onderwijs- en examenregeling bacheloropleiding pedagogische … · 2007-08-24 · faculteit der...
TRANSCRIPT
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 1 / 17
Onderwijs- en examenregeling bacheloropleiding pedagogische wetenschappen
2007-2008
Overzicht inhoud
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Toepasbaarheid regeling
Artikel 1.2 Begripsbepalingen
Artikel 1.3 Doel van de opleiding
Artikel 1.4 Vorm van de opleiding
Artikel 1.5 Examens van de opleiding
Artikel 1.6 Aansluitende masteropleiding
Artikel 1.7 Studielast
Artikel 1.8 Taal
Artikel 1.9 Vrije ruimte
Artikel 1.10 Filosofie
Paragraaf 2 De propedeuse
Artikel 2.1 Samenstelling propedeuse
Artikel 2.2 Onderwijsvormen in de propedeuse
Paragraaf 3 De postpropedeutische fase
Artikel 3.1 Samenstelling postpropedeutische fase
Artikel 3.2 Onderwijsvormen in de
postpropedeutische fase
Paragraaf 4 Tentamens en examens
Artikel 4.1 Volgorde tentamens
Artikel 4.2 Tijdvakken en frequentie tentamens
Artikel 4.3 Eisen tentamens
Artikel 4.4 Vorm tentamens
Artikel 4.5 Mondelinge tentamens
Artikel 4.6 Vaststelling en bekendmaking
tentamenuitslag
Artikel 4.7 Geldigheidsduur
Artikel 4.8 Inzagerecht
Artikel 4.9 Recht op nabespreking
Artikel 4.10 Vrijstelling
Artikel 4.11 Examen
Artikel 4.12 Uitslag examen
Artikel 4.13 Graad
Paragraaf 5 Vooropleiding
Artikel 5.1 Vervangende eisen deficiënties
vooropleiding
Artikel 5.2 Nederlandse taal
Artikel 5.3 Inschrijving op basis van hbo-
propedeusegetuigschrift
Artikel 5.4 Colloquium doctum
Paragraaf 6 Studiebegeleiding
Artikel 6.1 Studievoortgangsregistratie
Artikel 6.2 Studiebegeleiding
Artikel 6.3 Studieadvies eerste jaar
Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 7.1 Tentamens en examens 'oude stijl'
Artikel 7.2 Overstap van 'oude stijl' naar
bacheloropleiding
Artikel 7.3 Vaststelling en wijziging
Artikel 7.4 Bekendmaking
Artikel 7.5 Inwerkingtreding
Bijlage 1 Uitvoeringsregeling OER BSc
pedagogische wetenschappen
2007-2008
Vrijstellingenprogramma voor hbo-bachelors
Bijlage 2 Nadere uitwerking doelstelling en
eindtermen bacheloropleiding
Bijlage 2a Eindtermen propedeuse
bacheloropleiding pedagogische
wetenschappen
Bijlage 2b Eindtermen bacheloropleiding
pedagogische wetenschappen
Bijlage 3 Gedragscode vreemde taal, als
bedoeld in art. 7.2 sub c WHW
Bijlage 4 Fraude bij examens en tentamens
Bijlage 5 Verplichtstelling aanwezigheid bij
werkgroepen
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 2 / 17
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Toepasbaarheid regeling
1. Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de bacheloropleiding pedagogische
wetenschappen (hierna te noemen: de opleiding). De opleiding wordt verzorgd door het onderwijsinstituut
pedagogische wetenschappen en onderwijskunde (hierna te noemen: het onderwijsinstituut), van de
faculteit sociale wetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen (hierna te noemen: de faculteit).
2. Bepalingen omtrent de uitvoering van deze onderwijs- en examenregeling (OER) zijn opgenomen in de
uitvoeringsregeling. Deze is als bijlage 1 opgenomen.
Artikel 1.2 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet op het Hoger onderwijs- en Wetenschappelijk onderzoek afgekort tot WHW en zoals
sindsdien gewijzigd;
b. opleiding: de bacheloropleiding bedoeld in art. 7.3a, lid 1 sub a van de wet, i.c. de bacheloropleiding
pedagogische wetenschappen;
c. student: hij of zij die is ingeschreven aan de Radboud Universiteit Nijmegen voor het volgen van het
onderwijs en/of het afleggen van de tentamens en de examens van de opleiding;
d. propedeuse: de propedeutische fase van de opleiding, als onderdeel van de opleiding genoemd in art. 7.8
van de wet;
e. practicum: een praktische oefening als bedoeld in art. 7.13, lid 2 sub d van de wet, in één van de volgende
vormen:
– het schrijven van een scriptie;
– het maken van een werkstuk of een proefontwerp;
– het uitvoeren van een ontwerp- of onderzoekopdracht;
– het verrichten van een literatuurstudie;
– het verrichten van een stage;
– het deelnemen aan veldwerk of een excursie;
– het uitvoeren van proeven en experimenten;
– of het deelnemen aan een andere onderwijsactiviteit, die gericht is op het bereiken van bepaalde
vaardigheden;
f. tentamen: een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de student met betrekking tot
een bepaalde onderwijseenheid, alsmede de beoordeling van dat onderzoek door minstens één daartoe
door de examencommissie aangewezen examinator;
g. examen: toetsing, waarbij door de examencommissie wordt vastgesteld of alle tentamens van de tot de
propedeuse behorende onderwijseenheden resp. van alle tot de opleiding behorende onderwijseenheden
met goed gevolg zijn afgelegd, conform art. 7.10 van de wet;
h. examencommissie: de examencommissie van een opleiding ingesteld conform art. 7.12 van de wet, hier
bedoeld de examencommissie van de opleiding;
i. examinator: degene die door de examencommissie wordt aangewezen ten behoeve van het afnemen van
tentamens, conform art. 7.12 van de wet;
j. opleidingscommissie: de opleidingscommissie bedoeld in art. 9.18 van de wet, hier bedoeld de
opleidingscommissie van de opleiding;
k. uitvoeringsregeling: de uitvoeringsregeling behorende bij de OER en geldend voor de opleiding;
l. werkdag: maandag t/m vrijdag m.u.v. de erkende feestdagen;
m. studiegids: de gids van het onderwijsinstituut, bevattende de specifieke informatie over de opleiding;
n. instelling: de Radboud Universiteit Nijmegen;
o. directeur: de directeur van het onderwijsinstituut;
p. decaan: de decaan van de faculteit;
q. gezamenlijke vergadering: de gezamenlijke vergadering van de onderdeelcommissie (van de universitaire
ondernemingsraad) en de facultaire studentenraad van de faculteit.
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 3 / 17
Artikel 1.3 Doel van de opleiding
1. Met de opleiding wordt beoogd:
a. studenten de theoretische en praktische kennis en vaardigheden bij te brengen die hen in staat stellen
een masteropleiding in de pedagogische wetenschappen, in de onderwijskunde of in een aanverwante
discipline te volgen, zoals vermeld in art. 1.6 van deze regeling;
b. studenten de gelegenheid te geven kennis en inzicht te verwerven in de disciplines die van belang zijn
voor de studie van opvoeding en onderwijs, zich daarover een kritisch oordeel te vormen en daarover
te discussiëren met anderen;
c. studenten te trainen in algemene vaardigheden, omvattende intellectuele en algemeen professionele
basisvaardigheden (zoals mondeling en schriftelijk rapporteren, computergebruik, planmatig werken,
projectmatig werken, werken in teams en reflecteren), en academische vaardigheden om opvoedings-
en onderwijsproblemen te kunnen analyseren en op basis daarvan voorstellen voor behandeling te
doen en deze te evalueren.
