onderzoekgids geschiedenis - ong.wp.hum.uu.nl · pdf filepagina 7 van 68 de ub heeft een groot...

68
UNIVERSITEIT UTRECHT Onderzoekgids Geschiedenis Departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis Coördinatie: Jacco Pekelder ([email protected]) 1-1-2015

Upload: duongtu

Post on 01-Feb-2018

216 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

UNIVERSITEIT UTRECHT

Onderzoekgids Geschiedenis Departement Geschiedenis en Kunstgeschiedenis

Coördinatie: Jacco Pekelder ([email protected])

1-1-2015

Geschiedenis is de wetenschap van onderzoek doen naar het verleden en daarover schrijven en

spreken. Deze Onderzoeksgids gaat over deze vaardigheden. Ze bevat aanwijzingen voor:

• het opzetten en uitvoeren van een historisch-wetenschappelijk onderzoek;

• het voorbereiden en opschrijven van een betoog over dat onderzoek;

• het mondeling presenteren van de kern van zo’n betoog.

Die vaardigheden staan in één gids, omdat onderzoeken en betogen in het werk van een

wetenschapper nauw met elkaar zijn verbonden.

Als student zal je dat merken bij het schrijven van onderzoekspapers en (eind)scripties. Je kiest een

thema en formuleert een hoofdvraag met verschillende deelvragen. Daarmee ga je aan de slag: je

zoekt boeken, artikelen en historische bronnen op internet en in bibliotheken of archieven. Je leest

en maakt aantekeningen. Zo kom je tot eigen gedachten die een verrijking kunnen zijn van de

historische kennis die al voorhanden is. Die gedachten probeer je zo goed mogelijk te verwoorden,

eerst voor jezelf en dan voor anderen.

Het zoeken naar de juiste woorden dwingt je hardop te denken. Daardoor merk je op welke

deelvragen je betoog al antwoorden oplevert én op welke deelvragen het onderzoek nog niet af is.

Vaak merk je ook dat de hoofdvraag beter geformuleerd kan worden of dat je meer deelvragen nodig

hebt. Van het schrijven ga je daarom terug naar het onderzoek om pas daarna weer achter de

schrijftafel te belanden. Kortom: onderzoek en betoog staan in wisselwerking met elkaar.

Deze Onderzoeksgids is twee dingen tegelijk:

• een instructie voor studenten die voor het eerst een onderzoekspaper op het gebied van de

geschiedenis schrijven;

• een naslagwerk voor alle studenten in de Bachelor en Master die dat al vaker hebben gedaan, maar

af en toe een geheugensteun kunnen gebruiken.

Hoor je bij de eerste categorie gebruikers dan kan je de Onderzoeksgids het beste een keer helemaal

van begin tot eind doornemen. Studenten met wat ervaring kunnen meteen doorklikken naar de

pagina die ze nodig hebben.

Met de tips van deze Onderzoeksgids wordt het gemakkelijker om een goed onderzoekspaper of een

mooie scriptie te schrijven.

Succes!

Jacco Pekelder

Inhoud

1. Beginnen

1.1 Het onderwerp bepalen 5

1.2 Oriënteren en inlezen 6

1.3 Het formuleren van een probleemstelling 10

1.4 Materiaal vinden voor het onderzoek 12

Primaire bronnen 12

Archiefonderzoek 13

Bronnen op het internet 13

1.5 Opzet 15

2. Onderzoeken

2.1 De onderzoeker 16

2.2 Literatuur: kwaliteit en relevantie 17

2.3 Ordenen 19

2.4 Bronnenkritiek 20

2.5 Onderzoeken en schrijven 22

3. Schrijven

3.1 Voorbereiding schrijven 23

Spelling en stijl 24

Tips voor spelling en stijl 26

3.2 Opbouw van een historisch werkstuk 32

Titel 32

De inleiding 32

Het betoog 34

De conclusie 37

3.3 Bronvermelding 38

Parafrase en citaat 38

Het notenapparaat 40

Annotatierichtlijnen 43

Plagiaat 44

3.4 Vormgeving 45

Inhoudsopgave 45

Literatuurlijst 46

Beeldmateriaal 46

Bijlagen 47

4. Presenteren

4.1 Voorbereiding presenteren 48

4.2 Structuur 49

4.3 Presentatietechniek 50

4.4 Presentatieprogramma’s 52

5. Voorbeelden

5.1 Probleemstellingen 53

5.2 Annotatievoorbeelden 55

Boeken 56

Artikelen 58

Bijzondere werken 60

Bronnen en audiovisueel materiaal 62

5.3 Literatuurlijst 64

5.4 Inhoudsopgave 65

5.5 Opzet 67

Pagina 5 van 68

1. Beginnen

1.1 Het onderwerp bepalen

Je begint met het vaststellen van een:

Thema: de centrale gebeurtenis/persoon/instelling etc.; bijvoorbeeld ‘de Economische crisis’

Gebied: om welk land, regio, plaats gaat het; bijvoorbeeld de provincie Utrecht

Tijd: om welke periode gaat het; bijvoorbeeld ‘de Dertigjarige Oorlog’

Stel jezelf dus de bekende ‘Wie, Wat, Waar, Waarom, Wanneer en Hoe’ vragen. Een grove

afbakening is in eerste instantie voldoende. Je bakent pas écht af bij het bedenken en formuleren van

je probleemstelling.

Pagina 6 van 68

1.2 Oriënteren en inlezen

Nadat het onderwerp is bepaald, begint het inlezen. Je richt je hierbij op de zogenaamde secundaire

literatuur: publicaties van anderen die al over je onderwerp of over de context ervan hebben

geschreven. Dat geeft je een globaal antwoord op de vraag: wat houdt het onderwerp eigenlijk in?

Wat is er al over bekend? Belangrijk is te beseffen dat het zoeken van literatuur in fasen gaat.

Naarmate je meer over je onderwerp te weten komt, lukt het ook beter om er literatuur over te

vinden. Schroom dan ook niet om gewoon maar te beginnen met lezen; je zult nog veel vaker

opnieuw gaan zoeken in de literatuur. Hierdoor word je steeds handiger in het oriënterend

literatuuronderzoek.

Het internet

Bijna ieder onderzoek begint op het internet. Het internet is handig om publicaties in digitale vorm te

verkrijgen, om erachter te komen waar publicaties zich bevinden (zoals in de UB) en natuurlijk om

internetbronnen te raadplegen, zoals een Wikipediapagina. Voor je überhaupt begint met literatuur

zoeken is het handig een aantal trefwoorden, namen en onderwerpen op te schrijven die relevant

zijn voor je onderwerp. Gebruik ook altijd spellingsvarianten, vertalingen en synoniemen van je

zoektermen.

Het is belangrijk de juiste zoekmachines te gebruiken om wetenschappelijk werk te vinden. Op de

site van de universiteitsbibliotheek (www.library.uu.nl) is een overzicht gemaakt van welke

zoekmachines bruikbaar zijn voor diverse soorten bronnen. Naast de catalogus en database voor

tijdschriften die je leiden naar wat de Universiteit Utrecht aan bronnen beschikbaar heeft, zijn

zoekmachines als Google Scholar, Scopus en Web of Science om artikelen, boeken en proefschriften

te vinden. Picarta en Worldcat leiden naar respectievelijk artikelen, boeken en

tijdschriftabonnementen in bibliotheken in Nederland en naar boeken en tijdschriftabonnementen in

bibliotheken wereldwijd.

Meer over zoektermen en trefwoorden

Veel bibliografische hulpmiddelen zijn aan de hand van trefwoorden gestructureerd. Probeer op basis van

het afgebakende onderwerp een aantal zoektermen en trefwoorden te formuleren waarmee er literatuur

gezocht kan worden. Probeer bij het bedenken van zoektermen en trefwoorden systematisch te werken

aan de hand van deze aspecten van jouw thema:

de tijd (Wanneer: om welke periode gaat het? )

de ruimte (Waar: om welk land, regio, plaats gaat het?)

personen (Wie: wie zijn de te verwachten hoofdrolspelers?)

sector van de samenleving (om welk maatschappelijk terrein, om welke instellingen, organisaties,

bestuurlijk niveau etc. gaat het?)

begrippen (welke sleutelbegrippen worden in de reeds gevonden literatuur gehanteerd en zijn belangrijk

voor jouw onderwerp?)

Pagina 7 van 68

De UB heeft een groot aantal libguides gecreëerd om het zoeken en vinden van bronnen maar ook

het gebruik van zoeksystemen eenvoudiger te maken. Libguides zijn gidsen die tips, achtergronden

en trainingen geven bij het zoeken naar en omgaan met wetenschappelijke informatie. Deze

libguides leggen dus uit hoe je een boek of artikel vindt via welk medium, hoe je dit werk in handen

krijgt als het niet in de UB beschikbaar is en ook hoe je relevante zoekstrategieën of zoektermen

bedenkt. Een overzicht van de libguides vind je hier.

De bibliotheek

Naast deze digitale voorbereiding is het handig het één en ander van de universiteitsbibliotheek af te

weten. De bibliotheek is voor studenten als het ware een uitvalsbasis; als student heb je namelijk

toegang tot de collectie van de universiteit en tot digitale bestanden waar de universiteit licenties

voor heeft. Het is daarom van belang te weten wat de universiteit bezit en hoe bijvoorbeeld de

bibliotheek is ingedeeld; wat is waar te vinden. Ook vind je in de UB catalogi en bibliografieën met

overzichten van wetenschappelijk werk over een bepaald onderwerp.

Materiaal gevonden, en dan?

Wanneer je een aantal boeken en artikelen gevonden hebt die relevant zijn, ga je deze eerst

‘scannen’. Begin met de meest recente artikelen en boeken. Bekijk de inhoudsopgave, lees de

inleiding en de conclusie. Het is de bedoeling dat je een indruk krijgt waar de publicatie over gaat en

of je er iets aan hebt; de literatuur hoeft nog niet helemaal doorgelezen te worden. Geef speciale

aandacht aan de noten en de literatuurlijst. Ze verwijzen je door naar andere literatuur (de

beroemde én beruchte sneeuwbalmethode).

Meer over de sneeuwbalmethode

Bij de zogenaamde sneeuwbalmethode wordt de top-down zoektechniek gehanteerd. Dat wil zeggen dat je

begint bij het meest algemene niveau van literatuur, bijvoorbeeld een encyclopedie of een handboek, om te

kijken wat er over een onderwerp bekend is. Vervolgens duik je dieper in een onderwerp door boeken te

raadplegen die in de literatuurverwijzingen van deze overzichtswerken genoemd worden. Van deze boeken

neem je ook de literatuurverwijzingen door en zo begint het proces opnieuw.

De sneeuwbalmethode is doeltreffend, maar er kleven ook risico’s aan.

Je geeft je volledig over aan de verwijzingen van een andere auteur.

De literatuur die ná publicatie van het ‘geplunderde’ werk is verschenen, neem je niet mee in het onderzoek.

Je kunt eindeloos ‘doorsneeuwballen’ van voetnoot naar voetnoot.

Deze bezwaren zijn wel te ondervangen door je bij het ‘sneeuwballen’ niet op één werk te verlaten, maar door

juist een paar recente publicaties te raadplegen.

Pagina 8 van 68

Wanneer heb je genoeg literatuur?

Het is bij het schrijven van een historisch werkstuk onmogelijk om in het literatuuronderzoek volledig

te zijn. Je verwerft steeds meer kennis over het onderwerp door je in te lezen. Daardoor komen

nieuwe vragen opborrelen die aan de hand van nieuwe literatuur beantwoord kunnen worden. Dat

proces kan tot in het oneindige doorgaan; daarom moet je bij het zoeken naar literatuur pragmatisch

te werk gaan.

Voorkom daarbij dat een sleutelpublicatie overgeslagen wordt. Een sleutelpublicatie is een werk dat

onmisbare informatie verschaft over (een aspect van) jouw onderzoeksthema. Het kan een

monografie zijn, maar ook een bundel, een tijdschriftartikel, een themanummer van een tijdschrift of

een congresverslag.

Maak nu een keuze uit de gevonden publicaties. Bepaal welke daarvan de belangrijkste zijn, en begin

deze te lezen. Schrijf echter wel altijd alle gegevens (titel, auteur, etc.) op van alle literatuur die je

gevonden hebt, ook van de minder belangrijke werken. Na verloop van tijd ben je immers vergeten

of je een bepaalde publicatie al had bekeken, of blijkt een artikel om redenen die je nu nog niet weet

toch weer relevant te zijn.

Tips bij het herkennen van sleutelpublicaties

Vooral bibliografische en historiografische overzichtsartikelen bespreken de stand van zaken van het

historisch onderzoek over een bepaald onderwerp; die wijzen je vaak de weg naar sleutelpublicaties.

Een sleutelpublicatie hoeft niet per se recent te zijn. Let voor het identificeren van sleutelpublicaties daarom

altijd goed op de literatuurverwijzingen van anderen.

Als je voortdurend de titel van hetzelfde werk tegenkomt, doe je het volgende:

– Zoek de betreffende auteur op in het personenregister van de boeken die je al voor jouw onderzoek hebt

gevonden en kijk of er aandacht aan het betreffende werk wordt besteed in een historiografische inleiding

of in een andere passage.

– Wordt de indruk bevestigd dat het hier om een belangrijk werk gaat, bekijk dan ook zelf het betreffende

werk.

– Ga op zoek naar recensies van de hand van specialisten over het betreffende werk.

Tips bij vragen over literatuur

Wanneer je literatuur vindt, moet je natuurlijk beslissen of het werk echt relevant is voor jouw onderzoek.

De volgende vragen kunnen je daarbij helpen:

Waarover gaat het werk precies?

bekijk vóór het lezen de inhoudsopgave, de inleiding en de conclusies.

Bevat het boek informatie die jij nodig hebt?

kijk in het register voor onderwerpen die jou interesseren.

kijk in de voetnoten en de literatuurlijst op interessante literatuur.

bekijk bijlagen op interessante tabellen, beeldmateriaal, kaarten etc.

Is het boekwerk de meest recente uitgave? Is het in de loop der jaren herzien? Is het een vertaling?

Wordt het vaak genoemd door anderen?

Is de toon van het werk niet te populair, of juist te specialistisch?

Pagina 9 van 68

Bij het inlezen rijzen er ongetwijfeld allerlei vragen. Die vragen zijn je eerste stappen richting het

belangrijkste van je onderzoek: de probleemstelling. Maak daarom altijd aantekeningen: zowel over

de inhoud (feiten, plaatsen, namen, etc.) als over de plek waar je deze inhoud gevonden hebt

(auteur, paginanummers, etc.). Dat laatste is in een later stadium van cruciaal belang voor je

onderzoek, bijvoorbeeld bij het maken van voetnoten en literatuurlijst.

Pagina 10 van 68

1.3 Het formuleren van een probleemstelling

Een goede probleemstelling maakt het mogelijk je onderwerp te contextualiseren. Dat houdt in dat je

je onderwerp in de historische context plaatst. Ook maakt zo’n probleemstelling het mogelijk om te

theoretiseren. Dat betekent dat je aansluiting zoekt bij wat andere auteurs over het onderwerp

hebben bedacht. Je gaat dus in debat met de bestaande historiografie en met theorieën die voor

jouw thema relevant zijn.

Een goede probleemstelling:

Is afgebakend in tijd en ruimte.

Vereist een uitgebreide argumentatie.

Is (daarom) niet kort of beschrijvend te beantwoorden.

Kortom, een goede probleemstelling vraagt (dus) om een afgewogen conclusie.

Een handige truc om dat te bereiken is een probleemstelling die met ‘in hoeverre’ begint.

Bijvoorbeeld: ‘In hoeverre droeg de aanleg van spoorwegen bij tot de economische ontwikkeling van

Nederland in de negentiende eeuw?’, ‘In hoeverre was de professionele burgerlijke stand er voor

verantwoordelijk dat uit Nederland zo’n hoog percentage van de joodse bevolking werd weggevoerd

in de bezettingsjaren?’ of ‘In hoeverre droeg het contraterrorismebeleid van de West-Duitse

overheid in de jaren 1970 bij tot de crisis rond het linkse terrorisme van de Rote Armee Fraktion?’

Deze formulering van de probleemstelling leidt vanzelf tot een genuanceerd en afgewogen antwoord

(enerzijds… anderzijds). Er ontstaat zo een werkstuk dat niet alleen beschrijvend maar ook analytisch

is. Uiteindelijk gaat het bij wetenschappelijk werk vaak meer om de argumentatie dan om het

antwoord op zich.

Probleemstelling opsplitsen in deelvragen

Nadat je een probleemstelling geformuleerd hebt, ga je het onderwerp en de probleemstelling

opsplitsen in deelvragen.

