onderwerp projectnummer cobracable - toelichting
TRANSCRIPT
Arcadis Nederland B.V., Beaulieustraat 22 T +31 (0)88 4261 261 www.arcadis.com
Arcadis Nederland B.V. - Registered office: Arnhem - Registered number: 09036504
ONDERWERP
COBRAcable - Toelichting adviespunten Commissie m.e.r.
DATUM
19-1-2016
VAN
Arcadis
AAN
Commissie m.e.r.
KOPIE AAN
TenneT
PROJECTNUMMER
C05014.000004
ONZE REFERENTIE
078776363 A
In haar voorlopig toetsingsadvies van 5 januari 2016 geeft de Commissie aan dat in het MER voor Interconnector
COBRAcable informatie ontbreekt, die naar haar oordeel essentieel is voor het volwaardig meewegen van het
milieubelang in de besluitvorming. De Commissie noemt de volgende tekortkomingen:
1. In het MER ontbreekt inzicht in de ligging van bestaande en vergunde tracés/corridors voor kabels en
leidingen. Daardoor is niet goed te beoordelen welke ruimte er is om de tracéalternatieven voor de
COBRAcable te optimaliseren en welke ruimte er resteert voor toekomstige kabels en leidingen.
2. Bij het bepalen van de ligging van de tracéalternatieven en de benodigde ingraafdieptes is onvoldoende
rekening gehouden met morfologische processen in de Waddenzee en de buitendelta van het Eems-Dollard
estuarium. Daardoor bestaat de kans dat de kabel te ondiep of juist te diep wordt ingegraven, wat leidt tot
onnodige baggerwerkzaamheden.
3. De gevolgen van vertroebeling en bedekking voor groot zeegras zijn onvoldoende onderbouwd en mogelijk
onderschat.
4. Er is onvoldoende aandacht besteed aan mogelijkheden om verstoring van zeehonden te voorkomen of te
beperken.
In deze notitie is een nadere toelichting en -waar relevant- aanvullende informatie gegeven met betrekking tot
bovenstaande vier punten. Sinds het afronden van het MER (4 mei 2015) is meer duidelijkheid gekomen over de
te hanteren aanlegmethode. Deze informatie is beschikbaar gekomen vanuit de aanbestedingsprocedure nadat
het MER werd afgerond. Kennis over de gekozen aanlegmethode is van belang voor het beschrijven van de
verwachte milieueffecten zoals die in bovenstaande punten (2, 3 en 4) worden geadresseerd. De memo begint
daarom met een beschrijving van deze aanlegmethode en de verschillen voor de milieugevolgen die daarbij
verwacht worden ten opzichte van de gehanteerde worst-case situatie in het MER. Daarna worden de vier punten
in bovenstaande volgorde beantwoord in vier hoofdstukken.
Datum: 19-1-2016 2 van 21
AANLEGMETHODE De aanlegmethode is relevant voor de effecten van de aanleg van COBRAcable en daarmee voor de toelichting
op de punten van de Commissie. Voordat deze memo ingaat op die punten, hier daarom een toelichting gegeven
op het uitgangspunt dat in het MER gehanteerd is voor de aanlegmethode en de informatie die nu (januari 2016)
beschikbaar is.
Worst-case benadering in het MER en PB
Ten tijde van het afronden van het MER was nog onbekend welke aannemer COBRAcable gaat aanleggen.
Daarmee was ook de aanlegmethode onbekend. In het MER is daarom de worst-case situatie in beeld gebracht.
Deze werkwijze is gebruikelijk wanneer nog onzekerheden bestaan over bijvoorbeeld aanlegmethoden en heeft
tot doel om te voorkomen dat milieueffecten onderschat worden bij de besluitvorming. In de
aanbestedingsprocedure, blijft daardoor zo veel mogelijk vrijheid over voor de aannemers om hun gewenste
aanlegmethode aan te bieden, waardoor een optimale marktwerking ontstaat.
Baggeren is de aanlegmethode die de grootste milieueffecten tot gevolg heeft en wordt daarom gezien als de
worst-case methode. Bij baggeren wordt een relatief groot oppervlak van de zeebodem verstoord en ontstaat
vertroebeling van het water door het baggeren zelf en het verspreiden van het gebaggerde materiaal. In de
gehanteerde worst-case benadering is uitgegaan van een beperkte ingraafdiepte van 2 meter met zogenaamde
jet trenchers om de kabel op de gewenste diepte te leggen. De ingraafdiepte van 2 meter kan met verschillend
materieel behaald worden, waardoor voor de aannemers de vrijheid blijft om de door hen gewenste
aanlegmethode in te zetten. Bij een ingraafdiepte van 2 meter is het echter noodzakelijk om op locaties waar een
grotere ingraafdiepte benodigd is, aanvullend te baggeren.
In het MER is bij de aanleg van de kabels ook het uitgangspunt genomen van ‘Post Lay Burial’ (PLB). Dit houdt in
dat het leggen en ingraven van de kabel in twee fasen plaatsvindt. Hierdoor treedt tweemaal verstoring op. Dit in
tegenstelling tot ‘Simultaneous Lay and Burial’ (SLB) waarbij het leggen en ingraven van de kabel gelijktijdig
plaatsvinden. Ook op dit punt is daarmee in het MER voor de milieueffecten de worst-case situatie in beeld
gebracht.
Toe te passen methode
Inmiddels is het proces van de aanbesteding van het aanleggen van COBRAcable dusdanig gevorderd dat het
zeker is dat er veel minder gebaggerd zal worden dan in het MER als worst-case is aangenomen. De aanleg van
de kabel op grote delen van het tracé kan plaatsvinden met gebruik van een Vertical Injector. Deze apparatuur zal
de kabel dieper ingraven dan de in het MER aangehouden 2 meter ingraafdiepte. Hierdoor is het mogelijk om de
hoeveelheid te baggeren materiaal tot een minimum te beperken. Echter, de noodzaak om te baggeren is niet
geheel uitgesloten. Op een beperkt aantal locaties, zoals bij de kruising met de Westereems, zal gebaggerd
worden om bij de installatie rekening te kunnen houden met het verdiepen van de Westereems. De kabel moet
hier zo diep aangelegd worden dat aanvullend baggeren noodzakelijk is. Daarnaast zal mogelijk nog gebaggerd
moeten worden in de omgeving van het Huibertgat en het Horsborngat in verband met een sterk afnemende
waterdiepte als gevolg van zich met grote snelheid voltrekkende morfologische processen. Wanneer de
waterdiepte namelijk te klein is geworden om tijdens de installatie op deze locaties te varen, zal daar
voorafgaande aan de installatie gebaggerd moeten worden. Met gebruik van de Vertical Injector op de plaatsen
waar de zeebodem dit toelaat is, naar mening van TenneT, het baggeren voor de installatie van de COBRAcable
tot een minimum beperkt gehouden. Het resultaat is een reductie van het baggervolume van ongeveer 60% ten
opzichte van het baggervolume verondersteld in het MER en de Passende Beoordeling (PB).
De werking van de te gebruiken Vertical Injector, de voor- en nadelen en de verschillen met de gehanteerde
worst-case benadering zijn hieronder toegelicht.
