pdf thesis ii kaartjes bibliografielib.ugent.be/.../491/086/rug01-001491086_2011_0001_ac.pdf2...
TRANSCRIPT
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
BJÖRN VANMAELE
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN afstudeerrichting INTERNATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: Prof. Dr. Hendrik COOLSAET
COMMISSARIS: Dr. Jennifer KESTELEYN
COMMISSARIS: Dr. Peter DEBAERE
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
RUSLAND EN DE EUROPESE UNIE: GEDEELD CONTINENT, GEDEELDE DOELSTELLINGEN?
aantal woorden: 24985
2
Abstract
In deze verhandeling wordt onderzocht of de waarden, belangen en doelstellingen van de twee
voornaamste actoren op het Europese continent, Rusland en de Europese Unie, verenigbaar zijn. Via
een literatuurstudie worden de hypotheses van een nieuwe Koude Oorlog en een Europa van twee
imperia getoetst. Daarbij gingen we in eerste instantie te werk door de actoren en de houding
tegenover hun periferie te belichten en de gevolgen van de recente geschiedenis voor gedeelde of
verschillende waarden nader te bekijken. Uit dit eerste deel kon besloten worden dat beide spelers
inderdaad het continent én hun periferieën delen, maar dat er van gedeelde waarden weinig sprake is.
De identiteit van beide spelers ligt bovendien nog niet vast.
Het volgende kernhoofdstuk zet de Russische en Europese belangen tegenover elkaar, en gaat dieper
in op de verschillende posities die intern leven. In de EU bestaat een hele reeks visies over hoe met
Rusland moet omgegaan worden. De conclusie is dat er wel degelijk een basis bestaat voor gedeelde
doelstellingen, maar ook belangrijke twistpunten blijven aan de orde. De retoriek van een nieuwe
Koude Oorlog is echter tijdsgebonden en overtrokken. Tot slot benadrukken enkele gevalstudies over
Oekraïne, het energiedossier en Georgië dat de mogelijkheid bestaat voor twee imperia om toch in een
gemeenschappelijk huis samen te leven.
3
Inhoudsopgave
Abstract ................................................................................................................................................... 1
Inhoudsopgave......................................................................................................................................... 3
Voorwoord .............................................................................................................................................. 5
Inleiding .................................................................................................................................................. 6
Rusland en Europa: de context ............................................................................................................ 6
De EU in beweging ......................................................................................................................... 6
Rusland in de kering........................................................................................................................ 7
Hoofdstuk 1 Probleemstelling & theoretisch kader................................................................................. 9
1.1. Een ‘Nieuwe Koude Oorlog’: gefundeerd wantrouwen? ............................................................. 9
1.2. Aanzet tot een probleemstelling ................................................................................................. 11
1.3. Theoretisch kader: twee imperia of Gemeenschappelijk Europees Huis?.................................. 11
1.4. Gerelateerde vragen en concepten.............................................................................................. 14
1.5. Methode en structuur.................................................................................................................. 16
Hoofdstuk 2 Gedeeld continent? ........................................................................................................... 17
2.1. Actoren: Rusland en zijn nabije buitenland................................................................................ 17
2.2. Actoren: de EU en haar neighbourhood ..................................................................................... 18
2.3. Twee decennia Russisch en Europees buitenlands beleid: samenwerking of confrontatie? ...... 21
2.3.1. De Jeltsin-jaren.................................................................................................................... 21
2.3.2. De periode-Poetin................................................................................................................ 22
2.3.3. Rusland en de Europese Unie.............................................................................................. 23
2.3.4. Europese strubbelingen ....................................................................................................... 25
2.3.5. Rusland vanaf Medvedev .................................................................................................... 25
2.3.6. Grote verwachtingen?.......................................................................................................... 26
2.4. Eurazië of Europa? ..................................................................................................................... 27
2.5. Over gedeelde en tegengestelde waarden................................................................................... 29
2.6. Percepties, zelfpercepties en misverstanden............................................................................... 32
2.6.1. Moderne en postmoderne machten...................................................................................... 33
2.6.2. Ring of friends – ring of foes .............................................................................................. 35
2.7. Deelbesluit.................................................................................................................................. 35
Hoofdstuk 3 Gedeelde doelstellingen?.................................................................................................. 37
3.1. Russische belangen en doelstellingen ........................................................................................ 37
3.2. Belangen van de Europese Unie................................................................................................. 39
3.3. Goede buur, verre vriend? Europese visies op samenwerking met Rusland.............................. 41
3.3.1. De EU als verlengstuk......................................................................................................... 43
3.3.2. Duitsland: Annäherung durch Verflechtung........................................................................ 44
4
3.3.3. Frankrijk: bondgenoot voor een multipolaire wereld .......................................................... 45
3.3.4. Een debat zonder uitkomst: confrontatie of appeasement? ................................................. 46
3.3.5. Verdeeldheid geëxploiteerd? ............................................................................................... 48
3.4. Stromingen op vlak van buitenlands beleid in Rusland ............................................................. 49
3.4.1. Groot-Rusland ..................................................................................................................... 49
3.4.2. Russische realistische en liberale visies op het buitenlands beleid ..................................... 51
3.5. De machtsverhoudingen: botsende belangen?............................................................................ 52
3.5.1. Botsende buffers.................................................................................................................. 53
3.5.2. Soft power en hard power: Europa van Venus, Rusland van Mars? ................................... 54
3.5.3. Een nieuwe Koude Oorlog?................................................................................................. 56
3.5.4. Mogelijke oplossingen......................................................................................................... 58
3.6. Deelbesluit.................................................................................................................................. 59
Hoofdstuk 4 Botsende belangen in de praktijk...................................................................................... 61
4.1. Oekraïne: tussen twee vuren....................................................................................................... 61
4.2. Energie: een ongelijke verhouding? ........................................................................................... 64
4.3. De kwestie-Georgië: het ware gelaat van Moskou? ................................................................... 70
Algemeen besluit................................................................................................................................... 76
Bibliografie............................................................................................................................................ 80
Bijlage 1 ................................................................................................................................................87
5
Voorwoord
Bij een masterproef hoort een woord van dank, en dat is in de eerste plaats bestemd voor professor
Coolsaet en dr. Van de Graaf om mij tijdens enkele gesprekken telkens verder op weg te zetten met
raadgevingen over thema, opzet en theoretisch kader. In het onvermijdelijk korte bestek van een
voorbereidingsprogramma en masterjaar is het niet altijd gemakkelijk om zich meteen de finesses en
gewoontes van een opleiding eigen te maken. Daarom ben ik gelukkig met de kans die ik kreeg om me
te verdiepen in een onderwerp en twee regio’s – de schijnbare antipoden Rusland en de Europese Unie
– die me al sinds jaar en dag boeien.
De tweejarige verkenningstocht in de wondere wereld van de internationale politiek was een
verrijkende ervaring, de kers op de taart van een lange reeks jaren aan de Universiteit Gent. Samen
met de opleiding geschiedenis vormden de politieke wetenschappen een mooie twee-eenheid. De
andere invalshoek gaf nieuwe inzichten, niet in het minst dankzij de talloze inspirerende colleges van
professoren en assistenten.
Een bijzondere vermelding voor mijn moeder, mijn grootouders, Jan, en mijn vriend Koen is hier ten
slotte op zijn plaats. De grillen en nukkigheden van examen- en scriptieperiodes zijn ook voor de
omgeving niet altijd even gemakkelijk te dragen. Van hen kreeg ik de nodige steun om de existentiële
vragen die al eens opdoemen tijdens zo’n universitaire loopbaan het hoofd te bieden.
6
Inleiding
Rusland en Europa: de context
De belangstelling voor de verhouding tussen Rusland en de Europese Unie is levendiger dan ooit. De
grootmacht aan de oostgrenzen van de EU verdween relatief lang uit beeld na het uiteenvallen van de
Sovjet-Unie en het ‘einde van de geschiedenis’ in 1991. Twintig jaar later heeft het Europese continent
zowel in het voormalige westelijke als oostelijke gedeelte een reeks evoluties doorgemaakt die de twee
‘blokken’ weliswaar fysiek dichter bijeen bracht door schuivende grenzen, maar politiek gezien verder
van elkaar verwijderde.
Rusland is volgens Coolsaet (2009, p. 200) als de meest klassieke onder de vier grootmachten een
buitenbeentje. Zowel China, de Verenigde Staten als Europese Unie hebben een brede machtsbasis en
vertegenwoordigen een groot aandeel in de wereldeconomie. Voor Rusland geldt dit veel minder, maar
het blijft wel een geopolitieke macht die steunt op zijn wapenarsenaal en uitgestrekte grondgebied
(Coolsaet, 2009, p. 190). Rusland is erg gevoelig voor zijn positie, wat eigen is aan een opkomende
grootmacht of een mogendheid op zijn retour (Coolsaet, 2009, p. 200). Het specifieke karakter van
Rusland betekent wellicht dat de Russisch-Europese relaties een stuk onvoorspelbaarder zijn en meer
potentieel hebben om te ontsporen, hoewel er door de intensieve grondstoffenhandel – met name in de
energiesector – een zekere mate van onderlinge afhankelijkheid bestaat.
De EU in beweging
Tijdens de jaren 1990 was de gemeenschappelijke Europese strategie vrij eenvoudig: een verzwakt
Rusland democratiseren en verwestersen (Leonard & Popescu, 2007, 21 november). Een illustratie
daarvan was de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst die van start ging in 1997 met een
looptijd van tien jaar en op Europese leest was geschoeid. De relatie met Rusland werd niet als urgent
ervaren: pas in 1995 ontstond een gemeenschappelijke grens toen Finland EU-lid werd, en van
problemen rond gasbevoorrading was tot ver in het eerste decennium van de 21ste eeuw geen sprake. In
de loop der jaren veranderde de politieke en economische situatie in Rusland echter grondig, terwijl de
EU na de uitbreidingsgolven een van haar belangrijkste machtsbronnen ten aanzien van Rusland
verloor: haar eenheid (Leonard & Popescu, 2007).
Gaandeweg is de relatie met Rusland tot een van de belangrijkste prioriteiten op vlak van
gemeenschappelijke buitenlands beleid uitgegroeid, maar tegelijkertijd zaait het thema ook
verdeeldheid en controverse. De Europese Unie is een sui generis actor, met zowel duidelijk
7
supranationale en intergouvernementele elementen. Het gemeenschappelijke extern beleid wordt
doorgaans onder de laatste categorie gerangschikt.
In de verhouding met Rusland raakten klassieke geopolitieke agenda’s verweven met schijnbaar
banale handelsdisputen. Op het eerste gezicht kunnen twee tegengestelde visies tegenover de
Russische buur onderscheiden worden, een indeling die grofweg overeenkomt met de landen van
West-Europa, die een eerder welwillende houding aannemen, versus de nieuwe Centraal-Europese
lidstaten, die deels vanuit hun historische ervaringen een zekere vooringenomenheid koesteren tegen
een zich opnieuw versterkend Rusland. Deze indeling kan verder genuanceerd worden (zie infra).
Critici (Schmidt-Felzmann, 2008; Leonard & Popescu, 2007) wijzen erop dat deze Europese
verdeeldheid een godsgeschenk is voor een klassieke grootmacht als Rusland. Een verdeel-en-heers
politiek behoeft zelfs geen inspanning: de inherente debatcultuur van de Europese verhoudingen zorgt
er schijnbaar vanzelf voor dat de lidstaten zich op cruciale punten uiteen laten spelen. Het beeld van
een onzekere, verdeelde en geblokkeerde EU overheerst. Of de hervormingen uit het Verdrag van
Lissabon beterschap brengen, blijft op dit moment koffiedik kijken.
De EU wordt bovendien niet altijd serieus genomen in de wereld van high politics, waardoor stemmen
opgaan om ook militair sterker te staan. Soft power, het Europese handelsmerk, wordt soms overschat:
van zodra het meest nabije buitenland (met uitzicht op EU-lidmaatschap) verlaten wordt, is soft power
van weinig tel meer (Hyde-Price, 2006).
Rusland in de kering
Na de initiële westerse zelfgenoegzaamheid, luidden enkele sleutelgebeurtenissen een nieuwe kijk op
Rusland in. De geleidelijke koerswijziging van Moskou werd voor het eerst duidelijk in de late jaren
negentig na de vervanging van de ‘atlantische’ buitenlandminister Andrej Kozyrev door de meer
‘Euraziatisch’ ingestelde Jevgeni Primakov (Bezemer & Jansen, 2008, p. 365). De onenigheid
kristalliseerde zich duidelijk rond de kwestie-Kosovo in 1999: Rusland protesteerde fel tegen de
NAVO-operatie, maar moest onmachtig toekijken. Kosovo zou echter blijven verder etteren en tien
jaar later gevolgen hebben voor Georgië.
Het was de assertieve houding van Vladimir Poetin, vooral tijdens zijn tweede ambtstermijn, die voor
behoorlijk wat zenuwachtigheid in EU-middens zorgde: de verdachte overlijdens van Russische
dissidenten als Politkovskaja en Litvinenko, de onenigheid rond Georgië, de kwestie-Kaliningrad na
de uitbreiding, concurrentie tussen nabuurschapsbeleid en invloedszones, de afwijzing van het Energy
Charter Treaty en vooral de tot de verbeelding sprekende opeenvolgende gascrisissen hebben een
8
indruk nagelaten van duidelijk verslechterende relaties. Dit klimaat wordt aangewakkerd door eerder
pessimistische analyses, zowel in de journalistieke als academische wereld.
Anderzijds slaan heel wat commentatoren toch nog steeds een meewarige toon aan als Rusland
vandaag in beeld komt: een wereldmacht op zijn retour met een vergrijzende bevolking, geplaagd door
drankzucht en ziektes: het zijn maar enkele van de vaak gebruikte beelden, een erfenis van het Jeltsin-
tijdperk (Eberstadt, 2009; Bezemer & Jansen, 2008, p. 391).
Ondanks de duidelijke reaffirmatie van de Russische macht in het eerste decennium van de 21ste eeuw
willen velen volgens Edward Lucas, auteur van De Nieuwe Koude Oorlog, de ongemakkelijke
waarheid niet zien: Rusland staat er weer, en de nieuwe nationale beweging wordt door een groot deel
van de bevolking enthousiast gedragen (Lucas, 2008, 5 februari). Moskou maakt zonder omwegen
duidelijk dat het zijn invloedssfeer terugwil (Debski, 2008, 30 oktober).
Naast de talrijke belijders van beide visies – Russische ondergang versus te duchten heropstanding –
zijn er ook tegenstemmen die het interdependente karakter van de Russisch-Europese relatie
benadrukken. De soep wordt met andere woorden niet zo heet gegeten als ze wordt opgediend.
Pessimisten werden in hun visie gesterkt door de korte maar brutale oorlog in Georgië, terwijl
optimisten kort daarna verwezen naar de economische en financiële crisis die Rusland niet spaarde, en
de politici aldaar weer tot rede zou brengen.
In deze verhandeling zullen de tegenstellingen verder belicht worden. Ter verduidelijking dient nog
vermeld dat de termen Europa, Europese Unie, Unie en EU door elkaar gebruikt worden om al te veel
herhaling te vermijden. Voorts worden Russische eigennamen worden in Nederlandse transcriptie
weergegeven, tenzij het om verwijzingen naar auteurs van Engelstalige artikels gaat. In dat geval
wordt de Engelse schrijfwijze behouden.
9
Hoofdstuk 1 Probleemstelling & theoretisch kader
1.1. Een ‘Nieuwe Koude Oorlog’: gefundeerd wantrouw en?
De laatste jaren is het populaire beeld ontstaan van een perfide Russische regering die in het Kremlin
een masterplan heeft uitgebroed om Europa opnieuw te ‘finlandiseren’, en deze keer niet enkel het
oostelijke deel. Deze visie wordt uitgewerkt door Edward Lucas, auteur van De Nieuwe Koude Oorlog
(2008). Lucas maakt brandhout van de resterende democratische opsmuk in het Russische politieke
bestel en schildert een portret van een land op ramkoers met het Westen, met een heruitgave van de
Koude Oorlog tot gevolg. De Europese Unie ligt door haar energieafhankelijkheid als eerste in de
vuurlijn.
Na de machtsovername van Vladimir Poetin behoorden de gênante optredens van Boris Jeltsin tot het
verleden, maar tegelijk begonnen meer en meer alarmerende berichten over mensenrechten en
politieke wantoestanden Europa te bereiken. Vooral de gascrisissen van 2006 en 2009 deden het
wantrouwen in menig (koude) Europese huiskamer groeien en droegen zo bij tot de veranderde
perceptie. Dit gaf sindsdien de Rusland-sceptische analisten meer gehoor.
De nieuwe Koude Oorlog geeft een uitgebreide versie van deze visie weer. Hoewel het boek van 2008
dateert, een dieptepunt in de Russische betrekkingen met zowel Europa als de VS, blijft het relevant
voor de huidige perceptie van de betrekkingen tussen Rusland en de EU. De oorlog in Georgië blijft
nazinderen en van tijd tot tijd liggen er nog altijd crisissen op de loer, zoals het korte gasconflict met
Wit-Rusland in juni 2010 bewees: Polen en Litouwen kwamen meteen met gastekorten te zitten, en het
waarschuwingssysteem bleek nog niet optimaal (Rettman, 2010, 24 juni).
Volgens Lucas (2008, p.18) heeft Rusland voorgoed de doelstelling laten varen om een ‘normaal’ land
te worden, wat op termijn zowel voor Rusland zelf als voor het Westen een bedreiging is. Hij bestrijdt
de stelling dat het tijdperk van ideologische gevechten al lang afgelopen is: Poetin heeft met zijn idee
van soevereine democratie – een geheel eigen interpretatie van de rechtsstaat – opnieuw een
ideologische troef in handen. Het ideeënconflict speelt zich af tussen ‘wetteloos Russisch
nationalisme’ en ‘op wet en recht gebaseerd westers multilateralisme’. Het strijdtoneel om de nieuwe
concepten en doelstellingen uit te testen is in dit model onmiskenbaar Oost-Europa, en het
voornaamste wapen energie. De nieuwe Koude Oorlog is volgens Lucas een strijd om marktaandeel.
In plaats van met bommen en uranium wordt er gevochten met geld, grondstoffen, diplomatie en
propaganda. Verderop houdt de auteur er toch de schrik in voor die bommen: Rusland zou een
reusachtige, met kernkoppen bewapende versie van Saoedi-Arabië worden, uit op het zaaien van
verdeeldheid en invloed in het Westen. Instellingen als de EU, als moderne en multilaterale instituties
10
waar gemeenschappelijke regels en belangen boven de nationale gaan, botsen op onbegrip. Nog altijd
in dezelfde visie denkt het Kremlin op buitenlands politiek vlak in zero-sum termen: wat goed is voor
een ander land is automatisch slecht voor Rusland. Belangrijk voor de nuisance value van Rusland
voor andere staten is de olieprijs. Lucas legt de grens op 75 USD per vat; vanaf die prijs kan het
Kremlin zich als een supermacht gedragen.
Waarden en identiteit spelen een belangrijke rol in de hoofden van Ruslands politieke leiders, maar
deze worden door Lucas negatief geëvalueerd. Na de politieke ‘bazaar’ van jaren 1990 moest naar een
nieuwe identiteit gezocht worden. Het oude debat tussen slavofielen en verwesteraars kwam weer op
de proppen. Poetin brouwde een onthutsende cocktail van onverwerkte nostalgie naar de sovjettijd en
de grootmachtstatus, maar ook naar de tsarentijd, Euraziatische ideeën en zelfs het stalinisme, volgens
Lucas een bron voor de huidige xenofobie en het autoritarisme. In de geschiedenisboeken werd deze
episode stilzwijgend gerehabiliteerd. Geschiedenis is immers een belangrijk onderdeel van de nieuwe
ideologische oorlog. In het Westen is daar volgens Lucas weinig aandacht voor, terwijl de ex-
satellietstaten van Rusland dit revisionisme wel degelijk vrezen. Leonard en Popescu (2007, p. 21)
onderscheiden revisionistische tendensen op zowel geostrategisch, politiek als economisch vlak.
Poetin noemde in 2005 de ineenstorting van de Sovjet-Unie niet voor niets de grootste geopolitieke
catastrofe van de twintigste eeuw. Historisch geheugenverlies noemt Lucas kenmerkend voor het
Poetin-tijdperk, wat deels Poetins aantrekkingskracht bepaalt. Een subtiele persoonlijkheidscultus en
andere methodes die herinneren aan de Sovjet-Unie, zoals de gedwongen opname van dissidenten in
psychiatrische instellingen, maken de dienst uit. Het belangrijkste wapen in Kremlinarsenaal is de
beschuldiging van ‘extremisme’ (Whitmore, 2010, 26 april).
Nationale waarden worden in deze visie tegenover westerse geplaatst en wie contacten heeft met het
Westen wordt het leven zuur gemaakt. Lucas (2008, p. 143) onderscheidt vijf punten van de nieuwe
ideologie in wording: patriottisme en exceptionalisme; historisch revisionisme; xenofobie en
antiwesters denken; religie en ten slotte centralisatie. Het eerste onderdeel komt wel bij meer
grootmachten voor, de andere zijn problematischer. Vladimir Soerkov, hoofd ideologie van het
Kremlin, lanceerde zelf de begrippen verticale macht, supermachtstatus en dictatuur van de wet, vaak
door de Russische leiders gehanteerd.
De centralisatie-ideologie maakt macht onvoorspelbaar, inefficiënt en zonder verantwoording, aldus
Lucas (2008, p. 150). Dit brengt meteen nog meer zwakke punten mee: verkiezingen moeten telkens
opnieuw gemanipuleerd worden, investeerders zijn schuw door de onduidelijke eigendomsrechten, de
‘troonopvoling’ is problematisch door het ontbreken van legitimiteit en de voornaamste sociale
veiligheidsklep verdwijnt als pluralisme verdwijnt.
11
Het autoritaire staatskapitalisme, ondersteund door de ideologie van soevereine democratie, leidt er
volgens de auteur zelfs toe dat Rusland in fascistische richting evolueert: enkel het presidentschap doet
er nog toe, alle andere instellingen zijn quantité négligeable. Precies om deze reden wordt soevereine
democratie gepredikt: het is de gemakkelijkste manier om aan de macht te blijven.
1.2. Aanzet tot een probleemstelling
Deze hypothese van het Russische masterplan loopt als een rode draad door het boek van Lucas.
Vraag is of dat soort sinistere voornemens op de werkelijkheid berusten. Mogelijk is de buitenlandse
politiek van Rusland genuanceerder dan verwacht en is een confrontatiepolitiek niet noodzakelijk aan
de orde. Aan de hand van een analyse van de machtsverhoudingen, de belangen van zowel Rusland als
de EU en de theoretische scholen proberen we klaarheid te brengen in de kwestie of hun doelstellingen
al dan niet te verzoenen zijn.
Met andere woorden: kunnen we stellen dat de al dan niet schijnbare waarden- en
belangentegenstellingen tussen Rusland en de Europese Unie te overbruggen zijn?
1.3. Theoretisch kader: twee imperia of Gemeenschap pelijk
Europees Huis?
Het mag duidelijk zijn dat de EU er een ongemakkelijke relatie met Rusland op na houdt. Andere
buurregio’s van Europa bevinden zich in een verschillende positie: met uitzondering van Turkije
hebben ze nooit de status van grootmacht gehad of behoorden ze zelfs tot de koloniale imperia van
Europese mogendheden. In het geval van Rusland daarentegen heeft de Unie te maken met een
revisionistische grootmacht die ambities koestert op het Europese toneel. Het is derhalve moeilijker
om deze verhouding vanuit de klassieke liberaal-institutionele logica te benaderen, de meest gebruikte
theorie voor Europese integratie en uitbreiding naar de buurlanden. Rusland kan en wil immers niet
opgeslorpt worden (Emerson, Aydin, De Clerck-Sachsse, Noutcheva, 2006, p. 10).
In Moskovitische cenakels voeren realistische theoretische benaderingen van de wereldpolitiek de
boventoon (Shakleyina & Bogaturov, 2004). Deze visies vormen geen monoliet, en ook andere
stromingen dan het realisme blijven hun eigen leven leiden. Een overzicht volgt verder. De meer
realistische visies die door de ideologen in het Kremlin gehanteerd worden, betekenen niet
noodzakelijk dat Rusland onvermijdelijk op conflict afstevent met zijn buren. Machtsbalans en
invloedssferen zijn even belangrijke onderdelen, die mits overeenkomst op een vreedzame manier tot
12
stand kunnen komen. Het is dus niet zo eenvoudig om de buitenlandse politiek van Rusland louter tot
een beleid van confrontatie te herleiden.
Toch is er nood aan een kader om de snelle opeenvolging van gebeurtenissen aan te toetsen. Een
mogelijk uitgangspunt is een paradigma van Michael Emerson, onderzoeker aan het Centre for
European Policy Studies. Emerson (2001) ziet twee mogelijke, tegengestelde, richtingen voor de
relaties tussen Rusland en de Europese Unie: enerzijds het aloude Gemeenschappelijk Europees Huis
van Gorbatsjov, een wereld van convergerende waarden, liberale democratie en markteconomie, en
anderzijds het Europa van twee imperia, met twee expansieve kernen die uiteindelijk in botsing
komen. Aansluitend bij dit laatste model het gaven we al een overzicht van het Nieuwe Koude Oorlog-
paradigma van Edward Lucas.
De Europese Unie wordt gewoonlijk niet als een imperium beschouwd. Toch onderscheidt Emerson
enkele typische kenmerken, soms in een pril stadium: het multi-etnische karakter, het almaar
uitdijende territorium, vrij intern verkeer maar goed beveiligde buitengrenzen, een eigen parlement en
hooggerechtshof, een economische en monetaire unie en een gemeenschappelijk buitenlands- en
veiligheidsbeleid. Ook het onderhouden van bilaterale in plaats van multilaterale relaties met de
buurlanden zou een typisch kenmerk zijn. Een nieuwigheid in historisch opzicht is het democratische
karakter van het kern-imperium: in de wereldrijken uit het verleden was inspraak vrijwel onbestaande.
Tegenover de EU staat dan de grootmacht Rusland als andere pool op het Europese continent. Al sinds
het uiteenvallen van de Sovjet-Unie voelen leiders zich ongemakkelijk tot rancuneus over het verlies
aan imperiale status. Boris Jeltsin probeerde dit enigszins te herstellen door op een unie met Wit-
Rusland aan te sturen; Vladimir Poetin ziet de heropbouw grootser: volgens Emerson (2001, p. 5)
beslaat zijn ambitie de hele voormalige Sovjet-Unie, behalve de Baltische staten. Anti-Russische
oppositie in deze invloedszone wordt zo veel mogelijk tegengewerkt.
Twee toekomstscenario’s kunnen uit deze theorie voortvloeien: enerzijds een gebrek aan strategisch
partnerschap tussen Rusland en de EU, met uitgesproken en elkaar uitsluitende invloedszones;
anderzijds een samenwerking gebaseerd op gemeenschappelijke regels voor het overlappende nabije
buitenland.
De onderlinge relatie wordt in Emersons model verder gecompliceerd door evoluties binnenin de
invloedssfeer van beide imperia. Daar staat het concept van de nationalising state, vatbaar voor
agressief nationalisme en fel verdedigen van de pas verworven soevereiniteit, tegenover het Europa
van vervagende staten. Dit laatste past in de visie op de EU als postmoderne identiteit, waar het lokale,
regionale, nationale, Europese en mondiale niveau interageren. Idealiter nemen de Centraal- en Oost-
13
Europese landen dit model over, dat volgens Emerson overigens beter gepast is in landen met een
complexe etnische mozaïek.
Emerson (2001) wijst voorts op vijf mogelijkheden voor het grensgebied tussen beide imperia. In het
beste geval hebben we te maken met duidelijke grenzen (Finland-Rusland is het enige voorbeeld); ten
tweede met overlappende periferieën (Kaliningrad, de Russische minderheden in het Balticum); een
volgende optie zijn integrerende periferieën (Wit-Rusland naar Moskou, de Balkan naar Brussel); ook
verdeelde periferieën (Oekraïne, Moldavië, de bevroren conflicten in de Kaukasus) behoren tot de
mogelijkheden; en ten slotte secessionistische periferieën (Tsjetsjenië in het geval van Rusland,
Denemarken en het Verenigd Koninkrijk die de EU ontrouw worden).
Wanneer zorgen deze overlappende invloedssferen voor een botsing tussen Rusland en Europa?
Emerson (2001, p. 17) ziet een mogelijkheid om confrontatie af te wenden wanneer
gemeenschappelijke belangen gevonden worden. Praktisch gezien kan beter gewerkt worden zonder
alles omvattende en inflexibele verdragen, maar stap voor stap via specifieke beleidsdomeinen om
uiteindelijk tot een strategisch partnerschap te komen (Emerson, Tassinari & Vahl, pp. 78-86). Edward
Lucas (2008) heeft deze hoop in zijn analyse enkele jaren later al opgegeven. Zijn hierboven
beschreven nieuwe Koude Oorlog heeft als doel de invloed in en op Europa vergroten en een droit de
regard krijgen over het voormalige sovjetrijk. Het Oost-Europese strijdtoneel wordt in Lucas’ visie
bewerkt met een belangrijk wapen, energie, en gelegitimeerd door de ideologie van soevereine
democratie (Lucas, 2008, p. 22-29).
Een variant van de tegenstelling tussen Gemeenschappelijk Europees Huis en het Europa van Twee
Imperia is het contrast tussen het Regions & Empires versus Markets & Institutions model, uitgewerkt
door het Nederlandse Clingendael-instituut (2004). De eerste theorie veronderstelt een wereld
opgedeeld in ideologisch en politiek afgesloten regionale blokken met elk hun invloedssfeer. Europa
zal in dit schema moeite hebben om zich verder uit te breiden of om interne verschillen tussen de
lidstaten het hoofd te bieden. Rusland daarentegen zal verder proberen om zijn dominantie te vestigen
over zijn nabije buitenland, met behulp van de gaspolitiek (Clingendael, 2004, pp. 91-93). In het
Markets & Institutions model daarentegen raakt de wereld gestaag geïntegreerd. Conflicten worden
door internationale organisaties opgelost. Europa zou in deze visie slagen in zijn opzet om de
neighbourhood te integreren en zelfs Rusland dichterbij te brengen. In Rusland zou gas en olie
volledig aan de markt overgelaten worden, terwijl pogingen om Eurazië te beheersen gestaakt worden
(Clingendael, 2004, pp. 95-97).