Dit maakt de oplossing van je probleemstelling namelijk een stuk gemakkelijker:

De deelvragen maken het onderzoek handzaam en systematisch; je bekijkt steeds een klein

aspect van je grote onderwerp.

De deelvragen maken duidelijk welke vragen er beantwoord moeten worden. Dit is

noodzakelijk om een goed onderbouwd antwoord te geven op de probleemstelling van je

werkstuk.

Tips bij het formuleren van een probleemstelling

Schrijf tijdens het inlezen zoveel mogelijk vragen en ideeën op die zich verhouden tot

de probleemstelling en deelvragen.

Praat met iemand, bijvoorbeeld een medestudent, over je onderwerp. Het is een goede manier om snel

je gedachten te ordenen. Wat vind je interessant aan het onderwerp? Ben je tijdens het lezen van de

oriënterende literatuur op problemen of vragen gestuit?

Pagina 11 van 68

De antwoorden op deelvragen zijn vaak heel concreet. Bovendien geven de deelvragen ook een idee

over de hoofdstuk- en paragraafindeling.

Pagina 12 van 68

1.4 Materiaal vinden voor het onderzoek

Door het lezen van de belangrijkste naslagwerken en handboeken weet je nu globaal wat

het onderwerp inhoudt. Met deze kennis formuleer je zoektermen waarmee er verder gezocht kan

worden.

In de ideale situatie gebeurt tijdens het zoekproces het volgende:

Je verwerft steeds meer kennis over het onderwerp; deze kennis wordt ook steeds

specialistischer.

Op basis van de opgedane kennis formuleer je nieuwe zoektermen waarmee je meer

literatuur kan vinden. Die vergroot vervolgens weer jouw kennis.

Door dit toenemend inzicht kan je het onderwerp steeds beter afbakenen en je

probleemstelling oplossen of herformuleren tot een oplosbare probleemstelling.

Via deze continue wisselwerking tussen kennisverwerving en kennisverwerking krijg je uiteindelijk

een goed overzicht van de belangrijkste publicaties over je onderwerp. Bovendien kan je het

materiaal samenvoegen rondom een relevante probleemstelling.

Primaire bronnen

Primaire bronnen zijn grof gezegd stukken ‘bewijsmateriaal’ die dateren uit de periode van het

onderzochte onderwerp, zoals de Apologie van Willem van Oranje, de Handelingen van de Staten-

Generaal of de letterlijke tekst van een verdrag. Het onderscheid tussen secundaire literatuur en

primair bronnenmateriaal is niet absoluut, want een boek kan bij onderzoek fungeren als primaire

bron.

Bij primaire bronnen denken we in eerste instantie aan:

persoonsgebonden documenten (dagboeken, brieven, memoires, autobiografieën,

voordrachten, interviews, foto’s, etc.)

officiële documenten (overheidsdocumenten, statistieken, bedrijfsgegevens etc.)

kunst (poëzie, muziek, schilderkunst, film, literatuur etc.)

materiële cultuur (kleding, werktuigen, gebouwen, speelgoed, voertuigen, monumenten etc.)

nieuwsbronnen (kranten, tijdschriften, pamfletten, plakkaten etc.)

Primaire bronnen bevinden zich over het algemeen in archieven. Ook bestaan er bronnenpublicaties,

dat wil zeggen boeken of internetsites met verzamelde bronnen over een bepaald thema of van een

bepaald medium, bijvoorbeeld een historische krant. Tenslotte bestaan er publicaties (vaak gids

genoemd) waarin lijsten staan met vindplaatsen van bronnen. Daarin kan je nagaan in welk archief

bepaalde bronnen zich bevinden. Door het internet zijn dit soort gidsen bij het speuren naar

archiefmateriaal minder belangrijk geworden. Zo is de ‘Gids van in Nederland aanwezige bronnen

betreffende de geschiedenis van Nederlands-Indië/Indonesië, 1816-1942′ een gids die je kan

gebruiken om bronnen te vinden over de geschiedenis van Nederlands-Indië. Raadpleeg voor de

vindplaats van bronnen de repertoria en archiefgidsen.

Pagina 13 van 68

Voor een correcte omgang met sommige bronnen (bijv. archeologische vondsten, oud schrift,

munten, kalenders, statistische gegevens) is het belangrijk dat je gebruik maakt van

zogenoemde hulpwetenschappen zoals de archeologie of de statistiek.

Archiefonderzoek

Bronnenonderzoek is één van de leukste en spannendste vormen van historisch onderzoek. Het biedt

de mogelijkheid om interessante ‘vondsten’ te doen en kan je in staat stellen de bestaande

wetenschappelijke literatuur over een bepaald thema aan te vullen of te corrigeren. Houd er

rekening mee dat een archiefvormer ook niet neutraal is. Een archief kan ook gebruikt worden om

een wenselijke geschiedenis achter te laten.

Als je ervoor kiest om voor een historisch werkstuk of scriptie archiefonderzoek te doen, dan moet

je wel beseffen dat enige voorkennis vereist is. Je moet vertrouwd raken met het archiefwezen.

Bovendien stelt elke bron weer andere eisen aan de onderzoeker. Daar kom je het snelst achter door

gewoon te werk te gaan in het archief.

Hieronder een eenvoudig stappenplan om je op weg te helpen.

Stappenplan archiefonderzoek:

Stap 1: Duik nooit meteen in de archieven, maar start je onderzoek aan de hand van bestaande

literatuur. Bedenk vooraf welke instelling met je onderwerp te maken had. Was dat een

overheidsinstelling of een particuliere instelling? De regelgeving voor particuliere en

overheidsarchieven verschilt; het is belangrijk om te weten of het voor jou relevante archief

bijvoorbeeld wel openbaar is.

Stap 2: Bepaal aan de hand van bronverwijzingen in de literatuur, de archiefwijzer en archiefnet

(www.archiefnet.nl) bij welke archiefdienst je moet zijn.

Stap 3: Als je weet welke collectie je wilt raadplegen, dan kan je in het archievenoverzicht van de

betreffende instelling opzoeken welk inventaris en welk inventarisnummer bij dit archief horen. In de

inventaris staan de stukken uit dit archief beschreven. Vaak kun je dit online raadplegen. Je noteert

het nummer van de inventaris en de inventarisnummers van de stukken. Met behulp van deze

nummers en het bezoekersnummer dat je bij binnenkomst hebt gekregen, kan je de stukken in de

studiezaal aanvragen. Meestal duurt dit even.

Tips bij archiefonderzoek

Zoek van tevoren uit op welke dagen en tijdstippen de collecties van het betreffende archief kunnen worden

geraadpleegd.

In veel gevallen mag je – na het vragen van toestemming – archiefstukken met een digitale camera (zonder

flits) fotograferen.

Bronnen op het internet

Het gebruik van bronnen die louter op het internet zijn gepubliceerd is niet zonder risico. Het is op

internet vaak lastig te beoordelen door wie de informatie verspreid wordt, met welke

beweegredenen dit gebeurt en op grond waarvan. Er is in principe geen garantie voor kwaliteit en

Pagina 14 van 68

authenticiteit van het materiaal. Een ander probleem is de instabiliteit van informatie op veel

websites (informatie en websites kan ongemerkt veranderen of verdwijnen).

Bij het gebruik van (historische) bronnen op internet (traktaten, diplomatische stukken, historische

toespraken, teksten van verdragen etc.) is het dus zeer belangrijk na te gaan welke instantie het stuk

(en op basis van welk origineel) heeft gepubliceerd.

Voor het opzoeken van feitelijke gegevens en een snelle oriëntatie op een onderwerp is het gebruik

van internet zeer geschikt, maar niet zonder risico. Met name bij politiek gevoelige onderwerpen kan

het internet een interessante bron zijn voor verschillende opinies over dat onderwerp, maar is het

snel ongeschikt voor feitelijke gegevens over dit soort onderwerpen.

Pagina 15 van 68

1.5 Opzet

Voor je aan het eigenlijke onderzoek begint, maak je een schematische opzet (synopsis). Het maken

van een opzet structureert je gedachten, maakt de omvang het onderzoek duidelijk, en helpt je bij

het bespreken en presenteren van het onderzoek.

Een opzet bestaat uit een korte introductie van het onderwerp, een precieze formulering van de

probleemstelling en deelvragen, gevolgd door een hoofdstukindeling waarin weergegeven wordt in

welke volgorde, op welke manier en met welk materiaal je antwoord gaat geven op de vragen van

het onderzoek.

Je maakt een opzet uiteraard op basis van je verwachtingen. Het echte onderzoek moet immers nog

beginnen. Dwing jezelf echter zo precies mogelijk op te schrijven wat je gaat doen. Denk daarbij na

over een goede volgorde van deelvragen: wat moet de lezer weten voordat hij of zij de volgende stap

in het onderzoek kan begrijpen? Waarschijnlijk komen deze vragen terug als hoofdstukken of

paragrafen van het werkstuk of presentatie.

NB: Omdat (deel)probleemstellingen in de loop van het onderzoek kunnen veranderen, is ook een

opzet niet heilig. Pas hem aan als je nieuwe inzichten hebt of nieuwe vragen wil stellen.

Pagina 16 van 68

2. Onderzoeken

2.1 De onderzoeker

Wetenschappelijk onderzoek doen is misschien in het begin even wennen. Eigenlijk wordt er van je

verwacht dat je een nieuwe houding aanneemt tegenover het verleden. Je kan niet meer puur en

alleen enthousiast zijn over gebeurtenissen en personen van vroeger. Natuurlijk is enthousiasme nog

altijd goed, maar een onderzoeker benadert zijn materiaal ook met een kritische en analytische blik.

Het betekent eigenlijk dat je jezelf gaat zien in de rol van onderzoeker, ook al moet je misschien nog

veel over historisch onderzoek leren. Denk niet dat het juiste moment daarvoor pas met je

afstuderen komt. Het is juist handig als je de knop al snel tijdens je studie omzet. Stel je op als een

(jonge) onderzoeker en word lid van de club. Samen met andere onderzoekers, met je collega’s als

het ware, probeer je meer te leren over de geschiedenis door daar alleen of in teamverband

onderzoek over te doen, door erover te schrijven en door erover met die anderen te debatteren,

misschien zelfs ruzie te maken.

Pagina 17 van 68

2.2 Literatuur: kwaliteit en relevantie

Kwaliteit

Aanvankelijk heb je de literatuur natuurlijk vooral gebruikt om feiten en informatie te achterhalen.

Die feiten vormen slechts het begin van je uiteindelijke presentatie, want geen enkel historisch werk

zal alleen bestaan uit een droge opsomming van feiten. Het gaat om de interpretatie die een

historicus aan die gegevens geeft: de manier waarop hij ze in een verhalende structuur met elkaar

verbindt.

Bij het beoordelen van literatuur is het zaak de interpretatie van de auteur uit het werk te

destilleren. Hoewel sommige historici het doen lijken alsof ze alleen maar de feiten presenteren, is er

altijd sprake van een historische interpretatie.

Zorg daarom dat je iets te weten komt over de betreffende auteur, zijn of haar werkwijze en

achtergrond:

Heeft het werk een chronologische of thematische opbouw?

Wanneer is het werk gepubliceerd?

Wie is de auteur (biografie, publicaties, opleiding, reputatie)?

Heeft de auteur veel gepubliceerd over het onderwerp?

Is de auteur te plaatsen in een bepaalde richting van de geschiedschrijving en hanteert hij/zij

een specifieke methode?

Is het werk vanuit een bepaald nationaal, religieus, politiek of ideologisch gezichtspunt

geschreven?

Wat wil de auteur, oftewel voor wie is zijn betoog bedoeld?

Hoe onderbouwt de auteur zijn beweringen? Wordt een bepaald(e) wetenschappelijk(e)

model of theorie gebruikt? Is het plausibel wat hij zegt?

Welke bronnen en literatuur zijn gebruikt?

Om antwoord op bovenstaande vragen te krijgen zijn recensies van de boeken die je gebruikt heel

erg handig. Maar let op: ook een recensie is slechts de mening van één recensent. Gebruik dus het

liefst verschillende recensies van één boek. Met deze informatie kun je de door jou bestudeerde

werken later beter op waarde schatten en in hun context plaatsen.

Relevantie

Naast het beoordelen van de gevonden literatuur is het nodig om de literatuur te evalueren.

Zodoende kun je uit wat je gelezen hebt een selectie maken van hoofdstukken, fragmenten of

alinea’s die relevant zijn voor jouw onderzoek. Dit lijkt voor de hand te liggen, maar het komt voor

dat overbodige informatie meegenomen wordt die makkelijk gefilterd had kunnen worden. Zo zorg je

er ook voor dat je zo scherp mogelijk antwoord kan geven op je hoofd- of deelvragen. Om te bepalen

of een stuk relevant is kun je de volgende vragen aflopen:

Helpt de literatuur bij het beantwoorden van je hoofd/deelvragen?

Beantwoordt de literatuur de gehele vraag/deelvraag of slechts een aspect ervan?

In welke mate stemt de hoofdvraag van de gevonden literatuur overeen met je eigen

vragen?

Pagina 18 van 68

Hoe sterk lijkt het onderzoeksobject of de analyse in het gevonden stuk op die in jouw

paper/thesis? Het onderzoeksobject kan een periode zijn, of een persoon, een groep, een

gebied, een stof, een ziekte, een proces etc.

Is de context van het onderzoeksobject hetzelfde als in jouw geval?

Wanneer is de literatuur gepubliceerd en wanneer is het onderzoek waarover wordt

geschreven uitgevoerd?

Komen de bevindingen en interpretatie van bepaalde literatuur overeen met andere

literatuur? Of zijn er juist conflicterende bevindingen en interpretaties?

Bedenk dat je slechts zelden wetenschappelijk literatuur vindt die je hoofd- en deelvragen allemaal

geheel beantwoordt en die verslag doet van exact hetzelfde onderzoek of probleem als waar jij mee

bezig bent. Als alle informatie uit één werk gehaald kan worden, dan is het onderzoek

overbodig. Bovendien: een gedegen historisch onderzoek baseert zich sowieso op meerdere

bronnen.

Pagina 19 van 68

2.3 ordenen

Probeer je aantekeningen altijd zoveel mogelijk te ordenen. Je kunt dat structureel per boek, artikel

of bron doen, of op thema. Het is echter onhandig om bij elk boek losse papieren of schriften bij te

houden. Om dergelijke chaos te voorkomen bestaan er diverse programma’s waar je gevonden

literatuur en bronnen kan invoeren en bijhouden. Programma’s als RefWorks, Endnote en Zotero zijn

hier voorbeelden van en worden ook wel referentiemanagers of research toolsgenoemd. Op deze

manier kun je overzichtelijk, bijvoorbeeld door een indeling in mappen, ordenen wat je hebt

gevonden en kun je bijvoorbeeld aangeven welke pagina’s relevant zijn. Onder het kopje ‘Data en

literatuur verwerken’ op de site van de universiteitsbibliotheek (www.library.uu.nl) staan deze

programma’s aangegeven. Tevens vind je onderaan de pagina verwijzingen naar libguides die je

helpen dergelijke programma’s te gebruiken. Bovendien is het mogelijk om in je personal library op

dezelfde site titels in een overzicht te bewaren. Ook hierover is een libguide aanwezig.

Zorg er in ieder geval voor dat je alles wat je noteert – of het nu de titel van een boek is, of een korte

aantekening over de visie van een bepaalde auteur – terug kunt vinden. Niets is erger dan in de loop

van het schrijfproces in je aantekeningen een cruciale opmerking te zien waarvan de vindplaats niet

meer te achterhalen is.

Dus bij aantekeningen uit gebruikte literatuur altijd auteur, titel, paginanummer noemen, en bij

primaire bronnen de vindplaats (archief) en inventarisnummer, en bij internetbronnen de exacte URL

van de pagina en de datum van raadpleging.

Pagina 20 van 68

2.4 Bronnenkritiek

Als je relevant archiefmateriaal gevonden hebt, moet je zorgen dat je die bronnen ook ‘aan de praat’

krijgt. Door zogenoemde bronnenkritiek kan je de informatiewaarde van de bron vaststellen.

Er zijn twee soorten bronnenkritiek:

Externe bronnenkritiek onderzoekt de echtheid van de bron (is het wel het échte dagboek van

Hitler?). Daar krijgt de doorsnee-historicus doorgaans weinig mee te maken. Hieronder volgen een

aantal verschillende benaderingen.

de tekstkritiek onderzoekt de inhoud van de oorspronkelijke tekst (als een bron een afschrift

blijkt te zijn, probeert de historicus via onderzoek achter de oorspronkelijke bewoordingen te

komen)

de oorsprongs- of echtheidskritiek houdt zich bezig met de vraag of de betreffende tekst wel

in overeenstemming is met plaats, tijd en auteur zoals die in de tekst wordt beweerd.

de oorspronkelijkheids- of ontleningskritiek gaat om de vraag of de auteur de tekst zelf heeft

geformuleerd, of zijn tekst van anderen heeft overgeschreven.