Het streven van TenneT is om de kabel op een zodanige diepte te installeren dat het onderhoud aan de kabel,
vanwege het blootspoelen van de kabel, over de levensduur van de kabel (40 jaar) tot een minimum beperkt kan
blijven zonder daarvoor onnodig veel te baggeren tijdens de installatie. Het gebruik van de Vertical Injector maakt
het juist mogelijk de kabel diep te leggen zonder dat voor het bereiken van de beoogde begraafdiepte
voorafgaand aan de installatie gebaggerd hoeft te worden. TenneT heeft daarom in de aanbestedingsfase nader
laten onderzoeken of door het gebruik van de Vertical Injector de begraafdiepte geoptimaliseerd kan worden. Dit
is toegelicht in hoofdstuk 2 van deze memo bij de toelichting op de morfologische processen. Onderhoud over de
levensduur zal beperkt worden tot die gebieden waar de optredende erosie groter is dan de begraafdiepte die met
de Vertical Injector bij de installatie wordt aangehouden.
Datum: 19-1-2016 3 van 21
Wat is een Vertical Injector?
Een Vertical Injector is een kabelbegraafapparaat waarmee kabels tot een relatief grote diepte onder het zeebed
kunnen worden begraven. Een Vertical Injector bestaat uit een metalen ‘zwaard’ dat door de grond wordt
getrokken. Met behulp van water jets, die op het zwaard zitten, wordt het grondpakket, waarin de kabel begraven
moeten worden, gefluïdiseerd. Daardoor worden de krachten, die benodigd zijn om het zwaard door de grond te
trekken, kleiner. De kabel wordt door het zwaard verticaal naar beneden gevoerd tot aan de onderzijde van de
Vertical Injector. Daar maakt de kabel een bocht en komt horizontaal aan de achterkant uit het zwaard. In Figuur
1 is een foto weergegeven van een Vertical Injector waarop het zwaard en de slangen voor de watertoevoer naar
de jets goed zichtbaar zijn. In Figuur 2 is het zijaanzicht van de Vertical Injector installatie getekend en de werking
uitgebeeld.
Figuur 1 Vertical Injector
Een Vertical Injector wordt toegepast vanaf een kabelinstallatieponton dat op ankers wordt voortbewogen. Alleen
door op anker te werken, kunnen de benodigde krachten opgebracht worden die nodig zijn om het zwaard door
Datum: 19-1-2016 4 van 21
de grond te trekken. Op het ponton zijn de benodigde pompen aanwezig. Het water wordt met behulp van
slangen naar de het zwaard gevoerd. Op het ponton is ook de kabel aanwezig die geïnstalleerd moet worden.
Figuur 2 Zijaanzicht bij het begraven van een kabel met een Vertical Injector
De begraafdiepte van de kabel wordt bepaald door de hoogte waarop de Verical Injector gehouden wordt tijdens
het installeren. De installatiediepte in combinatie met de grondsoort bepaalt de snelheid waarmee de kabel
geïnstalleerd kan worden. Hoe groter de begraafdiepte, hoe langzamer de installatie zal gaan. Ook de grondsoort
heeft invloed op de installatiesnelheid. In dicht gepakt zand ligt de installatiesnelheid lager dan in los gepakt zand
of in zachte klei. Een Vertical Injector heeft beperkte begraafmogelijkheden in harde klei.
Met een Vertical Injector wordt de kabel altijd tegelijkertijd gelegd en begraven (“simulteneous lay and burial”), in
tegenstelling tot “post lay burial”, waarbij de kabel eerst gelegd wordt en daarna met een ander schip en begraaf
apparaat begraven wordt.
De voor- en nadelen van een Vertical Injector
De Vertical Injector heeft een aantal voordelen, maar ook een nadeel.
Voordelen:
• De zeebodem wordt over een beperkte oppervlakte geroerd: over een strook in de orde enkele meters breed.
• De kabel kan zonder baggeren op grotere diepte geïnstalleerd worden. In zand is een begraafdiepte tot 10m
onder het zeebed mogelijk, in klei wordt de maximale begraafdiepte beperkt door de stijfheid van de klei.
Stijve klei biedt daarbij meer bescherming aan de kabel dan slappe klei. Stijve klei is minder onderhevig aan
morfodynamische processen over de levensduur van de kabel.
Datum: 19-1-2016 5 van 21
• De kans dat men terug moet komen voor herbegraafwerkzaamheden in de gebruiksfase van de kabel is
kleiner door de diepere initiële begraafdiepte van de kabel.
Nadeel:
• Installatie met een Vertical Injector gebeurt met een ponton dat voortbeweegt op ankers. Een dergelijke
operatie is gevoeliger dan andere begraafmethoden voor weersomstandigheden/hoge golven. Vanwege het
zwaard dat in bodem steekt en boven water uitkomt en daardoor is deze aanlegmethode niet bruikbaar bij
ruwe zee. Hierdoor kan de Vertical Injector niet in alle jaargetijden ingezet worden.
De voordelen van de Vertical Injector leiden tot minder milieueffecten dan de in het MER gehanteerde worst-case
benadering.
Verschil met worst-case benadering MER en PB
De verschillen tussen de worst-case benadering en de Vertical Injector zijn de hierboven genoemde voordelen.
Worst-case benadering Toegepaste methode
Aantasting oppervlakte
zeebodem
80m geulbreedte bij ingraafdiepte van
10m + 200m voor het storten van
gebaggerd materiaal naast de geul
Enkele meters
Baggervolume 2,6 miljoen m3 Ongeveer 1 miljoen m3
Snelheid i.r.t verstoring
PLB: worstcase 1km / 24uur, normaal
gesproken circa 250m per operationeel
uur, wat neer komt op circa 4 tot 5 km
per dag
Circa 100 - 200m per uur afhankelijk
van de lokale begraafdiepte en
dichtheid van het zand
Aanleg in een keer of
terugkomen Post Lay Burial Grotendeels Simultaneous Lay Burial
Kans op
herbegraafwerkzaamheden
in gebruiksfase
Regelmatig onderhoud noodzakelijk,
afhankelijk van de baggerdiepte Minimaal onderhoud noodzakelijk
Datum: 19-1-2016 6 van 21
1 INZICHT IN DE LIGGING VAN BESTAANDE EN VERGUNDE TRACÉS/CORRIDORS VOOR KABELS EN LEIDINGEN
1.1 Inzicht in bestaande kabels, leidingen en overige beperkingen
In het MER is op verschillende kaarten informatie over de ruimtelijke aspecten in het gebied gegeven. Deze staan
verspreid door het MER. In onderstaande kaart, welke ook in groter formaat apart is bijgevoegd, zijn deze
ruimtelijke aspecten samengevoegd om één overzicht te creëren. De ruimtelijke aspecten die een rol gespeeld
hebben bij de verdere optimalisatie van de tracé alternatieven betreffen:
• Tijdelijk en permanent gesloten gebieden (vanuit natuurwetgeving)
• Vergunde corridor en tracé voor de Gemini-kabel
• Tracé van de NorNed kabel
• De gerealiseerde en vergunde Duitse kabels in de corridor uit het LROP
• Vaarwegen (d.m.v. boeien) en ankergebieden
Figuur 3 Alternatieven COBRAcable en huidige en vergunde initiatieven
In bovenstaande kaart zijn met nummering locaties aangegeven waar optimalisaties vanuit ruimtelijke aspecten
hebben plaatsgevonden. De optimalisaties zijn hieronder beschreven. Tijdens het proces van het opstellen van
het MER zijn de diverse onderzochte tracé-alternatieven bekeken op mogelijkheden voor optimalisatie. Voor deze
optimalisaties, zoals ook beschreven in het MER, is met onder andere de volgende zaken rekening gehouden:
1. Vanaf de Eemshaven is het tracé geoptimaliseerd zodat deze buiten de beboeide vaargeul ligt, maar toch
voldoende afstand houdt van NorNed. De afstand tot NorNed is hierbij, in overeenstemming met de beheerder
van de NorNed-kabel, teruggebracht tot minimaal 200 m. Dit is in afwijking tot de gebruikelijk aan te houden
onderlinge afstand van 500m.