2. De nadere uitwerking van genoemde doelen in eindtermen is als bijlage 2 bij deze regeling opgenomen.
Artikel 1.4 Vorm van de opleiding
De opleiding wordt voltijds verzorgd.
Artikel 1.5 Examens van de opleiding
In de opleiding kunnen de volgende examens worden afgelegd:
a. het propedeutisch examen;
b. het bachelorexamen.
Artikel 1.6 Aansluitende masteropleiding
Wie het afsluitend examen van de opleiding met goed gevolg heeft afgelegd, heeft in ieder geval toegang tot
de masteropleiding pedagogische wetenschappen en de masteropleiding onderwijskunde van de faculteit en
onder nadere condities tot de researchmasteropleidingen van de faculteit, de masteropleiding Filosofie van de
pedagogische wetenschappen en andere masteropleidingen. Deze nadere condities kunnen studieresultaten
en/of aanvullende examenonderdelen omvatten die de examinandus moet volgen. Deze nadere condities
worden weergegeven in de OER van de betreffende (research) masteropleiding.
Artikel 1.7 Studielast
1. De studielast is uitgedrukt in eenheden van het European Credit Transfer System (EC).
2. Eén EC staat gelijk aan 28 uren studie.
3. Het propedeutisch examen heeft een studielast van 60 EC.
4. Het bachelorexamen heeft een studielast van 180 EC.
Artikel 1.8 Taal
1. Het onderwijs wordt in het Nederlands gegeven (art. 7.2 WHW). Hiervan mag in de volgende gevallen
worden afgeweken:
a. bij een opleiding voor een vreemde taal;
b. bij een gastcollege door een anderstalige docent;
c. als de specifieke aard, inrichting of kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten
daartoe noodzaakt.
2. Wanneer het onderwijs in een andere taal wordt gegeven, dan is daarvoor de gedragscode vreemde taal
van toepassing, als bedoeld in art. 7.2, sub c WHW. Deze gedragscode is opgenomen als bijlage 3.
Artikel 1.9 Vrije ruimte
1. In de opleiding is een vrije ruimte opgenomen van 5 EC
2. Bij de invulling van de vrije ruimte dienen studenten er rekening mee te houden dat het niet is toegestaan
om hetzelfde onderdeel deel te laten uitmaken van zowel het bachelorexamen als het aansluitende
masterexamen.
Artikel 1.10 Filosofie
In het verplichte deel van de opleiding zijn drie wijsgerige onderdelen opgenomen. Het betreft filosofie van
opvoeding en onderwijs, wetenschapsfilosofie en ethiek, met tezamen een omvang van 15 EC.
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 4 / 17
Paragraaf 2 De propedeuse
Artikel 2.1 Samenstelling propedeuse
1. De propedeutische fase omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast (in EC; totaal
60):
– wiskunde voor statistiek ......................................................................................................................0
– inleiding orthopedagogiek: gezin en gedrag .......................................................................................5
– inleiding orthopedagogiek: leren en ontwikkeling .............................................................................5
– inleiding onderwijskunde.....................................................................................................................5
– filosofie van opvoeding en onderwijs .................................................................................................5
– psychologie van opvoeding en onderwijs ...........................................................................................5
– sociologie van opvoeding en onderwijs ..............................................................................................5
– geschiedenis van opvoeding en onderwijs ..........................................................................................5
– gender in opvoeding en onderwijs.......................................................................................................5
– beschrijvende statistiek........................................................................................................................5
– onderzoeksmethoden ...........................................................................................................................5
– practicum academische vaardigheden...............................................................................................10
– praktijkuren ........................................................................................................................................0*
* Studenten zijn verplicht om in het eerste en het tweede studiejaar in totaal acht praktijkuren uit te
voeren. Dat kan door als proefpersoon aan experimenten mee te doen of door mee te werken aan het
verzamelen en/of verwerken van onderzoeksgegevens.
2. Een beschrijving van de in lid 1 genoemde onderdelen is opgenomen in de studiegids.
3. Als propedeuse voor de opleiding geldt tevens:
de propedeuse van de bacheloropleiding pedagogische wetenschappen van alle zusterfaculteiten.
Artikel 2.2 Onderwijsvormen in de propedeuse
1. Het onderwijs in de propedeuseonderdelen wordt gegeven volgens de aanpak van het studentactiverend
onderwijs en omvat hoorcolleges, werkgroepen, responsiecolleges, en practica.
2. Bij het practicum academische vaardigheden is aanwezigheid verplicht; bij overige werkgroepen en
practica kan aanwezigheid en actieve deelname verplicht worden gesteld. Nadere bepalingen hieromtrent
zijn opgenomen in bijlage 5.
Paragraaf 3 De postpropedeutische fase
Artikel 3.1 Samenstelling postpropedeutische fase
1. De postpropedeutische fase van de opleiding is als volgt samengesteld:
a. een gemeenschappelijk B2-programma (60 EC);
b. een B3-programma met gemeenschappelijke onderdelen (30 EC) en een klinisch of niet-klinisch deel
(30 EC).
2. Het B2-programma omvat de volgende onderdelen met de daarbij vermelde studielast in EC:
– opvoeding en ontwikkeling .................................................................................................................5
– ontwikkelingspsychologie ...................................................................................................................5
– neuropsychologie .................................................................................................................................5
– sociale context van opvoeding en onderwijs.......................................................................................5
– leer- en onderwijsproblemen ...............................................................................................................5
– orthopedagogische verklarings- en behandelingsmodellen................................................................5
– ethiek ....................................................................................................................................................5
– wetenschapsfilosofie............................................................................................................................5
– algemene psychodiagnostiek ...............................................................................................................5
– psychometrie ........................................................................................................................................5
– toetsende statistiek ...............................................................................................................................5
– practicum basisvaardigheden...............................................................................................................5
– praktijkuren ........................................................................................................................................0*
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 5 / 17
* Studenten zijn verplicht om in het eerste en het tweede studiejaar in totaal acht praktijkuren uit te
voeren. Dat kan door als proefpersoon aan experimenten mee te doen of door mee te werken aan het
verzamelen en/of verwerken van onderzoeksgegevens.