Interne bronnenkritiek stelt de informatiewaarde van de inhoud van een bron vast en is heel

belangrijk voor iedere historicus. Bij elke bron zijn ontelbare vragen te stellen, hieronder volgen een

aantal verschillende benaderingen.

Wat is de juiste betekenis van de mededeling (woorden) die in de bron is vervat? Wat wil de

auteur precies zeggen? Begrijpen wij zijn uitdrukkingen, beeldspraken of stijlfiguren goed?

Dit moet je je niet alleen afvragen bij zeventiende-eeuwse woorden, maar ook bij woorden

die we nu nog steeds kennen, maar die wel een betekenisverandering hebben ondergaan

(interpretatie- of verklaringskritiek). Een voorbeeld hiervan is het woord ‘soldaat’.

Tegenwoordig is soldaat een rang in het leger, vroeger was een soldaat iedereen die sold of

soldij ontving voor zijn of haar bewezen diensten. Soms denk je een woord te begrijpen,

maar betekent het toch iets anders dan je dacht.

Kan de maker van de bron de feiten wel hebben gekend? Hoe en via welke tussenpersonen is

de auteur aan de feiten gekomen die hij verhaalt? Hiervoor kan je kijken naar de biografie

van de schrijver; kan hij de gebeurtenissen die hij beschrijft wel echt hebben meegemaakt?

(gezagskritiek)

Hoe bekwaam is de auteur? Heeft hij voldoende kennis van zaken over hetgeen hij

beschrijft? (bevoegdheidskritiek)

Wat waren de beweegredenen van de auteur van de bron? Met welk doel is de bron

geschreven? Welke bedoeling gaat achter de bron schuil? Dus de positie van de auteur/bron

en omstandigheden waaronder de bron tot stand kwam. Grandioze

verkiezingsoverwinningen in een communistisch land moeten in het licht van dat regime

bezien en geïnterpreteerd worden. (rechtzinnigheidskritiek)

Pagina 21 van 68

Cijfermateriaal

Ook voor cijfermateriaal geldt dat je er zeer kritisch mee om moet gaan. Dit gaat zowel op voor al

bestaand cijfermateriaal, als voor materiaal dat je eigen onderzoek heeft opgeleverd. Werken met

cijfers is bovendien niet iets wat je ‘even doet’: verdiep je in statistiek als hulpwetenschap en

raadpleeg eerst goede handboeken over het gebruik van cijfermateriaal.

Ga zeer zorgvuldig te werk bij het interpreteren en presenteren van eventueel cijfermateriaal. Pas bij

cijfermateriaal altijd zowel externe als interne bronnenkritiek toe.

Pagina 22 van 68

2.5 Onderzoeken en schrijven

Eerst alles onderzoeken, dan pas schrijven?

Het schrijven is een niet van het onderzoek te scheiden proces. Het is verstandig om op tijd met

schrijven te beginnen: je dwingt jezelf om de informatie en je gedachten te ordenen, waardoor je ook

weer op nieuwe ideeën komt. Wacht niet met schrijven tot je ‘alles’ weet. Dat gebeurt namelijk

nooit. Alleen door te beginnen met schrijven merk je waar de lacunes in je onderzoek zitten.

Zorg er wel voor dat je, op het moment dat je gaat schrijven, zeker van bent dat je in ieder geval de

meeste en meest relevante informatie over je onderwerp binnen handbereik hebt. Heel vaak zul je

tijdens het schrijven weer terug moeten naar de literatuur, of naar de bibliotheek, omdat toch blijkt

dat je niet genoeg informatie hebt over een bepaald (deel)onderwerp.

Pagina 23 van 68

3. Schrijven

3.1 voorbereiding schrijven

Als je begint met schrijven is het belangrijk om een aantal zaken nog eens te ordenen en op

(klad)papier te zetten:

Je hebt veel informatie vergaard. Blijf steeds goed nagaan wat voor jouw probleemstelling

relevant is. Hoogstwaarschijnlijk komt niet al je materiaal in de tekst terug.

Heb je tegenstrijdige interpretaties van bepaalde (deel)thema’s van je onderzoek gevonden?

Zo ja, welke zijn dat, en waarom zijn ze tegenstrijdig? Schrijf dat op in korte, kernachtige

zinnen. Noteer daarbij ook altijd wat volgens jou, gezien de door jou verzamelde gegevens,

plausibel is.

Kijk nu nog eens kritisch naar je probleemstelling, deelprobleemstellingen en opzet:

o Scherp je probleemstelling waar nodig aan.

o Kijk of de deelvragen nog wel antwoord geven op de hoofdvraag. Zo niet, pas ze dan

aan en maak een nieuwe opzet.

Stem eventueel je opzet en vraagstelling af op de resultaten van je onderzoek.

Inventariseer je beantwoording van de vraag en je belangrijkste conclusies. Zorg ervoor dat

de structuur van je betoog logisch van de ene naar de andere stap loopt. Dat maakt het

schrijven en het lezen een stuk prettiger.

Maak aan de hand van je deelvragen een hoofdstukindeling.

Je onderzoekswerk en bronnenanalyse moeten in elk geval zo vergevorderd zijn dat je

probleemstelling, deelvragen en conclusies in grote lijnen zich duidelijk aftekenen (ook al is het vaak

zo dat bepaalde onduidelijkheden tijdens het schrijven moeten worden opgelost).

Pagina 24 van 68

Spelling en stijl

De ‘stijl’ van een academisch werkstuk

Het schrijven van een gedegen, academisch werkstuk kan je leren. Er is geen sprake van één ‘juiste’

stijl van een academisch essay. Het belangrijkste is dat je je best doet om helder te verwoorden wat

je over het verleden te weten bent gekomen en wat jouw mening daarover is. Het gaat dus om goed

en effectief taalgebruik, waarbij het overbrengen van de onderzoeksresultaten de hoogste prioriteit

heeft. Een wetenschappelijke tekst is immers functioneel. Het is een vehikel van een gedegen en

integer onderzoek. Daarom moet een tekst niet alleen inhoudelijk in orde zijn, maar moeten ook de

formuleringen consistent, expliciet en betrouwbaar zijn. Een goede inhoud kan door een slechte

formulering teniet worden gedaan.

De overtuigingskracht van een historisch essay hangt sterk af van de kwaliteit van de tekst. Lezers zijn

niet verplicht een tekst te lezen. Een vage zin, spellingsfout of onduidelijke formulering doet direct af

aan je betoog, waardoor lezers afhaken of de betrouwbaarheid ervan in twijfel trekken. Je mag van je

lezer dus nooit verwachten dat hij of zij ‘toch wel snapt wat je bedoelt’. Het gaat er niet alleen om

wat je bedoelt; het gaat er bij schrijven vooral om wat er staat. Schroom hierbij niet om meerdere

zinnen te gebruiken om uit te leggen wat je bedoelt; liever meer zinnen en duidelijkheid dan één zin

en ruimte voor meerdere interpretaties.

Iedereen heeft zijn eigen aanpak bij het schrijven van een essay, maar bijna niemand produceert in

één keer meteen een goede tekst van begin tot eind. Aan een goed artikel is vaak veel redigeren

(herlezen, verbeteren en schrappen) voorafgegaan. Niet voor niets hebben wetenschappelijke

tijdschriften redacteurs of ingehuurde vakgenoten om stukken van anderen te corrigeren.

Iedereen heeft zijn eigen sterke en zwakke punten bij het schrijven, maar juist het herkennen van die

zwakheden is van belang voor verbetering van je schrijfkunst. Bij het schrijven van een tekst is het

grootste probleem dat de eigen fouten vaak niet (meer) gezien worden. Dat geldt zowel voor spelling

als stijl: voor de schrijver zelf is vaak duidelijk wat hij/zij met een zin precies bedoelt, maar om te

controleren of die gedachte ook daadwerkelijk overkomt bij de lezer is kritisch nalezen een vereiste.

Pagina 25 van 68

Tips om je zelfcorrectie te verbeteren

Print de tekst uit, ga iets geheel anders doen, en lees dan later je tekst weer kritisch door. Als je

langdurig achter je scherm hebt gewerkt, raak je het overzicht vaak kwijt.

Als je een stuk terugkrijgt van een docent, kijk dan naar de aantekeningen die er bij staan: wat was

goed, wat was verkeerd, stonden er nog fouten in?

Houd voor jezelf een lijst bij van je eigen ‘zwakke punten’: welke fouten maak je vaak? (zie

hieronder). Hoe eerder je ze herkent, hoe sneller je er vanaf bent.

Gebruik in ieder geval de spellingcorrector. Deze haalt eenvoudige typefouten uit je werkstuk, maar

géén typefouten waarbij er een ander woord is gevormd (‘ros’ in plaats van ‘roos’). Wees ook niet

naïef; de spellingcorrector maakt soms merkwaardige fouten zoals het aaneenrijgen van woorden

(van per se naar het foutieve persé). Dit geldt ook voor het vervoegen van werkwoorden. De

spellingcorrector maakt zelf geen onderscheid tussen bijvoorbeeld tegenwoordige tijd en verleden

tijd.

Origineel en helder schrijven

Schrijven is sterk een kwestie van kritisch kijken naar je eigen werk. De beroemde Engelse auteur

George Orwell heeft hier eens goede tips voor gegeven. Het volgende citaat van Orwell helpt om een

goede houding tegenover je eigen schrijfwerk aan te kweken:

Een gewetensvol schrijver zal zich bij iedere zin die hij schrijft tenminste vier dingen afvragen: Wat

wil ik zeggen? Welke woorden zijn daar goed voor? Welk beeld of welke uitdrukking maakt dat nog

duidelijker? Is het beeld nog nieuw genoeg om deze uitwerking te hebben? En wellicht kan hij zich

ook nog twee andere dingen afvragen: Kan dit korter? Is dit onnodig lelijk gezegd?

Het is de bedoeling dat een paper of scriptie originele gedachten bevat. Dat lastiger als je over

abstracte problemen schrijft. Anders dan bij heel concrete zaken, waar we meteen een beeld van

hebben, vallen we bij abstracte problemen meteen terug op woorden. We denken erover in woorden

in plaats van in beelden. De kans is dan groot dat we bij het formuleren van onze zinnen terugvallen

op bestaande woorden en uitdrukkingen. Daardoor raken we afgeleid van onze originele gedachten

over het onderwerp en vervallen we in herhaling van andermans ideeën. Om dit te voorkomen heeft

Orwell zes richtlijnen voor schrijven geformuleerd die de moeite van het overdenken waard zijn.

1. Gebruik nooit een metafoor, vergelijking of andere stijlfiguur die je vaak in gedrukte teksten

tegenkomt.

2. Gebruik nooit een lang woord waar een kort woord volstaat.

3. Als het mogelijk is een woord te schrappen, schrap het dan altijd.

4. Gebruik nooit de lijdende vorm waar je de bedrijvende kunt gebruiken.

5. Gebruik nooit een woord of uitdrukking in een vreemde taal, een wetenschappelijk woord, of

jargon, als je een alledaags woord kunt bedenken.

6. Overtreed liever al deze regels dan dat je iets regelrecht barbaars zegt.

Pagina 26 van 68

Tips voor spelling en stijl

Spelling en stijl: veel gemaakte fouten en tips

Van andermans fouten kan je leren, daarom staat hieronder een kort overzicht van steeds

terugkerende fouten in historische werkstukken.

De spellingsregels dien je gewoon te hanteren.

De stijlwijzer noemt de afspraken die gelden voor historische essays.

Met de tips onder precies formuleren kan je je wapenen tegen de meest gehoorde kritiek: ‘je

formulering is te vaag’.

De stijltips verhogen de leesbaarheid van je stuk.

Pagina 27 van 68

Spelling en taalsyntax

Werkwoordsspelling

Spelfouten zijn in een academisch werk uiteraard uit den boze. In deze onderzoekgids staat geen

uitgebreide handleiding over de d’s en dt’s: Er zijn vele webgidsen en naslagwerken beschikbaar die

je daarbij kunnen helpen.

Enkelvoud en meervoud moeten met elkaar corresponderen

Niet: ‘De regering-Balkenende trad al snel af. Zij hadden ruzie met elkaar gekregen.’

Maar: ‘De regering-Balkenende trad al snel af. De ministers hadden ruzie met elkaar gekregen.’

Niet: ‘Egypte en hun diplomatieke vertegenwoordigers keerden zich tegen de Veiligheidsraad.’

Maar: ‘Egypte en zijn vertegenwoordigers’ of liever nog ‘De regering van Egypte en haar

diplomatieke vertegenwoordigers’.

Niet: ‘Een aantal ministers traden af.’

Maar: ‘Een aantal ministers trad af.’

In enkele gevallen corresponderen meervoud en enkelvoud niet. Zo wordt in het geval van de

Verenigde Naties de werkwoordsvorm meestal in het enkelvoud weergegeven. ‘Verenigde Staten’

daarentegen wordt in het Nederlands meestal nog van een werkwoordsverbuiging in het meervoud

voorzien.

Voornaamwoorden

Zorg ervoor dat het geslacht en het getal van de aanwijzende, bezittelijke en betrekkelijke

voornaamwoorden corresponderen met het zelfstandig naamwoord waar zij bij horen. Dus het is: ‘de

regering, die’ en ‘het kabinet, dat’ en niet: ‘de regering, dat’ en ‘het kabinet, die’. Bij ‘het land’ kan

nooit sprake zijn van ‘haar relatie’ met een ander land. Dus ook niet: ‘De regering besloot dat hun

notulen slechts in beperkte mate onder de topambtenaren verspreid werden’, maar ‘De regering

besloot dat haar notulen slechts in beperkte mate onder de topambtenaren verspreid werden’.

Pagina 28 van 68

Stijlwijzer

In welke tijd schrijf je?

Een historicus schrijft doorgaans in de onvoltooid verleden tijd, en hanteert bij iets dat vroeger is

gebeurd de verleden tijd.

Beperk het gebruik van de tegenwoordige tijd tot:

De inhoud van documenten die nu nog te raadplegen zijn:

‘In zijn memoires valt te lezen’ of ‘In zijn terugblik schrijft hij daarover.’

Je eigen oordeel:

‘Het is opmerkelijk, maar hierna besloot de keizer de kanselier te ontslaan.’

Als bewust gebruikt literair middel om bijvoorbeeld een snelle opeenvolging van

gebeurtenissen te benadrukken: ‘dan boort een tweede vliegtuig in de andere toren. Het is

dus een aanslag.’

Let erop dat de volgende voegwoorden gewoonlijk door verschillende tijden worden gevolgd:

Als en wanneer: door de tegenwoordige tijd.

Toen door de onvoltooid verleden tijd.

Nadat door de voltooid verleden tijd.

Niet: ‘Wanneer de Armenen weigerden het Azerbeidjaanse gezag te erkennen.’

Maar: ‘Toen de Armenen weigerden het Azerbeidjaanse gezag te erkennen.’

Niet: ‘Nadat de vliegtuigen hun bommenlast dropten, klommen zij weer naar grotere hoogte.’

Maar: ‘Nadat de vliegtuigen hun bommenlast hadden gedropt, klommen zij weer naar grotere

hoogte.’

Introductie van personen

Wanneer je voor het eerst een persoon met naam introduceert is het gangbaar om die

persoon kort te introduceren. Bijvoorbeeld ‘de Britse historicus Eric Hobsbawm’.

De aanduiding ‘de heer’ voorafgaand aan een eigennaam mag je weglaten. Laat maar aan de

lezer over of ze iemand als heer beschouwen. Vermijd ook ‘de heren’, bijvoorbeeld in: ‘Hitler

en Stalin sloten een pact waarbij de heren Polen opdeelden’. ‘De heren’ krijgt hier een

badinerende betekenis.

Cursivering: wat schrijf je in de tekst cursief?

Zelfstandig uitgegeven titels zoals boek-, tijdschriften- en krantentitels worden in de tekst

altijd cursief weergegeven.

Cursiveer vreemdtalige begrippen bij eerste vermelding en niet in citaten. Bijvoorbeeld ‘De

minister was, zacht uitgedrukt, not amused’.

Of: ‘In de jaren dertig was er een overgevoeligheid in Nederland voor Fremdkörper in de

eigen taal.’

Namen van hotels, gebouwen, schepen e.d. worden niet gecursiveerd.

