reactiviteit op een nieuwe omgeving (experimentele stal) in combinatie

met de confrontatie met een novel object, in dit geval een grote gele ballon aan het plafond van de

stal. Zij stelden daarbij significante verhogingen van de cortisol gehalten in het bloed vast. Anderson

et al. (1999) vonden dan weer geen significante correlaties tussen metingen van reactiviteit en cortisol

gehalten, in het experiment beschreven in de vorige paragraaf.

De ademhalingsfrequentie bleek uit het onderzoek van McCann et al. (1988) geen geschikte

parameter als maat voor emotionaliteit. De gemiddelde ademhalingsfrequentie was slechts matig

gecorreleerd met de gemiddelde hartslagfrequentie en bleek niet significant verschillend tussen twee

groepen van paarden die ingedeeld waren naar nervositeit.

Ten slotte kan mogelijk ook het serotoninegehalte informatie geven over temperament bij het paard.

In een studie van Bagshaw et al. (1994) bleken immers de twee Arabische Volbloeden, in vergelijking

tot de acht Amerikaanse Dravers, meer actief en luidruchtig te zijn tijdens een isolation test (zie 2.1.2)

en lagere basale serotoninegehaltes te hebben. “Lage serotoninegehaltes zouden kunnen duiden op

een angstig, vreesachtig of agressief paard, wat zeker de reputatie is van Arabische Volbloeden”

(Houpt en Kusunose, 2000). Ook in een studie van Ralston (unpub. data, 1992; in Bagshaw et al.,

1994) bleken de tien Arabische Volbloeden lagere serotoninegehaltes te hebben dan de tien Zweedse

Warmbloeden hoewel ze op dezelfde stal stonden en hetzelfde voer kregen.

Page 20: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

16

3. DISCUSSIE 3.1. TESTCRITERIA

Uit bovenstaande bespreking is duidelijk dat er diverse onderzoeksmethoden zijn ontwikkeld voor het

meten van temperament bij het paard. Deze kunnen onderverdeeld worden in gedragstesten,

enquêtes en fysiologische metingen, welke alle moeten voldoen aan bepaalde criteria om beschouwd

te worden als waardevolle testen voor temperament. In dit tekstdeel komen deze testcriteria aan bod.

3.1.1. Standaardisatie

Een eerste criterium waaraan moet worden voldaan is de standaardisatie. Hiermee wordt bedoeld dat

de testcondities telkens identiek moeten zijn. De enige variabele dat mag veranderen is het te testen

dier (Diederich en Giffroy, 2006).

Bij gedragstesten worden alle paarden onderworpen aan dezelfde, gefixeerde serie van

gebeurtenissen. Hierdoor kan er een hoog niveau van standaardisatie en betrouwbaarheid (zie 3.1.2.)

bekomen worden (Visser et al., 2003a). In de praktijk wordt echter waargenomen dat de testen

onderling verschillen in observatietijden, geregistreerde gedragspatronen, het gebruikte voorwerp etc.,

wat vergelijking van resultaten van de verschillende testen bemoeilijkt (Seaman et al., 2002; McCall et

al., 2006). Zelfs bij het uitvoeren van een identieke test, zullen er altijd omgevingsfactoren een rol

spelen die moeilijk gecontroleerd kunnen worden zoals het klimaat, geluidsstimuli, etc. Wellicht kan

enkel onder laboratoriumomstandigheden een test min of meer gestandaardiseerd worden.

Enquêtes voldoen doorgaans niet aan dit aan dit criterium. Er bestaat onderling veel variatie in het

scoresysteem, de te beoordelen kenmerken en hun aantal, het aantal paarden dat beoordeeld wordt

per persoon, etc. Fysiologische metingen daarentegen kunnen een hoge graad van standaardisatie en

betrouwbaarheid (zie 3.1.2.) bereiken mits de wijze van staalname en de analysemethoden in de

laboratoria op elkaar worden afgestemd.

3.1.2. Betrouwbaarheid

Een tweede criterium is de betrouwbaarheid of herhaalbaarheid, wat inhoudt dat een test een

gelijkaardig resultaat moet opleveren wanneer deze herhaaldelijk wordt uitgevoerd door eenzelfde

onderzoeker (intra-persoonlijke betrouwbaarheid) of wanneer verschillende onderzoekers diezelfde

test uitvoeren (inter-persoonlijke betrouwbaarheid) (Ödberg, 2011).

De betrouwbaarheid kan verhoogd worden dankzij heldere instructie en duidelijke omschrijvingen van

de uit te voeren proef en het te observeren gedrag. Bij gedragstesten worden de te beoordelen

gedragingen steeds op voorhand vastgelegd maar niet altijd duidelijk gedefinieerd (Momozawa et al.,

Page 21: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

17

2003; McCall et al., 2006). Hetzelfde probleem doet zich voor bij enquêtes, wat mogelijk de reden is

waarom in de studies van – onder meer – Mills (1998) en Anderson et al. (1999) de antwoorden van

de verschillende respondenten niet of weinig overeen kwamen bij het beoordelen van hetzelfde paard

(lage inter-persoonlijke betrouwbaarheid). Een enquête voldoet mogelijk ook niet aan het criterium

„intra-persoonlijke betrouwbaarheid‟ aangezien de resultaten van subjectieve aard zijn en mogelijk

beïnvloed worden door de gemoedstoestand van de respondent.

3.1.3. Gevoeligheid

Met het criterium gevoeligheid wordt bedoeld dat de test in staat moet zijn om een duidelijke

differentiatie te maken tussen de verschillende geteste individuen (Ödberg, 2011).

Om de gevoeligheid bij een gedragstest te verhogen, dient niet alleen gekeken te worden naar het al

dan niet voorkomen van het gedrag (drempelwaarde), maar ook naar de wijze van uitvoering (zie

verder bij 3.3.). De gevoeligheid van een enquête kan verhoogd worden door een groter aantal vragen

te stellen over hetzelfde aspect van temperament en door de puntenschaal uit te breiden (Momozawa

et al., 2003, 2005). Hoe gevoelig een fysiologische test is, hangt af van de wijze van staalname en

eventuele laboratoriumanalyse.

3.1.4. Validiteit

Het vierde en laatste criterium waaraan moet voldaan worden is de validiteit, waarbij een onderscheid

gemaakt wordt tussen externe en interne validiteit. Externe validiteit is de mate waarin de

experimentele resultaten van de onderzoeksgroep representatief zijn voor de gehele populatie en een

weerspiegeling zijn van de realiteit (Calder et al., 1982). Met interne validiteit wordt nagegaan of de

test meet wat het geacht wordt te meten (Ödberg, 2011).

3.1.4.1. Externe validiteit

Aangezien temperament tijdens een gedragstest wordt beoordeeld in een zeer specifieke context,

welke sterk kan verschillen van het dagelijkse leven (Momozawa et al., 2003; Falewée et al., 2005),

kan er afgevraagd worden of met gedragstesten wel het werkelijke temperament kan achterhaald

worden (Seaman et al., 2002). Hetzelfde geldt voor een fysiologische meting. Aangezien een enquête

wél handelt over het gedrag in de dagelijkse omgang, geeft deze mogelijk een accurater beeld van het

temperament (Momozawa et al., 2003). Anderzijds komen verschillen in genotype blijkbaar meer tot

uiting in niet alledaagse situaties (Gerlai en Cyanyi, 1990; vermeld in Hausberger et al., 2004), zoals

bijvoorbeeld een gedragstest. Hierdoor lijkt deze laatste juist meer geschikt om de „individuele aanleg

voor het ervaren van bepaalde emoties‟ naar boven te brengen.

Page 22: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

18

3.1.4.2. Interne validiteit

Verscheidene gedragstesten hebben niet voldoende aandacht voor dit testcriterium. Bij een novel

object test bijvoorbeeld (zie 2.1.1.1.), waarbij het paard wordt geïsoleerd van soortgenoten, wordt niet

alleen de vrees voor het voorwerp gemeten maar ook de reactie op de sociale isolatie. Een ander

voorbeeld is de attraction test (zie 2.1.2.), waarbij niet alleen het sociale gedrag wordt onderzocht,

maar ook hoe snel een paard de oplossing ziet voor het probleem, zijnde hoe hij het parcours van

balken moet doorlopen om tot bij de soortgenoot te geraken. De testresultaten zijn dus deels

afhankelijk van de intelligentie van het dier.

Diverse onderzoeken hebben aandacht voor deze problematiek en trachten onbedoelde effecten

zoveel mogelijk uit te schakelen. Om beïnvloeding door de waarnemer in de piste uit te schakelen

werken ze met een camera (Seaman et al., 2002; McCall et al., 2006) of een eenrichtingsspiegel

(Lansade et al., 2008a, 2008b; Lansade en Bouissou, 2008). Opdat een paard niet sociaal geïsoleerd

zou zijn in een gedragstest, worden door sommige auteurs soortgenoten op strategische plaatsen in

de proefopzet geplaatst (Lansade et al., 2008b; Lansade en Bouissou, 2008). Tevens proberen

diezelfde onderzoekers in een voedsel-gemotiveerde test te zorgen dat de testpaarden onderling een

gelijkaardige motivatie vertonen. Daarvoor worden de paarden de dag van de test driemaal gevoederd

in plaats van de gebruikelijke tweemaal. Daarnaast kan met een voorafgaande gewenningsperiode

aan de testarena of leidende persoon uitgesloten worden dat de test bijkomend vrees meet hiervoor

(Visser et al., 2001, 2002; McCall et al., 2006; Lansade et al., 2008a; Lansade en Bouissou, 2008).

Ook bij verscheidene enquêtes is er een probleem met de interne validiteit. Vaak is het zo dat ze

onvoldoende zijn afgestemd op het temperament van het paard. Sommige studies (Morris et al.,

2002a, 2002b) baseren zich zelfs op een inventaris van humane persoonlijkheidskenmerken,

waardoor in de enquête zaken worden bevraagd zoals schaamte, humor, optimisme, zelfdiscipline,

ordelijkheid etc. Hoewel zo‟n enquête als voordeel heeft dat diersoorten onderling kunnen vergeleken

worden (McGrogan et al., 2008), rijst de vraag of deze adjectieven een goede weergave kunnen

vormen van temperament bij het paard (Lloyd et al., 2007; McGrogan et al., 2008). Bovendien loopt

men het risico dat bepaalde domeinen van het temperament bij het paard niet worden omvat, omdat

er hiervoor een tekort is aan adjectieven (McGrogan et al., 2008). Ook Lloyd et al. (2007) gebruikten

een enquête die oorspronkelijk voor primaten was ontworpen. De resultaten uit deze enquête

vergeleken ze echter met observaties in het veld, waaruit logische, significante correlaties werden

gevonden. Zo vertoonde een in de enquête als „dominant‟ bevonden paard, minder onderdanig

gedrag, werd het minder frequent gestampt en bedreigde het andere paarden vaker. Vijf van de dertig

adjectieven uit de oorspronkelijke enquête werden echter verworpen omdat de antwoorden van de

verschillende respondenten hierover een te lage overeenkomst vertoonden.

De hartslagfrequentie als maat voor temperament vertoont eveneens gebreken met betrekking tot dit

criterium, aangezien het ook beïnvloed wordt door andere factoren zoals de fysieke activiteit (Lansade

Page 23: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

19

et al., 2008b). Toch heeft de hartslagfrequentie als parameter een zekere waarde. Visser et al.

