positionering doventolk in het onderwijsdomein
TRANSCRIPT
Significant Thorbeckelaan 91 3771 ED Barneveld +31 342 40 52 40 KvK 3908 1506 [email protected] www.significant.nl
Positionering doventolk in het
onderwijsdomein
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Barneveld, 28 november 2014
Referentie: LvdC/wvdb/14.241
Versie: 1.0
Auteur(s): Patrick Tazelaar en Lieke van de Camp
Pagina 2 van 20 Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
1. Inleiding 3
1.1 Achtergrond en aanleiding 3
1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen 4
1.3 Aanpak op hoofdlijnen 4
1.4 Leeswijzer 5
2. Huidige en verwachte vraagontwikkeling 6
2.1 Gebruik doventolkvoorziening 6
2.2 Kosten doventolkvoorziening 6
2.3 Gemiddelde kosten per gebruiker 7
2.4 Toekomstige vraagontwikkeling doventolkvoorziening in het onderwijs 8
3. Drie uitvoeringsvarianten 11
3.1 Variant 1: voortzetten van de huidige regeling bij UWV met inzet van verbeteringen 11
3.2 Variant 2: volledig overhevelen van de regeling naar de instellingen voor onderwijs
aan leerlingen met een communicatieve en/of auditieve beperking 12
3.3 Variant 3: de indicatiestelling en toewijzing door de cvo’s van de instellingen en de
uitvoering bij een van de huidige uitvoeringsorganisaties 13
4. Analyse uitvoeringsvarianten 14
4.1 Uitvoeringsvorm A: toepassen van een generieke spelregel 14
4.2 Uitvoeringsvorm B: maatwerk 15
4.3 Oplossingsrichting 16
4.4 Openstaande vragen 17
A. Bijlage: geraadpleegde bronnen 19
B. Bijlage: overzicht geïnterviewde organisaties 20
Pagina 3 van 20 1. Inleiding
1. Inleiding
1.1 Achtergrond en aanleiding
01 In Nederland kunnen dove en slechthorende leerlingen gebruikmaken van een tolk. Volgens de huidige
tolkvoorziening in het onderwijs is het voor leerlingen op een reguliere basisschool, middelbare school of mbo-
opleiding mogelijk om een tolk aan te vragen via het UWV. Daarnaast kunnen leerlingen die moeilijkheden
hebben bij het volgen van onderwijs, een beroep doen op extra onderwijsvoorzieningen. Het gaat bijvoorbeeld
om aangepaste software, meubilair en een vervoersvoorziening. Leerlingen die speciaal onderwijs volgen,
kunnen geen gebruikmaken van de tolkvoorziening. Het huidige budget voor de tolkvoorziening is een
openeinderegeling. Het UWV betaalt de tolken in het onderwijs.
02 Er zijn drie verschillende voorzieningen voor doven en slechthorenden in Nederland. Naast de
doventolkvoorziening in het onderwijs kunnen doven en slechthorenden een beroep doen op de
doventolkvoorziening in de leefsituatie en, indien zij werk hebben of stage lopen, op de doventolkvoorziening
in de werksituatie. Per 1 januari 2015 wordt de doventolkvoorziening in de leefsituatie onderdeel van de Wmo.
Ook komt er een doventolkvoorziening voor de doelgroep die valt onder de Participatiewet. Gemeenten
worden verantwoordelijk voor de doventolkvoorziening in de Wmo en de Participatiewet. De Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft besloten om deze voorzieningen landelijk te regelen en uit te voeren.
03 Met de inwerkingtreding van de Wet passend onderwijs in augustus 2014 is de zorgplicht in werking
getreden. Alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, krijgen een passend aanbod voor
ondersteuning op een school die past bij hun kwaliteiten en mogelijkheden.
04 Specifiek voor de doventolkvoorziening in het onderwijs overweegt het ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW) een aantal veranderingen door te voeren ten opzichte van de huidige situatie.
Vooruitlopend op de beslissing hoe dit precies vormgegeven zal worden, is in wet- en regelgeving reeds de
mogelijkheid opgenomen om de toewijzing van de doventolkvoorziening te laten geschieden door de
instellingen voor auditieve en/of communicatief beperkte leerlingen. Hiermee zou de doventolkvoorziening
onderdeel gaan uitmaken van een ondersteuningsarrangement voor individuele leerlingen in het regulier
onderwijs. Naast de positionering van de doventolkvoorziening kijkt het ministerie van OCW ook naar het
verbeteren van de uitvoering en het dichter bij de uitvoering brengen van de financiële verantwoordelijkheid
voor het gebruik van de regeling om de doelmatigheid te vergroten. Het ministerie heeft drie
uitvoeringsvarianten geïdentificeerd en Significant de opdracht gegeven om de voor- en nadelen van de
uitvoeringsvarianten te onderzoeken1. In de periode juli tot en met oktober 2014 heeft het onderzoek naar de
doventolkvoorziening in het onderwijs plaatsgevonden.
1 De doventolkvoorziening in het hoger onderwijs valt buiten de scope van dit onderzoek .
Pagina 4 van 20 1. Inleiding
1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen
05 Het doel van het onderzoek is het inventariseren van de voor- en nadelen van een drietal
uitvoeringsvarianten met betrekking tot het uitvoeren van de doventolkvoorziening, het contracteren van tolken
en het organiseren van de bemiddeling. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zal het ministerie van
OCW met alle betrokkenen in gesprek gaan om de voorkeursvariant verder uit te werken.
06 In het onderzoek staan de volgende drie geschetste uitvoeringsvarianten centraal:
a. Voortzetten van de huidige regeling bij UWV, met inzet van verbeteringen in de huidige regelgeving
en/of de huidige uitvoering;
b. Volledig overhevelen van de regeling naar de instellingen voor onderwijs aan leerlingen met een
communicatieve en/of auditieve beperking (hierna instellingen genoemd). De instellingen worden
(financieel) verantwoordelijk voor de indicatiestelling en toewijzing door de commissies van onderzoek
(cvo’s) én de uitvoering van de doventolkregeling;
c. De indicatiestelling en toewijzing geschiedt door de commissies van onderzoek (cvo’s) van de
instellingen. De uitvoering wordt belegd bij een van de huidige uitvoeringsorganisaties op het gebied
van de verstrekking van doventolken. De financiële verantwoordelijkheid komt te liggen bij de
Instellingen.
