samenwerkingsverband hoogland- indianen · werken samen met het centro internacional de la papa,...
TRANSCRIPT
Samenwerkingsverband Hoogland- Indianen
Aardappel en voedselcrisis:
antwoorden uit de Andes
Inhoudsopgave blz
De Andes: geboortegrond van de aardappel 5
Traditionele landbouwmethoden 8
Reis over de wereld 12
Aardappelproductie wereldwijd 15
Technologische ontwikkelingen 19
Beperkingen van westerse teeltmethoden 20
Aardappels: het antwoord op de voedselcrisis? 23
Terug naar de roots 26
Wat kan Nederland doen? 27
Aardappelprojecten die de SHI heeft gesteund 30
Ter introductie
De aardappel staat weer in het centrum van de belangstelling: de
Verenigde Naties hebben 2008 uitgeroepen tot het Internationale
Jaar van de Aardappel. De pieper moet een rol spelen bij het te
lijf te gaan van de huidige voedselcrisis in de wereld.
Wij hebben voor deze gelegenheid de geschiedenis van de
aardappel, dat typische Andesgewas, weer eens kort op een rijtje
gezet. En we komen tot de conclusie dat de kennis en biologische
rijkdom van de inheemse Andes volken nog volop actueel is, en
goede aanknopingspunten biedt voor het wereldvoedsel-
vraagstuk. Een historische kans om de groene revolutie opnieuw
uit te vinden, en op ecologische leest te schoeien.
Door het hele boekje heen vindt u verhalen van zomaar een paar
families uit Peru, die allemaal een lange traditie en een grote
kennis hebben op het gebied van het telen van aardappelen. Zij
werken samen met het Centro Internacional de la Papa, het
internationale aardappelonderzoekscentrum in Peru, bij het in
kaart brengen van één van hun schatten, de vele inheemse
aardappelvariëteiten (zie voor meer informatie de Catalogus van
inheemse aardappelrassen van Huancavelica, Peru die het CIP uit
heeft gebracht).
Een speciaal woord van dank wil ik geven aan Stef de Haan, die
als aardappelexpert werkt bij het CIP . Met zijn kennis, advies en
fotomateriaal heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan deze
publicatie.
Lucienne Berenschot
Stichting Samenwerkingsverband Hooglandindianen
Familie Ramos Parí (Villa Hermosa, wijk Tunso)
Don Armando Ramos Cóndor, 27, en zijn vrouw Doña Aidé Parí
Castro, 21, wonen in de barrio Tunso in Villa Hermosa. Don
Armando is daar geboren, maar doña Aidé komt van een ander
dorp. Ze wonen met hun kinderen Efraín (2) en Maribel (6). Don
Armando heeft veel variëteiten gekregen via zijn vader, don
Juan Ramos Cóndor. Armando: “Sinds mijn grootouders houden
we ons met de inheemse aardappel bezig, mijn ouders hebben
ze aan mij nagelaten als erfenis. De laatste jaren heb ik
variëteiten vermeerderd door uitwisseling met buren en met
boeren uit andere dorpen.”De familie houdt zich met landbouw
en veeteelt bezig. Armando vervolgt: “Ik heb die aardappels om
te eten en om op de markt te verkopen, maar ik doe er ook
ruilhandel mee. De inheemse aardappels zijn een schat van
Huancavelica en van heel Peru.”
Foto: Stef de Haan
De Andes: geboortegrond van de aardappel
De aardappels die wij eten, stammen af van wilde planten uit de
Andes. Zo’n 6000 jaar voor Christus, begonnen jagers en
verzamelaars rond het Titicacameer die voor het eerst te
verbouwen om zijn eetbare knolletjes. Het meer ligt op de grens
van het huidige Peru en Bolivia, op 3.800 meter boven zeeniveau.
Van daaruit verspreidde de aardappelteelt zich naar andere delen
van het hooggebergte, en ging een steeds belangrijker rol spelen.
De aardappel werd, samen met maïs, de basis voor de
voedselvoorziening.
Foto: SHI archief
Deze beide gewassen, en de ontwikkeling van ingenieuze
landbouwtechnologieën (irrigatiesystemen, terrassenbouw,
vorstbestrijding, etc.) boden een zo grote voedselzekerheid, dat
grote beschavingen tot bloei konden komen. De Huari cultuur in
Ayacucho en het Tihuanacu rijk rond het Titicaca meer zijn daar
voorbeelden van.
Ook aan de kust, waar de aardappel niet groeide maar door
handel bekend werd, verwierf de knol zich een belangrijke plaats
in het voedingspatroon. In gebruiks- en kunstvoorwerpen van bij
voorbeeld de Moche cultuur is de aardappel terug te zien.