14
1.4. Gerelateerde vragen en concepten
Deze aansluitende paradigma’s van elkaar confronterende versus integrerende machtsblokken roepen
een aantal vragen op. Zitten we inderdaad in een logica van confrontatie, een nieuwe Koude Oorlog?
Of verbergt dat populaire beeld van onder meer Edward Lucas andere, meer valabele benaderingen
van interdependentie en zelfs samenwerking?
Andere inzichten kunnen op de Russisch-Europese relaties toegepast worden. Hebben we wel te
maken met een zero-sum-game waarin de EU door zijn verdeeldheid aan het kortste eind trekt? Het
idee van imperium Europa wordt tegengesproken door visies over een EU die zich noodgedwongen
niet als een klassieke grootmacht gedraagt, en zich meet een ander rolconcept aanmeet (Orbie, 2008;
Tocci, 2008). Maar is dit Civilian of Normative Power Europe geen handige manier om zijn zwakte te
verdoezelen? De vele rolconcepten kunnen niet verbergen dat soevereine staten een belangrijke rol
blijven innemen in de huidige wereldorde, een visie die ook door opkomende grootmachten als China
verdedigd wordt. Over een sui generis actor als de EU, het unidentified political object van Jacques
Delors, valt daardoor nog veel te discussiëren.
Om te begrijpen of de Russische ideologie van soevereine democratie niet onvermijdelijk tot een
botsing van belangen en waarden leidt is het nuttig om de voorgeschiedenis van samenwerking of
confrontatie na te gaan. Is Rusland een even gecompliceerde actor als de EU? De laatste twee decennia
van zijn geschiedenis zijn in elk geval cruciaal geweest voor het bepalen van percepties en
misverstanden. De theorie van het ‘vernederde Rusland’ (Moïsi, 2008, p. 188) kan inzicht bieden in
een welbepaalde manier van handelen die vreemd is aan de meeste Europese landen, waar
revanchisme in de nevelen van de geschiedenis verdwenen lijkt. Daarop voortbouwend is de vraag in
hoeverre ‘westerse’ waarden ooit nog voet aan de grond kunnen krijgen in Rusland. Sterker zelfs, de
kwestie of Rusland wel Europees is of een ‘Euraziatische’ entiteit is, komt met de regelmaat van de
klok bovendrijven.
Een eclectische benadering kan bijgevolg zinvol zijn. Zo kunnen constructivistische ideeën helpen bij
het analyseren van de collectieve Russische gemoedstoestand en de implicaties ervan voor het
buitenlands beleid. Een van de gevaren van de Russisch-Europese relatie schuilt precies in het
statusgevoelige karakter van het huidige Rusland. Het gevoel van vernedering na het (tijdelijke) einde
van zijn grootmachtstatus wordt stilaan verwerkt, maar er blijven twijfels over de werkelijke macht
van Rusland: een eenzijdige economie, corruptie, demografische crisis, verouderde militaire macht,
een onaantrekkelijk maatschappelijk model en een gebrek aan soft power. Zoals wel meer opkomende
of afkalvende grootmachten (denk aan Pruisen of Oostenrijk) is Rusland volgens Coolsaet (2009, p.
200) erg gevoelig voor zijn status als grootmacht en de erkenning ervan door andere wereldspelers.
15
Deze psychologische behoefte aan affirmatie maakt het gedrag van het Kremlin als zwakste van de
grote mogendheden extra onvoorspelbaar: het is daardoor waarschijnlijk dat de relatie tussen Rusland
en zijn meest nabije buitenland, namelijk Europa, in de toekomst nog sterk zal blijven fluctueren
(Coolsaet, 2009, p. 200).
Hoe Europa moet reageren is een andere vraag. Diverse visies keren telkens terug: samenwerken met
Rusland of een assertievere houding aannemen. Beide kunnen met realistische argumenten verdedigd
worden, wat meteen de moeilijkheid van deze theoretische benadering aangeeft. Het klassieke
Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid staat vrij zwak en wordt geplaagd door
onenigheid tussen atlantici en lidstaten die een sterk Europees buitenlands beleid willen uitbouwen
(Vos, 2008, p. 110). Enkele nieuwe lidstaten situeren zich, onder meer door een bijwijlen virulent anti-
Russisch gevoel, in de eerste groep. Deze interne verdeeldheid doet het deels onterechte imago
ontstaan van economische reus, politieke dwerg en militaire worm (Vos, 2008, p. 103). Vraag is of
Rusland gebruik maakt van deze divergenties, en of het mogelijk is om enige consistentie te ontdekken
in het Europees Ruslandbeleid.
Als het Europese buitenlands beleid meestal een spreidstand is, dan behoeft bij uitstek het
energiedossier een heuse grand écart. De belangen van de Europese landen lijken onderling sterk
uiteen te lopen. Maar is dit wel zo? De gasafhankelijkheid verschilt inderdaad enorm van land tot land,
wat de verleiding in Moskou voor een divide et impera beleid groot maakt. Wordt de strategie daar
wel ingegeven door energie-economische rationaliteit? En heeft een assertief antwoord vanuit Europa
dan wel zin, of kan de grote buur beter zo veel mogelijk ingebed worden via vrijhandel en
investeringen die tot wederzijdse afhankelijkheid moet leiden? Liberale theoretici zullen stellen dat de
enige manier om succesvol invloed te hebben op de buitenlandse politiek van een ander land
economische inbedding is. Maar is dit wel zo eenvoudig te verwezenlijken in het geval van Rusland?
De spreekwoordelijke stok, zoals die tegen Servië gebruikt werd, is geen optie in het geval van
Rusland, zodat enkel de ‘wortel’ overblijft. Hiervoor is een sterke Europese economische macht
vereist. Voorstellen rond vrijhandel en visa zijn mogelijkheden die de Russische financiële en
economische belangen voldoende groot kunnen maken om avonturen onaantrekkelijk te laten worden.
Een belangrijke sleutel tot politiek beleid met betrekking tot Rusland is energie, maar Moskou is
voorlopig geen vragende partij voor hervormingen. Een andere cruciale factor zijn de Duits-Russische
verhoudingen, gezien de grote activiteit van Duitse bedrijven in Rusland. Maar moet de EU heil
verwachten van Duitsland?
Optimisten vrezen minder voor een scenario van dreiging en confrontatie. Hebben de financieel-
economische schokken en de gewijzigde energiemarkt dan niet voor een fundamenteel andere situatie
16
gezorgd? En bovendien staat in Rusland nu toch Dmitri Medvedev aan de top, die liberale accenten
legt, of bewijst hij enkel lippendienst aan het internationaal recht? Zijn vijfdelige internationale
‘doctrine’ bevat zowel hoopgevende als verontrustende punten. Maar wat met de inval in Georgië drie
maanden na zijn aantreden?
Tal van nieuwe begrippen zijn de laatste jaren geïntroduceerd of nieuw leven ingeblazen. Van
soevereine democratie tot normatieve macht Europa, wederzijdse afhankelijkheid, verticale macht,
nieuw tsarisme en dictatuur van de wet. De actoren, hun waarden en belangen staan in deze
verhandeling centraal. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de vraagstukken rond de overlappende
periferie, in het bijzonder Oekraïne, en rond de cruciale energiepolitiek. Bestaat de mogelijkheid dat
Rusland zich alsnog inschakelt in het Markets & Institutions-model, of blijft de geopolitieke
benadering domineren?
1.5. Methode en structuur
Aan de hand van een literatuurstudie gaan we na welke bedoelingen en ideeën er achter de Russische
politiek zitten. Het thema heeft een hele reeks publicaties gegenereerd, waaruit noodgedwongen een
beperkte keuze moet gemaakt worden om diverse ideeën te toetsen.
Allereerst gaan we in op het eerste deel van onze titel: gedeeld continent? Geografisch bestaat er
weinig discussie over het feit dat Ruslands belangrijkste landsgedeelte tot Europa behoort, op
waardenniveau is dit al veel minder duidelijk. De discussie tussen Eurazië of Europa heeft een lange
traditie in Rusland zelf, en ook in het Westen bestaat de neiging om Rusland bij het oosterse kamp in
te delen, wat teruggaat op de Byzantijnse erfenis (von der Dunk, 2003, p. 71). We houden beide
actoren nader tegen het licht en geven een overzicht van samenwerking of confrontatie tot nu toe.
Percepties over zichzelf, geschiedenis en toekomst zijn van cruciaal belang om de handelingen te
begrijpen.
Het tweede deel moet verder uitsluitsel brengen over de belangrijkste onderzoeksvragen. Europese en
Russische belangen worden tegen elkaar afgezet om inzicht te krijgen in de vraag of samenwerking
überhaupt mogelijk is. Belangrijk op vlak van machtsverhoudingen zijn de diverse stromingen binnen
de twee blokken, zoals het debat tussen confrontatie en appeasement. Tot slot worden de eventuele
botsende belangen tegen het licht gehouden.
In het laatste hoofdstuk proberen we via gevalstudies over Georgië, Oekraïne en de energiepolitiek te
achterhalen hoe het zit met dat masterplan dat Edward Lucas zijn Rijk van het Kwade toeschrijft, en de
toekomst van het twee imperia-model versus het Gemeenschappelijk Europees Huis.
17
Hoofdstuk 2 Gedeeld continent?
2.1. Actoren: Rusland en zijn nabije buitenland
At the bottom of the Kremlin's neurotic view of world affairs is a traditional and instinctive Russian sense of
insecurity - George Kennan, Long Telegram
Het bliksemsnelle uiteenvallen van de Sovjet-Unie betekende voor Rusland een plotse toename van
het aantal buurlanden. De term nabije buitenland komt van toenmalig buitenlandminister Andrej
Kozyrev, die ondanks zijn liberaal getinte denkbeelden toch wilde benadrukken dat deze landen
binnen de Russische invloedssfeer vielen (Bezemer & Jansen, 2008, p. 363). De fictie van een unie
werd door middel van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) even in stand gehouden.
Tijdens de jaren negentig werd dit GOS weliswaar een los samenwerkingsverband, maar Moskou
schrok er niet voor terug om tussen te komen in Nagorno-Karabach, Abchazië, Zuid-Ossetië en
Transnistrië, en behield ook militaire basissen, onder meer op de Krim.
Sinds de eeuwwisseling is Rusland nog veel explicieter over de manier waarop het zijn buurlanden
bekijkt. Emerson (2001, p. 5-6) citeert Dugin en Federov, die onverbloemd praten over een
invloedssfeer die het hele post-sovjet territorium omvat.
Rusland is de laatste jaren erg actief in zijn nabije buitenland. Allerlei middelen worden ingezet om de
verloren invloed te herwinnen of te bevestigen: steun aan plaatselijke ngo’s en politieke partijen,
promotie van het concept van soevereine democratie, dat aantrekkelijk is voor weinig democratisch
ingestelde leiders in de regio, en zelfs geweld in het geval van Georgië (Popescu, Leonard & Wilson,
2008, p. 3).
Oekraïne is de voornaamste testcase voor het welslagen of mislukken van deze interventionistische
politiek. Sinds het aantreden van Viktor Janoekovitsj als president (2009) wordt in Kiev opnieuw een
eerder pro-Russisch beleid gevoerd. Toch blijft de Oekraïense president voorzichtig. Zo keurde hij een
fusie van de nationale gasmaatschappij Naftogaz met Gazprom niet goed (BBC News, 2010, 17 mei).
Het blijft een verdeeld land waar politici moeten schipperen tussen oost en west, zowel intern als in de
ruimere regio.
Uit een analyse van de Russische Nationale Veiligheidsstrategie tot 2020 blijkt nog maar eens dat het
nabije buitenland een belangrijke plaats inneemt in het Russisch buitenlands beleid (Dimitrakopoulou
& Liaropoulos, 2010). De hegemonie in de achtertuin vestigen of behouden is een topprioriteit.
18
Rusland heeft er grote belangen en wil er bijgevolg stabiliteit verzekeren. Om dat te bereiken dienden
lokale conflicten vermeden te worden, en de Russische grenzen beter beschermd. In een ander
Russisch beleidsdocument, het Foreign Policy Concept, worden collectieve acties verkozen, maar het
recht om unilateraal te handelen behoudt Rusland zich voor wanneer nationale belangen in het geding
zijn (Dimitrakopoulou et al., 2010).
Dit botst ongetwijfeld met Europese benaderingen, maar toch is de veiligheidsstrategie breed genoeg
om raakpunten te vinden. Het nabije buitenland zal allicht problematisch blijven, maar op vlak van
economische groei, technologische vooruitgang, onderwijs, milieu, levensstandaard kunnen beiden op
zoek gaan naar gedeelde doelstellingen. Het is nieuw voor een Russisch veiligheidsdocument om de
definitie van veiligheid zo breed te maken. Een klassieke benadering zou de nadruk vooral op het
militaire luik leggen, aldus Dimitrakopoulou en Liaropoulos (2010). Ook William Zimmerman (2009)
leerde uit zijn bevraging van de Russische elite dat het GOS een belangrijke rol blijft spelen in de
conceptie van Ruslands geografische bereik, al is de bereidheid om naar een hereniging te streven
sterk afhankelijk van verwachtingen over de energieprijzen.
De tijd dat de Europese Unie in het Kremlin vrij welwillend werd bekeken is voorbij. In tegenstelling
tot de NAVO, waarvan de uitbreiding met forse taal werd afgekeurd, werd de EU niet gezien als
bedreiging maar als helpende hand voor modernisering (Bordachev, 2005, p. 56). De toon in Moskou
veranderde echter merkelijk na de Europese Drang nach Osten in 2004. De Unie deinde uit tot de
grenzen van de Russische invloedssfeer, en begon zich er ook actief in te mengen via het Europees
Nabuurschapsbeleid en later het Oostelijk Partnerschap (zie kaart, bijlage 1). Rusland vindt dat de
landen in kwestie te veel voor een ‘keuze’ gesteld worden tussen oost en west, en dat zint Poetin en de
zijnen niet (The Economist, 2010, 27 februari).
Net zoals een NAVO-uitbreiding naar Oekraïne en Georgië in de ogen van Rusland een red line is
(Dimitrakopoulou & Liaropoulos, 2010), lijkt een eventuele volgende uitbreidingsgolf van de EU
evenmin iets waarop het Kremlin zit te wachten. Een mogelijke integratie van Rusland in de Europese
Unie, als drastische oplossing voor alle onenigheid, is al helemaal niet aan de orde. Volgens Von der
Dunk (2003, p. 240) komt dat goed uit voor Europa: de uitbreiding heeft letterlijk en figuurlijk zijn
grenzen bereikt. Rusland integreren zou in zijn visie het hele project onderuithalen.
2.2. Actoren: de EU en haar neighbourhood
De EU heeft een heus institutioneel kader uitgewerkt voor haar ‘buurlanden’. Het Europees
Nabuurschapsbeleid (European Neighbourhood Policy, meestal afgekort tot ENP) werd uitgedacht om
de relaties met landen zonder uitzicht op lidmaatschap, of op zijn minst met heel lage prioriteit, te
19
ordenen (Cini & Pérez-Solórzano Borragán, 2010, p. 433). De Balkanlanden zijn er dus niet bij
betrokken; Oost-Europa, de Kaukasus en de mediterrane staten wel (zie kaart, bijlage 1). Bedoeling
was van meet af aan om een ring of friends te creëren rond de EU, om spill-over van instabiliteit tegen
te gaan (Khasson, Vasilyan & Vos, 2008, p. 217). Dit beleid schept een kader voor relaties met de
buren waarin de EU het verschil kan maken. In haar Country Strategy Paper voor Rusland doet de
Europese Commissie uit de doeken hoe het Europees Nabuurschapsbeleid en de Europese
Veiligheidsstrategie elkaar moeten versterken (Europese Commissie, s.d.). Dat klassieke
veiligheidsaspect stelt ondertussen nog altijd niet veel voor omwille van vaagheid over de precieze
doelstellingen (Biscop, 2010). De discussie over welk soort actor de EU zou moeten zijn hangt
hiermee samen. Er bestaat onduidelijkheid hoe de Unie zichzelf ziet, en of de defensiepoot nu wel of
niet versterkt moet worden. Biscop (2009, pp. 17-20) ziet geen tegenstelling tussen rolconcepten als
normatieve of civiele macht en een activistisch extern beleid, of moderne machtspolitiek. Tot nader
order zal het ENP het echter vooral van economische benaderingen moeten hebben.
Khasson, Vasilyan en Vos (2008, p. 220) noemen het ENP een voorbeeld bij uitstek van Civilian
Power Europe: de hoofddoelstellingen zijn het verspreiden van democratische waarden en het brengen
van stabiliteit en welvaart. Daartoe wordt de wortel gebruikt en de stok geschuwd, want een militaire
component ontbreekt. Het probleem blijft echter dat het ontzeggen van uitzicht op lidmaatschap de
betrokken landen mogelijk demotiveert. Daarom valt het af te wachten of dit kader lang zal
standhouden, dan wel een transitiestadium is voor weer een ander type partnerschap (Peters, Rood &
Gromadzki, 2009, p. 22).
De landen in kwestie waren kritisch over het amalgaam van staten dat onder de vleugels van het
Europees Nabuurschapsbeleid viel. Hieraan tegemoetkomend werd in 2009 het Oostelijk
Partnerschap boven de doopvont gehouden, mét behoud van het ENP (COM(2008)). Het nieuwe plan,
waarin Oekraïne, Wit-Rusland, Moldavië, Georgië, Azerbeidzjan en Armenië opgenomen zijn, moet
leiden tot een versoepeling van de visapolitiek en meer economische integratie. Van de 330 miljoen
euro die tot 2013 ter beschikking staan, gaat de helft naar de opbouw van administratieve capaciteit
(Pop, 2010, 13 mei). Het blijft wel de bedoeling van onder meer Duitsland en de Benelux om in geen
geval een opstapje te creëren voor lidmaatschap. Elke verwijzing naar de betrokken landen als
‘Europees’ werd uit de tekst gehaald (De Koning, 2009, 8 mei). Toch is het volgens Peters, Rood &
Gromadzki (2009, p. 21) een hele vooruitgang dat de oostelijke partners losgekoppeld zijn van de
mediterrane landen en dat vrijhandel en integratie in de Europese eenheidsmarkt vooropstaan. Er is
ook meer aandacht voor een multilaterale aanpak, en de symboolwaarde voor de landen in kwestie
mag evenmin onderschat worden.
20
Over de toegevoegde waarde en operationalisering van het initiatief rezen meteen twijfels. Peters et al.
(2009, pp. 21-22) wijzen erop dat de EU werk zal moeten maken van conditionaliteit en voldoende
incentives, hoewel eveneens veel zal afhangen van de landen in kwestie en hun wil om te hervormen.
Ook in EU-kringen bestaat ongerustheid over het Oostelijk Partnerschap. Rettman (2010, 12 mei)
citeert een anonieme EU-bron die het beleid zinloos vindt, gelet op de grote activiteit van Rusland in
de post-sovjetlanden de laatste jaren. Moskou zou de controle over de regio, van noord tot zuid,
opnieuw uitbreiden. Een grond voor deze bezorgdheid werd aangereikt in een uitgelekt Russisch
document dat voorziet in agressieve expansie in de energiesector van onder meer de Baltische staten.
Er werd aanbevolen dat Rusland zou gebruikmaken van de terugval in Europese investeringsinteresse
sinds de crisis (Rettman, 2010, 12 mei). Hoewel hetzelfde document over betere relaties met de EU
spreekt zijn plannen als deze toch onrustwekkend.
Rusland wenst op gelijke voet behandeld te worden met Europa, en wou dus geen onderdeel worden
van het ENP of het Oostelijk Partnerschap. Tien jaar lang verliepen de relaties in het kader van een
Partnerschaps- en Samenwerkingsakkoord, dat in 2007 afliep en sindsdien door allerlei onenigheden
niet werd vernieuwd. Zowel Polen als Litouwen lagen dwars om nieuwe onderhandelingen op te
starten, terwijl Rusland zelf een minder eenzijdig akkoord wil. Wel zijn er vier gemeenschappelijke
ruimtes afgesproken.
Europa verzekert dat het niet de bedoeling is om met het Nabuurschapsbeleid in competitie te treden
met Rusland, maar wijst er wel op dat Moskou geen interesse had om deel te nemen. Het is de
bedoeling om Rusland nu op andere manieren te betrekken en de soft power aanpak van beide
grootmachten te combineren (Pop, 2010, 13 mei).
Volgens Khasson et al. (2008, p. 236) haalt eigenbelang mogelijk toch de overhand in het
Nabuurschapsbeleid: onder meer veiligheid en migratie zijn onderwerpen waar de EU duidelijk belang
aan hecht. Het ENP is de belangrijkste externe prioriteit, met veelomvattende instrumenten en
doeleinden: van veiligheid over economie tot waarden. De auteurs stellen zich echter de vraag of dit
voor de EU wel een meer prominente rol in de wereld met zich meebrengt. Het kan evengoed leiden
tot een meer introvert imago: het Nabuurschapsbeleid lijkt dan op het streven naar de creatie van een
bufferzone, de befaamde ring of friends. Het is volgens de auteurs niet uitgesloten dat soft power naar
soft imperialism begint te neigen, waarbij de Unie vanuit een asymmetrische machtsverhouding te
weinig rekening houdt met de belangen van haar buren.
Het blijft moeizaam zoeken voor de Europese Unie en haar buitenlands beleid. Het beeld van een
onzekere, intern verdeelde, institutioneel geblokkeerde en weifelende Unie overheerst. Documenten
met de bedoeling om de vele initiatieven te stroomlijnen, zoals de eerder genoemde Europese
21
Veiligheidsstrategie van 2003, proberen hieraan te verhelpen (Europese Unie, 2008). Volgens Biscop
(2009, 18 augustus) zijn ook deze een slag in het water omdat ze te breedvoerig zijn en onvoldoende
prioriteiten en doelstellingen vastleggen. De strategische partnerschappen van de EU blinken evenmin
voldoende uit in duidelijkheid. Het blijven vage concepten die het gevaar inhouden te vervallen in
louter obligate bijeenkomsten, aldus critici Biscop en Renard (2009, 27 augustus). Het
Nabuurschapsbeleid loopt precies gevaar omdat het zo veel Europese bevoegdheden overspant
(Khasson et al., 2008, p. 227)
Het probleem van de ‘botsing’ tussen de twee overlappende nabije buitenlanden wordt verderop
besproken (cf. infra, 3.5.1).
2.3. Twee decennia Russisch en Europees buitenlands beleid:
samenwerking of confrontatie?
Een schets van de belangrijkste evoluties en twistpunten is nuttig om de achtergrond van eventuele
uiteenlopende waarden en doelstellingen te situeren.
In een studie van het Koninklijk Instituut voor Internationale Betrekkingen (KIIB, 2006) wordt een
overzicht gegeven van de samenwerking tussen Rusland en de EU. Rusland mag dan wel een
strategische partner genoemd worden, het is er ook een onvoorspelbare. Beide blokken zitten in een
periode van transformatie die ondertussen stilaan afgerond raakt: de EU doorliep de afmattende molen
van bijna tien jaar institutionele hervormingen, terwijl in Rusland het poetinisme zich stevig vestigde,
met recent een nieuw gezicht aan de top. De paper noemt het partnerschap essentieel voor de politieke
stabiliteit, veiligheid en economische voorspoed in de hele regio. Het grootste obstakel hiervoor is het
gebrek aan langetermijnvisie. Gemeenschappelijke belangen raken maar niet gedefinieerd (KIIB,
2006).
2.3.1. De Jeltsin-jaren
Na 1991 zocht Rusland enkele jaren een nieuwe weg, niet enkel binnenlands maar ook op het
internationale toneel. Zowel het politieke als het economische systeem veranderden met grote
schokken. Van een staatsgeleide economie ging het naar wild kapitalisme en georganiseerde roof
onder de noemer ‘privatisering’. In 1993 drukte Boris Jeltsin met harde hand een presidentieel regime
door toen het Russische parlement te eigenzinnig werd. Nadat de munt in 1995 gestabiliseerd werd,
ontstond een assertiever Russisch nationalisme, een evolutie die gelijkliep met het uitbreken van de
eerste Tsjetsjeense oorlog.
22
Bezemer en Jansen (2008, p. 362) schetsen de politiek om in het nabije buitenland de invloedssfeer te
proberen behouden. Interventies in Moldavië en Tadzjikistan volgden elkaar op, overeenkomsten met
Oekraïne en Wit-Rusland worden gesloten, en Rusland steunde Abchazië, Zuid-Ossetië en Nagorno-
Karabach. De auteurs noemen Rusland voor de rest terughoudend wat grenscorrecties betreft, ondanks
de klachten over onheuse behandeling van miljoenen Russen in de buurlanden, bijvoorbeeld in de
Baltische staten. Alle schaarse middelen en energie waren nodig om intern orde op zaken te stellen.
De relatie met het Westen wordt minder hecht wanneer in 1996 op Buitenlandse Zaken de atlanticus
Andrej Kozyrev wordt vervangen door de meer ‘Euraziatisch’ gerichte Jevgeni Primakov (Bezemer &
Jansen, 2008, p. 365). Jeltsin spreekt van een Koude Vrede wanneer de NAVO aanstalten maakt om
naar Centraal- en Oost-Europa uit te breiden. Deze koerswijziging is van belang om de latere evolutie
te begrijpen. Voornamelijk uit onvrede met het negeren van Rusland tijdens de Joegoslavische
oorlogen wordt het prowesterse pad stilaan verlaten. De nasleep van de financiële crisis in 1998-99 en
het westerse optreden in Kosovo doen de onrust over een unipolaire wereld en de aantasting van de
Russische onafhankelijkheid verder toenemen (Monaghan, 2008).
2.3.2. De periode-Poetin
Nadat Vladimir Poetin de binnenlandse orde op niet altijd even zachtzinnige wijze hersteld heeft,
groeit het internationaal aanzien van Rusland. Het wordt een energiemacht die kan steunen op een
meer solide economie om zijn buitenlands beleid te voeren. De binnenlandse toestand doet
ondertussen wenkbrauwen fronsen bij mensenrechtenactivisten en in verschillende Europese
hoofdsteden. Verdachte moorden, de terugkeer van politieke gevangenennemingen, het monddood
maken van de vrije pers, de keiharde repressie in de noordelijke Kaukasusrepublieken, wazige
verkiezingsuitslagen: het zorgt allemaal voor vertroebelde relaties, vooral met de Angelsaksische
wereld en met Europese landen die voorheen tot de invloedssfeer van de Sovjet-Unie behoorden
(Bezemer & Jansen, 2008, pp. 372-391).
Poetins eerste ambtstermijn werd nog gekenmerkt werd door het aanvaarden van Ruslands zwakheid,
maar vanaf 2004 ontstaat een andere situatie. Buitenlandse reacties op het gijzelingsdrama in Beslan
en de kleurenrevoluties in Georgië en Oekraïne worden gezien als inmenging: het Westen wordt een
vijand aan de poort, opnieuw een term van Kremlin-ideoloog Vladislav Soerkov. In toenemende mate
probeert Poetin om de uitkomst van de Koude Oorlog te heronderhandelen (Monaghan, 2008, p. 718).
De presidentiële speech van 2007 markeert het gegroeide zelfvertrouwen en het aannemen van een
actieve rol om zijn doeleinden te bereiken. In die dagen bereikt de atmosfeer van een nieuwe Koude
Oorlog een hoogtepunt, volgens tal van auteurs echter onterecht (Flenley, 2008; Monaghan, 2008;
Tsygankov, 2006). Moskou zegt dat het enkel reageert op provocaties van het Westen en voor de rest
23
samenwerking zoekt. Het zou enkel het lot van derderangsmogendheid willen afwenden, een strategie
die volgens hen succesvol was (Monaghan, 2008).
2.3.3. Rusland en de Europese Unie
Het presidentschap van Jeltsin werd nog gekenmerkt door een zekere desinteresse voor de Europese
Unie, maar na de jaren 1990 worden de banden stilaan aangehaald, onder meer omwille van de
toename van het handelsverkeer. Poetin verklaarde dat de relatie met de EU prioritair is in zijn
buitenlands beleid (Bordachev, 2005). Een van de belangrijkste handelsstromen, aardgas, zorgt echter
snel voor conflicten. Rusland weigert ter zake een transparant beleid te voeren en weigert het Energy
Charter Treaty, dat voor een duidelijk kader zou zorgen, te tekenen. De Europese Commissie van haar
kant reageert door Russische bedrijven aan restricties te onderwerpen wanneer Europese
ondernemingen moeilijkheden ondervinden in Rusland. Het gevolg van de crisissen met Oekraïne en
Wit-Rusland is bovendien een knauw in het betrouwbare imago van Rusland als energieleverancier
(Bezemer & Jansen, 2008, p. 386).
De Russisch-Europese relatie kent haar hoogtes en laagtes. Het grootste probleem is volgens
Bordachev (2005) dat de Europese integratie niet past in het traditionele referentiekader van de
Russische buitenlandse politiek. De EU werd altijd bekeken als een van de vele internationale
organisaties, waarin nationale regeringen steevast een beslissende rol spelen. Dit wekt de ergernis van
Europa op. Rusland streefde tot nu toe altijd naar een bilaterale aanpak. In de jaren 1990 was dit
volgens Bordachev te wijten aan de sfeer van ‘persoonlijke diplomatie’, men denke aan de
legendarische ontmoetingen tussen Jeltsin en Clinton. Met de Europese Unie was dit niet mogelijk, bij
gebrek aan staatshoofd. Bovendien was er tegen 2005 nog altijd geen EU-departement in de interne
structuur van het Russische ministerie van Buitenlandse Zaken, gewend aan bilaterale contacten
(Bordachev, 2005). De op handen zijnde uitbreiding van de EU werd dus min of meer genegeerd door
elite en media.
Deze uitbreiding zorgde voor een eerste twistappel rond de plotse nieuwe buitengrens van de EU en de
visaproblemen daaromtrent: de enclave Kaliningrad ligt immers midden in Fort Europa. Moskou is
uiteraard niet tevreden met een behandeling zoals een Balkanland te beurt zou vallen. Het slechte
gesternte bleef aanhouden door ergernis over de Europese steun aan het Oekraïne van president
Joesjtsjenko. Rusland werd echter gerustgesteld door het uiteindelijke ontzeggen van lidmaatschap aan
dat land (Bezemer & Jansen, 2008, p. 390).
