programmaboekje : collegium vocale

31
Lied Ingeborg Danz . Koor Collegium Vocale Gent Leo van Doeselaar . Philippe Herreweghe Schubert, Brahms, Jenner vrijdag 18 november 2005

Upload: others

Post on 26-Oct-2021

3 views

Category:

Documents


0 download

TRANSCRIPT

Lied

Ingeborg Danz . Koor Collegium Vocale GentLeo van Doeselaar . Philippe HerrewegheSchubert, Brahms, Jenner

vrijdag 18 november 2005

Lied . Seizoen 2005-2006

Olga Pasichnyk . Natalya PasichnykMozart, Schubert, Chopin, Szymanovski,Oekraïense volksliederenwoensdag 16 november 2005

Ingeborg Danz . Koor Collegium Vocale GentLeo van Doeselaar . Philippe HerrewegheSchubert, Brahms, Jennervrijdag 18 november 2005

Irwin Gage presenteert jonge liedduo’s 1 Caroline Melzer . Anette Fischer-Lichdi Schubert, Brahms, Schönberg vrijdag 10 februari 2006

Geraldine McGreevy . Graham Johnson Schubert, Brahms, Wolfwoensdag 19 april 2006

Irwin Gage presenteert jonge liedduo’s 2 Michael Nagy . Juliane Ruf Beethoven, Brahms, Schönberg, Vaughan Williamsdinsdag 9 mei 2006

Cd’sBij elk concert worden cd’s te koop aangeboden door’t KLAverVIER, Kasteeldreef 6, Schilde, 03 384 29 70 www.tklavervier.be

Foyer deSingelenkel open bij avondvoorstellingen in Rode en/of Blauwe Zaal open vanaf 18.40 uur kleine koude of warme gerechten te bestellen vóór 19.20 uur broodjes tot net vóór aanvang van de voorstellingen en tijdens pauzes

Hotel Corinthia (Desguinlei 94, achterzijde torengebouw ING)• Restaurant HUGO’s at Corinthia open van 18.30 tot 22.30 uur• Gozo-bar open van 10 uur tot 1 uur, uitgebreide snacks tot 23 uur deSingelaanbod: tweede drankje gratis bij afgifte van uw toegangsticket van deSingel voor diezelfde dag

begin concert 20.00 uurpauze omstreeks 20.45 uureinde omstreeks 21.50 uur

inleiding door Diederik Verstraete . 19.15 uur . Foyerteksten programmaboekje Diederik Verstraetevertaling liedteksten Daniëlle de Regt en deSingelcoördinatie programmaboekje deSingel

Gelieve uw GSM uit te schakelen!

Uitn

odig

ing

voor

een

‘Priv

at-C

once

rt’ v

an S

chub

ert o

p 26

maa

rt 1

828

in d

e za

al v

an d

e G

esel

lsch

aft d

er M

usik

freun

de in

Wen

en.

Koor Collegium Vocale GentPhilippe Herreweghe muzikale leidingIngeborg Danz alt . Leo van Doeselaar pianoforte

Ich gehe des NachtsVon Liebe, Sehnsucht, Nacht und Tod

Franz Schubert Der Abend schleiert (Friedrich von Matthison)voor mannenkoor en pianoforte

Ständchen (Franz Grillparzer)voor alt solo, mannenkoor en pianoforte

Johannes Brahms Liederen voor alt solo en pianoforte:• Sapphische Ode (Hans Schmidt)• Alte Liebe (Karl August Candidus)

Intermezzo, opus 118 nr 2 voor pianoforte solo

• An eine Äolsharfe (Eduard Mörike)• Geheimnis (Karl August Candidus)• Von Ewiger Liebe (Josef Wenzig)

Liederen voor gemengd koor en pianoforte:• Wechsellied zum Tanze (Johann Wolfgang von Goethe)• Neckereien (Josef Wenzig) • Der Gang zum Liebchen (Josef Wenzig)

Johannes Brahms (1833-1897) Liederen voor gemengd koor a capella:• Abendständchen (Clemens von Brentano)• Im Herbst (Klaus Groth)• Waldesnacht (Paul Heyse)

Franz Schubert (1797-1828)Der 23.Psalm, D706 (Moses Mendelssohn) voor vrouwenkoor en pianoforte

Gustav Jenner (1865-1920)Liederen voor gemengd koor en pianoforte:• Richten will ich Tisch und Gastmahl (Ferdinand Gregorovius)• Ist der Winter angekommen (Ferdinand Gregorovius)• Ich gehe des Nachts (Ferdinand Gregorovius)

Clara Schumann (1819-1896) Romance, opus 11 nr 2 voor pianoforte solo

Johannes Brahms Liederen voor gemengd koor en pianoforte:• Sehnsucht (Franz Theodor Kugler)• Nächtens (Franz Theodor Kugler)

pauze

Leo van Doeselaar bespeelt een pianoforte van J .B. Streicher, Wenen 1847, uit de collectie van Edwin Beunk

Ich gehe des Nachts

Ons beeld van de negentiende-eeuwse Duitstalige vocale muziek

is tegenwoordig hoogst eenzijdig. Het klavierlied gaat met

het gros van de aandacht lopen, terwijl het in werkelijkheid

slechts een van de vele genres was die binnen de romantische

muzikale esthetica hoog aangeschreven stonden. In de

negentiende eeuw was het wereldlijke koorlied, a capella of met

pianofortebegeleiding, net zo belangrijk als het sololied, en het

is op dit volkomen ten onrechte veronachtzaamde repertoire dat

tijdens dit concert ingezoomd wordt.

Franz Schubert

Vooral in het geval van Franz Schubert (1797-1828) is de

hedendaagse fixatie op het klavierlied frappant. In feite bestond

Schuberts vocale oeuvre uit een onwaarschijnlijk rijke mix aan

genres: naast de ruim zeshonderd sololiederen slaagde hij erin

ook nog eens een ruime hoeveelheid kerkmuziek te schrijven en

meer dan tien volwaardige opera’s. Maar het meest frapperende

onderdeel van zijn vocale oeuvre bestaat misschien wel uit de

meer dan 130 koorliederen - of beter meerstemmige liederen,

want deze stukken werden in de vroege negentiende eeuw

zowel in solistische bezetting als door een klein koor uitgevoerd.