3. Het B3-programma omvat de volgende gemeenschappelijke onderdelen met de daarbij vermelde
studielast in EC:
– klinische besliskunde ...........................................................................................................................5
– ontwikkelingspsychopathologie ..........................................................................................................5
– jeugd-, gezins- en onderwijsbeleid......................................................................................................5
– gehandicaptenzorg ...............................................................................................................................5
– data-analyse..........................................................................................................................................5
– vrije keuze ............................................................................................................................................5
4. Studenten moeten daarnaast in het B3-programma kiezen uit een klinische en een niet-klinische variant.
a. Studenten die zich willen specialiseren in de mastervarianten orthopedagogiek: gezin en gedrag of
orthopedagogiek: leren en ontwikkeling, volgen de klinische variant die bestaat uit de volgende
onderdelen:
– methodiek van de psychodiagnostiek ............................................................................................5
– behandelingsmethodiek..................................................................................................................5
– klinisch practicum ........................................................................................................................10
– onderzoekseminar en eindwerkstuk.............................................................................................10
b. Studenten die zich willen specialiseren in de onderwijskunde, kiezen de niet-klinische variant die
bestaat uit de volgende onderdelen:
– leren en instructie............................................................................................................................5
– onderwijs en maatschappij .............................................................................................................5
– werkveldoriëntatie ........................................................................................................................10
– onderzoekseminar en eindwerkstuk.............................................................................................10
5. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt aan de student – overeenkomstig de wet (WHW art.7.3, lid 4)
– de gelegenheid geboden om bij de examencommissie een voorstel in te dienen voor een programma dat
leidt tot een vrije variant van het bachelorexamen pedagogische wetenschappen. Deze mogelijkheid wordt
met name aanbevolen voor studenten die de masteropleiding Onderwijskunde of Filosofie van de
pedagogische wetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen willen gaan volgen. De
voorwaarden en criteria voor de beoordeling van voorstellen worden vastgesteld door de decaan, gehoord
hebbende de gezamenlijke vergadering en de directeur. De examencommissie toetst of het programma
aan deze voorwaarden voldoet.
6. Met toestemming van de examencommissie kunnen onderdelen van het programma van een universitaire
opleiding, dan wel van een opleiding voor Hoger Beroepsonderwijs, ter vervanging dienen.
Artikel 3.2 Onderwijsvormen in de postpropedeutische fase
1. Het onderwijs in het tweede en derde studiejaar wordt gegeven volgens de aanpak van het
studentactiverend onderwijs en omvat hoorcolleges, werkgroepen, responsiecolleges en practica.
2. Bij werkgroepen, practica en stage kan aanwezigheid en actieve deelname verplicht worden gesteld.
Nadere bepalingen hieromtrent zijn opgenomen in bijlage 5.
Paragraaf 4 Tentamens en examens
Artikel 4.1 Volgorde tentamens
Ten aanzien van de volgorde van tentamens of delen van programma's geldt de volgende regeling.
1. Men rondt eerst de propedeuse af, daarna het tweede bachelorjaar (B2) en daarna het derde bachelorjaar
(B3). Hierbij gelden de volgende nadere bepalingen:
a. op verzoek van de student kan de examencommissie hem toelaten tot het afleggen van bepaalde
tentamens van het B2-jaar nog voordat hij het propedeutisch examen heeft behaald. Hierbij geldt de
voorwaarde dat van het betreffende propedeutisch examen tenminste 45 EC zijn behaald. Deze
toelating geldt voor een termijn van ten hoogste één jaar. De student die niet aan deze eis heeft
voldaan kan op zijn verzoek worden toegelaten tot een of meer B2-onderdelen. Hij licht dit verzoek
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 6 / 17
toe in een gesprek met de studieadviseur. Deze legt met de student een planning vast, waarin de nog
niet behaalde propedeutische onderdelen met de hoogste prioriteit zijn opgenomen. De studieadviseur
handelt bij het verlenen van toestemming tot deelname aan B2-onderdelen namens de
examencommissie;
b. deelname aan cursussen/tentamens uit het B3-jaar is slechts mogelijk wanneer:
– de propedeuse is voltooid;
– voldaan is aan tenminste 45 EC van het B2-jaar.
2. Aan de tentamens van de hierna te noemen onderdelen kan niet eerder worden deelgenomen dan nadat de
tentamens van de daarbij vermelde onderdelen zijn behaald:
a. data-analyse ná het behalen van beschrijvende statistiek;
b. onderzoeksseminar ná het behalen van toetsende statistiek;
c. klinisch practicum ná het behalen van het practicum basisvaardigheden en algemene
psychodiagnostiek;
d. klinische besliskunde na behalen van toetsende statistiek;
e. methodiek van de psychodiagnostiek na het behalen van psychometrie.
3. De in lid 1 en 2 van dit artikel opgenomen bepalingen ten aanzien van de volgorde van tentamens gelden
niet voor de studenten die toegang hebben tot een vrijstellingenprogramma. Deze studenten worden vanaf
de aanvang van hun studie toegelaten tot postpropedeutische tentamens die blijkens een besluit van de
decaan deel uitmaken van het programma van hun eerste jaar. Toelating tot het tweede jaar van het
vrijstellingenprogramma is slechts mogelijk wanneer:
a. de verplichte propedeuse-onderdelen zijn afgerond;
b. minimaal 45 EC in het eerste jaar is behaald.
4. Voor het volgen van een keuzevak bij een andere opleiding gelden de daar heersende toelatingseisen.
Artikel 4.2 Tijdvakken en frequentie tentamens
1. Tot het afleggen van de tentamens van de in de art. 3.1 genoemde onderdelen wordt tweemaal per
studiejaar de gelegenheid gegeven. De eerste gelegenheid vindt zo mogelijk plaats binnen twee weken na
afloop van het onderwijs in het onderdeel. Voor onderdelen uit het eerste semester vindt de tweede
gelegenheid plaats in de carnavals- en de meivakantie; bij tentamens waarvan de eerste gelegenheid in het
tweede semester wordt geboden, vindt de tweede gelegenheid in de tweede helft van augustus plaats. Alle
studenten mogen aan de tweede gelegenheid deelnemen, zij het dat het bij de eerste gelegenheid behaalde
cijfer vervalt. Dezelfde regel is van toepassing als studenten een tweede kans voor dat onderdeel willen
waarnemen in daarop volgende studiejaren.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt tot het afleggen van het tentamen van een onderdeel, waarvan
het onderwijs in een bepaald studiejaar niet is gegeven, in dat jaar slechts eenmaal de gelegenheid
gegeven.
3. Ieder die studeert voor het bachelorexamen van de opleiding en in één academisch jaar niet slaagt voor
een studieonderdeel kan in het volgend academisch jaar weer aan het tentamen deelnemen, maar zal dan
getoetst worden over de inhoud die dat onderdeel in het nieuwe academisch jaar heeft.
4. Ten aanzien van het in lid 1, 2 en 3 gestelde kan door de examencommissie een afwijkende beslissing
genomen worden, wanneer de student door bijzondere omstandigheden niet in de gelegenheid is geweest
aan de geboden gelegenheden deel te nemen en de voortgang van de studie hierdoor ernstig belemmerd
zou worden. Alvorens een dergelijk besluit te nemen, wint de examencommissie advies in bij de
studieadviseur over de omstandigheden en de studievoortgang.
Artikel 4.3 Eisen tentamens
De tentameneisen dienen bij aanvang van de cursus bekendgemaakt te zijn.
Artikel 4.4 Vorm tentamens
1. De tentamens van de onderdelen van de propedeutische en postpropedeutische fase genoemd in resp. art.
2.1 en art. 3.1 kunnen schriftelijk, dan wel mondeling, dan wel in de vorm van opdrachten worden
afgelegd. Nadere bepalingen hieromtrent zijn opgenomen in de studiegids.
