ruimte voor sport in nederland tot 2020

186
Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_ Cijfers en kansen_ Ruimte voor sport_

Upload: hoangkiet

Post on 11-Jan-2017

218 views

Category:

Documents


1 download

TRANSCRIPT

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_ Cijfers en kansen_

Ruimtevoorsport_

colofon_

Onderzoek uitgevoerd door ‘StichtingRecreatie, Kennis en Innovatiecentrum’en ‘Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte’ in opdracht vanNOC*NSF

Stichting Recreatie, Kennis enInnovatiecentrumRaamweg 19, 2596 HL Den Haagwww.stichtingrecreatie.nlcontactpersonen: Ruben Abma en Doede de Jong

Alterra, Research Instituut voor de Groene RuimteDroevendaalsesteeg 3, Postbus 47, 6700AA Wageningenwww.alterra.wur.nlcontactpersoon: Sjerp de Vries

oktober 2005

publicatienummer NOC*NSF: 663

Dit onderzoek werd mede mogelijkgemaakt door de ANWB enStaatsbosbeheer, in het kader van de coalitie ‘Nederland Actief!’

© NOC*NSF

Voorwoord_ 5

Inleiding_ 7Sport dat is de maatschappij, de maatschappij dat is sport_ 7Ruimte voor sport_ 8Lezersdoelgroep_ 10De reikwijdte en bedoeling van het onderzoek_ 10Leeswijzer_ 11

1 Sport en ruimte_ 121.1 Ruimtelijke waarden van sport_ 131.2 Ruimtelijke eisen van sport_ 131.3 Specifieke ruimtelijke knelpunten_ 171.4 Ruimtelijke kansen voor sport_ 181.5 Bestaande ‘ruimteclaims’, rekenmethodes en normen_ 22

2 Veldsporten_ 272.1 Sportdeelname_ 282.2 Ruimtegebruik_ 282.3 Toelichting per tak van sport_ 302.4 Meervoudig ruimtegebruik_ 322.5 Bruto sportruimte_ 33

3 Buitensporten_ 343.1 Sportdeelname_ 353.2 Ruimtegebruik_ 363.3 Toelichting per tak van sport_ 373.4 Automobiliteit_ 38

4 Binnensporten_ 394.1 Sportdeelname_ 404.2 Ruimtegebruik_ 41

5 Sporten in de openbare ruimte_ 445.1 Skaten_ 455.2 Paardrijden_ 46

Inhoudsopgave_

5.3 Mountainbiken_ 475.4 Watersport_ 485.5 Luchtsport_ 50

6 Wandelen en fietsen in de openbare groene ruimte, in al haar vormen_ 516.1 Inleiding_ 516.2 Uitkomsten voor huidige situatie (2000/2001)_ 526.3 Uitkomsten voor toekomstige situatie (2020)_ 58

7 Experimentele GIS-toepassing: drie cases_ 647.1 Inleiding_ 647.2 Leeswijzer_ 667.3 Kaartbeelden per sport_ 687.4 Utrecht_ 707.5 Zwolle_ 917.6 Overijssel_ 1047.7 Wandelen en fietsen in Utrecht, Zwolle en Overijssel_ 124

8 Verantwoording ruimtebehoefte accommodatiegebonden sporten_ 1288.1 Selectie van verschillende takken van sport_ 1308.2 Het toekomstige aantal sporters_ 1318.3 Het ruimtegebruik per sporter_ 1358.4 Ruimtebehoefte sporthallen en sportzalen_ 1418.5 Van netto naar bruto ruimtegebruik_ 143

9 Verantwoording experimentele GIS-toepassing_ 1469.1 De sporten_ 1479.2 Sportvraag_ 1479.3 Sportaanbod_ 1499.4 Afstand_ 1499.5 Randeffecten_ 151

10 Verantwoording ruimtebehoefte wandelen en fietsen in de openbare ruimte_ 15210.1 Gebruikte gegevens voor huidige situatie_ 15510.2 Leeftijdscorrectie_ 15910.3 Vraaggegevens toekomstige situatie (2020)_ 162

11 Conclusies en beleidsimplicaties_ 16411.1 Conclusies_ 16511.2 Beleidsimplicaties_ 168

Bronnen_ 174Literatuur_ 174Data_ 177Geïnterviewde personen_ 177Deelnemers workshops_ 178Leden Begeleidingscommissie_ 179Projectgroep_ 180

Mooi man, gejoel en geroep vanaf sportvelden. “Hier die bal! Ik sta vrij!”Hoe vaak hoort u dat? Zomaar, als u rond uw huis loopt. Vaak?! Dan woont u zeker ineen buitenwijk? In de stad is het niet zo vanzelfsprekend meer. Kinderen die een balletje trappen; eigenlijk zou dat de gewoonste zaak van de wereld moeten zijn.Maar tegenwoordig vallen ze op in de binnenstad. Je moet daar met een loep zoekennaar trapveldjes. Ze zijn er nog wel, maar veelal met hekken, uitleen en toezicht.‘Voetbalkooien’, heten ze nu. En dan ook nog lang niet in iedere wijk. Steeds meer voorzieningen hebben een bovenwijks bereik. Dat geldt ook voor sportvelden en -zalen. Veel mensen moeten eerst een rit met de auto maken naar deranden van de stad voordat ze bij een geschikte ruimte om te sporten zijn.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_ Cijfers en kansen_ 5

Voorwoord_

Dat is binnen de bebouwde kom. Veel sportievelingen gaan er daarnaast op uit in hetbuitengebied. Gaat u wel eens fietsen langs de Rotte of wandelen langs de Linge? Ja?Ga dan maar niet in het weekend op een mooie voorjaarsdag, want dan is het file-fietsen of hielenhaken. Dit zijn natuurlijk de meest drukke routes en het is deRandstad, maar er gaat wel een signaal vanuit. Er zijn steeds meer mensen die sportief gebruik maken van steeds minder routes en plekken. Zeker rond de steden.

Sport is alles. Zo begint onze ‘Lokale Sportagenda’. Maar hebben we daar ook allesvoor over? De overheid heeft aan sport een mooi laagdrempelig middel om allerleimaatschappelijke doelen te realiseren. Sport bereikt immers velen en heeft duidelijkeeffecten. Mensen worden er blijer, zelfverzekerder, fitter en soms ook wijzer van. Voor groepen uit onze bevolking die weinig of niets met sport hebben zetten we datmiddel dan ook graag in. Indien mensen uit die groepen te dik zijn, achterstand hebben of minder vitaal zijn, zetten wij ze – samen met leraren, verenigingsmensenen hulpverleners - aan tot sporten.

NOC*NSF zet daar van harte de schouders onder. We willen Nederland graag in beweging krijgen en de bewegingsarmoede te lijf gaan. Maar liever niet alleen voorde buis in de huiskamer. Bij voorkeur ook buiten op velden, dichtbij, om de hoek, opstraat, in de natuur en op het water, en binnen in zalen, hallen en baden. Daar krijgenkinderen lol in sport. En dat is een basis voor een gezonde leefstijl later als volwassene. Sport is alles! Tenminste indien er ruimte voor is en blijft! Ruimte is nodig om te kunnen bewegen. Spelenderwijs bewegen, omdat sport machtig is om te doen. Bewegen zonder reden, gewoon om het plezier in sport en spel. Of bewegen metreden; om te winnen, te ontspannen, te revalideren, in contact met anderen te komenof om letterlijk in vorm te blijven. De politiek moet zich niet alleen sterk maken voorbewegingsbevordering, maar ook voor de ruimtelijke randvoorwaarde daarvoor! We vinden het vanzelfsprekend dat in de ruitmelijke ordening voldoende ruimte voorwonen en bedrijven wordt gereserveerd. Dan moet het ook vanzelfsprekend wordenom binnen de ruimtelijke ordening – nationaal, maar ook lokaal! – in elke wijk voldoende ruimte te reserveren voor sport, recreatie en bewegen. Alleen zo zorgenwe dat sport alles is en blijft!

Erica Terpstravoorzitter NOC*NSF

6

Sport dat is de maatschappij, de maatschappij dat is sport_

Sporten is populair. Zo’n 65% van de Nederlandse bevolking sport (Van de Heuvel enVan der Poel, 1999). De afgelopen decennia nam het aantal sporters toe. Vooral dank-zij een flinke groeispurt in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Verdergeldt dat van alle vormen van vrije tijdsbesteding sport het meeste toenam, bij gelijk-blijvende en versnipperende vrije tijd. Ook nam het aantal typen sport enorm toe. Er wordt op allerlei niveaus en plaatsen aan sport gedaan. Niet alleen in team- enverenigingsverband, maar ook individueel en informeel. Er is sprake van differentiatieen commercialisering van de sport. Naast sporters zelf tellen uiteraard de vele toeschouwers en vrijwilligers mee bij het fenomeen sport (SCP, 2003).

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_ Cijfers en kansen_ 7

Inleiding_

Motieven om sport te beoefenen, kijken of steunen zijn talloos. Veel mensen sportenvanwege de kick, de spanning, de teamspirit, of gewoon de gezelligheid. Anderen willen met sport fit blijven of gewaardeerd worden om hun inzet in de clubmet bestuurswerk, onderhoud, carpoolen of trainen. De meeste mensen hebbenmeerdere motieven.

Het belang van sport geldt echter niet alleen individuele sportliefhebbers. Sport isook van belang voor de maatschappij als geheel. Sinds beleidsmakers en bedrijvenzich daar bewust van zijn, dient sport opvoeding, sociale binding, de volksgezond-heid, de werkgelegenheid, industrie, handel, het imago van topbedrijven en zelfs vande ‘BV Nederland’. Sport wordt zo gezien als een middel om maatschappelijke doelen te bereiken, of heeft neveneffecten die goed zijn voor de samenleving. De sport heeft naast een eigen, intrinsieke waarde (sport om de sport) een vormen-de, sociaal-integratieve en gezondheidswaarde. Daarom bestaan er stimulerendebeleidsprogramma’s zoals het jaar van de opvoeding door sport, een regeling buurt-onderwijs-sport en campagnes die bewegen bevorderen zoals Fl@sh! (W.J.H. MulierInstituut, 2004). Ook zorgverzekeraars en bedrijven doen mee. Denk aan de HealthCenters van zorgverzekeraar Achmea, met sportprogramma’s om productiviteit te ver-hogen en ziekteverzuim te verminderen. Commerciële televisie zorgde verder vooreen snelle ontwikkeling in sportsponsoring sinds de jaren tachtig. Dit laatste is naastbanen en bestedingen een uiting van de economische waarde van sport.Uiteraard bekijken beleidsmakers de waarden van sport genuanceerd. Ze zien ookwel de negatieve tegenhangers op de waardeschaal. Discriminatie, vandalisme enarbeidsverzuim bijvoorbeeld spelen ook in of door de sport, want de sportwereld iseen weerspiegeling van de samenleving en daarmee onlosmakelijk verbonden. De sport kan de maatschappij beïnvloeden met de bovengenoemde waarden, enandersom beïnvloedt de maatschappij de sport. Vergrijzing en toenemende welvaartbijvoorbeeld werken door in de sport. NOC*NSF wil de positieve invloeden van sportstimuleren en de negatieve ontmoedigen.

Ruimte voor sport_

In dit licht moet een berekening van de ruimtebehoefte voor sport worden gezien.Naast de verstedelijking leidt de combinatie van bevolkingsgroei, huishouden-verdunning en ruime wooneisen tot een toenemende druk op de ruimte.Ontwikkelingen op de stedelijke grondmarkt bedreigen sport, spel en recreatie. Het belang van sport is in het lokale ruimtelijk beleid relatief beperkt en te vaakondergeschikt aan belangen van volkshuisvesting, verkeer, vervoer en het bedrijfs-leven. Dat is zorgelijk, want om binnenstedelijke woonlocaties leefbaar en aantrek-kelijk te houden ligt er een belangrijke opgave bij sport, spelen en recreatie.Investeren in voorzieningen daarvoor heeft ook een economische betekenis in de zinvan voorkomen van leegloop van de steden (Van de Heuvel en Van der Poel, 1999).

Het moet op z’n minst kenbaar gemaakt worden wat er aan ruimte nodig is voor sporten sportieve recreatie op middellange termijn. Zoals ook al onderzoek is gedaan naarde noodzakelijke speelruimte (LC, 2003, p 5). Ook is het belangrijk om een aanzet tegeven om kwantitatief te kijken naar de lokale sportbehoefte. Want ruimte is nietzomaar iets. Het is één van de belangrijkste randvoorwaarden voor veel sporten.

8

Niet alleen zijn specifieke velden, vloeren, banen en baden nodig, maar ook aantrek-kelijke ingerichte openbare plekken, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, enroutes op en over land en op, in of langs water. Daarom heeft NOC*NSF doorStichting Recreatie samen met Alterra de behoefte aan ruimte voor sport tot en met2020 laten berekenen.

Ook in de recente Nota Ruimte (VROM 2004) wordt het tekort aan ruimte voor sporten recreatie erkend:

“... De kwantiteit en de kwaliteit van het groen in en om de stad zijn de afgelopendecennia aanzienlijk verminderd. Mede door het ‘compacte stadbeleid’ is veel groenverdwenen. ...... Ondanks de aanleg van nieuwe sportterreinen en recreatiegebiedenen de investeringen in groen (en blauw), zijn de kwantitatieve en kwalitatieve tekorten in het algemeen dan ook per saldo toegenomen. ...” (H. 2, p. 35-36)

Gezien het vervolg van het citaat, moet die trend worden omgebogen:

“ ... Aanbod van voldoende ‘rode’ én ‘groen/blauwe’ ontspanningsmogelijkheden isechter belangrijk voor de leefbaarheid, het welzijn en de gezondheid van bewonersen zelfs voor de economie. ...”(H. 2, p. 36)

Aan de hand van dit onderzoek wordt duidelijk hoeveel ruimte sporters nodig hebben, nu en in de toekomst. In het onderzoek is - op verzoek van gemeenten, provincies en planologen - een brede benadering van sport gehanteerd. Zowel bijsportbonden – de leden van NOC*NSF - aangesloten sporters als niet daarbij aangeslotenen zijn onderdeel van de berekening. Zowel gebruikers van specifiekesportruimten als wandelaars en fietsers in de openbare buitenruimte tellen mee.Zowel wedstrijdsporters als recreatieve sporters zijn ingecalculeerd. Het is eenonderzoek naar de ruimtelijke behoeften van zowel sport in ‘enge’zin (wedstrijd-,prestatie- en breedtesport), als van sportieve recreatie- en bewegingsactiviteiten;waar ‘sport’ staat, wordt steeds dit continuum bedoeld.

Vanuit een ruimtelijk gebruiksperspectief is naast het bestaande organisatorischeonderscheid in georganiseerde en niet georganiseerde sporters, een onderscheidgehanteerd tussen accommodatieruimte (met een planologische bestemming voorsport) en openbare buitenruimte (met andere ruimtelijke hoofdfuncties dan sport).Sporters gebruiken immers niet alleen specifieke voor sport afgebakende ruimten.In het onderzoek wordt een belangrijk onderscheid gemaakt in ruimte met - in plano-logische bestemmingstermen - een hoofdfunctie sport, versus ruimte met anderehoofdfuncties zoals wonen, werken, recreatie, verkeer en natuur. Van die andere functies maken sporters zoals wandelaars, fietsers, ruiters en watersporters veel medegebruik.

Steeds wordt gekeken naar diverse relevante takken van sport die veel beoefendworden of die veel ruimte vergen.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_ Cijfers en kansen_ 9

Lezersdoelgroep_

De uitkomsten van dit rapport zijn bedoeld voor bestuurders, ambtenaren, steden-bouwkundigen, planologen en projectontwikkelaars. Eigenlijk voor iedereen die ruimtelijke afwegingen moet maken; zowel lokaal, als regionaal en landelijk. Verder ishet onderzoek bedoeld als referentiekader voor sportverenigingen, sportbonden enaanpalende (belangen)organisaties, die hetzij medegebruik maken van sportruimte,hetzij ruimte bieden aan sport.

De reikwijdte en bedoeling van het onderzoek_

Norm_In dit onderzoek is vanuit de basis van spelregels en gedrag gekeken naar hoeveel(vierkante) meters sporters in 2003 gebruikten en straks in 2020 nodig hebben. Er worden via een systematisch stelsel van deelgegevens, interpretaties en aannames getallen beredeneerd en berekend. Noem het normen.

Het is goed om te realiseren dat normen en de gebruiksdoelen ervan divers zijn. Ze baseren zich bijvoorbeeld op (politieke) wensen, behoeften van burgers, gedragvan recreanten, capaciteit van de omgeving, technische omstandigheden en kostenvoor aanleg, inrichting en beheer. Of een mix daarvan. In dit onderzoek is gekekennaar sporttechnische eisen / gebruikseisen, capaciteit, technische omstandighedenen (prognoses van) gebruik / deelname.

De waarde van een norm is sterk afhankelijk van de fase van onderhandeling tussenverschillende (gemeentelijke en private) partijen die aanspraak maken op dezelfderuimte. Ook is het ruimtelijke schaalniveau waarover je praat bepalend. Heb je hetover een stadsdeel of over een afzonderlijke club? In dit onderzoek is rekeninggehouden met de behoefte aan een methode in diverse fasen van het ruimtelijke proces en ruimtelijke schaalniveaus.

Met normen kan je verder verschillend omgaan. Afhankelijk van het doel ervan zijnhet in het ene geval streng te toetsen eisen volgens bindende afspraken. Terwijl hetin andere gevallen richtlijnen zijn voor een evenwichtige afweging van verschillendeeisen. NOC*NSF streeft met dit onderzoek het laatste na.

Er is primair een kwantitatieve berekening uitgevoerd. Maar soms is niet automatischméér sportruimte de oplossing. Ook bétere ruimte of andere spreiding kan tekortenverhelpen.

Win win_NOC*NSF beseft dat zomaar ‘claimen’ van ruimte niet fair is. Dit vanuit het gegevendat effectiever medegebruik van ruimten met verschillende hoofdfuncties mogelijk is.De sportkoepel is er veel aan gelegen haar achterban ertoe te bewegen haar poortenen deuren te openen voor multifunctioneel, of anders gezegd meervoudig gebruikvan sportgrond. Niet alleen door andere takken van sport, maar ook door andere sectoren. Daarom besteedt dit onderzoek ook enige aandacht aan kwalitatieveaspecten van multifunctioneel gebruik van sportvelden en vloeren en meervoudig

10

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_ Cijfers en kansen_ 11

gebruik van grond voor de diverse ruimtelijke functies waaronder sport. Van de func-tie sport kunnen niet-sporters echter ook medegebruik maken. Denk aan recreantendie langs voetbalvelden via een groene route vanaf huis naar het buitengebied kun-nen wandelen. Of aan werknemers van het bedrijf naast het zwembad, die van dezelf-de parkeerplaats gebruik kunnen maken.

Producten_Het onderzoek richt zich op formulering van een nationaal getal om:

_ te onderbouwen hoeveel ruimte in Nederland tot 2020 nodig is voorsportbeoefening en -accommodaties;

_ de behoefte in 2020 te ramen voor wandel- en fietscapaciteit van deopenbare groene ruimte.

Maar bovenal richt het onderzoek zich op ontwikkeling van kennis om lokale partijentoe te rusten met:

_ een set ruimtelijke kengetallen van ruimtebehoefte per sporter per tak van sport;

_ enig inzicht in effecten van niet optimale spreiding op lokale vraagvervulling,via een experimentele analyse met behulp van een geografisch informatie-systeem (GIS), neergelegd in illustratieve kaartbeelden voor drie cases;

_ aanbevelingen over meervoudig gebruik van ruimte.

Leeswijzer_

Dit rapport bevat de belangrijkste resultaten van het onderzoek. De methodische achter-gronden van het onderzoek, inclusief alle sportspecifieke details, kaartbeelden en eenverantwoording van de toegepaste methoden en aannames, zijn te vinden op de CD-rom. Indien deze niet is bijgevoegd, kunt u de CD-rom bestellen bij NOC*NSF, via dewebsite [email protected] , onder vermelding van ‘CD-rom Ruimte voor Sport’.Om een beeld te krijgen van de huidige ruimtelijke mogelijkheden en problemen voorsport schetst hoofdstuk 1 wat daarover eerder in de literatuur gezegd is. Dit onderbouwtde noodzaak van dit onderzoek. Sport is vanwege haar omvang als vrije tijdsbesteding,haar maatschappelijke belang een serieus onderwerp voor ruimtelijke planning en afwe-ging, maar dit is nog niet vanzelfsprekend in de ruimtelijke ordening.Een aparte paragraaf behandelt algemene mogelijkheden van meervoudig en medege-bruik. Daarin zijn ook uitkomsten beschreven uit een tweetal workshops in het kader vandit onderzoek over dit onderwerp. Om een totaalbeeld te krijgen zijn tenslotte de belang-rijkste andere beschikbare rekenmethodes voor sportaccommodaties beschreven (vande Hockeybond en het WJH Mulierinstituut) en wordt ingegaan op eerdere onderzoekennaar de behoefte aan groen in en om de grote steden. Daarna volgt in hoofdstuk 2 eenbondige samenvatting van de resultaten van het onderzoek, inclusief een korte uitlegvan de gehanteerde berekeningsmethoden en de in het kader van dit onderzoek experi-menteel toegepaste GIS-analyse. Na de samenvatting volgen in hoofdstuk 3 de belang-rijkste conclusies en worden de beleidsimplicaties voor NOC*NSF beschreven.

Het rapport sluit af met een lijst van de voor dit onderzoek gebruikte literatuur, overige data, een overzicht

van de geïnterviewde personen, de deelnemers aan beide bovengenoemde workshops, de leden van de

Begeleidingscommissie en de projectgroep.

Moet er in de toekomst méér ruimte komen voor sport, of gaat het om behoud vanwat er nu is? Of is er eerder sprake van een kwalitatieve insteek en moet de sportruimte béter worden? Het blijkt dat er van alledrie sprake is: meer, behoud van,en betere ruimte. In dit hoofdstuk worden algemene kwalitatieve en kwantitatieveopmerkingen daarover weergegeven uit de literatuur (vooral op basis van; Van derPoel 2001) en uit speciaal voor dit onderzoek georganiseerde workshops. Dat biedtniet alleen legitimatie van de cijfermatige rekenexercitie en de experimentele GIS-analyses, maar ook achtergrond voor interpretatie ervan.Allereerst is het goed om op de specifieke ruimtelijke waarden van sport in te zoomen. Sportruimte is niet alleen goed voor de sport zelf, maar maakt de maat-schappij als geheel meer leefbaar. Daarna worden ontwikkelingen geschetst die voorde toekomst eisen stellen aan de kwantiteit, kwaliteit en ligging van sportruimte.Daarbij zijn opvallende ruimtelijke knelpunten voor sommige sporten uitgelicht.Vervolgens krijgen mogelijkheden van meervoudig en medegebruik aandacht.Tenslotte staan eerder gedane kwantitatieve uitspraken op een rij over (in de toekomst) benodigde ruimte voor sport, recreatie, spelen en bewegen.

12

1 Sport enruimte_

1.1 Ruimtelijke waarden van sport_

Sport-, spel -en recreatievoorzieningen bieden niet alleen bewegingsruimte. Ze gevenmede structuur en identiteit aan de ruimte. Ze hebben effect op beleving van de ruim-te en dragen bij aan attractiviteit van woonplaatsen, toeristische bestemmingen envestigingsplaatsen voor bedrijven. Veel gemeenten, regio’s en landen promoten zichdan ook onder bewoners, bezoekers en bedrijven via het imago van bepaalde clubs ofaanwezigheid van voorzieningen. Bewoners kunnen trots zijn op hun sporters, werknemers blij met sportvoorzieningen nabij hun werk, bezoekers aangetrokken door de levendigheid en spanning tijdens evenementen.

Voor vooral verenigingen geldt - of ze nu op het vlak van sport, speeltuin of volkstuinzijn - dat ze een ontmoetingsplek bieden. Ze geven daarmee in dorpen de lokalegemeenschap mede sociaal vorm, terwijl in grote gemeenten nog een netwerkvormingte herkennen is. Het zijn ontmoetingsruimten waar bewoners van een nieuwe wijkhuidige stadbewoners tegenkomen tijdens bijvoorbeeld een toernooi.Met name voor achterstandwijken zien beleidsmakers steeds meer het belang in vaneen goede sportinfrastructuur. Niet alleen in de vorm van accommodaties voor verenigingen die ook huiswerkbegeleiding op zich nemen, maar juist ook in de vormvan behoud en goede inrichting van trapveldjes en basketballpleintjes, liefst met activiteitenbegeleiding.

De waarden van sport in plattelandskernen worden ook steeds meer onderkend. De verenigingscultuur is daar nog sterk verankerd in de lokale gemeenschap, enbovendien dragen sportief-recreatieve voorzieningen bij aan de instandhouding enverbetering van de lokale economie. Ze brengen bedrijvigheid en werkgelegenheidmet zich mee en dragen bij aan een toeristisch-recreatieve infrastructuur.

1.2 Ruimtelijke eisen van sport_

Sportruimte heeft dus meerwaarde, maar vergroting en behoud van sportruimte vergen ook investeringen, beleid en samenwerking. Waarom? Dat schetsen de hieronder beschreven ontwikkelingen (vooral op basis van; Van der Poel 2001).

1.2.1 Meer sportruimte_

Vooraf, voor we ingaan op waarom er meer of betere ruimte nodig zal zijn voor sport,is het goed even stil te staan bij de verschillende ruimten waarover we het kunnenhebben. Er is een onderscheid te maken tussen bruto en netto ruimtebeslag voorsport. Bruto sportruimte is inclusief parkeerplaatsen, tribunes, kantines en kleed-kamers, terwijl netto sportruimte slaat op specifieke sportieve aanwending van grond.Die sportieve aanwending bestaat uit de bewegingsruimte voor de sporter zelf en hetruimtebeslag voor verplaatsen van voertuigen of voorwerpen van sporters. Bij de termen bruto en netto gaat het om de ruimte met de bestemming sport.Daarnaast is er nog sportief medegebruik van andere ruimtelijke functies dan sport.Denk aan medegebruik van wegen, parken, pleinen, woonerven, bedrijventerreinen,bossen, duinen, water en weilanden.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 13

De benodigde ruimte voor beweging is sportspecifiek. Sommige vormen, zoalsjoggen en fietsen, vergen weinig sporttechnische eisen aan ondergrond en capaciteit.Andere vormen, zoals voetbal of squash, stellen juist hoge eisen. Ook het niveauwaarop gesport wordt is van invloed. Paaltjesvoetbal kan overal, betaald voetbalalleen in stadions. Het maakt tenslotte ook uit of sporters zich formeel hebben verenigd en een clubhuis hebben of niet.

1.2.2 Meer sporters_

Van der Poel maakt, naast bovenstaande driedeling in technische eisen, niveau enorganisatiegraad, onderscheid op basis van benodigde bewegingsruimte van de spor-ter zelf en het ruimtebeslag voor verplaatsing van zijn of haar voertuigen of voorwerpen. Zo kwam hij tot drie groepen sporten. Voor elk van de drie beschreef hij de groei in de periode van 1979 - 1993 en het jaar 1998.

In de afgelopen decennia groeide met name de eerste groep van sportieve recre-anten; wandelaars, fietsers, ruiters, roeiers, hardlopers en schaatsers. Deze sportersvragen relatief veel bewegingsruimte, maar weinig aparte voorzieningen. Ze sportenook vaak in ongeorganiseerd verband en gebruiken, naast de openbare ruimte, ookaparte accommodaties zoals maneges, ijs- en atletiekbanen. Zo oefent 70 % van depaardensporters de sport uit in maneges, maar maakt ook 56% van de paarden-sporters (220.000 ruiters) ritten door de vrije natuur (ZKA 2001). In de groep sportendie specifieke accommodaties vergen, deed zich een sterke groei voor bij tennis enhockey. Zwemmen stagneert. Korfbal stagneerde aanvankelijk ook, maar dat stijgtrecent weer licht. Voetbal liep terug, maar stijgt ook weer. Dat laatste werkt door,want de meeste sporters zijn voetballers1. De derde groep kenmerkt zich door veelbewegingsruimte, weinig tot veel ruimtebeslag en veel milieueffecten. Het gaat omgolf, motor-, auto-, water-, en luchtsporten. Vooral golf en watersport zijn grote groeiers. Tot 1993 groeiden bijna al deze sporten bovengemiddeld. In deze groep valtde sterke groei van golf op en de doorgaande groei bij auto- en motorsport na 1998.

De conclusie tekent zich af dat in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw,sporten met een groot ruimtegebruik waaronder golf, paardensport en fietsen demeeste groei vertonen. Dat zijn juist ook de sporten die met name beoefend wordenin het buitengebied, veelal in de openbare ruimte.

Voor de toekomst, zo voorspelde Van de Poel in 2001, geldt dat de groei in het aantaloudere sporters zich ook vooral zal manifesteren in groei van sportieve recreatievor-men in het buitengebied, zoals wandelen, fietsen en golf. Daarentegen zullen succes-volle technische ontwikkelingen, zoals kunstgrasvelden, sterk zichtbaar worden inverminderend ruimtebeslag. Dit behelst vooral ruimte binnen de bebouwde kom.Sporters maken echter veel korte ritten en dat zal in de toekomst alleen maar toenemen.Dat zal binnen de bebouwde kom meer parkeerruimte vergen bij sportvoorzieningen.

14

1.2.3 Hogere en gevarieerdere eisen_

Over het geheel genomen blijkt sportbeoefening de afgelopen jaren constant. Een teken dat het dus goed concurreert met andere vormen van vrije tijdsbesteding,maar het is de vraag of dat in de toekomst zo blijft. Bewegen is steeds meer eenkeuze. Het lichaam is voor de meeste mensen in ons land geen productiekracht meer,maar eerder een symbool. Het is onderdeel van een gezondheidscultus aan het wor-den. Een gezond lijf is soms zelfs voorwaarde voor stuntachtige vrije tijdsbestedingen wordt meer en meer identificatiemiddel. De noodzaak om te bewegen verdwijntzowel thuis als op het werk. Bij de keuze om te bewegen, speelt belevingswaarde eengrote rol onder invloed van de opkomst van de vrije tijdsindustrie.

Sporters stellen in dat licht meer eisen. Voldoen voorzieningen daar niet aan, dangaan ze ergens anders naar toe. Ze stellen ook meer verschillende eisen. Het meergevarieerde en vluchtiger sport- en bewegingsgedrag vraagt om meer bewegings-mogelijkheden in de vrije tijd. Monofunctionele voorzieningen zijn niet meer voldoen-de. Sporters maken steeds meer medegebruik van ruimtes voor verkeer, wonen enwerken. Accommodaties voor sport, voorzieningen voor spelen en inrichtingen voorrecreatie zouden moeten inspelen op deze ontwikkelingen om te kunnen concurrerenmet TV en computer. Nodig is dat bestuurders, stedenbouwkundigen, planologen deleefomgeving bekijken met oog voor plekken en routes waar bewegen een beleveniskan zijn. De ruimte moet gaan úitnodigen tot bewegen.

Kortom, meer ruimte is dus nodig voor meer sporters in vooral het buitengebied.Verder is beter ingerichte ruimte nodig om mensen te verleiden tot sport en bewegen.

1.2.4 Behoud van sportruimte_

Sportaccommodaties en groenvoorzieningen hebben te maken met een ruimtelijkbeleid dat zich richt op intensiever grondgebruik in de bestaande steden. Ook zijn eraanpalende ontwikkelingen rond milieueisen en doelmatige exploitatie van accommodaties. Sinds de vierde nota Ruimtelijke Ordening worden compacte stedengebouwd. Daarin werden functies zoals wonen, werken en recreëren niet langergescheiden, maar juist verweven. Zo zouden voorzieningen zoals bibliotheken, sportaccommodaties en openbaar vervoer in stand gehouden kunnen worden, wantbeter benut. Er werden nieuwe VINEX-wijken aan de stadsranden gebouwd en braak-liggende terreinen volgebouwd. Naast deze aandacht voor compactheid ging ook eenstem op voor de compléte stad met behoud van basisvoorzieningen in de wijk.

Ook bereikbaarheid per fiets van sporthallen, zalen en -velden is belangrijk voorwijkbewoners, met name jongeren. Dat geldt misschien nog wel meer in kleine kernen op het platteland waar voorzieningen dreigen weg te vallen en leiden tot vraaguitval. Ook al is de sporter van straks gemiddeld genomen drukker, ouder, ervarener, veeleisender en mobieler dan de sporter van gisteren; prijs en nabijheidblijven voor sommige groepen belangrijk. Terwijl voor andere groepen de benodigdetijd voor beoefening van sport een punt zal zijn. Er zijn aanwijzingen dat beschikbaar-heid van sportaanbod afneemt naarmate de woningdichtheid toeneemt. Lagere deelname is verder ten dele te wijten aan slechte bereikbaarheid en grote afstand.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 15

Beleidsmatige aandacht voor ruimte voor sport schiet nog te kort en er is geen eigengeldbron voor aanleg van voorzieningen. Vaak is de behoefte aan sportverenigingenleidraad en worden de ruimtelijke problemen niet als urgent ervaren. Beleidsmakers plannen niet altijd sportvoorzieningen via normatieve weg. Het belangvan speel- en recreatieruimte wordt door beleidsmakers wel onderkend, maar de aan-dacht voor sportief medegebruik van infrastructuur en openbare ruimte en voorgoede verbindingen met het buitengebied is vaak gering en versnipperd.

Verontrustend is des te meer dat sportaccommodaties vaak gezien worden als mooie‘inbreilocaties’, dus voor de woningbouwopgaven in de bestaande steden.Daarom worden sportaccommodaties naar de stadsranden verdreven. Daar noemtVan der Poel verschillende redenen voor:

_ locatieredenen: sport moet wijken voor andere functies die meer mobiliteitopwekken of omdat de ruimte nodig is voor infrastructuur voor de gegroeidestad;

_ verlies aan draagvlak: door terugloop in leden, want dat brengt onder-benutting van accommodaties met zich mee en verlies aan inkomsten.Vooral veldaccommodaties volgen de jonge gezinnen naar de rand van destad;

_ laag economisch rendement: door het beperkte gebruik (maar 200 tot 400 uur per jaar) renderen de accommodaties alleen op goedkope grond.Zodra de grondprijs stijgt wordt de druk op de functie sport groot;

_ overlast: in de vorm van vervoer en verkeersproblemen, licht en geluid;

_ verplaatsbaarheid in bouwtermen: bouwrijp maken van sportgrond is mak-kelijk, terwijl investeren in nieuwe sportvelden relatief goedkoop is. Het ver-schil in grondprijs tussen de oude en nieuwe locatie is vaak al genoeg om dekosten van nieuwbouw op de nieuwe locatie op te brengen.

De verdringing van sportaccommodaties door andere ruimtelijke bestemmingen zalzich in de toekomst het meest voordoen in het westen van het land. Daar zal debeschikbaarheid van sportvoorzieningen achterblijven bij de groei van het aantalinwoners.

Een ontwikkeling die in dit verband ook genoemd wordt is het ontstaan van leisurecentra. Deze zijn bedreigend voor de beschikbaarheid van ruimte voor sport,maar bieden ook kansen.

Rendabeler gebruik van sportruimte lijkt nodig. Temeer omdat mensen, ondanks deaankondiging van een 24-uurseconomie, overwegend op traditionele tijden blijvensporten. Het sportaanbod blijft mede daarom, en omdat vrijwilligers dan beschikbaarzijn, geconcentreerd in de weekenden en op avonden. Dat zorgt voor piekbelasting opvelden en in zalen.

16

Op mooie dagen is er ook sprake van piekbelasting op sommige routes en plekken inhet buitengebied. Ruimte voor recreatieve sporten is minder vanzelfsprekend dan hetlijkt. Bereikbaarheid, toegankelijkheid en openstelling zijn vaak problematisch. Zeker in de grote steden ben je lang onderweg voor je in het buitengebied bent. Snel-, spoor-, en vaarwegen vormen steeds vaker barrières voor de wandelaars, fietsers en skaters die dicht bij huis op pad willen. Bovendien isoleren ze rustigepaden en wegen in het buitengebied. Voor zogenaamde kleine watersporters zoalskanoërs, roeiers en schaatsers, belemmeren stuwen, dammen en bruggen de routes.Toegankelijkheid van plekken, routes en oevers is afhankelijk van het padenstelsel eninrichting. Bovendien is diepte van een vaarweg voor watersporters zoals zeilers vanbelang. Vaak is de capaciteit van een gebied te klein en zitten diverse sportievelingenmet een verschillende snelheid elkaar in de weg. Ondanks voornemens en maatrege-len voor openstelling hebben grondeigenaren er vaak nog weerstand tegen.Waterschappen, boeren en landeigenaren zijn bang voor extra onderhoudskosten enaansprakelijkheid bij ongevallen onder gebruikers van hun gebied. Dit alles zorgt ervoor dat de geschiktheid voor wandelen en fietsen in de Randstad het laagst is, terwijl de recreatiedruk er het hoogst is (Stichting Landelijk Fietsplatform 2004 enStichting Recreatie 2002 a).

Kortweg kan gezegd worden dat er door toenemende verstedelijking sprake is vandruk in met name het westen. Die druk uit zich op de grondmarkt en op recreatiefgebruik van groen om de stad. Dat heeft effect op verdringing van sport naar destadsrand en groentekorten in en om de stad. Ook dit vergt beter ingerichte ruimte,maar dan vooral in de zin van efficiënt gebruik. Duidelijk is dat de noodzaak groot isvoor het beter bereikbaar, meer toegankelijk en meer beleefbaar maken en open-stellen van het buitengebied.

1.3 Specifieke ruimtelijke knelpunten_

Er speelt in beleidskringen een discussie over opkomst van de paardenhouderij in hetbuitengebied, met name in de nabijheid van stedelijke gebieden. Het betreft particu-lieren, die kleine stukken landbouwgrond aankopen om dit als weiland te gebruikenvoor paarden, die uit recreatief oogpunt worden gehouden of met de bedoeling omcommerciële activiteiten te ontplooien zoals paarden fokken of het oprichten van eenmanege. Daarnaast komt het voor dat bestaande veehouderijbedrijven omschakelentot paardenhouderijbedrijven (fokkerij, pension, training). Deze bedrijven hebbenvaak een behoorlijke omvang, waarbij ook bestaande bedrijfsgebouwen worden aan-gepast en nieuwe gebouwen voor de paardenhouderij worden gerealiseerd (LNV2004).

Het ruimtelijk beleid loopt achter bij deze ontwikkeling. Wat in het ene gebied welmag, mag elders niet. Wat de één kwaliteitsverbetering van het landelijk gebiednoemt, omdat verpaupering wordt voorkomen, ziet de ander als verrommeling van hetlandschap, vanwege inrichting met wit omheinde buitenbakken en verlichting. Veelprovincies bezinnen zich op het ruimtelijk beleid voor de paardenhouderij(Expertisecentrum LNV, 2004). Vooruitlopend belooft het Rijk een handreiking paar-denhouderij. Dit ter bevordering van de nieuwe economische activiteiten en terbescherming van aanwezige natuur en landschappelijke waarden in het landelijkgebied (LNV 2004).

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 17

Een punt van zorg is verder ongelijke spreiding van voorzieningen van sommige sporten over land. Voor bijvoorbeeld motorsport en luchtsport wordt dat steeds problematischer. Om verschillende redenen.

Motorsport wordt vanwege geluidshinder steeds minder toegestaan in het buiten-gebied, terwijl het aantal motorsporters groeit. Nieuwe crossterreinen of racebanenkomen moeilijk in een bestemmingsplan. Dat geldt ook voor de schietsport.Luchtsport heeft naast belemmeringen door geluidhinder te kampen met tekort aan accommodaties omdat Defensie steeds meer vliegbases sluit, waar luchtsportver-enigingen medegebruik van maken (bron: diverse interviews, startgesprek metNOC*NSF en Kon. Ned. Motorsportvereniging).

Voor watersport speelt het knelpunt dat alle grote wateren onder de door de overheid beoogde Ecologische Hoofdstructuur vallen of behoren tot een beschermdgebied volgens onder meer de Europese Vogel- of Habitatrichtlijn. Bedrijven kunnener op zich blijven door exclavering, oftewel uitsluiting uit gebieden waarvoor restrictieve regelgeving geldt. Maar er gelden wel beperkingen bij aanleg en uitbrei-ding van jachthavens en aanlegplaatsen. Voor ondernemers worden er tevens grotedrempels opgeworpen om te investeren omdat ze eerst moeten aantonen, met bijvoorbeeld vogeleffect rapportages, dat het geen verstoring zal opleveren. Terwijl uitbreiding vaak wenselijk is vanwege groei van de vloot en de steeds langereboten. Dat vergt meer en ruimere ligplaatsen. Daar zijn nu in bijvoorbeeld hetIJsselmeergebied al wachtlijsten voor (Stichting Recreatie 2002 b en c).

Niet alleen sportaanbieders (verenigingen, clubs en andere organisaties) hebben ove-rigens te maken met natuurbescherming, ook individuele sporters. Zij zijn zich er vaakvan bewust voorzichtig met natuur om te moeten gaan. Veel takken van sport hebbengedragscodes opgesteld. Dat geldt bijvoorbeeld voor off road motorrijders, mountain-bikers en zelfs voor wandelaars. Daarnaast hanteren verschillende takken van sportveiligheidsregels zoals voor ruiters in het verkeer of kitesurfers op het water (ziediverse internetsites).