Schuberts tijdgenoten waren wellicht beter bekend met dit

deel van zijn creatief werk dan met de sololiederen - Schuberts

meerstemmige liederen genoten heel wat populariteit op de

programma’s van de talloze amateur-zangverenigingen die

kort na 1800 doorheen Duitstalig Europa als paddestoelen

uit de grond schoten. Zelfs tijdens de prestigieuze

‘Abendunterhaltungen’ op donderdag van het Gesellschaft für

Musikfreunde stond er regelmatig muziek van Schubert op het

menu, maar ook op andere plaatsen in Wenen kon men in de

jaren 1820 met de regelmaat van een klok Schuberts koorliederen

beluisteren. Schuberts naam verscheen voor het eerst op een Fran

z Sc

hube

rt. G

ravu

re v

an Jo

hann

Pas

sini

naa

r Wilh

elm

Aug

ust R

iede

r, 18

25

programma van het Gesellschaft op 25 januari 1821, weliswaar

met een klavierlied: ‘Erlkönig’. Psalm 23 - tijdens Schuberts leven

wellicht het meest populaire van de meerstemmige liederen

- was voor het eerst te horen tijdens een door het Gesellschaft

georganiseerd concert in het Gundelhof, waar de secretaris

Joseph von Sonnleithner zijn appartement had. Deze zetting van

de 23e psalm gaat terug op de vertaling die Moses Mendelssohn

aan het einde van de achttiende eeuw van de oud-testamentische

psalmen maakte, en kan model staan voor het brede spectrum

aan thema’s en teksten dat Schubert in dit repertoire aanboorde.

Naast het uiteraard in deze psalm aanwezige religieuze aspect,

vinden we ook hier al het allesoverheersende thema van de

natuur-beleving terug - het religieuze krijgt pantheïstische

trekjes. Eenwording met een volkomen geïdealiseerde, door de

moderne beschaving onbezoedelde en onaangetaste natuur was

natuurlijk een van dé romantische topoi bij uitstek, en op weinig

plaatsen komt deze topos zo fantasierijk aan bod als in Schuberts

meerstemmige liederen. ‘Der Abend schleiert’ vormt hiervan een

fraai voorbeeld. Slechts van enkele van deze composities kennen

we puur per toeval de ontstaansgeschiedenis een beetje beter.

‘Ständchen’, tegenwoordig Schuberts bekendste meerstemmige

lied, was een bestelling door Anna Fröhlich voor de verjaardag

van haar leerlinge Louise Geismar op 28 augustus 1827. Schubert

bracht enkele dagen na het ontvangen van de bestelling het

manuscript zelf naar Fräulein Fröhlich, om dan te vernemen dat

hij de opdracht verkeerd begrepen had: in plaats van een werk

voor alt-solo en mannenkwartet diende hij er een te componeren

voor alt-solo en vrouwenstemmen. Schubert herschreef het lied

in no-time, net op tijd voor een uivoering onder Louises raam

- een pianoforte was in alle geheim de tuin binnen gesmokkeld.

Deze kleine anekdote leert veel over de algehele sfeer waarin

vele van deze meerstemmige liederen baden: vaak gaat het om

gelegenheidswerken, wat echter niets zegt over het uiteindelijke

artistieke resultaat. Ook voor de meest banale gelegenheid

kon Schubert wanneer hij wou aanstekelijke of zelfs hoogst

diepgaande muziek schrijven.Joha

nnes

Bra

hms

in 1

894

© Jo

hann

es F

orne

r

Johannes Brahms

In het geval van Johannes Brahms (1833-1897) liggen de kaarten

iets anders dan bij Schubert. Ook Brahms heeft een uitgebreide

verzameling sololiederen achter zijn naam staan, maar het gros

daarvan heeft nooit de populariteit van Schuberts liederen

kunnen benaderen. Daardoor lijkt het wel alsof Brahms’

koorliederen betere kansen hebben gekregen op bekendheid,

en zijn we ons tegenwoordig iets beter bewust van Brahms’

uitzonderlijke verdiensten op dit domein. Brahms’ koorwerken

- in het midden van de negentiende eeuw waren uitvoeringen

door een kamerkoor van dit repertoire min of meer de norm

geworden - tonen mooi aan hoeveel verschillende invloeden

er wel niet samengewerkt hebben bij het tot stand komen van

Brahms’ typische muziektaal. Tijdens zijn periode in Detmold,

waar hij vooral als koordirigent actief was, leerde hij het grootste

deel van het toen regelmatig uitgevoerde koorrepertoire uit

eerste hand kennen: wereldlijke en religieuze meerstemmige

liederen, met Schubert als een van de grote leveranciers van

repertoire, bewerkingen van volksliederen, drinkliederen. Maar

al snel kwamen Brahms’ eigen voorkeuren boven drijven, bovenal

zijn interesse in de oude muziek uit barok en renaissance. Als

koordirigent voerde Brahms talloze werken van - onder anderen

- Praetorius en Händel uit, en het kon dan ook niet anders dat

deze oudere schrijfstijl een grote rol ging spelen van zodra hij

zelf koorwerken begon te componeren. Bovendien maakte

Brahms eigenhandig talloze kopieën van oude meesters zoals

Durante, Schütz, Gabrieli en Palestrina; hij was een abonnee op

de integrale uitgave van Händels muziek en in 1855 kreeg hij op

Kerstdag van Clara Schumann het eerste volume van Bachs ‘opera

omnia’.

Heel opmerkelijk is dat al deze bekendheid met een vroeger

denken over koormuziek bij Brahms niet resulteerde in een

noodzakelijkerwijze complexe, zwaar op de hand liggende

koorstijl. Integendeel zelfs: Brahms’ vroegste koorwerken,

grotendeels bewerkingen van volksliederen, vertonen

doorgaans een blokkerige schriftuur, maar van zodra hij het Brah

ms

tijde

ns e

en li

edre

cita

l in

de v

roeg

ere

Böse

ndor

fer S

aal i

n W

enen

© H

isto

risch

es M

useu

m d

er S

tadt

Wie

n

contrapunt introduceert, weet hij het noten- en klankbeeld

open te werken, lichter te maken. De meesterlijke zesstemmige

schrijfwijze in de ‘Gesänge opus 42’ suggereert een diepgaand

inzicht in het muzikaal denken van componisten zoals Schütz en

Gabrieli, om maar een voorbeeld te geven. Tegelijkertijd vormt

‘Abendständchen’ uit deze bundel een mooi voorbeeld van de

balans die Brahms weet te bereiken tussen een rijke textuur (de

stemmen zijn verdeeld als sopraan, twee alten, tenor en twee

bassen) en een toch opvallend heldere schriftuur. Brahms laat

zelfs in dit zesstemmige werk niet toe dat de schriftuur dik, zwaar

op de hand wordt, maar weet wel een uiterst rijke sonoriteit aan

het koor te ontlokken.

Brahms’ wereldlijke koorwerken vertonen tevens een opvallende

evolutie: de drie vocale kwartetten opus 31 uit 1859 ademen

nog de huiselijke sfeer van de gelegenheidsconcerten, de toon is

charmant, de sfeer gemoedelijk, het volkslied lijkt nooit echt ver

weg. De twee meesterlijke kwartetten opus 112 uit 1891 zijn niet

alleen qua schriftuur veel volwassener, de expressiviteit is tegelijk

meer ambigu geworden, emoties worden omfloerst aangereikt in

plaats van expliciet geuit. Aan het einde van zijn leven tilt Brahms

hier het wereldlijke koorlied finaal uit de gezellige, huiselijke

sfeer waarin het bijna honderd jaar tevoren was ontstaan.