(2003a) toonden namelijk aan dat paarden, die slechts voor vijfentwintig procent van de testtijd

draafden en galoppeerden, toch een hartslagfrequentie vertoonden alsof ze een continue fysieke

inspanning leverden. Hieruit kan afgeleid worden dat de hartslagfrequentie niet volledig afhankelijk is

van fysieke inspanning, maar ook van een zekere emotionele component. Dit werd tevens in een

eerdere studie bevestigd door middel van statistische analyse (Visser et al., 2002). Een mogelijke

manier om de fysieke component uit te schakelen, is door de paarden vast te houden. Echter kan dit

vasthouden op zich ook een mogelijke invloed uitoefenen op de hartslagfrequentie (Lansade et al.,

2008b). Bovendien zal het beperken van de fysieke activiteit mogelijk met zich meebrengen dat

bepaalde gedragingen niet geuit en dus niet geregistreerd kunnen worden.

Andere fysiologische testen, zoals het bepalen van het cortisolgehalte, hebben dan weer als nadeel

dat ze invasief zijn. Een bloedstaal nemen op zich kan al een voldoende stress-stimulus zijn,

waardoor de gehaltes worden beïnvloed (Anderson et al., 1999; Hausberger et al., 2008). Daarnaast

bestaan er mogelijke verschillen in het basale cortisolgehalte tussen paarden te wijten aan leeftijd,

geslacht en ras (Anderson et al., 1999).

De serotonine-bepaling lijkt een beloftevolle manier om temperament te beoordelen, maar meer

onderzoek is nodig om deze methode op punt te stellen daar Bagshaw et al. (1994) en Ralston

(unpub. data, 1992; in Bagshaw et al., 1994) een te kleine steekproef hebben gebruikt.

3.2. VOORDELEN EN BEPERKINGEN VAN DE ONDERZOEKSMETHODEN

Bij het uitdiepen van de testcriteria kwamen reeds verscheidene voordelen en beperkingen van de

verschillende onderzoeksmethoden aan het licht. In dit tekstdeel zullen er aanvullend nog enkele

besproken worden.

Een voordeel aan een gedragstest is dat de resultaten van objectieve en kwantitatieve aard zijn

(Visser et al., 2003a), in tegenstelling tot die van een enquête welke veel subjectiever zijn (Momozawa

et al., 2003, 2005). Nochtans bevatten bepaalde scoresystemen, zoals hetgene dat gebruikt wordt bij

de arena test van Wolff et al. (1997) (zie 2.1.2.) en de novel object test van Wolff en Hausberger

(1992) (zie 2.1.1.1.) om paarden te rangschikken in reactiviteit, ook een zekere graad van subjectiviteit

(Seaman et al., 2002). De auteurs beslissen daarbij namelijk zelf welke gedragsparameters de beste

weergave zijn van reactiviteit (Momozawa et al., 2007). De allereerste stap zou moeten zijn om deze

'indicatieve‟ gedragsparameters op te sporen op een objectieve manier, zoals bijvoorbeeld wordt

gedaan bij de curtain test van Falewée et al. (2005) (zie 2.1.1.1.).

Een objectievere manier om paarden te rangschikken wordt gebruikt in de footing test, umbrella test

en sound test (zie 2.1.1.), waarbij niet gekeken wordt naar gedragsparameters om vrees te

Page 24: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

20

kwantificeren maar naar de tijdsduur waarbinnen het paard de test voltooit. Het nadeel aan dit

systeem is dat mogelijk veel informatie verloren gaat door geen rekening te houden met de geuite

gedragingen. Seaman et al. (2002) gebruiken ook een meer objectieve manier om paarden te

rangschikken in reactiviteit. Zij registreren de tijd die nodig is voordat de paarden kalmeren (dit wil

zeggen: gedurende drie volledige minuten rustig stilstaan, wandelen en/of exploreren). Ook deze

laatste manier van rangschikken kan echter in vraag worden gesteld, aangezien een paard dat veel

draaft en galoppeert niet per definitie een reactief of nerveus paard is, maar mogelijk gewoon een

paard met veel energie. Anderzijds konden Visser et al. (2003a) tijdens een novel object test aantonen

dat paarden, die voor slechts vijfentwintig procent van de testtijd draafden en galoppeerden, toch een

hartslagfrequentie vertoonden alsof ze een continue fysieke inspanning leverden. Hieruit kan afgeleid

worden dat een paard dat er uitwendig redelijk kalm uitziet, inwendig zich noodzakelijk niet zo voelt.

Een zeer onrustig, bang of nerveus paard heeft mogelijk geleerd om niet te vluchten, aangezien het

toch niet kan ontsnappen uit de testarena (Visser et al., 2003a). Om deze reden is het misschien

nuttig om de rangschikking niet alleen te baseren op gedragsparameters, maar ook op fysiologische

parameters.

Een beperking bij gedragstesten is dat het momentopnames zijn, met als gevolg dat het resultaat kan

beïnvloed worden door een tijdelijke verandering in de fysieke of psychische toestand van het paard

(Momozawa et al., 2005). In dat opzicht hebben enquêtes het voordeel dat deze zich baseren op

observaties van langere termijn (Momozawa et al., 2003, 2005). Daarnaast hebben enquêtes nog het

voordeel dat ze minder arbeidsintensief zijn dan een gedragstest, waardoor meer paarden beoordeeld

kunnen worden op kortere tijd (Momozawa et al., 2003). Bovendien kan met een enquête voor

meerdere kenmerken tegelijk worden getest (Momozawa et al., 2003, 2005; McGrogan et al., 2008)

terwijl een gedragstest in principe maar één enkel aspect evalueert van temperament.

Ook enquêtes bevatten echter bijkomende beperkingen. Een daarvan is dat enkel paarden die gekend

zijn door de respondenten in aanmerking komen (Momozawa et al., 2003, 2005). De respondenten

hebben bijgevolg reeds verschillende ervaringen met het betreffende paard. Dit maakt dat hun

beoordeling eerder subjectief is, waardoor de evaluatie van eenzelfde paard sterk kan verschillen

tussen respondenten onderling (Visser et al., 2003a). Voor deze subjectiviteit kan enigszins

gecorrigeerd worden door onbekende paarden te evalueren, zoals in de studie van Visser et al.

(2003a). De zestien ruiters uit deze studie, die ieder afzonderlijk dezelfde, onbekende paarden

moesten beoordelen na een behendigheidsproef, bleken zeer sterk overeen te komen. Een andere

manier is door elk paard te laten beoordelen door meerdere personen en daarvan een gemiddelde te

nemen (Momozawa et al., 2003).

Met betrekking tot fysiologische testen is het grote voordeel aan de hartslagfrequentie, als indicator

voor temperament, dat het op een niet-invasieve manier kan gemeten worden. Bovendien kan het

gemeten worden door personen die onervaren zijn in het observeren van gedrag (Lansade et al.,

2008b).

Page 25: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

21

3.3. TOETSING AAN DE WERKDEFINITIE

Ter afsluiting van deze masterproef zullen de verschillende onderzoeksmethoden getoetst worden aan

de werkdefinitie zoals hierboven reeds geformuleerd.

“Temperament is de individuele aanleg voor het ervaren van emoties die (mogelijk contextspecifiek)

veruitwendigd worden door gedragingen en die de drempelwaarde en de wijze van uitvoering van

deze gedragingen beïnvloedt. Die aanleg is aanwezig vanaf de jonge levensstadia van het individu

en blijft consistent doorheen tijd en situaties.”

In deze definitie vallen drie belangrijke aspecten op: de drempelwaarde, de wijze van uitvoering en de

consistentie doorheen tijd en situaties.

3.3.1. Drempelwaarde

Met „drempelwaarde‟ wordt bedoeld of het gedrag, bijvoorbeeld hinniken, al dan niet optreedt.

Wanneer de verschillende onderzoeksmethoden getoetst worden aan dit aspect van de definitie, valt

op dat ze dit allen bekijken. Dit gebeurt op een directe manier aan de hand van fysiologische of

gedragsparameters die de reactiviteit meten op bepaalde uitdagingen, of indirect door enquêtering

van eigenaars, ruiters en stalpersoneel. Het aantal parameters en welke er precies onderzocht

worden, verschilt echter van studie tot studie (Seaman et al., 2002).

3.3.2. Wijze van uitvoering

De „wijze van uitvoering‟ duidt op de manier waarop het gedrag tot uiting wordt gebracht. Ook dit

aspect wordt door de meeste gedragstesten in rekening gebracht. Zo wordt er voor bepaalde

gedragsparameters niet alleen bekeken óf ze zich voordoen, maar ook hoe vaak (Seaman et al.,

2002; Lansade et al., 2008a). Daarnaast maken de meeste onderzoekers het onderscheid tussen

„rustig stilstaan‟ en „waakzaam stilstaan‟, tussen „gewoon draven‟ en „passageren‟, etc. (Le Scolan et

al., 1997; Hausberger et al., 2004). Andere auteurs maken hier geen onderscheid in (Momozawa et

al., 2003) of voegen zelfs bepaalde gedragsparameters, zoals bokken, steigeren en hoofdschudden,

samen onder eenzelfde noemer (Visser et al., 2001).

Aangezien enquêtes zich baseren op observaties van langere termijn, wordt er gepolst naar een

algemeen beeld over een bepaald aspect van temperament en niet specifiek naar een welbepaald

gedragspatroon en de wijze waarop dit wordt geuit. Toch wordt ook bij enquêtes op een indirecte

manier rekening gehouden met „de wijze van uitvoering‟. Dit gebeurt door niet louter te bevragen of

een paard bijvoorbeeld „kalm‟ is versus „nerveus‟, maar door meer genuanceerd te werk te gaan

dankzij een puntenschaal. Hoe uitgebreider deze puntenschaal, hoe meer gedetailleerde informatie

gewonnen kan worden over het temperament en hoe beter een idee kan gevormd worden over de

eventueel geuite gedragingen.

Page 26: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

22

Bij fysiologische metingen wordt rekening gehouden met „de wijze van uitvoering‟ doordat ze niet

alleen beoordelen óf de fysiologische parameters significant stijgen, maar ook meten met hoeveel

eenheden deze stijgen. Hoe gevoeliger de wijze van staalname en de eventuele laboratoriumanalyse,

hoe nauwkeuriger dit gemeten kan worden.

3.3.3. Consistentie doorheen tijd en situaties

Een derde belangrijk aspect van de werkdefinitie van temperament is dat gedragingen, en dus ook de

parameters waarmee deze gemeten worden, een zekere consistentie dienen te vertonen doorheen tijd

en situaties (Lansade et al., 2008a). Dit is een belangrijke voorwaarde vooraleer een gefundeerde

uitspraak kan gemaakt worden over de geteste gedragingen en hun oorsprong in het temperament.

Om de consistentie doorheen situaties na te gaan over verschillende gedragstesten en de daarbij

gemeten gedragsparameters, onderwierpen diverse studies (Lansade et al., 2008a, 2008b; Lansade

en Bouissou, 2008) steeds dezelfde paarden aan verschillende testen met eenzelfde dimensie (bv.

testen voor vrees). Daarbij werd gekeken of de testresultaten (rangschikking van de paarden) en de

gedragsparameters significant zijn gecorreleerd tussen de verschillende testen. Bovendien werden de

paarden hieraan onderworpen op zowel acht maanden, anderhalf jaar als twee en een half jaar

ouderdom, waardoor ook de consistentie doorheen de tijd kon worden nagegaan.