07 De belangrijkste onderzoeksvragen voor dit onderzoek zijn:
a. Wat is de huidige vraag en verwachte ontwikkeling van de vraag naar doventolkvoorziening in het kader
van de Wet passend onderwijs?
b. Wat zijn de feitelijke en gepercipieerde voor- en nadelen van de uitvoeringsvarianten?
c. Welke variant heeft voor iedere stakeholder2 de voorkeur en waarom?
1.3 Aanpak op hoofdlijnen
08 De huidige en verwachte vraagontwikkeling van de doventolkvoorziening in het onderwijs wordt aan de
hand van kwantitatieve gegevens beschreven. In hoofdstuk 2 wordt onderzoeksvraag a over de huidige en
verwachte vraagontwikkeling beantwoord. Om de voor- en nadelen van de drie varianten te onderzoeken,
hebben wij een documentstudie uitgevoerd en de betrokken partijen gesproken.
09 De documentstudie had tot doel om de reeds beschikbare documentatie en beschikbare gegevens verder
uit te diepen. Ter voorbereiding op de interviews hebben wij de businesscase3 van Siméa, over het
overhevelen van de regeling naar de instellingen voor onderwijs aan leerlingen met een auditieve en/of
communicatieve beperking, bestudeerd. Daarnaast hebben wij ook relevante informatie op de website van het
UWV die betrekking heeft op de huidige uitvoering van de regeling bestudeerd. Tot slot hebben wij websites
bekeken met informatie over de doventolkvoorziening in het onderwijs, zoals de websites van Tolknet,
passend onderwijs en FODOK. Zie bijlage A voor een overzicht van de geraadpleegde bronnen.
2 De stakeholders zijn weergegeven in het overzicht geïnterviewde organisaties bijlage B.
3 B.A. Kaatee (2013). Businesscase communicatievoorziening Siméa.
Pagina 5 van 20 1. Inleiding
10 Het doel van de verkennende gesprekken met de betrokken partijen was het verzamelen van feitelijke
informatie en percepties over de huidige en toekomstige uitvoering die relevant is voor het beoordelen van de
uitvoeringsvarianten. Tijdens de interviews hebben wij geprobeerd zoveel mogelijk de logica achter bepaalde
percepties te achterhalen om deze informatie bruikbaar te maken voor het beoordelen van de
uitvoeringsvarianten. Ook zijn wij in de verkennende gesprekken nagegaan welke variant voor iedere
stakeholder de voorkeur heeft en waarom. De verkennende gesprekken met de betrokken partijen hebben
bijgedragen aan de beantwoording van de onderzoeksvragen b en c, zoals deze eerder in dit hoofdstuk zijn
geformuleerd. De resultaten van de gesprekken worden in hoofdstuk 4 beschreven.
11 De tabel in bijlage B geeft een overzicht van de organisaties die wij in het kader van het onderzoek naar
de doventolkvoorziening in het onderwijs gesproken hebben. Wij hebben vertegenwoordigers van Siméa als
eerste gesproken, zodat zij de informatie uit de businesscase van Siméa nader konden toelichten. Vervolgens
hebben wij vertegenwoordigers van de belangenorganisaties, de bemiddelingsorganisatie, de
beroepsverenigingen, de instellingen en het UWV geïnterviewd.
12 Het onderzoek is begeleidt door een begeleidingscommissie onder voorzitterschap van het ministerie van
OCW. In de begeleidingscommissie waren betrokkenen namens het Dovenschap, FODOK en Siméa
vertegenwoordigd.
1.4 Leeswijzer
13 Voor beantwoording van de onderzoeksvraag over het huidige gebruik en de verwachte
vraagontwikkeling van de vraag naar de doventolkvoorziening in het onderwijs hebben wij de beschikbare
kwantitatieve gegevens verzameld en geanalyseerd. De cijfers over het gebruik en de kosten van de
doventolkvoorziening en de ontwikkeling in het gebruik en de kosten vormden input voor de kwantitatieve
analyse. In het volgende hoofdstuk worden de resultaten van deze analyse beschreven en toegelicht.
14 In hoofdstuk 3 worden de uitvoeringsvarianten nader toegelicht. De voor- en nadelen van de verschillende
varianten die uit de verkennende gesprekken naar voren kwamen, worden in dit hoofdstuk beschreven. Door
de voor- en nadelen per uitvoeringsvariant te presenteren wordt duidelijk in hoeverre de verschillende
varianten uitvoerbaar zijn en of ze aan de randvoorwaarden voor een toekomstbestendige, bereikbare,
kwalitatieve en beheersbare tolkenvoorziening voldoen. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt er een ‘overall’
beeld gegeven van de drie uitvoeringsvarianten.
15 In hoofdstuk 4 wordt aan de hand van de analyse van de verschillende uitvoeringsvarianten
beargumenteerd welke twee uitvoeringsvormen er zijn. In dit hoofdstuk worden de twee uitvoeringsvormen
beschreven, waarna wordt aangegeven welke uitvoeringsvorm logischerwijs de voorkeur heeft. Het verschil in
uitvoeringsvorm is van invloed op de uiteindelijke afweging om te komen tot een voorkeur voor een van de
uitvoeringsvarianten. Het hoofdstuk eindigt met een reactie op een aantal openstaande vragen.
Pagina 6 van 20 2. Huidige en verwachte vraagontwikkeling
2. Huidige en verwachte vraagontwikkeling
2.1 Gebruik doventolkvoorziening
16 Het aantal leerlingen dat de afgelopen jaren gebruik heeft gemaakt van de doventolkvoorziening in het
onderwijs stijgt. Dat blijkt uit het aantal toegekende aanvragen voor de doventolkvoorziening in het onderwijs
(figuur 1). In zowel het basisonderwijs als het voortgezet onderwijs neemt het aantal tolkgebruikers in de loop
van de jaren toe, maar met name het aantal gebruikers in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is de
afgelopen jaren flink gestegen. In 2010 werden er 113 aanvragen in het mbo goedgekeurd, in 2013 is dat
aantal met ruim 55% gestegen naar 176 toegekende aanvragen. Er is geen duidelijke verklaring gevonden
voor de toename van het aantal gebruikers in het mbo, maar het is aannemelijk dat de toename veroorzaakt
wordt doordat er meer dove en slechthorende leerlingen doorstromen van het voortgezet (speciaal) onderwijs
naar het mbo.