Gustav Jenner

De drie vocale kwartetten van Gustav Jenner (1865-1920) vormen

ongetwijfeld het minst bekende luik van dit programma. Jenner

is een van die laat negentiende-eeuwse componisten die zich

bijna letterlijk in de schaduw van Johannes Brahms ophielden.

Jenner leerde dankzij de dichter Klaus Groth Brahms kennen

in 1887 - als gevolg van deze ontmoeting besloot Jenner zelfs

Noord-Duitsland in te ruilen voor Wenen. Hij werd een leerling

van Brahms, van wie hij de enige leerling in de enge betekenis

van het woord was. Tijdens zijn studies bij Brahms was hij

ook actief als koordirigent in Wenen en bekleedde hij een

administratieve functie bij de Tonkünstler-Verein in Wenen. In

1895 werd hij op aanbevelen van Brahms muziekdirecteur van

de universiteit van Marburg, waar hij tot aan zijn dood in 1920

werkzaam zou zijn.

Jenners muziek ademt in alle opzichten de invloed en de

leefwereld van Brahms, al legt hij ook wel eigen accenten.

Zo durft hij harmonisch verrassend uit de hoek komen, met

verregaande chromatische wendingen, maar grosso modo zal

hij zich heel zijn leven lang aan zijn grote voorbeeld Brahms

houden. Naast koormuziek schreef Jenner ook een flinke portie

kamermuziek, die eveneens dringend aan herwaardering toe

is. Bovenal was Jenner immers een vakman, die perfect wist

wat er muzikaal werkte en wat niet, zonder zich aan al te grote

experimentele excessen te buiten te gaan.

Johannes Brahms

Avondserenade

Hoor, de fluit klaagt weer

en de koele bronnen ruisen,

de heerlijke tonen dalen neder;

stilte, stilte, laat ons toehoren!

Lieflijk verzoek, zacht verlangen,

hoe zoet spreekt het tot mijn hart!

Door de nacht stralen mij

de tonen overal tegemoet.

Abendständchen nr 1 uit ‘Drei Gesänge’ opus 42 (1859)tekst Clemens von Brentano (1778-1842)

Hör, es klagt die Flöte wieder,

Und die kühlen Brunnen rauschen,

Golden wehn die Töne nieder;

Stille, stille, laß uns lauschen!

Holdes Bitten, mild Verlangen,

Wie es süß zum Herzen spricht!

Durch die Nacht, die mich umfangen,

Blickt zu mir der Töne licht.

Im Herbstnr 5 uit ‘Fünf Gesänge’ opus 104 (1886)tekst Klaus Groth (1819-1899)

Ernst ist der Herbst,

Und wenn die Blätter fallen,

Sinkt auch das Herz zu trübem Weh herab.

Still ist die Flur,

Und nach dem Süden wallen

Die Sänger stumm, wie nach dem Grab.

Bleich ist der Tag,

Und blasse Nebel schleiern

Die Sonne wie die Herzen ein.

Früh kommt die Nacht:

Denn alle Kräfte feiern,

Und tief verschlossen ruht das Sein.

Sanft wird der Mensch.

Er sieht die Sonne sinken,

Er ahnt des Lebens wie des Jahres Schluß.

Feucht wird des Aug’,

Doch in der Träne Blinken

Erströmt des Herzens seligster Erguß.

In de herfst

Ernstig is de herfst,

en wanneer de bladeren vallen,

verzinkt ook het hart tot sombere smart.

Stil is de grond,

en naar het zuiden deinen

de zangers stom, als naar het graf.

Bleek is de dag,

en de vage nevel versluiert

zowel de zon als het hart.

Vroeg komt de nacht:

Zij laat de teugels vieren,

en diep verscholen rust het Zijn.

Wee wordt de mens,

Nu hij de zon ziet wegzakken.

Hij vermoedt het einde van leven en jaar.

Tranen wellen op,

Echter in de tranenglinstering

stroomt het diepste verlangen.

Waldesnachtnr 3 uit ‘Sieben Lieder’ opus 62 (1874)tekst Paul Heyse (1830-1914)

Waldesnacht, du wunderkühle,

Die ich tausend Male grüß,

Nach dem lauten Weltgewühle,

O, wie ist dein Rauschen süß!

Träumerisch die müden Glieder

Berg’ich weich ins Moos,

Und mir ist, als würd ich wieder

All der irren Qualen los.

Fernes Flötenlied, vertöne,

Das ein weites Sehnen rührt,

Die Gedanken in die schöne,

Ach, missgönnte Ferne führt.

Laß die Waldesnacht mich wiegen,

Stillen jede Pein,

Und ein seliges Genügen

Saug’ ich mit den Düften ein.

In den heimlich engen Kreisen

Wird dir wohl, du wildes Herz,

Und ein Friede schwebt mit leisen

Flügelschlägen niederwärts.

Singet, holde Vögellieder,

Mich in Schlummer sacht!

Irre Qualen, löst euch wieder,

Wildes Herz, nun gute Nacht!

Woudnacht

Woudnacht, jij wonderkoele,

die ik duizend maal groet,

na het luide wereldgewoel,

o, hoe zoet is jouw geruis!

Dromerig leg ik de vermoeide leden

in het weke mos.

En het lijkt alsof ik weer alle

grote smarten van me afschud.

Een fluitlied in de verte verklankt

dat een groter verlangen zich roert,

die gedachten naar de schone,

ach, benijde verte leidt.

Laat de woudnacht mij wiegen,

ieder leed verzachten,

en een gelukzalig genoegen,

adem ik met de lucht in.

In de heimelijk kleine kring

gaat het je goed, jij ongetemd hart,

en een rust daalt met zachte

vleugelslagen neder.

Vogelliedjes, zing mij zacht

de sluimering in.

Immens verdriet, verdwijn,

onstuimig hart, nu goede nacht!

Franz Schubert

Psalm 23: God is mijn herder

God is mijn herder, mij zal niets ontbreken.

Hij plaatst me op groene weiden,

Hij leidt me naar stille beken,

Hij laaft mijn smachtend gemoed,

Hij voert mij over de juiste brug

naar de glorie van Zijn naam.

En ook al dool ik in duistere dalen,

zo dool ik zonder angst,

want U beschermt mij,

Uw staf en uw steun

zijn mij immer tot troost.

U richt voor mij een feestmaal in

in het aangezicht van de vijand,

U zalft mijn hoofd met olie

en schenkt me een volle beker in;

Heil en zaligheid volgen

mij in dit leven,

ooit rust ik een eeuwigheid

daar in het eeuwige huis.

Der 23. Psalm: Gott ist mein HirtD706, opus 132 (1820)Duitse vertaling psalm door Moses Mendelssohn (1729-1786)

Gott ist mein Hirt, mir wird nichts mangeln.

Er lagert mich auf grüne Weide,

Er leitet mich an stillen Bächen,

Er labt mein schmachtendes Gemüt,

Er führt mich auf gerechtem Stege

Zu seines Namens Ruhm.