Datum: 19-1-2016 7 van 21
2. De ontwikkelingen rond de vaargeulverruiming van de Westereems en het nieuw aangewezen zoekgebied
voor een ankergebied hebben geleid tot aanpassingen van het tracé, Daarbij is ook rekening gehouden met
de veiligheidsafstand, zodat geen onderling conflict van belangen en veiligheidsvoorwaarden ontstaat.
3. Over het gebied tussen NorNed en het ankergebied heeft intensief overleg met Gemini plaatsgevonden over
de mogelijkheden voor het aanleggen van twee kabels in dit gebied binnen de beschikbare ruimte. Hieruit
bleek dat het mogelijk is om beide kabels in dit gebied aan te leggen, maar alleen met een onderlinge afstand
die kleiner is dan de gebruikelijk aan te houden 500 meter.
4. Tracé M1 is vervolgens zo dicht mogelijk bij de aan Gemini vergunde corridor ten zuiden van de Ballonplaat
geprojecteerd. Hierbij is voor zover mogelijk een minimale afstand van 200 m tot de corridor aangehouden.
Om het tracé dieper in de geul te leggen, zou deze afstand nog verder beperkt moeten worden, hetgeen niet
wenselijk is omdat dit technische risico’s met zich mee brengt zowel bij de aanleg van COBRAcable als bij
eventueel onderhoud van COBRAcable en Gemini.
5. De kruising met de vaargeul van de Westereems was aanvankelijk voorzien in de bocht van de vaargeul. De
nautische autoriteiten hebben hier bezwaren tegen geuit vanuit scheepvaartveiligheid. Zij hebben daarop twee
locaties aangegeven waarop kruising wel mogelijk is, te weten tussen boei 1 en 3 en tussen boei 5 en 7. Dit is
verwerkt in de kruisingen met de vaargeul van de alternatieven M2 West en M2 Oost zoals aangegeven op de
kaart.
1.2 Resterende ruimte voor toekomstige kabels
In de eerder, ten behoeve van het faciliteren van toekomstige kabels en leidingen in de Waddenzee, opgestelde
milieueffectstudie (MES) Kabels en leidingen zijn zes corridors aangegeven voor kabels en leidingen. Deze zijn
weergegeven in onderstaande figuur. Het Voorkeursalternatief (VKA) voor COBRAcable ligt in corridor 1 uit het
MES. In het MES is aangegeven dat binnen deze corridor een zo noordoostelijk mogelijke ligging noodzakelijk is.
In de corridor bevindt zich eveneens een bottleneck tussen Rottumeroog en het aangewezen zoekgebied voor
een ankergebied zoals hierboven beschreven bij punt 2. Deze bottleneck is bepalend voor het aantal mogelijke
kabels binnen corridor 1. In de bottleneck is ten oosten van COBRAcable op dit moment geen verdere ruimte
beschikbaar voor toekomstige kabels. De vaargeul is hierbij de beperkende factor. Een andere ligging van
COBRAcable ter plaatse van de bottleneck in corridor 1, zou niet de mogelijk creëren in de toekomst wel nog een
kabel in deze corridor te leggen.
Figuur 4 Kabels en leidingen corridors MES (MES Kabels en leidingen, 2013)
Datum: 19-1-2016 8 van 21
1.3 Samenvattende conclusie
Commissie: In het MER ontbreekt inzicht in de ligging van bestaande en vergunde tracés/corridors voor kabels en
leidingen. Daardoor is niet goed te beoordelen welke ruimte er is om de tracéalternatieven voor de COBRAcable
te optimaliseren en welke ruimte er resteert voor toekomstige kabels en leidingen.
Toelichting: Middels de integrale kaart (Figuur 3 en apart bijgevoegd) is inzicht gegeven in de ligging van
bestaande en vergunde tracés/corridors voor kabels en leidingen. Daarbij is toegelicht welke rol zij gespeeld
hebben bij de optimalisatie van de ligging van de alternatieven. Tevens is de resterende ruimte voor toekomstige
kabels en leidingen in dit deel van de memo toegelicht.
Datum: 19-1-2016 9 van 21
2 MORFOLOGISCHE PROCESSEN IN DE WADDENZEE EN DE BUITENDELTA VAN HET EEMS-DOLLARD ESTUARIUM
De (historische) informatie over de morfologische processen en begraafdiepte is opgenomen in verschillende
documenten die bij het MER horen. Uit het voorlopig advies van de Commissie is gebleken dat het niet direct
inzichtelijk is met welke informatie wel of geen rekening is gehouden. Hieronder is kort toegelicht welke informatie
is gebruikt in de fase van de startnotitie en in de eerste trechteringsstap in het MER. Daarna wordt ingegaan op
de informatie die gebruikt is bij de optimalisatie van de tracé-alternatieven.
Na afronding van het MER, is een optimalisatie van de ingraafdiepte nader onderzocht. Dit is toegelicht in de
laatste paragraaf van dit hoofdstuk. Deze optimale ingraafdiepte kan door gebruik van de Vertical Injector behaald
worden zonder grote baggervolumes en daarmee met minder milieueffecten dan beschreven in het MER en de
PB. De kans op blootspoelen is hierdoor kleiner, zonder dat er meer milieueffecten ontstaan.
2.1 Trechtering startnotitie en MER
De tracé-alternatieven zijn opgenomen in deel A van het MER. Bij de afweging over de verschillende tracés in
deel A van het MER is een kwalitatieve beschrijving van de morfologische dynamiek opgenomen bij de
trechtering (paragraaf 3.4.3). Deze informatie is ook in de startnotitie gebruikt voor de eerste trechteringsstap. De
morfologie is bij sommige tracés als een voordeel aangemerkt (bijvoorbeeld bij tracé W1: “Morfologisch stabiele
ligging van de kabels in het Waddeneiland Schiermonnikoog en het wantij, waardoor na de aanleg weinig tot
geen onderhoud nodig is.”) en bij andere als een nadeel (bijvoorbeeld bij tracé W2: “Morfologische instabiliteit van
de van nature veranderende Westereems vaargeul. Dit is mogelijk te ondervangen door aanleg van de kabel in
het diepste deel van de geul.”). Voor de trechtering, die op hoofdlijnen heeft plaatsgevonden, is deze kwalitatieve
benadering van de morfologische processen voldoende. Ook bij een lokaal andere keuze voor deze tracés, op
morfologische of andere gronden, zou de selectie in het trechteringsproces niet anders uitwerken, omdat dan nog
steeds sprake zou zijn van grote morfologische tegenstellingen tussen de tracés.