Om de consistentie doorheen tijd en situaties van testen voor „sociaal gedrag‟ na te gaan, werden

paarden onderworpen aan een arena test, een separation test, een attraction test en een passing test

(zie 2.1.2.) (Lansade et al., 2008a). Daaruit bleek dat testresultaten van de arena test en de

separation test sterk gecorreleerd zijn met elkaar en tevens een goede consistentie vertonen

doorheen de tijd, vooral voor de gedragsparameter „hinniken‟. Bij de passing test vertoont de

parameter „tijd nodig om de aankomstlijn te bereiken‟ eveneens een goede consistentie doorheen de

tijd en deze bleek ook in zekere mate gecorreleerd met de parameter „hinniken‟ van de arena en

separation test. Deze resultaten tonen aan dat de arena, separation en passing test, en daarbij vooral

de parameters „hinniken‟ en „tijd nodig om de aankomstlijn te bereiken‟, betrouwbare methoden zijn

om te evalueren hoe sociaal een paard is en dit al vanaf acht maanden ouderdom. Deze resultaten

sluiten aan bij de bevindingen van andere auteurs, zoals Seaman et al. (2002), die eerder aantoonden

dat de arena test consistentie vertoonde over een, weliswaar veel kortere, periode van ongeveer drie

weken.

Met betrekking tot de gedragsparameter „hinniken‟ stelden ook Wolff et al. (1997) eerder al vast dat

deze een goede indicatie lijkt te geven over hoe sociaal een paard is. Hoewel tijdens een arena test

van Wolff et al. (1997) en een arena en separation test van Lansade et al. (2008a) opgemerkt werd

dat er een zeker leeftijdseffect optrad: paarden hinnikten minder frequent met toenemende leeftijd. Dit

komt mogelijk doordat oudere paarden minder afhankelijk zijn van bescherming door de kudde of in

hun levensloop mogelijk gewend zijn geraakt aan korte periodes van sociale isolatie (Lansade et al.,

Page 27: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

23

2008a). Dit leeftijdseffect hoeft echter niet de consistentie van de testresultaten (rangschikking van de

paarden) doorheen de tijd in de weg te staan.

Wat betreft de gedragstesten voor vrees, toonden Lansade et al. (2008b) aan dat de novel object

test, de novel area test en de surprise test with the horse free in the pen (zie 2.1.1.) een zekere mate

van consistentie vertonen, vooral voor de gedragsparameters „aantal keer belikken/besnuffelen van

het voorwerp‟ , „tijd nodig om één voet op de vloerbedekking te plaatsen en om te eten van de emmer‟

en „de vluchtafstand en de tijd nodig om te eten onder de geopende paraplu‟. Voor alle drie deze

testen werd ook consistentie van de testresultaten doorheen de tijd vastgesteld. Deze resultaten

sluiten aan bij de bevindingen van Visser et al. (2001) die eerder al aantoonden dat verschillende

gedragsparameters van de novel object test consistentie vertoonden tussen negen en tien maanden

ouderdom en tussen eenentwintig en tweeëntwintig maanden ouderdom. Consistentie over langere

termijn konden deze auteurs echter niet overtuigend aantonen. Visser et al. (2001) stellen dat

bepaalde ontwikkelingsprocessen er mogelijk voor zorgen dat oudere paarden minder sterk reageren

op vreestesten. Een andere mogelijke verklaring, aangehaald door Lansade et al. (2008b), is dat de

novel object test van Visser et al. (2001) naast angst voor het voorwerp bijkomend ook een sociaal

aspect meet, aangezien de paarden geïsoleerd worden van soortgenoten.

Seaman et al. (2002) konden voor de novel object test geen consistentie aantonen doorheen de tijd

binnen een testperiode van drie weken. Een mogelijke verklaring die de auteurs zelf aanhalen is dat er

paarden van verschillende leeftijden (5-21 jaar) werden getest. Mogelijk zijn de oudere paarden al met

heel veel stimuli in aanraking gekomen tijdens trainingen, wedstrijden etc. waardoor ze nu minder

sterk reageren op het voorwerp. Deze gedachtegang is in lijn met die van Visser et al. (2001) inzake

ontwikkelingsprocessen. Een andere mogelijke verklaring die gegeven kan worden is dat er

gewenning optreedt doordat Seaman et al. (2002) over een korte periode van drie weken drie keer

hetzelfde voorwerp gebruiken. Bovendien isoleren ook Seaman et al. (2002) de paarden van hun

soortgenoten, waardoor ze eveneens een sociaal aspect meten.

McCall et al. (2006), die de paarden op drie verschillende dagen onderwierpen aan een runway test

(zie 2.1.1.1.) konden geen consistentie aantonen doorheen de tijd. De reden hiervoor is waarschijnlijk

dat deze test in feite een combinatie is van de attraction test (zie 2.1.2.) (Lansade et al., 2008a) en de

novel area test (zie 2.1.1.1.) (Lansade et al., 2008b) en dus verschillende aspecten van temperament

tegelijkertijd evalueert.

Ook de testen die Lansade en Bouissou (2008) gebruikten voor het beoordelen van gedrag naar

mensen toe (zie 2.1.3.), bleken consistent te zijn doorheen tijd en situaties. Concreet gaat het in deze

studie over de familiar passive human test, de familiar active human test, de unfamiliar active human

test en de halter fitting test. Met name de gedragsparameters „aantal keer belikken/beknabbelen van

de bekende, passieve persoon‟, „tijd dat de bekende of de onbekende actieve persoon nodig heeft om

het paard aan te raken‟ en „tijd dat de onbekende persoon nodig heeft om het paard een halster aan te

Page 28: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

24

doen‟ bleken consistente resultaten op te leveren. De auteurs merken hierbij echter op dat de

aangetoonde consistentie doorheen de tijd niet noodzakelijk betekent dat het gedrag naar mensen toe

onveranderd blijft tijdens het leven van een paard. “Dit gedrag kan nl. verbeteren of verergeren

naargelang het paard op een geschikte of ongeschikte manier behandeld wordt” (Lansade en

Bouissou, 2008). Dit toont opnieuw het belang van levenservaringen op de consistentie doorheen de

tijd van de testresultaten.

Seaman et al. (2002) konden voor hun responce to a person test (zie 2.1.3.1.) geen consistentie

aantonen doorheen de tijd. Een mogelijke verklaring die de auteurs zelf aanhalen is dat er paarden

van verschillende leeftijden (5-21 jaar) werden getest. Mogelijk zijn de oudere paarden al regelmatig

van eigenaar veranderd en hebben ze al vele ervaringen opgedaan met mensen. De paarden in de

test hebben dus niet eenzelfde en gelimiteerd menselijk contact ondervonden, waardoor de test

onbetrouwbaar wordt (Lansade en Bouissou, 2008). Een andere verklaring die naar voren wordt

geschoven door Lansade en Bouissou (2008) is dat Seaman et al. (2002) geen mens-specieke

gedragingen observeerde, zoals het aantal keer dat de persoon belikt/beknabbelt werd.

Over het toetsen van resultaten uit enquêtering naar consistentie doorheen tijd en situaties is geen

literatuur teruggevonden. Resultaten uit enquêtering bleken in bepaalde gevallen gecorreleerd met

resultaten uit gedragstesten en/of gemeten fysiologische parameters (Le Scolan et al., 1997; Visser et

al., 2003a; Momozawa et al., 2003, 2007). Dit zou in aanmerking kunnen komen als consistentie

doorheen situaties.

Wat betreft de consistentie doorheen tijd en situaties voor testen met fysiologische parameters

lopen de conclusies van diverse onderzoeken uit elkaar. (Visser et al., 2002, 2003a) vonden een

goede consistentie doorheen tijd en situaties voor zowel de gemiddelde hartslagfrequentie als de

variabiliteit daarin. Andere onderzoeken kwamen tot de omgekeerde conclusie, namelijk dat bepaalde

hartslagparameters weinig consistent bleken doorheen de tijd en niet gecorreleerd waren met

metingen van gedragsparameters (Lansade et al. 2008b; Lansade en Bouissou, 2008). Deze

verschillen zijn mogelijk te wijten aan variatie in methodologie (Lansade et al., 2008b). Bijvoorbeeld,

wanneer tijdens de test het paard wordt vastgehouden, kan dit al een invloed hebben op de

hartslagfrequentie (Lansade et al., 2008b). De interne staat van het paard (zowel emotioneel als

fysisch), de fysieke activiteit en verscheidene externe stimuli zoals geluid zijn ook zaken die een

invloed kunnen uitoefenen op de hartslagfrequentie (Lansade et al., 2008b; Lansade en Bouissou,

2008).

Page 29: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

25

4. CONCLUSIE Het temperament van paarden kan onderzocht worden aan de hand van fysiologische of

gedragsparameters die de reactiviteit meten op bepaalde uitdagingen, of indirect door enquêtering

van eigenaars, ruiters en stalpersoneel. Deze methoden hebben elk hun voordelen en beperkingen.

Momenteel lijken de gedragstesten, en daarbij bepaalde parameters zoals bv. de frequentie van

hinniken, de meest gebruikte en valabele methoden. Resultaten en conclusies uit diverse

onderzoeken zijn echter niet eenduidig. Dit wordt bijkomend bemoeilijkt door de grote diversiteit in

gebruikte methodieken en gemeten parameters. Er is nood aan een kritische evaluatie van de

gebruikte parameters en een standaardisering van de gebruikte methodieken. Met een toetsing van

de testresultaten uit de literatuur aan belangrijke testcriteria (standaardisatie, betrouwbaarheid,

gevoeligheid en validiteit) en de werkdefinitie van temperament, kan deze masterproef daar mogelijk

een bijdrage toe leveren.

Page 30: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

26

III. LITERATUURLIJST

Anderson M.K., Friend T.H., Evans J.W., Bushong D.M. (1999). Behavioral assessment of horses in

therapeutic riding programs. Applied Animal Behaviour Science 63, 11-24.

Bagshaw C.S., Ralston S.L., Fisher H. (1994). Behavioral and physiological effect of orally

administered tryptophan on horses subjected to acute isolation stress. Applied Animal Behaviour

Science 40, 1-2.

Bates J.E. (1989). Concepts and measures of temperament. In: Kohnstamm G.A., Bates J.E.,

Rothbart M.K. (Editors) Temperament in childhood, Wiley & Sons, New York, p. 3-26.

Boissy A. (1990). Les réactions émotives chez les Bovins domestiques femelles (Bos taurus L.).

Quantification et variations sous l‟influence de facteurs environnementaux et hormonaux. Unpublished

Doctoral Thesis, Université de Paris XIII. Bron : Wolff A., Hausberger M., Le Scolan N. (1997).

Experimental tests to assess emotionality in horses. Behavioural Processes 40, 209-221.

Bradshaw R.H., Hall S.J.G., Broom D.M. (1996). Behavioural and cortisol response of pigs and sheep

during transport. Veterinary Record 138, 233-234.

Buckley P., Dunn T., More S.J. (2004). Owners‟ perceptions of the health and performance of pony

club horses in Australia. Preventive Veterinary Medicine 63, 121-133.

Burger D., Baumgartner M., Bachmann I., Poncet P.-A. (2008). Recherche appliquée sur le

comportement du cheval. Revue Suisse d‟agriculture 40, 109-115

Buss A.H., Finn S.E. (1987). Classification of personality traits. Journal of Personality and Social

Psychology 52, 432-444.

Buss A.H., Plomin R. (1984). Temperament: early developing personality traits. Hillsdale, NJ:

Erlbaum. Bron: Hicks B.M., Patrick C.J. (2006). Psychopathy and negative emotionality: Analyses of

suppressor effects reveal distinct relations with emotional distress, fearfulness and anger-hostility.

Journal of Abnormal Psychology 115 (2), 276-287.