Und wall’ ich auch im Todesschattens Tale,

So wall’ ich ohne Furcht,

Denn Du beschützest mich,

Dein Stab und Deine Stütze

Sind mir immerdar mein Trost.

Du richtest mir ein Freudenmahl

Im Angesicht der Feinde zu,

Du salbst mein Haupt mit Öle

Und schenkst mir volle Becher ein;

Mir folget Heil und Seligkeit

In diesem Leben nach,

Einst ruh’ ich ew’ge Zeit

Dort in des Ew’gen Haus.

Gustav Jenner

Tafel en gastmaal wil ik bieden

Tafel en gastmaal wil ik bieden,

de onzalige liefdes uitnodigen.

En mijn hart geef ik te eten,

mijn tranen te drinken.

Gezucht en geklaag zijn de dienaars

van de verliefden.

En de schenker zal de zwarte dood zijn.

Ween, jullie stenen, ween, jullie muren!

Heilige dood, dat moet het geschenk zijn.

Steen zucht en roept slechts “Ach!”.

Richten will ich Tisch und Gastmahlnr 2 uit ‘Zwölf Quartette’ (1893)tekst Ferdinand Gregorovius (1821-1891)

Richten will ich Tisch und Gastmahl,

Laden, die unselig lieben.

Und mein Herz geb’ich zu essen

Und zu trinken ihnen Tränen.

Seufzer, Klagen sind die Diener,

Die Verliebten zu bedienen.

Und der Schenk soll schwarzer Tod sein.

Weint, ihr Steinen, seufzt, ihr Mauern!

Heil’ger Tod, das soll der Schenk sein.

Steine seufzt und rufet: “Ach!” nur.

Ist der Winter angekommennr 3 uit ‘Zwölf Quartette’ (1893)tekst Ferdinand Gregorovius (1821-1891)

Ist der Winter angekommen,

Tau des Himmels ist gefallen.

Doch uns Armen kann nicht frommen

Keine Jahreszeit von allen.

Erde hat ihn aufgesogen,

Fiel herab der liebe Segen,

Nur für mich kommt nichts geflogen,

Weder Tau noch Blumenregen.

De winter is aangekomen

De winter is aangekomen,

dauw is uit de hemel gevallen.

Toch kan geen enkel seizoen

ons armen helpen.

De aarde heeft hem verzwolgen,

de zalige overvloed viel naar beneden,

alleen voor mij komt niets aangevlogen.

noch dauw, noch bloemenregen.

Ich gehe des Nachtsnr 4 uit ‘Zwölf Quartette’ (1893)tekst Ferdinand Gregorovius (1821-1891)

Ich gehe des Nachts,

Wie der Mond tut gehen,

Ich suche wo den Geliebten sie haben.

Da hab’ ich den Tod, den finstern, gesehn.

Er sprach: “Such nicht, ich hab ihn begraben.”

Ik ga ’s nachts

Ik ga ’s nachts,

zoals de maan gaat,

ik zoek waar zij mijn geliefde hebben gebracht.

Daar heb ik de Dood, de duisternis, gezien.

Hij sprak: “Zoek niet, ik heb hem begraven.”

Johannes Brahms

Verlangen

Het water stroomt dag en nacht,

jouw verlangen waakt.

Jij denkt aan de vergane tijd,

die zo ver weg ligt.

Jij kijkt naar de morgenstond,

en je bent alleen.

Sehnsuchtnr 1 uit ‘Sechs Quartette’ opus 112 (1888)tekst Franz Theodor Kugler (1808-1858)

Es rinnen die Wasser Tag und Nacht,

Deine Sehnsucht wacht.

Du gedenkest der vergangenen Zeit,

Die liegt so weit.

Du siehst hinaus in den Morgenschein

Und du bist allein.

Nächtensnr 2 uit ‘Sechs Quartette’ opus 112 (1888)tekst Franz Theodor Kugler (1808-1858)

Nächtens wachen auf die irren,

Lügenmächt’gen Spukgestalten,

Welche deinen Sinn verwirren.

Nächtens ist im Blumengarten

Reif gefallen, dass vergebens

Du der Blumen würdest warten.

Nächtens haben Gram und Sorgen

In dein Herz sich eingenistet,

Und auf Tränen blickt der Morgen.

‘s Nachts

‘s Nachts ontwaken de grote,

leugenachtige spookgestalten,

die jouw geest verwarren.

‘s Nachts is in de bloementuin

de bloei ingetreden, die tevergeefs

wacht tot jij een van de bloemen wordt.

‘s Nachts hebben smart en zorgen

zich in jouw hart genesteld.

en de ochtend brengt tranen.

‘Zwei Männer in Betrachtung des Mondes’ van Caspar David Friedrich, 1819 © Dresden, Gemäldegalerie Neue Meister

Franz Schubert

De avond hult

De avond hult veld en bos

in een treurig lieflijke schemering,

helder fonkelt, waar de gouden wolkjes voorbij trekken,

de ster van de liefdeskoningin.

De deinende vloed weergalmt de sluimerende klank,

de bomen lispelen avondgezang,

de lentewind omfladdert zacht

de grasweide met een sylfidenkus.

De geest van de liefde werkt en streeft,

waar slechts een polsslag der schepping beeft,

in de stroom, waar golf in golf vloeit,

in het bos, waar blad op blad zich sluit!

O geest der liefde, voer jij de

jongeling naar de uitverkorene,

een minneblik van de geliefden

verlicht de aardse wereld met hemelglans.

Der Abend schleiertD747, opus 11 nr 3 (1822)tekst Friedrich von Matthisson (1761-1831)

Der Abend schleiert Flur und Hain

In traulich holde Dämmrung ein,

Hell flimmt, wo goldne Wölkchen ziehn,

Der Stern der Liebeskönigin.

Die Wogenflut hallt Schlummerklang,

Die Bäume lispeln Abendsang,

Der Wiese Gras umgaukelt lind

Mit Sylphenkuss der Frühlingswind.

Der Geist der Liebe wirkt und strebt,

Wo nur ein Puls der Schöpfung bebt,

Im Strom, wo Wog in Woge fließt,

Im Hain, wo Blatt an Blatt sich schließt!

O Geist der Liebe, führe du

Dem Jüngling die Erkor’ne zu,

Ein Minneblick der Trauten hellt

Mit Himmelglanz die Erdenwelt.

StändchenD920, opus 135 (juli 1827)tekst Franz Grillparzer (1791-1872)

Zögernd leise

In des Dunkels nächt’ger Stille

Sind wir hier;

Und den Finger sanft gekrümmt,

Leise, leise,

Pochen wir

An des Liebchens Kammertür.

Doch nun steigend,

Schwellend, schwellend,

Mit vereinter Stimme, Laut

Rufen aus wir hochvertraut;

Schlaf du nicht,

Wenn der Neigung Stimme spricht!

Sucht’ ein Weiser nah und ferne

Menschen einst mit der Laterne;

Wieviel seltner dann als Gold

Menschen, uns geneigt und hold?

Drum, wenn Freundschaft, Liebe spricht

Freundin, Liebchen, schlaf du nicht!