Vervolgens is in deel A van het MER de vergelijking opgenomen tussen de resterende tracéalternatieven. De
vanuit morfodynamisch gezichtspunt optimale route (W1) die over het relatief stabiele wantij zou lopen tussen het
vaste land en een Waddeneiland (in het verleden werden kabels en leidingen naar de eilanden om die reden over
het wantij geïnstalleerd) was daarbij vanwege andere nadelen reeds afgevallen. De grondslag voor de
vergelijking van de resterende tracéalternatieven is opgenomen in deel B. In het MER (deel B) is een beschrijving
opgenomen van de morfologische veranderingen in de monding van de Eems, op basis van de waargenomen
veranderingen in de bathymetrische kaarten van 1812 tot heden. Niet alle gebruikte kaarten zijn weergegeven, er
is wel een voorbeeld gegeven van twee van deze opnamen (figuur 4 uit deel B van het MER). De beschrijving van
de morfologische veranderingen van de verschillende morfologische elementen is specifiek gericht op de
bodemhoogteveranderingen, zoals die relevant zijn voor het ingraven van de kabel. Hierin zijn ook alle
grootschalige veranderingen (zoals de stabiliteit van de Westereems, de verdieping van het Zeegat en de
verwachte toename van het belang van het Randzelgat) opgenomen, die mogelijk gevolgen hebben voor de
kabel.
2.2 Optimalisatie tracés in het MER
In aanvulling op de trechtering in de startnotitie en het MER is in de Svašek Hydraulics studie naar de
morfodynamica van de Waddenzee (COBRA HVDC Cable Route Assessment, Morphology and installation, 25
maart 2014) in meer detail gerapporteerd over de morfologische ontwikkelingen in de verschillende segmenten
van de M-alternatieven. Hierbij zijn specifieke morfologische ontwikkelingen in deelsecties van de tracés
benoemd en gekwantificeerd. Vervolgens is dit vertaald naar de minimale begraafdiepte per segment. In
hoofdstuk 3 van deze studie worden verschillende route-opties voor de COBRAcable vergeleken op grond van de
morfodynamische ontwikkelingen in de Waddenzee. Conclusie van deze studie (par 7, p27) is dat vanuit
morfodynamisch gezichtspunt de route variant M2+ (1) (=M2 Oost) de preferentie heeft.
Zoals hierboven is beschreven, is in het MER ook aandacht besteedt aan de ontwikkelingen die zich op langere
termijn hebben voorgedaan in de monding van het Ems-estuarium. Ook in de beschrijving die is opgenomen in de
Svasek studie (2014) voor de verschillende secties van de tracés is aandacht voor de morfologische
veranderingen die ten grondslag liggen aan de waargenomen veranderingen in de bodemhoogte. In deze
beschrijving is ook aandacht voor de morfologische elementen (platen, eb- en vloedgeulen, buitendelta). Impliciet
is hiermee ook aandacht besteedt aan de waterdiepte en de verschillen daarin. Een voorbeeld daarvan is de
Datum: 19-1-2016 10 van 21
sectie Kp 16.5-26.0 (Horsbornplaat), die grote veranderingen in hoogteligging laat zien vanwege de groei en
verplaatsing van eb- en vloedgeulen. Zowel de diepte als de dynamiek hebben een rol gespeeld bij het bepalen
van de minimale begraafdiepte.
Er heeft dus steeds een detaillering plaatsgevonden in het gebruik van de morfologische gegevens en
proceskennis, van de fase van trechtering tot aan de beoordeling van het VKA.
2.3 Optimalisatie van het VKA
De diepteligging is nader geoptimaliseerd na afronding van het MER. In deze optimalisatie zijn de bathymetrische
data van de COBRAcable route survey van 2014 meegenomen. Voor de installatie van de COBRAcable en met
name voor het bepalen van de installatiediepte in verband met de morfodynamica is daarmee rekening gehouden
met de laatst bekende bodemligging langs de route. In aanvulling op de analyse van gegevens zijn door Svašek
op basis van een computermodel ( FINEL2D-SWAN) de te verwachten morfodynamische ontwikkelingen langs de
gekozen route bepaald. Het computermodel is gekalibreerd op 10 jaar data. De uitkomsten van het model zijn
voorzien van een bandbreedte (onzekerheidsmarge) die samenhangt met de lengte van de kalibratieperiode.
Deze bandbreedte is voldoende om de gevolgen van een eventuele versnelde zeespiegelstijging te ondervangen.
Bij het bepalen van de begraafdiepte op basis van de modelberekeningen is de onzekerheidsmarge in
beschouwing genomen. Hiermee heeft dus een verdere optimalisatie plaatsgevonden van de ingraafdiepte en
aanlegmethodes.
De begraafdiepte die door Svašek is beschouwd, is gedefinieerd ten opzichte van het referentieniveau dat wordt
gevormd door onderzijde van de bewegende ribbels en megaribbels op de zeebodem, dit is weergegeven in
Figuur 5. Op deze wijze wordt rekening gehouden met de korte termijn veranderingen door de mobiele ribbels op
de zeebodem. Door de kabel dieper te begraven onder dat referentieniveau wordt zowel met de korte als
met de lange termijn veranderingen in de ligging van de geulen en platen rekening gehouden.
Figuur 5 Diepteligging in relatie tot dynamisch zeebed
Daarnaast zijn de ervaringen van NorNed uitgangspunt geweest voor het moment waarop de verplichting bestaat
tot herbegraven en de verdieping die bereikt wordt bij herbegraven. Uitgegaan is van een jaarlijkse route survey
naar de gronddekking van de kabel. Uitgangspunt is dat een onderhoudscampagne gestart wordt zodra de kabel
een gronddekking van minder dan 1 meter heeft over een lengte van 500 meter. Voor de te bereiken verdieping
van de kabel tijdens de onderhoudscampagne is 2 meter aangehouden, wat een conservatieve aanname is.
De beschouwing heeft steeds per segment plaatsgevonden, waarbij zowel de ontwikkelingen in de periode 1985-
2014 zijn beschouwd, als de toekomstige ontwikkelingen die volgen uit het morfologische model. Daarnaast zijn
ook de bekende lange termijn trends in het gebied meegenomen. De belangrijkste bevindingen worden hieronder
genoemd (voor kilometeraanduiding zie Figuur 6):
KP0-7: De afgelopen dertig jaar is in dit gebied de bodem van de geul stabiel gebleven, of enigszins erosief
geweest. Voor de toekomst wordt beperkte erosie voorspeld afhankelijk van de aanwezige grondsoort. De aan-
dan wel afwezigheid van erosiebestendige kleilagen maakt de voorspelbaarheid hiervan lastig. Een begraafdiepte
van 6 m levert zekerheid over een minimale onderhoudsinspanning, maar mogelijk is 3 m of minder ook
voldoende, afhankelijk van de aangetroffen grondsoort. De begraafdiepte zal op de aangetroffen grondsoort
worden aangepast: in niet cohesieve grond (zand), dat mobiel kan zijn, zal de kabel dieper worden begraven dan
in cohesieve grond (klei).