Calder B.J., Phillips L.W., Tybout A.M. (1982). The concept of external validity. The Journal of

Consumer Research 9, 240-244.

Dallaire A. (1993). Stress and behaviour in domestic animals. Temperament as a predisposing factor

to stereotypies. Annals of the New York Academy of Sciences 697, 269-274.

Diederich C., Giffroy J.-M. (2006). Behavioural testing in dogs: A review of methodology in search for

standardisation. Applied Animal Behaviour Science, 97 (1), 51-72.

Falewée C., Gaultier E., Colombani D., Pageat P. (2005). Ethogram of horses experiencing a

standardized handling test with a special interest to objective assessment of fearful reactions. In: Mills

D., Levine E., Landsberg G., Horwitz D., Duxbury M., Mertens P., Meyer K., Huntley L.R., Reich M.,

Willard J. (Editors) Current issues and research in veterinary behavioral medicine: papers presented

at the 5th veterinary behavior meeting. Purdue University Press, West Lafayette, Indiana, p. 246-250.

Gerlai R., Csañyi V. (1990). Genotype-environment interaction and the correlation structure of

behavioural elements in paradise fish (Macropodus opercularis). Physiology & Behavior 47, 343-356

Bron: Hausberger M., Bruderer C., Le Scolan N., Pierre J.-S. (2004). Interplay between enviromental

and genetic factors in temperament/personality traits in horses (Equus caballus). Journal of

Comparitive Psychology 118, 434-446.

Page 31: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

27

Goldsmith H.H., Buss A.H., Plomin R., Rothbart M.K., Thomas A., Chess S., Hinde R.A., McCall R.

(1987). Roundtable: what is temperament? Four approaches. Child Development 58, 505-529.

Górecka-Bruzda A., Jezierski T. (2010). Breed differences in behaviour-related characteristics of

stallions evaluated in performance tests. Animal Science Papers and Reports 28, 27-36.

Gosling, S.D. (1998). Personality dimensions in spotted hyenas (Crocuta crocuta). Journal of

Comparative Psychology 112, 107–118.

Haag E.L., Rudman R., Houpt K. A. (1980). Avoidance, maze learning and social dominance in

ponies. Journal of Animal Science 50, 329-335.

Hada T., Onaka T., Kusunose R., Yagi K. (2001). Effects of novel environmental stimuli on

neuroendocrine activity in thoroughbred horses. Journal of Equine Science 12, 33-38.

Hada T., Onaka T., Takahashi T., Hiragat A., Yagit K. (2003). Effects of novelty stress on

neuroendocrine activities and running performance in thoroughbred horses. Journal of

Neuroendocrinology 15, 538-648.

Hall C.S. (1934). Emotional behaviour in the rat. I Defaecation and urination as measures of individual

differences in emotionality. Journal of Comparative Psychology 18, 385-403

Hall C.S. (1941). Temperament: a survey of animal studies. Psychological Bulletin 38, 909-943.

Hausberger M., Bruderer C., Le Scolan N., Pierre J.-S. (2004). Interplay between enviromental and

genetic factors in temperament/personality traits in horses (Equus caballus). Journal of Comparitive

Psychology 118, 434-446.

Hausberger M., Muller C. (2002). A brief note on some possible factors involved in the reactions of

horses to humans. Applied Animal Behaviour Science 76, 339-344

Hausberger M., Richard-Yris M.A. (2005). Individual differences in the domestic horse, origins,

development and stability. In: Mills D.S., McDonnell S.M. (Editors) The domestic horse: the origins,

development and management of its behaviour, Cambridge University Press, p. 33-52.

Hausberger M., Roche H., Henry S., Visser E.K. (2008). A review of the human-horse relationship.

Applied Animal Behaviour Science 109, 1-24.

Hayes K.E.N. (1998). Temperament tip-offs. Horse and Rider 37, 46-51.

Hicks B.M., Patrick C.J. (2006). Psychopathy and negative emotionality: Analyses of suppressor

effects reveal distinct relations with emotional distress, fearfulness and anger-hostility. Journal of

Abnormal Psychology 115 (2), 276-287.

Houpt K.A., Kusunose R. (2000). Genetics of behaviour. In: Bowling A.T., Ruvinsky A. (Editors) The

genetics of the horse, CAB International 2000, p. 281-306.

Jones R.B. (1977). Sex and strain differences in the openfield responses of the domestick chick.

Applied Animal Ethology 3, 255-261. Bron: Wolff A., Hausberger M., Le Scolan N. (1997).

Experimental tests to assess emotionality in horses. Behavioural Processes 40, 209-221.

Kilgour R. (1975). The open-field test as an assessment of the temperament of dairy cows. Animal

Behaviour 23, 615-624. Bron: Wolff A., Hausberger M., Le Scolan N. (1997). Experimental tests to

assess emotionality in horses. Behavioural Processes 40, 209-221.

Lansade L, Bouissou M.-F. (2008). Reactivity to humans : A temperament trait of horses which is

stable across time and situations. Applied Animal Behaviour Sciende 114, 492-508.

Page 32: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

28

Lansade L., Bouissou M.-F., Erhard H.W. (2008a). Reactivity to isolation and association with

conspecifics : a temperament trait stable across time and situations. Applied Animal Behaviour

Science 109, 355-373.

Lansade L., Bouissou M.-F., Erhard H.W. (2008b). Fearfulness in horses: A temperament trait stable

across time and situations. Applied Animal Behaviour Science 115, 182-200.

Lansade L., Simon F. (2010). Horses‟ learning performances are under the influence of several

temperamental dimensions. Applied Animal Behaviour Science 125, 30-37.

Le Scolan N., Hausberger M., Wolff A. (1997). Stability over situations in temperamental traits of

horses as revealed by experimental and scoring approaches. Behavioural Processes 41, 257-266.

Lloyd A.S., Martin J.E., Bornett-Gauci H.L.I., Wilkinson R.G. (2007). Evaluation of a novel method of

horse personality assessment: rater-agreement and links to behaviour. Applied Animal Behaviour

Science 105, 205-222.

Mackenzie S.A., Thiboutot E. (1997). Stimulus Reactivity Tests For the Domestic Horse (Equus

caballus). Equine Practice 19, 21-22.

Mason W.A. (1984). Animal learning: experience, life modes and cognitive style. Verhaltung Deutsche

Zoologischen Geschichte 77, 45-56.

McCall C.A., Hall S., McElhenney W.H., Cummins K.A. (2006). Evaluation and comparison of four

methods of ranking horses based on reactivity. Applied Animal Behaviour Science 96, 115-127.

McCann J.S., Heird J.C., Bell R.W., Lutherer L.O. (1988). Normal and more highly reactive horses. I.

Heart rate, respiration rate and behavioural observations. Applied Animal Behaviour Science 19, 201-

214.

McGrogan C., Hutchinson M.D., King J.E. (2008). Dimensions of horse personality based on owner

and trainer supplied personality traits. Applied Animal Behaviour Science 113, 206-214.

Mills D.S. (1998). Personality and individual differences in the horse, their significance, use and

measurement. Equine Clinical Behaviour 27, 10-13.

Momozawa Y., Kusunose R., Kikusui T., Takeuchi Y., Mori Y. (2005). Assessment of equine

temperament questionnaire by comparing factor structure between two separate surveys. Applied

Animal Behaviour Science 92, 77-84.

Momozawa Y., Ono T., Sato F., Kikusui T., Takeuchi Y., Mori Y., Kusunose R. (2003). Assessment of

equine temperament survey to caretakers and evaluation of its reliability by simultaneous behaviour

test. Applied Animal Behaviour Science 84, 127-138.

Momozawa Y., Terada M., Sato F., Kikusui T. Takeuchi Y., Kusunose R., Mori Y. (2007). Assessing

equine anxiety-related parameters using an isolation test in combination with a questionnaire survey.

Journal of Veterinary Medical Science 69 (9), 945-950.

Morris P.H., Gale A., Duffy K. (2002a). Can judges agree on the personality of horses? Personality

and Individual Differences 33, 67-81.

Morris P.H., Gale A., Howe S. (2002b). The factor structure of horse personality. Anthrozoös 15 (4),

300-322

Nagy K., Bodó G., Bárdos G., Bánszky N., Kabai P. (2010). Differences in temperament traits between

crib-biting and control horses. Applied Animal Behaviour Science 122, 41-47.47

Page 33: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

29

Ödberg F.O. (2011). Ethologie, ethiek en dierenwelzijn. Cursus Faculteit Diergeneeskunde, Gent, p.

99-100.

Ralston (unpub. data, 1992). Bron: Bagshaw C.S., Ralston S.L., Fisher H. (1994). Behavioral and

physiological effect of orally administered tryptophan on horses subjected to acute isolation stress.

Applied Animal Behaviour Science 40, 1-2.

Samoré A.B., Pagnacco G., Miglior F. (1997). Genetic parameters and breeding values for linear type

traits in the Halflinger horse. Livestock Production Science 52, 105-111.

Schmitt U., Hiemke C. (1998). Strain differences in open-field and elevated plus-maze behaviour of

rats without and with pretest handling. Pharmacology Biochemestry and Behavior 59 (4), 807-811

Seaman S.C., Davidson H.P.B., Waran N.K. (2002). How reliable is temperament assessment in the

domestic horse (Equus caballus)? Applied Animal Behaviour Science 78, 175-191.

Simpson B.S. (2002). Neonatal foal handling. Applied Animal Behaviour Science 78, 303-317.

Spier S.J., Pusterla J.B., Villarroel A., Pusterla N. (2004). Outcome of tactile conditioning of neonates,

or “imprint training” on selected handling measures in foals. The Veterinary Journal 168, 252-258.

Visser E.K., Van Reenen C.G., Hopster H., Schilder M.B.H., Knaap J.H., Barneveld A., Blokhuis H.J.

(2001). Quantifying aspects of young horses‟ temperament: consistency of behavioural variables.

Applied Animal Behaviour Science 74, 241-258.

Visser E.K., Van Reenen C.G., Rundgren M., Zetterqvist M., Morgan K., Blokhuis H.J. (2003a).

Responses of horses in behavioural tests correlate with temperament assessed by riders. Equine

Veterinary Journal 35 (2), 176-183.

Visser E.K., Van Reenen C.G., Schilder M.B.H., Barneveld A., Blokhuis H.J. (2003b). Learning

performances in young horses using two different learning tests. Applied Animal Behaviour Science

80, 311-326.

Visser E.K., Van Reenen C.G., Van der Werf J.T.N., Schilder M.B.H., Knaap J.H., Barneveld A.,

Blokhuis H.J. (2002). Heart rate and heart rate variability during a novelobject test and a handling test

in young horses. Physiology and Behavior 76, 289-296.

Waiblinger S., Boivin X., Pedersen V., Tosi M-V., Janczak A.M., Visser E.K., Jones R.B. (2006).

Assessing the human-animal relationship in farmed species: a critical review. Applied Animal

Behaviour Science 101, 185-242.

Wolff A., Hausberger M. (1992). Comparaison de caractéristiques comportementales ches des

poulains: une étude quantitative. In : Cereopa. 18ème Journée du Cheval, Institut du Cheval, Paris, p

78-91.

Wolff A., Hausberger M. (1996). Learning and memorisation of two different tasks in horses: the

effects of age, sex and sire. Applied Animal Behaviour Science 46, 137-143.

Wolff A., Hausberger M., Le Scolan N. (1997). Experimental tests to assess emotionality in horses.

Behavioural Processes 40, 209-221.

Zeeb K., Schnitzer U. (1997). Housing and training of horses according to their species-specific

behaviour. Livestock Production Science 49, 181-189.