1.4 Ruimtelijke kansen voor sport_

1.4.1 Meervoudig gebruik van sportruimte_

In het tijdperk van functiemenging en ruimtedruk is meewerken aan meervoudig ruim-tegebruik door sport een must. Daartoe riepen onderzoekers, politici en beleids-makers allen eenstemmig op tijdens het nationale debat over ruimte voor sport op 6 april 2000 (LC 2000).

Meervoudig gebruik houdt in; het vervullen van meer ruimtelijke functies, in eenbepaalde geografische ruimte, in een bepaalde tijd. Door functies te mengen wordt debeschikbare ruimte optimaal benut. Er bestaan verschillende varianten van het men-gen van functies. Het gaat om mengen van gebruik, ruimte en tijd (Stichting Recreatie2001). Meervoudig gebruik speelt zich af op twee niveaus:

18

1 Op gebiedsniveau is het de kunst om met sport onderdeel uit te maken vaneen totaal plan. Daarbij kan gezocht worden naar manieren om oppervlaktevoor sport te delen met andere functies door te clusteren, stapelen of men-gen. Het is ook denkbaar dat sport net als andere collectieve voorzieningen zoals groenvoorzieningen, die op zichzelf niet ren-dabel zijn, op een bepaalde manier te financieren uit de opbrengst van detotale ontwikkeling van een gebied. Op kleine schaal gebeurt dit bijvoorbeeld al heel specifiek in zogenaamde woon-golf-accommodaties,waar opbrengt van kavels en huizenverkoop de aanleg van de baan financiert. Mogelijke andere constructies zijn fondsvorming of exploitatieregelingen van bestemmingsplannen.

2 Daarnaast kan in situaties waar gewoekerd wordt met de ruimte, op verenigingsniveau gekeken worden naar mogelijkheden om voorzieningen tedelen met andere sportclubs, andere maatschappelijke instellingen ofbedrijven. Andersom is ook aan de orde dat sportverenigingen fuseren ofopgeheven worden wegens dalend ledental. De vrijgekomen velden worden vaak gebruikt voor woningbouw, maar dan is de groene bestemming voorgoed verdwenen. Multifunctioneel gebruik kan voorkomen dat dit gebeurt.

De gemeente Amsterdam ontwikkelde een brede aanpak voor optimalisering vangrondgebruik van kleinschalige sportparken. Daarmee kan het draagvlak voor behoudvan sportparken worden vergroot (bron: gemeente Amsterdam 2002). Er wordt niet alleen gelet op:

_ dubbel grondgebruik (ruimte winnen, optimaliseren bespeling, benutting inde hele week, verbreden sportaanbod, meer gebruikers),

_ materiaal (sporttechnische ontwikkelingen rond velden en vloeren) en _ toegankelijkheid,

maar ook op:

_ kwaliteit (uitstraling, groene inpassing, betere sportfaciliteiten) en _ beheer (aanpak kaderproblemen, nieuwe organisatievormen).

Tijdens een workshop in het kader van dit onderzoek over meervoudig gebruik,op 28 september 2004 keken (ervaring)deskundigen naar mogelijkheden van meer-voudig gebruik in de sportwereld. Aan deze workshop namen vertegenwoordigersdeel van: NOC*NSF, de hockey- en voetbalbond, de golffederatie, MarktplanAdviesgroep, de gemeenten Eindhoven en Utrecht en voetbalvereniging AFCAmsterdam (zie ‘Bronnen’ voor de namen van de deelnemers). De daar genoemdesuccesfactoren zijn:

_ Goed, veelvuldig en zichtbaar gebruik van sportruimte overtuigt gemeen-teambtenaren en besturen. Ze kennen de maatschappelijke baten van sporten spel wel, maar het moet ook zichtbaar zijn.

_ Het ruimtelijke schaalniveau is bepalend voor wie de partijen van onderhan-

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 19

deling zijn. Maak onderscheid tussen intergemeentelijk onderhandelen,onderhandelen vanuit gemeente met private partijen op gebiedsniveau enonderhandelen met sportclubs op vereniging/bedrijfsniveau.

_ Geef eerst aan wat je nodig hebt aan ‘nettto’ ruimte voor sport, en bekijkvervolgens de mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik.

_ Kijk niet naar knelpunten, maar naar mogelijkheden. _ Stimuleer verenigingen een cultuuromslag te maken en daarbij meer te

expliciteren hoeveel gebruik ze maken van de gehuurde velden, om ruimte (via tijd) te bieden voor andere gebruikers. Ook flexibeler planning intraining- en wedstrijdtijd is belangrijk.

_ Knabbel niet teveel aan sporttechnische eisen, dat stuit op weerstand.Prestatiegerichte sporters die meedoen aan competities willen een echtwedstrijdveld, ongeacht de klasse waarin ze spelen.

_ Onderwijseisen zijn bepalend voor bouw van gymzalen en sporthallen. _ Zoek de winst in het delen van ruimte vooral in de ruimte voor parkeren, ver-

plaatsen en catering._ Bepaal oplossingen voor verschillende gebruikersgroepen in samenspraak

tussen gemeente en verenigingen. Biedt medegebruikers iets serieus aan enricht zo in dat duidelijk is wat wel of niet opengestelde wedstrijdvelden zijn.

_ Verbind verenigingsondersteuning vanuit gemeenten en bonden. Gemeentenlijken de meeste initiatieven op gebiedsniveau te nemen, en kijken integraal naar mogelijkheden voor combinaties voor sport, educatie, cultuur en groen; betrek daar vroegtijdig de bonden bij.

_ Besef dat een sportaanleiding dicht bij huis belangrijk is, het maakt nietzoveel uit welke. Voorzieningen scheppen mede de vraag.

_ Werk niet met een soort streefpercentage voor meervoudig gebruik vanruimte, maar laat voorbeelden van succesvol meervoudig gebruik zien.

1.4.2 Medegebruik van de openbare ruimte_

Andere (ervarings)deskundigen noemden tijdens een eerdere workshop, op 21 sep-tember 2004, belangrijke succesfactoren voor sportief medegebruik van niet specifiekvoor sport bestemde ruimte, oftewelde openbare ruimte (ook wel aangeduid als: ‘hetvrije veld’). Dit waren vertegenwoordigers van NOC*NSF, het Watersportverbond, degemeenten Almere, Amsterdam en Rotterdam, de provincie Zuid-Holland, researchinstituut Alterra, Staatsbosbeheer en de Stichting Probos (zie ‘Bronnen’ voorde namen van de deelnemers). Zij noemden de volgende aandachtspunten:

_ Denk in kansen en mogelijkheden, niet in eisen of normen._ Ga uit van de bestaande omgeving en bekijk daar de mogelijkheden._ De omgeving schept de vraag. _ Zelfregulering van omgevingsdruk door sporters is best groot, zodra het

ergens te druk is blijven er vanzelf weer een aantal weg._ Sommige sporters zóeken juist drukte._ Varieer diverse omgevingen zodat ze als substituut kunnen gaan werken

(mensen hebben immers zeer uiteenlopende voorkeuren die per individumaar ook per moment verschillen).

_ Biedt met zonering en inrichting sporters iets serieus aan, anders laten ze

20

zich toch niet weerhouden ergens te komen. _ Gedragscodes komen vanuit sporters zelf, zodra de opengestelde ruimte

schaars is of de gebruiksomstandigheden gevaarlijk._ Speel in op organisatorisch onvermogen op lokaal niveau vanuit sporters._ Bestuurlijk draagvlak verwerven is uiteindelijk de grootste uitdaging.

Is sportief gebruik in de openbare ruimte te meten? Dat was de hamvraag in de workshop. Via stellingen werd expliciet gepeild of een getalsmatige benadering metnormen bruikbaar is voor sporten in de openbare ruimte. De uitkomst is dat:

_ in de onderhandelingsfase - tussen diensten onderling - getallen belangrijk zijn;

_ in de realisatiefase van een transformatie of uitbreiding van een wijk, getal-len alleen fungeren als check. Dit naast gedrags- en behoeftegegevens,demografische-, en plangegevens uit andere sectoren in die wijk.

Bij sporten in de openbare ruimte zijn gedrags- en behoeftegegevens van sporters c.qrecreanten bepalend voor ruimtelijke eisen. Vragen als: hoeveel tijd trekken wande-laars en fietsers uit voor een ommetjes dicht bij huis? Welke afstand leggen ze af?Waar zijn ze bij voorkeur? Terwijl bij buiten- en binnensporten spelregels leiden totharde, sporttechnische ruimtelijke eisen.

Nuancerende opmerkingen over normen zijn dat afstanden voor routegebonden spor-ters wel zijn aan te geven, maar niet altijd praktisch bruikbaar zijn. Er moet - naasteen getal voor vierkante meters - besef zijn van verhoudingen tussen lengte, breedteen - bij water - diepte van routes en plekken. Met andere woorden, het gaat vooral omde ruimtelijke structuur. Bovendien zijn andere thema’s eerder aan de orde: openstellingen afstemming van gebruik door sporters met verschillende snelheden en actieradius.

In de lokale praktijk voert een gebiedsbenadering daarom de boventoon. Daarbij wordtgekeken naar mogelijkheden van de beschikbare omgeving. Hoe kunnen die dooropenstelling, inrichting, aanpassingen, gedragscodes en zonering worden vergroot?

Ontwikkelingen op het platteland bieden ook kansen. Bijvoorbeeld op plekken waarlandbouwgrond vrij komt of waar mogelijkheden voor waterberging zijn. In natuur-gebieden kunnen in het landschap ingepaste routes bijdragen aan draagvlak voornatuur, en kanalisering van recreantenstromen naar zones waar de natuur minderkwetsbaar is (Van der Poel 2001, p 95, 96).

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 21

1.5 Bestaande ‘ruimteclaims’, rekenmethodes en normen_

1.5.1 Sport in de vijfde Nota RO_

Eerder berekende Van der Poel de ruimtebehoefte voor sport ten behoeve van de vijfde nota Ruimtelijke Ordening. Daarbij kwam hij op 10.000 ha door een verwachtegroei van benodigde sportruimte van 30.000 ha in 1993 tot 40.000 ha in 2020.Deze berekening ging uit van totaalcijfers en relateerde een CBS-prognose van hettotaal aantal sporters aan het toekomstig aantal vierkante meters per sporter.Dat laatste werd berekend via een jaarlijks groeivoet (Van der Poel 2001, p 55). Ook werd de verhouding van het totaalgrondgebruik van wonen en sporten metelkaar in verband gebracht. Zo kwam Van der Poel tot een norm van 1 ha sportterreinop 10 ha woongebied. Deze norm werd nog eens empirisch gestaafd met een andererekensom: uitgaan van een beschikbaar totaalcijfer aan sportdeelnemers en dat confronteren met woningbouwopgaven (met een gemiddelde woningbezetting van2,4) (Van der Poel 2001, p 117).

1.5.2 Speelnorm voor speelruimtewet_

Voor een goed speelruimtebeleid adviseren NUSO, de landelijke organisatie voorspeeltuinwerk en jeugdrecreatie, en het nationaal Jeugdfonds, Jantje Beton aangemeenten om een norm te hanteren. Ze berekenden dat 300 m2 buitenspeelruimtenodig is per hectare. Dat is 3% van de totale oppervlakte van een woongebied. Om tot deze norm te komen is gebruikgemaakt van afmetingen van verschillendespeelvoorzieningen met een bereik op blok-, buurt- en wijkniveau. Zo is bijvoorbeeldvoor een grasveldje op blokniveau (10 x 10m =) 100 m2 nodig. Na doorrekening vandeze afmetingen naar oppervlakte per hectare kwam men uit op 300 m2 (LC, 2003).

Van der Poel rekende met een gemiddelde omvang van een speelplek van 400 m2 enberekende - door de norm van 3% af te zetten tegen het werkelijke ruimtebeslag aanspeelterreinen in 1993 - een tekort van ongeveer 1400 ha in 1993. In een prognosevoor 2020 komt hij via de toen verwachte woningbouwopgave en woningdichtheid totde uitspraak dat er dan nog eens 600 ha voor extra speelplekken nodig zullen zijn. Intotaal is dat een claim van 2000 ha voor spelen. (Van der Poel 2001, p 74-77)

Frappant signaal bij de norm voor buitenspeelruimte is dat deze een tegengesteldeffect kan hebben bij intensieve bebouwing. In een forumbijdrage over speelruimte inhet vakblad Vrije Tijdsstudies, wijst een ambtenaar van de Dienst Sport en Recreatiein Rotterdam erop dat de onderhandelingsposities van de deelgemeenten juist kun-nen verslechteren door de norm! Hoe meer mensen boven elkaar op dezelfde m2wonen, hoe minder daaraan gerelateerde ruimte overblijft per persoon. Veel wijkenvoldoen weliswaar ruim aan de norm, maar hebben in de praktijk tekorten. De normheeft ook geen relatie tot het aantal jeugdige inwoners en zegt niets over de liggingvan de speelruimte. Kwantitatieve normen moeten dus altijd gecombineerd wordenmet kwalitatieve uitspraken.

22

1.5.3 Recreatief groen taakstellingen van LNV en VROM_

Van der Poel refereerde in zijn verkenning naar een intern bij LNV in 2000 geformu-leerde berekening van benodigde ruimte voor recreatie. Die ‘claim’ was gebaseerd opeen studie naar vraag en aanbod van de voorloper van researchinstituut Alterra (het Staring Centrum) en een prognose tot 2030 van de toenmaligeRijksplanologische

Dienst. Van der Poel voegde aan de LNV-doelen voor groen om de stad uit de lossepols nog 10.000 ha toe voor groen in de stad, in de vorm van volkstuinen, plant-soenen en parken. Dit in de veronderstelling dat voor deze recreatieruimte de behoef-te even snel stijgt als voor sport (van der Poel 2001, p 73 en 77)2.

In de LNV-berekening wordt onderscheid gemaakt tussen functieverandering en kwaliteitsimpuls. Bij functieverandering gaat het om verwerving van extra grond. In dit geval in cirkels van 10 km om de grote steden voor uitloop van recreanten, enelders voor uitbreiding door recreatieondernemers. Terwijl bij een kwaliteitsimpulsgesproken wordt over ‘opknappen’ van andere ruimtelijke functies voor recreatiefmedegebruik. Dat gebeurt door openstelling en inrichting.

De berekeningen van LNV kwamen in hele andere bewoordingen en eenheden in hetopenbaar via het tweede Structuurschema Groene Ruimte deel 1 (SGRII deel 1). In datSGR werd een strikt onderscheid gemaakt tussen Groen in de stad en Groen om destad, samenhangend met diverse financieringstromen. De doelstellingen zouden, omhet aantal rijksnota’s te beperken, worden opgenomen in de overkoepelende NotaRuimte; de opvolger van de vijfde nota Ruimtelijke Ordening. Daarnaast verscheen inhetzelfde jaar vanuit LNV een Agenda Vitaal Platteland (AVP). De uitvoeringsagendavan de Nota Ruimte en samenhangend het meerjarenprogramma van het AVP bevat-

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 23

2Samenvattend noemt Van der Poel in zijn verkenning de volgende claims:

Functie Specificatie van de ligging Extra benodigde ha. in 2020 Aard van de claim

Sport Binnenstedelijk functieveranderingOm de stad functieveranderingVakantiegebieden functieverandering

Recreatie Recreatiegebieden functieveranderingRecreatief medegebruikom de stad kwaliteitsimpulsRecreatie bedrijven functieveranderingRobuuste groene verbindingen en groene dooradering kwaliteitsimpulsBinnenstedelijke recreatie inparken, volkstuinen, etc. functieverandering

Spelen Blok, buurt en wijkniveau functieveranderingTotaal

Van der Poel 2001, p 78

7.0002.0001.000

10.000

90.0007.500 -15.000

30.000

10.0002.000

ca. 150.000

ten de recente ruimtelijke taakstellingen vanuit de rijksoverheid voor groene recreatie.

De ANWB legde tussentijds - vooruitlopend op de taakstelling in de Vijfde NotaRuimtelijke Ordening en de natuurnota van LNV – een ‘claim’ op veel meer ha voorgroen nabij de steden. De ANWB liet ter onderbouwing hiervan eerst onderzoekenwat de groentekorten waren rond de dertig grote steden (G30). ResearchinstituutAlterra berekende de tekortsituaties voor 1995 en 2030 in de 10-km cirkel rondom deG30 (met een totaal-oppervlakte van 1,4 miljoen ha). Berekend werd dat om de grotesteden 23.000 – 26.000 nieuw bos nodig is voor wandelen en fietsen en 125.000 ha te‘upgraden’ agrarisch landschap. In 2030 zal dat nog meer zijn wegens een groei vanhet tekort voor wandelen en fietsen met 8,5 % en voor zwemmen met 43%, en voor intensieve landgebonden recreatie met 83% (De Vries en Bulens, 2001).

De ANWB concludeerde, mede op basis van een ander nationaal tekortenonderzoek,dat agrarisch gebied om de stad van functie moet veranderen. In een zone van:

_ 0 – 2,5 km moet 30.000 ha verworven en ingericht worden als park en bos;

_ 0 – 10 km moet 30.000 ha verworven en ingericht worden met kleine landschapselementen en recreatiepaden. Daarmee knap je 300.000 ha op,volgens de vuistregel 1 op 10.

In totaal werd uiteindelijk dus 60.000 ha functieverandering bepleit ten behoeve van330.000 ha recreatief uitloopgebied om de steden. (ANWB, 2001)

Het Rijk erkent de gesignaleerde tekorten aan groen:

‘Er is de afgelopen decennia veel groen uit de stad verdwenen. Sportvelden en volks-tuincomplexen zijn naar de randen van de stad verplaatst, nieuwe wijken hebben door de hoge grondprijzen een hoge woningdichtheid en weinig groen. Ook rondom de steden bestaat een enorm tekort aan groen. Het nog aanwezige groenvoldoet vaak niet meer aan de wensen van de gebruikers.’ Het Rijk wil deze ontwikke-lingen tegengaan, want “groen in en om de stad is van belang voor leefbaarheid en recreatie” (LNV, 2004).

De volgende beleidsopgaven zijn in de nota Ruimte en de Agenda Vitaal Plattelanddoor LNV en VROM samen gesteld, ter opheffing van bestaande en voorkoming vannieuwe groentekorten:

_ Realisatie in 2013 van ca. 19.364 ha grootschalig groen waarvan 6.593 inbufferzones. (Dit is een afronding van een bestaand programma, waarbijdeels verworven wordt en deels ingericht) Daarbij is van belang dat dezegebieden intensief zijn te gebruiken, goed bereikbaar zijn, met name viavoetpaden en fietspaden, en gratis toegankelijk zijn. Opgemerkt wordt ver-der nog dat het gaat om dagrecreatiegebieden die een gemiddelde opvang-capaciteit hebben van ten minste 20 personen per dag per ha.

_ Realisatie van 492 ha regionaal groen, gekoppeld aan grote woningbouwlo-caties, in 2010. Daarbij is ook weer van belang dat deze gebieden goedbereikbaar en gratis toegankelijk zijn.

24

_ Realiseren, bekendheid geven aan en instandhouden van landelijke routenetwerken in 2010-2012 voor: wandelen (ca. 4.500 km), fietsen (ca. 3.560 km) en varen (ca. 4.400 km). NB Het Basisrecreatietoervaartnet (BRTN) heeft een zogenaamde PKB-statusen wordt door provincies en gemeenten vastgelegd in streek- en bestem-mingsplannen (VROM, 2004, p 141).

Tenslotte wordt opgetekend dat openstelling uitgangspunt is in natuurgebieden en dat het Rijk via landinrichting werkt aan recreatieve inrichting in de NationaleLandschappen.

Alleen doelen voor het groen om de (Rand)stad zijn vermeld. Voor beleid voor groenin de stad wordt verwezen naar het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing.Wel is vermeld dat groen wordt opgenomen in de grondexploitatie van nieuwe stede-lijke uitleglocaties, zodat financiële verevening mogelijk is voor inrichting van hetgroene en blauwe gebied (LNV, 2004, p 47). In de Nota Ruimte staat verder dat hetRijk erop rekent dat gemeenten bij de opzet van nieuwe uitleglocaties het richtgetalvan 75 m2 meter per woning hanteren. Dit getal is eerder gecommuniceerd vanuit hetRijk naar gemeenten in het zogenoemde Balansboek Rood Groen (VROM 2004, p91).Uit een eerste globale verkenning naar waarde en gebruik van dat boek en het richt-getal blijkt dat afwijking van de norm bestuurders even kan prikkelen, maar ook datvoor uitvoerders het richtgetal niet steeds praktisch bruikbaar is. Dit onderstreept deuitkomsten uit de eerder genoemde workshop over de openbare ruimte (StichtingRecreatie, 2005).

Voorzien wordt dat groentekorten met deze doelen niet helemaal worden opgeheven.Daarom kijkt het Rijk of vergroting van recreatiemogelijkheden in bufferzones moge-lijk is. Voor die bufferzones moeten provincies de grenzen aangeven, zorgen voor eenplanologische bescherming en plannen maken voor transformatie tot recreatiefgebied (LNV 2004, p 9–11). Verder benadert het Rijk de provincies in de veronderstellingdat ze 40% van de inrichting van het groen om de stad financieren (LNV 2004, p 21).

1.5.4 Recente specifieke ruimteclaims_

Recent zijn al inductieve methodes ontwikkeld om de ruimtebehoefte te bepalen voor een specifieke tak van sport en voor specifieke gemeenten. Ze zijn vergelijkbaarmet onderhavig onderzoek. Ook hierbij wordt uitgegaan van formules waarin ener-zijds sporttechnische eisen en omstandigheden een plaats hebben en anderzijds verwachte aantallen deelnemers. En ook hierbij wordt gebruik gemaakt van een mixvan methodes, omdat nu eenmaal per tak van sport de omstandigheden verschillen.Verschillen in sporttechnische eisen vragen om verschillen in benadering.

‘PROOST’, de applicatie van de KNHB

De hockeybond ziet onder haar verenigingen een tekort aan thuisvelden voor bespeling op de zaterdagen. De verwachting is dat dit probleem alleen maar groterwordt de komende jaren door een grote aanwas van vooral jongste jeugd. Deze F-jes

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 25

spelen aanvankelijk met 48 kinderen gedurende drie kwartier op een veld, maar gaanzodra ze de C/D-leeftijd bereiken in elftallen spelen. Kunstgras biedt wel soelaas,erkent de bond, maar de investering daarin is duur.De bond ontwikkelde daarom in 2003 een rekenapplicatie om het probleem rondveldbelasting inzichtelijk te maken. Deze applicatie geeft een prognose van de benodigde oppervlakte sportterreinen. Afgekort noemt men de applicatie PROOST. Er wordt gerekend met bij de hockeybond beschikbare en bij haar verenigingengevraagde gegevens over aantallen leden per speelniveau nu en in de toekomst, aantallen teams van diverse categorieën (jongens/meisjes, trim- en G-Hockey) en hunspeeldagen (zaterdag of zondag), en aantallen velden van verschillende type met debijbehorende bespelingcapaciteit. Hierbij wordt uitgegaan van de richtlijnen van deKNHB, onder meer dat tot 60% van de teams thuis speelt. De uitkomst is dat ruim40% van de hockeyverenigingen de komende 5 tot 10 jaar te maken krijgt met eengroot tekort op zaterdagen. Op zondag is het probleem minder groot.

Berekeningen voor gemeenten door het WJH Mulier Instituut

Om inzicht te krijgen in vraag en aanbod van sportvoorzieningen gaven de gemeentenAmsterdam, Tilburg en Den Haag achtereenvolgens opdracht aan het WJH MulierInstituut om de ruimtebehoefte voor sport te berekenen. Voor de daar relevantetakken van sport schatte dit bureau de toekomstige ruimtebehoefte in en formuleer-den de onderzoekers op basis daarvan de lokale ruimtebehoefte. Daarbij is voor de berekening van het toekomstig benodigde ruimtebeslag gebruik gemaakt van diversemethoden (de vierkante meter methode, draagvlakmethode, gebruiksduurmethodeen planningsnormmethode), die recht doen aan verschil in omstandigheden enbeschikbaarheid van gegevens van aanwezige takken van sport. Het gaat ook in dezeberekeningen om omstandigheden van sporttechnische aard zoals benodigd aantalspeelvelden, omvang teams, capaciteit speelvelden, variabele speeldagen, etc. Al deze methoden werken naar vierkante meters toe, zodat de deeluitkomsten uiteindelijk bij elkaar kunnen worden opgeteld. Voor berekening van aantallen spor-ters zijn soms enquêtes gehouden en is gebruik gemaakt van bevolkingsprognoses. De uitkomst van de formule ruimtebehoefte per sporter x verwachte aantal sporters isafgezet tegen het huidige aantal voorzieningen in desbetreffende gemeenten.

De aanpak in het onderhavige onderzoek in opdracht van NOC*NSF is vergelijkbaarmet de hierboven beschreven specifieke applicatie en lokale onderzoeken. Het biedter nog een flinke aanvulling op. Er is nu een groot aantal takken van sport betrokkenin de berekening en er is gewerkt met gegevens over sportdeelnemers en reeel te ver-wachten ledengroei van de bonden. Daarmee worden alle gemeenten voorzien vaneen set kengetallen over benodigde ruimte per sporter en kan ook nationaal eenrepresentatieve berekening van de ruimtebehoefte voor sportbeoefening en sport-accommodaties geformuleerd worden. Bovendien vormen de GIS-toepassingen, waar-onder één voor wandelen en fietsen in de openbare buitenruimte, waardevolleaanvullingen. Niet alleen inzicht in het aantal vierkante meters is immers van belang,ook de locatie doet er toe.

26

De komende drie hoofdstukken gaan in op de ruimte voor sportaccommodaties. Voorhet berekenen van benodigde ruimte voor accommodaties voor de diverse takken vansport is het handig een driedeling te maken in sporten die een vergelijkbaar ruimte-beslag hebben en die te maken hebben met vergelijkbare omstandigheden. In dithoofdstuk wordt de eerste van de drie categorieën behandeld, de veldsporten. Deze sporten vinden plaats in de openlucht en binnen de bebouwde kom (of in iedergeval in en om bestaande bebouwing). Deze sporten kennen hoge deelnamepercenta-ges en zijn sterk lokaal georiënteerd – met relatief korte reisafstanden. Het gaat hier-bij om de volgende sporten: voetbal, hockey, tennis, atletiek, rugby, korfbal, handbal,pétanque en base- en softball. Omdat het grootste deel van de genoemde sporten opvelden plaatsvindt worden ze hier onder de noemer veldsporten geplaatst.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 27

2 Veld sporten_

2.1 Sportdeelname_

In tabel 2.1 is terug te zien dat er in de periode tot 2020 een groei van 8% aan veld-sporters te verwachten is. Dit zullen vooral georganiseerde sporters zijn. Vooral in desporten hockey, atletiek en pétanque valt veel groei te verwachten. Ook het aantaltennissers zal in de periode tot 2020 sterk toenemen. De groei van het aantal ledenvan de KNVB – voetbal – gaat waarschijnlijk ten koste van het aantal ongeorganiseer-de voetballers.

Tabel 2.1 Verwachte ontwikkeling in sportdeelname van veldsporten_

Bron: NOC*NSF, SCP

2.2 Ruimtegebruik_

Om de vertaling van deelnamecijfers naar ruimtegebruik te maken zijn kengetallenvan het ruimtegebruik per sporter nodig. Die waren niet voorhanden en zijn bepaaldaan de hand van planningsnormen, richtlijnen en bestaande accommodaties. In tabel2.2 staan de kengetallen voor de veldsporten. De getallen zijn uitgedrukt in nettosportruimte. In hoofdstuk 9 staat een verantwoording van de rekenmethoden. Voor deberekening van het ruimtegebruik van de veldsporten is in principe gebruik gemaaktvan bestaande planningsnormen. Alleen voor atletiek, pétanque en rugby zijn geenplanningsnormen voorhanden. Hier is het ruimtegebruik berekend via bestaandeaccommodaties (atletiek) en een richtlijn (pétanque en rugby).

28

Voetbal 1.061 336 1.130 270 0%Hockey 172 - 260 - 51%Tennis 710 554 810 640 15%Atletiek 98 20 145 20 40%Rugby 5 - 7 - 31%Korfbal 97 80 120 60 2%Handbal 57 76 70 25 -28%Pétanque 18 - 30 - 69%Base- en softball 24 64 25 45 -21%Totaal 2.242 1.130 2.597 1.060 8%

Veldsporten Huidig aantal Huidig aantal Toekomstig Toekomstig Toenamegeorganiseerde ongeorganiseerde aantal aantal aantalsporters (x1000) sporters (x1000) georganiseerde ongeorga- sporters

sporters – 2020 niseerde(x1000) sporters

– 2020 (x1000)

Tabel 2.2 Kengetallen ruimtegebruik per sporter van veldsporten_

Voetbal 62 20Hockey 28 -Tennis 8 2Atletiek 19 12Rugby 237 -Korfbal 33 5Handbal 19 2Pétanque 11 -Base- en softball 343 77

1. In de tabel ontbreken voor bepaalde sporten de getallen (-). Voor deze sporten was het niet mogelijk om het ruimtegebruik per

sporter te berekenen.

Tussen de sporten zijn grote verschillen te zien. Zo hebben veldsporten gemiddeldongeveer 20-30 m2/sporter nodig (handbal, hockey, korfbal). Tennis is de sport methet laagste ruimtegebruik per sporter. Rugby en base- en softball kennen het hoogsteruimtegebruik per sporter. Dit zijn relatief kleine sporten (weinig beoefenaars) waarbijhet speelveld erg groot is. Het ruimtegebruik van ongeorganiseerde sporters is bij develdsporten een stuk lager (parken, plantsoenen, trapveldjes, e.d.).

Tabel 2.3 Ruimtebehoefte veldsporten_

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 29

Veldsporten Ruimtegebruik Ruimtegebruikgeorganiseerde ongeorganiseerdesporter (m2/ sporter) sporter1 (m2/ sporter)

Veldsporten Huidig ruimte- Huidige Huidige Huidige Toekom Benodigde gebruik (ha) ruimte ruimte ruimte stige extra

behoefte behoefte behoefte ruimte ruimteongeorg. georg. sporters behoefte tot 2020sporters (ha) sporters (ha) – totaal (ha) totaal (ha)

-2020 (ha)

Voetbal 7.042 675 6.127 6.802 5.865 -1.177Hockey 456 - 482 482 727 271Tennis 688 94 559 653 745 57Atletiek 154 13 141 154 154 0Rugby 127 - 169 169 166 39Korfbal 304 36 311 347 412 108Handbal 69 12 104 116 133 64Pétanque 25 - 20 20 34 9Base- en softbal1 1.134 376 758 1.134 1.121 -13Totaal 9.998 1.206 8.672 9.878 9.358 -640

1.Voor base- en softbal is niet bekend hoeveel velden er op dit moment zijn. Via de planningsnorm is de ruimtebehoefte berekend. Deze ruimtebehoefte is – bij

gebrek aan cijfers over het huidige aantal velden – in de kolom huidig ruimtegebruik ingevuld. Zie ook paragraaf 2.3.

Voor de veldsporten geldt dat er geen sterke groei in ruimtegebruik te verwachtenvalt. Er komt eerder ruimte vrij (zie tabel 2.3). Dit heeft vooral te maken met de ont-wikkelingen op het gebied van kunstgrasvelden die sinds kort ook voor voetbal enkorfbal zijn in te zetten. Bij realisatie van die kunstgrasvelden zou er voor voetbalongeveer 1.000 ha aan ruimte vrijkomen. Het ruimtegebruik komt dan op 54 m2/spor-ter uit. Andere veldsporten kunnen deze vrijkomende ruimte benutten. Vooral hockeyheeft tot 2020 veel extra ruimte nodig (465 velden). Kleinere sporten als rugby enbase- en softball geven aan op dit moment al te weinig ruimte te hebben.

2.3 Toelichting per tak van sport_

_ Voetbal heeft verreweg de meeste leden en het ruimtegebruik per sporter isrelatief hoog. Voetbal speelt daarmee een belangrijke rol in de berekening.Het ledental zal in de periode tot 2020 iets toe nemen. Het ruimtegebruikneemt echter niet toe. Dat wordt veroorzaakt door de ontwikkelingen bij hetrealiseren van kunstgrasvelden. Die kunnen inmiddels ook ingezet wordenvoor het spelen van wedstrijden. Daardoor is het mogelijk om op het hetzelf-de veld te trainen en wedstrijden te spelen. Afhankelijk van het aantal gere-aliseerde kunstgrasvelden kan het ruimtegebruik van voetbal teruggebrachtworden. Kunstgrasvelden zijn echter duur in aanleg en moeten na verloopvan tijd ook vervangen worden. Daardoor is enige terughoudendheid in hetaantal te realiseren kunstgrasvelden gewenst. De KNVB verwacht dat er inde periode tot 2020 ongeveer 1.200 kunstgrasvelden gerealiseerd gaan wor-den. De uitkomst van de berekening via de m2-methode is iets hoger dandie volgens de planningsnorm. Dit is een indicatie dat er voor voetbal - lan-delijk gezien – sprake is van overcapaciteit.

_ Hockey kent de laatste jaren een sterke groei in ledental. De verwachting isdat die groei zich door zal zetten in de periode tot 2020. Daardoor zal hoc-key tot 2020 voor ongeveer 270 ha aan extra sportruimte nodig hebben.Voor het beoefenen van hockey zijn kunstgrasvelden aantrekkelijk. Hockeywordt nu al voor het grootste deel op kunstgrasvelden gespeeld. De ruimte-behoefte is dan ook al in kunstgrasvelden uitgedrukt.

_ Tennis zal de komende jaren in ledental verder toenemen. Afgezet tegen deplanningsnorm die de KNLTB hanteert zal dit landelijk gezien niet tot eengrote extra ruimtebehoefte leiden. De planningsnorm ligt op dit moment op70 spelers per baan, en 90 spelers per verlichte baan. Het ruimtegebruik persporter komt bij tennis op ruim 8 m2 per sporter en is vergeleken met ande-re sporten erg laag. De KNLTB is op het ogenblik in overleg om de norm naarbeneden toe bij te stellen.

_ Atletiek kent een sterke groei in ledental in de periode tot 2020. Voor deatletiek geldt dat dit niet tot een extra ruimtebehoefte leidt. Met behulp vanplanningsingrepen kunnen de extra sporters op de huidige accommodatiesgefaciliteerd worden. De groei in ledental zal voornamelijk tot stand komendoor een toename in het aantal hardlopers. Deze maken veelal gebruik vanopenbare ruimte/ het vrije veld. Het belang van atletiek ligt de komende jaren

30

dan ook vooral in de aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van de openbareruimte (vooral rond bestaande atletiekaccommodaties).

_ Rugby is een kleine sport – wat betreft ledental – maar kent wel een hoogruimtegebruik per sporter. Veel verenigingen hebben slechts 1 veld tot hunbeschikking en komen daarmee in de problemen met de planning van trai-ningen en wedstrijden. Vandaar dat er voor de rugby een extra ruimtebe-hoefte van 39 ha is berekend.

_ Korfbal zet in op een sterke ledengroei in de komende periode. Daarvoor isextra ruimte nodig. Ook voor korfbal geldt – net als voor voetbal - dat derealisatie van kunstgras de ruimtebehoefte kan beperken. Dat is nog niet inde berekening verwerkt, maar kan in toekomstige berekeningen vrij eenvou-dig alsnog worden meegenomen.

_ Handbal vindt deels in de sporthallen en deels op buitenvelden plaats. Ditzijn voornamelijk bitumen/ asfaltvelden. Het gebruik van dit soort veldenneemt de laatste jaren af, onder andere door een dalend ledental. Toch wijsteen onderzoek van het NHV uit dat het buitenhandbal zeker niet gaat ver-dwijnen. Het omzetten van buitenvelden naar een zandondergrond geeft hetbuiten handballen juist weer een impuls (beachhandbal). De verwachting isdan ook dat het aantal velden met een stijgend ledental licht zal toenemen.

_ Pétanque is een relatief kleine sport die wat betreft ledental de komendejaren sterk zal groeien. Doordat het ruimtegebruik per sporter echter laag is,blijft de extra ruimtebehoefte voor het jaar 2020 met een oppervlakte van 9ha redelijk beperkt.

_ Base- en softbal is qua ledental ook een vrij kleine sport. Voor deze tak vansport geldt eigenlijk hetzelfde als bij de rugby. De planning van trainingen enwedstrijden is voor verenigingen problematisch, waardoor de KNBSB bezigis om de bestaande planningsnorm bij te stellen. Doordat niet bekend ishoeveel velden er op dit moment zijn – en de berekening dus alleen op deplanningsnorm is gehanteerd – komt er geen ruimtebehoefte uit. De ver-wachting is dat het aantal sporters iets af zal nemen (vandaar de 13 ha vrij-komende grond).

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 31

2.4 Meervoudig ruimtegebruik_

Bij de workshop ‘multifunctioneel gebruik van sportaccommodaties’ gaven deskundi-gen aan zuinig te zijn met vrijkomende ruimte. Het is zaak de ruimte te behoudenvoor de functie sport. Dit is mogelijk door het in te zetten voor andere sporten of rui-mere parkeergelegenheid. Uit tabel 2.1 blijkt dat andere veldsporten ruimte nodighebben, maar ook is het mogelijk om ruimte te bieden aan zaalsporten (zoals bijvoor-beeld fitness, klimhallen, squashbanen etc. ). Voor dit advies voerden zij een drietalargumenten op:

_ Sporten onderling combinerenEr gaat van de clustering van verschillende sporten een stimulerende wer-king uit in sportdeelname. Doordat sporters met andere sporten in aanra-king komen, zullen zij geneigd zijn meerdere sporten te proberen. Voor eenindividuele tak van sport lijkt daarmee het risico te bestaan dat de sport-deelname af kan nemen. In totaal zal de sportdeelname echter toenemen, zois de inschatting.

_ Sport en recreatieHet behouden van de ruimte voor de functie sport biedt de mogelijkheid omde sportterreinen/ sportcomplexen ruimer op te zetten. Dit is aantrekkelijkervoor het beoefenen van sporten, maar ook zijn de terreinen daarmee aan-trekkelijker voor recreatief medegebruik. Voor het behoud van sportterrei-nen in dichtbebouwde gebieden is het belangrijk de mogelijkheden voorrecreatief medegebruik uit te breiden.

_ Sporten en andere ruimtelijke functiesHet opgeven van ruimte aan andere functies dan sport (bijvoorbeeld wonen)zal leiden tot meer problemen ten aanzien van overlast. Te denken valt bij-voorbeeld aan geluidsoverlast, lichtoverlast (verlichting van velden met licht-masten) en parkeeroverlast. Het behouden van een ‘buffer’ om bestaandesportterreinen kan overlastproblemen beperken.

De uitkomst van de workshop lag daarmee niet zozeer in het behalen van ruimtewinstdoor meervoudig ruimtegebruik (die winst is er wel – maar dan vooral in het beperkenvan parkeerruimte). Het is dan wel belangrijk om sportcomplexen open te stellen voorpubliek. In veel steden is openbaar groen in de stad schaars en opengestelde sport-parken kunnen daar een bijdrage in leveren. Dit vereist een omslag in het denken,want tot nu toe is de houding vanuit de sport erg behoudend ten aanzien van ditthema. Vooral de veroorzaakte overlast (betreding van de velden) is daar debet aan.Met het realiseren van kunstgrasvelden liggen daar nu echter nieuwe mogelijkheden,omdat deze onbeperkt bespeeld kunnen worden. Belangrijk is om met diverse partij-en heldere afspraken te maken over het gebruik van velden en accommodaties voorwedstrijden, trainingen of recreatief (ongeorganiseerd) gebruik. Meer gebruik van sportcomplexen, door ongeorganiseerde sporters en wandelaars,draagt bij aan behoud en realisatie van sportcomplexen. Goed, veelvuldig en zicht-baar gebruik van sportruimte overtuigt gemeenteambtenaren en besturen. Ze kennende maatschappelijke baten van sport en spel wel, maar het moet ook zichtbaar zijn.

32

2.5 Bruto sportruimte_

Voor de veldsporten die op sportterreinen/ sportcomplexen beoefend worden (zoalsvoetbal, tennis, korfbal etc.) is de ruimtebehoefte in netto sportruimte uitgedrukt. Deruimte voor kleedruimte, parkeergelegenheid, kantine en groen is daarmee niet verre-kend. Deze bruto ruimtebehoefte is berekend op 12.476 ha, ofwel ongeveer 40% vanhet totaaloppervlakte aan ruimtegebruik van de sport (zie paragraaf 8.5 voor de bere-kening). De extra ruimtebehoefte van de veldsporten is minimaal (behoud vanbestaande accommodaties), in de bepaling van de extra ruimtebehoefte is de vertaal-slag naar bruto ruimtebehoefte daarom niet toegepast.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 33

De tweede categorie van accommodatiesporten met vergelijkbare sporttechnischeomstandigheden zijn de accommodatiegebonden buitensporten. Deze worden in dithoofdstuk behandeld. Deze sporten vinden plaats in de openlucht en grotendeels inhet buitengebied. De reisafstand tussen woning en accommodatie is bij deze buiten-sporten vaak hoger en deze sporten zijn meer regionaal georiënteerd. Het gaat hierbijom de volgende sporten: golf, schaatsen, sportschieten, wielrennen, motorrijden enpaardrijden.

34

3 Buiten sporten_

3.1 Sportdeelname_

Voor de buitensporten valt een sterke groei in sportdeelname te verwachten van 18%(zie tabel 3.1). Deze groei wordt vooral veroorzaakt door een toename van het aantal(georganiseerde) golfers. Ook het aantal ruiters, motorcrossers en schaatsers zal toe-nemen.