Aber was in allen Reichen

Wär’ dem Schlummer zu vergleichen?

Drum statt Worten und statt Gaben

Sollst du nun auch Ruhe haben.

Noch ein Grüßchen, noch ein Wort,

Es verstummt dir frohe Weise,

Leise, leise,

Schleichen wir uns, ja, schleichen wir uns wieder fort!

Serenade

Weifelend zacht

In het duister de nachtelijke stilte

zijn wij hier;

En de vinger licht gekromd,

stil, stil,

kloppen wij

op de kamerdeur van het liefje.

Toch nu luider,

aanzwellend, aanzwellend,

met verenigde stem, luid

roepen wij vol vertrouwen uit;

Slaap niet

wanneer de stem der genegenheid spreekt!

Ooit zocht een wijze nabij en ver

met een lantaarn naar echte mensen,

hoeveel zeldzamer dan goud zijn de mensen

die ons genegen zijn en waar we van houden.

Daarom, wanneer vriendschap, liefde spreekt,

vriendin, liefje, slaap dan niet!

Maar welke van alle rijkdommen

is even waardevol als slaap?

Daarom, in plaats van woorden en gaven,

moet je nu ook rust hebben.

Nog een groet, nog een woord,

Dan verstomt dit vrolijke wijsje,

stil, stil,

sluipen wij, ja, sluipen wij weer weg.

Johannes Brahms

Saffische ode

Rozen plukte ik ’s nachts aan de donkere haag;

zij verspreidden een zoetere geur dan overdag,

maar toch verspreidden de bewogen takken

rijkelijk dauw, die mij natmaakte.

Ook de geur van de kussen verrukte mij als nooit tevoren,

die ik ’s nachts van de bloem van jouw lippen plukte:

Maar ook bij jou, met ontroerd gemoed,

wellen tranen op als dauw.

Sapphische Odenr 4 uit ‘Fünf Gesänge’ opus 94 (1884)tekst Hans Schmidt (1856-1923)

Rosen brach ich nachts mir am dunklen Hage;

Süßer hauchten Duft sie als je am Tage,

Doch verstreuten reich die bewegten Äste,

Tau, der mich näßte.

Auch der Küsse Hauch mich wie nie berückte,

Den ich nachts vom Strauch deiner Lippen pflückte:

Doch auch dir, bewegt im Gemüt, gleich jenen,

Tauten die Tränen.

Alte Liebenr 1 uit ‘Fünf Gesänge’ opus 72 (1876)tekst Karl August Candidus (1817-1872)

Es kehrt die dunkle Schwalbe

Aus fernem Land zurück,

Die frommen Störche kehren

Und bringen neues Glück.

An diesem Frühlingsmorgen,

So trüb’ verhängt und warm,

Ist mir, als fänd’ ich wieder

Den alten Liebesharm.

Es ist als ob mich leise

Wer auf die Schulter schlug,

Als ob ich säuseln hörte,

Wie einer Taube Flug.

Es klopft an meine Türe,

Und ist doch niemand draus;

Ich atme Jasmindüfte,

Und habe keinen Strauß.

Es ruft mir aus der Ferne,

Ein Auge sieht mich an,

Ein alter Traum erfaßt mich

Und führt mich seine Bahn.

Oude liefde

De donkere zwaluw keert

uit het verre land terug.

De gezegende ooievaars keren om

en brengen nieuw geluk.

Op deze lentemorgen,

zo somber en warm,

lijkt het alsof ik oud liefdesverdriet

heb teruggevonden.

Het is alsof iemand mij

zacht op de schouder klopte,

alsof ik een geritsel hoorde,

zoals de vlucht van een duif.

Er wordt op mijn deur geklopt,

toch is er niemand daar;

ik adem jasmijngeuren in,

en heb toch geen boeket.

Iemand roept me vanuit de verte,

een oog kijkt me aan,

een oude droom grijpt me

en voert me mee op zijn baan.

An eine ÄolsharfeNr 5 uit ‘Fünf Gedichte’ opus 19 (1858)tekst Eduard Mörike (1804-1875)

Angelehnt an die Efeuwand

Dieser alten Terrasse,

Du, einer luftgebor’nen Muse

Geheimnissvolles Saitenspiel,

Fang’ an,

Fange wieder an

Deine melodische Klage!

Ihr kommet, Winde, fern herüber,

Ach! Von des Knaben,

Der mir so lieb war,

Frischgrünenden Hügel.

Und Frühlingsblüten unterweges streifend,

Übersättigt mit Wohlgerüchen,

Wie süß, wie süß bedrängt ihr dies Herz!

Und säuselt her in die Saiten,

Angezogen von wohllautender Wehmut,

Wachsend im Zug meiner Sehnsucht,

Und hinsterbend wieder.

Aber auf einmal,

Wieder Wind heftiger herstößt,

Ein holder Schrei der Harfe

Wiederholt mir zu süßem Erschrecken

Meiner Seele plötzliche Regung,

Und hier, die volle Rose streut geschüttelt

All’ ihre Blätter vor meine Füße!

Aan een windharp

Geleund tegen de klimop

van dit oude terras,

jij, een muze geboren uit lucht,

geheimzinnig snarenspel,

begin,

begin opnieuw

met jouw melodieuze klaagzang!

Winden, jullie komen van verre,

ach, van de jongen,

die mij zo lief was,

van zijn fris groenende heuvels.

En lentebloei onderweg aanrakend,

bezaaid met aangename geuren,

hoe zoet, hoe zoet kwel jij mijn hart!

En ritselt door de snaren,

aangetrokken door welluidende weemoed,

toenemend in het kielzog van mijn verlangen,

en opnieuw wegstervend.

Maar opeens

blaast de wind weer krachtig,

en een lieflijke kreet van de harp

echoot tot mijn zoete schrik,

mijn plotse zielsberoering,

en hier strooit de weelderige roos huiverend

al haar blaadjes voor mijn voeten!

Geheimnisnr 3 uit ‘Fünf Gesänge’ opus 71 (1877)tekst Karl August Candidus (1817-1872)

O Frühlingsabenddämmerung!

O laues, lindes Weh’n,

Ihr Blütenbäume, sprech, was tut

ihr so zusammensteh’n?

Vertraut ihr das Geheimnis euch

Von uns’rer Liebe süß?

Was flüstert ihr ein ander zu

Von uns’rer Liebe süß?

Geheim

O lenteavond-schemering!

O zachte en aangename bries,

Bloeiende bomen, zeg me, waarom

Staan jullie zo dicht bij elkaar?

Vertrouwen jullie elkaar het geheim

van onze zoete liefde toe?

Wat fluisteren jullie elkaar

over onze zoete liefde toe?

Von ewiger Liebenr 1 uit ‘Vier Lieder’ opus 43 (1864)tekst Josef Wenzig (1807-1876)

Dunkel, wie dunkel in Wald und Feld!

Abend schon ist es, nun schweiget die Welt.