Pagina 29 van 68

Vertaalkwesties

Titels van boeken, namen van instellingen etc. in de tekst worden in de oorspronkelijke taal

of in het Nederlands weergegeven. Voorbeeld: House of Lords wordt niet vertaald als het

Hogerhuis.

Eigennamen met bijzondere diakritische tekens gebruik je ook in de Nederlandstalige tekst.

Dus ‘Milošević’ en niet ‘Milosevic’; ‘Sjøbrend’ en niet ‘Sjobrend’.

Vermijd Engelse woorden en termen waar goede Nederlandse equivalenten bestaan. Dus

schrijf niet over het committee, maar over het comité.

Gebruik geen Engelstalige termen, uitdrukkingen of citaten wanneer je schrijft over een niet-

Engelstalig land. Stalin, Mao of Tito spraken hun volk niet in het Engels toe. Wek dus die

suggestie ook niet door hen een Engelstalig citaat in de mond te leggen. Vertaal in dat geval

het citaat.

Gebruik geen half-vertaalde Engelse termen : ‘The Reagan administration’ is in goed

Nederlands: de regering-Reagan en niet: de Reagan administratie. Een ‘billion’ is een miljard

en niet een biljoen. ‘Global’ is ‘mondiaal’ en niet ‘globaal’ (in grote lijnen). Ook zaken als

‘populaire taal’, ‘openbare educatie’ en ‘ruwe materialen’ zijn anglicismen, waarbij in

werkelijkheid bedoeld wordt ‘volkstaal’, ‘openbaar onderwijs’ en ‘grondstoffen’.

Een ‘minister’ in het Engels kan een minister, een gezant of een dominee zijn. Let op de

context.

In het Engels bestaat de gewoonte om een zelfstandig naamwoord als bijvoeglijk naamwoord

te gebruiken. In het Nederlands gebeurt dat zelden. Terwijl Engelssprekenden het hebben

over ‘the Paris treaty’, zeggen wij niet ‘het Parijs verdrag’, maar ‘het verdrag van Parijs’.

Soms worden bepaalde Engelse aanduidingen ingeburgerd. Zo is het heel gewoon geworden

om van de Irakoorlog te spreken.

Het verdient de aanbeveling van langere Latijnse en Griekse citaten een vertaling op te

nemen tussen haken na het citaat of in een noot.

Korte Latijnse en Griekse uitdrukkingen (zoals cum suis, ad hoc etc.) worden gewoon

gebruikt, want die zijn gemakkelijk op te zoeken in een woordenboek. Bedenk wel voor wie

je schrijft.

Afkortingen: uitschrijven

Gebruik uitsluitend algemeen aanvaarde afkortingen. Dus geen eigen geknutsel, zoals WO2

of SU. Ook geen ‘v.d’, maar: van de. Geen ‘z’n’, maar: zijn.

De eerste keer dat je een begrip of eigennaam gebruikt, waarvan je vervolgens afkortingen

wil geven, geef je de volledige naam weer en plaats je de afkorting tussen haakjes

daarachter. Daarna kun je steeds de afkorting gebruiken.

Als er veel afkortingen voorkomen in je werkstuk, is het aan te raden een lijst met

afkortingen op te nemen. Hoe meer afkortingen een tekst bevat, des te onleesbaarder zij

wordt.

Pagina 30 van 68

Wanneer mag je ‘ik’ gebruiken?

In gevallen waarin je het verloop van het onderzoek, je onderzoeksbelangstelling of je

persoonlijke conclusies beschrijft mag je ‘ik’ gebruiken. Dit komt dus voornamelijk voor in het

voorwoord, inleiding en conclusie van je werkstuk. Gebruik geen pluralis majestatis (‘wij’

waar je ‘ik’ bedoelt: ‘wij wijzen de lezer erop’.)

Precies formuleren

Wie bedoel je precies?

Probeer steeds te laten zien wie iets doet of denkt. Laat de lezer niet raden, dat wekt diens

irritatie. Stel jezelf zodra je ‘men’ opschrijft meteen de vraag: wie is men? Bijna altijd is het

mogelijk in plaats van ‘men’ een concrete ‘dader’ aan te wijzen: de regering, de minister, de

bevolking, etc.

Wees vervolgens precies in je beschrijvingen. Bedoel je werkelijk de hele adel als je schrijft

‘Frederik van Pruisen vernietigde de adel’ of gaat het slechts om een deel van de adel of om

het gedeeltelijk buitenspel zetten van de adelsstand als machtsfactor?

Laat hoofdsteden niet handelend optreden. Dus niet: ‘Londen instrueerde de ambassadeur in

Den Haag’ of ‘Den Haag reageerde verbaasd’. Bedoel je met ‘Den Haag’ de regering, het

parlement, het ministerie van Buitenlandse Zaken, de koning(in) of nog iets/iemand anders?

Cui bono? Tot wiens nu (of nadeel) gebeurde er iets?

Een zin als ‘In de relatie met Italië lag de kwestie rond Triëst niet helemaal lekker.’ geeft de

lezer wel zeer weinig indruk van wat er feitelijk aan de hand was.

Als je schrijft ‘botsingen’ of conflicten’, geef dan aan om wat voor botsingen of conflicten het

gaat: militair, verbaal, etc. En vermeld tussen wie die botsingen en conflicten plaatsvonden.

Wat bedoel je met een zin als ‘Ze hadden gedurende hun drieduizend jaar durende

geschiedenis te maken met Perzen, Romeinen, Turken en Russen.’ Hadden zij met al die

groepen op dezelfde manier te maken? Dreven zij handel met hen? Voerden zij oorlog?

Waren deze volken bezetters of werden zij juist onderdrukt? Etc.

Vermijd ook vage uitdrukkingen als ‘Het was er al lang onrustig.’

Wees precies met tijdsaanduidingen

Als je bijvoorbeeld schrijft over ‘de eerste naoorlogse verkiezingen’, vermeld dan ook de

datum daarvan.

De schrijver dient ook met uitspraken als ‘een lang conflict’ of ‘een kortstondige oorlog’ te

verduidelijken waarom iets lang of kort is. Bovendien is het handig om te vermelden hoelang

een gebeurtenis/situatie gebeurde: ‘De schoolstrijd in Nederland heeft lang geduurd’ kan

dan toegelicht worden met het aantal verstreken jaren of een tijdsperiode.

Pagina 31 van 68

Stijltips

Voorkom tendentieus, populair of journalistiek taalgebruik. Wees in ieder geval consequent:

Wil je toch een stijl gebruiken die een wat lichtere toon heeft dan de strikte academische

stijl, gebruik dan ook ‘maar’ in plaats van ‘echter’, en ‘nu’ in plaats van ‘thans’. Aan de andere

kant moet een wetenschappelijke tekst niet onnodig moeilijk of plechtstatig zijn. Een tekst is

bedoeld om te informeren, niet om te imponeren. Vermijd dus archaïsche woorden

(‘nochtans’) en onnodig ingewikkelde formuleringen.

Leg ingewikkelde begrippen en historische termen uit; ga er niet blind van uit dat iedereen

weet wat je bedoelt.

Gebruik geen puntsgewijze notaties, dat functioneert niet voor een lopende tekst. Een

puntsgewijze notatie suggereert dat alle opmerkingen even belangrijk zijn. Als je van die

punten een lopende tekst maakt zal je onherroepelijk prioriteiten moeten stellen en dat

komt de betooglijn ten goede.

Besteed aandacht aan en varieer in de lengte van je zinnen. Let op dat je geen eindeloos

lange zinnen met veel bijzinnen maakt, maar ook niet in ‘telegramstijl’ schrijft.

Voorkom dat je vlak achter elkaar, in één en dezelfde zin of in twee opeenvolgende zinnen,

hetzelfde woord gebruikt. Zoek naar synoniemen. Gebruik in plaats van ‘regering’

bijvoorbeeld eens ‘kabinet’, ‘ministerraad’, ‘ministersploeg’, ‘de koning en de ministers’, ‘de

bewindslieden’. Let daarbij wel op betekenisverschillen. ‘Regering’(koning en ministers) is

niet helemaal hetzelfde als ‘kabinet’(de gezamenlijke ministers) en onder ‘bewindslieden’

vallen ook staatssecretarissen.

Soms lezen teksten houterig doordat elke zin op zich lijkt te staan. De relatie tussen zinnen is

cruciaal voor het begrip van je betoog. Let daarom extra goed op het gebruik van de

zogenaamde signaalwoorden en voegwoorden.

Zorg ervoor dat de lezer de draad niet kwijtraakt. Gebruik je ‘ten eerste’, kom dan ook met

‘ten tweede’, ‘ten derde’ en eventueel ‘ten slotte’. Gebruik je ‘enerzijds’, kom dan ook met

‘anderzijds’. Gebruik je ‘niet alleen’, laat dan verderop in dezelfde zin ‘, maar ook’ volgen.

Pagina 32 van 68

3.2 Opbouw van een historisch werkstuk

De opbouw van een historisch werkstuk bestaat grofweg uit een pakkende titel, een inleiding, het

betoog en de conclusie. De titel is belangrijk maar komt vaak pas als het echte werk gedaan is. De

inleiding kan voor jezelf een overzicht zijn van wat je gaat onderzoeken, en verandert vaak terwijl je

met het onderzoek bezig bent. Het betoog is de kern van het werkstuk en geeft antwoord op je

onderzoeksvraag. De conclusie is een logisch gevolg van het betoog en sluit aan op de inleiding. Door

deze indeling aan te houden weet je zeker dat het onderzoek een heldere opzet heeft en dat alle

facetten van een gedegen onderzoek aanwezig zijn.

Titel

Een goede titel dekt enerzijds de inhoud van je tekst en weet anderzijds de aandacht van de lezer

trekken. Meestal lukt dat pas als het geheel afgeschreven is.

Sommige schrijvers kiezen een titel die kernachtig hun probleemstelling definieert. Een

bezwaar daarvan is dat de lezer de titel pas na het lezen van het stuk begrijpt.

Meestal wordt daarom vaak een ondertitel toegevoegd, waarin op neutrale wijze het

afgebakende onderwerp wordt samengevat.

De inleiding

In de inleiding moet de lezer bekend maken met het onderwerp, de probleemstelling en de

rechtvaardiging van het onderzoek. Het is belangrijk dat de inleiding nauw aansluit bij de rest van het

werkstuk. Sommige auteurs schrijven de inleiding daarom als de rest van hun stuk af is. In de praktijk

beginnen de meesten wel met de inleiding, maar passen zij die aan nadat ze met hun werkstuk

verder gevorderd zijn. Zo ontstaat een wisselwerking tussen onderzoek en schrijven

Een inleiding is doorgaans opgebouwd uit de volgende elementen:

1. Inleidende oriëntatie op het onderwerp

Deze instap vertelt de lezer kort datgene wat de – algemeen geïnteresseerde – lezer nodig heeft om

de probleemstelling van het werkstuk te begrijpen. Vertel niet te veel, maar genoeg om je

onderwerp te introduceren en de niet-gespecialiseerde lezer te prikkelen.

2. De probleemstelling

Na de oriëntatie volgt een duidelijke uiteenzetting van de probleemstelling en de deelvragen. Het

kan soms geen kwaad om de probleemstelling in een iets korter en bondiger bewoording helemaal

aan het einde van je inleiding nog eens te laten terugkeren.

Voorbeelden titels:

Inge Mans, Zin der Zotheid. [titel: kernachtig] Vijf eeuwen cultuurgeschiedenis van zotten, onnozelen en zwakzinnigen

[ondertitel: legt uit waar het boek over gaat].

Conny Kristel, Geschiedschrijving als opdracht. [titel] Abel Herzberg, Jaques Presser en Loe de Jong over de

Jodenvervolging [ondertitel].

Pagina 33 van 68

De rechtvaardiging

Om de lezer een idee te geven waarom een probleemstelling de moeite van het onderzoeken waard

is, wordt door de historicus vaak kort een rechtvaardiging van het wetenschappelijk belang van het

onderzoek geformuleerd.

In een rechtvaardiging leg je kort uit:

Waarom je probleemstelling interessant is.

Dat het onderzochte thema volgens de door jou gehanteerde vraagstelling en methode nog

niet of onvoldoende is onderzocht.

Geef hierbij een kernachtig ‘historiografisch en/of theoretisch kader’ waarin je het historisch

onderzoek naar jouw onderwerp grof in kaart brengt en interpretaties tegen elkaar afzet.

Een hiaat of ‘blinde vlek’ in de historiografie kan een overtuigende rechtvaardiging voor je

probleemstelling vormen.

4. De verantwoording

Naast de oriëntatie en het waarom van het onderzoek is het belangrijk dat je in de inleiding ingaat op

de gehanteerde methode, op de keuze van het bronmateriaal en op de wijze waarop je het materiaal

hebt onderzocht.

Soms hoef je niet veel te zeggen over de methode van je onderzoek omdat deze min of meer

vanzelfsprekend is. Bijvoorbeeld bij een duidelijk chronologisch opgebouwd verhaal.

Neem niet te snel aan dat de door jou gehanteerde methode of onderzoekswijze voor zich spreekt,

of dat je geen methode hebt gehanteerd. Uitleggen hoe je het onderzoek hebt gedaan en rekenschap

afleggen van je methode komt de helderheid van het onderzoek vrijwel altijd ten goede.

Aan het einde van je verantwoording kan je eventueel nog technische mededelingen toevoegen.

Indien nodig kun je de lezer inlichten over het gebruik van bepaalde kalenders en de functie en

indeling van eventuele kaarten, tabellen en grafieken.

In een goede inleiding komen bovenstaande elementen aan bod. Bovendien sluit een goede inleiding

aan op een goede conclusie. Het is niet nodig in een inleiding een precieze uitleg te geven van de

gehele opbouw van je essay (‘in het eerste hoofdstuk zal ik… vervolgens ga ik… om te eindigen met

een conclusie’).

Pagina 34 van 68

Het betoog

Het betoog vormt de kern van het historische werkstuk. In het betoog geef je een duidelijk

onderbouwd antwoord op je probleemstelling. Zorg er voor dat je betoog een duidelijke structuur

kent en dat er een logische en prettig leesbare spanningsboog wordt opgebouwd. Het kan helpen om

in je betoog de volgende tweedeling te maken:

De introductie

Je begint doorgaans met een uitgebreide introductie van je onderwerp. Er zijn geen precieze regels

voor hoe je dat doet. Vaak is dat afhankelijk van je onderwerp. Er zijn echter doorgaans twee zaken

die je aan het begin van je betoog aan de orde stelt:

De ‘historische context’ van het onderwerp. De omstandigheden die men moet kennen om

het betoog te begrijpen.

Introductie van de belangrijkste factoren en ontwikkelingen die in het betoog een rol spelen.

Het kernbetoog

In het middenstuk en de kern van je betoog moet duidelijk worden hoe omstandigheden veranderen,

factoren hun invloed uitoefenen en elkaar ondersteunen of met elkaar in strijd raken. Het

kernbetoog laat zien hoe de voor jouw thema belangrijke factoren zich hebben ontwikkeld en hoe

deze tot een ontknoping komen. Uiteindelijk moet duidelijk worden welke ontwikkelingen in het

betoog hebben plaatsgevonden, hoe bepaalde factoren hebben gewerkt. Daarbij moet het antwoord

op je probleemstelling voor de lezer eigenlijk al geheel duidelijk zijn geworden.

Zorg voor een duidelijke opbouw van het betoog.

Alinea’s

De alinea is na de volzin de kleinste eenheid waaruit je tekst wordt opgebouwd. Een goed gebruik

van alinea’s maakt je tekst leesbaar en gestructureerd.

Bij het maken van een alinea kan je kiezen voor het inspringen van de alinea (Tab-toets) of

voor een witregel tussen alinea’s.

Alinea’s gebruik je als eenheid om in een aantal zinnen één gedachtegang op papier te

zetten. Zodra je het gevoel hebt een gedachtegang te hebben afgerond begin je een nieuwe

alinea. Vermijd te korte of te lange alinea’s.

Getitelde hoofdstukken en tussenkopjes

Naast een titel voor je werkstuk is het belangrijk ook de hoofdstukken van een titel te voorzien. Net

als bij de titel van je werkstuk geldt hier dat een titel twee functies heeft. Hij dekt de inhoud van de

tekst en trekt de aandacht van de lezer. Een titel van een hoofdstuk hoeft echter niet zo pakkend zijn

als de hoofdtitel en je gebruikt doorgaans geen ondertitels bij hoofdstuktitels: het belangrijkste is dat

deze duidelijk de inhoud van het hoofdstuk dekt.

Pagina 35 van 68

Daarnaast is het vaak overzichtelijk om hoofdstukken verder in te delen in paragrafen of subkopjes.