Dat de EU-Ruslandrelatie cruciaal is, erkent ook het Europees Parlement. In een persbericht werd de
constructieve aard van de eerste Top sinds het Verdrag van Lissabon, in Rostov-aan-de-Don, eind juni
24
2010, toegejuicht (Europees Parlement, 2010, 16 juni). Het nieuwe Partnerschap voor Modernisering
werd er boven de doopvont gehouden, zij het zonder veel details (Rettman, 2010, 1 juni).
Dit soort topontmoetingen is maar één onderdeel van een hele reeks instrumenten die doorheen de
jaren gegroeid zijn om de relatie ietwat vlot te laten verlopen. Het belangrijkste hiervan was het
Partnerschaps- en Samenwerkingsakkoord (PSA), dat in 1997 inging maar niet verlengd raakte na een
looptijd van tien jaar. Pogingen om de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst te
intensifiëren leveren weinig op. Naast het PSA nam de Unie in 1999 een Gemeenschappelijke
Strategie aan, maar deze bleef bij papieren verklaringen en werd dus evenmin verlengd na 2004. Ook
de technische steun vanuit Europa, het zogenaamde Tacis-programma, werd ondertussen flink
afgezwakt, gezien de overschotten die Rusland de laatste jaren opbouwde. Wat overblijft, zijn de road
maps die sinds 2005 vier gebieden van samenwerking bestrijken, echter zonder bindende
voorwaarden: economie; het drieluik vrijheid-veiligheid-recht; externe veiligheid; en het laatste drietal
onderzoek-onderwijs-cultuur (KIIB, 2006, pp. 1-2).
Een hele reeks verdere ontmoetingen, zowel onder toppolitici (halfjaarlijks) als specialisten bleef
bestaan na afloop van het PSA. Vooral energie krijgt hun aandacht. Afhankelijk van de bron komt
immers circa 50% van het Europese gas- en 30% van de olie-import uit Rusland (Coolsaet, 2009, p.
237). Maar zoals zal duidelijk worden, blijft de gemeenschappelijke energiedialoog ondergeschikt aan
de vele bilaterale verbanden van Europese staten met Rusland. Het belangrijkste verdrag dat op alle
Europese verzuchtingen een antwoord zou bieden, het Energy Charter Treaty, raakt niet door de
Russische Doema geratificeerd. Af en toe wordt een opening gemaakt, maar het ziet ernaar uit dat de
druk van de energielobby om haar voorrechten veilig te stellen te groot is (Lobjakas, 2010, 8 juni). Op
de topontmoetingen van de politici blijft het meestal bij woorden: met twee momenten per jaar is het
moeilijk om tot resultaten te komen (Pop, 2010, 31 maart).
Andere thema’s waar vooral veel over gepraat wordt, zijn terrorisme en non-proliferatie,
georganiseerde misdaad en samenwerking op vlak van politie en migratie. Ook de politieke dialoog
over externe dimensies blijft gewoonlijk steken bij consultatie, aldus de de studie van het Egmont-
instituut (KIIB, 2006). Van gezamenlijke actie over probleemregio’s als het Midden-Oosten,
Afghanistan of de Balkan is zelden sprake. Een EU-Rusland Raad, naar het voorbeeld van de NAVO-
Rusland Raad wordt door Europa consequent van tafel geveegd. Het Nabuurschapsbeleid en het
recente Oostelijk Partnerschap wordt dan weer niet gesmaakt door Moskou: beschuldigingen van een
‘Europese invloedssfeer’ waren niet van de lucht (Pop, 2010, 21 maart).
De moeizame verhouding culmineert in het energievraagstuk, een essentieel onderdeel van het
Russisch buitenlands beleid. Hoewel beide spelers tot elkaar veroordeeld zijn, maken geopolitieke
25
manoeuvres de dienst uit. Zelfs de EU met het voor haar atypische Nabuccoproject aan geopolitiek
(zie infra).
2.3.4. Europese strubbelingen
Net als voor andere regio’s heeft de EU geen eengemaakte visie over Rusland. Het valt af te wachten
of de nieuwe institutionele structuur beterschap brengt voor het formuleren van een gezamenlijk
beleid. Dat dit niet gemakkelijk is, bewijzen de strubbelingen met enkele nieuwe lidstaten de laatste
jaren. Zolang er geen duidelijke langetermijndoelstellingen vastgelegd worden, blijft de Europees-
Russische relatie veroordeeld tot ‘muddling through’ (KIIB, 2006, p. 8). Het risico bestaat evenwel dat
een te lange pauze in de relatie, zonder richtlijnen of verdragsbasis, tot een verslechtering ervan zal
leiden.
Een hoopgevende evolutie is de nieuwe constellatie in de Poolse politiek, het land dat tot dusver het
minst toegeeflijk was tegenover Rusland. Het aantreden van een nieuwe regering en het drama van
Smolensk, waar een deel van de Poolse politieke klasse omkwam, lijken toenadering te
bewerkstelligen. Toch blijft ook de nieuwe pragmatische premier Donald Tusk kritisch over
visamisbruik of over projecten als Nord Stream, een in Poolse ogen irrationeel want veel te duur
project dat het gebrek aan energiesolidariteit blootlegt (Pop, 2010, 12 februari).
Ook voor het Partnerschap voor Modernisering, het nieuwe Europese buzzword van 2010, komt
kritiek uit Poolse hoek: buitenlandminister Sikorski ziet er een poging in om de voor Rusland
lekkerste stukken uit het Partnerschaps- en Samenwerkingsakkoord te pikken en op die manier
moeilijkere thema’s als mensenrechten vakkundig te omzeilen (Rettman, 2010, 12 mei). Rusland is
vooral geïnteresseerd in technologietransfer, terwijl de EU milieu, de rechtsstaat en energie-efficiëntie
in het plan wil. Wat de geldstroom betreft blijft het eenrichtingsverkeer, al beseft Europa ook dat het in
haar eigen belang is dat Rusland moderniseert (Rettman, 2010, 14 mei). Het artikel waarschuwt wel
voor een Chinees scenario, waarbij westerse investeerders aangetrokken worden om vervolgens
buitengewerkt te worden van zodra hun technologische know-how verspreid is.
De recente Europese verdeeldheid komt verderop opnieuw aan bod (cf. infra, 3.3).
2.3.5. Rusland vanaf Medvedev
In tegenstelling tot de hardliners van de siloviki-groep, mensen afkomstig uit de veiligheids- en
geheime diensten waarmee Poetin zich graag omringt, wordt Dmitri Medvedev ingedeeld bij de
technocraten (Bezemer & Jansen, 2008, p. 373). Desondanks blijft de voornaamste doelstelling van
26
het Russische regime de voortzetting van de Poetin-consensus. De eerste maanden van Medvedevs
presidentschap veroorzaakten consternatie door de oorlog in Georgië. Nadien ging alle aandacht naar
de economische crisis. Volgens Wilson (2010, 28 mei) wordt het Westen sinds kort niet meer als een
bedreiging maar als een broodnodige partner gezien. Het economische model gebaseerd op olie- en
gasexport is immers kwetsbaar, zo bleek uit de crisis. Daarenboven is de angst voor omsingeling
enigszins weggeëbd sinds de reset met de VS. Het doet de hoop op een nieuw Gemeenschappelijk
Europees Huis weer voorzichtig opflakkeren.
Van een reset in de Europees-Russische relaties naar Amerikaans voorbeeld is nog geen sprake, omdat
deze vooral op militair-strategisch vlak resultaten voortbrengt, een domein waarin de EU als actor
minder actief is. Toch kunnen de positieve ontwikkelingen tussen Rusland en de VS een handje
helpen. Dmitri Trenin (2010, 4 juni) onderscheidt vier oorzaken voor de ommekeer: de schok van de
Georgische oorlog die Rusland isoleerde, de mondiale crisis die de overmoed rond de energieprijzen
enigszins temperde, de Obama-factor die een einde inluidde van raketsystemen en pogingen om
Oekraïne en Georgië bij de NAVO in te lijven, en ten slotte de opkomst van China. Rusland heeft
bovendien dringend Europees geld nodig voor technologische modernisering, een uitgelezen kans voor
de EU. De Europese landen zien hun eigen reset met Rusland wel zitten: belangrijke critici Litouwen,
Polen en Zweden zijn in pragmatische richting opgeschoven (Wilson, 2010, 28 mei).
Rusland maakte zelf alvast verzoenende gebaren op de eerste topontmoeting van 2010: lidmaatschap
van de Wereldhandelsorganisatie zonder Kazachstan en Wit-Rusland wordt niet meer uitgesloten, en
zelfs voor het Energy Charter Treaty werd een mogelijke opening gemaakt. Het bleef ook stil rond de
Russische minderheden in het Balticum, het gebruikelijke excuus wanneer de EU mensenrechten ter
sprake brengt (Lobjakas, 2010, 8 juni).
De Amerikaanse denktank Research and Development Corporation (RAND) omschrijft het huidige
Rusland als een veilige staat waar angst heerst dat de veiligheid niet zal blijven duren. Het beleid is
erop gericht om te groei van de voorbije jaren te behouden en voldoende prestige te verwerven om zijn
belangen te verdedigen, ook in de toekomst (Oliker, Crane, Schwartz & Yusupov, 2009, pp. 5-6)
2.3.6. Grote verwachtingen?
Volgens het KIIB (2006) liggen een vertrouwenscrisis en systemische verschillen aan de basis van het
mislukken van betere samenwerking en integratie. De toekomst ziet er niet al te best uit: toetreding tot
de EU ligt uiteraard niet in het verschiet, gezien het de belangen van Rusland als mondiale speler zou
schaden en de verschillende mentale en politieke cultuur. Het zou ook onmogelijke offers vergen van
de Unie zelf (KIIB, 2006; von der Dunk, 2003, p. 240). Wat rest is de zoektocht naar andere modellen,
27
maar er zijn weinig precedenten. Samenwerking van de Unie met kleine landen die zich onafhankelijk
opstellen, zoals Zwitserland en Noorwegen, is niet toepasbaar op grootmacht Rusland. Het Noorse
model van integratie zonder deelname is vanzelfsprekend uitgesloten, het opportunistische Zwitserse –
enkel de normen overnemen die van pas komen – is al iets meer aanvaardbaar (KIIB, 2006). In elk
geval zijn de road maps geen volwaardige vervanging voor het PSA, enkel nuttig als transitie-
instrument om het vacuüm op te vullen. Een toekomstig partnerschap zal in grote mate afhangen van
de bereidheid in de EU om met één stem te spreken, en welwillendheid van Russische kant om nader
tot de marktgerichte en democratische waarden van zijn westelijke buren te komen.
2.4. Eurazië of Europa?
Hij ziet de heilstaat voor zich, met al zijn attributen: […]. Nu komt zo’n Russische dromer in ‘Europa’. Al die
attributen treft hij daar aan. Maar de heilstaat ontbreekt. Dat leidt vaak bij zo’n Rus tot de conclusie dat ‘het
Westen’ de verkeerde weg heeft ingeslagen, en dat, op de keper beschouwd, Rusland te verkiezen is boven
‘Europa’. - Karel van het Reve
Precies over deze toenadering woedt van oudsher een debat in Rusland en elders. Het land zit op de
wip tussen Europa en Azië. Veel Russen beschouwen zichzelf wel als Europees, maar richten hun blik
graag naar het Oosten (Oliker et al., 2009). Dominique Moïsi (2009, p. 187) verwijst naar het debat
tussen slavofielen en occidentalisten dat al sinds Peter de Grote woedt en voortduurt tot vandaag.
‘Europa’ wordt er momenteel in drie verschillende dimensies gepercipieerd: om te beginnen als een
idee over wat een verlichte samenleving zou moeten zijn, ten tweede een model van hoe een
samenleving modernisering en economische vooruitgang kan bereiken, en ten slotte als een
interessante bondgenoot om de eigen doelstellingen te bereiken en de grootmachtstatus op te vijzelen.
De eerste twee dimensies zijn volgens Oliker et al. (2009) min of meer in diskrediet geraakt tijdens het
presidentschap van Vladimir Poetin.
Russische toppolitici als minister van Buitenlandse Zaken Sergej Lavrov staan achter de fundamentele
keuze voor Europa, maar dan wel onder voorwaarden. Net als Poetin vindt hij dat een eenmaking van
het continent pas mogelijk wordt als Rusland deel uitmaakt van het Europese proces, dit wil zeggen
als de blokmentaliteit van het Westen opgegeven wordt (Flenley, 2008, p. 198).
De publieke opinie houdt er kennelijk nog minder een Europese visie op na. Volgens Doom (2010)
beschouwt meer dan 70% van de Russen zich niet als Europees. Ook Malfliet (2008, p. 141) haalt
onderzoeken aan waaruit blijkt dat slechts 21% van de bevolking bereid is een volledig Europese weg
wenst te volgen.
28
De vraag is of de twijfel tussen Europa en Eurazië ook niet van buitenaf aangewakkerd wordt. Ferro
(2001, p. 184) stelt dat Rusland voor de revolutie van 1917 wel degelijk als Europees beschouwd
werd, omwille van de culturele banden, de vorstenhuizen of de politieke en militaire allianties. Voor
en tijdens de Tweede Wereldoorlog begonnen ultrarechtse Europese regimes het communisme echter
als iets Aziatisch voor te stellen. Rusland werd als het ware uit de Europese traditie gelicht, een
denkwijze die tijdens de Koude Oorlog onverminderd of zelfs in sterkere mate werd voortgezet (Ferro,
2001, p. 182-183).
Het concept Eurazië slaat eigenlijk op de voormalige Sovjet-Unie (Zimmerman, 2009). Het houdt een
zekere eigen koers, tegengesteld aan de Europese, maar aanwezig op beide continenten. Volgens
Tsygankov (2003) heeft Rusland zich ondanks de verwachtingen niet teruggetrokken uit deze
Euraziatische geografische ruimte en is het sterk geïnteresseerd om zijn culturele, politieke en
economische aanwezigheid in zijn voormalige imperium te verdedigen.
Zelfs in de Russische liberale theoretische stromingen leeft het debat tussen westernizers en de
nationale democratische school, die aanleunt bij de ideeën van Gorbatsjov. Deze laatste stroming
waardeert de rol van nationale en culturele elementen in de opbouw van democratische instellingen:
Rusland kan met andere woorden niet zomaar van buitenaf hervormd worden, het moet eerder beroep
doen op zijn nationale identiteit (Tsygankov, 2004). Tegenover hen staan de rechtlijnig-liberale
westernizers: Rusland loopt volgens hen achter, en het enige juiste pad is dat van het Westen.
Vertegenwoordigers hiervan zijn de nu gemarginaliseerde stromingen die begin jaren 1990 een groter
gewicht hadden: mensen rond de partij Jabloko en voormalige ministers als Kozyrev en Gajdar werden
erdoor beïnvloed.
Ook Katlijn Malfliet (2008, p. 104) verwijst naar de ‘gespletenheid van het Russische
identiteitsdenken’, waardoor het heen en weer geslingerd wordt tussen Europa en Azië. Het wil wel
deel uitmaken van Europa, maar enkel als dat Europa ‘zichzelf blijft’ en niet ondergeschikt is aan een
transatlantisch bondgenootschap. Het ‘goede’ Europa staat in deze visie met andere woorden te veel
bloot aan boze Amerikaanse invloeden (Malfliet, p. 122).
Net zoals de Verenigde Staten kent Rusland een missiegedachte. In de theorie van het Derde Rome is
Moskou de erfgenaam van het Romeinse en Byzantijnse Rijk. Kerk en Staat zijn er in harmonie, en het
maatschappijmodel verschilt er verder van het Westen door de rol van leiderschap (Malfliet, 2008, p.
119). Dit brengt ons bij de moeilijk te doorgronden verschillen en waarden.
29
2.5. Over gedeelde en tegengestelde waarden
De Britse historicus Tony Judt zoekt de verschillen in waarden eerder in recentere gebeurtenissen dan
de tsarentijd of Byzantijnse invloeden. Territorium, status, geschiedenis: alles belandde in 1991 in heel
korte tijd op de mestvaalt, wat onvermijdelijk een soort imperiale terugslag moest hebben. Judt maakt
de hypothetische vergelijking met een land als de Verenigde Staten dat Texas en Californië zou
verliezen, en waar de founding fathers plots als een bende criminelen zou beschouwd worden die de
vergelijking met Adolf Hitler kunnen doorstaan. Dat is precies wat er in de ogen van vele Russen is
gebeurd toen de helft van hun imperium verloren ging, en de communistische leiders van weleer
figuren werden waar je vooral niet mee wil geassocieerd raken (Radio Free Europe, 2009, 1 oktober).
Geen wonder dat de eclectische symboliek van de Poetin-periode tien jaar na de ‘catastrofe’ zo op
prijs werd gesteld en voor elk wat wils biedt: op officiële symbolen kreeg de keizerlijke adelaar
probleemloos enkele rode sterren naast zich, de melodie van de oude sovjethymne werd heringevoerd
en Stalin bleek in de nieuwe geschiedenisboeken plots de slechtste nog niet: maakte hij van de Sovjet-
Unie geen grootmacht? Lucas (2008, p. 69) noemt het historisch geheugenverlies, dat in Rusland een
specifieke aantrekkingskracht kent.
In zijn Geopolitiek van emotie brengt Dominique Moïsi (2009, p. 186) Rusland onder bij de ‘moeilijke
gevallen’. Zijn drie ideaaltypes, de cultuur van angst, van vernedering en van hoop worden in Rusland
vermengd tot een eigen amalgaam. Hij noemt de Russen blijvend geobsedeerd door hun
tekortkomingen en zwaktes, zelfs na de lange periode van hoge groeicijfers tijdens het eerste
decennium van deze eeuw. Waarom maakt hun geschiedenis en cultuur hen tegelijk trots en onzeker,
vraagt hij zich terecht af. Het antwoord zoekt hij in de onduidelijke grensafbakening en de daaraan
gekoppelde haat-liefdeverhouding met de westerse buren.
De cultuur van vernedering is gemakkelijk te verklaren door het verlies van het hele imperium in
amper twee jaar, terwijl andere grootmachten decennia of, zoals Frankrijk zelfs twee eeuwen over hun
verval kunnen doen. Net zoals Judt wijst Moïsi ook op de snelle omkering van alle waarden: alles
waar van staatswege tientallen jaren lang in moest geloofd worden – en wat vaak ook effectief geloofd
wérd – was plots uit den boze. Staat, imperium en leger implodeerden tegelijkertijd, stelt Moïsi, en het
imperium lag daarenboven niet enkele duizenden kilometers overzee: de verloren gebieden grensden
letterlijk aan het Russische hartland.
Expansionisme, en meer bepaald het leiderschap over een groot imperium, is een belangrijk onderdeel
van de Russische nationale identiteit. Zowel de tsaren als de communistische leiders hebben een lange
geschiedenis van expansieve uitbreiding van de invloedssfeer. Dit bereikte een hoogtepunt met de
30
Sovjet-Unie van na 1945. Vladimir Poetin verwoordde de onderstroom goed door het uiteenvallen van
dit ‘rijk’ de grootste geopolitieke catastrofe van de twintigste eeuw te noemen (Bezemer & Jansen,
2008, p. 388).
De cultuur van angst heeft dan weer vooral te maken met de Kaukasische oorlogen: Tsjetsjenië legde
het manke functioneren van de Russische staat, het geweld en de corruptie bloot (Moïsi, 2008, p. 189).
Een ‘normaal’ land worden zat er niet in, overigens ook een stelling die Edward Lucas poneert (2008,
p. 18).
Moïsi’s cultuur van hoop draait in Rusland vooral rond een materialistische houding die zijn weerga
niet kent, in samenspel met nationalistische trots. Democratie wordt geassocieerd met het tijdperk van
vernedering onder Jeltsin, die ook zichzelf letterlijk keer op keer vernederde voor de ogen van de
internationale pers. Poetin slaagde erin de hoop te herstellen, maar nam tegelijkertijd afstand van het
Westen en zijn politieke cultuur. Parallellen met het ‘oosters despotisme’ kunnen weer naar hartelust
worden getrokken, aldus nog altijd Moïsi (2008, p. 190). De auteur juicht de verklaringen van
Medvedev over de rechtsstaat wel toe als een mogelijke terugkeer naar meer Europese politieke
waarden.
Toch lopen – ondanks alle buzzwords over strategische partnerschappen of moderniseringsstrategieën
– waarden en doelstellingen van de EU en Rusland volgens The Economist (2010, p. 61) fundamenteel
uiteen. Dit blijft verborgen doordat veel Europeanen en hun regeringen, met name in Duitsland, een
dubbele standaard hanteren: ze nemen een zalvende houding aan tegenover Rusland, terwijl dezelfde
mensen zich vreemd genoeg als de felste critici van de Verenigde Staten ontpoppen wanneer daar
evengoed on-Europese waarden het mooie weer maken. Volgens hetzelfde artikel zijn deze dubbele
standaarden op drie manieren te verklaren: de sterke economische band (de EU is Ruslands grootste
handelspartner), de Russische kunst om verdeeldheid te zaaien in de Europese hoofdsteden, en ten
slotte de blijvende hoop om Rusland te transformeren, zelfs ten tijde van de inval in Georgië.
Persoonlijke contacten zouden dan voor een mentaliteitswijziging moeten zorgen, maar er wordt nooit
stilgestaan bij het onwaarschijnlijke karakter hiervan: de nieuwe rijken in Rusland zijn weinig geneigd
om zich Europees te gaan gedragen, zelfs al gaan ze in de Unie met vakantie of lopen hun kinderen er
school. Rich men rarely seek lessons in ethics from their butlers or their bankers, luidt de conclusie
dan (The Economist, 2010, p. 61).
De visie op bepaalde kernconcepten loopt al evenzeer volledig uiteen: zo betekent modernisering voor
de EU dat de eigen normen en waarden overgenomen worden. In het Kremlin zien ze dat helemaal
anders, namelijk als een technologische transfer van Europa naar Rusland en als het investeren in
Europese bedrijven met geld uit de grondstoffenhandel (Economist, 2010, 27 februari). Ook het
31
concept mensenrechten wordt anders begrepen: in het Westen komen politieke rechten vóór de
economische, in Rusland primeren de laatste en heeft men het over grondrechten (Malfliet, 2008, p.
75).
In Moskou is men overigens niet te vinden voor westerse universele claims: de Russische ambassadeur
bij de EU wijst er fijntjes op dat de Europese waarden al duizend jaar in de praktijk worden gebracht
in Rusland. Hij heeft het dan over respect voor de menselijke waardigheid in een multi-confessionele,
multiculturele samenleving (Economist, 2010, 27 februari). Ook De Haas (2009, p. 50) wijst op het
superioriteitsgevoel en de Derde Rome-theorie die nog altijd levendig zijn. De status van grote
mogendheid is daarbij primoridaal. In Rusland leeft de wens om van het land een internationaal
rolmodel te maken. Zo’n poging om een waardencentrum te worden komt in het Westen verrassend
over. Moskou vindt haar waarden even valabel en representatiever voor de toekomst (Monaghan,
2008, p. 718).
Het idee van soevereine democratie is uitgedokterd als een nieuw mobilisatiemiddel en antwoord op
het Amerikaanse en Europese ‘democratisch messianisme’. Moskou wijst er op dat het Westen niet als
enige het recht heeft om de democratische waarden te interpreteren (Monaghan, 2008). Kremlin-
ideoloog Vladislav Soerkov eigende zich het concept toe, met introductie van het begrip soevereine
democratie (Bezemer, 2008, p. 374).
Andere auteurs stellen integendeel dat er voor het merendeel van de Russische elite geen alternatief
bestaat voor het Europese model van modernisering. Europa blijft voor hen een van de voornaamste
bronnen voor de Russische beschaving en identiteit. Het dedain voor de EU van de voorbije jaren
vormt immers geen stabiele basis voor een beleid op lange termijn (Bordachev, 2010). De elite is er
zich overigens van bewust dat ze sowieso politiek, economisch en cultureel aantrekkelijker moet
worden om de invloed van het Westen te counteren (Monaghan, 2008, p. 726).
In plaats van de pogingen om Rusland het hof te maken moet Europa volgens auteurs als Malfliet
(2008, p. 190) zijn soft power gebruiken, en beroep doen op diezelfde Europese waarden, met name
intra-Europese solidariteit. De Russische vijandigheid zou in die zin als een compliment moet
beschouwd worden: dat buurlanden geïnteresseerd zijn in Europa toont de onaantrekkelijkheid van het
poetinisme aan. En tot slot: om zijn sterkte uit te spelen moet Europa een betere visie hebben op wie
zijn waarden deelt, en wie niet (The Economist, 2010, 27 februari).
Bij wijze van besluit kunnen we stellen dat de meeste auteurs het erover eens zijn dat westerse
politieke waarden in diskrediet raakten na de rampzalige kennismaking ermee in de Jeltsin-jaren. Veel
gedeelde waarden blijven er bijgevolg niet over (Monaghan, 2008). Toch blijft er een ambivalente
32
houding merkbaar, want Europa heeft nog altijd een zekere aantrekkingskracht. Nu de hoop en het
zelfvertrouwen enigszins hersteld zijn, en wanneer op termijn de herinnering aan de jaren negentig
vervaagd raakt, ligt de weg opnieuw open naar interesse voor politieke en maatschappelijke ideeën uit
de EU. Voorlopig blijven er echter grote verschillen, wat ongetwijfeld gevolgen heeft voor de
onderlinge relaties en eventuele gemeenschappelijke doelstellingen. De droom van ongedeeld Europa
is volgens von der Dunk (2003, p. 226) op cultuurhistorisch drijfzand gebouwd.
2.6. Percepties, zelfpercepties en misverstanden
Van enig exotisme is het beeld van Rusland niet gespeend. Maar al te vaak wordt teruggegrepen naar
romans van Dostojevski en Tolstoj om de ‘Russische ziel’ te begrijpen. Ondanks hun literaire
kwaliteiten vertellen ze weinig over het Rusland van vandaag. Het geeft Russen soms het gevoel dat ze
als een vreemde volksstam bestudeerd worden (Pavlovsky, 2009, p. 73). Ook het communistische
tijdperk heeft de nodige veralgemeningen gegenereerd. Daarom is het van belang om de clichés
overboord te gooien en het huidige interne debat te belichten, zonder meteen overtrokken
vergelijkingen met de Koude Oorlog te lanceren (Tsygankov, 2006). Russische stromingen over het
buitenlands beleid komen verderop aan bod (cf. infra, 3.4).
In de delen over Eurazië en waardenverschillen kwam de moeilijke relatie van de Russische leiders en
publieke opinie met hun identiteit al tot uiting. Om de acties van Rusland te begrijpen is een goed
begrip van de binnenlandse situatie onmisbaar. De interne politieke cultuur vormt voor een stuk
identiteiten, wat op zijn beurt gevolgen heeft voor de perceptie van gebeurtenissen in het buitenland en
de manier waarop Moskou reageert. Het waterdichte schot tussen binnen- en buitenlandse politiek van
de neorealistische visies valt bijgevolg moeilijk te verdedigen, volgens critici uit constructivistische
hoek. In tegenstelling tot de staat als de spreekwoordelijke biljartbal spelen waarden en ideologieën in
niet-realistische redeneringen een grotere rol (Coolsaet, 2006, p. 84). Ook Jackson & Sorensen (2007,
p. 172) halen cultuur en identiteit als belangrijk element aan om de interne visie op nationale belangen
en buitenlandse politiek te begrijpen.
Het statusgevoelige karakter van het huidige Rusland haalden we in het eerste hoofdstuk al aan. Ook
dit heeft zijn weerslag op het beleid tegenover Europa. De assertieve diplomatie van Rusland kan
gelinkt worden aan de perceptie van de eigen macht. Edward Lucas (2008, p. 20) noemt het een
typische psychologische reactie: Rusland is arm en zwak en moet dus met de spierballen rollen.
Popescu (2009, 1 december) maakt een vergelijking met China, waar een peaceful rise aan de orde is,
met een diplomatie die typisch is voor een land met geduld. China weet immers dat het macht bezit.
Rusland daarentegen handelt vanuit zwakte: het kan indien nodig gemist worden en maakt dus veel
misbaar om toch gehoord te worden. Popescu heeft het over een macht op steroïden: de
33
energiebronnen en hyperactieve diplomatie dragen bij tot korte termijn machtsvertoon maar kunnen
Rusland na verloop van tijd buitenspel zetten.
Het eerder genoemde gevoel van vernedering is belangrijk om in te schatten (Moïsi). Een hele
politieke en maatschappelijke generatie is gesocialiseerd in de voor Rusland rampzalige jaren
negentig. Vaak wordt vergeten dat in 1991 een derde ineenstorting voor mogelijk werd gehouden: na
het Warschaupact en de Sovjet-Unie, ook de Russische Federatie zelf (Emerson, 2001, 5). Deze angst
voor volledige desintegratie verklaart de ongemene heftigheid waarmee het Tsjetsjeense separatisme
bestreden werd. Tot twee keer toe ging ook het spaargeld van de gewone Rus in rook op: eerst toen de
prijzen begin 1992 werden losgelaten, en opnieuw toen de Russische economie in 1998 crashte in de
nasleep van de Aziatische crisis. In 1996 scheelde het weinig of de communistische partij oude-stijl
was opnieuw aan de macht gekomen (Bezemer, 2008, p. 358). De desastreuze economische toestand
viel ongelukkigerwijs samen met de volledig nieuwe politieke situatie, die democratie en een
hyperkapitalistische vrije markt introduceerde.
Deze Umwertung aller Werte raakte geassocieerd met zwakheid, absolute vernedering van Rusland op
het wereldtoneel en verlies van het honderden jaren oude imperium. Een terugslag moest
onvermijdelijk volgen. De verwoede pogingen om het aanzien van Rusland te herstellen en zijn macht
over de voormalige invloedssfeer te herstellen kunnen in dit licht gezien worden. Het is deels de
verklaring voor Poetins populariteit, na de vernederende jaren negentig. Niet iedereen is het eens met
de analyse van een vernederd Rusland dat begrijpelijke pogingen doet om dit trauma te boven te
komen. Bugajski (2010) noemt deze vernedering een mythe, nuttig om de Groot-Russische campagne
van het regime te ondersteunen.