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 7 / 17
2. Wat betreft de onderdelen in propedeuse en postpropedeutische fase die (mede) een practicum en/of
werkgroep omvatten, kunnen aanwezigheid, actieve deelname, opdrachten en/of een verslag deel
uitmaken van de toetsing.
3. Op verzoek van de student kan de examencommissie toestaan dat in overleg met de docent een tentamen
op een andere wijze dan in de studiegids beschreven wordt afgelegd.
4. Aan studenten met een functiestoornis wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel
mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zo
nodig deskundig advies in alvorens te beslissen.
Artikel 4.5 Mondelinge tentamens
1. Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie anders
heeft bepaald.
2. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de desbetreffende
examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald, dan wel de student daartegen bezwaar heeft
gemaakt.
Artikel 4.6 Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag
1. De uitslag van een tentamen wordt door de examinator vastgesteld in de vorm van een cijfer op de schaal
van 0 (= laagst te behalen kwalificatie) tot en met 10 (= hoogst te behalen kwalificatie), waarbij alleen
hele en halve cijfers, uitgezonderd het cijfer 5,5 mogen worden gegeven. Hierbij geldt dat het cijfer vanaf
6 beschouwd wordt als een voldoende.
2. De examinator stelt terstond na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag beargumenteerd vast
en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit.
3. De examinator stelt de uitslag van een schriftelijk tentamen vast en verschaft het
onderwijsdienstverleningscentrum (ODC) van de faculteit de nodige gegevens ten behoeve van de
registratie en de bekendmaking van de uitslag aan de student. De uitslag moet binnen vijftien werkdagen
na de dag waarop het tentamen is afgelegd aan studenten bekend zijn via het ODC. Deze regel geldt ook
voor deeltentamens. Bij open vragen tentamens met meer dan honderd deelnemers geldt een
nakijktermijn van twintig werkdagen.
4. De termijn van vijftien/twintig werkdagen in het voorgaande lid 3 moet zo worden gelezen, dat tussen de
datum van het bekendmaken van de uitslag van een tentamen en de datum van de herkansing tenminste
een termijn van twee weken dient te zijn.
5. De examinator maakt de termijn waarbinnen de uitslag bekend zal zijn vóór het tentamen bekend.
6. Voor een op andere wijze dan mondeling of schriftelijk af te leggen tentamen bepaalt de
examencommissie tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de student een schriftelijke verklaring
omtrent de uitslag zal ontvangen. Bij werkstukken geldt de regel dat op de vooraf vastgestelde
inleverdatum afgesproken wordt binnen welke termijn het werkstuk nagekeken zal zijn. Deze termijn is
maximaal vijftien werkdagen en bij meer dan honderd studenten twintig werkdagen. Deze regel geldt
zowel voor de eerste met een cijfer te waarderen versie als de definitieve versie van het werkstuk.
Studenten leveren de eerste versie van hun werkstuk in, krijgen feedback binnen de in dit lid genoemde
termijn, leveren daarna de definitieve versie in, die binnen de in dit lid genoemde termijn moet zijn
nagekeken. Als de student het werkstuk daarna wil herkansen, dan moet een geheel nieuw werkstuk
worden geschreven.
7. Op de schriftelijke verklaring omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het
inzagerecht, bedoeld in art. 4.7 lid 1, alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het college van beroep voor
de examens. De termijn daarvoor bedraagt vier weken.
8. Ingeval tijdens een tentamen een vermoeden van fraude ontstaat, is de frauderegeling van kracht, zoals
opgenomen als bijlage 4 bij deze OER. Deze regeling geldt ook bij plagiaat in werkstukken.
Artikel 4.7 Geldigheidsduur
1. De geldigheid van behaalde propedeuseonderdelen verstrijkt op 31 augustus van het academisch jaar dat
volgt op het academisch jaar waarin men zich voor het eerst voor de propedeutische fase van de opleiding
heeft ingeschreven, indien op die datum niet alle onderdelen van het propedeutisch examen zijn behaald.
De examencommissie kan op schriftelijk en individueel verzoek van de studenten hiervan afwijken.
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 8 / 17
2. Wanneer het propedeutisch dan wel bachelorexamen is behaald, is de geldigheidsduur van de daaruit
bestaande onderdelen onbeperkt.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan de examencommissie voor een onderdeel, waarvan
het tentamen langer dan zes jaar geleden is behaald, een aanvullend dan wel vervangend tentamen
opleggen, alvorens de student wordt toegelaten tot het afleggen van het desbetreffende examen. Een
dergelijk vervangend dan wel aanvullend tentamen levert geen extra EC op.
4. De bewaartermijn van tentamens, werkstukken en cijferlijsten bedraagt twee jaar nadat de uitslag is
vastgesteld en verwerkt. De inzage vindt niet eerder plaats dan een week na de bekendmaking.
Artikel 4.8 Inzagerecht
1. Binnen maximaal drie weken na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen krijgt de
student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk. Tevens wordt hem op zijn verzoek tegen kostprijs
een kopie verschaft van dat werk, met uitzondering van multiple choice tentamens.
2. Gedurende de in lid 1 genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en
opdrachten van het desbetreffende tentamen, alsmede uitleg over de normen aan de hand waarvan de
beoordeling heeft plaatsgevonden.
3. De examencommissie kan bepalen dat inzage geschiedt op een vaste plaats en op een vast tijdstip. Indien
de betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde
plaats en tijdstip te verschijnen, wordt hem een andere mogelijkheid geboden binnen de in lid 1 genoemde
termijn.
4. Tegelijkertijd met de uitslag van het tentamen wordt op Blackboard en eventueel Ad Valvas
bekendgemaakt op welke wijze, met vermelding van plaats en tijd, de inzage geregeld is.
Artikel 4.9 Recht op nabespreking
1. Gedurende een termijn van vier weken na de bekendmaking van de uitslag van een tentamen kan een
student of groep studenten aan de examinator verzoeken om een nabespreking. Alsdan wordt de
beoordeling van het tentamen toegelicht.
2. De examinator kan, alvorens een individuele nabespreking toe te staan, een collectieve nabespreking over
alle onderdelen van het tentamen organiseren.
Artikel 4.10 Vrijstelling
1. De examencommissie kan de student op diens verzoek, gehoord de desbetreffende examinator,
vrijstelling verlenen van een tentamen, indien de student:
a. hetzij een qua inhoud en niveau overeenkomstig onderdeel van een universitaire of hogere
beroepsopleiding heeft voltooid. Om inhoud, niveau en studielast te kunnen beoordelen dient een
gewaarmerkte beschrijving van het betreffende onderdeel te worden bijgevoegd;
b. hetzij het bewijs overlegt van verrichte werkzaamheden met overeenkomst naar inhoud,
tijdsinvestering en niveau met het betreffende onderdeel.
2. Voor het aanvragen van vrijstellingen staat een periode van drie maanden vanaf de aanvang van het
studiejaar. Binnen die periode moeten alle aanvragen zijn ingediend. Dit dient te gebeuren in overleg met
de studieadviseur.