Figuur 1. Aantal toegekende doventolkaanvragen in het onderwijs
2.2 Kosten doventolkvoorziening
17 De kosten van de doventolkvoorziening zijn de afgelopen jaren toegenomen (figuur 2). In 2010 bedroegen
de totale kosten 5,5 miljoen euro. Het jaar daarop stegen de kosten met ruim 50% naar 8,3 miljoen euro. Het
ministerie van OCW heeft destijds enkele maatregelen genomen, waardoor de totale kosten in 2012 lager
uitvielen dan het jaar daarvoor. In 2013 stegen de kosten echter weer met bijna 40% naar 10,2 miljoen euro.
De stijging wordt vooral veroorzaakt door de toename van het aantal gebruikers.
18 De totale kosten zijn opgebouwd uit reisvergoedingen en doventolkkosten voor dove en slechthorende
leerlingen. De totale kosten voor de doventolkvoorziening bestaat voor ongeveer 20% uit reisvergoedingen.
Het aandeel van reisvergoedingen op de totale kosten is de afgelopen jaren stabiel gebleven.
32 51 66 71
96 76 97
114
113 125
116
176
0
50
100
150
200
250
300
350
400
2010 2011 2012 2013
Mbo
Voortgezet onderwijs
Basis onderwijs
Pagina 7 van 20 2. Huidige en verwachte vraagontwikkeling
Figuur 2. Kosten doventolkvoorziening in miljoen euro
2.3 Gemiddelde kosten per gebruiker
19 De gemiddelde kosten per gebruiker zijn vanaf 2011 gedaald. Met name in het mbo is een daling van de
gemiddelde kosten zichtbaar.
Basis onderwijs Voortgezet onderwijs Middelbaar beroepsonderwijs
Figuur 3. Gemiddelde kosten per toegekende aanvraag in euro
20 Volgens het UWV zijn er verschillende mogelijke verklaringen voor de daling van de gemiddelde kosten
per leerling:
a. De annuleringskosten worden apart verantwoord. Dit betekent dat nog maar 50% van het tarief in
rekening wordt gebracht, als een aanvraag door de leerling - binnen 24 uur van het tijdstip van aanvang
van de dienstverlening - geannuleerd wordt. Dit zorgt voor een daling van de gemiddelde kosten per
leerling, die vooral zichtbaar is in het mbo;
b. De uitgaven aan schoolreisjes zijn gedaald. Schoolreisjes worden sinds 2011 voor 50% gefinancierd uit
de doventolkvoorziening voor de leefsituatie.
21 In het mbo bestaat 25% van de lestijd uit stages. Een mogelijke verklaring voor de sterke daling van de
gemiddelde kosten per leerling in het mbo is dat de doventolkkosten voor stages worden gefinancierd uit de
doventolkvoorziening voor werksituaties.
4,0
6,8 6,0
6,8
1,5
1,5
1,4
1,7
0,0
1,0
2,0
3,0
4,0
5,0
6,0
7,0
8,0
9,0
2010 2011 2012 2013
Reisvergoeding
Tolkkosten
0
10.000
20.000
30.000
40.000
2010 2011 2012 2013 2010 2011 2012 2013 2010 2011 2012 2013
Reisvergoeding
Tolkkosten
Pagina 8 van 20 2. Huidige en verwachte vraagontwikkeling
2.4 Toekomstige vraagontwikkeling doventolkvoorziening in het onderwijs
22 Naast de uitgaven van de afgelopen jaren hebben wij ook onderzocht in hoeverre uitspraken kunnen
worden gedaan over de toekomstige uitgaven voor de doventolkvoorziening. Dit is van belang voor de keuze
van het beleggen van de financiële verantwoordelijkheid. Uit de verkennende gesprekken met de betrokken
partijen blijkt dat verschillende factoren van invloed zijn op de instroom van dove en slechthorende leerlingen
in het reguliere onderwijs. Allereerst heeft het aantal dove of slechthorende kinderen invloed (demografie) op
de toekomstige vraagontwikkeling van doventolken in het onderwijs. Het aantal kinderen dat doof of
slechthorend geboren wordt, is de afgelopen jaren stabiel gebleven. Desondanks is de verwachting dat het
aantal dove kinderen door de technische mogelijkheid van het plaatsen van een cochleair implantaat (CI) zal
afnemen. Bij sommige zeer ernstig slechthorende of dove kinderen kan een CI ervoor zorgen dat deze
mensen weer geluiden kunnen waarnemen, maar geluiden waarnemen betekent nog niet dat zij deze ook
kunnen verstaan4. De mate waarin gebruikers met een CI kunnen communiceren zonder tolk is mede
afhankelijk van de context waarin communicatie nodig is. Een tolk zal daarom in een aantal gevallen nog
steeds noodzakelijk zijn.
23 De kans op doofheid door exogene factoren heeft ook invloed op de vraag naar een doventolk in het
onderwijs. Risicofactoren voor het optreden van gehoorverlies bij kinderen tot twee jaar zijn congenitale en
postnatale infecties, langdurige opname op een neonatale ‘intensive care’, schedeltrauma en ototoxische
geneesmiddelen. Bij oudere kinderen en volwassenen is langdurige blootstelling aan lawaai de belangrijkste
risicofactor5. Hierbij merken wij op dat blootstelling aan lawaai op lange termijn kan leiden tot gehoorverlies.
De invloed van deze factor op de vraag naar tolken in het onderwijs is daarom beperkt, aangezien leerlingen
tot hun dertigste levensjaar aanspraak maken op de doventolkvoorziening in het onderwijs. De instroom van
oudere leerlingen is om die reden eveneens beperkt, zij-instromers kunnen tot hun dertigste levensjaar het
reguliere onderwijs instromen en van de doventolkvoorziening gebruikmaken.