KP7-KP14: De kabel is geprojecteerd in de parallel lopende nevengeul, die door een drempel wordt gescheiden
van de Oude Westereems. De omvang van de drempel is de afgelopen jaren toegenomen en de ondiepte ten
noorden van de kabel schuift geleidelijk naar het zuidwesten. Als gevolg van deze ontwikkelingen is de beoogde
route de afgelopen jaren beduidend ondieper geworden. De verplaatsing van de ondiepte is een zich herhalend
Datum: 19-1-2016 11 van 21
proces en het is altijd mogelijk dat dit in de toekomst zal leiden tot een lokale verdieping. De aan- dan wel
afwezigheid van erosiebestendige kleilagen maakt de voorspelbaarheid hiervan lastig. Een begraafdiepte van 6 m
levert zekerheid over een minimale onderhoudsinspanning, maar mogelijk is 3 m ook voldoende.
KP14-KP28: Dit deel van de route loopt door het zeer dynamische gebied dat bestaat uit de drempel tussen de
(vloed)geulen Horsborngat en Huibertgat en de Westereems. De ontwikkelingen in dit gebied worden gekenmerkt
door herhalende ontwikkelingen, waarbij de geulen verplaatsen, verlengen en weer verkorten. Deze historie is
meegenomen in het duiden van de modelsimulatie. De modelsimulaties voorspellen de ontwikkeling van een
verbinding tussen Oude-Westereems en het Huibertgat, waarbij verdieping van de bodem plaatsvindt. Vanwege
de grote variatie in de bodemhoogte en de onzekerheden in de voorspelbaarheid van de ontwikkelingen wordt
aanbevolen om een begraafdiepte van tenminste 6 m aan te houden. Dieper aanleggen (10 m) is aanbevolen als
dit met een relatief beperkte inspanning zou kunnen.
Figuur 6 Beschouwde tracé, kilometeraanduiding en de namen van de belangrijke geulen en platen.
KP28-KP32: De ontwikkelingen van de bodem langs dit deel van het traject hangen samen met veranderingen in
de ligging van de Horsbornplaat en het ontstaan en de afname van vloedschaartjes. Voor een belangrijk deel van
dit segment is de huidige bodemligging het diepste van de afgelopen periode. De modelvoorspellingen laten een
duidelijke vervorming van de plaat zien, waardoor verdieping plaatsvindt ter plaatse van het kabeltracé. Een
begraafdiepte van 3 m is waarschijnlijk voldoende voor dit segment, bij begraven op 6 m diepte geldt dat
hoogstwaarschijnlijk geen onderhoudsinspanningen meer nodig zijn voor dit segment.
KP32-KP42: Dit segment loopt door wat als de buitendelta van de Westereems en die van de Osterems
beschouwd mag worden. De ondieptes en geulen in dit gebied zijn stabieler dan de geulen en ondieptes in de
andere buitendeltas van de Waddenzee. Een begraafdiepte van maximaal 3 m is waarschijnlijk voldoende voor
dit segment, bij begraven op 6 m diepte geldt dat hoogstwaarschijnlijk geen onderhoudsinspanning meer nodig
zijn voor dit segment.
Onzekerheden over de aanwezigheid van kleilagen leveren een beperking op voor de te behalen ingraafdiepte.
Daarbij moet worden opgemerkt dat in gebieden met klei de bodembewegingen over de levensduur van de kabel
ten gevolgen van morfodynamica minder zijn dan in gebieden met zand. Begraven in klei hoeft daarom minder
Datum: 19-1-2016 12 van 21
diep om onderhoud te voorkomen dan begraven in zand. Daarnaast speelt de economische afweging tussen de
kosten die samenhangen met het bereiken van een installatiediepte en het bijbehorende onderhoud. Op basis
van een integrale afweging zijn minimale ingraafdiepten in onderstaande tabel bepaald.
Locatie Lengte Ingraafdiepte
KP 0-14.9 14,9 km 2 m
KP 14.9-26.9 12 km 6 m
KP 26.9-41 14,1 km 2 m
De toegang Eemshaven, kruising
Huibertgat en kruising Westereems n.v.t. Minimaal 2,5 m
2.4 Samenvattende conclusie
Commissie: Bij het bepalen van de ligging van de tracéalternatieven en de benodigde ingraafdieptes is
onvoldoende rekening gehouden met morfologische processen in de Waddenzee en de buitendelta van het
Eems-Dollard estuarium. Daardoor bestaat de kans dat de kabel te ondiep of juist te diep wordt ingegraven, wat
leidt tot onnodige baggerwerkzaamheden.
Toelichting: Door het gebruik van de Vertical Injector zijn de baggervolumes aanzienlijk lager zijn dan in de worst
case benadering van het MER en de PB (zie deel 1 van de memo). De zorg van de Commissie dat een te diepe
begraafdiepte leidt tot onnodig veel baggerwerkzaamheden wordt hiermee weggenomen. De gepresenteerde
(additionele) kennis over morfologische processen geeft weer dat voldoende kennis beschikbaar is bij de bepaling
van een voldoende minimale diepte voor de ligging van de kabel.
Datum: 19-1-2016 13 van 21
3 VERTROEBELING EN BEDEKKING VOOR GROOT ZEEGRAS
3.1 Toelichting
De effecten van vertroebeling op Groot Zeegras zijn behandeld in de soortbeschermingstoets (paragraaf 6.1.1.1),
die voor de volledigheid is bijgevoegd. De betreffende paragraaf is aan het einde van deze notitie nogmaals
integraal opgenomen. Deze analyse laat zien waarom er geen effect verwacht wordt van vertroebeling en/of
bedekking op de bestaande zeegrasvelden in de worst-case benadering zoals gehanteerd in het MER, de PB en
de soortbeschermingstoets. Door het gebruik van de Vertical Injector, waarbij aanzienlijk lagere baggervolumes
noodzakelijk zijn, zal de vertroebeling afnemen. Hierdoor zal ook het milieueffect op zeegras van een andere orde
zijn dan in de worst case scenario in het MER, de PB en de soortbeschermingstoets is verondersteld.
Begraafdiepte
Om de effecten van vertroebeling vast te stellen is een modelstudie uitgevoerd. Uitgangspunt in deze studie is
een worst-case benadering geweest, waarin de te baggeren hoeveelheid materiaal het hoogste is. Dit volume van
2,6 miljoen m3 is bepaald aan de hand van de volume berekening met de diepte uit het 3D-model.
Ook voor de effectbeoordeling van het aspect habitataantasting is uitgegaan van een worst-case
habitataantasting. De diepste ligging van de kabel, volgens de uitgangspunten voor het MER en de
vertroebelingsstudie, is 10 m onder de zeebodem. De breedte van de te baggeren geul bij deze begraafdiepte is
aangehouden langs het gehele tracé om de worst-case habitataantasting te bepalen. De in deze
oppervlakteberekening aangehouden geuldiepte is een aparte exercitie en staat los van de worst case bepaling
van het maximale baggervolume
Zoals aangegeven in deel 1 van deze memo is met de gekozen aanlegmethode (Vertical Injector) het wordt-case
scenario van 2,6 miljoen m3 baggervolume niet meer aan de orde.
Seizoen slibconcentraties
De toename van vertroebeling in de worst case is afgezet tegen de zomerconcentraties. Dit seizoen is voor de
meeste organismen het belangrijkste seizoen en de activiteit vindt grotendeels in dit seizoen plaats. Het gebruik
van jaargemiddelde zou het effect van vertroebeling minder goed in beeld brengen en er is daarom gebruik
gemaakt van de gegeven zomercondities. Afbeelding 9 uit de soortbeschermingstoets (hieronder toegevoegd)
meldt ook dat het om slib tijdens zomercondities gaat.