Tabel 3.1 Verwachte ontwikkeling in sportdeelname van buitensporten

Bron: NOC*NSF, SCP

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 35

Buitensporten Huidig aantal Huidig aantal Toekomstig Toekomstig Toename georg. ongeorg. aantal aantal aantalsporters sporters ongeorg. georg. sporters(x1000) (x1000) sporters sporters – 2020

– 2020 (x1000) (x1000)

Golf 237 - 400 - 69%Schaatsen 171 638 200 663 7%Sportschieten 35 - 39 - 12%Wielrennen 23 - 23 - 1%Motorrijden 30 - 45 - 49%Paardrijden 143 313 200 300 10%Totaal 639 951 907 963 18%

3.2 Ruimtegebruik_

De buitensporten kennen een hoog ruimtegebruik per sporter (zie tabel 3.2). Door degroei in sportdeelname is er in de periode tot 2020 veel extra ruimte voor de buiten-sporten nodig (zie tabel 3.3). Doordat er voor de buitensporten geen (planning)nor-men voorhanden zijn, is gewerkt met richtlijnen en de m2 – methode (huidigruimtegebruik/ aantal beoefenaars). In principe gaat om netto sportruimte. Alleenpaardrijden en golf zijn in bruto sportruimte uitgedrukt.

Tabel 3.2 Kengetallen ruimtegebruik per sporter van buitensporten

1. In de tabel ontbreken voor bepaalde sporten de getallen (-). Voor deze sporten was het niet mogelijk om het ruimtegebruik per

sporter te berekenen.

Tabel 3.3 Ruimtebehoefte buitensporten

1. Voor paardrijden zal ook ruimte voor regionale concoursterreinen gereserveerd worden. Zie daarvoor paragraaf 3.3.

36

Buitensporten - kengetallen Ruimtegebruik georg. Ruimtegebruik ongeorg.sporter (m2/ sporter) sporter1 (m2/ sporter)

Golf 353 -Schaatsen 8 8Sportschieten 81 -Wielrennen 77 -Motorrijden 112 -Paardrijden 98 54

Buitensporten Huidig Huidige Toekomstige Benodigderuimtegebruik ruimtebehoefte ruimtebehoefte extra ruimte(ha) sporters totaal tot 2020 (ha)

– totaal (ha) – 2020 (ha)

Golf 6.271 8.191 14.004 7.733 128 golfterreinenSchaatsen 658 - 658 0 0 natuurijsbanenSportschieten 280 - 314 34 Bijv.1 kleiduifschietbaan

+ 16 buitenschietbanenWielrennen 176 - 326 150 50 wielerparkoersenMotorrijden 290 339 505 215 43 motorcrosscircuitsPaardrijden1 1.160 1.160 1.415 1.255 255 maneges

+ 100 regionaleconcoursterreinen

Totaal 8.808 9.690 17.193 9.385

3.3 Toelichting per tak van sport_

In de laatste kolom van tabel 3.3 staat de ruimtebehoefte van de buitensporten inspecifieke accommodatievormen aangegeven. In deze paragraaf wordt de behoefteaan uitbreiding van deze accommodaties toegelicht.

_ Golf is de sport met het hoogste ruimtegebruik per sporter en kent een ster-ke deelnamegroei. Gevolg is een hoge ruimteclaim voor golf van ruim 7.700ha. De bond heeft een richtlijn opgesteld voor een mogelijk aantal starts opeen golfbaan. Deze richtlijn is op praktijkervaring gebaseerd en via cijfers overhet gemiddeld aantal starts van clubleden en niet-clubleden vertaald naar hetruimtegebruik per sporter. De berekening van het ruimtegebruik per sportervia deze richtlijn heeft ongeveer dezelfde uitkomst als de berekening via dem2 -methode (landelijk gezien zijn de bestaande golfterreinen goed bezet – enextra golfers zullen op nieuwe terreinen gefaciliteerd moeten worden).

Gemiddeld neemt een hole ongeveer 3,4 ha in beslag en een golfterreinheeft bij voorkeur 18 holes. Juist de ruime opzet van een terrein maakt golfaantrekkelijk. Het is daarom niet wenselijk om het ruimtegebruik te beper-ken. Golfbanen worden meer en meer aangelegd als geïntegreerd onderdeelvan landinrichting, transformatiegebieden, ecologische zones met natuur-ontwikkeling, waterberging, recreatiegebieden e.d.

_ Schaatsen vindt voor een deel op natuurijsbanen plaats. Dit zijn banen die in winter onder water worden gezet of die in een vorstperiode worden opge-spoten. De KNSB / NOC*NSF heeft een onderzoek uit laten voeren naar hetaantal natuurijsbanen in Nederland. Natuurijsbanen staan door het uitblij-ven van natuurijs van de laatste jaren onder druk. Voor het berekenen vande ruimtebehoefte wordt dan ook ingezet op het behoud van bestaandenatuurijsbanen.

_ Sportschieten kent problemen met het behouden van bestaande accommo-daties als gevolg van de geluidsoverlast die het veroorzaakt. Nieuwe accom-modaties zijn helemaal moeilijk te realiseren. Toch is er wel behoefte aan,zeker gezien het feit dat de sport in de periode tot 2020 verder zal groeien.De laatste nieuwe buitenschietbaan is ruim 9 jaar geleden in de buurt vanEmmen gerealiseerd. Intussen zijn er al wel vele buitenschietbanen geslo-ten. Overigens kwam deze laatst gerealiseerde baan tot stand door een clus-tering met andere overlast veroorzakende sporten waardoor het gebruik vanhet terrein hoger is. Voor nieuwe accommodaties zou men zich bijv. kunnenrichten op vrijkomende militaire terreinen.

_ Wielrennen vindt plaats op parkoersen van gemiddeld 1,5_ km. Deze par-koersen zijn steeds vaker nodig om op een veilige manier de sport te kunnenbeoefenen (en niet op openbare wegen te hoeven trainen). Voor het wielren-nen geldt dat nieuwe parkoersen moeilijk te realiseren zijn. Uit een onder-zoek van de KNWU bleek dat er op het ogenblik een tekort aanwielerparkoersen is. Er is behoefte is aan 50 nieuwe wielerparkoersen, watneerkomt op een oppervlakte van 150 ha.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 37

_ Motorrijden kent problemen met behoud van bestaande accommodaties enhet realiseren van nieuwe accommodaties. De KNMV heeft een plannings-norm – gebaseerd op het draagvlak van een motorcrossterrein – opgesteld.Het benodigd aantal terreinen wordt echter bij lange na niet gehaald. Hetaantal van 43 extra motorcrosscircuits in de periode tot 2020 is deels bere-kend op grond van bestaande ondercapaciteit en deels op grond van ver-wachte groei in sportdeelname. Overigens staat het huidige tekort aancircuits een groei in sportdeelname in de weg. Ook de spreiding van de terrei-nen over het land is een probleem. Een goede geclusterde selectie van terrei-nen waar geluidsoverlast zo minimaal mogelijk is, kan tot oplossingen leiden.

_ Paardrijden gebeurt voor een deel in de openbare ruimte (zie paragraaf 5.2),voor een deel op maneges en daarnaast worden er wedstrijden op evene-mentterreinen georganiseerd. Het organiseren van deze wedstrijden wordtsteeds moeizamer. Onlangs is de rechter kritisch geweest t.a.v. de organisa-tie van een schuttersfeest, dat niet mocht worden gehouden omdat er in hetvigerende bestemmingsplan niet in werd voorzien. Als dat zich doorzet zul-len alle wedstrijden op regionale concoursterreinen verreden moeten wor-den (met de bestemming sport). Daar is dan ongeveer 1.000 ha extra ruimtevoor nodig. Paardrijden kent de laatste tijd een sterke groei in ledental.Daardoor zal er tot 2020 ook een groei van het aantal maneges nodig zijn(255 extra maneges).

3.4 Automobiliteit_

In het algemeen geldt dat een onevenwichtige spreiding van sportaccommodatiesleidt tot verhoogde automobiliteit. Voor sporten die op de een of andere manier over-last veroorzaken – zoals sportschieten, luchtsport en motorcross - geldt in extrememate dat het sluiten en verplaatsen van bestaande accommodaties naar meer afgele-gen plaatsen leidt tot een sterke toename van de automobiliteit. Doordat deze spor-ten geluidsoverlast veroorzaken is het alleen mogelijk om de accommodaties indunbevolkte gebieden te behouden of te realiseren. Dat zijn logischerwijs niet deplekken waar de beoefenaars wonen. Om hun sport te kunnen beoefenen moeten zijdaarom grote afstanden afleggen. Illustratief voor de situatie bij deze sporten is datvoor de motorcross het enige terrein in Noord-Holland recentelijk is gesloten.Sporters uit deze provincie moeten nu een flinke afstand afleggen naar het dichtstbij-zijnde circuit (waar de gebruiksdruk vervolgens ook hoog is).

38

Naast de eerder behandelde veldsporten en accommodatiegebonden buitensporten,resteren de binnensporten in de berekening van benodigde ruimte voor accommoda-ties voor sport. Twintig van de geselecteerde sporten vinden in overdekte ruimtesplaats. Het gaat om: hockey, tennis, korfbal, handbal, pétanque, volleybal, basketball,badminton, futsal, judo, gymnastiek, tafeltennis, bridge, squash, schaatsen, sport-schieten, zwemmen, skiën, klim- en bergsport en fitness. Voor een aantal van dezesporten geldt dat zij ook buiten worden beoefend.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 39

4 Binnensporten_

4.1 Sportdeelname_

In tabel 4.1 is terug te zien dat er in de periode tot 2020 een groei van 8% aan binnen-sporters te verwachten valt. Dat is vergelijkbaar met de groei van het aantal veldspor-ters. Wat opvalt aan de sportdeelname van binnensporten is dat het aandeelgeorganiseerde sporters met 17% een stuk lager is dan bijvoorbeeld het aandeelgeorganiseerde veldsporters (67%). Binnensporten vinden voornamelijk anders- ofongeorganiseerd plaats. Sporten waar een sterke groei in sportdeelname valt te ver-wachten zijn bridge, klim- en bergsport en fitness.

Tabel 4.1 Verwachte ontwikkeling in sportdeelname van binnensporten

Bron: NOC*NSF, SCP

40

Binnensporten - Huidig Huidig Toekomstig Toekomstig Toenameverwachte aantal aantal aantal aantal aantalontwikkeling georg. ongeorg. georg. ongeorg. sportersin sport sporters sporters sporters sporters (x1000)deelname (x1000) (x1000) – 2020 – 2020

(x1000)

Hockey 32 - 46 - 45%Tennis 710 554 810 640 15%Korfbal 97 80 120 60 2%Handbal 57 76 70 25 -28%Pétanque 18 - 30 - 69%Volleybal 127 520 125 565 7%Basketbal 46 175 49 171 0%Badminton 57 678 60 590 -12%Futsal 63 510 75 550 9%Judo 56 177 70 200 16%Gymnastiek 295 572 270 400 -23%Tafeltennis 38 447 38 412 -7%Bridge 116 - 175 - 51%Squash 46 424 90 310 -15%Schaatsen 171 638 200 663 7%Sportschieten 35 - 39 - 12%Zwemmen 152 4.596 152 4.848 5%Skiën 141 - 180 - 28%Klim- en bergsport 62 - 96 - 55%Fitness - 1.843 - 2.590 41%Totaal 2.317 11.289 2.695 12.024 8%

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 41

4.2 Ruimtegebruik_

Voor kengetallen voor het ruimtegebruik per sporter zijn voor het grootste gedeeltevia de m2-methode berekend. Voor de zaalsporten die gezamenlijk gebruik makenvan een sporthal is deze methode niet toe te passen en is een richtlijn ontwikkeld. In tabel 4.2 staan de kengetallen voor de binnensporten (netto sportruimte).

Tabel 4.2 Kengetallen ruimtegebruik per sporter van binnensporten

1. De kengetallen kunnen voor een deel met elkaar vergeleken worden. De uitkomsten voor de zaalsporten basketball, volleybal,

korfbal, handbal, hockey, badminton, futsal, judo en pétanque zijn via de richtlijnmethode bepaald (dus onderling vergelijkbaar).

De andere sporten zijn via de m2-methode bepaald.

2. In de tabel ontbreken voor bepaalde sporten de getallen (-). Voor deze sporten was het niet mogelijk om het ruimtegebruik per

sporter te berekenen.

3. Bridge vindt deels plaats in denksportcentra. Het ruimtegebruik per sporter van deze denksportcentra is kleiner dan 0,1 m2/

sporter. Met de behoefte aan 45 nieuwe denksportcentra staat in tabel 4.4 wel een ruimtebehoefte voor bridge.

Binnensporten Ruimtegebruik Ruimtegebruik– kengetallen1 georganiseerde sporter ongeorganiseerde

(m2/ sporter) sporter2 (m2/ sporter)

Hockey 4,0 -Tennis 1,0 0,3Korfbal 1,6 0,3Handbal 2,3 0,5Pétanque 7,5 -Volleybal 2,0 0,5Basketbal 2,6 0,7Badminton 2,5 0,7Futsal 1,7 0,8Judo 0,5 0,2Gymnastiek 2,4 2,4Tafeltennis 6,4 1,1Bridge3 0,0 -Squash 0,5 0,2Schaatsen 0,6 0,4Sportschieten 34,5 -Zwemmen 0,7 0,1Klim- en bergsport 0,4 -Fitness - 0,4

_ Ruimtegebruik zaalsportenVoor de sporten die gebruik maken van multifunctionele sportzalen/ hal-len staat in tabel 4.3 de huidige en toekomstige ruimtebehoefte. De beno-digde extra ruimte lijkt met 13 ha niet erg veel, maar als het in sporthallenwordt uitgedrukt is de behoefte wel behoorlijk groot.

Tabel 4.3 Ruimtebehoefte zaalsporten

Het aantal benodigde extra sporthallen is hoog – ongeveer 425 sporthallen (zie para-graaf 8.4 voor een verantwoording van de berekening). Dit getal moet juist geïnterpre-teerd worden. De berekening is via een richtlijn gedaan (geen norm), dus op basis vannormaal gebruik van een sporthal in een normweek. De hal zou – conform de VNG ende NOC*NSF norm dan 40 uur per week in gebruik moeten zijn (zie paragraaf 9.3.1).Het eventuele onderwijsgebruik van de sporthal wordt daarbij buiten beschouwinggelaten. Bij toepassing van deze richtlijn is er op dit moment al een tekort van 360sporthallen. Dit tekort zal tot 2020 oplopen tot 425 sporthallen als er in de tussenlig-gende periode geen nieuwe accommodaties worden gerealiseerd. De indicatie van een tekort aan sporthalruimte wordt bevestigd door de sportbonden.Vooral de sporten die alleen in de wintermaanden van de sporthal gebruik maken(hockey/handbal/ korfbal) hebben moeite om goed ingeroosterd te raken. De onvoor-delige uren blijven dan over, bijvoorbeeld laat in de avond. Overigens zijn er opgemeenteniveau ook voorbeelden te geven van leegstand/ overcapaciteit van sport-hallen (wat voor een goede spreiding van accommodaties pleit). Het hoge aantal extra sporthallen dat nodig is moet ook gezien worden als kwalitatiefvolwaardige sportruimte. Het huidige tekort aan sporthalruimte wordt in de praktijkwel opgelost door bijvoorbeeld gebruik te maken van (oude) gymzaaltjes. Vooral voorde zaalsporten met een kleiner speelveld (badminton, volleybal en ook basketbal) isdat een – minder geschikt – alternatief. Bijvoorbeeld bij een training zit er meer rek inde sporttechnische eisen (grootte speelveld/ hoogte van het plafond etc. ) waardoorminder geschikte accommodaties in beeld komen. Vanuit de sport gezien is dat danwel een concessie. Het valt op dat er geen norm is ontwikkeld voor zaalsporten. Daardoor is de situatie

42

Binnensporten Huidige Huidige Huidige Toekomstige Benodigderuimtebehoefte ruimtebehoefte ruimtebehoefte ruimtebehoefte extra ruimteongeorg. georganiseerde sporters totaal -2020 (ha) tot 2020 (ha)sporters (ha) sporters (ha) – totaal (ha)

Hockey - 13 13 18 5Korfbal 2 15 17 20 3Handbal 4 13 17 17 0Volleybal 17 24 41 42 1Basketbal 8 11 19 18 -1Badminton 17 13 30 29 -1Futsal 37 10 47 52 5Totaal 84 99 183 196 13

ontstaan dat sporthallen vooral in combinatie met het onderwijs zijn gerealiseerd.Aangezien iedere tak van sport op de meest geschikte uren van de hal gebruik wilmaken, zijn de verschillende verenigingen/ sporten een soort concurrenten vanelkaar. Dit lijkt een vorm van samenwerking bij het realiseren van een nieuwe accom-modatie in de weg te staan. Vanuit de afzonderlijke takken van sport worden welpogingen gedaan om een eigen accommodatie te realiseren, maar dit is – op enkeleuitzonderingen na - niet succesvol. Het opstellen van een planningsnorm voor zaal-sporten kan een verdergaande samenwerking stimuleren.

_ Ruimtebehoefte binnensportenBij de overige binnensporten is de m2-methode toegepast voor specifiekeaccommodatievormen. In tabel 4.4 is in de laatste kolom de extra behoef-te aan die specifieke accommodatievormen opgenomen. Tot 2020 zou er90 ha aan ruimte voor binnensporten bij moeten komen (voornamelijkbinnen de bebouwde kom).

Tabel 4.4 Ruimtebehoefte binnensporten

1. Het huidige ruimtegebruik van judo is onbekend. Met behulp van een richtlijn is de huidige ruimtebehoefte berekend (6 ha).

De toekomstige ruimtebehoefte is met dezelfde richtlijn berekend ( 7 ha). De benodigde extra ruimte wordt dan 1 ha.

Voor binnensporten geldt in sommige gevallen dat de kwaliteit van de bestaandeaccommodaties te wensen over laat. Voor bijvoorbeeld gymnastiek en tafeltennis geldtdat deze sporten in verouderde accommodaties worden beoefend, die aan vervangingtoe zijn. Voor zwemmen is in veel gevallen een tekort aan training- en wedstrijdwater.Deze accommodatieproblematiek komt niet in de ruimteberekening tot uitdrukking(alleen voor gymnastiek geldt dat is uitgegaan van de realisatie van nieuwe turnhallen).

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 43

Binnensporten Huidig Toekomstige Benodigderuimtegebruik (ha) ruimtebehoefte extra

totaal -2020 (ha) ruimte tot 2020 (ha)

Tennis 79 90 11 43 tennishallenPétanque 4 15 11 1.772 overdekte banenJudo1 6 7 1Gymnastiek 162 170 8 125 turnhallenTafeltennis 32 31 -1 0 tafeltennishallenBridge 1 3 2 45 denksportcentraSquash 10 10 0 0 squashhallenSchaatsen 37 45 8 4 kunstijsbanenSportschieten 120 135 15 49 schietbanenZwemmen 66 69 3 35 zwembadenSkiën 50 61 11 3 sneeuwbanenKlim- en bergsport 2 3 1 14 klimhallenFitness 55 76 21 251 fitnesscentraTotaal 624 715 91

Sporten gebeurt niet alleen in accommodaties, maar ook in de openbare buitenruim-te. Berekening van een specifieke claim is lastig voor de diverse takken van sport diemedegebruik maken van openbare wegen, opengestelde bossen, natuurterreinen ofhet agrarische landschap, door achterwege blijven van strikte sporttechnische eisenaan speelveld of parcours. Het betreft een grote groep sporters die niet uit zijn oppresteren, maar meer neigt naar recreatieve sport. In het volgende hoofdstuk 6 is eenbehoefteraming gedaan voor de massa van deze groep, de wandelaars en fietsers.Vooruit lopend hierop staat hieronder op een rij wat in literatuur is gezegd over kwan-titatieve eisen rond bepaalde takken van recreatiesport.

44

5 Sporten inde openbare ruimte_

5.1 Skaten

Ongeveer 1,6 miljoen Nederlanders doen aan skaten – voor het grootste deel in onge-organiseerd verband (SCP, 2003). Het ledental van de Skate Bond Nederland(Rolschaatsen, Bandy en Skeeleren) steekt daar met ruim 12.000 leden weliswaar bijaf, maar dit ledental groeit vanaf 1998 wel explosief. Van het totaal aantal skaters isongeveer de helft tussen de vijf en zestien jaar oud. Naast deze groep jeugdige ska-ters worden er nog 6 categorieën skaters onderscheiden (Smit, 2000). Hiervan zijn delaatste drie categorieën samengevoegd:

_ Recreatie skatenVeruit de grootste groep inline skaters is recreatief en onregelmatig met desport bezig. De recreatieve skater rijdt met de auto, fiets of openbaar ver-voer naar een stadspark of bekende skateroute en rijdt vervolgens eentochtje van zelden meer dan vijftien kilometer. Een groot deel van recreatie-ve skaters ontwikkelt zich niet verder omdat ze niet de motivatie of de gele-genheid hebben om skateles te nemen.

_ Fitness skaten: De fitness skater heeft voldoende techniek om ook met een hogere snelheid(15-20 km/uur) in wisselende omstandigheden op de been te blijven. De fit-ness skater rijdt regelmatig afstanden tussen de 10 en 60 km. Hij is bereidom een behoorlijke afstand te rijden om op een mooie plek de sport te kun-nen beoefenen. Anderzijds wenst juist de fitness skater goed geasfalteerdeskateroutes vlak bij huis. De fitness skater is in ieder geval zeer gebaat bijgedocumenteerde skateroutes en grote open skatewedstrijden.

_ Speedskaten of skeeleren: Skeelers hebben een langer frame, met vijf wielen, waar meer snelheid temaken is (20 km/uur en hoger). Er zijn in Nederland enkele duizenden ofhooguit tienduizenden speedskaters of skeeleraars. Zij maken zeer veel kilo-meters en rijden tochten van 40 tot wel 200 km.

_ Downhill skaten/ Aggressive skaten/ Freestyle skaten: Dit zijn verschillende vormen van skaten, waarbij bijzondere omstandighe-den worden opgezocht om te skaten. Dat kan een helling zijn (downhill) oftrapleuningen, stoepranden, springschansen en halfpipes (aggressive) ofzelf gecreëerde omstandigheden zoals een slalom tussen zelfgeplaatstebekertjes of flesjes (freestyle). Alleen voor de aggressive skaters zijn extravoorzieningen gewenst in de vorm van een skatepark waarin obstakels alseen halfpipe zijn opgenomen.

Richtlijnen voor skateroutesSkaters gaan in principe op zoek naar lange stukken glad asfalt dat voldoende breedis. Een bijkomend voordeel is als de weg ook rustig is (geen druk auto- of fietsver-keer). Rond deze stukken probeert de skater een route te maken. Voor skateroutesgelden de volgende richtlijnen (Smit, 2000):

_ Strak gelegde stoeptegels in zigzagformatie zijn bruikbaar voor skaters; inlijn gelegde stoeptegels zijn totaal onbruikbaar.

_ Asfalt met een toplaag van los grint is totaal ongeschikt om te skaten._ Asfalt met een vaste toplaag van grint, ruw verweerd asfalt en klinkers zijn

zeer onplezierig om te skaten.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 45

_ De bekende zeer smalle fietspaden door natuurgebieden zijn ongeschikt omte skaten.

_ Wegen en paden van gladde betonplaten zijn zeer geschikt om te skaten._ Drukke fietspaden moeten extra breed worden uitgevoerd._ Skaters rijden graag grote afstanden, maar zijn meer dan fietsers geneigd

een bepaalde ronde twee of drie keer te rijden._ Skaters zijn gebaat bij horecagelegenheden en anders faciliteiten direct aan

de route (toilet, skateverhuur)._ Op een hellend parcours is een goed uitzicht van belang: scherpe bochten

en struikgewas maken een hellend fietspad minder geschikt.

Er zijn veel lokale initiatieven voor het realiseren van geschikte skateroutes en ookworden er wedstrijden georganiseerd (zie onder andere www.skatebond.nl). Eenander opvallend initiatief is te zien op de site www.geoskating.com. Hier wordt viaGPS, mobiele telefonie en internet informatie over de kwaliteit van bestaande wegenen zelf ontwikkelde routes gedeeld.

5.2 Paardrijden_

Het paardrijden kent verschillende disciplines: dressuur, springen, samengesteldewedstrijden en eventing, voltigeren, aangespannen rijden, mensport, endurance, enrecreatieve paardensport. De laatste categorie – de recreatieve paardensport – heeftde meeste beoefenaars. Naar schatting zijn er rond de 400.000 paardensporters,waarvan er ongeveer 60.000 aan wedstrijden meedoen (ZKA Consultants & Planners,2001). De manege is voor de paardensporter veruit de belangrijkste plaats om de sport tebeoefenen. 72% van alle paardensporters maakt ritten in de manege. Het aantalpaardrijdritten in de ‘vrije natuur’ is een belangrijke tweede (met 56% van de spor-ters). Op eigen terrein rijden komt minder vaak voor (24%), waarmee duidelijk wordtdat de paardensport sterk afhankelijk is van de openbare ruimte. Het aantal ritten in het buitengebied vertoont een relatie met de aantrekkelijkheidvan die buitenruimte. In de provincies Drenthe en Gelderland wordt meer in de vrijenatuur gereden dan in rest van Nederland. In Noord- en Zuid Holland wordt juist meerin de maneges gereden. Als paardensporters buitenritten maken dan doen zij datvaak vanuit de manege of de stalling. De directe omgeving van maneges is van belangvoor de paardensporters. De afstand tussen manege/ stalling en het gewenste rijge-bied bedraagt gemiddeld 1,3 kilometer. Omdat deze afstand veelal (94% van de geval-len) per paard wordt afgelegd is de verkeersveiligheid en de kwaliteit van dezeverbinding belangrijk. De voorkeur verdienen onverharde wegen en ruiterpaden.Wegbermen en verharde wegen zijn hier zowel kwalitatief als wat de verkeersveilig-heid betreft veel minder geschikt.

KnelpuntenHet recreatieve rijden en mennen buiten de manege gebeurt vooral op ruiter- en men-paden/ routes. In veel recreatie- , bos- en landbouwgebieden zijn daarvoor voorzie-ningen aangebracht. Het toenemend aantal paardensporters verzwaart de druk opbossen en natuurgebieden. Bij het recreatieve rijden en mennen in het buitengebiedzijn de belangrijkste knelpunten (Pardael, 2003):

46

_ Te weinig paardensportmogelijkheden, waardoor ruiters en menners zichsoms ook op voor hen verboden terreinen begeven.

_ Onvoldoende discipline om op de voor hen bestemde paden te blijven._ Te veel verschillende vergunningen, toegangsregelingen en beperkingen

voor de terreinen.

Goed gedrag van paardensporters is van groot belang. Ter bevordering van goedgedrag is het Ruiter & Koetsiersbewijs ontwikkeld.

5.3 Mountainbiken_

Naar schatting zijn er ongeveer 180.000 mensen in Nederland die regelmatig moun-tainbiken, zo blijkt uit een onderzoek dat de Nederlandse Toer Fiets Unie heeft latenuitvoeren (Kumpany, in Jansen, 2004). Staatsbosbeheer schat het aantal mountainbi-kers dat regelmatig het veld in gaat op 60.000-100.000 mensen (Boer en Raffe, inJansen, 2004). Mountainbiken gebeurt nauwelijks in verenigingsverband en het zijndus vooral anders- of ongeorganiseerde sporters. Slechts een klein deel van dezemountainbikers neemt deel aan wedstrijden (Jansen, 2004). Een mountainbiker blijft gemiddeld tussen de 1 en 2 uur in het terrein . Het merendeelfietst vooral in de eigen omgeving en komt met de fiets naar het terrein. Er is sprakevan een duidelijk seizoenspatroon met een dal in de zomermaanden (Jansen, 2004).

Ongeveer 80% van de mountainbikers is man en het grootste deel daarvan is tussende 20 en de 40 jaar. De belangrijkste motieven om te gaan mountainbiken zijn hetsportieve element en het buiten/ in de natuur zijn. Mountainbikers houden vanomstandigheden die het fietsen tot een uitdaging maakt. Die omstandigheden zijn tevinden in een geaccidenteerd terrein met onverharde paden. Mountainbikers makenin principe gebruik van paden en wegen die zijn aangelegd voor de bosexploitatie ofwandelen. Dat betekent helaas ook dat sommige paden niet geschikt zijn voor moun-tainbikers en voor problemen zorgen. Bij een probleeminventarisatie van de NTFUwerd duidelijk dat er recentelijk 19 routes of mountainbikegebieden (deels) zijn afge-sloten. Voor mountainbiken gelden de volgende knelpunten;

_ Schade door betreding. Onderzoek wijst uit dat het met de schade die mountainbikers veroorzakendoor betreding/ wieldruk meevalt. Het breed rijden van paden en het veroor-zaken van erosie op hellingen komen slechts in beperkte mate voor. Heteffect is niet sterker dan dat van andere recreatievormen zoals wandelen(Jansen, 2004). Een hoge gebruiksdruk kan echter wel tot schade aan padenleiden en ook het gebruiken/ verbreden van wildwissels wordt door terrei-neigenaren als een probleem ervaren (NTFU). Het onderhoud van bestaanderoutes is in veel gevallen ook een probleem. Bij gebrekkig onderhoud zijnmountanbikers eerder geneigd van de paden af te wijken of het pad te ver-breden.

_ Verstoring van natuur. De effecten verstoring zijn niet anders dan bij andere recreatievormen.Problemen met verstoring zijn met zonering op te lossen. Onder andere hetrealiseren van mountainbikeroutes kan daar een bijdrage aan leveren.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 47

Daarbij is wel belangrijk dat de route aantrekkelijk blijft. Mountainbikershebben de neiging om alternatieven te zoeken (buiten de paden) als eenroute op een bepaald gedeelte onaantrekkelijk is. Zolang mountainbikers opde paden blijven is de verstoring van natuur geen groot probleem (Jansen,2004).

_ Overlast voor andere gebruikersgroepen. Mountainbikers veroorzaken sociale conflicten met wandelaars en ruiters,vooral als gevolg van de hoge snelheid en het niet tijdig waarschuwen opeen acceptabele manier. Dit veroorzaakt een schrikreactie en kan een gevoelvan onveiligheid/ gevaar opleveren. De ernst van dit probleem is moeilijk inte schatten, omdat er tegenstrijdige onderzoeksuitkomsten te presenterenzijn. Mountainbikers veroorzaken zelden aanrijdingen. Ook het aantal klach-ten van andere gebruikersgroepen is de laatste jaren afgenomen. Mogelijkdat het publiek aan deze ‘nieuwe’ vorm van recreatie is gewend geraakt(Jansen, 2004). De NTFU geeft aan dat er – vooral op de Utrechtse Heuvelrug– nog altijd conflicten zijn tussen verschillende gebruikersgroepen. De laat-ste jaren wordt er daardoor steeds meer gestuurd op het scheiden van ver-schillende recreatievormen (NTFU).

Er zijn inmiddels mountainbikeroutes gerealiseerd. Op www.mtbroutes.nl staan 86routes in Nederland vermeld. Het grootste deel van die routes ligt in het oosten enhet westen van het land. De meeste moutainbikers wonen in het westen (hoge bevol-kingsdruk), waar het aantal aantrekkelijke routes laag is. De gebruiksdruk op de aan-trekkelijke routes in Schoorl en op de Utrechtse Heuvelrug is dan ook hoog. Er zijnwel meer routes in het Westen van Nederland, maar die zijn voor mountainbikers min-der aantrekkelijk omdat ze te weinig uitdaging bieden of niet in de natuur gesitueerdzijn (bijv. begroeide afvalberg). De lengte van de routes is vaak beperkt. Het koppelen van verschillende routes zouhet beoefenen van de sport aantrekkelijker maken. In Brabant worden daar initiatie-ven voor ondernomen. Er zijn inmiddels initiatieven ontwikkeld voor een soort gedragscode voor mountainbi-kers. Doordat het grootste deel van de sporters ongeorganiseerd fietst, is het echtermoeilijk om afspraken over gedragscodes te maken. Ook worden er contacten gelegdmet vertegenwoordigers van belangenorganisaties van andere gebruikersgroepen(zoals wandelaars en ruiters). Er is een pilot opgezet bij drie gebieden van Natuurmonumenten waar de sporterseen kleine bijdrage van € 5 leveren om te kunnen mountainbiken. Deze bijdragewordt vervolgens geïnvesteerd in het onderhoud en beheer van de route (NTFU).

5.4 Watersport_

Bij de watersport gaat het in principe om het bevaarbaar maken/ houden vanbestaand water en eventueel nieuw aan te leggen water. Door ingrepen als het uitdie-pen van vaarwater, of het aanleggen van vaarverbindingen, bruggen, sluizen en aqua-ducten is het mogelijk om aan de ruimtebehoefte van de watersport tegemoet tekomen. Daarnaast heeft de watersport behoefte aan tijdelijk af te zetten ruimte omwedstrijden te organiseren en kent zij een ruimtebehoefte (uitgedrukt in m2) als hetgaat om ligplaatsen/ jachthavens voor de boten.

48

Het basistoervaartnetHet basistoervaartnet omvat circa 4.400 km vaarten, kanalen, vaargeulen en rivierenen is in ieder geval bevaarbaar met boten van 2,40 m hoog en 1,10 m diepgang. Dit basistoervaartnet is bevaarbaar voor het merendeel van de motorboten. Voor zeil-boten is – vanwege de beperking van een hoge vaste mast – circa 1.500 km aan vaar-wegen beschikbaar (SRN, 2000). Voor het realiseren van het basistoervaartnetworden in de Beleidsvisie Recreatie Toervaart Nederland (SRN, 2000) acties benoemdom knelpunten op te lossen. Het gaat om een oplossing voor de volgende knelpunten:

_ ontbrekende schakels. Dit zijn vaarroutes die een belangrijke structurele ver-betering kunnen betekenen omdat zij een logische – maar nu nog ontbre-kende – schakel in het toervaartnet zijn.

_ 11 kansrijke verbindingen. Dit zijn kansrijke projecten die om diverse rede-nen aantrekkelijke verbeteringen/ uitbreidingen van het basistoervaartnetbetekenen.

_ 10 kruisingen tussen vaarweg en autoweg/ spoorweg waar de aanleg vaneen tunnel of een aquaduct de komende jaren onafwendbaar is.

_ 6 kruisingen tussen vaarweg en autoweg/ spoorweg waar binnen 10 jaar eentunnel of aquaduct aangelegd moet worden.

_ 11 gevallen waar een tunnel ook de optimale oplossing zou zijn, maar dievanuit kostenoverwegingen ook met andere oplossingen kunnen wordenaangepakt.

Ruimte voor jachthavensVoor watersport is de ruimtebehoefte van jachthavens berekend. Deze ruimtebehoef-te is gebaseerd op een groei van de recreatietoervaartvloot (BRTN). Via het ruimtebe-slag van een ligplaats is dat vertaald naar een ruimtebehoefte. Dit gebeurt via devolgende stappen:

_ De groei van de recreatietoervaartvloot is bepaald op 50.000 extra boten inde periode tot 2020. Deze toename is gebaseerd op een groeipercentagevan 1%. Deze 1 % ligt lager dan het groeipercentage van de afgelopen decen-nia (dat 2% was) en is gebaseerd op maatschappelijke tendensen als bevol-kingsgroei, economische groei, hoger opleidingsniveau, vergrijzing (meertijd voor toervaart), kleinere huishoudens en grotere aantrekkelijkheid vantoervaart vooral ook voor buitenlanders. Ook is er rekening gehouden metremmende factoren als concurrentie met andere vaargebieden, kostenstij-gingen en concurrentie met andere (snellere) recreatievormen (SRN, 2000).Ook de groei van het ledental van het Watersportverbond onderbouwt deverwachting van een toename van 50.000 boten.

_ De gemiddelde grootte van een ligplaats is op 32,5 m2 bepaald. De gemid-delde lengte van een boot is 9 m. Een gemiddelde ligplaats moet dan onge-veer 10 bij 3,25 m zijn.

_ Deze gemiddelde grootte is de netto ruimte voor een ligplaats. Binnen eenjachthaven is ook ruimte nodig voor vaarwater, parkeren, winterberging, toi-letten, kraan & trailerhelling, kantoor en overige faciliteiten. De vertaalslagvan ‘netto’ ruimtebeslag naar ‘bruto’ ruimtebeslag is gedaan via luchtfoto-analyse. In bijlage 1 staat dit toegelicht. De verhouding tussen oppervlakteligplaatsen en overige ruimte is ongeveer 1 staat tot 3. Dus ligplaatsennemen een kwart van de totale ruimte van een jachthaven in beslag.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 49

De jachthaven op onderstaande foto ligt in Lemmer. Links is de originele luchtfoto tezien. Op de rechter foto zijn de oppervlakten ligplaatsen, vaarwater en omliggendebebouwing + parkeerruimte ingekleurd. Van de gekleurde vlakken zijn de oppervlak-ten bepaald, waarmee het oppervlaktepercentage van de ligplaatsen ten opzichte vande gehele jachthaven berekend kan worden. Deze methode is voor vier jachthavensuitgevoerd. Gemiddeld neemt de oppervlakte aan ligplaatsen een kwart van de totaleruimte van een jachthaven in beslag.

In totaal is er in de periode tot 2020 ruim 650 ha aan extra ruimte voor ligplaatsen injachthavens nodig. Dat is exclusief het extra aantal aanlegplaatsen dat in dezelfdeperiode gerealiseerd zou moeten worden. De inschatting is dat er in de periode tot2020 ongeveer 40.000 extra aanlegplaatsen nodig zijn (SRN, 2000). Daarvoor is ruim500 ha nodig. In totaal komt de extra ruimtebehoefte van de watersport op 1150 ha uit.

5.5 Luchtsport_

De KNVvL heeft een redelijk stabiel aantal leden van rond de 14.000. Hier zal in deperiode tot 2020 waarschijnlijk geen verandering in komen. Wel is er een lichte stij-ging in het aantal (zweef )vliegtuigen en ultralights te zien. De luchtsport heeft daar-door niet zozeer met een groeiende ruimtebehoefte te maken, maar heeft wel degelijkeen ruimteproblematiek. Bestaande vliegvelden – zoals Soesterberg, Valkenburg enTwente – dreigen gesloten te worden. Er is sprake van dreiging dat vijf van de 38vliegvelden in Nederland gesloten gaan worden voor luchtsport (KNVvL, 2003). Dezevijf vliegvelden nemen 17% van de totale oppervlakte van vliegvelden in beslag.Daarmee nemen de mogelijkheden voor het beoefenen van de luchtsport af. Eerdereervaringen met het vliegveld Ypenburg wijzen uit dat er het realiseren van alternatie-ven voor de luchtsport voor een af te sluiten vliegveld niet lukt. Het behoud vanbestaande vliegmogelijkheden lijkt daardoor van groot belang, zeker om een gewens-te spreiding van vliegmogelijkheden over het land in stand te houden. Evenals voor deschietsport kan hierbij vooral worden gekeken naar vrijkomende militaire terreinen.

50

6.1 Inleiding_

Dit hoofdstuk gaat over sporten en sportief recreëren in de openbare groen ruimte inde vorm van wandelen en fietsen. Hierbij gaat het in principe om alle vormen vanwandelen en fietsen, dus zowel om trimmen als om een ommetje maken, en zowel omrace- als om toerfietsen. De reden hiervoor is dat de verschillende vormen per activi-teit in belangrijke mate gebruik maken van de dezelfde infrastructuur. Zo is een con-frontatie van vraag en aanbod voor alleen trimmen weinig zinvol, als daarbij geenrekening gehouden wordt met de recreatieve wandelaars op hetzelfde traject. De werkwijze voor wandelen en fietsen wijkt af van die voor sporten die specifiekeaccommodaties vereisen. Er wordt gebruik gemaakt van een eerder ontwikkeldmodel, genaamd AVANAR: Afstemming Vraag & Aanbod Natuur Als Recreatieruimte.Deze werkwijze wordt uitvoerig beschreven in hoofdstuk 10. Om de uitkomsten van deanalyse te kunnen interpreteren, wordt hieronder enige zaken kort toegelicht.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 51

6 Wandelenen fietsen inde openbaregroeneruimte, in al haar vormen_

De uitkomsten zijn iets anders van aard dan die voor de accommodatiegebondensporten. Het betreft hier op de eerste plaats het percentage van de benodigde capaci-teit dat ook lokaal beschikbaar is. Dit heeft een maximum van 100%: voor iedere deel-nemer is een plaats beschikbaar. De tweede uitkomst betreft het absolute tekortuitgedrukt in recreatieplaatsen. Dit is het aantal deelnemers aan de activiteit waar-voor op de maatgevende dag volgens de gehanteerde normen geen plaats is. Eén vandeze normen betreft de afstand waarbinnen het aanbod zich zou moeten bevinden.Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een maximale normafstand, waarbinnende totale benodigde capaciteit zich moet bevinden, en een korte normafstand, waar-binnen zich alvast een deel van capaciteit dient te bevinden. Per activiteit wordt eenlandelijk beeld gepresenteerd van het percentage beschikbare capaciteit en het abso-lute tekort, uitgaande van de maximale normafstand. Voor de korte normafstand wor-den aanvullende resultaten gepresenteerd, maar alleen voor het percentagebeschikbare capaciteit. Een en ander wordt zowel voor de huidige als voor de toekom-stige situatie gedaan. We beginnen met de huidige situatie.