Het valt bijvoorbeeld aan te raden om, wanneer je een nieuw subthema beschrijft, tussenkopjes aan

te brengen om het overzicht te vergroten. Let hierbij echter op de volgende zaken:

Houd de subkopjes kort en pakkend. Net als de hoofdstuktitel moeten ze de inhoud van het

tekstdeel dekken.

Zorg dat je maat houdt met subkopjes: probeer de tekst niet te veel te onderbreken.

Zorg voor een consequente vormgeving van hoofdstuktitels en kopjes. Maak hoofdstuktitels vet en

geef hoofdstuktitels een groter lettertype en eventueel Romeinse cijfers. Maak subkopjes ook vet en

bijvoorbeeld cursief.

Opbouw van een hoofdstuk

Voordat je begint aan een hoofdstuk is het handig een schets te maken van wat je wil vertellen. Net

als bij een werkstuk in zijn geheel is het belangrijk dat een hoofdstuk een duidelijke opbouw en

samenhang kent.

Let daarbij op de volgende zaken:

Definieer wat je in een hoofdstuk wil behandelen; zorg ervoor dat je een goede combinatie

van een bepaalde periode met een bepaald thema vindt.

Probeer niet meer dan één ding tegelijk te zeggen.

Zorg er voor dat je een duidelijk onderscheid maakt tussen hoofd- en bijzaken en probeer

irrelevante bijzaken weg te laten.

Geef goed de samenhang tussen de verschillende delen van je betoog weer.

Naast een opbouw in de introductie en het kernbetoog moet er ook inhoudelijk een duidelijke lijn

zitten in je verhaal. Er zijn voor de historicus grof gezegd twee lijnen waarlangs hij zijn feiten kan

ordenen en zijn verhaal indeelt.

Voorbeeld

Hoofdstuktitel:

Hoofdstuk I. A.J. van der Aa: Nederlander van het eerste uur (genummerd, vet en 14 pt. letter)

Subkopjes:

Ongeordende herinneringen (ongenummerd, cursief, vet en 12 pt. letter)

Evt. paragrafen:

1.3 Ongeordende herinneringen (genummerd, vet en 12 pt. letter)

of:

1.3 Ongeordende herinneringen (genummerd, cursief, vet en 12 pt. letter)

Tekst:

In 1835 verscheen van der Aa’s….enz. (normaal 12 pt. letter)

Pagina 36 van 68

De chronologische indeling. De volgorde van je betoog volgt de ontwikkeling van het

onderwerp in de tijd

De thematische indeling. Het onderwerp wordt eerst ingedeeld in een aantal thema’s die na

elkaar worden besproken

Het valt aan te raden deze lijnen te combineren. Bijvoorbeeld door het onderwerp in thema’s in te

delen om die vervolgens in een min of meer consequente chronologische volgorde te plaatsen.

Pagina 37 van 68

De conclusie

De conclusie behoort volledig logisch te volgen uit het betoog. Bovendien moet de conclusie

aansluiten op de inleiding. De conclusie dient vooral kort en krachtig een antwoord te geven op de

probleemstelling, aangezien de probleemstelling in de ontknoping van het betoog bevredigend

beantwoord moet zijn.

Een goede conclusie bevat:

Een kernachtig antwoord op de probleemstelling. Deze bestaat uit een korte samenvatting

van het betoog. Probeer niet alle denkstappen te herhalen, enkele zinnen zijn genoeg om de

lezer te herinneren aan wat het probleem was. Deze samenvatting bevat per definitie geen

nieuwe argumenten.

Stilistische tip: al bestaat de conclusie voornamelijk uit een samenvatting van je betoog,

vermijd een letterlijke herhaling van bepaalde formuleringen.

Een conclusie moet echter meer zijn dan een samenvatting. Je moet proberen de

gebeurtenissen en conclusies te plaatsen binnen de context van het historische en

theoretische kader dat je in de inleiding hebt geschetst. Vaak wordt de werkelijke betekenis

van je onderwerp pas duidelijk als je de samenhang met een ruimer verband duidelijk maakt.

De conclusie en de inleiding moeten goed op elkaar aansluiten. Als de lezer alleen de inleiding en de

conclusie van je werkstuk zou lezen, moet de lezer een goede indruk van het gehele betoog krijgen.

Pagina 38 van 68

3.3 Bronvermelding

Bij wetenschap hoort een transparante verantwoording van het onderzoek. De Chicago manual of

style, sixteenth edition (2010) zegt het zo: ‘Ethics, copyright laws, and courtesy to readers require

authors to identify the sources of direct quotations of paraphrases and of any facts or opinions that

are not generally known or easily checked.’ (p. 655)

Elke keer als je je baseert op een informatiebron buiten je eigen tekst, verwijs je naar die bron. Zo

kan de lezer precies zien waarop je mening is gebaseerd. Ook weet de lezer exact wanneer jezelf aan

het woord bent en wanneer je de mening van een andere auteur weergeeft. Daardoor wordt je

onderzoek controleerbaar en kan een andere onderzoeker er in zijn eigen wetenschappelijke werk op

voortbouwen.

Je zorgt er kortom voor duidelijk onderscheid tussen de eigen informatie, mening of gedachte en

informatie uit een andere bron. Dat doe je door (een deel van) die bron op de juiste manier te

parafraseren (in eigen woorden samenvatten) of te citeren (letterlijk overnemen, in de originele taal

of vertaald). Ook wordt in de tekst bij elke parafrase en elk citaat een verwijzing naar die bron

opgenomen. Vaak staat die verwijzing in een voet- of eindnoot. De manier waarop dit gebeurt, is

vastgesteld in de annotatierichtlijn.

Doe je niet aan een correcte bronvermelding dan pleeg je mogelijk plagiaat. Je druist dan in tegen de

stelregel van transparante verantwoording. Dat is slecht voor het wetenschappelijke debat en

hindert de voortgang van het wetenschappelijke onderzoek.

Parafrase en citaat

In je betoog breng je zelf de verschillende denkstappen aan. Dat is de rode draad en de kern van het

verhaal. Door uit andere informatiebronnen te parafraseren of te citeren kan je het betoog

verlevendigen, verduidelijken of toelichten. Wees je ervan bewust welke functie de parafrase of het

citaat in je tekst vervult. Houdt het aantal citaten beperkt. Als je teveel citeert, verlies je de controle

op wat je aan de lezer overbrengt. Je geeft dan immers steeds het woord aan andere auteurs. Met

parafraseren is dat risico kleiner, omdat je dan eigen woorden gebruikt. Probeer citaten zoveel

mogelijk in de lopende tekst te verwerken en houdt ze het liefst kort. Op een citaat of parafrase volgt

altijd een noot met een verwijzing naar de vindplaats.

Correct citeren

Blijft trouw aan de brontekst:

Een citaat is een letterlijke kopie uit de brontekst, dus inclusief eventuele oude of anderszins

afwijkende spelling. Staat er in de bron een storende fout dan kan je in het citaat tussen

vierkanten haken ‘[sic]’ typen. Doe dat alleen als er anders verwarring ontstaat.

Citaten uit het Engels laat je onvertaald, tenzij je uitspraken uit een Engelstalig boek citeert

die eigenlijk in een andere taal werden gedaan. Het is bijvoorbeeld potsierlijk om Stalin in het

Engels te laten spreken tegen een andere Rus. In dergelijke gevallen vertaal je de uitspraak

toch in dezelfde taal als de rest van het betoog (bijvoorbeeld in het Nederlands). In een noot

kan je tussen haken vermelden dat je zelf voor de vertaling verantwoordelijk bent: ‘(eigen

vertaling)’.

Pagina 39 van 68

Citaten uit het Duits of het Frans worden tegenwoordig vaak vertaald. Bepaal zelf wat gezien

het thema en de beoogde lezer logisch is. Ook hier geldt dat je een auteur of historische

persoon geen taal in de mond moet leggen die hij/zij niet bezigde.

Vertrouw andere auteurs niet blindelings en neem wat zij citeren niet zo maar over. Soms

valt je oog op een uitspraak van een ander die in een publicatie wordt geciteerd. Je zou die

uitspraak voor het eigen werk willen gebruiken. Probeer dan zelf de ander oorspronkelijke

tekst in te zien (of een fotografische weergave of PDF-bestand hiervan) en citeer dan daaruit.

Alleen als dat niet lukt, mag je ‘indirect’ citeren door te vermelden dat je de uitspraak als

citaat in het werk van een ander hebt aangetroffen (‘geciteerd in:’).

Om een gedeelte van een citaat extra te benadrukken kan je één of meer woorden

cursiveren. Je moet dat vermelden door binnen het citaat ‘[mijn cursivering]’ toe te voegen

of in de tekst van de noot ‘(mijn cursivering)’ te zetten.

Hanteer de juiste opmaak:

Een citaat staat altijd tussen enkele aanhalingstekens: ‘…’

Als er binnen een citaat een ander citaat staat, gebruik je daarvoor dubbele

aanhalingstekens: “…”

Citeer je een volledige zin, dan komt de punt voor het afsluitende aanhalingsteken. Bij een

onvolledige zin komt eerst het aanhalingsteken. (Voorbeeld: Gerritsen beweerde: ‘Dit is de

beste manier.’ versus: Zoals Gerritsen beweerd had, dat ‘dit de beste manier is’.)

Wil je een geciteerde zin inkorten, vervang dan het weggelaten tekstfragment door ‘[…]’ –

altijd met drie puntjes tussen de haken.

Wil je ter verduidelijking of om stilistische redenen iets toevoegen aan een geciteerde zin

dan plaats je die invoeging tussen vierkante haken []. (Voorbeeld: De professor klaagde: ‘De

taken van de [universitair] docent worden steeds zwaarder.’)

Gebruik je citaten van meer dan drie regels, dan plaats je die in een blok met een afwijkende

opmaak:

o Je plaatst het citaat als aparte alinea tussen de rest van het betoog, met onder en

boven een witregel.

o Je laat het citaat aan de linkerzijde inspringen.

o Je gebruikt een lettertype dat 1 punt kleiner is.

o Je gebruikt bij het begin en eind van een blokcitaat geen aanhalingstekens.

o Bij een citaat binnen het blokcitaat gebruik je erbinnen wel dubbele

aanhalingstekens.

Pagina 40 van 68

Het notenapparaat

Noten zijn verwijzingen in de tekst naar verdere informatie. Ze zijn meestal genummerd, maar soms

worden ook symbolen gebruikt. Meestal gaat het om verwijzende noten die de lezer informatie

geven over de gebruikte literatuur of bronnen. Deze noten geven de lezer de mogelijkheid om de

gepresenteerde feiten en meningen te controleren. Er zijn ook explicatieve noten. Die bieden extra

informatie die niet helemaal bij het betoog past. Probeer deze soort zo min mogelijk te gebruiken.

Met informatie die voor het betoog niet belangrijk is, moet je de lezer eigenlijk niet lastigvallen.

Het belangrijkste van annoteren (verwijzingen maken met noten) is dat het volledig, consequent en

foutloos gebeurt. Slordige annotatie maakt je betoog oncontroleerbaar, ongeloofwaardig en

daardoor onbruikbaar. Bovendien, als het niet duidelijk is waar en wanneer je de mening van iemand

anders gebruikt, maak je jezelf (per ongeluk of expres) schuldig aan plagiaat.

Als je de richtlijnen van de Onderzoeksgids volgt, creëer je een volledig en consequent

notenapparaat. Het is een systeem dat goed kan omgaan met verwijzingen naar zowel literatuur als

archiefbronnen. Om die reden gebruiken veel historici en geesteswetenschappers deze notatiestijl.

Zo ook de opleiding Geschiedenis van de Universiteit Utrecht. In Nederland geeft Tijdschrift voor

Geschiedenis het goede voorbeeld, internationaal is de Chicago manual of style toonaangevend.

Buiten de Utrechtse opleiding mag je natuurlijk een ander systeem hanteren. Er zijn immers geen

universele regels voor het annoteren. Elk tijdschrift en elke opleiding hebben eigen afspraken. Iedere

wetenschappelijke discipline heeft zijn eigen stijl die ook nog eens per land verschilt. Maar het

achterliggende principe van controleerbaarheid is en blijft hetzelfde.

Wanneer gebruik je noten?

Bij citaten en parafrases.

Bij informatie die niet algemeen bekend is.

Bij informatie die de lezer waarschijnlijk wil natrekken.

Waar staan noten in de tekst?

Nootnummers (of -symbolen) staan in de tekst direct na een woord of citaat dat of alinea die

een verwijzing behoeft.

De nummering van noten loopt bij artikelen en werkstukken door. Bij boeken begint ze met

elk hoofdstuk opnieuw.

Noten verschijnen onderaan de pagina als voetnoot of aan het eind van je scriptie als

eindnoot.

Wat staat er in een noot?

In een noot staan alle benodigde gegevens over een informatiebron die nodig zijn om die bron zelf

en de daarin vermelde informatie terug te vinden. De manier waarop je die gegevens over de

informatiebron vermeld, is wat volgorde, layout en eventuele afkortingen betreft gestandaardiseerd.

Zie daarvoor de annotatierichtlijnen.

Onderdelen die in een noot aan bod komen zijn:

Pagina 41 van 68

Auteur: volledige naam van de auteur(s) of redacteur(s), of, bij gebrek daaraan, de naam van

een instantie die voor de uitgave verantwoordelijk is.

Titel: volledige titel, inclusief een eventuele ondertitel.

Redacteur(s), samensteller(s) of vertaler(s): naam of namen, indien op de titelpagina

vermeld.

Druk/editie: alleen vermelden als het niet de eerste druk betreft (bijvoorbeeld: tweede druk)

en ook of het een herziene druk is (bijvoorbeeld: derde herz. druk).

Serietitel: vermelding als er sprake is van een serie.

Uitgavegegevens: plaats, uitgever (wordt in Nederland vaak weggelaten), jaar.

Paginanummer(s): indien van toepassing.

Elektronische publicaties: vermelding van URL (uniform resource locator, het internetadres)

of DOI (digital object identifier) bij online gebruikte publicaties; beschrijving van het medium

in andere gevallen (DVD, CD-ROM etc.).

Hoe maak je een verwijzing?

Om te beginnen maak je onderscheid tussen publicaties en alle andere informatiebronnen die er zijn,

zoals archiefstukken, foto’s, interviews et cetera. Publicaties zijn er in vele soorten en maten, maar

voor alle vormen is eigenlijk al een standaardmanier voor de notatie bedacht. Bronnen zijn er in

oneindige variatie, wat de standaardnotatie bemoeilijkt. Vaak hebben archieven zelf al een

aanbevolen notatiewijze bedacht die je kan volgen. Die staan dan vaak op hun website.

Waar staan de gegevens die je nodig hebt?

Kijk bij een boek, bundel of bronnenuitgave niet op de buitenkant maar juist binnenin. Het gaat om

de titelpagina (in Engelstalige boeken vaak pagina iii) en de copyrightpagina die daar meestal op

volgt. Daar staan de gegevens die je nodig hebt. Ook tijdschriften en dergelijke hebben vaak een

titelpagina. Ontleen de titel van een artikel aan de eerste pagina van het stuk zelf en niet aan de

inhoudsopgave van een tijdschrift of bundel.

Je gebruikt precies de informatie die op de titelpagina van het boek of boven het artikel staat. Het

maakt niet uit of de spelling ouderwets is of afwijkt van de voorkeurspelling. Bijvoorbeeld staat in

een Engelse titel ‘Gorbachev’ terwijl wij in het Nederlands normaal gesproken ‘Gorbatsjov’ schrijven.

In de titelbeschrijving houden we toch de Engelse versie aan. Anders is de publicatie waarnaar we

verwijzen immers niet meer te vinden.

Voor auteursnamen geldt ook: overnemen wat op het titelblad staat. Als daar bij de auteur de hele

voornaam vermeld wordt, kort die dan niet af tot een voorletter. Een auteur heeft soms

onverwachte voorletters. Als je zelf een afkorting verzint kan er verwarring of verwisseling ontstaan.

Neem bijvoorbeeld de historicus Kees Ribbens, wiens officiële voorletters C.R. zijn en dus niet K.

Voor titels in vreemde talen gelden een paar bijzonderheden:

Titels in het Engels, Duits of Frans worden gewoon overgenomen. Bij titels in andere

vreemde talen is een vertaling tussen haken achter de originele titel behulpzaam.

Pagina 42 van 68

Hoofdletters plaatsen we alleen waar we die normaal in het Nederlands verwachten. Dat

betekent dat vooral in Engelse titels veel hoofdletters in kleine letters veranderen. Let op: in

Duitse titels houden de zelfstandige naamwoorden hun hoofdletter.