Emerson zette in 2001 enkele visies op een rijtje die nog altijd waardevol zijn. Rusland weet niet of
het de EU nu moet zien als een concurrent of als een bondgenoot voor modernisering en tegengewicht
voor Amerikaanse hegemonie. Europa van zijn kant denkt helemaal niet in dat soort geopolitieke
termen, maar hoopt vurig dat Rusland de economische en politieke normen van de EU overneemt
(Emerson, 2001, p. 6). Deze visies moeten onvermijdelijk tot onbegrip leiden. Zoals eerder aangehaald
lijken de ‘moderne’ staat Rusland en de postmoderne sui generis actor, de EU, onverzoenbaar.
2.6.1. Moderne en postmoderne machten
Het beeld van beide blokken verschilt inderdaad sterk: de EU wordt traditioneel gezien als een
postmoderne, zelfs postsoevereine macht, die regionalisering en globalisering omarmt, terwijl Rusland
‘modern’, staatscentrisch en geobsedeerd blijft door geopolitiek, waardoor het vijandig is tegenover
internationale integratie (Prozorov, 2007).
34
De Russische onderzoeker Prozorov (2007) haalt Diez en Waever aan, die hun concept van othering
toepassen op de EU. De ‘andere’ waaraan de EU haar identiteit afmeet, is haar eigen verleden: het
Europa van moderne, soevereine natiestaten. Deze temporele othering neemt momenteel volgens
Prozorov echter de vorm aan van territoriale othering: de perfecte ‘andere’ voor de EU is duidelijk
Rusland, een beeld van Europa’s verleden dat blijft leven in het heden.
Rusland legt zich echter niet neer bij de nieuwe conceptie van ‘Europees zijn’. De traditie van
moderne soevereine natiestaten is dan wel in diskrediet, de Russen stellen dat het huidige Europa ‘vals
Europees’ is. Ze beschouwen zichzelf nog altijd als een inherent onderdeel van de Europese traditie.
De Europese Unie werd en wordt er overigens al lang bekeken als een gewone internationale
organisatie waarin het intergouvernementele element altijd primeert (Bordachev, 2005, p. 52).
De vraag is of Europa wel zo postmodern is als het zichzelf afficheert. Prozorov (2007) ziet een
paradox, zelfs een fundamentele contradictie in het Europese project: soevereiniteit wordt wel degelijk
in de praktijk gebracht middels een heel ‘moderne’ strikte afbakening van de grenzen, terwijl het
tegelijk mooie projecten van geïntegreerde grensgebieden propageert. De auteur besluit met de stelling
dat het conflictueuze karakter van de EU-Ruslandrelatie niet zomaar een gevolg is van beleid of
onverzoenbare logica’s, maar eerder van deze Europese contradictie. Hij stelt zich de vraag of dit wel
kan opgelost raken zonder het hele Europese project te herdenken.
Naast deze tegenstelling modern-postmodern zijn er nog andere factoren die samenwerking tussen de
EU en Rusland bemoeilijken. Opnieuw is het Prozorov die een samenspel van twee narratieven
onderscheidt sinds de late jaren 1990: enerzijds een discours rond identiteit dat zich afzet tegen het
‘uitsluitende’ EU-beleid tegenover Rusland, anderzijds een sterke tendens naar ‘zelf-uitsluiting’
binnen Rusland. Terwijl de ‘exclusie’-politiek van de EU bekritiseerd wordt, is er tegelijk een
valorisering van ‘zelf-exclusie’ aan de gang, aangewakkerd door de perceptie van Ruslands
ondergeschikte status. Zowel conservatieven als liberalen zijn gedesillusioneerd over toenadering tot
de EU en bewegen weer weg van integratie in de richting van affirmatie van de Russische
soevereiniteit, aldus Prozorov.
Van groot belang volgens dezelfde auteur, is het samengaan van deze schijnbaar tegengestelde
posities: allebei problematiseren ze de manifeste asymmetrie in de EU-Rusland-relaties (Prozorov,
2007). De perceptie van afwezige intersubjectiviteit veroorzaakt volgens Prozorov fundamentele
grieven in Rusland die bijdragen tot een conflict-discours.
35
2.6.2. Ring of friends – ring of foes
De Amerikaans-Russische socioloog Vladimir Shlapentokh (2009) haalt een laatste kwestie aan die
van belang is voor de Europees-Russische relaties: de voortdurende perceptie van bedreiging die de
Russische elite kenmerkt. De auteur maakt een parallel met de jaren 1920, toen de
omsingelingsideologie van de communistische machthebbers hoogtij vierde. Hij stelt dat Poetin deze
van onder het stof haalde. De perceptie van een land dat omringd wordt door vijanden is immers nuttig
om het regime te legitimeren.
De autoritaire machthebbers zijn volgens Shlapentokh bang voor westers scepticisme over de
legitimiteit van het regime. Dit zal nog enige tijd duren, want volgens de auteur verkondigt Medvedev
enkel mooie woorden, maar blijft de nieuwe president vastbesloten om het binnenlands beleid van zijn
mentor Poetin te volgen. Enkele kosmetische liberale veranderingen behoren dan eventueel wel tot de
mogelijkheden. Zolang het westerse scepticisme echter blijft duren, zal ook vijandigheid tegenover het
Westen een onderdeel blijven van de officiële Kremlin-ideologie, zo stelt de auteur. Het blijft echter
grotendeels bij retorische vijandigheid. De vijandigheid zal blijven duren tot Rusland weer het pad van
het Westen opgaat, met een eventuele tweede perestrojka.
2.7. Deelbesluit
De voornaamste conclusie van dit hoofdstuk is ongetwijfeld dat we van een gedeeld continent kunnen
spreken. Door de uitbreiding van de EU naar het oosten en de terugkeer van Rusland op het
wereldtoneel, zijn er op het continent twee grote, deels aan elkaar grenzende machtsblokken
overgebleven.
Verder bleek dat Rusland en de EU in het tussenliggende gebied elk een roeping voor zichzelf zien
weggelegd. De EU ziet zijn neighbourhood als een ‘achtertuin’ om de ideeën van democratie en
economische vooruitgang te verspreiden. Hoewel de Unie daarbij niet altijd eensgezind tewerk gaat,
ontwikkelde de organisatie toch het Nabuurschapsbeleid en het Oostelijk Partnerschap om een ring of
friends te creëren. Rusland daarentegen ziet zichzelf als Derde Rome en het GOS als referentiekader.
Het schrikt er ook niet voor terug om met hard power invloed in zijn nabije buitenland te laten gelden.
Nu de twee invloedssferen elkaar overlappen is het niet verwonderlijk dat Civilian Power Europe in
Rusland niet meer louter welwillend wordt bekeken. Een goede verstandhouding tussen de twee
machtsblokken zou een verdere verdeling van het continent in twee polen kunnen vermijden. De
onderlinge relatie ontwikkelt zich nog volop. Het Partnerschaps- en Samenwerkingsakkoord ligt al
een tijd achter ons en voorlopig wordt niet meer op een geïntegreerde manier samengewerkt.
36
Een sterk verschillende recente geschiedenis heeft onvermijdelijk invloed gehad op de politieke
waarden en normen van de twee grote spelers. In Rusland is het dan ook lang geen uitgemaakte zaak
of het land een Europese weg moet volgen, en zo ja, waar die dan mag uit bestaan. Door de
geschiedenis van vernedering en de angst voor verder prestigeverlies lijkt het erop dat met zal kiezen
voor de hoop van het nieuwe model, en dat ligt niet in Europa maar in Eurazië. Op die manier heeft de
binnenlandse situatie gevolgen voor het buitenlands beleid. De idee van soevereine democratie dient
als leidraad. Het poetinisme kan evolueren tot een derde weg tussen het grootmachtverleden en een
westerse koers. Een eventuele EU-toetreding tot het Westen is dan ook verder af dan ooit.
Ongeacht of Rusland zichzelf als Europees ziet of niet, blijven de huidige invloedssferen elkaar
overlappen. Deze vaststelling doet per definitie vermoedens rijzen over problematisch te verzoenen
doelstellingen, omwille van de verschillen in waarden en percepties. Samenwerking is niet
vanzelfsprekend wegens het contrast tussen de postmoderne EU die in verdeelde slagorde reageert, en
het moderne Rusland dat met een verdedigingsreflex handelt.
Op het eerste gezicht zijn bijgevolg goede redenen aan te voeren om Emersons model van het Europa
van twee imperia te bevestigen. Dit gedeelte over de actoren en hun waarden opende echter de deur
om in de toekomst te kijken: hebben Rusland en de Europese Unie voldoende gemeenschappelijke
belangen en doelstellingen voor hun gedeelde continent, opdat een samenwerking op beleidsvlak in
een later stadium toch mogelijk wordt?
37
Hoofdstuk 3 Gedeelde doelstellingen?
Belangen zijn een cruciaal concept in de internationale betrekkingen, in dit geval ook om de hypothese
van confrontatie waarvan we hier uitgaan te toetsen. Zelfbehoud door middel van macht wordt als
definitie gehanteerd, maar kan opengetrokken worden. Coolsaet (2006, p. 81) onderscheidt directe en
indirecte, korte- en langetermijnbelangen en identieke versus complementaire belangen.
3.1. Russische belangen en doelstellingen
Hoe verhouden de wantrouwige visies van een nieuwe Koude Oorlog en de hypothese van de twee
imperia zich nu tot de werkelijkheid van Ruslands plannen? Belangen en doelstellingen van de
‘klassieke’ mogendheid Rusland zijn alvast duidelijker te bepalen dan de heterogene aandachtspunten
van de EU, waar het beleid bemoeilijkt wordt door de talrijke betrokken landen en niveaus.
Een leidraad voor de huidige Russische internationale politiek zijn de vijf principes van president
Medvedev. Deze Medvedev-doctrine omvat het primaat van het internationaal recht, een multipolaire
wereld, het vermijden van confrontatie, het beschermen van Russische burgers en belangen in het
buitenland, en ten slotte gepriviligieerde belangen in bepaalde regio’s (Coolsaet, 2009, p. 201).
Vooral de twee laatste punten dragen potentieel conflict met de Europese Unie in zich. De Baltische
landen huisvesten een minderheid van honderdduizenden Russen. De ‘gepriviligieerde belangen’ in
sommige regio’s beslaan gebieden waar ook de EU actief is. De Zweedse Ruslandspecialist Bertil
Nygren (2008, pp. 219-250) beschrijft de heropbouw van Groot-Rusland als doelstelling van het
Kremlin.
Het beschermen van de Russische belangen blijft dus ook in de post-Poetinperiode cruciaal voor de
machthebbers in het Kremlin. Universele en onveranderlijke normen worden niet geaccepteerd, enkel
belangen primeren, los van termen als liberaal, democratisch of conservatief (Monaghan, 2008).
Minister van Buitenlandse Zaken Sergej Lavrov wil geen nieuw containment meer aanvaarden.
Volgens hem is dit beleid nog altijd niet veranderd sinds de Koude Oorlog, en draagt bijvoorbeeld de
Europese veiligheidsarchitectuur nog steeds het stempel van de westerse ‘overwinning’ (Monaghan,
2008).
Zimmerman (2009) maakt in zijn onderzoek naar de Russische elite en haar visie op buitenlands
beleid het onderscheid tussen twee concepties van hun nationale belangen: enerzijds de
staatsgeoriënteerde strekking, realistisch van aard, die het gebruik van geweld niet schuwt en een unie
38
met Wit-Rusland of Oekraïne voorstaat. Aan de andere kant de people and state conception, die liever
binnen de grenzen blijft en andere drukkingsmiddelen gebruikt om de belangen van Russen te
beschermen.
Oliker et al. (2009) leggen twee fundamentele doelstellingen van het Russische buitenlands beleid
vast: enerzijds de mondiale invloed vergroten, anderzijds de snelle economische groei voortzetten.
Over meer specifieke prioriteiten wordt veel intern debat gevoerd. Monaghan (2008) onderscheidt
eveneens twee aspecten in het Russisch denken over buitenlands beleid: het palmerstoniaanse idee van
‘geen permanente vrienden’, naast een voorkeur voor multipolariteit. De rol van de Europese Unie
wordt daarin nog te veel gepercipieerd als ondergeschikt aan de unipolaire VS.
De Nationale Veiligheidsstrategie tot 2020 laat een gedeeltelijk nieuw geluid horen. Volgens
Dimitrakopoulou en Liaropoulos (2010) wordt het document meer dan anders gekenmerkt door
optimisme en vertrouwen, zonder de gebruikelijke omsingelings- of samenzweringsretoriek. Een brede
definitie van nationale veiligheid wordt gehanteerd, en de EU wordt als een noodzakelijke partner
gezien (naast China en India) om de strijd met mondiale bedreigingen aan te gaan. Energie moet naast
economische weliswaar politieke doelen blijven dienen, maar er is veel meer aandacht voor groei en
technologische innovatie. Verder blijft de klassieke Realpolitik gehandhaafd: geen inmenging van
andere machten toelaten in de Kaspische regio, Ruslands geopolitieke rol in Eurazië versterken door
betere relaties binnen het GOS, zorgen voor stabiliteit en hegemonie in het nabije buitenland waar
Rusland enorme belangen heeft, en buurlanden als Oekraïne niet laten profiteren van hun strategische
ligging als doorvoerroute.
Desalniettemin maakt de bredere opvatting van belangen en strategische prioriteiten het mogelijk om
te veronderstellen dat Europa en Rusland raakpunten zullen vinden. Shlapentokh (2009) ziet alvast
gemeenschappelijke belangen in kwesties als terrorisme of nucleaire proliferatie, en de noodzaak van
elite om toegang te hebben tot westerse banken, huizenmarkt, scholen, medische faciliteiten en
toerisme. Deze vrij smalle basis wordt door Bordachev gevoelig uitgebreid. In een rapport voor het
Institut Français des Relations Internationales (2010) onderscheidt hij een aantal gemeenschappelijke
belangen tussen Rusland en de EU: het vermijden van remilitarisering, de universele waarden van het
internationaal recht en instellingen verdedigen, vreedzame conflictoplossing nastreven, stabiliteit in
het Midden-Oosten garanderen, een grote oorlog vermijden tijdens de huidige mondiale
machtsherverdeling, en de economische competitiviteit op mondiaal vlak vergroten. Op vier vlakken is
het moeilijker om een akkoord te vinden: energie, investeringen, internationale handel en de politieke
dialoog. Het belangrijkste obstakel van Europese kant is gekend, aldus Bordachev: gebrek aan
coherentie van de verschillende visies onder de lidstaten. Rusland van zijn kant heeft nog niet
helemaal uitgemaakt welke weg het opgaat: die van het pragmatisme, of het pad van een (te) groot
39
verantwoordelijkheidsgevoel voor de ex-sovjetlanden. Ook de economische keuzes zijn nog
onduidelijk (Bordachev, 2010).
Energie is voor dit laatste punt cruciaal. Noël (2008) stelt dat het in het Russische belang is – of op
zijn minst in dat van de huidige machthebbers – om de energierelaties gepolitiseerd te houden, zodat
ze voor politieke doeleinden kunnen worden gebruikt. Dit is volledig in tegenspraak met de Europese
aanpak die al jaren gepropageerd wordt: een marktgerichte energiehandel, ook wel het Markets and
Institutions model genoemd (Clingendael, 2004). Toch is het twijfelachtig of het huidige beleid van
Gazprom en het Kremlin wel de Russische belangen dient, wegens de imagoschade die eraan
vasthangt (Bezemer & Jansen, 2008, p. 386).
Bugajski (2010) zoekt het Russisch nationaal belang vooral in het vermijden van unipolariteit. Hij
maakt wel het belangrijke onderscheid tussen nationale belangen en ambities, twee termen die vaak
verward worden. Een stabiel nabije buitenland behoort als vanzelfsprekend tot de belangen. De
ambitie gaat verder: in een revisionistische campagne, die volgens Bugajski steunt op de mythe van
chaos en inmenging in de jaren 1990, wil het regime de grootsheid van Rusland benadrukken en de
invloed over de voormalige satellietstaten herstellen. Daarbij hoort een veranderde Europese
veiligheidsarchitectuur en een kleinere rol voor de Verenigde Staten in Europa.
Waarom is het uitbouwen van een invloedssfeer in de regio zo belangrijk voor Rusland? Volgens
Oliker et al. (2009) heeft dit velerlei redenen: historische, prestigegerelateerde, economische, en
redenen met betrekking tot veiligheid. Ook indien Rusland zich als een mondiale speler wil afficheren,
is het cruciaal dat op zijn minst zijn ex-satellieten en belangrijke handelspartners dit niet gaan
tegenwerken. Moskou is daarnaast als de dood voor spill-over van conflicten en instabiliteit.
3.2. Belangen van de Europese Unie
Om na te gaan of een overeenkomst tussen Rusland en de EU mogelijk is, moet onderzocht worden of
hun belangen en doelstellingen enigszins verenigbaar zijn. De eerste vraag die dan opdoemt is of de
Europese Unie haar belangen wel kan definiëren. Verschillende paradigma’s in de aanpak van Rusland
staan tegenover elkaar. Het is niet evident om de 27 lidstaten op één lijn te krijgen voor een
gemeenschappelijk beleid. Het gevaar van een te kleine gemene deler loert altijd om de hoek.
Daar komt nog bij dat het concept ‘belang’ voor EU-adepten ongemakkelijk aandoet. Is de Unie nu net
niet een instelling bij uitstek die komaf wil maken met achterhaalde, al te realistische concepten als
belangen? Moet een normatieve macht zich wel bezighouden met pure Realpolitik?
40
Het debat over de rol die Europa zich aanmeet blijft levendig. Orbie (2008) onderscheidt vier
ideaaltypes, waarvan er twee wél uitgaan van belangen: de EU zou een soort Groot-Zwitserland
kunnen worden, egoïstisch en met weinig macht; ofwel een continentale handelsstaat met veel
(economische) macht. De modellen van Civilian Power Europe en het Scandinavische Europa, of
Europa als magnetische actor, zien af van de pure op belangen gebaseerde rol. Realistische critici gaan
in tegen deze laatste twee concepten (Hyde-Price, 2006). In de praktijk zien we inderdaad voorbeelden
van een geopolitieke benadering in de Europees-Russische relaties, zoals de Nabucco-pijpleiding die
er speciaal op gericht is om Rusland te omzeilen (cf. infra, 4.2). Het energievraagstuk legt een
‘rationele sluier’ over het Europese beleid (Khasson et al., 2008, p. 223).
Veiligstellen van energiebevoorrading is daarmee een van de duidelijkste Europese belangen. Er moet
meteen aan worden toegevoegd dat precies deze kwestie grote verdeeldheid zaait en een belangrijke
oorzaak is voor het mislukken van een gemeenschappelijk buitenlands beleid (Noël, 2008, p. 1) (cf.
infra). Naast het geopolitieke aspect heerst in de EU de overtuiging dat geliberaliseerde markten zowel
binnen als buiten de Unie de beste garantie zijn om de energiehandel efficiënt te laten verlopen, los
van politieke inmenging (Belyi, 2008, p. 210).
Hyde-Price (2008) trekt van leer tegen de ‘ethische buitenlandse politiek’ die de EU zich graag laat
aanmeten. Deze zou leiden tot fundamentele zwakte en een gebrek aan resultaat, waardoor
onvermijdelijk de grote landen binnen de Unie zelf weer hun nationale belangen gaan nastreven in
plaats van de kleinste gemene deler te accepteren. In het geval van Rusland leidt dat tot een
eigengereide politiek van onder meer Frankrijk en Duitsland, tegen de bezorgdheid van Centraal-
Europa in (Hyde-Price, 2008, p. 34) (cf. infra, 3.3).
Verder keren dezelfde thema’s meestal terug in teksten van de Europese instellingen rond belangen.
Het overzicht van het KIIB (2006) citeert vrede, veiligheid en stabiliteit op het continent; sterkere
economische integratie met Rusland; promotie van mensenrechten en democratie, good governance en
de rechtsstaat; multilateralisme; en samenwerking tegen proliferatie en terrorisme. Khasson et al.
(2008, pp. 221-226) identificeren gelijkaardige vitale Europese belangen in de relatie met Rusland en
de tussenliggende landen. Ze voegen er nog vrijhandel en verspreiding van het Europese marktmodel,
en spill-over van conflicten vermijden aan toe. Evenwel zonder uitbreiding met nieuwe lidstaten op de
agenda te zetten, gezien dit de ‘absorptiecapaciteit’ van de EU momenteel te boven gaat.
Een specifieker thema is migratie: Europa heeft er belang bij om dit in goede banen te leiden. Het
visabeleid blijft een struikelblok. Voor de landen van het Oostelijk Partnerschap is dit het meest
tastbare en gewenste onderdeel van de relaties met de EU. Lidstaten zoals Duitsland gaan echter op de
rem staan uit angst voor een massaal overspoelde arbeidsmarkt. Een bijkomende moeilijkheid stelt
41
zich in de volgorde van het verlenen van versoepelde visa-voorwaarden. Kan Europa het maken om de
procedure voor Rusland eerst te vergemakkelijken, zonder het veelgeplaagde Georgië uitzicht te
bieden op beterschap (Rettman, 2010, 11 mei, 20 mei)? De visa-criteria zijn bovendien een belangrijk
beleidsinstrument om landen in de oostelijke neighbourhood in Europees vaarwater te brengen.
Rusland strooit kwistig in het rond met visa in de regio; Europa hinkt achterop en ziet op die manier
zijn invloed teloorgaan. Rusland zegt klaar te zijn om de restricties tegenover Europese burgers in een
vingerknip ongedaan te maken indien deze actie wederkerig is. Polen wil dit echter enkel als het
tegelijk met minstens Oekraïne gebeurt. Medvedev ziet het als een manier om ‘echte strategische
partners’ te worden (Rettman, 2010, 7 juni).
Biscop (2009, p. 16) benadrukt dat de vitale belangen van alle Europese landen dezelfde zijn. Op het
eerste gezicht heeft Polen meer te vrezen voor bijvoorbeeld zijn energiebevoorrading, maar ook landen
als België worden indirect getroffen, gezien de sterke verwevenheid van de Europese economieën. Een
crisis in Centraal-Europa is dus voor geen enkele lidstaat wenselijk.
Ten slotte is een van de belangrijke doelstellingen van het oostwaarts gerichte Europees beleid het
creëren van een ring of friends, door sommigen bufferzone genoemd, gezien Rusland niet wil
meewerken (Khasson et al., 2008, p. 236). In het algemeen kan het inbedden van Rusland in Europa,
evenwel zonder lidmaatschap, als EU-belang bij uitstek gezien worden. Zowel een verzwakt als een te
sterk en eigengereid Rusland zijn niet in het belang van de EU.
3.3. Goede buur, verre vriend? Europese visies op s amenwerking
met Rusland
Denken Sie sich Österreich in eine Menge Republiken und Republikchen aufgelöst: welch ein willkommener
Grundbau zur russischen Universalmonarchie! - František Palacký (1866)
De European Council of Foreign Relations maakte in het kader van haar Ruslandprogramma in 2007
een audit van de Europees-Russische relaties (Leonard & Popescu, 2007). Vijf houdingen binnen de
Europese Unie kwamen naar voor. Om te beginnen verschijnen Griekenland en Cyprus als de Trojan
horses, die geneigd zijn het gemeenschappelijk beleid te ondergraven door zelfs een veto uit te
spreken ten gunste van Rusland. Ten tweede hopen de strategic partners, Duitsland, Frankrijk, Spanje
en Italië, op economische voordelen als ze speciale relaties met Duitsland onderhouden. Ten derde zijn
er de friendly pragmatists, waaronder België en Oostenrijk, die een middenpositie bekleden.
Vervolgens de frosty pragmatists, zoals het Verenigd Koninkrijk en Nederland die geen speciale
relatie nastreven en soms hun stem laten horen tegen mensenrechtenschendingen. Ten slotte komen de
new cold warriors ten tonele: deze groep omvat Polen en Litouwen, die de openlijke confrontatie niet
42
schuwen. Voornamelijk zij lagen dwars bij de onderhandelingen voor een nieuw Partnerschaps- en
Samenwerkingsakkoord. Deze vijf stromingen tonen de grote verschillen tussen de lidstaten aan.
Rusland maakt graag gebruik van zijn strategic partners in de relatie met de EU. In een uitgelekt
document van Lavrov aan Medvedev wordt prioritaire samenwerking met Duitsland, Frankrijk, Spanje
en Italië genoemd, alsook het gebruikmaken van de Frans-Duitse tandem om dossiers door te drukken
op Europees niveau (Rettman, 2010, 12 mei).
Figuur 1: Houdingen van EU-landen t.o.v. Rusland naar Leonard & Popescu (2007) [eigen kaart]
43
Binnen de EU bestaat heel wat ergernis over de bilaterale Russische aanpak. Emerson noemt dit
typisch voor de manier waarop imperia met hun buren omgaan. Hij voegt er meteen aan toe dat de EU
zich hier zelf aan schuldig maakt (Emerson, 2001, p. 2). Samenwerkingsverbanden als het Gemenebest
van Onafhankelijke Staten worden in Brussel inderdaad weinig serieus genomen.
Vooral Polen probeert meer greep te krijgen op de EU-Rusland relaties. Hoewel de nieuwe premier
Donald Tusk pragmatischer is dan zijn voorganger, wil ook hij de klemtoon blijven leggen op de
noodzaak van modernisering en respect voor de mensenrechten in Rusland. De visakwestie is een
centraal punt, gezien de verreikende gevolgen. Warschau wil absoluut dat de landen van het Oostelijk
Partnerschap dezelfde perspectieven krijgen als Rusland, zoniet kan dit tot ongemakkelijke situaties
leiden. Rusland kan in de bevroren conflictgebieden gaan zwaaien met paspoorten die gemakkelijker
toegang bieden tot de EU indien het zelf visa-voordelen krijgt, en Georgië of Moldavië bijvoorbeeld
niet. Polen wil in geen geval dat de toegang tot de EU gebruikt wordt om andere landen mee te
ondermijnen (Rettman, 2010, 20 mei).
3.3.1. De EU als verlengstuk
Hoe verloopt het bepalen van een Europese benadering tegenover Rusland nu? Schmidt-Felzmann
(2008) stelt dat de lidstaten proberen om de EU te instrumentaliseren. Het supranationale niveau wordt
gebruikt om nationale beleidsvoorkeuren rond Rusland te uploaden om zo meer gewicht te krijgen.
Zowel kleine als grote landen trachten dit te doen. De auteur verwacht niet dat er snel eenheid komt
binnen Europa ten aanzien van een gemeenschappelijke Ruslandpolitiek, hoewel dit gebrek aan
politieke convergentie geen solidariteit hoeft uit te sluiten. Solidariteit is gemakkelijker te bereiken,
want het heeft geen onmiddellijke politieke kostprijs, aldus Schmidt-Felzmann (2008).
De kritiek van de schrijfster is hard: alle landen proberen hun vitale nationale belangen veilig te
stellen, zonder een stuiver te geven om de geloofwaardigheid van de EU. Het resultaat is een
schrijnend gebrek aan strategische visie. Het buitenlands EU-beleid blinkt uit in onsamenhangendheid,
omdat het een vergaarbak is van uiteenlopende wensen die de lidstaten absoluut wilden ‘uploaden’.
Het resultaat zijn Christmas tree policies, volgens Schmidt-Felzmann. Ze benadrukt dat dit niet de
schuld is van de nieuwe lidstaten, zoals soms gemakkelijkheidshalve wordt gesteld: de breuklijnen
lopen doorheen oude en nieuwe leden, zoals de Power Audit van de ECFR (2007) al aantoonde.
Samengevat is het probleem een gebrek aan consensus over de middelen en strategieën die de EU
moet gebruiken. Het doel is wél hetzelfde: een stabiel en democratisch Rusland (Schmidt-Felzmann,
2008). Een klein aantal landen heeft de sleutel voor het gemeenschappelijk beleid in handen; twee
daarvan bekijken we van naderbij, met name Frankrijk en Duitsland.
44
3.3.2. Duitsland: Annäherung durch Verflechtung
De Duitse houding is in dit verband cruciaal. Een resoluut gemeenschappelijke Europese benadering is
alleen mogelijk als Duitsland aan boord zit. Het land heeft de verst gevorderde verhouding met
Rusland (Krickus, 24 februari 2010). Met name op economisch gebied hebben beide staten sterke
banden: tijdens een gascrisis komen steevast de Oost-Europese landen in beeld, maar de grootste
volumes vloeien naar Duitsland (Noël, 2008, p. 9). Omgekeerd is de Russische markt van groot belang
voor de kapitaalgoederenindustrie van de Exportweltmeister. Rusland doet ook graag beroep op Duitse
technologie om te moderniseren. Edward Lucas (2008, p. 205) wijst eveneens op de belangrijke
economische banden, naast de eeuwenlange relatie die al tussen beide landen zou bestaan.
Dat deze bijzondere band wrevel opwekt bij tussenliggende EU-landen wordt in de Bondsrepubliek
afgedaan als gedateerde Koude Oorlogsretoriek. Een andere reden waarom Berlijn weinig voelt voor
een gemeenschappelijke Europese benadering, is de groeiende Europa-moeheid in Duitsland. De
perikelen rond de euro zijn de culminatie van een proces dat al langer aan de gang was: Duitsland
schrikt er niet meer voor terug om zich een meer eigengereide houding aan te meten. De perceptie
groeit stilaan dat Duitsland meer nadeel dan voordeel heeft bij Europese integratie. Europa moet
volgens Krickus (2010) dan ook dringend werk maken van een strategie om Berlijn weer ten volle in
het Europese kamp te krijgen. Duitsland als cavalier seul speelt immers alleen andere grootmachten in
de kaart. Volgens hetzelfde artikel op de atlantisch-gezinde site Radio Free Europe is er hoop: de
crisis heeft aangetoond dat Duitsland samenwerken belangrijk blijft, en er rijzen ook almaar meer
twijfels over de Russische capaciteiten om bijvoorbeeld voldoende gas voor de Nord Stream-
pijpleiding te leveren.
In Germany’s Russia Question stelt Stehenmüller (2009) dat Duitsland als enige Europese land
potentieel voldoende invloed kan uitoefenen op het Kremlin. Duitsland verkiest soft power
(Zivilmacht) in zijn internationale relaties en wil dus via de tactiek Annäherung durch Verflechtung
Rusland langs economische weg binnenloodsen in de wereld van multilateralisme, internationaal recht
en mensenrechten. Vooral tijdens de regeerperiode van kanselier Schröder (SPD, 1998-2005) bereikte
deze vervlechting ongeziene hoogten. Meteen na zijn ontslag stapte Schröder op Russisch verzoek in
het consortium dat de controversiële gaspijplijn Nord Stream moet aanleggen. Angela Merkel behoort
tot de CDU, een partij met een kritischer imago ten aanzien van Rusland. Stehenmüller noemt het de
klassieke tegenstelling tussen bear haters (CDU) en de bear huggers (SPD).