6.2 Uitkomsten voor huidige situatie (2000/2001)_

De analyse is uitgevoerd op het ruimtelijk zeer gedetailleerde niveau van de CBS-buurt. Voor het presenteren van de landelijke uitkomsten, zeker in tabelvorm, is ditniveau te gedetailleerd. Daarnaast winnen de uitkomsten aan robuustheid dooraggregatie naar een grover ruimtelijk niveau. Daarom heeft aggregatie naar gemeenteplaatsgevonden (indeling van 2001). Aggregatie van de tekorten per buurt is simpel-weg een kwestie van sommeren. Voor het percentage beschikbare capaciteit geldt datdit op gemeenteniveau herberekend moet worden. Zowel de beschikbare als de beno-digde capaciteit over de buurten binnen een gemeente moeten worden gesommeerd,waarna de eerste vervolgens door de laatste wordt gedeeld. Anders gezegd: het per-centage beschikbare capaciteit op gemeenteniveau is een naar omvang van de vraaggewogen gemiddelde van de percentages per buurt. De resultaten worden per activi-teit gepresenteerd als kaartbeeld en/of in tabelvorm. In het laatste geval gebeurt ditalleen voor de vier grote steden en voor Nederland als totaal. Voor dit onderzoek iseen bestand gemaakt, waarin de resultaten voor alle 504 gemeenten zijn weergege-ven.

52

6.2.1 Wandelen 2001

Kaart 6.1 geeft het lokale wandelaanbod per persoon in de huidige situatie weer. Dekaart laat zien er in het overgrote deel van Nederland geen sprake is van een tekort.Van de 504 gemeenten kampt ‘slechts’ 28% met een tekort. Tekorten komen vooralvoor in sterk stedelijke gemeenten met grote aantallen inwoners. Deze gemeentenhebben vaak een relatief klein grondoppervlak/ hoge bevolkingsdichtheid, waardoorhet ruimtelijke beeld nog sterker ‘groen’ uitvalt. Kijken we echter naar het aantal men-sen dat in een gemeente met een tekort woont, dan betreft dit 33% van deNederlandse bevolking. Van de niet-westerse allochtonen is dit zelfs 57% van hettotale contingent. Vooral veel inwoners van Noord- en Zuid-Holland beschikken overeen geringe capaciteit per persoon. Dit geldt vooral voor de inwoners van deRandstad, waar men het veelal met minder dan de helft van de benodigde capaciteitmoet stellen. Hierbij geldt wel dat de gemeente Utrecht ten opzichte van de anderegrote steden veel beter scoort. Buiten de Randstad vallen in deze twee provinciesmet name Edam-Volendam en Hoorn in ongunstige zin op. Opvallend is ook de gerin-ge beschikbare capaciteit in noordwest Friesland. Ook de gemeente Groningen laateen duidelijk te geringe beschikbare capaciteit zien. Tot slot is er ook in zuid Limburgsprake van te weinig capaciteit per persoon, zij het niet in zeer sterke mate. Hetbetreft hier met name de steden Maastricht, Sittard-Geleen, Heerlen en Kerkrade.Kaart 6.2 geeft de absolute tekorten voor wandelen in 2001 weer, uitgedrukt in recre-atie-plaatsen. Nu vallen duidelijk de drie grote steden op. Amsterdam is goed vooreen tekort van ongeveer 70.000 recreatieplaatsen. Rotterdam en Den Haag voorrespectievelijk 59.000 en 34.000 recreatieplaatsen. Het totale landelijke tekortbedraagt afgerond 365.000 recreatieplaatsen (zie ook tabel 6.1). De genoemde driegrote steden zijn daarmee goed voor 45% van het nationale tekort. In lijn met deresultaten voor de beschikbare capaciteit per persoon, heeft Utrecht een tekort vanniet meer dan 5.000 recreatieplaatsen. Willen we de tekorten in recreatieplaatsenomrekenen in ruimteclaims, dan moet er gekozen worden voor een bepaald typegrondgebruik. We gaan uit van bos, omdat dit een hoge opvangcapaciteit heeft. Tochis er nog flink wat nieuw stadsbos nodig: 100 hectare bos komt volgens de gehanteer-de tabel overeen met 900 recreatie-plaatsen (voor wandelen). Voor opheffing vanalleen het Utrechtse tekort zou al 555 hectare nieuw bos aangelegd moeten worden.Nationaal is dit ongeveer 41.000 hectare. Hierbij moet het bos ook nog eens binnende normafstand van herkomsten met tekorten komen te liggen. Verder geldt dat alshet nieuw aan te leggen bos in de plaats komt van gebieden die nu ook al een recre-atieve opvangcapaciteit hebben, de winst in recreatieplaatsen lager zal uitvallen.Wordt er gekozen voor een andere grondgebruikvorm, bijvoorbeeld natte natuur, danvalt het benodigde areaal aanzienlijk hoger uit.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 53

Kaart 6.1 Beschikbare wandelcapaciteit per persoon (%) in 2001, naar gemeente

54

Kaart 6.2 Absolute tekorten voor wandelen in 2001, naar gemeente (in recreatieplaatsen)

NB: het blijkt nu ook duidelijk dat de tekorten in absolute zin in noordwest Friesland klein zijn. Het gaat hier om kleine aantallen

mensen die getroffen worden door een, per persoon aanzienlijk, gebrek aan beschikbare wandelcapaciteit.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 55

Tabel 6.1 Uitkomsten wandelen in 2001 voor de vier grote steden en Nederland als geheel

6.2.2 Fietsen 2001Kaart 6.3 geeft het lokale fietsaanbod per persoon in de huidige situatie weer. Hetbeeld lijkt enigszins op dat voor wandelen, zij het dat er nu nog minder gemeentenmet een tekort kampen. Slechts 72 gemeenten (14%) hebben een tekort aan beschik-bare capaciteit per persoon voor fietsen binnen 15 kilometer. Het gaat hier vooral omAmsterdam, Rotterdam en Den Haag, en het gebied tussen Rotterdam en Den Haag:hier is minder dan de helft van de benodigde capaciteit per persoon beschikbaar. InDen Haag is dit zelfs maar een kwart (zie tabel 6.2). In tegenstelling tot voor wande-len, vinden we voor fietsen geen tekorten in noordwest Friesland en het zuiden vanLimburg. Ook nu geldt uiteraard weer dat het beeld qua aantallen getroffen inwonersanders ligt dan dat voor gemeenten.

56

Gemeente Totale vraag Per persoon beschikbare capaciteit (%) Absolute tekort(recr.plaatsen) binnen 2,5 km binnen 10 km (recr. plaatsen)

Amsterdam 90.400 16 22 70.300Rotterdam 73.800 18 21 58.700Den Haag 54.300 22 38 34.000Utrecht 29.800 22 84 4.800

Totaal Nederland 1.797.100 - - 364.500

Kaart 6.3 Beschikbare capaciteit per persoon voor fietsen in 2001, naar gemeente

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 57

Als we gaan kijken naar de absolute tekorten, vallen vooral de drie grote steden op.Amsterdam is goed voor een tekort van 28.000 recreatieplaatsen. Rotterdam en DenHaag voor tekorten van respectievelijk 22.000 en 20.000. Samen zijn de drie grotesteden daarmee verantwoordelijk voor 62% van het nationale tekort van goed 112.000recreatieplaatsen. De ruimtelijke concentratie van het tekort is daarmee nog sterkerdan bij wandelen. Verder valt op dat de omvang van het landelijke tekort voor fietsen,wanneer uitgedrukt in recreatieplaatsen, ongeveer een derde is van dat voor wande-len. Uitgedrukt in een ruimteclaim valt deze vergelijking echter heel anders uit. Ooknu gaan we weer uit van bos als een efficiënte grondgebruikvorm. Omdat 100 hectarebos volgens de gehanteerde tabel goed is voor ongeveer 300 recreatieplaatsen, zouer voor het wegwerken van het nationale tekort dik 37.000 hectare nieuw bos nodigzijn. Dit komt aardig dicht bij de 41.000 hectare die voor wandelen genoemd is.Overigens geldt wel dat deze nieuwe bossen tegelijkertijd opvangcapaciteit biedenvoor wandelen en fietsen. De ruimteclaims per activiteit hoeven dus niet bij elkaaropgeteld te worden. Per herkomst kan de hoogste van de twee ruimteclaims gehan-teerd worden. Hiermee is de behoefte voor de andere activiteit dan ook gedekt. Wezouden zelfs nog een stap verder kunnen gaan, en wandelen en fietsen als redelijkuitwisselbare activiteiten beschouwen. In dat geval kan een tekort aan wandelmoge-lijkheden gecompenseerd worden door een overschot van fietsmogelijkheden. Hier isbinnen de huidige analyse niet van uitgegaan, waardoor er geen exacte cijfers voorhet dan resulterende absolute tekort en de bijbehorende ruimteclaim kunnen wordengegeven. Eerdere analyses hebben echter laten zien dat dit geen drastische reductieoplevert (De Vries & Goossen, 2002b). Ook de huidige analyse laat zien dat de gebie-den met de grootste wandeltekorten tegelijkertijd de gebieden met de grootste fiet-stekorten zijn: op deze plaatsen valt dus weinig te compenseren.

Tabel 6.2 Uitkomsten fietsen in 2001 voor de vier grote steden en Nederland als geheel

6.3 Uitkomsten voor toekomstige situatie (2020)_

Aan het begin van deze paragraaf over de toekomstige situatie willen we graag nog-maals duidelijk vermelden dat alleen de vraag is doorgetrokken naar 2020. Het aan-bod in de analyse is dus nog steeds dat uit 2000. Verder geldt dat, omdat debeschikbare bevolkingsprognoses ruimtelijk niet erg gedetailleerd waren, het aanbe-veling verdient om bij de resultaten ook niet te veel waarde te hechten aan het ruim-

58

Gemeente Totale vraag Per persoon beschikbare capaciteit (%) Absolute tekort(recr.plaatsen) binnen 2,5 km binnen 10 km (recr. plaatsen)

Amsterdam 43.500 27 36 28.000Rotterdam 35.500 30 38 22.100Den Haag 27.100 27 27 19.700Utrecht 16.000 60 100 0

Totaal Nederland 1.081.100 - - 112.200

telijk gedetailleerde beeld. Zo is voor de bevolkingsgroei uitgegaan van een prognoseop het niveau van COROP gebieden. De gehele provincie Utrecht valt ongeveer samenmet het COROP97-gebied Utrecht. Dit houdt bijvoorbeeld in dat het effect van eennieuwe grote woningbouwlocatie zoals Leidsche Rijn niet als zodanig terug te vindenis in de uitkomsten. Er wordt gewerkt met procentuele verdeling van de bevolkings-groei, op grond van de omvang van de huidige bevolking per buurt. Dit kan opgevatworden als een soort ‘compacte stad’-scenario: de groei is vooral daar groot waar nual veel mensen wonen.Grosso modo groeit volgens de gehanteerde bevolkingsprognoses de bevolking lan-delijk van 16,0 miljoen in 2001 naar 16,8 miljoen in 2020. Tegelijkertijd groeit het aan-deel niet-westerse allochtonen van 1,5 (9,4%) naar 2,1 miljoen (12,5%). Tot slot wijzigtook de leeftijdsopbouw zich tussen 2001 en 2020; dit leidt tot een ander, hoger deel-namepercentage per inwoner. Voor wandelen is de correctiefactor 1,04 en voor fietsen1,08 (ten opzichte van 2001). Al deze ontwikkelingen tezamen leiden tot een landelij-ke groei van de vraag met zo’n 185.000 wandelingen (10,3%) en 94.000 fietstochtjes(8,5%) op de maatgevende dag. Hierin kunnen natuurlijk ruimtelijk aanzienlijke ver-schillen bestaan. Verder moet bedacht worden dat de groei van de vraag nog weinigzegt over de groei van tekorten en de daarbij behorende ruimteclaims. Als er in 2001lokaal nog capaciteit te over was, dan hoeft een groei van de vraag helemaal niet teleiden tot een tekort. Anderzijds, als er lokaal in 2001 al een tekort bestond, dan zaleen groei van de vraag ongeveer eenzelfde absolute groei van het tekort betekenen.Procentueel zal de groei van het tekort daarmee veelal groter zijn dan die van devraag. Kortom: het is van belang waar de vraag groeit en hoe ter plekke de vraag- enaanbodverhouding in 2001 was.

6.3.1 Wandelen in 2020

Kaart 6.4 geeft het lokale wandelaanbod per persoon in 2020 weer. De tekortenbevinden zich voor het overgrote deel in hetzelfde gebied als in 2001, maar lijken zichte intensiveren. Een uitzondering hierop wordt gevormd door zuidelijk Limburg. Het isnog steeds overwegende dezelfde 28% van de 504 gemeenten (indeling uit 2001) diekampt met een tekort. Maar nu betreft dit zo’n 37% van de bevolking; dit is een lichtestijging ten opzichte van 2001. Verder lijken de tekorten op persoonsbasis binnen ditgebied nu ook groter. Zo is Utrecht ‘gedaald’ van 84% naar 77% beschikbare capaci-teit in 2020 (zie tabel 6.3).Het landelijke absolute tekort bedraagt in 2020 zo’n 436.000 recreatieplaatsen. Dit iseen stijging van circa 19%. Daarmee is het tekort dus sneller gestegen dan de vraag.Voor een deel zal dit in de hand gewerkt zijn door bij de ruimtelijke verdeling van debevolkingsgroei de bevolking in absolute aantallen vooral daar te laten groeien waardeze momenteel al omvangrijk is. Het is echter maar de vraag of dit een onrealistischscenario is. Kaart 6.5 geeft een beeld van de absolute tekorten. Dezelfde drie stedenvallen weer op. Amsterdam kent een tekort van goed 84.000 recreatieplaatsen. VoorRotterdam en Den Haag bedragen de tekorten respectievelijk 67.000 en 43.000 recre-atieplaatsen. Verhoudingsgewijs is hun bijdrage aan het nationale tekort (44%) daar-mee vrijwel gelijk gebleven. Het tekort voor de gemeente Utrecht is gestegen van5.000 naar 8.000 recreatieplaatsen (in beide gevallen naar boven afgerond).

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 59

Kaart 6.4 Beschikbare wandelcapaciteit per persoon in 2020, naar gemeente

60

Kaart 6.5 Absolute tekorten voor wandelen in 2020, naar gemeente (in recreatieplaatsen)

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 61

Tabel 6.3 Uitkomsten wandelen in 2020 voor de vier grote steden en Nederland als geheel

6.3.2 Fietsen in 2020

Kaart 6.6 laat de beschikbare capaciteit per persoon voor fietsen zien. Net zoals bijwandelen, lijkt ook hier hetzelfde gebied met tekorten te maken te hebben als in2001. En ook nu lijkt er sprake van een intensivering van die tekorten. Het aantalbetrokken gemeenten is iets toegenomen: van 72 (14%) in 2001 tot 89 (18%) in 2020.De intensivering van de tekorten blijkt uit de daling van het percentage beschikbarecapaciteit ten opzichte van 2001 in bijvoorbeeld Amsterdam (van 36% naar 26%) enRotterdam (van 38% naar 29%).Het absolute tekort aan fietsmogelijkheden bedraagt landelijk goed 158.000 recre-atieplaatsen en is daarmee maar liefst met 41% gestegen. Verreweg het grootst zijnook nu de tekorten voor Amsterdam (35.000), Rotterdam (28.000) en Den Haag(25.000). Tezamen zijn deze drie steden goed voor 56% van het nationale tekort. Hetaandeel is daarmee iets teruggelopen ten opzichte van 2001. In de omringendegemeenten zijn de tekorten relatief sterker gestegen.Ten aanzien van de aanvullende norm voor de korte normafstand van 7,5 km geldt datdit een subset van de gemeenten met een te lage beschikbare capaciteit binnen 15km betreft. De drie grote steden en een aantal gemeenten tussen Den Haag enRotterdam halen allemaal nog geen 30%, terwijl het gewenste percentage 60%bedraagt.

Tabel 6.4 Uitkomsten fietsen in 2020 voor de vier grote steden en Nederland als geheel

62

Gemeente Totale vraag Per persoon beschikbare capaciteit (%) Absolute(recr.plaatsen) binnen 2,5 km binnen 10 km tekort

(recr. plaatsen)

Amsterdam 104.120 14 19 84.300Rotterdam 82.200 17 18 67.100Den Haag 63.300 20 33 42.700Utrecht 33.600 20 77 7.700

Totaal Nederland 1.982.500 - - 436.300

Gemeente Totale vraag Per persoon beschikbare capaciteit (%) Absolute(recr.plaatsen) binnen 2,5 km binnen 10 km tekort

(recr. plaatsen)

Amsterdam 46.900 25 26 34.700Rotterdam 39.900 27 29 28.500Den Haag 32.600 22 22 25.300Utrecht 18.700 60 100 0

Totaal Nederland 1.202.500 - - 158.500

Kaart 6.6 Percentage beschikbare capaciteit voor fietsen in 2020, naar gemeente

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 63

7 Experi-menteleGIS-toepas-sing: driecases_

7.1 Inleiding_

In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan de ligging van accommodaties en tekor-ten daaraan, die ontstaan door onvervulde vraag en/of niet optimale spreiding.Hiervoor is gebruik gemaakt van een zogenaamde GIS-toepassing. GIS staat voor:Geografisch Informatie Systeem, waarover later meer.Je kan de vraag stellen: stel, een middelgrote gemeente heeft twee zwembaden dieaan de oostkant en op zuid liggen, terwijl er in de omtrek geen andere zwembadenliggen, is de vraag van een zwemmer in het noordwesten van die gemeente dan ver-vuld? Wat indien alle zwemliefhebbers toevallig in het zuidoosten wonen? Zijn dietwee zwembaden daar dan genoeg?

64

In dergelijke gevallen is sprake van plaatselijke tekorten. Het gaat niet alleen om vier-kante meters die nodig zijn per sporter. De in de hoofdstukken 2 tot en met 4 berede-neerde en berekende ruimtebehoefte biedt op zichzelf nog niet alle informatie overidealiter benodigde vierkante meters voor sport. Naast het aantal vierkante metersgaat het ook om de ligging van die vierkante meters. Spreiding van accommodatiesover de wijken en buurten van een gemeente is medebepalend voor de mate vanvraagvervulling en daarmee voor de sportdeelname. Dit hoofdstuk kijkt daaromgeografisch naar de ruimtebehoefte. Deze is zoals we zagen berekend door aan dehand van spelregels, omvang en capaciteit speelveld, omvang teams, etc. de benodig-de ruimte per sporter te bepalen en die vervolgens te combineren met landelijke deel-namecijfers (deel van de bevolking dat de betreffende sport beoefent).

De zo verkregen getallen over ruimtebehoefte per sporter zijn in dit hoofdstuk toege-past in een Geografisch Informatie Systeem (GIS). In dit systeem is zowel de vraagnaar als het aanbod van accommodaties gelokaliseerd. In welke wijken en buurten isvraag naar bijvoorbeeld voetbal en zijn vanuit die wijken voor die (potentiële) voetbal-lers voldoende velden binnen acceptabele reisafstand? Hierbij is de vraag op specifie-ke locaties gespecificeerd voor leeftijd en inkomen. Dat zijn belangrijke factoren dievan invloed zijn op sportvoorkeuren. Deze confrontatie van vraag en aanbod heeftverder een ruimtelijke component door het betrekken van de maximaal acceptabelereisafstand van de woonplek van de sporter tot de accommodatie.

Anders dan in de hoofdstukken 2 t/m 6, waarin de ruimtebehoefte op nationaalniveau is onderzocht, richt deze GIS-toepassing zich op een lager ruimtelijk schaalni-veau. Daarbij zijn 3 onderzoeksgebieden experimenteel geanalyseerd: de provincieOverijssel en de gemeenten Zwolle en Utrecht. Deze “vingeroefening” dient drie doelen:

1. Het laat zien hoe gemeenten en provincies de in de hoofdstukken 2 tot enmet 6 berekende kengetallen kunnen toepassen;

2. Het illustreert het belang van aandacht voor ligging en spreiding vanaccommodaties;

3. Het checkt met lokale of regionale gegevens de op nationale gemiddeldengebaseerde kwantitatieve berekeningen uit de hoofdstukken 2 tot en met 6.

De volgende accommodatiesporten komen per gebied aan bod:

Veldsporten:

_ Voetbalvelden_ Hockeyvelden_ Tennisbanen_ Atletiekbanen_ Korfbalvelden_ Handbalvelden_ Base- en softbalvelden

Buitensporten:

_ Golfbanen_ Maneges (niet in Utrecht)

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 65

Binnensporten:

_ Gymzalen, met als gebruikers gymnastiek, tafeltennis en vechtsport _ Sporthallen: volleybal, basketbal, handbal, futsal, badminton en korfbal_ Zwembaden _ Kunstijsbanen_ Fitnesscentra_ Squashcentra (niet in Zwolle en Overijssel)

Dit hoofdstuk besluit met een totaalbeeld van de invloed van spreiding van het totaalaan accommodaties op vraagvervulling van sporters, in de drie onderzoeksgebieden.In dit hoofdstuk wordt – in aanvulling op hoofdstuk 6 - ook ingegaan op de ligging envraagvervulling voor wandelaars en fietsers in de groene openbare ruimte in de geko-zen provincie en gemeenten.

7.2 Leeswijzer_

Kaartlezen is een kunst. Dat geldt zeker voor kaarten die een analyse weergeven.Voordat we daadwerkelijk over gaan naar de kaarten wordt daarom uitgebreid belichthoe ze begrepen moeten worden.

De vlakken op de kaarten geven per buurt de mate van vraagvervulling aan. Hoeroder een vlak op de kaart hoe groter het tekort per inwoner. De punten laten deaccommodaties zien. De kaarten geven met die ‘van kleur verschietende’ vlakken rela-tieve informatie over de mate van vraagvervulling. Je kan er bijvoorbeeld van aflezendat in wijk x een groter tekort per inwoner is dan in wijk y.

De GIS-toepassing heeft een signaalfunctie (zie het hierboven genoemde derde doel).Indien het gevonden kaartbeeld een groot verschil laat zien tussen vraag en aanbodterwijl dit volgens de berekende algemene claim niet zo is, moet er gezocht wordennaar aanvullende verklaringen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat zich in een bepaaldewijk een industriegebied bevindt, waardoor het deelnamecijfer heel anders uitpaktdan het nationale gemiddelde. Ook kan het nog zo zijn dat het berekende cijfer niethard genoeg is om uitspraken over lokale capaciteit op te baseren. De cijfers zijnimmers berekend met de op nationaal niveau beschikbare gegevens, die waar ze ont-braken zijn aangevuld met aannames. De opgave voor de toekomst is om kengetallendie veel aannames bevatten betrouwbaarder te maken met behulp van vollediger enverbeterde gegevensverzameling.

De kaarten beelden de tekorten af per buurt, per 1000 inwoners. Dat staat in delegenda bij iedere kaart. Deze schaal is het meest geschikt om de ruimtelijke sprei-ding van tekorten inzichtelijk te maken. Het geeft relatieve informatie over tekorten.Voor bijvoorbeeld het kiezen van een optimale locatie van een nieuwe accommodatiezijn meer absolute gegevens nodig en kan beter met een andere legenda-indelingworden gewerkt. Voor sporters is een gemeentegrens geen barrière. Dat betekent dat sporters van bui-ten de onderzochte gemeentes gebruik zullen maken van de accommodaties binnen

66

de gemeente, zolang die accommodaties binnen de gestelde reisafstand liggen. Ditkan leiden tot een onderschatting van de sportvraag aan de randen van de onder-zoeksgebieden. Om dit te vermijden is de sportvraag in een ring van 10 km (de groot-ste gestelde reisafstand) rond de onderzochte gebieden meegenomen in hetonderzoek. De onvervulde sportvraag in deze ring is niet afgebeeld in de kaarten.Eigenlijk zouden ook de accommodaties die in deze ring liggen moeten wordenbetrokken in de analyse, hierover waren echter geen gegevens voorhanden. Daardoorontstaat in de analyse een overschatting van de onvervulde sportvraag. Bij Zwollewaren wel accommodatiegegevens beschikbaar voor het deel van die ring dat inOverijssel ligt. Deze gegevens zijn in de analyse wel meegenomen.

In een aantal gevallen is bij wijze van toegift een tabel opgenomen met de totalen vande gegevens uit de kaart. Deze tabellen geven een extra houvast bij het interpreterenvan de kaart. Hieronder staat een voorbeeld van zo’n tabel.

Tabel 7.1 Voorbeeld: Voetbal in Utrecht.

De velden van deze tabel zeggen het volgende:

_ Het Aanbod in m2 = het totale oppervlak van de accommodaties voor dezesport in het gebied.

_ De Totale vraag in m2 = berekend met de cijfers over ruimtegebruik persporter uit H2-4 en met gegevens over voorzieningengebruik en over wij-ken en buurten; berekend binnen de gemeentegrenzen.

_ Het Verwachte tekort aan vierkante meters bij een optimale spreiding inm2 = totale vraag in m2 minus aanbod in m2.

_ Het Geconstateerd tekort door suboptimale spreiding in m2 = som van degelokaliseerde tekorten wanneer vraag en aanbod met elkaar wordengeconfronteerd via een maximale reisafstand.

_ Het Verschil verwacht en geconstateerd tekort in m2= de onvervuldesportvraag die veroorzaakt wordt door suboptimale spreiding van debeschikbare capaciteit.

_ Het Percentage van tekort dat is op te lossen door betere spreiding = hetaandeel van de niet vervulde sportvraag dat toe te schrijven is aan eenniet optimale spreiding van de beschikbare capaciteit.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 67

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht van tekort

optimale suboptimale en geconstateerd dat is op spreiding spreiding tekort te lossen door in m2 in m2 in m2 betere spreiding

Voetbal 763.872 1.148.933 385.061 428.252 43.191 10

Een praktisch voorbeeld kan het verder toelichten: De vraag naar voetbal in Utrecht overstijgt het aanbod met 43 ha. In het geval dat despreiding van het aanbod optimaal is zou dit ook de berekende niet-bediende vraagzijn. Deze laatste is echter 10% hoger, wat wil zeggen dat 10% van het tekort kan wor-den opgelost door een optimale spreiding.

Dit lijkt een wat theoretische benadering, maar het werken met deze percentagesheeft een interessante gebruikswaarde. Het percentage maakt de spreiding vergelijk-baar van het aanbod van verschillende accommodatietypen en regio’s. Dat biedt demogelijkheid per sport te onderzoeken hoe de spreiding in het onderzoeksgebied zichverhoudt tot andere gebieden en sporten (benchmarking). Om in het voorbeeld vanvoetbal te blijven: In Utrecht is het percentage 10, in Overijssel is het percentage 84.Dat zegt dat de spreiding van de locaties van de voetbalvelden in Utrecht beter aan-sluit bij de vraag dan in Overijssel.

Een optimale spreiding van accommodaties is in de praktijk niet mogelijk. Hiervoorzouden accommodaties moeten worden opgesplitst tot oppervlaktes kleiner dan deminimale afmeting van het speelveld. Een percentage van 10 moet daarom in prakti-sche zin worden gelezen als een goede spreiding. Wat niet wil zeggen dat het totaleaanbod ook goed is, dat is immers ook een kwestie van voldoende capaciteit.

Bij overcapaciteit wordt het percentage niet gegeven. In dat geval is de totale vraagminus het aanbod 0 of kleiner, en er is geen onvervulde vraag. Bij (vrijwel) totalebenutting van de bestaande capaciteit wordt ook geen percentage gegeven. In ditgeval zou een betere spreiding van de accommodaties geen extra vraagvervullingopleveren. Dat geldt bijvoorbeeld voor golf in Overijssel.

De kaartbeelden en tabellen bieden aanknopingspunten voor oplossingen. Ze zijn alshet ware praatstukken voor lokale partijen over de vraag: ‘Waar moet er iets bijkomen om aan een onvervulde vraag tegemoet te komen?’ of: ’Welke wijken zijnonderbedeeld als het gaat om sportvoorzieningen?’ Het gaat natuurlijk niet in allegevallen om tekorten, soms is er sprake van teveel geclusterde accommodaties. Dangaat het om de vraag wat weg kan, of hoe een veld of zaal anders benut kan worden.Interessant is ook de vraag hoe de kaart verkleurt als je in een bepaalde wijk eenaccommodatie bij bouwt, of de bevolkingssamenstelling verandert. De hier gepresen-teerde kaarten bieden daarvoor nog onvoldoende handvatten, maar de gebruiktemethode maakt het mogelijk op dergelijke vragen antwoord te geven.

7.3 Kaartbeelden per sport_

Hieronder staan de kaarten voor de genoemde provincie en gemeenten en takken vansport. Daarbij volgt deze presentatie steeds grofweg de indeling in veldsporten, bui-tensporten en binnensporten. Sommige sporten speel je zowel op het veld als binnen.Dat geldt voor bijvoorbeeld korf – en handbal. De kaarten over de veldvariant vandeze sporten moeten dan ook in relatie gezien worden tot de kaarten met de hele ver-zamelingen van halsporten.

Per kaart is een toelichting gegeven. Daarbij wordt stapsgewijs nog meer dan in de

68

inleiding verduidelijkt wat dit type kaartbeeld aan informatie biedt. Steeds wordtgetracht een mogelijke verklaring te vinden voor het kaartbeeld. Een aantal verklarin-gen keert steeds terug. Deze zijn:

_ Onvoldoende data, bijvoorbeeld de ligging van accommodaties buiten degemeentegrenzen, die wel kunnen bijdragen aan het sportaanbod.

_ Een afwijking in de lokale sportvoorkeur ten opzichte van het nationaalgemiddelde, waardoor de sportvraag te hoog of te laag is berekend. Dezeverklaring behoeft nog een aanvullende verklaring, want de lokale afwij-king kan worden veroorzaakt door onvoldoende capaciteit/spreiding vanhet aanbod, of door lokale factoren anders dan accommodatiefactoren,zoals demografische, economische of culturele factoren. Bij de besprekingvan voetbal in Utrecht wordt hier uitgebreid op ingegaan.

_ Een onvolkomenheid in de berekende landelijke kengetallen._ Het ontbreken van voldoende capaciteit in de accommodaties._ Een slechte spreiding van de accommodaties.

De technische verantwoording van de kaarten in dit hoofdstuk staat in hoofdstuk 9.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 69

7.4 Utrecht_

Veldsporten

Kaart 7.1 Voetbal in Utrecht

Het kaartbeeld laat zien dat in het centrum van Utrecht de voetbalvraag relatief (tenopzichte van andere buurten) het minst in overeenstemming is met het aanbod. Ditwordt veroorzaakt door onvoldoende capaciteit van de voetbalaccommodaties, dooreen te grote afstand tot de accommodaties, of door een combinatie van beiden. In hetkaartbeeld is te zien dat een aantal buurten die binnen de gestelde afstand van 3,14km van een accommodatie liggen toch een tekort kennen. In die gevallen is de capaci-teit van de (wel bereikbare) accommodaties ontoereikend. In andere gevallen, bijvoor-beeld in de roodgekleurde buurten in het zuidwesten van de gemeente, is degehanteerde maximale reisafstand de veroorzaker van de tekorten.In de onderstaande tabel zijn de belangrijkste cijfers van voetbal in Utrecht opgenomen.

70

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 71

Tabel 7.2 Voetbal in Utrecht

Om met de laatste kolom in de tabel te beginnen: de spreiding van voetbalaccommo-daties is met een percentage van 10 goed te noemen. Dit percentage wil zeggen dateen optimale spreiding van de accommodaties 10 procent van het tekort zou oplos-sen. Zoals eerder opgemerkt is het onmogelijk een optimale spreiding van accommoda-ties te realiseren. Deze 10% geeft aan dat de oplossing voor het berekende tekort nietmoet worden gezocht in een betere spreiding, maar in het vergroten van de capaciteit.

Uit tabel 7.2 blijkt een tekort van 43 ha aan voetbalvelden. Dat is veel, ongeveer eenderde van de totale vraag. Indien dit tekort in werkelijkheid zou bestaan is de kansgroot dat de gemeente dit gesignaleerd en aangepakt zou hebben. Het is daaromwaarschijnlijk dat er een aanvullende verklaring voor het tekort is. Deze kan liggen inhet feit dat de hier toegepaste methode uitgaat van landelijke cijfers voor voetbal-deelname. In het geval dat in Utrecht minder wordt gevoetbald dan het landelijkgemiddelde leidt dit in de berekening tot een overschatting van de vraag. Hierdoorontstaan te hoge berekende tekorten na vergelijking van de vraag met het aanbod.

Het RIVM biedt in de zorgatlas (www.zorgatlas.nl) gegevens aan over de sportdeelna-me per regio. De kaart op de volgende pagina is afkomstig uit deze zorgatlas. Uit dekaart blijkt dat in Utrecht (in de rode cirkel) inderdaad relatief weinig wordt gevoet-bald. Daarmee wordt de verklaring voor het hoge tekort vanuit de Utrechtse afwijkingvan het landelijk gemiddelde ondersteund.

Eén en ander mag echter niet tot de conclusie leiden dat de berekende tekorten inwerkelijkheid niet zo ernstig zijn omdat in Utrecht nu eenmaal weinig wordt gevoet-bald. Het is namelijk waarschijnlijk dat ten minste een deel van het achterblijven vanhet deelnamepercentage wordt veroorzaakt door het ontbreken van voldoendeaccommodaties.

Welk deel van de verklaring voor het lage deelnamepercentage moet worden toege-schreven aan het ontbreken van voldoende accommodaties is echter niet bekend. Er zijn immers andere lokale factoren, zoals culturele en historische factoren, die hetrelatief lage deelnamepercentage kunnen verklaren. Bijvoorbeeld het van oudsherspelen van een bepaalde sport in een regio. Korfbal is hier een duidelijk voorbeeldvan. Andere sporten worden door de oververtegenwoordiging van één sport in die

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossenspreiding spreiding tekort door beterein m2 in m2 in m2 spreiding

Voetbal 763.872 1.148.933 385.061 428.252 43.191 10

regio wellicht weer minder beoefend. Hierbij moet nog worden aangetekend dat devraag naar sport wel is gecorrigeerd voor leeftijd en inkomen. Regionale afwijking insportvoorkeuren moet daarom niet in die twee factoren worden gezocht.

Voor de juiste interpretatie van de kaart moet per onderzoeksgebied worden bekekenhoe de verschillende mogelijke verklaringen zich tot elkaar verhouden. Voor deze dis-cussie is kennis van de lokale situatie vereist. De waarde van de bovenstaande kaartis het geven van een aanzet voor deze discussie. De kaart laat zien wat het beeld isals de nationale cijfers worden toegepast op de lokale situatie. Aan de beleidsmakersop lokaal niveau is het om te benoemen waarin de lokale situatie afwijkt van hetnationaal gemiddelde en of dit wenselijk is of niet.

De in hoofdstuk 2 berekende ruimtebehoefte per voetballer lijkt de vergelijking metde werkelijke situatie goed te doorstaan. Er is een behoorlijk tekort berekend, maardat is in een stad niet onwaarschijnlijk. Na verdere beschouwing is een deel van dittekort verklaarbaar uit lokale factoren, een deel blijft bestaan. Hoe deze zich totelkaar verhouden, of er aan de constatering gevolg wordt gegeven is aan de lokalevertegenwoordigers van de sport.

Buiten de discussie over de manier waarop de kaart moet worden geïnterpreteerd zijner twee ontwikkelingen binnen de voetbalsport die een ruimtelijke weerslag hebben.Ten eerste: In de berekening is geen rekening gehouden met de invloed van de intro-ductie van kunstgras. Kunstgras is intensiever bespeelbaar waardoor de bestaandeverhouding tussen vraag en aanbod zich de komende jaren in de richting van overca-paciteit zal bewegen.

Ten tweede is het zo dat veel voetbalverenigingen moeite hebben zich staande tehouden. Dit wordt met name veroorzaakt door een afname van het aantal vrijwilligers,terwijl het aantal voetballers groeit. Veel clubs kiezen voor een fusie om dit probleemhet hoofd te bieden. Dit zal de spreiding niet ten goede komen, en de totale ruimtebe-hoefte, mede door toegenomen efficiëntie, doen afnemen. Dit probleem speelt metname in de grote steden.

72

Kaart 7.2 Hockey in Utrecht

Het oosten en westen van de gemeente Utrecht wordt goed bediend, het centrum enhet noorden van de stad kennen tekorten. Uit het kaartbeeld is al af te lezen dat despreiding van hockeyaccommodaties beter kan. De grote rode gebieden in het noordwesten en in het zuidwesten vertonen een groottekort aan accommodaties per inwoner. Dit zijn delen van de VINEX-wijk LeidscheRijn. Deze wijk is in ontwikkeling. In de beide rode gebieden wonen (nu nog) weinigmensen. Het aantal mensen in deze wijken dat een tekort aan hockeyvelden kennenis vrij klein, maar met de komst van meer inwoners zal het tekort nijpender worden.

Tabel 7.3 Hockey in Utrecht

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 73

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht tekort Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 bij optimale tekort door verwacht van tekort

spreiding suboptimale en gecon- dat is op tein m2 spreiding stateerd lossen door

in m2 tekort beterein m2 spreiding

hockey 46.728 59.611 12.883 33.681 20.798 62

De matige spreiding die uit de kaart blijkt komt ook in de tabel tot uiting, 62% van deniet-bediende vraag kan aan de suboptimale spreiding worden toegeschreven. Eenbetere spreiding van de accommodaties kan een belangrijk deel van het berekendetekort wegnemen.

Uit de zorgatlas blijkt dat het aantal huishoudens waarin wordt gehockeyd in Utrechtovereenkomt met het landelijk gemiddelde. Het toepassen van het landelijke deelna-mecijfer om de lokale sportdeelname te voorspellen, zoals in deze analyse is gebeurt,levert in dit geval geen vertekening van het resultaat op. In Utrecht zijn dus tekorten berekend terwijl in de praktijk (RIVM – zorgatlas) gecon-stateerd wordt dat de stad een gemiddelde hockeydeelname kent. Ondanks hettekort aan accommodatie wordt er toch gehockeyd. Wellicht wordt er door Utrechtsehockeyers gebruik gemaakt van accommodaties in buurgemeentes. Deze zijn in ditonderzoek niet opgenomen door gebrek aan gegevens over de locatie van deze voor-zieningen. Ook kan de vraag gesteld worden of de gehanteerde maximale reisafstandvoor hockey (3,14 km) niet te laag gesteld is. Om hierin inzicht te krijgen is aanvullendonderzoek noodzakelijk.

74

Kaart 7.3 Tennis in Utrecht

Tabel 7.4 Tennis in Utrecht

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 75

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht van tekort

optimale suboptimale en gecon- dat is op tespreiding spreiding stateerd lossen doorin m2 in m2 tekort betere

in m2 spreiding

tennis 58.231 70.736 12.505 20.221 7.716 38

In tennisbanen is redelijk voorzien in Utrecht. De tekorten die er zijn liggen in het cen-trum en in het noorden van de gemeente. Net als bij hockey zijn de tekorten in de ran-den van Leidsche Rijn vanwege het lage inwonersaantal nu nog niet zo ernstig. Despreiding van de accommodaties laat op de kaart een cirkel om het centrum zien. Hetpercentage onvervulde vraag dat aan de spreiding kan worden toegeschreven is 38%.De Utrechtse afwijking van het nationale beeld van tennis is gering. De gebruikte lan-delijke deelnamecijfers zijn toepasbaar.

76

Kaart 7.4 Atletiek in Utrecht

De slechte spreiding van atletiekaccommodaties is direct te zien in de kaart. Op basisvan deze kaart lijkt de realisatie van een nieuwe atletiekaccommodatie in LeidscheRijn zinnig. Er moet dan wel ook naar de absolute vraag gekeken worden (vgl. tennisen hockey).

Tabel 7.5 Atletiek in Utrecht

Omdat de capaciteit van beide accommodaties vrijwel geheel wordt benut door devraag levert een betere spreiding hier geen verbetering van de vraagvervulling. Hetpercentage van het tekort dat is op te lossen door een betere spreiding is 0. Het ver-beteren van het aanbod van atletiekaccommodaties moet in het realiseren van één, ofmeerdere nieuwe accommodaties gezocht worden.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 77

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort

optimale suboptimale geconstateerd dat is op tespreiding spreiding tekort lossen doorin m2 in m2 in m2 betere

spreiding

atletiek 16.000 27.589 11.589 12.213 624 0

Kaart 7.5 Korfbal in Utrecht

Korfbal heeft, op basis van deze kaart, geen probleem. Korfbal is echter een sport dieeen zeer uitgesproken spreiding in deelnamepercentage over het land kent. De kaartvan het RIVM hiernaast laat dit duidelijk zien.

Tabel 7.6 Korfbal in Utrecht

Op basis van het landelijke beeld is de verwachting dat de berekende vraag in Utrechtte hoog is. Er wordt in Utrecht immers in werkelijkheid minder gekorfbald dan natio-naal bezien, dus het in deze methode gebruikte landelijke deelnamecijfer is te hoog.Dit zou moeten leiden tot een grote niet-vervulde vraag. Toch is dit niet het geval.

Korfbal is door de bijzondere landelijke spreiding en de splitsing in veld- en zaalkorf-bal een complexe sport om de ruimtebehoefte per sporter voor te berekenen. Een

78

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort

optimale suboptimale geconstateerd dat is op tespreiding spreiding tekort lossen doorin m2 in m2 in m2 betere

spreiding

korfbal 15.872 2.476 -13.396 23 13.419 n.v.t.

dergelijk groot verschil tussen het geconstateerde aanbod en de berekende vraagdoet vermoeden dat in de gehanteerde methode nog ruimte voor verbetering bestaat.