Figuur 7 Afbeelding 9: Achtergrondconcentratie zwevend slib zoals berekend in de vertroebelingsstudie (ARCADIS, 2015c).
Datum: 19-1-2016 14 van 21
Beoordeling bestaande zeegrasvelden
De beoordeling is gedaan op basis van bestaande zeegrasvelden, deze worden gepresenteerd in Figuur 8. Sinds
het publiceren van het MER (4 mei 2015) is zeegras op aanvullende locaties aangetroffen, welke zo veel mogelijk
in Figuur 8 zijn meegenomen. Nog niet alle locaties zijn digitaal op kaart beschikbaar. Een beschrijving van deze
locaties is opgenomen onder de figuur. Deze figuur laat de dag met de hoogste concentraties en grootste areaal
zien, alle andere dagen is de vertroebeling minder. Het baggeren voor de aanleg van de kabels betreft een
eenmalige activiteit van in totaal 13 weken (1 seizoen) waarbij het effect van vertroebeling enkele weken na het
stoppen van het baggeren verdwenen is. Het slib zal na deze periode niet meer als aparte toevoeging terug te
vinden zijn in het systeem. In geval van het gebruik van een Vertical Injector zal er (veel) minder baggeren nodig
zijn, waardoor de vertroebeling ook (veel) geringer zal worden.
Figuur 8 Huidige zeegrasvelden, het recente veld onder Rottumerplaat staan niet in het kaartje, zie onderstaande blog voor indicatie ligging.
Blog Bart Ebbinge (https://staatsbosbeheerrottum.wordpress.com/2015/10/13/spontane-vestiging-groot-zeegras-
bij-rottumerplaat-geeft-hoop/):
“Op vrijdag 31 juli was het eindelijk weer mooi rustig weer, en grepen wij de kans aan om het wad ten Zuiden van
Rottumerplaat eens goed te gaan verkennen en de steeds hoger komende Boschplaat te bezoeken. Op deze
zandplaat, die alleen bij verhoogde hoogwaterstanden nog onder loopt, ontwikkelt zich een vegetatie van slijkgras
(Spartina townsendii). Op weg er naartoe liepen we langs de mosselbanken, waar zich ook banken met lege
kokkelschelpen bevinden en het wad zo slikkig is dat het lopen vrij zwaar gaat. Ideale omstandigheden voor
zeegras, en dat stond daar dan ook. Pal ten zuiden van het geultje onder het eiland bij de puindammen hadden
we al een klein veldje Klein zeegras (Zostera noltii) gevonden, dat zich ten opzichte van 2013 behoorlijk had
ontwikkeld, maar zo’n kilometer verder zuidwaarts bij de mosselbanken, vonden we op regelmatige afstanden van
elkaar planten Groot zeegras (Zostera marina). Over een afstand van een kilometer verder in zuid-zuidwestelijke
richting troffen we zo’n 100-150 planten Groot zeegras. Waren we nog verder oostwaarts het slikkige wad
opgelopen, dan hadden we ongetwijfeld nog meer planten gevonden. Weer iets verder zuidwaarts, op de
Datum: 19-1-2016 15 van 21
Boschplaat zelf, vonden we vooral diverse grote pollen slijkgras. Daar is het wad weer zo zandig dat er geen
zeegras meer staat.”
Het gebruik van potentiekaarten is aan te bevelen voor ingrepen die een langdurig of permanent effect op het
systeem hebben, omdat daarmee inderdaad ook de potentie mogelijk wordt aangetast. Het gebruik van een
potentiekaart in deze ingreep is echter niet zinvol omdat op die locaties die wel potentie hebben voor Groot
Zeegras, maar waar het niet staat, er ook geen remming door vertroebeling kan optreden. Deze vertroebeling is
na enkele weken weer verdwenen en tast de potentie niet aan. Ter info is de potentiekaart (Folmer, 2015)
hieronder toegevoegd.
Cumulatie baggerwerkzaamheden
In de Passende Beoordeling is cumulatie met de vaargeul onderzocht. Er treedt geen overlap in tijd op tussen de
verspreiding van het materiaal ten behoeve van de kabel-aanleg en het verspreiden van slibachtig materiaal op
locatie P1. De vertroebelingsstudie uitgevoerd bij deze Passende Beoordeling laat zien dat ook geografisch geen
cumulatie optreedt met vertroebeling. Onderstaande afbeelding is afkomstig uit de Passende Beoordeling van het
project Vaargeulverruiming. Te zien is dat de verspreiding van slib in dit project niet ruimtelijk cumuleert met
COBRAcable op de locatie van Groot Zeegras.
Datum: 19-1-2016 16 van 21
3.2 Effectbeoordeling uit soortbeschermingstoets
Onderstaande tekst is integraal overgenomen uit de Soortbeschermingstoets en bevat paragraaf 6.1.1.
VERTROEBELING EN BEDEKKING MET SEDIMENT (ZEEGRAS)
Graafwerkzaamheden op het tracé leiden tot vertroebeling van het water. Vertroebeling leidt tot een afname van
de hoeveelheid licht in de waterkolom en daardoor tot een afname van de groei van primaire producenten, zoals
het beschermde groot zeegras. Zeegras is gevoelig voor vertroebeling en bedekking met sediment. Daarnaast
leiden de graafwerkzaamheden tot een verhoogde sedimentatie van slib uit de waterkolom. De vertroebeling en
bedekking zijn in beeld gebracht door middel van een modelstudie.
De modelstudie geeft weer hoeveel slib er door het baggeren aan het systeem wordt toegevoegd (ARCADIS,
2015c). Om deze toename goed te kunnen beoordelen, is ook informatie over de concentratie nodig die ‘van
nature’ al in het gebied voorkomt. Voor deze achtergrondconcentratie wordt gebruik gemaakt van een
gevalideerde hindcast met het model (ARCADIS, 2015c). Om de effecten te kunnen beoordelen wordt het
toegevoegde slib in samenhang met de achtergrondconcentratie beoordeeld. De gebruikte
achtergrondconcentratie werd reeds getoond in afbeelding 9.
De dichtstbijzijnde locatie waar groot zeegras voorkomt bevindt zich op een afstand van 1,33 kilometer van het
tracé.
Vertroebeling
De vertroebeling rondom de zeegrasvelden is maximaal op dag 35 na het starten van het baggeren. In afbeelding
19 is de slibwolk op dat moment samen met de zeegrasvelden geplot. Uit de figuur blijkt dat de maximale
toevoeging van slib aan het aanwezige slib 5 mg/l is.
Datum: 19-1-2016 17 van 21
Afbeelding 19: Toename daggemiddelde slibconcentratie op dag 35 (update hiervan is weergegeven in Figuur 8)
Naast de verdeling van het slib in de ruimte is ook interessant te weten hoe het verloop in de tijd is. Hiertoe is de
temporele variatie van slib in het zeegrasveld in beeld gebracht. De hoogste daggemiddelde concentratie die aan
de achtergrond wordt toegevoegd (op deze locatie 188 mg/l) is 8 mg/l (4.2%). Het gemiddelde over meerdere
weken ligt in de beginperiode rond de 3 mg/l (1.6%), zie ook afbeelding 20.