Page 34: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

30

BIJLAGE I: Overzicht gedragstesten: objectieven en wijze van uitvoering

TESTEN VOOR DE MATE VAN VREES

NOVEL STIMULI TESTEN

Novel object test Vrees door het paard te confronteren met een niet bewegend en voor hem onbekend

voorwerp

Novel area test Vrees door het paard te confronteren met een vreemde vloerbedekking met een emmer

voedsel als beloning

Runway test Vrees door het paard te confronteren met een vreemde vloerbedekking met een emmer

voedsel en een soortgenoot als beloning

Bridge/Handling test Vrees door het paard over een brug te leiden

Footing test Vrees door het paard naar een vreemde vloerbedekking te leiden, zonder er overheen te

stappen

Curtain test Vrees door het paard te leiden doorheen een gordijn

SUDDEN STIMULI TESTEN

Surprise test, free Vrees door het paard te doen schrikken van een opengaande paraplu terwijl het aan het

eten is

Surprise test, holding Vrees door het paard te doen schrikken van een opengaande paraplu terwijl het wordt

vastgehouden

Umbrella test Vrees door het paard te doen schrikken van een opengaande paraplu terwijl het door

iemand wordt geleid

Waterspray test Vrees door het paard te besproeien met water uit een plantenspuit

Sound test Vrees door het paard te doen schrikken van een geluid terwijl het door iemand wordt

geleid

TESTEN VOOR DE MATE VAN SOCIAAL ZIJN

Arena test

Reactie op de scheiding van soortgenoten door het paard te isoleren in een voor hem

bekende omgeving

Isolation test Reactie op de scheiding van soortgenoten door het paard te isoleren in een volledig

gesloten en voor hem onbekende stal

OF angst door het paard te isoleren en vast te binden in een onbekende ruimte

Separation test Reactie op de scheiding van soortgenoten door de soortgenoten te verwijderen uit het

zicht van het paard.

Attraction test Aantrekking tot soortgenoten door het paard te plaatsen in een gang met verschillende

obstakels en een soortgenoot aan het einde van de gang

Passing test Aantrekking tot soortgenoten door het paard te laten kiezen tussen voedsel of sociaal

contact met een soortgenoot

TESTEN VOOR HET GEDRAG NAAR MENSEN TOE

Stationary human test Gedrag naar mensen toe door het paard te confronteren met een stilstaande persoon

Moving human test Gedrag naar mensen toe door het paard te confronteren met een bewegende persoon

Handling by a human

test

Gedrag naar mensen toe door het paard te confronteren met een manipulerende persoon

Page 35: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester
Page 36: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

Stageverslag in het kader van de masterproef

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2010-2011

VERSLAG VAN DE DIERENARTSENSTAGE

door

Hanne COOLS

Page 37: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

De auteur geeft de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk

gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de

verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie. Het auteursrecht

beperkt zich tot de wijze waarop de auteur de problematiek van het onderwerp heeft benaderd en

neergeschreven. De auteur respecteert daarbij het oorspronkelijke auteursrecht van de individueel geciteerde

studies en eventueel bijhorende documentatie, zoals tabellen en figuren. De auteur is niet verantwoordelijk voor

de behandelingen en eventuele doseringen die in deze studie geciteerd en beschreven zijn.

Page 38: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

INHOUDSOPGAVE

1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN ......................................................................................................1

1.1. LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN .............................................................................1

1.2. CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN .......................................................................................4

1.2.1. Signalement en anamnese .....................................................................................................4

1.2.2. Klinisch onderzoek .................................................................................................................4

1.2.3. Diagnose ................................................................................................................................4

1.2.4. Prognose ................................................................................................................................5

1.2.5. Behandeling............................................................................................................................5

1.2.6. Resultaat ................................................................................................................................5

1.3. ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMANT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN ..................6

1.3.1. Historiek van de praktijk .........................................................................................................6

1.3.2. Huidige structuur en management van de praktijk .................................................................6

1.3.3. Specifieke software en apparatuur .........................................................................................6

1.3.4. Sterke en zwakke punten .......................................................................................................7

2. STAGE GROTE HUISDIEREN ............................................................................................................8

2.1. LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN ...................................................................................8

2.2. CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN ......................................................................................... 11

2.2.1. Signalement en anamnese .................................................................................................. 11

2.2.2. Klinisch onderzoek .............................................................................................................. 11

2.2.3. Diagnose ............................................................................................................................. 11

2.2.4. Prognose ............................................................................................................................. 12

2.2.5. Behandeling......................................................................................................................... 12

2.2.6. Resultaat ............................................................................................................................. 12

2.3. ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMANT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN ................... 13

2.3.1. Historiek van de praktijk ...................................................................................................... 13

2.3.2. Huidige structuur en management van de praktijk .............................................................. 13

2.3.3. Specifieke software en apparatuur ...................................................................................... 13

2.3.4. Sterke en zwakke punten .................................................................................................... 14

3. ALGEMENE REFLECTIE ................................................................................................................. 15

3.1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN .............................................................................................. 15

3.2. STAGE GROTE HUISDIEREN .................................................................................................. 16

3.3. ALGEMEEN BESLUIT ................................................................................................................ 17

4. GERAADPLEEGDE BRONNEN ...................................................................................................... 18

Page 39: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN

1.1. LOGBOEK STAGE GEZELSCHAPSDIEREN

Datum Uur Aard consultatie / huisbezoek Opmerkingen

20/09/2010 08.45 Onderzoek hond met hotspot naast rechteroor +

behandeling

09.45 Vaccineren + ontwormen kitten

10.00 Onderzoek teef met ontstoken vulva + behandeling

10.30 Onderzoek pup met diarree en braken +

behandeling

11.20 Vaccinatie en algemeen onderzoek hond

11.30 Onderzoek mankende kat + behandeling Teek verwijderd

Ontwormd

11.50 Euthanasie hond

12.10 Nagels knippen kat

12.30 Onderzoek hond met kennelhoest + behandeling Anaalzakjes geledigd

Testikeltumor ontdekt

13.00 Pauze

16.30 Sterilisatie teef

17.30 Onderzoek: hond met wratje aan linkeroog +

opvolging en verdere behandeling arthrose

Oren gereinigd

18.15 Onderzoek hond met bleke mucosae, suf,

diepliggende ogen, buikpijn, temp. 37°C

RX abdomen: ofwel darmlussen ofwel

tumor van de milt te zien

Vochttherapie + pijnbestrijding

19.00 Onderzoek hond met bloedend tandvlees en

stinkende adem + behandeling

19.15 Fokadvies kat met hypertrofische cardiomyopathie

19.40 Onderzoek kat met wondjes op de oren +

behandeling

19.55 Vaccinatie en algemeen onderzoek hond +

opvolging castratie

20.15 Bloedafname hond ter opvolging van lymfoma

20.40-

21.50

Laparatomie hond: levertumor gevonden Gestorven tijdens de operatie

21/09/2010 08.40 Castratie kater

09.15 Vaccinatie en algemeen onderzoek hond Behandeling oorschurft

09.30 Vaccinatie en algemeen onderzoek kat

10.00 Opvolging hond met blaren tussen de tenen

Page 40: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

2

10.20 Onderzoek kat met anorexie en cachexie Grote bolvormige structuur te voelen in

abdomen

RX abdomen want verdacht van

lymfoma

10.50 Onderzoek hond met koorts, spierkrampen,

schijndracht en mammatumor

Bloedafname want verdacht van

pyometra

11.30 Castratie reu

12.00 Laparatomie kat: darmtumor + tumor drainerende

lymfeknoop gevonden

Euthanasie

12.20 Pauze

16.30 Opvolging pup met kennelhoest

17.30 Castratie reu

18.00 Onderzoek pup met parvovirus + behandeling

18.40 Onderzoek hond met klitten aan de oren en korst in

de vacht + behandeling

19.30-

20.30

Sterilisatie teef

22/09/2010 13.00 Detartratie hond

14.00 Onderzoek hond met oorontsteking + behandeling

14.15 Onderzoek hond met korsten, collarettes en

schilfers + behandeling

Opvolging en verdere behandeling

arthrose

14.40 Vaccineren + ontwormen kat

15.00 Onderzoek kat met pijnlijke keel en anorexie

15.30 Opvolging hond met huidprobleem

16.00 Detartratie hond

16.50 Openhouden apotheek

18.00 Onderzoek kat met diarree + behandeling

19.00 Onderzoek kat met vlooien + behandeling

19.40 Onderzoek hond met opengekrabde wrat Oren gereinigd

20.00 Onderzoek mankende hond

20.30-

21.00

Onderzoek kat die overmatig likt aan abdomen Medicatie gegeven tegen allergie

23/09/2010 08.40 Onderzoek hond met lipoma

09.15 Castratie hond met testikeltumor Castratie + detartratie

10.10 Vaccinatie en algemeen onderzoek hond

10.30 Vaccinatie en algemeen onderzoek pup

10.50 Onderzoek kat met klitten in de vacht +

behandeling

11.10 Onderzoek hond met wondje aan rechterwang +

Page 41: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

3

behandeling

11.30 Vaccinatie en algemeen onderzoek pup Behandeling oormijt, vlooien,

kennelhoest en diarree

12.00 Onderzoek hond met abdominale pijn, diarree en

braken

12.40 Onderzoek mankende hond Gebroken teenkootje

13.10-

14.00

Opvolging hond met heupdysplasie Huisbezoek

24/09/2010 08.45 Vaccineren en ontwormen kat

09.10 Sterilisatie kattin

09.50 Vaccinatie en algemeen onderzoek hond Anaalzakjes geledigd

10.10 Vaccinatie en algemeen onderzoek hond Behandeling ontstoken talgklier

10.25 Chemische castratie reu

10.40 Onderzoek kitten met vlooien + behandeling

11.00 Euthanasie hond

11.40 Castratie kater Teek verwijderd

12.10 Pauze

13.00 Bloedafname hond ter opvolging van lymfoma

13.20 Onderzoek hond met geïrriteerde huid +

behandeling

13.50 Onderzoek hond met heupdysplasie en hernia t.h.v.

lumbaalwervels + behandeling

14.20 Vaccinatie en algemeen onderzoek kitten Behandeling tegen vlooien

14.40 Detartratie hond

15.30 Nagels knippen kat

15.45 Vaccineren + ontwormen kat

16.10 Onderzoek kat met neusvloei, ptyalisme en

bloedend tandvlees + behandeling

16.40 Onderzoek hond met symptomen van epilepsie

17.10 Onderzoek kat met chronische neusvloei

17.40 Vaccinatie en algemeen onderzoek hond

18.00 Vaccinatie en algemeen onderzoek kitten

18.20-

19.00

Euthanasie hond

Page 42: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

4

1.2. CASUÏSTIEK GEZELSCHAPSDIEREN

1.2.1. Signalement en anamnese

Milo, 14 weken, reu, Rottweiler, 26 kg

De eigenaars hebben de puppy ongeveer een week geleden gekocht. Volgens de fokker is de puppy

tweemaal gevaccineerd. Sinds twee dagen is de pup suf en sinds gisteren wil hij niet meer eten. Ook

heeft de pup gisteren driemaal gebraakt. Daarnaast had hij deze morgen waterige, stinkende diarree.

Nu ligt de puppy op de grond en staat niet meer recht.