Titels van boeken en tijdschriften worden cursief gedrukt. Tussen hoofdtitel en ondertitel zetten we

een punt, ook als er in het origineel een dubbele punt staat. Titels van artikelen, nota’s en andere

niet zelfstandige publicaties zet je tussen enkele aanhalingstekens.

Je wil een verwijzing naar een publicatie maken?

De beginvraag is welke soort publicatie je in handen (of op scherm bij een elektronische publicatie)

hebt:

Boek met auteur (ook wel monografie geheten).

Boek met twee of meer gelijkwaardige auteurs.

Boek met één of meer redacteurs en auteurs.

Artikel (van één of meer auteurs) in een bundel met redacteurs.

Artikel in een wetenschappelijk tijdschrift.

Artikel in een dag-, week-, maand-, kwartaalblad of ander persorgaan.

Artikel op website.

Bronnenuitgave.

Bron in een bronnenuitgave.

Boek, bundel, bronnenuitgave in een serie.

Et cetera.

>> Zie voor de uitwerking per publicatie de annotatierichtlijnen.

Pagina 43 van 68

Annotatierichtlijnen

Elke publicatievorm (boek, tijdschriftartikel, bundel, etc.) wordt in een titelbeschrijving in een

noot op een specifieke manier weergegeven (zie de voorbeelden).

Alle publicaties die in de noten genoemd worden, komen ook in de literatuurlijst. Daarin zet

je de voornaam of -letter(s) van de auteur achter de achternaam. De lijst is immers op

alfabetische wijze gesorteerd. Bij twee of meer auteurs draai je alleen bij de eerste auteur de

voor- en achternaam om, want onder die naam staat de publicatie in de lijst. In de noten doe

je dit niet, want daarin heeft alfabetiseren geen zin.

Als je vaker naar dezelfde titel verwijst, kort je de verwijzing na de eerste keer af:

o De eerste keer dat je naar een publicatie verwijst, noteer je de volledige informatie

van het boek of artikel, gevolgd door het paginanummer.

o De tweede keer vermeld je alleen de achternaam van de auteur(s) of redacteur(s) en

een verkorte versie van de titel (kies hierbij een aantal woorden uit de hoofdtitel),

gevolgd door het paginanummer.

o Als je in twee opeenvolgende noten naar hetzelfde werk verwijst, mag het nog

korter. Dan schrijf je in de tweede noot alleen ‘Ibidem’, eventueel gevolgd door het

paginanummer als dat afwijkt van het eerder gebruikte.

o Dus:

Eerste verwijzing naar een publicatie: volledige titelbeschrijving.

Tweede verwijzing naar een publicatie: verkorte titelbeschrijving (en

paginanummer).

Volgende verwijzingen naar dezelfde publicatie in een direct volgende noot:

‘Ibidem’ (en eventueel paginanummer.

Je kan in één noot naar verscheidene publicaties verwijzen. Zet dan de verschillende titels

achter elkaar gescheiden door een puntkomma. Je kan niet bij één woord, zin of

tekstgedeelte meer dan één noot plaatsen, want dat maakt de relatie met de bron onhelder.

Soms wil je er op wijzen dat er discussie is over een bepaalde bewering die je aanhaalt of dat

de meningen erover in de door jouw aangehaalde publicaties verschillen. Een noot begint

dan bijvoorbeeld met ‘Vergelijk’ (vaak afgekort tot: ‘Vgl.’), waarna de vermelding van een

publicatie volgt.

Pagina 44 van 68

Plagiaat

Plagiaat is volgens Van Dale (twaalfde editie) ‘het overnemen van stukken, gedachten, redeneringen

van anderen en deze laten doorgaan voor eigen werk’. Je werkt in de geschiedenisstudie

voortdurend met denkbeelden en werken van anderen. Het is dan ook onvermijdelijk – en zelfs

wenselijk – dat je aan anderen ontleende inzichten verwerkt. Maar daar hoort bij dat je altijd

nauwkeurig vermeldt aan wie deze ideeën en inzichten zijn ontleend. Wees bovendien voortdurend

bedacht op de glijdende schaal van parafraseren en citeren naar plagiëren.

Plagiaat vermijden

Om plagiaat te vermijden neem je een verwijzing (direct in de tekst en/of in een noot) op in alle

gevallen waarin je gebruik maakt van:

Letterlijke citaten van iemands geschreven of gesproken woorden, waarbij die citaten

bovendien tussen aanhalingstekens geplaatst worden of op een andere typografische manier

worden onderscheiden van de rest van de tekst. Bij blokcitaten gebeurt dit door middel van

inspringen.

Parafrases van iemands geschreven of gesproken woorden.

Redeneringen en inzichten van iemand anders.

Feiten en feitelijke overzichten die niet algemeen bekend zijn.

Hoe kan je plagiaat voorkomen?

Zorg ervoor dat je altijd de regie houdt over de tekst en dat je het gebruikte materiaal

opneemt in een eigen betoog. Plagiaat is vaak een gevolg van een te grote afhankelijkheid

van de gebruikte bronnen en het taalgebruik daarin. Zorg dat je eigen betoog en ideeën

steeds de overhand nemen en de structuur en woordkeus in je tekst bepalen.

Gebruik altijd aanhalingstekens bij alle zinsneden die direct aan iemand anders zijn ontleend.

Doe dit ook al in je aantekeningen en uittreksels en zorg ook dat de naam van de auteur en

de bron vlak achter het citaat staan. Het verwarren van uit andere boeken opgetekende

citaten met je eigen gedachten is een veelvoorkomende oorzaak van plagiaat.

Gebruik altijd je eigen woorden als je aantekeningen maakt of denkbeelden van een ander in

je eigen tekst weergeeft. Probeer in een zo vroeg mogelijk stadium wat je gelezen hebt in

eigen woorden na te vertellen. Doe dit ook als je vertaalt. Als je dat lastig vindt, kun je eerst

een alinea of paragraaf lezen en dan proberen weer te geven wat je gelezen hebt zonder nog

naar het origineel te kijken. Als laatste vergelijk je dan nog het origineel met de

aantekeningen.

Gebruik altijd aanhalingstekens als je knipt-en-plakt uit een digitale tekst, ook als je dat even

voor het gemak doet bij wijze van aantekening. Neem altijd de bron (bijvoorbeeld de URL)

over van het tekstfragment dat je aanhaalt en voeg die toe aan je aantekeningen.

Let op dat je bij een parafrase niet alleen een paar worden wijzigt. Het is veel beter om

datgene wat je wil zeggen in geheel eigen woorden te weergeven. Vergelijk de parafrase dan

ook met het origineel.

Pagina 45 van 68

3.4 Vormgeving

De afwerking van je scriptie begint wanneer het laatste woord geschreven is. Zorg ervoor dat je

scriptie er strak en netjes uit ziet. Bovendien moet alles wat je presenteert te controleren zijn.

Vormgeving is een kwestie van smaak. Maar voor teksten die je ter correctie moet inleveren bij je

docent is het volgende gewenst:

Lettergrootte (font) 12 pt., regelafstand 1.5.

(NB: De reden hiervoor is dat de docent ruimte heeft om opmerkingen in de tekst te kunnen

zetten).

A4-vellen, eenzijdig of dubbelzijdig geprint, marges zijkant +/- 3 cm, marge

onder/bovenkant +/- 2.5 cm

Op het titelblad:

o titel en eventueel ondertitel van het werkstuk

o naam, studentnummer

o adres en e-mailadres

o soort scriptie en voor welk studieonderdeel (cursus)

o datum van inleveren

o naam docent

o aantal woorden

Pagineer je scriptie

Zorg voor een hoofdstukindeling

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave

Een inhoudsopgave is bij vrijwel elk substantieel werkstuk verplicht. Bij werkstukken van minder dan

ca. 5 pagina’s kun je dit onderdeel meestal weglaten.

Geef je inhoudsopgave altijd de titel ‘Inhoud’ of ‘Inhoudsopgave’.

Verwerk de inhoudsopgave zelf niet in je inhoudsopgave (dus geen apart kopje maken met

pagina-nummer). De nummering begint bij de inleiding met het getal 2.

Een overzichtelijke inhoudsopgave maak je aan de hand van je hoofdstukken, paragrafen en

eventueelt subkopjes.

De nummering moet kloppen met de nummering van je hoofdstukken en paragrafen. Je mag

subkopjes/paragrafen niet nummeren in de inhoudsopgave als je dat niet ook in de tekst

doet.

Bij een inhoudsopgave geef je de titel van het hoofdstuk, de paragraaf of de subkop met

daarachter het bladzijdenummer waarop het desbetreffende onderdeel begint.

Pagina 46 van 68

Literatuurlijst

Kort gezegd is de literatuurlijst een opsomming van al je gebruikte literatuur en, als je er gebruik van

hebt gemaakt, bronnenpublicaties en ongepubliceerde bronnen. Maak in je literatuurlijst

onderscheid tussen deze drie vormen, bijvoorbeeld door ze de kopjes Bronnen, Bronnenpublicaties

en Literatuur mee te geven.

De manier van het weergeven van de informatie is dezelfde als in de noten, met deze twee

belangrijke verschillen:

In een literatuurlijst begin je altijd met de achternaam van de eerste auteur. Als ze er zijn,

kunnen de tweede en derde auteur weer ‘gewoon’ met voornaam en achternaam worden

genoemd.

In een literatuurlijst komen geen bladzijdenummers voor met uitzondering van artikelen uit

tijdschriften en bundels (zie annotatievoorbeelden).

Zorg dat je je literatuur alfabetisch op auteursnaam ordent. Als er geen auteursnaam bekend is,

neem dan het eerste woord van de titel. Daarbij tellen cijfers en lidwoorden niet mee.

Zet de bronnenpublicaties, als het kan, ook op alfabetische volgorde (wederom of op auteursnaam,

of op eerste ‘echte’ woord van de titel).

De bronnen kun je groeperen per archief, en die archieven in alfabetische volgorde zetten. Als je

weinig verschillende vindplaatsen van bronnen hebt, kun je je bronnen ook chronologisch

opsommen.

Geef vooraf aan de literatuurlijst een verklaring van door jou gebruikte afkortingen van bijvoorbeeld

tijdschriften, archieven en kranten. Het is vanzelfsprekend dat in de literatuurlijst zelf geen

afkortingen gebruikt worden.

Beeldmateriaal

Illustraties, kaarten, tabellen en grafieken

Illustraties, kaarten, tabellen en grafieken kunnen een nuttige aanvulling zijn bij je scriptie: sommige

informatie is minder gemakkelijk in tekst te vatten. Bedenk goed wat voor jouw betoog relevante

informatie is en houd de afbeeldingen zo helder en overzichtelijk mogelijk.

Zorg bij illustraties altijd voor een onderschrift en bronvermelding. Nummer je illustraties,

kaarten, tabellen en grafieken zonodig en maak achter in je werkstuk een lijst met

bronvermeldingen.

Maak een kaart met duidelijke topografische kenmerken het liefst zelf, of pas een bestaande

kaart aan. Beperk de informatie op de kaart tot wat voor jouw betoog noodzakelijk is. Als je

een bestaande kaart gebruikt en hebt aangepast, geef je uiteraard in de bronvermelding aan

waar het origineel te vinden is.

Gebruik kaarten uit de juiste periode. Teken dus geen zestiende-eeuwse migratiestromen op

een kaart met grenzen uit de twintigste eeuw.

Pagina 47 van 68

Een grafiek of tabel maak je voor kwantitatieve gegevens. Maak ze helder, ruim van opzet en in één

opslag leesbaar. Eventuele verduidelijking van de tabel of grafiek plaats je onder de tabel of grafiek.

Denk hierbij aan een titel en een korte toelichting.

Bijlagen

Ook wel appendices (enkelvoud: appendix) genoemd. Bijlagen kunnen zijn: kopieën van

archiefstukken, illustraties, grafieken, tabellen, figuren, etc.

Hiervoor geldt ook weer: alleen als ze echt noodzakelijk zijn voor de verduidelijking van je hoofdtekst

moet je ze gebruiken. Om te besluiten of bovenstaande voorbeelden inderdaad in een bijlage

opgenomen moeten worden, of een plaats verdienen in je tekst, moet het volgende afgevraagd

worden:

Is het stuk van belang voor het verloop van je betoog en is het niet te lang? Dan verdient

opnemen in de hoofdtekst de voorkeur.

Is het van ondergeschikt belang, of van belang voor meerdere passages in je hoofdtekst,

maak er dan een bijlage van.

Wat je ook besluit, zorg in beide gevallen (of je de stukken nu opneemt in de hoofdtekst of als

bijlage) voor duidelijke titels, bronvermeldingen en, per stuk, voor goede noten.

Als je ze opneemt als appendices, worden deze achterin je werkstuk/scriptie opgenomen. Vermeld

de appendices ook in je inhoudsopgave.

Pagina 48 van 68

4. Presenteren

4.1 Voorbereiding presenteren

Presentaties (referaten) vereisen een goede voorbereiding en zijn wezenlijk anders dan een

geschreven stuk. Een slechte presentatie is voor de spreker een kwelling en voor de toehoorder een

belediging. Een goede presentatie daarentegen heeft een verhelderende werking en zal de getrokken

conclusies van het onderzoek ondersteunen. Hieronder volgt een aantal algemene opmerkingen die

behulpzaam zijn bij het voorbereiden van een presentatie.

Voordat je begint met het voorbereiden van een presentatie, bedenk je eerst wat het doel is van de

presentatie. Drie gangbare doelen zijn: het eenzijdig overdragen van informatie, het openstellen

voor feedback of het testen van de houdbaarheid van jouw onderzoek door middel van discussie.

Daarna moet je nadenken over de presentatievorm. Zal de presentatie gaan over het werk als geheel

of zal de presentatie draaien om een bepaald onderdeel? De presentatie geeft een samenvatting of

biedt een uitweiding over één aspect. De aanpak van de presentatie hangt ook af van de spreektijd.

Houdt rekening met al deze overwegingen.

Bereid eerst schriftelijk het verhaal voor dat je gaat vertellen. Er bestaan stijlverschillen bij de

schriftelijke voorbereiding: sommigen schrijven een tekst geheel uit en nemen die mee, anderen

komen met een aantal kernzinnen/steekwoorden, en enkelen leren de tekst geheel uit het hoofd

Het handigst is om een aantal keer te oefenen zodat je los van de geschreven tekst het verhaal op

vlotte wijze kunt vertellen en weet waar je pauzes wilt nemen, waar je naar de volgende sheet van je

digitale presentatie wilt gaan (indien aanwezig) of vragen wilt stellen aan het publiek. Het papier kan

je meenemen als houvast.

Pagina 49 van 68

4.2 Structuur

In een referaat kun je lang niet zoveel informatie verwerken als in een essay of werkstuk. De

concentratieboog van je publiek is korter. Het is daarom van belang dat je heel duidelijk voor ogen

houdt welke centrale boodschap je aan je publiek wil overbrengen. Welke vraag heb je onderzocht

en wat is je conclusie? Dit moet je in twee tot drie zinnen kernachtig kunnen formuleren, zodat het

publiek in ieder geval de kern van je boodschap aan het eind van de presentatie heeft onthouden.

Het begin van een presentatie is essentieel. Begin nooit met ‘mijn presentatie gaat over’ of ‘ik wil het

gaan hebben over’ etc. Vanaf de eerste zin moet je de aandacht van je publiek zien te krijgen. Begin

liever met een interessant beeld, een helder citaat, of meteen met een duidelijke, prikkelende vraag.

Vergeet niet om het verband met het onderwerp van de presentatie te leggen.

Een luisteraar kan niet terugbladeren, en daarom geldt voor een referaat dat de structuur zo helder

mogelijk moet zijn: het ‘ui-model’ heeft bij presentaties zijn nut bewezen: kom snel tot de kern van je

verhaal (je probleemstelling en je conclusie), en vervolg dan met context en voorbeelden, maar keer

altijd weer terug tot de kern van je betoog. Op deze manier is je presentatie, hoe kort ook, na de

eerste zinnen al geslaagd.

Benoem de structuur van je betoog expliciet. ‘Daarbij zijn drie dingen interessant. Ten eerste…, etc.’

en bouw momenten in waarop je expliciet op de opbouw van je betoog terugkomt: ‘ik heb nu drie

manieren besproken waarop (…), maar nu wil ik een heel ander aspect bespreken’.

Vergeet niet de kracht van herhaling. Herhaling ordent als het ware de presentatie. Bovendien

bedien je zo de toehoorders. Bij herhaling blijft de boodschap hangen in de hoofden van het publiek.

Vanzelfsprekend moet je niet overboord gaan met het herhalen van de boodschap.