Afbeelding 20: Concentratie zwevend slib op een punt midden in het zeegrasveld.
Uit het ruimtelijke en het temporele beeld blijkt dat de concentraties boven de zeegrasvelden ten opzichte van de
achtergrondconcentratie nauwelijks toenemen. Bovendien is het effect tijdelijke van aard.
Datum: 19-1-2016 18 van 21
Bedekking
De bedekking door sedimentatie is ook in beeld gebracht door middel van een modelstudie. Afbeelding 21 is een
weergave van de totale sedimentatie dikte na 17 weken. De totale sedimentatie dikte komt nergens boven de 5
mm en ligt in de meeste gevallen onder de 2mm. Mede gezien de achtergrondconcentratie en de natuurlijke
sedimentatie en weer opwerveling is dit zeer gering.
Afbeelding 21: Sedimentatiedikte na 17 weken in mm.
Om bovenstaande redenen worden effecten op groot zeegras als gevolg van vertroebeling en sedimentatie
uitgesloten.
3.3 Samenvattende conclusie
Commissie: De gevolgen van vertroebeling en bedekking voor groot zeegras zijn onvoldoende onderbouwd en
mogelijk onderschat.
Toelichting: Door het gebruik van de Vertical Injector zijn de baggervolumes aanzienlijk lager zijn dan in de worst-
case benadering van het MER, de PB en soortbeschermingstoets. De effecten op zeegras zijn daarmee van een
andere orde daar is verondersteld. De gepresenteerde (additionele) kennis over zeegras geeft weer dat er
voldoende kennis beschikbaar is voor de bepaling van de effecten op zeegras in de worst-case situatie en zeker
in de actual case situatie. De kans op onderschatting van de gevolgen van vertroebeling en bedekking voor groot
zeegras worden dan ook klein geacht.
Datum: 19-1-2016 19 van 21
4 MOGELIJKHEDEN OM VERSTORING VAN ZEEHONDEN TE VOORKOMEN OF TE BEPERKEN
4.1 Verstoring van zeehonden
De verstoring van zeehonden boven water vindt plaats wanneer schepen werkzaamheden uitvoeren in de buurt
van droogvallende platen. Vooral in de zoog- en verhaartijd zijn zeehonden gevoelig voor verstoring boven water.
Afbeelding 33 in het MER (zie ook hieronder) laat zien dat de bovenwaterverstoringscontour in de W-varianten
een groter gebied aan droogvallende platen raakt dan in de M-varianten. Dit verklaart het verschil in beoordeling
door verstoring in het MER (negatief versus zeer negatief). In het MER (Deel A paragraaf 6.1.2) zijn een aantal
algemene mitigerende maatregelen gepresenteerd, in de Passende Beoordeling zijn deze specifiek voor het
voorkeursalternatief uitgewerkt.
Figuur 9 Afbeelding 33 in het MER
In de PB is het effect van bovenwaterverstoring voor het voorkeursalternatief verder uitgewerkt. Figuur 10,
aangepaste versie van figuur 5.8 in de PB (zie volgende pagina), laat de verstoringscontour in detail zien.
De figuur laat duidelijk zien dat op een deel van het traject de verstoringscontour overlapt met de droogvallende
platen waardoor er kans op verstoring van zogende of verharende dieren bestaat. Deze kans op verstoring is er
gedurende 1 à 2 dagen. Telefonisch overleg met IMARES leert dat deze platen nog volop in trek zijn bij
zeehonden. Mitigerende maatregelen worden hier noodzakelijk geacht.
4.2 Mogelijkheden voor mitigatie
Om verstoring te voorkomen is gekomen tot de mitigerende maatregel met een waarnemer, die de mogelijkheid
heeft het werk stil te leggen bij dreigende verstoring. Werken met een waarnemer is een beproefde methode,
waarbij de waarnemer is gecertificeerd voor dit type werk. Er is geen druk door de aannemer om toch door te
gaan wanneer er een zeehond verstoord dreigt te worden. Dit omdat de aannemer niet op basis van het
baggeren, maar op basis van tijd wordt betaald, stilliggen wordt ook doorbetaald. Dit biedt voldoende waarborg
dat de zeehonden niet worden verstoord.
Datum: 19-1-2016 20 van 21
Deze maatregel is uitgebreid besproken met de Bevoegde Gezagen voor Natuurbeschermingswet en Flora en
faunawet. Beide Bevoegde Gezagen zijn akkoord met deze aanpak en mitigerende maatregel en eens met de
conclusie dat daarmee (significante) effecten zijn uit te sluiten. Ontheffing aanvragen werd ook door RVO niet
nodig geacht.
Voor mitigatie zijn naast de in de PB genoemde maatregel in theorie inderdaad de twee door de Commissie
genoemde maatregelen mogelijk:
• Verschuiving van het tracé naar het oosten, zodat de verstoringscontour niet over de zeehondenligplaatsen
gaat. Echter, het tracé ligt momenteel al zo oostelijk als mogelijk tot de vaargeul, zoals ook aangegeven in
punt 2 van hoofdstuk 1 van dit memo. Een verschuiving is daarmee niet mogelijk. In Figuur 10 is het tracé van
COBRAcable samen met de betonning van de vaargeul weergegeven. Hieruit blijkt dat het tracé ter hoogte
van de overlap van de verstoringscontour met de droogvallende platen, niet verder oostelijk gelegd kan
worden.
• Buiten de zoogperiode aanleggen. Aangezien de verstoringscontour slechts een beperkt deel van de
zeehondenligplaatsen raakt, is de voorgestelde mitigerende maatregel van waarneming en eventueel
stilleggen van werkzaamheden bij dreigende verstoring, toereikend. De meer ingrijpende maatregel van het
uitsluiten van werkzaamheden binnen een bepaalde periode is daarmee niet noodzakelijk. De mogelijkheid
om buiten de zoogperiode te werken is voor COBRAcable beperkt. Het gebruik van de Vertical Injector, die
minder milieueffecten veroorzaakt dan baggeren, is alleen mogelijk bij lage golven. Werken in het
stormseizoen is daarmee zeer risicovol zo niet uitgesloten.
Figuur 10 Verstoringscontour en tracé COBRAcable, betonning vaargeulen en corridor Geminikabel
4.3 Samenvattende conclusie
Commissie: Er is onvoldoende aandacht besteed aan mogelijkheden om verstoring van zeehonden te voorkomen
of te beperken.
Toelichting: De in de PB voorgestelde mitigerende maatregel is toegelicht en aangegeven waarom deze
voldoende waarborgt dat zeehonden niet verstoord worden. Daarnaast is toegelicht dat andere mitigerende
maatregelen (zoals het werken buiten de zoogperiode) voor de initiatiefnemer niet mogelijk zijn wegens de ligging
Datum: 19-1-2016 21 van 21
van de vaargeul, welke een alternatieve ligging van de kabel verhindert, en wegens het feit dat de
weersomstandigheden buiten de zoogperiode het werken met de Vertical Injector onmogelijk maken.