Kaart 7.6 Handbal in Utrecht

Het aanbod van handbalaccommodaties is zeer geconcentreerd. Dit levert tekorten inalle delen van de stad, behalve het noorden en delen waaruit -door een laag inwoner-aantal en een laag deelnamepercentage- geen handbalvraag komt. De tabel voorhandbal laat zien dat er een overcapaciteit bestaat ten opzichte van de totale bere-kende vraag.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 79

Tabel 7.7 Handbal in Utrecht

Het percentage van het tekort dat door betere spreiding is op te lossen is niet gege-ven. Door het overschot aan accommodatie is dit getal niet toepasbaar (zie base- ensoftbal op de volgende pagina).

Kaart 7.7 Base- en Softbal in Utrecht

80

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentage in m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort

optimale suboptimale geconstateerd dat is op tespreiding spreiding tekort lossen doorin m2 in m2 in m2 betere

spreiding

handbal 2.744 1.633 -1.111 988 2.099 n.v.t.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 81

Tabel 7.8 Base- en Softbal in Utrecht

Uit de tabel blijkt dat het aanbod en de vraag goed overeenkomen indien alleen naarde oppervlaktes wordt gekeken. Indien echter ook de spreiding in de overwegingwordt opgenomen ontstaat een tekort van 4.4 ha. Dit tekorten komt door het over-schrijden van de maximale reisafstand. Overigens, de buurten in het centrum vanUtrecht hebben wel een accommodatie binnen de gestelde reisafstand liggen. Decapaciteit hiervan is echter onvoldoende om de vraag die binnen de reisafstandbestaat te vervullen. Het mogelijke uitwijken van de centrumbuurten naar de oostelijkgelegen accommodaties is niet mogelijk omdat deze wel buiten de reisafstand liggen.

De spreiding van de accommodaties lijkt, op basis van het kaartbeeld, voldoende.Toch is in de tabel het percentage van het tekort dat door betere spreiding kan wor-den opgelost 126, wat aangeeft dat de spreiding juist bijzonder slecht is. Dit percenta-ge berust op een foute berekening die ontstaat door de overcapaciteit opgemeenteniveau. Dit leidt tot een verwacht overschot bij optimale spreiding in plaatsvan een verwacht tekort bij optimale spreiding. Dit overschot leidt weer tot een grootverschil verwacht en berekend tekort in m2 hetgeen weer leidt tot het percentage van126. Dit percentage kan niet juist zijn omdat het verwachte overschot natuurlijk nietkan worden weggewerkt door een betere spreiding. De totale vraag binnen degemeente is daarvoor te laag.

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort

optimale suboptimale geconstateerd dat is op tespreiding spreiding tekort lossen doorin m2 in m2 in m2 betere

spreiding

Base- en Softbal 202.300 191.018 -11.282 44.081 55.363 126

Buitensporten

Kaart 7.8 Golf in Utrecht

Op basis van de voorspelde vraag naar golf kan de gehele gemeente ruimschootsworden bediend. De capaciteit van de golfaccommodaties is voldoende, en door derelatief lange reisafstand bereikbaar vanuit de hele gemeente.

Golf is de enige sport in dit onderzoek waarvan de ligging van de accommodaties opnationaal niveau bekend is. Het is daardoor mogelijk geweest de courses die binnen10 km van de gemeentegrens van Utrecht liggen te betrekken in de berekening. Dezeaccommodaties dragen dus ook bij aan het aanbod van Utrecht. Overigens is ook degolfvraag uit de rand van 10 km betrokken in de berekening. Hierop wordt verderingegaan in hoofdstuk 10.5: Randeffecten.

Tabel 7.9 Golf in Utrecht

82

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht tekort Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 bij optimale tekort door verwacht en van tekort dat

spreiding suboptimale geconstateerd is op te lossenin m2 spreiding tekort door betere

in m2 in m2 spreiding

golf 1.484.941 602.941 -882.000 0 882.000 n.v.t.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 83

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort

optimale suboptimale geconstateerd dat is op tespreiding spreiding tekort lossen doorin m2 in m2 in m2 betere

spreiding

Gymzaal 9.526 45.014 35.488 35.205 -283 n.v.t.

Binnensporten

Kaart 7.9 Gymzaalsporten in Utrecht.

Deze kaart laat de resultaten zien van de sporten die plaatsvinden in het accommoda-tietype gymzalen. Deze sporten zijn gymnastiek, tafeltennis en vechtsport (zie voortoelichting hoofdstuk 10).

De bijbehorende cijfers:

Tabel 7.10 Gymzalen in Utrecht

De totale capaciteit van alle accommodaties wordt benut. Het percentage van de niet-vervulde vraag dat aan de spreiding is te wijten is dan ook niet gegeven. Een beterespreiding levert immers geen verbetering van de vraagvervulling op; vol is vol.

De vraag naar accommodatietype gymzaal overstijgt het aanbod in ruimte mate.

Waarschijnlijk wordt dit veroorzaakt door de berekeningswijze van de ruimtebehoefteper sporter. Voor gymnastiek is de vierkante meter methode gebruikt, zie paragraaf8.3.1. Die methode bestaat eruit dat het totale aanbod van accommodatie inNederland wordt gedeeld door het aantal beoefenaars. In dit geval is het totale aan-bod van gymnastiekzalen gedeeld door het aantal gymnasten terwijl de zalen ookworden gebruikt voor tafeltennis, vechtsport, volleybaltraining, toneelrepetities endergelijke. Het aantal m2 per sporter voor gymzalen is hierdoor te hoog uitgekomen,maar het is onbekend hoeveel te hoog. De vraag van de individuele sporters vertaaldzich in de in dit hoofdstuk gepresenteerde analyse daardoor in een hoge ruimtebe-hoefte in m2. Daarbij wordt nog de ruimtebehoefte van tafeltennis en vechtsportopgeteld, waardoor die behoefte (hier gepresenteerd in het kaartbeeld) nog hogeruitkomt.

Overigens blijkt uit paragraaf 4.2 dat de problematiek van gymzalen niet zozeer ligtbij ruimtelijke spreiding en de capaciteit ervan, maar meer bij de kwaliteit ervan.

Kaart 7.10 Halsport in Utrecht

Voor de halsporten gelden de volgende cijfers:

84

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 85

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort

optimale suboptimale geconstateerd dat is op tespreiding spreiding tekort lossen doorin m2 in m2 in m2 betere

spreiding

Hallen 16.758 33.413 16.655 16.545 -110 -1

Tabel 7.11 Halsporten in Utrecht

Voor de hallen geldt hetzelfde als voor de gymzalen: een ruime overstijging van hetaanbod door de vraag. In Leidsche Rijn (het westen van de stad) is het aanbod onvol-doende om ook de randen van de wijk te bedienen. Het oosten van de stad wordtgoed voorzien. De Catharijnehal, in het centrum van Utrecht, heeft niet voldoendecapaciteit om het gehele centrum te voorzien.

Het spreidingspercentage geeft aan dat een betere spreiding geen betere bedieningvan de vraag oplevert. De spreiding is dus goed. Dit blijkt ook wel uit het kaartbeeld.

Zoals eerder genoemd is de gekozen eenheid in de legenda (tekorten per 1000 inwo-ners) vooral geschikt om de spreiding van de tekorten weer te geven. De geschiktheidvoor het plannen van nieuwe accommodaties is minder. Een voorbeeld van mogelijkemisinterpretatie is het grote en rode gebied dat van noord naar zuid dwars door degemeente loopt. Dit lijkt wellicht een ernstige onvolkomenheid in het Utrechtse sport-beleid, tot duidelijk wordt dat het hier om het industriegebied Lage Weide gaat. Detekorten per 1000 inwoners zijn er weliswaar hoog, maar het absolute tekort aan vier-kante meters is er juist laag, omdat hier bijna geen mensen wonen.

Kaart 7.11 Zwemmen in Utrecht

In Utrecht is een relatief groot aantal buurten zonder voldoende toegang tot eenzwembad.

De cijfers:

Tabel 7.12 Zwemmen in Utrecht

86

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort

optimale suboptimale geconstateerd dat is op tespreiding spreiding tekort lossen doorin m2 in m2 in m2 betere

spreiding

zwembad 2.400 11.227 8.827 8.829 2 0

Het percentage van 0 betekent dat de volledige capaciteit van de zwembaden wordtbenut. Een betere spreiding is niet aan de orde. Om vraag en aanbod beter op elkaarte laten aansluiten zal er meer zwemwater gerealiseerd moeten worden.

Uit het kaartje uit de zorgatlas blijkt dat er in Utrecht iets minder wordt gezwommendan op landelijk niveau. De toepassing van landelijke cijfers leidt tot een lichte over-schatting van de vraag. Met natuurlijk weer de kanttekeningen die eerder bij voetbalzijn gemaakt omtrent verklaring vanuit ‘stadeigen’ factoren en verklaring vanuit onvol-doende accommodatie.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 87

88

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossenspreiding spreiding tekort door beterein m2 in m2 in m2 spreiding

schaatsen 21.200 89.269 68.069 69.492 1.423 2

Kaart 7.12 Schaatsen in Utrecht

Er is slechts één kunstijsbaan in Utrecht. Dat levert een tekort in alle behalve deomringende buurten.

Er zijn plm. 30 kunstijsbanen in Nederland, waarvan één in het onderzoeksgebied. Datis te weinig voor een conclusie over de spreiding van de accommodaties. Zie ookhoofdstuk 9.5: randeffecten.

Tabel 7.13 Schaatsen in Utrecht

Het lage percentage geeft aan dat van het totale aanbod gebruik wordt gemaakt, deafstand is het probleem niet. Een betere spreiding is niet aan de orde.In Utrecht is de deelname aan schaatsen licht onder het nationaal gemiddelde. Er isdus een lichte overschatting van de vraag naar schaatsbanen in Utrecht.

Kaart 7.13 Fitness in Utrecht

Kaart 7.14 Squash in Utrecht

Volgens de berekening overstijgt het aanbod de vraag voor zowel fitness als squash.Waarschijnlijk worden deze sporten in een stad meer beoefend dan het landelijkgemiddelde. In deze berekening is het berekend aantal beoefenaars daarom lager danin werkelijkheid, hetgeen de berekende overcapaciteit verklaart.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 89

De veronderstelling van de stedelijke oververtegenwoordiging van squash wordt doorde onderstaande kaart bevestigd.

90

7.5 Zwolle_

In dit deel worden de resultaten getoond van het toepassen van de landelijke ruimte-lijke kengetallen op de gemeente Zwolle. De ligging van de accommodaties is ontleend aan gegevens van de provincieOverijssel. Deze gegevens zijn provinciedekkend. Dit maakt het mogelijk om, in tegenstellingtot Utrecht, de accommodaties die in de omgeving van Zwolle liggen te betrekken in de bere-kening. De invloed van de sportvraag (de mensen) uit de directe omgeving van de stad is, netals in Utrecht, ook opgenomen in de berekening.Ten zuidwesten grenst de stad aan de provincie Gelderland. Over de ligging van accommoda-ties in deze provincie zijn geen gegevens beschikbaar. De accommodaties die hier nabij Zwolleliggen zijn niet in het onderzoek betrokken, de mensen die hier nabij Zwolle wonen wel.

Veldsporten

Kaart 7.15 Voetbal in Zwolle

Het vele groen in het kaartbeeld geeft aan dat het aanbod en de spreiding van voet-balaccommodaties in Zwolle voldoende is. De rode gebieden in het noorden van destad zijn dunbevolkt. Een tekort dat in absolute zin laag is kan, omdat het tekort uit-gedrukt is in m2 per 1000 inwoners, er ernstiger uitzien dan het in absolute zin is. Ditkan in de twee noordelijke buurten het geval zijn.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 91

De regionale afwijking van het landelijk aantal huishoudens waarin wordt gevoetbaldis klein, blijkt uit onderstaande kaart van het RIVM. Dit is een aanwijzing dat hetgebruik van landelijke deelnamecijfers om de sportvraag te berekenen niet veel verte-kening oplevert.

Kaart 7.16 Hockey in Zwolle

De aanwezigheid van slechts één accommodatie doet vermoeden dat de regionaleafwijking ten opzichte van de landelijke hockeydeelname groot is, of dat de inputge-gevens nog niet optimaal zijn. Want, indien er een dergelijk groot tekort bestaat zoudit waarschijnlijk leiden tot de aanleg van meerdere accommodaties. Toch is, volgens

92

de onderstaande kaart uit de zorgatlas van het RIVM, de lokale afwijking in deelname-cijfers ten opzichte van het landelijke beeld gering. Weliswaar wordt de sport voorna-melijk in de noordelijke randstad en Brabant beoefend, maar hetdeelnamepercentage in de stad Zwolle ligt op het landelijk gemiddelde.

De situatie is nu dat het RIVM constateert dat er behoorlijk wordt gehockeyd inZwolle, maar we vinden vooralsnog slechts één accommodatie. Dit levert een behoor-lijk tekort op bij vergelijking van de vraag met het aanbod. Dit is met elkaar in tegen-spraak. Wat is de verklaring ?

Waarschijnlijk zijn de data, die voor de analyse zijn gebruikt, onvolledig. Indien eenclub niet bij de provincie bekend is (de provincie was de bron voor de ligging van deaccommodaties) is deze niet in de analyse opgenomen. Nader onderzoek leert dat erinderdaad nog een club bestaat: MHC Tempo ’41, meer naar het zuiden van de stadmet o.a. 2 kunstgrasvelden.

Een andere vorm van verklaring vanuit gebrekkige brongegevens ligt in de zogenaam-de randeffecten. In de inleiding van de bespreking van Zwolle is aangegeven dat deaccommodaties in de omgeving van Zwolle zijn opgenomen in de berekening, voorzover deze in Overijssel liggen. Accommodaties die ten westen van de IJssel liggen(niet in Overijssel) zijn dus niet in de berekening opgenomen. Een verklaring voor hetgevonden beeld zou kunnen zijn dat er in Hattem (ten westen van de IJssel) een grotehockeyclub ligt die de Zwolse hockeyers bedient. De Hattemse Mixed Hockey Club bij-voorbeeld.

Uit deze beschouwing blijkt eens te meer het belang van lokale kennis bij de juisteinterpretatie van de kaart. Indien na nader onderzoek blijkt dat de Hattemse MixedHockey Club inderdaad een flink aantal Zwolse leden kent en een tweede accommo-datie in Zwolle wordt toegevoegd, zal het plaatje en bijbehorende verklaring er heelanders uit komen te zien.

Zodra met de betreffende gemeente kan worden ingezoomed op de werkelijke lokale

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 93

situatie kunnen, met behulp van de GIS applicatie, dergelijke gegevens direct vooraanscherping zorgen, alvorens conclusies te trekken over de realisatie van meeraccommodaties.

Kaart 7.17 Tennis in Zwolle

Er zijn voldoende tennisbanen om aan de vraag te voldoen. Het rode gebied in hetnoordoosten heeft relatief (ten opzichte van het aantal inwoners) een tekort, maar inabsolute aantallen is het tekort niet groot.

De deelname aan tennis in Zwolle is gemiddeld ten opzichte van de landelijke deelna-me. Dit betekent dat de berekening van de vraag, één van de basisgegevens voor deanalyse, betrouwbaar is.

94

Kaart 7.18 Atletiek in Zwolle

Met één atletiekaccommodatie blijft er in het noorden van de stad een onvervuldevraag. Dezelfde overweging als voor hockey zou van toepassing kunnen zijn (bereik-bare accommodatie buiten het onderzoeksgebied), maar er kan ook eenvoudigwegeen tekort aan atletiekaccommodatie bestaan.

Het is dan de vraag of het tekort bestaat uit een tekort aan capaciteit of een tekortaan bereikbaarheid. De afgetekende ruimtelijke scheiding tussen de groene buurten(bediende buurten) en de rode (met een tekort) doet vermoeden dat de maximalereisafstand (ook een afgetekende ruimtelijke scheiding) de veroorzaker van het tekortis. De cirkel in de kaart hieronder heeft een straal van 4,58 kilometer, de gehanteerdemaximale reisafstand voor atletiek. Het is duidelijk dat een te grote reisafstand inieder geval voor een deel verantwoordelijk is voor de gevonden tekorten. De capaci-teit van de accommodatie lijkt nog niet volledig benut, aangezien alle buurten binnende gestelde reisafstand volledig bediend kunnen worden.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 95

Kaart 7.19 Korfbal in Zwolle

Met slechts één korfbalaccommodatie zijn er tekorten in Zwolle, onder voorbehouddat de landelijke cijfers voor de stad gelden. Uit onderstaande kaart blijkt echter desterke regionale concentratie van korfbal.

Het is duidelijk dat korfbal een sport is waarvan de verschillen in regionale beoefe-ning ervoor zorgen dat de landelijke cijfers niet zonder correctie regionaal gebruiktkunnen worden. Er zijn dan ook geen conclusies te trekken over het tekort dan weloverschot aan ruimte voor korfbal.

Het hier besproken accommodatietype is korfbalvelden. De sport wordt ook in de halbeoefend. Voor een totaalbeeld voor korfbal moet een combinatie van deze accommo-datietypes gemaakt worden.

96

Kaart 7.20 Handbal in Zwolle

Het ontbreken van een specifieke handbalaccommodatie levert tekorten op. Wellichtwordt in Zwolle ten opzichte van het landelijk gemiddelde weinig gehandbald. HetRIVM publiceert hier geen gegevens over.

Wellicht is buiten het onderzoeksgebied handbalaccommodatie gelegen waar Zwolsehandballers gebruik van kunnen maken. Net als korfbal is handbal een sport die op het veld en in de hal wordt beoefend. Dezekaart gaat over het gebruik van velden voor handbal. Voor het volledige beeld moetdeze kaart in combinatie worden gezien met de resultaten voor halsport.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 97

Kart 7.21 Base- en Softbal in Zwolle

Uit de gesprekken die met de Base- en Softbalbond zijn gevoerd blijkt dat de sportvoornamelijk in het westen van het land wordt beoefend. De deelname in Zwolle ishierdoor waarschijnlijk lager dan hier weergegeven. Het duidelijk afgetekende ruimte-lijke patroon doet vermoeden dat de reisafstand de voornaamste veroorzaker van hettekort is. De blauwe cirkel in het kaartje hieronder met een straal van 4,58 km (degehanteerde maximale reisafstand voor base- en softbal) laat dit ook zien.

98

Buitensporten

Kaart 7.22 Golf in Zwolle

Net als Utrecht is ook Zwolle ruim voorzien in golfmogelijkheden. Omdat de bereid-heid voor reizen van golfers hoog is, is de accommodatie vanuit de gehele gemeentebereikbaar.

Kaart 7.23 Paardensport in Zwolle

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 99

De redelijke spreiding van de accommodaties in combinatie met de berekende tekor-ten leidt tot de conclusie dat er een tekort aan capaciteit bestaat. Want: binnen dereisafstand treden tekorten op. De kaart hieronder laat zien dat in Zwolle –net als inalle steden– het percentage huishoudens waarin wordt paardgereden relatief laag is.De vraag is ook hier weer: wordt de lokale afwijking veroorzaakt door factoren die bui-ten de sport liggen (bijvoorbeeld historisch of cultureel) of door een gebrek aan accom-modaties? Tussen die twee verklaringsgronden moet een afweging gemaakt worden.

Met daarbij weer aangetekend dat de lage geconstateerde deelname in de stedendoet vermoeden dat lage beschikbaarheid van ruimte, die specifiek in de steden tevinden is, voor een ruimtevragende sport als ruitersport een grotere belemmering isdan voor andere sporten.

De verklaring van de lage stedelijke deelname kan in de kaart van het RIVM ook lig-gen in het lagere inkomensprofiel van de steden. In de kaart met de uitkomst van devraag-aanbod vergelijking is hiervoor gecorrigeerd.

Binnensporten

Kaart 7.24 Gymzaalsporten in Zwolle

Deze kaart laat zien wat er gebeurt bij gebrek aan gegevens. De postcodes van degymzalen in Zwolle zijn niet opgenomen in het provinciale overzicht dat de basis voorde plaatsbepaling van de accommodaties in geweest. Deze plaatsbepaling is daaromop basis van de enige wèl beschikbare ruimtelijke informatie geschied: de gemeentewaar de accommodatie ligt. En wel het midden daarvan. Hierdoor zijn alle gymzalenvan Zwolle in de analyse bovenop elkaar in het centrum terechtgekomen. Over despreiding is daarom hier niets te zeggen.

100

De opgetelde capaciteit van de gymzalen is 44.100 m2. De totale vraag is 189.906 m2.Net als in Utrecht is dit een sterke overvraging. Hier geldt dezelfde overweging als inUtrecht; de opgetelde ruimtebehoefte voor het accommodatietype gymzalen is waar-schijnlijk te hoog.

Kaart 7.25 Halsport in Zwolle

De drie hallen in de stad zijn redelijk gespreid. Toch worden niet alle buurten bediend.Dit is reden om aan te nemen dat de capaciteit van de hallen onvoldoende is.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 101

Kaart 7.26 Zwemmen in Zwolle

De concentratie van meerdere zwemaccommodaties is niet reëel. Wegens gebrek aangegevens zijn in de analyse de zwemaccommodaties in het centrum van de gemeentegeplaatst.

Er bestaat nog binnen de gestelde reisafstand een tekort. Dat leidt tot de conclusiedat er in de bestaande accommodatie een tekort aan capaciteit bestaat.Waarschijnlijk is er in Zwolle behoefte aan meer zwemwater.

102

Kaart 7.27 Schaatsen in Zwolle

Het ontbreken van een accommodatie leidt tot onvervulde vraag. Randeffecten zullenwaarschijnlijk een grote rol spelen, door de relatief lange maximale reisafstand (zie9.5 randeffecten).

Kaart 7.28 Fitness in Zwolle

De spreiding van het aanbod is in overeenstemming met de vraag. De rode gebiedenhebben een relatief (per inwoner) groot tekort, maar in absolute zin valt dit tekortmee. In de betreffende gebieden wonen weinig mensen.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 103

7.6 Overijssel_

Na twee steden besproken te hebben wordt nu de provincie Overijssel nader beke-ken. Interessant, omdat wellicht andere ruimtelijke patronen naar voren komen dan inde steden. Vooral de sporten die een regionale oriëntatie kennen, met een groteremaximale bereidheid tot reizen kunnen door de regionale benadering nieuwe resulta-ten opleveren. Om deze mogelijke nieuwe inzichten ten volle te onderzoeken zijn inveel gevallen weer tabellen bij de kaarten gegeven.veldsporten

Kaart 7.29 Voetbal in Overijssel

Tabel 7.14 Voetbal in Overijssel

De kaart en de tabel sluiten aan bij het landelijke beeld dat er voldoende ruimte voorvoetbal is.

104

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentage in m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossenspreiding spreiding tekort door beterein m2 in m2 in m2 spreiding

Voetbal 4.185.384 4.416.816 231.432 1.429.422 1.197.990 84

De spreiding van de accommodaties is in grote mate (84%) verantwoordelijk voor deniet vervulde vraag. Dit is aanzienlijk hoger dan het percentage in Utrecht, dat 10%bedroeg. De slechte spreiding leidt ertoe dat ruim een kwart van de totale vraag nietgeaccommodeerd wordt. De opgave voor voetbal in Overijssel ligt in het beter sprei-ding van de accommodaties, de totale capaciteit is niet het grootste probleem.

Kaart 7.30 Hockey in Overijssel

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 105

106

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentage in m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossenspreiding spreiding tekort door beterein m2 in m2 in m2 spreiding

Hockey 20.631 236.353 215.722 215.825 103 0

Tabel 7.15 Hockey in Overijssel

De berekening en de kaart leiden tot de conclusie dat het landelijke cijfer voor hockeyniet op Overijssel van toepassing is. De kaart met de landelijke spreiding laat dit dui-delijk zien. Dit is een goede verklaring voor de gevonden tekorten.

Het spreidingspercentage is niet relevant door de discrepantie tussen vraag en aanbod.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 107

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentage in m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht van tekort dat

optimale suboptimale en geconstateerd is op te lossen spreiding spreiding tekort door betere in m2 in m2 in m2 spreiding

Tennis 445.195 298.683 -146.512 33.283 179.795

Kaart 7.31 Tennis in Overijssel

Tabel 7.16 Tennis in Overijssel

Er is meer aanbod van tennisbanen dan vraag ernaar. Een verklaring kan zijn dat ombijvoorbeeld historische redenen in Overijssel meer getennist wordt dan in de rest vanhet land. Dit zou leiden tot relatief veel tennisbanen per inwoner van Overijssel, enhet bovenstaande kaartbeeld opleveren. Volgens het RIVM wordt er echter juist min-der getennist in Overijssel dan in de rest van het land. Die verklaring valt dus af. Blijftover dat er eenvoudigweg erg goed is voorzien in tennisbanen in Overijssel.

Het positieve getal in de tabel bij ‘geconstateerd tekort door suboptimale spreiding inm2’ betekent dat er ondanks het overschot aan capaciteit buurten zijn die wegens hetoverschrijden van de maximale reisafstand niet bediend kunnen worden.

108

Kaart 7.32 Atletiek in Overijssel

Tabel 7.17 Atletiek in Overijssel

Het aanbod en de vraag naar atletiekaccommodatie zijn in evenwicht indien alleennaar de capaciteit en de vraag in de provincie wordt gekeken. Zodra echter ook despreiding van de accommodaties over het onderzoeksgebied in de analyse wordtbetrokken kan 60% van de vraag niet meer worden bediend.

Een eerder genoemd voorbehoud omtrent het spreidingspercentage is nu aan deorde. Het hoge percentage leidt tot de conclusie dat accommodaties verplaatst moe-ten worden voor een betere afstemming van vraag en aanbod. Dit is echter niet hetgeval. Verplaatsing van een accommodatie zal op de nieuwe locatie een tekort oplos-sen, maar op de oude locatie een tekort doen ontstaan. De duidelijk te onderscheidenringen van 4.58 kilometer rond de accommodaties leiden tot die conclusie; niet decapaciteit maar de reisafstand zorgt voor de beperkte toegang tot atletiekaccommo-

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 109

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort tekort door verwacht en van tekort

bij optimale suboptimale geconstateerd dat is op tespreiding spreiding tekort lossen doorin m2 in m2 in m2 betere

spreiding

atletiek 102.000 109.884 7.884 60.083 52.199 87

datie. Om dit op te lossen zou niet de gehele capaciteit van een accommodatie ver-plaatst moeten worden, maar slechts een deel van de capaciteit. Op een halve atle-tiekbaan kan de sport echter niet worden beoefend. Ondanks het hoge percentagekan de oplossing voor het tekort aan atletiekaccommodaties daarom niet in een bete-re spreiding worden gevonden.

Kaart 7.33 Korfbal in Overijssel

Er zijn in Overijssel met name in het noordwesten weinig accommodaties. De accom-modaties liggen in het stedelijk gebied.

Korfbal is een sport die, zoals eerder genoemd, door de zeer ongelijke ruimtelijkespreiding op nationaal niveau niet goed met de aannames van dit onderzoek te ope-rationaliseren is.

110

Kaart 7.34 Handbal in Overijssel

Handbalaccommodaties in Overijssel concentreren zich in het zuidoosten. Het doetvermoeden dat daar sprake is van een regionale sportvoorkeur die niet alleen uit deaanwezigheid van accommodaties kan worden verklaard. Immers, die verklaring gaatuit van een vraag die door de aanwezigheid van aanbod wordt gegenereerd. In hetzuidoosten is waarschijnlijk een voorkeur voor handbal die bijvoorbeeld ooit histo-risch zo gegroeid is. Het noorden van de provincie kent deze sportvoorkeur niet, metals gevolg dat daar in het geheel niet wordt gehandbald en geen accommodaties tevinden zijn. Met het oog op de voorgaande redenering zijn de berekende tekorten inhet noorden dus ook minder ernstig.

Eén en ander is een interpretatie van het kaartbeeld met een behoorlijk aantal voor-behouden. Een betrouwbaarder interpretatie van het kaartbeeld is te geven indienmeer kennis van de werkelijke lokale situatie beschikbaar is.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 111

Kaart 7.35 Base- en Softbal in Overijssel

De beoefening van base- en softball concentreert zich in het westen van het land.Daardoor is in de analyse in Overijssel de vraag overschat. De berekende vraag naaraccommodaties is echter vijf keer zo groot als het aanbod. Dit is waarschijnlijk meerdan alleen uit de concentratie van honk- en softbal in het westen van het land kanworden verklaard. Is dit het geval, wat moet blijken uit nader onderzoek, dan moet eraccommodatie worden bijgebouwd om aan de vraag te voldoen.

Tabel 7.18 Base- en Softbal in Overijssel

112

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentage in m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossenspreiding spreiding tekort door beterein m2 in m2 in m2 spreiding

Base- en Softball 144.500 723.218 578.718 609.115 30.397 5

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 113

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossenspreiding spreiding tekort door beterein m2 in m2 in m2 spreiding

golf 4.723.500 2.803.699 -1.919.801 827.714 2.747.515

Buitensporten

Kaart 7.36 Golf in Overijssel

Tabel 7.19 Golf in Overijssel

114

De gehanteerde maximale reisafstand van golf, tien kilometer, tekent zich duidelijk afin deze kaart. Dit leidt tot de conclusie dat de accommodaties in deze kaart overcapa-citeit hebben. Immers, het aantal golfers binnen elk van de bediende cirkels van 10kilometer rondom een golfcourse is verschillend, terwijl bij iedere course het bedien-de gebied (de duidelijk te herkennen en identieke cirkels) hetzelfde is. Zelfs de coursemet de meeste golfers binnen 10 kilometer is nog in staat alle golfers binnen die cirkelte accommoderen, anders zou er binnen één van de cirkels op het kaartje hiernaastten minste één rood gebied moeten liggen. Alle anderen dan de drukste course moe-ten volgens deze redenering een overcapaciteit hebben. Behalve in het onwaar-schijnlijke geval dat de capaciteit van de drukste course precies wordt benut is ookhier overcapaciteit. Een dergelijke voor een groter gebied berekende overcapaciteitdoet sterk vermoeden dat de in de analyse gehanteerd maximale reisafstand te laaggekozen is.

Kaart 7.37 Paardensport in Overijssel

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentagein m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossenspreiding spreiding tekort door beterein m2 in m2 in m2 spreiding

paarden 870.000 1.500.932 630.932 679.813 48.881 7

Deze kaart laat zien dat paardensport voornamelijk in het landelijk gebied plaats-vindt. In een ruim gebied rond Zwolle is een tekort aan accommodatie.

Tabel 7.20 Paardensport in Overijssel

Binnensporten

Kaart 7.38 Gymzaalsporten in Overijssel

Gymzalen zijn sterk aan scholen gekoppeld. Dit blijkt ook uit deze kaart, waarin gym-zalen zijn geclusterd in steden (in Zwolle ligt een aantal zalen op elkaar). De sprei-ding over de provincie is op het oog goed.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 115

De tabel bij deze kaart:

Tabel 7.21 Gymzaalsporten in Overijssel

De vraag overstijgt ruim het aanbod. Dit beeld is in overeenstemming met de uitkom-sten van Utrecht en Zwolle. Dezelfde overweging als gegeven bij de bespreking vangymzalen in Utrecht geldt ook hier; de ruimtebehoefte is door toepassing van de m2methode berekend. Dit levert een te hoge behoefte indien dit getal bij de overigegymzaalsporten wordt opgeteld.

Kaart 7.39 Halsporten in Overijssel

116

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentage in m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossenspreiding spreiding tekort door beterein m2 in m2 in m2 spreiding

gymzaal 44.100 189.906 145.806 146.217 411 0

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 117

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentage in m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossenspreiding spreiding tekort door betere in m2 in m2 in m2 spreiding

Halsporten 112.561 121.351 8.790 41.469 32.679 79

Tabel 7.22 Halsport in Overijssel

De totale vraag in vierkante meters komt overeen met het aanbod. De gebrekkigespreiding is ervoor verantwoordelijk dat er toch een behoorlijk tekort bestaat, 79%van het berekende tekort zou zijn opgelost met een optimale spreiding.

Op grond van deze kaart en tabel is er geen groot tekort aan hallen. Dit is in tegen-stelling met hetgeen in paragraaf 4.2 berekend wordt; hier wordt een landelijk tekortvan 360 hallen geconstateerd. Wellicht is regionale afkeur van halsporten een verkla-ring. De kaarten uit de zorgatlas laten een ondervertegenwoordiging zien voor watbasketbal betreft, maar er wordt weer meer gevolleybald. Het landelijk tekort aan hal-len geldt blijkbaar niet voor Overijssel.

Kaart 7.40 Zwemmen in Overijssel

Tabel 7.23 Zwemmen in Overijssel

Op basis van het aanbod en de totale vraag wordt een kwart van de vraag niet geac-commodeerd. Met inachtneming van de spreiding en de reisafstand is dat zelfs de helft.

118

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentage in m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossenspreiding spreiding tekort door beterein m2 in m2 in m2 spreiding

zwemmen 35.351 43.798 8.447 25.027 16.580 66

Op grond van de kaart en de tabel is een betere spreiding van de zwembaden aan tebevelen, evenals het verhogen van de capaciteit.

Kaart 7.41 Schaatsen in Overijssel

Er zijn plm. 30 hallen in Nederland, waarvan één in het onderzoeksgebied. Dat is teweinig voor een verantwoorde conclusie over de spreiding van de accommodaties. Zieook hoofdstuk 9.5: randeffecten.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 119

Kaart 7.42 Fitness in Overijssel

120

Tabel 7.24 Fitness in Overijssel

Het aanbod van fitness concentreert zich in de steden. Toch zijn er op het plattelandook accommodaties te vinden.

Ondanks de overcapaciteit is er een niet-bediende vraag. Uit het kaartbeeld blijkt datdit door een niet optimale spreiding wordt veroorzaakt.

De niet-bediende vraag wordt ook verklaard door de concentratie van fitness in ste-den; de berekende vraag op het platteland is waarschijnlijk te hoog in dit model.Door de overcapaciteit is er geen percentage voor de invloed van de spreiding gegeven.

Totaal beeld in de drie illustratiegebiedenDe kaarten die tot zover zijn gepresenteerd en besproken gaven een beeld van delokale situatie per sport en per 1000 inwoners. Deze legenda-indeling is geschikt omde spreiding van de tekorten over het onderzoeksgebied te beoordelen. Door eenandere legenda te kiezen kunnen de totalen van alle sporten worden opgeteld.Hieronder de resultaten voor de drie onderzoeksgebieden.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 121

Sport Aanbod Totale vraag Verwacht Geconstateerd Verschil Percentage in m2 in m2 tekort bij tekort door verwacht en van tekort dat

optimale suboptimale geconstateerd is op te lossen spreiding spreiding tekort door beterein m2 in m2 in m2 spreiding

fitness 65.600 42.641 -22.959 7.756 30.715

Kaart 7.43 Totale onvervulde vraag in Utrecht

De legenda van deze kaart is anders dan die van de voorgaande kaarten. In plaats vande m2 tekorten per 1000 inwoners is hier het aantal potentiële sporters per wijk weer-gegeven dat niet kan sporten. De tekorten aan vierkante meters per buurt zijn via deruimtebehoefte per sporter teruggerekend naar het aantal sporters per buurt. Dit isvoor alle sporten opgeteld. Het resultaat is het aantal mensen per wijk dat wel wil,maar niet kan sporten.

Deze indeling maakt de kaart geschikt om te bepalen welke delen van de stad extraaandacht op sportgebied kunnen gebruiken.Er is een behoorlijk aantal inwoners van Utrecht dat, althans op basis van de landelij-ke sportdeelname, wel wil maar niet kan sporten. Er is een concentratie van het tekortin het zuiden van de gemeente, al zijn er ook buurten in het westen en noorden meteen groot tekort. Het oosten is relatief goed voorzien. In Leidsche Rijn tekenen zichook tekorten af.

De tekorten die hier zijn geconstateerd gelden voor de sport (of sporten) die volgensde leeftijdsopbouw en inkomenssituatie de voorkeur hebben van de Utrechter.Waarschijnlijk vindt er uitwisseling plaats tussen de sporten. Iemand die liever zoutennissen maar niet kan vanwege de wachtlijst (het tekort aan accommodatie) gaatwellicht een andere sport beoefenen.

122

Kaart 7.44 totale onvervulde vraag in Zwolle

Voor deze kaart gelden dezelfde opmerkingen als voor de totaalkaart van Utrecht. Hetaantal mensen dat niet kan sporten per buurt is weergegeven. Een concentratie vande tekorten in het zuiden en noorden van de gemeente tekent zich af.

Kaart 7.45 Totale onvervulde vraag in Overijssel

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 123

Opvallend is de duidelijke herkenbaarheid in het kaartbeeld van Zwolle, Deventer enEnschede. De tekorten concentreren zich daar. De eerdere opmerkingen over het rela-tief minder sporten in de steden en de gedeeltelijke ondervanging daarvan door inko-men en leeftijd gelden weer (zie onder: voetbal in Utrecht). Het is de vraag of dieoverweging de hele verklaring voor de stedelijke tekorten vormt. Wellicht nog opval-lender is het ontbreken van dezelfde herkenbaarheid voor Almelo en Hengelo. Doendie het beter? Het antwoord moet komen uit de bovenlokale discussie, waarvoor dezekaart een aanzet kan vormen.

Het sportaanbod op het platteland zou problematisch kunnen zijn door de langereafstand tot accommodaties. Dat komt in deze kaart niet naar voren. Althans, hetabsolute aantal onvervulde sportvragen op het platteland is laag. Dit wordt natuurlijkmede veroorzaakt door het lagere aantal inwoners.

7.7 Wandelen en fietsen in Utrecht, Zwolle en Overijssel_

De methode van het onderzoek naar wandelen en fietsen verschilt van die van deaccommodatiegebonden sporten. Wandelen en fietsen kunnen daardoor niet wordenvergeleken of opgeteld bij de accommodatiegebonden sporten. Om toch inzicht in delokale situatie voor beide activiteiten te verkrijgen worden ze hier apart besproken.

In Hoofdstuk 6 is gekeken naar het percentage beschikbare capaciteit binnen 10 kilo-meter. Omdat dit hoofdstuk zich op de lokale situatie richt is ook naar het percentagebinnen 2,5 kilometer gekeken (NB: dit heeft een maximum van 50%, zie hoofdstuk 6voor toelichting).

124

Kaart 7.46 Percentages beschikbare capaciteit voor wandelen in 2001, in Utrechtse wijken

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 125

Wandelen in 2002We zien dan dat er binnen de korte normafstand duidelijk sprake is van een te geringecapaciteit per persoon, met name voor de wijken in het centrum van de stad. Hetbeeld voor de maximale normafstand ziet er heel anders uit. Nu blijken de wijken aande westkant van de stad het laagste percentage beschikbare capaciteit te hebben.Aan de oostkant wordt zelfs aan de norm voldaan. Het centrum slaagt er dus in om opde maximale normafstand het tekort op de korte normafstand te compenseren.Anders gezegd: de mensen uit het centrum moeten wel wat vaker verder reizen danwenselijk geacht wordt, maar afgezien daarvan beschikken ze over voldoende aanbod.

Het eerder genoemde totale Utrechtse tekort van bijna 5.000 recreatieplaatsen gaatuit van de tekorten per persoon bij een normafstand van 10 kilometer. Hiervoor zoudus bij voorkeur aan de westkant van de stad nieuw aanbod gecreëerd moeten wor-den, om de recreatie-mobiliteit te minimaliseren: men reist veelal per auto naar eenverder weg gelegen wandelgebied. Gegeven het beeld voor de korte normafstand zouhet daarbij wenselijk zijn een deel van dit nieuwe aanbod als binnenstedelijk groendichtbij het centrum te realiseren, hoe moeilijk dit ook is. Dit komt weliswaar maar deelsdirect aan de westelijke wijken ten goede, maar voor het andere deel komt er eldersweer capaciteit beschikbaar. De oostelijke wijken zitten in de huidige situatie immers alop 100% voor de maximale normafstand: ze zullen in totaal niet meer capaciteit opsou-peren, alleen een groter deel hiervan al binnen 2,5 kilometer beschikbaar vinden.

Het andere aandachtsgebied binnen de studie is de provincie Overijssel. Het landelij-ke kaartbeeld (in hoofdstuk 6) laat zien dat er voor wandelen geen tekorten wordengeconstateerd. Er kan dus alleen nog sprake zijn van een te geringe beschikbarecapaciteit per persoon binnen de korte normafstand (d.w.z. minder dan 50%). Ditkomt eigenlijk bij maar twee gemeenten in duidelijke mate voor: Kampen (28%) enZwolle (40%). Ook in deze twee gemeenten moet men dus vaker verder reizen om tekunnen wandelen in een groene omgeving dan wenselijk wordt geacht.

Wandelen in 2020We zoomen nu niet nader in op de wijken binnen de gemeente Utrecht, omdat dit van-wege het grove ruimtelijke karakter van de prognoses weinig zinvol lijkt. Wel kan nogopgemerkt worden dat als het gaat om de aanvullende norm voor de korte normaf-stand, de gemeente als geheel nu op een percentage beschikbare capaciteit van 20%zit, ten opzichte van 22% in 2001. In dit opzicht lijkt er dus weinig veranderd. Als wekijken naar de provincie Overijssel, dan zien we dat hier ook in 2020 geen tekortenoptreden, uitgaande van de maximale normafstand. De aanvullende norm voor dekorte normafstand laat eveneens weinig verschil zien: ook nu kampen eigenlijk alleenKampen (25%) en Zwolle (36%) met een serieus tekort op persoonsbasis.