24 De mogelijke terugstroom van leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs naar het reguliere
onderwijs is een belangrijke factor die van invloed is op de toekomstige vraagontwikkeling van de
doventolkvoorziening in het onderwijs. De effecten van passend onderwijs vormen volgens de geïnterviewden
een onzekere variabele op de terugstroom van leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs naar het
reguliere onderwijs. Met de invoering van passend onderwijs hebben de instellingen voor leerlingen met een
auditieve en/of communicatieve beperking een zorgplicht gekregen. Leerlingen met een auditieve en/of
communicatieve beperking krijgen voortaan een onderwijsarrangement, dat licht, medium of intensief kan zijn.
Licht en medium betekent dat het kind naar een reguliere school gaat. Intensief betekent dat het kind naar een
school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gaat6. Het is niet duidelijk wat de effecten van passend onderwijs
zijn op het aantal dove en slechthorende leerlingen dat een beroep doet op de doventolkvoorzieningen in het
reguliere onderwijs.
4 https://www.umcg.nl/NL/Zorg/Volwassenen/zob2/Cochleaire_implantatie/Wat_is_een_CI/Pages/Horen_met_een_CI.aspx.
5 https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-slechthorendheid#idp6520064.
6 http://www.passendonderwijs.nl/nieuws/de-praktijk-in-cluster-2/.
Pagina 9 van 20 2. Huidige en verwachte vraagontwikkeling
Instroom Uitstroom
Figuur 4. Factoren die van invloed zijn op de vraagontwikkeling van de doventolkvoorziening in het onderwijs
25 Niet alle leerlingen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs zijn geschikt om door te stromen naar het
reguliere onderwijs. Een deel van de dove en slechthorende kinderen heeft naast ernstige gehoorproblemen,
spraakmoeilijkheden of taalmoeilijkheden ook leerproblemen. Deze zeer moeilijk lerende kinderen (zmlk)
vormen een klein deel van het totaal aantal doven en slechthorenden in het speciaal onderwijs. In de
afgelopen jaren bestond het totaal aantal dove en slechthorende leerlingen in het speciaal onderwijs voor
ongeveer 23% uit zmlk.
Figuur 5. Verhouding tussen deel zmlk en totaal aantal doven en slechthorenden in het speciaal onderwijs
26 Figuur 5 geeft een overzicht van de verhouding tussen het deel zmlk en het totaal aantal dove en
slechthorende leerlingen in het speciaal (basis)onderwijs, hierin zijn cijfers over het voortgezet speciaal
onderwijs niet meegenomen. De verwachting is dat de verhouding tussen het deel zmlk en het totaal aantal
doven en slechthorenden in het voortgezet speciaal onderwijs ongeveer gelijk zal zijn aan het speciaal
onderwijs en eveneens zal liggen tussen 20% en 25%.
926 911 882
219 199 202
0
200
400
600
800
1000
1200
1-1-2011 1-1-2012 1-1-2013
totaal doven enslechthorenden zmlk
totaal doven enslechthorenden
Pagina 10 van 20 2. Huidige en verwachte vraagontwikkeling
27 Tot slot zijn er ook nog factoren die invloed hebben op de uitstroom uit het reguliere onderwijs. Deze twee
factoren betreffen de doorstroom naar het hoger onderwijs (hbo en wo) en het aantal leerlingen dat het
reguliere onderwijs voortijdig verlaat.
3. Drie uitvoeringsvarianten Pagina 11 van 20
3. Drie uitvoeringsvarianten
28 Zoals in het eerste hoofdstuk staat beschreven is het doel van het onderzoek om te inventariseren wat de
voor- en nadelen zijn van een drietal varianten met betrekking tot de indicatie, de toewijzing en de uitvoering
van de doventolkvoorziening in het onderwijs. Het ‘systeem’ van de doventolk in het onderwijsdomein bestaat
uit de volgende aspecten die in ieder van de uitvoeringsvarianten anders zijn ingeregeld:
a. Het toekennen van de toegang tot het gebruik van de doventolk en het bepalen van de omvang van de
ondersteuning;
b. Het contracteren en betalen van de tolken;
c. Het contracteren en betalen van de bemiddeling tussen vraag en aanbod;
d. De financiële verantwoordelijkheid voor het gebruik van de regeling.
29 Ieder van de drie uitvoeringsvarianten ziet er anders uit op de voorgaande aspecten. Ten behoeve van
het onderzoek hebben wij de bemiddeling buiten de beschrijving gelaten, omdat het in iedere variant mogelijk
is deze elders te beleggen. De uitvoeringsvarianten die zijn onderzocht, zijn door het ministerie van OCW in
samenspraak met de betrokken organisaties aangedragen als mogelijke varianten ten behoeve van het
onderzoek. De uitwerking van ieder van de varianten vraagt een nadere verdieping.
30 De drie uitvoeringsvarianten zijn:
a. Voortzetten van de huidige regeling bij UWV, met inzet van verbeteringen in de huidige regelgeving
en/of de huidige uitvoering;
b. Volledig overhevelen van de regeling naar de instellingen. De instellingen worden (financieel)
verantwoordelijk voor de indicatiestelling en toewijzing door de commissie van onderzoek (cvo) én de
uitvoering van de doventolkregeling;
c. De indicatiestelling en toewijzing geschiedt door de cvo’s van de instellingen. De uitvoering wordt
belegd bij een van de huidige uitvoeringsorganisaties op het gebied van de verstrekking van
doventolken. De financiële verantwoordelijkheid komt bij de instellingen te liggen.
3.1 Variant 1: voortzetten van de huidige regeling bij UWV met inzet van verbeteringen
31 Bij de eerste variant wordt de huidige situatie gehandhaafd met (eventuele) inzet van verbeteringen in de
huidige regelgeving en/of de huidige uitvoering. Het voortzetten van huidige regeling bij het UWV heeft
verschillende voor- en nadelen.
32 Een argument dat door respondenten genoemd werd om de uitvoering bij het UWV te laten, is om
versnippering tussen de uitvoering van de doventolkvoorziening in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs
en middelbaar beroepsonderwijs en doventolkvoorziening in het hoger onderwijs te voorkomen. De uitvoering
van de doventolkvoorziening in het hoger onderwijs ligt nu ook bij het UWV.