Nirgend noch Licht und nirgend noch Rauch,

Ja, und die Lerche sie schweiget nun auch.

Kommt aus dem Dorfe der Bursche heraus,

Gibt das Geleit der Geliebten nach Haus,

Führt sie am Weidengebüsche vorbei,

Redet so viel und so mancherlei:

“Leidest du Schmach und betrübest du dich,

leidest du Schmach von andern um mich,

werde die Liebe getrennt so geschwind,

schnell wie wir früher vereiniget sind.

Scheide mit Regen und scheide mit Wind,

Schnell wie wir früher vereiniget sind.”

Spricht das Mägdelein, Mägdelein spricht:

“Unsere Liebe sie trennet sich nicht!

Fest ist der Stahl und das Eisen gar sehr,

Unsere Liebe ist fester noch mehr.

Eisen und Stahl, man schmiedet sie um,

Unsere Liebe, wer wandelt sie um?

Eisen und Stahl, sie können zergehen,

Unsere Liebe muß ewig bestehn!’”

Over eeuwige liefde

Duister, hoe duister is het in bos en veld!

Het is al avond, nu zwijgt de wereld.

Nergens nog licht en nergens nog rook,

ja, en de leeuwerik zwijgt nu ook.

Uit het dorp komt de jongen,

leidt zijn geliefde naar huis,

leidt haar langs het struikgewas,

praat veel en over vele dingen:

“Val je in schande en ben je bedroefd,

val je in schande bij anderen omwille van mij,

dan zal onze liefde snel ophouden,

zo snel als we vroeger tot elkaar zijn gekomen.

We verlaten elkaar in regen en wind,

zo snel als we vroeger tot elkaar zijn gekomen.”

Spreekt het meisje, het meisje spreekt:

“Onze liefde zal nooit ophouden!

Vast is het staal en het ijzer evenzeer,

maar onze liefde is dat nog meer.

Ijzer en staal, men smelt ze om,

maar onze liefde, wie keert haar om?

Ijzer en staal, zij kunnen smelten,

maar onze liefde moet eeuwig bestaan!”

Wechsellied zum Tanzenr 1 uit ‘Drei Quartette’ opus 31 (1863)tekst Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832)

Die Gleichgültigen

Komm mit, o Schöne(r), komm mit mir zum Tanze!

Tanzen gehöret zum festlichen Tag.

Bist du mein Schatz nicht, so kannst du es werden,

Wirst du es nimmer, so tanzen wir doch.

Komm mit, o Schöne(r), komm mit mir zum Tanze!

Tanzen gehöret zum festlichen Tag.

Die Zärtlichen

Ohne dich, Liebste(r), was wären die Feste?

Ohne dich Süße(r), was wäre der Tanz?

Wärst du mein Schatz nicht, so möcht’ ich nicht tanzen,

Bleibst du es immer, ist Leben ein Fest.

Ohne dich, Liebste(r), was wären die Feste?

Ohne dich Süße(r), was wäre der Tanz?

Die Gleichgültigen

Laß sie nur lieben, und laß du uns tanzen!

Schmachtende Liebe vermeidet den Tanz.

Schlingen wir fröhlich den drehenden Reihen,

Schleichen die andern zum dämmernden Wald.

Laß sie nur lieben, und laß du uns tanzen!

Schmachtende Liebe vermeidet den Tanz.

Die Zärtlichen

Laß sie sich drehen, und laß du uns wandeln!

Wandeln der Liebe ist himmlischer Tanz.

Amor, der nahe, der höret sie spotten,

Rächet sich einmal, und rächet sich bald.

Laß sie sich drehen, und laß du uns wandeln!

Wandeln der Liebe ist himmlischer Tanz.

Wissellied om te dansen

De Onverschilligen

Kom mee, o schoonheid, kom met me dansen!

Dansen hoort bij een feestelijke dag.

Ben jij mijn liefje niet, dan kun je het worden,

word je het nooit, dan dansen we toch.

Kom mee, o schoonheid, kom met me dansen!

Dansen hoort bij een feestelijke dag.

De Tederen

Zonder jou, liefste, wat zouden de feesten dan zijn?

Zonder jou, schatje, wat zou de dans dan zijn?

Zou je mijn lief niet zijn, dan zou ik niet willen dansen,

blijf je het voor eeuwig, dan is het leven een feest.

Zonder jou, liefste, wat zouden de feesten dan zijn?

Zonder jou, schatje, wat zou de dans dan zijn?

De Onverschilligen

Laat hen maar liefhebben, en laat jij ons dansen!

Smachtende liefde ontvlucht de dans.

Laten wij vrolijk in draaiende rijen ronddansen,

laat de anderen naar het schemerende woud sluipen.

Laat hen maar liefhebben, maar laat jij ons dansen!

Smachtende liefde ontvlucht de dans.

De Tederen

Laat hen maar draaien, en laat jij ons wandelen!

Het wandelen der liefde is een hemelse dans.

Amor, die nadert, hoort hen spotten,

eens zal hij zich wreken, en spoedig.

Laat hen maar draaien, en laat jij ons wandelen!

Het wandelen der liefde is een hemelse dans.

Neckereiennr 2 uit ‘Drei Quartette’ opus 31 (1863)tekst nach dem Mährischen von Josef Wenzig

Fürwahr, mein Liebchen, ich will nun frein,

Ich führ’ als Weibchen dich bei mir ein,

Mein wirst du, o Liebchen, fürwahr du wirst mein,

Und wolltest du’s auch nicht sein.

“So werd’ ich ein Täubchen von weißer Gestalt,

Ich will schon entfliehen, ich flieg’ in den Wald,

Mag dennoch nicht deine, mag dennoch nicht dein,

Nicht eine Stunde sein.”

Ich hab’ wohl ein Flintchen, das trifft gar bald,

Ich schieß’ mir das Täubchen herunter im Wald;

Mein wirst du, o Liebchen, fürwahr du wirst mein,

Und wolltest du’s auch nicht sein.

“So werd’ ich ein Fischchen, ein goldener Fisch,

Ich will schon entspringen ins Wasser frisch;

Mag dennoch nicht deine, mag dennoch nicht dein,

Nicht eine Stunde sein.”

Ich hab’ wohl ein Netzchen, das fischt gar gut,

Ich fang’ mir den goldenen Fisch in der Flut;

Mein wirst du, o Liebchen, fürwahr du wirst mein,

Und wolltest du’s auch nicht sein.

Plagerijen

Voorwaar, mijn liefje, ik maak je het hof,

ik introduceer je als mijn vrouwtje,

de mijne word je, o liefje, voorwaar je wordt van mij,

ook al zou je het niet willen.

“Dan word ik een duifje wit van gestalte,

ik zal van jou wegvliegen, ik vlieg het bos in,

ik wil toch niet de jouwe, wil toch niet,

voor nog geen uur, de jouwe zijn.”

Ik heb een jachtgeweer, dat snel zal treffen,

ik schiet het duifje in het bos naar beneden;

De mijne word je, o liefje, voorwaar je wordt van mij,

ook al zou je het niet willen.