Afhankelijk van het doel van je presentatie kan je tijd inruimen voor feedback of voor discussie.

Het is mogelijk – ter ondersteuning van je structuur – om een visueel element als houvast voor je

publiek, zoals een kopie van een belangrijke bron, televisiebeelden, enkele foto’s of voorwerpen te

gebruiken. Dat kan in de vorm van aantekeningen op het bord, een hand-out of een

digitale presentatie.

Eindig je verhaal met een van te voren bedachte ‘uitsmijter’, die nog een keer de kern van je verhaal

krachtig samenvat en het liefst nog ruimte laat voor een breder perspectief. Als je over hetzelfde

onderwerp nog een werkstuk wilt gaan schrijven kun je bijvoorbeeld vertellen wat je daarin precies

wilt onderzoeken. Eindig nooit met: ‘Dat was het’, maar zeg liever iets als: ‘Bedankt voor de

aandacht.’

Pagina 50 van 68

4.3 Presentatietechniek

Begin voorbereid en rustig en zorg dat je op tijd bent. Controleer je eventuele technische

hulpmiddelen vooraf. Ook kan het geen kwaad van tevoren even naar het toilet te gaan en te

controleren of je kleding in orde is.

Denk na over het moment waarop je de hand-out uitdeelt mits je daarvan gebruik maakt: het publiek

is geneigd een ontvangen hand-out meteen (helemaal) te gaan lezen, en luistert dus niet meer naar

wat je te zeggen hebt. Zeg bij het uitdelen wanneer de informatie uit de hand-out aan de orde komt,

of kondig aan dat het publiek achteraf een hand-out zal ontvangen met de belangrijkste punten. Dan

is het publiek gerustgesteld dat het niets zal missen, en kan het alle aandacht richten op jouw

verhaal.

Neem een comfortabele en duidelijke positie in (ga bij voorkeur staan) en kijk je publiek aan. Let op

je houding (geen handen in je zakken etc.). Als je opziet tegen het publiek, zorg er dan voor dat je om

handen hebt (bijvoorbeeld met één hand de lessenaar of tafel vasthouden).

Lees nooit voor, maar presenteer het verhaal ‘vrij’ (zie voorbereiding). Zorg ervoor dat het verhaal er

zo goed in zit dat je goed uit je woorden kunt komen zonder al teveel te hoeven voorlezen. De

schriftelijke voorbereiding houd je voor jezelf achter de hand, daar kan je altijd op terugvallen.

Praat niet te snel en articuleer duidelijk. Kijk niet naar de grond of het plafond maar naar je publiek.

Soms helpt het om een rustpunt voor je blik te kiezen, iets boven de gezichten van je toehoorders.

Onthoud goed hoeveel tijd je tot je beschikking hebt en ga daar niet overheen. Anders denkt het

publiek aan het eind van je presentatie alleen dat het zo lang duurde, in plaats van aan de kern van

het verhaal.

Wees spaarzaam met citaten: mensen verliezen hierbij snel hun aandacht. Wanneer je ze wel wilt

gebruiken, kies dan voor korte citaten en tekstfragmenten die (een deel van) je verhaal mooi en

treffend illustreren. Kondig altijd aan dat je gaat citeren. Vertaal citaten uit vreemde talen of zorg dat

je ze duidelijk verstaanbaar kunt overbrengen.

Wees ook spaarzaam met jaartallen. Maak bij jaartallen expliciet waarom je ze gebruikt: ‘In 1869, dus

pas veertig jaar later… etc.’.

Leg ingewikkelde begrippen uit, gebruik daarvoor bijvoorbeeld de etymologische verklaring of

gebruik synoniemen.

Humor werkt goed in presentaties. Je verhaal moet in de kern echter serieus en wetenschappelijk

blijven. Wees daarom nooit (te) laconiek, cynisch of onverschillig over je onderwerp, want dat keert

zich meestal tegen je: als de spreker het al niet zo belangrijk vindt, waarom moet het publiek er dan

mee lastiggevallen worden?

Creëer een aantal rustmomenten in je presentatie. Bijvoorbeeld door even een adempauze in te

lassen of dia’s te verwisselen. Bouw je betoog langzaam op. Schroom niet om je toehoorders af en

toe opnieuw te vertellen waarom hetgeen dat je vertelt relevant en interessant is.

Pagina 51 van 68

Houd er rekening mee dat er vragen kunnen komen. Bedenk ook van te voren wat deze zouden

kunnen zijn en welk antwoord je erop wilt geven. Antwoord zo volledig mogelijk zonder onnodig uit

te weiden.

Eventueel kan er afgesloten worden met een stelling of een discussievraag.

Pagina 52 van 68

4.4 Presentatieprogramma’s

Presentatieprogramma’s, bijvoorbeeld Powerpoint of Prezi, zijn een goed hulpmiddel bij een

presentatie, maar er gelden ook enkele do’s en dont’s. Onthoud bovendien: een

presentatieprogramma is nooit verplicht en geldt alleen ter ondersteuning van de presentatie.

Less is more bij digitale presentaties: niet teveel tekst op een dia (8 regels is veel), en niet

teveel dia’s.

Op de eerste dia van je presentatie staat in ieder geval je naam en de titel van je presentatie.

Wees zeer spaarzaam met effecten, animaties en geluiden. Jouw gesproken verhaal is de

kern, de rest is hulpmiddel.

Schrijf korte zinnen of steekwoorden op, geen volzinnen. Hiermee voorkom je ook dat je de

dia moet voorlezen met je rug naar het publiek.

Geef visueel materiaal de ruimte: gebruik het hele scherm. Maak van relevante details een

uitvergroting.

Geen relevant plaatje of tekst bij een deel van je presentatie? Zorg dan dat er op het scherm

ook niets te zien is: voeg een zwarte pagina in (of druk tijdens de presentatie op de b of de

punt). Het publiek blijft anders hangen bij het vorige onderwerp.

Maak ook zeker een geprinte versie van je presentatie, of in ieder geval van de meest

relevante afbeeldingen. Je presentatie mag nooit afhankelijk worden van het wel of niet

werken van de beamer.

Op de laatste dia staat de stelling of discussievraag, mits aanwezig. Zo niet, dan kan er iets

neutraals geprojecteerd worden (zwart scherm, je naam, bronnenlijst e.d.).

Zoek op videosites als Google Video of Youtube en je vindt veel presentatietips en handige

voorbeelden van wat je vooral niet met presentatieprogramma’s moet doen.

Pagina 53 van 68

5. Voorbeelden

5.1 probleemstelling

Voorbeeldprobleemstellingen

NB: In de praktijk zijn probleemstellingen vaak deels beschrijvend, deels verklarend en soms deels

toetsend.

Beschrijvend (gegevens in kaart brengen):

‘Wat waren de motieven en werkwijzen van de hoofdredacteuren van het negentiende-

eeuwse Biographisch Woordenboek der Nederlanden?’

‘Welke vorm en inhoud had de berichtgeving over vrouwenkiesrecht in Nederlandse

opiniebladen en brochures in de periode 1860-1920?’

‘Hoe werd er in de Republiek gereageerd op Jonathan Swifts satirische en negatieve

literatuur?’

Verklarend (uitleggen van een bepaald verschijnsel):

‘Wat waren de oorzaken/gevolgen van <een bepaalde gebeurtenis>?’

‘Welke invloed had <een bepaalde persoon> op <een bepaalde gebeurtenis>?’

‘Wat waren de oorzaken van het Aardappeloproer in 1917?’

‘Waarom zat de Franse koning Lodewijk Napoleon slechts vier jaar op de troon van het

Koninkrijk Holland?’

‘Welke invloed had Gilles Schotel, een der hoofdredacteuren van het Biographisch

Woordenboek der Nederlanden, op het proces van professionalisering van de Nederlandse

geschiedschrijving in de tweede helft van de negentiende eeuw?’

‘Welke invloed hadden de Nederlandse filologen Nicolaas Heinsius en Isaac Vossius in de

jaren 1649-1654 op de verwezenlijking van het wetenschappelijk ideaal van de Zweedse

koningin Christina?’

Toetsend (een concreet voorbeeld aan een theorie toetsen)

‘Past het huwelijk tussen Johan van Oldenbarnevelt en Maria van Utrecht (1575) in de door

Luuc Kooijmans in zijn werk Vriendschap en de kunst van het overlevengeschetste theorie

over huwelijkssluiting als het “beheer van het maatschappelijk vermogen”?’

Vergelijkend (tussen landen, periodes, fenomenen)

‘Komen de gevoelens van onrust over de maatschappelijke moraal in de burgerlijke kringen

van het tijdschrift De Gids aan het eind van de negentiende eeuw overeen met het debat

over sociale cohesie aan het eind van de twintigste eeuw, en waarom?’

Historiografisch (hoe een historische gebeurtenis in de loop van de tijd is beschreven en

gewaardeerd)

‘Hoe is het verhaal over de martelaren van Gorcum in de achttiende en negentiende eeuw

gewaardeerd in protestantse kringen?’

Pagina 54 van 68

‘Hoe is de houding van de Nederlandse bevolking in de Tweede Wereldoorlog in de

afgelopen vijftig jaar geïnterpreteerd en gewaardeerd?’

Statistisch (het vinden van een statistisch verband tussen twee of meer historische verschijnselen.)

Let wel: bij een statistische probleemstelling moet je goed weten hoe je je materiaal wilt

onderzoeken en welke maatstaven je gebruikt. Het is uit den boze om tijdens het onderzoek die

maatstaven te veranderen. Blijkt een bepaalde methode niet te werken, dan moet het onderzoek

worden gestaakt, en naar een nieuwe onderzoeksmethode (en probleemstelling) worden gezocht.

Om teleurstelling te voorkomen is het bij een statistische vraagstelling altijd het best eerst een

vooronderzoek naar een representatief, maar beperkt gedeelte van materiaal te doen. Op grond van

dat vooronderzoek wordt dan de probleemstelling geformuleerd.

‘Hoe lag de verhouding tussen het aantal vrouwen die werkzaam waren in enerzijds het

Nederlandse, anderzijds het Engelse boekhandelsbedrijf in de 17e eeuw, ten opzichte van

het aantal mannen in die beide landen, en wat zegt dit over de positie van vrouwen in

respectievelijk de Nederlandse en Engelse boekhandel in die tijd?’

Te vermijden vraagstellingen:

wat was er gebeurd als….. ? (daar kom je dus nooit achter)

wie was…..? (dat wordt een biografie zonder punt of analyse)

wat moeten we vinden van…? (een streven naar consensus dat toch nooit wordt bereikt.

Bovendien is het een bijzonder inconcrete vraag)

Pagina 55 van 68

5.2 Annotatievoorbeelden

Annotatievoorbeelden

De opmaak van een noot verschilt per publicatievorm (boek, bundel, tijdschriftartikel, etc.). Zie ook

de algemene informatie over annoteren. Gebruik onderstaande voorbeelden als leidraad. Let bij het

overnemen extra goed op:

volgorde van de gegevens (auteur, titel, plaats van uitgave en jaar van uitgave)

komma’s, spaties en punten.

staat iets cursief, tussen aanhalingstekens of tussen haakjes?

Standaardtoevoegingen: (red.), ‘in:’, ‘e.a.’ etc.

Voorbeelden van verschillende soorten publicaties

BOEKEN MET DE VOLGENDE KENMERKEN:

1. Boek met één auteur (ook wel: monografie).

2. Digitaal boek (van de bibliotheek of webshop).

3. Boek met twee of meer gelijkwaardige auteurs.

4. Boek met twee of meer delen.

5. Boek in een serie.

6. Bundel met één of meer redacteurs.

ARTIKELEN MET DE VOLGENDE KENMERKEN:

7. Artikel (van één of meer auteurs) in een bundel met redacteurs.

8. Artikel in een wetenschappelijk tijdschrift.

9. Artikel in een themanummer (special issue, Themaheft etc.) van een tijdschrift.

10. Artikel in een dag-, week-, maand-, kwartaalblad of ander persorgaan.

11. Artikel op website.

BIJZONDERE WERKEN:

12. Verzameld werk.

13. Parlementaire stukken (Handelingen).

14. Niet-uitgegeven literatuur.

15. Plaats en/of jaar van uitgave niet vermeld?

BRONNEN EN AUDIOVISUEEL MATERIAAL:

16. Bronnenuitgave.

17. Bron in een bronnenuitgave.

18. Bron uit een archief.

19. Audiovisueel materiaal.

Pagina 56 van 68

Boeken

3. Boek met twee of meer gelijkwaardige auteurs

Noot, volledige vermelding:

Leen Dorsman, Ed Jonker en Kees Ribbens, Het zoet en zuur: geschiedenis in Nederland (Amsterdam 2000) 45.

Noot, verkort:

Dorsman, Jonker en Ribbens, Het zoet en het zuur, 45.

In literatuurlijst:

Dorsman, Leen, Ed Jonker en Kees Ribbens, Het zoet en het zuur: geschiedenis in Nederland (Amsterdam 2000).

Let op:

Alleen bij de eerste auteur wordt zijn naam omgedraaid. Achter de voornaam komt dan een komma. In de literatuurlijst wordt de bundel onder de naam van de eerste auteur gealfabetiseerd.

Bij vier of meer auteurs of redacteurs wordt alleen de eerste naam vermeld gevolgd door e.a. (en anderen). Bijvoorbeeld: P. de Buck e.a., Zoeken en schrijven. Handleiding bij het maken van een historisch werkstuk (tweede druk; Haarlem 1984) 46.

2. Digitaal boek/e-boek

Literatuurlijst, vermelding soort e-uitgave achter de titel:

Austen, Jane, Pride and prejudice (New York 2007) Kindle-uitgave.

Austen, Jane, Pride and prejudice (New York 2008) PDF e-book.

Austen, Jane, Pride and prejudice (New York 2008) Microsoft Reader e-book.

De gedrukte versie is: Austen, Jane, Pride and prejudice (New York 2003).

Let op:

Omdat elektronische boeken niet altijd een stabiele paginering hebben, kan het beter zijn om niet (alleen) naar paginanummers, maar (ook) naar hoofdstuknummers of andere plaatsaanduidingen in het gebruikte werk te verwijzen. (Bijvoorbeeld: Jane Austen, Pride and prejudice (New York 2008) Kindle-uitgave, hoofdstuk (hierna hst.) 23.)

Is een publicatie online geraadpleegd dan wordt achteraan de zin een URL of DOI vermeld.

1. Boek met één auteur

Noot, volledige vermelding:

Remieg Aerts, De Letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw. Het tijdschrift De Gids (Amsterdam 1997) 40.

Noot, verkort:

Aerts, De Letterheren, 24.

In literatuurlijst:

Aerts, Remieg, De Letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw. Het tijdschrift De Gids (Amsterdam 1997).

Pagina 57 van 68

6. Bundel met één of meerdere redacteurs

Noot, volledige vermelding:

John C.G. Röhl en Nicolaus Sombart (red.), Kaiser Wilhelm II. New interpretations (Cambridge 1982) 175.

Noot, verkort:

Röhl en Sombart (red.), Kaiser Wilhelm II, 175.

In literatuurlijst:

Röhl, John C.G., en Nicolaus Sombart (red.), Kaiser Wilhelm II. New interpretations (Cambridge 1982).

Let op:

Bij een bundel schrijf je tussen haken ‘(red.)’ achter de naam of namen van de redacteurs, een afkorting van redactie. In plaats van (red.) wordt ook wel – en dan niet tussen haken – ‘ed.’ of ‘eds.’ gebruikt, afkortingen voor het Latijnse ‘editor’ of ‘edidit’ en – bij twee of meer redacteurs – ‘editores’ of ‘edidunt’.

5. Boek in een serie

Noot, volledige vermelding:

Jan Bank en Maarten van Buuren, 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur. Nederlandse cultuur in Europese context 3 (Den Haag 2000) 45.

Noot, verkort:

Bank en Van Buuren, 1900. Hoogtij, 45.

In literatuurlijst:

Bank, Jan, en Maarten van Buuren, 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur. Nederlandse cultuur in Europese context 3 (Den Haag 2000).

Let op: de serietitel en het deelnummer staan niet cursief gedrukt.

4. Boek met twee of meer delen

Noot, volledige vermelding:

L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog I, Voorspel (Den Haag 1969) 345.

Noot, verkort:

De Jong, Het Koninkrijk I, 345.

In literatuurlijst:

Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog I, Voorspel (Den Haag 1969).

Let op: het deelnummer staat niet cursief gedrukt.