Tot dusver toonde Merkel zich inderdaad kritischer. Zo ontmoette ze Russische
mensenrechtengroepen en hecht ze belang aan de band met Polen. Tegelijk wijst ze op de blijvende
nood voor engagement met Rusland, en wat belangrijker is: het Duitse verzet tegen een
45
gemeenschappelijk Europees energiebeleid dat ingaat tegen belangen van grote Duitse en Russische
bedrijven, blijft onverminderd gehandhaafd. Ook Lucas (2008, p. 207) vindt haar – ondanks haar
DDR-achtergrond – nog te pragmatisch. Hij ziet het Duitse partijlandschap als verdeeld tussen een
anti-Amerikaanse linkerzijde en een rechterzijde die pro zakendoen met Rusland is. Beide komen
automatisch bij Moskou uit.
De auteur van Germany’s Russia Question beschouwt Annäherung durch Verflechtung als een grote
vergissing: een dergelijke politiek kan enkel werken als belangen en doelstellingen wederkerig zijn.
De laatste jaren was de relatie echter eenzijdig: de Duitse markt lag open voor investeringen van
Russische staatsbedrijven, maar omgekeerd bestonden er veel barrières (Stehenmüller, 2009).
De belangrijkste bijdrage van Stehenmüller is dat ze vooral een kloof ziet tussen generaties: oudere
Duitse politici zijn gesocialiseerd tijdens de jaren negentig en Rusland nog altijd dankbaar voor de
hereniging, terwijl de jongere generatie geschokt is door de Russische binnenlandse situatie van
vandaag, waar mensenrechten massaal geschonden worden. Equidistantie, een politiek van gelijke
afstand houden met zowel Washington als Moskou, is voor deze laatsten dan ook geen optie.
De auteur maakt de vergelijking met het Verenigd Koninkrijk, dat ook altijd hoopt om Washington ten
goede te kunnen beïnvloeden of af te remmen, zonder veel succes. Voor de Duitse politiek tegenover
Rusland geldt precies hetzelfde. Conclusie: eenheid is van het grootste belang. Het Westen kan
Rusland betrekken, maar ook counteren indien nodig. Stehenmüller stelt dat Duitsland de leider moet
worden van dit pan-Europese beleid, als land met de sterkste banden met Rusland.
Duitsland blijft zich echter als cavalier seul gedragen. Zo dook er enkele dagen na de Top in Rostov-
aan-de-Don van juni 2010 plots een Duits-Russisch voorstel op over een nieuw veiligheidsforum,
zonder voorafgaande formele consultatie van de EU-instellingen (Rettman, 2010, 7 juni). Anderzijds
is een sterke Duitse rol vaak een garantie op succes (Lobjakas, 2010, 8 juni).
3.3.3. Frankrijk: bondgenoot voor een multipolaire wereld
Frankrijk en Rusland hebben een belangrijke opvatting gemeenschappelijk: beiden delen de visie dat
een unipolaire wereld niet wenselijk is. In Frankrijk is deze traditie terug te voeren tot Charles de
Gaulle, die een uitsluitend door Amerika gedomineerde westerse wereld niet zag zitten. Het is geen
wonder dat zijn onafhankelijke politiek wel op bewondering kan rekenen in het Rusland van vandaag.
Dominique Moïsi (2009, p. 187) haalt een tekenende anekdote aan: toen aan Vladimir Poetin de vraag
kreeg welke portretten van staatsmannen er in zijn kantoor hangen, bleek De Gaulle er een van te zijn.
46
Leonard en Popescu (2007) brengen Frankrijk onder bij de strategic partners, het clubje landen met de
op één na beste relaties met Rusland. Gomart (2007) bevestigt dit: zeker voor ex-president Jacques
Chirac was Rusland een vitale strategische partner voor zijn visie van een multilaterale én multipolaire
wereld. Gomart vraagt zich terecht af of de Franse toenaderingspolitiek in verband met multipolariteit
niet de perceptie heeft versterkt van een westerse wereld die uiteenvalt.
Ook het einddoel van de Franse politiek bleef onduidelijk: gaat het om de verankering van Rusland in
Europa, of zijn de nauwe banden enkel nuttig voor Parijs om zelf meer macht te krijgen in de EU of
transatlantische verbanden? Het ‘spook van een heropkomend Moskou’ is wel een handig doembeeld
(Gomart, 2007).
De as Parijs-Berlijn-Moskou, enkele jaren geleden op een hoogtepunt, kan op verschillende manieren
geïnterpreteerd worden. Mogelijk was ze het gevolg van verwarring tussen waarden en belangen, en
verkeerde interpretaties: Gomart (2007) wijst erop dat bijvoorbeeld de kwestie-Irak – een basis voor
het merkwaardige bondgenootschap – voor de betrokken landen een verschillende betekenis had.
Rusland aan de ene kant zag het als een tweede Kosovo: het Westen gaat over tot een militaire
campagne zonder mandaat van de Verenigde Naties. Aan de andere kant was het voor Parijs en Berlijn
vooral een symbool van het Amerikaanse onvermogen om naar zijn geallieerden te luisteren.
Net als Stehenmuller beveelt Gomart ten slotte aan om terug op één lijn te staan met de Europese
partners: ‘speciale relaties’ brengen immers weinig aantoonbaar resultaat op. Parijs kan evenmin als
Berlijn wegen op de interne Russische situatie. Een gemeenschappelijk beleid is de enige optie
(Gomart, 2007).
3.3.4. Een debat zonder uitkomst: confrontatie of appeasement ?
Een terugkerend thema in westerse beleidsaanbevelingen en visies op de Russisch-Europese
betrekkingen is het dilemma tussen confrontatie of appeasement. Oorspronkelijk ging dit debat over
NAVO-uitbreidingen, zoals het werd weergegeven door Jackson & Sorensen (2007, pp. 82-85).
Voorstanders van een principiële houding stellen dat uitbreiding voor stabiliteit en veiligheid in de
regio zorgt: Rusland zal wel twee keer nadenken voor het dan nog avonturen begint aan zijn grenzen.
Tegelijk dwingt het landen als Polen ook om geen misbruik te maken van eventuele Russische
zwakheid, wat evengoed de stabiliteit zou bedreigen: nationalisme en chauvinisme kunnen een minder
grote rol spelen. Kortom: de redenering bestaat erin dat een stevige westerse houding tot minder
Russisch unilateralisme en meer consultatie zal leiden.
47
Nog altijd binnen de realistische benaderingen, zullen appeasers stellen dat plotse eenzijdige
veranderingen in Oost-Europa Rusland bedreigd doen voelen, en de vaststelling oproept dat er
helemaal geen rekening met hen wordt gehouden. Dit zou dan de nationalistische krachten in Rusland
versterken. Ten tweede trekt een uitbreiding een nieuwe scheidingslijn, want wie uit de boot valt (denk
maar aan Oekraïne en Georgië) ziet zijn veiligheid flink afnemen in vergelijking met de situatie
voordien. Ten derde wordt de hele bestaansreden van een organisatie als de NAVO onderuitgehaald
wanneer landen lid worden waarvan geweten is dat het mechanisme van collectieve veiligheid op flink
wat weerstand in de West-Europese hoofdsteden zal rekenen, in geval bijvoorbeeld Georgië
aangevallen wordt. Het is bovendien gevaarlijk om landen op te nemen die graag olie op het vuur
gieten (Jackson & Sorensen, 2007, p. 84). In tal van NAVO-hoofdsteden werd ongetwijfeld een zucht
van opluchting geslaakt dat Georgië in 2008 geen lid was van de organisatie.
Hoewel de EU overwegend een economische macht is en geen militaire zoals de NAVO, kunnen
dezelfde redeneringen toegepast worden op uitbreiding van de Unie (cf. supra, 2.1). Ook in andere
internationale organisaties zorgt het geval Rusland voor gelijkaardige discussies. Von der Dunk (2003,
pp. 58-67) haalt het voorbeeld aan van het Russische lidmaatschap van de Raad van Europa in 1996:
voorstanders redeneerden dat als Rusland zich afgewezen zou voelen, het zou terugvallen op nationale
en xenofobe sentimenten, met het risico op extremisme in het buitenlands beleid. Tegenstanders
wijzen er dan weer op dat je een ferme, principiële houding moet aannemen, zoniet gaat je
geloofwaardigheid als organisatie ten onder.
Is dit niet precies wat er met Europa gebeurt? De divergentie over welke aanpak moet gevolgd
worden, komt de eenheid en het imago van de EU alvast niet ten goede. In het bijzonder tijdens
crisissen splitst Europa meestal in een pro- en anti-Russisch kamp. De ene noemt Rusland zonder
omwegen de ‘agressor’, even eerbiedwaardige EU-leden wuiven dit meteen weg als ‘overdrijving’
(Economist, 2009, 17 januari).
De tegemoetkomende visie telt heel wat voorstanders. Samuel Huntington beval in zijn Botsende
Beschavingen (1997, p. 343) al aan om Rusland te erkennen als de ‘kernstaat van het orthodoxe
christendom en als een belangrijke regionale macht met legitieme veilgheidsbelangen aan zijn
zuidgrens’. Tegelijk wil hij de voormalige satellietlanden in Centraal- en Oost-Europa snel in het
Westen inbedden.
Eveneens vanuit Amerikaans standpunt deelt Henry Kissinger (2008, 1 juli) de appeasement-visie:
assertieve inmenging en ongeduld over politieke veranderingen vanuit het Westen kan volgens hem
alleen maar de westerse geopolitieke én morele doelstellingen averij doen oplopen. Dit leidt enkel tot
de perceptie van Amerikaanse sabotage en speelt dus nationalisten en confrontationalisten in de kaart.
48
Kissinger pleit voor geduld, gezien Rusland de ‘veelbelovendste episode uit zijn geschiedenis’
doormaakt. Het Kremlin is zich bewust van zijn zwakte en zoekt een strategische partner. Dit zou het
Westen kunnen zijn, indien vanuit die hoek niet voortdurend vernederende kritiek kwam, zo redeneert
de ex-minister (Kissinger, 2008, 1 juli).
In een beleidsaanbeveling stelt ook de Russische-Amerikaanse professor internationale relaties
Tsygankov (2006) dat het Westen tegemoet moet komen aan Rusland. Hij vergelijkt het beleid van
Vladimir Poetin met de staatsgeleide liberalisering van Sergej Witte eind 19de eeuw, toen buitenlandse
avonturen vermeden werden.
Iets voorzichtiger stelt ook voormalig Europees commissaris Peter Mandelson dat Europa de
Russische belangen moet erkennen, zonder echter invloedssferen te accepteren (Flenley, 2008). De
Nederlandse ex-premier Lubbers (2008, 5 september) pleitte in een opiniestuk voor een gelijkaardige
houding: begrip tonen en proberen samen te werken in plaats van te confronteren. Sakwa (2008) ten
slotte, stelt dat precies de vijandigheid tegenover Ruslands autonomiestreven ervoor gezorgd heeft dat
het zich weer als een alternatieve, aan het Westen tegengestelde actor is gaan affirmeren.
Vanzelfsprekend fulmineert Edward Lucas (2008, p. 255) tegen het idee dat eender welke staat
legitieme belangen heeft, en weigert hij bijvoorbeeld de Sovjet-Unie of het huidige Rusland als een
‘normale’ grootmacht te beschouwen. Aansluitend halen Popescu, Leonard en Wilson (2008) een
belangrijk risico aan wanneer de EU zich zwak toont tegenover Rusland. Post-sovjetlanden kunnen de
neiging krijgen om hun buitenlandse of zelfs hun interne politiek te wijzigen naargelang van hun
perceptie van westerse zwakheid tegenover de Russische buur. Vooral kleinere staten vrezen een
conflict. Het precedent van ‘bescherming van Russen in het buitenland’, dat tijdens de Georgische
oorlog van 2008 brutaal in de praktijk werd gebracht, jaagt flink wat schrik aan (Popescu et al., 2008,
p. 5).
Leonard en Popescu (2007, 21 november) roepen dan ook op om te stoppen met de twijfel tussen
integratie en indamming, die bij Rusland alleen maar meer assertiviteit zou oproepen.
3.3.5. Verdeeldheid geëxploiteerd?
Een verzwakt of verdeeld westelijk blok wordt volgens Monaghan (2008) door Rusland zowel als een
kans en als een gevaar voor extra instabiliteit gezien. Dit illustreert opnieuw het problematische
karakter van hypotheses over een nieuwe Koude Oorlog: ook in Moskou beseft men de zinloosheid
van te onmachtige westelijke buur, of, vanuit het eigenbelang, het gevaar dat de transatlantische band
weer versterkt wordt wanneer Rusland te veel als bedreiging wordt gezien. In het volgende onderdeel
proberen we na te gaan welke visies in Moskou de dienst uitmaken. Is Rusland de monoliet met een
49
duidelijke conceptie van zijn buitenlands beleid en in die zin een voorbeeld voor het hopeloos
verdeelde Europa?
3.4. Stromingen op vlak van buitenlands beleid in R usland
Tal van auteurs, al dan niet kritisch over Rusland, benadrukken het belang om de plaatselijke ideeën
beter te leren kennen (Pavlovsky, 2009; Bugajski, 2010; Oliker et al., 2009). De denktank European
Council on Foreign Relations wijdde een hele uitgave, getiteld What Does Russia Think?, aan dit doel.
De hamvraag voor Rusland is de definiëring van zijn grenzen of, in sommige gevallen, invloedssfeer.
Een eventueel belangenconflict met de Europese Unie hangt in grote mate af van welke strekking in
dit debat de overhand heeft. Tsygankov (2003) stelde een schema op van vijf duidelijke scholen in de
ruimtelijke verbeelding na de val van de Sovjet-Unie. Allen hebben ze een visie op Eurazië, een
concept dat overeenkomt met de voormalige Sovjet-Unie.
3.4.1. Groot-Rusland
Vooraleer hierop in te gaan is het nuttig te bekijken welk belang dit begrip ‘Eurazië’ voor de huidige
beleidsmakers in de Russische samenleving heeft.
Zimmerman (2009) voerde een onderzoek onder een representatief staal van de elite op vlak van
buitenlands beleid. 241 leden uit de media, de economie, de academische wereld, de regering en het
leger werden in de periode maart-april 2008 ondervraagd. Belangrijk was de opname van stijgende of
dalende energieprijzen in de vraagstelling. Zo bleek het grootste deel van de elite voorstander van een
hereniging met Oekraïne en Wit-Rusland, maar er ontstaat meer voorzichtigheid over het buitenlands
beleid indien de toen nog hypothetische evolutie naar een langdurige olieprijs onder de 100 USD per
vat in de vraagstelling werd meegenomen. Bij een vorig onderzoek van Zimmerman in 2004 werd het
GOS sowieso al als de Russische invloedssfeer gezien. In 2008 was dit bij velen uitgebreid naar een
mondiale conceptie van de Russische belangen. De bereidheid om geweld te gebruiken om
bijvoorbeeld Russen in het buitenland te beschermen, neemt echter af naarmate de olieprijs
(hypothetisch) daalt. De auteur vermoedt dat grote beleidsprincipes, zoals de Medvedev-doctrine,
minder centraal komen te staan als de olieprijs laag blijft.
Ondertussen zit die olieprijs de afgelopen twee jaar bijna onophoudelijk op of onder een kritische
grens van ongeveer 75 USD per vat (http://www.oil-price.net). Volgens Lucas (2008, p. 105) gedraagt
Rusland zich assertiever van zodra deze overschreden wordt. Met de onvoorspelbare energieprijzen
50
blijft het volgens deze visies dus onduidelijk waar de toekomstige van ambities van Rusland zich
geografisch zullen situeren.
Tsygankov (2003) onderscheidt vijf Russische scholen, elk met een eigen visie op deze prioriteit
Eurazië. Hij beschrijft in de eerste plaats de westernizers, momenteel sterk in de minderheid en een
vreemde eend in de bijt van de vijf. Een van hun in het Westen graag gelezen vertegenwoordigers is
Dmitri Trenin. Deze laatste kondigt het einde van Eurazië aan, maar laat te veel onduidelijkheid over
wat er na een Russische terugtocht met de regio moet gebeuren. Tsygankov (2003) vraagt zich dan ook
af of het Westen bereid is om de last van pacificatie en stabilisering van de vele conflicten op zich te
nemen.
De antwoorden van civilisationisten en expansionisten, de twee en derde stroming, noemt Tsygankov
evenmin bevredigend voor de kwestie-Eurazië. Een zelfbedruipende beschaving binnen de grenzen
van de Sovjet-Unie doet te veel denken aan het verleden, terwijl expansionistische pogingen om de
grenzen te hertekenen onvermijdelijk nieuwe conflicten, destabilisering en geweld zullen veroorzaken,
aldus de auteur (Tsygankov, 2003).
Tsygankov is hard voor deze eerste drie scholen: ze kunnen in zijn de ogen geen oplossingen
voorschrijven, hebben zelfs geen adequaat vocabularium voor de problemen in de regio, en bestaan uit
‘essentialistische, deterministische en apolitieke visies’. Meer potentieel ziet hij bij de geo-
economisten en stabilizers, die volgens hem innovatieve voorstellen doen om met de realiteit van het
post-Sovjettijdperk om te gaan. Collectieve veiligheid is er een onderdeel van, via betrokkenheid van
alle sleutelspelers uit de regio: China, Iran en het Westen inbegrepen.
Tot welke stroming van eurazianisme behoort Vladimir Poetin nu, ook als premier nog steeds een
sleutelfiguur in de Russische buitenlandse politiek? Nygren (2008, p. 249) ontdekt bij hem elementen
van maar liefst vier scholen. Zijn ‘gespleten persoonlijkheid’ op buitenlands politiek vlak is immers
niet zomaar te vatten, aldus Nygren. Deels handelt hij expansionistisch, niet door zelf op
veroveringstocht te trekken, maar door anderen zo veel mogelijk invloed te ontzeggen in landen als
Oekraïne, Wit-Rusland en Moldavië. Anderzijds is hij civilisationistisch door zijn missie om Groot-
Rusland zin te geven op basis van gedeelde geschiedenis en tradities. Zo verdedigt hij keer op keer
onbetrouwbare verkiezingen in GOS-landen. Op vlak van defensie zijn Poetin en zijn opvolger
Medvedev dan weer stabilizers die voorspelbaarheid nastreven. En ten slotte handelde Moskou de
laatste jaren volgens een geo-economische logica: andere landen worden in het gareel gehouden door
middel van geld in plaats van met de wapens (Nygren, 2008, pp. 249-250).
51
Gomart (2007) ziet in Moskou een mix van isolationisme en interventionisme. De elite is verdeeld
over hoe ze zich tegenover het Westen moet gedragen. Velen hebben de individuele wens om tot de
wereldelite te behoren, versus het collectieve doel om het interne status quo te bewaren door een
perceptie van externe bedreiging op te houden. Poetin wil aantonen dat het westerse model van staat
en samenleving niet universeel toepasbaar is. Ondertussen wordt van de onderlinge verdeeldheid in het
Westen handig gebruik gemaakt, zonder echter in Koude Oorlogsconfrontatie te vervallen.
De vraag werpt zich op wat er zou gebeuren indien er twee duidelijk tegengestelde en even sterke
stromingen zouden ontstaan binnen de Russische elite. Monaghan (2008) beschouwt een dergelijke
splitsing als ongewenst voor het Westen, omdat ze voor instabiliteit kan zorgen.
3.4.2. Russische realistische en liberale visies op het buitenlands beleid
De realistische school heeft volgens Shakleyina en Bogaturov (2004) de positie van leidende
intellectuele beweging in Rusland verworven sinds de jaren 1990. De meeste academici en politici zijn
het eens met de Russisch-nationale affirmatie die oog heeft voor belangen en machtsevenwicht. Qua
analyse en strategie zijn uiteenlopende stromingen te onderscheiden. Sommigen willen zich liever
enkel op de voormalige Sovjet-Unie concentreren gezien de schaarse middelen, anderen dromen van
een as met China of meerdere Aziatische landen. Een derde positie is een alliantie met het Westen op
Russische voorwaarden.
Volgens dezelfde auteurs is de meerderheid van de realisten pragmatisch. Ze verschillen van de
liberalen, die interne hervormingen absoluut prioritair vinden boven de ‘staatsgecontroleerde
oligarchie die droomt van verloren geopolitieke macht’. Maar ook tegen de meer extreme strekkingen
binnen het realisme zetten de pragmatici zich af.
Realisten linken de Russische identiteit aan de historische traditie als grootmacht. Enkele
onveranderlijke gegevens, los van de interne toestand, zorgen volgens hen voor de bestendiging van
deze status: de geopolitieke positie, de militaire en nucleaire macht, de enorme natuurlijke reserves,
het intellectueel potentieel en de demografie. Liberalen wensen deze grootmachtstatus niet, omdat
deze onvermijdelijk conflict in zich draagt (Shakleyina & Bogaturov, 2004).
De liberale school van Internationale Relaties in Rusland schippert tussen westerse ideeën en
nationale democratie (Tsygankov & Tsygankov, 2004). Zij zien de wereld minder in termen van
machtsstrijd, maar verschillen toch van westerse liberale stromingen. In tegenstelling tot de realisten
zien ze het uiteenvallen van de Sovjet-Unie niet als een geopolitieke catastrofe en bedreiging voor
stabiliteit. De meest invloedrijke stroming is die van de modernizers, ervan overtuigd dat Rusland in
52
feite tégen zijn belangen handelde ten tijde van de Koude Oorlog. Het nationaal belang zien zij eerder
in termen van integratie in het Westen. De groep van institutionalisten is kritischer over het einde van
de USSR, houden zich ver van termen als ‘overwinning’ of ‘nederlaag’ en bepleiten politieke en
economische integratie van de ex-sovjetlanden. Nationale democraten ten slotte benadrukken de
specifieke aard van het Russische ontwikkelingspad en het belang van lokale culturen in de
wereldpolitiek. Het westerse patroon kan volgens hen niet zomaar gekopieerd worden: Rusland heeft
een eigen cultureel erfgoed. Ook nationale belangen blijven ze waarderen.
Wat is nu de relevantie van de liberale stromingen wanneer de buitenlandse politiek door realistische
inzichten wordt gedomineerd? Bugajski (2010) stelt zelfs dat een tsjekistocratie het nu voor het
zeggen heeft in het Kremlin, genoemd naar de Tsjeka, de geheime dienst in het begin van de
communistische periode. Momenteel viert de conservatieve en nationalistische kijk hoogtij. Ondanks
het verzwakken van de liberale theorieën sinds het midden van de jaren 1990 bleven ze in
academische middens volop bloeien. Hoewel weinig waarschijnlijk, valt het niet uit te sluiten dat de
politieke context binnen afzienbare tijd verandert en dat een koerswijziging op internationaal vlak zich
doorzet. In de toespraken van Dmitri Medvedev worden al meer liberale accenten gelegd, al doen
sommige onderzoekers dit af als een good cop, bad cop houding in samenspraak met Poetin (Bugajski,
2010).
De toekomst is dus onzeker, en zolang de ‘overwinnaars’ van de Koude Oorlog geen interesse tonen
voor de Russische bekommernissen, zullen zuiver pro-westerse theoretici het niet onder de markt
hebben. Voor de stroming van nationale democraten zien Tsygankov et al. (2004) wel mogelijkheden,
zelfs brede sociale steun indien de middenklasse zich verder ontwikkelt: zij schuwt militaire avonturen
en confrontatie en is gewonnen voor economische en politieke hervormingen.
We kunnen besluiten dat de beleidsvisies in Rusland behoorlijk gevarieerd zijn. Het is mogelijk dat
elementen van vernieuwende visies geïncorporeerd worden in het beleid van de huidige machthebbers.
Een voortdurende evolutie en debat brengen de masterplan-these van Edward Lucas in het gedrang.
3.5. De machtsverhoudingen: botsende belangen?
Emerson onderscheidde in 2001 twee mogelijke scenario’s: ofwel zou een echt strategisch
partnerschap niet van de grond komen, met als gevolg meer uitgesproken invloedssferen die elkaar
uitsluiten, ofwel zou Rusland gemeenschappelijke regels voor het nabije buitenland accepteren, zodat
samenwerking primeert boven confrontatie (Emerson, 2001, p. 8). Bijna tien jaar later is het moeilijk
om van zo’n uitgewerkt partnerschap te spreken. Dat de invloedszones elkaar uitsluiten lijkt bevestigd
53
te worden door Oekraïense kritiek aan EU-adres. Brussel zou landen expliciet willen laten ‘kiezen’
(Pop, 2010, 30 april).
Zolang er geen convergentie optreedt over gemeenschappelijke regels en normen zullen alle mooie
projecten van samenwerking volgens Emerson dode letter blijven. Hij voegt eraan toe dat Rusland zijn
conceptie van nationale belangen volledig zou moeten omgooien om tot een Gemeenschappelijk
Europees Huis te komen (Emerson, 2001, p. 18). Ook de grote onderlinge verschillen tussen de
binnenlandse situatie (twee visies op modernisering) werkt convergentie tegen (Bordachev, 2005, p.
62). Als er al vooruitgang is, dan gaat die voorlopig moeizaam.
3.5.1. Botsende buffers
Het overlappende terrein van neighbourhood en nabije buitenland biedt volgens de Britse politicoloog
Flenley (2008) het meeste potentieel voor confrontatie, zeker wanneer de landen in kwestie de EU en
Rusland tegen elkaar uitspelen. Flenley gewaagt van een mogelijke clash of neighbourhoods. Visa,
migratie en grenscontroles zijn de voornaamste praktische bezwaren, verder bemoeilijkt door de niet te
onderschatten rol van Ruslands historische herinnering en nationale trots (Flenley, 2008). Khasson et
al. (2008, p. 234) wijzen erop dat zelfs een normatieve of civiele macht niet aan competitie kan
ontsnappen. Rusland maakt immers gebruik van Realpolitik, zelfs al zou de EU willen dat die niet
meer bestond.
Via het Nabuurschapsbeleid wil de EU de veiligheid van Europa verzekeren door stabiliteit te creëren
aan de grenzen. Een situatie zoals nu, met de vele bevroren conflicten, levert alleen maar problemen
op. Toch is de EU volgens Flenley (2008) terughoudend om zich ten volle te engageren: plaatselijke
actoren zouden de Unie veel meer willen betrekken. Deze voorzichtigheid kan op verschillende
manieren geïnterpreteerd worden: als het aanvaarden van de Russische belangen en invloedssferen, of
eenvoudigweg als een te geringe bereidheid om middelen en moeite te spenderen aan de regio. Ook
andere gebieden zoals Midden-Oosten, de Balkan, Afghanistan schreeuwen om aandacht, aldus
Flenley (2008). Dit wordt tegengesproken door Khasson et al. (2008, p. 236), die het ENP wel degelijk
de belangrijkste externe prioriteit noemen. Vast staat dat lobbying een belangrijke rol speelt. Zo pushte
Finland in het verleden de Noordelijke Dimensie, en is er sinds het toetreden van Polen meer aandacht
voor Oekraïne, of voor Moldavië dankzij Roemeense interesse (Flenley, 2008).
Flenley is een sterk voorstander van deze regionale dimensies, om de retoriek van de
gemeenschappelijke ruimtes écht in de praktijk te brengen. Problemen die daarbij rijzen zijn de
hermetisch afgesloten grenzen, landen die liever een aparte behandeling krijgen – en zeker als ze wat
voorsprong hebben niet in een regionaal blok willen vastzitten – en kritiek van deze landen op de
54
participatie van Rusland. De ervaringen met regionalisering zijn echter goed, omdat conditionaliteit
vermeden wordt en Russische regio’s ook betrokken worden. Bovendien is het een oplossing voor de
Russische weigering om aan het ENP mee te werken: via regionale verbanden kan het wel
participeren.
Vooral de economische machtsstrijd in de regio valt op (Flenley, 2008). Olie en gas zouden daarin
gebruikt worden als vorm van politieke controle via Russische staatsbedrijven, door landen die zich
westwaarts oriënteren te straffen. Maar ook ‘vrienden’ van Rusland, zoals Wit-Rusland, zagen hun
gasfactuur recentelijk stijgen, wat Flenley als een indicatie ziet voor de ‘commercialisering’ van het
Russisch buitenlands beleid. Een terugkeer naar de imperiale controle van sovjetrijk is aldus
uitgesloten, wat de stelling van een Nieuwe Koude Oorlog wederom op losse schroeven zet. Janusz
Bugajski,van de Amerikaanse denktank Center for Strategic and International Studies, ziet dit
daarentegen uitsluitend als tactiek om analisten te doen geloven dat geo-economische doelstellingen
prevaleren boven geostrategische. Louter private belangen verklaren volgens hem het handelen van
Rusland niet (Bugajski, 2010).
3.5.2. Soft power en hard power : Europa van Venus, Rusland van Mars?
Hoeveel divisies heeft de paus?- Jozef Stalin
Met de aantrekkingskracht van het Russische model is het pover gesteld. Aan de sterke soft power van
de Europese Unie kan het land niet tippen. Volgens Coolsaet (2009, p. 198) blijft het imago van
Rusland beperkt tot dat van leider van de ontevredenen. Flenley (2008) ziet in Moskou stilaan het
inzicht dagen dat het louter nastreven van Russische nationale belangen contraproductief kan zijn: elk
succesvol buitenlands beleid heeft een rechtvaardiging nodig.
Leonard en Popescu (2007) verstaan onder de Russische hard power vooral handelsblokkades en olie-
en gasembargo’s, of gedifferentieerde prijzen voor wie niet meewerkt. Ook het in stand houden van
bevroren conflicten in de buurlanden, een voorwendsel voor militaire aanwezigheid, valt hieronder.
De Europese Unie staat vooral economisch veel sterker. Op ranglijsten van de grootste economieën
staat de Unie als geheel steevast op de eerste plaats, terwijl Rusland slechts 2% van het mondiale BBP
vertegenwoordigt (Coolsaet, 2009, p. 191). Daartegenover staat een gebrek aan militaire macht.