Foto’s: SHI archief
Toen de Inca’s aan de macht kwamen, rond het jaar 1.400,
bouwden zij voort op de landbouwkennis van de onderworpen
culturen. De maïs werd beeldbepalend voor het Inca rijk, maar de
aardappel speelde een doorslaggevende rol in de
voedselveiligheid.
Vooral van de chuño, een verwerkte vorm van aardappels die
lang houdbaar is, maakten de Inca’s dankbaar gebruik: het was
het voedsel waarmee het leger en de slaven werden gevoed, de
tambo’s (rustplekken) langs de verbindingsroutes bevoorraad
werden, en de voedselreserve bij tegenvallende oogsten
Aardewerk kruiken in de vorm de
aardappel uit de Moche cultuur, Noord
Peru
(100 v Chr tot 700 n Chr)
Chuño, en een variant, tunta geheten, worden nog steeds
geproduceerd in de Andes. Door middel van een soort
vriesdroogmethode wordt al het vocht aan de aardappel
onttrokken en houdt men een compact en licht zetmeel product
over, dat lang houdbaar is.
In de nachten dat men strenge vorst
verwacht worden de aardappels
gelijkmatig over de grond verspreid. Zo
worden ze blootgesteld aan de kou, tot ze
geheel bevroren zijn.
Overdag wordt het vocht uit de
pieper geperst, vaak met de voet,
en laat men de gedehydrateerde
knollen drogen in de felle zon.
Foto: SHI archief
Bij de chuño negro wordt de schil niet verwijderd. Dat maakt het
product donkerbruin tot zwart van kleur. Voor gebruik wordt hij
één of twee dagen in de week gezet, om de bittere smaak kwijt
te raken. Chuño negro wordt vooral in soepen gebruikt.
De verwerking van aardappel tot tunta
neemt zo’n 50 dagen in beslag. Daarin
vindt selectie, vriesdrogen,
onderdompelen in water, vriesdrogen
en verwijderen van de schil plaats, en
tenslotte drogen. De tunta is rijk aan
calcium, ijzer en fosfor en is onder andere goed bij het bestrijden
van maagzweren en osteoporose.
Foto: Stef de Haan
Een speciale soep, met ingrediënten die symbolisch zijn voor
leven en voortplanting, wordt genuttigd, waarbij natuurlijk een
deel wordt geofferd aan Pachamama. Ten slotte worden de
versierde aardappels in de voren gelegd, nogmaals besprenkeld
met chicha (mais’bier’), en toegedekt.
Bij de oogst worden feesten gevierd om het geschonken voedsel
te vieren, en Pachamama te “betalen” met offers in de vorm van
drank en cocablaadjes.
Cocablaadjes en chicha horen onlosmakelijk bij rituelen
De teeltcyclus wordt wel vergeleken met de levenscyclus. Op het
moment van planten, is de aardappelplant als een dochter: ze
wordt toegedekt met aarde, zoals een baby in de luiers wordt
gelegd. Uit de aarde kan ze haar voeding halen om te groeien.
Wanneer de plant volgroeid is en gaat produceren, is ze als een
zuster. En na de oogst is ze als een moeder: dan is het haar
beurt om te verzorgen, door voedsel te schenken.
Familie Palomino Carvajal (Dos de Mayo)
Don Victor Palomino Matamoros, 38, en zijn vrouw Doña Paulina
Carvajal Palomino, 37, hebben altijd in Dos de Mayo gewoond.
De moeder van Victor, Nicolasa Matamoros de la Cruz, is 99 jaar
en woont bij de familie in; zij waakt over de variëteiten die haar
voorouders hebben overgeleverd. De kinderen die nog thuis
wonen zijn Beatriz (3), Ana (6), Néstor (7), Bertha (9), Sulma
(12) Vilma (15) en Olga (18). De familie bewaart vele
variëteiten van de inheemse aardappel. Ze hebben ze geërfd en
zorgen er met toewijding voor. Paulina vertelt: “Sinds tien jaar
vermeerderen wij verbeterde aardappels en sinds twee jaar
verbouwen we een paar nieuwe variëteiten als Muru Wayru,
Peruanita en Comotillo. Het grootste deel van variëteiten
verbouwen we voor eigen consumptie.” Na het oogsten van de
qatun tarpuy (grote pootaardappel), gaat Don Victor altijd op
reis om ze te ruilen tegen maïs.
Foto: Stef de Haan
Reis over de wereld
In de 16e eeuw namen
Spanjaarden de
aardappel mee naar
Europa, waar hij als
eerste in Engeland en
Spanje arriveerde.
Vervolgens reisde de
plant verder langs
adellijke kringen en
botanische tuinen naar
Italië, België en
vervolgens Oostenrijk.