Pagina 58 van 68

Artikelen

9. Artikel in een themanummer (special issue, themaheft etc.) van een tijschrift

Noot, volledige vermelding:

- Liesbeth Gevers, ‘Als God op aarde. De diplomatieke precedentiestrijd tussen Frankrijk en Spanje in argumenten, 1564-1610′, in: ‘Nieuwe diplomatieke geschiedenis van de premoderne tijd’, red. Maurits Ebben en Louis Sikking, themanummer, Tijdschrift voor Geschiedenis 127 (2014) 4, 625-648, aldaar 641 en 645.

Noot, verkort:

- Gevers, ‘Als God op aarde’, 641 en 645.

In literatuurlijst:

- Gevers, Liesbeth, ‘Als God op aarde. De diplomatieke precedentiestrijd tussen Frankrijk en Spanje in argumenten, 1564-1610′, in: ‘Nieuwe diplomatieke geschiedenis van de premoderne tijd’, red. Maurits Ebben en Louis Sikking, themanummer, Tijdschrift voor Geschiedenis 127 (2014) 4, 625-648.

8. Artikel in een wetenschappelijk tijdschrift

Noot, volledige vermelding:

- Harmen Meek, ‘Nieuw-Guinea als utopie. Nederlandse kolonisatieplannen 1920-1940′, Tijdschrift voor Geschiedenis 122 (2009) 3, 348-361, aldaar 359.

Noot, verkort:

- Meek, ‘Nieuw-Guinea als utopie’, 359.

In literatuurlijst:

- Meek, Harmen, ‘Nieuw-Guinea als utopie. Nederlandse kolonisatieplannen 1920-1940′, Tijdschrift voor Geschiedenis 122 (2009) 3, 348-361.

Let op! Bij een tijdschrift vermelden we zo mogelijk:

Jaargang, in dit geval 122.

Jaar dat daar bijhoort, hier 2009.

Nummer binnen die jaargang, hier 3.

7. Artikel (van één of meerdere auteurs) in een bundel met redacteurs

Noot, volledige vermelding:

- A. Agnes Sneller, ‘Reading Jacob Cats’, in: Els Kloek, Nicole Teeuwen en Marijke Huisman (red.), Women of the Golden Age. An international debate on women in the seventeenth-century Holland, England and Italy(Hilversum 1994) 21-34, aldaar 23.

Noot, verkort:

- Sneller, ‘Reading Jacob Cats’, 23.

In literatuurlijst:

- Sneller, A. Agnes, ‘Reading Jacob Cats’, in: Els Kloek, Nicole Teeuwen en Marijke Huisman (red.), Women of the Golden Age. An international debate on women in the seventeenth-century Holland, England and Italy(Hilversum 1994) 21-34.

Let op:

De volledige vermelding bevat altijd de begin- en eindpagina van een artikel en daarnaast verwijs je, zo mogelijk, naar de specifieke pagina(‘s) die je hebt gebruikt door te vermelden: aldaar gevolgd door het/de nummer(s).

Bij bundels volgt op de titel van het artikel ‘in:’ waarna de titelgegevens van de bundel komen. Bij een tijdschriftartikel laten we ‘in:’ weg.

Pagina 59 van 68

11. Artikel op website

Auteur bekend:

- Leon Mijderwijk, ‘Duitse keizer op Hollandse bodem’ (versie 15 augustus 2002), http://www.geschiedenis.nl/artikelen/03/mijderwijk.html (11 november 2009).

Instantie bekend:

- Koninklijke Bibliotheek, ‘Dossier afschaffing slavernij (1863)’ (versie 13 juni 2007), http://www.kb.nl/dossiers/slavernij/slavernij.html (11 november 2009).

Let op:

Bij artikelen op het internet noem je de auteur (als bekend), de datum van de publicatie of de versie (als bekend) en de datum van raadpleging. Neem de URL precies over.

10. Artikel in een week-, maand-, kwartaalblad of ander persorgaan

Noot, volledige vermelding:

- Ferry Biederman, ‘Damascus brengt zichzelf opnieuw schade toe’, de Volkskrant, 13 juli 2005.

Noot, verkort:

- Biederman, ‘Damascus’.

In literatuurlijst:

- Biederman, Ferry, ‘Damascus brengt zichzelf opnieuw schade toe’, de Volkskrant, 13 juli 2005.

Let op:

Als kranten via een site zijn geraadpleegd, dient steeds de URL van de gebruikte site vermeld te worden en de datum van raadpleging, zie ‘Artikel op website’.

Pagina 60 van 68

Bijzondere werken

13. Parlementaire stukken (handelingen)

Verwijzing naar plenair debat, volledige vermelding:

- Verslag der handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal (hierna:HTK) 1952-1953, 3529.

Idem, Eerste Kamer:

- Verslag der handelingen van de Eerste Kamer der Staten Generaal (hierna: HEK) 1952-1953, 1256.

Verwijzing naar plenair debat, verkort:

- HTK 1955-1956, 3524. (Of HEK bij de Eerste Kamer).

Verwijzing naar de discussie over een wetsontwerp, volledige vermelding:

- HTK 1953-1954, Bijl. A, 3200-VI Rijksbegroting, nr. 13, Memorie van Antwoord (hierna: MvA), 31.

Verwijzing naar de discussie over een wetsontwerp, verkort:

- HTK 1953-1954, Bijl. A, 3200-VI Rijksbegroting, nr. 13, MvA, p. 33.

Let op:

De Handelingen vormen een hele rijke bron, vooral ook door de vele bijlagen bij wetsontwerpen waarin vaak grote maatschappelijke thema’s diepgravend worden belicht.

Ook de meeste andere parlementen (in het buitenland) geven hun vergaderstukken uit.

Achteraan de noot kan je eventueel tussen haakjes de vindplaats nog vermelden, bijvoorbeeld Statengeneraaldigitaal, maar als je de PDF’s hebt gebruik, en dus eigenlijk de gedrukte versie, dan is dat niet nodig.

12. Verzameld werk

Noot, volledige vermelding:

- Robert Fruin, ‘Over het bewaren van het lijk voor het proces bij de Friezen’ (1886) in: Idem, Verspreide geschriften VIII (Den Haag 1903) 147-148.

Noot, verkort:

- Fruin, ‘Over het bewaren van het lijk’, 147-148.

In literatuurlijst:

- Fruin, Robert, ‘Over het bewaren van het lijk voor het proces bij de Friezen’ (1886) in: Idem, Verspreide geschriften VIII (Den Haag 1903) 147-148.

Pagina 61 van 68

16. Bronnenuitgave

Oorspronkelijke auteur bekend:

- Lodewijk Napoleon, Gedenkschriften, red. Wim Zaal (Amsterdam 1983) 190.

Zonder auteur:

- Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit VII, red. P.C. Molhuysen (’s-Gravenhage 1976).

Bronnenuitgave in een serie:

- Officiële bescheiden betreffende de Nederlandse-Indonesische betrekkingen, 1945-1950 V, 16 juli-28 oktober 1946, red. S.L. van der Wal, Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Kleine serie 41(Den Haag 1975).

15. Plaats en/of jaar van uitgave niet vermeld?

Plaats niet vermeld:

- Tienjarig bestaan der Congregatie van de Eerwaarde Zusters Ursulinen te Bergen N.H. Korte geschiedenis dezer Congregatie en prospectussen (z.p. 1908).

Jaar niet vermeld:

- J. Visser-Roosendael, De lage hoek (Haarlem z.j.).

Let op: als plaats en/of jaar van uitgave niet worden vermeld, gebruiken wij in plaats daarvan de respectievelijke afkortingen ‘z.p.’ (zonder plaats) of ‘z.j.’ (zonder jaar).

14. Niet-uitgegeven literatuur

Noot, volledige vermelding:

- Jacco Pekelder, Het klapwieken van den pruisischen arend boven onze hoofden. Bismarck, Pruisen en Nederland in de Nederlandse publicistiek, 1862-1871 (Scriptie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, Utrecht 1992) 27.

Noot, verkort:

- Pekelder, Het klapwieken van den pruisischen arend, 27.

In literatuurlijst:

- Pekelder, Jacco, Het klapwieken van den pruisischen arend boven onze hoofden. Bismarck, Pruisen en Nederland in de Nederlandse publicistiek, 1862-1871 (Scriptie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen, Utrecht 1992).

Pagina 62 van 68

Bronnen en audiovisueel materiaal

18. Bron uit een archief

Ministerie van Buitenlandse Zaken (nog niet overgedragen aan het Nationaal Archief):

- Archief ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: ABZ), 1965-1974, 2129, memorandum 2 januari 1973, Directie Europa/Midden-Europa (hierna: DEU/ME).

Nationaal Archief (NA, voorheen Algemeen Rijksarchief, ARA):

- Nationaal Archief, Den Haag, (hierna: NL-HaNA), 2.05.242, Nederlandse ambassade in Roemenië (Boekarest), 1955-1974, inventarisnummer 86, brief 12 september 1961, gezant J.H. Zeeman, Boedapest, aan minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, Den Haag.

Particuliere archiefinstelling:

- Hamburger Institut für Sozialforschung, Sammlung Ulrike Meinhof (hierna HIS, Me, U), 015, 005, brief 9 december 1976 van Wolfgang Wiedenmann, Studentenpfarrer van de Evangelische Studentengemeinde Hamburg, aan Rechtsanwalt Klaus Croissant, Stuttgart.

Privéarchief:

- Archief van de Stichting Pariteit (berustend bij Ben Buskes, Utrecht, hierna: Pariteit-archief), ordner 11A Media IV, kladversie van een interview uit voorjaar 1989 van Ben Buskes door Pieter de Lange.

Let op: vaak hebben archieven een duidelijke instructie voor verwijzingen. Als het binnen de context van ons werk kan, volgen we die.

17. Bron in een bronnenuitgave

Rapport:

- Johan Gijsbert Karel Verstolk van Soelen, ‘Rapport over de buitenlandse staatkunde der Nederlanden’ (23 januari 1829), in: H.T. Colenbrander, Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, negende deel, tweede stuk (‘s-Gravenhage 1917) 442-513, aldaar 458.

Brief:

- Brief Wellington aan koning Willem I, 30 december 1815, in: Supplementary despatches and memoranda of field marshall Arthur Duke of Wellington, red. A.R. Wellesley, second Duke of Wellington (Londen 1872) 624-625.

Brochure:

- Rote Armee Fraktion, ‘Das Konzept Stadtguerilla’, in: Rote Armee Fraktion, Texte und Materialien zur Geschichte der RAF, red. ID-Verlag (Berlijn 1997) 27-48.

Let op:

Het kan lastig zijn om naar historische documenten te verwijzen, zelfs als die in een bronnenuitgave zijn opgenomen. Zorg er in ieder geval voor dat je consequent bent en dat de lezer het document waarnaar je verwijst kan terugvinden.

Pagina 63 van 68

19. Audiovisueel materiaal

Muziek- en andere geluidsopname (van LP, CD of andere geluidsdragers):

- Mort Subite, ‘Ich liebe Ulrike’ (1980), op de verzamel-CD I’m sure we’re gonna make it. Dutch Punkrock ’77-’82, Amsterdam: Epitapth, z.j., 6486-2.

Film- of televisieopname (van DVD, videocasette of andere beelddragers):

- Paradise Now, DVD, regie Hany Abu-Assad, Volkskrant Filmfestival serie, z.p.: A-film, 2006, DS91781.

Let op:

Meestal verwijs je naar een fragment van een concert, film of andere opname: lokaliseer dat moment zo precies mogelijk door hoofdstuknummer (bijvoorbeeld ‘hst. 2′) of begin- en eindtijd (2’30”-4’15” voor een fragment van 2 minuut 30 seconden tot 4 minuut 15 seconden) te noemen.

Noem bij de verwijzing naar een online-opname altijd URL en andere gegevens die nodig zijn om de opname terug te vinden en de datum van raadpleging.

Pagina 64 van 68

5.3 Literatuurlijst

Voorbeeld literatuurlijst

Lijst met afkortingen:

Bronnen:

Gemeentearchief Maastricht (GAM)

Nationaal Archief (NA)

Bronnenuitgaven:

Rijks Geschiedkundige Publicatiën (RGP)

Tijdschriften:

Tijdschrift voor Geschiedenis (TvG)

De Negentiende Eeuw (DNE)

Literatuurlijst

Bronnen

Interrogatorien, d.d. 23 november 1689, GAM, Archief van de Brabantse Commissarissen Decideurs,

inv.nr. 743.

Bronnenuitgaven

Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen, 1945-1950 V, 16 juli – 28

oktober 1946, red. S.L. van der Wal, RGP, Kleine serie nr. 41 (Den Haag 1975).

Literatuur

Aerts, Remig, De Letterheren: liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids (2e druk;

Amsterdam 1998).

Bank, Jan e.a., 1900. Hoogtij van burgerlijke cultuur. Nederlandse cultuur in Europese context 3 (Den

Haag 2000).

Dorsman, Leen, Ed Jonker en Kees Ribbens, Het zoet en het zuur: geschiedenis in

Nederland (Amsterdam 2000).

Hooijer, J.H., ‘De toekomst van onze stam’, De Gids 4 (1882).

Kloek, Els, Nicole Teeuwen en Marijke Huisman (ed.), Women of the Golden Age. An international

debate on women in the seventeenth-century Holland, England and Italy(Hilversum 1994).

Srebotnjak, M. en M. Marolt, ‘Tito’s home page’, http://www.titoville.com/ (21 augustus 2002).

Pagina 65 van 68

5.4 Inhoudsopgave

Inhoud 3

Inleiding 4

1. Kunstverkopers in de Nederlanden ca. 1600-1800 7

· Straathandel markten en kermissen (subkopje) 9

· De professionele kunsthandel 11

2. Amsterdam. Vette jaren aan de Breestraat 27

· Rembrandt in Amsterdam 27

· Saskia’s testament 30

· Hendrickje Stoffels’ eerste jaren in Amsterdam 32

· Hendrickje Stoffels als schildersmodel 36

3. Beeldvorming rond Hendrickje Stoffels en Rembrandt van Rijn 45

· Het Rembrandtbeeld in de achttiende en negentiende eeuw

46

· Van reddende engel tot willoos slachtoffer 49

· Juridische truc of financiële noodzaak? 54

Conclusie 58

Bijlagen 60

A: Overzicht van de documenten die op Hendrickje Stoffels betrekking hebben

60

B: Namen van zeventiende-eeuwse kunstverkoopsters

62

C: Beroepen die vrouwen in het zeventiende-eeuwse Amsterdam uitoefenden 64

Pagina 66 van 68

Literatuurlijst 67

Pagina 67 van 68

5.5 Opzet

Een voorbeeld van een schematische opzet aan de hand van de probleemstelling:

‘Welke invloed had de professionalisering van de Nederlandse geschiedschrijving in de tweede helft

van de negentiende eeuw op Gilles Schotel, één van de hoofdredacteuren van het Biographisch

Woordenboek der Nederlanden?

Inleiding

Verantwoording van je onderwerp: waarom moet dit onderwerp onderzocht worden?

Welke literatuur en eventuele bronnen heb je gebruikt en onderzocht?

Het poneren van je probleemstelling.

Het beschrijven van het theoretisch kader en de methodologie.

Korte schets van de opeenvolgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 1

Het leven van Gilles Schotel

Vat in een paar zinnen het leven van Gilles Schotel samen: wanneer was hij geboren, wat is zijn

voorgeschiedenis?

Hoofdstuk 2

Historisch bedrijf in de eerste helft van de negentiende eeuw

Hoe zag dat eruit? Welke mensen hielden zich daarmee bezig? Wat werd er gepubliceerd en waarin?

Was geschiedschrijving een coherente wetenschap?

Hoofdstuk 3

Het Biographisch Woordenboek

Stel kort welke informatie je over het woordenboek nodig zult hebben.

Hoofdstuk 4

Historisch bedrijf in de tweede helft van de negentiende eeuw en het Biographisch Woordenboek

Geschiedschrijving werd een vak, gegeven aan de universiteit. Wat betekende deze

professionalisering? Hoe keken professionele historici naar een onderneming als het Biographisch

Woordenboek?

Conclusie

Dit is een beantwoording van de probleemstelling.

Pagina 68 van 68

Natuurlijk kun je in dit stadium nog niet alles invullen. Je hebt, als het goed is, wel informatie over de

verschillende aspecten van het onderzoek die je kort kunt weergeven. Ga met de opzet langs je

docent om te bespreken of dit een werkbare strategie is.

Let op: een opzet kan in de loop van je onderzoek veranderen, omdat je nieuwe informatie vindt, of

informatie die je nodig dacht te hebben, juist niet kan vinden. Bovendien kan nieuwe informatie een

ander licht werpen op het onderzoek.

Wees dan niet bang om de opzet aan te passen. Deze eerste opzet is slechts een handzame houvast

bij het onderzoek en het latere schrijfwerk.