33 Een nadeel van deze variant is dat het UWV geen individuele beoordeling kan doen. Daarnaast is het,
doordat de uitvoering van de doventolkvoorziening onderdeel is van een grotere dienstverlening, niet duidelijk
wat de uitvoering door het UWV van de doventolkvoorziening kost. Geïnterviewden geven aan dat de
uitvoeringskosten bij het UWV relatief laag zijn, maar de exacte omvang van deze kosten is niet bekend.
3. Drie uitvoeringsvarianten Pagina 12 van 20
34 Uit de interviews blijkt verder dat er onder de geïnterviewden onvrede bestaat over de uitvoering van de
doventolkvoorziening door het UWV. Deze onvrede is gebaseerd op verschillende aspecten van de uitvoering
van de doventolkvoorziening door het UWV:
a. Het UWV past de spelregels verschillend toe in situaties die vergelijkbaar zijn;
b. Medewerkers van het UWV die de doventolkregeling uitvoeren hebben weinig expertise van doofheid
en de doventolkregeling zelf;
c. Het UWV verstrekt onvoldoende informatie over het gebruik en de kosten van de doventolkvoorziening
aan partijen.
35 Het ministerie van OCW heeft het voornemen, om voor de doventolkvoorziening in het onderwijs een
gesloten budget beschikbaar te stellen. Een nadeel hiervan is dat dat doventolkvoorziening een openeinde
regeling is. Indien hierdoor budgettaire knelpunten zouden ontstaan, bespreekt het UWV dit met het ministerie
van OCW. In overleg met het ministerie kunnen er vervolgens, zoals in het verleden ook is gebeurd,
(beleids)maatregelen genomen worden om de kosten te drukken.
36 De regionale uitvoering door zeven UWV-kantoren is volgens de geïnterviewden een van de oorzaken
van de hierboven genoemde onvrede. Volgens geïnterviewden kan dit nadeel van de huidige uitvoering
worden weggenomen door een centrale uitvoering van de doventolkregeling door het UWV.
3.2 Variant 2: volledig overhevelen van de regeling naar de instellingen voor onderwijs
aan leerlingen met een communicatieve en/of auditieve beperking
37 In de tweede variant worden de instellingen (financieel) verantwoordelijk voor de indicatiestelling en
toewijzing door de cvo én de uitvoering van de doventolkregeling. Ook deze variant brengt verschillende voor-
en nadelen met zich mee.
38 De cvo’s hebben specifieke expertise op het gebied van onderwijs, slechthorendheid en pedagogiek,
waardoor ze in staat zijn om de communicatiebehoeften van leerlingen vast te stellen. Bij de cvo’s van de
instelling ontbreekt het op dit moment echter nog aan ‘indicatie-ervaring’, om een inschatting te maken van het
aantal tolkuren dat een leerling nodig heeft om onderwijs te kunnen volgen. Ook blijkt uit de interviews dat de
mate waarin cvo’s ervaring hebben met dove en slechthorende leerlingen per instelling verschilt.
39 Het uitgangspunt van deze variant is om de uitvoering van de communicatievoorziening over te dragen
naar de uitvoering door de instellingen. De verwachting is dat meer maatwerk geleverd kan worden door de in
de cvo’s aanwezige deskundigheid (businesscase Siméa, 2013). Een individuele beoordeling brengt extra
werk voor de cvo’s van de instellingen met zich mee. Indien de koppeling gemaakt kan worden met het
onderwijsarrangement (licht, medium of intensief) dat de cvo’s nu al samenstellen, kunnen de administratieve
lasten - en daarmee een deel van de uitvoeringskosten worden beperkt (businesscase Siméa, 2013).
40 De instellingen zelf zien risico’s in de uitvoering van de doventolkvoorziening en hebben geen ervaring
met het contracteren van tolken en het contracteren en betalen van de bemiddeling tussen vraag en aanbod.
Het is onzeker of de voordelen van het in dienst nemen van tolken opwegen tegen de nadelen. Bovenal geven
de beroepsverenigingen van doventolken aan dat het voor zelfstandige tolken niet aantrekkelijk genoeg is, om
3. Drie uitvoeringsvarianten Pagina 13 van 20
in loondienst te gaan. De instellingen zien daarnaast ook financiële risico’s vanwege het ontbreken van
ervaring met de indicatiestelling en uitvoering van een dergelijke variant. Zonder duidelijke afspraken over
duidelijke verantwoordelijkheden en financiële risico’s willen de instellingen de doventolkvoorziening in het
onderwijs niet uitvoeren.
41 Tot slot blijkt uit de interviews dat er weinig draagvlak is onder cliëntenorganisaties en
beroepsverenigingen om de doventolkvoorziening volledig over te hevelen naar de instellingen. Er wordt voor
een toename van uitvoeringsverschillen tussen organisaties gevreesd en de stakeholders voorzien een te
sterke financiële sturing om met het budget uit te komen.
3.3 Variant 3: de indicatiestelling en toewijzing door de cvo’s van de instellingen en de
uitvoering bij een van de huidige uitvoeringsorganisaties
42 Bij de derde variant geschiedt de indicatiestelling en toewijzing van doventolken door de cvo van de
instellingen voor leerlingen met een auditieve beperking. De uitvoering wordt belegd bij een van de huidige
uitvoeringsorganisaties op het gebied van de verstrekking van doventolken. Deze variant is een combinatie
van de hiervoor beschreven eerste en tweede uitvoeringsvariant. Evenals de andere twee varianten heeft ook
deze variant verschillende voor- en nadelen.
43 In het kader van passend onderwijs bepaalt de cvo van de instelling in overleg met ouders welk onderwijs
en ondersteuningsaanbod, inclusief de inzet van de tolk, aansluit bij de onderwijsbehoefte van de leerling. Het
voordeel van deze individuele beoordeling is, net als bij de tweede uitvoeringsvariant, dat er een
onderwijsarrangement op maat kan worden samengesteld. De cvo’s hebben specifieke expertise op het
gebied van onderwijs, slechthorendheid en pedagogiek. De nadelen over het ontbreken van ‘indicatie-
ervaring’ en het verschil in de mate waarin de vier instellingen ervaring hebben met dove en slechthorende
leerlingen, zijn eveneens van toepassing op deze derde uitvoeringsvariant.