Zonder leger wordt Europa niet ernstig genomen, zo luidt een veel gehoorde analyse die onder meer
door KIIB-directeur Biscop verwoord wordt (Knack, 2010, 7 juli, pp. 52-56). Critici vragen zich
echter af of Europa zijn identiteit niet verliest als het een assertieve militaire grootmacht zou worden.
55
Volgens Malfliet (2008, p. 190) en Lucas (2008, p. 254) moet de EU zijn waarmerk van soft power
alle eer aandoen, in plaats zijn defensiepoot versterken. Dit kan door eensgezind op te treden, een
verdeel-en-heers politiek kordaat tegen te gaan en Rusland duidelijk te maken dat het geen loopje kan
nemen met de Europese normen en waarden.
De tweedeling soft of smart power versus hard power is ondertussen volop in beweging. Ook Rusland
laat zich niet meer onbetuigd op vlak van culturele en economische invloed. Oliker et al. (2009)
nemen een toenemend multidimensionele visie op macht waar: het Kremlin focust zich al lang niet
meer uitsluitend op het militaire. Popescu en Wilson (2009) gewagen eveneens van competing soft
powers. Europa leunt volgens de auteurs te veel achterover en vertrouwt op zijn aantrekkingskracht,
terwijl Rusland gestaag aan zijn magnetische invloed werkte. Sterker nog, de EU lijkt er alles aan te
doen om haar soft power te ondergraven: keer op keer worden verwachtingen in de neighbourhood
onderuitgehaald, want de buurlanden mogen vooral niet hopen op lidmaatschap, en niets ondermijnt
de aantrekkingskracht meer dan een restrictief visabeleid. Europa mag dan wel een sterk politiek
model blijven, soft power wordt er te weinig gecultiveerd. Rusland daarentegen werkt aan zijn imago:
in de massamedia van de neighbourhood heeft het duidelijk de overhand, en economisch wordt
gekozen voor strategische sectoren om invloed uit te oefenen. Ook de retoriek van broederlijkheid
staat in schril contrast met de EU-afstandelijkheid (Popescu & Wilson, 2009). Verder zwengelen de
financiering en promotie van denktanks, rondetafels, conferenties, en uitwisselingen Russische soft
power aan (Popescu et al., 2008, p. 4). Ook Russisch burgerschap en de modellen van autoritair
kapitalisme en soevereine democratie slaan wel aan in het nabije buitenland (Leonard en Popescu,
2007).
Op deze manier laat de EU zich heel wat kansen door de vingers glippen en slaat de machtsbalans
weer door in het voordeel van Rusland. Idealiter komt er een liberalisering van visa, actievere
projecten rond vrije media of op zijn minst meer oog voor politieke symboliek, zo hopen Popescu en
Wilson (2009). Zo daagden de meeste Europese leiders, uitgezonderd Merkel, niet op voor de
oprichtingsceremonie van het Oostelijk Partnerschap. Het weghalen van speciale gezanten uit Georgië
en Moldavië was evenmin een geslaagde zet (Lobjakas, 2010, 2 juni).
Toch blijft Rusland worstelen met een paradox: Moskou wil enerzijds landen aantrekken, maar zich
anderzijds ook assertief tonen om zijn belangen te verdedigen. Dit laatste heeft echter een ongewenst
resultaat, want de Russische aantrekkingskracht vermindert, terwijl dit net een belangrijke doelstelling
is (Debski, 2008, 30 oktober).
56
3.5.3. Een nieuwe Koude Oorlog?
Hoe geloofwaardig is de dreiging van een nieuwe Koude Oorlog? Rusland mag dan wel een te duchten
tegenstrever lijken na de oorlog in Georgië en de energiecrisissen, maar ten gronde heeft het land
beperkte economische en militaire mogelijkheden, aldus hoogleraar internationale betrekkingen Van
Staden in zijn lezing over de Russisch-Europese betrekkingen (2009). In Georgië bleek al hoe
verouderd het Russische leger opereert, en op economisch vlak ondergraaft het op termijn zichzelf met
zijn resource nationalism. Van Staden wees ook op het gebrek aan ideologie. Dit wordt
tegengesproken door Edward Lucas in zijn overzicht van de ideeën rond soevereine democratie. Het is
echter nog niet zeker of deze wervend genoeg is voor de publieke opinie en zelfs de elite, die afkerig
blijft van buitenlandse avonturen (Tsygankov, 2006). Ten derde is de waarde van kernwapens gering.
Enkel als olie- en gasproducent is Rusland momenteel relevant, waardoor het een zekere nuisance
value kan toegeschreven worden. Voor de rest zijn de problematische demografie, de afhankelijkheid
van westerse technologie en andere factoren vrij geruststellend voor het Westen volgens Van Staden.
Vanuit Rusland zelf komen ook sussende geluiden. Sergej Lavrov ziet in essentie alleen tactische
problemen tussen Rusland en Europa, met de uitbreiding van de EU als voornaamste moeilijkheid.
Flenley (2008) haalt Lavrovs visie aan van ‘nationalistische en particularistische nieuwe leden’ die een
langetermijnvisie voor Europa missen. Hun gedrag zou zich kenmerken door ‘ultimatums en gebrek
aan compromis’. Zelf stellen Russische politici als Lavrov en Poetin een fundamentele Russische
keuze voor Europa niet in vraag, al kan het continent pas eengemaakt raken als ook Rusland deel
wordt van de Europese besluitvormingsprocessen, aldus Poetin. Flenley is optimistisch over de
mogelijkheid om de EU-Ruslandrelatie te bouwen op pragmatisme en wederzijds eigenbelang.
Dmitri Trenin (2007, p. 6) ziet de toekomst nog zonniger tegemoet. Hij heeft vertrouwen in een
groeiende civil society en private sector die het land onvermijdelijk in de richting van het Westen
zullen duwen.
Monaghan (2008) gelooft evenmin in het Russische gevaar: het land heeft noch de middelen noch
voldoende focus om het Westen te confronteren. Bovendien zijn er te veel
samenwerkingsmechanismen met Europa en de VS om van een Nieuwe Koude Oorlog te kunnen
gewagen (Monaghan, 2008, p. 731-732). Ook Tsygankov (2006) stelt dat de vergelijking met Koude
Oorlog niet klopt: àls er al historische parallellen getrokken worden, is die met de regeerperiode van
Sergej Witte eind negentiende eeuw, gekenmerkt door modernisering zonder buitenlandse avonturen,
gepaster.
57
Zoals gezegd verwerpt ook Flenley (2008) deze te confrontationele visie. De EU wordt door Rusland
weliswaar niet langer louter als een welwillende partner gezien, en is ook een concurrent in de
ideeënstrijd en de slag om invloed in de periferie, maar van een fundamentele crisis kan volgens hem
niet gesproken worden (Flenley, 2008). Het gaat volgens de auteur eerder om een gebrek aan
verstandhouding tussen regionale machten die wederzijdse belangen hebben maar verschillende en
conflicterende agenda’s. Voor de EU is de verspreiding van democratie en good governance, het
stabiliseren van de grenzen en economische samenwerking op eigen voorwaarden prioritair. Voor
Rusland gaat het om herstel van het centraal gezag als reactie op chaotische democratie van de jaren
1990. Toch blijft er een opening mogelijk dankzij de commerciële obsessies die de centrale en
regionale autoriteiten in Rusland drijven. Deze verzekeren een blijvend contact met de EU en de
noodzaak om onenigheid over de gedeelde nabuurschap te beheren, aldus Flenley.
Bugajski (2010) spreekt deze optimistische visies tegen. Zero-sum berekeningen en plannen om te
‘her-imperialiseren’ vieren in het Kremlin hoogtij. Daaruit volgt dat westerse invloed ‘teruggerold’
moet worden, en de EU geneutraliseerd. Een nieuwe Koude Oorlog noemt hij het in tegenstelling tot
Lucas niét, al bespeurt hij wel pragmatische allianties en een eclectische methode om westerse
belangen te ondermijnen. De crisis zou deze expansionistische ambities niet stopzetten, maar
integendeel een gelegenheid scheppen om van de zwakte van de buren gebruik te maken. Dit wordt
bevestigd door uitgelekte plannen om zich in te kopen in de Baltische landen (Rettman, 2010, 12 mei).
Bugajski stelt dat Europa in de hoofden van de Russische leiders tot een appendix moet
getransformeerd worden, nadat Rusland heeft geprobeerd om de banden tussen EU en VS door te
knippen. Eigenlijk worden op die manier imperialisme, kolonialisme en russificatie gerechtvaardigd
als ‘begrijpelijke nationale belangen’. Neo-imperialisme steunt in de visie van de auteur niet meer op
militaire macht en satellietlanden, maar op een heel arsenaal van economische, politieke en andere
middelen.
Enkele strategieën daarbij zijn het uitbreiden van de invloedssfeer, verdeeldheid zaaien, Europa
neutraliseren door het afhankelijk te maken, zichzelf onmisbaar maken, verwarring zaaien of good
cop, bad cop spelen met Medvedev en Poetin in de hoofdrollen. Een realistische beoordeling van
Ruslands imperiaal pragmatisme is een eerste voorwaarde om zich te verzetten, aldus de uiterst
pessimistische visie van Bugajski.
Sakwa (2008) stelt zich vragen bij het nieuwe Koude Oorlog-denken. Hij stelt dat de term al sinds
1992 met de regelmaat van de klok opduikt en grotendeels een kwestie van interpretatie is. Het is een
benaming die mogelijk maar voor korte tijd van toepassing zal zijn. De kritiek dat het Westen
simpelweg onvoldoende begrip kan opbrengen voor Ruslands bezorgdheden, keert bij Sakwa terug.
Dit heeft onder Poetin tot verwijdering van elkaar geleid. Als we dan toch naar een soort nieuwe
58
Koude Oorlog evolueren, vindt de auteur dit nog altijd te verkiezen boven een instabieler scenario: dat
van Edward Carr en zijn Twenty Years’ Crisis, heruitgegeven in de eenentwintigste eeuw (Sakwa,
2008).
Galbreath (2008) ten slotte zette een aantal publicaties over de nieuwe Koude Oorlog op een rij. Hij
wijst op de journalistieke of argumentatieve invalshoek van veel analyses: zowel die van Edward
Lucas als zijn hoopvolle tegenpool Dmitri Trenin. De eenvoudige conclusie van Galbreath luidt dat
Rusland wellicht een middenweg opgaat: een nieuwe Koude Oorlog is op dit moment te extreem
gesteld, maar kan ook niet uitgesloten worden.
3.5.4. Mogelijke oplossingen
Bordachev (2005) acht de belangen en doelstellingen van Rusland en de EU momenteel dermate
uiteenlopend dat een serieuze toenadering het eerstkomende decennium onwaarschijnlijk is. Hij ziet
meer heil in kleinschalige samenwerkingsverbanden zoals technische assistentie om het niveau van
socio-economische ontwikkeling alvast in de grensgebieden tussen beide blokken te verhogen. Deze
down-to-earth vorm van samenwerking zou op middellange termijn kunnen resulteren in meer
economische complementariteit. Pas dan, wanneer het handelsvolume is toegenomen en persoonlijke
contacten uitgebreid, is er volgens Bordachev een basis om steviger politieke relaties uit te bouwen.
Emerson (2010, 1 april) gooit het over een andere, niet-economische boeg: eens te meer zou de NAVO
de weg kunnen bereiden. In Duitsland werden onlangs ballonnetjes opgelaten om de discussie over
Russisch lidmaatschap te heropenen. Dit zou Rusland een gevoel van veiligheid geven en de angel
Oekraïne neutraliseren. Waarom zou Moskou geïnteresseerd zijn? Emerson ziet onder meer het
mislukken van Medvedevs voorstellen over een nieuwe veiligheidsarchitectuur, onrust over China, en
falen van het moderniseringsconcept als redenen. In Emersons ogen (2010, 1 april) zou er beter een
sterke institutionele basis voor samenwerking tussen Europa en Rusland bestaan in plaats van de
huidige ‘woolly strategy documents that mean little’.
De mate van samenwerking zal allicht afhangen van hun gemeenschappelijke basis, zoals beschreven
door Coolsaet (2009, p. 242): hoe meer banden tussen grootmachten, hoe meer correctiemechanismen.
De geografische en economische situatie van Rusland en de EU onderling zorgt sowieso voor een
gedeeld startpunt waaruit mogelijk meer samenwerking kan groeien.
59
3.6. Deelbesluit
In dit hoofdstuk probeerden we na te gaan of de twee grootmachten op hun gedeelde continent ook
doelstellingen en beleid delen. Bereiken ze een consensus, ook al zijn het erg verschillende actoren?
Een drieledige analyse van belangen en doelstellingen, de hieruit voortvloeiende beleidsdaden en het
resultaat van de confrontatie tussen beide beleidskeuzes biedt hierop een antwoord.
Het staat vast dat Rusland en Europa meerdere belangen delen: stabiliteit in de buurlanden, veiligheid
en bestrijding van terrorisme, economische groei en vrijhandel. De meest in het oog springende
belangentegenstelling ligt in de energiesector. Het betreft niet zozeer het veiligstellen respectievelijk
garanderen van de energievoorziening, want Rusland heeft er op lange termijn niets bij te winnen om
de Europese gastoevoer af te snijden. Het belangenconflict situeert zich wel op vlak van prijsniveau en
het marktaandeel van Rusland. De EU heeft baat bij diversificatie en lagere energieprijzen, Rusland
niet. Uiteindelijk blijven onderhandelingen over prijzen een zero sum game.
Een andere belangentegenstelling betreft de Europese eenheid: Rusland heeft geen baat bij een EU die
te nadrukkelijk met één stem spreekt. Voorlopig hoeft Rusland zich daar echter geen zorgen over te
maken.
Over de Ruslandpolitiek in Europa stelden we immers het volgende vast: verdeeldheid is troef. In de
eerste plaats is de Unie nog op zoek naar haar eigen rol; ten tweede proberen lidstaten hun particuliere
belangen te uploaden naar supranationaal niveau; en ten derde zijn enkele grote landen geneigd om
bilaterale contacten met Rusland te verkiezen. Deze strategische partners belichamen een van de vijf
verschillende houdingen tegenover Rusland die de coherentie nog verder verminderen. De keuze
tussen confrontatie en appeasement wordt op die manier bemoeilijkt.
Het beleid van Rusland is afhankelijk van de hoogte van olie- en gasprijzen. Daardoor fluctueert de
keuze tussen isolationisme en interventionisme. Hoge overheidsinkomsten doen de elite dromen van
pogingen tot beïnvloeding – of zelfs hereniging – van Wit-Rusland en Oekraïne. Enkele belangrijke
principes blijken uit de Medvedev-doctrine. Rusland wil zijn invloed in Eurazië behouden en zal zoals
in Georgië geen geweld schuwen om zijn belangen te vrijwaren. Een laatste beleidskeuze is het
verwerpen van universele normen. Rusland heeft zijn eigen interpretatie door middel van concepten
als soevereine democratie. Toch is de Russische elite geen monolitisch blok.
Hoe verloopt de confrontatie van deze beleidskeuzes? Hoewel verscheidene doelstellingen, zoals
stabiliteit en vreedzame conflictoplossing congrueren, leidt het beleid van beide tot confrontatie in de
tussenliggende landen: de twee mogendheden proberen deze regio onder hun hegemonie te brengen.
60
Die pogingen zijn weliswaar afhankelijk zijn van de ‘binnenlandse’ situatie op elk moment in de twee
machtspolen: voor de EU de afwisselende mate van eensgezindheid, voor Rusland hoe de situatie op
de grondstoffenmarkten eruit ziet.
Een belangrijke conclusie is dat zowel Rusland als de EU soft power inzetten om hun nabije
buitenland te verleiden. De EU voert met name een politiek op het gebied van immigratie en het
afblokken van lidmaatschap. Hierdoor blijven de landen in kwestie zweven tussen de neighbourhood
en het nabije buitenland. De grenzen van de invloedssfeer blijven dan ook schuiven.
Overtrokken vergelijkingen met de Koude Oorlog worden door de meeste analisten verworpen, ook
door pessimisten, anderzijds zien weinig auteurs mogelijkheden om de uiteenlopende paden van beide
blokken met elkaar in harmonie te brengen. Een Europa dat het uiterst moeilijk heeft om zijn
gemeenschappelijke positie te definiëren vormt een belangrijke hindernis. Enkele auteurs zijn het
erover eens dat Europa rekening moet houden met de legitieme belangen van Rusland, zo niet bestaat
het gevaar dat een volledig van het Europa vervreemde, vijandige actor ontstaat.
De twee thema’s waar de beleidsdoelstellingen het duidelijkst uiteenlopen, energie en de periferie,
worden gecombineerd in de casus Oekraïne. Een beknopte blik op drie kwesties die het beeld over
Rusland en Europa de voorbije jaren sterk beïnvloed hebben, kan meer klaarheid bieden.
61
Hoofdstuk 4 Botsende belangen in de praktijk
4.1. Oekraïne: tussen twee vuren
Oekraïne, het grootste land in de overlappende periferie, wordt sinds jaar en dag verdeeld door scherpe
politieke tegenstellingen die het land al tot een dankbare casus maakten in Samuel Huntingtons
Botsende beschavingen. Een culturele scheidingslijn tussen westelijke agrarische provincies die ooit
deel uitmaakten van Polen of Oostenrijk-Hongarije, en een door Russen gedomineerd industrieel
oosten valt er ruwweg samen met de sterke politieke verdeeldheid (Huntington, 1997, p. 178).
Oekraïne is het schoolvoorbeeld van een zwakke nationalising state in het model van Emerson (2001):
pogingen om nationale eenheid te brengen zijn weinig succesvol. Tijdens de jaren negentig werd deze
opdeling gesymboliseerd in de personenstrijd tussen Leonid Kravtsjoek (west) en Leonid Koetsjma
(oost). In 2004 kregen we een heftige heruitgave met respectievelijk Viktor Joesjtsjenko en Viktor
Janoekovitsj. Huntington schetste drie scenario’s, met als meest waarschijnlijke een blijvend
onafhankelijk, maar verscheurd land dat noodgedwongen nauw samenwerkt met Rusland. Een
voorspelling die dertien jaar later bewaarheid wordt. Lange periodes met een Russisch georiënteerde
president (Koetsjma en Janoekovitsj) werden van 2004 tot 2009 afgewisseld met een bewogener, pro-
westers intermezzo waarin Europa werd opgeschrikt door twee ernstige crisissen in de gastransit via
Oekraïne.
Door zijn ambivalente karakter wordt Oekraïne wel eens het voornaamste slagveld tussen het Westen
en Rusland genoemd (Nygren, 2008, p. 229). In tegenstelling tot Wit-Rusland, dat al door Moskou
‘gewonnen’ is, al dan niet met volle besef van zijn leiders, is Oekraïne een stuk weerspanniger om zich
te schikken naar zijn oosterbuur. Het presidentschap van de westersgezinde Viktor Joesjtsjenko werd
niet bepaald gesmaakt door het Kremlin. Oekraïne is namelijk de sleutel voor de heropbouw van
Ruslands invloedssfeer: als Oekraïne in het westerse kamp verzeild raakt, verliest Rusland zijn
imperium en faalt de politiek van Poetin, aldus Nygren (2008, p. 229).
Een soort eigen versie van de Monroe-doctrine ligt ter tafel: westerse landen worden vriendelijk
verzocht zich buiten het grondgebied van het GOS te houden. Ondanks protesten, zoals de gekleurde
revolutiegolf van 2004-2005, slaagt Rusland er altijd in om het laatste woord te hebben, volgens
Nygren (2008, p. 230) een gevolg van de ijzeren wetten van economische afhankelijkheid. Europa en
de Verenigde Staten hebben gewoon te weinig te bieden.
Ondertussen heeft Joesjtsjenko de (te) grote verwachtingen niet kunnen waarmaken en is zijn pro-
westerse coalitie in ruzies ten onder gegaan. Zijn opvolger Viktor Janoekovitsj wordt afwachtend
benaderd door de EU. Symbolische signalen zoals de keuze van het eerste staatsbezoek, worden met
62
argusogen bekeken (Rettman, 2010, 15 februari). Dit bewijst het belang dat aan Oekraïne gehecht
wordt. Het werd uiteindelijk Brussel dat zich eerst op een visite mocht verheugen, maar latere
beleidsdaden laten toch een pro-Russische nieuwe wind vermoeden. De Russische militaire basis op
de Krim blijft minstens tot 2042, er komt geen NAVO-lidmaatschap en erkenning van Abchazië en
Zuid-Ossetië is voortaan niet ondenkbaar. Door deze toegevingen kwam het al tot rellen met anti-
Russische activisten in het Oekraïense parlement
De toekomstige koers van Oekraïne kan de hele post-sovjet regio beïnvloeden. Volgens The
Economist (2010, 23 januari) ging de westerse steun voor de Oranje Revolutie niet alleen om
democratie, maar ook om het afblokken van Russisch irredentisme. Brussel kan proberen om de wortel
voor te houden om Oekraïne tot hervormingen te dwingen, maar het is de vraag of alle huidige
lidstaten wel zo opgezet zijn met Oekraïne als lid. De criteria moeten rigoureuzer zijn dan tot nu toe
(lees: voor Bulgarije en Roemenië) het geval was volgens The Economist. De wortel voorhouden is in
elk geval het proberen waard. Ook de European Council on Foreign Relations (Wilson, 2010) stelt dat
de koers van Oekraïne van groot belang is voor de regio. Wat kan de EU doen om Oekraïne te helpen
Europa te helpen, vragen ze zich terecht af. Zelfs bij traditionele bondgenoten als Polen is een zekere
Oekraïne-moeheid ontstaan. In de perceptie is het land nu een bron van economische instabiliteit en
andere bedreigingen. Aangezien de nieuwe president Janoekovitsj in een betere positie zit om zijn
binnenlandse problemen aan te pakken, moet de EU dit volgens de auteur steunen (Wilson, 2010).
In de aanloop naar de presidentsverkiezing van 2009 waren in het Westen positieve geluiden te horen
over Janoekovitsj: een groot verschil met de vorige campagne in 2004, getekend door de vermeende
Russische poging om Joesjtsjenko te vergiftigen. Janoekovitsj heeft echter een evolutie doorgemaakt.
Volgens Wilson (2010) zou hij beter geschikt zijn om Oekraïne geopolitiek te herpositioneren dan zijn
voorganger, die al te roekeloos tewerk ging.
De ECFR is hoopvol dat zijn aantreden een gemeenschappelijk beleid zou kunnen vergemakkelijken,
gezien Rusland nu sowieso moet betrokken worden. Tot nu toe bestond er steevast discussie tussen de
Europese lidstaten over de geschikte Oekraïne-politiek. De voortrekkers wilden zelfs lidmaatschap van
de EU forceren, terwijl andere landen bang waren om Rusland voor het hoofd te stoten en dus op de
rem gingen staan.
Belangen blijven echter uiteenlopen: Oekraïne is voor Rusland het sluitstuk van de heropbouw van
zijn invloedssfeer, voor de EU is het belangrijk om een stabiel doorvoerland aan zijn grenzen te
hebben. Vooral op vlak van vrijhandel lopen volgens Wilson (2010) de belangen tussen Rusland en de
EU echt uit elkaar. De keuze tussen een handelsakkoord met Europa of een douane-unie met
Kazachstan en Wit-Rusland is niet compatibel. De EU moet er ook voor zorgen dat Oekraïne een
63
sterke partner is, terwijl Rusland eerder geneigd zal zijn een zwakke buurstaat te verkiezen die het
gemakkelijker kan beïnvloeden. Veel financiële steun, gecombineerd met een betere promotie van
Europa, zullen nodig zijn om dit doel te bereiken (Wilson, 2010). Vaak wordt vergeten dat Oekraïne
zelf de ontwikkelingen niet zomaar ondergaat. In de campagne spraken zowel Janoekovitsj als zijn
voornaamste rivale Julia Timosjenko over een reset van de relaties met Rusland. Ook het verdedigen
van nationale belangen en een eigen Oekraïense identiteit kregen aandacht van beiden (Wilson, 2010).
Het is overigens niet zo duidelijk wie er verantwoordelijk geweest is voor beide zware gascrisissen
van 2006 en 2009. Moskou houdt bij hoog en bij laag vol dat de schuld bij Oekraïne zelf moet gezocht
worden. Ter plaatse wordt uiteraard het omgekeerde beweerd. Soms lijkt het erop alsof de regering in
Kiev zelf bedreven is in het afhandig maken van Europees geld voor leningen om zekerheid te
verschaffen over de gasvoorziening. De Oekraïense gashandel verloopt volgens The Economist (2010,
4 juli) op een schimmige manier. Enkelingen worden er steenrijk van, en zelfs Europese leningen zijn
geen garantie dat er geen crisis komt.
Het plaatselijke beleid zal wellicht gericht blijven op het uitspelen van beide grootmachten tegen
elkaar, zoals al sinds Koetsjma het geval is (Bezemer, 2008, p. 363-364). Emerson (2001, p. 10) vroeg
zich al af of het multi-vectoriële buitenlands beleid dat Oekraïne voorstaat kan werken. Staaltjes van
dit spel zijn geregeld te volgen: de EU kreeg in het voorjaar van 2010 het dreigement te horen dat er
meer integratie komt met Rusland als Brussel te traag blijft en geen werk maakt van reizen zonder
visa. Voor Janoekovitsj is het gemakkelijker om meer naar Moskou te trekken, want van Brussel komt
hij toch met lege handen terug (Rettman, 2010, 28 april). Een Oekraïense minister bekritiseerde voor
de EU-nieuwssite EUobserver het gebrek aan een coherente strategie voor Oekraïne. De bedragen die
in het Oostelijk Partnerschap worden gereserveerd zijn te klein. Een bron bij de Unie zegt dat het
praktisch gezien weinig kost om de visaregels te versoepelen of uitzicht te geven op lidmaatschap.
Maar het zou paradoxaal zijn om uitgerekend Janoekovitsj te belonen voor zijn pro-Russisch beleid.
Aan de kritiek werd weerwerk geboden door onderhandelingen te starten over een Associatie-akkoord,
dat vrijhandel en visa omvat (Pop, 2010, 28 april). De Commissie stelde Oekraïne een blauwdruk van
achttien hervormingen voor die tot meer steun kunnen leiden. Oekraïne ziet dit als extra hordes en wil
het Associatieakkoord dit jaar rond krijgen (Pop, 2010, 30 april). Europa benadrukt dat Oekraïne niet
hoeft te ‘kiezen’.
Wilson (2010) blijft in zijn beleidsanalyse voor de ECFR optimistisch: op lange termijn is Europa in
het voordeel. Ook de steun die Janoekovitsj ontvangt uit het zakenleven is gebaat bij goede relaties
met de EU: hun belangen liggen eerder in integratie met de Europese markt, terwijl Rusland vooral
concurrentie bezorgt. De crisis kan ook voor hefbomen zorgen. De leningen die Oekraïne nodig heeft
komen van het IMF, een instelling waar de EU-landen sterk vertegenwoordigd zijn, aldus Wilson.
64
Biscop pleit ervoor om als Europese Unie niet zelf in termen van invloedssferen te gaan denken, maar
wel om partnerschappen aan te bieden en ervoor te zorgen dat landen als Oekraïne zelf hun eigen
beleid kunnen kiezen (Knack, 2010, 7 juli). Het land blijft geopolitiek echter erg belangrijk als
transitland voor energie, zelfs wanneer nieuwe projecten zoals Nord Stream afgewerkt raken: deze
‘omwegen’ transporteren maar een fractie van het volume dat nog altijd via Oekraïne vloeit (Flenley,
2008).
Precies daarom gaat Rusland volgens Oliker et al. (2009) veel minder ver dan het zou kunnen: het kan
het zich niet permitteren om Oekraïne af te snijden, als belangrijke afnemer van energie én transitland
naar Europa. Energie blijft een uiterst belangrijke factor voor de kwestie-Oekraïne. Daar gaan we in
het volgende deel dieper op in.
4.2. Energie: een ongelijke verhouding?
De strubbelingen rond energie behoren tot de gevoeligste domeinen in de EU-Rusland relatie. Vooral
de gastoevoer is problematisch. Deze is minder gemakkelijk te diversifiëren dan olie, en de transit
moet via de onstabiele derde landen Oekraïne en Wit-Rusland. Rusland levert ongeveer 40 à 50% van
alle Europese gasimporten, wat overeenkomt met 20 à 25% van de totale consumptie (Economist,
2009, 4 juli; Umbach, 2010; Euractiv, 2010). De aanleg van nieuwe pijpleidingen is een dure zaak, en
de aanvoer van liquefied natural gas (LNG) is door de hoge kosten voorlopig geen volwaardig
alternatief. Door de hoge energieprijzen tot 2008 is de marktmacht de laatste jaren verschoven ten
gunste van de producerende landen. Dit was bijvoorbeeld merkbaar in de Russische unilaterale
maatregelen om de voorwaarden voor buitenlandse directe investeringen te veranderen (Tekin &
Williams, 2009).
Tot voor kort werd het energievraagstuk door de Europese Unie heel marktgericht benaderd, een visie
die door de feiten achterhaald raakte (Umbach, 2010). Politiek en economie waren van elkaar
gescheiden. Olie en gas werden als exclusief economische, dus geen strategische, goederen
beschouwd. Nog volgens Umbach was het heersende dogma dat Rusland meer en meer
marktgeoriënteerd werd, en dat veiligheid van voorziening volledig aan private bedrijven kon
overgelaten worden. Was Rusland trouwens niet altijd betrouwbaar geweest, met zelfs tijdens de
Koude Oorlog geen onderbrekingen? Ten slotte zou de wederzijdse afhankelijkheid een
instrumentalisering van het Russisch energiebeleid uitsluiten (Umbach, 2010).
De schok was des te groter toen de mate van afhankelijkheid van Rusland begin 2006 en 2009 werd
ondervonden: strubbelingen tussen energiereus Gazprom en Oekraïne leidden tot wekenlange
65
stopzetting van de leveringen aan diverse Europese landen, midden in de winter. In 2005 was al onrust
gerezen over het nieuwe Nord Stream-project, maar door de nieuwe crisissen kreeg het imago van
Rusland als betrouwbare leverancier definitief een flinke deuk.