“Dan word ik een visje, een gouden vis,

ik zal in het water springen zo fris,

ik wil toch niet de jouwe, wil toch niet,

voor nog geen uur, de jouwe zijn.”

Ik heb een net, dat vist heel goed,

ik vang de gouden vis in het water;

De mijne word je, o liefje, voorwaar je wordt van mij,

ook al zou je het niet willen.

“Dan word ik een haasje, heel erg snel,

en loop de velden in, de wijde velden,

ik wil toch niet de jouwe, wil toch niet,

voor nog geen uur, de jouwe zijn.”

Ik heb nog een hondje, slim en fijn,

dat vangt snel het haasje in het veld;

De mijne word je, o liefje, voorwaar je wordt van mij,

ook al zou je het niet willen.

“So werd’ ich ein Häschen voll Schnelligkeit,

Und lauf’ in die Felder, die Felder breit,

Mag dennoch nicht deine, mag dennoch nicht dein,

Nicht eine Stunde sein.”

Ich hab’ wohl ein Hündchen, gar pfiffig und fein,

Das fängt mir das Häschen im Felde schon ein:

Mein wirst du, o Liebchen, fürwahr du wirst mein,

Und wolltest du’s auch nicht sein.

Der Gang zum Liebchennr 3 uit ‘Drei Quartette’ opus 31 (1863)tekst Josef Wenzig (1807-1876)

Es glänzt der Mond nieder,

Ich sollte doch wieder

Zu meinem Liebchen,

Wie mag es ihr geh’n?

Ach weh’, sie verzaget

Und klaget, und klaget,

Daß sie mich nimmer

Im Leben wird seh’n!

Es ging der Mond unter,

Ich eilte doch munter,

Und eilte daß keiner

Mein Liebchen entführt.

Ihr Täubchen, o girret,

Ihr Lüftchen, o schwirret,

Daß keiner mein Liebchen,

Mein Liebchen entführt!

De wandeling naar het liefje

De maan straalt naar beneden,

ik moet toch weer eens

naar mijn liefje,

hoe gaat het met haar?

O wee, zij is wanhopig,

en klaagt, en klaagt,

dat ze me nooit meer

in haar leven zal terugzien.

De maan gaat onder,

ik haast me toch monter,

en haast me opdat niemand

mijn liefje wegneemt.

Jij duifje, o kir,

Jij briesje, o gons,

opdat niemand mijn liefje,

mijn liefje wegneemt!

Collegium Vocale GentIn de wereld van de vocale klassieke muziek heeft Collegium Vocale Gent zich in de loop van meer dan dertig jaar zonder twijfel een echte wereldfaam verworven. Dat dit geen toeval is, maar het resultaat van een jarenlange consequente werkwijze en artistieke visie, hoeft geen betoog. Opgericht in 1970 op initiatief van Philippe Herreweghe was deze groep zangers de eerste om in de jaren zeventig de nieuwe stijlprincipes met betrekking tot de interpretatie van barokmuziek toe te passen op de vocale muziek. Instrumentisten waren toen al enkele jaren begonnen aan hun zoektocht naar een uitvoeringspraktijk die nauwer aansloot bij de historische context. Ze grepen hiervoor terug naar origineel bronnenmateriaal, dat ze aan een grondige studie onderwierpen, en naar een authentiek instrumentarium. Het is dan ook niet verwonderlijk dat musici als Gustav Leonhardt, Ton Koopman en Nikolaus Harnoncourt al zeer snel belangstelling toonden voor de gelijklopende aanpak van dit Vlaams ensemble op het gebied van de vocale muziek. Dit resulteerde in een intensieve samenwerking, zowel op het concertpodium als op cd. Philippe Herreweghe is zich steeds bewust geweest van de waarde van een dergelijke samenwerking en daarom werkte het ensemble ook later af en toe samen met andere dirigenten (René Jacobs, Sigiswald Kuijken, Paul Van Nevel, Bernard Haitink, Daniel Reuss, Peter Phillips, Paul Hillier...), verschillende orkesten zoals het Freiburger Barockorchester, de Akademie für Alte Musik Berlin, deFilharmonie, het Concertgebouworkest of de Wiener Philharmoniker en kamermuziekgroepen zoals het Prometheus Ensemble of Ensemble Modern. Het repertoire van Collegium Vocale Gent is niet te vangen binnen een welbepaalde stijlperiode. Het ensemble leverde een belangrijke bijdrage tot de herontdekking van heel wat polyfone werken uit de Renaissance. Regelmatig staat het klassieke en romantische repertoire op het programma en ook creaties en uitvoeringen van hedendaagse muziek komen nu en dan aan bod. Het waarmerk van Collegium Vocale Gent is en blijft echter de Duitse barokmuziek, en meer specifiek het oeuvre van Johann Sebastian Bach. Voor dit repertoire werd einde van de jaren tachtig het Orkest van Collegium Vocale Gent opgericht, dat door zijn hechte band met het koor een onmisbaar instrument is geworden bij de uitvoering van deze muziek. Een doorgedreven bekommernis om de kwaliteit van de uitvoeringen heeft ervoor gezorgd dat Collegium Vocale Gent een omvangrijke discografie wist op te bouwen. A capella of samen met het orkest van Collegium Vocale Gent, het Orchestre des Champs Elysées, het koor van La Chapelle Royale uit Parijs en diverse andere instrumentale en vocale ensembles, werden in de loop der jaren meer dan zestig opnames gerealiseerd, onder meer voor de labels Harmonia Mundi France, Virgin Classics, Accent en Channel Classics. Daarnaast brengen talrijke concertreizen Collegium Vocale Gent op alle

belangrijke podia en muziekfestivals van Europa. Het ensemble was reeds te gast in de Verenigde Staten, Zuid-Amerika, Israël, HongKong, Japan, Australië en Rusland. Collegium Vocale Gent geniet de steun van de Vlaamse Gemeenschap, de Provincie Oost-Vlaanderen en de Stad Gent.