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
#
#
#
#
#
#
#
# #
#
#
#
#
##
#
# #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
##
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
## # #
#
#
#
##
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
##
#
#
##
#
#
#
#
##
##
# # #
#
#
#
#
##
#
#
#
##
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
##
#
#
#
#
##
#
#
#
##
#
#
##
#
#
#
#
###
#
#
#
#
#
#
#
##
##
###
#
#
##
#
#
#
#
#
#
##
#
#
# #
#
#
#
#
##
#
#
#
# ##
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
## #
# # #
##
#
#
#
# #
##
##
##
#
#
#
#
#
#
#
#
##
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
##
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
##
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
#
##
## #
###
#
#
##
##
##
#
#
#
#
#
## # #
#
#
#
##
##
# #
#
#
#
#
#
#
##
##
#
#
#
##
##
#
#
#
#
#
#
#
#
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
! !!!!
!!
!
!
!!
!!
!
! !
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
! !
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
! !
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!! ! ! ! !
! !
!
!
!
!
!!
!
!
! !
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!!
!!
!!
!!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!!
!!!!!!!!!!
!!!!!!!!!!
!!!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!!!!!!!!!!!!!!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!!
!!
!!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!!
!
!!
!!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!!
!
!!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!!
!!
!!
!!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!!
!!
!
!!
!
!!
!!
!
!!
!
!
!!
!!
!!
!
!!
!!
!
!
!!
!
!!
!
!
!!
!!
!!
!!
!
!!
!!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!!
!
!!
!!
!!
!
!!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
! !
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
! !
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!! ! !
! !
!
!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
! !
!!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!!!!!!!!!!!!!!!!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!! ! !
! !! !
! !!
! !! !
! !!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!!
!!
!!
!!
!!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
!
TE 7
TG 5
TG 3
Meet B
NORNED-W
TG 1-Ems
Wreck GN
Wreck A-Kerk
PS Huibertgat
L
wm
VR
nw
GBkar
nav
B 3
S 5
S 3S 1
S 4
S 2
R 7
B 1
L 1
R 8
R 6
R 4R 2
R 4
R 1
L 8L 9L 6
B 6
R 8
O 9
R 2
L 3L 5 L 7
O 7
O 4O 2O 1
O 3O 5
L 2 L 4
OWEZ
OWEN
Expl
BRKN
BZ 3BZ 6
O 21
VN 5
SP 2
SP 4SP 8SP 9
SP 7SP 5
SP 1
MEET
LW 7
GB 8GB 4 GB 6GB 2
GL 2
L 12L 13
BZ 5BZ 7BZ 9
R 24
RG 4RG 2PW 8
PW 4
R 12
EB 4EB 2
R 22R 20R 16
R 10 R 14
EB 8
LW 8 LW 3LW 5
O 17 LW 4
BW 8BW 4
B-BW
BW 2
L 10
LW 1O 11
GL 9
L 11
EB 9VN 1
LW 6
Z 13Z 11
EB 7
Z 18Z 15
GS 2
GS 9
BW 6
GS 1BZ 4
PBW 1
SMW 2 SMW 3
SMW 7SMW 8
SMW 1
BZ 17
BW 2A
koelwLW 30
LW 28
WEO 1
EB 25 SP 14
WEW 1
GL 13
SP 21
EB 28
GS 12
LW 36
EB 21GS 13
LW 22
SP 16
SP 13
SP 20
EB 31EB 29
EB 14
EB 16EB 22 EB 24
EB 26
SP 12
ZOL 9
ZOL 8
ZOL 6
ZOL 5
ZOL 3ZOL 4
ZOL 1
SP 18
SP 19
EB 19
EB 10
VBH 1
SP 17
SP 15
EB 18
EB 17
EB 27
EB 15EB 13
SMW 9
BW 14BW 12
EB 12
SMW 6BZ 13
BOSZ 1
RZGN 1
LAUO 1
camera
O-KB 1
ZOL 6AZOL 48
ZOL 32ZOL 36
ZOL 38ZOL 42
ZOL 44
ZOL 22ZOL 18ZOL 14
ZOL 11
ZOL 15
ZOL 10 ZOL 46ZOL 28
ZOL 20ZOL 16
WVC SI
Z-kl 4
Z-kl 3SMW 10
zeegras
Regulus
Kite-HvB
NORNED-WNORNED-E
Kite-HvB 2Kite-HvB 6
Obstr zuid
L 15-SP 22
Z 14-BZ 15
H
F
W
E
H
9
87
65
431 12
11
2726
2524
2322
20
16
15
1413
39
3736
3534
32
30
28
S 2S 1
N 2N 1
J 6
L 7
reprep
reprep
rep
O 8
A 8
A 7A 6
A 5A 4
A 3 A 2
L 9
O 9
L 1 L 3
M 3J 4
L 6L 4
H 3H 2
H 1
R 4R 3
R 2R 1
O 7
O 6O 5
O 4O 3
O 2
O 1
F 9F 8 F 7F 6F 4
F 3Bb 8
Pipe
Pipe
NL 6M 6A
Bb 7 Bb 9Bb14
O 16
A 12
A 10
O 10
M 18M 16
O 52
O 50
O 48
O 46
O 44
F 12
F 14
M 20
Bb 3Bb 2
Bb 4
O 38
O 12O 11
O 32O 31
O 29
O 26
O 42 O 40O 39 O 37
O 36O 35
O 34O 33
O 28O 27
O 25
O 23
O 22O 21
O 19O 17
O 14O 13
F 10
pegel
Bb 12Bb 10
M 10B
F 12A
F 14A
B 16A
O 35A
O 35BO 38A
Bb 12aHosborn
Juist N
18/ F 2
Alte Ems
17/A1/H6
O 30/L 2
Riffgatt
O 20/M 1O 18/M 2O 15/F16
Osterems
M 6B-NL 2
P-reede 1
Hubertgat
SG-Randzel
O 24/Bb. 1
Wrack Tina
eemshaven 2
Sperrgebiet7Sperrgebiet6
Sperrgebiet5
Sperrgebiet3Sperrgebiet2Sperrgebiet1
A 13/T-reedeA 11/P-reede
10/Riffgat 62 (Ortstonne)
Wrack Riffgat
Tanker reede 1
Alte Ems reede
Borkum-Reede 3
Borkum-Reede 1
21/ Bor.-Reede
Dukegat reede 3
Dukegat reede 1
Westerems (Anst.)
A 17/Dukegat reede
S?dkardinal-Borkum
Westerems (Ortstonne Schüttstelle Riffgat
Sperrgeb. Manslagt A
Schüttstelle Dukegat
Schüttstelle Dukegat
NorNed
Overzicht routes en belemmeringen
Aan deze tekening kunnen geen rechtenworden ontleend. © TenneT TSO B.V.
0 1 2 3km ´
A:\p_cobra\producten\tracering\140107_tracering\160106_Cobra_overzicht_A0l.mxd
13-1-20161:52.000
Versie Concept
KenmerkSchaal A0
DatumFormaat
Overzicht routes en belemmeringenLegenda
12 Mile zonegebied
permanent gesloten gebiedtijdelijk gesloten gebied
Betonningen! betonning Duits# betonning Wad! betonning Noordzee
ankergebiedKabels en leidingen! ! ! Ingebruik
VerlatenNorNedBorWin3 en 4 - DolWin3Gemini kabel as laidGemini corridor (Waterwet vergunning)Riffgat windpark
CobraCobra cable M2 oostCobra cable M2 westCobra cable M1W2 zuidW2 noord
COBRAcable