44 De uitvoering wordt belegd bij een van de huidige uitvoeringsorganisaties op het gebied van de
verstrekking van doventolken. De nadelen van de tweede uitvoeringsvariant: het contracteren van tolken door
de instellingen en het geringe draagvlak onder cliëntenorganisaties en beroepsverenigingen voor het volledig
overhevelen van de doventolkvoorziening naar de instellingen, zijn niet van toepassing op deze derde
uitvoeringsvariant. Het voordeel van deze uitvoeringsvariant is dat de huidige uitvoeringsorganisaties ervaring
hebben met het contracteren en betalen van de tolken en het contracteren en betalen van de bemiddeling
tussen vraag en aanbod.
45 De financiële verantwoordelijkheid zal in deze derde uitvoeringsvariant bij de instellingen liggen. Dit
betekent dat het ministerie van OCW een budget beschikbaar stelt aan de instellingen voor de uitvoering van
de doventolkvoorziening. Binnen de gestelde kaders bepalen de cvo’s, in overleg met de ouders en de
reguliere school, welke tolk inzet aansluit bij de onderwijsbehoefte van een leerling. Een nadeel dat door de
instellingen wordt genoemd, is dat ook aan deze variant financiële risico’s zitten vanwege het ontbreken van
ervaring met de indicatiestelling en toewijzing door de cvo’s en de onzekerheid over de toekomstige
vraagontwikkeling. Hier moeten duidelijke afspraken over gemaakt worden.
4. Analyse uitvoeringsvarianten Pagina 14 van 20
4. Analyse uitvoeringsvarianten
46 Uit de bevindingen van het onderzoek naar de drie uitvoeringsvarianten blijkt dat iedere variant volgens
geïnterviewden voor- en nadelen kent, waardoor er geen variant is die een duidelijke voorkeur heeft. Toch valt
er een duidelijk onderscheid te maken tussen de varianten. Er zit namelijk een duidelijk principieel verschil in
uitvoeringsvorm van de doventolkvoorziening tussen de beschreven varianten. Dit verschil in uitvoeringsvorm
is van invloed op de uiteindelijke afweging, om te komen tot een voorkeur voor een van de
uitvoeringsvarianten.
47 Bij het verschil in uitvoeringsvorm gaat het om de vaststelling van het maximum te gebruiken tolkuren per
gebruiker, hiervoor zijn twee vormen te onderscheiden:
a. Een generieke spelregel (rekenregel) bepaalt het maximum aantal tolkuren dat een gebruiker mag
gebruiken (vorm A);
b. Een professional stelt aan de hand van maatwerk vast wat de omvang is van het maximum aantal
tolkuren dat een gebruiker mag gebruiken, al dan niet binnen een generieke spelregel (vorm B).
48 In dit hoofdstuk beschrijven wij twee uitvoeringsvormen waarna wij aangeven welke uitvoeringsvorm
gegeven de context logischerwijs de voorkeur heeft. De keuze voor een van de uitvoeringsvormen leidt vrijwel
direct tot een voorkeur voor een uitvoeringsvariant.
4.1 Uitvoeringsvorm A: toepassen van een generieke spelregel
49 Bij uitvoeringsvorm A wordt het aantal tolkuren van een leerling bepaald op basis van een generieke
spelregel. Een generieke spelregel bestaat bijvoorbeeld uit een percentage tolkuren dat is gerelateerd aan het
aantal lesuren dat een leerling op grond van het lesrooster heeft. Als een leerling recht heeft op
tolkondersteuning, dan is het rooster leidend voor het aantal uren tolkondersteuning. In dat geval wordt er niet
gekeken of het aantal uren ook passend is bij de betreffende tolkgebruiker, de context waarin het onderwijs
plaatsvindt of eventuele andere voorzieningen die de tolkgebruiker heeft om met zijn beperking om te gaan
(zoals een CI). De tolkgebruiker mag - binnen de spelregels waarvoor een tolk mag worden ingezet - zelf
bepalen wanneer hij of zij een tolk inzet. De huidige wijze van toekenning door het UWV van het aantal
tolkuren in het onderwijsdomein komt overeen met een generieke spelregel.
50 In alle uitvoeringsvarianten zoals die in het vorige hoofdstuk staan beschreven, kan deze generieke
spelregel toegepast worden om het maximum aantal tolkuren voor een gebruiker vast te stellen.
4. Analyse uitvoeringsvarianten Pagina 15 van 20
Tabel 1. Overzicht mogelijkheid van het toepassen van een generieke spelregel bij de uitvoeringsvarianten
51 De uitvoering van de doventolkvoorziening bestaat naast het uitvoeren van de regeling uit het
contracteren van tolken en het organiseren van bemiddeling. In uitvoeringsvariant 1 en 3 kunnen deze twee
taken belegd worden bij een van de huidige uitvoeringsorganisaties op het gebied van de verstrekking van
doventolken. In de huidige situatie contracteert het UWV de tolken en Tolknet voor de bemiddeling tussen
tolken en tolkgebruikers.
52 In uitvoeringsvariant 2 worden de instellingen verantwoordelijk voor het contracteren van, of het in dienst
nemen van tolken. De instellingen hebben vanwege de administratieve last aangegeven dat uitvoeringsvariant
2 in hun ogen niet wenselijk is.