Philippe HerreweghePhilippe Herreweghe werd geboren in Gent en combineerde er zijn universitaire studies (geneeskunde en psychiatrie) met een muzikale opleiding aan het conservatorium, waar hij piano volgde bij Marcel Gazelle. In dezelfde periode begon hij ook te dirigeren en in 1971 richtte hij het Collegium Vocale Gent op. Nikolaus Harnoncourt en Gustav Leonhardt merkten al gauw zijn uitzonderlijke benaderingswijze van de muziek op en nodigden Philippe Herreweghe en het Collegium Vocale Gent uit om mee te werken aan hun opnames van de verzamelde Bach-cantates. Langzamerhand werd Herreweghes frisse, authentieke en retorische aanpak van de barokmuziek alom geprezen en in 1977 richtte hij in Parijs het ensemble La Chapelle Royale op, waarmee hij de muziek van de Franse Gouden Eeuw uitvoerde. Sindsdien creëerde hij nog verschillende andere ensembles, waarmee hij afzonderlijk, of in combinatie met elkaar, een adequate en gedegen lezing wist te brengen van een repertoire lopende van de renaissance tot de hedendaagse muziek. Zo is er het Ensemble Vocale Européen, gespecialiseerd in renaissancepolyfonie, en het Orchestre des Champs Elysées, opgericht in 1991 met de bedoeling het romantische en preromantische repertoire opnieuw te laten schitteren op originele instrumenten. Met al deze ensembles bouwde Philippe Herreweghe in de loop der jaren een uitgebreide en enorm gevarieerde discografie op. Hoogtepunten hieruit zijn onder andere de opnames van Bachs vocale meesterwerken (zoals de ‘Matthäus- en Johannes-Passion, de ‘H-moll Messe’ en het ‘Weihnachtsoratorium’), de grote Franse motetten van Rameau, Lully en Charpentier, de requiemmissen van Mozart, Fauré en Brahms, Mendelssohns oratoria ‘Elias’ en ‘Paulus’, Schönbergs ‘Pierrot Lunaire’. Sinds 1982 is Philippe Herreweghe artistiek directeur van het zomerfestival ‘Les Académies Musicales de Saintes’. Bovendien is hij een veelvuldig gevraagd gastdirigent van ensembles zoals The Orchestra of the Age of Enlightenment, Concerto Köln, het Ensemble Musique Oblique, het Concertgebouworkest, de Wiener Philharmoniker en de Berliner Philharmoniker. In 1997 startte de samenwerking met het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen. Het kan dan ook geen toeval zijn dat Philippe Herreweghe omwille van zijn consequente artistieke visie en volgehouden engagement ten opzichte van de muziek reeds op verschillende plaatsen een meer dan verdiende erkenning kreeg. In 1990 werd hij door de Europese muziekpers uitgeroepen tot Muzikale

Persoonlijkheid van het Jaar. In 1993 werd Philippe Herreweghe samen met het Collegium Vocale Gent benoemd tot Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen. Een jaar later werd hem de orde van Officier des Arts et Lettres toegekend, en in 1997 kreeg Philippe Herreweghe een eredoctoraat van de Katholieke Universiteit Leuven. In 2003 werd hij in Frankrijk ‘Chevalier de la Légion d’Honneur’.

Ingeborg DanzDe Duitse alt Ingeborg Danz studeerde bij Heiner Eckels in Detmold. Als student behaalde ze verschillende prijzen en verwierf ze beurzen van de Deutscher Musikrat en de Richard Wagner-Federatie. Vanaf 1987 was Ingeborg Danz te horen in verschillende operahuizen, onder meer in Detmold en Hamburg. Nochtans is zij vooral actief in oratorium, concert en lied. Zo werkt zij zeer nauw samen met Helmuth Rilling en de Internationale Bachakadmie Stuttgart, het Windsbacher Knabenchor en het Collegium Vocale Gent. Hoogtepunten uit de voorbije jaren zijn onder andere concerten met Philippe Herreweghe en het Concertgebouworkest, de Bamberger Symphoniker onder leiding van Roger Norrington en Händels ‘Jephta’ op de Salzburger Festspiele. Andere belangrijke engagementen brachten Ingeborg Danz bij de Wiener Philharmoniker, het NHK Symphony Orchestra in Tokyo en het San Francisco Philharmonic Orchestra, beide onder leiding van Herbert Blomstedt. Ingeborg Danz is tevens een toegewijde liedzangeres. De voorbije jaren gaf ze liedrecitals samen met Juliane Banse, Christoph Prégardien en Olaf Bär en met liedpianist Michael Gees. Naast de vele optredens demonstreert Ingeborg Danz ook haar enorme repertoire in talrijke cd- en tv-opnamen. Zo is ze te horen in opnamen van Mozart-missen met Nikolaus Harnoncourt (Teldec), verschillende cd’s met Philippe Herreweghe en Collegium Vocale Gent (Harmonia Mundi) en Bachs Johannes- en Matthäus-Passion onder leiding van Helmuth Rilling (Hänssler).

Leo van DoeselaarLeo van Doeselaar is een veelzijdig musicus, die als organist, pianist en fortepianist een repertoire van enkele eeuwen bestrijkt. Naast zijn ‘Professur’ aan de Universität der Künste in Berlijn heeft hij als organist een grote concertpraktijk opgebouwd in binnen-en buitenland. Ook is Leo van Doeselaar een veelgevraagd pianist. Al meer dan vijfentwintig jaar vormt hij een pianoduo met Wyneke Jordans, speelt veel kamermuziek en treedt op als liedbegeleider. Leo van Doeselaar begon zijn orgel- en pianostudie bij Gerard Akkerhuis in Den Haag en studeerde vervolgens aan het Amsterdamse Sweelinck Conservatorium orgel bij Albert de Klerk en piano bij Jan Wijn. Naast beide solistendiploma’s behaalde hij in 1979 de Prix d’Excellence voor orgel. Na zijn studie verdiepte hij zich middels enkele cursussen in historisch

orgelspel, studeerde bij André Isoir Frans orgelrepertoire en volgde fortepianolessen bij Malcolm Bilson en Jos van Immerseel. Als organist van het Barokorkest van de Nederlandse Bachvereniging werkte van Doeselaar samen met vele vooraanstaande oude muziekspecialisten. Hij verleende zijn medewerking aan een groot aantal festivals oude muziek in Europa en de Verenigde Staten. Van Doeselaar heeft voor diverse platenmaatschappijen opgenomen. Naast talrijke orgelopnamen omvat zijn discografie een negental cd’s samen met Wyneke Jordans met repertoire voor piano vierhandig. De opname van ‘Kammermusik Nr 7’ voor orgel en orkest van Paul Hindemith met het Koninklijk Concertgebouworkest olv. Riccardo Chailly ontving samen met de andere zes ‘Kammermusiken’ een Grammy Award. Als huisorganist van het Concertgebouw in Amsterdam treedt Van Doeselaar veelvuldig op met gerenommeerde orkesten, ensembles en solisten. Hij verzorgde wereldpremières van werken voor orgel en orkest van Tristan Keuris, Sofia Gubaidulina en Wolfgang Rihm. Daarnaast is Leo van Doeselaar organist van het Van Hagerbeer-orgel (1643) in de Pieterskerk te Leiden.

Koor Collegium Vocale Gent

sopraan Ulrike Barth Edwige Cardoen Inge Clerix Elisabeth Hermans Elisabeth Rapp Ria Struyven Lut Van de Velde Kristien Vercammen alt Ursula Ebner Gudrun Köllner Franziska Markovitch Dorothee Merkel Cécile Pilorger Bettina Ranch Tiina Zahn Anne-Kristin Zschunke

tenor Friedemann Büttner Amine Hadef Dan Martin José Pizarro Florian Schmitt Markus Schuck Joao Sebastiao Koen van Stade bas Pieter Coene Stefan Drexlmeier Joachim Höchbauer Sebastian Myrus Peter Pöppel Kai Rouven Seeger Robert van der Vinne Frits Vanhulle