3. Voor bezitters van een aantal verwante hbo-diploma's geldt een vrijstellingenprogramma, bestaande uit
een selectie van onderdelen van het bachelorprogramma. Van de daarin niet opgenomen onderdelen van
het bachelorprogramma zijn betreffende studenten vrijgesteld (zie bijlage 1). Dit programma biedt na
toestemming van de examencommissie toegang tot de masteropleidingen pedagogische wetenschappen en
onderwijskunde.
Artikel 4.11 Examen
1. De examencommissie stelt de uitslag van het examen vast, zodra de student voldoende bewijzen overlegt
van door hem behaalde tentamens en de daarmee verworven academische vorming.
2. Alvorens de uitslag van het examen vast te stellen kan de examencommissie zelf een onderzoek instellen
naar de kennis van de student met betrekking tot een of meer onderdelen of aspecten van de opleiding,
indien en voorzover de uitslagen van de desbetreffende tentamens haar daartoe aanleiding geven.
3. Tot het afleggen van het bachelorexamen wordt de gelegenheid geboden nadat de student voor alle
onderdelen van het bachelorexamen tenminste een voldoende heeft behaald.
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 9 / 17
4. In uitzonderlijke gevallen kan de examencommissie beslissen een examen af te nemen buiten deze
vastgestelde data.
5. Het afleggen van de examens van de opleiding is geformaliseerd. Dit betekent dat wanneer de
examencommissie constateert dat alle onderdelen van het examen door de betreffende student behaald
zijn, het propedeutisch- dan wel het bachelorgetuigschrift door de instelling zal worden uitgereikt. Bij die
gelegenheid worden van de student geen aparte studieprestaties gevraagd.
Artikel 4.12 Uitslag examen
1. De examencommissie stelt de uitslag van het propedeuse-examen schriftelijk vast nadat de student de
vereiste bewijzen van door hem behaalde tentamens van de onderdelen aan de examencommissie heeft
overlegd.
2. De uitslag van het propedeuse-examen kent de volgende judicia:
a. geslaagd, geen judicium: alle onderdelen tenminste 6,0; het gemiddelde van alle onderdelen ligt tussen
6,0 en 7.5;
b. bene meritum: het gemiddelde van alle onderdelen ligt tussen 7,5 en 8.0;
c. cum laude: het gemiddelde van alle onderdelen ligt tussen 8.0 en 9.0;
d. summa cum laude: het gemiddelde van alle onderdelen is groter dan 9.0.
3. De examencommissie stelt de uitslag van het bachelorexamen schriftelijk vast nadat de student de
vereiste bewijzen van door hem behaalde tentamens van de onderdelen aan de examencommissie heeft
overlegd.
4. De uitslag van het bachelorexamen kent de volgende judicia:
a. geslaagd, geen judicium: het gemiddelde van alle onderdelen ligt tussen 6,0 em 7,5;
b. bene meritum: het gemiddelde van alle onderdelen ligt tussen 7,5 en 8.0;
c. cum laude: het gemiddelde van alle onderdelen ligt tussen 8.0 en 9.0;
d. summa cum laude: het gemiddelde van alle onderdelen is groter dan 9.0.
5. De examencommissie kan van de in voorgaande leden 2 en 4 gestelde eisen afwijken, wanneer het naar
haar oordeel gerechtvaardigd is een ander judicium toe te kennen.
6. Geen judicium wordt toegekend waneer de omvang van de vrijstellingen in EC meer dan de helft van de
omvang van het aantal te behalen EC bedraagt.
7. De examencommissie bepaalt of een judicium is behaald op basis van de criteria in voorgaande leden 2 en
4.
Artikel 4.13 Graad
1. Aan degene die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, wordt de graad 'Bachelor of Science' (BSc)
verleend.
2. De verleende graad wordt op het getuigschrift van het examen aangetekend.
Paragraaf 5 Vooropleiding
Artikel 5.1 Vervangende eisen deficiënties vooropleiding
1. Deficiënties in de vooropleiding m.b.t. het vak wiskunde worden vervuld door het met goed gevolg
afleggen van de toets wiskunde voor statistiek.
2. De examencommissie bepaalt op welke wijze andere deficiënties in de vooropleiding worden vervuld.
3. De examencommissie kan in bijzondere gevallen een universitair docent in het desbetreffende vak
belasten met het afnemen van een of meer tentamens.
4. Ten aanzien van de toelating van studenten met een buitenlandse vooropleiding adviseert de faculteit, de
examencommissie gehoord, het College van Bestuur van de instelling.
Artikel 5.2 Nederlandse taal
Aan de eis inzake voldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt voldaan door het met goed gevolg
afleggen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal.
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 10 / 17
Artikel 5.3 Inschrijving op basis van hbo-propedeusegetuigschrift
Ervan uitgaande dat een hbo'er niet in het eerste jaar de deficiënties kan opheffen, geschiedt inschrijving pas
wanneer hij aangetoond heeft aan de eisen van de toets wiskunde te hebben voldaan. Die eisen worden
ontleend aan die van de cursus wiskunde voor statistiek.
Artikel 5.4 Colloquium doctum
Het toelatingsonderzoek, bedoeld in art. 7.29 van de wet, heeft betrekking op de volgende vakken die op
VWO-niveau getoetst worden:
a. Nederlands;
b. Wiskunde;
c. Engels.
Paragraaf 6 Studiebegeleiding
Artikel 6.1 Studievoortgangsregistratie
1. De faculteit registreert de individuele studieresultaten van de studenten.
2. Zij verschaft elke student tenminste éénmaal per jaar een overzicht van de door hem behaalde
studieresultaten in relatie tot het onderwijs- en examenprogramma van de opleiding.
Artikel 6.2 Studiebegeleiding
De faculteit draagt zorg voor de introductie en de studiebegeleiding van de studenten, die voor de opleiding
zijn ingeschreven, mede ten behoeve van hun oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding.
Artikel 6.3 Studieadvies eerste jaar
1. In het jaar van zijn eerste inschrijving krijgt elke student voor 1 maart en vervolgens voor 1 september
een schriftelijk advies over de voortzetting van zijn opleiding.
2. Desgevraagd geeft de faculteit de student mondeling advies over de voortzetting van zijn studie in of
buiten de faculteit en over eventuele andere ontwikkelingsmogelijkheden.
Paragraaf 7 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 7.1 Tentamens en examens 'oude stijl'
1. Voor de studenten, die vóór 1 september 2002 ononderbroken waren ingeschreven voor de opleiding
pedagogische wetenschappen, blijft de desbetreffende OER, laatstelijk vastgesteld / gewijzigd op 1
september 1999 van kracht, onder de volgende voorwaarden:
a. het propedeutisch examen kan uitsluitend nog afgelegd worden wanneer de examencommissie daartoe
toestemming verleent;
b. tot 1 september 2009 wordt aan degenen die het sub a bedoelde examen hebben behaald, de
gelegenheid geboden het doctoraalexamen af te leggen.
2. Onderdelen, voorbereidend op het in lid 1 sub a bedoelde examen, kunnen uitsluitend afgelegd worden
wanneer de examencommissie daartoe toestemming verleend heeft.
3. Onderdelen, voorbereidend op het in lid 1 bedoelde examen, konden voor de laatste maal afgerond
worden in het studiejaar 2005-2006. Vanaf het studiejaar 2006-2007 kunnen alleen overeenkomende
onderdelen uit het lopende studiejaar worden afgelegd.