4.2 Uitvoeringsvorm B: maatwerk
53 Bij maatwerk stelt een professional van de cvo met expertise op het gebied van tolken, onderwijs, doof-
en slechthorendheid en pedagogiek vast wat de omvang is van het maximum aantal tolkuren dat een
gebruiker mag gebruiken, al dan niet binnen een generieke spelregel. De professional voert een gesprek met
de dove of slechthorende leerling, ouders en de reguliere school. De professional stelt samen met de leerling
en de ouders vast hoeveel tolkondersteuning nodig is. De professional neemt daarbij de context van het
onderwijs (groepsgrootte, meerdere dove leerlingen in de groep, lesmethode of onderwijsvorm, en dergelijke)
en de capaciteiten van de leerling (in welke mate kan een leerling zonder tolk toch meedoen) mee in de
afweging voor het toekennen van het aantal tolkuren in relatie tot het lesrooster. Voorstelbaar is dat de
professionals werken vanuit eenzelfde toetsingskader om de omvang van de toekenning te bepalen. Het
toetsingskader zou kunnen bestaan uit een basisberekening (vergelijkbaar met de werkwijze bij
uitvoeringsvorm A) voor het aantal tolkuren gekoppeld aan een lesrooster met daaraan toegevoegd
handvatten op basis waarvan de professional het gesprek kan voeren over de context en de competenties van
de leerling om tot een afweging van het aantal tolkuren te komen.
54 Toetsen wij uitvoeringsvorm B aan de uitvoeringsvarianten, dan zien we dat uitvoeringsvariant 1 hier niet
bij past. Het UWV is op dit moment niet in staat om een dergelijke beoordeling uit te voeren. omdat de
expertise en infrastructuur hiervoor ontbreekt. Uitvoeringsvarianten 2 en 3 kunnen deze vorm van maatwerk
wel uitvoeren, omdat de cvo’s over de benodigde expertise beschikken.
Vorm A: toepassen
generieke spelregel
Uitvoeringsvariant 1 Uitvoeringsvariant 2 Uitvoeringsvariant 3
Regeling uitvoeren √ √ √
Contracteren tolken √ X √
Bemiddeling √ X √
4. Analyse uitvoeringsvarianten Pagina 16 van 20
Vorm B: maatwerk Uitvoeringsvariant 1 Uitvoeringsvariant 2 Uitvoeringsvariant 3
Regeling uitvoeren X √ √
Contracteren tolken √ X √
Bemiddeling √ X √
Tabel 2. Overzicht mogelijkheid van maatwerk bij de uitvoeringsvarianten
4.3 Oplossingsrichting
55 De hiervoor beschreven oplossingsrichtingen, het toepassen van een generieke spelregel en maatwerk,
kunnen beide door een van de beschreven uitvoeringsvarianten ten uitvoer worden gebracht. Tijdens het
onderzoek is er met de stakeholders gesproken over welke van deze varianten het best zou passen bij de
ontwikkelingen van het passend onderwijs. In beginsel past maatwerk zoals beschreven in uitvoeringsvorm A
beter bij passend onderwijs dan de generieke spelregel zoals toegelicht in uitvoeringsvorm B. Bij passend
onderwijs wordt gekeken welke ondersteuning een leerling nodig heeft. Dat vereist maatwerk dat sterk lijkt op
de uitvoeringvorm B.
56 In het vorige hoofdstuk zijn de uitvoeringsvarianten beschreven. Uitvoeringsvorm B is niet mogelijk in
combinatie met uitvoeringsvariant 1. Voor maatwerk zoals beschreven in de uitvoeringsvorm B blijven
uitvoeringsvarianten 2 en 3 over. Voor uitvoeringsvariant 2 is door geïnterviewden van de instellingen
aangegeven dat zij niet in staat zijn om tolken te contracteren of in dienst te nemen. Deze stap is vooralsnog
te groot. Daarnaast is er onder de cliëntenorganisaties en beroepsverenigingen weinig draagvlak voor het
volledig overhevelen van de doventolkvoorziening naar de instellingen. Daarmee valt in feite
uitvoeringsvariant 2 ook af en blijft uitvoeringsvariant 3 als best passende oplossing over. Ook bij deze variant
zijn nadelen aangegeven door geïnterviewden, maar deze zijn beter oplosbaar dan de nadelen die bij
uitvoeringsvariant 2 zijn aangegeven.
57 Uitgaande van het voorgaande is er in gezamenlijkheid vastgesteld dat uitvoeringsvariant 3 de best
passende oplossing lijkt, met in hoofdlijnen daarbij de volgende werkwijze:
a. Individuele beoordeling door de cvo’s van de instellingen. Zij stellen in overleg met de leerling en/of de
ouders en de reguliere school de omvang van het aantal tolkuren vast en rapporteren dit aan het UWV
die dit nodig heeft voor de administratieve uitvoering van de regeling;
b. Uitvoering (contracteren en betalen van tolken en het organiseren van bemiddeling) wordt belegd bij
een van de huidige uitvoeringsorganisaties. Mede vanwege het stoppen van Menzis voor de regeling in
de leefomgeving, blijft het UWV over als ervaren uitvoerder. Uiteraard zou een andere uitvoerder ook
een mogelijkheid zijn, alleen is op dit moment geen potentiële uitvoerder bekend die (voldoende)
ervaring heeft met het contracteren en betalen van tolken.
4. Analyse uitvoeringsvarianten Pagina 17 van 20
4.4 Openstaande vragen
58 In de vorige paragraaf hebben wij aangegeven welke redenering leidt tot een uitvoerbare
uitvoeringsvariant. Daarmee zijn niet alle ‘problemen’ opgelost. In het vorige hoofdstuk zijn immers de nadelen
beschreven die geïnterviewden noemen bij uitvoeringsvariant 3. Er blijven ook enkele ‘restvragen’ over die
van belang zijn bij de beslissing over de voorkeursvariant. Dit zijn:
a. Wie is financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de regeling?
b. Hoe moet worden omgegaan met uitvoeringsvariatie ingeval van maatwerk?
c. Hoe wordt omgegaan met genoemde bezwaren over het UWV als huidige uitvoerder?
59 De eerste vraag betreft de financiële verantwoordelijkheid. Het ministerie van OCW heeft de wens om de
financiële verantwoordelijkheid dichter bij de uitvoering te brengen om de doelmatigheid te vergroten.
Uitvoerende instellingen moeten dan wel in staat zijn om de financiën te beïnvloeden op het gebied van
doelmatigheid. Tijdens de interviews hebben de instellingen aangegeven te weinig informatie te hebben, om
financiële verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de regeling op zich te nemen. Gegeven de effecten van
de invoering van passend onderwijs zoals in hoofdstuk 2 is beschreven, is er de komende periode nog geen
sprake van een stabiele en/of voorspelbare vraag naar doventolken in het onderwijs. Het introduceren van
uitvoeringsvorm B zal ongetwijfeld ook effecten hebben op de vraag naar de doventolk. Daarom is het per
direct beleggen van de volledige financiële verantwoordelijkheid bij de instellingen nog te risicovol.