Is dit terecht? Volgens Malfliet (2008, p. 162) is de Russische energiepolitiek het instrument voor een
steeds driester wordende geopolitiek. Gazprom kan zich vrij van het private naar het publieke terrein
bewegen, door Malfliet multilevel governance op zijn Russisch genoemd. Op die manier komt Europa,
waar politiek en economie gescheiden zijn, onvoorbereid op het toneel. Ook Panjoesjkin en Zygar
(2008, p. 170) noemen het gasconflict in Oekraïne een bewijs voor de stelling dat Gazprom het
politiek wapen van het Kremlin geworden is. De marktgerichte oriëntatie van de Europese Commissie
botst onvermijdelijk met het Russische dirigisme, waarover ook volgens Lucas (2008, p. 198)
gegronde vermoedens bestaan dat de status als energieproducent ook voor politieke doeleinden wordt
aangewend.
Het bedrijf Gazprom kwam pas in de periode 2001-2003 volledig onder controle van het Kremlin.
Voordien was het een van de vele spelers in de Russische politieke en economische slangenkuil van de
jaren 1990. Het bedrijf ontstond toen de latere premier Viktor Tsjernomyrdin het sovjetministerie voor
Aardgasindustrie omvormde tot Gazprom, naar het voorbeeld van het Italiaanse energiebedrijf ENI
(Panjoesjkin & Zygar, 2008, p. 20). Het bleef overeind tijdens de chaos die volgde op het einde van de
Sovjet-Unie. Na het onder controle brengen van de belangrijkste onafhankelijke tv-zenders, richtten
Poetin en zijn entourage hun pijlen op Gazprom, dat volledig onder overheidscontrole kwam in 2003.
Het lijkt er volgens Panjoesjkin sterk op dat het bedrijf sindsdien voor politieke doeleinden gebruikt
wordt. Zo maakte Gazprom plots geen punt meer van de gasprijs toen Viktor Janoekovitsj weer even
Oekraïens premier was in 2007. Volgens de westers gezinde oud-politicus Boris Nemtsov worden de
beslissingen van het bedrijf niet door economische maar door politieke motieven gedicteerd
(Panjoesjkin & Zygar, 2008, p. 228).
Ook de Russische politicoloog en Kremlin-adviseur Gleb Pavlovsky laat geen onduidelijkheid
bestaan: de voornaamste machtsbron van Poetin is Gazprom, en Poetin is op zijn beurt essentieel als
spil van het politieke leven en figuur die boven de ‘clans’ staat in Moskou (Whitmore, 2010, 6 april).
Door de toenemende onrust is de EU in het energiedossier in actie geschoten. Een proces van
securitisering is aan de gang: de doelstellingen rond energie worden prioritair en onttrokken aan de
normale politieke molen (Tekin & Williams, 2009). Dat diversificatie hoog op de agenda staat blijkt
uit het Europese plan voor de Nabucco-pijpleiding die via Azerbeidzjan, Georgië en Turkije Rusland
moet omzeilen. Anderzijds vertrouwt de EU nog altijd te veel op het vrijmarktprincipe. Zo werden de
66
lidstaten verplicht om hun productie en distributiesector te ontkoppelen, wat Gazprom de gelegenheid
gaf om invloedrijke stukken in de downstream sector te verwerven (Tekin & Williams, 2009).
Gazprom investeert volop verder in de EU (in 16 van de 27 landen in 2008), terwijl de Commissie
machteloos staat tegenover investeerders die de gemeenschappelijke strategische belangen kunnen
schaden (Lucas, 2008, p. 198). Europa probeert hier iets aan te doen door wederkerigheid te eisen: in
ruil voor toegang tot de EU-markt moeten niet-Europese landen ook hun energiemarkt liberaliseren
(Belyi, 2008, p. 210). Implementatie is echter moeilijk door de aanwezigheid van Russisch gezinde
lidstaten, wat de verdeel-en-heerspolitiek vergemakkelijkt (Lucas, 2008, p. 199).
Het schoolvoorbeeld van deze verdeeldheid is de pijpleiding Nord Stream doorheen de Oostzee van
Vyborg naar Greifswald. Het project kreeg al felle kritiek te verduren van Polen en de Baltische
landen, die na de aanleg geen leverage meer zullen hebben op Rusland. In Poolse kringen
(buitenlandminister Sikorski) wordt Nord Stream wel eens de Molotov-Ribbentrop-pijpleiding
genoemd, naar analogie met het beruchte pact tussen Duitsland en de Sovjet-Unie in 1939 (Petersen,
2009, 10 november). Volgens Edward Lucas (2008, p. 174) past het project in de Russische strategie
om de schijn hoog te houden dat het een betrouwbare energieleverancier is, door ervoor te zorgen dat
West-Europa zo weinig mogelijk te lijden heeft. Ondertussen heeft het een uitstekend chantagemiddel
in handen.
Tsjechië, Polen, Slovakije en Hongarije proberen dan maar de banden weer aan te halen en hun
Visegradgroep nieuw leven in te blazen. Deze groep is sterk afhankelijk van gas en olie uit Rusland en
doet voorstellen om interconnectors te bouwen, de oost-westpijpleidingen tot een raster uit te bouwen,
LNG-terminals in Polen en Kroatië neer te poten en Nabucco door te drukken (Economist, 2010, 6
maart).
De Nabucco-pijpleiding is het veelbesproken project om de EU minder afhankelijk te maken van
Russisch gas. De voordelen zijn legio: Europese gasbedrijven zouden vanuit een sterkere positie
kunnen onderhandelen, en de Unie zou met meer eensgezindheid kunnen optreden (Lucas). Het plan is
echter compleet onderuitgehaald door Russische tactieken. Eventuele leveringen zijn onzeker
geworden, en Gazprom heeft zich ook downstream ingekocht. Lucas noemt het niet de eerste keer dat
de liberale marktprincipes van de EU een ideaal kader vormen voor het niet-liberale
anticoncurrentiebeleid van het Kremlin. Wat Rusland vooral wil vermijden is dat de gasmarkten even
onbestendig worden als die voor olie (Lucas, 2008, p. 217). Tekin en Williams (2009) zien aanvoer uit
het Midden-Oosten en Centraal-Azië als het enige alternatief, en dan komt automatisch Turkije in het
vizier als doorvoerland.
67
Een grotere interconnectiviteit botst dan weer op het obstakel van de grote energiebedrijven die
gewend zijn aan hun knusse nationale monopolies (The Economist, 2010, 6 maart). Meestal blijft het
dan ook bij grote woorden over de noodzaak om de Europese landen beter te verbinden, maar weinig
daden (The Economist, 2009, 17 januari).
Niet alleen de Russische houding is overigens een reden om te diversifiëren. Het is immers onduidelijk
of ook Oekraïne geen schuld droeg aan de voorbije crisissen (The Economist, 2009, 4 juli).
Het Russische beleid past in de bredere mondiale beweging naar resource nationalism onder de olie-
en gasproducerende landen. Overheidsbedrijven controleren de productie, laten weinig of geen
buitenlandse investeringen toe en gaan buitenlandse politieke doeleinden financieren met de
opbrengsten. Volgens Umbach (2010) kan Rusland op korte termijn van dit assertief beleid profiteren,
maar op lange termijn zullen onvermijdelijk te weinig investeringen gebeuren en zal de vraag bij de
consumerende landen dalen, met grote gevolgen voor het Russische budget (Umbach, 2010).
Voorraden worden overdreven en productieproblemen geminimaliseerd (Panjoeskin & Zygar, 2008, p.
255; Umbach, 2010).
In december 2009 verklaarde Rusland definitief om geen lid te worden van het Energy Charter Treaty,
volledig in de lijn van het resource nationalism (Bochkarev, 2010, 14 februari). Medvedev kwam met
een tegenvoorstel dat opnieuw jaren van onderhandelingen zou vergen. In elk geval is het de bedoeling
om tegengas te geven aan de Europese druk om energiemarkten te liberaliseren, wat de positie van
Gazprom zou verzwakken.
Tegenover alle doemscenario’s over dichtgedraaide gaskranen en finlandisering staat hét
tegenargument bij uitstek: Rusland is net zo afhankelijk van Europa als omgekeerd. Het energiebedrijf
Gazprom haalt vrijwel al zijn inkomsten uit verkoop aan de Europese markt, gezien gas in Rusland
zelf gesubsidieerd wordt. De aanvoerroutes wijzigen is een dure operatie, zodat Russische verkoop aan
bijvoorbeeld China of India nog niet voor morgen is. Bovendien kunnen de recente crisissen zich
tegen Rusland keren doordat zijn imago als betrouwbare energieleverancier geschonden is (Bezemer,
2008, p. 386). In Europa daagt het besef dat diversificatie van zowel energiebronnen als aanvoerlanden
dringend nodig zijn. Op lange termijn ondergraaft Moskou zijn strategische belangen op de gasmarkt
(Umbach, 2010).
Volgens Flenley (2008) zal de energiedreiging vanuit Rusland op lange termijn zal niet uit politieke
hoek komen, maar eerder door gebrek aan aanvoer wegens het gebrek aan investeringen omwille van
restricties voor buitenlanders. Protectionistisch nationalistisch beleid in energie zal niet kunnen blijven
duren, want hoge investeringen nodig voor modernisering en het aanboren nieuwe velden.
68
Volgens Oliker et al. (2009) tonen de investeringsstrategieën echter aan dat Gazprom vooral eerst in
eigen economisch belang handelt: een hogere gasprijs voor buurlanden komt daar niet goed over, maar
toch gebeurt het.
Een supranationaal EU-beleid op vlak van energie blijft noodgedwongen gedeeld met de nationale
regeringen. Een intergouvernementele logica domineert op het vlak van het veiligstellen van de
energievoorziening, terwijl de Europese Commissie proactiever handelt op het gebied van
liberalisering van de nationale energiemarkten (Belyi, 2008, p. 204). Dit terwijl Europese integratie
ironisch genoeg precies begon met steenkool en kernenergie. De opeenvolgende oliecrisissen zorgden
opnieuw voor meer nationale bekommernis vanaf de jaren 1970. Belyi ziet hierin een bewijs voor de
EU als geopolitieke entiteit in realistische termen, waar de kernbelangen van de nationale staten
angstvallig verdedigd worden, met het supranationale niveau enkel in de rol van losse organisatie.
Voorbeelden hiervan zijn de eigengereide Duitse steun voor de Nord Stream pijpleiding, het Poolse
veto tegen Russische voorwaarden in het Energy Charter Treaty en de bilaterale
langetermijncontracten van Gazprom met Italië en Frankrijk (Belyi, 2008, p. 206).
Middels enkele programma’s en richtlijnen probeert de Commissie onevenwichten te herstellen,
nieuwe leveranciers aan te boren en de nationale markten te liberaliseren. Verschillende andere auteurs
beklemtonen de dringende noodzaak voor meer interconnectiviteit tussen de lidstaten, om tekorten
snel te kunnen verhelpen (Cronshaw et al., 2008; Noël, 2008; Umbach, 2010). De fundamentele
zwakte van de Europese energiemarkt is de verdeling in nationale eilandjes. Door gemeenschappelijk
te werken zou het al gemakkelijker zijn om druk uit te oefenen op Rusland om zijn monopolies te
liberaliseren (Lucas, 2008, p. 196). Deze noodzaak wordt gedwarsboomd door de wens van de
lidstaten om hun soevereiniteit te behouden, het protectionisme van de nationale bedrijven en de
verschillende benaderingen van Rusland door lidstaten.
De externe dimensie van het Europees energiebeleid werd in 2006 vastgelegd middels een aantal
langetermijndoelstellingen: goede relaties met de buurlanden (via het ENP) en andere grote
consumenten, internationale akkoorden zoals het ECT, diversificatie en een nieuw kader met Rusland
in beider voordeel zijn er de hoekstenen van. Op waardenniveau ziet Belyi (2008, p. 208) een
koppeling tussen het extern energiebeleid en de rol die de EU zich aanmeet als heraut van de liberale
democratie en zijn eigen economische succesverhaal. De Unie handelt als een soort postmoderne
actor.
Dit botst echter met Rusland, waar openheid en internationale verplichtingen indruisen tegen
(kortetermijn)belangen en bijgevolg niet aan de orde zijn. Europa verloor het momentum eind jaren
69
1990 toen de gasprijzen laag waren en Rusland grote nood had aan investeringen (Nowak, 2010). Een
solide energiebeleid moet volgens Nowak (2010) bestaan uit een goed functionerende interne markt en
goede relaties met de leveranciers, in de eerste plaats Rusland. Het probleem blijft dat de lidstaten niet
met één stem spreken, een euvel dat door alle auteurs over het onderwerp aangehaald wordt. De
bargaining position van de EU wordt verkleind door het ontbreken van een coherente Europese
strategie. Door historische verschillen zal het nog jaren duren voor de energiemarkt eengemaakt raakt.
Het Energy Action Plan (EAP) van de EU wil het hoofd bieden aan de geopolitieke uitdagingen door
een geliberaliseerde interne markt te creëren, de voorziening veilig te stellen, energie-efficiëntie te
promoten en een gemeenschappelijke benadering vast te stellen (Umbach, 2010). Het actieplan
voorziet in 20% meer energie-efficiëntie en een minimum van 20% hernieuwbare energie, wat het
bijzonder ambitieus maakt. De Commissie erkent eindelijk de nauwe band tussen geopolitieke
stabiliteit en energieveiligheid en mikt op een gecoördineerd extern energiebeleid. Wat Rusland betreft
bleef dat dode letter, maar projecten om meer LNG te betrekken en andere leveranciers aan te boren
worden nu toch ernstig genomen. Umbach ziet een lichte vooruitgang in de gemeenschappelijke stem
naar Rusland sinds de Georgische oorlog en de Second Strategic Energy Review, maar nog altijd
onvoldoende. Zo moeten de langetermijncontracten absoluut heronderhandeld worden, want deze zijn
volledig in tegenspraak met de bedoeling om de vraag te verminderen. Met een eengemaakt
energiebeleid zou het gemakkelijker zijn om de pay and take clausules van Gazprom het hoofd te
bieden.
Naast interdependentie is er toch nog een ‘hoopgevende’ noot: ten tijde van de economische boom
rezen al twijfels of Rusland aan de verhoogde vraag kan voldoen. De inefficiëntie van staatsbedrijf
Gazprom zorgt voor een enorme verspilling en zelfs diefstal (Lucas, 2008, p. 200). De binnenlandse
vraag stijgt, maar de prijzen verhogen naar marktniveau is politiek impopulair. Het is maar de vraag of
de onderneming zal kunnen blijven leveren, bij gebrek aan investeringen, want die zijn immers te
weinig toegelaten. Lucas noemt de bemoeienis van het Kremlin samen met de corruptie een dodelijke
cocktail voor langetermijninvesteringen. Zo is het onduidelijk of er ooit gas gewonnen zal worden in
het rijkelijk bedeelde Sjtokmanveld in de Barentszee (Economist, 2010, 13 maart). Europa staat dus
potentieel sterker, als het erin slaagt zijn energiemarkt een te maken en het aantal leveranciers te
diversifiëren.
Ook technologische ontwikkelingen kunnen hulp bieden. De winning van gas uit gesteente (shale gas)
wordt volop bestudeerd in de Verenigde Staten, en heeft het potentieel om de geopolitiek van energie
volkomen op zijn kop te zetten (The Economist, 2010, 13 maart). Sowieso zijn de contracten van
Gazprom, vaak op te lange termijn, een stuk onaantrekkelijker geworden door de crisis en de gedaalde
consumptie. Gaswinning uit gesteente kan de Europese markt in de toekomst nog meer veranderen.
70
Het blijft echter de vraag of er voldoende mogelijkheden zijn in het dichtbevolkte Europa, want de
winning zal niet zonder risico’s voor het milieu zijn. Vooral Polen lijkt goede mogelijkheden te
hebben (Kefferpütz, 2010). Een bijkomend voordeel van de nieuwe technologie doet zich al voelen:
LNG dat oorspronkelijk bestemd was voor de VS, zal vrijkomen om naar andere markten te
verschepen. Europa komt dan in zicht en kan meteen aan zijn diversificatie werken, zelfs wanneer
shale gas hier langer op zich laat wachten. Ook in de Zwarte Zee zal mogelijk op niet-traditionele
manieren aan gaswinning gedaan kunnen worden door gashydraten (Pop, 2010, 5 oktober). Belangen
kunnen snel evolueren en markten zijn beweeglijk. Toch is het zaak om de sense of urgency van na de
twee grote gascrisissen levend te houden.
Voor de toekomstige economische en politieke stabiliteit van de EU is het van het grootste belang om
met één stem te spreken en de energiemix te diversifiëren (Umbach, 2010). Het recente succes tegen
de EU kan het Kremlin immers aanmoedigen om nog agressiever tewerk te gaan. Boven alles moet de
deling tussen West-Europa waar gediversifieerd aangekocht wordt en Oost-Europa dat afhankelijk zou
blijven van de Russisch goodwill vermeden worden.
Bij wijze van besluit kunnen we stellen dat de meningen verdeeld zijn of afhankelijkheid of
interdependentie de bovenhand halen. Momenteel is de relatieve rust weergekeerd, maar dit is een
positief neveneffect van de economische crisis. Toch zijn de meeste auteurs het erover eens dat Europa
zich moet wapenen, voornamelijk door zélf aan een eengemaakte markt te werken. Het probleem kan
op die manier zichzelf oplossen. Nieuwe ideeën rond energie-onafhankelijkheid tonen aan dat de EU
hier mee bezig is. Of Rusland echt een masterplan heeft is onduidelijk. Volgens Panjoesjkin en Zygar
(2008) heeft het Kremlin bij Gazprom de touwtjes stevig in handen. Nieuwe technologieën zoals de
gaswinning uit gesteente lijken de beste vooruitzichten te bieden voor de theorie van interdependentie.
De belangen van de Europese landen lijken uiteen te lopen, maar op lange termijn hebben ze allemaal
belang bij een eengemaakt beleid, ook degene voor wie Rusland een ver-van-mijn-bed-show is.
4.3. De kwestie-Georgië: het ware gelaat van Moskou ?
In dit laatste deel gaan we bondig in op de korte oorlog tussen Rusland en Georgië in 2008, die inzicht
kan bieden in het probleem van de belangentegenstelling tussen de EU en Rusland. Relaties met
Georgië waren al sinds het einde van de Sovjet-Unie gespannen. De voormalige Sovjetminister van
Buitenlandse Zaken Eduard Sjevarnadze werd er president van een land met drie afvallige, door
Rusland gesteunde deelrepublieken: Abchazië, Zuid-Ossetië en Adzjarië. Georgië maakte al eerder
dan Oekraïne kennis met represailles voor ongewenst beleid: het afsluiten van de gaskraan. De
vervanging van Sjevarnadze door Michail Saakasjvili na de Rozenrevolutie van november 2003 deed
de relatie nog meer bekoelen: de nieuwe nationalistische president was vastbesloten om de
71
republiekjes weer in het gareel te krijgen. Het hoofdprobleem voor Rusland was echter de pro-
westerse koers van Saakasjvili. Georgië is van strategisch belang als doorvoerland voor olie en in de
toekomst gas. Rusland had er in de voorgaande jaren voor gezorgd een vinger in de pap te houden
door middel van paspoortuitdelingen aan Abchaziërs en Zuid-Ossetiërs.
De meningen lopen uiteen over de vraag of Saakasjvili in 2008 in de val gelokt is door Rusland dan
wel een onbesuisde nationalist is die zijn kansen verkeerd inschatte. Daarnaast is het mogelijk dat het
een toevallige escalatie betrof. Wat wel duidelijk is, zijn de eerdere pogingen om Zuid-Ossetië in het
gelid te krijgen. Met flinke sommen geld werd geprobeerd de loyaliteit van de bevolking af te kopen,
wat leek te gaan lukken. Tot de erkenning van Kosovo: dit gaf Rusland een voorwendsel om opnieuw
voluit te gaan met samenwerking met de afvallige regimes. Voor de haviken in Tbilisi was dit een
ondraaglijk vooruitzicht, dat enkel verzacht werd door mogelijk uitzicht op NAVO-lidmaatschap.
Toen dat er niet bleek te komen, raakten de gematigden in Georgië in de minderheid en kwam het tot
een aanval (Popescu, Leonard & Wilson, 2008). De Russische reactie was disproportioneel: in enkele
dagen tijd werd de belangrijkste infrastructuur van Georgië vernietigd en heeft Europa er wellicht voor
decennia een sluimerend conflict bij (Popescu et al., 2008).
Het lijkt erop dat de grote spelers elkaar toch enigszins ontzien hebben: Rusland had met gemak
Saakasjvili kunnen afzetten of de olieleiding tussen Bakoe en het Turkse Ceyhan vernielen. Dit
gebeurde echter niet. Het Westen van zijn kant steunde Georgië enkel met woorden, en nadien werd
Rusland nauwelijks afgestraft.
De motieven, aanleidingen en ‘schuldigen’ van de korte oorlog waren van bij het begin in mist gehuld.
Georgië stelt dat het moest reageren op ongewone troepenbewegingen van de Russen, terwijl Moskou
ontkent dat er eerst een invasie plaatsvond. Zij beweren dat Saakasjvili misbruik maakte van het feit
dat de Russische leiders op vakantie waren om het probleem snel in zijn voordeel te regelen. Andere
mogelijke motieven van de Georgische president waren zijn benarde positie in eigen land, zodat een
campagne tegen de afvallige regio’s een welgekomen afleiding was. Hij kan er ook op gegokt hebben
om inmenging van de NAVO te forceren. Maar vooral de innige wens van de Georgische publieke
opinie om eindelijk komaf te maken met de onzekere territoriale integriteit heeft zeker meegespeeld.
Een rapport van de EU legt de waarheid in het midden: Georgië begon wel degelijk met een onder het
internationaal recht onaanvaardbare aanval, weliswaar na Russische provocaties. Bovendien was het
antwoord van het Russische leger disproportioneel en ging het door na het afsluiten van een bestand
(European Union, 2009).
Wat Rusland betreft bestaan verschillende hypotheses voor de beweegredenen achter de inval:
mogelijk wilde het Kremlin op een duidelijker manier dan het gebruikelijke diplomatieke protest laten
72
zien dat uitbreiding van de NAVO niet gesmaakt wordt. Het kon zich bovendien affirmeren als
grootmacht, én beschikte door de kwestie-Kosovo over een precedent in het Westen (Malfliet, 2008,
pp. 185-186; Emerson, 2008). Het is maar de vraag hoe het verder verlopen was als Georgië deel had
uitgemaakt van de NAVO op dat moment.
Het conflict in Georgië is een mooi voorbeeld van botsende paradigma’s: enerzijds Europa, dat al
decennia een project van integratie, onderhandelingen en de rechtsstaat propageert, anderzijds een
brutale oorlog met als doel de verandering van machtsevenwicht en invloedssferen (Popescu, Leonard
& Wilson, 2008, p. 1).
De kwestie-Georgië doet eens te meer de vraag rijzen wat dé goede Ruslandpolitiek dan wel mag zijn.
We kunnen hier opnieuw verwijzen naar het debat tussen confrontatie en appeasement van de
realisten. Vanuit de liberale school zal de logica van interdependentie benadrukt worden, die op
termijn het probleem vanzelf oplost en de spanningen zal milderen.
Een belangrijk argument is het gevoel van omsingeling dat sterk leeft in Rusland, zeker toen ook
Oekraïne even in het ‘westerse kamp’ zat. Georgië wordt soms vergeleken met de positie van Cuba ten
opzichte van de VS (Popescu, Leonard & Wilson, 2008, p. 3). Auteurs die begrip opbrengen voor deze
visie zullen pleiten voor een gematigd, pragmatisch en respectvol optreden tegenover Rusland.
Volgens hen sorteert dit betere effecten dan een confrontatiebeleid. Voorstanders van dat laatste
roepen uit dat het idee van invloedssferen niet zomaar aanvaard moet worden. Het doet morele vragen
rijzen over wat primeert: zelfbeschikkingsrecht of goede relaties.
Volgens Malfliet (2008, p. 188) was de inval de eerste zet in Operatie GOS, een poging om Europese
en Amerikaanse inmenging terug te rollen. Rusland zou de hegemonie over haar Nabije Buitenland
willen herstellen. De grootmachtambities van Vladimir Poetin worden verder gezet onder het bewind
van Medvedev. Bevroren conflicten spelen een cruciale rol in deze Operatie: door deze vormen van
gecontroleerde instabiliteit wordt inmenging ten allen tijde mogelijk gemaakt. Suny (2010) beaamt
dit: de Kaukasus is een test voor Rusland dat zijn regionale hegemonie in het ‘nabije buitenland’
opnieuw wil vestigen (Suny, 2010). Tot augustus 2008 werd daarvoor soft power aangewend, daarna
werd duidelijk dat Rusland niet terugschrikt om uiteindelijk militaire macht in te zetten.
Hoe moet de EU hier nu op reageren? Volgens Fean (2009) moet de EU zich ten volle engageren in
Georgië, gezien zijn ondertussen grote betrokkenheid. Een expliciet en conflictoplossend beleid is
nodig. Het lidmaatschap van projecten als het Oostelijk Partnerschap stelt wel problemen: Georgië
kan zijn grenzen niet controleren, terwijl dat een belangrijk punt in het Partnerschap is. Het is ook
onwaarschijnlijk dat het land zich neerlegt bij een de facto opdeling van zijn grondgebied, alleen maar
73
om akkoorden met de EU te kunnen sluiten (Fean, 2009, pp. 19-20). Ook Popescu, Leonard en Wilson
(2008) zien graag een sterker engagement voor democratie, welvaart en veiligheid in de brede regio,
met stevige maatregelen tegen Rusland als dit dwarsligt. De twee uitersten – partnerschap zonder
voorwaarden versus bestraffing – dienen gemeden te worden (Popescu et al., 2009). Nuttiger dan
kortetermijnsancties is echter een hogere activiteitsgraad in de neighbourhood en hulp bij het
stabiliseren van andere conflicten. Malfliet (2008, p. 190) ziet eveneens het meest heil in het
aanwenden van soft power instrumenten zonder de nadruk op defensie te leggen, en vooral in een
eensgezind en kordaat optreden. Popescu et al. bevelen aan om ter plaatse te gaan met peacekeepers,
peacemakers (burgers) en aan heropbouw te doen via financiering en het betrekken van de afvallige
regio’s in het Europees Nabuurschapsbeleid. De tactiek van Georgië om hen hierbuiten te houden
drijft hen toch maar in de armen van Rusland. Met die aanwezigheidspolitiek loopt het niet altijd al te
best (Lobjakas, 2010, 2 juni). Emerson (2008) stelt dat de oorlog het startsein moet zijn om Oekraïne
en Moldavië zo snel mogelijk te europeaniseren. Coolsaet (2008) ten slotte roept op om aandacht te
schenken aan de Europese eenheid en morele waarden, zonder echter te vervallen in Koude
Oorlogsretoriek, of de communicatie met Rusland af te breken.
Bordachev (2010) stelt dat het Europese succes in het snelle beëindigen van de Georgische campagne
vooral te danken was aan de volledige kortsluiting tussen Rusland en de Verenigde Staten. Voorts was
er het toeval mee gemoeid dat net Frankrijk de Europese Raad op dat moment voorzat. Het succes van
de Europese diplomatie leidde er wel toe dat de Russische politieke elites voor het eerst de
onafhankelijke en constructieve rol van de EU erkenden.
Kort nadien echter werd volgens Bordachev weer een voor sommigen te ‘radicaal’ standpunt
ingenomen door onderhandelingen over een nieuw partnerschap afhankelijk te maken van Russische
samenwerking rond Georgië. De economische crisis, de institutionele onzekerheid en de Rusland-
kritische voorzitterschappen van Tsjechië en Zweden in 2009 deden opnieuw veel af van het Europese
prestige. Voorts stelt Bordachev (2010) dat de Europese veiligheidsarchitectuur duidelijk vervallen is.
Het Georgische conflict bewees dat er geen mechanismen meer bestaan om conflicten afdoende tegen
te houden.
Ook voor de stelling dat Rusland niet langer een status-quo maar een revisionistische grootmacht is
kunnen bewijzen worden gevonden in het Georgische conflict. Rusland heeft twee nieuwe staten
erkend en heeft de controle over de grenzen, tot bufferzones toe (Popescu et al., 2008). Ook voor
andere landen in de regio is de boodschap duidelijk: bij ‘anti-Russisch gedrag’ zal Moskou een niet
mis te verstaan antwoord bieden.
74
Net zoals voor energie geldt voor het Georgisch conflict dat Rusland flinke imagoschade oploopt. De
goodwill die Medvedev in 2008 had kreeg een flinke knauw, en ook economisch was de campagne
geen goede zaak (Emerson, 2008). Daarenboven bracht het de noodzaak voor onder andere de EU aan
het licht om actiever te worden in Oost-Europa. Rusland stond dan weer volledig alleen en kreeg zelfs
geen steun van Loekasjenko (Popescu et al., 2008, p. 3). Tot drie keer toe is nu al de perceptie van
Rusland als een onbetrouwbare partner gegroeid.
Op moreel vlak is de kwestie Kosovo dan weer een groot probleem voor het Westen. Rusland haalt nu
alle argumenten aan die in Europa en de VS te horen waren om de onafhankelijkheid van de Servische
provincie te rechtvaardigen. Volgens Popescu et al. (2008) moet de EU veel duidelijker zijn in het
aanduiden van de verschillen tussen beide: massale schendingen van de mensenrechten en
mogelijkheid tot dialoog waren kenmerken die voor Zuid-Ossetië ontbraken (Popescu et al., 2008, p.
4). Op zijn beurt heeft Rusland een precedent geschapen door zijn retoriek over het beschermen van
Russische burgers in het buitenland in de praktijk te brengen, of tenminste als argument voor de inval
aan te halen.
Popescu et al. (2008) betreuren het gebrek aan Europese aanwezigheid ter plaatse in de jaren voor de
oorlog. Pogingen daartoe worden telkens geblokkeerd door EU-landen die bang zijn om Rusland voor
het hoofd te stoten. Daardoor voelen landen als Georgië zich geïsoleerd en gaan ze eigengereid
handelen (Popescu, 2008, p. 5). Dit scenario kan zich herhalen in de toekomst, en heeft zich in het
verleden ook al in ex-Joegoslavië voorgedaan. Daarom moet Europa volgens de auteurs niet aan de
zijlijn blijven staan maar actief deelnemen. Het is ook zaak om de politieke kost voor Rusland hoog
genoeg te maken na 2008, gezien de onaanvaardbaarheid van zijn acties. Anderzijds sluit een te harde
‘straf’ de hoognodige samenwerking verder uit, wat de EU voor een dilemma plaatst.