4. In bijzondere gevallen kan de examencommissie aan andere studenten dan die bedoeld in lid 1,
toestemming verlenen tentamens en examens af te leggen volgens de in lid 1 bedoelde OER. Het bepaalde
in lid 1 blijft daarbij onverminderd van kracht.
Artikel 7.2 Overstap van 'oude stijl' naar bacheloropleiding
Een student, als bedoeld in art. 7.1, kan onder de volgende voorwaarden deelnemen aan de bacheloropleiding
krachtens deze OER:
a. behaalde studieresultaten kunnen worden gewaardeerd als vrijstelling voor overeenkomstige onderdelen
van de bacheloropleiding;
b. deelneming staat open voorzover de gefaseerde invoering van het onderwijs en de tentamens volgens
deze regeling dat feitelijk toelaten.
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 11 / 17
Artikel 7.3 Vaststelling en wijziging
1. Vaststelling en wijzigingen van deze regeling worden door de decaan, na advisering van de
opleidingscommissie en na instemming van de facultaire gezamenlijke vergadering, bij afzonderlijk
besluit vastgesteld.
2. De directeur wordt inzake vaststelling en wijziging van deze regeling geadviseerd door de
opleidingscommissie.
3. Een wijziging van deze regeling heeft geen betrekking op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van
de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad.
4. Een wijziging kan voorts niet ten nadele van studenten van invloed zijn op enige andere beslissing, die
krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van een student.
Artikel 7.4 Bekendmaking
1. De decaan draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling (OER) alsmede van elke
wijziging van deze regeling.
2. Elke belangstellende kan bij het ODC een exemplaar van de in lid 1 bedoelde stukken verkrijgen.
Artikel 7.5 Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 september 2007.
Aldus vastgesteld door de decaan op 20 juni 2007.
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 12 / 17
Bijlagen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
Bijlage 1 Uitvoeringsregeling OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
Bijlage 1a Vrijstellingenprogramma voor hbo-bachelors
Voor studenten die na afronding van hun HBO-opleiding een universitaire masteropleiding willen volgen, is
een zogenaamd vrijstellingenprogramma vastgesteld, bestaande uit een aantal onderdelen van het
bachelorprogramma. Het vrijstellingenprogramma (120 EC) moet worden doorlopen om aan de
masteropleiding te kunnen beginnen. Vanaf het studiejaar 2004-2005 is er één vrijstellingenprogramma voor
hbo-diploma's van verwante opleidingen. De volgende diploma's verlenen toegang tot het
vrijstellingenprogramma:
– PABO
– NLO (i.h.a. 2de graads lerarenopleidingen)
– HBO-SPH
– HBO-J
– HBO-MWD
– HBO-CMV
– HBO-IW
– HBO-MW
– HBO-V
– HBO-AMA
– HBO Ortho-agogisch werk
– HBO-Logopedie
– HBO-Pedagogiek
– HBO-Opleidingskunde
– HBO-Psychologie
– MO-A/HSAO/HPO.
Belangstellenden met andere verwante vooropleidingen (waaronder HKP) krijgen een individueel
vrijstellingenprogramma aangeboden op basis van een individuele intake. Ze kunnen daarover contact
opnemen met de studieadviseurs. Het vrijstellingenprogramma omvat de volgende onderdelen met de daarbij
vermelde studielast (in EC; totaal 120):
1. Jaar 1
– practicum academische vaardigheden (B1) ......................................................................................10
– onderzoeksmethoden (B1)...................................................................................................................5
– beschrijvende statistiek (B1) ...............................................................................................................5
– psychometrie (B2)................................................................................................................................5
– opvoeding en ontwikkeling (B2).........................................................................................................5
– ontwikkelingspsychologie van opvoeding en onderwijs (B2) ...........................................................5
– practicum basisvaardigheden (B2) ......................................................................................................5
– algemene psychodiagnostiek (B2).......................................................................................................5
– orthopedagogische verklarings- en behandelingsmodellen (B2) .......................................................5
– leer- en onderwijsproblemen (B2).......................................................................................................5
– sociale context van opvoeding en onderwijs (B2) ..............................................................................5
2. Jaar 2
– toetsende statistiek (B2).......................................................................................................................5
– data-analyse (B3) .................................................................................................................................5
– neuropsychologie van opvoeding en onderwijs (B2) .........................................................................5
– ontwikkelingspsychopathologie (B3)..................................................................................................5
– gehandicaptenzorg (B3).......................................................................................................................5
– klinische besliskunde (B3)...................................................................................................................5
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 13 / 17
keuze uit klinische of onderwijskunde variant (B3):
klinische variant:
– behandelingsmethodiek .......................................................................................................................5
– methodiek van de psychodiagnostiek..................................................................................................5
– klinisch practicum..............................................................................................................................10
– onderzoekseminar ..............................................................................................................................10
onderwijskunde variant:
– leren en instructie.................................................................................................................................5
– onderwijs en maatschappij...................................................................................................................5
– werkveldoriëntatie..............................................................................................................................10
– onderzoekseminar ..............................................................................................................................10
Bijlage 2 Nadere uitwerking doelstelling en eindtermen bacheloropleiding
Bijlage 2a Eindtermen propedeuse bacheloropleiding pedagogische wetenschappen
Aan het einde van de propedeuse van de bacheloropleiding pedagogische wetenschappen wordt van alle
studenten het volgende verwacht:
1. basiskennis van en inzicht in:
1.1 de terreinen waarop en de functies waarin pedagogen en onderwijskundigen werkzaam zijn, zodanig
dat de student voor zichzelf een duidelijk beeld krijgt van deze werkterreinen, d.w.z.:
• studie en behandeling van gezins-, opvoedings- en gedragsproblemen;