De plant werd vooral bewonderd om zijn bloemen, van aardappel
consumptie was nog geen sprake. Veel knollen produceerde de
plant overigens niet in het begin, want hij moest danig wennen
aan de nieuwe omstandigheden. Vooral het verschil in daglengte
speelde daarbij een rol.
Het duurde wel even voor de
aardappel in zwang kwam als
voedingsmiddel. De rijken vonden
het meer voer voor de varkens, de
boeren dachten dat de knol – net als
de plant en zijn bessen – giftig was.
Ook werd wel gezegd dat het
duivelsknollen waren, omdat ze zich
vermeerderden zonder te zaaien.
Foto: ontleend aan CIP website
Familie Janampa Martínez (Comunidad de Allato)
Don Pelayo Janampa Roa, 55, en zijn vrouw Teresa Martínez
Velito, 50, hebben heel lang in Allato gewoond, maar op dit
moment wonen ze met hun kinderen in de stad Lircay. Hun
kinderen zijn Lizeth (12), Anali Mónica (19), Wilder (20), Tania
Marleni (25), Nery (27) en Javier (32). Don Pelayo vertelt: “De
aardappels zijn een erfenis van mijn schoon-moeder Justa Velito
Paquiyauri. Door haar hadden we diverse variëteiten, maar op
de boerderij hebben we er in een jaar veel verloren toen we ze
pootten in een lager deel, in Ninaqora Pampa; alleen de meest
tolerante aardappels hebben overleefd. In de laatste jaren
hebben we er weer variëteiten bij gekregen door ruilhandel,
aankoop en uitwisseling.”
De familie leeft van de landbouw, elk jaar zaaien ze hun akkers
in Allato. Mijnheer Pelayo: “We houden de inheemse aardappels
omdat ze gestoofd erg lekker zijn. We eten ze thuis, maar ze
zijn ook voor de verkoop en om te ruilen.”
Foto: Stef de Haan
Aardappelproductie wereldwijd
De productie van aardappels blijft stijgen. In 2007 was de totale
productie ruim 320 miljoen ton, een kwart meer dan in 1991. Na
1990 is de productie in toenemende mate verschoven naar
ontwikkelingslanden, terwijl de productie in gezamenlijke
westerse landen iets afneemt.
Aardappelproductie in de wereld, 1991-2007, Bron: FAOSTAT
De top tien van aardappel producerende landen wordt op dit
moment aangevoerd door China, die met 72 miljoen ton ruim een
vijfde van de wereldproductie voor zijn rekening neemt. Daarna
volgen Rusland en India. Nederland staat met 7,2 miljoen ton op
de negende plaats. Onder de tien meest producerende landen is
geen enkel Andesland.
Het is overigens wel de vraag in hoeverre de productie van
inheemse aardappels, die veelal voor eigen consumptie en de
lokale markt zijn bestemd, in de officiële statistieken is
meegenomen.
Azië (met China en India) en Europa (met Rusland en Nederland)
zijn de werelddelen waar verreweg de meeste aardappels worden
geproduceerd. Latijns Amerika heeft op dit moment de laagste
productie, net iets minder dan Afrika.
Aardappelproductie per werelddeel, 2007, Bron: FAO
Ongeveer tweederde van de productie is voor menselijke
consumptie bedoeld. Het resterende deel wordt voor verschillende
doeleinden gebruikt. Dat varieert van veevoer tot de meest
uiteenlopende industriële toepassingen van het zetmeel uit de
aardappel: in lijm, medicijnen, biologisch afbreekbare materialen,
textiel en papier.
Opvallend is dat niet meer dan zes procent van de
aardappelproductie op de wereldmarkt terecht komt. Dat komt
omdat de aardappel een bulkproduct is, met een relatief lage
waarde per volume eenheid. Dat maakt het transport kostbaar.
De aardappel is daarmee een prima gewas voor
voedselzekerheid: hij blijft waar je hem plant, en ‘loopt’ niet weg
naar markten waar de prijs hoger is.
Volksvoedsel
De aardappel heeft geen chique of exquise imago, maar is vooral
bekend als volksvoedsel: degelijk en voedzaam, voor de gewone
man. Denk maar aan schilderijen als de Aardappeleters van
Vincent van Gogh, de Karige maaltijd van Israels, of aan onze
eigentijdse friettenten.
De karige maaltijd van Jozef Israels
De aardappel is overigens ook gezond voedsel: naast vitamine C
bevat hij calcium en proteïnen.
Eén middelgrote aardappel bevat de helft van de dagelijkse
hoeveelheid vitamine C die een volwassene nodig heeft. Rijst en
tarwe hebben geen vitamine C. Gekookte aardappelen hebben
een hoger eiwit gehalte dan maïs, en bijna tweemaal zoveel
calcium.