Fietsen in 2001 en in 2020Voor fietsen heeft het inzoomen op de gemeente Utrecht en/of de provincie Overijsselweinig zin, omdat daar geen tekorten zijn geconstateerd. Ook aan de aanvullendenorm, dat 60% van de in totaal benodigde capaciteit al binnen 7,5 kilometer beschik-baar moet zijn, wordt in deze twee gebieden voldaan. Dit geldt voor zowel de situatiein 2001 als in 2020.

126

Aanbevelingen

Het beeld dat dit hoofdstuk met de GIS-analyse schetst van de situatie in deze eneprovincie en de twee gemeenten vormt een eerste signaal dat spreiding er toe doet. Deze kaartbeelden vormen het beginpunt van een lokale discussie, met kennis vanhet gebied, over effecten van spreiding. Om ook iets over lokale capaciteit te zeggenmoeten de kengetallen, die gemaakt zijn op basis van veel aannames nog meerbetrouwbaar gemaakt worden. Ook zou je de rekenformule dan idealiter in vullen metlokale gegevens over deelname.

Er is nog meer extra’s mogelijk. De kaarten geven de huidige situatie weer, anno2005. Ze lenen zich echter ook goed voor het doen van toekomstprognoses. Wat alsbij gelijkblijvend aanbod straks de vraag toeneemt? Denkbaar is verder om er eenvolgsysteem mee te maken, waarbij je als het ware veranderingen in het verledenmonitort.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 127

8 Verant-woordingruimtebe-hoefteaccommo-datiegebon-densporten_Voor de berekening van het toekomstig ruimtegebruik (2020) van accommodatiege-bonden sporten gaan we uit van de formule: Toekomstig ruimtegebruik = toekomstig aantal sporters x ruimtegebruik per sporter

Deze formule is per tak van sport uitgewekt, voor zowel de georganiseerde sport alsvoor anders- of ongeorganiseerde sporters. Hiervoor is een selectie gemaakt van demeest beoefende of ruimtebehoevende sporten. In paragraaf 8.1 worden de gehan-teerde criteria bij deze selectie toegelicht. Vervolgens is per tak van sport het toekom-stig aantal beoefenaars en het ruimtegebruik per sporter bepaald. Zie figuur 8.1 vooreen schematische weergave van de opbouw van de berekening. De verschillendeonderdelen van het schema (gehanteerde formules en bronnen) worden in de para-grafen 8.2 (aantal sporters) en 8.3 (ruimtegebruik per sporter) toegelicht.

128

Voor de berekening van de benodigde extra ruimte voor sporthallen is een omreke-ning nodig. Ten eerste moet de ruimtebehoefte van verschillende takken van sportgecombineerd worden. En ten tweede moet de netto sportruimte omgezet worden inbruto sportruimte (grootte van de sporthal). De toelichting van deze stappen staat inparagraaf 8.4.

Voor het bepalen van het ruimtegebruik per sporter zijn sporttechnische normen (bijv.afmetingen van velden) en planningsnormen gebruikt. Het ruimtegebruik wordt daar-door in netto sportruimte uitgedrukt. In de praktijk is er ook ruimte nodig voor kleed-ruimten, kantine, parkeerplaatsen en groenstroken. De bruto sportruimte is metandere woorden een stuk groter. De berekening van deze bruto benodigde ruimtewordt in paragraaf 8.5 toegelicht.

Figuur 8.1 Schema opbouw van de berekening

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 129

8.1 Selectie van verschillende takken van sport_

Voor het bepalen van de ruimtebehoefte is gekozen voor een benadering per tak vansport. Cruciaal bij deze benadering is een selectie van sporten die in de berekeningworden meegenomen. Het is uit tijdsoverwegingen niet mogelijk om alle sporten in deanalyse mee te nemen. We hebben er daarom voor gekozen om de sporten met eengroot aantal leden en de sporten met een groot ruimtebeslag in de berekening op tenemen. De redenering voor de selectie van takken van sport die we in de berekeninghebben meegenomen is als volgt.

8.1.1 Georganiseerde sport_

In eerste instantie is gekeken naar ‘massa’ ofwel de grootte van de sportbonden (uit-gedrukt in ledentallen). Hiervoor stelden we een rangschikking van sporten op, opgrond van ledentallen. Vervolgens stelden we dat minstens 90% van de sporters in deanalyse moest worden meegenomen om een representatief beeld te schetsen. Deze90% grens is in de rangschikking van sportbonden aan te brengen. Alle bonden dieboven deze grens blijven worden in de berekening meegenomen. De sporten die opgrond van dit criterium in de selectie zijn terechtgekomen zijn (in volgorde van grootte):

Voetbal, tennis, gymnastiek, golf, schaatsen, hockey, zwemmen, hippische sport,skiën, volleybal, bridge, watersport, atletiek, korfbal, klim- en bergsport, badminton,handbal, judo, squash, basketball, tafeltennis, sportschieten en motorrijden. Vervolgens zijn alle sporten die onder deze 90% grens blijven apart bekeken. Dezesporten zijn in de selectie terechtgekomen als het ruimtegebruik per sporter relatiefhoog is (inschatting) en/ of het relatief eenvoudig is het ruimtegebruik te berekenen.Op deze wijze zijn de volgende sporten aan de selectie toegevoegd: Base- en softball, wielrennen, petanque en rugby.

8.1.2 Anders- of ongeorganiseerde sport_

Voor dezelfde sporten als genoemd in paragraaf 8.1.1 is gekeken naar het ruimtege-bruik van ongeorganiseerde sporters. Voor een aantal van deze sporten geldt datdeze niet of nauwelijks ongeorganiseerd worden beoefend. En voor een aantal – voor-al kleinere takken van sport – geldt dat er geen geschikte cijfers voorhanden zijn omhet ruimtegebruik te bepalen. Hierdoor zijn er bij de berekening van het ruimtege-bruik van de anders- of ongeorganiseerde sport een aantal takken van sport afgeval-len. Van de volgende sporten is het ruimtegebruik berekend:

Voetbal, tennis, gymnastiek, schaatsen, zwemmen, hippische sport, volleybal, atle-tiek, korfbal, badminton, handbal, judo, squash, basketball, tafeltennis, base- en soft-ball en fitness.

De laatste sport – fitness – is toegevoegd aan de selectie. Fitness wordt op groteschaal anders- of ongeorganiseerd beoefend en is daarom van belang bij de bereke-ning van de ruimtebehoefte.

130

8.2 Het toekomstige aantal sporters_

8.2.1 Het toekomstig aantal georganiseerde sporters_

Voor het maken van de inschatting van het toekomstig aantal leden (2020) maken wegebruik van drie soorten input:

1. Demografische ontwikkelingenDit cijfer geeft weer hoeveel mensen in 2020 bij de bond aangesloten zouzijn op grond van demografische ontwikkelingen. Voor bepaling van dit cij-fer is gebruik gemaakt van:

_ demografische ontwikkelingen tot 2020 van het CBS (2004)_ karakterisering van het profiel van een gemiddelde sporter per tak van

sport naar kenmerken als sekse en leeftijd (SCP, 2003)_ ledentalcijfers van sportbonden aangesloten bij de NOC*NSF (2003)

Een belangrijke aanname bij dit cijfer is dat het huidige profiel van een sporter, geka-rakteriseerd naar kenmerken als sekse en leeftijd, hetzelfde blijft tot 2020.Bijvoorbeeld een sport als basketball moet het voor de aanwas van nieuwe ledenvooral van de jeugd hebben. Tot 2020 lijkt een sterke toename van het aantal jonge-ren volgens het CBS echter tegen te vallen. Een sport als golf gold lange tijd als meereen elitesport voor ouderen / gepensioneerden. De laatste tijd wordt golf steeds meereen sport voor iedereen en beoefenen ook veel jonge mensen de sport. De aanname dathet profiel van de sporter gelijk blijft lijkt voor de golf daarmee minder goed op te gaan.

2. Geconcretiseerde ambities van de sportbondenVoor het onderzoek is met vertegenwoordigers van alle geselecteerdesporten telefonisch contact geweest. Via deze telefoongesprekken is naarontbrekende gegevens gevraagd, zijn belangrijke aannames geverifieerden is ook naar de ambitie van de betreffende bond gevraagd. Dit ambitie-niveau – geconcretiseerd in een na te streven ledental – is in de afwegingmeegenomen.

3. Trendontwikkelingen in ledentallen van de verschillende takken van sportVia NOC*NSF zijn ledentalcijfers van alle sportbonden vanaf het jaar 1978voorhanden (NOC*NSF, 2000 + aanvulling voor de jaren 2001, 2002 en2003). Deze ledentalcijfers zijn per tak van sport in een grafiek uitgezet.In deze grafiek is ook een best passende trendlijn getekend. Het doortrek-ken van deze trendlijn naar het jaar 2020 maakt een inschatting van hettoekomstig ledental mogelijk.

In de berekening vindt een weging van bovengenoemde drie bronnen plaats. Dezeweging dient per tak van sport gemaakt te worden, aangezien de betrouwbaarheidvan de input verschilt en de uitkomsten moeten worden geïnterpreteerd. Het gebruikvan officiële sportaccommodaties wordt verrekend via de ledentalcijfers. Dit gebeurtdoor het percentage sporters dat gebruik maakt van een officiële accommodatie tevermenigvuldigen met het toekomstig aantal sporters voor de betreffende sport. Dit

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 131

percentage is bekend via het AVO onderzoek van het SCP.

8.2.2 Het toekomstig aantal anders- of ongeorganiseerde sporters_

Voor het bepalen van het (toekomstig) aantal sporters per tak van sport is gebruikgemaakt van de deelnamecijfers van het AVO (SCP, 2003). Die deelnamecijfers zijnvanaf 1979 voor elke periode van vier jaar bekend. Daardoor is het voor de meestesporten – enkele sporten zijn pas later in het AVO onderzoek meegenomen – mogelijkom een ontwikkeling in sportdeelname te onderscheiden. Op basis daarvan valt eenvoorspelling voor de sportdeelname in het jaar 2020 te maken. Dat is met het teke-nen van een trendlijn gedaan.

Ook is er met behulp van demografische ontwikkelingen een voorspelling voor desportdeelname in 2020 te maken. Daarvoor is net als bij de bepaling van het toekom-stig aantal georganiseerde sporters gebruik gemaakt van CBS cijfers over demografi-sche ontwikkelingen, gecombineerd met AVO cijfers over persoonskenmerken van desporters (per tak van sport).

Via bovengenoemde bronnen is een inschatting gemaakt van het toekomstig aantalsporters per tak van sport. Voor het aantal ongeorganiseerde sporters is het toekom-stig aantal (georganiseerde) leden van deze inschatting afgetrokken. Ook voor deanders- en ongeorganiseerde sport is het gebruik van officiële sportaccommodatiesverrekend via de deelnamecijfers.

8.2.3 Controle voor het collectief van sporters_

Als controle voor de inschattingen per tak van sport is de trendlijn voor het collectiefvan georganiseerde sporten bepaald (zie figuur 8.2). Via het doortrekken van dezetrendlijn naar het jaar 2020 is een inschatting van het collectief van georganiseerdesporters te maken. Deze inschatting wordt vergeleken met de som van de afzonderlij-ke inschattingen (per tak van sport).

132

Figuur 8.2 Trendontwikkeling voor het collectief van georganiseerde sporters

Deze trendlijn is met een R2 van 0,96 behoorlijk betrouwbaar. Bij het doortrekken vandeze trendlijn naar het jaar 2020 is de uitkomst 4.656.538 georganiseerde sporters.Bij het optellen van de afzonderlijke voorspellingen per tak van sport is de uitkomst4.824.000 georganiseerde sporters. Dat is 3,5% meer. Bij de inschattingen van hettoekomstig ledental per tak van sport is de ambitie van de betreffende bond meege-nomen. De 3,5% extra leden - bovenop de bestaande groeitrend – kan via deze ambi-ties van de sportbonden verklaard worden. Het is aan de bonden om deze extra groeiwaar te maken.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 133

Figuur 8.3 Trendontwikkeling voor het collectief van anders- en ongeorganiseerdesporters

Voor het aantal ongeorganiseerde sporters is gebruik gemaakt van deelnamecijfersuit het AVO (SCP). Hiervan zijn vanaf 1979 voor elke 4 jaar deelnamecijfers bekendvan de belangrijkste sporten. In figuur 8.3 is de groeitrend van het totaal aantal spor-ters te zien. Het aantal sporters in 2020 volgens de trendlijn is 16.287.665 Bij dit aan-tal sporters moet in aanmerking genomen worden dat iemand meerdere sporten kanbeoefenen. In dat geval wordt deze sporter ook twee keer geteld. De som van afzon-derlijke inschattingen per tak van sport komt uit op 16.288.000 sporters. Dat is onge-veer een half procent teveel (bij een R2 van 0,60).

134

8.3 Het ruimtegebruik per sporter_

Het tweede deel van de formule is het ruimtegebruik per sporter. Om de toekomstigeruimtebehoefte van de georganiseerde sport te bepalen moet het toekomstig ledentalvermenigvuldigd worden met de ruimtebehoefte per sporter – uitgedrukt in m2/ sporter.

8.3.1 De georganiseerde sport_

Er zijn vijf methoden beschikbaar om deze ruimtebehoefte per sporter te berekenen:de m2-methode, de planningsnorm methode, de richtlijnmethode, de draagvlakme-thode en de accommodatiemethode.

De m2-methodeAanname bij de m2-methode voor het bepalen van de ruimtebehoefte is dat de huidi-ge situatie voldoet aan de ruimtebehoefte. Feitelijk wordt het huidige ruimtegebruikdoor het huidige ledental gedeeld. Met een hoger toekomstig ledental neemt ook deruimtebehoefte toe. Het is geen sterke methode om de ruimtebehoefte te bepalen,maar in sommige gevallen zijn er niet meer cijfers voorhanden. De m2-methode biedtdan de mogelijkheid om toch tot een inschatting te komen.

De planningsnorm methode_Deze methode is geavanceerder dan de m2- methode. Bij de planningsnorm methodewordt de piekbelasting bij een sport gezocht. Voor de veldsporten (waar de methodevaak wordt ingezet) ligt deze piekbelasting vaak in het weekend. Veldbelasting enplanning van wedstrijden zijn dan bepalend voor het aantal te spelen wedstrijden ineen weekend. Via een reële inschatting van planningsmogelijkheden en mogelijkeveldbelasting heeft de betreffende sportbond in samenwerking met NOC*NSF (en LC)een norm opgesteld voor het aantal wedstrijden per veld/ baan. Deze norm is viateamomvang en veldafmetingen om te zetten naar de ruimtebehoefte per speler.Eventueel is de berekening te verfijnen door verdiscontering voor jeugdelftallen diekorter en op een kleiner veld spelen. Vooral bij sporten die veel ruimte in beslagnemen, zoals voetbal en hockey, is een dergelijke verfijning gewenst. Het toepassenvan de planningsnorm methode geeft aan hoeveel ruimte een sporter nodig heeft omop een goede manier de sport te kunnen beoefenen en is daarmee duidelijk eenbelangrijke aanvulling op de m2- methode.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 135

Verdiscontering ‘restvelden’_De planningsnorm kan worden toegepast voor het berekenen van het aantal benodig-de velden voor een vereniging. Hier wordt de planningsnorm toegepast voor alle spor-ters tegelijk. De berekening moet daarom verdisconteerd worden voor het aantalverenigingen in Nederland. In een vijftal stappen wordt dit toegelicht. Het rekenvoor-beeld korfbal in het tekstvak dient als illustratie.

1. Volgens de planningsnorm kunnen er bij het korfbal ongeveer 12 teamsgebruik maken van 1 wedstrijdveld in 1 weekend. Gemiddeld bestaat eenteam uit ongeveer 11 spelers (inclusief wisselspelers). Het aantal spelersdat op 1 veld kan sporten komt daarmee op 132.

2. De redenering is dat elke vereniging 1 zogenoemd ‘restveld’ heeft. Dit‘restveld’ is dan een veld dat niet geheel conform de planningsnorm kanworden ingezet. Een vereniging kan op basis van haar ledenaantal bij-voorbeeld 2,87 velden (dus 3 velden) of 2,27 velden (dus ook 3 velden)nodig hebben. In de berekening is uitgegaan van de aanname dat het‘laatste’ veld van een vereniging voor gemiddeld de helft benut wordt. Hetaantal spelers dat gebruik maakt van ‘restvelden’ bij verenigingen is dan:

0,50 x aantal verenigingen x aantal spelers per veld

Het aantal velden waar deze spelers gebruik van maken is gelijk aan het aantal ver-enigingen – voor korfbal dus 583 velden.

3. De overige velden worden wel geheel conform de planningsnorm benut.Het aantal spelers dat op deze velden sport is het totaal aantal ledenminus het aantal spelers dat op restvelden speelt (berekend onder II).Voor korfbal is dat 96.876 – 37.195 = 59.681 spelers. Deze spelers heb-ben dan 468 (59.681/132) velden nodig. Het aantal spelers per veld is bijstap I immers bepaald op 132. Het totaal aantal benodigde wedstrijdvel-den voor korfbal komt op 1.051 velden.

136

Rekenvoorbeeld korfbalaantal leden 96.876 ledenaantal verenigingen 583 clubsaantal teams per veld 12 teamsaantal spelers per team 11 spelersaantal spelers per veld 132 spelersaantal spelers op een ‘restveld’ 37.195 spelersaantal spelers op een ‘normaal’gevuld veld 59.681 spelersaantal velden die compleet benut worden 468 veldenbenodigd aantal wedstrijdvelden 1.051 veldenbenodigd aantal trainingsvelden 583 veldenbenodigd totaal aantal velden 1.634 veldenafmeting veld 1.984 m2totaaloppervlakte volgens afronding 2.779.495 m2ruimtegebruik per sporter 33,46 m2/speler

4. Voor het bepalen van het aantal benodigde trainingsvelden wordt gebruikgemaakt van een vuistregel. De praktijk wijst uit dat er gemiddeld voorelke drie wedstrijdvelden één trainingsveld nodig is. Het aantal trainings-velden voor korfbal zou daarmee lager uitkomen dan het aantal verenigin-gen. Iedere vereniging heeft een trainingsveld nodig. Daarom is uitgegaanvan 583 trainingsvelden.

5. De berekening is vervolgens eenvoudig af te maken. De benodigde veldenworden bij elkaar opgeteld, vermenigvuldigd met de afmetingen van eenveld en tenslotte gedeeld door het totaal aantal leden. Voor korfbal blijfter een ruimtegebruik van 33,46 m2 per sporter over.

De richtlijnmethode_Deze methode is vrijwel identiek aan de planningsnorm methode. Het verschil zit inhet feit dat er nu geen sprake is van een norm. Tot nu toe heeft de bond nog niet insamenwerking met NOC*NSF (en LC) een norm op kunnen stellen. De richtlijnmethodeis daarmee minder sterk onderbouwd dan de planningsnorm methode. We gebruikenhem in gevallen waar geen planningsnorm voor handen is. De richtlijn wordt opge-steld met behulp van een inschatting van iemand die bekend is met de sport (verte-genwoordiger van de bond). Deze neemt dan vaak de huidige situatie als leidraad voorhet bepalen van de benodigde velden/ banen per lid. De richtlijnmethode wordt vaaktoegepast bij kleinere sporten (relatief klein ledental). Ook voor veel zaalsporten – diegebruik maken van dezelfde multifunctionele sporthal – is de richtlijnmethode ingezet.

Zaalsporten in een multifunctionele sporthal_Een aantal zaalsporten maakt gebruik van dezelfde overdekte ruimte. Deze sporthal-len en sportzalen zijn vaak in het bezit van gemeenten. Sportverenigingen kunnendeze ruimte huren voor het beoefenen van hun sport. Het gaat om de volgende spor-ten: volleybal, basketbal, futsal, zaalhockey, badminton, handbal, korfbal.

Op dit moment hebben de bonden van deze zaalsporten geen normen voor de beno-digde ruimte per sporter opgesteld. Wel hebben zij normen vastgesteld ten aanzienvan de benodigde speelruimte, aantal spelers per team en de wedstrijdduur. Dezegegevens zijn echter niet omgezet naar een planningsnorm die aangeeft hoeveelruimte een sporter nodig heeft, uitgedrukt in aantal uren afgehuurde sporthalruimte.Om toch tot de ruimtebehoefte van deze sporten te komen is er voor gekozen om derichtlijnmethode toe te passen. De eenheden waarin we de ruimtebehoefte berekenenzijn: teams, uren en speelvelden (zie tekstvak). Het zijn namelijk allemaal teamspor-ten (zelfs competitiebadminton wordt in teams gespeeld). Het uitdrukken in uren isnodig om de vertaalslag te maken naar rendabel gebruik van een overdekte accom-modatie. En de eenheid ‘speelveld’ doet recht aan de verschillen tussen de sporten.Via de bekende afmetingen van een speelveld (inclusief uitloop) is de omrekeningnaar m2 te maken. De berekening wordt in vijf stappen toegelicht. Het voorbeeld inhet tekstvak dient als illustratie.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 137

1. De eerste stap is om het aantal leden op te delen in teams. Dat kan optwee manieren. De meest betrouwbare manier is de bond te vragen hoe-veel teams er meedoen aan de competities die de bond organiseert. Deandere manier is een inschatting te maken van het aantal spelers perteam (inclusief reserves). Het totale ledental wordt dan door dit aantalspelers per team gedeeld.

2. De tweede stap is om een inschatting te maken hoeveel uur per week(een normweek) een team aan het sporten is. De wedstrijdtijd is in veelgevallen door de bond bepaald (inclusief pauze). Voor het bepalen vandeze wedstrijdtijd wordt verrekend dat het speelveld door twee teamstegelijk wordt benut. Voor de gemiddelde trainingstijd per week moet eenaanname worden gemaakt. Deze inschatting van trainingstijd wordt uitge-drukt per veld (waarbij verrekend wordt dat een speelveld tegelijkertijddoor meerdere teams benut kan worden bij een training).

3. De derde stap is het hanteren van de norm van de VNG (of van NOC*NSF)voor een rendabele bezetting van een sporthal/ sportzaal. De norm die deVNG hanteert voor het rendabel exploiteren van een sporthal/ sportzaalgaat uit van 40 uur gebruik van de hal per week, gedurende 40 weken perjaar (met uitval van de vakantieweken). In totaal wordt de hal dan 1.600uur per jaar benut (100% benutting). NOC*NSF gaat uit van dezelfde 40uur per week, maar dan gedurende 35 weken per jaar: 1400 uur per jaar.

4. De vierde stap is het berekenen van het aantal speelvelden dat nodig isvoor het beoefenen van de sport. De formule voor het bepalen van deruimtebehoefte – uitgedrukt in aantal speelvelden - is de volgende: Aantal teams * (wedstrijdtijd per team per week + trainingstijd per teamper week)/ 40

138

Rekenvoorbeeld basketball: Huidig aantal leden 40.139 ledenAantal basketballers per team(inclusief reserves) 9 spelersAantal basketbalteams 4.460 teamsTijdsduur wedstrijd (in uren) 1,5 uurAantal teams per wedstrijd 2 teamsTijdsduur training per team 1,5 uurAantal trainende teams per veld 1 teamBenodigde bezetting van het veld per week (in uren) 40 urenCorrectiefactor seizoeninvloed 1Aantal benodigde velden 251 veldenAfmetingen per veld (incl. obstakelvrije uitloop) 420 m2Totale ruimtebehoefte basketball 105.366 m2Ruimtebehoefte basketball per sporter 2,63 m2/speler

Deze ruimte wordt dan conform de VNG-/ NOC*NSF-norm benut door deze sport. Datwil zeggen dat deze speelvelden gedurende 40 uur in de week voor deze sport wordtingezet. Door dit benodigde aantal velden te vermenigvuldigen met de afmetingenvan een speelveld (die bekend zijn), is het mogelijk de ruimtebehoefte van de sportuit te rekenen (in m2). Deze is vervolgens ook per sporter uit te drukken door hetdoor het totale ledental te delen.

5. Voor een tweetal zaalsporten moet een correctiefactor worden ingepast.Handbal en korfbal wordt in de zomermaanden niet in de sporthallen,maar buiten beoefend. Daarmee komt het sporthalgebruik niet overeenmet de 40 weken (VNG) of 35 (NOC*NSF) die ten grondslag ligt aan denorm voor een rendabele exploitatie van een sporthal. Voor korfbal geldtdat er slechts voor de helft van deze tijd van de sporthal gebruik wordtgemaakt. De correctiefactor is daarmee 0,50. Voor handbal geldt dat eendeel van de handballers het gehele jaar van de sporthal gebruik maakt,en dat een deel in de zomermaanden op buitenvelden sport. De correctie-factor voor handbal komt daarmee op 0,67.

De draagvlakmethode_Deze methode is te gebruiken voor sporten waar er geen sprake is van een piekbelas-ting. De planning van wedstrijden is voor de accommodatie dan niet bepalend voor debenodigde ruimte. Doordat de planning (in een weekend/ wekelijks patroon) nietmeer bepalend is, is het moeilijker om hier mee te rekenen. Een inschatting van hetaantal spelers dat van de accommodatie gebruik kan maken is bij deze methodebepalend. Deze inschatting is gebaseerd op (jarenlange) praktijkervaring van debond. De draagvlakmethode wordt onder andere voor tennis en motorcross ingezet.

De accommodatiemethode_Deze methode kan ook de ‘aanbod bepaalt de vraag’ methode genoemd worden. Deredenering bij deze insteek is dat de bond uitgaat van het realiseren van nieuweaccommodaties en dat zij vervolgens verwacht dat deze gebruikt gaan worden doornieuwe sporters. Hiermee wordt in feite niet de benodigde m2 / sporter bepaald. Tochzijn er bonden die deze insteek hanteren en hun ambities ten aanzien van het ruimte-gebruik in de toekomst op deze wijze formuleren. Voor de volledigheid wordt dezeinsteek hier daarom genoemd. Via te realiseren accommodaties is de ruimtebehoeftegoed weer te geven (ook al is het gebruik door sporters niet gegarandeerd of onder-bouwd). Sporten waarbij deze insteek is gehanteerd zijn onder andere schaatsen,skiën, gymnastiek en de klim- en bergsport.

Toepassing rekenmethodesIn tabel 8.1 staat een overzicht van de rekenmethodes en de sporten waar dezemethodes voor zijn toegepast. Bij voorkeur zijn er per sport meerdere methodes toe-gepast, waardoor een soort controle op de uitkomst mogelijk is. Als er een plannings-norm voorhanden is, dan heeft deze methode de voorkeur.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 139

Tabel 8.1 Toegepaste rekenmethode bij de verschillende takken van sport_

8.3.2 De anders- of ongeorganiseerde sport_

Niet alle sporters beoefenen hun sport in georganiseerd verband. Het is in veel geval-len mogelijk om als ongeorganiseerd sporter van een accommodatie gebruik temaken. Dat gebeurt dan ook veel. Hoeveel mensen er anders- of ongeorganiseerdsporten en hoeveel daarvan dat op een officiële accommodatie doen verschilt per takvan sport. Voor de berekening van het ruimtegebruik van ongeorganiseerde sportersis dan ook per tak van sport een omrekening nodig. Deze omrekening moet gezienworden als een aanpassing van het eerder berekende ruimtegebruik van een georga-niseerde sporter.

De drie belangrijkste variabelen voor deze omrekening zijn:

_ Anders- of ongeorganiseerde sporters maken minder gebruik van officiëleaccommodaties dan georganiseerde sporters (gebruik van accommodaties)

_ Anders- of ongeorganiseerde sporters sporten gemiddeld minder lang dangeorganiseerde sporters (tijdsbesteding)

_ Anders- of ongeorganiseerde sporters beoefenen de sport minder vaakdan georganiseerde sporters (frequentie)

Per tak van sport is via het Tijdsbestedingonderzoek (TBO) en het AanvullendVoorzieningen Onderzoek (AVO) achterhaald wat deze variabelen zijn voor georgani-seerde sporters en voor ongeorganiseerde sporters. De eerste variabele – het gebruikvan officiële sportaccommodaties – is via de deelnamecijfers verrekend. De anderetwee variabelen – de tijdsbesteding en de frequentie van beoefening – is via het ruim-tegebruik per sporter verrekend.

140

Toegepaste rekenmethode Bij de volgende sporten:M2-methode Voetbal, hockey, tennis, atletiek, rugby, golf, korf-

bal, handbal, petanque, gymnastiek, tafeltennis,bridge, squash, schaatsen, sportschieten, zwem-men, skiën, klim- en bergsport, wielrennen, motor-sport, paardrijden, fitness, luchtsport enwatersport

Planningsnorm methode Voetbal, hockey, base- en softbal, korfbal en handbal

Richtlijnmethode Hockey (zaal), rugby, golf, korfbal (zaal), handbal(zaal), petanque, volleybal, basketball, badminton,futsal, judo en bridge

Draagvlakmethode Tennis en motorsport

Accommodatiemethode Gymnastiek, schaatsen, wielrennen, paardrijden,watersport

De omrekenfactor_De verrekening van de variabelen tijdsbesteding en frequentie van beoefeninggebeurt via het ruimtegebruik per sporter. Hiervoor wordt een zogenoemde omreken-factor opgesteld die de verhouding in ruimtegebruik voor ongeorganiseerde sportersten opzichte van georganiseerde sporters weergeeft. De formule voor de omrekenfac-tor ziet er als volgt uit: (A/B) x (C/D)Waarbij:

A = gemiddelde tijdsbesteding ongeorganiseerde sporterB = gemiddelde tijdsbesteding georganiseerde sporterC = gemiddeld aantal weken beoefening van de sport door een ongeorganiseerde sporterD = gemiddeld aantal weken beoefening door een georganiseerde sporter

Berekening omrekenfactor tennisgemiddelde tijdsbesteding georganiseerde sporter 3,15 uur/ weekgemiddelde tijdsbesteding ongeorganiseerde sporter 1,95 uur/ weekgemiddeld aantal weken beoefening sport doorgeorganiseerde sporter 32,0 weken/ jaargemiddeld aantal weken beoefening sport doorongeorganiseerde sporter 13,4 weken/ jaaromrekenfactor = (1,95/3,15) x (13,4/32,0) = 0,26

De gecombineerde m2-methodeVoor een aantal sporten is de m2-methode toegepast. Bij deze methode wordt de hui-dige oppervlakte aan accommodaties gedeeld door het huidige aantal sporters. Hetinzetten van deze methode wordt betrouwbaarder als de ongeorganiseerde sportersin de berekening worden meegenomen. In dat geval moet wel verrekend worden datongeorganiseerde sporters minder vaak en minder lang sporten dan georganiseerdesporters. Dit is gedaan in de eerder genoemde omrekenfactor. Deze omrekenfactorkan in de m2- methode worden ingebouwd, die we voor het gemak in het vervolg degecombineerde m2- methode noemen. De formule hiervoor is: A/ (B + (C x D))

Waarbij:

A = huidige oppervlakte aan accommodatiesB = huidig aantal georganiseerde sporters dat gebruik maakt van een officiële accommodatieC = omrekenfactorD = huidig aantal ongeorganiseerde sporters dat van een officiële accommodatie

gebruik maakt

8.4 Ruimtebehoefte sporthallen en sportzalen_

In 1997-1998 is door Flikweert een onderzoek naar sportaccommodaties gedaan.Hierin zijn ook sportzalen en sporthallen meegenomen. In dit onderzoek is geenonderscheid in sportzaal/ sporthal gemaakt, maar een categorisering van de groottevan overdekte sportaccommodaties. Het CBS maakt wel onderscheid in sportzalen en

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 141

sporthallen. Via het CBS zijn meer sportzalen/ sporthallen bekend dan via het onder-zoek van Flikweert. In tabel 8.2 worden beide bronnen gecombineerd om tot het hui-dige ruimtegebruik van sportzalen en sporthallen te komen.

Tabel 8.2 Berekening van het huidige ruimtegebruik van sportzalen en sporthallen

Via het onderzoek van Flikweert (1998) wordt de gemiddelde grootte van een sport-zaal of een sporthal bepaald. Dit gebeurt in de kolommen 2 tot en met 6 van tabel8.2. Vervolgens wordt deze gemiddelde grootte vermenigvuldigd met het aantalsportzalen en sporthallen dat via het CBS bekend is (de kolommen 7 en 8). Via de richtlijnmethode is bekend hoeveel ruimte de zaalsporten nodig hebben diegebruik maken van de sportzalen en sporthallen. Dit zijn de zaalsporten: korfbal,handbal, volleybal, zaalhockey, futsal, basketball en badminton. Gymnastiek vindtvoor een deel ook plaats in sporthallen, maar wordt hier buiten de berekening gehou-den. Het is onduidelijk voor welk deel de gymnastiek in sporthallen plaatsvindt en bijde berekening van de ruimtebehoefte van gymnastiek is gerekend met gymzalen enturnhallen. De ruimtebehoefte van de zaalsporten zou met gymnastiek erbij nog ietshoger kunnen uitpakken. De ruimtebehoefte van de zaalsporten is in netto sportruim-te uitgedrukt en staat in tabel 8.3.

142

Grootte – Gem. % van Aantal Opper- Gem. Aantal Totaal categorie grootte totaal sport- vlakte grootte sport opper-

(m2) aantal zalen/ (m2) sportzaal/ zalen/ vlaktehallen sport- sporthal sport- (m2)

hallen hallenCBS (2000)

sportzalen tot 500m2 500 1,0 11 5.430 740 585 432.631500-1000 m2 750 22,9 249 186.521

sporthallen 1000-1250m2 1.175 32,6 354 415.992 1.646 945 1.555.4001250-1500 m2 1.375 23,0 250 343.4481500-3000 m2 2.250 15,7 171 383.6303000-5000 m2 4.000 4,0 43 173.7605000-meer m2 5.000 0,8 9 43.440

Totaal 1.086 1.552.220 1.530 1.988.031

Bron: Flikweert, CBS

Tabel 8.3 Huidige en toekomstige ruimtebehoefte zaalsporten

De huidige netto ruimtebehoefte van de zaalsporten is via de richtlijnmethodebepaald en bedraagt 1.601.385 m2. Om dit getal af te kunnen zetten tegen het huidi-ge ruimtegebruik van sportzalen en sporthallen moet de netto sportruimte omgere-kend worden naar bruto sportruimte, dus de ruimte die de zalen/ hallendaadwerkelijk innemen (inclusief kantine, kleedruimtes, tribune, etc.). Daarvoor is degemiddelde netto sportruimte voor een sportzaal en een sporthal bepaald. Via hetoverheidsforum is bekend wat de gemiddelde oppervlakte van een sportzaal en sport-hal is. Voor het bepalen van de oppervlakte van een sportzaal is het gemiddeldegenomen van twee typen sportzalen (616 m2 en 448 m2). Voor het bepalen van deoppervlakte van een sporthal is het gemiddelde genomen van 3 typen sporthal (924m2, 1.232 m2 en 1.344 m2). Uit tabel 8.2 is de gemiddelde bruto oppervlakte van eensportzaal en een sporthal bekend. Bij het delen van de netto oppervlakte op de brutooppervlakte wordt duidelijk dat de sportruimte gemiddeld 71% van de oppervlaktevan een sportzaal/ sporthal inneemt. De huidige ruimtebehoefte (bepaald via de richtlijn) kan nu worden vergeleken methet huidige ruimtegebruik (uitgedrukt in bruto ruimtegebruik). De bruto ruimtebe-hoefte van de zaalsporten is namelijk 1.601.385/ 0,71 = 2.255.473 m2. Dat is hogerdan het huidige ruimtegebruik van sportzalen en sporthallen (1.988.031 m2). Het ver-schil komt overeen met 360 sporthallen. Daar bovenop is er in de periode tot 2020nog 132.292 m2 extra ruimte voor sportzalen en sporthallen nodig. Dat komt overeenmet ongeveer 113 extra sporthallen.

8.5 Van netto naar bruto ruimtegebruik_

Per tak van sport is berekend hoeveel ruimte (in m2) er in Nederland nodig is om in2020 de sport goed te kunnen beoefenen. Deze berekening is gebaseerd op speltech-nische normen. Daarmee is het ruimtegebruik uitgedrukt in netto sportruimte. Hetbenodigde ruimtegebruik ligt in werkelijkheid veel hoger, omdat er ook ruimte voor

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 143

m2 Huidige Huidige Huidige Toekomstige Toekomstige Toekomstige Extra ruimte- ruimte- ruimte- ruimte- ruimte- ruimte- benodigdebehoefte behoefte behoefte behoefte behoefte behoefte ruimteongeorg. georg. sporters - ongeorg. georg. totaalsporters sporters totaal sporters sporters

Hockey - 125.334 125.334 - 181.521 181.521 56.187Korfbal 18.426 155.002 173.428 13.905 192.000 205.905 32.477Handbal 35.486 126.835 162.320 9.255 156.957 166.212 3.892Volleybal 167.756 244.519 412.275 182.269 241.172 423.441 11.166Basketbal 82.248 105.366 187.614 70.233 113.190 183.423 -4.191Badminton 169.296 134.119 303.415 147.338 141.148 288.486 -14.929Futsal 367.325 100.935 468.260 396.041 119.909 515.950 47.690Totaal 840.537 992.109 1.832.646 819.041 1145.896 1.964.937 132.292

kleedruimten, kantines, parkeergelegenheden en groenstroken moet worden meege-rekend. De bruto sportruimte valt daarmee aanmerkelijk hoger uit. Het omrekenen naar bruto sportruimte is gedaan voor het collectief van sporten die inde spreadsheet zijn meegenomen. Op basis van CBS- bodemstatistiek is bekend datin het jaar 2000 ongeveer 31.484 ha grond voor de functie sport was gereserveerd(CBS, 2000) . Van alle sporten is in de spreadsheet het netto ruimtegebruik berekend:19.220 ha (zie tabel 8.4). De ruimte voor kleedruimten, kantines, parkeerplaatsen engroen wordt daarmee 12.264 ha, of 39% van het totale ruimtegebruik van de sport.

Tabel 8.4 Netto ruimte voor sportaccommodaties

144

Accommodatie haVoetbalvelden 7.427Hockeyvelden 456Korfbalvelden 304Handbalvelden 69Baseball/ softbalvelden 1.134Rugbyvelden 127Atletiekbanen 154Jeu de boules banen 25Tennisbanen 688Golfbanen 6.271Motorcrossterreinen 290Motorsportterrein TT-Assen 86Wielerparkoersen 176Natuurijsbanen 658Kunstijsbanen 37Zwembaden 66Sporthallen 199Sportschietbanen/ kleiduifschieten 280Maneges 1.160Totaal 19.220

Deze uitkomst ligt in één lijn met de realisatie van enkele nieuwe (buiten)sportterrei-nen in Sneek en Leeuwarden. Bij het opzetten van deze forse sportcomplexen neemtde netto sportruimte (de speelruimte) ongeveer 51% van het totaal aan sportruimte in(NOC*NSF). In tabel 8.5 staan enkele voorbeelden van netto en bruto terreinopper-vlak voor sportparken.

Tabel 8.5 Verhouding netto-bruto sportruimte voor enkele sportparken

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 145

Plaats nieuw sportpark Aantal en type velden Netto sportruimte (m2) Bruto sportruimte (in %)

Amsterdam- IJburg/ Diemerpark 4 voetbalvelden 44.061 136

+ 3 hockeyveldenBergschenhoek 4 voetbalvelden,

1 hockeyveld, 1 softbalveld, 8 tennisbanen, 50m2 postduiven 86.875 196

Etten-Leur 11 voetbalvelden, 1 honkbalveld, 1 softbalveld, 3 hockeyvelden, 2 korfbalvelden 164.783 127

Nootdorp 5 voetbalvelden 43.505 163Oud Beijerland 5 voetbalvelden,

13 tennisbanen, atletiekbaan 68.697 146

Schijndel 6 voetbalvelden, 12 tennisbanen, 4 hockeyvelden, 2 handbalvelden, 4 korfbalvelden 94.402 191

Bron: overheidsforum

9Verant-woordingexperimen-tele GIS-toepassing_

De kaarten uit hoofdstuk 7 geven de confrontatie weer van de vraag naar sport en hetaanbod van sportaccommodaties. In dit hoofdstuk wordt de totstandkoming van diekaarten toegelicht. In de eerste paragraaf wordt een aantal opmerkingen gemaaktover accommodaties van de sporten die in de kaarten zijn afgebeeld. In de volgendealinea’s worden achtereenvolgens de drie onderdelen van de totstandkoming van dekaarten behandeld, te weten de vraag naar sport, het aanbod van sport en de afstandtussen de vraag en het aanbod.

146

9.1 De sporten_

De basis voor deze analyse vormen gegevens uit het Aanvullend VoorzieningenOnderzoek van het SCP en de Kerncijfers wijken en buurten van Topografische Dienst- Kadaster. Van alle sporten die voorkomen in deze onderzoeken zijn kaartengemaakt. Helaas zijn dat iets minder sporten dan waar in de hoofdstukken 2 tot enmet 4 de ruimtebehoefte voor is berekend.

Voor een aantal sporten was het nodig ze te clusteren. Dat geldt voor binnensporten,omdat ze gebruik maken van gedeelde accommodaties. Het is niet bekend hoe deverdeling over de binnensporten per accommodatie geregeld is. Dat levert een pro-bleem op voor het toewijzen van de capaciteit van de accommodaties aan de sporten.Er is daarom gekozen voor het groeperen van de binnensporten in de groep ‘halspor-ten’ en de groep sporten die in een gymzaal beoefend worden. De halsporten bestaanuit: volleybal, basketbal, handbal, futsal en badminton. De gymzaalsporten bestaanuit: gymnastiek, tafeltennis en vechtsport.