1.2.2. Klinisch onderzoek

De hond was suf en lag op de onderzoekstafel. De temperatuur was verhoogd (39,3°C). De

hartslagfrequentie was normaal, maar de pols was zwak. De mucosae waren bleek en plakkerig en de

capillaire vullingstijd bedroeg drie seconden. De puppy had diepliggende ogen en een verminderde

huidturgor. Bij abdominale palpatie vertoonde de puppy buikpijn. Bij auscultatie van het abdomen

werden verhoogde borborygmi gehoord.

1.2.3. Diagnose

De anamnese en het klinische onderzoek wijzen in de richting van parvovirose. Dit is een aandoening

die voornamelijk voorkomt bij honden jonger dan zes maanden. Rottweilers en Dobbermans zijn

gevoeliger. Het wordt veroorzaakt door het caniene parvovirus (CPV2), welke een tropisme vertoont

voor snel delende lichaamscellen, zoals darmcellen en witte bloedcellen. Dit gaat gepaard met

spijsverteringsstoornissen welke vrij acuut en explosief kunnen optreden. De diarree is hierbij veelal

waterig en hemorrhagisch. Dehydratatie kan optreden door het braken en de diarree. Door de

lymfocytopenie kunnen tevens secundaire bacteriële infecties ontstaan. Bij puppy‟s treedt ook

gemakkelijk een hypokaliëmie en een hypoglycemie op. Myocarditis kan ook voorkomen, maar dan

vooral bij puppy‟s jonger dan acht weken.

Differentiaal diagnostisch moet hier gedacht worden aan andere virussen die acuut braken, diarree en

uitdroging kunnen veroorzaken zoals het hondenziektevirus, coronavirus en het hepatitis contagiosa

canis virus. Daarnaast kan (hemorrhagische) diarree ook veroorzaakt worden door bepaalde

bacteriële aandoeningen (Salmonella enterica, Escherichia coli, Brachyspira pilosicoli, Clostridium

spp. en Campylobacter spp.) of worminfecties (Ancylostoma caninum, Trichuris vulpis, Toxoplasma

gondi en Giardia duodenalis). Ook een intoxicatie of een vreemd voorwerp in het maagdarmkanaal

kunnen gelijkaardige symptomen geven.

Om de diagnose van parvovirose te bevestigen, kan een SNAP-test worden gebruikt die antigenen

van het virus detecteert in de faeces. Tevens kan in een laboratorium een elektronenmicroscopisch

Page 43: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

5

onderzoek en/of haemagglutinatie-test uitgevoerd worden direct op de faeces. Een serologische

diagnose is eveneens mogelijk na verzameling van gepaarde sera, maar vanwege de snelle opbouw

van antistoffen na infectie is de interpretatie hiervan moeilijk. Hier werd echter, vanwege de ernstige

toestand van de puppy, meteen overgegaan tot behandeling.

1.2.4. Prognose

Veel honden overleven parvovirose niet. De mortaliteit bij puppy‟s loopt op tot 40%. Wanneer de hond

meer dan vijf dagen in leven blijft en ondersteuning krijgt met medicatie en vloeistoftherapie, kan hij

echter verassend snel herstellen. Na genezing is de hond jarenlang immuun voor het virus.

1.2.5. Behandeling

Parvovirose is een medisch spoedgeval en dient intensief te worden behandeld. De behandeling is

hoofdzakelijk symptomatisch. De puppy werd gehospitaliseerd en kreeg een agressieve intraveneuze

vloeistoftherapie om de dehydratatie tegen te gaan. Om eventuele secundaire bacteriële infecties te

bestrijden werd de puppy intraveneus behandeld met een cephalosporine, een breedspectrum

antibioticum dat tevens werkzaam is tegenover anaërobe kiemen. Enrofloxacine wordt beter niet

toegediend aan zo‟n jonge hond vanwege het negatieve effect op het kraakbeen. Ook

aminoglycosiden waren niet aangewezen bij deze gedehydrateerde puppy vanwege de nefrotoxiciteit.

Dankzij de vloeistoftherapie verbeterde de klinische toestand van de puppy vrij snel. Na twee uur

kwam zijn eetlust ook terug. Er werd een vloeibare, geconcentreerde en makkelijk verteerbare

voeding aangeboden. De puppy nam een deel van het voedsel op maar braakte het na een half uur

weer uit. De dierenarts besloot daarom om 2,6cc metoclopramide (Vomend®) intramusculair toe te

dienen als anti-emeticum. In de loop van de avond bleef de toestand van de puppy vrij stabiel. De

dierenarts onderwierp hem regelmatig aan een algemeen onderzoek, waarbij ook telkens het

abdomen werd gepalpeerd om eventuele darminvaginaties vroegtijdig op te sporen.

1.2.6. Resultaat

Hoewel de hond leek te verbeteren dankzij de therapie, werd hij de dag erna ‟s morgens dood

aangetroffen. De eigenaren waren bedroefd met dit nieuws maar besloten vrij snel om op zoek te

gaan naar een nieuwe puppy. Aangezien het virus zeer besmettelijk is en maandenlang kan

persisteren in de omgeving, gaf de dierenarts de raad om de thuisomgeving goed te reinigen en te

ontsmetten voordat de nieuwe pup in huis werd genomen. Daarnaast werd geadviseerd om de puppy

bij een erkende kweker te kopen en het vaccinatieschema goed te controleren. Om ideaal beschermd

te zijn tegen parvovirose dient de pup gevaccineerd te worden op 6, 9 en 12 weken ouderdom.

Daarna volstaat een jaarlijkse hervaccinatie.

Page 44: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

6

1.3. ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GEZELSCHAPSDIEREN

1.3.1. Historiek van de praktijk

De praktijk is opgericht in 1993 als een eenmanspraktijk en bestaat uit een wachtzaal, een

consultatieruimte en een hospitalisatieruimte. De praktijk is opgestart in een woning. De helft van de

benedenverdieping wordt er door ingenomen. In 2003 werd een professioneel vennootschap opgericht

met een tweede dierenarts, welke mede-eigenaar werd van de praktijk. Op die manier konden de

kosten en de groeiende werkdruk verdeeld worden. In 2005 werd een dierenartsassistent in loondienst

aangenomen. Een derde dierenarts vervoegde de praktijk in 2009. Deze werd geen mede-eigenaar

maar werkt als zelfstandige en moet een deel van het loon afstaan aan de andere dierenartsen.

1.3.2. Huidige structuur en management van de praktijk

De praktijk is alle weekdagen telefonisch bereikbaar tussen half negen ‟s morgens en tien uur ‟s

avonds. Er is geen spreekuur; alle patiënten dienen bijgevolg op afspraak te komen. De operaties

worden zo gepland dat ze op eenzelfde dag worden uitgevoerd. De drie dierenartsen kunnen niet

tegelijk werken in de praktijk, daar is deze te klein voor. Daarom is een schema opgesteld zodat de

praktijk steeds wordt bezet door één dierenarts, terwijl de anderen op huisbezoek gaan, gaan keuren

in het slachthuis of vrij hebben. Voor het weekend en de feestdagen is een beurtrol opgesteld.

Gemiddeld werkt iedere dierenarts 26 uur per week. Daarbovenop komt nog de administratie, welke

iedere dierenarts doet voor zijn eigen patiënten. De dierenartsassistent werkt 50 uur per week en helpt

bij het vasthouden van de dieren, het reinigen van de tafel, de sterilisatie van het operatiemateriaal

etc.

Twee weken voor het begin van de stage was de jongste dierenarts onverwacht opgestapt om een

eigen praktijk op te richten. Daarenboven was een andere dierenarts afwezig vanwege een burn-out.

Dit maakte dat de stageweek niet volgens het gewoonlijke stramien verliep. Zo werden er bijvoorbeeld

minder huisbezoeken gedaan en werden operaties verspreid gepland over de gehele week. Ten tijde

van de stage waren de overgebleven dierenartsen dringend op zoek naar een nieuwe collega en

hielden zich dus ook bezig met het doornemen van sollicitatiebrieven.

1.3.3. Specifieke software en apparatuur

Voor de administratie wordt gebruik gemaakt van een diergeneeskundig computerprogramma waarin

alle gegevens van de patiënten worden bewaard. Via dit programma krijgen de dierenartsen

bovendien een herinnering wanneer het tijd is om een brief te sturen voor de jaarlijkse vaccinaties.

Page 45: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

7

Er is een RX-toestel aanwezig en er is mogelijkheid tot gasanesthesie, waardoor langdurige en

ingrijpende operaties uitgevoerd kunnen worden. Dierenartsen uit de buurt verwijzen hun patiënten

dikwijls door naar deze praktijk om operaties te laten uitvoeren.

1.3.4. Sterke en zwakke punten

Een sterk punt aan deze praktijk is dat er steeds iemand bereikbaar is, ook tijdens het weekend en de

feestdagen. Doordat er in groepsverband wordt gewerkt kunnen er bovendien grotere investeringen

gemaakt worden. Daarnaast biedt het in groep werken ook meer kennis, zekerheid en stabiliteit. Ook

heeft iedere dierenarts genoeg tijd om bijvoorbeeld op bijscholing te gaan of tijd door te brengen met

het gezin. Andere sterke punten zijn de aanwezigheid van een RX-toestel en de mogelijkheid tot

gasanesthesie.

Zwakke punten zijn de beperkte ruimte van de praktijk, het ontbreken van een website en de

afwezigheid van bepaalde apparatuur zoals een echografietoestel of een EKG-toestel. Een nadeel

aan het werken in groepsverband is de vrij omslachtige boekhouding en het voorkomen van

onderlinge conflicten.