Omdat de aardappel veel hogere opbrengsten geeft per hectare
dan tarwe of rijst, kunnen met hetzelfde landbouwareaal meer
mensen worden gevoed. En dat was hard nodig in het Europa van
de 17e eeuw, waar grote groepen mensen op het randje van
ondervoeding leefden.
Je kunt zelfs stellen dat de Industriële Revolutie niet had kunnen
plaatsvinden zonder de komst van de aardappel, die het mogelijk
maakte om een snel groeiende stedelijke bevolking te voeden.
Familie Cano Castillares (Huyata Corral)
Don Ubaldo Cano Cahuana, 63, en zijn vrouw Donata Castillares
Quispe, 53, zijn geboren en getogen in Huayta Corral. Ze wonen
met hun twee zoons Jésus(14) en Merce (18). Mevrouw Ubaldo:
“De aardappels heb ik van mijn schoonfamilie geërfd en mijn
ouders hebben er ook nagelaten. Vanaf dat moment ben ik
doorgegaan meer variëteiten te kweken om te ruilen met
andere boeren.”De familie leeft van landbouw, veeteelt en
handel. Don Ubaldo zegt: “ik heb hele speciale variëteiten maar
die eten we thuis, ze komen niet eens op de markt.”
Foto: Stef de Haan
Technologische ontwikkelingen: de aardappel
gemoderniseerd
Het kostte nogal wat tijd voor de aardappels uit de Andes
aangepast waren aan de omstandigheden op het noordelijk
halfrond. Vooral het verschil in daglengte was een moeilijk punt.
Pas na 150 jaar waren er aardappel variëteiten die het goed
deden bij de lange zomerdagen in Europa. Al die variëteiten
stamden af van hetzelfde materiaal dat uit Zuid Amerika was
meegebracht. De genetische basis was dus heel beperkt.
Daarmee was de aardappel kwetsbaar: alle planten waren
immers gevoelig voor dezelfde ziekten en plagen.
Het gevaar daarvan werd duidelijk in 1844-1845, toen een
schimmelziekte de aardappels aantastte en de oogsten op het
hele vasteland van Europa, van België tot Rusland, mislukten.
Toen de ziekte ook in Ierland opdook, waar de aardappel het
merendeel van de voedselproductie vormde, voltrok zich een
enorme ramp: drie jaren op rij mislukte de aardappeloogst. Een
hongersnood met meer dan een miljoen doden was het gevolg.
Dat was de directe aanleiding voor Europa en Noord Amerika om
te gaan investeren in het verbeteren van aardappelrassen.
Daarvoor moesten ze terug naar de Andes: vanuit Chili haalden
ze nieuw materiaal om de in Europa gebruikte variëteiten te
verbeteren.
Sinds die tijd is er in de westerse wereld vrijwel non stop gewerkt
aan de veredeling van aardappelrassen. Lange tijd ging het om
‘klassieke’ veredeling, waarbij erfelijke eigenschappen van
verschillende aardappels worden gecombineerd om een nieuwe
variëteit met betere eigenschappen te creëren.
Sinds enkele decennia is de gentechnologie in opmars: daarmee
wordt soortvreemd DNA ingebracht in het DNA van een plant,
waardoor die nieuwe eigenschappen krijgt. Het gebruik van
genetisch gemodificeerde gewassen is op veel plaatsen in de
wereld, en ook in Nederland, nog volop onderwerp van debat. Eén
van de nadelen is het gevaar dat met het inbrengen van stukjes
DNA soms onverwachte eigenschappen worden meegegeven. Dit
is o.a. gebeurd bij een aardappel die onbedoeld een stukje DNA in
zich bleek te hebben dat resistentie tegen een antibioticum in de
hand werkt.
Nederland in de hoofdrol
Nederland is wereldmarktleider in de handel in pootgoed. Jaarlijks
exporteren we 700.000 ton pootaardappelen naar meer dan 80
landen. Dat staat gelijk aan ongeveer 70 procent van de
wereldhandel (bron: Nederlands Instituut voor Pootaardappelen)
Die productie is in handen van bedrijven. De rol van de overheid
is erop gericht om gunstige randvoorwaarden te creëren voor de
bedrijven, die immers een forse bijdrage aan onze economie
leveren. De wettelijke bescherming van het kwekersrecht
(patent) is daarvan wel de belangrijkste.
In Nederland worden in totaal 116 aardappelrassen als pootgoed
aangeboden. Best veel, maar een schijntje in vergelijking met de
4000 rassen die de boeren in de Andes gebruiken. Toch claimen
de bedrijven dat zij voor bijna elk land ter wereld een passend ras
hebben.
Beperkingen van westerse teeltmethoden
Vooral na 1960 zorgde de Groene Revolutie voor snelle
ontwikkelingen. Er kwamen nieuwe variëteiten op de markt, die
meer produceerden. De bijbehorende teeltmethoden zijn
gebaseerd op monocultuur, gebruik van kunstmest en
bestrijdingsmiddelen.