Het ruimtegebruik van de groepen is het gemiddelde van het ruimtegebruik van desporten uit de groep, gewogen naar het aantal beoefenaars.Handbal en korfbal zijn sporten die gebruik maken van twee verschillende accommo-daties: de hal en het veld. In de ruimteclaim is hiermee rekening gehouden.Consequentie is dat de kaarten voor alleen de korfbal- en de handbalaccommodatiesniet los kunnen worden gezien van de kaart van de halsporten. Helaas is het onbe-kend welk aandeel de binnensporten hebben in de halsporten, waardoor geen volle-dig beeld gegeven kan worden.

Motorsport is niet opgenomen in dit hoofdstuk. Toch is motorsport, wegens de regio-nale oriëntatie van de sport, interessant voor deze toepassing. Het lokaliseren van demotorsportterreinen is wegens het ontbreken van data echter niet mogelijk; voor hetaangeven van punten op een kaart zijn postcodes nodig, terwijl motorsportterreinenover het algemeen geen postcode hebben.

9.2 Sportvraag_

Voor het bepalen van de sportvraag per wijk zijn twee componenten van belang: hetaantal sporters per leeftijd- en inkomensklasse en de ruimtebehoefte per sporter.Voor de klassen wordt gebruik gemaakt van een tweetal gegevens:

_ Het Aanvullend Voorzieningen Onderzoek 1999 (AVO’99). Dit is een jaar-lijks terugkerend grootschalig onderzoek van het SCP naar het gebruik vanonder andere sportvoorzieningen. Een aantal achtergrondkenmerken vande respondenten is ook opgenomen, waaronder de leeftijd en het inkomen.

_ Kerncijfers wijk-buurten. Dit bestand Kerncijfers wijken en buurten wordtjaarlijks door TDkadaster uitgebracht. Het bevat de meest recentegemeente-, wijk- en buurtgrenzen. Daarnaast is een aantal persoonsken-merken, zoals het aantal inwoners, de leeftijdsopbouw en de gemiddeldeWOZ-waarde opgenomen.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 147

De ruimtebehoefte per sporter is in het kader van dit onderzoek beredeneerd en bere-kend. Deze kengetallen worden gebruikt.Het resultaat van de combinatie van data uit deze drie bronnen is een voorspellingvan de sportvraag in vierkante meters per wijk, rekening houdend met de leeftijdsop-bouw en het gemiddeld inkomen van de wijk. De data zijn eerst combineerbaargemaakt door ze om te zetten in percentielen.

Het AVO ‘99 is dus de basis voor de berekening van de huidige, lokale sportdeelnameper sport van mensen met een bepaalde leeftijd en een bepaald inkomen. Om tot diedeelnamecijfers te komen is ten eerste een definitie opgesteld van een sporter. Dat isin dit geval iedereen die aangeeft een bepaalde sport in het afgelopen jaar beoefendte hebben, ongeacht het aantal maal per jaar of de tijdsbesteding per keer. In de ken-getallen van de ruimtebehoefte per sporter is reeds een correctie verwerkt voor detijdsbesteding per jaar en per keer.

De leeftijd is in 5 klassen ingedeeld, 6-14, 15-24, 25-44, 45-65, 65+. Het besteedbaarinkomen per huishouden is ook in klassen ingedeeld. De grenzen van deze klassen ishet 33%-percentiel en het 66%-percentiel. Op die manier ontstaan 3 x 5 is 15 klassen.Voor iedere klasse wordt bepaald wat de deelnamefractie per sport is. Dat levert devolgende tabel op:

Tabel 9.1 een voorbeeld van de deelnamefracties naar leeftijd en inkomen

Uit de tweede bron, het bestand met Kerncijfers wijken en buurten, is een selectiegemaakt van de onderzoeksgebieden, plus de buurten die binnen 10 km van de grensvan de onderzoeksgebieden liggen (zie de laatste paragraaf van dit hoofdstuk overhoe om is gegaan met randeffecten). De bevolkingskenmerken van de geselecteerdebuurten worden op dezelfde wijze ingedeeld in klassen als het AVO’99. Aangenomenis dat de WOZ-waarde zeer sterk gerelateerd is aan het besteedbaar inkomen perhuishouden.

148

inkomen leeftijd voetbal zwemmen1 1 0,261 0,547

2 0,176 0,3633 0,069 0,2874 0,008 0,1595 0,003 0,098

2 1 0,306 0,6002 0,214 0,3543 0,083 0,3494 0,021 0,2115 0,000 0,177

3 1 0,307 0,6302 0,206 0,3623 0,070 0,3424 0,030 0,2385 0,000 0,194

Nu de klasse-indeling relatief is via de percentielen kunnen de inkomensklassen uithet AVO en de Kerncijfers wijken en buurten met elkaar worden vergeleken. Voor iede-re buurt is bepaald welke inkomensklasse geldt. Vervolgens wordt het aantal mensenper leeftijdsgroep bepaald. Dit is vermenigvuldigd met de deelnamefractie per sport.Het aldus verkregen aantal sporters per leeftijds- en inkomensklasse levert, opgeteld,het totaal aantal sporters per sport per buurt.Na vermenigvuldiging met de kengetallen uit de hoofdstukken 2 tot en met 4 uit ditonderzoek is bekend wat de ruimtebehoefte per sport per buurt is. Dit is de letterlijkgelokaliseerde sportvraag, de eerste van de drie onderdelen van de kaarten.

9.3 Sportaanbod_

Het aanbod van ruimte voor sport is het tweede onderdeel van de kaarten. Het aan-bod bestaat uit de ligging en de capaciteit van accommodaties in het onderzoeksge-bied. Deze gegevens zijn afkomstig van de gemeente Utrecht (www.utrecht.nl) en deprovincie Overijssel. Beide maken een voorbehoud voor volledigheid. Het blijkt dathet aanbod van accommodaties niet altijd even goed bekend is. Dit geldt in sterkeremate voor commerciële accommodaties dan voor gemeentelijke accommodaties.

9.4 Afstand_

Het derde onderdeel in de analyse is de afstand die men bereid is af te leggen om bijeen accommodatie te komen.

Bepaling van de reisafstand per sportDe gehanteerde afstanden staan in de volgende tabel:

Tabel 9.2 de maximale afstanden tot een accommodatie, per sport.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 149

HalsportenSporten die in een gymzaal worden beoefendVoetbalHockey 3.14 kmTennis AtletiekFitnessSquashBase- en softball 4.58 kmPaardensport 7 kmSchaatsenGolf 10 km

De volgende bronnen en overwegingen zijn hiervoor de basis:_ Deze afstanden zijn afgeleid uit CBS-statline. Hierin is een tabel opgeno-

men met een aantal activiteiten en de bijbehorende reisafstand. Sport iseen aparte categorie hierin, voor verschillende leeftijdscategorieën is degemiddelde afstand per sport gegeven.

_ Uit de recreatiekunde is bekend dat de maximale reistijd voor een recre-atieactiviteit 40% van de totale verblijfstijd is (Middelkoop, 2002). Vooreen training of wedstrijd met een verblijfstijd van 2 uur geldt een dan eenreistijd van ongeveer 24 minuten voor een enkele reis. Met een snelheidvan 12 km per uur voor een jeugdige fietser komt dat op ruim 4 km.

_ In het gebruikte model wordt gerekend met hemelsbrede afstanden. Datbetekent dat een correctie moet plaatsvinden voor de bochten in de route.In Nederland wordt over het algemeen een bochtenfactor van 1.2 aange-houden. De afstand van ruim 3 km die door het CBS wordt aangehoudenis, met inachtneming van de bochtenfactor, in overeenstemming met deruim 4 km uit de recreatiesector.

_ Voor sporten die een wat ouder publiek kennen geldt een langere afstand.Dit komt door de relatief hogere verplaatsingssnelheid wegens grotereautomobiliteit. Deze sporten zijn bijvoorbeeld tennis, atletiek en base- ensoftbal.

_ De reisafstand voor paardensport is gegeven in Pardael (2003). _ Wat golf en schaatsen betreft is ervan uitgegaan dat de reisafstand nog

hoger ligt dan de andere sporten. Dat komt deels door de langere verblijfs-duur bij golf en de hogere leeftijd van de beoefenaars. Daarbij is de accep-tatie van de reistijd hoger, vanuit de perceptie van de sporter. Die weet datvoor schaatsen nu eenmaal verder gereisd moet worden.

Hemelsbrede afstanden vertekenen vaak. Fysieke barrières, zoals een snelweg of eenrivier, kunnen de werkelijke afstand tussen een potentiële sporter en de accommoda-tie aanzienlijk vergroten. Voor jeugdige sporters kan het oversteken van een drukkeweg al een barrière vormen. Een deel van dit probleem kan in de toekomst met behulpvan een wegenkaart met gemiddelde snelheden per baanvak worden opgelost.

Eindberekening Nadat de reisafstanden bepaald zijn kan de eindberekening worden gemaakt. De startvan die berekening ligt in het bepalen van het verzorgingsgebied van een accommo-datie; sporters uit welke wijk zouden op basis van de afstand van welke accommoda-tie gebruik maken? Er ontstaat een dergelijke toewijzing:

150

Kaart 9.1 toegewezen verzorgingsgebieden, voorbeeld

De sportvraag uit de wijken van de verzorgingsgebieden wordt op volgorde vanafstand toegewezen aan de accommodatie, voor zover de maximale capaciteit van deaccommodatie nog niet is bereikt. Zodra de sportvraag van een wijk niet meer volle-dig kan worden opgevangen wordt berekend welk deel van de sportvraag nog welterecht kan. De overgebleven vraag resulteert in een tekort per wijk.In het geval de gehele aan een accommodatie toegewezen sportvraag in de accom-modatie kan worden opgevangen, wordt de toegewezen vraag van de totale capaciteitvan de accommodatie afgetrokken. Dit resulteert in een overschot per accommodatie.

9.5 Randeffecten_

Sporters houden zich niet aan de administratieve grenzen die in dit onderzoek zijngebruikt. Dat betekent dat een sporter die net buiten Overijssel woont toch gebruikzal maken van de accommodaties in Overijssel, en concurrerend is voor deOverijsselse sporters. Deze sporters moeten daarom in de berekening worden opge-nomen. Daarom zijn de onderzoeksgebieden uitgebreid met een rand van 10 km. Voordit gebied zijn de berekeningen uitgevoerd. Ten behoeve van de overzichtelijkheid isdeze rand in de afgebeelde kaarten niet weergegeven.Een ander randeffect bestaat eruit dat accommodaties die net over de grens liggenevengoed door sporters uit het onderzoeksgebied gebruikt kunnen worden. Ook deaccommodaties die binnen 10 km van de rand liggen zouden daarom meegenomenmoeten worden in de berekening. Het inventariseren van de ligging en capaciteit vanaccommodaties kost echter meer tijd dan binnen dit onderzoek besteed kon worden,ze zijn dan ook niet opgenomen. Het effect hiervan is een overschatting van de ruim-tebehoefte aan de randen van het onderzoeksgebied. Schaatsen in Overijssel is eenvoorbeeld van het effect van de randvoorwaarden in verband met accommodaties:Thialf is niet opgenomen.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 151

10 Verant-woordingruimtebe-hoefte wan-delen enfietsen in deopenbareruimte_De analyse wordt uitgevoerd met behulp van de GIS-toepassing AVANAR. AVANARstaat voor Afstemming Vraag & Aanbod Natuur Als Recreatieruimte. AVANAR gaat uitvan ruimtelijk gelokaliseerde herkomstgebieden waarvan zowel het aantal inwoners,als de samenstelling van de bevolking bekend is. Per onderscheiden bevolkingsgroepkan het percentage van deze groep dat op de maatgevende dag (ook wel normdaggenoemd) deelneemt aan de betreffende activiteit worden ingevoerd. Als maatgeven-de dag is hier gekozen voor de vijfde drukste dag van het jaar. Dit gecombineerdlevert het aantal deelnemers per herkomstgebied op de maatgevende dag op. Aan deaanbodzijde worden de relevante typen aanbod voor de betreffende activiteit in beeldgebracht. Vervolgens wordt aan elk type een opvangcapaciteit toegekend. Deze wordtuitgedrukt in recreatieplaatsen: het aantal personen dat per dag op één hectare vanhet betreffende type aanbod de betreffende recreatieactiviteit kan beoefenen. Opdeze wijze worden vraag en aanbod in confronteerbare eenheden uitgedrukt (zie ookfiguur 10.1).

152

Figuur 10.1 Conceptueel schema AVANAR

Voor de confrontatie zelf is nog een ingrediënt nodig: de normafstand. Dit is deafstand waarbinnen voldoende recreatiemogelijkheden beschikbaar dienen te zijn. Erwordt gewerkt met een dubbele normafstand. In plaats van een enkelvoudige afstandwaarbinnen (op de maatgevende dag) voldoende aanbod beschikbaar moet zijn, moeteen deel van het aanbod dichter bij huis liggen (korte normafstand). De resterendebenodigde capaciteit mag wel wat verder weg liggen, conform de maximale normaf-stand. De aanvullende eis die middels de korte normafstand gesteld wordt, werd ineerdere toepassingen zowel wenselijk als reëel geacht: in de praktijk maken vooral demensen die dichtbij een bestemming wonen hier gebruik van. Deze normafstandenkunnen per activiteit gekozen worden. In de analyse spelen gemeente- of andereadministratieve grenzen geen rol: mensen kunnen gebruik maken van aanbod dat bui-ten de eigen gemeente ligt en omgekeerd, zolang dit aanbod maar binnen de normaf-stand ligt.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 153

Herkomst_aantal inwoners_bevolkingssamenstelling

Vraag_deelnamepercentage (op)_maatgevende of normdag

Confrontatie_normafstand_event. aandeel per afstand

Bestemming_aanbodcategorie_omvang

Aanbod_recreatieve opvangcapaciteit

per dag per ha

Met betrekking tot de confrontatie kan nog het volgende opgemerkt worden. Elkerecreatieplaats wordt slechts eenmaal uitgegeven. In eerste instantie hebben alle her-komsten binnen de korte normafstand ‘trekkingsrechten’. Deze rechten worden geho-noreerd naar rato van de omvang van de vraag vanuit de betreffende herkomst.Bestemmingsgebieden kunnen niet meer capaciteit uitgeven dan is toegekend: is devolledige capaciteit benut, dan gaat het gebied als het ware ‘op slot’. Omgekeerd krij-gen herkomsten nooit meer capaciteit toegewezen dan zij nodig hebben om aan hunvraag te voldoen. Bij de korte normafstand is dit dus maar een deel van de totalevraag vanuit die herkomst. In tweede instantie hebben alle herkomsten binnen demaximale normafstand van een bestemming trekkingsrechten. Ditmaal naar rato vande resterende vraag. Uiteraard kan hierbij alleen de na de eerste ronde nog resteren-de capaciteit verdeeld worden.

Krijgt een herkomst niet voldoende capaciteit toegewezen, dan kunnen als het wareeen aantal inwoners van dit herkomstgebied niet deelnemen aan de betreffende acti-viteit. In de praktijk wil dit niet zeggen dat deze mensen ook thuis blijven of iets heelanders gaan doen. Zij kunnen toch binnen de normafstand gaan recreëren waardoorbestemmingen intensiever gebruikt worden dan volgens de toegekende capaciteitenwenselijk is. Of zij kunnen verder van huis gaan recreëren dan de normafstand ‘toe-staat’ en zo voor extra recreatiemobiliteit zorgen. Hiermee moge duidelijk zijn dat deanalyse een sterk normatief karakter heeft en niet beoogt het daadwerkelijk recreatiefgedrag en/of het recreatieve gebruik van een gebied te voorspellen. Voor meer tech-nische achtergrondinformatie over de gehanteerde methode wordt verwezen naar DeVries e.a. (2004a).

Wat betreft de uitkomsten van de analyse, deze zijn tweeërlei. Om te beginnen is dit,per herkomst, het percentage van de benodigde capaciteit dat ook daadwerkelijkbeschikbaar is. Een score van honderd procent betekent dat, uitgaande van hetgehanteerde deelname-percentage, op de maatgevende dag voor elke deelnemer eenrecreatieplaats beschikbaar is. Een tweede uitkomst geeft, per herkomst, het tekortaan recreatieplaatsen aan. Het idee is dat de eerste uitkomst het best aansluit bij debeleving van de burger van de hoeveelheid recreatiemogelijkheden in z’n omgeving.Voor de individuele burger is het naar verwachting niet zo interessant hoeveel ande-ren met hetzelfde tekort worden geconfronteerd. De tweede uitkomst is vooral inte-ressant voor het beleid, omdat zij omgerekend kan worden in een ruimteclaim.Hiervoor wordt gebruik gemaakt van dezelfde tabel die eerder gebruikt is om de capa-citeit van bestemmings-gebieden te bepalen. Dit maakt gelijk duidelijk dat de ruimte-claim afhankelijk is van het type aanbod waarmee men het tekort op zou willenlossen.

Zoals al gesteld zijn de uit AVANAR resulterende ruimteclaims in belangrijke mate nor-matief van aard. Hiermee wordt bedoeld dat beleidsmatig gedefinieerd wordt wan-neer er sprake is van voldoende aanbod binnen een acceptabele afstand. De analyselaat vervolgens zien waar, gegeven de gekozen uitgangspunten, tekorten bestaan enhoe groot die zijn. De bruikbaarheid van de resulterende claims is daarmee sterkafhankelijk van het draagvlak voor de normatieve uitgangspunten van de analyse. Indit verband is het vermeldenswaard dat in essentie dezelfde aanpak eerder al inopdracht van de ANWB is toegepast op de G30-steden (De Vries & Bulens, 2001;opgenomen in het tweede Structuurplan Groene Ruimte als toelichtende kaart), daar-

154

na in Noord-Holland is toegepast en meer specifiek ook in Amsterdam. AVANAR in z’nhuidige vorm is eerder toegepast in (vervolg)opdrachten van zowel de gemeenteAmsterdam (De Vries et al, 2004b) als de provincie Zuid-Holland (met name stadsre-gio’s Rotterdam en Den Haag; De Vries en De Regt, 2004). De uitkomsten zijn door deprovincie Zuid-Holland ook gebruikt om ruimtelijk beleid ten aanzien van recreatie teformuleren (Provincie Zuid-Holland, 2004). Verder heeft het Milieu- enNatuurplanbureau de AVANAR-methode gekozen om invulling te geven aan de graad-meter Recreatie in hun integrale graadmeterbouwwerk (Farjon & Lammers, 2002). Inhet kader daarvan is de methode extern beoordeeld (Ottens & Timmermans, 2004).Hiermee mag het langzamerhand als een erkende benadering worden beschouwd.

Een geheel andere wijze om tot een groter draagvlak voor de resulterende ruimte-claims te komen, is te laten zien dat de middels AVANAR geconstateerde tekorten ookgepaard gaan met een verminderde leefbaarheid in het betreffende woongebied.Recent zijn de eerste schreden op dit pad gezet (De Vries et al, 2004b). Zo zijn er dui-delijke relaties gevonden tussen berekende tekorten en de kwaliteit van recreatieveervaringen (rust & ruimte), recreatiemobiliteit, compensatiegedrag (bezit van recre-atieve verblijven, zoals stacaravan op vaste standplaats en vakantiebungalow) enbevolkingssamenstelling (aandeel niet-westerse allochtonen). Alhoewel zeker nietgezegd kan worden dat het tekort aan groene recreatie-mogelijkheden verantwoorde-lijk is voor de verminderde leefbaarheid, is hiermee een toch eerste stap gezet naareen meer empirische onderbouwing van de gekozen normatieve uitgangspunten.

10.1 Gebruikte gegevens voor huidige situatie_

AVANAR is een vrij flexibel instrument in de zin dat er per analyse gewerkt kan wor-den met verschillende invoerbestanden en kengetallen. Uiteraard zijn de gemaaktekeuzes in deze van grote invloed op de uitkomsten. In dit hoofdstuk gaan we daaromvrij uitvoerig in op de gegevens die in de analyse gebruikt zijn. Het gaat hierbij ominvoergegevens voor de vraag en voor het aanbod, maar ook om de gehanteerde nor-matieve kengetallen: opvangcapaciteiten per activiteit naar aanbodcategorie, deelna-mepercentages per activiteit naar bevolkingssegment, normafstanden. We beginnenmet de invoergegevens voor vraag en aanbod in de huidige situatie. Daarna beschrij-ven we de gehanteerde kengetallen. Tot slot gaan we in op de vraaggegevens voor2020. In de analyse voor de toekomstige situatie wordt het aanbod constant gehou-den (stand van zaken 2000); ook de gehanteerde kengetallen zijn dezelfde als in deanalyse voor de huidige situatie.

10.1.1 Vraaggegevens huidige situatie (2001)

Als invoer voor het bepalen van de vraag naar recreatiemogelijkheden wordt hier hetCBS-bestand Kerncijfers Wijken en Buurten uit 2001 (KWB2001) gehanteerd. Ditbestand bevat per CBS-buurt het aantal inwoners en het percentage (niet-westerse)allochtonen. Verder kent het bestand ook een geografische pendant; dit GIS-bestandbevat de grenzen van de buurten. Hierbij is het zo dat een CBS-buurt uit meerdere(niet-aaneengesloten) vlakken kan bestaan. In dergelijke gevallen is het aantal inwo-ners verdeeld naar rato van de oppervlakte van deze vlakken; het percentage allocht-

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 155

onen wordt voor alle vlakken met dezelfde buurtcode gelijk verondersteld.

10.1.2 Aanbodgegevens huidige situatie (2000)

Voor het aanbod wordt in eerste instantie uitgegaan van het CBS BestandBodemgebruik 2000 (BBG2000). Op dit bestand zijn een aantal verfijningen aange-bracht, analoog aan die in eerder gehanteerde aanbodbestanden (zie bijv. De Vries &De Regt, 2004). Het gaat hierbij met name om een onderverdeling van het agrarischgebied op grond van de openheid van het landschap en de dichtheid van de infrast-ructuur. Verder wordt ook strand als een aparte categorie geïdentificeerd; binnen hetBBG2000 valt dit onder ‘droog natuurlijk terrein’. Kaart 10.1 geeft het aanbod ingrondgebruikklassen weer voor Utrecht en omgeving. Een aantal klassen waaraangeen recreatieve opvangcapaciteit is toegekend, is hierbij weggelaten (bijv. glastuin-bouw, woongebied e.d.).

156

Kaart 10.1 Recreatief aanbod in grondgebruikklassen voor Utrecht en omgeving in 2000

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 157

10.1.3 Gehanteerde kengetallen

De aan de grondgebruikklassen toegekende recreatieve opvangcapaciteiten zijndezelfde als die in eerdere studies (zie tabel 10.1). Deze opvangcapaciteiten zijn voor-al ingegeven vanuit sociaalrecreatieve overwegingen. Belangrijk hierbij is de (gemid-delde) dichtheid van de recreatieve infrastructuur voor de betreffende activiteit, in devorm van paden en wegen. Daarnaast speelt ook de zichtbaarheid van medegebrui-kers een rol: hoe opener een gebied, hoe eerder men hinder ondervindt van dergelij-ke medegebruikers. In tabel 10.1 is, naast wandelen en fietsen, voor de volledigheidook landgebonden stationaire recreatie toegevoegd. Dit maakt bijvoorbeeld inzichte-lijk waarom parken zo’n lage opvangcapaciteit voor wandelen lijken te hebben, lagerzelfs dan bos. Mensen worden veelal op grond van hun dominante activiteit ‘toegewe-zen’ aan die ene activiteit. Dit betekent dat er rekening mee gehouden moet wordendat ook de stationaire recreanten af en toe van de paden in het park gebruik maken,en daarmee een deel van de wandelcapaciteit opsouperen. Voor deze stationaire acti-viteit worden overigens geen analyses uitgevoerd.

Tabel 10.1 Gehanteerde kengetallen voor de analyse: recreatieve opvangcapaciteiten

*exclusief het water en grotere bos- en natuurgebieden binnen het terrein (CBS-definitie)

NB: ·opvangcapaciteit in aantal deelnemers per dag per hectareDe deelnamepercentages per segment (autochtoon plus westers allochtoon versusniet-westers allochtoon) zijn dezelfde als die gehanteerd in de Amsterdamse en Zuid-Hollandse studies (De Vries et al., 2003; De Vries & De Regt, 2004); dit zijn voor zoverbekend de beste schattingen van deze percentages. De kengetallen zijn weergegevenin tabel 10.2.

158

Type grondgebruik Wandelen Fietsen Landgebondenstationaire recr.

Parken en plantsoenen 8 2 90Dagrecreatief terrein * 0 0 100Bos 9 3 0Droog natuurlijk terrein 6 2 0Strand 8 0 0Nat natuurlijk terrein 3 1 0Agrarisch gebied- hoog ontsloten & besloten 0,6 1,8 0- hoog ontsloten & open 0,3 0,9 0- gemiddeld ontsloten & besloten 0,2 1,0 0- gemiddeld ontsloten & open 0,1 0,5 0- laag ontsloten & besloten 0 0,4 0- laag ontsloten & open 0 0,2 0

Tabel 10.2 Gehanteerde kengetallen voor de analyse: deelnamepercentages en norm-afstanden

NB autochtonen inclusief westerse buitenlanders

* op de maatgevende (vijfde drukste) dag in 1996, later nog aan te passen o.g.v. leeftijdopbouw

** aandeel van de in totaal benodigde capaciteit

Bij de confrontatie van vraag en aanbod is uitgegaan van dezelfde normafstandenvoor de twee activiteiten als in de Amsterdamse en Zuid-Hollandse studies, en ookvan hetzelfde aandeel van de in totaal benodigde capaciteit dat al binnen de kortenormafstand zou moeten liggen (zie tabel 2 in De Vries et al., 2003, pp. 23-24). Deafstanden zijn destijds mede zo gekozen op grond van CBS-cijfers over wandel- enfietsdagtochten van 2 uur en langer (CBS, 1997). Zo zou volgens dit onderzoek goed80% van alle wandelingen binnen een afstand van 10 kilometer van huis plaatsvinden(over de weg). Tot slot zij opgemerkt dat voor 2020 dezelfde kengetallen wordengehanteerd als voor de huidige situatie. Deze huidige situatie ook verderop ook welaangeduid als situatie 2000 of 2001.

10.2 Leeftijdscorrectie_

Nieuw ten opzichte van eerdere AVANAR analyses is dat hier gewerkt wordt met eengrond van de leeftijdsopbouw van de bevolking aangepaste deelnamepercentages.Eerder is beargumenteerd dat een dergelijke correctie voor de ruimtelijke spreidingvan de vraag geen grote consequenties heeft, omdat de bevolking niet sterk naar leef-tijd gesegregeerd woonachtig is. Echter, bij een vergelijking in de tijd kan een (lande-lijk) gewijzigde leeftijdsopbouw wel een duidelijke rol spelen. Hierbij wordt met namegedacht aan de gevolgen van de vergrijzing die tussen nu en 2020 plaatsvindt. Decorrectie voor leeftijd vindt ruimtelijk gezien op vrij grove wijze plaats. Er wordt eencorrectiefactor voor de bevolkingssamenstelling naar leeftijd per COROP gebied bere-kend. Hier is voor gekozen, omdat een prognose van de bevolkingsomvang en samen-stelling naar leeftijd op COROP niveau de ruimtelijk meest gedetailleerde prognosevoor 2020 was waar we binnen het project over konden beschikken. Ter wille van deconsistentie, en daarmee ter bevordering van de vergelijkbaarheid, wordt dezelfdecorrectiefactor ook toegepast voor de huidige situatie (2001).Er worden in de genoemde COROP prognose vier leeftijdsklassen onderscheiden: 0 –14 jaar, 15 – 29 jaar, 30 – 64 jaar, 65 jaar en ouder. Er zijn verschillende aanwijzingenuit empirisch onderzoek die suggereren dat de groep van 65 jaar en ouder gemiddeld

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 159

Wandelen FietsenDeelnamepercentage *- autochtonen 10,4% 6,7%- NW-allochtonen 15,6% 3,7%

Normafstand- maximaal 10 km 15 km- kort 2,5 km 7,5 km- benodigde aandeel bij korte normafstand ** 0,5 0,6

vaker wandelt en fietst uit recreatieve overwegingen. Dit komt niet zozeer door dehoge deelnamegraad van deze groep, die zelfs lager is dan die van de jongere groepvan 30 tot 64-jarigen, maar door de hoge intensiteit waarmee de participanten in deoudste leeftijdsgroep de activiteit beoefenen (De Vries & De Bruin, 1998, p.52; zie ookVan Middelkoop & Abma, 2003, p. 51-52, p. 59). Het meest richtinggevend in dit ver-band is het CBS Dagtochtenonderzoek 1995/1996 (CBS, 1997). Dit onderzoek vormdenamelijk eerder een belangrijke basis op grond waarvan het deelnamepercentage opde maatgevende dag is bepaald (De Vries & Bulens, 2001). De rapportage over ditonderzoek bevat een tabel met het gemiddelde aantal dagtochten naar leeftijdsklas-se.

Tabel 10.3 Aantal dagtochten naar leeftijdsklasse voor wandelen en fietsen

Bron: CBS, 1997 (p. 98)

* hier nog exclusief buiten trimmen, hardlopen, fitness e.d.

Ook deze tabel laat zien dat de oudste leeftijdsgroep een bovengemiddeld aantalwandel- en fietsdagtochten kent (van 2 uur en langer, inclusief eventueel voor- ennatransport). Verder blijkt ook dat het jammer is dat in de COROP prognose er eenheel brede leeftijdsklasse van 30 t/m 64 jaar gehanteerd wordt, omdat daarbinnensprake is van een aanzienlijk verschil. Samenvattend kunnen we stellen dat door devergrijzing er sprake zal zijn van een toename van het gemiddelde aantal wandel- enfietsdagtochten per persoon per jaar.De vraag is vervolgens of we de gevonden verhoudingen voor de deelname over deperiode van een jaar ook zonder meer toe mogen passen op de deelnamepercentagesop de maatgevende dag. Het is namelijk in principe mogelijk dat ouderen, die overmeer vrije tijd beschikken, juist de drukke dagen vermijden en wat vaker op de watrustiger dagen recreëren. Dit impliceert dat ouderen er een ander recreatiepatroon opnahouden dan jongere leeftijdsgroepen, en bijvoorbeeld minder vaak op zondagengaan wandelen of fietsen. Om hier zicht op te krijgen, is er een secundaire analysevan het CBS materiaal uitgevoerd. Er is gekeken naar het gemiddelde aantal dagtoch-ten per persoon per dagtype, uitgesplitst naar leeftijdsklasse.

160

Activiteit \ Leeftijd 0 - 14 15 - 29 30 - 49 50 - 64 65+ Totaal

wandelen* 3.3 2.1 3.9 5.9 5.4 3.9fietsen 1.7 1.2 2.6 5.3 4.9 2.8

Tabel 10.4 Wandeldagtochten naar dagtype per leeftijdsklasse (excl. trimmen etc.)

Tabel 10.5 Fietsdagtochten naar dagtype per leeftijdsklasse

De tabellen 10.4 en 10.5 laten duidelijk zien dat, alhoewel de deelname per persoonvan de oudste leeftijdsgroep bovengemiddeld is, dit op zon- en feestdagen juist eer-der beneden het gemiddelde ligt. Als we, om nog dichter bij de maatgevende dag tekomen, de analyse beperken tot de dagtochten die op zondagen in de maanden meien juni gemaakt worden, dan verandert het beeld weer iets, zij het niet veel: zo vindtgemiddeld 17,5 % van alle wandeldagtochten op zondagen in mei en juni plaats (in deperiode sept. 95 / aug. 96).

De uiteindelijke correctiefactor is gebaseerd op:

_ het aantal dagtochten per jaar per leeftijdsgroep_ het aandeel hiervan op zondagen (per leeftijdsgroep)_ het aandeel daar weer van in mei en juni (per leeftijdsgroep)_ correctie o.g.v. omvang leeftijdsgroepen op 1-1-1996 om weer precies tot

het eerder gehanteerde overall deelnamepercentage op de maatgevendedag te komen

Tabel 10.6 Correctiefactoren voor deelnamepercentages per leeftijdsklasse

* gewogen naar leeftijdsklasse, gebaseerd op bevolkingsopbouw op 1 januari 1996

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 161

Dagtype \ Leeftijd 0 - 14 15 - 29 30 - 49 50 - 64 65+ Totaal

zon/feestdag 1.80 1.26 2.23 2.53 1.64 1.93Zaterdag 0.31 0.33 0.59 0.78 0.70 0.52door-de-week (5 dagen) 1.19 0.50 1.08 2.60 3.06 1.45Totaal 3.3 2.1 3.9 5.9 5.4 3.9

Dagtype \ Leeftijd 0 - 14 15 - 29 30 – 49 50 - 64 65+ Totaal

zon/feestdag 0.80 0.56 1.36 1.66 1.01 1.09zaterdag 0.20 0.17 0.41 0.71 0.50 0.37door-de-week (5 dagen) 0.70 0.47 0.83 2.93 3.40 1.36Totaal 1.7 1.2 2.6 5.3 4.9 2.8

Activiteit \ Leeftijd 0 - 14 15 - 29 30 – 49 50 - 64 65+ Totaal *

wandelen 0,75 0,41 1,11 1,82 1,10 1,00fietsen 0,41 0,18 1,06 2,56 1,19 1,00

Op grond van deze correctiefactoren per leeftijdsklasse wordt een correctiefactor perCOROP gebied (versie 1997) berekend. Kort gezegd worden de correctiefactoren opCOROP niveau vermenigvuldigd met de relatieve omvang van de betreffende leeftijds-groep. De correctiefactoren per COROP gebied verschillen tussen 2001 en 2020, doorde gewijzigde leeftijdsopbouw. Opgemerkt kan nog worden dat de correctiefactoreneigenlijk vooral op de autochtone bevolking zijn berekend: het CBS onderzoek betreftvoornamelijk dit deel van de Nederlandse bevolking. Er is voor gekozen om bij hettoepassen van de correctiefactor voor leeftijd geen onderscheid te maken tussenautochtoon en allochtoon. De correctiefactor betreft het deelnamepercentage voor debetreffende bevolkingsgroep. Voor 2001 liggen de correctiefactoren per COROPgebied tussen 0,98 en 1,07 voor wandelen en tussen 0,95 en 1,12 voor fietsen. Voorbeide activiteiten betreft de laagste waarde het COROP gebied Flevoland en de hoog-ste waarde Zeeuws Vlaanderen. De landelijke correctiefactor ten opzichte van 1996bedraagt 1,03 voor wandelen en 1,05 voor fietsen.

10.3 Vraaggegevens toekomstige situatie (2020)_

Voor de toekomstige situatie beschikken we over een CBS prognose voor 2020 meteen totale bevolking van 16,8 miljoen (CBS, 2004; via Statline, april 2005). Dit totaalis uitgesplitst naar 5-jaars leeftijdsklassen. Hiervan zijn de totalen voor elk van dedoor ons gehanteerde leeftijdsklassen berekend. Daarnaast is er ook een landelijkeprognose voor het aantal niet-westerse allochtonen in 2020, te weten 2,1 miljoen(CBS, 2005). Aan al deze randtotalen wordt hier vastgehouden. We zouden echtergraag over ruimtelijk gedifferentieerde prognoses beschikken, het liefst op buurtni-veau. Dergelijke prognoses waren niet voorhanden. Wel beschikbaar waren tweeprognoses op COROP niveau: een voor het aantal niet-westerse allochtonen in 2016en een voor de leeftijdsverdeling in vier klassen in 2020 (30-64 als één klasse). Dezebeide COROP prognoses zijn, op verschillende wijze, gebruikt om de landelijke prog-nose ruimtelijk te differentiëren. We gaan eerst in op de verhouding autochtoon /allochtoon.

De prognose op COROP niveau voor 2016 (COROP indeling van 1994) is afkomstig vanhet NIDI (Huisman & Van Wissen, 1998). Er zijn twee varianten: een volgens de ruimedefinitie en een volgens de beperkte definitie. Omdat de ruime definitie het dichtstligt bij de definitie die het CBS momenteel hanteert, is hiermee verder gewerkt.Binnen de prognose worden een viertal herkomstlanden onderscheiden, en een cate-gorie ‘overige herkomsten’. Deze verdeling is ook landelijk beschikbaar in de CBSprognose, zowel voor 2016 als voor 2020. Een vergelijking voor 2016 laat zien dat deNIDI prognose tot een veel hoger landelijk totaal komt voor de categorie ‘overige her-komstlanden’ dan de latere CBS prognose: 1,2 versus 0,8 miljoen. Met name hierdooris het totale aantal niet-westerse allochtonen in de NIDI prognose ook flink hoger danin de CBS prognose voor datzelfde jaar: 2,5 versus 2,0 miljoen. De procentuele verde-ling over COROP gebieden uit de NIDI prognose voor 2016 per herkomst-land is toege-past op het landelijke CBS totaal voor hetzelfde herkomstland voor 2020.Gesommeerd over herkomstlanden levert dit het absolute aantal niet-westerseallochtonen per COROP94-gebied voor 2020.

162

Door de aantallen niet-westerse allochtonen uit het CBS bestand Kerncijfers Wijkenen Buurten 2001 per COROP94-gebied te sommeren, kon vervolgens bepaald wordenwat per COROP94-gebied de groei was van het aantal allochtonen tussen 2001 en2020. Landelijk gezien is er sprake van een groei van zo’n 42% ten opzichte van2001.Vervolgens is het groeipercentage toegepast op elke buurt binnen het betreffen-de COROP94-gebied. Dit levert het absolute aantal allochtonen per buurt in 2020 op.We beschikken dan echter nog niet over het aantal autochtonen per buurt in 2020, ofover het totale aantal inwoners in dat jaar. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van deandere prognose per COROP gebied, die naar leeftijdsklasse in 2020.

De prognose op COROP niveau (indeling van 1997) voor de vier leeftijdsklassen isafkomstig van ABF PRIMOS 2004 en is gemaakt m.b.v. het PRIMOS model (Heida,2003). De verdeling over COROP97-gebieden per leeftijdsklasse is toegepast op hetCBS randtotaal voor dezelfde leeftijdsklasse. Vervolgens zijn de aantallen in de ver-schillende leeftijdsklassen per COROP97-gebied gesommeerd. Op soortgelijke wijzeals eerder voor de allochtonen, is een groeipercentage berekend per COROP97-gebiedvoor het totale aantal inwoners tussen 2001 en 2020. Dit percentage is weer op allebuurten uit het betreffende COROP97-gebied toegepast. Het aantal autochtonen(inclusief westerse allochtonen) is vervolgens berekend door het aantal allochtonenvan het aantal inwoners af te trekken.

Voor de correctiefactor per COROP gebied voor de leeftijdsopbouw is de leeftijdsklas-se 30-64 per COROP97-gebied uitgesplitst op grond van de landelijke verdeling: 54%voor 30-49 jarigen en 46% voor 50-64 jarigen. Anders dan bij aantal inwoners en aan-tal allochtonen is er dus niet gekeken naar de aantallen per leeftijdsklasse in hetCOROP gebied anno 2001 en daar vervolgens een procentuele groei of afname op toe-gepast. De verwachting dat het aandeel mensen in de leeftijdsklasse 30-49 sterker zaltoenemen in COROP gebieden waar het nu al hoog is, lijkt niet reëel: deze leeftijds-groep zal in 2020 immers doorgeschoven zijn naar de volgende klasse, die van 50-64jarigen (en deels die van 65 jaar en ouder). De correctiefactoren ten opzichte van 1996variëren van 1,05 tot 1,10 voor wandelen en van 1,10 tot 1,17 voor fietsen. Ook nubehoort Flevoland tot de regio’s met de laagste factoren, en Zeeuws Vlaanderen totdie met de hoogste. Landelijk zijn de correctiefactoren 1,07 voor wandelen en 1,13voor fietsen.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 163

11 Conclu-sies enbeleids-implicaties_

Dit onderzoek is grotendeels kwantitatief van aard. De bedoeling is om met de getal-len -uitgedrukt in vierkante meters of hectares- voldoende ruimte voor sportaccom-modaties en voldoende groene openbare ruimte voor sporters te reserveren. Voorbeide componenten is niet alleen getalsmatig te werk gegaan, maar ook geografisch(met behulp van GIS-systemen). Daarmee wordt iets gezegd over de gewenste liggingvan die benodigde vierkante meters. Het onderzoek is een momentopname. Dezelfdeberekeningen kunnen over vijf jaar nogmaals worden uitgevoerd. Het is ook mogelijkom de gehanteerde calculatiewijze op regionaal of lokaal niveau toe te passen.Belangrijk voor de langere termijn zijn dan ook de methodes achter deze berekeningen.

164

11.1 Conclusies_

11.1.1 Accommodatiegebonden sporten_

De ruimtelijke kengetallen die dit onderzoek heeft opgeleverd, bieden houvast, nu enin de toekomst. Het ruimtegebruik per sporter is voor verschillende takken van sportbepaald – zowel voor georganiseerde als ongeorganiseerde sporters. Het gaat hierbijom netto sportruimte (dus exclusief ruimte voor kleedruimtes, parkeergelegenheden,kantines en omliggend groen). De uitkomst van het ruimtegebruik per sporter ver-schilt in grote mate voor de geselecteerde takken van sport. Uiteraard is het ruimte-gebruik van binnensporten relatief laag (enkele m2/ sporter). Voor veldsporten is hetruimtegebruik gemiddeld al een stuk hoger (enkele tientallen m2/ sporters). En voorde benodigde voorzieningen voor sporten in het buitengebied is het ruimtegebruikgemiddeld het hoogst (ongeveer rond de 100 m2 / sporter).