Besluit: Georgië past in Emersons Europe of Two Empires-paradigma. Er is mogelijk een beweging
aan de gang in het Westen om Georgië op te geven, gezien de geografische afstand het moeilijk maakt
om dit land in zijn invloedssfeer te houden. De Britse strateeg Cooper ziet een koude realpolitieke
logica achter de recente, schijnbaar louter bureaucratische beslissing om de speciale EU-gezanten uit
Moldavië en Georgië terug te trekken. In Parijs en Berlijn wordt volgens hem kennelijk al in termen
van invloedssferen geredeneerd, een logica van tegemoetkomen aan Rusland (Lobjakas, 2010, 2 juni).
De oorlog kan dus ondanks de grote kritiek erop gezien worden als een bevestiging van de opdeling in
meer uitgesproken invloedszones tussen beide ‘imperia’. Een klein land in deze regio dat geen uitzicht
krijgt op de lidmaatschap van de twee voornaamste westerse organisaties, EU en NAVO, lijkt
onvermijdelijk voorbestemd om in de Russische invloedssfeer terecht te komen. Georgië heeft deze
toestand zelf verergerd, door zijn nationalistische opstelling. In het paradigma van Emerson had een
75
fuzzy statehood oplossing, waarbij Tbilisi sterk autonome regio’s had geaccepteerd in plaats van zijn
afvallige regio’s zo snel mogelijk in het gareel te willen dwingen, meer zoden aan de dijk kunnen
zetten.
76
Algemeen besluit
In het eerste deel van deze verhandeling stond de vraag centraal of Rusland en de Europese Unie wel
hetzelfde continent delen. Geografisch behoren de kerngebieden van beide grootmachten tot Europa,
maar toch zijn het twee heel verschillende actoren met duidelijk onderscheiden waarden. Aan de ene
kant staat de Europese Unie die voorlopig nog zoekt naar haar identiteit, aan de andere kant Rusland
dat zich momenteel een Euraziatische rol aanmeet. De EU heeft kenmerken van een postmoderne
actor die contrasteren met het moderne Rusland. Onvermijdelijk komen ze met elkaar in contact door
gedeelde grenzen en een gedeelde periferie.
De binnenlandse toestand en geschiedenis van vooral Rusland zijn cruciaal omwille van het gevoel
van vernedering dat voorafging aan zijn huidige status. Irritatie daarover heeft tot een heel eigen koers
geleid. In de daaruit voortvloeiende waardenstrijd met het Westen staan een eigen interpretatie van de
rechtsstaat in de vorm van soevereine democratie, en een onomwonden streven naar hernieuwde
invloed in het nabije buitenland centraal.
De Europese Unie is eveneens een geval apart door haar interne ontwikkeling. Het gemeenschappelijk
buitenlands beleid staat nog lang niet op punt, maar toch laat de Unie sterke interesse blijken voor haar
oostelijke neighbourhood.
Sommige auteurs concluderen uit dit contrast dat het beleid van Rusland en de EU moeilijk te
verzoenen zal zijn. Belangen en doelstellingen zijn echter niet volledig tegengesteld. Er bestaat een –
niet altijd even brede – gedeelde basis, maar deze vertaalt zich niet altijd in een op samenwerking
gericht beleid. De gemeenschappelijke basis kan bestaan uit beider belang bij veiligheid en stabiliteit
op het continent, of de onderlinge economische afhankelijkheid. Of Rusland zichzelf nu als Europees
ziet of niet, de achtertuin blijft in elk geval gedeeld. Staten en organisaties evolueren bovendien;
daarom is de concrete invulling van belangen en doelstellingen sterk afhankelijk van de interne situatie
en wie aan het roer zit.
Terugkerend naar de theorie van Michael Emerson ligt de hedendaagse realiteit van de tegenstelling
tussen Twee Imperia en een Gemeenschappelijk Europees Huis ergens in het midden. Er is inderdaad
onduidelijkheid over de grenzen van beide ‘imperia’, en het lot van de periferie is onbeslist. Toch is
het overdreven om van een hardhandige botsing tussen de twee grootmachten te gewagen. Er is een
proces bezig om inflexibele verdragen te verlaten en via overleg rond specifieke thema’s samen te
werken. Er blijft een gedeelde basis bestaan in de vorm van grondstoffenhandel en het beheer van de
periferieën, waar belangen weliswaar uiteenlopen, maar waar harde confrontatie in niemands belang
77
is. Sowieso is zeker in Europa de interne discussie over precies dit soort thema’s en de twijfel tussen
confrontatie en appeasement groot. Vooral de rol van Duitsland is cruciaal voor de bepaling van de
Europese positie.
Ook uit de tegenstelling Regions & Empires versus Markets & Institutions zijn elementen van beide
modellen van toepassing op de Europees-Russische relatie. Argumenten om de verhouding bij dit
laatste schema van onderlinge afhankelijkheid onder te brengen zijn de wederzijdse
investeringsstromen, de opening die Rusland maakte om toch lid te worden van de WTO of het
Energy Charter Treaty, de Russische voorzichtigheid in Eurazië en zelfs tijdens de oorlog in Georgië,
gezien niet geraakt werd aan de pijpleidingen in dat land. Rusland gaat met andere woorden niet voluit
voor de uitbouw van een imperium. Anderzijds zijn er ook valabele argumenten voor de
confrontationele Regions & Empires-hypothese: Europa slaagt er niet in om zijn neighbourhood, laat
staan Rusland, te integreren; Rusland probeert de dominantie over het GOS nu ook via soft power te
behouden; er zijn grote onderlinge waardenverschillen tussen de blokken; en de overheidscontrole
over Gazprom blijft bestaan en wordt occasioneel ingezet voor politieke doeleinden in het nabije
buitenland.
Toch heeft Rusland er het grootste belang bij dat de Europese economie het goed doet. Het handelt
schijnbaar niet altijd rationeel, een beleid waarvoor de verklaring gezocht wordt bij collectieve
trauma’s en rancunes. In de optiek om zijn invloedssfeer te verdedigen was het rationeel om hard terug
te slaan tegen Georgië; wat betreft Ruslands status op lange termijn was het allerminst verstandig.
Hetzelfde kan geargumenteerd worden voor de energiepolitiek.
Het zoeken naar ‘schuldigen’ of bewijzen voor de ware aard van Rusland in Oekraïne en Georgië is
kort door de bocht. De tussenliggende landen zijn immers zelf geen lijdend voorwerp. Voorspellingen
over welke richting deze overlappende periferie opgaat tasten noodgedwongen in het duister, precies
omdat het onduidelijk blijft hoe beide mogendheden zich tot elkaar zullen verhouden in de toekomst.
De gevolgen van de economische crisis zijn immers nog niet uitgeklaard, en de toekomstige
energiewereld is onduidelijk. Op dat laatste vlak kan de EU als ze het wil – en indien nodig –
gemakkelijk het hoofd bieden aan Rusland. Wat Russische pogingen betreft om sterke invloed in de
EU te verwerven hoeft er op middellange of lange termijn wellicht weinig gevreesd te worden.
In de tegenstelling tussen optimistische en negatieve toekomstvisies over Rusland maakte de laatste
strekking de voorbije jaren opgeld. Vooral de term nieuwe Koude Oorlog raakte in zwang, ondermeer
door Edward Lucas geformuleerd als een soort Russisch masterplan om het Westen te finlandiseren.
De meningen over het masterplan lopen uiteen. Er zijn goede argumenten voor de stelling dat Rusland
78
slechts over beperkte machtsmiddelen beschikt. Toch kan het op regionaal niveau, en dus in Europa,
indien het dat wil een nuisance value uitoefenen.
De strijd om de neighbourhood is immers niet gestreden. Op korte termijn is het onwaarschijnlijk dat
de EU zich in deze richting nog uitbreidt of grote invloed verwerft. Niet alleen omdat Rusland dit niet
wil, maar ook omdat een meerderheid van landen binnen de Unie het evenmin wenst. Het probleem
van de periferieën blijft aanmodderen. Een Gemeenschappelijk Europees Huis wordt hier voorlopig
door bemoeilijkt. Het veronderstelt dat Europa eerst een gevoel van veiligheid geeft aan Rusland. Dit
kan mogelijk door het erkennen van zijn invloedssfeer of opname in internationale instellingen of
allianties.
Er valt wat voor te zeggen om een paradigma van samenwerking uit te proberen. Mogelijk moet
daarvoor inderdaad een prijs betaald worden: het aanvaarden van Rusland als een grootmacht met
legitieme belangen. Auteurs als Lucas en Bugajski fulmineren hier sterk tegen. Ook in de ogen van
een minderheid van EU-landen zal de oosterbuur een onaanvaardbare semi-dictatuur blijven.
Fundamenteel is een vergelijk mogelijk indien de Unie intern orde op zaken stelt en bereid is om
pragmatisch zaken te doen met een ‘prille democratie’. Confrontatie zal er zijn, maar een moderne
versie van machtsevenwicht is eveneens mogelijk. Het is in het belang van beide blokken om een
sterke en welvarende partner aan de overkant te hebben.
Wellicht zal de toekomst inderdaad een afwisselend patroon van samenwerking en confrontatie
opleveren (Coolsaet, 2009, p. 241). Toch blijft de vraag of twee imperia niet in een
Gemeenschappelijk Europees Huis kunnen samenleven. Gezien het feit dat er een aantal
gemeenschappelijke belangen bestaan én de vaststelling dat het Europese continent gedeeld wordt, is
het in het belang van beide om op termijn naar een Gemeenschappelijk Europees Huis toe te groeien.
Dit sluit niet uit dat twee dominante spelers hun belangen blijven nastreven.
Beide hebben elkaar tenslotte nodig om orde op zaken te stellen in de interne keuken; en zeker in het
geval van Rusland om een veiligheidsgevoel op te bouwen. Dit bewijst eens te meer dat er geen
waterdicht schot bestaat tussen binnen- en buitenlandse evoluties. De twee actoren hebben hiervoor
zelf de sleutel in handen.
Een gemeenschappelijk huis kan gezien worden als een goed huwelijk: in dit geval moet Rusland als
een evenwaardige partner behandeld worden door de EU, en omgekeerd. Rusland zit niet te wachten
op een ondergeschikte rol in goedbedoelde Europese programma’s. Momenteel zijn beide partners
intern en extern in beweging, wat geografische onduidelijkheid en instabiliteit veroorzaakt. Eens de
79
situatie echter tot rust gekomen is, kan de ruimte groeien om in de gemeenschappelijke woning tot een
evenwichtige relatie te komen.
80
Bibliografie
BBC News. (2010, 17 mei). Russia’s Medvedev in Ukraine visit to boost ties. Geconsulteerd op:
http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/8685899.stm
Belyi, A.V. (2008). EU External Energy Policies: A Paradox of Integration. In: Orbie, J. (ed.). (2008).
Europe’s Global Role. External Policies of the European Union. Aldershot: Ashgate.
Bezemer, J.W. & Jansen, M. (2008). Een geschiedenis van Rusland. Van Rurik tot Poetin. Amsterdam:
Van Oorschot.
Biscop, S. & Renard, T. (2009, 27 augustus). EU’s strategic partnerships lack content. EUobserver.
http://euobserver.com/884/28584
Biscop, S. (2009, 18 augustus). Time for a European Grand Strategy. Geconsulteerd op:
http://europeangeostrategy.ideasoneurope.eu/2009/08/18/time-for-an-eu-grand-strategy/
Biscop, S. (2010). 2010: en toen werd de EU een grootmacht? Atlantisch Perspectief, 34 (1), 16-19.
Biscop, S. (ed.) (2009). The Value of Power, the Power of Values: A Call for an EU Grand Strategy.
Egmont Paper 33. Koninklijk Instituut voor Internationale Betrekkingen, oktober 2009.
Bochkarev (2010, 14 februari). Redrawing the Global Energy Blueprint. EastWest Institute.
Geconsulteerd op http://www.ewi.info/redrawing-global-energy-blueprint
Bordachev, T. (2005). Russia’s European Problem: Eastward Enlargement of the EU and Moscow’s
Policy, 1993-2003. In: Antonenko, O. (ed.) (2005). Russia and the European Union. Abingdon:
Routledge.
Bordachev, T. (2010). Georgia, Obama, the Economic Crisis: Shifting Grounds in EU-Russia
Relations. IFRI, Russie.Nei.Visions no. 46.
Bugajski, J. (2010). Russia’s Pragmatic Reimperialization. Causasian Review of International Affairs,
4 (1), 3-19.
Cini M. & Pérez-Solórzano Borragán, N. (2010). European Union Politics, Third Edition. Oxford:
Oxford University Press.
Clingendael (2004). Study on Energy Supply Security and Geopolitics. Final Report (January 2004).
Den Haag: Clingendael Instituut voor Internationale Betrekkingen.
Coolsaet, R. (2008). Do’s and Don’ts for Avoiding a new Cold War. In: SDA Discussion Paper: The
Georgia-Russia Stalemate: Do’s and Don'ts for avoiding a new Cold War. Brussel: Security and
Defense Agenda.
Coolsaet, R. (2009). Macht en waarden in de wereldpolitiek. Actuele vraagstukken in de
internationale politiek. Editie 2009-2010. Gent: Academia Press.
Coolsaet, R., Lesage, D., Kleijsen, J., Van Kerchove, S. (2006). Anarchie, orde, dominantie. Inleiding
tot de theorie van de internationale betrekkingen. Gent: Academia Press.
81
Cronshaw, I., Marstrand, J., Pirovska, M., Simmons, D. & Wempe, J. (2008). Development of
competitive gas trading in continental Europe. How to achieve workable competition in
European gas markets? International Energy Agency, IEA Information Paper.
De Haas, M. (2009). Een nieuwe Koude Oorlog? Het assertieve Russische veiligheidsbeleid. Kleio, 5,
50-53.
De Koning, P. (2009, 8 mei). EU noemt oosterburen voortaan partners. NRC Handelsblad.
http://www.nrc.nl/europa/article2236455.ece/EU_noemt_oosterburen_voortaan_partners
Debski, S. (2008, 30 oktober). The paradox of an unattractive Russia. The New York Times.
Geconsulteerd op: http://www.nytimes.com/2008/10/30/opinion/30iht-
eddebski.1.17381652.html
Dimitrakopoulou, S. & Liaropoulos, A. (2010). Russia’s National Security Strategy to 2020: A Great
Power in the Making? Caucasian Review of International Affairs, 4 (1), 35-42.
Doom, R. (2010). “Zij” over “ons”: een essay om de twijfel te verdiepen. Nota’s bij lessenreeks,
UGent, Actuele vraagstukken van de Derde Wereld.
Eberstadt, N. (2009). Drunken Nation: Russia’s Depopulation Bomb. Geconsulteerd op:
http://www.worldaffairsjournal.org/articles/2009-Spring/full-Eberstadt.html
Emerson, Aydin, De Clerck-Sachsse, Noutcheva (2006). Just what is this ‘absorption capacity’ of the
European Union? CEPS Policy Brief nr. 113, september 2006.
Emerson, M. (2001). Some Paradigms for the Evolving Map of Europe. CEPS Working Document
No. 164, april 2001.
Emerson, M. (2008). Post-Mortem on Europe’s First War of the 21st Century. CEPS Policy Brief no.
167, augustus 2008.
Emerson, M. (2010, 1 april). Russia in Europe and the West. CEPS Commentary.
Emerson, M., Tassinari, F. & Vahl, M. (2006). A New Agreement Between the EU and Russia : Why,
What and When? In: Emerson, M. (ed.). The Elephant and the Bear Try Again. Options for a
New Agreement Between the EU and Russia. Brussel: Centre for European Policy Studies.
Euractiv (2010, 15 april). Europe switches to gas. Geconsulteerd op:
http://www.euractiv.com/en/energy/europe-switches-gas
European Union (2009). Independent International Fact-Finding Mission on the Conflict in Georgia:
Report.
Europees Parlement (2010). Russia: a crucial partner for the EU in building long-term co-operation.
Press release. Geconsulteerd op:
http://www.europarl.europa.eu/news/expert/infopress_page/030-76208-165-06-25-903-
20100616IPR76207-14-06-2010-2010-false/default_nl.htm
Europese Commissie (s.d.). Country Strategy Paper 2007-2013: Russian Federation.
Europese Commissie. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad:
Oostelijk Partnerschap. COM(2008) 823 definitief.
82
Europese Unie (2008). Report on the Implementation of the European Security Strategy – Providing
Security in a Changing World. S407/08, 11 december 2008. Geconsulteerd op:
http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/reports/104630.pdf
Fean, D. (2009). Making Good Use of the EU in Georgia: the “Eastern Partnership” and Conflict
Policy. IFRI Russia/NIS Center, Russie.Nei.Visions no. 44 (september 2009).
Ferro, M. (2001). Is Rusland een deel van Europa? In: Goossens, P. (red.) (2001). Grenzen van
Europa. Leuven: Van Halewyck, pp. 181-187.
Flenley, P. (2008). Russia and the EU: The Clash of New Neighbourhoods? Journal of Contemporary
European Studies, 16 (2), 189-202.
Galbreath, D.J. (2008). Putin’s Russia and the ‘New Cold War’: Interpreting Myth and Reality.
Europe-Asia Studies, 60 (9), 1623-1630.
Gomart, T. (2007). France’s Russia Policy: Balancing Interests and Values. The Washington
Quarterly, 30 (2), 147-155.
Huntington, S. (1997). Botsende beschavingen. Cultuur en conflict in de 21ste eeuw. Antwerpen:
Standaard Uitgeverij.
Hyde-Price (2008). A ‘tragic actor’? A realist perspective on ‘ethical power Europe’. International
Affairs, 84, 1, 29-44.
Hyde-Price, A. (2006). ‘Normative’ power Europe : a realist critique. Journal of European Public
Policy, 13 (2), 217-234.
Jackson, R. & Sorenson, G. (2007). Introduction to International Relations. Theories and approaches.
Third Edition. Oxford: Oxford University Press.
Kefferpütz, R. (2010). Shale fever: replicating the US gas revolution in the EU? CEPS Policy Brief nr.
210, juni 2010.
Khasson, V., Vasilyan, S. & Vos, H. (2008). ‘Everybody Needs Good Neighbours’: The EU and its
Neighbourhood. In: Orbie, J. (ed.). (2008). Europe’s Global Role. External Policies of the
European Union. Aldershot: Ashgate.
Kissinger, H. (2008, 1 juli). Unconventional Wisdom about Russia. The New York Times.
Geconsulteerd op: http://www.nytimes.com/2008/07/01/opinion/01iht-
edkissinger.4.14135943.html?_r=1
Knack (2010, 7 juli). ‘Zonder leger wordt Europa niet ernstig genomen’, 40 (27), pp. 52-56.
Koninklijk Instituut voor Internationale Betrekkingen (2006, 28 maart). Assessment of the cooperation
between the EU and Russia. Geconsulteerd op: http://www.irri-kiib.be/papers/06/eu/Russia-
EU.pdf
Krastev, I., Leonard, M., Wilson, A. (eds.) (2009). What Does Russia Think? Londen: ECFR.
Krickus, R.J. (2010, 24 februari). The Road to Resetting Moscow Ties Passes through Berlin. Radio
Free Europe. Geconsulteerd op: http://www.rferl.org/content/The_Road_To_Resetting_
Moscow_Ties_Passes_Through_Berlin/1966883.html
83
Leonard, M & Popescu, N. (2007). A Power Audit of EU-Russia Relations. Londen: ECFR.
Leonard, M. & Popescu, N. (2007, 21 november). Zorg dat Rusland rechtsstaat wordt. NRC
Handelsblad. Geconsulteerd op: http://www.nrc.nl/opinie/article1847170.ece/
Zorg_dat_Rusland_rechtsstaat_wordt
Lobjakas, A. (2010, 2 juni). The EU’s Declaration of Impotence. Radio Free Europe. Geconsulteerd
op: http://www.rferl.org/content/The_EUs_Declaration_of_Impotence/2060131.html
Lobjakas, A. (2010, 8 juni). EU-Russia Rapprochement Set to Continue. Radio Free Europe.
Geconsulteerd op: http://www.rferl.org/content/EURussia_Rapprochement_Set_To_
Continue/2065582.html
Lubbers, R. (2008, 5 september). EU moet samenwerken, niet confronteren. NRC Handelsblad.
Geconsulteerd op: http://www.nrc.nl/opinie/article1973275.ece/EU_moet_samenwerken,_
niet_confronteren
Lucas, E. (2008). De nieuwe Koude Oorlog. Hoe het Kremlin Rusland en de wereld bedreigt. Nieuw
Amsterdam.
Lucas, E. (2008, 5 februari). Why kowtow to brutal, cynical Russia? The Times. Geconsulteerd op:
http://www.timesonline.co.uk/tol/comment/columnists/guest_contributors/article3308261.ece
Malfliet, K. (2008). Hoever kan Europa oostwaarts reiken? De Russische factor. Leuven: Uitgeverij
LannooCampus.
Moïsi, D. (2009). De geopolitiek van emotie. Hoe culturen van angst, vernedering en hoop de wereld
veranderen. Nieuw Amsterdam.
Monaghan, A. (2008). ‘An enemy at the gates’ or ‘from victory to victory’? Russian foreign policy.
International Affairs, 84 (4), 717-733.
Noël, P. (2008). Beyond Dependence: How to Deal with Russias Gas. ECFR Policy Brief (november
2008).
Nowak, B. (2010). Forging the External Dimension of the Energy Policy of the European Union. The
Electricity Journal, 23 (1), 57-66.
Nygren, B. (2008). The Rebuilding of Greater Russia. Putin’s foreign policy towards the CIS
countries. Abingdon: Routledge.
Oliker, O., Crane, K., Schwartz, L.H., Yusupov, C. (2009). Russian Foreign Policy. Sources and
Implications. RAND Corporation, pp. 83-113.
Orbie, J. (2008). A Civilian Power in the World? Instruments and Objectives in European Union
External Policies. In: Orbie, J. (ed.). (2008). Europe’s Global Role. External Policies of the
European Union. Aldershot: Ashgate.
Panjoesjkin, V. & Zygar, M. (2008). Gazprom. Ruslands nieuwe wapen. Houten: Het Spectrum.
Pavlovsky, G. (2009). How the West Misunderstands Russia. In: Krastev, I., Leonard, M., Wilson, A.
(eds.) (2009). What Does Russia Think? Londen: ECFR, pp. 73-78.
84
Peters, K., Rood J., Gromadzki, G. (2009). The Eastern Partnership: Towars a New Era of
Cooperation between the EU and its Eastern Neighbours? Clingendael European Studies
Programme (CESP).
Petersen, A. (2009, 10 november). The Molotov-Ribbentrop Pipeline. EUobserver. Geconsulteerd op:
http://blogs.euobserver.com/petersen/
Pop, V. (2010, 12 februari). Russian Baltic Sea pipeline gets final approval. EUobserver.
Geconsulteerd op: http://euobserver.com/880/29464
Pop, V. (2010, 13 mei). EU says not competing with Russia in eastern neighbourhood. EUobserver.
Geconsulteerd op: http://euobserver.com/9/30070
Pop, V. (2010, 21 maart). EU expanding its ‘sphere of influence’, Russia says. EUobserver.
Geconsulteerd op: http://euobserver.com/?aid=27827
Pop, V. (2010, 28 april). EU gives Ukraine fresh blueprint for reforms. EUobserver. Geconsulteerd op:
http://euobserver.com/9/29962
Pop, V. (2010, 30 april). EU commission counters Ukraine complaints. EUobserver. Geconsulteerd
op: http://euobserver.com/9/29983
Pop, V. (2010, 31 mei). EU and Russia Meet Amid Disagreement over Visa. EUobserver.
Geconsulteerd op: http://euobserver.com/9/30168
Pop, V. (2010, 5 oktober). Black Sea could compete with Russia as EU gas supplier. EUobserver.
Geconsulteerd op: http://euobserver.com/9/28774
Popescu, N. & Wilson, A. (2009). The Limits of Enlargement-Lite: European and Russian Power in
the Troubled Neighbourhood. Londen: ECFR.
Popescu, N. (2009, 1 december). Russian and Chinese diplomatic styles. EUobserver. Geconsulteerd
op: http://blogs.euobserver.com/popescu/2009/12/01/russian-and-chinese-
diplomatic-styles/
Popescu, N., Leonard, M. & Wilson, A. (2008). Can the EU win the peace in Georgia? ECFR Policy
Brief (augustus 2008).
Prozorov, S. (2007). The narratives of exclusion and self-exclusion in the Russian conflict discourse
on EU-Russian Relations. Political Geography, 26, 309-329.
Radio Free Europe (2009, 1 oktober). Interview with historian Tony Judt: ‘Dreaming about
Washington is one of East Europe’s great mistakes’. Geconsulteerd op:
http://www.rferl.org/content/Interview_With_Historian_Tony_Judt_Dreaming_About_Washingt
on_Is_One_Of_East_Europes_Great_Mistakes/1841206.html
Rettman, A. (2010, 1 juni). Van Rompuy takes centre stage at EU-Russia Summit. EUobserver.
Geconsulteerd op: http://euobserver.com/9/30186
Rettman, A. (2010, 11 mei). EU eyes open borders with post-Soviet countries. EUobserver.
Geconsulteerd op: http://euobserver.com/9/30055
85
Rettman, A. (2010, 12 mei). Russian document prioritises better EU relations. EUobserver.
Geconsulteerd op: http://euobserver.com/9/30066
Rettman, A. (2010, 14 mei). EU to help Russia modernise its economy. EUobserver. Geconsulteerd
op: http://euobserver.com/9/30076
Rettman, A. (2010, 15 februari). Ukraine leader considers post-election trip to EU capital.
EUobserver. Geconsulteerd op: http://euobserver.com/9/29478
Rettman, A. (2010, 20 mei). Poland seeks robust EU-Russia policy. EUobserver. Geconsulteerd op:
http://euobserver.com/9/30112
Rettman, A. (2010, 28 april). EU risks losing Ukraine, minister warns. EUobserver. Geconsulteerd op:
http://euobserver.com/9/29960
Rettman, A. (2010, 7 juni). Germany and Russia call for new EU security committee. EUobserver.
Geconsulteerd op: http://euobserver.com/9/30223
Rettman, A. (2010, 24 juni). EU welcomes end to Russia-Belarus gas dispute. EUobserver.
Geconsulteerd op: http://euobserver.com/9/30360
Sakwa, R. (2008). ‘New Cold War’ or twenty years’ crisis? Russia and international politics.
International Affairs, 84 (2), 241-267.
Schmidt-Felzmann, A. (2008). All for One? EU Member States and the Union’s Common Policy
Towards the Russian Federation. Journal of Contemporary European Studies, 16 (2), 169-187.
Shakleyina, T.A. & Bogaturov, A.D. (2004). The Russian Realist school of International Relations.
Communist and Post-Communist Studies, 37, 37-51
Shlapentokh, V. (2009). Perceptions of foreign threats to the regime: From Lenin to Putin. Communist
and Post-Communist Studies, 42, 305-324.
Stehenmüller, C. (2009). Germany’s Russia Question. Foreign Affairs, 88 (2), 89-100.
Suny, R.G. (2010). The pawn of great powers: The East-West competition for Caucasia. Journal of
Eurasian Studies, 1, 10-25.
Tekin, A. & Williams, P.A. (2009). EU-Russian Relations and Turkey’s Role as an Energy Corridor.
Europe-Asia Studies, 61 (2), 337-356.
The Economist (2009, 4 juli). Energetic blackmail. 392 (8638), pp. 48-49.
The Economist (2010, 23 januari). An orange and two lemons. 394 (8666), p. 15.
The Economist (2010, 6 maart). Central Questions. 394 (8672), pp. 68-69.
The Economist. (2009, 17 januari). Energetic squabbles. 390 (8614), p. 54.
The Economist. (2010, 13 maart). An unconventional glut. 394 (8673), pp. 72-74.
The Economist. (2010, 27 februari). Europe’s Bear Problem. 394 (8671), p. 61.
Tocci, N. (2008). The European Union as a Normative Foreign Policy Actor. CEPS Working
Document No. 281 (januari 2008).
Trenin, D. (2007). Getting Russia Right. Washington: Carnegie Endowment for International Peace.
86
Trenin, D. (2010, 4 juni). The Reset Has Begun. The Moscow Times. Geconsulteerd op:
http://www.themoscowtimes.com/opinion/article/the-reset-has-begun/407521.html
Tsygankov, A. (2003). Mastering Space in Eurasia: Russia’s geopolitical thinking after the Soviet
break-up. Communist and Post-Communist Studies, 36, 101-127.
Tsygankov, A.P. (2006). Projecting Confidence, Not Fear: Russia’s Post-Imperial Assertiveness.
Foreign Policy Research Institute, Fall 2006, 677-690.
Tsygankov, P. & Tsygankov, A. (2004). Dilemmas and promises of Russian liberalism. Communist
and Post-Communist Studies, 37, 53-70.
Umbach, F. (2010). Global energy security and the implications for the EU. Energy Policy, 38, 1229-
1240.
Von der Dunk, T. (2003). Rusland & Europa. Over de betekenis van oude culturele scheidslijnen.
Amsterdam: Van Gennep.
Vos, H. (red.) (2008). De impact van de Europese Unie. Beleidsterreinen, strijdpunten en uitdagingen.
EU Studies – 2. Leuven/Voorburg: Acco.
Whitmore, B. (2010, 26 april). Going to Extremes. Radio Free Europe. Geconsulteerd op:
http://www.rferl.org/content/Going_To_Extremes/2025169.html
Whitmore, B. (2010, 6 april). A New Kind of Tandem. Radio Free Europe. Geconsulteerd op:
http://www.rferl.org/content/A_New_Kind_Of_Tandem/2004438.html
Wilson, A. (2010). Dealing with Yanukovich’s Ukraine. ECFR Policy Memo.
Wilson, A. (2010, 28 mei). The Rostov Summit. ECFR Commentary. Geconsulteerd op:
http://ecfr.eu/content/entry/commentary_the_rostov_summit/
Zimmerman, W. (2009). Russian National Interests, Use of Blood and Treasure, and Energy Price
Assessments: 2008-2009. Post-Soviet Affairs, 25 (3), 185-208.
87
Bijlage 1
Figuur 2 Overlappende periferieën EU-Rusland [eigen kaart]