De moderne, westerse aardappelteelt heeft ontegenzeggelijk
gezorgd voor hogere opbrengsten, en dus meer voedsel. Met het
oogmerk het wereld voedselvraagstuk op te lossen zijn de nieuwe
methoden ook geëxporteerd naar ontwikkelingslanden.
Inmiddels is echter ook gebleken dat er belangrijke nadelen aan
deze teeltwijzen kleven.
In ontwikkelingslanden hebben kleine boeren een belangrijk
aandeel in de binnenlandse voedselproductie. De veredelde
variëteiten zijn lang niet altijd geschikt voor de vaak marginale
omstandigheden waaronder zij moeten produceren.
Bovendien vereisen het gepatenteerde pootgoed en de
bijbehorende kunstmest en bestrijdingsmiddelen een financiële
investering die kleine boeren vaak niet zelf kunnen opbrengen, en
soms ook niet terugverdienen met hun opbrengst. Ze moeten
lenen, en worden zo afhankelijk van banken of van de bedrijven
die het pootgoed en bijbehorende inputs leveren.
De intensieve teeltwijze heeft veel schadelijke effecten op de
omgeving. Dat weten we ook uit eigen ervaring: verdwijnende
natuurwaarden en soortenrijkdom, vervuiling van het water en
uitputting van de grond zijn daar voorbeelden van. Over de
gevolgen voor de menselijke gezondheid zijn wetenschappers het
nog niet eens, maar zeker is wel dat wij allemaal residuen van
bestrijdingsmiddelen in ons lichaam hebben. Als reactie op al die
onheilstijdingen is de biologische teelt in opmars.
En ten slotte zijn de aardappelrassen die in het westen zijn
ontwikkeld ook nog eens minder voedzaam dan de
oorspronkelijke rassen uit de Andes. De traditionele aardappels
die Andes boeren telen, hebben anderhalf tot tweemaal zoveel
droge stof, zijn rijker aan vitamine C en bevatten ijzer.
Familie Escobar Raymundo
(Santa Cruz de Pongos Grande)
Don Cesario Escobar Ramos, 60, en zijn vrouw doña
Maximiliana Raymundo Palomino, 61, hebben altijd in Santa
Cruz de Pongos Grande gewoond. Ze leven er met hun kinderen
Ernesto (28) en María (21) en vier kleinzoons: Efraín (5), Luis
(7), Raúl (11) en Giler (15). Don Cesario vertelt:“De aardappels
heb ik van mijn ouders die op de boerderij werkten, hier
verbouwden mijn ouders weinig, op een paar perceeltjes.
Sindsdien ga ik door met het uitbreiden van de aardappels die
mijn ouders me hebben nagelaten.” De familie leeft van
landbouw en veeteelt. Don Cesario: “Ik ben gehecht aan die
variëteiten omdat ik me ermee identificeer; mijn aardappels
worden er steeds meer doordat ik heb gekocht en ook geruild
met mijn streekgenoten op agrarische markten. Op die markten
houd ik de naam van mijn dorp Pongos Grande hoog.”
Foto: Stef de Haan
Aardappels: het antwoord op de voedselcrisis?
Er is een voedselcrisis gaande in de wereld. De prijzen van
voedsel op de wereldmarkt zijn sterk gestegen als gevolg van een
toenemende vraag, en hogere productiekosten omdat brandstof
en kunstmest duurder zijn geworden.
Biobrandstoffen zijn verantwoordelijk voor bijna de helft van de
stijging in consumptie in 2006 en 2007 volgens het IMF.
Daarnaast neemt de consumptie toe in landen als China en India,
en andere snel groeiende economieën.
De prijzen van rijst en tarwe hebben recordhoogtes bereikt. Dat
heeft geleid tot massale protesten in veel landen, waaronder
Marokko, Egypte, Guinee, Mexico, Haïti, Jemen, Indonesië,
Senegal en Uzbekistan. Overheden zijn naarstig op zoek naar
mogelijkheden om voedsel betaalbaar te houden, en sociale
onrust te voorkomen. De binnenlandse voedselproductie staat
weer volop in de aandacht in ontwikkelingslanden, om de
afhankelijkheid van import, en dus van de grillige wereldmarkt,
terug te brengen.
Tegen de achtergrond van deze crisis, hebben de Verenigde
Naties 2008 uitgeroepen tot het Internationale Jaar van de
Aardappel. Hernieuwde aandacht voor de aardappel en de rol die
de knol kan spelen bij voedselzekerheid, lijkt op zijn plaats nu de
honger in de wereld weer toeneemt.