60 Het toepassen van een overgangsjaar kwam als mogelijkheid uit het onderzoek naar voren om het
financiële risico te beperken, maar om de financiële verantwoordelijkheid op termijn wel dichter bij de
uitvoering te brengen. Het overgangsjaar zou kunnen ingaan op 1 augustus 2015, waarbij de
uitvoeringsvariant 3 wordt geïntroduceerd (met uitvoeringsvorm B) en het ministerie van OCW de financiële
risico’s draagt. Ook biedt een overgangsjaar de mogelijkheid om de nieuwe werkwijze te introduceren en in de
praktijk te testen. Na het overgangsjaar verwachten wij dat er een voldoende stabiele uitgangssituatie
ontstaat, zodat het ministerie van OCW afspraken kan maken over het beleggen van de financiële
verantwoordelijkheid bij de instellingen. Ook hebben de instellingen dan al een jaar ervaring met passend
onderwijs en het toewijzen van de ondersteuningsarrrangementen. De instellingen kunnen dan
begrotingstechnisch de uitgaven van de doventolk samenbrengen met de uitgaven voor andere voorzieningen
of ondersteuning waarvoor zij financiële verantwoordelijkheid dragen.
61 De tweede openstaande vraag gaat over de omgang met uitvoeringsvariatie ingeval van maatwerk. Met
name vertegenwoordigers van gebruikers zien een risico van uitvoeringsvariatie bij het beoordelen van het
aantal benodigde tolkuren. Een oplossing hiervoor zou kunnen zijn om een aantal basisuitgangspunten
(kader) te bepalen en vast te leggen die de professional handvatten geven voor het maken van de afwegingen
omtrent het aantal tolkuren (waaronder een basisrekenregel). Ook bevatten de basisuitgangspunten een
beschrijving voor welke activiteiten in het onderwijs een tolk mag worden ingezet. De cvo bepaalt vervolgens
de maatwerkondersteuning met inachtneming van de basisuitgangspunten. De professionals kunnen
gezamenlijk een dergelijk landelijk kader ontwikkelen en in de praktijk uittesten, om vervolgens definitief als
kader vast te stellen. Er zal altijd enige mate van uitvoeringsvariatie blijven (ingeval van gelijke casussen),
maar wij verwachten dat door het toepassen van een landelijk kader deze beperkt zullen zijn.
4. Analyse uitvoeringsvarianten Pagina 18 van 20
62 De laatste vraag gaat over het hoe om te gaan met de genoemde bezwaren over het UWV als huidige
uitvoerder. Om de bezwaren weg te nemen, is het volgens de geïnterviewden van belang om met het UWV
afspraken te maken over de verbetering van de uitvoering. Bijvoorbeeld door de werkwijze van het UWV vast
te leggen in een uitvoeringsovereenkomst en afspraken te maken over het opbouwen en vasthouden van
noodzakelijke kennis. Daarnaast vervalt een deel van de bezwaren, indien de basisuitgangspunten, zoals in
de vorige alinea is beschreven, voor toepassing van een doventolk zijn uitgewerkt en de instellingen
verantwoordelijk worden voor de toewijzing van de doventolkvoorziening.
63 Op dit moment lijkt de in dit rapport gepresenteerde oplossingsrichting naar onze mening de best
passende oplossingsrichting binnen de kaders van dit onderzoek. Ook op andere domeinen bestaat er
discussie over de doventolkvoorziening. Zo zal Menzis alleen nog in 2015 de uitvoering van de
doventolkregeling in het leefdomein voor haar rekening nemen. De cliëntvertegenwoordigers hebben
meerdere malen aangegeven te pleiten voor één gezamenlijke regeling en uitvoeringsorganisatie voor alle
domeinen. Het lijkt ons een zinvolle analyse om te kijken naar een zo effectief mogelijke uitvoering van
doventolkvoorzieningen in verschillende domeinen. In dit rapport hebben wij dit echter buiten beschouwing
gelaten. Bij eventuele vervolgstappen bij het uitwerken van een toekomstbestendige tolkregeling in het
onderwijsdomein adviseren wij wel om de ontwikkelingen in de aanpalende domeinen mee te nemen.
64 Tot slot is de in dit rapport gepresenteerde oplossingsrichting vooral een richting en bevat het geen
beschrijving (‘blauwdruk’) van hoe de uitvoering er in deze richting precies uit zou kunnen of moeten zien. Het
is aan het ministerie van OCW om eerst een beslissing te nemen over de in dit rapport beschreven
oplossingsrichting. Vervolgens dient er de komende periode een nadere uitwerking samen met
belanghebbenden plaats te vinden voordat feitelijke implementatie mogelijk is per augustus 2015.
A. Bijlage: geraadpleegde bronnen Pagina 19 van 20
A. Bijlage: geraadpleegde bronnen
Organisatie Bron
Siméa Businesscase Siméa, 2013
UWV http://www.uwv.nl/particulieren/voorzieningen/voorzieningen-onderwijs/
Ministerie van OCW http://www.passendonderwijs.nl/nieuws/de-praktijk-in-cluster-2/
Tolknet http://www.tolknet.nl/
FODOK http://www.fodok.nl/
UMCG https://www.umcg.nl/NL/Zorg/Volwassenen/zob2/Cochleaire_implantati
e/Wat_is_een_CI/Pages/Horen_met_een_CI.aspx
NHG https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-
slechthorendheid#idp6520064
Pagina 20 van 20 B. Bijlage: overzicht geïnterviewde organisaties
B. Bijlage: overzicht geïnterviewde organisaties
Organisatie Datum
Siméa 9 september 2014
Dovenschap 10 september 2014
FODOK 10 september 2014
Tolknet 12 september 2014
NBTG 15 september 2014
NSV 15 september 2014
Triple-b 19 september 2014
Kentalis 25 september & 6 oktober 2014
Auris 29 september 2014
UWV 2 oktober 2014