Page 46: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

8

2. STAGE GROTE HUISDIEREN

2.1. LOGBOEK STAGE GROTE HUISDIEREN

Datum Uur Aard consultatie / bedrijfsbezoek Opmerkingen

09/08/2010 07.30 Echografie merrie Geen rijpe follikels

08.30 Onderzoek pony met COPD + behandeling

09.30 Echografie 4 merries

Onderzoek paard met opgezette knie RA

1 drachtig, 1 niet drachtig, 2 mogen

gedekt worden

10.30 Onderzoek paard met nageltred RV

pony licht mank LV

paard met opgezet been tot sprong RA

12.00 Opvolging paard met nageltred tot op het hoefbeen

14.00 Klinische keuring

15.15 Caslick verwijderd + geboortealarm vastgehecht aan

vulva merrie

16.45 Castratie pony Wolfskiesjes verwijderd

18.00 Vaccinatie 2 paarden Influenza, tetanus en rhinopneumonie

18.50 Opvolging mankheid paard + tanden vijlen Paard was niet meer mank

19.20 Echografie merrie Geen rijpe follikels

20.10 Onderzoek 2 paarden met wratjes en dermatomycose

+ voedingsadvies

21.00 RX-foto‟s nemen voor hengstenkeuring

22.30-

23.00

Echografie merrie

Chippen veulen

Drachtig van een tweeling

10/08/2010 06.30 Natuurlijke dekking pony

Merrie hengstig spuiten met prostaglandines

07.30 RX-foto‟s + infiltratie van de hoefgewrichten LV en RV

09.30 Castratie hengst

13.00 Echografie 3 merries

Toedienen hCG 6 merries om eisprong te bevorderen

Onderzoek veulen dat hoest

1 niet drachtig, 2 geen rijpe follikels

15.00 Echografie 2 merries 2 drachtig waarvan 1 een tweeling

16.30 Echografie + caslick plaatsen merrie Net geövuleerd

17.40 Mankheidsonderzoek + tanden vijlen + wolfskiesje

verwijderen paard

19.00 Merrie hengstig spuiten met prostaglandines

Verband vervangen LA

Griffelbeenfractuur + avulsiefragment

Page 47: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

9

metatarsus

20.50 Klinische keuring

22.00-

22.45

Bespreking RX-foto‟s met collega

11/08/2010 07.30 Echografie merrie Geen rijpe follikels

08.20 Mankheidsonderzoek pony

Onderzoek: jaarling die hoest

Pony was niet mank

09.00 Mankheidsonderzoek van 2 paarden

Opvolging sarcoïd aan linkeroog

10.30 Geboortealarm uit vulva verwijderen + nageboorte

afhalen + toedienen antitetanusserum veulen

Echografie 3 merries

2 drachtig, 1 geen rijpe follikels

11.45 Afnijpen tweeling

13.00 Mankheidsonderzoek paard LV en RV mank en opgezette

hoefgewrichten

15.45-

16.50

Mankheidsonderzoek pony

Mankheidsonderzoek paard + RX-foto‟s van

hoefgewrichten en kogels LV en RV

Vaccinatie paard

Influenza, tetanus en rhinopneumonie

12/08/2010 07.50 Schetsen + RX-foto‟s nemen voor keuring

09.00 Mankheidsonderzoek + RX-foto‟s Mank op alle benen

12.15 Opvolging paard met nageltred

Opvolging paard met opgezet been tot sprong RA

Mankheidsonderzoek paard + infiltratie van de

hoefgewrichten LV en RV

LV en RV mank en opgezette

hoefgewrichten

13.15 Onderzoek pony met gescheurde ringband LV +

echografie + hengstig spuiten met prostaglandines +

fokadvies

Geen rijpe follikels

14.45 Vaccinatie 7 paarden Influenza, tetanus en rhinopneumonie

15.40 Bloedafname veulen om Asn-gehalte te controleren

Opvolging paard met dermatomycose en opgezette

knie RA

16.30 Ondersteunende behandeling spat + inspuiten

kniebanden

17.20 Echografie drachtige merrie waarvan een tweeling

was afgenepen

Nog maar 1 embryo

19.00 Mankheidsonderzoek + echografie m. interosseus LV

19.45 Opvolging paard met gescheurde m. interosseus LV

Bloedafname paard

Page 48: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

10

Behandeling dermatomycose + nakijken tanden

21.00-

21.45

Opvolging paard met dermatomycose

Onderzoek paard met opgezette m. extensor digitalis

communis

13/08/2010 08.00 Klinische keuring + RX-foto‟s

09.45 Klinische keuring + RX-foto‟s

11.50 Klinische keuring + RX-foto‟s

13.45 Onderzoek paard dat mankt RV + RX-foto‟s

Onderzoek paard met allergische reactie t.h.v.

abdomen + behandeling

Periostale reactie laterale griffelbeen

15.50 Klinische keuring

17.30 Echografie 2 merries

Inseminatie 2 merries

Vaccinatie paard

2 net geövuleerd

Influenza, tetanus en rhinopneumonie

18.50 Echografie 2 merries

Opvolging veulen met Rhodococcus equi

1 drachtig, 1 geen rijpe follikels

19.45 Mankheidsonderzoek paard

20.30-

21.15

Inseminatie merrie

Page 49: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

11

2.2. CASUÏSTIEK GROTE HUISDIEREN

2.2.1. Signalement en anamnese

Orlando, 17 jaar, ruin, Welsh pony, ±340 kg.

De pony vertoont sinds ongeveer tien maanden een versnelde ademhaling en hoest vaak. Het

hoesten treedt vooral op bij het begin van de arbeid. Sinds een maand staat de pony op een nieuwe

manege met weinig buitenbeloop. Sindsdien lijken de symptomen erger. De pony staat het merendeel

van de tijd in een stal met stro en krijgt commercieel krachtvoer en hooi. De andere paarden en pony‟s

in de manege vertonen geen symptomen.

2.2.2. Klinisch onderzoek

De pols en de temperatuur waren normaal. De mucosae waren roze en de capillaire vullingstijd was

minder dan twee seconden. De lymfeknopen waren niet opgezet. De huidturgor was normaal. Er was

een expiratoire dyspnee te zien waarbij de ademhalingsfrequentie was verhoogd (30/min). Bij

auscultatie waren een piepende ademhaling en reutels te horen. De larynx- en tracheareflex waren

positief.

2.2.3. Diagnose

De anamnese en het klinische onderzoek wijzen in de richting van dampigheid of RAO (recurrent

airway obstruction), vroeger COPD (chronic obstructive pulmonary disease) genoemd. Dit is een

aandoening die veroorzaakt wordt door een bronchopulmonaire hypersensitiviteit tegenover

ingeademde allergenen, waarschijnlijk schimmels en stofferig hooi of stro. Het is meer bepaald een

type I en type III overgevoeligheidsreactie met als gevolg slijmproductie en bronchoconstrictie ter

hoogte van de diepere luchtwegen, waardoor de ademhaling bemoeilijkt wordt. Dit leidt tot expiratoire

dyspnee, waarbij in erge gevallen zelfs een hypertrofie van de m. abdominis externus kan optreden.

Het typische verhaal is een patiënt die vaak in contact komt met stro of hooi en die reeds lange tijd

ademhalingsproblemen vertoont met af en toe een acute opflakkering waarbij de symptomen tijdelijk

erger worden. Het hoesten treedt vooral op bij het begin van de arbeid, maar bij erge gevallen komt

het ook voor in rust. Bij RAO vertoont het paard geen koorts.

De diagnose kan bevestigd worden door middel van endoscopie, waarbij er slijm wordt teruggevonden

in de trachea, en door analyse van een bronchiaal secreet, waarbij een zeer hoog aantal neutrofielen

en eosinofielen opvalt. Bij RAO kunnen er ook eventueel secundaire bacteriële infecties optreden.

Ook worden er meestal hoge titers antistoffen tegen influenza teruggevonden. Daarnaast kan de

patiënt positief reageren op een huidtest tegenover schimmelextracten zoals Aspergillus spp. Om

bijkomende informatie te krijgen over eventuele afwijkingen in de ventilatie kan een echografie van de

Page 50: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

12

longen worden uitgevoerd. Om te weten hoe het met de zuurstofuitwisseling gesteld is, kan een

bloedgasanalyse gedaan worden.

Deze testen werden echter niet uitgevoerd bij deze pony aangezien de diagnose met vrij grote

zekerheid gesteld kon worden op basis van de anamnese en de symptomen. Op deze manier konden

onnodige kosten voor de eigenaar vermeden worden.

2.2.4. Prognose

De prognose voor RAO is gematigd goed. Paarden blijven levenslang gevoelig tegenover de

omgevingsallergenen, maar dankzij een aantal maatregelen kunnen de symptomen sterk verminderen

en zelfs verdwijnen. Wanneer de long reeds irreversibele schade vertoont zoals fibrose of emfyseem

is de prognose slecht.

2.2.5. Behandeling

Aangezien de symptomen van RAO optreden bij contact met stofferig hooi of stro met de daarin

aanwezige schimmelsporen, werd aanbevolen om de pony zo vaak mogelijk op de weide te plaatsen.

Ook werd aangeraden om de stalbedding te vervangen door stofvrij strooisel zoals houtkrullen, turf of

papiersnippers. Bovendien werd de raad gegeven om het hooi goed nat te maken door het minstens

vijftien minuten onder te dompelen in water of door het te vervangen door bijvoorbeeld luzerne of

voordroog.

Naast deze suggesties voor aanpassing van de omgeving werd er ook medicatie voorgeschreven. Als

bronchodilatator werd clenbuterol (Ventipulmin® siroop) gegeven welke gedurende twee weken

tweemaal daags moest worden toegediend. Dit gebeurt aan de hand van een doseerpomp waarbij

zowel ‟s morgens als ‟s avonds drie dosissen gegeven moesten worden, vermengd met het voeder.

Elke dosis maakt 0,1 mg clenbuterol hydrochloride vrij. Daarnaast werd als mucolyticum

acetylcysteïne (Equimucin® poeder) gegeven welke gedurende twintig dagen tweemaal daags moest

worden toegediend. Hierbij moesten zowel ‟s morgens als ‟s avonds twee zakjes poeder aan het

voeder worden toegediend, waarbij één zakje twee gram acetylcysteïne bevat. Omdat de pony geen

symptomen vertoonde van een secundaire bacteriële infectie, werden er geen antibiotica toegediend.

2.2.6. Resultaat

Tijdens de behandelingsperiode trad een progressieve verbetering op. De ademhaling werd rustiger

en de hoestfrequentie nam duidelijk af. Er werd aangeraden om na het einde van de behandeling de

pony nog een week te laten rusten alvorens het werk weer geleidelijk op te bouwen.

Page 51: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

13

2.3. ANALYSE STRUCTUUR EN MANAGEMENT PRAKTIJK GROTE HUISDIEREN

2.3.1. Historiek van de praktijk

De praktijk is opgericht in 1997 als een eenmanspraktijk, waarbij de aandacht vooral gericht werd op

paarden. Aan het huis van de dierenarts werden acht stallen gebouwd, voor de eigen maar ook voor

eventuele gehospitaliseerde paarden. Tevens werd een buitenpiste en een ruime, verharde parking

voorzien waardoor mankheidsonderzoek op zachte respectievelijk harde bodem gemakkelijk kan

worden uitgevoerd. Daarnaast werd een onderzoeksruimte voorzien met een opvoelbox en een aparte

ruimte waar de medicatie wordt gestockeerd. In 2008 werd tevens een binnenpiste gebouwd. In 2005

en 2010 respectievelijk vervoegden twee andere dierenartsen de praktijk. Zij werken als zelfstandigen

en staan een deel van hun loon af aan de „hoofddierenarts‟.

2.3.2. Huidige structuur en management van de praktijk

De klanten kunnen de praktijk telefonisch bereiken. Er is ook een website. Meestal wordt er gebeld

naar de hoofddierenarts, die vervolgens het werk verdeelt onder de drie dierenartsen. Het overgrote

deel van de tijd gaan de dierenartsen op bedrijfsbezoek. De opgerichte gebouwen bij de

hoofddierenarts thuis worden zelden gebruikt voor consultaties en doen meer dienst als „uitvalsbasis‟

waar de dierenartsen hun medicatie komen ophalen. Aangezien alle dierenartsen de volledige dag

onderweg zijn met de auto, is er enkel mogelijkheid tot onderling overleg via de gsm. Iedere dierenarts

houdt zich uitsluitend bezig met paarden en werkt gemiddeld 70 uur per week. Ook op

zaterdagvoormiddag wordt er gewerkt. Voor de rest van het weekend, feestdagen en eventueel

nachtwerk is een beurtrol voorzien. Ook heeft iedere dierenarts één avond in de week vrij. De

administratie gebeurt deels door de vrouw van de hoofddierenarts.

2.3.3. Specifieke software en apparatuur

Om afspraken te noteren en gegevens van klanten te bewaren wordt er geen gebruik gemaakt van

een diergeneeskundig computerprogramma, maar beschikt iedere dierenarts over een agenda waarin

alles schriftelijk wordt genoteerd.

Twee dierenartsen zijn in het bezit van een draagbaar RX-toestel en echografietoestel. De jongste

dierenarts is hiervoor aan het sparen en mag in tussentijd gebruik maken van de apparatuur van de

andere dierenartsen. Wanneer een RX-foto gemaakt wordt, worden de gegevens van de patiënt

meteen digitaal ingevoerd.