De kengetallen én de deelnemersaantallen voor 2020 zijn op basis van harde feiten,maar ook op basis van aannames bepaald. Voor verbetering en actualisering van deberekening is gegevensverzameling (door bonden) belangrijk.

Voor de accommodatiegebonden sporten is een extra ruimtebehoefte van ongeveer9.000 ha in de periode tot 2020 berekend. Deze behoefte ligt vooral in het buitenge-bied. Hier is veel ruimte nodig voor golfterreinen, maneges, wielerparkoersen enmotorcrosscircuits. Er zijn twee redenen voor meer ruimte voor de sport in de periodetot 2020:

1. De groei van de sport. Het aantal leden/ de deelnamecijfers voor de sportneemt toe. Deze ‘extra’ sporters hebben sportruimte nodig. Dit geldt voorbijvoorbeeld hockey, golf, paardrijden, petanque, watersport en fitness.

2. Te weinig capaciteit op dit moment. Het huidige aanbod aan accommoda-ties is onvoldoende. Dit geldt onder andere voor de zaalsporten, motor-sport, wielrennen, sportschieten en rugby.

Daarnaast zijn er sporten waar de kwaliteit van de bestaande accommodaties te wen-sen over laat. Voor binnensporten als gymnastiek en tafeltennis geldt dat deze spor-ten in verouderde accommodaties worden beoefend, die aan vervanging toe zijn.Hierover dadelijk meer. Voor georganiseerd zwemmen is er een tekort aan wedstrijd-en trainingswater. Deze kwaliteitsproblematiek heeft te maken met de voortgaandeprivatisering van zwembaden en komt niet in de ruimteberekening tot uitdrukking.

Er is berekend dat er in de periode tot 2020 ongeveer 425 extra sporthallen nodigzijn. De extra ruimte voor sporthallen is vooral nodig om een huidig tekort op te los-sen. Dit tekort is berekend via een richtlijn die uitgaat van gemiddeld training- enwedstrijdgebruik van de verschillende sporten in een normweek. De hal zou in zo’nnormweek – conform de VNG- en NOC*NSF-norm – dan 40 uur per week in gebruikmoeten zijn.

De indicatie van een tekort aan sporthalruimte wordt bevestigd door de sportbonden.Vooral de sporten die alleen in de wintermaanden van de sporthal gebruik maken

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 165

(hockey / handbal / korfbal) hebben moeite om goed ingeroosterd te raken. Deonvoordelige uren blijven over, bijvoorbeeld laat in de avond. Overigens zijn er opgemeenteniveau ook voorbeelden te geven van leegstand/ overcapaciteit van sport-hallen - wat voor een goede spreiding van accommodaties pleit.

Het hoge aantal extra sporthallen dat nodig is, moet ook gezien worden als kwalita-tief volwaardige sportruimte. Het huidige tekort aan sporthalruimte wordt in de prak-tijk wel opgelost door bijvoorbeeld gebruik te maken van (oude) gymzaaltjes. Vooralvoor de zaalsporten met een kleiner speelveld (badminton, volleybal en ook basket-bal) is dat een alternatief. Voor trainingsgebruik wordt dan genoegen genomen metlagere sporttechnische eisen (grootte speelveld / hoogte van het plafond etc. ) waar-door minder geschikte accommodaties in beeld komen. Vanuit de sport gezien is datwel een concessie.

Het valt op dat er geen norm is ontwikkeld voor zaalsporten. Daardoor is de situatieontstaan dat sporthallen vooral in combinatie met het onderwijs zijn gerealiseerd.Aangezien iedere tak van sport op de meest geschikte uren van de hal gebruik wilmaken, zijn de verschillende verenigingen / takken van sport concurrenten van elkaar.Dit lijkt samenwerking bij het realiseren van een nieuwe accommodatie in de weg testaan, en ook gezamenlijk beheer bij een bestaande accommodatie. Vanuit de afzon-derlijke takken van sport worden wel pogingen gedaan om een eigen accommodatiete realiseren, maar dit is – op enkele uitzonderingen na - niet succesvol. Het werkenaan een gezamenlijke planningsnorm voor zaalsporten kan een verdergaande samen-werking stimuleren.

11.1.3 Sporten in de openbare ruimte_

Voor een aantal sporten – zoals skaten, paardensport, watersport, mountainbiken enluchtsport – is de ruimtebehoefte niet in vierkante meters uitgedrukt. Deze sportenworden vooral in de openbare ruimte beoefend. De genoemde sporten hebben huneigen knelpunten. Voor skaten geldt dat bestaande wegen en paden in veel gevallenniet aan de gebruikerswensen van de skaters zijn aangepast. Paardrijden en moun-tainbiken gebeurt op specifieke routes. Uitbreiding van deze routes is moeilijk terealiseren, maar wel wenselijk. Sporters wijken van de gereserveerde routes af en ver-oorzaken daardoor overlast voor andere gebruikersgroepen of verstoren de natuur. Bijbeide sporten zijn daarom initiatieven voor een gedragscode ontwikkeld.

Bij watersport gaat het in principe om het bevaarbaar maken c.q. houden vanbestaand water en eventueel nieuw aan te leggen water. Door ingrepen als het uitdie-pen van vaarwater, of het aanleggen van vaarverbindingen, bruggen, sluizen en aqua-ducten is het mogelijk om aan de ruimtebehoefte van de watersport tegemoet tekomen. Daarnaast kent de watersport een ruimtebehoefte 1.150 ha extra ruimte voorligplaatsen en aanlegplaatsen voor de boten.

De luchtsport maakt gebruik van bestaande vliegvelden. Daarvan dreigen er enkelegesloten te worden. Dit zou de mogelijkheden voor de luchtsport beperken en de reis-tijd voor veel beoefenaars verhogen.

166

Speciale aandacht is uitgegaan naar wandelen / lopen en fietsen in de openbareruimte, omdat deze sporten de meest ruimtevragende functies vormen in het buiten-gebied. Met behulp van de AVANAR-methode is gekeken hoe de vraag naar en hetaanbod van mogelijkheden voor deze activiteiten zich op lokaal niveau tot elkaar ver-houden. Bij de vraag gaat het in principe om zowel de puur recreatieve vorm als omde (georganiseerde) sportieve variant van de activiteit. Hierbij is het wel zo dat dedeelname aan de eerste vorm veel groter van omvang is dan aan de tweede, en daar-mee een veel groter deel van de beschikbare capaciteit zal opsouperen. Er zijn analy-ses uitgevoerd voor de situatie in 2001 en in 2020, ook wel de huidige en detoekomstige situatie genoemd.

Uit het onderzoek blijkt dat op dit moment’slechts’ 28% van de 502 gemeenten inNederland een tekort heeft aan wandelmogelijkheden. Maar in die gemeenten woontwel 33% van de Nederlanders. De grootste tekorten doen zich voor in de Randstad,met name in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. In 2020 bevinden de tekorten zichgrotendeels in hetzelfde gebied, maar lijken zich te intensiveren. Het gaat nu om 37%van de Nederlandse bevolking en de tekorten per persoon zijn ook gestegen.Dezelfde drie grote steden vallen weer op. Het landelijke tekort aan wandelmogelijk-heden bedraagt in 2020 zo’n 436.000 recreatieplaatsen; een stijging van 19% tenopzichte van 2001.

Ook bij het fietsen bevinden de tekorten in 2020 zich in hetzelfde gebied als in 2001.En ook hier zijn de tekorten toegenomen. Het absolute tekort aan fietsmogelijkhedenin 2020 is 158.000 recreatieplaatsen, een stijging van maar liefst 41% ten opzichtevan 2001. De drie grote steden zijn goed voor 46% van het nationale tekort. Wel ishun aandeel iets teruggelopen ten opzichte van 2001. In de omringende gemeentenzijn de tekorten relatief sterker gestegen.

11.1.4 Experimentele GIS-applicatie_

De ruimtelijke kengetallen zijn bruikbaar op álle niveaus, ook op regionaal en lokaalniveau. Dat is met behulp van een experimentele GIS-applicatie in drie cases geïllus-treerd door de kengetallen te confronteren met beschikbare deelname-gegevens uitgrote onderzoeken over voorzieningengebruik, leeftijdsopbouw en inkomensverdelingin wijken en buurten. Deze gegevens zijn ‘vertaald’ naar lokaal niveau. Door daarbijook acceptabele reisafstanden te betrekken was het mogelijk de informatie in kaart-beelden te vatten. Deze geografische exercitie leverde kaartbeelden van verschillendetakken van sport voor de gemeenten Utrecht en Zwolle en voor de provincie Overijssel.Via deze GIS-toepassing wordt duidelijk dat niet alleen de capaciteit van accommoda-ties van belang is, maar ook de locatie en dus de spreiding van accommodaties.

Met een spreidingskaart valt de ruimteproblematiek inzichtelijk te maken. De GIS-applicatie kan daarmee een effectief middel zijn in de slag om de ruimte op lokaal enregionaal niveau. Dat geldt voor de huidige situatie, maar vooral voor een te verwach-ten toekomst. In de GIS-applicatie zijn veranderingen te simuleren en effecten van hetverplaatsen van accommodaties in te schatten. Ook is de GIS-applicatie te gebruikenals een volgsysteem (monitoring). De vraagvervullingskaarten roepen discussie op over de wenselijkheid van sportac-

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 167

commodaties dicht bij huis. Zeker ook omdat er tot nu toe geen norm is ontwikkeldvoor de maximale reisafstand van woning tot sportaccommodatie. Ook is er weinigonderzoek naar gedaan, terwijl voor vooral minder mobiele en minder koopkrachtigedoelgroepen, zoals (allochtone) jeugd en ouderen, maar ook mensen met een beper-king, de maximale reisafstand een belangrijke overweging is. Zijn er minder sportersin het centrum van de stad - en zijn er daarom minder accommodaties nodig? Of heefthet lagere aanbod aan sportaccommodaties juist invloed op de sportdeelname in hetcentrum van de stad?

Mogelijkheden GIS-applicatie:_ Allereerst zijn er de directe uitkomsten. Door het lezen en interpreteren

van de kaarten wordt de mate van vraagvervulling per buurt in de drie illu-stratiegebieden inzichtelijk. Dit is niet alleen van belang voor het opsporenvan kwantitatieve tekorten, maar vooral voor tekorten die ontstaan dooreen niet optimale spreiding;

_ Ten tweede hebben de kaarten een functie: met het product van de GIS-analyse kan in een regio of gemeente besproken worden hoe de accom-modaties beter gespreid kunnen worden. De kaarten werken als praatstuk.Je gaat bij het lezen ervan je afvragen wat er precies in een buurt aanwezigis, hoe er gebruik van wordt gemaakt en waarom;

_ Daarom roepen de kaarten ten derde op om lokaal meer aan gegevensver-zameling te doen. Hoe beter de input in de GIS-applicatie, des te nauw-keurig zullen de uitkomsten zijn. Het is lokaal ook van belang om testreven naar structurele verzameling van gegevens over gebruik van vel-den, gymzalen en hallen door inwoners van verschillende leeftijden en metdiverse inkomensposities en een nauwkeuriger inschatting maken vanwelke reisafstand acceptabel is per tak van sport.

11.2 Beleidsimplicaties_

Een onderzoek als dit kent uiteraard vele aanknopingspunten voor een vervolg. Wemaken daarbij een onderscheid tussen de directe operationalisering van de resulta-ten, de sportspecifieke implicaties en gewenst vervolgonderzoek.

11.2.1 Operationalisering resultaten_

Twee zaken zijn van belang bij het effectief operationaliseren van dit onderzoek:

Een gedifferentieerde benaderingDe cijfers kunnen niet door 502 (aantal gemeenten in Nederland) gedeeldworden om te weten hoeveel ruimte in een willekeurige gemeente inNederland tot 2020 gereserveerd moet worden voor sport. Elke lokalesituatie is anders én uniek, en verdient het zeer nauwkeurig in kaart teworden gebracht. Naast de sporttechnische en kwantitatieverandvoorwaarden dient ook rekening gehouden te worden met de sociaal-economische en politieke realiteit binnen een gemeente. Hetzelfde geldtvoor de bovenlokale, regionale of provinciale bepaling van de toekomstige

168

ruimtebehoefte voor de functie sport. Er zijn niet alleen specifiekelandschappelijke verschillen die (mede) bepalen welke sportactiviteitenbeoefend kunnen worden. Voor intensieve watersport kun je bijvoorbeeldniet in de provincie Drenthe terecht. Ook bovenlokaal werken politieke ofsociaal-economische factoren in op het toedelen en behoud van ruimte voorde functie sport. Een (boven)lokaal gespecificeerde ruimteclaim vormtdaarmee de inzet voor een politieke discussie over het maatschappelijkbelang van sport, waarbij diverse, soms ronduit tegenstrijdige argumentengeïntegreerd moeten worden in de uiteindelijke besluitvorming.

Een gedifferentieerde aanpak is niet alleen richting gemeenten en provinciesgewenst, maar ook in de samenwerking met en tussen bonden. Elke tak vansport kent een eigen, unieke historie op het gebied van normontwikkelingen accommodatiebeleid. Sommige bonden kunnen exact aangeven in welkewijk een extra accommodatie noodzakelijk is, andere zijn zich nog niet eensbewust van de effecten van een accommodatie op de kwaliteit van hetsportaanbod en de sportdeelname. Het vraagt uiterste nauwkeurigheid omvanuit al deze verschillende startsituaties per bond de juiste ‘next step’ tebepalen. Bij het clusteren van bonden (bijvoorbeeld de zaalsportbonden)geldt dit eens te meer; een effectief collectief optreden vraagt om een zorgvul-dig op elkaar afgestemde strategie, waarbij bonden die wat verder zijn somseven gas terug zullen moeten nemen om te profiteren van het collectief.

Het (door)ontwikkelen van de GIS-applicatieNOC*NSF blijft zich komende jaren hard maken voor passendesportvoorzieningen in elke wijk. Het meest geschikte instrument omhierover in gesprek te raken met gemeenten en provincies is de GIS-applicatie. Binnen de kaders van dit onderzoek is een experimentele GIS-analyse voor de gemeenten Utrecht, Zwolle en de provincie Overijsseluitgevoerd. Het unieke van dit instrument is dat niet alleen de capaciteit vande accommodaties mee wordt genomen, maar ook de locatie en dus despreiding van accommodaties over een gemeente of provincie. Ooktoekomstige demografische ontwikkelingen kunnen – indien beschikbaar –wijkspecifiek worden ingevoerd. Met name de locatie van ruimte om tesporten of de locatie van een bepaalde accommodatie is van belang voor detoestroom en het behoud van sporters. Uitstroomonderzoek door bondenmaakt duidelijk dat met name allochtonen, jeugd en senioren hechten aaneen locatie in de directe woonomgeving om te gaan of te blijven sporten. DeGIS-applicatie maakt het mogelijk deze randvoorwaarde centraal te stellenin een politieke discussie met gemeenten en provincies. De kaarten zijn nietmeer dan een middel om deze discussie op gang te brengen, en makenflexibiliteit van de vraag- / aanbodsituatie tot onderwerp van gesprek.NOC*NSF zal de GIS-applicatie door (laten) ontwikkelen en aanbieden aanbonden, gemeenten en provincies. Het breder toepassen van dit instrumentzal leiden tot validering.

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 169

11.2.2 Sportspecifieke implicaties_

Veldsporten_ Door de toepassing van kunstgras in het voetbal zal er in de komende

jaren veel ruimte ‘vrijkomen’. Het is van het grootste belang hier zuinig opte zijn, en de functie sport minimaal te behouden. Dit vraagt om een geza-menlijk optreden richting gemeenten van de betreffende bonden en hunaangesloten verenigingen.

_ NOC*NSF zal samen met de betreffende bonden verkennen hoe het recre-atief medegebruik gestimuleerd kan worden, zonder dat dit ten koste gaatvan de autonomie van verenigingen en de veiligheid rondom accommoda-ties. Sterker nog, recreatief medegebruik moet leiden tot toestroom vanleden en een betere maatschappelijke positionering van verenigingen.

‘Buitensporten’: de accommodatiegebonden ruimtebehoefte van sporten in het bui-tengebied

_ Binnen deze categorie betreft de extra ruimtebehoefte met name golf,maar ook sporten als paardrijden en motorsport zouden flink kunnengroeien, mits er komende jaren voldoende ruimte beschikbaar komt.Gezien de druk op de schaarse ruimte op lokaal niveau vraagt het realise-ren van voldoende nieuwe accommodaties om heel gericht maatwerk pertak van sport. Dit geldt zeker voor motorsport, omdat de eventuele over-last eerder leidt tot negatieve besluitvorming. Met een realistisch, gerichtspreidingsbeleid kan het tij in een aantal provincies nog gekeerd worden.

_ NOC*NSF zal aansturen op een integrale benadering van overheden enexploitanten, zodat er geen verdringing optreedt en bonden van elkaarskrachten profiteren ten gunste van het collectief. Het is duidelijk dat deuitstekende exploitatiemogelijkheden voor golfbanen de uitbreiding vanruimte voor golf tot een beter haalbare opgave maken.

Binnensporten_ De meeste binnensporten, aangesloten bij NOC*NSF, beschouwen het als

uitdaging om de komende jaren de (vele) niet-aangesloten sporters te bin-den aan hun betreffende bond. Voorbeelden hiervan zijn: zaalvoetbal, vol-leybal, badminton en zwemmen. NOC*NSF wil zich inspannen om samenmet deze bonden een effectieve strategie te ontwerpen om gezamenlijk opte trekken bij het realiseren van voldoende, aantrekkelijke accommoda-ties. Samenwerking in plaats van onderlinge concurrentie is hierbij hetmotto. Het opstellen van een planningsnorm voor zaalsporten, innovatieveexploitatiemodellen (eigen beheer) en het verbeteren van de onderhande-lingspositie van verenigingen zijn hierbij de concrete opgaven voor dekomende jaren.

_ Het onderzoek komt uit op 425 extra ‘sporthalruimte’ tot 2020. Daarbijgaat het niet alleen om het wegwerken van een tekort, maar ook om eenkwalitatieve upgrading vanwege het vervangen van het verouderdebestand van gymzalen in Nederland. In het onderzoek is uitgegaan van dehuidige bezettingsgraad, die nog volop mogelijkheden voor verbetering

170

biedt. Daarom zal de georganiseerde sport bereid moeten zijn mede-ver-antwoordelijkheid te nemen bij het vergroten van de bezettingsgraad enhet dekkingspercentage van indooraccommodaties om deze capaciteitsuit-breiding te realiseren. De roep om extra ‘sporthalruimte’ is anders nietrealistisch en zal geen serieus gehoor vinden bij lokale bestuurders enexploitanten.

_ Vanuit haar alliantie met het Ministerie van OC&W zal NOC*NSF intensie-ver betrokken raken bij de toedeling en inrichting van sportvoorzieningenbij onderwijsinstellingen. Dit biedt niet alleen kansen op meer beschikbareruimte en kwalitatief hoogwaardige accommodaties, maar ook op verras-sende kruisbestuivingen tussen onderwijs en sport, en dus op toestroomvan leden.

Sporten in de openbare ruimte_ Deze categorie sporten - watersport, wandelen, (hard)lopen, fietsen (inclu-

sief mountainbiken en wielrennen), paardrijden, skaten en skeeleren -ondervindt de grootste ruimtelijke problemen. Voor een raming van detekorten en de toekomstige ruimtebehoefte heeft gebruik gemaakt van deAVANAR-methode, die op dit moment alleen geschikt is voor wandelen enfietsen. Er is nog getracht AVANAR te ontsluiten voor andere sporten in deopenbare ruimte (met name watersport), maar dat bleek binnen debeschikbare tijd en middelen helaas niet haalbaar. In een volgende slag isdat zeker gewenst.

_ Het wekt geen verbazing dat met name in de Randstad aanzienlijke tekor-ten bestaan om dicht bij huis te wandelen of te fietsen. Voor wandelenstijgt het landelijke absolute tekort tussen 2001 en 2020 met circa 19 %,en voor fietsen stijgt het landelijke absolute tekort zelfs met 41 %.Amsterdam, Rotterdam en Den Haag tekenen samen voor 44 % van hettekort aan ruimte om te wandelen en voor maar liefst 56 % van het tekortaan ruimte om te fietsen. Gezien de plannen van dit kabinet om deRandstad nog intensiever te benutten voor bedrijvigheid en wonen, lijkthet niet realistisch te verwachten dat dit tij eenvoudig gekeerd kan wor-den. Een pleidooi voor nieuwe bossen in de Randstad kunnen we daarombeter vervangen door verscherpte aandacht voor het behoud van groen inen om de steden, en door te pleiten voor functie-uitwisseling van agrarischterrein. Ook de aanleg van aantrekkelijke fiets- en looproutes in en om(nieuwe) woonwijken zouden in de Randstad een vanzelfsprekendheidmoeten worden. Een meer dan voldoende ontsluiting van het buitengebieddat er nog is, vormt daarbij een extra aandachtspunt voor deze intensiefbebouwde regio.

11.2.3 Gewenst vervolgonderzoek_

Normontwikkeling bondenUit het onderzoek is gebleken, dat voor takken van sport, waarvoor planningsnormenbeschikbaar zijn, een goede onderbouwing te geven is voor de benodigde ruimte voordie sporten. Naast het actualiseren van bestaande normen, als gevolg van maat-schappelijke veranderingen of technologische ontwikkelingen op accommodatiege-

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 171

bied, zullen daar waar mogelijk (nieuwe) planningsnormen ontwikkeld moeten wor-den voor die takken van sport waar nu nog gewerkt wordt met de richtlijn-, de draag-vlak- en de accommodatiemethode. Daarmee zal een steviger fundament gecreëerdkunnen worden voor een toekomstige actualisering van de ruimteclaim.

Actualisering ruimteclaim in 2010Zowel de verkregen inzichten in de ontwikkeling van de verschillende takken vansport, de mogelijke toekomstige aanpassingen in het ruimtelijke aanbod, toepassin-gen van innovatieve concepten, technologische ontwikkelingen en eventuele beleids-aanpassingen, pleiten voor een terugkerend karakter van dit onderzoek. Het nuafgeronde onderzoek zal over vijf jaar toe zijn aan een actualisering, zodat - na eenbeleidscyclus van vier jaar - via aangescherpte inzichten het ruimte- & accommodatie-beleid voor de sport hernieuwd gestalte kan krijgen. Om dit mogelijk maken en hetonderzoek te vergemakkelijken, zal NOC*NSF komende jaren bonden en provinciale /lokale overheden stimuleren tot het structureel verzamelen van gegevens over sport-deelname, ruimtebeslag en –accommodaties.

172

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 173

Bronnen_Literatuur_

ANWB (2001) ANWB/ALB, Interpretatie ANWB van de Alterra-rapportage “Explicitering 300.000 ha”,augustus 2001

Berg, Agnes van den en Magdalena van den Berg (2001). Van buiten word je beter. Essay over de relatie tussennatuur en gezondheid. Wageningen,Alterra

CBS (1997). Dagrecreatie 1995/’96.Voorburg/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Expertisecentrum LNV (2004) Loek Treepet. al., Verkenning Hobbydierhouderij,Ede, rapport EC-LNV nr. 2004/255.

Farjon, J.M.J. & Lammers, G.W. (2002).Beoordeling ruimtebehoefte voor 60 000ha groen om de stad. RIVM-rapport408765002/2002. Bilthoven: RIVM.

Gemeente Amsterdam (2002) Niek Bosch en Aad Visser, DienstRuimtelijke Ordening Amsterdam,Optimalisering kleinschalige sportparkenin Amsterdam. Kansen voor buurtgebon-den sport in de complete stad.Coördinatieteam OptimaliseringGrondgebruik.

Heida. H. (2003). Primos prognose 2003;prognosemodel voor bevolking, huishoudens en woningbehoefte.Den Haag: Ruimtelijk Planbureau.

Huisman, C. & Wissen, L. van (1998),Regionale allochtonen prognose 1996-2016. NIDI-rapport 54, pp. 149.

Jansen,P. (2004), Schade en overlast door

mountainbikers; Perceptie of realiteit?,Wageningen: Probos.

KNHB, Een glazen bol voor hockeyland(z.p, z.j.)

KNVvL (2003). Koninklijke NederlandseVereniging voor Luchtvaart. NotititieTerreinen KNVvL.

LC (2003) Landelijk Contact (vakblad),Buitenspeelruimte wettelijk vastgelegd?No. 4 augustus 2003, p 5

LC, Nederlands Instituut voor lokale sporten recreatie (2000), Verslag NationaalDebat Ruimte voor Sport op 6 april 2000te Den Haag. Dordrecht

LNV (2004) Ministerie van Landbouw,Natuur en Voedselkwaliteit, Agenda voor een Vitaal Platteland,Meerjarenprogramma Vitaal Platteland2004, Inspelen op veranderingenDen Haag 2004.

LNV (2002) Ministerie van Landbouw,Natuurbeheer en Visserij,Structuurschema Groene Ruimte 2,Samen werken aan groen Nederland, DenHaag

Middelkoop, M. van & Abma, R. (2003).Recreatie op leeftijd; literatuuronderzoeknaar het recreatiepatroon van ouderen.Den Haag: Stichting Recreatie.

Mulier (2002) W.J.H. Mulier Instituut, dr. Mark van den Heuvel en drs. ColetteRoques, Sporten in de WestelijkeTuinsteden, 2002-2015,Behoefteonderzoek naar de ruimte voorsport en bewegen in deWestelijkeTuinsteden in Amsterdam,in opdracht van bureau Parkstad (‘s Hertogenbosch, 2002).

Mulier (2004) W.J.H. Mulier Instituut, dr. M. van den Heuvel en drs. C. Roques,

174

Ruimte voor sport in Tilburg(‘s Hertogenbosch, september 2004)

Ottens, H.F.L. & Timmermans, H.J.P. (2004). AVANAR, Afstemming Vraagen Aanbod Natuur Als Recreatieruimte;auditverslag.NPB-werkdocument 2004/05.Wageningen: Natuurplanbureau.

Pardael (2003). Paardensport. In:Handboek Recreatie en Toerisme 1025 – 1.

Provincie Zuid-Holland (2004). OntwerpRuimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland2020. Den Haag: provincie Zuid-Holland.

Raad voor het Landelijk Gebied (2005).Recht op groen. Advies over de groenekwaliteit van de openbare ruimte.Deel 1: Beleidsadvies. Deel 2: Analyse.Amersfoort: Raad voor het LandelijkGebied

SCP (2003) Sociaal en CultureelPlanbureau. Rapportage sport.Rijswijk: SCP.

Smit (2000) Inline skaten. In: HandboekRecreatie en Toerisme 1029-1.

SRN, Stichting RecreatietoervaartNederland (2000). Beleidsvisie RecreatieToervaart Nederland, Den Haag.

Stichting Landelijk Fietsplatform (2004) Inzicht in Nederland fietsland, feiten encijfers recreatief fietsen, checklist voorgoed fietsbeleid. Amersfoort.

Stichting Recreatie (2002 a) drs. E.J Bruls, drs. A.J. van Golen en ir. M. van Middelkoop, Wandelen en toegankelijkheid, Bedreigingen en knelpuntgebieden. Den Haag, StichtingRecreatie KIC

Stichting Recreatie (2004) Marcel Busser, Bea van Golen,

Balansboek Rood - Groen. Den Haag, Stichting Recreatie KICStichting Recreatie (2002 b) ir. P.M. Busser, drs. A.J. van Golen, ir. M.M. Veer, Verkenning van‘Verblijfsrecreatie in de EHS’Probleemanalyse en oplossingsrichtingenDen Haag, Stichting Recreatie KIC

Stichting Recreatie (2001) ir. M. van Middelkoop drs. E.J. Bruls endrs. A.J. van Golen, Rood en groen inbalans, Een verkenning van groennormenen alternatieve benaderingen.Den Haag, Stichting Recreatie KIC

Stichting Recreatie (2002 c) drs. E. Tuunter, ir. H. Schmeink, ir. M.Veer, Cijfermateriaal boven water,Inventarisatie feiten en cijfers waterrecreatie. Den Haag, StichtingRecreatie KIC

Stichting Recreatie (2005) A.J. van Golenen F. Huis, Balansboek rood-groen en watgemeenten er mee doen, Den Haag,Stichting Recreatie KIC

Suèr (1996) mr. drs. Ron Suèr, Toekomstbedrijfsleven staat of valt bij mogelijk-heid voor expansie, Toeristisch-recreatieve ondernemer wil (de) ruimte,Recreatie & Toerisme, januari 1996

Van den Heuvel en Van der Poel (1999)Mark van den Heuvel, Hugo van der Poel,m.m.v. Theo Beckers, Jorn Bruining &Gerton Heyne, Sport in Nederland, Eenbeleidsgerichte toekomstverkenning,Tilburg, DepartementVrijetijdswetenschappen KUB.

Van der Poel (2001) Hugo van der Poel,m.m.v. Colette Roques, Bewegingsruimte,Verkenning van de relatie Sport en ruim-te. Tilburg, DepartementVrijetijdswetenschappen KUB.

Vincken, Koen, lid accommodatiecommis-

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 175

sie HC Overbos, Rob de Vries, MarktplanAdviesgroep, PROOST, power point pre-sentatie over PROgnose OppervlakteSportTerreinen.(z.p, z.j.)

Vries, S. de & Bruin, A.H. de (1998).Segmenting recreationists according toconstraints; a first step towards model-ling the demand for outdoor-recreationalfacilities. SC-report 121. Wageningen:DLO-Staring Centrum.

Vries, S. de & Bulens, J.D. (2001).Rapportage project “Explicitering 300 000 ha, fase 1 en 2”. Wageningen:Alterra.

Vries, S. de & Goossen, C.M. (2002).Recreatietekorten in de provincie Noord-Holland; een globaal zicht op deeffectiviteit van voorgestelde plannen tot2020. Alterra-rapport 448. Wageningen:Alterra.

Vries, S. de & Goossen. C.M. (2002b).Predicting transgressions of the socialcapacity of natural areas.In: Arnberger, A., Brandenburg, C. & Muhar, A. (eds.) Proceedings of theConference on the Monitoring andManagement of Visitor Flows inRecreational and Protected Areas. Vienna,January 30 – February 2, 2002.

Vries, S. de & Regt, W.J. de (2004). Het recreatieve belang van regioparkenvoor de toekomst; confrontatie van devraag naar en het aanbod van recreatie-mogelijkheden voor de regio’s Rotterdamen Haaglanden. Alterra-rapport 958.Wageningen: Alterra.

Vries, S. de, Bulens, J., Hoogerwerf, M. & Langers, F. (2003). Recreatief groenin het Structuurplan Amsterdam: “Kiezen voor stedelijkheid”. Alterra-rapport 691. Wageningen: Alterra.

Vries, S. de, Hoogerwerf, M. & Regt, W.J.de (2004a). AVANAR: een ruimtelijkmodel voor het berekenen van vraag-aan-bodverhoudingen voor recreatieve activi-teiten; basisdocumentatie engevoeligheidsanalyses. Alterra-rapport1094. Wageningen: Alterra.

Vries, S. de, Hoogerwerf, M. & Regt, W. (2004b). Analyses ten behoeve vaneen Groene Recreatiebalans voorAmsterdam; AVANAR als instrument voorhet monitoren van vraag- en aanbod-verhoudingen voor basale openlucht-recreatieve activiteiten. Alterra-rapport988. Wageningen, Alterra.

Vrijetijdsstudies (2004) MarjoleinSteemers, De norm buitenspeelruimte inwerking, Vrije tijdsstudies, forum Naareen landelijke norm voor buiten spelen?,jaargang 22, 2004, nummer 3

VROM (2004) Ministerie van Volkshuis-vesting, Ruimtelijke Ordening enMilieubeheer, Nota Ruimte, Ruimte voorontwikkeling, Deel 3, Kabinetsstandpunt,Den Haag, Tweede Kamer, vergaderjaar2003 -2004, 29 435 nr. 2. p 90 en 91

VWS (1996) Ministerie vanVolksgezondheid, Welzijn en Sport. Wat sport beweegt. Contouren en speer-punten voor het sportbeleid van de rijksoverheid. Rijswijk.

W.J.H. Mulier Instituut (2004) W.J.H.Mulier Instituut en Arko Sports Media,Jaarboek Sport, beleid en onderzoek edi-tie 2003, Nieuwegein

ZKA (2001) ZKA Consultants & Planners,Paardensportonderzoek, Profiel van de paardensport(er) en het ruimtelijkgedrag. Breda

176

Data_

CBS_ Wijk en buurtregister 1997 en 2004

NOC*NSF_ 2002. Sporters in cijfers 3, ontwikkeling leden

SCP_ Aanvullend Voorzieningenonderzoek (AVO) 1999

SCP_ Tijdsbestedingonderzoek (TBO) 2000

RIVM_ Volksgezondheid Toekomst Verkenningen, Nationale atlas volksgezondheid,Bilthoven 2001

Geïnterviewde personen_

Leon van Leeuwen_ Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond (KNLTB)

Peter Jacobs_ Nederlandse Rugby Bond (NRB)

Andre Hogink_ Koninklijke Nederlandse Atletiek Unie (KNAU)

Hans van der Linden_ Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU)

Sander Duisterhof_ Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSU)

Arjen van Ree_ Koninklijke Nederlandse Korfbal Verbond (KNKV)

Dick van Veghelen_ Nederlandse Klim en Bergsport Vereniging (NKBV)

Dhr. van Mill_ Nederlandse Tafeltennis Bond (NTTB)

Herman Ram_ Nederlandse Ski Vereniging (NSkiV)

Henk van der Alle_ Squash Bond Nederland (SBN)

Joeke de Jong_ Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB)

Gijs van der Scheer_ Nederlandse Bridge Bond (NBB)

Geert Venekamp_ Nederlandse Badminton Bond (NBB)

Dick van Meerkerk_ Koninklijke Nederlandse Base- en Softbal Bond (KNBSB)

Hans Gootjes_ Nederlandse Basketball Bond (NBB)

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 177

Alfred Touber_ Nederlandse Golf Federatie (NGF)

Andries van de Berg_ Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS)

Chantal Mies_ Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB)

Ben Spaai / Dennis de Ruiter_ Nederlands Handbal Verbond (NHV)

Rene Ahlers_ Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB), afdeling futsal

Gea Groenendijk_ Koninklijke Nederlandse Schaatsenrijders Bond (KNSB)

Hans van Egdom_ Koninklijke Nederlandse Zwembond (KNZB)

Nelly Voogt_ Koninklijke Nederlandse Wielren Unie (KNWU)

Pieter de Vries_ Watersportverbond

Joep van Ommeren_ Judobond Nederland (JBN)

Bert Lammers_ Nederlandse Jeu de Boules Bond (NJBB)

Irma Dijksterhuis_ Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging (KNMV)

Olav Braat_ Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart (KNVL)

Mark Torsius_ Nederlandse Toer Fiets Unie - mountainbiken (NTFU)

Yolanda de Vries_ Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU)

Deelnemers workshops_

21 september 2004 over de openbare ruimte:

Niek Bosch_ Onderzoeker, Planteam Wonen, Voorzieningen en Stedelijke Recreatie,Dienst RO Gemeente Amsterdam

Jan Bervaes_ Onderzoeker Alterra Researchbureau voor de groene ruimte

Reinier Nijland_ Ruimtelijk ontwerper ‘Bestaande Stad’, Gemeente Almere

Rosemarie Maas_ Recreatieplanoloog Dienst Sport en Recreatie, Gemeente Rotterdam

Pieter de Vries_ Hoofd belangenbehartiging / milieucoördinator Watersportverbond

Hans Sytsema_ Projectleider, Provincie Zuid Holland

178

Jan Blok_ Beleidsmedewerker recreatie en terreinen, Staatsbosbeheer, (SBB)

Patrick Jansen_ Directeur Stichting Probos

Sandra Meeuwsen_ Senior beleidsadviseur ruimte & accommodaties, NOC*NSF

Albert Roelsma_ Senior beleidsadviseur ruimtelijke voorzieningen en milieuzaken, NOC*NSF

Bea van Golen_ Projectleider onderzoek Ruimte voor Sport, Stichting Recreatie KIC

Ruben Abma_ Onderzoeker Ruimte voor Sport, Stichting Recreatie KIC

28 september 2004 over meervoudig ruimtegebruik:

Hennie Beekwilder_ Gebiedsmanager sportcomplex Eindhoven Noord.

Bob Neseker_ Stichting Goed genoeg, betrokken bij AFC Amsterdam op de Zuid As

René Leppink_ Beleidsmedewerker Gemeente Utrecht

Joeke de Jong_ Beleidsmedewerker Voetbalbond (KNVB)

Geert Jan Venekamp_ Directeur Badmintonbond (NBB)

Alfred Touber_ Beleidsmedewerker Golffederatie (NGF)

Cees van Loon_ Senior consultant Marktplan Adviesgroep

Sandra Meeuwsen_ Senior beleidsadviseur ruimte & accommodaties, NOC*NSF

Bea van Golen_ Projectleider onderzoek Ruimte voor Sport, Stichting Recreatie KIC

Ruben Abma_ Onderzoeker Ruimte voor Sport, Stichting Recreatie KIC.

Leden Begeleidingscommissie_

Pieter de Vries_ Watersportverbond

Sjoerd van Tiel_ Sportservice Noord-Holland

Quintus van Hal_ Gemeente Zwolle (a.i.)

Joeke de Jong_ Beleidsmedewerker Voetbalbond (KNVB)

Arjan de Bakker_ ANWB

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 179

Jeanette van ‘t Zelfde_ ANWB

John van den Berg_ Staatsbosbeheer

Projectgroep_

Sandra Meeuwsen_ Senior beleidsadviseur ruimte & accommodaties, NOC*NSF

Albert Roelsma_ Senior beleidsadviseur ruimtelijke voorzieningen en milieuzaken, NOC*NSF

Jeroen van Tets_ Programmamanager ‘Ruimte & Accommodaties’, NOC*NSF (per 1-6-2005)

180

Ruimte voor sport in Nederland tot 2020_Cijfers en kansen_ 181

Deze CD-rom bevat het com-plete onderzoekrapport'Ruimte voor Sport', inclusiefde sportspecifieke berekenin-gen, alle bijbehorende tabellenen kaartbeelden, en eenmethodische onderbouwingvan de gekozen benaderings-wijzen. U kunt vanuit deinhoudsopgave doorklikken ophoofdstukken of paragrafennaar keuze, en zo bepalenwelke delen uit het onder-zoeksrapport u voor eigengebruik wilt printen.

Instructies_

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgavemag worden vermenigvuldigd en / of openbaar wor-den gemaakt door middel van druk, fotocopie,microfilm of op welke andere wijze dan ook, zondervoorafgaande toestemming van NOC*NSF."

< >

Instructies_

1. Navigeren_De onderstaande functionaliteiten zijn opgenomenzodat u op eenvoudige wijze door het documentkunt navigeren.

Zorg dat tijdens het navigeren de handtool in dewerkbalk (zie plaatje) is geselecteerd.Als de werkbalk niet zichtbaar is klik dan op: [view]> [Toolbars] > [Basic]

< >

Instructies_

1.1. Navigatie knoppen_Aan de onderkant van het document vindt u devolgende navigatie knoppen

eerste paginavorige paginavolgende paginalaatste pagina

vorige bekeken paginavolgende bekeken pagina

1.2. Inhoudsopgave_De inhoudsopgave is interactief: klik op één van dehoofdstukken om naar de pagina te navigeren.

1.3. Bookmarks_Klik op de bookmarks om door het document te navige-ren, klik op het [+] teken om subcategorien te openenAls het tabblad - bookmarks – niet automatischgeopend is klik dan op: View > Navigation tabs >Bookmarks, om het tabblad te openen.

1.4. Hoofdstuk_Bij elk hoofdstuk vindt u boven aan de pagina de vol-gende twee tekens: [^] Inhoudsopgave - klik op hetteken om terug te keren naar de inhoudsopgave[?] Instructies - klik op het teken om deze instructies te openen.

< >

2. Lay Out_U kunt dit document op verschillende manie-ren bekijken:• Single pages u ziet één pagina tegelijk op

uw scherm, aan het eind van de pagina gaatde pagina in zijn geheel over naar de vol-gende pagina

• Continous laat de pagina's in één continueverticale kolom zien

• Facing rangschikt de pagina's naast elkaar,geeft één of twee pagina's tegelijk weer

• Continous Facing rangschikt de pagina'snaast elkaar in een continue verticale kolom

Instructies_

< >

Instructies_3. Tekst en plaatjes kopiëren_ Met de volgende knoppen in de werkbalk ([view] >[Toolbars] > [Basic]) aan de bovenkant kunt u tekst enplaatjes uit het document kopiëren.

3.1. Tekst kopiëren_

1. klik op de button ‘Select Tool’

2. selecteer de tekst3. klik op uw rechtermuisknop en selecteer 'copy to clip-

board' / [crtl] + [C]4. open het document waarnaar u wilt kopiëren5. klik op uw rechtermuisknop en selecteer ‘paste’ (plak-

ken) / [crtl] + [V]

3.2. Plaatjes kopiëren_

1. klik op de Snapshot Tool

2. klik op uw linker muisknop en selecteer het gebieddat u wilt kopiëren

3. de afbeelding is automatisch naar het klembord geko-pieerd

4. openen het document waarnaar u wilt kopiëren5. klik op uw rechtermuisknop en selecteer ‘paste’ (plak-

ken) / [crtl] + [V]

< >