• studie en behandeling van leer- en ontwikkelingsproblemen;
• studie van onderwijs- en opleidingsvraagstukken en van de relatie tussen onderwijs en samenleving;
1.2 de theoretische en praktische benaderingswijzen van pedagogen en onderwijskundigen, zodanig dat de
student voor zichzelf een duidelijk beeld krijgt van de op deze terreinen geldende wetenschappelijke
werkwijzen:
• orthopedagogiek: gezin en gedrag;
• orthopedagogiek: leren en ontwikkeling;
• onderwijskunde;
1.3 de geschiedenis van opvoeding en onderwijs;
1.4 de filosofie van opvoeding en onderwijs;
1.5 de rol van gender in opvoeding en onderwijs;
1.6 de psychologie en de betekenis daarvan voor de bestudering van vraagstukken van opvoeding en
onderwijs;
1.7 de sociologie en de betekenis daarvan voor de bestudering van vraagstukken van opvoeding en
onderwijs;
1.8 elementaire methoden en technieken van empirisch onderzoek, die gangbaar zijn in de pedagogische
wetenschappen en de onderwijskunde;
2. basisvaardigheden:
2.1 beheersing van academische basisvaardigheden;
kunnen omgaan met wetenschappelijke kennis en inzichten en deze kennis en inzichten kunnen
toepassen op opvoedings- en onderwijsvraagstukken. Beheersing van deze vaardigheden dient ertoe
bij te dragen, dat studenten in het vervolg van hun studie zelfstandig en in samenwerking met
medestudenten effectief werken en leren. Deze academische basisvaardigheden omvatten:
• kritisch kunnen analyseren van teksten;
• teksten adequaat kunnen samenvatten;
• een probleemstelling kunnen formuleren en analyseren;
• een schriftelijk of mondeling betoog kunnen plannen en structureren;
• op heldere en eenduidige wijze een wetenschappelijk betoog kunnen schrijven op basis van een
afgebakende probleemstelling;
• een oordeel kunnen geven over een casus en een stelling kunnen beargumenteren;
• in eigen en andermans argumentatie kunnen onderscheiden tussen feiten, meningen, theorieën,
waarden en normen;
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 14 / 17
• een goed gestructureerde presentatie kunnen houden voor studenten in de eigen groep;
2.2 beheersing van de informatie- en communicatietechnologie, zodat deze tijdens de studie adequaat
benut kan worden ten behoeve van:
• tekstverwerking;
• gebruik van elektronische post;
• informatie en literatuur zoeken op het internet;
• elementaire dataverwerking en data-analyse;
2.3 beheersing van elementaire onderzoeksvaardigheden:
• effectief gebruik kunnen maken van de bibliotheek en van hulpmiddelen voor literatuuronderzoek
teneinde (op elementair niveau) een overzicht te krijgen en te kunnen geven van de actuele stand van
kennis en opvattingen aangaande een pedagogische of onderwijskundige vraagstelling;
• in een verslag op adequate en systematische wijze kunnen verwijzen naar literatuur;
• het kunnen toepassen en evalueren van elementaire technieken van empirisch onderzoek;
• het kunnen uitwerken van een eenvoudig ontwerp voor empirisch onderzoek;
• beschrijvende statistische gegevens in tabellen of figuren kunnen interpreteren;
• beschrijvende empirische gegevens op een overzichtelijke en inzichtelijke manier kunnen weergeven;
3. attitudes:
3.1 blijk geven van kritische reflectie op opvoedings- en onderwijsvraagstukken;
3.2 bereidheid om eigen opvattingen over opvoedings- en onderwijsvraagstukken ter discussie te stellen
en open staan voor andere standpunten;
3.3 blijk geven van een onderzoekende houding ten opzichte van verschijnselen, personen en instituties op
het gebied van opvoeding en onderwijs;
3.4 zich bewust zijn van de fundamentele onzekerheid in (sociaal-)wetenschappelijke uitspraken.
Bijlage 2b Eindtermen bacheloropleiding pedagogische wetenschappen
De opleiding pedagogische wetenschappen richt zich op de opvoeding in brede zin, mede omvattend de
beïnvloeding van de ontwikkeling en het leren van kinderen en volwassenen. Waar in onderstaande
eindtermen gesproken wordt van opvoeding, moet dat in deze brede zin verstaan worden. Hieronder worden
de algemene eindtermen geformuleerd waaraan alle afgestudeerden van de bacheloropleiding pedagogische
wetenschappen moeten voldoen. Wordt aan deze eindtermen voldaan, dan bezit de student voldoende
leervaardigheden die nodig zijn om toegelaten te worden tot de masteropleiding pedagogische
wetenschappen of de masteropleiding onderwijskunde.
1. verdiepende kennis van en inzicht in:
1.1 doelen, processen en instituties van opvoeding en onderwijs in hun onderlinge samenhang. Deze
kennisbasis met betrekking tot het terrein van de opvoeding en onderwijs omvat kennis en inzicht
aangaande:
• de belangrijkste denkbeelden die ten grondslag liggen aan de wijze waarop vormgegeven is en wordt
aan opvoeding en onderwijs;
• de belangrijkste en meest actuele ontwikkelingen in het veld van opvoeding en onderwijs;
• de relatie tussen opvoeding en samenleving en de betekenis van maatschappelijke ontwikkelingen
voor opvoeding en onderwijs;
• de ethiek van pedagogisch handelen;
• de diagnostiek van pedagogische problemen op individueel niveau en systeemniveau;
• de interventies bij pedagogische problemen op individueel niveau en systeemniveau;
• de terreinen en functies waarin pedagogen en onderwijskundigen werkzaam zijn;
1.2 de wetenschappelijke basisdisciplines die voor een systematische benadering van opvoeding en
onderwijs relevant zijn; afgestudeerde bachelors dienen blijk te geven van kennis en inzicht met
betrekking tot:
• de belangrijkste pedagogische theorieën en modellen;
• de relatie tussen onderwijs en opvoeding vanuit pedagogisch perspectief;
• de psychologie van opvoeding en onderwijs (ontwikkelings-, neuro-, sociale en klinische
psychologie);
• opvoeding en onderwijs vanuit macrosociologisch perspectief;
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 15 / 17
• socialisatieprocessen in opvoeding en onderwijs vanuit microsociologisch perspectief;
• jeugd- en gezinsbeleid;
• wetenschapsfilosofische reflectie;
1.3 de in de pedagogische wetenschappen gangbare methoden en technieken van onderzoek en het
feitelijk verloop van onderzoek aan de hand van een inhoudelijk thema:
• weten wat empirisch wetenschappelijk onderzoek is en welke functie het heeft in de ontwikkeling van
de pedagogiek en in de verbetering van de pedagogische praktijk;
• weten welke typen onderzoek (zowel kwalitatief als kwantitatief) voorkomen in de pedagogische
wetenschappen en welke algemene doelstellingen deze hebben;
• kunnen aangeven welke methodologische criteria een rol spelen bij de beantwoording van
onderzoeksvragen op het praktijkgebied van de pedagogische wetenschappen;
• kennis van en inzicht in de meest gangbare onderzoeksdesigns die in pedagogisch onderzoek worden
gebruikt en een geschikt design kunnen kiezen bij een gegeven vraagstelling;
• kennis van de meest gangbare methoden van dataverzameling en de daarbij geldende methodologische
criteria;
• kennis van de meest gangbare technieken van de descriptieve en de inductieve statistiek en deze
kunnen toepassen ter beantwoording van pedagogische onderzoeksvragen;
• inzicht in het proces van data-analyse in relatie tot de onderzoeksvragen en de onderzoeksopzet;
• inzicht in het proces van de wetenschappelijke communicatie en in de functie van literatuuronderzoek;
2. academische vaardigheden:
2.1 pedagogische processen, systemen en opvattingen kritisch kunnen beoordelen, inclusief de daarin
vervatte waarden en normen;
• relaties tussen het pedagogisch systeem en andere maatschappelijke systemen kunnen beschrijven en
analyseren;