De aardappel als redder in nood
De aardappel heeft inmiddels een flinke reputatie als redder in
nood. Niet alleen in de Incatijd legde hij de bodem onder de
voedselproductie, ook de Ieren overleefden dankzij de aardappel.
Frederik de Grote redde met zijn Kartoffelbefehl het Pruisische
leger van de hongerdood, en Duitsland voedde zijn berooide
bevolking na de tweede wereldoorlog met aardappelen.
Naast alle voordelen die de aardappel in het verleden bood:
voedzaam, gezond, en een hoge productie, heeft hij nog een
eigenschap die anno 2008 van grote waarde is. De aardappel is
geen wereldmarktproduct, en daarmee veel minder gevoelig voor
internationale prijsfluctuaties dan granen als rijst, tarwe en maïs.
De vraag is alleen: hoe? Onze westerse productiemethoden lijken
niet het meest geschikt te zijn voor landen met een grotendeels
arme bevolking. Een kapitaalsintensieve manier van produceren
is daar economisch riskant omdat de binnenlandse
voedselmarkten weinig koopkrachtig zijn, en overheden vaak de
prijs van basisproducten reguleren om die betaalbaar te houden
voor iedereen. De kans dat de opbrengsten de kosten niet
dekken, is in zo’n situatie groot. Bovendien laten de westerse
productiemethoden vanuit ecologisch perspectief veel te wensen
over. Daar mag je andere landen niet mee opzadelen.
De huidige voedselcrisis en de aandacht voor de aardappel als
bijdrage aan de oplossing daarvan, biedt een unieke herkansing
om landbouwontwikkeling ditmaal anders, en beter te doen.
Familie Segama Velito (Allato)
Doña Juana Segama Velito, 48, woont met haar moeder Justa
Velito Paquiyauri, 75, en drie kinderen: Vlady (5), Denny (11)
en Liliana (11). Ze hebben altijd in Allato gewoond. Doña Juana
vertelt: “Deze aardappels heb ik van mijn moeder en mijn
grootouders die ze vroeger verbouwden. Het is een erfenis. Ik
heb altijd meer dan 200 variëteiten gehad. De laatste jaren heb
ik mijn aardappels vermeerderd door te ruilen met familie, en ik
heb op markten gekocht. Maar ze hebben zich ook uit zichzelf
vermeerderd: op mijn akkers verschijnen vanzelf andere
variëteiten, daardoor zijn het er meer geworden”. De familie
houdt zich bezig met landbouw en veeteelt, en elke zondag
vertrekt Juana naar de markt in Lircay. Ze zegt:“Op een dag
was ik op mijn aardappelveld en toen merkte ik dat ze die
gestolen hadden. Ik had meestal een lage productie en het was
dus niet niks om mijn aardappels te verliezen. Ik wou dat ik
dood was en ik ben er ziek van geworden. Met de liefde van God
ben ik beter geworden en heb ik mijn aardappels weer kunnen
terugwinnen”.
Foto: Stef de Haan
Terug naar de roots
Dat het anders kan, bewijzen de traditionele teeltmethoden die
hoogland boeren in de Andes tot op de dag van vandaag in ere
houden. Met name de enorme rijkdom aan rassen die zij in stand
hebben gehouden, biedt aanknopingspunten.
Het gebruik van veel verschillende rassen maakt de gevoeligheid
voor ziekten en plagen een stuk kleiner, en daarmee neemt de
noodzaak om bestrijdingsmiddelen te gebruiken af. Bovendien is
de brede genetische basis een prima vertrekpunt om sterke,
robuuste rassen te ontwikkelen die bestand zijn tegen roest
(Phytophtora infestans) en aardappel virussen. Daarmee worden
boeren in Azië en Afrika minder afhankelijk worden van externe
inputs, en kunnen zij hun eigen pootgoed blijven gebruiken en
ontwikkelen. Het westerse pootgoed is na een aantal jaren
meestal ‘op’, waardoor boeren steeds opnieuw pootgoed moeten
kopen.
De veelheid aan rassen vergroot de mogelijkheden om de juiste
aardappels bij de uiteenlopende omstandigheden waaronder
boeren in Azië en Afrika werken, te zoeken. Zo kunnen veel meer
boeren in staat worden gesteld om aardappels te telen dan met
westerse variëteiten, waar het meestal andersom gaat: daar
moeten de ‘juiste’ condities worden gezocht bij de aardappel.
Agrobiodiversiteit is bovendien een prima middel voor boeren om
zich aan te kunnen passen aan wijzigingen in omstandigheden,
bijvoorbeeld als gevolg van de klimaatsverandering. In de Andes
gebeurt dat ook nu al.