Page 52: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

14

2.3.4. Sterke en zwakke punten

Een sterk punt aan deze praktijk is dat er vierentwintig uren per dag, zeven dagen per week iemand

bereikbaar is. Het in groepsverband werken brengt ook het voordeel met zich mee dat het

klantenbestand en bepaalde apparatuur kan gedeeld worden. Het biedt ook meer kennis, zekerheid

en stabiliteit en het geeft een bepaalde uitstraling aan de praktijk. Andere sterke punten aan de

praktijk zijn het hebben van een website en de aanwezigheid van een opvoelbox, draagbare RX- en

echografietoestellen.

Een zwak punt is dat iedere dierenarts een zware werkweek heeft waarbij niet veel tijd over blijft voor

een sociaal leven. Daarnaast zitten de dierenartsen voor een groot deel van de tijd in de wagen,

waardoor het een vrij eenzaam beroep is. Een nadeel aan het werken in groepsverband is de vrij

omslachtige boekhouding en het voorkomen van conflicten onderling.

Page 53: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

15

3. ALGEMENE REFLECTIE

3.1. STAGE GEZELSCHAPSDIEREN

Deze stage was heel leerrijk. De dierenarts was zeer vriendelijk en betrok mij bij vele zaken. Zo mocht

ik zelfstandig het klinisch onderzoek uitvoeren, vaccineren, bloed afnemen, hechten, detartreren,

katers castreren, de telefoon opnemen, de apotheek openhouden etc. Dit alles was zeer nuttig om

praktische en sociale vaardigheden verder te ontwikkelen.

De indruk die ik kreeg van het werk als dierenarts was zoals ik mij had voorgesteld bij aanvang van de

studie diergeneeskunde. Het was fijn om met de gezelschapsdieren te werken en om met

verschillende mensen in contact te komen uit alle lagen van de maatschappij. Het onderzoeken van

het dier, het stellen van een juiste diagnose en het instellen van een goede behandeling was zeer

boeiend, intellectueel uitdagend en voldoening gevend.

Door een week in de praktijk te staan, kreeg ik een goed idee van welke aandoeningen vaak

voorkomen en hoe je die gemakkelijk en dikwijls heel snel kunt opsporen. Met een korte anamnese en

een minimum aan symptomen wist de dierenarts er meestal toch een diagnose op te plakken. Iets

waar je pas goed in wordt na een aantal jaren praktijkervaring. De dierenarts kon bovendien goed

aanvoelen of de eigenaar gemotiveerd was of niet en hield hiermee rekening bij het instellen van een

behandeling.

Het viel me ook op dat de praktijk zeer succesvol was, terwijl de dierenartsen toch voldoende tijd over

hadden voor het gezin en een sociaal leven. Dit vind ik persoonlijk een belangrijk voordeel aan het

werken in groepsverband. Ook het feit dat er steeds iemand bereikbaar is en dat er grotere

investeringen gemaakt kunnen worden, zijn belangrijke pluspunten aan het werken in groep. Dat er

een dierenartsassistent aanwezig is, die kan helpen tijdens operaties etc. is zeker ook een groot

voordeel. Anderzijds merkte ik tijdens de stage meteen een nadeel op aan het werken in groep,

namelijk dat er onverwacht iemand de praktijk kan verlaten of dat er conflicten kunnen ontstaan.

Tijdens de stage ondervond ik dat ik veel zaken snel onder de knie had. De dierenarts hoefde alles

maar eenmaal uit te leggen. Daarnaast bleek ik ook socialer te zijn dan ik dacht. Zowel met de

dierenarts, de dierenartsassistente als met de eigenaars kon ik gemakkelijk een praatje slaan. Wat me

minder goed afging was de omgang met honden. Ik heb zelf nooit een hond als huisdier gehad en

versta de lichaamstaal daarom niet altijd even goed. Naar het einde van de stageweek ging dit al

beter. Eenmaal werkzaam in een praktijk zal ik dit wellicht snel leren.

Page 54: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

16

3.2. STAGE GROTE HUISDIEREN

Opnieuw was dit een leerrijke en boeiende stage, hoewel ik beduidend minder zaken zelfstandig

mocht uitvoeren. Mijn taken beperkten zich meestal tot het vasthouden van de paarden, het

controleren van het chipnummer, het scrubben ter voorbereiding van een intra-articulaire injectie en

het optrekken van medicatie. Een zeldzame keer mocht ik een paard schetsen of een intra-musculaire

injectie toedienen. Toch was het een zeer nuttige stage waarbij ik zeer uiteenlopende

probleemgevallen heb gezien en waarbij ik een goed idee heb gekregen over de dagdagelijkse

werking van de dierenartspraktijk. Het was ook erg leerrijk te zien hoe de dierenarts omging met de

klanten. De dierenarts kwam zelfverzekerd maar vriendelijk over en legde alles op een heldere,

verstaanbare manier uit aan de eigenaren.

Voor een groot deel van de dag zijn de dierenartsen onderweg naar een klant. Dit eenzame aspect

van het beroep spreekt me minder aan. Ook de constante drukte van het verkeer en de eventuele files

zijn een minpunt. Het viel me ook op dat de dierenartsen regelmatig een lange afstand moesten

afleggen voor slechts één consultatie. Blijkbaar kiezen paardeneigenaren voor de dierenarts die ze

het beste vinden en speelt de afstand daarbij weinig rol. Dit komt volgens mij omdat de meeste

paardeneigenaren professioneel bezig zijn met hun dieren en daardoor kritischer ingesteld zijn dan

eigenaren van gezelschapsdieren. Bovendien is de paardenwereld niet groot en gebeurt er veel

mond-aan-mond reclame. Bijgevolg is de druk groot voor beginnende paardendierenartsen om

zichzelf te bewijzen, naar mijn mening.

Zelf ben ik thuis in de paardenwereld, maar toch merkte ik tijdens de stage dat ik er nog veel over kan

bijleren. De dierenarts had bijvoorbeeld veel kennis over springhengsten, waar deze ter dekking

stonden, of ze goed vererfden, etc. Als dressuurruiter had ik moeite om hierover mee te praten. Ook

kende ik als LRV-ruiter (Landelijke Rijverenigingen) amper iets over het wedstrijdsysteem van de VLP

(Vlaamse Liga Paardensport). Als paardendierenarts zou je over zo‟n zaken toch moeten kunnen

meepraten. Deze kennis ga ik nog wat bijschaven.

Ook al heb ik relatief veel ervaring met paarden, tijdens mijn stage heb ik gemerkt dat deze dieren

steeds onvoorspelbaar blijven en voor gevaarlijke taferelen kunnen zorgen. Tijdens het uitvoeren van

een rectaal onderzoek bijvoorbeeld, sprong het paard op een gegeven moment uit de opvoelbox. En

tijdens een castratie werd het paard wakker en stond plots recht op drie benen. Als student en als

toekomstige dierenarts zal ik steeds waakzaam moeten blijven wanneer ik in contact kom met deze

dieren, ondanks de vele positieve ervaringen die ik heb met paarden.

Het viel me op dat de dierenartsen zeer lange dagen maakten. Ze vertelden me dat het tijdens het

dekseizoen zelfs nog drukker is. Als dierenarts is het niet eenvoudig om werk en gezin te combineren,

maar ik hoop later een goed evenwicht te vinden tussen mijn werk en mijn gezin.

Page 55: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

17

Tot slot valt op te merken dat de dierenartsen beschikten over een draagbaar RX-toestel en

echografietoestel. Deze apparatuur is onmisbaar in de paardenpraktijk. Een draagbaar RX-toestel is

niet alleen ontzettend handig, de foto‟s zijn bovendien meteen zichtbaar en van goede kwaliteit.

3.3. ALGEMEEN BESLUIT

Zelf ben ik gepassioneerd door paarden. De stage met de grote huisdieren sprak mij dan ook het

meest aan. Wel vond ik het een zware stage, waarbij er weinig vrije tijd over was en waarbij we veel

onderweg waren met de auto. Hieruit heb ik geleerd dat ik het verkies om in de toekomst niet te veel

bedrijfsbezoeken te doen , maar eerder in een kliniek te werken waar de eigenaren langskomen met

hun paard. Daarnaast worden in een kliniek vaak dienstregelingen opgesteld, wat het mogelijk maakt

om vrije tijd in te plannen. Een ander voordeel aan een kliniek is dat het een bepaalde uitstraling heeft

en dat je steeds kan terugvallen op collega‟s voor advies. Ook is er meestal stalpersoneel aanwezig,

dierenartsassistenten of personen die instaan voor de administratie, wat het werk van de dierenarts

verlicht. Het werken in groep biedt bovendien de mogelijkheid om je te specialiseren in een bepaald

vakgebied zoals orthopedie of verloskunde. Daarnaast is er vaak dure apparatuur aanwezig, die een

individuele dierenarts zich niet kan veroorloven. Deze apparatuur kan een groot hulpmiddel zijn bij het

stellen van de juiste diagnose en het uitvoeren van behandelingen. Bovendien zullen andere

dierenartsen om deze reden geregeld patiënten doorverwijzen naar de kliniek.

Paarden spreken me het meeste aan, maar als een leven als dierenarts voor gezelschapsdieren zou

me ook bevallen. Andere landbouwhuisdieren vind ik persoonlijk minder interessant. Als dierenarts

voor gezelschapsdieren zou ik ook in groepsverband willen werken, maar daarom niet per se in een

grote kliniek. Zoals ondervonden tijdens de stage bleek een kleine groep van drie dierenartsen al

voldoende om een efficiënte weekplanning te maken, waarbij iedere dierenarts voldoende tijd over

had voor het gezin. Bij de gezelschapsdieren wordt er ook minder op huisbezoek gegaan. Als dit al

eens gebeurde, was dit steeds in een straal van minder dan tien kilometer van de praktijk. Het

voordeel aan het werken in een kleinere groep is dat je vooral eerstelijnsgevallen krijgt, terwijl op een

grote kliniek meestal tweedelijnsdiergeneeskunde wordt beoefend. Ik denk dat het aangenaam is om

als beginnende dierenarts te starten met de eerstelijnsdiergeneeskunde, omdat je dan al veel taken

zelfstandig kan uitvoeren zoals vaccineren, ontwormen, castreren etc. Anderzijds kan het misschien

moeilijk zijn om na enkele jaren ervaring een uitdaging te blijven vinden in de

eerstelijnsdiergeneeskunde.

Ik ben blij dat ik de kans heb gekregen om deze stages te lopen. Beiden waren heel boeiend en

speelden zich af in een sterk verschillende professionele omgeving. Ik weet nu dat mijn voorkeur

uitgaat naar de paardendiergeneeskunde, waarbij ik mezelf in de toekomst zie werken in een kliniek.

Hierbij hoop ik om op een kliniek terecht te komen waar er ook eerstelijnsdiergeneeskunde wordt

uitgeoefend, zodat ik hierin kan starten. Ik ben van plan om volgend jaar een stage te lopen op een

grote paardenkliniek om een beter beeld te krijgen over de werking ervan.

Page 56: METHODEN VOOR ONDERZOEK NAAR TEMPERAMENT BIJ HET … · Bij het kiezen van een onderwerp voor de masterproef sprong deze titel mij meteen in het oog. Reeds van jongs af aan koester

18

4. GERAADPLEEGDE BRONNEN

Daminet S. (2010). Algemene en aanvullende geneeskundige ziektenleer van de gezelschapsdieren.

Cursus Faculteit Diergneeskunde, Gent, p. 47-51.

Goddeeris B.M. en Cox E. (2009). Immunopathologie der Huisdieren. Cursus Faculteit

Diergneeskunde, Gent, p. I/12, I/36.

Nauwynck H.J. (2009). Virale ziekten, prionziekten en zoönosen. Cursus Faculteit Diergeneeskunde,

Gent, p. H47-H52.