• theorieën en opvattingen over opvoeding en onderwijs kunnen analyseren en beoordelen;
• kunnen onderscheiden tussen wetenschappelijke inzichten en vóórwetenschappelijke opvattingen;
• waardeaspecten met betrekking tot pedagogische vraagstukken als zodanig kunnen onderscheiden;
2.2 kritisch kennis kunnen nemen van de resultaten van pedagogisch onderzoek en onder begeleiding een
wetenschappelijk onderzoek kunnen uitvoeren ter beantwoording van pedagogische vraagstellingen:
• in staat zijn verslagen van empirisch onderzoek kritisch te lezen en te becommentariëren;
• in staat zijn om vraagstellingen voor onderzoek te formuleren en de wetenschappelijke en
maatschappelijke relevantie ervan aan te geven;
• in staat zijn om gangbare onderzoekmethoden en statistische procedures toe te passen gericht op het
beantwoorden van een pedagogische vraagstelling;
• effectief kunnen omgaan met wetenschappelijke literatuur en de verwijzingen naar wetenschappelijke
literatuur;
• effectief kunnen omgaan met gangbare computerprogramma's voor gegevensverwerking;
2.3 beheersing van sociale en communicatieve vaardigheden:
• op systematische wijze een gesprek kunnen voeren met praktijkdeskundigen om relevante informatie
over een vastgesteld onderwerp te verkrijgen;
• in staat zijn met andere studenten samen te werken aan pedagogische vraagstukken en op een
effectieve wijze daarover kunnen communiceren;
• op kritische en constructieve wijze kunnen deelnemen aan discussies en discussies of vergaderingen
kunnen leiden;
voor studenten die de klinische variant volgen gelden de volgende specifieke eindtermen wat betreft
vaardigheden:
2.4 het onder begeleiding kunnen uitvoeren van de verschillende stappen van de diagnostische cyclus:
klachtanalyse, probleembeschrijving, clustering, hypothesevorming, operationalisering, toetsing,
integratief beeld, indicatiestelling en advisering;
2.5 het onder begeleiding kunnen opzetten van behandelingsgericht onderzoek;
2.6 het onder begeleiding kunnen opstellen, uitvoeren en evalueren van een individueel behandelingsplan;
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 16 / 17
2.7 mondelinge en schriftelijke rapportage over de opzet, uitvoering en evaluatie van het
behandelingsplan;
voor de niet-klinische variant gelden de volgende specifieke eindtermen:
2.4 in staat zijn om vragen uit onderwijspraktijk in een onderwijskundig referentiekader te plaatsen en
vanuit dat perspectief bespreekbaar te maken;
2.5 in staat zijn om onder begeleiding een probleemstelling voor onderwijskundig onderzoek te
ontwikkelen en te verantwoorden op basis van een literatuurstudie;
2.6 in staat zijn om onder begeleiding een onderwijskundige probleemstelling uit te werken in een
onderzoeksopzet;
2.7 in staat zijn om onder begeleiding onderzoeksdata te verwerken en te analyseren op basis van de
gestelde onderzoeksvragen;
2.8 in staat zijn om te rapporteren volgens de eisen van een wetenschappelijke publicatie;
3. attitudes:
3.1 blijk geven van een instelling van wetenschappelijke integriteit;
• zich bewust zijn van de waardeaspecten die inherent zijn aan pedagogische vraagstukken op
theoretisch en praktisch niveau en van de consequenties die eraan verbonden zijn;
• zich bewust zijn van de waarheids- en waardeaspecten van het eigen handelen en dat van anderen;
• bereid zijn eigen opvattingen met betrekking tot pedagogische processen en instituties ter evaluatie
voor te leggen aan anderen;
3.2 zich bewust zijn van de fundamentele onzekerheid in sociaal-wetenschappelijke uitspraken;
Bijlage 3 Gedragscode vreemde taal, als bedoeld in art. 7.2 sub c WHW
Artikel 1
Binnen de Radboud Universiteit Nijmegen kan het verzorgen van onderwijs en het afnemen van tentamens
en examens in een andere taal dan het Nederlands geschieden indien de specifieke aard, inrichting of
kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten daartoe noodzaakt.
Artikel 2
Een besluit tot het gebruik van een vreemde taal wordt genomen door de decaan van de desbetreffende
faculteit, na advies ingewonnen te hebben van de opleidingscommissie. De decaan neemt daarbij de
volgende uitgangspunten in acht:
– de noodzaak van het gebruik van een andere taal dan het Nederlands dient vast te staan;
– tentamens en examens kunnen op verzoek van de student in het Nederlands worden afgelegd;
– het gebruik van een vreemde taal mag niet leiden tot verzwaring van de studielast van de opleiding;
– het anderstalig onderwijs voldoet aan dezelfde kwaliteitseisen als het onderwijs verzorgd in het
Nederlands.
Artikel 3
In de OER van de opleiding wordt het besluit van de decaan verwerkt.
Artikel 4
De decaan van de faculteit brengt jaarlijks het College van Bestuur verslag uit van de door hem genomen
besluiten.
Bijlage 4 Fraude bij examens en tentamens
Artikel 1
Wanneer tijdens een schriftelijk tentamen een vermoeden van fraude ontstaat, wordt hiervan door de
surveillant terstond op een daartoe aanwezig protocol aantekening gemaakt. De surveillant maakt tevens een
aantekening op het antwoordblad van de deelnemer die van fraude verdacht wordt, hetzij op het moment dat
de fraude wordt geconstateerd, hetzij wanneer de deelnemer zijn antwoordblad inlevert. Na afloop van het
tentamen maakt de surveillant een kort schriftelijk verslag op van de (vermeende) fraude. Dit verslag wordt
ter hand gesteld van de betrokken examinator. De examinandus wordt in de gelegenheid gesteld hieraan een
schriftelijk commentaar toe te voegen. De examinator is verplicht contact op te nemen met de voorzitter van
Faculteit der Sociale Wetenschappen OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008
OER BSc pedagogische wetenschappen 2007-2008, inwerkingtredend op 1 september 2007 17 / 17
de examencommissie, waarbij het schriftelijk verslag en het eventuele commentaar daarop worden
overgelegd en maatregelen kunnen worden voorgesteld.
Artikel 2
De voorzitter van de examencommissie hoort zowel de betrokken student(en) als de examinator, en legt
vervolgens zijn oordeel voor aan de examencommissie, inclusief eventueel te nemen maatregelen. In geval
van fraude, in welke vorm dan ook, kan de examencommissie de examinandus uitsluiten van verdere
deelname aan het desbetreffende examenonderdeel, als ook van deelname aan andere examenonderdelen,
voor een periode van ten hoogste een jaar nadat de fraude is geconstateerd. De examencommissie stelt de
betrokken student(en), de examinator, alsmede de directeur van het onderwijsinstituut van de getroffen
maatregelen op de hoogte. (De examencommissie kan haar voorzitter in deze ook mandateren, met
verantwoording achteraf.)
Artikel 3
Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing in geval van een vermoeden van plagiaat en/of andere
vormen van fraude bij het maken van schriftelijke opdrachten, werkstukken, en dergelijke.
Artikel 4
Studenten kunnen tegen de beslissing van de examencommissie binnen dertig dagen beroep instellen bij het
College van Beroep voor de Examens.
Bijlage 5 Verplichtstelling aanwezigheid bij werkgroepen
Indien aanwezigheid bij werkgroepen verplicht is, dienen studenten minimaal 80% aanwezig te zijn bij
werkgroepen die gekoppeld zijn aan hoorcolleges. Bij minder dan 80% aanwezigheid dient een vervangende
opdracht te worden gemaakt. Indien een student minder dan 50% aanwezig is geweest bij een werkgroep kan
deze worden uitgesloten van deelname aan het tentamen. In geval van bijzondere omstandigheden kan bij de
examencommissie een uitzondering op bovenstaande regeling worden aangevraagd.