Dat het hier om reële mogelijkheden gaat, en niet om naïeve
dagdromerijen, bewijst het feit dat ze nu al al plaatsvinden. Vele
grote en kleine organisaties, zoals het Internationale
Aardappelonderzoek Centrum –CIP- in Perú, Proinpa, een niet-
gouvernementele organisatie in Bolivia, PRATEC en Chuyma Aru
in Perú, hebben samen met Andes boeren veel traditionele kennis
en een schat aan genetisch materiaal van andine aardappelrassen
verzameld waar andere landen hun voordeel mee kunnen doen in
de zoektocht naar een duurzame bijdrage aan de binnenlandse
voedselproductie. Het CIP is samen met nationale overheden in
Kenia, Nepal, Malawi en Ethiopië bezig om passende, resistente
rassen voor aardappelteelt in die landen te selecteren en
introduceren.
Wat kan Nederland doen?
Wat kunnen rijke landen als Nederland doen om de hierboven
geschetste ontwikkelingen te ondersteunen?
Ze kunnen een rol vervullen in het creëren van de
randvoorwaarden die een andere ontwikkeling, zoals hierboven
geschetst, mogelijk maken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan:
• het ondersteunen van onderzoek naar de inheemse rassen en
ecologisch verantwoorde teeltwijzen uit de Andes en hun
toepasbaarheid in andere delen van de wereld;
• overheden in ontwikkelingslanden ondersteunen bij het aanleggen van de nodige infrastructuur voor transport en
handel tussen de productiegebieden van de aardappel en
binnenlandse consumptiecentra;
• géén gebonden ‘ontwikkelings’hulp bieden waarmee
Nederlandse bedrijven worden gefinancierd om hun
aardappels en daaraan verbonden productiemethoden te
exporteren naar arme, door honger geteisterde landen;
• de Andesboeren hebben met het ontwikkelen en conserveren
van 4000 inheemse aardappelrassen een prestatie van
formaat geleverd. Menig natuurbescher-mingsorganisatie
zou daar jaloers op zijn. Maar rijk zijn ze er niet van
geworden. Door mee te delen in de (toekomstige) baten die
hun aardappelrassen elders in de wereld genereren, kunnen
zij hiervoor worden beloond (shared benefits). De
internationale rechtsorde mist echter nog goede regelingen
die de inheemse aardappelrassen als het collectief
intellectueel eigendom van de hooglandbevolking kunnen
veiligstellen.
Nederland, een land vol creatieve en innovatieve denkers
met veel kennis van internationaal recht en economie, kan
zijn steentje bijdragen om hier verandering in te brengen.
Naast deze voorwaarden op macroniveau, die internationaal
geregeld moeten worden, blijft ondersteuning op lokaal niveau
nuttig en nodig. De SHI zal dan ook doorgaan medewerking te
verlenen aan kleinschalige initiatieven. Een paar voorbeelden
hiervan vindt u op de volgende bladzijden.
Aardappelprojecten die de SHI heeft gesteund
De SHI steunt kleine projecten in de Andes met financiële
bijdragen. Vaak gaat het om beginnende initiatieven, die zich nog
moeten bewijzen en moeilijk elders kunnen aankloppen om steun.
Hier vertellen we over een tweetal projecten die betrekking
hadden op de inheemse aardappelteelt.
Inheemse aardappelteelt in Puno, Perú
In de hooglanden van Puno, aan het Titicameer in Peru, zijn de
broers Walter en Nestor Chambi bezig traditionele
landbouwkennis en methoden weer in ere te herstellen. De broers
zijn Aymara’s uit het gebied. Na hun studie landbouw werkten zij
lange tijd binnen ontwikkelingsprogramma’s die de landbouw
rond Puno probeerden te ‘moderniseren’. Geleidelijk aan kwamen
zij tot de overtuiging dat van het ‘kopiëren’ van moderne
landbouwmethodes weinig heil was te verwachten in hun
leefgebied. Naast tegenvallende resultaten, sloten de westerse
wereldbeelden niet aan op de indiaanse visie op de aarde. De
broers besloten het roer om te gooien, en voortaan de landbouw
in hun geboortestreek vanuit de traditionele kennis en wijsheid
verder te brengen. Daarvoor richtten zij de organisatie Chuyma
Aru op.
In het begin betekende dat een hele zoektocht. Zaden en
pootgoed van inheemse landbouwgewassen waren met de
introductie van ‘verbeterde’ soorten verdwenen, rituelen waren in
de ban gedaan sinds de komst van de adventisten. En veel geld
voor de nieuwe aanpak was er niet. De SHI heeft vanaf 1987-‘88
ondersteuning gegeven aan het werk van Chuyma Aru om de
aanwezige inheemse aardappelrassen verder uit te breiden, en
voor de bouw van een graanmolen op waterkracht.
Dat is goed gelukt. Chuyma Aru, en het werk dat zij deden, sloeg
aan en al snel namen ontwikkelings-organisaties met meer
financiële armslag de ondersteuning van Chuyma Aru over.
Chuyma Aru kan inmiddels veel resultaten laten zien in de
hooglanden van Puno: boerenfamilies beschikken weer over
gemiddeld honderd inheemse aardappel rassen, landbouwrituelen
zijn in ere hersteld, en het gebruik van chemicaliën en kunstmest
is afgenomen. De terugkeer van de diversiteit in aardappelen
heeft ook weer de traditionele uitwisseling van variëteiten op
gang gebracht, op markten en bij andere gelegenheden,
waardoor het netwerk en het onderlinge contact zijn versterkt.
Uitwisseling van aardappels op lokale markt in Puno
Hun werk beperkt zich niet tot aardappels: hun activiteiten
richten zich ook op vervanging van de eucalyptusbomen, die veel
water gebruiken, door inheemse boomsoorten. En er wordt
gewerkt aan het inzetten van lama’s als lastdier, in plaats van
ezels en muildieren. Een lama is even sterk als een ezel, maar eet
minder, en geeft daarnaast ook wol en vlees.
Inheems pootgoed in Huancavelica, Perú
In de hooglanden van Huancavelica, zo´n 4000 meter boven
zeeniveau, zorgde zware nachtvorst in februari 2007 voor enorme
misoogsten. De aardappel is het belangrijkste voedselgewas dat
de indiaanse boeren hier verbouwen. Op kleinere schaal worden
ook maïs, bonen, graan en oca geteeld. De inheemse aardappel
vertoont uiterlijk weinig overeenkomst met ´onze´ aardappel, die
ook zijn oorsprong in de Andes heeft. De indianen houden een
indrukwekkende verscheidenheid van soorten in stand: knollen
van uiteenlopende vorm, kleur en smaak, die goed zijn aangepast
aan de extreme condities op deze hoogte.
Het groeiseizoen is kort, en valt samen met de regentijd: de
eerste maanden van het kalenderjaar. Dat is de enige tijd dat
vocht- en temperatuursomstandigheden akkerbouwactiviteiten
toestaan. In 2007 was echter sprake van zware nachtvorst in de
nacht van 16 op 17 februari, midden in het groeiseizoen. De
meeste planten zijn bevroren op het veld. Naar schatting op 80
procent van het hele landbouwareaal is de oogst verloren. In
dorpen als Libertadores, Puma Rangra en Atalla is zelfs alles
verloren gegaan.
De enorme verliezen van 2007 kenden hun weerga niet: oudere
boeren in het gebied herinnerden zich andere jaren met zware
verliezen als gevolg van hagel of vorst, maar dankzij de indiaanse
gewoonte om de akkers te spreiden ging nog nooit de complete
oogst verloren. De wanhoop was groot: voedselzekerheid (naast
voedsel was ook het zaai- en pootgoed verloren gegaan),
inkomen en gezondheid waren in het geding.
De Peruaanse overheid en particuliere hulporganisaties zouden
waarschijnlijk hulp bieden aan het getroffen gebied door
voedselhulp en pootgoed beschikbaar te stellen.
De kans was echter groot dat dan pootgoed van commerciële,
westerse aardappelrassen zou worden verstrekt: dat is namelijk
het makkelijkst te krijgen op de markt. Naast verschillen in
voedingswaarde en smaak, was het maar de vraag of de
verbeterde rassen aanslaan in de omstandigheden van het
hoogland van Huancavelica en of zij zonder kunstmest en
bestrijdingsmiddelen waren te verbouwen.
De Universiteit voor Andes Ontwikkeling (UDEA) en de niet-
gouvernementele organisatie Intercambio Perú namen toen een
initiatief om de getroffen boeren weer aan pootgoed van
traditionele aardappelrassen te helpen. Het internationale
aardappel instituut (CIP) hielp daarbij met materiaal en advies.
Boeren bij hun bevroren akkers
De SHI heeft een bedrag van 2000 euro geschonken om inheems
pootgoed te bemachtigen voor de getroffen dorpen. Dat moest al
op korte termijn gebeuren, meteen na de oogstperiode (juni).
Een betrokken donateur deed daar nog eens 500 euro bovenop.
Met deze bijdrage zijn organisatie, transport en aankoop van
pootgoed bekostigd waarmee zes indianen gemeenschappen, in
totaal zo’n honderd families, tijdig van nieuw pootgoed konden
worden voorzien voor het nieuwe seizoen. De verschillende
soorten inheemse aardappels zijn gepoot op collectieve gronden
van de gemeenschappen.
(Voor meer informatie over dit project kunt U terecht op onze
website www.hooglandindianen.nl)
Foto: Paul Los
Bedankt!Bedankt!